m. van der heijden & l. de wit: effecten v. h. ljg-project leer je buren kennen (volledig...

179
DE EFFECTEN VAN HET LJG-PROJECT LEER JE BUREN KENNEN Maarten van der Heijden & Lisanne de Wit

Upload: canal-view-amsterdam

Post on 08-Apr-2016

217 views

Category:

Documents


2 download

DESCRIPTION

Volledig rapport met alle statistische analyses en literatuurverwijzingen van een effectonderzoek over het interreligieuze ontmoetingsprogramma 'Leer je buren kennen' van de LJG Amsterdam.

TRANSCRIPT

Page 1: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

DE

EFFECTEN

VAN HET

LJG-PROJECT

LEER JE BUREN KENNEN

Maarten van der Heijden &

Lisanne de Wit

Page 2: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

II

Page 3: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

III

DE

EFFECTEN

VAN HET

LJG-PROJECT

LEER JE BUREN KENNEN

Maarten van der Heijden &

Lisanne de Wit

Amsterdam mei 2014

Page 4: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

IV

© Maarten van der Heijden & Lisanne de Wit, 2014

Page 5: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

V

I N H O U D Voorwoord – p. IX 1 Inleiding – p. 1 1.1 De relevantie van dit effectonderzoek 1.2 Het LJG- project ‘Leer je buren kennen’ 1.3 Opbouw van het onderzoeksrapport 2 Theoretisch kader – p. 5 2.1 Inleiding 2.2 Interreligieuze dialoog en geloofsbeleving van jongeren 2.3 Vooroordeel, discriminatie en antisemitisme 2.3.1 Inleiding 2.3.2 Theorie: sociale psychologie en sociologie 2.3.3 Antisemitisme en discriminatie in Nederland 2.3.4 Antisemitisme in het Nederlandstalige onderwijs 3 Vraagstelling, methode en beschrijving van de onderzoeksgroepen – p. 21 3.1 Vraagstelling 3.2 Procedure en onderzoeksdesigns 3.3 De vragenlijst 3.4 Data-analyse, variabelen en presentatie van de resultaten 3.5 Beschrijving van de onderzoeksgroepen I en II 3.5.1 Jongens en meisjes 3.5.2 Leeftijd 3.5.3 Studierichting 3.5.4 Geloof 3.5.5 Aantal jongens en meisjes per geloof RESULTATEN I: Geloof en interreligieuze dialoog 4 Belang van het geloof – p. 31 4.1 Van vragenlijst naar variabelen 4.2 Stand van zaken: descriptie pretest 4.2.1 Gehele onderzoeksgroep I 4.2.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen 4.2.3 Verschillen tussen jongens en meisjes 4.2.4 Verschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof 4.3 Effect LJG-bezoek: vergelijking pre- en posttest 4.3.1 Gehele onderzoeksgroep 1 4.3.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen 4.3.3 Verschillen tussen jongens en meisjes 4.3.4 Verschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof

Page 6: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

VI

5 Belang van de interreligieuze dialoog – p. 41 5.1 Van vragenlijst naar variabelen 5.2 Stand van zaken: descriptie pretest 5.2.1 Gehele onderzoeksgroep I 5.2.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen 5.2.3 Verschillen tussen jongens en meisjes 5.2.4 Verschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof 5.3 Effect LJG-bezoek: vergelijking pre- en posttest 5.3.1 Gehele onderzoeksgroep 1 5.3.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen 5.3.3 Verschillen tussen jongens en meisjes 5.3.4 Verschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof RESULTATEN II: Houding en vooroordeel: cognitieve aspecten 6 Aantal cognitieve associaties bij het woord ‘jood’ – p. 53 6.1 Van vragenlijst naar variabelen 6.2 Stand van zaken: descriptie pretest 6.2.1 Gehele onderzoeksgroep I 6.2.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen 6.2.3 Verschillen tussen jongens en meisjes 6.2.4 Verschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof 6.3 Effect LJG-bezoek: vergelijking pre- en posttest onderzoeksgroep I 7 Zes specifieke cognitieve associaties bij het woord ‘jood’ – p. 55 7.1 Van vragenlijst naar variabelen 7.2 Stand van zaken: descriptie 7.2.1 Gehele onderzoeksgroep I: descriptie pretest en posttest 7.2.2 Pretestverschillen tussen de drie geloofsrichtingen 7.2.3 Pretestverschillen tussen jongens en meisjes 7.2.4 Pretestverschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof 7.3 Effect LJG-bezoek: vergelijking pre- en posttest 7.3.1 Gehele onderzoeksgroep 1 7.3.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen 7.3.3 Verschillen tussen jongens en meisjes 7.3.4 Verschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof 8 Kennis van het verschil tussen liberaal en orthodox jodendom – p. 63 8.1 Van vragenlijst naar variabelen 8.2 Descriptie pretest en effect LJG-bezoek 8.2.1 Gehele onderzoeksgroep I 8.2.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen 8.2.3 Verschillen tussen jongens en meisjes 8.2.4 Verschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof

Page 7: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

VII

RESULTATEN III: Houding en vooroordeel: emotionele aspecten 9 Gevoelsassociaties bij het woord ‘joden’ en ‘LJG’ – p. 71 9.1 Van vragenlijst naar variabelen 9.2 Descriptie pretest en effect LJG-bezoek TOTAAL AANTAL GEVOELSASSOCIATIES 9.3 Descriptie pretest POSITIVITEIT en NEGATIVITEIT 9.3.1 Gehele onderzoeksgroep 1 9.3.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen 9.3.3 Verschillen tussen jongens en meisjes 9.3.4 Verschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof 9.4 Effect LJG-bezoek: vergelijking pre- en posttest POSITIVITEIT 9.4.1 Gehele onderzoeksgroep 1 9.4.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen 9.4.3 Verschillen tussen jongens en meisjes 9.4.4 Verschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof 9.5 Toename positieve gevoelsassociaties bij ‘joden’ versus ‘de LJG’ 9.6 Effect LJG-bezoek: toename jaloezie 9.6.1 Gehele onderzoeksgroep 1 9.6.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen RESULTATEN IV: Houding en vooroordeel: handelingsaspect 10 Wat zou je doen als een jood je te eten uitnodigt? – p. 93 10.1 Van vragenlijst tot variabelen 10.2 Descriptie pretest en effect LJG-bezoek 10.3 Redenen voor het wel- of niet aannemen van de uitnodiging 10.4 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen 10.5 Verschillen tussen de jongens en meisjes RESULTATEN V: Meningen en verbanden 11 Hoe denken ROC-leerlingen over het LJG-bezoek? – p. 101 11.1 Van vragenlijst tot variabelen 11.2 Descriptie posttest: meningen ROC-leerlingen 11.2.1 Hoe vond je het bezoek aan de synagoge? 11.2.2 Heeft het bezoek het beeld van de LJG veranderd? 11.2.3 Welk gedeelte van het bezoek vond jij het leukst? 11.3 Verschillen tussen jongens en meisjes 11.3.1 Hoe vond je het bezoek aan de synagoge? 11.3.2 Heeft het bezoek het beeld van de LJG veranderd? 11.3.3 Welk gedeelte van het bezoek vond jij het leukst? 11.3.4 Conclusie geslachtsverschillen 11.4 Verbanden tussen de meningen en andere variabelen 12 De resultaten van onderzoeksgroep I getoetst aan onderzoeksgroep II – p. 111 12.1 Inleiding 12.2 De effecten van het project ‘Leer je buren kennen’ 12.3 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen 12.4 Verschillen tussen jongens en meisjes 12.5 Meningen over het LJG-bezoek

Page 8: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

VIII

13 Conclusies: antwoorden op de onderzoeksvragen – p. 119 13.1 Inleiding 13.2 Meningen van de ROC-ers over het LJG-bezoek 13.3 Verschillen in geloofsbeleving: moslims, christenen, niet-gelovigen 13.4 De effecten van het ‘Leer je buren kennen’– bezoek 13.5 Verschillen tussen moslims, christenen en niet-gelovigen 13.6 Verschillen tussen jongens en meisjes 14 Samenvatting van de conclusies en discussie – p. 127 14.1 Inleiding 14.2 De effecten van het project ‘Leer je buren kennen’ 14.3 Moslims, christenen en niet-gelovigen 14.4 Jongens en meisjes 14.5 Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek 14.6 Aanbevelingen voor ‘Leer je buren kennen’ en voor de LJG LITERATUUR – p. 143 Bijlage I ‘Joodse gemeente opent de deuren’ Janny Groen, VK – 15/11/2012 – p. 147 Bijlage II Over de auteurs – p. 149 Bijlage III De vragenlijst: Enquète ROC-leerlingen – p. 151 Bijlage IV Wat is een boxplot? Korte verklaring van enkele statistische termen – p. 157 Bijlage V Resultaten BETWEEN SUBJECTS-analyses bij onderzoeksgroep II – p. 159 Bijlage VI Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen ná het LJG-bezoek – p. 163 Bijlage VII Twee illustraties van de interpretatieproblemen bij vraag 13 – p. 167

Page 9: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

IX

VOORWOORD

Voor u ligt het verslag van het onderzoek dat wij deden naar het effect van het LJG-ontmoetingsproject ‘Leer je buren kennen’. Qua omvang en aantal pagina’s is het onderzoek – een vrijwilligersproject van ons beiden – nogal uit de hand gelopen. Wij hebben er met heel veel plezier aan gewerkt! Wij danken Gerdien Bertram-Troost (VU) en Louis Tavecchio (UvA) voor het kritisch doorlezen van, en hun commentaar bij een eerdere versie van dit rapport. De SPSS-data files kunnen door geïnteresseerde collega-onderzoekers bij Maarten van der Heijden worden opgevraagd ([email protected]).

Maarten van der Heijden & Lisanne de Wit

Amsterdam, mei 2014

Page 10: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

X

Page 11: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

XI

Page 12: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

XII

Page 13: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

1

1. INLEIDING 1.1 De relevantie van dit effectonderzoek Dit rapport bevat de resultaten van een longitudinaal empirisch onderzoek naar de effecten van het project ‘Leer je buren kennen’ van de Liberaal Joodse Gemeente Amsterdam (hierna: LJG). Onderzocht werd of het project een effect heeft op de cognitieve en de affectieve componenten van de houdingen van de ROC-leerlingen ten opzichte van joden. In het interreligieuze ontmoetingsproject ‘Leer je buren kennen’ komen groepen/klassen van rond de 20 ROC-leerlingen een ochtend of middag op bezoek in de nieuwe synagoge van de LJG aan de Zuidelijke Wandelweg in Amsterdam. Ze krijgen daar het volgende programma van anderhalf uur:

• Introductiefilmpje • Individueel associaties bij het woord ‘joden’ opschrijven op een vel papier (zie de

illustraties in dit onderzoeksrapport) • Groepsdiscussie n.a.v. de opgeschreven associaties met twee LJG-leden • Bezoek aan en uitleg over- de gebedsruimte • Napraten en een stuk boterkoek eten.

Het LJG-bezoek is een verplicht studie-onderdeel binnen het vak Burgerschap en Diversiteit. De maatschappelijke en praktische relevantie van het onderzoek is gelegen in het feit dat de bij het project betrokkenen – LJG-leden, ROC Amsterdam, subsidiegevers – graag willen weten of wetenschappelijk kan worden hard gemaakt dat het project ‘iets teweegbrengt bij de leerlingen’. Dat wil zeggen: is er daadwerkelijk sprake van een effect van het anderhalf uur durende ontmoetingsprogramma op de houdingen van de ROC-ers ten opzichte van joden en de LJG? De theoretische relevantie van het onderzoek ligt zowel op het vlak van evaluatie-onderzoek naar interreligieuze dialoogprogramma’s als op het vlak van sociaal wetenschappelijk onderzoek over de beïnvloeding van houdingen en vooroordelen van jongeren. Garfinkel (2004) stelt in een artikel over evaluatie-onderzoek van interreligieuze dialoog programma’s:“Despite the increasing popularity of interfaith dialogue, rarely are these dialogue projects subjected to rigorous efforts to evaluate their impact and effectiveness” (Garfinkel, 2004, p. 1). Empirisch onderzoek naar de effecten van interreligieuze dialoog bij jongeren door middel van een ontmoetingsprogramma is ons niet bekend (wij houden ons aanbevolen voor tips). Het onderzoek is een vervolgonderzoek op een eerder VU-onderzoek dat verricht werd door Lisanne de Wit in het kader van haar bachelor studie theologie (Bliek, e.a., 2011). Het onderzoek werd op persoonlijke titel (en als vrijwilligerswerk) verricht door Maarten van der Heijden en Lisanne de Wit (zie BIJLAGE II) in overleg met Madelon Bino, Gita Hacham, Harry Polak, Jaïr Stranders, Chantal Suissa en Yair van der Wieken van de LJG-Amsterdam en was mogelijk door de enthousiaste medewerking van leerlingen en leerkrachten van het ROC-Zuid te Amsterdam, waarbij de volgende contactpersonen ons zeer behulpzaam waren: Lia Adams, Peter Groenescheij, Tineke Helmers, Tanja Hofland, Paulien Klap, Edwald Overing en Sanne Sijben. We danken met name de ROC-leerlingen voor hun spontane vragen (*) en opmerkingen over het onderzoek. (*) Bijvoorbeeld, nadat na het invullen van de posttest de bedoeling van het onderzoek was uitgelegd: “En wat gaan jullie nou doen als er helemaal geen effect uitkomt?”

Page 14: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

2

1.2 Het LJG-project ‘Leer je buren kennen’ Het project ‘Leer je buren kennen’ werd door de LJG in 2011 gestart, na de verhuizing naar een nieuwe synagoge aan de Zuidelijke Wandelweg. Door deze verhuizing werd men geconfronteerd met nieuwe buren, namelijk het MBO/Zuid (ROC). Vier jonge LJG-leden met een theaterachtergrond schreven het scenario en verzorgden de praktische uitwerking van het project. Madelon Bino, directeur van de LJG en pastoraal werker, een van de initiatiefnemers van het projekt noemt het een ontmoetingsprogramma voor leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs van de hoofdstad (Crijnen, 2012), en zegt: “De nieuwe synagoge van de Liberaal Joodse Gemeente staat op 5 meter afstand van een ROC aan de Zuidelijke Wandelweg in Amsterdam. De meerderheid - 70 % - van de ROC-studenten heeft een niet-westerse achtergrond. In september 2011 zijn we gestart met het project ‘Leer je buren kennen’. Doel van het project is om de ROC studenten op een persoonlijke manier kennis te laten maken / uit te wisselen over diversiteit en –liberaal- Jodendom, en vooroordelen bespreekbaar te maken. We willen graag laten zien dat er verschillende manieren zijn om joods te zijn en om godsdienst te beleiden; dat hierbij op een respectvolle manier met elkaar omgegaan kan worden en dat discussie en verschil van mening op dit gebied is toegestaan, en zelfs deel van de traditie is.” (Bino, 2012)

“Het project gaat over vooroordelen en beoogt een aantal van die vooroordelen bespreekbaar te maken en te ontkrachten door middel van een persoonlijke ontmoeting. Zo ontstaat een kennismaking van jongeren uit diverse culturen met – moderne- joden, met als doel om elkaar beter te leren kennen en te begrijpen. De meeste jongeren van het ROC hebben nog nooit persoonlijk een joodse man of vrouw ontmoet. Belangrijk is hierbij het personaliseren van ‘Joden’: joodse mensen worden ineens ‘gewone mensen’ in plaats van een abstract begrip. Wat we graag willen bereiken is dat er genuanceerder over joden wordt gedacht en we willen graag laten zien dat er veel differentiatie binnen het Jodendom bestaat: dat veel joden er onderling verschillend over denken en dat dat van elkaar geaccepteerd wordt. Ook leuk is om juist de overeenkomsten tussen tradities in de islam en jodendom te laten zien.” (Bino, 2013)

“Veel onderwerpen komen aan bod zoals: familietradities, trouwen, besnijdenissen, vieren van feesten en ook ‘gevoelige onderwerpen’ zoals de politieke situatie in het Midden Oosten en homosexualiteit. Onze groepsbegeleiders zijn joods, zijn 30’ers, hebben een theaterachtergrond en hebben veel ervaring met les geven. Het is nadrukkelijk het belangrijkste doel van de sessie om tot een dialoog te komen, secondair is het overbrengen van kennis.” (Bino, 2012) “Bino: ‘Als ze hier binnenkomen zijn de leerlingen vaak verrast door de moderne uitstraling van het gebouw. Ze krijgen eerst een filmpje van zo’n zeven minuten te zien dat helemaal op hun leeftijdsgroep is gericht, met snelle, flitsende scènes en harde rap als achtergrondsound. De film zit vol vooroordelen over Joden, verpakt in tv- fragmenten die jongeren herkennen uit South Park, Borat, ‘Charlie’ Chaplin. Ook komen allerlei topartiesten in beeld – Madonna, Ben Stiller, wijlen Amy Winehouse – waarna de leerlingen de vraag moeten beantwoorden wat deze mensen gemeen- schappelijk hebben. Tot hun verbazing blijken al die coryfeeën Joods te zijn’ ”. (Crijnen, 2012, p. 2)

Page 15: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

3

“Vervolgens gaan de leerlingen in de loungeruimte van de synagoge zitten en wordt gevraagd om alles op te schrijven wat in ze opkomt bij het woord ‘jood’. Daarover wordt met ze gepraat door de twee groepsleiders. Dit leidt bij iedere sessie tot een zeer interessante uitwisseling van ideeën en informatie over de eigen cultuur- en achtergrond, en de plaats hiervan in de Nederlandse samenleving. Daarna volgt een rondleiding in de synagoge en krijgen ze koffie en iets lekkers. Tot slot krijgen de leerlingen een stickje mee naar huis, waar de film en allerlei voorlichtingsmateriaal op staat.” (Bino, 2012) Het LJG-projekt ‘Leer je buren kennen’ kreeg in 2012 de Nettie van Zwanenberg-prijs en in 2013 de Kerk en Wereld Jongerenprijs; het projekt wordt financiëel ondersteund door het Stadsdeel Amsterdam Zuid. Zie BIJLAGE I voor een mooi artikel van Janny Groen in de Volkskrant van 15 november 2012 naar aanleiding van de 100-ste ROC-groep. 1.3 Opbouw van het onderzoeksrapport In Hoofdstuk 2 gaan we in op theorieën en onderzoek over interreligieuze dialoog en geloofsbeleving van jongeren (§ 2.2), en op theorieën en onderzoek over vooroordelen en antisemitisme (§ 2.3). In Hoofdstuk 3 wordt de vraagstelling en de methode van ons onderzoek beschreven. In dat hoofdstuk beschrijven we ook de door ons onderzochte groep(en) ROC-leerlingen. De Hoofdstukken 4 t/m 12 zijn de resultaten-hoofdstukken. Deze zijn als volgt ingedeeld:

• De Hoofdstukken 4 en 5 bevatten de resultaten over de geloofsbeleving en de interreligieuze dialoog.

• De Hoofdstukken 6, 7, en 8 bevatten de resultaten over de door ons onderzochte cognitieve aspecten van houding en vooroordeel: de cognitieve associaties bij het woord ‘jood’ en de kennis van het verschil tussen liberaal en orthodox jodendom.

• Hoofdstuk 9 gaat over de emotionele aspecten van houding en vooroordeel: de gevoelsassociaties bij het woord ‘joden’ en ‘LJG’.

• In Hoofdstuk 10 worden de resultaten beschreven van de antwoorden die de ROC-ers geven op de vraag: ‘Wat zou je doen als een jood je te eten uitnodigt?’: een (voorgesteld) handelingsaspect van hun houding.

• In Hoofdstuk 11 komen de meningen van de ROC-leerlingen over het sjoelbezoek aan de orde.

• In Hoofdstuk 12 worden de bovengenoemde onderzoeksresultaten van het WITHIN GROUPS-DESIGN bij onderzoeksgroep I nog eens extra getoetst aan een andere groep leerlingen (onderzoeksgroep II) door middel van een BETWEEN GROUPS-DESIGN.

In Hoofdstuk 13 beantwoorden we de onderzoeksvragen en zetten we de conclusies van het onderzoek op een rij. En in Hoofdstuk 14, tenslotte worden de conclusies samengevat en bediscussieerd tegen de achtergrond van de theorie uit Hoofdstuk 2 en aan het einde van dat hoofdstuk doen we enkele aanbevelingen voor toekomstig onderzoek en voor het project ‘Leer je buren kennen’.

Page 16: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

4

Page 17: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

5

2. THEORETISCH KADER 2.1 Inleiding Bij het project ‘Leer je buren kennen’ en dus ook bij dit onderzoek zijn de volgende zaken aan de orde:

• Interreligieuze dialoog • Vooroordeel, discriminatie en antisemitisme

Daarbij vragen we ons in dit onderzoek af of er, wat deze twee gebieden betreft, bij onze onderzoeksgroep sprake is van:

• Verschillen tussen de geloofsrichtingen • Verschillen tussen jongens en meisjes.

Het spreekt vanzelf dat het in het kader van dit onderzoeksrapport niet mogelijk is om een volledige samenvatting te geven van de huidige stand van zaken in de theorie-ontwikkeling op deze vier gebieden. We beperken ons daarom hieronder tot enkele voor ons onderzoek relevante publicaties en houden ons aanbevolen voor aanvullingen en andere gezichtspunten op dit gebied. Hieronder gaan we eerst in op de interreligieuze dialoog en geven we een korte samenvatting van enkele empirische onderzoeken over de geloofsbeleving van jongeren (§ 2.2), en vervolgens gaan we in op het sociaal wetenschappelijke onderzoek over houding, vooroordeel, discriminatie en antisemitisme (§ 2.3). 2.2 Interreligieuze dialoog en geloofsbeleving van jongeren “Zonder twijfel is pluriformiteit het opvallendste vormaspect van het eeuwenoude en multi-lokale jodendom” stelt Ido Abram in zijn publicatie over joodse identiteit en imago (Abram, 1993, p. 12). En Leo Mock betoogt dat interreligieuze dialoog vanuit de joodse traditie als een waarde op zich beschouwd wordt (Mock, 2013). Al rond het jaar nul had je binnen het jodendom de scholen van Sjamai en Hillel die de joodse geloofsregels verschillend interpreteerden: Sjamai duidelijk en zuiver in de leer, maar nogal steng en rigide; Hillel meer soepel, ruimdenkend en rekening houdend met het praktische leven van de mensen (Ottenheim, 2014). Al in de eerste eeuwen na christus bestonden er binnen het jodendom zeer veel verschillende richtingen en stromingen, hetgeen geïnterpreteerd kan worden als verdeeldheid, maar ook als een teken van kracht (Baumgarten, 1997). De Talmoed en de rabbijnse literatuur kunnen beschouwd worden als één grote intrareligieuze dialoog: een pluralistisch verslag van de ontmoetingen, discussies en dialogen tussen verschillende gesprekspartners, waarbij de diversiteit aan verschillende in de loop der eeuwen ingenomen standpunten is vastgelegd (Holz, 1984; Musaph-Andriesse, 2000; Palache, 1984). Ook bij moderne joodse filosofen als Martin Buber en Emmanuel Levinas vormt de ontmoeting en de dialoog (Buber) met De Ander (Levinas) het kernpunt van hun filosofie. Vanuit deze traditie is het te begrijpen dat het project ‘Leer je buren kennen’, waarbij het gaat om ontmoeting, gesprek en discussie, pluralisme en diversiteit, vanuit de LJG begonnen is. Ook vanuit de christelijke theologie staat de interreligieuze dialoog in toenemende mate in de belangstelling. Het voert te ver om in dit onderzoeksrapport hier uitgebreid op in te gaan. Mooie publicaties over het onderwerp zijn bijvoorbeeld te vinden in de publicatielijsten van Marcel Poorthuis, hoogleraar in de dialoog tussen de godsdiensten aan de Universiteit van Tilburg (Poorthuis, 2013) en Marianne Moyaert, hoogleraar vergelijkende theologie en hermeneutiek van de interreligieuze dialoog aan de Vrije Universiteit in Amsterdam (Moyaert, 2013). Ook vanuit islamitisch perspectief wordt de interreligieuze dialoog belicht (zie bijvoorbeeld Duran, 2013).

Page 18: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

6

Echter, zoals gezegd, empirisch onderzoek naar de effecten van interreligieuze dialoog bij jongeren door middel van een ontmoetingsprogramma is ons niet bekend. We gaan daarom hieronder kort in op een viertal algemene onderzoekspublicaties over de geloofsbeleving van jongeren en de rol die religie in hun leven en identiteitsontwikkeling speelt die relevant zijn voor ons onderzoek. [1] Het REDCo-onderzoek: Teenagers’ perspectives on the role of religion in their lives, schools and societies De naam REDCo is een afkorting van: ‘Religion in Education. A contribution to Dialogue or a Factor of Conflict in Transforming Societies of European Countries.’ Dit is een grootschalig project waaraan acht Europese landen hebben deelgenomen in een tijdsbestek van drie jaar. Te weten: Duitsland, Engeland, Frankrijk, Nederland, Noorwegen, Estland, Duitsland, Rusland en de Spanje. In opdracht van de Europese Commissie trachten de onderzoekers antwoord te geven op de volgende vraag: “Welke rol kan religie in het onderwijs spelen in de manier waarop leerlingen religieuze diversiteit beschouwen?” (Valk e.a., 2009, p. 18). De leerlingen die deelnemen aan dit onderzoek zijn tussen de 14 en 16 jaar oud. Het gaat om een kwantitatief onderzoek. De onderzoeksmethode die is toegepast is het uitzetten van een enquête onder leerlingen van middelbare scholen, die vraagt naar hun persoonlijke religieuze beleving, naar hun perspectief op de impact van religie in de samenleving en hun waardering van religieus onderwijs. Tijdens het maken van de enquête dienen de leerlingen aan de hand van een vijf-puntschaal hun waardering voor een bepaalde stelling aan te geven. In totaal zijn er 6513 enquêtes succesvol afgenomen. Ondanks dat er in de keuze voor de onderzoeksgroep getracht is te kiezen voor scholen die de religieus-sociale situatie reflecteren van het land in kwestie, is dit vanwege praktische problemen niet altijd gelukt. Daarnaast zijn de verschillen in onderzoeksgroepen tussen de landen erg groot. Zo zijn er in Engeland en Rusland minder dan 500 enquêtes afgenomen en in Estland en Duitsland meer dan 1000. Ook zijn er grote verschillen in de geografische spreiding van de onderzoeken in de verschillende landen: het Russische onderzoeksteam heeft zich enkel gericht op Sint Petersburg, terwijl de Esten, Fransen, Nederlanders en Noren op een nationaal niveau onderzoek hebben gedaan. Hierdoor is het onderzoek niet representatief te noemen (Valk e.a., 2009). We zullen nu enkele algemene conclusies op Europees niveau uit het REDCo-onderzoek weergeven, die relevant zijn voor ons onderzoek:

1. De Europese school populatie bestaat uit een grote groep van leerlingen voor wie religie belangrijk is in hun leven, uit een grote groep voor wie religie niet belangrijk is in hun leven en uit een groep die een tussenpositie inneemt tussen deze twee polen (REDCo, 2013, p. 2).

2. Het overgrote deel van de studenten verlangt een vredig samenleven tussen verschillende religies, en zij zijn er van overtuigd dat dit mogelijk is, mits men de nodige kennis bezit van elkaars religie en levensbeschouwingen, gedeelde interesses heeft en participeert aan gedeelde activiteiten (REDCo, 2013, p. 2).

3. Meisjes zijn over het algemeen meer geneigd open te staan voor de dialoog dan jongens. Daarnaast zijn zij meer optimistisch over de positieve impact hiervan (Valk e.a., 2009, p. 430).

4. In verschillende landen hebben islamitische leerlingen veelal een grotere bereidheid tot het aangaan van de dialoog dan de andere religieuze of niet-religieuze leerlingen. (Valk e.a., 2009, p. 430).

Page 19: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

7

5. En de slotconclusie van het REDCo-onderzoek luidt: “One of the firm conclusions we can draw from our research results is the certainty that religion could not be ignored neither in the European social arena nor in education. Knowledge about the different worldviews, skills of dialogue and constructive management of religious differences and conflicts are unavoidable preconditions for finding the way ahead in the pluralistic context toward a cohesive society” (Valk e.a., 2009, p. 435).

Bij het Nederlandse deelonderzoek van het REDCo-project zijn 565 leerlingen betrokken, verspreid over acht scholen variërend van een VMBO-kb tot vwo-niveau (Bertram-Troost e.a., 2009). Het grootste deel van de scholen die respondenten leverden voor dit onderzoek, heeft een bijzonder religieus karakter. Daarom is de onderzoeksgroep niet representatief voor de Nederlandse bevolking. Echter, volgens de onderzoekers wordt de diversiteit in religieus onderwijs in het Nederlandse scholensysteem zo wel goed in kaart gebracht (Bertram-Troost e.a., 2009). Op deze plek zullen we enkele uitkomsten weergeven, die relevant zijn voor ons onderzoek.

1. 65% van de leerlingen beschouwt zichzelf als religieus; 58% daarvan noemt zichzelf christen; 36% beschouwt zichzelf als moslim. Daarnaast zijn er een aantal hindoestaanse en niet-religieuze wereldbeschouwingen aanwezig onder de leerlingen (Bertram-Troost e.a., 2009, p. 224).

2. Over het algemeen genomen is religie belangrijk voor de leerlingen: 44% van de respondenten beoordeelt religie als (zeer) belangrijk; 32% van alle leerlingen vindt religie niet belangrijk (Bertram-Troost e.a., 2009, p. 227).

3. 50% van de leerlingen waardeert de stelling: “Praten over godsdienst helpt ons om anderen te begrijpen” met een (zeer) hoog cijfer. De stelling “Praten over religie helpt ons om in vrede met elkaar samen te leven” werd door 43% van de leerlingen positief gewaardeerd. Een interessante bevinding is dat in de rest van Europa de laatste stelling veel lager gewaardeerd wordt dan in Nederland (Valk e.a., 2009, p. 428). Meisjes waarderen het meer om te praten over religie dan jongens. Leerlingen die zich niet scharen onder een bepaalde religie, waren significant minder positief over het praten over religies dan religieuze leerlingen (Bertram-Troost e.a., 2009, p. 246). De onderzoekers concluderen dat leerlingen zich er van bewust zijn dat conflict kan ontstaan wanneer er sprake is van religieuze diversiteit. Echter, men gelooft dat door middel van het vergaren van kennis over de religieuze ander en deze te respecteren, de mogelijkheid bestaat dat verschillende religies vredig samenleven (Bertram-Troost e.a., 2009, p. 257).

[2] Geloven in het Bijzonder Onderwijs: Levensbeschouwelijke identiteitsontwikkeling van adolescenten in het voortgezet onderwijs ‘Geloven in het bijzonder onderwijs’ is een exploratief kwantitatief en kwalitatief onderzoek opgezet door Gerdien Bertram-Troost (Bertram-Troost, 2006). Wij zullen ons alleen richten op het kwantitatieve deel van het onderzoek. Het onderzoek heeft als doel om de relatie tussen het aanbod van het vak- en vormingsgebied ‘levensbeschouwing’ in het voortgezet onderwijs en de levensbeschouwelijke identiteitsontwikkeling van jongeren te analyseren. Om deze relatie te exploreren heeft Bertram-Troost vier protestants-christelijke scholen geselecteerd, waarvan in totaal 518 leerlingen een vragenlijst hebben ingevuld. De leerlingen zijn tussen de 14 en de 19 jaar en hebben een havo-vwo niveau (Bertram-Troost, 2006, p. 100). Wij zullen ons voornamelijk richten op de conclusies die gaan over de levensbeschouwelijke identiteitsontwikkeling van jongeren. Echter, hierover geeft dit

Page 20: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

8

onderzoek geen representatief beeld. Dit komt omdat de vier onderzochte scholen niet geselecteerd zijn op basis van hun representativiteit van de Nederlandse samenleving, maar vanwege de variatie die er bestaat tussen de scholen in de wijze waarop zij het vak levensbeschouwing inrichten (Bertram-Troost, 2006, p. 102). Om de levensbeschouwelijke identiteitsontwikkeling van jongeren te meten gebruikt Bertram-Troost termen afkomstig uit de theorie van Marcia. Marcia stelt dat identiteit bestaat uit twee criteria: exploratie en commitment. Commitment staat voor verbinding met een specifieke combinatie van doelen, waarden en opvatting en het maken van een bepaalde keuze. Exploratie staat voor het onderzoeken van een adolescent van zinvolle alternatieven. Bertram-Troost maakt echter onderscheid in een commitment als zekerheid vanwége de eigen levensbeschouwing en als zekerheid óver de eigen levensbeschouwing. Daarnaast onderscheidt ze twee vormen van exploratie: exploratie, waarin men op zoek gaat naar meer informatie over de eigen religie en exploratie waarin men op zoek is naar een mogelijke verandering in zijn/haar levensbeschouwing (Bertram-Troost, 2006, p. 116). Uit haar onderzoek komen onder andere de volgende conclusies naar voren:

1. De verschillen in mate van commitment en exploratie bij de leerlingen, zijn groter wanneer men de leerlingen van verschillende geloofsrichtingen naast elkaar zet, dan wanneer men de verschillende scholen met elkaar vergelijkt. De zogenaamde ‘achtergrondvariabelen’ hebben dus meer invloed op de levensbeschouwelijke identiteit van leerlingen dan het levensbeschouwelijk onderwijs (Bertram-Troost, 2006).

2. Islamitische leerlingen hebben een hogere score op exploratie die gericht is op

informatie, dan christelijke leerlingen of niet-religieuze leerlingen. Dit betekent dat zij meer geneigd zijn te praten met anderen over de manier waarop zij tegen het leven aan kijken en veel nadenken over de eigen religie. Daarnaast geven ze in hogere mate aan moeite te doen om nieuwe dingen te weten te komen over hun levensbeschouwing (Bertram-Troost, 2006, p. 236). Uit regressieanalyses blijkt dat de variabele protestants in negatief verband staat met exploratie gericht op informatie (Bertram-Troost, 2006, p. 276). In vergelijking met de andere religies geven islamitische leerlingen vaker aan te leren over verschillende levensbeschouwingen op school (Bertram-Troost, 2006, p. 283). Daarnaast staan islamitische jongeren zekerder in het leven vanwege hun eigen levensbeschouwing (Bertram-Troost, 2006, p. 267).

3. Meisjes zijn over het algemeen meer gericht op exploratie gericht op mogelijke

verandering dan jongens. Dit betekent onder andere dat zij vaker informatie zoeken over levensbeschouwelijke zaken en hierover praten met anderen, met als doel om een levensbeschouwing te vinden die bij hen past (Bertram-Troost, 2006, p. 266). Uit regressieanalyses blijkt dat jongens vaker hoger scoren op ‘commitment als zekerheid vanwege de eigen manier van tegen het leven aankijken’ (Bertram-Troost, 2006, p. 274).

4. Uit het onderzoek ‘Geloven in het Bijzonder Onderwijs’ blijkt dat jongeren tussen de

17/18 hoger scoren op exploratie gericht op informatie dan jongeren tussen de 15/16 jaar. Dit wekt de indruk dat exploratie gericht op informatie toeneemt naarmate men ouder wordt (Bertram-Troost, 2006, p. 266). Daarnaast scoren oudere leerlingen ook hoger op commitment als zekerheid vanwege de eigen manier van tegen het leven aankijken (Bertram-Troost, 2006, p. 274).

Page 21: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

9

5. Uit regressieanalyses blijkt dat hoe meer men op school leert over verschillende levensbeschouwingen, hoe zekerder men is over de eigen levensbeschouwing (Bertram-Troost, 2006, p. 275). Levensbeschouwelijke pluraliteit lijkt dus, in tegenstelling tot wat door menigeen (intuïtief) verondersteld wordt, niet zo zeer te leiden tot twijfels en onzekerheid over de eigen levensbeschouwing. Daarnaast leert men ook beter praten over de eigen levensbeschouwing, wanneer men op school leert over andere levensbeschouwingen (Bertram-Troost, 2006, p. 284).

6. De mate waarin leerlingen hun godsdienstig onderwijs waarderen is niet afhankelijk

van het behoren tot een bepaalde religie. De relatie met de docent speelt hierin de grootste rol (Bertram-Troost, 2006, p. 285). En de mate waarin de leerlingen de docent waarderen hangt met name af van de mate waarin ze op de hoogte zijn van zijn visie.

[3] Op zoek naar een ‘zuivere’ Islam - Geloofsbeleving en identiteitsvorming van jonge Marokkaanse-Nederlandse moslims Het kwalitatieve onderzoek “Op zoek naar een ‘zuivere’ Islam” vormt het proefschrift van Martijn de Koning. De Koning tracht door middel van dit onderzoek een beeld te schetsen van de wijze waarop Marokkaans-Nederlandse moslimjongeren hun identiteit construeren als moslim in relatie tot anderen binnen en buiten de eigen groep (De Koning, 2008). Zo heeft hij geanalyseerd hoe moslimjongeren zich verhouden tot leeftijdsgenoten, de ouders, de moskee en niet-moslims. De Koning heeft gebruik gemaakt van de onderzoeksmethode van de participerende observatie en actieonderzoek. Zo bekleedde hij van 1999 tot 2002 de functie van coördinator van het project Schoolloopbaanbegeleiding van moskee An Nour in Gouda. De jongeren die deze huiswerkbegeleiding bezochten heeft hij tot 2005 gevolgd in hun alledaagse omgeving: thuis, school en op straat. Het gaat om 223 Marokkaans-Nederlandse moslimjongeren van rond de 15 jaar oud. Dit zijn 93 jongens en 120 meisjes (De Koning, 2008). De Koning stelt dat de huiswerkbegeleiding ook fungeerde als ‘ontmoetingsplek’ en derhalve werd bezocht door jongeren die geen hulp nodig hadden bij hun huiswerk (De Koning, 2008). Aangezien het onderzoek zich alleen richt op Marokkaanse moslimjongeren uit Gouda die op een of andere manier verbonden zijn aan de An Nour moskee, is dit onderzoek niet-representatief. Hieronder zullen we enkele relevante bevindingen uit het onderzoek beschrijven.

1. De Koning stelt dat de keuze voor de islam steeds meer een bewuste is waarop volop gereflecteerd wordt (De Koning, 2008). Het proces van het construeren van de eigen moslimidentiteit door moslimjongeren kan volgens hem het best omschreven worden als een zoektocht naar een ‘zuivere’ islam. Ze zoeken naar een authentieke islam, die ontdaan is van culturele elementen afkomstig uit het land van herkomst van de ouders. Op basis van de geïnternaliseerde tradities, recente maatschappelijke ontwikkelingen en eigen ervaringen vormen jongeren hun eigen idee van hoe de islam er uit moet zien. Zo komen ze tot een ‘universele’ islam, in plaats van een ‘Marokkaanse Islam’

2. Deze zoektocht naar de ‘zuivere’ islam komt mede tot stand doordat de moslimjongeren schipperen tussen verschillende ‘tegenstrijdige’ loyaliteiten (De Koning, 2008). Ze ervaren dat ze klem zitten tussen twee culturen: De Marokkaanse en de Nederlandse. Hun identiteit als moslim overstijgt in hun beleving die tegenstelling. Dit wordt echter bemoeilijkt door de negatieve media-aandacht over de islam. Zo hebben de jongeren het gevoel constant ter verantwoording te worden geroepen (De Koning, 2008). Een manier om zich tegen kritiek te weren is door zich te gaan verdiepen in de islam.

Page 22: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

10

3. Meisjes hebben een andere rol binnen de islam dan jongens, derhalve worden zij ook anders benaderd door hun omgeving. Meisjes worden tijdens de pubertijd nauwlettend in de gaten gehouden terwijl jongens vaak meer vrijheid krijgen rond die periode (De Koning, 2008). De Koning verklaart dit door te stellen dat de waarden betreffende vrouwelijk gedrag en kleding dienen om de integriteit van de groep in stand te houden. Daarnaast ervaren veel meisjes dat niet-moslims hen ook normen willen opleggen, door bijvoorbeeld de hoofddoek als een teken van de onderdrukking van de vrouw te zien (De Koning, 2008). Als reactie op dit ‘getouwtrek’ proberen meisjes meer gelijkwaardigheid tussen de seksen te bewerkstelligen, door argumenten en rolmodellen te zoeken binnen de islam die een zelfstandige positie van de vrouw ondersteunen. Zo trachten ze te beargumenteren dat het beeld van de onderdrukte moslimvrouw, dat heerst onder niet-moslims, niet past bij de ‘zuivere’ islam.

[4] Strijders van eigen bodem – Radicale en democratische moslims in Nederland Buijs e.a. (2006) deden een kwalitatief onderzoek en voerden uitgebreide gesprekken met rond de dertig, zowel radicale als democratische Marokkaanse moslimjongeren in de leeftijd van 17 tot 37 jaar (Buijs e.a., 2006, p. 59 en p. 167). De auteurs beschrijven dat de jongeren het gevoel hebben dat zij bij hun identiteitsontwikkeling van twee kanten onder vuur worden genomen: enerzijds door hun eigen achterban en familie, en anderzijds door de autochtone omgeving waarbinnen ze functioneren (p. 190). Door religie te benadrukken als de kern van hun etnische identiteit, kunnen moslimjongeren zich een eigen plaats toe-eigenen ten opzichte van de oudere generatie (p. 223). Hierbij maken ze steeds meer individuele keuzes, maar paradoxaal genoeg opent de versterking van het individualisme zowel de deur voor een westers-democratische als voor een radicalistische variant van de islam (p. 219-220). Volgens de auteurs wordt op religieus-politiek terrein de moeilijkste strijd gestreden (p. 215). Hier moeten persoonlijke keuzes gemaakt worden uit de verschillende hedendaagse stromingen binnen de islam. Naast het islamitische pragmatisme en radicale fundamentalistische stromingen onderscheiden de auteurs hierbij de orthodox conservatieve islam, en de liberaal modernistische islam (p. 139 e.v.). De keuze voor een democratische en pluralistische islam wordt bemoeilijkt doordat de jongeren soms het gevoel krijgen dat ze hoe dan ook in Nederland niet welkom zijn. 2.3 Vooroordeel, discriminatie en antisemitisme 2.3.1 Inleiding Vooroordelen, discriminatie en antisemitisme zijn complexe verschijnselen waar zeer veel verschillende aspecten aan te onderscheiden zijn. Deze worden bestudeerd vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines: sociale- en persoonlijkheidspsychologie, sociologie, rechtswetenschappen, geschiedeniswetenschap. Het klassieke werk van Gordon Allport (1954) kan nog steeds als een standaardwerk over vooroordelen worden beschouwd (Elchardus, 2013). Allport benadrukt de vele facetten van het verschijnsel: het is zowel een sociaal-maatschappelijk als een persoonlijkheidsprobleem. Hieronder doen we een poging enkele voor ons onderzoek relevante aspecten uit de sociale psychologie en sociologie op een rij te zetten. We beperken ons daarbij voornamelijk tot de rol die religie kan spelen bij het verklaren van vooroordelen en tot theorieën over het verminderen van vooroordelen (paragraaf 2.3.2). Vervolgens proberen we een beeld te schetsen van antisemitisme en discriminatie in Nederland in het algemeen (paragraaf 2.3.3) en tenslotte bespreken we enkele voor ons onderzoek relevante resultaten van empirisch onderzoek in het Nederlandse en Belgische onderwijs aan jongeren (paragraaf 2.3.4). Omdat ongeveer 30% van onze

Page 23: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

11

onderzoeksgroep uit moslims bestaat betrekken we bij de laatste twee paragrafen ook theorieën en onderzoeksresultaten over vooroordelen ten opzichte van moslims. We beginnen met enkele algemene begripsomschrijvingen en definities. Voor we dat doen is het misschien goed om te bedenken dat vooroordelen ook samenhangen met, en voortvloeien uit de normaal menselijke neiging tot het vormen van generalisaties, concepten en categorieën, door middel waarvan we als mens greep proberen te krijgen op de ons omringende wereld (Allport, 1954; Aronson, et al., 2005). 2.3.2 Theorie: sociale psychologie en sociologie Definities Een vooroordeel is een negatieve of vijandige houding (attitude) tegenover een persoon en/of groep mensen, die eenvoudigweg gebaseerd is op het feit dat die persoon tot die groep behoort (Allport, 1954; Aronson, et al., 2005). Houdingen en vooroordelen hebben een cognitieve component (men spreekt dan van stereotypen), een affectieve/emotionele component (gevoelens), en een handelings- of gedragscomponent. In het laatste geval spreekt men van discriminatie. Discriminatie is een ongerechtvaardigde negatieve of vijandige handeling/actie tegenover een persoon en/of groep mensen, die eenvoudigweg gebaseerd is op het feit dat die persoon tot die groep behoort (Allport, 1954; Aronson, et al., 2005). Bij discriminatie gaat het dus om het in daden omzetten van vooroordelen. Allport (1954, p. 14-15) geeft hierbij het volgende rijtje in oplopende ernst: 1. Kwaadspreken 2. Vermijden 3. Discriminatie (d.w.z. actieve uitsluiting van bepaalde beroepen, politieke rechten, onderwijsvormen etc.) 4. Fysieke aanvallen (geweld tegen personen, vernielen van dingen) 5. Uitroeiing en lynchpartijen, “pogroms, massacres, and the Hitlerian program of genocide mark the ultimate degree of violent expression of prejudice” (Allport, 1954, p. 15) De term ‘antisemitisme’ kan zowel betrekking hebben op vooroordelen als op discriminatie en daarbij is het vanzelfsprekend belangrijk om precies en concreet aan te geven om wat voor houdingen, stereotypen, woorden of daden het gaat. Vooroordeel en religie Gordon Allport begint zijn hoofdstuk over vooroordeel en religie met de volgende twee citaten: “God hath made of one blood all nations” (bron: handelingen van de apostelen) en “Religion is a curse – making for divisions in an already divided world” (bron: World War II veteran) en stelt vervolgens: “The role of religion is paradoxical. It makes prejudice and it unmakes prejudice. [. . .] Churchgoers are more prejudiced than the average; they also are less prejudiced than the average. We shall try to unravel the paradox” (Allport, 1954, p. 444). Hij verklaart de paradoxale onderzoeksresultaten als volgt:

Page 24: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

12

“Belonging to a church because it is a safe, powerful, superior in-group is likely to be the mark of an authoritarian character and to be linked with prejudice. Belonging to a church because its basic creed of brotherhood expresses the ideals one sincerely believes in, is associated with tolerance. Thus, the ‘institutionalized’ religious outlook and the ‘interiorized’ religious outlook have opposite effects in the personality” (Allport, 1954, p. 452-453). Mark Elchardus, een hedendaagse onderzoeker, komt tot vergelijkbare conclusies: “De empirisch bestudeerde relatie tussen religie en vooroordeel is complex en zelfs geconvoluteerd. Religies prediken dikwijls tolerantie, maar de interpretatieve gemeenschappen waartoe zij leiden, blijken niet zelden blijk te geven van veel vooroordelen” (Elchardus, 2013, p. 199). Uit onderzoekt blijkt dat er op het gebied van de vooroordelen verschillen zijn tussen mensen die hun geloof letterlijk nemen en fundamentalistisch interpreteren en mensen die het geloof meer symbolisch interpreteren. Daarnaast blijkt het geloof soms verbonden met traditioneel conservatieve opvattingen. De mate van traditioneel conservatisme is vervolgens weer van invloed op het al- of niet hebben van vooroordelen. Religies kunnen beschouwd worden als interpretatieve gemeenschappen en hebben los van de religieuze voorschriften invloed op de houdingen van de gelovigen. Sociologisch zijn daarbij drie factoren van belang, nl. (1) met hoeveel zijn de gelovigen, (2) hoe sterk zijn ze bij het geloof betrokken en (3) hoe sterk zijn ze van de samenleving rondom hen gescheiden. Afhankelijk van deze drie sociologische factoren zal de invloed van religie op de vooroordelen groter of kleiner zijn (Elchardus, 2013). Het verminderen van vooroordelen Contact kan vooroordelen verminderen. De zogenaamde contacthypothese werd al door Gordon Allport als volgt geformuleerd: “Prejudice (unless deeply rooted in the character structure of the individual) may be reduced by equal status contact between majority and minority groups in the pursuit of commom goals. The effect is greatly enhanced if this contact is sanctioned by insitutional supports (i.e. by law, custom or local atmosphere), and provided it is of a sort that leads to the perception of common interests and common humanity between members of the two groups” (Allport, 1954, p. 281). Uit onderzoek is echter ook gebleken dat contact niet altijd tot vermindering van vooroordelen leidt, contact kan ook leiden tot competitie en daarmee tot bestendiging of zelfs verheviging van de vooroordelen (Elchardus, 2013; Hagendoorn, 1986). Het hangt van de omstandigheden af waarbinnen het contact plaatsvindt. Aronson e.a. (2005) noemen de volgende zes voorwaarden waaronder de contacthypothese geldt: (1) de twee groepen hebben hetzelfde gemeenschappelijke doel, en (2) er is sprake van wederzijdse afhankelijkheid, (3) ze hebben gelijke status en macht, (4) er is sprake van een vriendelijke en informele setting, (5) er zijn meerdere groepsleden bij het contact betrokken, en (6) in het groepsproces is sprake van sociale normen die groepsgelijkheid ondersteunen. Het project ‘Leer je buren kennen’ is gericht op het verminderen van vooroordelen tegen joden in het Nederlandse MBO-onderwijs. In de volgende paragraaf gaan we eerst kort in op antisemitisme en discriminatie in Nederland in het algemeen.

Page 25: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

13

2.3.3 Antisemitisme en discriminatie in Nederland In het onderzoeksgebied is sprake van veel verschillende onderzoeksmethoden en definities (Allport, 1954; Aronson e.a. 2005; Hagendoorn, 1986). De zwaarte van incidenten en meldingen loopt sterk uiteen en soms worden absolute getallen en dan weer percentages gepubliceerd. Het is daarom moeilijk om een eenduidig beeld te schetsen van de stand van zaken in Nederland. Toch doen we een poging waarbij we ons baseren op Boog e.a. (2010), Coenders e.a. (2012), Friedmann & Muller (2013) enVeenboer & Eissens (2013). Voordat we op de situatie in Nederland ingaan zullen we eerst een vergelijking met enkele andere Europese landen maken. Houdingen ten opzichte van joden in Europa In 2012 deed de Amerikaanse Anti-Defamation League een representatief vergelijkend onderzoek naar de houdingen tegenover joden in tien Europese landen. In januari 2012 werden per land 500 telefonische interviews gehouden in de landstaal onder het algemene publiek. Men legde de respondenten de volgende vier stereotypen voor, waarbij er twee antwoordmogelijkheden waren: ‘waarschijnlijk wel waar’ en ‘waarschijnlijk niet waar’:

• Joden zijn loyaler aan Israël dan aan Nederland (ic. het betreffende land) • Joden hebben te veel macht in de zakenwereld • Joden hebben teveel macht op de internationale financiële markten • Joden praten nog steeds teveel over wat hen is overkomen tijdens de Holocaust.

Slechts 10% van de Nederlanders beantwoordde drie van deze vier vragen met ‘waarschijnlijk wel waar’ en Nederland behoort daarmee tot het laagst scorende Europese land op deze vooroordeel-schaal. Hongarije, Spanje en Polen behoren tot de topscoorders met respectievelijk 63%, 53% en 48%, Italë, Oostenrijk en Frankrijk vertegenwoordigen de middenmoot met respectievelijk 35%, 28% en 24%, en Duitsland, Engeland en Noorwegen scoren relatief laag met 21%, 17% en 16% (ADL, 2012, p. 9). [zie voor een recenter onderzoek op wereldschaal: ADL Global 100, 2014] Uit een niet representatief onderzoek dat in 2012 in acht europese landen (waaronder niet Nederland) werd gedaan bij ongeveer 5900 personen die zichzelf als joods beschouwen, blijkt dat 66% van deze personen antisemitisme als een probleem ervaart en dat 76% van deze joden stelt dat het antisemitisme in hun land de afgelopen vijf jaar is toegenomen (FRA, 2013). Ook bij Nederlandse joden is sprake van gevoelens van toenemend antisemitisme (Wallet, 2013). Antisemitische incidenten in Nederland (CIDI) In Nederland zelf houdt het CIDI antisemitische incidenten bij. Tabel 1 geeft de absolute aantallen vanaf 2008 (Friedmann & Muller, 2013). Tabel 1. Aantal antisemitische incidenten vanaf 2008 (CIDI)

jaar 2008 2009 2010 2011 2012 Aantal antisemitische incidenten 108 167 124 113 114

Er is sprake van een onverklaarbare piek in 2009. Als we de aard van de incidenten nader bekijken blijkt het door de jaren heen het meest te gaan om antisemitische e-mails en tweets (36% in 2012), vervolgens om vernielingen en bekladdingen (12% in 2012) en om incidenten tijdens sport (11% in 2012).

Page 26: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

14

Meldingen over discriminatie in Nederland (ADV’s) In Nederland registreren de Anti Discriminatie Voorzieningen (ADV’s) de klachten en meldingen over discriminatie. Tabel 2 geeft de absolute aantallen antisemitische klachten vanaf 2007 (Coenders e.a., 2012). Tabel 2. Klachten en meldingen discriminatie vanaf 2007 (ADV’s)

jaar 2007 2008 2009 2010 2011 aantal antisemitische klachten 72 123 129 124 134

Het aantal van 134 antisemitische klachten bedraagt in 2011 2% van het totaal aantal klachten in dat jaar. Ter vergelijking: in 46% van de klachten gaat het om ras, in 12% om leeftijd en in 9% om discriminatie op grond van geslacht. Bij de antisemitische klachten gaat het in 86% om een vijandige bejegening, in 13% om geweld en in 5% om een klacht over een omstreden behandeling. Friedmann & Muller (2013, p. 11) concluderen in 2012: “Het aantal klachten over antisemitisme is vergelijkbaar met dat in voorgaande jaren”. Meldingen over discriminatie op het internet (MDI) Het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) registreert meldingen over discriminatoire uitingen op het internet en bepaalt van elke melding of de uiting volgens Nederlands recht strafbaar is. Het MDI maakt een onderscheid tussen de volgende discriminatiegronden, waarbij we ons beperken tot de zeven meest voorkomende gronden (tussen haakjes zetten we de absolute aantallen meldingen in het jaar 2012): Antisemitisme (285), Discriminatie van Moslims (196), Discriminatie op basis van overige afkomst of nationaliteit (151), ‘Anti-zwart racisme’ of Afrofobie (99), Discriminatie van Marokkanen ( 132), Discriminatie op basis van seksuele voorkeur (60), en Discriminatie van Turken (27). Tabel 3 bevat op basis van Veenboer & Eissens (2012) en de MDI-jaarverslagen (http://www.meldpunt.nl/site/page.php) de absolute aantallen strafbare discriminatoire uitingen van antisemitisme en anti-moslim discriminatie op het internet over de jaren 2005 t/m 2012. Tabel 3. Aantal strafbare discriminatoire uitingen op het internet vanaf 2005 (MDI)

jaar: 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2005 t/m 2012 gem. per jaar

antisemitisme 146 307 260 250 258 212 165 177 221 anti-moslim discriminatie 171 275 276 204 75 104 122 93 165

Uit de tabel blijkt dat er op het internet meer sprake is van antisemitisme dan van anti-moslim discriminatie. Dit gegeven krijgt nog een extra betekenis als we bedenken dat er in Nederland veel meer moslims leven dan joden: in 2010 waren er ongeveer 52.660 joden (0,3% van de bevolking) tegenover ongeveer 907.000 moslims (6% van de bevolking) op de totale Nederlandse bevolking van 16.600.000 (bronnen: Solinge & Van Praag, 2010; http://www.cbs.nl/). Het MDI onderneemt zonodig actie met het doel de uitingen van het internet te doen verdwijnen: men doet aangifte bij de politie, neemt contact op met de provider en/of de betreffende site (Facebook en Twitter bijvoorbeeld) en men houdt zich bezig met ‘Counter-speech’, het online weerspreken van discriminatie en het tegengaan van vooroordelen. Veenboer & Eissens (2012, p. 6-7) stellen met betrekking tot het bestrijden van antisenitisme het internet: “De Holocaust en de Tweede Wereldoorlog verzinken langzaam in de vergetelheid en de manier waarop wordt herdacht – en vooral wat word herdacht – schept verwarring en gooit

Page 27: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

15

daders en slachtoffers op één hoop. Diverse schrijvers en publicisten behandelen het onderwerp zo relativerend (iedereen een beetje fout of goed, niet zwart, niet wit maar grijs) dat het morele ijkpunt dat de Holocaust biedt voor discriminatiebestrijding – en niet alleen voor het bestrijden van antisemitisme – vergeten langs de kant van de weg blijft liggen”. Monitor Rassendiscriminatie 2009 We besluiten deze paragraaf met enkele voor ons onderzoek relevante conclusies uit de Monitor Rassendiscriminatie 2009 (Boog e.a., 2010), een zeer goed onderbouwd interdisciplinair overzichts-boekwerk dat geschreven werd in opdracht van de directie Inburgering van het ministerie van VROM. Boog e.a. (2010) constateren dat er in het algemeen sprake is van een lichte daling van het aantal discriminatie-ervaringen. Met name in het onderwijs is deze daling waar te nemen: namelijk van 11% in 2005 tot 6% in 2009 (p. 8 en p. 12). Over discriminatie op grond van geloof concluderen Boog e.a. (2010, p. 9): “In vergelijking met andere geloofsgemeenschappen ervaren veel moslims godsdienst-discriminatie. Onderzoek laat zien dat zij negatieve gevolgen ervaren van het veelal stereotype en generaliserende discours rondom moslims en de islam. Een punt van zorg hierbij is het toenemende aantal geweldsincidenten gericht tegen moslims in Nederland. De verschillende registraties vertonen pieken in het aantal voorvallen, die direct of indirect samenhangen met ingrijpende gebeurtenissen of met internationale politieke onrust. Deze samenhang gaat ook op voor klachten over antisemitisme, die voornamelijk een relatie vertonen met spanningen in het Midden Oosten. Over de langere termijn blijkt dat het aantal registraties van antisemitische incidenten de afgelopen jaren is gedaald”. 2.3.4. Antisemitisme in het Nederlandstalige onderwijs Hieronder bespreken we enkele resultaten van drie onderzoeken in het Nederlandstalige onderwijs aan jongeren: Stiphout & Deijkers (2010), Wolff e.a. (2013) en Elchardus (2013). Elsevier enquète 2010 Elsevier enquèteerde in 2010 samen met Sil Vrielink en Marc Thomassen van onderzoeksbureau ResearchNed 339 merendeels ervaren geschiedenisdocenten in het Nederlandse VMBO, HAVO en VWO. 80% van de docenten zegt dat van alle tijdvakken de leerlingen die van de wereldoorlogen het interessants vinden. Bijna 10% van de docenten geeft aan wel eens te hebben meegemaakt dat hij of zij de Holocaust niet of nauwelijks ter sprake kon brengen in de klas. Dit betreft vooral docenten van VMBO-opleidingen in de grote stad. 20% van de docenten in de vier grote steden maakte dit mee. Het merendeel laat zich daardoor niet uit het veld slaan. Slechts 1% van de docenten geeft aan de Holocaust nu op een andere manier te behandelen. Niet alleen islamitische leerlingen hebben moeite met de Holocaust. Eén docent gaf aan dat ook rechts-extremistische leerlingen ertegen in verzet kwamen (Stiphout & Deijkers, 2010). Antisemitisme in het voortgezet onderwijs (Panteia) Wolf e.a (2013) deden in opdracht van de Anne Frank Stichting een kwantitatief en representatief onderzoek in het Nederlandse voortgezet onderwijs. 937 docenten geschiedenis, maatschappijleer, godsdienst of algemene vakken (in het geval van praktijkonderwijs) in het Praktijkonderwijs, VMBO, HAVO en VWO vulden een schriftelijke vragenlijst in. Men vroeg naar [1] de frequentie van grievende opmerkingen, [2] de aard van alle antisemitische voorvallen in het afgelopen jaar, en naar [3] de aard van het meest recente voorval in het afgelopen jaar.

Page 28: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

16

[1] De frequentie van grievende opmerkingen over joden en moslims Omdat in een eerder onderzoek uit 2004, in opdracht van het Ministerie van O, C&W door Research voor Beleid, nagenoeg dezelfde vragen werden gesteld kunnen de resultaten van het onderzoek uit 2013 vergeleken worden met de cijfers uit 2004. Tabel 4 bevat de percentages van de docenten die melding maken van grievende opmerking over joden en moslims in 2004 en in 2013. Tabel 4 Percentages van de docenten dat melding maakt van grievende opmerkingen in het onderzoek van 2004 (N = ?) en 2013 (N = 937) * 2004 2013 Leerlingen maken grievende opmerkingen over joden of bagatelliseren de Holocaust 50% 35%

Leerlingen maken grievende opmerkingen over de islam 70% 74% * In beide onderzoeken wordt een tweedeling gemaakt in opmerkingen die (1) één of enkele keren per jaar of per maand worden gemaakt en opmerkingen die (2) door de leerlingen één of enkele keren per week of dagelijks worden gemaakt; wij hebben beide categorieën samengenomen Uit de tabel blijkt dat het aantal grievende opmerkingen over joden tussen 2004 en 2013 is gedaald van 50% naar 35% en dat de grievende opmerkingen over de islam is gestegen van 70% naar 74%. Uit het onderzoek in 2013 blijkt dat grievende opmerkingen over joden of het bagatelliseren van de Holocaust vaker voorkomen in het praktijkonderwijs en op het VMBO dan op de overige schooltypes (Wolf e.a., 2013, p. 15). [2] De aard van alle antisemitische voorvallen in het afgelopen jaar Behalve het maken van grievende opmerkingen over joden en het bagatelliseren van de Holocaust komen er meer, en ernstigere antisemitische voorvallen op scholen voor, zoals vandalisme, bedreiging en fysiek geweld. In het onderzoek van 2013 heeft men ook aan de docenten gevraagd in hoeverre er in het afgelopen jaar sprake was van dergelijke voorvallen. Tabel 5 geeft de percentages van docenten die melding maken van deze meer ernstige antisemitische incidenten. Tabel 5 Onderzoek 2013: percentages van de docenten dat melding maakt van antisemitische incidenten in het afgelopen jaar (N = 937) * 1.Leerlingen beledigen joden in de context van voetbal 40% 2.Leerlingen beledigen joden in de context van gebeurtenissen in het Midden-Oosten 20% 3.Leerlingen beledigen joden, maar niet in de context van voetbal of het Midden-Oosten 18% 4.Leerlingen bagatelliseren of ontkennen de Holocaust 11% 5.Leerlingen schelden elkaar uit voor ‘jood’ 28% 6.Leerlingen beledigen andere leerlingen omdat deze joods zijn of daarmee geassocieerd worden 5% 7.Leerlingen bedreigen andere leerlingen omdat deze joods zijn of daarmee geassocieerd worden 1% 8.Leerlingen bekladden, beschadigen of vernielen de eigendommen van andere leerlingen omdat dez joods zijn of daarmee geassocieerd worden

1%

9.Leerlingen gebruiken fysiek geweld tegen andere leerlingen omdat deze joods zijn of daarmee geassocieerd worden

1%

* In het onderzoek wordt een tweedeling gemaakt in opmerkingen die (1) één of enkele keren per jaar of per maand worden gemaakt en opmerkingen die (2) door de leerlingen één of enkele keren per week of dagelijks worden gemaakt; wij hebben beide categorieën samengenomen Uit de tabel blijkt het volgende:

• Docenten hebben het afgelopen jaar het vaakst antisemitische voorvallen meegemaakt die gericht zijn tegen joden als groep (nrs. 1 t/m 4: 89%); antisemitische incidenten tussen leerlingen onderling komen minder vaak voor (nrs. 5 t/m 9: 36%).

• Het meeste komen voor: beledigingen in de context van voetbal (40%) en in de context van het Midden-Oosten (20%).

Page 29: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

17

• 11% van de docenten heeft het afgelopen jaar meegemaakt dat leerlingen de Holocaust bagatelliseerden of ontkenden.

• 28% van de docenten heeft het afgelopen jaar meegemaakt dat leerlingen elkaar uitscholden voor ‘jood’.

• 5% heeft beledigingen van leerlingen onderling meegemaakt. Procentueel gezien komen bedreigingen en fysiek geweld nauwelijks voor. Wolf e.a. (2013, p. 18) stellen hierbij echter dat, gezien de ernst van dergelijke incidenten, de absolutie aantallen vermeldenswaard zijn: omdat ze joods zijn of daarmee geassocieerd werden zijn leerlingen 14 keer bedreigd, eveneens 14 keer zijn hun eigendommen beklad, beschadigd of vernield en zes keer zijn leerlingen het slachtoffer geworden van fysiek geweld. Wat betreft het schooltype blijkt uit het onderzoek dat leerlingen op het VMBO iets vaker dan leerlingen op het HAVO en VWO joden beledigen in de context van voetbal. En dat leerlingen in het Praktijkonderwijs en in het VMBO elkaar vaker voor ‘jood’ uitschelden en als ‘jood’ beledigen dan leerlingen in het HAVO en VWO. [3] De aard van het meest recente antisemitische voorval in het afgelopen jaar De bovenstaande resultaten gaan over alle antisemitische voorvallen in het afgelopen jaar. Als de docenten gevraagd wordt naar het meest recente voorval blijkt het volgende:

• Verreweg de meeste (namelijk 83%) van de voorvallen is niet gericht tegen een specifiek individu; 50% van deze (83%) voorvallen vindt plaats in de context van voetbal, 19% in de context van gebeurtenissen in het Midden-Oosten, en in 12% betreft de Holocaust.

• 17% van de voorvallen speelt zich af tussen leerlingen onderling. • Het gaat bij deze voorvallen vrijwel alleen over verbaal geweld, dat voor 94%

mondeling geuit wordt. • De daders zijn overwegend mannen, namelijk bij 81% van de voorvallen; bij 5% is de

dader een vrouw. • Daders zijn het vaakst, namelijk bij 56% van de voorvallen, afkomstig uit het VMBO.

Meer specifiek: de meeste komen uit de tweede klas VMBO (27%) en de derde klas VMBO (18%).

• 65% van de daders heeft een autochtoon Nederlandse achtergrond. • 10% van de daders heeft volgens de docenten een (overwegend) Marokkaanse

achtergrond en 8% is overwegend Turks; Vergeleken met het aantal Marokkaanse en Turkse leerlingen is hier sprake van een oververtegenwoordiging.

Antisemitisme en anti-moslimhouding bij jongeren in Antwerpen en Gent Het Jeugdonderzoeksplatvorm (JOP), een samenwerkingsverband van de universiteiten in Brussel, Gent en Leuven, deed in 2012 een prachtig en representatief kwantitatief onderzoek bij jongeren in alle vormen van het voortgezet onderwijs in Antwerpen en Gent (JOP, 2012; Vettenburg e.a., 2013). Behalve het constateren van feiten probeert men in dit onderzoek de gevonden feiten ook te verklaren op grond van statistische analyses. Dat is mogelijk omdat het een grootschalig onderzoek betreft waarbij men aan de jongeren schriftelijk ruim 300 vragen en uitspraken heeft voorgelegd over verschillende aspecten van hun leven en situatie. 3867 jongeren in de leeftijd van 14 tot 30 jaar uit de tweede en de derde graad van nagenoeg alle vormen van secundair onderwijs in Antwerpen en Gent vulden de vragenlijsten in de klas op school in (JOP, 2012). Van de jongeren in Gent en Antwerpen geeft 37% aan niet-gelovig te zijn, 33% is christen en 30% is moslim. Er bestaan grote verschillen tussen de christenen en de moslims wat betreft de mate waarin ze hun geloof aanhangen. Van de moslimjongeren beschouwt 55% zich als kerngelovig. Zij houden zich strikt aan de geloofsregels. Bij de christenen is dit slechts 6% (Vettenburg e.a., 2013 p. 42-43).

Page 30: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

18

Antisemitisme In het JOP-onderzoek (Elchardus, 2013, p.191) wordt antisemitisme gemeten door de jongeren acht uitspraken voor te leggen, waarbij ze op een 5-puntsschaal kunnen aangeven in hoeverre ze het wel of niet met de uitspraak eens zijn. Er zijn zes negatieve en twee positief geformuleerde uitspraken. Bij deze analyses zijn de zeven joden uit de steekproef weggelaten. Er blijken grote verschillen te bestaan tussen moslims en niet-moslims. Niet-moslims zijn het vaker dan de moslims eens met de positieve uitspraken en moslims zijn het vaker dan niet-moslims eens met de negatieve uitspraken over joden (hieronder zijn telkens de twee extreme scores samengenomen, zodat a.h.w. een 3-puntsschaal ontstaat): Niet-moslims Positieve uitspraken; minimum en maximum percentages ‘eens’: 38% eens: ‘Joden zijn hardwerkende mensen’ [12% oneens] 58% eens: ‘Joden zijn evenveel te vertrouwen als iedereen’ [12% oneens] Negatieve uitspraken; minimum en maxmum percentages ‘eens’: 7% eens: ‘Joden zetten aan tot oorlog en geven anderen de schuld ervan’ [72% oneens] 18% eens: ‘De meeste joden denken dat ze beter zijn dan anderen’ [52% oneens] Moslims Positieve uitspraken; minimum en maximum percentages ‘eens’: 26% eens: ‘Joden zijn evenveel te vertrouwen als iedereen’ [43% oneens] 36% eens: ‘Joden zijn hardwerkende mensen’ [31% oneens] Negatieve uitspraken; minimum en maximum percentages ‘eens’: 37% eens: ‘Het is best joden te vermijden’ [37% oneens] 51% eens: ‘Joden zetten aan tot oorlog en geven anderen de schuld ervan’ [25% oneens] Anti-moslimhouding In het onderzoek (Elchardus, 2013) wordt de anti-moslimhouding gemeten door de jongeren dertien uitspraken voor te leggen, waarbij ze op een 5-puntsschaal kunnen aangeven in hoeverre ze het wel of niet met de uitspraak eens zijn. Er zijn zowel negatieve als positief geformuleerde uitspraken. Bij deze analyses zijn de 758 moslims uit de steekproef weggelaten. Uit de resultaten blijkt dat de niet-moslims onderling vrij sterk verdeeld zijn in hun houding. Bij zowat 20 à 30% van de jongeren is er sprake van negatieve houdingen ten opzichte van moslims. Moslimhaat versus antisemitisme Elchardus (2013) stelt dat er zowel in de antisemitismeschaal van acht items als in de anti-islamhoudingschaal van dertien items één uitspraak is die specifiek verwijst naar vooroordeel omdat erbij sprake is van ontoelaatbare veralgemenisering. Tabel 6a bevat deze twee uitspraken met daarbij de onderzoeksresultaten. Tabel 6a. Vooroordelen t.a.v. joden en moslims (JOP) Helemaal niet

eens of niet eens

Tussen beide

Eens of helemaal

eens

groep

totaal

Joden zetten aan tot oorlog en geven anderen de schuld ervan

25%

24%

51%

moslims

100% (N=690)

Joden zetten aan tot oorlog en geven anderen de schuld ervan

72%

21%

7%

niet-moslims

100% (N=2088)

Elke moslim is een mogelijke terrorist 67%

21%

12%

niet- moslims

100% (N=2078)

Page 31: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

19

Uit de tabel blijkt dat moslims veel meer veralgemeniseren naar en vooroordelen hebben over joden, dan niet-moslims dat hebben ten opzichte van zowel joden als moslims. Conclusie Elchardus vat de resultaten als volgt samen: “Het heeft weinig zin het antisemitisme te beschrijven voor alle Vlaamse jongeren. De mate van antisemitisme verschilt immers hemelsbreed tussen de moslims en de niet-moslims. Van de laatste kan ongeveer 10% als antisemiet worden omschreven, van de eersten 45 à 50%. In het algemeen dient te worden vastgesteld dat de moslimjongeren meer etnische vooroordelen hebben dan de niet-moslimjongeren. Dat komt ook heel sterk tot uiting in de mate waarin op basis van laakbare gebeurtenissen wordt veralgemeend. 12% van de Vlaamse niet-moslimjongeren is van oordeel dat in elke moslim een potentiële terrorist schuilt. Dat is pijnlijk veel, maar veel minder dan de 51% Vlaamse moslimjongeren die in elke jood een oorlogsstoker zien” (Elchardus, 2013, p. 216). Verklaringen Op grond van de literatuur en de gevonden data kunnen Vettenburg e.a. (2013) verklaringsmodellen opstellen voor de hierbovengenoemde verschijnselen. We beperken ons hier tot enkele voor ons onderzoek relevante conclusies en adviseren de geïnteresseerde lezer: koop het boek en leer! De anti-moslimhouding van de niet-moslims kan vooral verklaard worden door twee schaalvariabelen (1) Traditioneel conservatisme en (2) Onveiligheidsgevoelens. Bij Traditioneel conservatisme gaat het om een schaal die weer gebaseerd is op vier andere schalen, namelijk Homofobie, Genderongelijkheid, Genderoverschrijdend gedrag, en Autoritarisme (Roggemans, 2013, p. 262). Bij Onveiligheidsgevoelens gaat het niet zozeer om slachtofferschap en reëel risico, maar om onveiligheidsgevoelens die in hoge mate het gevolg zijn van mediavoorkeur en verwerking van gevoelens van onbehagen. Elchardus (2013) vat de verklaring van de anti-moslimhouding als volgt samen: “Het zijn, ironisch genoeg, de jongens en meisjes die in hun opvattingen vrij dicht staan bij de moslimjongeren, en tot op zekere hoogte het traditioneel conservatisme van die jongeren delen, die zich bijzonder negatief tegen moslims opstellen” (p. 209). Het antisemitisme van de niet-moslims blijkt samen te hangen met de kenmerken van de school: in het beroepsonderwijs en ook, maar in mindere mate, in het praktijkonderwijs is het sterker dan in het algemeen vormend secundair onderwijs. Daarnaast speelt ook hier het traditioneel conservatisme een grote rol: hoe traditioneler en conservatiever deste meer is er sprake van antisemitisme. Het antisemitisme van de moslims kan uitsluitend en alleen verklaard worden door het traditioneel conservatisme. “Het is hoog, ongeacht leeftijd, geslacht, opleiding van de ouders, inkomen, onderwijsvorm, taalgebruik, mediavoorkeur en schoolsamenstelling. Zelfs de stad waarin ze wonen, maakt voor hen geen verschil. In tegenstelling tot de niet-moslims hoeven zij geen chassidische joden te zien om gemakkelijk ten prooi te vallen aan antisemitisme. Enkel de mate van traditioneel conservatisme heeft een effect. Dat op zich verklaart ongeveer 10% van de variatie van antisemitisme bij moslims. De afwezigheid van andere effecten suggereert dat de islam een sociaal milieu afbakent waarin de communicatieprocessen sterk bijdragen tot antisemitisme” (p. 217). Het blijft natuurlijk een vraag in hoeverre de bovenstaande resultaten van onderzoek bij Vlaamse jongeren iets zeggen over de ROC-ers, die aan ons onderzoek in Amsterdam meededen.

Page 32: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

20

Page 33: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

21

3. VRAAGSTELLING, METHODE EN BESCHRIJVING VAN DE ONDERZOEKSGROEPEN 3.1 Vraagstelling Ons onderzoek is een vorm van effectonderzoek of evaluatie-onderzoek (Garfinkel, 2004). De algemene vraagstelling van het onderzoek is vierledig:

A. Wat zijn de effecten van het LJG-project ‘Leer je buren kennen’ ? B. Is er sprake van verschillen tussen de geloofsrichtingen? C. Zijn er verschillen tussen de jongens en de meisjes?

Bij deze drie vragen gaat het dan telkens om effecten en verschillen wat betreft: het belang dat gehecht wordt aan het geloof en aan de interreligieuze dialoog, de cognitieve en emotionele aspecten van de houding van de leerlingen en tevens een (voorgesteld) handelingsaspect.

D. Hoe denken de ROC-leerlingen over het LJG-bezoek? Om deze onderzoeksvragen te beantwoorden werd, een kwantitatief pretest-posttest onderzoek gedaan d.m.v. een vragenlijst. Wat betreft onze hoofdvraag A is sprake van een hypothese-toetsend onderzoek. Wat betreft de nevenvragen B, C en D is het onderzoek exploratief van karakter. Er is niet gestreefd naar representativiteit, dat wil zeggen dat de uitspraken die in dit rapport gedaan worden gelden voor onze onderzoeksgroep en niet te generaliseren zijn naar alle ROC-ers, alle christelijke MBO-leerlingen of alle moslim-leerlingen etc. 3.2 Procedure en onderzoeksdesigns De ROC-leerlingen vulden dezelfde vragenlijst twee keer in: zowel voor- als na het bezoek aan de LJG. De vragenlijsten werden door de leerlingen op school in de klas anoniem ingevuld. Dit nam ongeveer vijf minuten van de lestijd in beslag. Er werd gebruik gemaakt van een gestandaardiseerde instructie. Bij de pretest werd niet gezegd dat het onderzoek iets te maken had met een komend bezoek aan de LJG. Dit om interviewerbias te voorkomen. Het onderzoek vond plaats in 2012. Ongeveer de helft van de vragenlijsten werd klassikaal afgenomen door Maarten van der Heijden en Lisanne de Wit. De andere helft werd door de ROC-leerkrachten zelf in de klas afgenomen. Verreweg de meeste data werden verzameld in oktober, november en december 2012. Data van 25 leerlingen werden verkregen in juni 2012. Op grond van de geboortedatum werd vervolgens per klas en per leerling bij 338 leerlingen de pretest gekoppeld aan de posttest. In vaktermen is hier sprake van een within-subjects pretest-posttest design. Hierbij worden de pretest-vragenlijsten van 338 leerlingen vergeleken met de posttest-vragenlijsten van dezelfde leerlingen. Bij een groot aantal leerlingen bleek het, waarschijnlijk vooral door absenteïsme, niet mogelijk om de pretest te koppelen aan de posttest. Dit resulteerde in 195 losse pretests en 160 losse posttest van 355 verschillende leerlingen. We hebben besloten de resultaten van het bovengenoemde within-subjects design (N = 338) volgens een between-subjects design (N = 355) te toetsen op grond van de data van de niet op leerlingniveau gekoppelde vragenlijsten. Een between-subjects design is iets minder sterk dan een within-subjects design omdat bij het between-subjects design de prestest-vragenlijsten van 195 leerlingen worden vergeleken met de posttest-vragenlijsten van 160 andere leerlingen. Om practische redenen is niet gewerkt met een controle-groep.

Page 34: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

22

3.3 De vragenlijst Het was belangrijk dat het invullen van de vragenlijsten niet teveel tijd zou kosten. Het klassikaal invullen van de vragenlijsten nam, zoals gezegd, uiteindelijk ongeveer vijf minuten in beslag. Er werd voortgebouwd op de in eerder onderzoek bij het ROC gebruikte vragenlijst (Bliek e.a., 2011). In de resultatenhoofdstukken wordt uitgebreider ingegaan op de gestelde vragen en de variabelen die ze meten. Hier slechts een kort puntsgewijs overzicht. BIJLAGE III bevat de volledige vragenlijst. De vragen 8, 9 en 10 gaan over het BELANG VAN HET GELOOF en over de INTERRELIGIEUZE DIALOOG. Deze drie vragen zijn gebaseerd op de REDCo-vragenlijst (REDCo, 2011). Bertram-Troost en Miedema (2009, p. 34-35) wijden een discussie aan het in vragenlijsten gebruiken van de termen ‘godsdienst’ en/of ‘religie’ en/of ‘levensbeschouwing’. Wij gebruiken in onze vragenlijst de termen ‘geloofsovertuiging’ en ‘geloof’ omdat we denken dat deze termen goed aansluiten bij het spraakgebruik van onze ROC-leerlingen. Er werd gebruik gemaakt van 10-puntsschalen omdat die direct aansluiten bij de belevingswereld van de leerlingen. Bij de vragen 11, 12, 13 en 14 wordt qua methodiek aangesloten bij het project zelf: de ROC-leerlingen worden gevraagd om hun associaties te omcirkelen. Bij vraag 11 gaat het om cognitieve aspecten van de houding ten opzichte van joden en om stereotypen en vooroordelen daarbij. De indeling werd ontleend aan de ‘schijf van vijf’ van Ido Abram (Abram, 1993), waarbij schijf I werd onderverdeeld in RELIGIE, CULTUUR en ORTHODOXIE en waarbij het aspect VOOROORDEEL werd toegevoegd, zodat de volgende zes cognitieve aspecten van de houding ten opzichte van joden werden onderscheiden: - CULTUUR - RELIGIE - ORTHODOXIE - ISRAEL - HOLOCAUST - VOOROORDEEL De keuze van de associatie-woorden werd gedeeltelijk gebaseerd op de frequenties van de associaties opgeschreven tijdens eerdere LJG-bezoeken van eerdere ROC-leerlingen (N = + 300). Bij vraag 15 wordt gevraagd naar kennis, eveneens een cognitief aspect: in hoeverre weet de leerling het verschil tussen liberaal en orthodox jodendom. Bij vraag 13 en vraag 14 gaat het om emotionele aspecten van de houding ten aanzien van joden in het algemeen en ten aanzien van de LJG in het bijzonder. Hierbij hebben we een onderscheid gemaakt tussen POSITIVITEIT, NEGATIVITEIT(*) en JALOEZIE. Bij vraag 12 gaat het om een (voorgesteld) handelingsaspect van de houding nl. wat zou je doen als een jood je te eten uitnodigt? En tevens wordt naar de redenen gevraagd om te uitnodiging wel of niet aan te nemen. Tenslotte is in de posttest nog een drietal vragen opgenomen naar de mening van de leerling over het LJG-bezoek: - Hoe leuk vond je het LJG-bezoek? - Is je beeld van de LJG na het bezoek is veranderd? - Welk onderdeel van het bezoek vond je het leukst? In hoofdstuk 11 (§ 11.4) worden enkele correlaties tussen de variabelen gepresenteerd die de validiteit van de door de vragenlijst gemeten variabelen ondersteunen. (*) Zie t.a.v. de validiteit van deze variabele: Opmerking 2 in § 9.1, in § 9.4.2 met name Figuur 28, en in § 11.4 met name Tabel 33 en 34, en ook Bijlage VII.

Page 35: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

23

3.4 Data-analyse, variabelen en presentatie van de resultaten De data werden ingevoerd in SPSS (versie 20) (*) en ook geanalyseerd met dit statistisch pakket. Omdat onze data niet voldoen aan de aannames voor parametrische statistiek hebben we gebruik gemaakt van niet-parametrische technieken (Field, 2005; Siegel & Castellan, 1988). Aan het begin van de resultatenhoofdstukken 4 t/m 11 gaan we steeds achtereenvolgens kort in op: - de betreffende vraag uit de vragenlijst - ‘van vragenlijst tot variabelen’ (datareductie en datbewerking) - de onderzoeksvraag - de resultaten van onderzoeksgroep I (WITHIN SUBJECTS DESIGN) - en de conclusies. In hoofdstuk 12 worden de resultaten en conclusies van van onderzoeksgroep I (WITHIN SUBJECTS) op een rij gezet en vervolgens opnieuw getoetst met behulp van de data van onderzoeksgroep II (BETWEEN SUBJECTS). Bij de presentatie van de resultaten gaan we te werk volgens het volgende schema. I. Onderzoeksgroep I (WITHIN SUBJECTS DESIGN) Bij de bespreking van de resultaten van het within-subjects design in de hoofdstukken 4 t/m 11 geven we telkens eerst een descriptie van de resultaten op de pretest en de eventuele verschillen daarbij tussen de drie geloofsrichtingen en de geslachten. Deze beschrijving geeft dus de stand van zaken vóór het LJG-bezoek weer. Vervolgens bespreken we de effecten van het LJG-bezoek door de pretest-resultaten te vergelijken met de posttestresultaten van 338 leerlingen. Bij deze effecten kan vervolgens ook weer sprake zijn van verschillen tussen de jongens en de meisjes en verschillen tussen de drie geloofsrichtingen. Deze laatste effect-verschillen worden geanalyseerd aan de hand van de toename-scores, waarbij per leerling de pretestscores worden afgetrokken van de posttestscores. Als er bij leerlingen sprake is van negatieve toename-scores betekent dit dat er in feite bij deze leerlingen geen sprake was van een toename, maar van een afname wat betreft de scores tussen de pretest en de posttest. In hoofdstuk 12 hebben we de belangrijkste conclusies uit de voorgaande hoofdstukken 4 t/m 11 op een rij gezet. II. Onderzoeksgroep II (BETWEEN SUBJECTS DESIGN) In hoofdstuk 12 toetsen we vervolgens in hoeverre de conclusies van onderzoeksgroep I (WITHIN SUBJECTS DESIGN) ook gelden voor onderzoeksgroep II (BETWEEN SUBJECTS DESIGN). Maar omdat het op leerlingniveau berekenen van toename-scores niet mogelijk is bij het BETWEEN SUBJECTS DESIGN van onderzoeksgroep II doen we in hoofdstuk 13 de analyses naar de verschillen tussen de geloofsrichtingen en de geslachten voor de pretests en de posttests tezamen, dat wil zeggen voor gehele onderzoeksgroep (N = 355). In de volgende paragraaf worden beide onderzoeksgroepen beschreven. (*) Collega onderzoekers kunnen de SPSS data-files opvragen bij Maarten van der Heijden ([email protected]).

Page 36: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

24

3.5 Beschrijving van de onderzoeksgroepen I en II 3.5.1 Jongens en meisjes Onderzoeksgroep I (WITHIN SUBJECTS) bestaat uit 338 leerlingen; 23% (79) jongens en 77% (259) meisjes.

Onderzoeksgroep II (BETWEEN SUBJECTS) bestaat uit 355 leerlingen; 36% (127) jongens en 64% (227) meisjes (één leerling heeft zijn of haar geslacht niet ingevuld). 3.5.2 Leeftijd

Figuur 1: Leeftijd in jaren Figuur 1 geeft de frequentieverdeling van de LEEFTIJD van onderzoeksgroep I (WITHIN SUBJECTS). De meeste leerlingen zijn 17, 18 of 19 jaar. De gemiddelde leeftijd is 18,5 jaar.

Van onderzoeksgroep II (BETWEEN SUBJECTS) zijn de leerlingen tussen de 16 en de 29 jaar oud, met een gemiddelde van 18,9 jaar. Ook hier zijn de meeste leerlingen (63%) 17, 18 of 19 jaar. 3.5.3 Studierichting De leerlingen van onderzoeksgroep I (WITHIN SUBJECTS) volgden op het ROC-Zuid zes studierichtingen: (1) Pedagogisch Werker, (2) Helpende Zorg en Welzijn, (3) Mode, (4) Schoonheidsverzorging, (5) Sport en bewegen, en (6) Cultuur (Evenementen, Cultureel organiseren). Tabel 6 geeft het aantal leerlingen per studierichting.

Page 37: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

25

Tabel 6: Aantal studenten per richting

Frequency Percent Valid Percent Cumulative

Percent

Pedagogisch Werker 25 7,4 7,4 7,4

Helpende Zorg en Welzijn 122 36,1 36,1 43,5

Mode 60 17,8 17,8 61,2

Schoonheidsverzorging 40 11,8 11,8 73,1

Sport en Bewegen 72 21,3 21,3 94,4

Cultuur 19 5,6 5,6 100,0

Valid

Total 338 100,0 100,0

De verdeling van de leerlingen van onderzoeksgroep II (BETWEEN SUBJECTS) is vergelijkbaar, maar relatief iets meer leerlingen uit deze onderzoeksgroep doen de mode-opleiding: 8% Pedagogisch Werker, 17% Helpende Zorg en Welzijn, 25% Mode, 13% Schoonheidsverzorging, 28% Sport en bewegen, 9% Cultuur (N = 355 = 100%). 3.5.4 Geloof Vraag 7 van de vragenlijst vraagt naar het geloof van de leerling zelf [GELOOF ZELF]. Uit Tabel 7 blijkt dat onderzoeksgroep I (WITHIN SUBJECTS) vooral bestaat uit leerlingen die aangeven geen geloof te hebben (38%), uit moslims (30%) en uit christenen (28%).

Tabel 7: geloof zelf

Frequency Percent Valid Percent Cumulative

Percent

Hindoeisme 2 ,6 ,6 ,6

Boeddhisme 3 ,9 ,9 1,5

Christendom 94 27,8 27,8 29,3

Islam 101 29,9 29,9 59,2

Joods 1 ,3 ,3 59,5

Geen 128 37,9 37,9 97,3

Anders 9 2,7 2,7 100,0

Valid

Total 338 100,0 100,0

Uit een kruistabel waarin het geloof van de leerlingen wordt afgezet tegen dat van de ouders blijkt dat van de 101 islamitische leerlingen slechts 1 leerling christelijke ouders heeft. Van de 94 christenen zijn er 3 waarvan de ouders een ander geloof hebben, en van de 128 niet-gelovige leerlingen hebben er 12 christelijke ouders en nog 6 ouders met een ander geloof. Als we alleen de christenen, moslims en de niet-gelovige leerlingen nemen, ziet de verdeling er als volgt uit ( Fig. 2): een tamelijk gelijkmatige verdeling.

Page 38: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

26

Figuur 2: Percentages christenen, moslims en niet-gelovigen

Bij onderzoeksgroep II (BETWEEN SUBJECTS) is sprake van een vergelijkbare verdeling wat betreft de geloofsrichtingen. Er zijn twee joodse, zes hindoestaanse en zes boeddhistische leerlingen, maar 40% is ongelovig, 28% is islamitisch en 23% is christelijk. 3.5.5 Aantal jongens en meisjes per geloof

Tabel 8. Geloof zelf * geslacht Crosstabulation

geslacht

jongen meisje

Total

Count 27 67 94 Christendom

% within geloof zelf 28,7% 71,3% 100,0%

Count 14 87 101 Islam

% within geloof zelf 13,9% 86,1% 100,0%

Count 37 91 128

geloof zelf

Geen % within geloof zelf 28,9% 71,1% 100,0%

Count 78 245 323 Total

% within geloof zelf 24,1% 75,9% 100,0%

Uit Tabel 8 blijkt dat in onze onderzoeksgroep I (WITHIN SUBJECTS) de verhouding tussen het aantal jongens en het aantal meisjes verschilt per geloof: bij de christenen en de niet-gelovigen is de verdeling 29% jongens en 71% meisjes terwijl de Islam-groep voor 86% uit meisjes bestaat en maar voor 14% uit jongens. Dit verschil is significant (Pearson Chi-kwadraat: 8,49; df: 2; sig. tweezijdig: 0,014) en kan de interpretatie van eventueel te vinden geslachts- en geloofsverschillen bemoeilijken. Daarom hebben we de analyses naar de verschillen tussen de jongens en de meisjes en de geloofsrichtingen aangevuld met analyses naar de verschillen tussen de zes subgroepen waarbij de meisjes en de jongens ingedeeld zijn per geloofsovertuiging (Variabele SUBGROEP; zie Tabel 9).

Page 39: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

27

Tabel 9. SUBGROEP (geslacht x geloof)

Frequency Percent Valid Percent Cumulative

Percent

(1) jongen / geen geloof 37 10,9 11,5 11,5

(2) meisje / geen geloof 91 26,9 28,2 39,6

(3) jongen / christen 27 8,0 8,4 48,0

(4) meisje / christen 67 19,8 20,7 68,7

(5) jongen / islam 14 4,1 4,3 73,1

(6) meisje / islam 87 25,7 26,9 100,0

Valid

Total 323 95,6 100,0 Missing System 15 4,4 Total 338 100,0

Bij onderzoeksgroep II (BETWEEN SUBJECTS) is sprake van een vergelijkbare verdeling: (1) jongen / geen geloof 54 lln. 17% (2) meisje / geen geloof 86 lln. 26% (3) jongen / christen 24 lln. 8% (4) meisje / christen 58 lln. 18% (5) jongen / islam 36 lln. 11% (6) meisje / islam 63 lln. 20% totaal: 321 lln. 100% 3.5.6 Aantal dagen tussen pretest, LJG-bezoek en posttest Het gemiddelde aantal dagen tussen de afname van de pretest en het LJG-bezoek bedraagt bij onderzoeksgroep I (WITHIN SUBJECTS) 11,3 dagen (min. 2; max. 26; std. dev. 6,5) en het gemiddelde aantal dagen tussen het LJG-bezoek en de posttest is 13,7 dagen (min. 0; max. 35; std.dev. 8,7). Tussen de pretest en de posttest zitten gemiddeld 25 dagen (min. 13; max. 49; std.dev. 8,6).

Bij onderzoeksgroep II (BETWEEN SUBJECTS) is het gemiddelde aantal dagen tussen het LJG-bezoek en de pretest of de posttest 12,4 dagen (min. 0; max. 35; std.dev. 7,7).

In de hieronder volgende hoofdstukken 4 t/m 12 presenteren we de onderzoeksresultaten van het WITHIN SUBJECTS DESIGN bij onderzoeksgroep I.

Page 40: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

28

Page 41: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

29

RESULTATEN I:

Geloof en interreligieuze dialoog

Page 42: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

30

Page 43: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

31

4. BELANG VAN HET GELOOF 4.1 Van vragenlijst naar variabelen Bij vraag 8 kan de leerling, zowel bij de pretest als bij de posttest, op een 10-puntschaal aangeven hoe belangrijk het geloof voor hem of haar is. Dit levert twee variabelen op BELANG GELOOF (voor) en BELANG GELOOF (na). Door per leerling de scores van de pretest af te trekken van de scores van de posttest wordt een variabele TOENAME BELANG GELOOF verkregen. 4.2 Stand van zaken: descriptie pretest 4.2.1 Gehele onderzoeksgroep I Figuur 3 geeft een beeld van de frequentieverdeling van de variabele BELANG GELOOF (voor) voor de gehele onderzoeksgroep.

Figuur 3: Percentages BELANG GELOOF (pretest) gehele groep In de verdelingen is sprake van meerdere toppen [multimodale verdelingen]: in de onderzoeksgroep zitten zowel veel leerlingen die de het geloof heel erg belangrijk vinden, als leerlingen die de het geloof helemaal niet belangrijk vinden. Daarnaast heeft een relatief grote groep leerlingen een mening die tussen deze extreme meningen in zit. Dit verschijnsel blijkt samen te hangen met het geloof van de leerlingen. We gaan daarom eerst in op deze geloofsverschillen.

Page 44: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

32

4.2.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen Onderzoeksvraag B1: Is er sprake van verschillen tussen de christenen, de moslims en de niet-gelovigen in de mate waarin ze het geloof belangrijk vinden? Figuur 4 bevat de boxplots en de figuren 5a, 5b en 5c geven de frequenties voor de christenen, de moslims en de niet-gelovigen van de variabele BELANG GELOOF (voor) (zie BIJLAGE IV voor een uitleg over boxplots en enkele statistische termen).

Figuur 4: Boxplots van BELANG GELOOF per geloofsrichting

Page 45: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

33

Figuur 5a: Percentages BELANG GELOOF (pretest) christenen

Figuur 5b: Percentages BELANG GELOOF (pretest) moslims

Page 46: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

34

Figuur 5c: Percentages BELANG GELOOF (pretest) niet-gelovigen Uit deze figuren en de erbij behorende frequentietabellen blijkt dat 72% van de niet-gelovigen het geloof helemaal niet belangrijk vindt (score 1) [niet-gelovigen: gemiddelde 2,02; mediaan 1; modus 1; N=126 ], terwijl 73% van de moslims het geloof juist heel erg belangrijk vindt (score 10) [moslims: gemiddelde 9,25; mediaan 10; modus 10; N=99]. De christenen zitten tussen beide voorgaande groepen in: 24% van hen vindt het geloof heel erg belangrijk (score 10), maar er is ook een belangrijke groep van in totaal 59% van de christenen die aan het geloof een belang van een 5, 6, 7, of 8 toekent [christenen: gemiddelde 6,92; mediaan 7; modus 10; N=91]. De genoemde verschillen werden getoetst d.m.v. nonparametrische technieken en blijken significant op 0,000 niveau. CONCLUSIE B1: Er is sprake van significante (p = 0,000) en grote verschillen tussen de geloofsrichtingen in de mate waarin men het geloof belangrijk vindt: ruim 70% van de moslims vinden het geloof heel erg belangrijk terwijl ruim 70% van de niet-gelovigen het geloof helemaal niet belangrijk vindt; de christenen nemen wat dit betreft een tussenpositie in. De verschillen tussen de 3 geloofsrichtingen op de GELOOF ZELF (voor) variabele werden getoetst met de Kruskal-Wallis test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 316; H = 218,036; df = 2; sig. 2-zijdig = ,000 en d.m.v. drie post hoc Mann-Whitney-U tests voor onafhankelijke steekproeven: Christenen / moslims: N = 190; U = 7.141,000; Wilcoxon’s W = 12.091,000; z = 7,445; sig. 2-zijdig = ,000 ; EFFECT SIZE r = 0,54 Christenen / niet-gelovigen: N = 217; U = 863,000; Wilcoxon’s W = 8.864,000; z = -11,160; sig. 2-zijdig = ,000 ; EFFECT SIZE r = 0,76 Moslims / niet-gelovigen: N = 225; U = 326,500; Wilcoxon’s W = 8.327,500; z = -12,895 sig. 2-zijdig = ,000 ; EFFECT SIZE r = 0,86

Page 47: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

35

4.2.3 Verschillen tussen jongens en meisjes Onderzoeksvraag C1: Is er sprake van verschillen tussen de jongens en de meisjes in de mate waarin ze het geloof belangrijk vinden? De verschillen tussen de jongens en de meisjes op de variabele BELANG GELOOF (voor) zijn goed te zien in Tabel 10 en in Figuur 6 die twee boxplots bevat (zie BIJLAGE IV voor een uitleg over boxplots en enkele statistische termen) en tevens in Figuur 7. Tabel 10. Statistische waarden BELANG GELOOF (voor) jongens en meisjes

gem. mediaan modus st.dev. min. max. N jongens 4,97 5,00 1 3,71 1 10 77 meisjes 5,96 6,50 10 3,65 1 10 254

Figuur 6: Boxplots BELANG GELOOF (pretest) voor de jongens en de meisjes

Page 48: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

36

Figuur 7: Belang geloof (pretest) jongens en meisjes Uit Tabel 10 en uit de Figuren 6 en 7 blijkt dat de meisjes het geloof gemiddeld één punt (op de 10-puntschaal) belangrijker vinden dan de jongens, dat de meest voorkomende score (modus) bij de meisjes de maximale score 10 is en bij de jongens de minimale score 1, en dat bij de meisjes het punt dat de 50% hoogste scores scheidt van de 50% laagste scores (de mediaan) 1,5 punt hoger ligt dan bij de jongens, kortom de meisjes vinden het geloof belangrijker dan de jongens. De genoemde verschillen werden getoetst d.m.v. nonparametrische technieken en blijken significant op 0,033 niveau. CONCLUSIE C1: Er is sprake van significante (p = 0, 033) verschillen tussen de geslachten wat betreft de mate waarin men het geloof belangrijk vindt: de meisjes vinden het geloof belangrijker dan de jongens. De verschillen tussen de jongens en de meisjes op de BELANG GELOOF (voor) variabele werden getoetst met Mann-Whitney’s U-test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 331; U = 11.302,000; (Wilcoxon’s W = 43.687,000); z = 2,128; sig. 2-zijdig = ,033 ; EFFECT SIZE r: 0,12

Page 49: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

37

4.2.4 Verschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof Als aanvulling op de analyses naar de geloofsverschillen (§ 4.2.2) en de geslachtsverschillen (§ 4.2.3) toetsen we de verschillen tussen de zes subgroepen van jongens en meisjes per geloofsrichting op de variabele BELANG GELOOF (pretest) d.m.v. nonparametrische technieken. Uit deze analyses blijkt dat er sprake is van een significant (0,000) verschil tussen de zes subgroepen. Uit de betreffende boxplots ( zie Figuur 8) en uit de paarsgewijze post hoc analyses blijkt dat er geen sprake is van significante verschillen tussen de niet-gelovige jongens en de meisjes, noch tussen de christelijke jongens en meisjes en ook niet tussen de islamitische jonens en meisjes. Tevens blijkt dat er bij de niet-gelovigen en bij de moslims sprake is van relatief veel extreme gevallen.

Figuur 8: Boxplots Belang geloof (pretest) per subgroep (geslacht x geloof) De verschillen tussen de 6 subgroepen (geloof x geslacht) op de BELANG GELOOF (voor) variabele werden getoetst met de Kruskal-Wallis test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 316; H = 218,133; df = 5; sig. 2-zijdig = ,000

Page 50: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

38

4.3 Effect LJG-bezoek: vergelijking pre- en posttest 4.3.1 Gehele onderzoeksgroep I Onderzoeksvraag A1: Is er sprake van verschillen tussen de pretest en de posttest wat betreft het belang van het geloof ? Deze vraag beantwoorden we door de scores op de pretest te vergelijken met de scores op de posttest. Figuur 9 bevat de boxplots van de variabelen BELANG GELOOF (voor) en BELANG GELOOF (na). En Tabel 11 bevat de statistische waarden van deze beide variabelen.

Figuur 9: Boxplots BELANG GELOOF pretest en posttest

Tabel 11. Statistics BELANG GELOOF (voor en na)

belang geloof

(voor)

belang geloof

(na)

Valid 331 334 N

Missing 7 4

Mean 5,73 6,05

Median 6,00 7,00

Mode 10 10

Std. Deviation 3,679 3,491

Minimum 1 1

Maximum 10 10

Page 51: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

39

Zowel uit Figuur 9 als uit Tabel 11 blijkt dat de leerlingen na het LJG-bezoek het belang van hun geloof iets hoger inschatten dan voor het LJG-bezoek. Uit de frequentieverdeling van de variabele TOENAME BELANG GELOOF (NAminVOOR) blijkt dat er bij 13% van de leerlingen sprake is van een afname in de geloofsbelangvariabele, bij 61% van de leerlingen blijft de score gelijk en bij 24% van de leerlingen is sprake van een toename van 1 t/m 9 punten. De verschillen tussen de pretest- en de posttestscores van de variabele BELANG GELOOF werden getoetst d.m.v. nonparametrische technieken en blijken significant op 0,001 niveau. CONCLUSIE A1: Het LJG-bezoek heeft een significant (p = 0,001) effect op de mate waarin men zijn geloof belangrijk vindt: na het LJG-bezoek vindt men het geloof iets belangrijker dan ervoor. Het verschil tussen de BELANG GELOOF (voor) en de BELANG GELOOF (na) variabele werd getoetst met Wilcoxon’s signed-rank T-test voor afhankelijke/gerelateerde steekproeven: N = 328; T = 5.158,000; z = 3,457; sig. 2-zijdig = ,001 ; EFFECT SIZE r = 0,19 4.3.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen Onderzoeksvraag B2: Is er sprake van verschillen tussen de christenen, de moslims en de niet-gelovigen wat betreft het effect van het LJG-bezoek dat men het belang van het geloof na het bezoek hoger inschat dan ervoor? Deze vraag beantwoorden we door middel van analyses van de TOENAME BELANG GELOOF-variabele (scores posttest min pretest) Tabel 12 bevat informatie over de aard van de verschillen tussen de geloofsrichtingen: de gemiddelden van de variabele TOENAME BELANG GELOOF en de percentages van de leerlingen die bij de posttest lager, gelijk of hoger scoorden op de BELANG GELOOF-vraag.. Tabel 12. Geloofsverschillen TOENAME BELANG GELOOF *) N gemiddelde % lln. lager % lln. gelijk % lln. hoger christenen 90 .30 13 56 31 moslims 99 -.01 18 71 5 niet-gelovigen 124 .44 10 62 28 *) zowel de mediaan en de modus zijn 0 voor alledrie de geloofsrichtingen Door het LJG-bezoek is het belang dat de niet-gelovigen en de christenen aan godsdienst toekennen het meest gestegen, bij de moslims is dat in veel mindere mate het geval. [Gedeeltelijk kan dit waarschijnlijk verklaard worden door het feit dat de moslims al heel erg hoog zaten op de BELANG GELOOF-variabele] Wanneer we door middel van een nonparametrische test voor onafhankelijke steekproeven toetsen of er sprake is van een significant verschil tussen de drie geloofsgroepen op de variabele TOENAME BELANG GELOOF, dan blijkt dit inderdaad op 0,002 niveau het geval te zijn.

Page 52: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

40

CONCLUSIE B2: De in paragraaf 4.2.1 genoemde toename in het belang dat men aan het geloof toekent is significant (p = 0 ,002) verschillend per geloofsrichting: bij de niet-gelovigen en de christenen is het effect sterker dan bij de moslims. De verschillen tussen de 3 geloofsrichtingen op de TOENAME BELANG GELOOF variabele werden getoetst met de Kruskal-Wallis test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 313; H = 12,275; df = 2; sig. 2-zijdig = ,002 en d.m.v. drie post hoc Mann-Whitney-U tests voor onafhankelijke steekproeven: Christenen / moslims: N = 189; U = 3.563,000; Wilcoxon’s W = 8.513,000; z = - 2,759; sig. 2-zijdig = ,006; EFFECT SIZE r = 0,20 Christenen / niet-gelovigen: N = 214; U = 5.741,500; Wilcoxon’s W = 13.491,500; z = 0,407; sig. 2-zijdig = ,684 NS ! Moslims / niet-gelovigen: N = 223; U = 7.490,000; Wilcoxon’s W = 15.240,000; z = 3,346 sig. 2-zijdig = ,001; EFFECT SIZE r = 0,22 4.3.3 Verschillen tussen jongens en meisjes Er worden geen verschillen gevonden tussen de geslachten wat betreft de toename van het geloofsbelang. 4.3.4 Verschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof Als aanvulling op de analyses naar de geloofsverschillen (§ 4.3.2) en de geslachtsverschillen (§ 4.3.3) toetsen we de verschillen tussen de zes subgroepen van jongens en meisjes per geloofsrichting op de variabele TOENAME BELANG GELOOF d.m.v. nonparametrische technieken. Uit deze analyses blijkt dat er sprake is van een significant (p = 0,005) verschil tussen de zes subgroepen.. Uit de betreffende paarsgewijze post hoc analyses blijkt dat er geen sprake is van significante verschillen tussn de niet-gelovige jongens en de meisjes, noch tussen de christelijke jongens en meisjes en ook niet tussen de islamitische jongens en meisjes. De verschillen tussen de 6 subgroepen (geloof x geslacht) op de TOENAME BELANG GELOOF variabele werden getoetst met de Kruskal-Wallis test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 313; H = 16,626; df = 5; sig. 2-zijdig = ,005

Page 53: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

41

5. BELANG VAN DE INTERRELIGIEUZE DIALOOG 5.1 Van vragenlijst naar variabelen Bij vraag 9 en 10 kan de leerling op een 10-puntsschaal aangeven inhoeverre hij of zij het eens is met de volgende uitspraken. 9. “Ik vind het interessant om met anderen te praten over godsdienst, omdat mensen verschillende opvattingen hebben.” [PRATEN OPVATTINGEN] 10. “Praten over godsdienst helpt ons om anderen te begrijpen” [PRATEN OM TE BEGRIJPEN] Op inhoudelijke gronden en omdat de correlatie tussen de scores van vraag 9 en vraag 10 van de pretest 0,71 bedraagt en 0,000 significant is (Spearman’s rho; p tweezijdig getoetst), hebben we de scores van deze twee vragen bij elkaar opgeteld en vervolgens door twee gedeeld, zodat één variabele BELANG DIALOOG is ontstaan. Deze variabele geeft de mate aan waarin de leerling de interreligieuze dialoog belangrijk vindt. 5.2 Stand van zaken: descriptie pretest 5.2.1 Gehele onderzoeksgroep I Figuur 10 geeft een beeld van de scores op de (combinatie) variabele BELANG DIALOOG op de voortoets.

Figuur 10: Frequenties BELANG DIALOOG (pretest) gehele onderzoeksgroep Uit deze figuur en de erbij horende frequentietabel blijkt dat er een grote groep van 63% leerlingen is die aan de interreligieuze dialoog een belang toekennen van 6 t/m 10, 21% kent aan de dialoog zelfs een belang toe van 9 en/of 10, maar er is ook een niet onaanzienlijke groep van 22% die de interreligieuze dialoog helemaal niet zo belangrijk vindt: score 1, 2, 3 en/of 4. En 15% neemt een tussenpositie in (score 5). Evenals bij de BELANG GELOOF-variabele is ook hier sprake van een multimodale verdeling. En dat komt, zoals we hieronder zullen zien doordat de verdelingen verschillend zijn bij de verschillende geloven.

Page 54: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

42

5.2.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen Onderzoeksvraag B3: Is er sprake van verschillen tussen de christenen, de moslims en de niet-gelovigen wat betreft het belang dat men hecht aan de interreligieuze dialoog? Figuur 11 bevat de boxplots van de variabele BELANG DIALOOG (pretest) voor de drie geloofsgroepen.

Figuur 11: Boxplots BELANG DIALOOG (pretest) per geloofsrichting Er blijkt sprake te zijn van een vergelijkbaar verschijnsel als bij de BELANG GELOOF-variabele (zie: § 4.2.3). alleen in een iets minder heftige mate: moslims hechten een relatief groot belang aan de interreligieuze dialoog (64% scoort 8, 9 of 10) – hoewel er ook een paar islamitische ROC-leerlingen zijn die er weinig waarde aan hechten – [moslims: gemiddelde 7,83; mediaan 8; modus 8; N = 100], niet-gelovigen hechten veel minder waarde aan de dialoog (17% scoort een 8, 9 of 10) [niet-gelovigen: gemiddelde 4,95; mediaan 5; modus 5; N = 128] en de christenen zitten daar zo’n beetje tussenin (30% 8, 9 of 10) [christenen: gemiddelde 6,25; mediaan 6; modus 6; N = 93] De genoemde verschillen tussen de drie geloofsrichtingen werden getoetst d.m.v. nonparametrische technieken en blijken significant op 0,000 niveau.

Page 55: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

43

CONCLUSIE B3: Er is sprake van significante (p = 0,000) verschillen tussen de geloofsrichtingen in de mate waarin men de interreligieuze dialoog belangrijk vindt: de moslims vinden de interreligieuze dialoog heel erg belangrijk terwijl de niet-gelovigen de dialoog veel minder belangrijk vinden; de christenen nemen wat dit betreft een tussenpositie in. De verschillen tussen de 3 geloofsrichtingen op de BELANG DIALOOG (voor) variabele werden getoetst met de Kruskal-Wallis test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 321; H = 68,947; df = 2; sig. 2-zijdig = ,000 en d.m.v. drie post hoc Mann-Whitney-U tests voor onafhankelijke steekproeven: Christenen / moslims: N = 193; U = 6.509,000; Wilcoxon’s W = 11.559,000; z = 4,844; sig. 2-zijdig = ,000; EFFECT SIZE r = 0,35 Christenen / niet-gelovigen: N = 221; U = 4.266,500; Wilcoxon’s W = 12.522,500; z = - 3,622; sig. 2-zijdig = ,000; EFFECT SIZE r = 0,24 Moslims / niet-gelovigen: N = 228; U = 2.453,000; Wilcoxon’s W = 10.709,000; z = - 8,046 sig. 2-zijdig = ,000: EFFECT SIZE r = 0,53 Naast deze verschillen tussen de geloven is er ook sprake van verschillen tussen de geslachten in het belang dat men aan de interreligieuze dialoog hecht. 5.2.3 Verschillen tussen jongens en meisjes Onderzoeksvraag C2: Is er sprake van verschillen tussen de jongens en de meisjes in de mate waarin ze de interreligieuze dialoog belangrijk vinden? Tabel 13 geeft de statistische waarden van de variabele BELANG DIALOOG (pretest) voor de jongens en de meisjes. En Figuur 12 geeft de frequentieverdelingen. Tabel 13. Statistische waarden van BELANG DIALOOG (voor) jongens en meisjes

gem. mediaan modus st.dev. min. max. N jongens 5,62 6,00 6 2,70 1 10 79 meisjes 6,42 7,00 5* 2,54 1 10 257

* Er is sprake van meerdere modussen; dit is de laagste waarde

Page 56: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

44

Figuur 12: Belang dialoog (pretest) jongens en meisjes Uit bovenstaande resultaten blijkt dat de meisjes de interreligieuze dialoog zo’n één punt (op de 10-puntschaal) belangrijker vinden dan de jongens. Dit verschil werd getoetst d.m.v. nonparametrische technieken en blijkt significant op 0,019 niveau. CONCLUSIE C2: Er is sprake van significante (p = 0,019) verschillen tussen de geslachten wat betreft de mate waarin men de interreligieuze dialoog belangrijk vindt: de meisjes vinden de dialoog iets belangrijker dan de jongens. De verschillen tussen de jongens en de meisjes op de BELANG DIALOOG (voor) variabele werden getoetst met Mann-Whitney’s U-test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 336; U = 11.913,000; (Wilcoxon’s W = 45.066,000); z = 2,350; sig. 2-zijdig = ,019; EFFECT SIZE r = 0,13 5.2.4 Verschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof Als aanvulling op de analyses naar de geloofsverschillen (§ 5.2.2) en de geslachtsverschillen (§ 5.2.3) toetsen we de verschillen tussen de zes subgroepen van jongens en meisjes per geloofsrichting op de variabele BELANG DIALOOG (pretest) d.m.v. nonparametrische technieken. Uit deze analyses blijkt dat er sprake is van een significant (p = 0,000) verschil tussen de zes subgroepen. Uit de betreffende boxplots ( zie Figuur 13) en uit de paarsgewijze

Page 57: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

45

post hoc analyses blijkt dat er geen sprake is van significante verschillen tussen de niet-gelovige jongens en de meisjes, noch tussen de christelijke jongens en meisjes en ook niet tussen de islamitische jongens en meisjes.

Figuur 13: Boxplots Belang dialoog (pretest) per subgroep geslacht x geloof De verschillen tussen de 6 subgroepen (geloof x geslacht) op de BELANG DIALOOG (voor) variabele werden getoetst met de Kruskal-Wallis test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 321; H = 71,901; df = 5; sig. 2-zijdig = ,000

Page 58: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

46

5.3 Effect LJG-bezoek: vergelijking pre- en posttest 5.3.1 Gehele onderzoeksgroep I Onderzoeksvraag A2: Is er sprake van verschillen tussen de pretest en de posttest wat betreft het belang van de interreligieuze dialoog? Figuur 14 bevat de boxplots van de variabelen BELANG DIALOOG (voor) en BELANG DIALOOG (na). En Tabel 14 bevat de statistische waarden van deze beide variabelen.

Figuur 14: Boxplots BELANG DIALOOG pretest en posttest

Tabel 14: Statistics Belang dialoog variabelen

9&10 Belang

dialoog (voor)

9&10 Belang

dialoog (na)

9&10 Toename

belang dialoog

(NAminVOOR)

Valid 336 335 333 N

Missing 2 3 5

Mean 6,23 6,57 ,3393

Median 6,00 7,00 ,0000

Mode 5 7 ,00

Std. Deviation 2,598 2,216 1,84379

Minimum 1 1 -6,00

Maximum 10 10 7,00

Page 59: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

47

Zowel uit Figuur 14 als uit Tabel 14 blijkt dat de leerlingen na het LJG-bezoek het belang van de interreligieuze dialoog iets hoger inschatten dan voor het LJG-bezoek. De verschillen tussen de pretest- en de posttestscores van de variabele BELANG DIALOOG werden getoetst d.m.v. nonparametrische technieken en blijken significant op 0,000 niveau. Uit de frequentieverdeling van de variabele TOENAME BELANG DIALOOG (NAminVOOR) blijkt dat er bij 32% van de leerlingen sprake is van een afname van de score op deze variabele, bij 32% van de leerlingen blijft de score gelijk en bij 42% van de leerlingen is sprake van een toename van 1 t/m 7 punten. CONCLUSIE A2: Het LJG-bezoek heeft een significant (p = 0,001) effect op de mate waarin men de interreligieuze dialoog belangrijk vindt: na het LJG-bezoek vindt men de dialoog iets belangrijker dan ervoor. Het verschil tussen de BELANG DIALOOG (voor) en de BELANG DIALOOG (na) variabele werd getoetst met Wilcoxon’s signed-rank T-test voor afhankelijke/gerelateerde steekproeven: N = 333; T = 16.321,000; z = 3,478; sig. 2-zijdig = ,001; EFFECT SIZE r 0,19 5.3.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen Onderzoeksvraag B4: Is er sprake van verschillen tussen de christenen, de moslims en de niet-gelovigen wat betreft het effect van het LJG-bezoek dat men het belang van de interreligieuze dialoog na het bezoek hoger inschat dan ervoor?

Figuur 15: Boxplots TOENAME BELANG DIALOOG per geloofsrichting

Page 60: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

48

Figuur 15 bevat de drie boxplots van de verschillende geloofsgroepen van de variabele TOENAME BELANG DIALOOG en Tabel 15 bevat getallen over de verschillen. Tabel 15. Geloofsverschillen TOENAME BELANG DIALOOG *) N gemiddelde % lln. lager % lln. gelijk % lln. hoger christenen 93 .42 33 26 48 moslims 99 -.13 30 41 28 niet-gelovigen 124 .66 21 29 49 *) zowel de mediaan en de modus zijn 0 voor alledrie de geloofsrichtingen Wanneer we d.m.v. een nonparametrische test voor onafhankelijke steekproeven toetsen of er sprake is van een significant verschil tussen de moslims enerzijds en de christenen en de niet-gelovigen anderzijds op de variabele TOENAME BELANG DIALOOG, dan blijkt dit inderdaad op 0,007 niveau het geval te zijn. CONCLUSIE B4: Door het LJG-bezoek is het belang dat de niet-gelovigen en in mindere mate ook de christenen aan de interreligieuze dialoog toekennen significant (p = ,007) meer gestegen dan de mate waarin dit bij de moslims het geval is. [Gedeeltelijk kan dit waarschijnlijk verklaard worden door het feit dat de moslims al heel hoog zaten op de BELANG DIALOOG-variabele] De verschillen tussen de 3 geloofsrichtingen op de TOENAME BELANG DIALOOG variabele werden getoetst met de Kruskal-Wallis test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 318; H = 10,065; df = 2; sig. 2-zijdig = ,007 en d.m.v. drie post hoc Mann-Whitney-U tests voor onafhankelijke steekproeven: Christenen / moslims: N = 192; U = 3.838,500; Wilcoxon’s W = 8.788,500; z = - 2,041; sig. 2-zijdig = ,041; EFFECT SIZE r = 0,15 Christenen / niet-gelovigen: N = 219; U = 6.292,000; Wilcoxon’s W = 14.293,000; z = 0,953; sig. 2-zijdig = ,341 NS ! Moslims / niet-gelovigen: N = 225; U = 7.717,500; Wilcoxon’s W = 15.718,500; z = 3,137 sig. 2-zijdig = ,002; EFFECT SIZE r = 0,21 5.3.3 Verschillen tussen jongens en meisjes Er werden op de variabele TOENAME BELANG DIALOOG geen verschillen tussen de geslachten gevonden. 5.3.4 Verschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof Als aanvulling op de analyses naar de geloofsverschillen (§ 5.3.2) en de geslachtsverschillen (§ 5.3.3) toetsen we de verschillen tussen de zes subgroepen van jongens en meisjes per geloofsrichting op de variabele TOENAME BELANG DIALOOG d.m.v. nonparametrische technieken. Uit deze analyses blijkt dat er sprake is van een significant (p = 0,001) verschil tussen de zes subgroepen. Uit de betreffende boxplots ( zie Figuur 16) en uit de paarsgewijze post hoc analyses blijkt dat er sprake is van een significant verschil binnen de groep niet-gelovigen: de niet-gelovige meisjes scoren significant hoger op de variabele TOENAME BELANG DIALOOG dan de jongens. [p (adjusted): 0,028; test statistic: -54,559; z: -3,106]

Page 61: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

49

Figuur 16: Boxplots Toename Belang dialoog per subgroep geslacht x geloof De verschillen tussen de 6 subgroepen (geloof x geslacht) op de TOENAME BELANG DIALOOG variabele werden getoetst met de Kruskal-Wallis test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 318; H = 19,794; df = 5; sig. 2-zijdig = ,001

Page 62: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

50

Page 63: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

51

RESULTATEN II:

Houding en vooroordeel: cognitieve aspecten

Page 64: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

52

Page 65: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

53

6. AANTAL COGNITIEVE ASSOCIATIES BIJ HET WOORD ‘JOOD’ 6.1 Van vragenlijst naar variabelen Bij vraag 11 wordt van de leerling gevraagd om van 24 woorden/items vijf woorden te omcirkelen die volgens de leerling het beste bij het woord ‘jood’ passen. Deze vraag levert per item een 0/1 score op, waarbij we voorbij zijn gegaan aan het feit dat leerlingen soms minder en soms ook meer dan vijf items hebben omcirkeld: alle omcirkelde items werden gescoord. Om te beginnen hebben we zowel voor de pretest als bij de posttest het VRAAG 11 TOTAAL AANTAL COGNITIEVE ASSOCIATIES bij deze vraag berekend door de 0/1 scores van alle 24 items bij elkaar op te tellen. Daarnaast werd een variabele TOENAME VAN HET AANTAL COGNITIEVE ASSOCIATIES verkregen door voor elke leerling het TOTAAL AANTAL COGNITIEVE ASSOCIATIES op de pretest af te trekken van het aantal op de posttest. In dit hoofdstuk bespreken we de resultaten m.b.t. deze drie variabelen. 6.2 Stand van zaken: descriptie pretest 6.2.1 Gehele onderzoeksgroep I Uit de frequentieverdeling van de variabele TOTAAL AANTAL COGNITIEVE ASSOCIATIES (pretest) blijkt dat er bij 10% van de leerlingen sprake is van 0 t/m 4 associaties, 72% houdt zich keurig aan de instructie en geeft 5 associaties, 14% geeft er 6 t/m 9 en een groepje van 12 leerlingen (4%) geeft zelfs tussen de 10 en de 16 cognitieve associaties bij het woord ‘jood’ (N=338). 6.2.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen Onderzoeksvraag B5: Is er sprake van verschillen tussen de christenen, de moslims en de niet-gelovigen wat betreft het totaal aantal cognitieve associaties bij het woord ‘jood’ bij de pretest? Uit de analyses blijkt het volgende: de moslims geven gemiddeld 5,61 associaties, de niet-gelovigen 5,02 en de christenen nemen een tussenpositie in met gemiddeld 5,09 cognitieve associaties. CONCLUSIE B5: Er is sprake van significante (p = 0,011) verschillen tussen de christenen, de moslims en de niet-gelovigen wat betreft het totale aantal cognitieve associaties bij het woord ‘jood’ bij de pretest: de moslims geven gemiddeld 5,61 associaties, de niet-gelovigen 5,02 en de christenen nemen een tussenpositie in met een gemiddelde van in totaal 5,09 cognitieve associaties. De verschillen tussen de 3 geloofsrichtingen op de TOTAAL AANTAL COGNITIEVE ASSOCIATIES (pretest)-variabele werden getoetst met de Kruskal-Wallis test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 323; H = 9,048; df = 2; sig. 2-zijdig = ,011; waarbij uit de paarsgewijze post hoc analyses blijkt dat alleen het verschil tussen de niet-gelovigen en de moslims significant is (Teststatistic = 28,896; z = 2,933; p (gecorrigeerd) = 0,010; EFFECT SIZE r = 0,16)

Page 66: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

54

6.2.3 Verschillen tussen jongens en meisjes M.b.t. de variabele TOTAAL AANTAL COGNITIEVE ASSOCIATIES (pretest) is er geen sprake van significante verschillen tussen de jongens en meisjes. 6.2.4 Verschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof Uit de Kruskal-Wallis toets voor onafhankelijke steekproeven blijkt dat er m.b.t. de variabele TOTAAL AANTAL COGNITIEVE ASSOCIATIES (pretest) wel sprake is van een significant verschil tussen de zes subgroepen geslacht per geloof (N=323; H= 12,152; df = 5; p 2zijdig = 0,033), maar de paarsgewijze post hoc analyses geven in dit geval geen aanleiding tot aanvullende interpretaties. 6.3 Effect LJG-bezoek: vergelijking pre- en posttest onderzoeksgroep I Onderzoeksvraag A3: Is er sprake van verschillen tussen de pretest en de posttest wat betreft het totaal aantal cognitieve associaties bij het woord ‘jood’? Tabel 11 bevat de statistische waarden van de variabele TOTAAL AANTAL COGNITIEVE ASSOCIATIES bij zowel de pretest (vo) als de posttest (na).

Tabel 16. Statistics

TOTAAL AANTAL COGNITIEVE ASSOCIATIES

vr.11 tot. aantal

associaties (vo)

vr.11 tot. aantal

associaties (na)

Valid 338 337 N

Missing 0 1

Mean 5,1953 5,5727

Median 5,0000 5,0000

Mode 5,00 5,00

Std. Deviation 1,78113 1,97791

Minimum ,00 ,00

Maximum 16,00 16,00

Uit de tabel blijkt dat het gemiddelde aantal associaties is toegenomen van 5,20 tot 5,57. Toetsing van dit verschil door middel van niet-parametrische technieken levert een significant resultaat op. CONCLUSIE A3: Op grond hiervan kunnen we de conclusie trekken dat door het ‘Leer je buren kennen’-bezoek aan de LJG er bij de ROC-leerlingen sprake is van een significante (p = 0,006) verhoging van het totale aantal cognitieve associaties dat gemaakt wordt bij het woord ‘jood’. Het effect van het LJG-bezoek werd getoetst met Wilcoxon’s signed-rank T-test voor afhankelijke/gerelateerde steekproeven: N = 337; T = 5356,500; z = 2,763; sig. 2-zijdig = ,006; EFFECT SIZE r = 0,15

Page 67: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

55

7. ZES SPECIFIEKE COGNITIEVE ASSOCIATIES BIJ HET WOORD ‘JOOD’ 7.1 Van vragenlijst naar variabelen Bij vraag 11 wordt, zoals gezegd, van de leerling gevraagd om van 24 woorden/items vijf woorden te omcirkelen die volgens de leerling het beste bij het woord ‘jood’ passen. Naast het totaal aantal associaties (zie Hoofdstuk 6) hebben we op basis van de 24 0/1 scores als volgt zes specifieke cognitieve associatie-aspecten onderscheiden door telkens de 0/1 scores van vier items bij elkaar op te tellen. Op deze wijze zijn, zowel bij de pretest als bij de posttest, de volgende zes specifieke cognitieve-aspect-variabelen tot stand gekomen met een minimumwaarde van 0 en een maximumwaarde van 4. CULTUUR: a)Discussie + r)Volk + t)Gelijkwaardigheid + v)Cultuur RELIGIE: c)Keppeltje + g)Koosjer + l)Synagoge + q)Thora ORTHODOX: f)Lange baard + k)Hoge hoeden + n)Orthodox + w)Pijpenkrullen ISRAEL: d)Klaagmuur + s)Palestina/Palestijnen + u)Israel + x)Joodse staat HOLOCAUST: h)Hitler + i)Anne Frank + m)Davidster/Jodenster + p)Oorlog/WOII VOOROORDEEL: b)Grote neus + e)Rijk + j)Oneerlijk + o)Gierig Deze zes variabelen werden eveneens hergecodeerd tot zes alles-of-niets (0/1) variabelen door aan de waarden 1 t/m 4 een waarde 1 toe te kennen. Daarnaast hebben we weer verschilscores berekend door voor alle zes de oorspronkelijke cognitieve associatie-variabelen per leerling de pretestscores van de posttestscores af te trekken. 7.2 Stand van zaken: descriptie 7.2.1 Gehele onderzoeksgroep I: descriptie pretest en posttest De meeste leerlingen omcirkelen één of meer keer een associatiewoord dat behoort tot verschillende cognitieve aspect-variabelen. Het blijkt dat 40% van de leerlingen bij 3 van de 6 verschillende variabelen CULTUUR, RELIGIE etc. één of meer woorden omcirkelt, 32% van de leerlingen doet dat bij 4 van de 6 verschillende variabelen, 17% bij 2 verschillende aspecten, en de rest (11%) bij 2 of minder of bij 5 of zelfs alle 6 de aspecten. Tabel 17 geeft de percentages waarbij sprake is van de waarde 1 van de zes gehercodeerde (0/1) cognitieve associatie-aspectvariabelen. De getallen geven dus van elk aspect afzonderlijk aan bij hoeveel procent van de leerlingen van de totale onderzoeksgroep (N=338) telkens sprake is van het één of meer keer omcirkelen van één of meer woorden van het betreffende aspect, hetgeen niet wil zeggen dat ze uitsluitend op dat aspect scoren. Uit de tabel blijkt dat voor het LJG-bezoek de meeste leerlingen (80%) bij het woord ‘jood’ denken aan de HOLOCAUST, op de tweede plaats volgt de joodse RELIGIE met 77%. Associaties die duiden op VOOROORDELEN komen relatief weinig voor, maar toch nog bij 31% van de leerlingen. Het minst wordt het woord ‘jood’ geassocieerd met de joodse CULTUUR. Na het LJG-bezoek is sprake van een duidelijke stijging van het aantal RELIGIE-associaties, zodat dit aspect de HOLOCAUST van zijn toppositie één plaats naar beneden drukt. Maar tevens blijkt dat ook na het sjoelbezoek nog ruim een kwart van de leerlingen één of meer associaties omcirkelt die kunnen worden geïnterpreteerd als VOOROORDELEN.

Page 68: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

56

Tabel 17. Percentages van de leerlingen die een associatie-aspect één of meer keer omcirkelen p r e t e s t p o s t t e s t aspect percentage aspect percentage 1 of meer keer 1 of meer keer omcirkeld omcirkeld HOLOCAUST 80% van de lln. RELIGIE 92% van de lln. RELIGIE 77% van de lln. HOLOCAUST 77% van de lln. ISRAEL 63% van de lln. ISRAEL 55% van de lln. ORTHODOX 45% van de lln. ORTHODOX 49% van de lln. VOOROORDEEL 31% van de lln. VOOROORDEEL 26% van de lln. CULTUUR 24% van de lln. CULTUUR 26% van de lln.

7.2.2 Pretestverschillen tussen de drie geloofsrichtingen Onderzoeksvraag B6: Is er sprake van verschillen tussen de christenen, de moslims en de niet-gelovigen wat betreft de zes specifieke cognitieve associatie- aspecten bij het woord ‘jood’ ? Uit de Kruskal-Wallis toets voor onafhankelijke steekproeven blijkt dat bij twee van de zes specifieke cognitieve aspecten sprake is van significante verschillen tussen de drie geloofsrichtingen: bij de variabele ISRAEL (vo) en bij de variabele VOOROORDEEL (vo). De figuren 17 en 18 bevatten de betreffende boxplots. Uit deze figuren blijkt (1) dat de moslims bij het woord ‘jood’ significant vaker denken aan Israel dan de christenen en de niet-gelovigen en dat (2) de moslims en de niet-gelovigen bij het woord ‘jood’ significant meer associaties hebben die duiden op vooroordelen dan de christenen. E.e.a. wordt ondersteund door tabel 18 die de gemiddelden van de variabelen ISRAEL (vo) en VOOROORDEEL (vo) bevat per geloofsrichting.

Figuur 17: Boxplots ISRAEL (pretest) per geloofsrichting

Page 69: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

57

Figuur 18: Boxplots VOOROORDEEL (pretest) per geloofsrichting Tabel 18. Gemiddelden per geloofsrichting voor VOOROORDEEL (pretest) en ISRAEL (pretest) christenen moslims niet-gelovigen VOOROORDEEL (vo) 0,32 0,49 0,33 ISRAEL (vo) 0,75 1,14 0,71

N 94 101 CONCLUSIE B6: Er is sprake van significante (p = 0,000) verschillen tussen de christenen, de moslims en de niet-gelovigen wat betreft de cognitieve associaties die men heeft bij ISRAEL en wat betreft de associaties die duiden op een VOOROORDEEL: de Moslims scoren significant hoger dan de christenen en de niet-gelovigen, zowel bij ISRAEL als op VOOROORDEEL. Bij de christenen zijn er enkele leerlingen met relatief hoge VOOROORDEEL-scores. De verschillen tussen de 3 geloofsrichtingen op de ISRAEL (vo) variabele werden getoetst met de Kruskal-Wallis test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 323; H = 17,106; df = 2; sig. 2-zijdig = ,000 en d.m.v. drie post hoc Mann-Whitney-U tests voor onafhankelijke steekproeven: Christenen / moslims: N = 195; U = 5.944,000; Wilcoxon’s W = 11.095,000; z = 3,267; sig. 2-zijdig = ,001; EFFECT SIZE r = 0,18 Christenen / niet-gelovigen: NS ! Moslims / niet-gelovigen: N = 229; U = 4.697,000; Wilcoxon’s W = 12.953,000; z = -3,852 sig. 2-zijdig = ,000; EFFECT SIZE r = 0,21

Page 70: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

58

De verschillen tussen de 3 geloofsrichtingen op de VOOROORDEEL (vo) variabele werden getoetst met de Kruskal-Wallis test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 323; H = 6,892; df = 2; sig. 2-zijdig = ,032 en d.m.v. drie post hoc Mann-Whitney-U tests voor onafhankelijke steekproeven: Christenen / moslims: N = 195; U = 5.528,000; Wilcoxon’s W = 10.679,000; z = - 2,399; sig. 2-zijdig = ,016; EFFECT SIZE r = 0,17 Christenen / niet-gelovigen: NS ! Moslims / niet-gelovigen: N = 229; U = 5.628,500; Wilcoxon’s W = 13.884,500; z = - 2,012 sig. 2-zijdig = ,044; EFFECT SIZE r = 0,13 7.2.3 Pretestverschillen tussen jongens en meisjes Onderzoeksvraag C3: Is er sprake van verschillen tussen de jongens en de meisjes wat betreft de zes specifieke cognitieve associatie-aspecten bij het woord ‘jood’ ? D.m.v. non-parametrische tests werd getoetst of er binnen de onderzoeksgroep sprake is van significante verschillen tussen de jongens en de meisjes op de zes specifieke cognitieve associatie-aspecten variabelen. Alleen bij de variabele HOLOCAUST (pretest) blijkt dit het geval te zijn: zie Tabel 19. Tabel 19. Statistische waarden HOLOCAUST (pretest) per geslacht maat jongens meisjes HOLOCAUST (pretest) Gemiddelde:

Mediaan: Modus:

1,35 1 1

1,77 2 2

N 79 259 CONCLUSIE C3: De meisjes in onze onderzoeksgroep hebben significant (p = 0,009) meer associaties op het woord ‘jood’ die te maken hebben met de holocaust. De verschillen tussen de jongens en de meisjes op de HOLOCAUST (voor) variabele werden getoetst met Mann-Whitney’s U-test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 338; U = 12.155,500; (Wilcoxon’s W = 45.825,500); z = 2,602; sig. 2-zijdig = ,009; EFFECT SIZE r = 0,14 7.2.4 Pretestverschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof De aanvullende analyses naar de verschillen tussen de zes subgroepen geslacht per geloof leveren geen aanvullende extra informatie op.

Page 71: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

59

7.3 Effect LJG-bezoek: vergelijking pre- en posttest

7.3.1 Gehele onderzoeksgroep I Onderzoeksvraag A4: Is er sprake van verschillen tussen de pretest en de posttest wat betreft de zes specifieke cognitieve associatie-aspecten? De Tabellen 20a&b bevatten de statistische waarden voor zowel de pretest (Tabel 20a) als de posttest (Tabel 20b) van de 6 cognitieve associatie-variabelen.

Tabel 20a: Statistics 6 associatie-variabelen pretest 11

Cultuur (vo)

11 Religie

(vo)

11 Orthodox

(vo)

11 Israel (vo)

11 Holocaust

(vo)

11 Vooroordeel

(vo) Valid 338 338 338 338 338 338

N Missing 0 0 0 0 0 0

Mean ,3195 1,3373 ,6538 ,8432 1,6746 ,3669 Median ,0000 1,0000 ,0000 1,0000 2,0000 ,0000 Mode ,00 1,00 ,00 1,00 1,00 ,00 Std. Deviation ,63874 1,03292 ,87243 ,79443 1,21587 ,59799 Minimum ,00 ,00 ,00 ,00 ,00 ,00 Maximum 3,00 4,00 4,00 4,00 4,00 3,00

Tabel 20b: Statistics 6 associatie-variabelen posttest 11

Cultuur (na)

11 Religie

(na)

11 Orthodox

(na)

11 Israel (na)

11 Holocaust

(na)

11 Vooroordeel

(na) Valid 337 337 337 337 337 337

N Missing 1 1 1 1 1 1

Mean ,3531 1,9347 ,6914 ,7626 1,5193 ,3116 Median ,0000 2,0000 ,0000 1,0000 1,0000 ,0000 Mode ,00 2,00 ,00 ,00 1,00 ,00 Std. Deviation ,67033 1,05018 ,85549 ,83632 1,16000 ,56243 Minimum ,00 ,00 ,00 ,00 ,00 ,00 Maximum 4,00 4,00 4,00 4,00 4,00 3,00

We hebben hiervoor in Tabel 17 in paragraaf 7.2.1 gezien dat er wat betreft het aspect RELIGIE sprake is van een toename van 77% naar 92% van de leerlingen die één of meer woorden omcirkelen, bij het aspect HOLOCAUST is sprake van een afname tussen de pre- en de posttest van 80% naar 77%, en bij VOOROORDEEL is sprake van een afname van 31% naar 26% van de leerlingen. Vergelijking van de statistics van de pretest en de posttestvariabelen (Tabel 20 a&b) en toetsing van de verschillen tussen de pretest- en de posttestscores door middel van niet-parametrische technieken van de hiervoor genoemde zes cognitieve aspecten levert de volgende resultaten op.

Page 72: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

60

CULTUUR: Er is geen sprake van een significant verschil tussen pre- en posttest. RELIGIE: De posttestscores zijn significant hoger dan de pretestscores. ORTHODOX: Er is geen sprake van een significant verschil tussen pre- en posttest. ISRAEL: Er is geen sprake van een significant verschil tussen pre- en posttest. HOLOCAUST: De posttestscores zijn significant lager dan de pretestscores. VOOROORDEEL: De posttestscores zijn significant lager dan de pretestscores. CONCLUSIE A4: Op grond hiervan kunnen we de conclusie trekken dat door het ‘Leer je buren kennen’-bezoek aan de LJG er bij de ROC-leerlingen sprake is van (a) een significante toename van de cognitieve associaties op het gebied van de religie (p = ,000), (b) een significante afname van de associaties gerelateerd aan de Holocaust (p = ,015), en (c) ook een significante afname van de associaties die kunnen worden beschouwd als vooroordelen (p = ,053). De bovenstaande effecten van het LJG-bezoek werden als volgt getoetst: RELIGIE met Wilcoxon’s signed-rank T-test voor afhankelijke/gerelateerde steekproeven: N = 337; T = 21.293,000; z = 8,789; sig. 2-zijdig = ,000; EFFECT SIZE r = 0,48 HOLOCAUST met Wilcoxon’s signed-rank T-test voor afhankelijke/gerelateerdeteekproeven: N = 337; T = 12.178,500; z = - 2,421; sig. 2-zijdig = ,015; EFFECT SIZE r = 0,13 VOOROORDEEL d.m.v. Friedman’s Two-Way Analysis of Variance by ranks: N = 337; T = 48,000; df = 1; z = -1,933; sig. 2-zijdig = ,053; EFFECT SIZE r = 0,11 7.3.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen Onderzoeksvraag B7: Is er in onze onderzoeksgroep sprake van verschillen tussen de drie geloofsrichtingen op de verschilscores (posttest – pretest) van de zes specifieke cognitieve associatie-aspecten? CONCLUSIE B7: Uit de niet-parametrische analyses, de boxplots (zie Figuur 19) en de statistische waarden per groep (zie Tabel 21) blijkt dat er alleen sprake is van een significant (p = 0,042) verschil bij het aspect RELIGIE: de niet-gelovigen geven een significant sterkere toename te zien van associaties op het gebied van de joodse RELIGIE dan de moslims en de christenen nemen wat dit betreft een tussenpositie in. Dit impliceert dat bij het aspect VOOROORDEEL ook na het sjoelbezoek bij aan aanzienlijk percentage van de leerlingen sprake is van één of meer associaties die kunnen worden geïnterpreteerd als vooroordeel: bij de moslims is dit 42%, bij de niet-gelovigen 33% en bij de christenen 25%.

Page 73: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

61

Figuur 19: Boxplots RELIGIE (NAminVOOR) per geloofsrichting

Tabel 21 Statistische waarden verschilscore RELIGIE vr. 11 (NAminVOOR) per geloof gem. mediaan modus st.dev. min. max. N

christenen 0,55 0,50 0,00 1,13 -3 4 94 moslims 0,44 0,00 0,00 1,16 -2 4 101 niet-gelovigen 0,77 1,00 1,00 0,96 -2 4 127 De verschillen tussen de 3 geloofsrichtingen op de RELIGIE (na min voor) variabele werden getoetst met de Kruskal-Wallis test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 322; H = 6,361; df = 2; sig. 2-zijdig = ,042 en d.m.v. drie post hoc Mann-Whitney-U tests voor onafhankelijke steekproeven: Christenen / moslims: NS ! Christenen / niet-gelovigen: NS ! Moslims / niet-gelovigen: N = 228; U = 7.572,000; Wilcoxon’s W = 15.700,000; z = 2,446 sig. 2-zijdig = ,014; EFFECT SIZE r = 0,16

Page 74: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

62

7.3.3 Verschillen tussen jongens en meisjes Onderzoeksvraag C4: Is er in onze onderzoeksgroep sprake van verschillen tussen de jongens en de meisjes op de verschilscores (posttest – pretest) van de zes specifieke cognitieve associatie-aspecten? CONCLUSIE C4: Uit de niet-parametrische analyses en de statistische waarden per geloof (zie Tabel 22) blijkt dat er alleen sprake is van een significant (p = 0,025) verschil tussen de geslachten bij het aspect HOLOCAUST: het aantal Holocaust associaties vermindert bij de meisjes significant sterker dan bij de jongens; het percentage meisjes dat negatief (-1 t/m -4) scoort op de HOLOCAUST verschilscore bedraagt 41% terwijl dit bij de jongens 28% is. Tabel 22. Statistische waarden verschilscore HOLOCAUST vr. 11 (NAminVOOR) jongens en meisjes

gem. mediaan modus st.dev. min. max. N jongens 0,09 0,00 1,00 1,20 -3 2 79 meisjes -0,23 0,00 0,00 1,38 -4 4 258 De verschillen tussen de jongens en de meisjes op de HOLOCAUST (na min voor) variabele werden getoetst met Mann-Whitney’s U-test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 337; U = 8.536,500; (Wilcoxon’s W = 41.947,500); z = -2,248; sig. 2-zijdig = ,025; EFFECT SIZE r = 0,12 7.3.4 Verschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof De aanvullende analyses naar de verschillen tussen de zes subgroepen geslacht per geloof leveren geen aanvullende extra informatie op.

Page 75: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

63

8. KENNIS VAN HET VERSCHIL TUSSEN LIBERAAL EN ORTHODOX JODENDOM 8.1 Van vragenlijst naar variabelen Bij vraag 15 wordt de leerling gevraagd om een verschil tussen liberaal en orthodox jodendom te noemen. Het aantal goede verschilpunten werd gescoord aan de hand van een scoringshandleiding en dat aantal vormt de KENNIS-verschil-liberaal/orthodox-variabele (pretest en posttest). Er werd tevens een 15-TOENAME KENNIS-verschil-liberaal/orthodox-variabele gedefinieerd door per leerling de pretestscores van de posttestscores af te trekken. 8.2 Descriptie pretest en effect LJG-bezoek 8.2.1 Gehele onderzoeksgroep I Omdat er bij de pretest KENNIS-variabele geen sprake blijkt te zijn van verschillen tussen de drie geloofsrichtingen, noch van verschillen tussen de jongens en de meisjes en ook niet tussen de zes subgroepen, beschrijven we hier de pretest-resultaten meteen in relatie tot de resultaten bij de posttest, waarbij we ons de volgende onderzoeksvraag stellen: Onderzoeksvraag A5: Is er sprake van verschillen tussen de pretest en de posttest wat betreft de mate waarin de ROC-leerlingen kennis bezitten van het verschil tussen liberaal en orthodox jodendom? De figuren 20 a&b geven een beeld van de frequenties van de variabele KENNIS-verschil- liberaal/orthodox bij de pretest (voor) en bij de posttest (na).

Figuur 20a: Frequentieverdeling KENNIS verschil Liberaal/Orthodox pretest

Page 76: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

64

Figuur 20b: Frequentieverdeling KENNIS verschil Liberaal/Orthodox posttest Voor het LJG-bezoek blijkt slechts 14% van de ROC leerlingen het verschil te kennen tussen orthodox en liberaal jodendom; na het sjoelbezoek is dat percentage gestegen tot 63%, waarbij 19% van de leerlingen meer dan één goed verschilpunt weet te noemen, terwijl dit percentage voor het LJG-bezoek slechts 4% bedroeg. Toetsing van deze verschillen tussen de pretest- en de posttestscores door middel van niet-parametrische technieken levert een significant (p = .000) resultaat op. CONCLUSIE A5: Op grond hiervan kunnen we de conclusie trekken dat door het ‘Leer je buren kennen’-bezoek aan de LJG er bij de ROC-leerlingen sprake is van een duidelijke en significante (p = 0,000) toename van de kennis over het onderscheid tussen liberaal en orthodox jodendom: het percentage van de leerlingen dat 1 of meer goede verschilpunten kan noemen stijgt van 14% (pretest) tot 63% (posttest). Het bovenstaande effect van het LJG-bezoek werd getoetst met Wilcoxon’s signed-rank T-test voor afhankelijke/gerelateerde steekproeven: N = 330; T = 16.432,000; z = 11,268; sig. 2-zijdig = ,000; EFFECT SIZE r = 0,62 Uit de frequenties van de variabele 15-TOENAME KENNIS liberaal/orthodox (posttest min pretest) blijkt hoe het bovengenoemde verschil er uitziet op leerlingniveau: bij slechts 3 % van de leerlingen is sprake van een afname van de kennis van het onderscheid, bij 44% is de kennis gelijk gebleven, en bij 53% van de leerlingen is sprake van een toename van dit kennisaspect met 1 t/m 4 genoemde verschilpunten. We gebruiken hieronder deze TOENAME KENNIS variabele om te toetsen of er wat betreft dit leereffect sprake is van verschillen binnen de onderzoeksgroep.

Page 77: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

65

8.2.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen Toetsing van de eventuele verschillen tussen de drie geloofsrichtingen levert geen significant resultaat op. 8.2.3 Verschillen tussen jongens en meisjes Onderzoeksvraag C5: Is er sprake van verschillen tussen de jongens en de meisjes wat betreft de toename ten gevolge van het LJG-bezoek van de kennis van het verschil tussen liberaal en orthodox jodendom?

Figuur 21: Boxplots TOENAME KENNIS verschil liberaal/orthodox per geslacht Resultaten Figuur 21 (hierboven) bevat de boxplots van de variabele TOENAME KENNIS liberaal/orthodox voor de jongens en de meisjes. Figuur 22 (hieronder) bevat een staafdiagram van de frequenties. En de Tabel 23 (hieronder) geeft de statistische maten per geslacht.

Page 78: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

66

Figuur 22: Percentages TOENAME KENNIS verschil liberaal/orthodox per geslacht Tabel 22. Statistische waarden van 15 TOENAME KENNIS lib./orth. (NAminVOOR) jongens en meisjes

gem. mediaan modus st.dev. min. max. N jongens 0,45 0,00 0,00 0,81 -1 4 76 meisjes 0,75 1,00 1,00 0,85 -2 4 254 Toetsing van de verschillen tussen de jongens en de meisjes op de variabele 15 TOENAME KENNIS liberaal/orthodox (NAminVOOR) door middel van niet-parametrische technieken levert een significant (p = 0,001) resultaat op. Op grond van de statistische maten, de boxplots en de non-parametrische toetsing kan men zeggen dat de meisjes meer leren van het LJG-bezoek, wat dit kennisaspect betreft: over de hele groep genomen scoren ze een half tot een heel kennisaspect hoger dan de jongens; en bij 58% van de meisjes is sprake van een kennisvermeerdering van 1 tot 4 score-punten, terwijl dat slechts bij 37% van de jongens het geval is. Anders gezegd: vóór het LJG-bezoek weet 18% van de jongens één of meer goede verschillen tussen liberaal en orthodox jodendom te noemen en 14% van de meisjes; wat wil zeggen dat de meisjes vóór het LJG-bezoek niet significant verschillen van de jongens. Na het sjoelbezoek noemt 69% van de meisjes één of meer goede verschillen een significant (Pearson Chi-Square = 16,04; df=1; sig. = 0,000 tweezijdig) verschil met de jongens bij wie dit percentage 44% bedraagt.

Page 79: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

67

CONCLUSIE C5: De in paragraaf 8.2 (conclusie A9) beschreven toename in kennis over het verschil tussen liberaal en orthodox jodendom is bij de meisjes significant groter dan bij de jongens: meisjes leren wat dit betreft meer van het LJG-bezoek dan jongens. (p = ,001) De verschillen tussen de jongens en de meisjes werden getoetst met Mann-Whitney’s U-test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 330; U = 11.837,000; (Wilcoxon’s W = 44.222,000); z = 3,230; sig. 2-zijdig = ,001; EFFECT SIZE r = 0,18 8.2.4 Verschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof De resultaten van de aanvullende analyses over de zes subgroepen bevestigen de bevindingen uit de voorgaande twee paragrafen: het leereffect treedt bij alle drie de geloofsrichtingen meer bij de meisjes op dan bij de jongens.

Page 80: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

68

Page 81: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

69

RESULTATEN III

Houding en vooroordeel: emotionele aspecten

Page 82: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

70

Page 83: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

71

9. GEVOELSASSOCIATIES BIJ HET WOORD ‘JODEN’ EN ‘LJG’ 9.1 Van vragenlijst naar variabelen Bij vraag 13 wordt bij 24 gevoels-woorden/items gevraagd om daarvan de 3 gevoelens te omcirkelen die de leerling ervaart als hij of zij denkt aan het woord ‘joden’. Bij vraag 14 wordt dezelfde vraag gesteld, maar nu t.a.v. ‘De liberaal Joodse Gemeenschap Amsterdam’. Deze twee vragen leveren per item een 0/1 score op, waarbij we voorbij zijn gegaan aan het feit dat leerlingen soms minder en soms ook meer dan 3 items hebben omcirkeld: alle omcirkelde items werden gescoord. Om te beginnen hebben we zowel bij vraag 13 (‘joden’) als bij vraag 14 (‘de LJG’) het TOTAAL AANTAL gevoelsASSOCIATIES bij deze vraag berekend door de 0/1 scores van alle 24 items bij elkaar op te tellen. Daarnaast hebben we op grond van zowel vraag 13 als vraag 14 telkens 3 gevoelsaspecten onderscheiden door de 0/1 scores van de betreffende items bij elkaar op te tellen. Op deze wijze zijn de volgende 3 gevoelsassociatie-variabelen tot stand gekomen, telkens zowel t.a.v. de ‘joden’ (vr. 13) als t.a.v. ‘de LJG’ (vr. 14), en vanzelfsprekend zowel bij de pretest als bij de posttest. Mate van POSITIVITEIT: a)Ontdekking + c)Verrassing + d)Gewoon + g)Medelijden + h)Veiligheid + j)Plezier + m)Ontspanning + n)Respect + o)Ontzag + q)Interesse + t)Verlangen + u)Liefde + x)Saamhorigheid Mate van NEGATIVITEIT: e)Angst + i)Afstand + k)Woede + l)Gevaar + s)Afkeer + v)Haat Mate van JALOEZIE: p)Jaloezie + w)Afgunst En vervolgens combineren we voor bepaalde analyses de POSITIVITEIT-variabele en de NEGATIVITEIT-variabele door op leerlingniveau de scores van de variabele NEGATIVITEIT af te trekken van die van de variabele POSITIVITEIT: Mate van POSITIVITEITminNEGATIVITEIT: POSITIVITEIT – NEGATIVITEIT Deze combinatie-variabele POSITIVITEITminNEGATIVITEIT kan als een samenvattende variabele beschouwd worden, die een indicatie vormt van de mate van positiviteit in algemene zin, nl. een indicatie van zowel de toename van de positieve associaties als tegelijkertijd ook van de afname van de negatieve associaties. Bovenstaande variabelen zijn zowel gedefinieerd t.a.v. vraag 13 (‘joden’) als t.a.v. vraag 14 (‘de LJG’).

Page 84: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

72

Om inhoudelijke redenen – het onderscheid ‘joden’ en ‘de LJG’ is niet altijd relevant, en omdat er sprake is van positieve en significante spearmancorrelaties tussen de vraag 13 variabelen en de vraag 14 variabelen [ Spearman’s rho, tweezijdig, sig. = <.001; POSITIVITEIT: 0,42; NEGATIVITEIT: 0,31; POSITIVITEITminNEGATIVITEIT: 0,42; JALOEZIE: 0,19], hebben we bij enkele analyses de scores op beide vragen bij elkaar opgeteld, zodat de volgende variabelen tot stand zijn gekomen, die iets zeggen over de gevoelsassociaties naar joden in het algemeen inclusief de LJG: 13+14 POSITIVITEIT / 13+14 NEGATIVITEIT / 13+14 JALOEZIE 13+14 POSITIVITEITminNEGATIVITEIT De bovenstaande variabelen zijn gedefinieerd voor zowel de pretest als voor de posttest. Om de geloofs- en geslachtsverschillen te onderzoeken hebben we de volgende twee variabelen gedefinieerd door per leerling de pretestscores af te trekken van de posttestscores: TOENAME 13+14 POSITIVITEITminNEGATIVITEIT TOENAME 13+14 JALOEZIE Deze twee variabelen vormen dus een indicatie van de mate waarin bij een leerling sprake is van pretest-posttestverschillen. Analoog hieraan hebben we (zowel bij vraag 13 als bij vraag 14) ook een variabele TOENAME TOTAAL AANTAL GEVOELS ASSOCIATIES gedefinieerd, door op leerlingniveau het totale aantal associaties bij de pretest af te trekken van het totale aantal associaties bij de posttest. Opmerking 1 Bij de vragen 13 en 14 konden ook nog de volgende associatie-woorden omcirkeld worden: b)verwarring; f)verveling; en r)onverschilligheid. Deze items zijn bij de nu volgende analyses buiten beschouwing gelaten. Opmerking 2: een interpretatieprobleem Bij met name de bovenstaande NEGATIVITEITs variabelen doet zich een interpretatieprobleem voor: het valt immers niet te achterhalen waar een leerling op doelt met het omcirkelen van negatieve gevoelsassociatiewoorden als ‘angst’, ‘woede’, ‘gevaar’ en ‘haat’. Er kan gedoeld worden op de gevoelens van de leerling zelf, maar er kan ook gedoeld worden op de negatieve gevoelens die er (volgens de leerling) in het algemeen, in de maatschappij, of tijdens periodes van jodenvervolging, leven of geleefd hebben. Zie BIJLAGE VII voor door twee leerlingen zelf gegeven illustraties van dit verschijnsel. Het valt dus niet uit te maken of de scores iets zeggen over de houding van de leerling zelf of over de (door de leerling gepercipieerde) houding van anderen. Om deze reden moeten we ons beperken tot een tamelijk oppervlakkige interpretatie van de onderzoeksresultaten: als we zeggen “er is sprake van negatieve gevoelsassociaties” hoeft dat niet te betekenen dat de leerlingen zelf deze negatieve gevoelens t.a.v. joden (en/of de LJG) zouden koesteren. De uitspraak “ er is sprake van negatieve gevoelsassociaties” kan dus niet zonder meer geïnterpreteerd worden als duidend op een vooroordeel of negatieve houding. In hoofdstuk 11 (paragraaf 11.4) presenteren we enkele correlaties om enige greep te krijgen op dit validiteitsprobleem.

Page 85: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

73

Opmerking 3: analyses Het doen van alle analyses (pretest/posttestverschillen; geloofsverschillen; geslachtsverschillen) met alle bovengenoemde variabelen zou resulteren in een enorme en niet meer te overziene hoeveelheid toetsresultaten. We hebben daarom hieronder op inhoudelijke gronden keuzes gemaakt om bepaalde analyses uit te voeren met bepaalde variabelen. 9.2 Descriptie pretest en effect LJG-bezoek TOTAAL AANTAL GEVOELSASSOCIATIES Tabel 23 bevat de statistische maten van de variabelen TOTAAL AANTAL GEVOELS-ASSOCIATIES bij vraag 13 (‘joden’) en bij vraag 14 (‘de LJG’), zowel bij de pretest (vo) als bij de posttest (na) voor de gehele onderzoeksgroep.

Tabel 23: Statistics TOTAAL AANTAL GEVOELS-ASSOCIATIES vr. 13 & 14 pretest en

posttest

vr.13 tot. aantal

associaties (vo)

vr.13 tot. aantal

associaties (na)

vr.14 tot. aantal

associaties (vo)

vr.14 tot. aantal

associaties (na)

Valid 331 337 334 335 N

Missing 7 1 4 3

Mean 2,69 2,84 2,06 2,66

Median 3,00 3,00 3,00 3,00

Mode 3 3 3 3

Std. Deviation ,987 ,956 1,370 1,063

Minimum 0 0 0 0

Maximum 6 7 5 6

Uit de tabel blijkt om te beginnen dat het totale aantal gevoelsassociaties bij ‘de LJG’ (vr.14) op de voortoets lager is dan bij ‘joden’ (vr.13) op de voortoets, wat begrijpelijk is vanuit het idee dat de meeste ROC leerlingen voor het sjoelbezoek niet weten wat ‘de Liberaal Joodse Gemeente’ is. Uit de frequentietabellen blijkt dat bij vraag 13 (‘joden’) slechts 5% van de leerlingen geen enkele associatie omcirkelt bij de voortoets, terwijl dit percentage bij vraag 14 (‘de LJG’) 26% bedraagt. Uit Tabel 23 blijkt dat het gemiddelde aantal associaties bij vraag 13 en 14 bij de posttest groter is dan bij de pretest. Ook uit de statistische waarden van de variabele 13+14 TOENAME TOTAAL AANTAL ASSOCIATIES en uit de frequentietabellen van deze variabele bij de vragen 13 (‘joden’) en 14 (‘de LJG’) blijkt dat de toename bij vraag 13 gemiddeld 0,15 associaties te zijn en bij vraag 14 0,60 associaties. En bij vraag 13 blijkt er bij 21% van de leerlingen sprake te zijn van een toename van 1 of meer associaties, terwijl dit bij vraag 14 bij 33% van de leerlingen het geval is. Onderzoeksvraag A6: Is er sprake van verschillen tussen de pretest en de posttest wat betreft het totale aantal gevoelsassociaties bij (a) het woord ‘joden’ (vr. 13) en (b) bij ‘de LJG’ (vr. 14) ?

Page 86: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

74

Toetsing van de verschillen tussen de pretest- en de posttestscores TOTAAL AANTAL GEVOELSASSOCIATIES door middel van niet-parametrische technieken levert zowel t.a.v. vraag 13 als t.a.v. vraag 14 een significant (respectievelijk p = .006 en p = .000) resultaat op. CONCLUSIE A6: Op grond hiervan kunnen we de conclusie trekken dat door het ‘Leer je buren kennen’-bezoek aan de LJG er bij de ROC-leerlingen sprake is van een significante toename van zowel het totale aantal gevoelsassosiaties dat gemaakt wordt bij het woord ‘jood’ (vr.13) (p = ,006) als het totale aantal gevoelsassociaties bij ‘de LJG’ (vr.14) (p = ,000). De bovenstaande effecten van het LJG-bezoek werden als volgt getoetst: Bij vraag13 ‘joden’: met Wilcoxon’s signed-rank T-test voor afhankelijke/gerelateerde steekproeven: N = 330; T = 3.549,000; z = 2,722; sig. 2-zijdig = ,006 EFFECT SIZE r = 0,15 Bij vraag 14 ‘de LJG’: met Wilcoxon’s signed-rank T-test voor afhankelijke/gerelateerdeteekproeven: N = 331; T = 8.511,000; z = 6,890; sig. 2-zijdig = ,000 EFFECT SIZE r = 0,38 9.3 Descriptie pretest POSITIVITEIT en NEGATIVITEIT 9.3.1 Gehele onderzoeksgroep I Om de gevoelsassociaties van de gehele onderzoeksgroep te beschrijven gebruiken we de pretest totaalscores van de variabelen 13+14 POSITIVITEIT en 13+14 NEGATIVITEIT waarbij de scores van vraag 13 (‘joden’) en 14 (’de LJG) werden samengenomen als indicatie voor de gevoelsassociaties naar joden in het algemeen inclusief de LJG. De figuren 13a en 13b bevatten de frequentieverdelingen van deze variabelen. Uit Figuur 23 a&b en de bijbehorende frequentietabellen blijkt dat bij 10% van de leerlingen sprake is van geen enkele positieve gevoelsassociatie en bij 53% is sprake van geen enkele negatieve gevoelsassociatie. Bij 88% van de leerlingen is sprake van 1, 2, 3, 4, 5 of 6 positieve gevoelsassociaties en een klein groepje van 2% heeft zelfs 7, 8, 9, of 10 positieve associaties. 45% van de leerlingen geeft 1, 2, 3 of 4 negatieve gevoelsassociaties en 2,4% is zeer negatief: één leerling heeft score 5 en een klein groepje van 7 leerlingen heeft een score van 6 negatieve gevoelsassociaties. Uit de frequentietabellen blijkt verder dat bij 60% van de leerlingen (204 leerlingen) sprake is van een combinatie van verschillende gevoelsassociaties; bij 36% (122 leerlingen) is alleen sprake van positieve gevoelsassociaties en bij een groepje van 12 leerlingen (4%) is sprake van uitsluitend negatieve gevoelsassociaties.

Page 87: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

75

Figuur 23a: Frequentieverdeling 13+14 POSITIVITEIT gehele onderzoeksgroep (pretest)

Figuur 23b: Frequentieverdeling 13+14 NEGATIVITEIT gehele onderzoeksgroep (pretest)

Page 88: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

76

9.3.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen Onderzoeksvraag B8: Is er sprake van verschillen tussen de christenen, de moslims en de niet-gelovigen wat betreft de mate van positiviteit respectievelijk negativiteit qua gevoelsassociaties bij joden in het algemeen inclusief de LJG? Figuur 24a&b bevat de boxplots van de 13+14 POSITIVITEIT en 13+14 NEGATIVITEIT variabelen uitgesplitst naar geloof (de variabelen werden voor deze plots als volgt gehercodeerd: bij POSITIVITEIT werden de waarden 7 t/m 10 samengenomen en bij NEGATIVITEIT werden de waarden 2 t/m 6 samengenomen).

Figuur 24a: Boxplots 13+14 POSITIVITEIT (pretest) per geloofsrichting Tabel 24a Statistische waarden 13+14 POSITIVITEIT (pretest) per geloof

gem. mediaan modus st.dev. min. max. N christenen 3,84 4 6 2,11 0 10 92 moslims 2,45 2 2 1,86 0 7 99 niet-gelovigen 3,62 4 4* 2,01 0 9 125 * Er zijn meerdere modussen; dit is de laagste

Page 89: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

77

Figuur 24b: Boxplots NEGATIVITEIT (pretest) per geloofsrichting Tabel 24b. Statistische waarden 13+14 NEGATIVITEIT (pretest) per geloof

gem. mediaan modus st.dev. min. max. N christenen 0,80 0 0 1,18 0 10 92 moslims 1,38 1 0 1,67 0 6 99 niet-gelovigen 0,74 0 0 1,14 0 9 125 Uit de Figuren 24a en 24b en uit de statistische maten in de Tabellen 24a en 24b blijkt dat qua positieve gevoelsassociaties de moslims ongeveer één punt lager scoren dan de christenen en de niet-gelovigen en dat bij de negatieve gevoelsassociaties het omgekeerde het geval is: de moslims scoren ongeveer één punt hoger dan de christenen en de niet-gelovigen. Als we de bovengenoemde geloofsverschillen toetsen d.m.v. nonparametrische technieken dan blijkt dat sprake is van een significant effect op .001 niveau. CONCLUSIE B8: Er is sprake van verschillen tussen de christenen en de niet-gelovigen enerzijds en de moslims anderzijds wat betreft de mate van positiviteit en negativiteit qua gevoelsassociaties bij joden in het algemeen inclusief de LJG: qua positiviteit scoren de moslims significant lager dan de christenen en de niet-gelovigen (p = ,000) en qua negativiteit scoren de moslims significant hoger dan de christenen en de niet-gelovigen (p = ,005).

Page 90: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

78

De verschillen tussen de 3 geloofsrichtingen werden getoetst met de Kruskal-Wallis test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: 13+14 POSITIVITEIT (vo) N = 316; H = 25,901; df = 2; sig. 2-zijdig = ,000 13+14 NEGATIVITEIT (vo) N = 316; H = 10,617; df = 2; sig. 2-zijdig = ,005 en d.m.v. telkens 3 post hoc Mann-Whitney-U tests voor onafhankelijke steekproeven: 13+14 POSITIVITEIT (vo) Christenen / moslims: N = 199; U = 2.834,000; Wilcoxon’s W = 7.784,000; z = - 4,553; sig. 2-zijdig = ,000 Christenen / niet-gelovigen: N = 217; U = 5.467,000; Wilcoxon’s W = 13.342,000; z = - 0,627; sig. 2-zijdig = ,531 NS! Moslims / niet-gelovigen: N = 224; U = 8.233,000; Wilcoxon’s W = 16.108,000; z = 4,294; sig. 2-zijdig = ,000 GEM. EFFECTSIZE r = 0,31 13+14 NEGATIVITEIT (vo) Christenen / moslims: N = 191; U = 5.408,500; Wilcoxon’s W = 10.358,500; z = 2,397; sig. 2-zijdig = ,017 Christenen / niet-gelovigen: N = 217; U = 5.500,000; Wilcoxon’s W = 13.375,000; z = - 0,614; sig. 2-zijdig = ,539 NS! Moslims / niet-gelovigen: N = 224; U = 4.827,500; Wilcoxon’s W = 12.702,500; z = - 3,074; sig. 2-zijdig = ,002 GEM. EFFECTSIZE r = 0,19 9.3.3 Verschillen tussen jongens en meisjes Wat betreft de mate van positieve en negatieve gevoelsassociaties bij de vragen 13 en 14 van de pretest (variabelen 13+14 POSITIVITEIT en 13+14 NEGATIVITEIT) werden er geen significante verschillen tussen de jongens en de meisjes gevonden. 9.3.4 Verschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof De aanvullende analyses naar verschillen tussen de zes subgroepen leveren de volgende resultaten op: Bij de variabele 13+14 POSITIVITEIT is sprake van een significant hoofdeffect (Kruskal-Wallis toets; N = 316; H = 32,581; df = 5; sig.tweezijdig = 0,000), terwijl uit de boxplots (zie Fig. 25) en de paarsgewijze toetsen blijkt dat met name de islamitische meisjes relatief laag scoren op de POSITIVITEITS-variabele: er is sprake van significante effecten tussen hen (6) en zowel de christen meisjes (4), de meisjes zonder geloof (2) als tussen hen en de christen jongens (3) en de jongens zonder geloof (1).

Page 91: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

79

Figuur 25: Boxplots 13+14 POSITIVITEIT (pretest) per subgroep geslacht x geloof Bij de variabele 13+14 NEGATIVITEIT is geen sprake van een significant hoofdeffect (p = 0,059), maar de boxplots (zie Fig. 26) per subgroep illustreren wel duidelijk de relatief hogere NEGATIVITEITS-scores van de islamitische jongens en meisjes en brengen ook enkele extreem hoog scorende leerlingen in beeld.

Page 92: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

80

Figuur 26: Boxplots 13+14 NEGATIVITEIT (pretest) per subgroep geslacht x geloof 9.4 Effect LJG-bezoek: vergelijking pre- en posttest POSITIVITEIT 9.4.1 Gehele onderzoeksgroep I Om de effecten van het LJG-bezoek te toetsen gebruiken we de variabele 13+14 POSITIVITEITminNEGATIVITEIT, die zowel bij de pretest als bij de posttest een indicatie vormt van de mate van positiviteit in algemene zin voor de gevoelsassociaties naar joden in het algemeen inclusief de LJG. Onderzoeksvraag A7: Is er sprake van verschillen tussen de pretest en de posttest wat betreft de mate van 13+14 POSITIVITEITminNEGATIVITEIT van de gevoelsassociaties d.w.z. naar joden in het algemeen inclusief de LJG? Tabel 24 bevat de statistische waarden van de variabele 13+14 POSITIVITEITminNEGATIVITEIT zowel op de pretest (vo) als op de posttest (na). En Figuur 27 bevat de boxplots.

Page 93: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

81

Tabel 24. Statistics 13+14 POSminNEG pretest en

posttest

13+14

POSITIVITEITmin

NEGATIVITEIT

(vo)

13+14

POSITIVITEITmin

NEGATIVITEIT

(na)

Valid 330 335 N

Missing 8 3

Mean 2,36 3,24

Median 2,00 4,00

Mode 6 6

Std. Deviation 2,931 2,847

Minimum -6 -6

Maximum 10 10

Figuur 27: Boxplots 13+14 POSITIVITEITminNEGATIVITEIT pretest en posttest

Page 94: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

82

Uit Tabel 24 blijkt, en in figuur 27 is dit duidelijk te zien, dat er sprake is van een toename van de mate van positiviteit (d.w.z. de combinatie van een toename van positieve gevoelsassociaties en een afname van negatieve gevoelsassociaties) als we de pretestscores vergelijken met de posttestscores. Het gemiddelde stijgt met ongeveer één positieve associatie en de mediaan stijgt van 2 naar 4. Als we kijken naar de frequentieverdeling van de variabele TOENAME 13+14 POSITIVITEITminNEGATIVITEIT dan zien we het volgende: Bij 27% van de leerlingen is sprake van een afname van de positiviteit (van 1-8 associaties). Bij 22% van de leerlingen blijft de mate van positiviteit gelijk. Bij 52% van de leerlingen is sprake van een toename met 1 t/m 10 associaties, waarvan bij 16% van de leerlingen zelfs sprake is van een toename met 4 t/m 10 associaties Toetsing van deze verschillen tussen de 13+14 POSITIVITEITminNEGATIVITEIT pretest- en de posttestscores door middel van niet-parametrische technieken levert een significant (p = .000) resultaat op. CONCLUSIE A7: Op grond van het bovenstaande kunnen we de conclusie trekken dat door het ‘Leer je buren kennen’-bezoek aan de LJG er bij de ROC-leerlingen sprake is van een significante toename van de positiviteit in algemene zin (toename van positieve associaties en afname van negatieve associaties) zoals die tot uitdrukking komt in het aantal gevoelsassociaties bij het woord ‘joden’ inclusief bij ‘de LJG’ . Het bovenstaande effect van het LJG-bezoek werd getoetst met Wilcoxon’s signed-rank T-test voor afhankelijke/gerelateerde steekproeven: N = 327; T = 23.316,500; z = 5,972; sig. 2-zijdig = ,000 EFFECT SIZE r = 0,33 9.4.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen Onderzoeksvraag B9: Is er sprake van verschillen tussen de christenen, de moslims en de niet-gelovigen wat betreft de toename van de mate van positiviteit als gevolg van het LJG-bezoek t.a.v. joden in het algemeen inclusief de LJG? Om te onderzoeken of er sprake is van verschillen tussen de christenen, de moslims en de niet-gelovigen gebruiken we de variabele TOENAME 13+14 POSITIVITEITminNEGATIVITEIT Tabel 28 geeft de statistische waarden van deze variabele, zowel voor de totale groep in z’n geheel als voor de drie geloven afzonderlijk en Figuur 28 is een staafdiagram van deze variabele per geloof. Tabel 28. Statistische waarden TOENAME 13+14 POSITIVITEITminNEGATIVITEIT per geloof

gem. mediaan modus st.dev. min. max. N christenen 0,34 0 0 2,73 -5 8 91 moslims 1,28 1 0 2,86 -5 10 99 niet-gelovigen 1,16 1 0 2,60 -8 9 123 totale groep 0,96 1 0 2,75 -8 10 313

Page 95: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

83

Figuur 28: Staafdiagram TOENAME 13+14 POSITIVITEITminNEGATIVITEIT per geloofsrichting Uit Tabel 28 en uit Figuur 28 blijkt dat bij de moslims en de niet-gelovigen sprake is van een sterkere toename van de positiviteit dan bij de christenen. Bij de moslims en de niet-gelovigen bedraagt de toename ongeveer één associatie meer dan die bij de christenen. Uit de bijbehorende frequentietabellen blijkt dat bij de islamitische leerlingen bij 59% sprake is van een toename in positiviteit van 1 t/m 10 associaties terwijl dit percentage bij de niet-gelovigen 54% en bij de christenen 42% bedraagt. [Uit Figuur 28 blijkt ook dat er een groep leerlingen is met negatieve scores. Door het bij paragraaf 9.1 vermelde interpretatieprobleem, kan dit verschijnsel niet als een afname van de positiviteit geïnterpreteerd worden.] Toetsing van deze verschillen tussen de drie geloofsgroepen door middel van niet-parametrische technieken levert een significant (p = .026) resultaat op. CONCLUSIE B9: De in paragraaf 9.4.1 (conclusie A7) beschreven toename in positiviteit t.a.v. joden in het algemeen inclusief de LJG is bij de moslims groter dan bij de christenen en bij de niet-gelovigen groter dan bij de christenen. Dit effect is significant. (p = ,026)

Page 96: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

84

De verschillen tussen de 3 geloofsrichtingen werden getoetst met de Kruskal-Wallis test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 313; H = 7,334; df = 2; sig. 2-zijdig = ,026 en d.m.v. drie post hoc Mann-Whitney-U tests voor onafhankelijke steekproeven: Christenen / moslims: N = 192; U = 5.391,000; Wilcoxon’s W = 10.341,000; z = 2,358; sig. 2-zijdig = ,018; EFFECT SIZE r = 0,17 Christenen / niet-gelovigen: N = 214; U = 6.654,500; Wilcoxon’s W = 14.280,500; z = 2,386; sig. 2-zijdig = ,017; EFFECT SIZE r = 0,16 Moslims / niet-gelovigen: N = 222; U = 5.946,000; Wilcoxon’s W = 13.572,000; z = - 0,302 sig. 2-zijdig = ,762 NS! 9.4.3 Verschillen tussen jongens en meisjes Onderzoeksvraag C6: Is er sprake van verschillen tussen de jongens en de meisjes wat betreft de toename ten gevolge van het LJG-bezoek van het gevoelsassociatieaspect positiviteit t.a.v. joden in het algemeen inclusief de LJG? Tabel 25 geeft de statistische maten van de jongens en de meisjes, Figuur 29 bevat de boxplots en Figuur 30 de frequentieverdelingen (extreme scores van de variabele TOENAME POSITIVITEITminNEGATIVITEIT werden bijelkaar genomen). Het blijkt dat de meisjes bij de posttest ongeveer één positieve gevoelsassociatie meer (en/of één negatieve minder) omcirkelen dan de jongens. Ook de frequentieverdelingen zijn niet gelijk. Het opvallendste verschil is dat bij 16% van de meisjes sprake is van een toename in de positiviteit van 4, 5 of 6 associaties terwijl dat slechts bij 3% van de jongens het geval is. Tabel 25. TOENAME 13+14 POSITIVITEITminNEGATIVITEIT jongens en meisjes

gem. mediaan modus st.dev. min. max. N jongens 0,14 0 0 2,56 -8 9 73 meisjes 1,20 1 0 2,74 -5 10 254

Page 97: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

85

Figuur 29: Boxplots 13+14 TOENAME POSITIVITEITminNEGATIVITEIT per geslacht

Page 98: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

86

Figuur 30: Frequentieverdelingen 13+14 TOENAME POSITIVITEITminNEGATIVITEIT per geslacht Toetsing van de bovengenoemde verschillen tussen de geslachten door middel van niet-parametrische technieken levert een significant (p = .006) resultaat op. CONCLUSIE C6: De in paragraaf 7.4.1 (conclusie A7) beschreven toename in positiviteit t.a.v. joden in het algemeen inclusief de LJG is bij de meisjes significant groter dan bij de jongens. (p = ,006) De verschillen tussen de jongens en de meisjes werden getoetst met Mann-Whitney’s U-test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 327; U = 11.223,500; (Wilcoxon’s W = 43.608,500); z = 2,767; sig. 2-zijdig = ,006; EFFECT SIZE r = 0,15

Page 99: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

87

9.4.4 Verschillen tussen zes subgroepen geslacht per geloof Als aanvulling op de hiervoor in § 9.4.3 en § 9.4.2 gepresenteerde analyses over de verschillen tussen de geslachten en de drie geloofsrichtingen toetsen we hier de verschillen tussen de zes subgroepen geslacht per geloof op de 13+14 TOENAME POSITIVITEITminNEGATIVITEIT variabele. Ook hier blijkt sprake van een significant (p = 0,007) verschil tussen de subgroepen. Uit de betreffende boxplots (Figuur 31) blijkt dat binnen alledrie de geloofsrichtingen de meisjes een grotere toename in positieve gevoelsassociaties te zien geven dan de jongens. De verschillen tussen de 6 subgroepen (geloof x geslacht) op de 13+14 TOENAME POSITIVITEITminNEGATIVITEIT variabele werden getoetst met de Kruskal-Wallis test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: N = 313; H = 16,048; df = 5; sig. 2-zijdig = ,007

Figuur 31: Boxplots TOENAME13+14POSITIVITEITminNEGATIVITEIT per subgroep geslacht x geloof

Page 100: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

88

9.5 Toename positieve gevoelsassociaties bij ‘joden’ versus ‘de LJG’ Bij de in dit hoofdstuk uitgevoerde analyses hebben we tot nu toe de combinatie variabelen gebruikt waarbij de scores van vraag 13 (gevoelsassociaties bij het woord ‘joden’) werden opgeteld bij die van vraag 14 (gevoelsassociaties bij ‘de LJG). In deze paragraaf analyseren we of het LJG-bezoek een verschillend effect te zien geeft bij vraag 13 versus vraag 14. We vergelijken in deze paragraaf de toename van de positieve gevoelsassociaties bij het woord ‘joden’ (vr. 13) met die bij ‘de LJG’ (vr. 14), waarbij we ons de volgende vraag stellen: Onderzoeksvraag: Is er sprake van verschillen tussen de toename van het aantal positieve (min negatieve) gevoelsassociaties bij het woord ‘joden’ (vr 13) versus de toename van het aantal positieve associaties bij ‘de LJG’ (vr 14)? CONCLUSIE: Uit de nonparametrische toetsing van het verschil tussen de variabele 13 TOENAME POSITIVITEITminNEGATIVITEIT en de variabele 14 TOENAME POSITIVITEITminNEGATIVITEIT blijkt dat er sprake is van een significant (p = 0,000) verschil: in de totale onderzoeksgroep is bij ‘de LJG’ (vr 14) de gemiddelde positiviteitstoename meer dan twee keer zo groot als die bij het woord ‘joden’: gemiddelde waarde 0,70 (vr 14) versus 0,26 (vr 13) Het bovenstaande effect van het LJG-bezoek werd getoetst met Wilcoxon’s signed-rank T-test voor afhankelijke/gerelateerde steekproeven: N = 327; T = 17.184,500; z = 3,625; sig. 2-zijdig = ,000 EFFECT SIZE r = 0,20 9.6 Effect LJG-bezoek: toename jaloezie

9.6.1 Gehele onderzoeksgroep I Onderzoeksvraag A8: Is er sprake van verschillen tussen de pretest en de posttest wat betreft het associatieve gevoelsaspect jaloezie t.a.v. joden in het algemeen inclusief de LJG? Om deze vraag te beantwoorden hebben we aan aantal analyses uitgevoerd met de variabelen 13+14 JALOEZIE (pretest en posttest) en TOENAME 13+14 JALOEZIE. Tabel 26 bevat de statistische waarden van de 13+14 JALOEZIE-variabele bij de pretest en bij de posttest. Tabel 26. Statistische waarden 13+14 JALOEZIE pretest en posttest gem. st.dev. min max N 13+14 JALOEZIE (pretest) 0,06 0,26 0 2 330 13+14 JALOEZIE (posttest) 0,12 0,35 0 2 335 Uit Tabel 26 blijkt een verhoging van het gemiddelde aantal jaloezie-associaties bij de posttest in vergelijking met de pretest. Als we de 13+14 JALOEZIE-variabele op leerlingniveau bekijken: vóór het sjoelbezoek zijn er 18 leerlingen die één of meer jaloezie-associaties omcirkelen, na het bezoek zijn dit er 36. En uit de frequentieverdeling van de variabele TOENAME 13+14 JALOEZIE blijkt dat er een groepje van 28 leerlingen is die bij de posttest één of (in twee gevallen) twee meer jaloezie-associaties omcirkelen dan bij de pretest.

Page 101: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

89

Toetsing van deze verschillen tussen de 13+14 JALOEZIE pretest- en de posttestscores door middel van niet-parametrische technieken levert een significant (p = .008) resultaat op. CONCLUSIE A8: Op grond hiervan kunnen we de conclusie trekken dat door het ‘Leer je buren kennen’-bezoek aan de LJG er bij de ROC-leerlingen sprake is van een significante toename van het aantal keer dat t.a.v. joden in het algemeen inclusief de LJG in het bijzonder sprake is van de gevoelsassociatie jaloezie en/of afgunst (p = ,008; r = 0,15) (zie de discussie in Hoofdstuk 14 voor een mogelijke verklaring hiervoor). Het bovenstaande effect van het LJG-bezoek werd getoetst met Wilcoxon’s signed-rank T-test voor afhankelijke/gerelateerde steekproeven: N = 327; T = 586,000; z = 2,656; sig. 2-zijdig = ,008 EFFECT SIZE r = 0,15 9.6.2 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen Onderzoeksvraag B10: Is er sprake van verschillen tussen de christenen, de moslims en de niet-gelovigen wat betreft de toename ten gevolge van het LJG-bezoek van het gevoelsassociatieaspect jaloezie t.a.v. joden in het algemeen inclusief de LJG? Om deze vraag te beantwoorden werd gebruik gemaakt van de TOENAME 13+14 JALOEZIE-variabele. Het blijkt dat bij 3% van de christenen en bij 5% van de niet-gelovigen sprake is van een toename van één of meer jaloezie-associaties (d.w.z. bij 3 respectievelijk 6 leerlingen), terwijl dit bij de moslims bij 18% van de leerlingen (d.w.z. bij 18 leerlingen) het geval is. En als we de 13+14 JALOEZIE-variabele op leerlingniveau bekijken: vóór het sjoelbezoek zijn er 9 islamitische leerlingen die één of meer jaloezie-associaties omcirkelen, na het bezoek zijn dit er 22. Dit verschil tussen de drie geloofsgroepen is significant (p = .035). CONCLUSIE B10: De in paragraaf 9.6.1 (conclusie A8) beschreven toename in jaloezie is bij de moslims groter dan bij de christenen en de niet-gelovigen. Dit effect is significant (p = 0,035). De verschillen tussen de 3 geloofsrichtingen werden getoetst met de Kruskal-Wallis test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven bij de TOENAME 13+14 JALOEZIE-variabele: N = 313; H = 6,709; df = 2; sig. 2-zijdig = ,035 en d.m.v. drie post hoc Mann-Whitney-U tests voor onafhankelijke steekproeven: Christenen / moslims: N = 190; U = 4.993,500; Wilcoxon’s W = 9.943,500; z = 2,067; sig. 2-zijdig = ,039; EFFECT SIZE r = 0,15 Christenen / niet-gelovigen: N = 214; U = 5.627,500; Wilcoxon’s W = 13.253,500; z = 0,156; sig. 2-zijdig = ,876 NS! Moslims / niet-gelovigen: N = 222; U = 5.473,500; Wilcoxon’s W = 13.099,500; z = - 2,066 sig. 2-zijdig = ,039; EFFECT SIZE r = -0,14

Page 102: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

90

Page 103: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

91

RESULTATEN IV

Houding en vooroordeel: handelingsaspect

Page 104: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

92

Page 105: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

93

10 WAT ZOU JE DOEN ALS EEN JOOD JE TE ETEN UITNODIGT? 10.1 Van vragenlijst tot variabelen In vraag 12 van onze vragenlijst wordt gevraagd of de leerling een uitnodiging om bij een jood te komen eten wel of niet zou aannemen en wat de redenen daarvoor zijn. Het betreft hier dus een voorgesteld handelingsaspect van de houding. De vraag levert meestal een 0/1 score op: wel/niet de uitnodiging aannemen. Maar als uit de ingevulde vragenlijst duidelijk blijkt dat de leerling twijfelt (doordat niets omcirkeld is, of beide antwoordmogelijkheden wel/niet, of omdat het er bij is geschreven), dan werd een derde mogelijkheid ‘twijfel’ gescoord. De door de leerlingen opgeschreven antwoorden bij de redenen voor het wel of niet aannemen van de uitnodiging werden gescoord volgens vaste scoringscriteria met scoringsvoorbeelden volgens het in Tabel 27 gegeven model: Tabel 27. Scoringsmodel vraag 12 (redenen) 1: Geen reden of onzin 2: Waarom niet/wel? 3: Om het (joodse / halal) eten 4: Ik vind het wel/niet leuk, gezellig 5: Ik maak wel/geen onderscheid 6: Ik vind het wel/niet interessant Hierbij geldt: hoe hoger de score hoe ‘hoger’ de reden. Indien er meerdere redenen werden gegeven werd de ‘hoogste’ reden gescoord. 10.2 Descriptie pretest en effect LJG-bezoek Onderzoeksvraag A9: Is er sprake van verschillen tussen de pretest en de posttest wat betreft het wel of niet aannemen van een uitnodiging om bij een jood te komen eten? Kruistabel 28 geeft de antwoorden (aantallen ‘wel’, ‘niet’ en ‘twijfel’) die door de ROC-leerlingen gegeven werden bij de pretest (vo) en bij de posttest (na).

Tabel 28. Eten bij een jood? (na) * Eten bij een jood? (vo) Crosstabulation

Count

Eten bij een jood? (vo)

niet wel twijfel

Total

niet 30 20 3 53

wel 18 230 7 255 Eten bij een jood? (na)

twijfel 3 2 7 12

Total 51 252 17 320

Page 106: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

94

Uit de tabel blijkt dat bij de pretest 252 studenten, d.w.z. 79% van de studenten, de uitnodiging om bij een jood te komen eten zou aannemen, 51 studenten (16%) zou de uitnodiging niet aannemen en 17 studenten (5%) twijfelen. Van de 51 studenten die vóór het LJG-bezoek aangaven een dergelijke uitnodiging niet aan te nemen zeggen er alsnog 18 (dat is 35% van die 51) na het LJG-bezoek dat ze wel op een dergelijke uitnodiging zouden ingaan. 30 studenten (dat is 59% van die 51) blijven bij hun mening: ook bij de posttest geven ze aan de uitnodiging niet aan te nemen. 3 studenten zijn aan het twijfelen gebracht. Echter: van de 252 studenten die bij de pretest aangeven wel bij een jood te gaan eten zeggen er 20 (dat is 8% van die 252) dat bij de posttest niet te zullen doen. En twee zijn na het LJG-bezoek gaan twijfelen. CONCLUSIE A9: Toetsing van Tabel 28 levert een significant resultaat op (pearson’s Chi-kwadraat = 156,340; df = 4; p 2-zijdig = 0,000; Cramer’s V = 0,49; Approx. Sig = 0,000). En samenvattend kunnen we het volgende concluderen: bijna 80% van de studenten neemt de uitnodiging al bij de pretest, d.w.z. voordat ze bij de LJG op bezoek zijn geweest, aan; na het LJG-bezoek herziet alsnog 35% van de weigeraars zijn of haar mening in positieve zin; maar er is ook een klein groepje van 8% van diegenen die bij de pretest zeggen de uitnodiging wel te zullen aannemen die daarvan na het LJG-bezoek alsnog zegt dat niet te zullen doen.

10.3 Redenen voor het wel- of niet aannemen van de uitnodiging Figuur 32a geeft de frequentieverdeling van de redenen die de leerlingen geven die op de pretest zeggen de uitnodiging wel te zullen aannemen. Figuur 32b geeft de frequentieverdeling van de redenen die de leerlingen geven die op de pretest zeggen de uitnodiging niet te zullen aannemen. Figuur 32c geeft de frequentieverdeling van de redenen die de leerlingen geven die op de posttest zeggen de uitnodiging wel te zullen aannemen. Figuur 32d geeft de frequentieverdeling van de redenen die de leerlingen geven die op de posttest zeggen de uitnodiging niet te zullen aannemen. Uit Figuur 32a en de bijbehorende frequentietabel blijkt dat als redenen om de uitnodiging WEL aan te nemen (N=257) bij de pretest vooral genoemd worden: redenen die neerkomen op “Ik maak geen onderscheid”: 26% van de leerlingen redenen die neerkomen op “Waarom niet?”: 25% van de leerlingen redenen die neerkomen op “Ik vind het interessant” 24% van de leerlingen. Uit Figuur 32b en de bijbehorende frequentietabel blijkt dat als redenen om de uitnodiging NIET aan te nemen (N=53) bij de pretest vooral genoemd worden: redenen die neerkomen op “Waarom wel?”: 37% van de leerlingen redenen die neerkomen op “Om het (joodse) eten”: 19% van de leerlingen. Uit Figuur 32c en de bijbehorende frequentietabel blijkt dat als redenen om de uitnodiging WEL aan te nemen (N=259) bij de posttest vooral genoemd worden: redenen die neerkomen op “Ik vind het interessant” 28% van de leerlingen. redenen die neerkomen op “Waarom niet?”: 26% van de leerlingen Uit Figuur 32d en de bijbehorende frequentietabel blijkt dat als redenen om de uitnodiging NIET aan te nemen (N=57) bij de posttest vooral genoemd worden: redenen die neerkomen op “Waarom wel?”: 35% van de leerlingen Geen redenen of onzin: 21% van de leerlingen.

Page 107: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

95

Figuur 32a: Redenen WEL eten pretest

Figuur 32b: Redenen NIET eten pretest

Page 108: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

96

Figuur 32c: Redenen WEL eten posttest

Figuur 32d: Redenen NIET eten posttest

Page 109: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

97

Met name de vergelijking van Figuur 32a met Figuur 32c is interessant: bij de posttest is het percentage van de leerlingen dat zegt de uitnodiging aan te nemen omdat men het interessant vindt met 4 %, d.w.z. met 9 leerlingen, gestegen ten opzichte van de pretest. 10.4 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen Onderzoeksvraag B11: Is er sprake van verschillen tussen de christenen, de moslims en de niet-gelovigen wat betreft het wel of niet aannemen van de uitnodiging om bij een jood te komen eten? In kruistabel 29 is tegen elkaar afgezet of men wel- (1) of niet (0) op de eetuitnodiging zegt in te gaan en welk geloof men heeft. Hierbij zijn de twijfelaars weggelaten.

Tabel 29. geloof zelf * eten voor zonder twijfelaars Crosstabulation

eten voor zonder twijfelaars

gaat NIET eten gaat WEL eten

Total

Count 20 65 85 Christendom

% within geloof zelf 23,5% 76,5% 100,0%

Count 22 74 96 Islam

% within geloof zelf 22,9% 77,1% 100,0%

Count 9 106 115

geloof zelf

Geen % within geloof zelf 7,8% 92,2% 100,0%

Count 51 245 296 Total

% within geloof zelf 17,2% 82,8% 100,0%

CONCLUSIE B11: Uit de tabel blijkt dat van de christenen en de moslims 77% de uitnodiging aanneemt (respectievelijk 65 van de 85 en 74 van de 96), terwijl van de niet-gelovige leerlingen 92% de uitnodiging aanneemt ( 106 van de 115). Dit verschil tussen de gelovigen en de niet-gelovigen is significant (p = 0,003). Pearson Chi-Square = 11,673; df = 2; sig.tweezijdig = .003; N = 296; Contingency coëfficient = ,195; Cramer’s V = ,199; EFFECT SIZE r = 0,20 Onderzoeksvraag B12: Is er sprake van verschillen tussen de christenen, de moslims en de niet-gelovigen wat betreft de redenen voor het wel aannemen van de uitnodiging om bij een jood te komen eten bij de posttest? CONCLUSIE B12: Uit een kruistabel van de drie geloofsrichtingen en de soort redenen die de leerlingen aangeven bij de posttest om WEL te gaan eten bij een jood, blijken de volgende significante verschillen tussen de drie geloven: De moslims geven vaker (14% van de lln.) dan de christenen (4,9%) en de niet-gelovigen (8%) aan dat ze wel gaan eten “Om het joodse/halal eten”; de christenen vinden het vooral “interessant” (41% van de lln.), maar dat vinden de moslims ook (28%) en de niet-gelovigen in mindere mate (20%) . Pearson Chi-kwadraat=19,035; df= 10; sig. tweezijdig= .04; N = 245; Cramer’s V = ,20

Page 110: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

98

10.5 Verschillen tussen jongens en meisjes Wat betreft het wel- of niet gaan eten bij een jood werden geen verschillen tussen de jongens en de meisjes gevonden, maar er is wel sprake van verschillen tussen de geslachten wat betreft de redenen die ze na het LJG-bezoek geven om wel bij een jood te gaan eten. Onderzoeksvraag C7: Is er sprake van significante verschillen tussen de jongens en de meisjes wat betreft de redenen voor het wel aannemen van de uitnodiging om bij een jood te komen eten bij de posttest? CONCLUSIE C7: Uit een kruistabel van geslacht en de soort redenen die de leerlingen aangeven bij de posttest om WEL te gaan eten bij een jood, blijken de volgende significante verschillen tussen de jongens en de meisjes [Pearson Chi-kwadraat = 17,978; df = 5; sig. tweezijdig = .003; N = 258; phi = 0,26; EFFECT SIZE r = 0,26] (zie ook Figuur 33): soort reden WEL eten (posttest) jongens meisjes “Om het eten” 18% van de jongens 6% van de meisjes “Voor de gezelligheid” 25% van de jongens 15% van de meisjes “Omdat ik het interessant vind” 12% van de jongens 32% van de meisjes

Figuur 33: Redenen om WEL te gaan eten (posttest) jongens en meisjes

Page 111: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

99

RESULTATEN V

Meningen en verbanden

Page 112: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

100

Page 113: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

101

11 HOE DENKEN ROC-LEERLINGEN OVER HET LJG-BEZOEK ? 11.1 Van vragenlijst tot variabelen Bij vraag 16 wordt aan de leerling gevraagd om zijn of haar mening over het sjoelbezoek aan te geven op een 10-punt schaal. Bij vraag 17 wordt van de leerling gevraagd om op een 10-punt schaal aan te geven in welke mate men denkt dat zijn of haar beeld van de LJG is veranderd. En bij vraag 18 kan men aangeven welk onderdeel van het bezoek men het leukst vond. Vanzelfsprekend werden deze drie vragen alleen in de posttest gesteld. 11.2 Descriptie posttest: meningen ROC-leerlingen 11.2.1 Hoe vond je het bezoek aan de synagoge? Figuur 34 geeeft een beeld van wat de ROC-leerlingen van het LJG-bezoek vinden. Onder de grafiek staan enkele relevante percentages.

Figuur 34:. Frequentieverdeling vraag 16: Hoe vond je het bezoek aan de synagoge? Heel erg niet leuk: 1 t/m 4: 14% 5 & 6: 32% 7 & 8: 40% Heel erg leuk: 9&10: 14%

100% (N=328)

Anders gezegd: 72% van de ROC-ers geven het LJG-bezoek een voldoende (6 of hoger), 28% geeft een onvoldoende (1 t/m 5).

Page 114: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

102

11.2.2 Heeft het bezoek het beeld van de LJG veranderd? Figuur 35 geeft een beeld van de mate waarin de ROC-leerlingen vinden dat het LJG-bezoek hun beeld van de LJG heeft veranderd.

Figuur 35: Frequentieverdeling Vraag 17: Heb je het gevoel dat jouw beeld van de Liberaal Joodse Gemeente is veranderd, na het bezoek aan de gemeente? Enkele percentages: Helemaal niet veranderd: 1: 13% 2 t/m 4: 16% 5 & 6: 30% 7 & 8: 29% Heel erg veranderd: 9 & 10: 12% 100% (N=314) Anders gezegd: Meer dan de helft van de ROC-ers (56%) vindt dat het LJG-bezoek zijn of haar beeld van de LJG heeft veranderd (6 t/m 10), 44% vindt dat zijn of haar beeld niet is veranderd (1 t/m 5).

Page 115: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

103

11.2.3 Welk gedeelte van het bezoek vond jij het leukst? Figuur 36 brengt in beeld welke onderdelen van het sjoelbezoek de ROC-leerlingen het leukst vonden.

Figuur 36: Frequentieverdeling Vraag 18: Welk gedeelte van het bezoek vond jij het leukst? In percentages:

• Het filmpje aan ’t begin: 24% • De discussie met de begeleiders: 24% • Het rondlopen door de synagoge: 19% • Het kennismaken met Joodse mensen: 7% • Het afmaken van de zin: 3%

‘Waar denk ik aan als ik aan het woord jood denk?’ • Anders & rest: 23%

100% (N=320) Dat wil zeggen: het filmpje aan het begin en de discussie worden door de ROC-ers het meeste gewaardeerd.

Page 116: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

104

11.3 Verschillen tussen jongens en meisjes 11.3.1 Hoe vond je het bezoek aan de synagoge? Tabel 30 bevat de statistische waarden voor de jongens en de meisjes, Figuur 37 is een staafdiagram waarin de meningen bij vraag 16 van de jongens en de meisjes naast elkaar gezet zijn en Figuur 38 geeft de boxplots. Tabel 30. Hoe vond je het LJG-bezoek? voor jongens en meisjes

gem. mediaan modus st.dev. min. max. N jongens 5,89 6 6 2,27 1 10 76 meisjes 6,74 7 7 1,91 1 10 252

Figuur 37: Staafdiagram Vraag 16 per geslacht

Page 117: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

105

Figuur 38: Boxplots Vraag 16 per geslacht 11.3.2 Heeft het bezoek het beeld van de LJG veranderd? Tabel 31 bevat de statistische waarden voor de jongens en de meisjes, Figuur 39 bevat de boxplots en Figuur 40 is een staafdiagram waarin de meningen bij vraag 17 van de jongens en de meisjes naast elkaar gezet zijn. Tabel 31. Gevoel over de LJG veranderd? voor jongens en meisjes

gem. mediaan modus st.dev. min. max. N jongens 4,38 5 1 2,79 1 10 73 meisjes 5,98 6 7 2,45 1 10 241

Figuur 39: Boxplots Vraag 17 per geslacht

Page 118: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

106

Figuur 40: Staafdiagram Vraag 17 per geslacht 11.3.3 Welk gedeelte van het bezoek vond jij het leukst? Hieronder enkele percentages bij vraag 18, waarbij we ons beperkt hebben tot de volgende vijf antwoordcategorieën: 1. Het filmpje aan ’t begin 2. Het afmaken van de zin: ‘Waar denk ik aan als ik aan het woord jood denk?’ 3. Het rondlopen door de synagoge 4. Het kennismaken met Joodse mensen 5. De discussie met de begeleiders Van de jongens vindt 46% (1) het filmpje aan ’t begin het leukste onderdeel, tegen 26% van de meisjes. Bij (5) de discussie met de begeleiders ligt dit omgekeerd: 36% van de meisjes vindt dit het leukste onderdeel tegen 25% van de jongens (N=244).

Het bovenstaande wordt in Figuur 41 in beeld gebracht.

Page 119: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

107

Figuur 41: Staafdiagram Vraag 17 per geslacht 11.3.4 Conclusie geslachtsverschillen Onderzoeksvraag C8: Is er sprake van geslachtsverschillen wat betreft de drie vragen naar de meningen over het LJG-bezoek? CONCLUSIE C8: De jongens en de meisjes van onze onderzoeksgroep hebben een significant verschillende mening over het bezoek aan de LJG: Uit de Figuren 37 t/m 41 en uit de Tabellen 30 en 31 in de paragrafen 11.3.1 t/m 11.3.3 blijkt:

• De meisjes vinden het LJG-bezoek significant leuker dan de jongens (p = 0,004; r = 0,16)

• De meisjes geven significant meer dan de jongens aan dat hun beeld van de LJG is veranderd. (p = 0,000; r = 0,25)

• De meeste jongens vinden het filmpje aan het begin het leukste onderdeel (p = 0,008; r = 0,23).

• De meeste meisjes vinden de discussie met de begeleiders het leukste onderdeel (p = 0,008; r = 0,23).

Page 120: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

108

De verschillen tussen de jongens en de meisjes bij vraag 16 en 17 werden getoetst met Mann-Whitney’s U-test voor onafhankelijke/niet-gerelateerde steekproeven: Vraag 16 [Hoe vond je het LJG-bezoek?] N = 328; U = 11.648,000; (Wilcoxon’s W = 43.526,000); z = 2,897; sig. 2-zijdig = ,004 EFFECT SIZE r = 0,16 Vraag 17 [Is het beeld van de LJG veranderd?] N = 314(!); U = 11.730,500; (Wilcoxon’s W = 40.891,500); z = 4,355; sig. 2-zijdig = ,000 EFFECT SIZE r = 0,25 Bij vraag 18 [Welk gedeelte vond je het leukste?] levert een chi-kwadraat toets bij variabele rLEUKST?een significant (.008 tweezijdig) resultaat op (df=2; Pearsons Chi-Square=17.399; N = 317; phi = 0,23). Bij de antwoorden op de vragen 16, 17 en 18 werden geen verschillen tussen de christenen, moslims en niet-gelovigen gevonden. 11.4 Verbanden tussen de meningen en andere variabelen Verbanden tussen de scores op drie meningsvragen onderling De Spearman correlatie tussen de antwoorden op vraag 16 [Hoe vond je het bezoek aan de synagoge?] en vraag 17 [Heb je het gevoel dat jouw beeld van de LJG is veranderd na het bezoek?] bedraagt 0,62 en is significant (sig. 2-zijdig = 0,000; N = 307). De Spearman correlatie tussen de antwoorden op vraag 16 [Hoe vond je het bezoek aan de synagoge?] en vraag 18 [Welk gedeelte van het bezoek vond je het leukst?] bedraagt 0,36 en is significant (sig. 2-zijdig = 0,000; N = 239; de waarden 1 t/m 5 uit paragraaf 11.3 hierboven werden bij deze berekening gebruikt). De Spearman correlatie tussen de antwoorden op vraag 17 [Heb je het gevoel dat jouw beeld van de LJG is veranderd na het bezoek?] en vraag 18 [Welk gedeelte van het bezoek vond je het leukst?] bedraagt 0,28 en is significant (sig. 2-zijdig = 0,000; N = 237). Dit betekent dat hoe leuker men het sjoelbezoek vond, hoe meer men het gevoel had dat het beeld van de LJG was veranderd (of andersom) en hoe hoger men scoorde in het onderstaande rijtje van 1 t/m 5: 1. Het filmpje aan ’t begin 2. Het afmaken van de zin: ‘Waar denk ik aan als ik aan het woord jood denk?’ 3. Het rondlopen door de synagoge 4. Het kennismaken met Joodse mensen 5. De discussie met de begeleiders. En tevens dat hoe hoger men scoorde in dit rijtje van 1 t/m 5 deste meer men het gevoel had dat het beeld dat men van de LJG had was veranderd door het sjoelbezoek (of andersom).

Page 121: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

109

Verbanden tussen de scores op vraag 16 en 17 en enkele andere variabelen Tabel 32 bevat de Spearman correlaties van de scores op de meningsvragen 16 en 17 en enkele andere variabelen. Tabel 32. Rangcorrelaties van Spearman tussen vr. 16 & vr. 17 en enkele andere variabelen 8

BELANG GELOOF

(na)

9+10 BELANG

DIALOOG (na)

11 VOOR- OOR- DEEL (na)

15 TOENAME

KENNIS LIBERAAL/

ORTHODOX

13+14 TOENAME

POSITIVITEIT min

NEGATIVITEIT

12 ETEN? (na) 0/1

12 REDEN

WEL ETEN (na)

Vr. 16 Hoe leuk? 0,11 p: 0,04 N = 325

0,47 p: 0,000 N = 325

- 0,13 p: 0,02 N = 327

0,15 p: 0,005 N = 324

0, 22 p: 0,000 N = 320

0,32 p: 0,000 N = 308

0,13 p: 0,04 N = 251

Vr. 17 Beeld veranderd? 0,13 p: 0,02 N = 310

0,49 p: 0,000 N = 313

- 0,15 p: 0,008 N = 313

0,17 p: 0,003 N = 306

0,20 p: 0,001 N = 303

0,25 p: 0,000 N = 295

0,23 p: 0,000 N = 246

Alle correlaties in de tabel zijn significant. De effecten zijn echter grotendeels klein en vormen vooral een ondersteuning van de validiteit van de variabelen. Alleen bij het BELANG VAN DE DIALOOG is sprake van middelmatig sterke samenhangen: hoe meer belang men aan de interreligieuze dialoog hecht deste positiever oordeelt men over het LJG-bezoek en deste meer is men van mening dat er door het sjoelbezoek verandering is opgetreden in het beeld dat men van de LJG had. Correlaties tussen de POSITIVITEITs- en NEGATIVITEITs-variabelen In hoofdstuk 9 (paragraaf 9.1) werd melding gemaakt van een interpretatie- en dus validiteits-probleem bij met name de NEGATIVITEITs-variabelen. Bij vraag 13 en 14 wordt de leerling gevraagd om associatiewoorden als ‘haat’, ‘woede’ en ‘angst’ te omcirkelen en op basis hiervan hebben we NEGATIVITEITs-variabelen gedefinieerd. Deze NEGATIVITEITs-variabelen kunnen niet zonder meer als een indicatie van de negatieve houding naar joden of de LJG worden geïnterpreteerd omdat de leerling bij woorden als ‘haat’, ‘woede’ en ‘angst’ kan denken aan hetgeen de joden tijdens de Holocaust is overkomen in plaats van te doelen op zijn of haar eigen gevoelens. In dat geval is eigenlijk sprake van positiviteit en meten de NEGATIVITEITs-variabelen niet wat ze pretenderen te meten. Om dit validiteitsprobleem enigszins in kaart te brengen presenteren we in Tabel 33 en Tabel 34 de rangcorrelaties van Spearman tussen enkele van de POSITIVITEITs- en NEGATIVITEITs-variabelen. Tabel 33. Rangcorrelaties van Spearman tussen POSITIVITEITS- en NEGATIVITEITS-variabelen 13+14 NEGATIVITEIT (voor) 13+14 NEGATIVITEIT (na)

13+14 POSITIVITEIT

(voor)

- 0,40 p: 0,000 N = 330

-

13+14 POSITIVITEIT

(na)

-

- 0,49 p: 0,000 N = 335

Page 122: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

110

Tabel 34. Rangcorrelaties van Spearman tussen POSITIVITEITS- en NEGATIVITEITS-variabelen 13+14

POSITIVITEITminNEGATIVITEIT (voor)

13+14 POSITIVITEITminNEGATIVITEIT

(na) 13+14

POSITIVITEIT (voor)

0,94 p: 0,000 N = 330

-

13+14 POSITIVITEIT

(na)

-

0,95 p: 0,000 N = 335

13+14 NEGATIVITEIT

(voor)

- 0,68 p: 0,000 N = 330

-

13+14 NEGATIVITEIT

(na)

-

- 0,71 p: 0,000 N = 335

De middelmatig hoge tot hoge correlaties en met name het feit dat sprake is van positieve en negatieve correlaties in Tabel 33 en 34 vormen een ondersteuning van de validiteit van de betreffende variabelen. Omdat bij de POSITIVITEITminNEGATIVITEITs-variabelen de NEGATIVITEITs-variabele, die in feite zou kunnen duiden op een positief te interpreteren associatie, wordt afgetrokken van de POSITIVITEITs-variabele, is er bij deze POSITIVITEITminNEGATIVITEITs-variabelen eerder sprake van een onderschatting van de mate van positiviteit dan van een overschatting. In het volgende hoofdstuk bekijken we of de in de voorgaande hoofdstukken beschreven onderzoeksresultaten van het WITHIN SUBJECTS DESIGN bij onderzoeksgroep I ook bevestigd kunnen worden op grond van een BETWEEN SUBJECTS DESIGN bij onderzoeksgroep II.

Page 123: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

111

12 DE RESULTATEN VAN ONDERZOEKSGROEP I GETOETST AAN ONDERZOEKSGROEP II 12.1 Inleiding In dit hoofdstuk zetten we om te beginnen de belangrijkste conclusies afkomstig van het WITHIN SUBJECTS-design bij onderzoeksgroep I (N = 338) uit de voorgaande resultatenhoofdstukken 4 t/m 11 op een rij. Hierbij hebben we de volgorde gebaseerd op de statistische grootte van de gevonden effecten. We zijn daarbij uitgegaan van de gebruikelijke indeling (Field, 2005): 0,10 – 0,29: klein effect 0,30 – 0,49: middelmatig groot effect 0,50 – 0,90: groot effect. Vervolgens hebben we getoetst of dezelfde conclusies ook getrokken kunnen worden op grond van analyses bij onderzoeksgroep II (N = 355), waarbij sprake is van een BETWEEN SUBJECTS-design. Indien een conclusie van het WITHIN SUBJECTS-design bij onderzoeksgroep I bevestigd kan worden door de BETWEEN SUBJECTS-analyses op grond van de data van onderzoeksgroep II dan is er sprake van een robuust(er) onderzoeksresultaat. De belangrijkste toetsresultaten worden in dit hoofdstuk vermeld. De volledige toetsresultaten van het BETWEEN SUBJECTS design bij onderzoeksgroep II zijn opgenomen in BIJLAGE V. In § 12.2 beschrijven en toetsen we eerst de conclusies over de hoofdvragen van ons onderzoek, de vragen A1 t/m A9 naar het effect van het LJG-bezoek. Paragraaf 12.3 gaat over de vragen B1 t/m B12, de vragen naar de verschillen tussen moslims, christenen en niet-gelovigen. In § 12.4 komen de zeven conclusies C1 t/m C7 over de verschillen tussen de meisjes en de jongens aan de orde. We geven steeds eerst de conclusie uit het WITHIN SUBJECTS-onderzoek van onderzoeksgroep I en bekijken vervolgens of die conclusie bevestigd kan worden door toetsing met behulp van de data van groep II (BETWEEN SUBJECTS DESIGN). 12.2 De effecten van het project ‘Leer je buren kennen’ GROOT EFFECT: Kennis van het onderscheid liberaal en orthodox jodendom I. Door het ‘Leer je buren kennen’-bezoek aan de LJG is er bij de ROC-leerlingen sprake van een grote (r = 0,62) en significante (p = 0,000) toename van de KENNIS over het onderscheid tussen LIBERAAL en ORTHODOX jodendom: het percentage van de leerlingen dat 1 of meer goede verschilpunten kan noemen stijgt van 14% bij de pretest tot 63% bij de posttest (conclusie A5, § 8.2.1). II. Uit het BETWEEN SUBJECTS DESIGN blijkt eveneens een significante (p = 0,000) toename van het percentage leerlingen dat één of meer goede verschilpunten noemt: van de pretestgroep (N=191) is dat 18% en van de posttestgroep (N=160) is dat 55%. MIDDELMATIG GROTE EFFECTEN: Positiviteit in algemene zin I. Door het ‘Leer je buren kennen’-bezoek aan de LJG is er bij de ROC-leerlingen sprake van een significante en middelmatig grote toename (p = 0,000; r = 0,33) van de 13+14 POSITIVITEITminNEGATIVITEIT in algemene zin (d.w.z. toename van positieve associaties en afname van negatieve associaties) zoals die tot uitdrukking komt in het aantal gevoelsassociaties bij het woord ‘joden’ inclusief bij ‘de LJG’ (conclusie A7, § 9.4.1).

Page 124: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

112

II. Deze conclusie wordt bevestigd door de significante (p = 0,017) resultaten bij de variabele 13+14 POSITIVITEITminNEGATIVITEIT in het BETWEEN SUBJECTS onderzoek bij onderzoeksgroep II. Als we bij I een onderscheid maken tussen vraag 13 (‘joden’) en vraag 14 (‘LJG’) blijkt het volgende. De bij I genoemde toename is bij ‘de LJG’ twee keer zo groot als bij het woord ‘joden’ (p = 0,000; r = 0,20) (zie conclusie § 9.5). Cognitieve associaties religie I. Door het ‘Leer je buren kennen’-bezoek aan de LJG is er bij de ROC-leerlingen sprake van een significante (p = 0,000) en middelmatig grote (r = 0,48) toename van de cognitieve associaties op het gebied van de RELIGIE (conclusie A4, § 7.3.1). II. De bovenstaande conclusie uit het WITHIN SUBJECTS DESIGN wordt bevestigd bij groep II voor het cognitieve associatie-aspect RELIGIE. Bij RELIGIE is sprake van een significante (p = 0,027) toename van het gemiddelde aantal associaties van 1,53 bij de pretest (N=195) tot 1,79 bij de posttest (N=160). KLEINE EFFECTEN: Totaal aantal gevoelsassociaties bij het woord ‘joden’ en bij ‘de LJG’ I. Door het ‘Leer je buren kennen’-bezoek aan de LJG is er bij de ROC-leerlingen sprake van een significante toename van zowel het TOTALE AANTAL GEVOELSASSOCIATIES dat gemaakt wordt bij het woord ‘joden’ (p = ,006) als het totale aantal gevoelsassociaties bij ‘de LJG’ (p = ,000). Bij het woord ‘jood’ is dit effect klein (r = 0,15), maar bij ‘de LJG’ is sprake van een middelmatig groot effect (r = 0,38) (conclusie A6, § 9.2). II. Bij het BETWEEN SUBJECTS onderzoek van onderzoeksgroep II blijkt eveneens dat zowel het totaal aantal gevoelsassociaties bij vraag 13 (‘joden’) als bij vraag 14 (‘de LJG’) significant toenemen (p vr.13 = 0,011; p vr.14 = 0,000). Beide effecten zijn klein. Cognitieve associaties: Holocaust en vooroordelen I. Door het ‘Leer je buren kennen’-bezoek aan de LJG is er bij de ROC-leerlingen sprake van (a) een significante (p = 0,015) maar kleine (r = 0,13) afname van de associaties gerelateerd aan de HOLOCAUST, en (b) een significante (p = 0,053) maar kleine (r = 0,11) afname van de associaties die kunnen worden beschouwd als VOOROORDELEN (conclusie A4, § 7.3.1). Maar ook na het sjoelbezoek is nog bij 26% van de ROC-leerlingen sprake van associaties die kunnen worden geïnterpreteerd als VOOROORDELEN II. De bovenstaande conclusies uit het WITHIN SUBJECTS DESIGN worden niet bevestigd bij groep II. Bij het aspect HOLOCAUST is sprake van een verhoging van het aantal associaties (pretest: gem. = 1,42; N=195 // posttest: gem. = 1,60; N=160), en bij het aspect VOOROORDEEL is sprake van een afname (pretest: gem. = 0,47; N=195 // posttest: gem. = 0,41; N=160), maar deze laatste twee effecten zijn niet significant.

Page 125: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

113

Eten bij een jood? I. 79% van de studenten neemt de UITNODIGING om bij een JOOD te komen ETEN al bij de pretest, d.w.z. voordat ze bij de LJG op bezoek zijn geweest, aan; 5% twijfelt en 16% wil niet gaan eten bij een jood. Na het LJG-bezoek herziet alsnog 35% van de weigeraars zijn of haar mening in positieve zin. Er is echter ook een klein groepje van 8% van diegenen die bij de pretest zeggen de uitnodiging wel te zullen aannemen die daarvan na het LJG-bezoek alsnog zegt dat niet te zullen doen (conclusie A9, § 10.2). II. In het BETWEEN SUBJECTS DESIGN worden vergelijkbare percentages gevonden: de percentages liggen bij de pretestgroep en bij de posttestgroep gelijk: 78% neemt de uitnodiging aan, 6% twijfelt en 16% wil niet gaan eten bij een jood. [de effectgrootte is op grond van de uitgevoerde analyses niet te bepalen] Belang van het geloof I. Het LJG-bezoek heeft een significant (p = 0,001), maar klein (r = 0,19) effect op de mate waarin men zijn GELOOF BELANGRIJK vindt: na het LJG-bezoek vindt men het geloof iets belangrijker dan ervoor (conclusie A1, § 4.2.1). II. Dit effect treedt niet op bij het BETWEEN SUBJECTS-DESIGN van onderzoeksgroep II. Belang van de interreligieuze dialoog I. Het LJG-bezoek heeft een significant (p = 0,001), maar klein (r = 0,19) effect op de mate waarin men de interreligieuze dialoog belangrijk vindt: na het LJG-bezoek vindt men de DIALOOG iets belangrijker dan ervoor (conclusie A2, § 5.3.1). II. Bij het BETWEEN SUBJECTS-DESIGN van onderzoeksgroep II zijn de scores op de BELANG DIALOOG-variabele bij de posttest wel iets hoger dan bij de pretest maar dit verschil is niet significant. [pretest: gem. = 6,08; mediaan = 6,50; modus = 1; N=193 // posttest: gem. = 6,50; mediaan = 6,75; modus = 7; N=160] Het totaal aantal cognitieve associaties bij het woord ‘jood’ I. Door het ‘Leer je buren kennen’-bezoek aan de LJG is er bij de ROC-leerlingen sprake van een significante (p = 0,006), maar geringe (r = 0,15) verhoging van het TOTALE AANTAL COGNITIEVE ASSOCIATIES dat gemaakt wordt bij het woord ‘jood’ (conclusie A3, § 6.3.1). II. Bij het BETWEEN SUBJECTS-DESIGN van onderzoeksgroep II zijn de scores van de variabele TOTAAL AANTAL COGNITIEVE ASSOCIATIES bij de posttest wel iets hoger dan bij de pretest maar dit verschil is niet significant. [pretest: gem. = 5,25; N=195 // posttest: gem. = 5,36; N=160] Jaloezie I. Door het ‘Leer je buren kennen’-bezoek aan de LJG is er bij de ROC-leerlingen sprake van een significante toename van het aantal keer dat t.a.v. joden in het algemeen en de LJG sprake is van de gevoelsassociatie JALOEZIE en/of afgunst (p = ,008); dit effect is echter klein (r = 0,15) (conclusie A8, § 9.6.1).

Page 126: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

114

II. Deze conclusie wordt door het BETWEEN SUBJECTS onderzoek niet bevestigd; het aantal leerlingen dat 1 of 2 JALOEZIE-scores heeft is bij de pretestgroep 15 en bij de posttestgroep 17, maar deze toename is niet significant. 12.3 Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen GROOT EFFECT Belang van het geloof I. Er is sprake van significante (p = 0,000) en grote (r gem. = 0,72) verschillen tussen de geloofsrichtingen in de mate waarin men het GELOOF BELANGRIJK vindt: ruim 70% van de moslims vindt het geloof heel erg belangrijk terwijl ruim 70% van de niet-gelovigen het geloof helemaal niet belangrijk vindt; de christenen nemen wat dit betreft een tussenpositie in (conclusie B1, § 4.2.2). II. Deze conclusie wordt bevestigd bij onderzoeksgroep II (p = 0,000). MIDDELMATIG GROTE EFFECTEN Belang van de interreligieuze dialoog I. Er is sprake van significante (p = 0,000) en middelmatig grote (r gem. = 0,37) verschillen tussen de geloofsrichtingen in de mate waarin men de INTERRELIGIEUZE DIALOOG belangrijk vindt: de moslims vinden de interreligieuze dialoog heel erg belangrijk terwijl de niet-gelovigen de dialoog veel minder belangrijk vinden; de christenen nemen wat dit betreft een tussenpositie in (conclusie B3, § 5.2.2). II. Deze conclusie wordt bevestigd bij onderzoeksgroep II (p = 0,000). Positive gevoelsassociaties naar joden en LJG I. Er is sprake van verschillen tussen de christenen en de niet-gelovigen enerzijds en de moslims anderzijds wat betreft de mate van positiviteit qua gevoelsassociaties bij joden en de LJG: qua POSITIVITEIT scoren de moslims significant lager dan de christenen en de niet-gelovigen (p = ,000). Dit effect is middelmatig groot (r gem. = 0,31) (conclusie B8, § 9.3.2). II. Deze conclusie wordt bevestigd door het BETWEEN SUBJECTS onderzoek bij groep II: ook hier scoren de moslims op 13+14 POSITIVITEIT significant (p = 0,000) lager dan de christenen en de niet-gelovigen. KLEINE EFFECTEN Negatieve gevoelsassociaties naar joden en LJG I. Er is sprake van verschillen tussen de christenen en de niet-gelovigen enerzijds en de moslims anderzijds wat betreft de mate van negativiteit qua gevoelsassociaties bij joden en de LJG: qua NEGATIVITEIT scoren de moslims significant hoger dan de christenen en de niet-gelovigen (p = ,005); dit effect is klein (r gem. = 0,19) (conclusie B8, § 9.3.2). II. Deze conclusie wordt bevestigd door het BETWEEN SUBJECTS onderzoek bij groep II: ook hier scoren de moslims op 13+14 NEGATIVITEIT significant (p = 0,028) hoger dan de christenen en de niet-gelovigen.

Page 127: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

115

Eten bij een jood? I. Het blijkt dat van de christenen en de moslims 77% de UITNODIGING om bij een JOOD te komen ETEN aanneemt, terwijl van de niet-gelovige leerlingen 92% de uitnodiging aanneemt. Dit verschil tussen de gelovigen en de niet-gelovigen is significant (p = 0,003), maar klein (r = 0,20) (conclusie B11, § 10.4). II. Ook bij onderzoeksgroep II is er sprake van een significant (p = 0,000) verschil tussen de geloofsrichtingen, maar hier nemen de christenen een tussenpositie in: 91% van de niet-gelovigen (N=130) neemt de uitnodiging aan, 84% van de christenen (N=70) en 67% van de moslims (n=92). Cognitieve associaties: Israel, vooroordeel, Holocaust en religie I. Er is sprake van significante (p = 0,000) en kleine (r gem. = 0,20) verschillen tussen de christenen, de moslims en de niet-gelovigen wat betreft de cognitieve associaties die men voor het LJG-bezoek heeft bij ISRAEL en wat betreft de associaties die duiden op een VOOROORDEEL (p = 0,032; r gem. = 0,15) : de moslims scoren significant hoger dan de christenen en de niet-gelovigen, zowel bij ISRAEL als op VOOROORDEEL (conclusie B6, § 7.2.2). II. Wat betreft ISRAEL wordt de bovenstaande conclusie bevestigd bij onderzoeksgroep II: De moslims scoren hier significant (p = 0,000) hoger dan de christenen en de niet-gelovigen.Wat betreft de associaties die duiden op een VOOROORDEEL wordt de bovenstaande conclusie niet bevestigd. De moslims (gem. = 0,53; N=99) scoren gemiddeld wel iets hoger dan de christenen (gem. = 0,39; N=82) en de niet-gelovigen (gem. = 0,40; N=141), maar het verschil is niet significant. Bij onderzoeksgroep II is er daarentegen wel sprake van significante (p = 0,005) verschillen tussen de driegeloofsrichtingen wat betreft de HOLOCAUST-associaties: de niet-gelovigen scoren hier hoger. Totaal aantal cognitieve associaties bij het woord ‘jood’ I. Er is sprake van significante (p = 0,011) maar kleine (r = 0,16) verschillen tussen de christenen, de moslims en de niet-gelovigen wat betreft het TOTALE AANTAL COGNITIEVE ASSOCIATIES bij het woord ‘jood’ bij de pretest: de moslims geven wat meer associaties dan de niet-gelovigen; de christenen nemen een tussenpositie in (conclusie B5, § 6.2.2). II. Deze conclusie wordt niet bevestigd bij onderzoeksgroep II.

Page 128: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

116

12.4 Verschillen tussen jongens en meisjes KLEINE EFFECTEN Belang van de interreligieuze dialoog I. Er is sprake van significante (p = 0,019), maar kleine (r = 0,13) verschillen tussen de geslachten wat betreft de mate waarin men de INTERRELIGIEUZE DIALOOG belangrijk vindt: de meisjes vinden de dialoog iets belangrijker dan de jongens (conclusie C2, § 5.2.3). II. Deze conclusie wordt bevestigd bij onderzoeksgroep II: ook hier vinden de meisjes de INTERRELIGIEUZE DIALOOG significant (p = 0,001) belangrijker dan de jongens. Kennis van het verschil tussen liberaal en orthodox jodendom I. De ten gevolge van het LJG-bezoek optredende toename in KENNIS over het verschil tussen LIBERAAL en ORTHODOX jodendom is bij de meisjes significant (p = 0,001) groter dan bij de jongens. Meisjes leren wat dit betreft meer van het LJG-bezoek dan jongens. Dit effect is echter statistisch gezien klein (r = 0,18). Uit de data blijkt dat na het sjoelbezoek 69% van de meisjes 1 of meer verschillen tussen liberaal en orthodox kunnen noemen, tegen 44% van de jongens, terwijl ze voor het LJG-bezoek wat deze kennis betreft niet van elkaar verschillen ) (conclusie C5, § 8.2.3). II. Deze conclusie wordt bevestigd bij onderzoeksgroep II: in de pretestgroep weet 17% van de jongens en 19% van de meisjes 1 of meer verschillen tussen orthodox en liberaal te noemen, in de posttestgroep is het percentage bij de jongens 34% maar bij de meisjes 65%; deze verschillen zijn significant (p = 0,001) Belang van het geloof I. Er is sprake van significante (p = 0, 033) maar kleine (r = 0,12) verschillen tussen de geslachten wat betreft de mate waarin men het GELOOF BELANGRIJK vindt: de meisjes vinden het geloof iets belangrijker dan de jongens (conclusie C1, § 4.2.3). II. Ook in onderzoeksgroep II vinden de meisjes (gem. = 5,97; mediaan = 7; modus = 10; N=223) het geloof iets belangrijker dan de jongens (gem. = 5,44; mediaan = 6; modus = 1; N=126), maar dit verschil is niet significant. Associaties bij het woord ‘jood’: HOLOCAUST, CULTUUR, ISRAEL, RELIGIE, en VOOROORDEEL I. Bij onderzoeksgroep I werd het volgende geconcludeerd: de meisjes hebben bij de pretest significant (p = 0,009) meer associaties op het woord ‘jood’ die te maken hebben met de HOLOCAUST dan de jongens, maar dit effect is klein (r = 0,14) (conclusie C3, § 7.2.3). II. Bovenstaande conclusie wordt niet bevestigd bij onderzoeksgroep II, maar hier vinden we de volgende verschillen tussen de geslachten bij andere cognitieve associatie-aspecten: de meisjes scoren significant hoger dan de jongens op de aspecten CULTUUR (p = 0,011) en RELIGIE (p = 0,023), de jongens scoren significant hoger dan de meisjes op de aspecten ISRAEL (p = 0,002) en VOOROORDEEL (p = 0,000).

Page 129: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

117

Redenen om wel te gaan eten bij een jood I. Er blijken de volgende significante (p = 0,003), maar kleine (r = 0,26) verschillen tussen de jongens en de meisjes wat betreft de redenen die ze aangeven bij de posttest om WEL te gaan ETEN bij een jood (conclusie C7, § 10.5). soort reden jongens meisjes “Om het eten” 18% van de jongens 6% van de meisjes “Voor de gezelligheid” 25% van de jongens 15% van de meisjes “Omdat ik het interessant vind” 12% van de jongens 32% van de meisjes II. Bij onderzoeksgroep II is er geen significant verschil tussen de geslachten wat betreft de redenen die ze bij de posttest geven om wel te gaan eten bij een jood. Uit de data blijkt echter dat bij deze groep 28% van de meisjes als reden aangeeft dat ze het “interessant” vinden, tegen 16% bij de jongens (N=118).

Page 130: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

118

12.5 Meningen over het LJG-bezoek I. Onderzoeksgroep I heeft de volgende meningen over het sjoelbezoek:

• 72% van de ROC-ers geven het LJG-bezoek een voldoende (6 of hoger) • 40% geeft een 7 en/of een 8, • 28% geeft een onvoldoende (1 t/m 5) • 56% van de ROC-ers vindt dat het LJG-bezoek zijn of haar beeld van de LJG heeft

veranderd (6 t/m 10) • 44% vindt dat zijn of haar beeld niet is veranderd (1 t/m 5) • Het filmpje aan het begin en de discussie worden door de ROC-ers het meeste

gewaardeerd (§ 11.2). II. De meningen bij de posttest van onderzoeksgroep II geven hetzelfde beeld te zien:

• 80% van de ROC-ers geven het LJG-bezoek een voldoende (6 of hoger) • 43% geeft een 7 en/of een 8, • 20% geeft een onvoldoende (1 t/m 5) (N=157) • 59% van de ROC-ers vindt dat het LJG-bezoek zijn of haar beeld van de LJG heeft

veranderd (6 t/m 10) • 41% vindt dat zijn of haar beeld niet is veranderd (1 t/m 5) (N=143) • Het filmpje aan het begin en de discussie worden ook hier door de ROC-ers het meeste

gewaardeerd (N=143). I. Uit de resultaten bij onderzoeksgroep I blijkt echter dat de meisjes en de jongens er niet hetzelfde over denken:

• De meisjes vinden het LJG-bezoek significant leuker dan de jongens (p = ,004; r = 0,16)

• De meisjes geven significant meer dan de jongens aan dat hun beeld van de LJG is veranderd. (p = ,000; r = 0,25)

• De meeste jongens vinden het filmpje aan het begin het leukste onderdeel (p = 0,008; r = 0,23).

• De meeste meisjes vinden de discussie met de begeleiders het leukste onderdeel (p = 0,008; r = 0,23) (conclusie C8, § 11.3).

II. De resultaten bij de posttests van onderzoeksgroep II geven hetzelfde beeld te zien:

• De meisjes vinden het LJG-bezoek significant veel leuker dan de jongens (p = ,000; r = 0,36 !)

• De meisjes geven significant meer dan de jongens aan dat hun beeld van de LJG is veranderd. (p = ,007; r = 0,22)

• De meeste jongens vinden het filmpje aan het begin het leukste onderdeel (p = 0,008; • r = 0,23). • De meeste meisjes vinden de discussie met de begeleiders het leukste onderdeel (p =

0,008; r = 0,23).

Page 131: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

119

13 CONCLUSIES: ANTWOORDEN OP DE ONDERZOEKSVRAGEN 13.1 Inleiding In dit hoofdstuk beantwoorden we de onderzoeksvragen en zetten we de 27 conclusies die uit het WITHIN SUBJECTS-onderzoek (onderzoeksgroep I: N = 338) getrokken kunnen worden op een rij. Hierbij verwijzen we per conclusie naar de resultatenhoofdstukken 4 t/m 11. We vermelden de significantieniveaus (p) en de grootte van de effecten (r). Tevens wordt op basis van Hoofdstuk 12 vermeld of de conclusie bevestigd kan worden door toetsing met behulp van de data van het BETWEEN SUBJECTS DESIGN (onderzoeksgroep II: N = 355); dat wil zeggen in hoeverre de conclusie als robuust of niet robuust (*) [zie noot op p. 125] kan worden beschouwd. Tenslotte wordt vooruitlopend op de discussie in Hoofdstuk 14, kort ingegaan op enkele punten ter verklaring en interpretatie. We hebben dit hoofdstuk als volgt ingedeeld:

• Conclusies over de meningen van de ROC-leerlingen over het LJG-bezoek (§ 13.2); • De twee grote en robuuste verschillen in geloofsbeleving tussen de drie

geloofsrichtingen (§ 13.3); • Tien conclusies over de effecten van het LJG-bezoek (§ 13.4); • Negen verschillen tussen de drie geloofsrichtingen (§ 13.5); • Zes verschillen tussen de jongens en de meisjes (§ 13.6).

Aan het begin van elke paragraaf geven we in een kader een korte samenvatting. 13.2 Meningen van de ROC-ers over het LJG-bezoek Samenvattend (zie ook: § 12.5):

• Ruim 70% van de 338 ROC-ers geeft het LJG-bezoek een voldoende (6 of hoger). • 40% geeft een 7 of een 8. • 60% van de ROC-ers vindt dat het LJG-bezoek zijn of haar beeld van de LJG heeft

veranderd. • Het filmpje aan het begin en de discussie worden door de ROC-ers het meeste

gewaardeerd. De bovenstaande meningen zijn robuust: het BETWEEN SUBJECTS-onderzoek levert vergelijkbare resultaten op. Maar de meisjes hebben niet dezelfde mening over het LJG-bezoek als de jongens:

• De meisjes vinden het LJG-bezoek significant leuker dan de jongens. • De meisjes geven significant meer dan de jongens aan dat hun beeld van de LJG is

veranderd. • De meeste jongens vinden het filmpje aan het begin het leukste onderdeel. • De meeste meisjes vinden de discussie met de begeleiders het leukste onderdeel.

Ook deze geslachtsverschillen zijn robuust: het BETWEEN SUBJECTS-onderzoek levert vergelijkbare resultaten op. Uit de correlaties (zie § 11.4) blijkt dat

• Hoe leuker men het sjoelbezoek vindt, des te meer men het gevoel heeft dat het beeld van de LJG is veranderd (of andersom).

en:

Page 132: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

120

• Hoe leuker men het LJG-bezoek vindt hoe hoger men bij de vraag welk onderdeel men het leukste vond scoorde in het onderstaande rijtje van 1 t/m 5:

1. Het filmpje aan ’t begin 2. Het afmaken van de zin: ‘Waar denk ik aan als ik aan het woord jood denk?’ 3. Het rondlopen door de synagoge 4. Het kennismaken met Joodse mensen 5. De discussie met de begeleiders. en tevens dat:

• Hoe hoger men scoort in dit rijtje van 1 t/m 5 des te meer men het gevoel heeft dat het beeld dat men van de LJG had is veranderd door het sjoelbezoek (of andersom).

13.3 Verschillen in geloofsbeleving: moslims, christenen, niet-gelovigen Binnen de onderzoeksgroep is sprake van zeer grote verschillen in hoe belangrijk de leerlingen hun geloof vinden: de moslims vinden hun geloof heel erg belangrijk, de niet-gelovigen vinden het geloof helemaal niet belangrijk. Hetzelfde geldt voor hoe belangrijk men de interreligieuze dialoog vindt. De christenen nemen een tussenpositie in. [1] Belang geloof Uit het onderzoek blijkt dat er binnen de groep ROC-ers zeer grote en significante verschillen bestaan in geloofsbeleving: de moslims vinden hun geloof heel erg belangrijk, de niet-gelovigen vinden het geloof helemaal niet belangrijk en de christenen nemen een tussenpositie in.

[Conclusie B1, § 4.2.2 / p = 0,000 / r gem. = 0,72 / robuust] [2] Belang interreligieuze dialoog Hetzelfde geldt in iets minder sterke mate voor de interreligieuze dialoog: de moslims vinden die veel belangrijker dan de christenen en de niet-gelovigen vinden de interreligieuze dialoog helemaal niet zo belangrijk.

[Conclusie B3, § 5.2.2 / p = 0,000 / r gem. = 0,37 / robuust] 13.4 De effecten van het ‘Leer je buren kennen’–bezoek Het project ‘Leer je buren kennen’ heeft een positief effect op alle aspecten van de houding van de ROC-leerlingen die we onderzocht hebben: zowel op de cognitieve en de emotionele aspecten als op een (voorgesteld) handelingsaspect. We zetten de effecten hieronder op een rij. Zie voor een samenvatting: § 14.2 [3] Toename kennis liberaal / orthodox Het duidelijkste en grootste effect van het sjoelbezoek betreft de kennis van het onderscheid tussen liberaal en orthodox jodendom: vóór het sjoelbezoek weet slechts 14% van de ROC-ers een goed verschilpunt te noemen, na het bezoek is dit percentage gestegen tot 63%.

[Conclusie A5, § 8.2.1 / p = 0,000 / r = 0,62 / robuust]

Page 133: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

121

[4] Toename aantal gevoelsassociaties Ten gevolge van het LJG-bezoek is er tevens sprake van een significante toename van het aantal gevoelsassociaties dat de leerlingen hebben bij het woord ‘joden’ en ‘de LJG’

[Conclusie A6, § 9.2] [bij het woord ‘joden’: p = ,006 / r = 0,15 /bij ‘de LJG’: p = ,000 / r = 0,38 / robuust]

Dat het effect bij ‘de LJG’ groter is dan bij ‘joden’ kan waarschijnlijk verklaard worden door het feit dat de leerlingen vóór het sjoelbezoek geen idee hebben wat de LJG is, en daarom vaak geen enkel associatiewoord omcirkelen bij ‘de LJG’. [5] Toename positiviteit / afname negativiteit Maar er is ook een effect op de aard van deze gevoelsassociaties: na het bezoek hebben de leerlingen significant meer positieve en minder negatieve gevoelsassociaties (**) [zie noot op p. 125] bij het het woord ‘joden’ en bij ‘de LJG’ dan vóór het bezoek.

[Conclusie A7, § 9.4.1 / p = 0,000 / r = 0,33 / robuust] Deze toename is bij ‘de LJG’ twee keer zo groot als bij het woord ‘joden’.

[Conclusie § 9.5 / p = 0,000 / r = 0,20 / niet repliceerbaar] Dit verschil tussen ‘joden’ en ‘de LJG’ kan waarschijnlijk verklaard worden door het feit dat de leerlingen vóór het bezoek niet weten wat de LJG is, en dus bij de pretest geen of weinig associatiewoorden omcirkelen. Anderzijds is het niet onmogelijk dat het LJG-bezoek meer verandering teweeg brengt in hun houding ten opzichte van de LJG dan ten opzichte van joden in het algemeen. [6] Toename associaties religie Daarnaast brengt het sjoelbezoek bij de ROC-ers een significante toename teweeg van het aantal cognitieve associaties dat te maken heeft met de joodse religie.

[Conclusie A4, § 7.3.1 / p = 0,000 / r = 0,48 / robuust] De hierbovengenoemde effecten [1] t/m [6] zijn (behalve de ‘nevenconclusie’ bij [5]) groot, of middelmatig groot en robuust: ze werden zowel gevonden bij het WITHIN SUBJECTS-DESIGN als bij het BETWEEN SUBJECTS-DESIGN. De hierna volgende effecten [7] t/m [27] zijn weliswaar significant maar vaak klein en konden, tenzij anders vermeld, niet gerepliceerd worden bij het BETWEEN SUBJECTS DESIGN.

[7] Toename jaloezie-associaties Na het ‘Leer je buren kennen’-bezoek aan de LJG is er bij de ROC-leerlingen sprake van een significante toename van het aantal gevoelsassociaties jaloezie bij het woord ‘joden’ en ‘de LJG’.

[Conclusie A8, § 9.6.1 / p = ,008 / r = 0,15 / niet robuust] [8] Toename aantal cognitieve associaties Daarnaast brengt het LJG-bezoek een significante toename teweeg van het aantal cognitieve associaties bij het woord ‘jood’.

[Conclusie A3, § 6.3.1 / p = 0,006) / r = 0,15 / niet robuust]

Page 134: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

122

[9] Vermindering aantal Holocaustassociaties Niet alleen het aantal van de cognitieve associaties stijgt. Er treden ook verschuivingen op in de aard van de associaties bij het woord ‘jood’. Er is sprake van een significante vermindering van het aantal holocaustassociaties, zodat de holocaust, die vóór het sjoelbezoek op nummer één stond, wordt verdrongen van die plaats door het gestegen aantal religie-associaties (zie [6]).

[Conclusie A4, § 7.3.1 / p = 0,015 / r = 0,13 / niet robuust] [10] Vermindering aantal vooroordeelassociaties En eveneens is er een significante vermindering van de associaties die duiden op vooroordelen. Associeerde vóór het LJG-bezoek nog 31% van de ROC-ers het woord ‘jood’ met één of meer van de woorden ‘gierig’, ‘oneerlijk’, ‘rijk’ en/of ‘grote neus’, na het bezoek is dat percentage gedaald tot 26%.

[Conclusie A4, § 7.3.1 / p = 0,053 / r = 0,11 / niet robuust] [11] Eten bij een jood? 35% is veranderd van mening in positieve zin De antwoorden van de ROC-leerlingen op de vraag of ze een uitnodiging van een jood om bij hem of haar te komen eten zouden aannemen liggen als je de percentages over de gehele groep bekijkt vóór en na het LJG-bezoek ongeveer gelijk: ongeveer 80% neemt de uitnodiging aan, 16% niet en zo’n 4% twijfelt. Het LJG-bezoek brengt echter wel het volgende effect teweeg in dit (voorgestelde) handelingsaspect: 35% van degenen die vóór het sjoelbezoek zeggen niet te gaan eten bedenkt zich in positieve zin en neemt na het bezoek de uitnodiging wel aan. Er is echter ook een groepje van 8% van de leerlingen die voor het sjoelbezoek zeggen de uitnodiging wel aan te zullen nemen, die na het sjoelbezoek van mening zijn veranderd in negatieve zin: na het bezoek zeggen ze de uitnodiging niet aan te zullen nemen.

[Conclusie A9, § 10.2 / p en r niet berekend] [12] Toename belang geloof en interreligieuze dialoog Tenslotte heeft het LJG-bezoek nog een interessant effect op de mate waarin men zowel het geloof als de interreligieuze dialoog belangrijk vindt: na het bezoek vindt men zowel het geloof als de interreligieuze dialoog significant iets belangrijker dan daarvoor.

[geloof: Conclusie A1, § 4.2.1 / p = 0,001 / r = 0,19 / niet robuust] [interreligieuze dialoog: Conclusie A2, § 5.3.1 / p = 0,001 /r = 0,19 / niet robuust]

Page 135: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

123

13.5 Verschillen tussen moslims, christenen en niet-gelovigen Voorafgaand aan het LJG-bezoek hebben de islamitische ROC-leerlingen in het algemeen een negatievere houding ten opzichte van joden en de LJG dan de christelijke en de niet-gelovige leerlingen. Daarentegen is het positieve effect van het LJG-bezoek op de houding ten opzichte van joden en de LJG bij de islamitische ROC-leerlingen groter dan bij de christelijke en de niet-gelovige leerlingen. We zetten hieronder de gevonden verschillen op een rij. Zie voor een samenvatting: § 14.3 [13] Moslims minder positieve associaties Uit het onderzoek blijkt dat vóór het LJG-bezoek de moslims significant lager scoren dan de christenen en de niet-gelovigen wat betreft de mate van positiviteit van de gevoelsassociaties bij het woord ‘joden’ en ‘de LJG’. Dit is een middelmatig groot effect dat tevens bevestigd wordt in het BETWEEN SUBJECTS-onderzoek.

[Conclusie B8, § 9.3.2 / p = ,000 / r gem. = 0,31 / robuust] [14] Moslims meer negatieve associaties Uit het onderzoek blijkt verder dat de moslims vóór het LJG-bezoek significant hoger scoren dan de christenen en de niet-gelovigen wat betreft de mate van negativiteit van de gevoelsassociaties (** ) [zie noot p. 125] bij het woord ‘joden’ en ‘de LJG’. Dit is weliswaar een klein effect maar het wordt wel bevestigd in het BETWEEN SUBJECTS-onderzoek.

[Conclusie B8, § 9.3.2 / p = ,005 / r gem. = 0,19 / robuust] [15] Moslims meer vooroordeel- en Israël-associaties Uit het onderzoek blijkt dat vóór het LJG-bezoek bij de moslims, significant meer dan bij de christenen en de niet-gelovigen, sprake is van associaties die (1) blijk geven van vooroordelen en (2) verbonden zijn met Israël.Wat betreft de Israël-associaties wordt dit verschil bevestigd door het BETWEEN SUBJECTS-onderzoek.

[Conclusie B6, § 7.2.2] [Israël: p = 0,000 / r gem. = 0,20 / robuust]

[Vooroordeel: p = 0,032 / r gem. = 0,15 / niet robuust] [16] Minder moslims en christenen dan niet-gelovigen willen gaan eten bij een jood Bij het wel of niet aannemen van een eetuitnodiging (zie [11]) is eveneens sprake van significante verschillen tussen de drie geloofsrichtingen. Bij de niet-gelovigen neemt 92% de uitnodiging al vóór het LJG-bezoek aan, bij de christenen en moslims veel minder, namelijk 77% . Bij het BETWEEN SUBJECTS-onderzoek is eveneens sprake van significante verschillen, maar de percentages liggen hier iets anders: wel eten bij een jood gaat 91% van de niet-gelovigen, 84% van de christenen, en maar 67% van de moslims.

[Conclusie B11, § 10.4 / p = 0,003 / r = 0,20 / robuust] [17] Toename positiviteit / afname negativiteit bij moslims het grootst Anderzijds blijkt de bij [5] beschreven toename van de positieve en afname van de negatieve gevoelsassociaties (**) [zie noot op p. 125] bij de moslims groter dan bij christenen en bij de niet-gelovigen eveneens groter dan bij de christenen.

[Conclusie B9, § 9.4.2 / p = ,026 / r gem. = 0,17 / niet te repliceerbaar]

Page 136: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

124

[18] Toename jaloezie-associaties bij moslims het grootst Daarnaast neemt als gevolg van het LJG-bezoek de jaloezie ten aanzien van ‘joden’ en ‘de LJG’ (zie [7]) significant meer toe bij de moslims dan bij de christenen en de niet-gelovigen.

[Conclusie B10, § 9.6.2 / p = 0,035 / r = 0,15 / niet repliceerbaar] [19] Toename belang geloof en dialoog groter bij niet-gelovigen en christenen Het hierboven bij [12] genoemde effect geldt in significant sterkere mate voor de niet-gelovige en christelijke ROC-ers dan voor de islamitische ROC-ers.

[geloof: Conclusie B2, § 4.3.2 / p = 0 ,002 / r gem. = 0,21 / niet repliceerbaar] [dialoog: Conclusie B4, § 5.3.2 / p = ,007 / r gem. = 0,18 / niet repliceerbaar]

Voor een deel kan dit waarschijnlijk verklaard worden doordat de moslims al vóór het LJG-bezoek aangeven zowel hun geloof als de interreligieuze dialoog heel erg belangrijk te vinden (zie [1]). [20] Toename religie-associaties bij niet-gelovigen het grootst Tenslotte zijn er verschillen wat betreft de aard van de associaties: de niet-gelovigen geven een significant sterkere toename te zien van associaties op het gebied van de religie (zie [6]) dan de moslims; de christenen nemen wat dit betreft een tussenpositie in.

[Conclusie B7, § 7.3.2 / p = 0,042 / r = 0,16 / niet repliceerbaar] [21] Moslims het grootste aantal cognitieve associaties Uit het onderzoek blijken vóór het LJG-bezoek significante verschillen tussen de geloofsrichtingen wat betreft het totaal aantal cognitieve associaties bij het woord ‘jood’: de moslims hebben er het meest, de niet-gelovigen het minst en de christenen nemen een tussenpositie in.

[Conclusie B5, § 6.2.2 / p = 0,011 / r = 0,16 / niet-robuust]

Dit onderzoeksresultaat is niet los van de overige resultaten te interpreteren. Waarschijnlijk kan het verklaard worden door het feit dat er bij de moslims sprake is van significant meer vooroordeel- en Israël-associaties (zie: [15]). 13.6 Verschillen tussen jongens en meisjes Uit ons onderzoek komt naar voren dat de meisjes in veel opzichten een positievere houding hebben dan de jongens. Hieronder zetten we de verschillen op een rij. Zie voor een samenvatting: § 14.4 [22] Meisjes vinden de interreligieuze dialoog belangrijker De meisjes vinden de interreligieuze dialoog significant belangrijker dan de jongens. Dit verschil wordt bevestigd door het BETWEEN SUBJECTS-onderzoek.

[Conclusie C2, § 5.2.3 / p = 0,019 / r = 0,13 / robuust] [23] Voor de meisjes is het geloof belangrijker De meisjes vinden het geloof significant belangrijker dan de jongens.

[Conclusie C1, § 4.2.3 / p = 0, 033 / r = 0,12 / niet robuust]

Page 137: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

125

[24] Meisjes onthouden meer verschillen liberaal / orthodox De meisjes leren door het sjoelbezoek significant meer dan de jongens over het verschil tussen het liberale en het orthodoxe jodendom: vóór het bezoek weten de jongens en de meisjes evenveel. Na het bezoek weet bijna 70% van de meisjes één of meer goede verschillen te noemen, tegenover 44% van de jongens. Ook dit verschil wordt bevestigd door het BETWEEN SUBJECTS-onderzoek.

[Conclusie C5, § 8.2.3 / p = 0,001 / r = 0,18 / robuust] [25] Toename positiviteit / afname negativiteit bij meisjes het grootst De als gevolg van het LJG-bezoek optredende toename van de positiviteit en afname van de negativiteit van de gevoelsassociaties (*) t.a.v. ‘joden’ en ‘de LJG’ (zie [5]) is bij de meisjes significant groter dan bij de jongens.

[Conclusie C6, § 9.4.3 / p = 0,006 / r = 0,15 / niet repliceerbaar] [26] Meisjes meer Holocaust-associaties Meisjes hebben vóór het LJG-bezoek significant meer associaties die te maken hebben met de Holocaust dan de jongens

[Conclusie C3, § 7.2.3 / p = 0,009 / r = 0,14 / niet robuust]

Uit het BETWEEN SUBJECTS-onderzoek blijken echter andere verschillen. Daar scoren de meisjes significant hoger op religie en cultuur, terwijl de jongens significant hoger scoren op vooroordeel en Israël. [26a] En tevens blijkt er een significant maar klein verschil tussen de geslachten wat betreft de afname van het aantal Holocaust associaties: het aantal Holocaust associaties vermindert na het LJG-bezoek bij de meisjes significant sterker (41%) dan bij de jongens (28%).

[Conclusie C4, § 7.3.3 / p = 0,025 / r = 0,12 / niet repliceerbaar] [27] Meisjes vinden het ‘interessant’ om bij een jood te gaan eten, jongens ‘gezellig’ Tenslotte blijken er ook significante verschillen wat betreft de redenen die ze na het LJG-bezoek aangeven om wel te gaan eten bij een jood. De meestgegeven reden bij de jongens is ‘Voor de gezelligheid’ en bij de meisjes ‘Omdat ik het interessant vind’.

[Conclusie C7, § 10.5 / p = 0,003 / r = 0,26 / niet robuust]

(*) Bij het BETWEEN SUBJECTS-design kunnen geen toename-scores worden berekend; we vermelden in dat geval ‘niet-repliceerbaar’. (**) Zie bij deze conclusies het eerder vermelde interpretatieprobleem: zie Opmerking 2 in § 9.1, Figuur 28 in § 9.4.2, en in § 11.4 met name Tabel 33 en 34, en Bijlage VII: De uitspraak “er is sprake van negatieve gevoelsassociaties” kan hier niet zonder meer geïnterpreteerd worden als duidend op een vooroordeel of negatieve houding.

Page 138: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

126

Page 139: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

127

14 SAMENVATTING VAN DE CONCLUSIES EN DISCUSSIE 14.1 Inleiding In dit hoofdstuk geven we een samenvatting van de conclusies uit Hoofdstuk 13 en bediscussiëren we deze conclusies tegen de achtergrond van de theorie en eerder gedaan onderzoek uit Hoofdstuk 2. We doen dit achtereenvolgens voor:

• De effecten van het LJG-project (§ 14.2); • De verschillen tussen de moslims, de christenen en de niet-gelovigen (§ 14.3); • De verschillen tussen de jongens en de meisjes (§ 14.4).

Hierbij geven we telkens eerst in een kader een samenvatting van de conclusies en daarna volgt, onder dat kader, de discussie. De meningen van de ROC-ers over het LJG-bezoek hebben we in de discussie verwerkt. Zie § 12.5 en § 13.2 voor een samenvatting van de conclusies over wat de ROC-ers van het LJG-bezoek vinden. Aan het eind van dit hoofdstuk doen we in § 14.5 enkele aanbevelingen voor toekomstig onderzoek en in § 14.6 enkele aanbevelingen voor het project ‘Leer je buren kennen’ en de LJG. 14.2 De effecten van het project ‘Leer je buren kennen’ Samenvatting van de conclusies (zie: § 13.4): Het LJG-project ‘Leer je buren kennen’ heeft een significant positief effect op zowel de cognitieve- als de emotionele aspecten van de houding van de, gemiddeld 18-jarige, ROC-leerlingen ten opzichte van joden en de LJG, en tevens op een (voorgesteld) handelingsaspect:

• De kennis van het verschil tussen orthodox en liberaal jodendom neemt significant toe van 14% tot 63% [3].

• Zowel het aantal cognitieve als het aantal gevoelsassociaties neemt significant toe [4] & [8].

• Er is sprake van een significante afname van de cognitieve associaties die duiden op vooroordelen [10]

• Er is sprake van een significante toename van positieve emotionele associaties en een afname van negatieve emotionele associaties [5]

• Wat betreft de cognitieve associaties wordt door het sjoelbezoek de ‘Holocaust’ door een significante toename van de religie-associaties verdrongen van de eerste naar de tweede plaats [6] & [9].

• Het aantal jaloezie-associaties neemt significant toe [7]. • 35% van de leerlingen die vóór het sjoelbezoek zegt niet te gaan eten bij een jood

bedenkt zich in positieve zin en neemt na het bezoek de uitnodiging wel aan [11] Concluderend kan gesteld worden dat het project een bijdrage levert aan de bestrijding van antisemitisme. Positieve effecten op alle aspecten van houding en vooroordeel Het project ‘Leer je buren kennen’ heeft significante positieve effecten op alle aspecten van de houding van de ROC-leerlingen die we onderzocht hebben. Het feit dat al deze effecten in dezelfde (positieve) richting zijn, pleit ervoor dat de effecten aan het project kunnen worden toegeschreven, ondanks het feit dat er geen gebruik is gemaakt van een controlegroep: gesteld kan worden dat ‘Leer je buren kennen’ een bijdrage levert aan de bestrijding van antisemitisme. Dit is een positief resultaat wat de onderzoekers niet verwacht hadden, omdat

Page 140: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

128

het bij een slechts anderhalf uur durend dialoogprogramma op voorhand niet aannemelijk is dat er op alle door ons onderzochte aspecten ook daadwerkelijk significante effecten wetenschappelijk kunnen worden aangetoond. De doelstelling van het project zoals verwoord door Madelon Bino, directeur van de LJG, wordt dan ook waargemaakt: “Het project gaat over vooroordelen en beoogt een aantal van die vooroordelen bespreekbaar te maken en te ontkrachten door middel van een persoonlijke ontmoeting” (Bino, 2013; zie § 1.1). En de volgende uitspraak die Chantal Suissa, de projectleider, deed in Het Parool van 11 december 2013 is dus waar: “Er zijn jongeren die met grote vooroordelen binnen komen. Ze gaan meestal anders weg dan ze kwamen” (Het Parool, 2013). Concreet blijkt uit ons onderzoek dat het aantal cognitieve en gevoelsassociaties na het LJG-bezoek is toegenomen. Dit kan geïnterpreteerd worden dat er sprake is van een verbreding van de beeldvorming over joden bij de leerlingen. Tevens zijn er verschuivingen opgetreden in de aard van de associaties: de ROC-leerlingen hebben na het sjoelbezoek minder vooroordelen dan ervoor en de leerlingen hebben na het bezoek meer positieve en minder negatieve associaties bij ‘joden’ en ‘De LJG’ dan ervoor. Het grootste en duidelijkste effect van het LJG-bezoek is dat de leerlingen na afloop meer weet hebben van het verschil tussen liberaal en orthodox jodendom: vóór het project weet slechts 14% één of meer verschilpunten te noemen, na het project is dat gestegen tot 63%. Ook wat dit betreft maakt het project zijn doelstelling waar (Bino, 2012; zie § 1.1). Dit is niet onbelangrijk omdat uit eerder onderzoek is gebleken dat Europese jongeren van mening zijn dat vredig samenleven tussen verschillende religies mogelijk is mits men de nodige kennis bezit van elkaars religie (REDCo, 2013; Bertram-Troost e.a., 2009). Uit ons onderzoek blijkt verder dat, door de toename van het aantal religie-associaties, de Holocaust bij de cognitieve associaties wordt verdrongen van zijn eerste plaats. Het percentage leerlingen dat één of meer religie-associaties omcirkelt stijgt van 77% vóór het sjoelbezoek naar 92% na afloop. Dit effect zal waarschijnlijk positief gewaardeerd worden door veel LJG-leden, ten eerste omdat de LJG een religieuze organisatie is en ook omdat (volgens MvdH) veel joden van mening zijn ‘dat het jodendom meer inhoudt dan de Holocaust’, ondanks het feit dat uit onderzoek blijkt dat de oorlog en de Holocaust door veel joden als bron van hun identiteit genoemd worden (Solinge & Van Praag, 2010; PewResearch, 2013). Een opvallend, en voor de onderzoekers onverwacht, effect is de toename van het aantal jaloezie-associaties. Dit effect blijkt zich significant vaker voor te doen bij de islamitische leerlingen (zie: § 9.6.2): vóór het sjoelbezoek zijn er 9 islamitische leerlingen die één of meer jaloezie-associaties omcirkelen, na het bezoek zijn dit er 22. De onderzoeksliteratuur biedt een aantal aanknopingspunten voor een mogelijke verklaring van dit jaloezie-effect. Uit de literatuur blijkt dat veel moslimjongeren actief op zoek zijn naar een eigen invulling van de islam (Demant, 2005; Buijs, e.a., 2006; De Koning, 2008; Pels, e.a., 2008). Het is niet ondenkbaar dat het LJG-bezoek bij deze zoektocht naar een eigen definiëring van de islam fungeert als een eye-opener. Immers: ‘Wat wij erg belangrijk vinden is te laten zien dat ook Joden niet over alles hetzelfde denken. We zorgen er daarom voor dat elk van beide gespreksleiders er over bepaalde

Page 141: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

129

zaken verschillende meningen op nahoudt [. . .] Ik leg altijd uit: discussie is bij ons normaal. Twaalf Joden, dertien meningen’, zegt Madelon Bino (Crijnen, 2012). Chantal Suissa en Yair van der Wieken, twee van de gespreksleiders, zeggen in de Volkskrant dat ze de geloofsregels weliswaar kennen, maar dat ze die regels niet zonder meer volgen. Suissa: ‘Zelf zal ik misschien eerder bio dan kosjer vlees kopen, ik hecht aan dierenwelzijn’ (zie BIJLAGE I). En: ‘Tevens doe ik mijn uiterste best het liberale jodendom en de orthodoxie in mijn huwelijk samen te brengen en dientengevolge begeef ik mij in verschillende joodse gemeenten’ (Suissa, 2013). Demant (2005, p. 74-75) stelt dat er bij moslimjongeren behoefte bestaat aan gespreksgroepen over het thema ‘eigen verantwoordelijkheid’. Dat levend joods geloof samen kan gaan met eigen verantwoordelijkheid, persoonlijke keuzes en pluralisme heeft wellicht een jaloersmakend effect op de jongeren. Toekomstig (kwalitatief) onderzoek (zie § 14.5) zal moeten uitmaken of deze hypothese bevestigd kan worden. Een laatste positief effect van het LJG-bezoek is dat 35% van de ROC-leerlingen die in eerste instantie zeggen niet te willen gaan eten bij een jood, na het LJG-bezoek zegt een uitnodiging daartoe wèl te zullen aannemen. Dit betreft een (voorgestelde) handelings- of gedragscomponent van de houding, waarbij gevoelens en gedachten worden omgezet in daden. In deze zin kan gesteld worden dat hier sprake is van een afname van (voorgestelde) discriminatie (Allport, 1954; Aronson, et al., 2005). Tenslotte blijkt de effectiviteit van het project ook uit de subjectieve beleving van de ROC-leerlingen: 60% van de leerlingen denkt dat het sjoelbezoek zijn of haar beeld van de LJG heeft veranderd; 40% geeft het bezoek een 7 of een 8 en 70% van de ROC-ers geeft het bezoek een voldoende. Bertram-Troost (2006) vond dat de relatie met de docent en de explicitering van zijn of haar visie bepalen in hoeverre leerlingen godsdienstig en levensbeschouwelijk onderwijs waarderen. Wellicht geldt iets dergelijks voor het project ‘Leer je buren kennen’. In elk geval bleek uit het kwalitatieve gedeelte van dit onderzoek (*) [zie p. 130] dat het succes en de effectiviteit van het project waarschijnlijk mede te danken is aan de aanpak van de gespreksleiders Gita Hacham, Jaïr Stranders, Chantal Suissa en Yair van der Wieken. Een korte samenvatting van onze observaties:

• Het team bestaat uit een unieke combinatie van verschillende persoonlijkheden; • De gespreksleiders zijn zeer open en authentiek; • Er is sprake van een hoge mate van taboeloosheid; • De gespreksleiders zijn oprecht geïnteresseerd in de opvattingen meningen en

gevoelens van alle ROC-ers; • Men heeft er veel plezier in; veel humor en soms ook harde grappen; • De gespreksleiders hebben een gedegen kennis.

Concluderend kan gesteld worden dat het LJG project ‘Leer je buren kennen’ een zinvol en effectief interreligieus ontmoetings- en dialoog programma met jongeren is, dat een bijdrage levert aan de bestrijding van antisemitisme.

Page 142: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

130

Vragen en kanttekeningen Om te beginnen kan natuurlijk de vraag gesteld worden in hoeverre de bovenbeschreven effecten blijvend zijn. De posttest werd gemiddeld ongeveer 14 dagen na het LJG-bezoek afgenomen. Alleen longitudinaal vervolgonderzoek kan op deze vraag een antwoord geven. Hierbij kunnen de verwachtingen overigens niet al te hoog gespannen zijn, omdat het bewerkstelligen van blijvende attitudeveranderingen één van de moeilijkste zaken is in de psychologie, die slechts in beperkte mate verwacht kan worden van een dialoogprogramma van 1 ½ uur. In de tweede plaats moet bedacht worden dat de beschreven effecten gelden voor de onderzoeksgroep van 338 leerlingen als geheel. Als we zeggen dat 60% van de leerlingen vindt dat zijn of haar beeld van de LJG veranderd is (cijfer 6 t/m 10), impliceert dat ook dat 40% vindt dat het beeld van de LJG in veel mindere mate veranderd is (cijfer 1 t/m 5); en 13% vindt dat zijn of haar beeld helemaal niet is veranderd (zie §11.2.2). Analoog is er weliswaar een significante afname van het aantal associaties die duiden op vooroordelen, maar dat wil ook zeggen dat na het LJG-bezoek toch nog 26% van de leerlingen het woord ‘jood’ met één of meer van de woorden ‘gierig’, ‘oneerlijk’, ‘rijk’ en/of ‘grote neus’ associeert (zie [10] in §13.4). En ook na het LJG-bezoek zegt 17% van de LJG-ers niet te gaan eten bij een jood; dat zijn 57 van de 320 leerlingen; en bij deze 57 leerlingen zit een groepje van 20 leerlingen dat vóór het LJG-bezoek aangaf de eetuitnodiging wèl te zullen aannemen (zie: §10.2). Bij deze 20 leerlingen lijkt dus sprake van een negatief effect. Ten derde moet bedacht worden dat, samenhangend met het vorige punt, bij de effecten in veel gevallen sprake is van kleine effecten (zie Hoofdstuk 13). Tenslotte kan de vraag gesteld worden bij hoeveel van de ROC-ers er nu echt sprake is van antisemitisme en in hoeverre het het LJG-bezoek heeft bijgedragen aan de bestrijding van dit antisemitisme. Hierover kan worden opgemerkt dat dit niet de vraagstelling was van dit onderzoek en dat uitspraken hierover dan ook niet mogelijk zijn door de aard van ons onderzoeksinstrument, met name door de gehanteerde associatie methode, met de daaraan verbonden interpretatieproblemen (zie § 9.1 en § 11.4 en ook BIJLAGE VII). Om betrouwbare en valide uitspraken te kunnen doen over de mate van antisemitisme van de leerlingen zou gebruik moeten worden gemaakt van antisemitisme-schalen, zoals die bijvoorbeeld werden gebruikt in het onderzoek van Elchardus (2013) (zie: § 2.3.4 en § 14.5). (*) Het kwalitatieve deel van ons onderzoek bestond eruit dat door Lisanne de Wit en Maarten van der Heijden apart enkele gesprekssessies werden bijgewoond als observator. In het geval van Van der Heijden resulteerde dit in participerende observatie, waarbij vaak sprake was van: ‘Drie joden vier meningen’.

Page 143: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

131

14.3 Moslims, christenen en niet-gelovigen Samenvatting van de conclusies (zie: § 13.3 en § 13.5): De onderzoeksgroep bestaat voor ongeveer 30% uit islamitische leerlingen, voor 30% uit christelijke leerlingen en voor 40% uit niet-gelovigen. Er was één joodse ROC-leerling. De islamitische leerlingen vinden zowel het geloof als de interreligieuze dialoog significant zeer veel belangrijker dan de niet-gelovigen. De christenen nemen wat dit betreft een tussenpositie in [1] & [2]. Voorafgaand aan het LJG-bezoek hebben de islamitische ROC-leerlingen een negatievere houding ten opzichte van joden en de LJG dan de christelijke en de niet-gelovige leerlingen:

• De islamitische leerlingen hebben vóór het LJG-bezoek significant meer negatieve gevoelsassociaties en minder positieve gevoelsassociaties dan de christenen en de niet-gelovigen [13] & [14].

• De islamitische leerlingen hebben vóór het LJG-bezoek significant meer vooroordeel-associaties (en ook meer Israël-associaties) dan de christenen en de niet-gelovigen [15].

• Significant minder islamitische leerlingen (maar ook minder christelijke leerlingen!) dan niet-gelovige leerlingen zeggen te gaan eten bij een jood, als die hen uitnodigt [16].

Het positieve effect van het LJG-bezoek op de houding ten opzichte van joden en de LJG is bij de islamitische ROC-leerlingen groter dan bij de christelijke en de niet-gelovige leerlingen:

• De toename van de positieve en de afname van de negatieve gevoelsassociaties is bij de islamitische leerlingen significant groter dan bij de christenen en bij de christenen groter dan bij de niet-gelovigen [17].

• De toename van de jaloezie-associaties is bij de islamitische leerlingen significant groter dan bij de christenen en de niet-gelovigen [18].

Een neven-effect van het LJG-bezoek is dat men na het bezoek zowel het geloof als de interreligieuze dialoog significant iets belangrijker is gaan vinden dan voor het bezoek. Dit effect geldt voor de onderzoeksgroep als geheel, maar in significant sterkere mate voor de niet-gelovige leerlingen en de christenen dan voor de islamitische ROC-ers [19]. Verder is de toename van het aantal religie-associaties bij de niet-gelovigen significant groter dan bij de moslims; de christenen nemen een tussenpositie in [20]. De ongeveer gelijke percentuele verdeling van 30% christenen, 30 % moslims en 30% niet-gelovigen en de grote verschillen tussen de groepen in geloofsbeleving en in het belang dat men hecht aan de interreligieuze dialoog wordt ook in ander onderzoek gevonden (REDCo, 2013; Bertram-Troost e.a., 2009; Vettenburg e.a., 2013). Ook onze bevinding dat de islamitische ROC-leerlingen een negatievere houding en meer vooroordelen naar joden hebben dan de niet-gelovigen en de christenen komt overeen met bijvoorbeeld het JOP onderzoek in Antwerpen en Gent (Elchardus, 2013). Daarnaast blijkt uit ons onderzoek dat de effecten van het LJG-bezoek niet hetzelfde zijn voor alledrie de geloofsrichtingen. We bediscussiëren daarom hieronder de gevonden effectverschillen eerst voor de niet-gelovige en de christelijke leerlingen, en daarna apart voor de islamitische ROC-ers.

Page 144: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

132

Niet-gelovige en christelijke ROC-leerlingen In Nederland is op religieus gebied in het algemeen sprake van een toenemende ontkerkelijking, een toenemende diversiteit en pluriformiteit en bij de jongeren een toenemende nadruk op het maken van eigen autonome en individuele keuzes (Dekker e.a., 2006; Bertram-Troost, 2006). Er is ook sprake van een toenemende anti-religieuze houding (Wallet, 2013). Rabbijn Binyomin Jacobs spreekt in het verband van deze vijandigheid ten opzichte van alles wat religieus is zelfs van een “nieuwe religie die zich meer en meer opdringt en die we het best kunnen betitelen als ‘antireligie’ ” (Jacobs, 2013, p. 23). Uit ons onderzoek blijkt dat het sjoelbezoek bij de niet-gelovige en de christelijke ROC-jongeren een zeker tegenwicht biedt tegen deze toenemende anti-religieuze houding: na het bezoek vindt men, vergeleken met de islamitische leerlingen, zowel het geloof als de interreligieuze dialoog belangrijker dan ervoor en daarnaast is er meer dan bij de islamitische leerlingen sprake van een toename van het aantal religie-associaties (zie §13.5 conclusies [19] en [20]). Islamitische ROC-leerlingen Heel anders ligt de situatie bij de islamitische ROC-jongeren. Ook deze adolescenten zijn bezig met vragen over hun eigen identiteit, en ook zij maken daarbij in toenemende mate persoonlijke en autonome keuzes (Buijs e.a., 2006, p. 219). Deze ‘zoektocht naar zichzelf’ vindt echter plaats in een heel andere context dan de zoektocht van de christenen en de niet-gelovigen. Uit de literatuur blijkt dat vooral de islamitische jongeren van Marokkaanse afkomst, maar in mindere mate wellicht ook de jongeren van Turkse en andere herkomst, zich bekneld voelen tussen verschillende tegenstrijdige loyaliteiten: de tradities van het land van herkomst, de imams, hun ouders en familie, hun vrienden, en tenslotte de autochtone Nederlanders, door wie ze het gevoel hebben gediscrimineerd en ter verantwoording geroepen te worden (Boog e.a., 2010; Buijs e.a., 2006; De Koning, 2008; Demant, 2005; Elchardus, 2013; Pels e.a., 2008). Op zoek naar hun eigen identiteit nemen ze de islam als kernpunt en gaan ze op zoek naar een voor hen persoonlijk ‘echte’ en ‘zuivere’ islam. “Omdat je zoveel negatieve dingen hoort, ga je kijken of dat wel klopt. Daardoor kom je er achter dat de islam heel anders is, en ga je je er meer in verdiepen” (Demant, 2005, p. 52). Bij de islamitische leerlingen staat het geloof in het centrum van hun identiteitsontwikkeling en dat komt, zoals gezegd, tot uitdrukking uit hun antwoorden op vragen als ‘Hoe belangrijk is het geloof voor jou?’ en ‘Hoe belangrijk vind je de interreligieuze dialoog?’ (zie: §13.3 [1] & [2]; REDCo, 2013; Bertram-Troost e.a., 2009; Vettenburg e.a., 2013). Tegen deze achtergrond is het interessant dat uit ons onderzoek blijkt dat enerzijds de islamitische leerlingen vóór het sjoelbezoek in veel opzichten een significant sterkere antisemitische houding hebben dan de niet-gelovige en de christelijke leerlingen (zie §13.5 conclusies [13], [14], [15] & [16]), maar dat anderzijds blijkt dat tengevolge van het sjoelbezoek bij de moslims sprake is van een significant grotere toename van de positieve associaties (en afname van de negatieve associaties) en eveneens van een grotere toename van de jaloezie-associaties vergeleken met de andere twee geloofsrichtingen (zie §13.5: [17] & [18]). Mogelijk kan dit onderzoeksresultaat verklaard worden door de bevinding van Bertram-Troost (2006) dat islamitische leerlingen een hogere score hebben op exploratie die gericht is op informatie dan christelijke leerlingen of niet-religieuze leerlingen, hetgeen betekent dat zij in hogere mate moeite doen om nieuwe dingen te weten te komen over het geloof. Uit ons onderzoek blijkt, zoals gezegd, dat de islamitische leerlingen vóór het LJG-bezoek een negatievere houding hebben ten opzichte van joden, maar dat bij hen het positieve effect van het sjoelbezoek op hun houding groter is dan bij de andere ROC-ers. Een andere mogelijke verklaring voor dit onderzoeksresultaat biedt Elchardus (2013) die vond dat ongeveer 10%

Page 145: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

133

van de variatie van het antisemitisme bij Gentse moslimjongeren verklaard kan worden door hun traditioneel conservatisme en die in dit verband stelt dat “de afwezigheid van andere effecten suggereert dat de islam een sociaal milieu afbakent waarin de communicatieprocessen sterk bijdragen tot antisemitisme” (p. 217). Het is niet ondenkbaar dat het LJG-bezoek voor veel moslimjongeren de eerste keer is dat ze communiceren met joden, en dat dit een doorbreking vormt van de in-group stereotypen. Dit positieve onderzoeksresultaat moet echter tegelijkertijd wel enigszins worden gerelativeerd: het effect is klein en uit post hoc analyses blijkt dat ook na het LJG-bezoek er wat betreft de aspecten van de houding sprake is van significante verschillen tussen de geloofsrichtingen ten nadele van de moslims (zie Bijlage VI). Het LJG bezoek heeft niet kunnen verhinderen dat ook na het sjoelbezoek bij 42% van de islamitische leerlingen sprake is van het omcirkelen van één of meer van de vooroordeel-woorden‘gierig’, ‘oneerlijk’, ‘rijk’ en/of ‘grote neus’, in tegenstelling tot bij 33% van de niet-gelovigen en bij 25% van de christenen, en dat ook na het bezoek 25% van de moslims (en 28% van de christenen!) aangeeft niet te willen gaan eten bij een jood, in tegenstelling tot 7% van de niet-gelovigen. De laatstgenoemde onderzoeksresultaten ondersteunen overigens de conclusies van Allport (1954) en Elchardus (2013) over het complexe verband tussen religie en vooroordeel: religies prediken dikwijls tolerantie, maar uit ons onderzoek blijkt dat de niet-gelovige leerlingen in het algemeen minder vooroordelen hebben over joden dan de gelovige ROC-ers.

Page 146: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

134

14.4 Jongens en meisjes Samenvatting van de conclusies (zie: § 13.6): De onderzoeksgroep bestaat voor 24% uit jongens en voor 76% uit meisjes. Uit het onderzoek blijken de volgende significante verschillen:

• De meisjes vinden zowel het geloof als de interreligieuze dialoog belangrijker dan de jongens [22] & [23].

• De meisjes leren veel meer van het LJG-bezoek over de verschillen tussen liberaal en orthodox jodendom dan de jongens [24].

• Het efect van het sjoelbezoek, namelijk de toename van positieve emotionele associaties en afname van negatieve emotionele associaties bij ‘joden’ en ‘de LJG’, is bij de meisjes groter dan bij de jongens [25].

• De meisjes geven als reden om wel bij een jood te gaan eten vaker aan dat ze dat interessant vinden, de jongens nemen de uitnodiging vaker aan voor de gezelligheid [27].

• En tenslotte hebben de jongens en de meisjes verschillende meningen over het sjoelbezoek (zie: § 13.2):

- de meisjes vinden het LJG-bezoek leuker dan de jongens. - de meisjes geven meer dan de jongens aan dat hun beeld van de LJG is veranderd. - de meeste jongens vinden het filmpje aan het begin het leukste onderdeel; de meeste meisjes vinden de discussie met de begeleiders het leukste onderdeel. Zoals uit de bovenstaande samenvatting blijkt komt uit ons onderzoek naar voren dat de meisjes in zeer veel opzichten positiever uit het onderzoek te voorschijn komen dan de jongens. Voor een deel is dit waarschijnlijk te verklaren door algemene verschillen tussen jongens en meisjes die zich in het onderwijs voordoen (Jolles, 2011). Het verschijnsel is in overeenstemming met eerder gedaan onderzoek. Valk e.a. (2009) vinden dat meisjes in veel Europese landen over het algemeen meer geneigd zijn open te staan voor de dialoog dan jongens. Daarnaast zijn de Europese meisjes optimistischer dan de jongens over de positieve impact hiervan. Ook Bertram-Troost (2009) constateert dat (Nederlandse) meisjes liever over religie praten dan jongens. En Bertram-Troost (2006) concludeert dat meisjes over het algemeen meer gericht zijn op exploratie en mogelijke verandering dan jongens: meisjes zoeken vaker informatie over geloofszaken en praten daarover met anderen, met als doel om een geloof te vinden dat bij hen past. Jongens scoren hoger op commitment als als zekerheid vanwege de eigen manier waarop ze tegen het geloof aankijken (Bertram-Troost, 2006). Ook uit het kwalitatieve onderzoek naar geslachtsverschillen bij moslim-jongeren (meestal van Marokkaanse afkomst) blijken wezenlijke verschillen tussen de jongens en de meisjes (Buijs e.a., 2006; De Koning, 2008; Demant, 2005; Pels e.a., 2008). De Koning (2008) stelt: “Ook onder jongens en meisjes in mijn onderzoek bestaat het beeld dat meisjes het op alle fronten beter doen en dat ze de jongens aan het inhalen zijn” (De Koning, 2008, p. 194). Binnen de islam zijn er aanzienlijke verschillen tussen de rol van mannen en vrouwen en dat is van invloed op de identiteitsontwikkeling en op de ‘zoektocht naar zichzelf’ van de jongens en de meisjes. “Meisjes nemen een centrale plaats in in de ‘identity politics’ van jonge moslims omdat zij verantwoordelijk worden geacht voor het reproduceren van de cultuur van

Page 147: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

135

de ouders en van de islam. Meisjes liggen, veel meer dan de jongens, voortdurend onder het vergrootglas van hun moslimomgeving. [. . .] De moslimvrouw is hiermee de belichaming (in alle opzichten van dat woord) van het islamdebat” (De Koning, 2008, p. 301-302). Meisjes proberen onder andere ook door hun constructie van de islam gelijkwaardigheid te bewerkstelligen tussen de seksen (De Koning, 2008, Hoofdstuk 6): “Het zoeken in de islam naar argumenten en rolmodellen die hun zelfstandige positie ondersteunen, speelt daarbij een centrale rol” (De Koning, 2008, p. 303). Het lijkt erop dat meisjes door hun achtergestelde positie in de islam meer gaan nadenken over die positie en ertegen in opstand komen: Faiza Oulahsen: “Als je als vrouw iets verkeerd doet, is het één en al schande. Dat is gewoon hypocriet.” Interviewer: “Ben je daardoor gaan nadenken over hoe de wereld in elkaar zit?” Faiza Ouhahsen: “Ik heb mezelf niet op die manier geanalyseerd. Maar ik denk dat dat wel degelijk een rol heeft gespeeld.” (Aboutaleb & Van der Kris, 2014, p. 6) Het is niet onaannemelijk dat deze achtergrond een gedeeltelijke verklaring vormt voor onze onderzoeksresultaten bij de vraag over de verschillen tussen de begrippen orthodox en liberaal: voorafgaand aan het LJG-bezoek hebben de ROC-ers nauwelijks weet van dit onderscheid: slechts 14% weet een goed verschilpunt te noemen en er is wat dit betreft geen verschil tussen de jongens en de meisjes. Na het sjoelbezoek weet 70% van de meisjes één of meer goede verschilpunten te noemen tegen maar 44% van de jongens (zie: : § 13.6 conclusie [24] en Hoofdstuk 8, m.n. Figuur 22). Behalve dat de ROC-meisjes meer leren over het onderscheid liberaal / orhodox, is hun houdingsverandering ook significant positiever dan die van de ROC-jongens. Daarnaast vinden ze het sjoelbezoek leuker en geven ze ook zelf, meer dan de jongens, aan dat hun beeld van de joden en de LJG veranderd is door het bezoek. Dit onderzoeksresultaat lijkt in tegenspraak met wat Madelon Bino zegt over de verschillen tussen de jongens en de meisjes: “De jongens zijn over het algemeen heel geïnteresseerd en coöperatief, terwijl we met de moslimmeisjes vaak pittige discussies hebben. Met name met de orthodoxe. Waar hun kritiek zich vooral op richt is het feit dat wij liberale Joden zijn. Zo hebben wij hier sinds vorig jaar een ritueel voor samenwonende homo’s en lesbiennes” (Crijnen, 2012). Uit ons onderzoek blijkt dat over het algemeen de meisjes meer geïnteresseerd zijn dan de jongens en dat het LJG-bezoek over het algemeen positiever werkt bij de meisjes. Dit neemt natuurlijk niet weg dat sommige orthodoxe moslima’s boos kunnen worden als ze horen over een LJG-‘Verbond van liefde’ tussen homo’s en lesbiennes. Een mogelijke andere verklaring zou kunnen zijn dat een fellere en conflictueuze opstelling van sommige moslim-meisjes juist aangeeft dat voor hen de discussie van wezenlijk belang is en daardoor uiteindelijk ook meer impact op hen heeft dan dat dat bij de jongens het geval is. Analoog aan de conflicten bij multiculturele inburgering zou men ook hier kunnen zeggen: ‘vechten is hechten’ en ‘door conflicten te vermijden zijn integratieproblemen nog nooit opgelost’ (Scheffer, 2013). Toekomstig (kwalitatief) onderzoek (zie § 14.5) zal moeten uitmaken welke van deze twee hypothesen het geval is of dat beide hypothesen waar zijn.

Page 148: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

136

14.5 Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek Longitudinaal vervolg onderzoek Om te onderzoeken in hoeverre de in dit onderzoek gevonden effecten blijvend zijn is longitudinaal vervolgonderzoek nodig. In het huidige onderzoek werd de posttest 14 dagen na het LJG-bezoek afgenomen. We kunnen de posttest echter ook afnemen na een maand, of we kunnen meerdere posttests afnemen gedurende een langer tijdsverloop. Uitbreiding met kwalitatief onderzoek Om erachter te komen welke redenen er schuilen achter bijvoorbeeld de toename van de jaloezie-associaties (zie [7]) en waarom dit meer het geval is bij de islamitische leerlingen (zie: § 9.6.2) kan ons kwantitatieve onderzoek aangevuld worden met een kwalitatief gedeelte. Ook is door kwalitatief onderzoek meer achtergrondinformatie te verkrijgen over de verschillen tussen de jongens en de meisjes. Door met individuele leerlingen, na het invullen van de posttest, het gesprek aan te gaan, kan meer betekenis gegeven worden aan de kwantitatieve onderzoeksresultaten. Bertram-Troost (2006) en Boog e.a. (2010) gebruiken een dergelijke gecombineerde onderzoeksstrategie. Door de data meteen na de posttest in SPSS in te voeren kunnen bijvoorbeeld extreem hoog en extreem laag scorende leerlingen worden opgespoord en bij deze leerlingen kan vervolgens een individueel diepte-interview worden afgenomen (Bertram-Troost, 2006). Op deze manier kunnen we achterhalen welke motieven en redenen er schuilgaan achter de leerlingen met extreme scores. Deze leerlingen worden in onze boxplots afgebeeld met een rondje [o] of met een asterix [*], maar in de huidige opzet weten we niet hoe we deze ‘uitbijters’ of ‘outliers’ (zie: BIJLAGE IV) inhoudelijk moeten interpreteren. Het gebruiken van antisemitisme-schalen In de huidige onderzoeksopzet zijn we qua onderzoeksmethodiek dicht bij de in het project gebruikte associatie-methode gebleven. In het project zelf wordt gebruik gemaakt van vrije associaties (zie Hoofdstuk 1). Wij hebben bij ons onderzoek gebruik gemaakt van een associatie-methode waarbij door de leerling een keuze moet worden gemaakt uit van te voren gegeven associatie-woorden (zie § 3.3 en BIJLAGE III). Een onbedoeld gevolg van deze onderzoeksmethodiek is het eerder genoemde interpretatieprobleem (zie: § 9.1). Bij het omcirkelen van negatieve gevoelsassociatiewoorden als ‘angst’, ‘woede’, ‘gevaar’ en ‘haat’ valt niet te achterhalen of de leerling doelt op negatieve gevoelens naar joden van zichzelf of op negatieve gevoelens over joden van anderen. Door onze onderzoeksmethodiek is het niet mogelijk om op grond van ons onderzoek uitspraken te doen over de mate van antisemitisme. Om betrouwbare en valide uitspraken te kunnen doen over de mate van antisemitisme van de leerlingen zou gebruik moeten worden gemaakt van antisemitisme-schalen, zoals die bijvoorbeeld worden gebruikt in het onderzoek van Elchardus (2013) (zie: § 2.3.4). Bij dergelijke schalen wordt de leerling een aantal (o.a. antisemitische) uitspraken voorgelegd waarbij de leerling bijvoorbeeld op een 10-puntsschaal kan aangeven in hoeverre hij of zij het met die uitspraken eens is. Bij het gebruik van dergelijke antisemitisme-schalen moet ons inziens een onderscheid worden gemaakt tussen vier verschillende vormen van antisemitisme (zie: § 2.3.4):

Page 149: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

137

[1] Klassiek antisemitisme bijv.: ‘Ik haat joden’ ‘Joden overdrijven de Holocaust’ [2] Antisemitisme in het kader van het Palestijns-Israëlisch conflict bijv.: ‘Joden zetten aan tot oorlog in het Midden-Oosten en geven anderen de schuld ervan’ ‘Joden haten Palestijnen en vermoorden ze’ [3] Antisemitisme in het kader van voetbal bijv.: ‘Bij het sporten en voetballen roep ik wel eens: joden, joden, joden!’ ‘Bij het sporten en voetballen roep ik wel eens: Hamas, Hamas, joden aan het gas’ [4] ‘Illuminati antisemitisme’ (*) bijv.: ‘De joodse illuminati zitten achter de aanval op de Twin Towers op 9/11 in New York’ ‘De illuminati-joden zitten achter de wereldwijde banken-, geld- en crediet crisis’ Daarnaast kan overwogen worden om in toekomstig onderzoek schalen op te nemen die Traditioneel Conservatisme meten, dat wil zeggen Homofobie, Genderongelijkheid, Genderoverschreidend gedrag en Autoritairisme (Roggemans, 2013, p. 262), om te onderzoeken in hoeverre het (eventueel te vinden) antisemitisme samenhangt met traditioneel conservatisme (zie Elchardus, 2013). (*) Illuminati antisemitisme is een hedendaagse variant van het klassieke antisemitisme, waarbij joden en zionisten worden geassocieerd met een moedeloos makend amalgaam van samenzweringstheorieën, apocalyptische visioenen en meer, zoals o.a.: de protocollen van de wijzen van Zion, de Vrijmetselarij, het communisme, Obama, de negers, 9/11, de bankenwereld, pande-mieën, het smelten van het ijs, tsunamis en heimelijk bij de mensen geïmplanteerde minichips: “Humanity has been colonized by a satanic cult called the illuminati. This cult represents Masonic and Jewish bankers who finagles a monopoly over government credit which allows them to charge interest on funds they create out of nothing. [.. .] This takes the form of a totalitarian world government dedicated to Lucifer [. . .] Thus, the people who hold our purse strings are conspiring against us. To distract and control us, they have used a vast occult network (Freemasonry) to infiltrate most organizations, especially government, intelligence agencies, education and the mass media. We are being re-engineered to serve the illuminati. They undermine institutions like marriage and religion, and promote depravity, dysfunction, cooruption and division. They have orchestrated two world wars and are planning a third” (Makov, 2011, flaptekst; zie ook: Illuminati, 2014).

Page 150: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

138

14.6 Aanbevelingen voor ‘Leer je buren kennen’ en voor de LJG Ga zo door! De belangrijkste aanbeveling die op grond van onze onderzoeksresultaten kan worden gedaan is: ga zo door! ‘Leer je buren kennen’ is een effectief interreligieus dialoogprogramma. Daarbij zou dan nog kunnen worden opgemerkt: denk nog eens goed na over de werking van het project bij de jongens: het zou mooi zijn als de effectiviteit van het sjoelbezoek bij de mannen verhoogd zou kunnen worden. Immers: uit het Panteia-onderzoek (zie § 2.3.4) blijkt dat bij de antisemitische voorvallen op Nederlandse middelbare scholen in 81% van de gevallen sprake is van manlijke daders, tegen 5% vrouwelijke. (Wolf e.a., 2013). Andere schoolsoorten De keuze voor het ROC, een MBO-opleiding, valt op meer gronden te verdedigen dan alleen op grond van het nabuurschap met de nieuwe LJG-sjoel. Behalve dat de MBO-leerlingen gekenmerkt worden door een ontwapenende directheid en spontaniteit (persoonlijke indruk en mening van MvdH & LdeW) valt de keuze voor het MBO/VMBO ook te verdedigen op grond van wetenschappelijk onderzoek. Zowel Stiphout & Deijkers, (2010), Wolf e.a. (2013) als Elchardus (2013) vinden dat antisemitisme vaker voorkomt in het praktijkonderwijs, het VMBO en in het MBO dan op HAVO en VWO (zie: § 2.3.4). Toch zou overwogen kunnen worden om het project uit te breiden naar andere schoolsoorten zoals HAVO en VWO. Dit is een relevante doelgroep omdat uit onderzoek blijkt dat het radicaliseringsproces van moslim jongeren zich met name voordoet bij hoger opgeleide jongeren tussen 16 en 25 jaar (Demant e.a., 2008, p. 79 en 82). Omdat de in het LJG-project uitgewerkte methode van interreligieuze dialoog en ontmoeting effectief blijkt te zijn is het de moeite waard om te overwegen het project uit te breiden naar andere schoolsoorten. Uitbreiding van het project met ander projecten Samenhangend met het vorige punt zou eveneens overwogen kunnen worden om voortbouwend op het project ‘Leer je buren kennen’ te gaan werken aan uitbreiding en verdieping met andere projecten in de onderstaande vier richtingen. Verdieping van het project is bijvoorbeeld denkbaar op het gebied van de orthodoxie en liberalisme. Uit ons onderzoek is gebleken dat het grootste en meest robuuste effect van het LJG-project op dit vlak ligt: vóór het sjoelbezoek weet slechts 14% van de ROC-ers één of meer verschilpunten te noemen tussen liberaal en orthodox jodendom, na het project is dat percentage gestegen tot 63%. Een (vervolg) project op het gebied van de orthodoxie versus het liberalisme en de progressiviteit binnen het jodendom, het christendom, en de islam (Kurzman, 1998; Khalil, 1999; Mandaville, 2003; Safi, 2003; Tayob, 2005) is het overwegen waard om de volgende twee redenen. Enerzijds is, zoals gezegd, uit onderzoek gebleken dat jongeren van mening zijn dat vredig samenleven tussen verschillende religies mogelijk is mits men de nodige kennis bezit van elkaars religie (REDCo, 2013; Bertram-Troost e.a., 2009). En anderzijds zijn (islamitische) jongeren in een dergelijk project waarschijnlijk zeer geïnteresseerd omdat ze actief op zoek zijn naar een hedendaagse persoonlijke invulling van hun geloof (Buijs e.a., 2006; De Koning, 2008; Demant, 2005; Pels e.a., 2008). Uitbreiding van het interreligieuze dialoogproject met een vervolgproject over moslimhaat, vrouwenhaat en homohaat lijkt zinnig. Ten eerste omdat Elchardus (2013) heeft aangetoond dat al deze zaken, zowel bij de niet-moslims, maar vooral ook bij de moslims, samengaan met het antisemitisme van de jongeren. Ten tweede omdat uit onderzoek blijkt dat er bij jongeren behalve van jodenhaat en antisemitisme ook sprake is van moslimhaat en anti-moslim discriminatie (Boog e.a., 2010; Elchardus, 2013). En ten derde omdat er bij veel jonge

Page 151: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

139

moslima’s een grote behoefte bestaat om te praten over de positie van vrouwen en meisjes (Demant, 2005). Er is behoefte aan interreligieuze gesprekken over de geschiedenis en de rol en functie van antisemitisme en moslimhaat, en de positie van vrouwen, homo’s en lesbiennes binnen het jodendom, het christendom, en de islam. Een derde mogelijkheid om ‘Leer je buren kennen’ te verdiepen en uit te breiden ligt op het gebied van het interpreteren van teksten. Jodendom, islam en christendom zijn de drie religies van het boek of Abrahamitische religies (Geiger, 1898). Het jodendom heeft wat tekstinterpretaie betreft de langste traditie (Holz, 1984; Musaph-Andriesse, 2000; Palache, 1984; Baumgarten, 1997; Ottenheim, 2014; zie § 2.2). Maar ook in de islam gaat het om de interpretatie van teksten: “In Muslim matters, clearly, nothing can replace an argument founded on a set of texts. And nothing beats an Islamist defending a liberal approach through an appeal to texts. [. . .] Recent progressive and liberal approaches have offered alternative ways of approaching the texts. [. . .] Accessibility of texts provides the basis for a profoundly personal approach to religion.” (Tayob, 2006, p. 18-19). In alledrie de religies is sprake van ‘gevaarlijke teksten’ (Marx, 2005): “Zo krijgen de Joden de opdracht alle volken te vernietigen die ‘de Here God aan u zal uitleveren, je zult hen geen medelijken tonen’ (Deur. 7:16); Christenen hebben geleerd ‘denk niet dat ik gekomen ben om vrede op aarde te brengen . . . maar het zwaard!’ (Mat. 10:34) en Moslims krijgen het advies ‘neem noch Joden, noch Christenen als uw vrienden . . . want de meesten . . . zijn bedrijvers van kwaad’ (Koran, Sura 5:50, 59). Paradoxaal genoeg, zijn deze teksten ingebed in dezelfde heilige boeken, waarin de meest liefdevolle instructies staan. Joden krijgen de opdracht om de naaste en de vreemdeling lief te hebben (Lev. 19: 18&34). In dezelfde lijn worden Christenen geïnstrueerd hun vijand lief te hebben (Matt 5:44). Moslims hebben geleerd om, betreffende de ongelovigen hen eerlijk te oordelen: ‘God heeft diegenen lief die rechtvaardig handelen!’ (Koran Sura 5:43). Deze tegengestelde tendensen zijn niet gemakkelijk op te lossen voor een gelovige” (Marx, 2005). Zoals gezegd (zie § 14.3), zijn Nederlandse islamitische jongeren op zoek naar een voor hen persoonlijk ware islam (Buijs e.a., 2006; De Koning, 2008; Demant, 2005). “Jongeren gaan zelf op zoek naar bronnen en gaan deze zelf interpreteren” (De Koning, 2008, p. 157). Uit onderzoek blijkt dat ze daarbij behoefte hebben aan gesprek en discussie (Demant, 2005; Pels e.a., 2008). Tenslotte is er behoefte aan uitbreiding van het project op het gebied van de Holocaust, genocides en mensenrechten. Enerzijds geven geschiedenisdocenten aan dat jongeren in het onderwerp zeer geïnteresseerd zijn. Anderzijds blijkt uit onderzoek dat veel Nederlandse jongeren de Holocaust bagatelliseren (Stiphout & Deijkers, 2010; Wolf e.a., 2013; zie § 2.3.4). Veenboer & Eissens (2012, p. 6-7; zie § 2.3.2) geven in het kader van de bestrijding van antisemitisme op het internet aan dat volgens hen de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog langzaam in de vergetelheid verzinken en dat het onderscheid tussen daders en slachtoffers vervaagt. Allport stelde al in 1954: : “pogroms, massacres, and the Hitlerian program of genocide mark the ultimate degree of violent expression of prejudice” (Allport, 1954, p. 15). De Holocaust is het centrale paradigma binnen genocide studies geworden (Boender & Ten Have, 2012) en een eventueel vervolgproject over de Holocaust biedt tevens de gelegenheid om in te gaan op (1) andere genocides, (2) de mensenrechten, en (3) de sociaal-psychologische mechanismen die ten grondslag liggen aan genocides (Van der Heijden, 2013).

Page 152: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

140

Bij het vormgeven van de bovengenoemde mogelijke (verdiepings)projecten met verschillende groepen jongeren kan gebruik worden gemaakt van de sociaal-psychologische onderzoeksresultaten op het gebied van het verminderen van vooroordelen (zie § 2.3.2) en van de pedagogische aanbevelingen van Micha de Winter in zijn boek ‘Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding’ (2011). Uit het vooroordeel-onderzoek blijken de volgende voorwaarden (Aronson e.a, 2005): (1) de groepen hebben een gemeenschappelijk doel, (2) er is sprake van wederzijdse afhankelijkheid, (3) ze hebben gelijke status en macht, (4) er is sprake van een vriendelijke en informele sfeer, (5) er zijn meerdere groepsleden bij betrokken, en (6) er is sprake van sociale normen die de groepsgelijkheid ondersteunen. Micha de Winter doet in het slothoofdstuk van zijn boek enkele voor ons relevante aanbevelingen waarbij hij zich baseert op andere auteurs; enkele citaten (zie voor de bronnen: De Winter, 2011, p. 108-141): (1) Uitgaan van de identiteit, concrete problemen en emoties van de jongeren zelf “Antiracisme-onderwijs zou volgens Ezekiel moeten gaan over identiteit: waar liggen mijn eigen wortels, wat is bijzonder aan mijn familieachtergrond, welke verschillende achtergronden draag ik met me mee, waarom en hoe ben ik geworden wie ik ben?”. (p. 130) “Om goede pedagogische afwegingen te kunnen maken, is het dus van groot belang om de concrete problemen en dilemma’s van kinderen en jongeren in ogenschouw te nemen en open te staan voor de perspectieven die voor hen de werkelijkheid vormen”. (p. 135) (2) Erkenning van conflicten en emoties “De harde werkelijkheid is volgens Ben-Porath echter per definitie politiek en conflictueus van aard. Als je dat wezenlijk karakter kunstmatig buiten beschouwing laat, dan maak je van vredeseducatie in feite een irrelevant en oneerlijk project. Conflict en dreiging raken kinderen en jongeren heel direct en daarom heeft vredeseducatie per definitie ook een belangrijke emotionele component”. (p. 136) (3) Humaniseren, decategoriseren en personaliseren Waller stelt dat het voor jongeren van groot belang is dat ze vooral ook via voorbeelden van volwassenen leren hoe je humaniseert, decategoriseert en personaliseert. “Dat wil zeggen: dat je gemeenschappelijke eigenschappen en belangen kunt ontdekken in mensen die tot een andere groep behoren, dat je mensen niet op voorhand op groepskenmerken beoordeelt, en naar ze leert kijken als unieke persoonlijkheden”. (p. 131-132) (4) Bevorderen van een interruptieve en kritische democratische cultuur Davies pleit voor een cultuur waarin het uiten van extreme opvattingen niet simpelweg wordt verboden, maar waarin het elkaar kritisch bevragen tot norm is verheven. “Daarvoor zijn vijf elementen nodig, te weten:

Page 153: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

141

• kritische eruditie (onder meer kennis over conflicten, politiek, godsdienstvergelijking, media);

• kritisch (dis)respect (degelijk begrip van universele rechten en verantwoordelijkheden);

• kritisch denken (alternatieve gezichtspunten en idealen kunnen afwegen); • kritische twijfel (standpunten zijn altijd voorlopig); • kritische ‘lichtheid’ (kunnen accepteren dat met idealen en de dragers daarvan altijd

de draak gestoken kan worden)”. (p. 138) Een taak voor de LJG en/of voor de joodse gemeenschap? Men kan zich natuurlijk de vraag stellen of het een taak voor de LJG is om in de bovengenoemde richtingen vervolgprojecten te gaan uitwerken. De LJG is niet in de eerste plaats een interreligieus ontmoetings- en educatie centrum. Wel is er een aantal argumenten aan te voeren voor het standpunt dat er op dit gebied taken en mogelijkheden liggen voor de Nederlandse joodse gemeenschap: Dergelijke projecten zijn in het belang van de joodse gemeenschap Binnen de joodse gemeenschap is sprake van een toenemend gevoel van antisemitisme (FRA, 2013; PewResearch, 2013; Wallet, 2013) en de bovengenoemde projecten gaan antisemitisme tegen. In Nederland is sprake van een toenemend anti-religieuze stemming (Jacobs, 2013; Wallet, 2013) en dergelijke interreligieuze dialoogprojecten kunnen daar, gezien de resultaten en conclusies van ons onderzoek, een zeker tegenwicht tegen bieden. Dergelijke projecten kunnen goed opgezet worden vanuit de joodse gemeenschap Bij het lezen van de literatuur (Buijs e.a., 2006; De Koning, 2008; Demant, 2005; Pels e.a., 2008) vielen ons de vele parallellen op die er bestaan tussen het (Nederlandse) jodendom en de (Nederlandse) islam: zowel op het vlak van het geloof zelf, de geschiedenis van de geloofsgemeenschappen als de reacties van de autochtone Nederlanders, antisemitisme en islamfobie. Daarnaast is er door de ‘scheiding van kerk en staat’ bij veel algemeen Nederlandse organisaties sprake van obstakels en taboes bij het opzetten van activiteiten met religie als inspiratiebron (Pels e.a., 2008, p. 23). En tenslotte bestaat er binnen de joodse gemeenschap een lange traditie van discussie en pluriforme tekstinterpretatie (zie § 2.2). Er is een duidelijke behoefte aan dergelijke projecten Zowel vanuit de islamitische gemeenschap (Demant, 2005; Pels e.a., 2008) als vanuit de Nederlandse gemeenschap in het algemeen bestaat er een duidelijke behoefte aan dergelijke projecten (tegengaan van radicalisering; zie Demant e.a., 2008, m.n. p. 99, 119, 176, 180 en 195). De aanbevelingen voor de politiek van het REDCo-onderzoek (REDCo, 2013; zie § 2.2) werden zowel besproken en aanvaard in het Europese Parlement in Brussel (in December 2008) als in de Raad van Europa in Straatsburg (in Maart, 2009) [zie: http://www.redco.uni-hamburg.de/web/3480/3481/index.html]: “Develop and strenthen skills for dialogue between pupils concerning different religions and worldviews. Provide opportunities for engagement with different worldviews and religions (including cooperation with local communities in order to increase exchange between different religious and non-religious groups)” (REDCo, 2013, p. 3). Chantal Suissa, de projectleider van het LJG-project ‘Leer je buren kennen’, en één van de gespreksleiders, zegt het zo (Suissa, 2013):

Page 154: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

142

“Op dit moment maakt de Joodse gemeenschap zich ernstige zorgen over opkomend antisemitisme onder islamitische jongeren. Ik ken die jongeren en in sommige gevallen is deze angst terecht. Maar de remedie tegen tegen antisemitisme kan in mijn ogen nooit islamfobie zijn. Waar ligt dan de oplossing van het probleem? Ik geloof nog steeds dat de sleutel ligt bij opvoeding en educatie. [. . .] Laat je deze jongeren Joodse jongeren ontmoeten of met hen samenwerken, dan zie je vaak dat hun beeld volledig omslaat”.

Page 155: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

143

LITERATUUR Aboutaleb, Y. & J. Van der Kris (2014). In de cel voel je je echt geen held – Interview Faiza Oulahsen. NRCWEEKEND dd. 4 & 5 januari 2014, p. 6 & 7 Abram, I. B.H. (1993). Joodse identiteit – Over identiteit en imago als beelden en over joodse identiteit als culturele identiteit. Kampen: Uitgeverij Kok. ADL (2012). Attitudes toward jews in ten european countries. New York: Anti-Defamation League. [http://www.adl.org/anti-semitism/ ; dd. 3-11-2013] ADL Global 100 (2014). A survey of attitudes toward jews in over 100 countries around the world [http://global100.adl.org/public/ADL-Global-100-Executive-Summary.pdf; dd. 16-5-2014] Allport, G.W. (1954). The nature of prejudice. Reading MA: Addison-Wesley. Aronson, E., T.D. Wilson, & R.M. Akert (2005). Social Psychology. New Jersey: Pearson Education LTD Baumgarten, A. I. (1997), The flourishing of jewish sects in the maccabean era – An interpretation. Leiden: Brill. Bertram-Troost, G.D. (2006). Geloven in bijzonder onderwijs – Levensbeschouwelijke identiteitsontwikkeling van adolescenten in het voortgezet onderwijs. Zoetermeer: Boekencentrum. Bertram-Troost & G., S. Miedema (2009). Semantic differences in European research cooperation from a methodological and theoretical perspective – Translation and terminology. In Valk, e.a. (2009), p. 29-39. Bertram-Troost, G., S. Miedema, I. Ter Avest, & C. Bakker. (2009). Dutch pupils’ views on religion in school and society – Report on a quantitative research. In Valk, e.a. (2009), p. 221-268. Bino, M. (2012). Beschrijving projekt ‘Leer je buren kennen’ – een samenwerkingsprojekt tussen de Liberaal Joodse Gemeente Amsterdam en het ROC van Amsterdam. Amsterdam: LJG (interne publikatie). Bino, M. (2013). Doelstellingen. E-mail dd. 28-10-2013 aan Lisanne de Wit. Bliek, P, L. de Deugd, S. Sierksma, M. Vos, & L. de Wit (2011). De dialoog: een open deur? – Onderzoek naar de praktijken en opvattingen omtrent de interreligieuze dialoog binnen en rondom de Liberaal Joodse Gemeente Amsterdam. Amsterdam: Vrije Universiteit. Boender, B, & W. Ten Have (2012). The Holocaust and other genocides – An introduction. Amsterdam: NIOD, Amsterdam University Press. Boog, I., W. Dinsbach, J. Van Donselaar, & P.R. Rodrigues (2010). Monitor Rassendiscriminatie 2009. Amsterdam / Leiden: Landelijk expertisecentrum van Art.1/Anne Frank Stichting. [http://www.art1.nl/; dd. 3-11-2013] Buijs, F. J., F. Demant, & A. Hamdy (2006). Strijders van eigen bodem – Radicale en democratische moslims in Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Page 156: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

144

Coenders, M., J. Kik, E. Schaap, J. Silversmith, & R. Schriemer (2012). Kerncijfers 2011 – Overzicht van discriminatieklachten en –meldingen geregistreerd bij antidiscriminatievoorzieningen. Leeuwarden/Nijmegen: Landelijke Brancheorganisatie Antidiscriminatiebureaus (LBA) en Samenwerkende Antidiscriminatievoorzieningen Nederland (SAN). [https://www.discriminatie.nl/data/afbeeldingen/Kerncijfers_2011.pdf; dd. 3-11-2013] Crijnen, T. (2012). ‘Leer je buren kennen’ – Amsterdamse jongeren ontmoeten Joodse buurtgenoten. Kroniek – Informatiebulletin van de Katholieke Raad voor Kerk en Jodendom, 2/2012 [http://www.kri-web.nl/wp-content/uploads/2013/01/kroniek2-2012.pdf; dd. 28-10-2012] Dekker, G., J. De Hart, T. Beents & J. Peters (2006). God in Nederland 1996 – 2006. Kampen: Ten Have. De Koning, M. (2008). Zoeken naar een ‘zuivere’ islam – Geloofsbeleving en identiteitsvorming van jonge Marokkaans-Nederlandse moslims. Amsterdam: Bert Bakker. Demant, F. (2005). ‘Islam is inspanning – De beleving van de islam en de sekseverhoudingen bij Marokkaanse jongeren in Nederland’. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Demant, F, M. Slootman, F. Buijs & J. Tillie (2008). Teruggang en uittreding – Processen van deradicalisering ontleed. Amsterdam: IMES (Institute for Migration and Ethnic Studies UvA). De Winter, M. (2011). Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding. Amsterdam: SWP Duran, B. (2013) [http://www.islamicuniversity.nl/nl/actueel/publicaties/291-de-interreligieuze-dialoog-vanuit-het-islamitisch-perspectief.html; dd. 28-10-2013] Elchardus, M. (2013). Houding ten opzichte van moslims en joden in Antwerpen en Gent. In: N. Vettenburg, M. Elchardus, J.Put, & S. Pleysier (eds.), Jong in Antwerpen en Gent – Bevindingen uit de JOP-monitor Antwerpen-Gent. Leuven: Acco. p. 187-222. Friedmann, E., & G. Muller (2013). Monitor antisemitische incidenten in Nederland 2012. Den Haag: CIDI. [http://www.cidi.nl/pdf/Monitor_Antisemitisme_2012.pdf; dd. 3-11-2013] FRA (2013). Ervaringen van Joodse mensen met discriminatie en door haat ingegeven misdaden in lidstaten van de Europese Unie. Wenen: European Union Agency for Fundamental Rights [http://fra.europa.eu/en; dd 30-12-2013] Garfunkel, R. (2004). What Works? – Evaluating Interfaith Dialogue Programs. Special Report of the United States Institute of Peace. [http://www.usip.org/sites/default/files/resources/sr123.pdf; dd. 02-11-2013] Geiger, A. (1898/2012). Judaism and Islam. A prize essay. [vertaling van: Was hat Mohammed aus dem Judentume aufgenommen? 1833 – Bonn] Forgotten Books [www.forgottenbooks.org] Groen, J. (2012). Joodse gemeente opent de deuren. Volkskrant, 15-11-2012, p. 8. Hagendoorn, L. (1986). Cultuur-conflict en vooroordeel – Essays over de waarneming en betekenis van cultuurverschillen. Alphen aan de Rijn: Samson Uitgeverij.

Page 157: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

145

Het Parool (2013). Van Es: ‘Ik da geen religieuze preken subsidieren’ In: Het Parool van 11-12-2013. Holz, B.W. (eds.) (1984). Back to the sources – Reading the classic jewish texts. New York: Simon & Schuster. Illuminati (2014). http://www.youtube.com/watch?v=2HnPjClhjG0 http://www.youtube.com/watch?v=ewt1TEofCbI http://www.jewwatch.com/jew-worldconspiracies-illuminati.html [dd. 19-01-2014] Jacobs, B. (2013). Is Chanoeka gezellig? In NIW nr. 22 dd. 29-11-2013, p. 22-23 Jolles (2011). Ellis en het verbreinen; over hersenen, gedrag & educatie. Amsterdam: Neuropsych Publishers. JOP-monitor (2012). Technisch verslag JOP-monitor Antwerpen Gent. Gent: JOP [http://www.jeugdonderzoeksplatform.be/ned/; dd. 5-11-2013] Khalil, G. (1999). The working group modernity and islam. ISIM Newsletter, nr. 2, 1999, p. 36. Kurzman, C. (1998). Liberal islam: A source-book. Oxford: Oxford University Press. Makov, H. (2011). Illuminati: the cult that hijacked the world. Winnipeg/Canada: Silvas Green. Mandaville, P. (2003). What does progressive islam look like? ISIM Newsletter, nr. 12, June 2003, p. 34-35. Marx, T. (2005). Gevaarlijke teksten – Inleiding bij een drie-daagse cursus. Amsterdam: Folkertsma Stichting (Nu: Stichting Pardes). Mock, L. (2013). Een ontmoeting van mensen. In: Nieuw Israelitisch Weekblad, jaargang 148, nummer 37, p. 30-31. Moyaert, M. (2013). [http://www.godgeleerdheid.vu.nl/nl/over-de-faculteit/medewerkers/wetenschappelijk-personeel-m-s/m-moyaert/index.asp; dd. 28-10-2013] Musaph-Andriesse, R.C. (2000). Wat na de Tora kwam. Amsterdam: Amphora Books. Ottenheim, E. (2014). De scholen van Hillel en Sjamai – pluralisme in farizees jodendom. Les 1 van de Crescas-cursus: Rond het jaar 0. Amsterdam dd. 16-01-2014. Palache, J.L. (1984). Inleiding in de talmoed. Amstelveen: Amphora Books. Pels, T., M. De Gruijter, & F. Lahri (2008). Jongeren en hun islam. Utrecht: Forum & Verwey-Jonker Instituut. PewResearch (2013). A portrait of Jewish Americans. [http://www.pewforum.org/2013/10/01/jewish-american-beliefs-attitudes-culture-survey/; dd. 3-1-2014] Poorthuis, M. (2013). [http://www.marcelpoorthuis.nl/; dd. 28-10-2013]

Page 158: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

146

Roggemans, L. (2013). Homofobie en genderongelijkheid. In: N. Vettenburg, M. Elchardus, J.Put, & S. Pleysier (eds.), Jong in Antwerpen en Gent – Bevindingen uit de JOP-monitor Antwerpen-Gent. Leuven: Acco. p. 247 - 270. REDCo (2011). Vragenlijst over godsdienst en school. Amsterdam: Vrije Universiteit. REDCo (2013). Religion in education: Contribution to dialogue – Policy recommendations of the REDCo research project – 19 March, 20009. [http://www.redco.uni-hamburg.de/web/3480/3481/index.html; dd. 28-11-2013] Safi, O. (2003). What is progressive islam? ISIM Newsletter nr. 13, december 2003, p48-49. Scheffer, P. (2013). Het land van aankomst. Amsterdam: De bezige Bij Solinge, H., & C. Van Praag (2010). De Joden in Nederland anno 2009. Diemen: uitgeverij AMB Suissa, C. (2013). Toespraak van Chantal Suissa – Jom Hasjoa herdenking 2013. [http://www.jhm.nl/herdenken/herdenkingen/jom-hasjoa/toespraak-chantal-suissa; dd. 3-1-2014] Stiphout, R., & R. Deijkers (2010). Oorlogsgeneratie sterft uit, maar Tweede Wereldoorlog blijkt onder scholieren meer te leven dan ooit. Wat leren en weten ze? In; Elsevier, dd. 1 mei 2010, p. 16 e.v. Tayob, A. (2005). Reading religion and the religious in modern islam. ISIM Review nr. 15 / spring 2005, p. 56-57. Tayob, A. (2006). Liberal Islam – Between texts and its moder condition. ISIM Review nr. 18, Autumn 2006, p. 18-19. Valk, P., G. Bertram-Troost, M. Friederici, C. Béraud (eds.) (2009). Teenagers’ perspectives on the role of religion in their lives, schools and societies – A European quantitative study. Münster: Waxmann. Veenboer, D., & R. Eissens (2013). Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) Jaarverslag 2012. Amsterdam: Stichting Magenta, MDI [http://www.meldpunt.nl/site/page.php?lang=&pageID=34; dd. 3-11-2013] Van der Heijden, M. (2013). A jewish second generation visual artist approach to Holocaust--, genocide- and human rights education – life history. Artworks, historical and social psychological aspects combined. Paper presentatie op 9-4-2013 op de 20e Internationale Euroclio conferentie: Reflecting remembrance – Teaching history for a common culture of remembrance? Erfurt/Duitsland. Vettenburg, N., M. Elchardus, J.Put, & S. Pleysier (eds.) (2013). Jong in Antwerpen en Gent – Bevindingen uit de JOP-monitor Antwerpen-Gent. Leuven: Acco. Wallet, B. (2013). Lezing op 1-12-2013 tijdens het LJG-symposium Progressief Jodendom in de 21e eeuw. Wolf, E., J. Berger,& L. de Ruig (2013). Antisemitisme in het voortgezet onderwijs. Een onderzoek in opdracht van de Anne Frank Stichting. – Eindrapport. Zoetermeer: Panteia. [http://www.annefrank.org/ImageVaultFiles/id_15780/cf_21/RapportPanteiaJuli13.PDF; dd. 4-11-2013]

Page 159: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

147

BIJLAGE I: Janny Groen VK 15/11/2012

In november 2012 schreef Jannie Groen in de Volkskrant de volgende reportage naar aanleiding van de 100-ste ROC-groep: “Reportage / strijd tegen antisemitisme J o o d s e g e m e e n t e o p e n t d e d e u r e n VAN ONZE VERSLAGGEEFSTER JANNY GROEN − 15/11/12, In stilte voerde de Liberaal Joodse Gemeente Amsterdam een opmerkelijk initiatief uit. De gemeente ontving zo'n tweeduizend roc'ers, vaak van niet-westerse afkomst, 'om elkaar te leren kennen'.

AMSTERDAM - Ajax, jodenkoek, Hitler, Anne Frank, grote neus. Het is een greep uit de eerste ingevingen die 29 leerlingen van het MBO College Zuid noteren als ze denken aan het jodendom.!!

Ze zijn de honderdste groep roc-leerlingen die op bezoek komt bij de Liberaal Joodse Gemeente Amsterdam (LJG). Zonder veel ruchtbaarheid organiseert de LJG al zo'n twee jaar - vanaf het moment dat de deuren van het nieuwe gebouw in de Rivierenbuurt opengingen - deze ontmoetingen. Ruim tweeduizend jongeren zijn inmiddels wezen buurten. Voor het eerst mag een verslaggever meekijken bij het project 'Leer je buren kennen'. !!

Zojuist hebben de jongeren een film gezien waarin allerlei vooroordelen passeren over joden. Ze worden lichtvoetig geserveerd door figuren uit de Amerikaanse animatieserie South Park, de Britse komiek Borat, cabaretier Hans Teeuwen en andere performers. Wat is de overeenkomst tussen oudere joden en jonge zwarten? Beide groepen houden van goud, van bling, bling.!!

De leerlingen van de opleiding Evenementenorganisatie bespreken hun eigen vooroordelen. Sharif (22) vindt dat het filmpje je op een bepaald spoor zet. 'Joden zijn gierig', daar denkt hij nu aan. Maar eerlijk gezegd was zijn eerdere associatie: 'De Hitlertijd. Maar de joden zijn er na de Tweede Wereldoorlog erg goed van afgekomen. Beter dan de rest. Joden zijn de wereldleiders.'!! Hij denkt dan vooral aan de naam Bush. Alejdin (20), een van oorsprong Bosnische Moslim, noemt discriminatie en onderdanigheid. 'Joden waren vroeger slaven, vandaar.'

!!Plannen voor het 'Leer je buren kennen'-project rijpten al tijdens de bouwfase van het pand van de LJG. !!'We kwamen pal naast een school met veel leerlingen met een niet-westerse achtergrond. Turks, Marokkaans, Hindostaans', zegt LJG-directeur Madelon Bino. 'We wisten van de vooroordelen, dat niet alle jongeren positief over joden denken, al hebben ze hen nog nooit ontmoet. Daar moesten we wat mee. We wilden geen hek om ons heen, maar ons openstellen en het gesprek aangaan.'!!Ondanks de intentie van openheid, komen bezoekers niet makkelijk binnen. Ze moeten door een sluis. Bij de ontmoetingen met roc-leerlingen is ook altijd een beveiliger. Bino: 'Anno 2012 moeten joodse gebouwen in Nederland worden beveiligd. Het is niet anders.’

' !!Na het associatieve gedeelte, sparren de leerlingen met twee joodse gespreksleiders. Dinsdag zijn dat acteur Yair van der Wieken (38) en diversiteitstrainer Chantal Suissa (32). 'Wie is er ooit een jood in het wild tegengekomen?’, vraagt Van der Wieken. 'Ik herken ze niet', roept een meisje. Een ander heeft ze weleens in Antwerpen gezien. 'Met van die krullen en zwarte hoedjes.’ !!Het joodse duo wil vooral de diversiteit in het jodendom laten zien, afrekenen met het stereotype beeld van de rijke, gierige jood en ongenuanceerde Israël-supporter. Suissa: 'Zet twee joden bij elkaar, dan krijg je drie meningen.’

De leerlingen willen van alles weten: over keppeltjes, de joodse jaartelling, sabbat, het eind der tijden, de spijswetten. Over de verschillen tussen halal en kosjer eten, bidden richting Jeruzalem of Mekka. Over hoe Van der Wieken en Suissa in het leven staan. Ze kennen de geloofsregels, zeggen ze, maar volgen die niet zonder meer. Suissa: 'Zelf zal ik misschien eerder bio dan kosjer vlees kopen, ik hecht

Page 160: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

148

aan dierenwelzijn.'!! Ongeremd vertellen ze over hun leven. Dergelijke ontmoetingen, vinden ze, werken alleen als je authentiek bent. Suissa heeft twee kinderen en is met een man getrouwd die orthodoxer is dan zij. 'Hoe we dat doen in de opvoeding? Dat is schipperen. Soms gaan de kinderen met mij mee naar de sjoel (gebedsruimte), soms met hem.’

Een van de gevoeligste onderwerpen is het 'complexe' Palestijns-Israëlische conflict. Alejdin zegt zich vaak machteloos te voelen. 'Vooral als we beelden zien op de Arabische televisie van Israelische gruweldaden die ze hier nooit tonen', vult zijn buurman aan. Die machteloosheid blijkt wederzijds.!!

De groep verkast naar de sjoel. De jongens kunnen slechts naar binnen met een keppeltje op. Om hun onbevangenheid niet te beïnvloeden heeft begeleidster Jessy Waaldijk de jongeren nergens op voorbereid, behalve op dit onderdeel. Voor één leerling, een moslim, was het sjoelbezoek een brug te ver. Die is thuisgebleven. !!Dit was een makkelijke groep, zegt Suissa. Soms hoort ze opmerkingen als: 'Juffrouw, de Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog is toch verzonnen om Israël te kunnen oprichten?' Suissa: 'Dan moet je rustig zien te blijven en op een aardige manier in discussie gaan.' In de hoop dat die vooroordelen wat kunnen worden bijgesteld.!

[INZET:] Minder haatmails, maar meer rechtstreekse confrontaties!

Stereotypen over joden zijn stevig ingesleten. Als er conflicten in het Midden-Oosten zijn, stijgt ook het aantal antisemitische incidenten in Nederland. Maar ook als er geen conflicten zijn, is er sprake van een 'basis-antisemitisme'. In Nederland werden vorig jaar, volgens de laatste antisemitisme monitor van het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI), 113 incidenten geregistreerd. Er werden minder haatmails verstuurd, maar de rechtstreekse confrontaties (scheldpartijen, lastigvallen op straat, vandaliseren van joodse doelen) namen toe. De vraag is welk effect ontmoetingsprojecten als 'Leer je buren kennen' heeft op de cijfers. Zouden die zonder die initiatieven hoger uitvallen? Empirisch onderzoek is er nauwelijks. De eerste resultaten van een VU-onderzoek naar het LJG-project zijn licht positief, bleek dinsdag. 128 roc-leerlingen vulden voor en na het bezoek aan de LJG een vragenformulier in. Ze begrijpen 'de ander' iets beter, vinden de interreligieuze dialoog iets belangrijker dan voorheen en zijn eerder geneigd in te gaan op een uitnodiging bij een jood te eten.” (Groen, 2012)

Tot zover Janny Groen in de Volkskrant.

Page 161: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

149

BIJLAGE II: Over de auteurs

Maarten van der Heijden is autonoom (kinder)psycholoog, beeldend kunstenaar en barok musicus te Amsterdam. Van der Heijden werkte van 1977 tot 1982 als wetenschappelijk medewerker bij de afdeling Kinderpsychiatrie van het Adademisch Ziekenhuis bij de Universiteit van Amsterdam. Van 1982 tot 2002 was hij Universitair Docent bij de vakgroepen Onderwijsstudies, Orthopedagogiek en Ontwikkelingspsychologie van de FSW te Leiden. En in 1993 promoveerde hij in de sociale wetenschappen aan de Universiteit Leiden op een proefschrift over hoofdrekenen en persoonlijkheid. Van der Heijden’s wetenschappelijke publicaties zijn te vinden op zijn website (doorklikken onder CV). Van 2005 tot 2010 studeerde hij aan de Gerrit Rietveld Academie, waar hij in 2010 afstudeerde met werken waarin zijn joodse tweede generatie identiteit tot uitdrukking komt. In zijn kunst verwerkt hij de foto’s die de geallieerden maakten bij de bevrijding van de concentratiekampen in 1945. Daarnaast werkt hij sinds 2008 aan een autobiografisch internet kunstwerk over het uitpakken, fotograferen en archiveren van de inhoud van de 141 verhuisdozen die hij al z’n hele leven met zich meesleept. Maarten van der Heijden gaf – o.a. op het ROC – en geeft lessen over de Holocaust, andere genocides en mensenrechten. In deze lessen combineert hij zijn kunst met zijn familiegeschiedenis en met de sociaal-psychologische aspecten van genocides (zie: Van der Heijden, 2013). Maarten van der Heijden is sinds 2011 lid van de LJG te Amsterdam.

website: http://www.maartenvanderheijden.nl contact: [email protected]

Lisanne de Wit studeert Algemene Theologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. In 2013 heeft zij een minor ‘Jodendom’ succesvol afgerond aan de Tel Aviv University in Israël. In 2014 hoopt zij haar bachelor Algemene Theologie af te ronden. Zij is medeauteur van het onderzoek “De Dialoog – Een open deur?” (Bliek e.a., 2011), dat in samenwerking met de Liberaal Joodse Gemeente en de VU tot stand is gekomen. In dit rapport is een kort onderzoek opgenomen naar het project “Leer je Buren Kennen”, opgezet en uitgevoerd door Lisanne de Wit. Dit verslag heeft als vooronderzoek gediend voor het onderzoek wat voor u ligt en de door Lisanne de Wit ontwikkelde vragenlijst stond aan de basis van de vragenlijst die in het huidige onderzoek werd gebruikt. Daarnaast is Lisanne actief geweest binnen de non-profit organisatie Platform Ins, een platform dat zich inzet voor de interculturele- en interreligieuze dialoog in de Nederlandse samenleving. Van januari tot juni 2014 was ze als stagiaire werkzaam bij het Joods Historisch Museum. En van september 2014 tot augustus 2015 volgt Lisanne de Wit een master ‘Abrahamic Religions’ aan het Heythrop College van de University of London.

contact: [email protected]

Page 162: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

150

Page 163: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

151

BIJLAGE III

Page 164: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

152

Page 165: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

153

Page 166: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

154

Page 167: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

155

Page 168: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

156

Page 169: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

157

BIJLAGE IV Wat is een boxplot? Korte verklaring van enkele statistische termen. In de statistiek doen we aan de hand van getallen (variabelen) uitspraken over grote groepen mensen. Een variabele in ons onderzoek is bijvoorbeeld het door de leerling op een 10-puntsschaal omcirkelde cijfer bij de vraag: ‘Hoe belangrijk is jouw geloof voor je?’ De variabele BELANG GELOOF kan de waarden 1 (‘geloof helemaal niet belangrijk’) tot 10 (‘geloof heel erg belangrijk’) aannemen en elke ROC-leerling krijgt een score op deze variabele van 1 t/m 10. Er zijn drie getallen die in één keer iets zeggen over onze hele onderzoeksgroep van 338 ROC-leerlingen:

• het gemiddelde: tel alle individuele scores bij elkaar op en deel dat getal dan door het aantal leerlingen (338);

• de mediaan: zet alle individuele scores op een rij van laag tot hoog en neem dan de middelste score;

• de modus: dat is de meest voorkomende score. Een boxplot (of doosdiagram) is nu een plaatje waarin je in één oogopslag heel veel over de hele groep van 338 leerlingen kunt zien. Op de volgende bladzijde wordt dit toegelicht aan de hand van de boxplots van de variabele BELANG GELOOF voor de drie geloofsrichtingen. Als je de drie boxplots op de volgende pagina bekijkt zie je meteen dat er tussen de drie geloofsrichtingen ‘behoorlijk grote’ verschillen zijn in de mate waarin de leerlingen hun geloof belangrijk vinden: het soort geloof blijkt van invloed op hoe belangrijk men dat geloof vindt. Anders gezegd: er blijkt sprake van een effect van de aard van het geloof (christelijk, islam, niet-gelovig) op de variabele BELANG GELOOF. In de statistiek gebruiken we twee getallen om iets concretere en hardere uitspraken te kunnen doen over dit effect, namelijk het significantie-niveau van het effect en de grootte van het effect. In dit geval is er sprake van een significantie niveau van p = 0,000 (zie § 4.2.2). Dit wil zeggen dat de kans dat het effect misschien te danken is aan toeval kleiner is dan 0,04 (vier honderdste) procent. In de sociale wetenschappen vindt men meestal een kans van 5% (p = 0,05) dat het effect misschien ook veroorzaakt zou kunnen zijn door toeval nog net aanvaardbaar om te kunnen spreken van een significant effect. Maar niet alleen het significantie-niveau (p) van een effect is belangrijk, ook de grootte van het effect (r) is relevant. In de statistiek wordt de effectgrootte (r) aangeduid met de volgende getallen: 0,10 – 0,29: klein effect 0,30 – 0,49: middelmatig groot effect 0,50 – 0,90: groot effect. Bij de effectgrootte gaat het niet om toeval of kans, maar om de sterkte van het verband tussen de variabelen. In ons geval vinden we een effectgrootte van r = 0,72 (zie § 12.3).. Dit betekent dat 52% van de variatie die er bestaat in de antwoorden op de vraag ‘Hoe belangrijk is jouw geloof voor je?’ verklaard kan worden op grond van de geloofsrichting. Bij een effectgrootte van 0,50 zou dit percentage 25% zijn, bij een effectgrootte van r = 0,30 zou dit 9% zijn en bij een effectgrootte van 0,20 zou het percentage 4% zijn.

Page 170: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

158

Figuur 4: Boxplots van BELANG GELOOF per geloofsrichting Toelichting: wat zie je in een boxplot? De dikke lijn (horizontaal in de box) is de mediaan. Je ziet dat bij de christenen de waarde 7 de middelste score vormt, bij de moslims is dat de waarde 10 en bij de niet gelovigen de waarde 1 (zie de figuren 5a t/m 5c op p. 33 en 34 voor de verdeling van de scores). De hoogte van de doos geeft een afbeelding van de scores van 50% van de leerlingen in het midden. Je ziet in één oogopslag dat 50% van de christenen 5 t/m 9 hebben omcirkeld, 50% van de moslims 9 of 10 en 50% van de niet-gelovigen 1 en 2. De twee staarten geven een afbeelding van de scores van 25% van de relatief hoog scorende leerlingen en 25% van de relatief laag scorende leerlingen. Bij de christenen zie je bijvoorbeeld dat de 25% hoge scoorders een 9 of 10 omcirkeld hebben en de 25% lage scoorders een 1, 2, 3, 4 of een 5. Tenslotte zie je bij de moslims en de niet-gelovigen nog rondjes en sterretjes. Dat zijn de ‘uitschieters’ of ‘uitbijters’ (Eng.: ‘outliers’): leerlingen met extreem hoge of extreem lage scores. De rondjes zijn de milde uitbijters, de sterretjes zijn de extreme uitbijters (meer dan drie keer de box-hoogte), met er naast de leerlingnummers. Je ziet dus dat de islamitische ROC-er nr. 61 – in tegenstelling tot de meerderheid van de islamitische leerlingen – zijn of haar geloof helemaal niet belangrijk vindt (score 1) en dat de niet-gelovige leerlingen 145 en 168 – anders dan de meeste niet-gelovigen – hun geloof wèl heel erg belangrijk vinden (score 10).

Page 171: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

159

BIJLAGE V (A) Toetsresultaten (A) effect LJG-bezoek, BETWEEN SUBJECTS DESIGN onderzoeksgroep II Mann-Whitney-U test voor onafhankelijke / niet-gerelateerde steekproeven

vraag en

paragraaf

variabele

N

U

W

z

sig.-2zijdig

r

A1

4.2.1

BELANG GELOOF

-

-

-

-

NS

-

A2

5.3.1

BELANG DIALOOG

-

-

-

-

NS

-

A3

6.3.1

TOT. COGN. ASS.

-

-

-

-

NS

-

A4

7.3.1

RELIGIE

355

17.652,0

30.532,0

2,211

0,027

0,12

A5

8.2.1

KENNIS LIB. / ORTH.

351

20.596,0

33.476,0

6,632

0,000

0,35

A6

9.2

TOT. GEV. ASS. vr. 13

349

16.945,5

29.348,5

2,550

0,011

0,14

A6

9.2

TOT.GEV. ASS. vr. 14

347

17.613,0

29.859,0

3,548

0,000

0,19

A7

9.4.1

13+14 POSITIVITEIT

341

16.519,5

28.300,5

2,386

0,017

0,13

A8

9.6.1

13+14 JALOEZIE

-

-

-

-

NS

-

Page 172: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

160

BIJLAGE V (B) Toetsresultaten (B) Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen BETWEEN SUBJECTS DESIGN onderzoeksgroep II Kruskal-Wallis test voor onafhankelijke / niet-gerelateerde steekproeven:

vraag en

paragraaf

variabele

N

H

df.

sig.-2zijdig

B1

4.2.2

BELANG GELOOF

317

233,031

2

0,000

B3

5.2.2

BELANG DIALOOG

320

43,110

2

0,000

B6

7.2.2

HOLOCAUST

322

10,562

2

0,005

B6

7.2.2

ISRAEL

322

33,903

2

0,000

B8

9.3.2

13+14 POSITIVITEIT

309

20,090

2

0,000

B8

9.3.2

13+14 NEGATIVITEIT

310

7,175

2

0,028

Chi-kwadraat toets: B11 10.4

ETEN ZONDER TWIJFELAARS

Pearson Chi-Square = 20,187; df = 2; sig.2-zijdig = .000; N = 292; Cramer’s V = ,263; FFECT SIZE r = 0,26

Page 173: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

161

BIJLAGE V (C) Toetsresultaten (C) Verschillen tussen meisjes en jongens BETWEEN SUBJECTS DESIGN onderzoeksgroep II Mann-Whitney-U test voor onafhankelijke / niet-gerelateerde steekproeven:

vraag en

paragraaf

variabele

N

U

W

z

Sig.-2zijdig

r

C1

4.2.3

BELANG GELOOF

-

-

-

-

NS

-

C2

5.2.3

BELANG DIALOOG

352

17.128,0

43.006,0

3,227

0,001

0,17

C3

7.2.3

CULTUUR

354

16.248,5

42.126,5

2,531

0,011

0,14

C3

7.2.3

ISRAEL

354

11.846,5

37.724,5

-3,023

0,002

0,16

C3

7.2.3

RELIGIE

354

16.436,0

42.341,0

2,269

0,023

0,12

C3

7.2.3

VOOROORDEEL

354

11.276,5

37.154,5

-4,102

0,000

0,22

C5

8.2.3

KENNIS LIB. / ORTH.

350

16.526,0

41.951,0

3,206

0,001

0,17

C8

11.3

HOE LEUK?

156

3.744,0

9.630,0

4,499

0,000

0,36

C8

11.3

BEELD VERANDERD?

143

2.786,0

7.736,0

2,686

0,007

0,22

Chi-kwadraat toets:

C8

11.3

WELK ONDERDEEL VOND JE HET

LEUKSTE? (rLEUKST?)

Pearsons Chi-Square=17.399; p-tweezijdig = .008; df=2; N = 317; phi = 0,23; r = 0,23

Page 174: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

162

Page 175: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

163

BIJLAGE VI Verschillen tussen de drie geloofsrichtingen na het LJG-bezoek (toetsresultaten en boxplots) (WITHIN SUBJECTS DESIGN onderzoeksgroep I) Kruskal-Wallis test voor onafhankelijke / niet-gerelateerde steekproeven:

variabele

N

H

df.

sig.-2zijdig

11 VOOROORDEEL (NA)

322

6,402

2

0,041

11 ISRAEL (NA)

322

22,368

2

0,000

13+14 POSITIVITEITminNEGATIVITEIT (NA)

320

20,140

2

0,000

13+14 POSITIVITEIT (NA)

320

21,174

2

0,000

13+14 NEGATIVITEIT (NA)

320

9,179

2

0,010

Page 176: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

164

Page 177: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

165

Page 178: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

166

Page 179: M. van der Heijden & L. de Wit: Effecten v. h. LJG-project Leer je buren kennen (volledig rapport)

167

BIJLAGE VII Twee illustraties van de interpretatieproblemen bij vraag 13