bloemisterij onderzoek in nederland over - wur edepot
TRANSCRIPT
Bloemisterij onderzoek in Nederland over
1980
PROEFSTATION VOOR DE BLOEMISTERIJ IN NEDERLAND
Linnaeuslaan 2a, 1431 JV Aalsmeer, telefoon (02977) 2 61 51
Bezoekuren: dinsdagmiddag van 13.30 -17.00 uur of na afspraak
INHOUD Voorwoord 9 Plaatsen van bloemisten'jonderzoek 12 Publikaties in 1980 15 Bloemeninformatiereeks 19
Achimenes - Sortiments- en teeltonderzoek 22 - Houdbaarheidsonderzoek 23
Aconitum - Bloeivervroegingsproeven 25
Allium - Bolbehandelingsproeven 27 - Be l ich t ings- en bolbehandelingsproeven 28
Alstroemeria - Voorjaarsplanting 29 - Invloed van daglengte 30 - Fosfaat-magnesiumtrappenproef bij twee cultivars 31 - Invloed van bemesting op bladvergeling in de vaas 33 - Virusziekten 33
Amaranthus - Plantdichtheidsproeven 33
Amaryllis (Hippeastrum) - Onderzoek naar het effect van verschillende nachttemperaturen
op de groei van bollen 34 - Zolen van Amaryl 1isbol1 en 35 - Zoutgevoeligheid 36 - Bestrijding tegen Stagonospora 37 - Weekendbewaring bij 'Red Lion' en 'Apple Blossom' 37
Anjer - Gebruikswaardeonderzoek sortimentsproef 1980-1981 41 - Anjerscheurproef 1979-1980 46 - Verwelkingsziekten 48 - Trosanjers op steenwol 50 - Teelt van trosanjers op steenwol 53 - Invloed van daglengte bij trosanjers 54 - Invloed van behandelingen tijdens de afzet op de houdbaarheid
van trosanjers 54 - Harttakteelt trosanjer 57 - Bestrijding van spat (Mycosphaerella dianthi) door middel van
ruimtebehandeling 57 - Virusziekten 60 - Openkomen en houdbaarheid van Colombiaanse anjers 61 - Houdbaarheid van trosanjer 'Eolo' 61
Anthurium andreanum - Klonenvergelijking 61 - Invloed van lucht- en grondtemperatuur op de bloemproduktie van
12 klonen 63 - Anthurium andreanum in steenwol 64 - Rhabdovirus 65
Asparagus setaceus (A. plumosus) - Invloed COg-dosering op kwaliteit bij snijgroen 66
3
- Vegetatieve vermeerdering 66
Aster - De t e e l t van her fs tasters onder glas 66 - Invloed van de daglengte op de b loei 67 - Houdbaarheid van Aster nov i -be lg i i 'Climax' in de vaas 68
Begonia - Uitgifte van Begonia Elatior rassen 69 - Kasklimaat en sortimentsonderzoek met Begonia Elatior 69 - Teeltonderzoek bij Begonia Lorraine met klein sortiment 70 - Preventieve behandeling tegen meeldauw 70 - Invloed van verpakking en vervoer op de ontwikkeling van bacterie-
ziekte bij 'Schwabenland' 72 - Bestrijding van Botrytis cinerea in stek 73 - Virusziekten 74
Bouvardia - Invloed ras, planttijd en pluizen op produktie en kwaliteit 74 - Invloed van daglengte 79 - Invloed van pluizen op de houdbaarheid 79 - Werking van verschillende snijbloemenvoedsels 80
Brome1 ia - Invloed van de potgrondtemperatuur op groei en bloei 80 - De bloei van Aechmea en Vriesea op verwarmde tabletbodems 81
Campanula - Daglengteonderzoek 82
Chrysant - Invloed bewortelingsmethode op groei en bloei 84 - Invloed bedverwarming op klimaat, groei en bloei 84 - Teelt van microsanten 85 - Korte dagbehandeling bij geplozen chrysanten 85 - Beoordeling chrysantencultivars 85 - Produktievergelijking van chrysanten geteeld op voedingsfilm
en in kasgrond 86 - Specifieke zouteffecten 86 - Bestrijding van Japanse roest door middel van ruimtebehandeling 87 - Invloed van fungiciden voor de bestrijding van Japanse roest op
stekproduktie van moerplanten, stekkwaliteit en stekbeworteling 90 - Het in bloei trekken van onrijp gesneden chrysanten 95 - De houdbaarheid van microsanten 95
Codiaeum - Substraatproef 95
Cordyline - Weefselkweekonderzoek 97
Cyclamen - Jaarrondteelt 98 - Afleveringsverschillen 101 - Invloed van verhoogde potgrondtemperatuur op de groei van 'Pavo' 102 - Rassenvergelijking en watergeefsystemen 103 - Wijze van bemesten 105 - Verweikingsziekte 107 - Toetsing van fungiciden voor grondbehandeling ter voorkoming
van Fusarium 107
Cymbidium - Bloeibeïnvloeding vroege Cymbidiums 108 - Bloeibeïnvloeding la te Cymbidiums 109 - Een proef met d r ie meststofconcentraties b i j Mi ni-Cymbidium
'Lancelot Evening Star ' 111 - S t i ks to f -ka l i t rappenproef b i j Mini-Cymbidium 'Showgirl Mal ibu' 113 - V i rusziekten 114 - Bes t r i j d ing levermos 114 - Houdbaarheid 115
Dieffenbachia - Stikstof- x kalibemestingsproef bij 'Exotica' 119 Duizendschoon - Invloed van de daglengte op de bloei 120 - Bloeivervroegingsproeven 121
Eremurus - Bloeispreiding 125 Freesia - Gebruikswaardeonderzoek nieuwe cu l t i va rs 126 - Houdbaarheid van het sort iment 128 - Bewaaronderzoek plantmateriaal (kralen) 129 - V i rusziekten 130 - Onkruidbestr i jd ing 130 - K w a l i t e i t - p r i j s r e l a t i e s 130
Gerbera - Sortiment 131 - Invloed van nachttemperatuur op de scheut- en bloemproduktie 133 - Verdrogingsschade 137 - Mangaanchelaattrappenproef 138 - Proef met vier grondontsmettingsbehandelingen bij Gerbera in emmers 139 - Borium- en zinktrappenproef bij Gerbera op steenwol 140 - Gevoeligheid voor Fusarium-isolaten 141 - Bestrijding van Phytophthora cryptogea 141 - Behandeling van bloemen ter voorkoming van een Botrytisaantasting
tijdens opslag en transport 142 - Houdbaarheid 145 - Invloed teelttemperatuur op de houdbaarheid 147 - Invloed van anti-transparant 'Wilt Prüf' op het gewicht na de oogst
bij 'Clementine' 151
Gypsophila - Sortimentsonderzoek 152 - Sortimentsvergelijking Gypsophila elegans en Vaccaria hispanica 154 - Invloed van de daglengte op de bloei 156 - Bloeivervroegingsproeven 157 - Bodemtemperatuur 159 - Koudebehoefteproeven 160 - Een stikstof- en kalibemestingsproef 161 - Behandeling na de oogst bij 'Bristol Fairy' 161
Hibiscus - Nieuwigheden 164 Iris - Bolbehandelingsproeven met Engelse Iris 164 Kalanchoë - Teeltonderzoek bij het sortiment 166 - Selectie bij 'Annette' 170 - Remproef bij drie geelbloeiende rassen 171
Lathyrus - Invloed van Anjer-VB op de houdbaarheid 172
Leeuwebek - Houdbaarheid van het sortiment 172
Lel ie - Rassenvergelijking 175 - Gebruikswaardebepaling voor de teelt als snijbloem 177 - Leliepraktijktest 1979 178 - Tweede snee bij Lilium longiflorum 180 - Bladverbranding bij 'Pirate' 182 - Bloembewaring van enkele rassen 183
Nerine bowdenii - Plantdiepte 186 - Teelttemperaturen 186 - Bloeispreiding 187 - Weefselkweekonderzoek 187 - Virusvrije planten 188
Passi f lora coerulea - Passifloravirus 188
Pelargonium - Virusziekten 189
Peperomia - Bestrijding van Phytophthora nicotianae in stek met behulp 189
van systemische fungiciden
Perkplanten (Eenjarigen) - Oriëntatie nieuwe rassen bij Impatiens 190 - Groei remming 192 - Uitgifte waardevolle perkplanten 194 - Gebruikswaardeonderzoek 195
Phalaenopsis - Behandeling na de oogst en de invloed hiervan op het slap
worden van de takken 206
Philodendron - Stikstof- x kalibemestingsproef bij 'Red Emerald' 207
Poinsettia - Stadiumbemesting met kalium 208 - Proef met vier concentraties van de meststofoplossing geteeld
volgens het gecombineerde bemesting-bevloeiingssysteem 208
Potplanten - De teelt op verwarmde tabletbodems 209 - Gietsystemen 211 - Algen/onkruidbestrijding 213 - Verwarmde tabletten 213 - De kosten van gietwater en watergeefsystemen 215 - Aanvoerpatroon en prijsvorming 216
Roos - Gebruikswaardeonderzoek 1980-1981 216 - Dikte onderstammen 224 - "Pen"- en "pruik"-wortels bij de onderstam 'Inermis' 227 - Watergeven 229 6
- De invloed van de temperatuur op de winterproduktie van 'Sonia' en 'Ilona' 230
- Rozen onder Hortiplusglas 232 - Proef met drie vocht- en vier stikstoftrappen 233 - Kwaliteit-prijsrelaties bij 'Motrea' 235 - Bestrijding van meeldauw 235 - Invloed van het snijbloemenvoedsel Sevaflor op de uitbloei
bij 'Sonia' 238 - Invloed van snijbloemenvoedsel op slecht behandelde 'Ilona' 238 - Invloed van stopgroen op de houdbaarheid van 'Sonia' 238
Saintpaulia - Bestrijding van voetrot veroorzaakt door de schimmel Cylindro-
carpon olidum 239
Sinningia (Gloxinia) - Voet- en wortel rot veroorzaakt door Phytophthora 241 - Vergelijking van middelen ter bestrijding van Phytophthora
nicotianae - Onderzoek naar het effect van bladbehandeling met Aliette en
Ridomil ter voorkoming van een aantasting door Phytophthora nicotianae
243
244
Stat ice (Limonium) - Invloed van l i c h t op de b loei 246 - Be l i ch t ings- en plantdichtheidsproeven 247 - Koudebehandelingen b i j bu i ten tee l t 248
Strelitzia - Invloed van de plantdichtheid op de blad- en bloemproduktie 249
Trekheesters - Groeiremming en knopaanleg bij Forsythia 250 - Invloed van verschillende snijbloemenvoedsels op de houdbaar
heid van Prunus triloba en witte amandel 250 - Invloed van Rosal op de houdbaarheid van seringen 250 - Invloed partij-afkomst Mimosachrysal op de werking bij seringen 251 - Invloed van Rosal op de houdbaarheid van sneeuwbal 251
Tulp - Invloed afzetweg en tulpenchrysal op de uitbloei 251 - Invloed van tulpenchrysal op de houdbaarheid van 'Apeldoorn' 252
Varens - Weefselkweekonderzoek bij Nephrolepis 253 - Virus in Didymochlaena 254
V i o l i e r (Matth io la) - Herfstteelt 254 - Bestrijding van valse meeldauw 255
Zinnia - Sortimentproeven met grootbloemige Zinnia's 256
Zomerbloemen - Bestrijding van meeldauw 258 - Houdbaarheid sortimentsopplanting buitenbloemen 1980 262
Energie - Doelmatig energiegebruik in kassen 266 - Verschillen in energieverbruik tussen glastuinbouwbedrijven 267
met gelijk teeltplan
Entomologie/Acarologie - Levenswijze en bestrijdingsmogelijkheden van de bladroller
Clepsis spectrana (Treitschke) 268 - Spodoptera exigua op sierteeltgewassen 270 - Levenswijze en bestrijding van de witte vlieg Trialeurodes
vaporariorum 271 - Onderzoek naar bestrijding van schade door tripsaantasting 271 - Levenswijze en bestrijding van mineervliegen 272 - Onderzoek over geïntegreerde bestrijding van de spintmijt
Tetranychus urticae (Koch) 275
Grondontsmetting
- Bestrijding Phythopthora cryptogea door middel van grondontsmetting 276
Houdbaarheid - Werking van enkele snijbloemenvoedsels bij diverse snijbloemen 277 - De houdbaarheid van enige snijbloemen in Flora Fast stopmateriaal 278
Licht - Registratie van de hoeveelheid licht 279 - Licht in kassen 280
Mycologie - Overzicht van proeven voor Botrytisbestrijding door middel van
ruimtebehandeling in snijbloemen en Poinsettia 280
Potgrond - Potgrondonderzoek 284
Potten - Het reinigen en schoonhouden van stenen potten 285 - Bestrijding van algen en mossen op stenen potten en bevloeiingsmat 287 - Bestrijding van algengroei op stenen potten 291
Stomen - Het stomen van de grond door een polypropeencircuit 292 - Het stomen van steenwolmatten 292
Register van trefwoorden 294
VOORWOORD Het Jaaroverzicht Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1980 ligt voor u. Ook dit jaar is weer getracht in het verslag een overzicht te geven van de resultaten van het bloemisten'jonderzoek op Proefstations en Proeftuinen in het afgelopen jaar. Niet alleen werd veel aandacht besteed aan het verkrijgen van onderzoekresultaten, maar ook aan het uitdragen hiervan samen met de voorlichtingsdienst. De coördinatie van het onderzoek tussen Proeftuinen en Proefstations werd verbeterd door het starten van het overleg tussen vertegenwoordigers van Proeftuinen en Proefstation. Op deze wijze zal nog meer inhoud gegeven kunnen worden aan het gezamenlijke onderzoekprogramma, waarbij iedere instelling, Proeftuin en Proefstation, een belangrijke schakel in de keten is. De onderzoekoutillage werd in het afgelopen jaar belangrijk verbeterd met name op de Proeftuinen. De Proeftuin te Eelde werd grotendeels gerenoveerd, in Vleuten geheel, in Lent werden kassen voor energiebesparingsonderzoek bijgebouwd, terwijl met een verplaatsing en volledige nieuwbouw bij de Proeftuin te Rijnsburg werd begonnen. Al deze verbeteringen zijn mogelijk geworden door een gezamenlijke financiering ineens door het bloemisterijbedrijfsleven via het P.V.S. en het Ministerie van Landbouw. In het kader van het meerjarenplan voor het Landbouwkundig onderzoek werd ook een ontwikkelingsnota 1981-1985 voor het Proefstation samengesteld. Hierin zijn de zwaartepunten van het onderzoek in de komende jaren weergegeven. Die zijn: - inspelen door het onderzoek op de sterke kostenstijging van energie en arbeid
door arbeidsbesparing en mechanisatie. - Kwaliteit en houdbaarheid. Van groot belang ten aanzien van afzetvergroting en
versterking van onze concurrentiepositie. Dit geldt in de eerste plaats voor potplanten, maar ook voor snijbloemen.
- Assortimentsverbreding om ook hierdoor de afzet en onze concurrentiepositie te versterken.
- Milieuproblematiek: mogelijkheden vinden om onnodige belasting van het milieu door de tuinbouw te voorkomen.
Om deze zwaartepunten in het onderzoek naar behoren te kunnen aanpakken zal de on-derzoekcapaciteit moeten worden uitgebreid. Een grotere inzet van het onderzoek zal hard nodig zijn gezien de problemen die
in de praktijk ontstaan en zich zeker nog meer zullen voordoen. De druk die op het bedrijfsleven is ontstaan zal ieder bij onderzoek en voorlichting nog meer moeten aansporen zich in te zetten om zijn bijdrage ten behoeve van de bloemisterij in de komende moeilijke jaren, te leveren. Een intensievere samenwerking tussen praktijk, onderzoek en voorlichting is hierbij van groot belang. Gelukkig is in de afgelopen jaren de basis gelegd voor deze samenwerking, waarbij N.T.S., V.B.N., V.N.B., P.V.S. en de organisaties in de groot- en detailhandel als partners van onderzoek en voorlichting optreden. Deze basis is uitermate belangrijk. We zullen elkaar in de komende jaren zeer nodig hebben.
Ir. J. van Doesburg Directeur Proefstation voor de Bloemisterij Aalsmeer
P. v.d. Zwaard nam na bijna 40 jaar bij voorlichting, onderwij s en Proefstation voor de Bloemisterij werkzaam te zijn geweest, op 28 maart 1980 afscheid.
10
De Dagelijkse Besturen van het Proefstation te Aalsmeer en het Laboratorium te Lisse kwamen op 1 oktober 1980 voor het eerst bijeen in het kader van het streven naar nauwere samenwerking.
Dè maandelijkse V.K.C.-keur ing en die in de aula van het Proefstation te Aalsmeer gehouden worden, trokken ook in 1980 veel belangstelling.
11
PLAATSEN VAN BLOEMISTERIJ-ONDERZOEK ') PROEFSTATION VOOR DE BLOEMISTERIJ, LINNAEUSLAAN 2A, AALSMEER, TELEFOON 02977-26151
Bestuur
Kring Bloemenveilingen (VBN)
Kring Bloemist-Winkeliers Kring Bloemist-Handelskwekers
Kring Tuin- en Landschapsvoorziening Landbouwschap Ministerie van Landbouw en Visserij
Nederlandse Vereniging van Tuinbouw-studiegroepen Produktschap voor Siergewassen Vereniging voor Groothandel in Bloemkwe-kerijprodukten Landbouwschap
Directie
Directeur Adjunct-directeuren onderzoek
voorlichting
Bodem en bemesting
Hoofd
Economie, arbeidskunde en mechanisatie
Hoofd Voorlichtingsbegeleiding Bedrijfseconomisch onderzoek
Arbeidskunde Mechanisatie
Fysiologie en selectie
Hoofd Fysiologie en houdbaarheid
G. Kooy Pzn., Aalsmeer, voorzitter Ing. J. Rijksen, Maartensdijk, secretaris A.J. van Marrewijk, Maasland, penningmeester J. Vianen, Rijnsburg, 2e secretaris J.A. Groen, Marknesse E.J. van Kester, Bleiswijk J. Maarse Azn., Aalsmeer W.J.J. Kea, Amstelveen W.A.M, van Bemmel, Amersfoort J.J.A.M. Wagemakers, Tilburg G. Ibes, Oosterhout H. Ruys, Amsterdam M.J. v.d. Heuvel, Rijsenhout Ir. P.J. Stadhouders, Veenendaal Ir. R. Woudstra, Den Haag M.J. Alderden, De Kwakel, 2e voorzitter J.M. Eygenraam, Den Hoorn Ir. J.E.C. Spithoven, Den Haag
N.W. Spaargaren Ing. L. Mulder (adviserend lid)
Ir. J. van Doesburg Dr. G. Schol ten Ir. A.J. Vijverberg
Dr.Ir. R. Arnold Bik (IB) N.A. Straver M. Warmenhoven Th.J.M. v.d. Berg
Ir. T.H. Edens
Ir. E. van Rijssel (LEI) Ing. L. Oprel Ing. J.J.M. v.d. Burg (IMAG) Ing. P.A. van Weel (IMAG)
I r . J . van Doesburg D r . I r . W. Sytsema K. E l fer ink-Koster L .V.J . Barendse
S i tua t ie per 31 december 1980
11
Selectie en weefselkweek
Teelt en kasklimaat
Hoofd Snijbloementeelt
Potplantenteelt
Kasklimaat
Plantenziekten
Hoofd Mycologie
Entomologie
Virologie en meristeemcultuur
Onderzoek gewasbescherming
Algemene afdelingen
Algemene zaken
Hoofd
Statistische verwerking
Bibliotheek, publiciteit en documentatie
Hoofd Bibliotheek en fotoarchief
Fotografie
Rondleidingen en informatie
Technische dienst (intern) Hoofd Plaatsvervangend hoofd
Bedrijf
Hoofd Bedrijfsleider
Ir. L. Leffring A.C. Soede Ing. I.T. Bonninga
Ir. C. Vonk Noordegraaf Ing. W. Belgraver (anjer) Th.M. v.d. Krogt (div. snijbloemen) Ing. W. van Marsbergen (rozen) Ing. C R . van Nes (bol- en knolgewassen) Ing. M.P. Beuzenberg J. Westerhof Ir. G.A. v.d. Berg J.Ch.F. Hefkens Ing. F. Steinbuch
Dr. G. Scholten Ir. H. Rattink (IPO) M.C. Dil M. v.d. Vrie (IPO) M. Boogaard Ir. F.A. Hakkaart (IPO) J.M.A. Versluys Ing. F.B. Dirkse
L. Kniep J. Buis M. Los J.J. Benschop C. Vos-Reemst
A.L. Verlind
M.J. 't Hart
H. Stephan
G. de Wagt
E.L. Schroers J.J. Stoof J.J. van Dillewijn, W. Groeneveld, P. Okkersen
Ing. J. Bonnyai C.H. Kleinhesselink F. Akse, D. Aypassa, C.H.Th. Beelen, C I . Boer, A.G. de Bok, P. Braamhorst,
13
S.A. van Doorn, C. Gijse, T. de Haas, F. de Jonge, A. Maarsse, N. v. Maurik, G.D. van Oudenaren, H. Schüttler, J. Stammes, M.A.A. v.d. Steen, J. Tolsma, P.Th.A. Tromp, A. v.d. Wurff, J. van Zoest
CONSULENTSCHAP IN ALGEMENE DIENST VOOR DE BLOEMISTERIJ
Consulent Ir. A.J. Vijverberg Coördinatie potplanten en interne coördinatie Ing. J. Bakker Coördinatie snijbloemen en externe coördinatie Bedrijfstakeconoom Ir. T.H. Edens Administratie en tentoonstell ingszaken K. Westdijk
PROEFSTATION VOOR TUINBOUW ONDER GLAS, ZUIDWEG 38, NAALDWIJK, TELEFOON 01740-26541
Directie
Directeur Ir. E. Kooistra Plaatsvervangend directeur Ir. J.M. Jacobs
Auteurs
Teelt en kasklimaat Ing. T. Dijkhuizen Ing. A.P. v.d. Hoeven G.P.A. van Holsteijn
Fysiologie Ing. W. van Ravesteyn Ir. N. van Berkel
Bodem en bemesting Ing. C. Sonneveld M.Q. v.d. Meijs Dr.Ir. J.P.N.L. Roorda van Eysinga Ing. W. Voogt
Plantenziekten Ing. H.J.M, van Dorst (virologie) W.Th. Runia Ing. W. den Boer
LABORATORIUM VOOR BLOEMBOLLENONDERZOEK, VENNESTRAAT 16, LISSE, TELEFOON 02521-19104
PROEFTUIN RIJNSBURG EN OMSTREKEN, SANDTLAAN 98, RIJNSBURG, TELEFOON 01718-21658
Chef P. van Dijk
Auteur C. van Leeuwen
PROEFTUIN LENT, VOSSEPELSESTRAAT 10, LENT, TELEFOON 080-221658
Chef J.F.M. Evers
Auteur Ing. A. Pouwer
PROEFTUIN VLEUTEN, ALENDORPERWEG 47, VLEUTEN, TELEFOON 03406-1326
Chef G. Baas Auteurs Dr.Ir. J.J. Post
J. de Jong 14
BLOEMENTEELTPROEFTUIN NOORD-NEDERLAND, ZEVENHUIZERWEG 49, EELDE (DR), TELEFOON 05907-1288
Chef J. Sieben Auteur Ing. J. Bulthuis
VASTE KEURINGSCOMMISSIE (VKC) van de KON. MIJ. TUINBOUW EN PLANTKUNDE, LINNAEUS-LAAN 2A, AALSMEER, TELEFOON 02977-26151
Secretaris G. de Wagt
Er bestaat op het Proefstation voor de Bloemisterij in Aalsmeer de mogelijkheid tot rondleiding en bezichtiging van het kassencomplex. De rondleidingen hebben een algemeen karakter en zijn in principe bedoeld voor vakgenoten, onderwijs en vakgerichte groepen. Aanbevolen wordt een tijdige afspraak te maken met de rondleider.
Bovendien wordt er wekelijks een bezoekmiddag gehouden van 13.30 - 17.00 uur. Jaarlijks wordt een aantal voorlichtings(mid)dagen gehouden over diverse teelten. In samenwerking met andere proefstations en instellingen wordt een uitgebreid programma verzorgd.
PUBLIKATIES 1930 PUBLIKATIES VAKBLAD VOOR DE BLOEMISTERIJ 35e JAARGANG (1980)
Arnold Bik, Dr.Ir. R. Meststofconcentraties mini-Cymbidium op steenwol Substraat, bemesting en gietwater bij Cymbidium
Barendse, L.V.J. Houdbaarheid violieren kan bijna verdubbeld worden .Nog weinig bekend over houdbaarheid zomerbloemen Flora Brie, wat is dat voor een snijbloemenmiddel? Goede houdbaarheid middelvroegbloeiende Cymbidium Goede houdbaarheid Gerberabloemen behandeling na oogst Hieltjes verwijderen bij Gerbera Snijbloemenonderzoek wordt volwassen
Belgraver, Ing. W. Gebruikswaarde anjer en trosanjer 12 38
Berg, Ing. A.J. v.d. Hoe zelf Forsythia stekken Trekheesters pneumatisch makkelijker snoeien
Levenswijze en bestrijding witte vlieg in Bouvardia Pseudomonas bemoeilijkt Forsythiateelt Nieuwigheden op mechanisatiedag trekheesters
Berg, Ir. G.A. v.d. Snijrozen op eigen wortel in steenwol op tafels Teelt van 'Sonia' op steenwolmat
15
nummer
7 35
16 23 28 29 35 40 44
pagn
47 42
38 40 23 25 36 23 93
7 23 24 25 24 27 42
5 37
32 32 42 34 28 28 29
102 47
15 27 37
1 4
5 6 7 9
11 34
33 43 32
34 37
66 34 34 26
31 30
4 28 50
35 24 26
Boer, Ing. W. den Tussen groente- en bloementeeltgrond ontsmetten Regelmatige bestrijding voorkomt slakkenschade Meer kennis van chemische onkruidbestrijding wenselijk
Bonnyai, ing. J. Aanbod verbeterde eenjarige perkplanten neemt sterk toe Waardevolle perkplanten
Burg, Ing. J.J.M. v.d. Arbeidsvoorl ichting en -besparing in rozenteelt
Dirkse, Ing. F.B. Gewasbescherming in tachtiger jaren Bestrijding van Japanse roest Bestrijding Botrytis in snijbloemen tijdens opslag en transport mogelijk 35 27
Doesburg, Ir. J. van Grotere aandacht voor Gerbera-plantmateriaal gewenst Technische ontwikkelingen bij teelt en afzet potplanten Opplanting rozerassen
Dijkhuizen, Ing. T. Houdbaarheid Hippeastrum belangrijk 18 34
Edens, Ir. T.H. WIR-premie sneller ontvangen 50 33
Hakkaart, Ir. F.A. Toetsingsmogel ijkheid anjer-etsvirus uitgebreid Rhabdovirus in Cymbidium Virusziekten in Cymbidium
Hart, M.J. 't Teelt potplanten nog volop in beweging 6 28 Explosieve groei Gerbera ondanks teleurstellende rentabiliteit Harde afspraken over aanvoer Cymbidium noodzakelijk Orchideeënteelt op Hawaii biedt wellicht mogelijkheden voor teelt in Nederland Zomerbloemendag 1980 Uniek Impatienssortiment op Proefstation Aalsmeer Alstroemeria inmiddels een volwassen produkt Veel nieuws op rozenvoorlichtingsdag Gerberadag geen verloren dag Fusariumbestrijding en energiebesparing in anjerteelt Verduisteren bij Begonia over het algemeen weinig zinvol Historische Tuin
Hoeven, Ing. A.P. v.d. Teelt van microchrysanten "Smet en peper" in chrysanten Bewortelingsmethoden bij jaarrondchrysant
Kooiman, Ing. E.J. Economische ontwikkelingen in potplantenteelt 20 26
16
2 11 21
24 34 52
10 13
22 39 40 42 44 45 46 48 51/52
1 29 36
30 32
63 44 24 32 46 28 32 34 80
24 27 48
Krogt, Th. V. ci. Bloei van duizendschoon in de wintermaanden Teeltbeschrijving Aster novi-belgii
Leeuwen, C. Van Weefselkweek zal Anthuriumkweek moeten redden Anjers op steenwol biedt problemen en perspectieven Zinnia, snijbloem voor kas- en buitenteelt Anthuriumareaal krimpt iets in Meer bloemen van weefselkweek Anthurium Rustdoorbreking bij Freesia 'Aurora' kan korter
16 23
7 22 25 39 46 48
34 35
28 26 42 32 30 36
Leliveld, Ing. H.P.J. Goed water van levensbelang 12 35
Marsbergen, Ing. W. van Gebruikswaarde kîsrozen Toekomst voor onderstam Rosa indica 'Major'?
14 44
40 32
NeSj Ing. CR. Van Freesiasortimentsopplanting in Aalsmeer Mogelijkheden tweede snee bij Li 1ium longiflorum
39 50
32 34
Oprel, Ing. L. Welke kenmerken bepalen prijs bij Freesia? 32 20
Rattink, Ir. H. Verweikingsziekten bij Cyclamen Japanse roest bij Chrysant
4 34
38 28
Roorda van Eysinga, Dr. Ir. J.P.N.L. Bladverbranding bij lelies door fluor 31
Rijssel, Ir. E. Van Berekenen van lichtdoorlating bij kassen Opbrengstverhoging bij roos mogelijk Bodem van groot belang bij rozenteelt
4 21 23
74 35 42
Sonneveld, Ing. C. Standaardisatie van analyseresultaten in glastuinbouw 37 40
Straver, N.A. Werkgroep Hydrocultuur naar W.-Duits!and Stikstofbemestings- en substraatproeven bij Codiaeum Ervaringen met teelt Anthurium andreanum op steenwol
Vonk Noordegraaf, Ir. C. Invloed van daglengte en temperatuur op bloei Calathea crocata Bloeispreiding zomerbloemen biedt groeiende omzet
Vrie, M. v. d. Levenswijze en bestrijding van mineervlieg in Gerbera en chrysant Nieuwe bestrijdingsmogelijkheden "Prunusboorder" Galmijtaantasting in Yucca aloifolia zorgvuldig bestrijden Schild-, dop- en wolluis op potplanten
2 8
48
26 32
1 12 39 39
25 24 38
45 24
32 40 30 30
17
Wat wacht glastuinbouw in de tachtiger jaren? Tuinder vraagt om inzicht en niet meer om het recept Op weg naar een doelmatiger energieverbruik Start van cursusseizoen in zicht "Energieboekhouding" voor kritisch gasgebruik Energie-onderzoek moet aansluiten op doelmatig gebruik De glastuinbouw op weg naar 2000
Weel, Ing. P.A. van Met verrolbare tabletten kan kweker vele kanten op Verbetering ruimtebehandeling door verrolbare tabletten Schone potten noodzaak of niet?
Westerhof3 J. Krul ziekte van Begonia te voorkomen door selectie van moerplanten Proef met verduistering Begonia Begonia geschikt voor jaarrondteelt?
4 15 26 35 41 48 51/52
4 19 50
8 8
43
86 57 28 26 49 32 60
82 37 82
39 42 75
OVERIGE PUBLIKATIES IN 1980
Barend.se, L.V.J. Houdbaarheidsonderzoek op het Proefstation Aalsmeer Gids voor de Nationale Bloemenvaktentoonstelling 1980; p. 127-131 Houdbaarheid van siergroen hoeft geen probleem te zijn Bloem en Blad 1(1980): 22 Houdbaarheid violieren kan bijna verdubbeld worden Bloem en Blad 11(1980): 27
Berg, Ir. G.A. v.d. The influence of temperature on winterproduction of 'Sonia' and 'Ilona' roses in Dutch glasshouses Acta Hort. 115(1980)
Bonnyai, Ing. J. Gebruikswaardeonderzoek bij éénjarige zaaibloemen in Aalsmeer Tuin en Landschap 9(1980): 26
Edens, Ir. I. H. WIR-premie sneller ontvangen 0ns Platteland 15 nov. 1980 - no. 46 De Tuinderij 25(1980): 42 De Fruitteelt dec. 1980: 1378/1379
Hakkaart, Ir. F.A. Preliminary description of a potyvirus from Vallota speciosa Neth. J. PI. Path. 86(1980): 265-275 Rickettsia-achtige organismen: een nieuw hoofdstuk in de Nederlandse plantenziek-tenkunde Gewasbescherming 11(1980): 57-63
Nes, Ing. CK. van Teelt van Lilium longiflorum in Japan; een verslag van enkele gesprekken met Dr. K. Ohkawa Proefstation voor de Bloemisterij, Aalsmeer (intern verslag)
Roorda van Eysinga, Dr.Ir. J.P.N.L. en K.W. Snrilde Voedingsziekten bij chrysant
18
Inst. Bodemvruchtbaarheid, Haren (Gr.) en Proefstation voor de Tuinbouw onder Glas, Naaldwijk, 1980, 42 pp. Nutritional disorders in chrysanthemum Pudoc, Wageningen, 1980, 42 pp.
Sonneveld, Ing. C. Effects of salinity on the growth and mineral composition of sweet pepper and egg plant grown under glass Acta Hort. 89(1979): 71-78 Invloed van ontzout gietwater op de opbrengst van aubergine en tomaat, teelt 1978-1979 Proefstation voor de Tuinbouw onder Glas, Naaldwijk; intern rapport no. 56 (1980).
Sytsema, Dr. Ir. W. Weinig schade bij spuiten met bladglans Bloem en Blad 12(1980): 9 Vase life and development of carnations, as influenced by silverthiosulphate Acta Hort. 113(1980) Studiereis naar de Verenigde Staten Proefstation voor de Bloemisterij, Aalsmeer (verslag aug. 1980: pp. 9) De houdbaarheid van Gerberarassen Proefstation voor de Bloemisterij, Aalsmeer (rapport 8, 1980: pp. 7)
voor de Groente- en Fruitteelt te Aalsmeer en de Consulent
zijn de volgende brochures ver-
BLOEMEN INFORMATIEREEKS In de reeks bloemeninformatie van het Proefstation onder Glas en het Proefstation voor de Bloemisterij schappen voor de Tuinbouw te Aalsmeer en Naaldwijk schenen: 1. De teelt van snijgroen (Asparagus plumosa 'Nanus 2. De teelt van Anthurium (andreanum) J. v.d. Steen 3. Teelt van herfstchrysanten, 3e volledig herziene 4. Teelt van kasrozen, 6e volledig herziene druk 5. Teelt van Freesia, 3e ongewijzigde druk 6. Invloed van temperatuur en licht op groei, bloei
ming bij Freesia 7. De teelt van jaarrondchrysanten 8. Houdbaarheid van snijbloemen, L.V.J. Barendse en
Sytsema 9. Opzet van een potplantenbedrijf
10. Teelt van trosanjers 11. De bemesting van Freesia 12. Teelt van standaardanjers 13. De bemesting van chrysant 14. Teelt van gerbera 15. Teelt van 'Zomerbloemen' buiten en onder glas 16. Rassenoverzicht Amaryllis (Hippeastrum) Ing. T. 17. Teelt van Hippeastrum (Amaryllis) 18. Registratie watergeven en bemesten bij chrysant 19. Registratie watergeven en bemesten bij roos 20. Teelt van Alstroemeria
Bovengenoemde brochures kunnen besteld worden door overschrijving van het bedrag en vermelding van het gewenste nummer op girorekening 17 48 55 ten name van het Proefstation Aalsmeer of op girorekening 29 31 10 van het Proefstation Naaldwijk.
Brochures over de teelt van o.a. Nerine, Cymbidium en Trekheesters zijn in voorbereiding.
') C. Mol , 4e druk druk
en knolvor-
Dr.Ir. W.
Dijkhuizen
uitverkocht ƒ 7,50 ƒ 8,50 wordt herdrukt wordt herdrukt
uitverkocht wordt herdrukt
ƒ 3,50 uitverkocht ƒ 7,50 ƒ 6,--ƒ 8,50 ƒ 1 0 , — ƒ 8,50 ƒ 10,--ƒ 7,50 ƒ 7,50 ƒ 6,50 ƒ 6,50 ƒ 8,50
19
In de informât!ereeks van het Proefstation Naaldwijk en het Consulentschap voor de Tuinbouw te Naaldwijk zijn tot op heden 65 brochures verschenen. Alhoewel het accent voornamelijk op de teelt van groenten en fruit ligt, kunnen deze brochures ook voor bloementelers van belang zijn.
1. Plantenfysiologie in de tuinbouw, Ing. D. Klapwijk 7. Samenvattingen van meet- en beoordelingsrapporten van gas
gestookte ketel installaties, J. Meijndert 16. Schaduwbepalingen, Ing. T. Dijkhuizen 17. Watervoorziening bij teelten onder glas, Ing. J.J. van
Schie en R. de Graaf, 2e gewijzigde druk 18. Cultuurtechnische aspecten van de inrichting van glastuin
bouwbedrijven 20. Lichtafhankelijke klimaatregeling voor kassen, Ir. D. Bok-
horst, A. van Drenth en G.P.A. van Holsteyn 22. Toepassing van herbiciden in de glastuinbouw, Ing. W. den
Boer 23. Toepassing van aardgas voor verwarming en C02-toediening
3e druk 24. Straling en watergift, 2e druk 25. Beter overweg met de klimaatregeling 26. Minimale en optimale bedrijfsgrootte in de glastuinbouw,
A.J. Schoppers 28. Meet- en stooktechniek voor de glastuinbouw, Ing. J. Meijn
dert en J.B. Verweer 30. Samenwerking van glastuinbouwbedrijven, Ing. J.P. Bakker 31. Vergelijkende 1ichtmetingen, in een venlo-warenhuis aan
hoge-druk-kwik-jodidelampen gemonteerd in reflectoren van Philips en van Poot-Electra
32. Broom in grond en gewas, een literatuurstudie, Dr.Ir. P.J.N.L. Roorda van Eysinga
33. Energiebesparing in de glastuinbouw, Ing. J. Meijndert, J.B. Verveer en Th.J.M. v.d. Meer
34. Kunstlicht in de tuinbouw, Dr.Ir. P.J.A.L. de Lint 38. Klimaatregeling, Th.J.M. v.d. Meer 40. Voedingsoplossingen voor het telen in steenwol, Ing. C.
Sonneveld en Ing. S.J. Voogt 43. Komkommerteelt op steenwol 44. Het samenstellen van voedingsoplossingen voor de teelt
van komkommers op steenwol, Ing. C. Sonneveld en Ing. S.J. Voogt
50. Waterkwaliteit en waterbehandeling voor de glastuinbouw 51. Arbeid, arbeidsbegroting en werkregeling, Ing. A.T.M.
Hendrix 52. Aspecten van het bui s ra il systeem 57. Het berekenen van voedingsoplossingen voor plantenteelt zon
der aarde 61. Bedrijfsvoeringvoorbereiding 65. Telen in potdichte kassen
uitverkocht
ƒ 2,50 ƒ 25,—
uitverkocht
uitverkocht
uitverkocht
uitverkocht
uitverkocht uitverkocht uitverkocht
uitverkocht
ƒ 3,50 ƒ 4 , -
uitverkocht
ƒ 4,50
uitverkocht ƒ 4,50 ƒ 7,50
uitverkocht ƒ 7,50
ƒ 15,— ƒ 3,50
uitverkocht ƒ 7,50
ƒ 5,~ ƒ 6,~ ƒ 6,~
Bestellingen door overschrijving van het te betalen bedrag met vermelding van het gewenste nummer van de brochure op girorekening 29 31 10 ten name van het Proefstation Naaldwijk, Zuidweg 38, Naaldwijk. Gehele of gedeeltelijke overname van het in deze uitgave gepubliceerde uitsluitend met toestemming van een van de beide proefstations (afdeling publiciteit).
In de reeks bloemeninformatie van het Laboratorium voor Bloembollen Onderzoek B.0.) te Lisse zijn de volgende brochures verschenen:
:L.
1. De snijbloementeelt van bolirissen 2. Bouw en inrichting van bollenschuren
20
AS 01 AS 02
ƒ 12,50 ƒ 8,-
3. Het gebruik van palletkisten bij de bloembollenteelt 4. De trek van tulpen op kisten 5. De bloementeelt van g ladio len
AS 03 ƒ 6,50 AS 04 ƒ 5,50 AS 05 ƒ 7 , —
Bovengenoetnde brochures kunnen besteld worden door overschrijving van het bedrag en vermelding van de code - opgenomen achter de titel - op girorekening 33 67 73 ten name van het Laboratorium voor Bloembollen Onderzoek te Lisse.
Nog verkrijgbare uitgaven van het Proefstation Aalsmeer:
Rapport no. 6. Voorbehandeling van anjers. Dr.Ir, W. Sytsema
Rapport no. 7. Praktische toepassing van anjer-VB. Dr.Ir. W. Sytsema
Rapport no. 8. De houdbaarheid van Gerbera-rassen. Dr.Ir. W. Sytsema
Gebruikswaardeonderzoek/rassenvergelijking bij Eenjarige Perkplanten. Ing. J. Bonnyai Gietwater in de potplantenteelt. Ing. L. Oprel Rassenlijst Impatiens. Ing. J. Bonnyai De bloemproduktie van Gerbera. Ir. L. Leffring Bloemproduktie bij Als.troemeria 'Walter Fleming'. Ir. C. Vonk Noordegrä'äf
Deze uitgaven kunnen besteld worden door het overmaken van het vermelde bedrag op girorekening 17 48 55 ten name van het Proefstation Aalsmeer.
Nederland
ƒ 5 , —
ƒ 5 , -
ƒ 5 , -
ƒ 5 . » ƒ 5 , — ƒ 5 , -ƒ10,—
Buitenland
ƒ 10 ,—
ƒ 10 ,—
ƒ 10 ,—
ƒ 1 0 , " ƒ 1 0 , -ƒ 1 0 , " ƒ 2 0 , "
ƒ 1 0 , - ƒ 2 0 , —
In september 1980 werd met de bouw van deze kassen voor energiebesparend onderzoek gestart.
21
ACH IMENES SORTIMENTS- EN TEELTONDERZOEK MET ACHIMENES
Het sortiment
Ing. A. Pouwer Lent
In Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 19 is een overzicht gegeven van het aanwezige sortiment van ruim 50 cultivars. In 1930 kwamen er nog enkele bij, die we kregen door bemiddeling van Dr.Ir. C. Broertjes van het I.T.A.L. te Wageningen. Nu we het merendeel van het sortiment in twee seizoenen hebben zien groeien en bloeien is er in overleg met een kleine groep deskundigen van onderzoek, voorlich-tings- en kwekerszijde besloten teeltproeven op grotere schaal uit te voeren met de volgende cultivars: Blauw bloeiend : Early Arnold
India Cascade Violet Night
Roserood bloeiend : Fashionable Pink Wiener Waltzer Flamenco Tarantella Pink Attraction
Kleinbloemig rood : Rosenelfe Coccinea
Gebleken is dat de meeste hiervan vroeg bloeien en goede teelt- en afzeteigen-schappen hebben. Enkele van deze zijn meer geschikt voor latere teelt in de zomer en moeten nog nader getoetst worden op hun geschiktheid voor de handel. Nagenoeg het hele sortiment is betrokken geweest bij een houdbaarheids- en trans-portonderzoek, dat uitgevoerd werd op het Proefstation voor de Bloemisterij te Aalsmeer door de heer J. Westerhof. Het hele sortiment wordt op kleine schaal in stand gehouden voor eventueel verede-lingsonderzoek. Daar elke cultivar bepaalde eigenschappen draagt die van belang kunnen zijn voor het verkrijgen van een betere cultivar door kruisen, worden de eigenschappen van elke cultivar zo goed mogelijk nagegaan. Uit het kasklimaatonderzoek blijkt dat de optimale temperatuur voor de uitgeselecteerde cultivars ligt bij ca. 18°C minimum, 's nachts en ca. 21°C overdag. Een lagere minimum temperatuur van ca. 15°C geeft in de voorjaarsmaanden een verlating van de bloei van ca. 10-15%, zodat de voordelen van een lager energiegebruik wegvallen tegen een langere teeltduur. Tijdens het bewortelen van het stek of de rhizomen is een temperatuur van ca. 21 C minimaal gewenst. Oppotten in december of januari geeft nagenoeg geen verschil in bloeitijd. Blijkbaar is de lichthoeveelheid beperkend voor het in bloei komen. De eerste aflevering valt steeds midden maart. Later in het seizoen neemt de teeltduur af tot 8 à 10 weken voor de genoemde cultivars.
Het telen van de rhizomen
Uit het onderzoek blijkt dat men vroeg moet beginnen (april) met het opzetten van de planten voor de rhizomenteelt. Men moet dan potgrond met vrij veel zand gebruiken om gemakkelijk oogsten mogelijk te maken. Het oogsten dient in september/oktober plaats te vinden, nadat de planten enige tijd droog gestaan hebben en grotendeels verdroogd zijn. De bewaring van de rhizomen dient dan plaats te vinden bij ca. 25 C gedurende ca. 3 maanden. Begin januari kan dan de uitzaai weer plaatsvinden voor de volgende teelt. Het bewaren van de rhizomen in niet geoogste toestand is mogelijk door b.v. planten in kistjes te telen, deze droog te zetten en bij ca. 25°C gedurende genoemde
22
tijd te bewaren. De opkomst hiervan is meestal nogal wat later en het oogsten van de rhizomen voor de volgende teelt is wat moeilijker. Per cultivar is er vrij veel verschil in het aantal rhizomen dat per plant geoogst kan worden. Afsluitend onderzoek met de definitief te kiezen cultivars is op dit punt nog nodig.
HOUDBAARHEIDS0NDERZ0EK BIJ ACHIMENES
J. Westerhof Aalsmeer
Ing. A. Pouwer Lent
Op het Proefstation te Aalsmeer is de houdbaarheid van 36 Achimenes-rassen onderzocht. In de proef is gelet op 4 facetten van houdbaarheid, te weten: 1. De mate van bloembeschadiging tijdens de afzetfase, 2. De invloed van handelingen tijdens de afzet op de bloei, 3. De bloeirijkheid en de bloeiduur van de plant, 4. De bloeiduur van individuele bloemen.
Opzet
Op 7 mei 1980 is de proef begonnen. Van ieder ras waren zes planten aanwezig. Drie planten werden van Lent naar Aalsmeer vervoerd, en onmiddellijk op schotels geplaatst. De andere planten hebben één week lang behandelingen ondergaan die overeenkwamen met de normale veiling- en verkoophandelingen. Hierna zijn ook deze planten op schotels op een N.N.W.-gelegen vensterbank geplaatst. Van maandag tot vrijdag werd naar behoefte water gegeven; er werd niet bijgemest. Toen de sierwaarde van de planten sterk verminderd was, is de proef beëindigd.
Resultaten
Bloembeschadiging tijdens de afzetfase Onmiddellijk na aankomst in Aalsmeer is beoordeeld, hoe de bloemen het transport hebben doorstaan. De bloemen van de kleinbloemige A. coccinea waren licht beschadigd. Van alle andere rassen waren de bloemen matig tot zwaar beschadigd. Deze bloemen hadden dan ook vrijwel geen sierwaarde meer. Gekleurde bloemknoppen werden vrijwel niet beschadigd. Dit betekent dat open bloemen die op de planten aanwezig zijn, als ze verkocht worden, alleen van belang zijn voor de handelaar en de consument om de bloemkleur en bloemvorm te herkennen.
Invloed van handelingen tijdens de afzet op de bloei Door vergelijking van het aantal open bloemen over een periode van 9 weken van de planten die wel (A) en geen (B) afzetfase hebben doorgemaakt, is de invloed hiervan op de doorbloei van de rassen onderzocht. De resultaten staan vermeld in Tabel 1. De handelsfase blijkt een nadelige invloed te hebben op de bloei van Achimenes. Alleen bij de rassen 'Elke Michelssen', 'Cascade Cocade' en 'Flamenco' nam het aantal bloemen bij behandeling B toe in de week nadat de planten op de vensterbank geplaatst waren. Na 5 weken waren de verschillen vrijwel verdwenen, behalve bij
Bloeirijkheid en bloeiduur Door regelmatig het aantal bloemen per plant te tellen is de bloeiduur en de bloeirijkheid van de rassen bepaald. Bij de grootbloemige rassen liep het gemiddelde aantal bloemen uiteen van 7,3 (A. longiflora 'Margarita) tot 71,2 ('Tarantella'). Veertien rassen bloeiden mst meer, 5 rassen met minder dan de helft van het gemiddelde aantal open bloemen per plant (27,6). De rassen die het rijkst bloeiden, bloeiden doorgaans ook lang door. Ook hier waren de verschillen zeer groot. Vier rassen waren na 7 weken uitgebloeid (gemid-
23
deld minder dan 5 bloemen per plant), terwijl 'Tarantella' en 'Tango' van de proef nog met resp. 105 en 70,8 bloenen per plant bloeiden.
aan het eind
bel 1. Invloed van de afzetfase op de bloei. Vermeld zijn de gemiddelde aantallen bloemen over een période van 3 weken bid 36 rassen. Per behandeling waren 3 planten Van ieder ras aanwezig.
Teldatum (Weeknr.) Gemiddeld aantal bloemen per teldatum W 20 W 21 W 23 W 25 W 27 W 29
Gemiddeld
a. zonder handelsfase b. met handelsfase vermindering in procenten
Bloeiduur van de individuele bloem Van twee planten van ieder ras is tweemaal de bloeiduur van één bloem bepaald (respectievelijk vanaf 3/6/80 en 4/7/80). Hiervoor werd uitgegaan van een bloemknop die nog net gesloten was. Deze werd zoveel mogelijk dagelijks beoordeeld. Bloemen van Achimenes kunnen meer dan 30 dagen bloeien. De verschillen tussen en binnen de rassen waren zo groot dat niet gezegd kon worden van welke rassen de bloemen kort of lang bloeien. De bloemen van vooral de rose bloeiende rassen verkleurden sterk als de bloemen ouder werden.
Overige waarnemingen Van vrij veel rassen is de stevigheid van de scheuten onvoldoende. Hierdoor gaan de scheuten tijdens het vervoer hangen. De sierwaarde van deze rassen en van rassen die na het in bloei komen min of meer sterk gaan strekken is zeer gering. Dit was het geval bij 'Harvey Shirly Fire Glow', 'Braunschweig', 'Lüneburg', 'Erlkönig', 'Cascade Evening Glow', 'Viola Michelssen', A. longiflora 'Margarita' en 'Michelssen Blau'.
Achimenesrassen met te slappe of te lange scheuten hébben geen sierwaarde. Links 'Flamenco', reohts 'Cascade fashionable pink'.
24
Conclusies
Lettend op al de rassen moe de grootbloem houdbaar zijn houdbaarheid Rassen met si periode sterk voor de teelt remmen. Gezie ten de plante De handelsfas Het verkleure de plant. Gezien de ver dit aspect va
,e in dit verslag vermelde positieve en ne t gezegd worden, dat de kleinbloemige A. c ige rassen 'Flamenco', 'Tarantella', 'Indi . Een redelijke houdbaarheid hebben 'Haban van de overige rassen was onvoldoende, appe scheuten en/of rassen waarvan de scha
strekken zijn uit het oogpunt van houdbaa .. Door hierop te letten bij de rassenkeuze n de ernstige beschadiging van de bloemen n met weinig open bloemen geveild worden. ,e is nadelig voor het latere uitbloeien va n van de bloemen tijdens de bloei is nadel
gatieve eigenschappen van occinea en 'Rosen Elfe' en a' en 'Repelsteeltje' goed era' en 'Lol 1ipop'. De
uten tijdens de consumptie-rheid niet aan te bevelen
vervalt de noodzaak van tijdens de handelsfase moe-
n Achimenes. ig voor de sierwaarde van
schillen in bloeiduur van de individuele bloem is nader onderzoek naar n de houdbaarheid gewenst.
ACONITUM BLOEIVERVROEGINGSPROEVEN MET ACONITUM
In voorafgaande jaren is uit proeven gebleken, dat het door gebruik te maken van rol kassen mogelijk is. Omdat kwamen over de mogelijkheden van vervroeging in de vas volgende proeven het vervroegen met gebruikmaking van het bewaren (bij drie verschillende bewaartemperaturen in de kas. Er werden vijf partijen Aconitum napellus, lus 'Bressingham Spire' en één partij Aconitum napellu Ook werd de invloed van assimilatiebelichting nagegaan vember 1978 geplant en onder glas werd dit op 19 maart Op 12 maart werd de rol kas over de buiten geplante kno temperaturen waren + 2S 0 of - 2 C.
Resultaten
C. v. Leeuwen Rijnsburg
vervroegen van Aconitum er uit de praktijk vragen
te kas, hebben we in de rol kassen vergeleken met
gevolgd door uitplanten één partij Aconitum napel-s 'Spark's Variety' beproefd.
Buiten werd er op 17 no-1979 gedaan.
H e n heen gerold. De bewaar-
Tabel 1. De invloed van plant- en bewaarrnethoden en assimilatiebelichting op de kasperiode van Aconitum.
Partij
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Cultivar
A. napellus A. napellus A. napellus A. napellus A. napellus
Aanvan Rol kas Belicht
30/5 28/5 15/5 30/5 30/5
A. 'Bressingham Spire' 30/5
g van de
Onbelicht
31/5 30/5 15/5 28/5 21/5
30/5
oogst Vaste kas + 2°C 0°C
28/5 8/6 28/5 8/6
28/5 8/6
- 2°C
8/6 8/6
8/6
Kasdagen Rol kas Be- Onbelicht licht
93 93 88 93 72 72 88 86 88 86
93 93
Vaste kas + 2°C 0°C -2°C
86 86 86 86 86 86
86 86 86
De oogst van Aconitum napellus partij 3 viel aanmerkelijk eerder dan die van de overige selecties en cultivars. Het toepassen van assimilatiebelichting had geen vervroegend effect. De knollen, die bij + 2 C bewaard en op 19 maart (één week na
25
het overrollen van de kas) geplant werden, ha lijke spruit, wat bij de knollen, die bij 0°C geval was. Doordat de spruitgroei al enigszin de bollen werd de aanvang van de oogst ook ie bewaartemperaturen. In aantal benodigde kasda bewaarde partijen, die op 19 maart geplant we dan de buiten geplante knollen waar later het temperatuur was na een week natuurlijk wel be tal benodigde kasdagen bij de bewaarde knolle van de buitengeplante partijen uit de bus is kregen zijn, wanneer het mogelijk was geweest ten als de kas werd overgerold. Dit was echte te nat was.
Tabel 2. De invloed Van assimilatiebelichting, plant- en bewaarmethoden op het aantal bloemtakken per knol van Aconitum.
dden bij het planten reeds een behoor-en bij - 2 C bewaard waren, niet het
s op gang was bij de bij + 2°C bewaar-ts eerder bereikt dan bij de overige gen maakte het echter niets uit. De rden, hadden minder kasdagen nodig
glas overheen gerold was. De grond-hoorlijk gestegen, waardoor het aan-n wel iets geflatteerd ten opzichte gekomen. Een eerlijker beeld zou ver-
de knollen op dezelfde dag te plan-r onmogelijk omdat de grond toen veel
Partij
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Cultivar
A. napellus A. napellus A. napellus A. napellus A. napellus A. 'Bressing-ham Spire'
Rol kas Belicht
0,88 0,86 0,95 0,82 0,86
0,95
Onbel
0,88 0,84 0,99 0,75 0,68
0,86
icht Vaste + 2èC
0,75 0,90
0,95
kas 0°C
0,92 0,71
0,80
- 2°C
0,94 0,86
0,88
Wat het aantal bloemtakken per knol betreft, maakte het weinig verschil of ze buiten geplant en vervolgens onder glas kwamen of dat ze gelijk onder glas geplant werden. Tussen de verschillende bewaartemperaturen werden geen betrouwbare verschillen in aantal takken per knol waargenomen.
Tabel 3. De invloed Van assimilatiebelichting en plant-gemiddelde tak- en troslengte van Aconitum.
en bewaarmethoden op de
Partij
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Cultivar
A. napellus A. napellus A. napellus A. napellus A. napellus A. 'Bressing ham Spire'
Gem. taklenqt Rol kas Belicht
156 139 133 156 136
162
Onbelicht
144 122 107 138 125
156
e in cm Vaste + 2èC
138 136
148
kas 0UC
143 135
150
- 2°C
136 121
152
Gem. troslengte in cm Rol kas Belicht
48,9 42,3 28,9 50,7 28,9
47,2
Onbelicht
41,1 34,9 25,6 41,3 25,7
47,9
Vaste + 2ÖC
51,1 39,0
40,4
kas 0°C -2°C
40,0 37,6 38,6 36,3
42,3 46,4
Onder de belichting nam de tak- en troslengte behoorlijk toe. Hoe kouder de Aconitum napellus bewaard werd, hoe korter de bloemtak en -tros was. Bij A. 'Bressing-ham Spire' was echter het omgekeerde het geval. Deze werd langer naarmate hij kouder bewaard was.
Beschrijving cultivavs en partijen
A c o n i t u m n a p e l l u s p a r t i j 1 Deze selectie gaf een vrij hoog percentage van goede tot zeer goede kwaliteit bloemen. De bloemen waren mooi donker van kleur. Onder aan de bloeiwijze zaten 3-5 vertakkingen (= kleine bloeiwijze). Al met al was dit een goede selectie. 26
A c o n i t u m n a p e l l u s p a r t i j 2 Dit was een vrij gelijkmatige partij. De kleur was voldoende donker. Deze selectie had ook 3 tot 5 vartakkingen in de bloeiwijze. Ze wordt niet te lang. Dit bleek nl . de kortste van de onderzochte selecties te zijn.
A c o n i t u m n a p e l l u s p a r t i j 3 Dit was een zeer gelijkmatige partij. De bloei viel zeer vroeg. De taklengte is voldoende. Al met al een zeer goede partij.
A c o n i t u m n a p e l l u s p a r t i j 4 De bloemkleur was donkerblauw (de donkerste van de onderzochte selecties). Deze selectie was vrij uniform van lengte. Met 3 tot 7 vertakkingen bezet deze een vrij zware bloemtros.
A c o n i t u m n a p e l l u s p a r t i j 5 Deze partij was zeer ongelijk wat de lengte van de tak betreft. De bloemkleur was donkerblauw. Ze had 2 tot 4 vertakkingen. De tros bestond uit grote bloemen, die vrij ruim stonden. Het blad was ook vrij grof en wat lichter van kleur dan de overige cultivars.
A c o n i t u m n a p e l l u s ' B r e s s i n g h a m S p i r e ' De taklengte zou wel iets korter mogen zijn. De bloemkleur is lichter dan die van A. napellus. Onderaan de bloeiwijzen zaten 3 tot 7 vertakkingen.
A c o n i t u m n a p e l l u s ' S p a r k ' s V a r i e t y ' In alle objecten bleek deze cultivar ongeschikt om in de kas te vervroegen. Ze wordt veel te lang (2 meter), te slap en bloeit veel te laat. In de bloeiwijze zaten te lange zijscheuten. Hierdoor haakten alle takken in elkaar. Ze had een te slappe dunne stengel, die omviel en steun zocht en daardoor als een stokboon met 2 tot 4 takken in elkaar draaide en zo omhoog groeide. De kleur is diep donkerblauw.
Conclusies
Vervroegen van Aconitum napellus en A. napellus 'Bressingham Spire' bleek mogelijk, zowel met gebruikmaking van rolkassen als door middel van bewaring en daarna planten in de kas. A. napellus 'Spark's Variety' bleek ongeschikt voor vervroeging in de kas. Assimilatiebelichting geeft geen vervroeging. Als beste bewaartemperatuur kwam - 2 C naar voren.
ALLIUM BOLBEHANDELINGSPROEVEN MET ALLIUM GIGANTEUM EN ALLIUM AFLATUNENSE
C. v. Leeuwen Rijnsburg
Door verschillende bolbehandelingen toe te passen werd getracht Allium giganteum en A. aflatunense in de kas te vervroegen. De bollen van beide Alliumsoorten werden eerst bij 20 C en daarna bij 5 of 2°C bewaard. De koudebehandeling bij 5 of 2°C duurde 13 of 17 weken tot aan het planttijdstip. De bollen die 13 weken koude ontvingen werden op 16 januari 1979 geplant en de overige op 6 februari 1979.
Resultaten
Allium giganteum kwam in het geheel niet in bloei. Het bloeipercentage bij Allium aflatunense varieerde van 31 tot 5 5 % Door later te planten werd het bloeipercentage bevorderd. Na een behandeling bij 5 C was het percentage bloei hoger dan na
27
2°C behandeling. Een koudeperiode van 17 weken 2 C vervroegde de bloei het meest. Ook was het aantal kasdagen bij deze behandeling het kleinste. Het bloeipercentage van deze behandeling bedroeg echter slechts 40%.
Tabel 1. De invloed van bolbehandeling op de kaspeviode en het bloeipercentage Van Allium aflatunense.
Bol behandel ing
20° C + 13 wk 5°C 20° C + 13 wk -?°C
20° C + 17 wk 5°C 20° C + 17 wk 2°C
20° C + 13 wk 5°C 20° C + 13 wk 2°C
Plantdatum
16/1 16/1
6/2 6/2
6/2 6/2
Datum 50% bloei
12/4 27/3
20/4 12/4
26/4 16/4
Kasdagen
105 90
85 71
85 82
Bloeipercentage
39 31
48 40
55 47
Zie voor verdere gegevens: Gewasverslag 1978-1979 Teelt en Broeierij van Bijgoed.
BELICHTINGS- EN B0LBEHANDELINGSPR0EVEN MET ALLIUM AFLATUNENSE
C. v. Leeuwen Rijnsburg
Omdat in voorgaande proeven gebleken is dat het percentage bollen, dat tot bloei komt bij de vervroeging van Allium aflatunense vrij laag is, werd in deze proef de invloed van assimilatiebelichting in combinatie met bolbehandeling onderzocht. Er werden zes verschillende bolbehandelingen toegepast, nl. een voorbehandeling voor alle objecten van 20 C die gevolgd werd door nabehandeling van 13, 15 of 17 weken 5 of 2 C. Elke bolbehandeling werd zowel onbelicht als belicht met assimilatiebelichting beproefd. De plantdatum voor alle behandelingen was 21 januari 1980. De kastemperatuur werd aanvankelijk op 12 C gehouden en na 19 februari op 15 C. De belichtingsperiode was continu van 19 februari tot 14 maart.
Resultaten
Tabel 1. De invloed van bolbehandelingen en assimilatiebelichting op de kaspeviode en bloeiresultaat van Allium aflatunense.
Bolbehandeling
20°C + 13 wk 5°C 20°C + 15 wk 5°C 20°C + 17 wk 5°C
20°C + 13 wk 2°C 20°C + 15 wk 2°C 20°C + 17 wk 2°C
Data aanvang belicht
L6/3 15/3 11/3
12/3 11/3 10/3
oogst onbe-licht
26/3 19/3 15/3
19/3 16/3 14/3
Data 50% belicht
1/4 27/3 24/3
22/3 19/3 15/3
oogst onbe-licht
10/4 4/4
30/3
28/3 25/3 21/3
Kasdagen be- .onbelicht licht
96 95 92 96 88 93
82 86 77 79 67 79
Bloeipe belicht
67 64 67
64 55 51
rcentage onbelicht
53 52 52
51 48 41
De bollen die bij 2 C bewaard waren, bleken eerder in bloei te komen dan die bij 5 C bewaard werden. Het percentage bloei was echter hoger bij de 5 C behandeling. Een langere behandeling dan 13 weken koude verhoogde het bloeipercentage niet. Assimilatiebelichting had een gunstige uitwerking op het percentage bloei, hoewel ook onder de assimilatiebelichting het aantal bollen dat tot bloei kwam nog vrij laag was. De steellengte werd noch door bolbehandelingen noch door assimilatiebe-
28
l i c h t i n g beïnvloed. Zie voor verdere gegevens: Gewasverslag 1979-1980 Teelt en B roe ie r i j van Bi jgoed.
ALSTROEMERIA VOORJAARSPLANTING BIJ ALSTROEMERIA
Th.M. van der Krogt Aalsmeer
In het algemeen wordt Alstroemeria zowel voor een eenjarige, als voor meerjarige teelt, in het najaar geplant. Mede hierdoor ontstaat het volgende produktiepatroon: een grote voorjaarsproduktie en een tweede bloeiperiode in augustus/september. In juli en augustus is de aanvoer van Alstroemeria lager, terwijl de winterproduktie nauwelijks van betekenis is. Door nu in het voorjaar rassen te planten, waarvan verwacht kan worden dat de bloei in de zomer goed is, kan aanvoerspreiding gerealiseerd worden. Met dit doel voor ogen zijn de mogelijkheden van voorjaarsplantingen in een proef nagegaan.
Opzet
Er is uitgegaan van jonge planten. De rassen 'Carmen' en 'Rosario' zijn in januari gescheurd en opgepot. Van 'King Cardinal' zijn jonge planten omstreeks begin maart opgepot. Op 1 april, 1 mei en 3 juni zijn van elk ras planten in de volle grond van de kas uitgeplant.
Resultaten
In Tabel 1 is de bloemproduktie vanaf 1 juni tot 7 oktober gegeven. Naarmate er later is geplant, was de bloemproduktie gemiddeld lager. Alleen 'King Cardinal' had de beste produktie bij de mei-planting. De kwaliteit van de geoogste stelen was het beste bij de laatste planting. 'Carmen' en 'Rosario' die in april en mei geplant waren, gaven weinig bloemen van Ie kwaliteit. Bij 'King Cardinal' was de kwaliteit tamelijk constant. Bij alle rassen was augustus de maand met de hoogste produktie. In september begint de produktie al af te nemen. Tot 7 oktober zijn er bloemen geoogst. De hoeveelheid stelen in oktober heeft betrekking op de periode 1-7 oktober. De verwachting was dat de bloemproduktie bij verdere teelt nauwelijks van betekenis zou zijn.
Tabel 1. Alstroemeria: aantal hloemstelen per m2 bed (1/6 - 7/10).
Plantdatum 1/4 1/5 3/6
'Carmen' 39 30 28 'King Cardinal' 40 48 25 'Rosario' 38 33 14
Gemiddeld 39 37 22
Tabel 2. Alstroemeria: invloed van de plantdatum op de kwaliteit, weergegeven in percentage Ie kwaliteit.
Plantdatum 1/4 1/5 3/6
'Carmen' 29 22 40 'King Cardinal ' 43 41 47 'Rosario' 14 28 48
29
Conclusie
Door in het voorjaar te planten kan de bloei naar de zomer verschoven worden. De totale produktie, de kwaliteit en doorbloei in het najaar vielen tegen. Planten in april of mei heeft de voorkeur boven planten in juni.
INVLOED VAN DAGLENGTE BIJ ALSTROEMERIA
Bij enkele Alstroemeria cu scheut- en bloemvorming va in dezelfde mate op daglen van enkele cultivars zijn zes daglengten geplaatst, men' en vanaf 18 april aan waren veel verder ontwikke pas gescheurde planten. Bi aangevuld met een aantal u
Resultaten
Ir. C. Vonk Noordegraaf Aalsmeer
Itivars is een duidelijke invloed van de daglengte op de stgesteld. Hierbij is gebleken dat niet alle cultivars gte reageren. Om meer inzicht te krijgen in de reactie planten van 'Carmen', 'King Cardinal' en 'Mona Lisa' bij Deze daglengten zijn vanaf 15 februari gegeven aan 'Car-
King Cardinal' en 'Mona Lisa'. De planten van 'Carmen' ld dan die van de twee andere cultivars. Dit waren jonge, j alle behandelingen kregen de planten 8 uur daglicht, ren licht van gloeilampen.
Tabel 1. Invloed van daglengte op scheut- en bloemproduktie per plant bij de cultivars 'Carmen' (I), 'King Cardinal' (IT) en 'Mona Lisa' (III).
i Daglengte
8 + 0 i 8 + 2 \ 8 + 4 8 + 6 8 + 8 8 + 1 6
Aantal I
41 35 27 22 23 22
ge vormde II
32 25 20 16 13 11
sehe jten III
31 28 24 24 21 19
Aan I
23 19 16 13 13 12
tal bl oemscheuten II III
7 0 7 1 7 3 8 6 9 4 6 5
Bij alle drie cultivars neemt het aantal gevormde scheu daglengte. Deze reactie blijkt tot nu toe bij alle onde ren te komen. De invloed van de daglengte op de bloemaa 'Carmen' geeft toename van de daglengte een afname van Dit kan verklaard worden door vermindering van de scheu ten uitgedrukt is eenzelfde percentage van de gevormde den. Bij 'King Cardinal' is het aantal bloemscheuten bi gelijk, ondanks een vermindering van het aantal scheute dering van de bloei door lange dag. Ditzelfde komt nog 'Mona Lisa', waar bij 8 uur licht helemaal geen bloemen tivar vraagt duidelijk een lange dag voor bloemaanleg.
ten af bij toename van de rzochte cultivars naar vonleg is minder uniform. Bij het aantal bloemscheuten. tproduktie, want in procen-scheuten generatief gewor-j alle daglengten nagenoeg n. Dit wijst op een bevor-duidelijker naar voren bij
zijn aangelegd. Deze cul-
Conclusie
Lange dag heeft een negatieve invloed op de scheutvorming. 'Carmen' is wat de bloemaanleg betreft niet gevoelig voor daglengte, 'King Cardinal' weinig en 'Mona Lisa' vraagt lange da<j voor bloemaanleg.
30
FOSFAAT-MAGNESIUMTRAPPENPROEF BIJ TWEE ALSTROEMERIA-CULTIVARS
Het doel van de proef is de linge samenhang op opbrengst Deze proef omvat combinaties fosfaattrappen : 0, 40, magnesiumtrappen : 0, 72 De proef werd uitgevoerd bij In totaal zijn er dus 12 obj eenheid bestaat uit één emme De planten staan in 15 liter ber 1979 werd uitgeplant; de is eind november 1980 beë'ind De eerste snee had plaats tu hebben betrekking op de le s De P- resp. Mg-trappen weers de grond. Op 18 mei was het pen van laag naar hoog resp. Mg-trappen van laag naar hoo
invloed van fosfaat- en magnesi en kwaliteit van Alstroemeria van 4 fosfaat- en 3 magnesiumt 80 en 120 mg P205/emmer per we
en 144 mg MgO/emmer per week. twee cultivars ni. 'Orchid' en
ecten; de proef is in 12-voud u r.
emmers gevuld met grof Fins tu behandelingen begonnen begin j
igd. ssen 26 februari en 6 juni; de nee. piegelden zich duidelijk in het P-cijfer (in het 1:lj-volume-ex : 1,1, 4,6, 9,3 en 13,5 mg/l, h g resp.: 0,3, 1,3 en 2,6 meq/
Dr.Ir. R. Arnold Bik Th.J.M. v.d. Berg
M. Warmenhoven Aal smeer
umbemesting in onder-na te gaan. rappen : ek
'Carmen'. itgevoerd; een proef-
rfstrooisel. In novem-anuari 1980. De proef
volgende resultaten
P- resp. Mg-cijfer in tract) bij de 4 P-trapet Mg-cijfer bij de 3
Tabel 1. Bloemtakken per emmer bij 'Orchid' en 'Carmen'.
'Orchid'
'Carmen'
MgO mg/l p.w.
0 72
144 gem.
0 72
144 gem.
mg P20c/emmer per 0 40
10,9 21,2 9,6 10,1
11,0 18,9 10,5 19,7
10,6 23,8 9,1 24,7
11,7 29,2 10,4 25,9
week 80
18,4 18,4 18,8 18,5
26,2 24,9 28,3 26,5
120
19,2 19,1 19,6 19,3
28,1 26,5 28,1 27,6
gem.
17,4 16,5 17,1 17,0
22,7 21,3 24,3 22,6
Verhoging van de P-gift van de Ie naar de 2e trap gaf bij beide cultivars een zeer duidelijke verhoging van de bloemtakkenopbrengst; verdere verhoging had geen effect. Bij 'Orchid' was geen aantoonbaar Mg-effect aanwezig; bij 'Carmen' daarentegen wel. De bloemtakkenopbrengst was bij de 3e iig-trap duidelijk beter dan bij Mg 1 en Mg 2, zij het slechts in geringe mate.
Het totaalgewicht af geoogste bovengrondse delen (inclusief loze takken)
Dit was bij beide cultivars het laagst bij PI; tussen P2, P3 en P4 was geen verschil. Een Mg-effect ontbrak bij 'Orchid'. Bij 'Carmen' gaf Mg 3 het hoogste cijfer.
Het versgewicht per bloemtak
Dit was bij beide cultivars het laagst bij PI; de hogere P-trappen vertoonden onderling geen verschil. Een Mg-effect was afwezig.
Het aantal bloempjes per bloemtak
Dit was bij beide cultivars het laagst bij PI; verhoging van de P-gift boven P2
31
onderzoek in 1978 met Amaranthus een indicatie werd verkregen, dat plantdichtheid en kwaliteit nauw met elkaar verbonden zijn, werden de volgende proeven opgezet. De cultivar 'Rode Dom' werd voor deze proeven gebruikt. Op 15 mei 1979 werd deze cultivar uitgezaaid op regels die 25 cm van elkaar lagen. De plantdichtheid varieerde van 30 tot 98 planten per m2.
Resultaten
Fig. 1. De invloed van plantdichtheid op lengte Van tak en tros.
e n g t e in cm
1 5 0 ,
e n g t e a a r v o r m i g e t ros
— I — 4 0 60 100 aanta l p l a n t e n
per m^
Uit Fig. 1 blijkt dat de takken iets langer werden als de planten wat ruimer stonden. De lengte van de aarvormige tros werd door de gerealiseerde plantdichtheden niït beïnvloed.
Conclusie
De taklengte van Amaranthus hybride 'Rode Dom' was bij alle gebruikte plantdichtheden (30-100 planten per m2) voldoende. De takken werden langer naarmate de plantdichtheid afnam. De aarvormige trossen waren bij alle plantdichtheden voldoende lang. De troslengte werd niet beïnvloed door de plantdichtheid. Voor de praktijk is een lagere plantdichtheid dan 100 planten per m2 niet aan te bevelen.
AMARYLLIS (HIPPEASTRUM.) ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN VERSCHILLENDE NACHTTEMPERATUREN OP DE GROEI VAN BOLLEN VAN AMARYLLIS (HIPPEASTRUM)
Ing. T. Dijkhuizen Naaldwijk
In drie afdelingen werden op 10 en 11 januari 1980 jonge bollen, omtrekmaat 16-18 cm, van 5 rassen in 3- resp. 4-voud uitgeplant. Tevoren hadden deze bollen een
34
warmwaterbehandeling van 2 u ondergaan. In de drie afdeli tuur van 10, 15 en 20°C inge Ie afdelingen was 20 C + 5 C grondafdekking met champigno onderzoek opgenomen: 'Apple en'Scarlet Globe'. De gerea en voorjaar vrijwel niet af tegen vertoonden vooral in v se richting. Dit gold in vri temperatuur werd in alle dri de watertemperatuur bij 20°C 10 C op 50 C worden gehandha
ur 46 C in combinatie met ontsmetting met Delsene M ngen werd gedurende de nacht (17-7 uur) een tempera-steld. De ingestelde dagtemperatuur (7-17 uur) in al-
lichtverhoging. In iedere afdeling werd wel en geen nmest toegepast. De volgende cultivars waren in dit Blossom', 'Minerva', 'Orange Souvereign', 'Red Lion' iseerde nachtelijke ruimtetemperaturen weken in winter van de ingestelde waarden. De dagtemperaturen daaren-oorjaar en zomer aanzienlijke afwijkingen in opwaart-jwel gelijke mate voor alle drie afdelingen. De grond-e afdelingen op 20-23°C gehouden. Om dit bereiken moest
ruimtetemperatuur op 30 C, bij 15 C op 40 C en bij afd.
Resultaten
In Tabel 1 is de gemiddelde bolopbrengst per behandeling in kg/100 stuks weergegeven.
Tabel 1. Gemiddelde bolopbvengst per behandeling in kg/100 stuks.
Cultivar
'Apple Blossom'
'Minerva'
'Orange Souvereign'
'Red Lion'
'Scarlet Globe'
Gemiddeld
Afdekking
+ -+ -+ -+ -+ -+ -
Nachttemperë 20
46,7 43,2 41,7 40,3 42,1 41,6 37,1 36,9 45,0 45,4 42,5 41,4
tuur in °C 15
41,0 38,3 43,1 38,3 41,2 38,1 34,9 34,6 44,2 39,6 40,9 37,8
10
41,4 38,8 36,5 32,4 40,9 34,4 35,5 34,3 39,7 37,1 38,8 35,4
Het blijkt dat de gebruikte cultivars niet alle op gelijke wijze op verlaging van de ruimtetemperaturen reageerden. Zo is er bij cv. 'Apple Blossom' een groot verschil tussen 20 C enerzijds en 15 en 10°C anderzijds. Cv. 'Minerva' gaf bij 20 C en 15 C een redelijk goede opbrengst en cv. 'Orange Souvereign' leverde bij alle temperaturen een ongeveer gelijke bolopbrengst, alleen 10°C niet afgedekt bleef achter. Afdekking van de grond deed vooral bij de bij 10 en 15 C nachttemperatuur geteelde partijen het ongunstig effect van deze temperaturen afnemen. Dit is waarschijnlijk toe te schrijven aan de gemiddeld 1,5-1 C hogere grondtemperatuur die in deze afdelingen onder de afdekking werden gemeten. De gegevens wijzen uit dat het aanhouden van een lagere nachttemperatuur een duidelijk nadelig effect op de bolopbrengst geeft en dat dit effect in niet afgedekte grond versterkt wordt.
ZOLEN VAN AMARYLLISBOLLEN
Ing. W. den Boer Naaldwijk
Nagegaan werd wat het effect was op de groei van gezoolde en niet gezoolde bollen, al of niet gecombineerd met warmwaterbehandeling en/of grondbehandeling met etho-profosgranulaat. De bollen werden in emmers met potgrond geplant. Zolen is het afsnijden van het onderste stuk van de bolvoet. De bollen worden daar-
35
door glad bijgesneden en de wortels gaan er vrijwel allemaal af. De wonden zijn na de behandeling gestoven met thiram stuifpoeder. De groei werd beoordeeld en bij het rooien de wortels. De volgende behandelingen kwamen voor:
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
niet zolen, niet ontsmetten niet zolen, grondbehandeling met ethoprofosgranulaat niet zolen, warmwaterbehandeling bollen niet zolen, beh. 2 + 3 zolen, niet ontsmetten zolen, grondbehandeling met ethoprofosgranulaat zolen, warmwaterbehandeling bollen zolen, beh. 6 + 7
Beoordel Groei 4 2 6 4 5 5 8 7
ing Wortels 3 5 6 7
n 8 9 9
Uit de cijfers blijkt dat zolen beter is dan niet zolen. Er dient wel rekening mee te worden gehouden dat de bollen in potgrond zijn geteeld, waardoor de gezoolde bollen vlot wortels konden vormen.
ZOUTGEVOELIGHEID AMARYLLIS
Ing. C. Sonneveld Ing. W. Voogt
Naaldwijk
In de proef waarin de zoutgevoeligheid van verschillende bloemgewassen wordt nagegaan, werd dit jaar het onderzoek met Hippeastrum voortgezet. In december 1979 werden de bollen geplant die in het voorafgaande jaar in dezelfde behandelingen waren geteeld. In januari/februari 1980 werden de bloemen en in september 1980 de bollen geoogst.
Tabel 1. Aantal bloemen per bol, gemiddeld gewicht Van de bloemstengel en het gemiddeld bolgewicht in g.
EC gietwater
0 0,1 1 0,7 2 1,2 3 2,1 4 3,0 5 3,9 6 2,1 7 3,0
Toegediend zout
geen mengsel mengsel mengsel mengsel mengsel NaCl NaCl
Aantal Diana
1,9 1,8 1,9 1,5 1,2 1,0 1,3 0,9
bl. per bol Red Lion
2,1 2,3 1,7 1,7 1,5 1,6 1,8 1,4
Gem. gewi Diana
121 98 91 90 73 68 78 65
cht stengel Red Lion
107 98
105 81 82 64 79 73
Bolgewicht Diana Red
Lion
358 394 262 501 215 352 153 228 113 298 108 251 134 254 116 206
Zoals blijkt uit Tabel 1 neemt de produktie door stijging van de EC naar 3,9, af. Het aantal bloemen per bol neemt bij 'Diana' en 'Red Lion' af met resp. 50 en 20% en het gemiddeld gewicht van de bloemstengel bij beide rassen met 40%. Het bolgewicht neemt af met resp. 70 en 40X. Het toedienen van keukenzout in plaats van het zoutenmengsel blijkt op basis van gelijke EC van het gietwater een iets lagere produktie aan bollen en bloemen te geven. Hippeastrum is dus blijkbaar specifiek gevoelig voor keukenzout. Het hoge gemiddelde bolgewicht van 'Red Lion' bij behandeling 1 kan niet worden verklaard en moet dus meer als een toevalligheid worden beschouwd.
36
BESTRIJDING VAN STAGONOSPORA BIJ AMARYLLIS (HIPPEASTRUM)
Ing. T. Dijkhuizen Naaldwijk
Het gebruikte plantmateriaal bestond uit jonge bollen, maat 16-18, van de culti-vars 'Apple Blossom', 'Minerva', 'Orange Souvereign', 'Red Lion' en 'Scarlet Globe'. De bollen werden na warm water behandeling en gelijktijdige ontsmetting met Delsene M uitgeplant. De ruimtetemperatuur was 's nachts 10 C, overdag 20 C + 5 C lichtverhoging. Bespuiting met de gewasbeschermingsmiddelen zinkcarbonaat, benomyl en een combinatie van beide middelen vond gedurende de eerste 2 maanden wekelijks plaats. Daarna gedurende 4 maanden om de twee weken. De proef werd in 4-voud uitgevoerd.
Resultaten
In Tabel 1 is de bolopbrengst per behandeling in kg/100 stuks vermeld. Hieruit blijkt dat de onbehandelde partijen gemiddeld de hoogste opbrengst gaven. Bij gebruik van zinkcarbonaat bleef de opbrengst hierbij iets achter. De combinatie zinkcarbonaat/benomyl bleek ten aanzien van de bolopbrengst gunstiger dan alleen benomyl, welke behandeling gemiddeld de laagste opbrengst gaf. Tussen de verschillende behandelingen, inclusief onbehandeld, werden geen verschillen ten aanzien van de aantasting door Stagonospora waargenomen. In alle behandelingen werd uiteindelijk een lichte aantasting door Stagonospora geconstateerd.
Tabel 1. Bolopbrengst per behandeling in kg/100 stuks.
Cultivar
'Apple Blossom' 'Minerva' 'Orange Souverei 'Red Lion' 'Scarlet Globe'
Gemiddeld
i Behandelinq Onbehandeld
40,4 39,6
gn' 41,5 33,0 34,2
37,7
Benomyl
37,6 37,2 38,9 31,6 33,9
35,9
Zinkcarbonaat
40,0 37,4 38,7 33,0 36,8
37,2
Zinkcarbonaat + benomyl
39,7 38,5 36,4 30,6 36,2
36,3
WEEKENDBEWARING BIJ AMARYLLIS 'RED LION' EN 'APPLE BLOSSOM'
Opzet
L.V.J. Barendse Aal smeer
De bloemen werden op 8 oktober geoogst en bij 8 tot 10 C bewaard tot de volgende morgen, waarna ze naar Aalsmeer werden vervoerd. Hier werden de dozen ä 15 stelen bij verschillende temperaturen gezet, waar zij van donderdag tot maandag (4 x 24 uur) droog bleven staan. Hierna volgde een veiling- en transportsimulatie van 2 x 24 uur droog bij 17 C. Vervolgens werden de bloemen bij 10 C in water gezet waarin ze 24 uur verbleven. Op donderdag 16 oktober (dus ! dagen na de oogst) werden de bloemen in vazen gezet. Per behandeling kwamen er 8 stelen in water en 7 stelen in Chrysal 11 g/l. Deze 8 of 7 stelen stonden bij elkaar in één vaas.
37
Behandelingen: Beh.nr. oogstri jpte bewaartemp.
1 onrijp 2 C 2 rijp 2°C 3 onrijp 5 C 4 rijp 5QC 5 onrijp 9 C 6 rijp 9°C 7 onrijp 13 C 8 rijp 13°C
Beoorde ling
Tijdens de afzetfase werden de bloemen beoordeeld op rijpheid en stevigheid. Na de weekendbewaring waren alle dozen goed. Er was niet veel verschil in rijpheid te zien. Bij de beoordeling op 15 oktober, dus bij aankomst in de detailhandelsfase waren de dozen die bij 2, 5 en 9 C hadden gestaan, goed. Er waren praktisch geen verschillen in rijpheid tussen de behandelingen 2, 5 en 9 C. Er waren wel verschillen tussen de onrijpe en de rijpe bloemen, de doorgroei was echter beperkt gebleven. De 'Apple Blossom' die bij 13°C bewaard waren, hadden al gesprongen knoppen bij de onrijpe bloemen. De rijp geoogste bloemen hadden al enkele geheel geopende bloemen. De 'Red Lion' die bij 13 C bewaard waren, hadden nog geen geopende bloemen, van de rijp geoogste stelen waren wel wat knoppen gesprongen. Een belangrijk kenmerk bij deze beoordeling was, dat nergens beschadiging van de kelken voorkwam. Kwalitatief gezien gaf het dus geen problemen wanneer de bloemen bij 2°C werden bewaard. Bij de beoordeling op 16 oktober, vlak voor het in de vaas plaatsen, waren de verschillen tussen 2 en 5 C minimaal. De bij 9 C bewaarde bloemen waren iets rijper, maar nog niet te rijp. De bij 13 C bewaarde bloemen waren beduidend rijper dan de bloemen die bij 9 C gestaan hadden. De 'Apple Blossom' was te rijp met één (onrijpe) tot twee (rijpe) bloemen open. De onrijpe 'Red Lion' was net gesprongen en nog goed. De rijpe stelen hadden één of twee kelken open en waren te rijp.
Resultaten
Bij de uitbloei in de vaas werd de houdbaarheid gemeten, tot de laatste bloem uitgebloeid was. De stelen gaven 4 bloemen per stengel. Na een week begonnen de stelen te knikken. De stelen werden afgeschreven op het moment dat zij knikten. Opvallend is, dat het aantal geknikte stelen bij de rijp geoogste bloemen duidelijk minder is, dan bij de onrijp geoogste bloemen. In Chrysal knikten evenveel stelen als in water. De houdbaarheid in dagen werd door Chrysal niet beïnvloed, de onrijpe knoppen, die in water kleinere bloemen gaven, waren in Chrysal wel wat groter. Alle knoppen kwamen open, zowel in water als ook in Chrysal. De houdbaarheid in dagen was over het algemeen goed. Bij 'Apple Blossom' lag dit over alle behandelingen tussen de 11 en 14 dagen. Bij 'Red Lion' lag dit bij de laagste bewaartemperatuur op 11 dagen. Bij 9 C was dit 9J dag en bij 13 C 8-9 dagen.
Invloed van de verschillende faatoren
R a s i n v l o e d De gemiddelde houdbaarheid in dagen over alle behandelingen was voor 'Apple Blossom' 12,0 dagen en voor 'Red Lion' 10,0 dagen. Het geringe verschil wordt vooral veroorzaakt door het grote aantal knikkende stelen bij 'Red Lion'.
O o g s t r i j p t e De onrijpe stelen geven bij de laatste kelken wat kleinere bloemen. De onrijpere bloemen hebben een langere houdbaarheid in dagen, maar de stelen knikken echter meer. Gemiddeld over beide rassen is dit voor zowel rijp als onrijp 11,0 dagen.
38
Foto 1. 'Red kion ' de kelken
o ' rijp : vlies los van de _, ^olgi'oei.de. kelk, wel
,i-i.f„ L-aand
'Avvle Blo s s on. vast t e Ikaar
~>L net los Blossom' onrijp: vlies • I.ken net, los
39
Foto S. 'Apple Blossom' rijp: vlies los, kelken volgroeid, maar wel opstaand
B e w a a r - t e m p e r a t u u r Gemiddeld over alle behandelingen neemt de houdbaarheid in geringe mate af, naarmate de bewaartemperatuur in het weekend hoger is. Dit kleine verschil is het grootst tussen 9 en 13 C.
2°C 11,7 dagen 5 C 11,3 dagen 9°C 10,9 dagen
13°C 10,0 dagen
V a a s i n h o u d Er is praktisch geen effect tussen water en Chrysal. Doordat er in Chrysal wat minder stelen knikten is de gemiddelde houdbaarheid hierin wat hoger. Voor water was dit 10,8 dagen en voor Chrysal 11,2 dagen.
K n i k k e n d e s t e l e n Over het algemeen knikten de stelen pas na ca. een week. Het aantal geknikte stelen was sterk afhankelijk van het ras en de oogstrijpte. De bewaartemperatuur speelde een geringe rol hierin. Hieronder het aantal geknikte stelen in procenten. 'Apple Blossom' onrijp: 17% rijp: 8% 'Red Lion' onrijp: 73% rijp: 10%
Gemiddeld percentage geknakte stelen bij de verschillende bewaartemperaturen:2 C 23%, 5°C 25%, 9°C 23%, 13°C 37%. Gemiddeld over de vaasinhoud was dit in water 60% en in Chrysal 40%.
Conclusies
Gezien de doorgroei is een bewaartemperatuur tijdens weekendbewaring van 13°C te hoog. De optimale temperatuur ligt tussen 5 en 9 C (droge bewaring). Bij een bewaring bij 2 C trad geen schade op, het produkt kan ertegen. De houdbaarheid in de vaas nam iets af bij hogere bewaartemperatuur en het percentage knikkende stelen nam toe. De 13 C bewaring bleek duidelijk minder dan 9 C of lager. De onrijpere stelen gaven bij de laatste kelken wat kleinere bloemen. Er knikten duidelijk meer stelen die onrijp geoogst waren dan rijp geoogste stelen. De houdbaarheid van de bloemen was bij de onrijpe langer. Gemiddeld bleek bij het afwegen van de voor- en nadelen er weinig verschil. De invloed van beschadiging tij-
40
dens transport werd bij deze proef niet bepaald, onrijpe stelen zijn hiervoor waarschijnlijk minder gevoelig. De vaasinhoud tijdens de uitbloei maakte praktisch geen verschil. Het percentage geknikte stelen was in Chrysal wat lager. Knikkende stelen kwamen vooral voor bij 'Red Lion', die onrijp waren geoogst. Een hogere bewaartemperatuur (13 C) gaf meer geknikte stelen. In Chrysal was dit wat minder.
ANJER GEBRUIKSWAARDEONDERZOEK SORTIMENTSPROEF 1980-1981
Ing. W. Belgraver Aalsmeer
In deze proef wordt de gebruikswaarde onderzocht van 13 grootbloemige en 32 tros-anjercultivars. De stekken werden in januari beworteld en aan het einde van die maand uitgeplant. Eind februari werden ze, nadat ze goed aangeslagen waren, getopt. De minimum nachttemperatuur was tijdens de eerste groei 18 C. Na het toppen 15 C. Tijdens zonnige perioden - meer dan 2000 lux - werd tijdens de voormiddag CO2 gedoseerd. Hierbij bleven de luchtramen gesloten en liep de temperatuur aanmerkelijk boven 15 C op. In de Tabellen 1 en 2 wordt de bloemproduktie van 24 planten over de periode mei tot en met december weergegeven, gevolgd door een korte opsomming van een aantal andere eigenschappen van de opgeplante cultivars.
Tabel 1. Gebruikswaardeonderzoek anger 1980-1981. Kas 11 A en B. Bloemproduktie van 24 planten (= 1 m2 bed); tijdvak mei t/m december.
Grootbloemige anjer
Kleurgroep oranje (geel of
Kooy's Orange Orange Telstar Orange Triumph Raggio di Sole
Kleurgroep geel (soms rood
Al i ce Ernesto I.V.T. 77494-7
Kleurgroep purper; paars,
Mal va I.V.T. 77494-1 I.V.T. 77494-3
Kleurgroep cerise
Sport van Caribe
Kleurgroep oranje-rose
Selena
Kleurgroep rose-rood Primeur
Inzender Produktie
rood gestreept/gespikkeld)
6 6 8 6
gestreept)
6 6 4
178 184 292 129
242 243 257
lia (licht gestreept)
6 4 4
6
1
1
169 239 218
230
149
112
Aantal Ie kwaliteit
125 130 154 103
128 138 115
119 89 91
147
112
92
Ie kwaliteit in %
70 71 71 80
53 57 45
70 37 (purper) 42 (lila, dor
ker gestre
64
95
82
41
Opmerking: De I.V.T.-zaailingen zijn niet opgeplant om hun marktkwaliteit te tonen, maar hun resistentie ten aanzien van Fusarium vaatziekten. Zo bleek bij een drastische toetsing deze zaailingen een beduidend hoger resistentiepercentage te hebben dan de gebruikelijke handelscultivars, namelijk Sim-var.: ca. 5% in vergelijking met 77494-7: 50%; 77487-1: 42%; 77494-3: 4 2 %
Inzenders: 1. A. Bartels, Aalsmeer 4. I.V.T., Wageningen 6. P. Kooy en Zn. BV, Aalsmeer 8. M.C. van Staaveren BV, Aalsmeer
Korte beschrijving van de opgeplante grootbloemige aultivars
O r a n j e De 4 opgeplante cultivars ontwikkelden zich vrijwel even snel. Bij 'Raggio di Sole' gaat de knopontwikkeling iets langzamer dan bij de drie overige, doch de bloem is daarentegen sterk gevuld en zeer lang houdbaar. De hoogste produktie en de door de V.K.C, uitgesproken hoogste waardering viel te noteren bij 'Orange Triumph' als oranje sport uit 'Pallas'. 'Kooy's Orange' en 'Orange Telstar' volgden hierop. De produktie van 'Raggio di Sole' was in deze proef en over het eerste teeltjaar gezien lager, doch de kwaliteit - percentage bloemen Ie kwaliteit - het beste.
G e e l In deze groep was de eerste ontwikkeling van 'Ernesto' iets minder snel dan van 'Alice' of de zaailing van het I.V.T. Deze laatste heeft daarbij de hoogste produktie, doch niet wat het aantal bloemen Ie kwaliteit betreft. 'Alice' - iets sneller in ontwikkeling - geeft een hoge produktie van doorgaans redelijke tot goede kwaliteit. Bij de V.K.C.-beoordeling in deze groep het hoogst.
P u r p e r - p a a r s De in deze groep ondergebrachte cultivars zijn moeilijk met elkaar te vergelijken. 'Malva' kreeg een gunstiger beoordeling dan de in deze groep opgeplante zaailingen. Deze hebben wel een flinke produktie, doch de steel kwaliteit was in deze proef wat minder goed.
C e r i s e Sport van 'Caribe'. De produktie is gelijk aan 'Caribe'. Veel lange, rechte bloem-stelen. Jammer dat de bloemkleur wat onstabiel is. Hierdoor viel de beoordeling door de V.K.C, wat minder hoog uit. De vraag blijft of dit een aanwinst voor het sortiment kan worden.
O r a n j e - r o s e 'Selena': matige produktie in onze proef en een minder hoge beoordeling door de V.K.C. Eindcijfer 7,34 (Bij een aantal andere grootbloemigen is dit ca. 8 ) .
R o s e - r o o d De bloemproduktie van 'Primeur' was vrij laag. Wel een gunstig percentage Ie kwaliteit, doch het geheel viel wat tegen. Eindcijfer beoordeling: 6,59.
Getuigschrift van Verdienste
Het Getuigschrift van Verdienste werd op 13 januari 1981 toegekend aan de volgende grootbloemige anjers: 'Alice', 'Kooy's Orange', 'Malva' en 'Orange Triumph'.
42
Tabel 2. Gebruikswaardeonderzoek anjer 1980-1981. Kas 11 A en B. Bloemproduktie van 24 planten (= 1 m2 bed). Tijdvak mei t/m december 1980.
Trosanjer
Inzender! Produktie| Aantal ; Ie kwa-\ liteit
Ie kwaliteit in %
Kleurgroep w i t
A lb i ve t te Alma Sport van J o l i vet te
Kleurgroep rood
S ta r l i gh t 69-94 I.V.T. 77.688-1
Kleurgroep cer ise
F lor issant Sam's Pride I .V.T. 77617-3 I .V.T. 77688-2
5 41
5 40
4
Kleurgroep l i ch t rose met donkere streepjes
Karina ( 5 Lonfioba Mari ja 12 S i lvery Pink
Kleurgroep oranje
Dark Orange Tony Renata 65-58
Kleurgroep oranje-rood
Orangita Radius Xandra I.V.T. 77710-1
Kleurgroep oranje-geel
Marinka
Kleurgroep crème-rood
Fest ival
Kleurgroep paars-wit
Exquisi te
Kleurgroep geel
Sunbeam
6 6
40
12
177 138 206
184 157 180
120 140 158 154
185 177 218 186
171 147 116
208 171 186 125
148
165
156
247
147 108 151
159 129 135
94 109 136 130
154 145 156 109
151 133 67
149 117 160 91
133
144
122
164
83 78 73
86 82 75
78 75 80 84
83 82 72 59
89 58
73 68 86 73
90
87
78
66
43
Kleurgroep geel-rood
Brigitte Kolivetta I.V.T. 76688-1 I.V.T. 77621-1
Kleurgroep wit-rood
Sport van Alicetta
Kleurgroep purper gestreept 79-3
Inzender
6 6 4 4
6
40
Produktie
136 186 174 253
96
179
Aantal Ie kwa-1iteit
107 151 130 140
76
134
Ie kwaliteit in %
79 81 75 55
79
75
I .V.T.-trosanjerzaail ingen zijn net als bij de grootbloemigen om hun resistentie uitgekozen om in deze proef te worden opgeplant, namelijk 77688-1: 88%, 77617-3: 60%, 77688-2: 87%, 77710-1: 75%, 76688-1: 88% en 77621-1: 66% resistent in vergelijking met 'Sam's Pride': 8% resistent.
Inzenders: 4. I.V.T. Wageningen 5. Hilverda BV, Aalsmeer 6. P. Kooy en Zn. BV, Aalsmeer 8. M.C. van Staaveren BV, Aalsmeer
12. Gebr. Markman BV, Aalsmeer 40. West-Stek BV, Loosduinen 41. F. de Wit, Wateringen
Korte beschrijving Van de opgeplante trosanjeraultivare
W i t De snelste ontwikkeling was bij 'Albivette', die echter een iets minder hoge produktie had dan de witbloeiende sport uit 'Jolivette'. Het aantal bloemen van Ie kwaliteit is vrijwel gelijk. De beoordeling voor 'Albivette' was iets hoger dan voor de sport van 'Jolivette'.
R o o d Naast 'Starlight' stond als nieuw opgeplant no. 64-94 en I.V.T.77.688-1. Vergeleken met 'Starlight' is de bloemproduktie van de I.V.T.-zaailing even hoog. Echter tot nu iets minder Ie kwaliteit, doch de resistentie tegen Fusarium vaatziekte is aanmerkelijk hoger (zie opmerking bij de produktietabel). Gezien deze eigenschappen is deze nieuwe cultivar een plaats in het sortiment waard.
C e r i s e Naast de overbekende cv. 'Sam's Pride' stonden drie zaailingen opgeplant, waarvan twee van het I.V.T. met een beduidend hogere resistentie tegen Fusarium vaatziekte dan de bekende handelscultivars in deze kleurgroep (Zie bij Tabel 2). De ontwikkeling tot de bloei is van alle vier ongeveer gelijk. De produktie van de I.V.T.-zaailingen is iets hoger dan van 'Sam's Pride'. Ook het aantal bloemen van Ie kwaliteit. De V.K.C.-beoordeling was ongeveer gelijk. Verwacht mag worden dat één van deze I.V.T.-zaailingen (of beide), gezien de veel hogere resistentie, groeisnel heid, produktie en kwaliteit, in het sortiment wordt
44
opgenomen. Een wat groter opgezette vergelijking - oak met de roodbloeiende zaailing van het I.V.T. - in samenwerking met de praktijk zal dit kunnen versnellen.
L i c h t r o s e Deze groep bevat naast 'Silvery Pink' enkele nieuwere cultivars. De groei is van de verschillende cultivars in deze groep niet geheel gelijk. Het snelst bleek 'Kan n a ' , met ongeveer een gelijke produktie, doch een hogere waardering. De produk-tie van 'Lorfioba' is iets lager. De hoogste produktie was van de opvallend rose gekleurde sport van 'Jolivette', nl. 'Marija'. Ook de hoogste V.K.C.-waardering is voor deze cultivar. De bloemstelen van de andere drie zijn korter.
O r a n j e 'Dark Orange Tony', 'Renata' als sport uit 'Dark Orange Tony' en No. 65-58. De twee 'Tony'-sports zijn in kleur duidelijk verschillend; de produktie en de waardering was bij beide niet geheel gelijk. 'Dark Orange Tony' kwam in deze proef beter voor de dag dan haar sport 'Renata'. No. 65-58: produktie lager, minder Ie kwaliteit en de beoordeling was iets onder 'Dark Orange Tony'.
O r a n j e - r o o d Hoogste produktie bij 'Orangita', hoogste waardering voor 'Xandra'. Deze laatste gaf in onze proef, in deze groep de meeste bloemen van Ie kwaliteit. 'Radius' en de I.V.T.-zaailing liggen bij deze tot nu toe wat achter. De groeisnelheid was bij alle vier ongeveer gelijk en vrij snel.
O r a n j e - g e e l 'Marinka': produktie als 'Sam's Pride'; veel goede, stevige stelen (90% Ie kwaliteit). Pas openkomende bloemen werden door hun vorm wat minder gewaardeerd. Na deze eerste toetsing is het moeilijk om al over een plaats in het sortiment te spreken.
C r è m e - r o o d 'Festival', middelsnelle groeier (Zie ook bij de proef harttakteelt trosanjer). Flinke produktie, goede beoordeling (7,72).
G e e l 'Sunbeam'. In deze proef de snelste groeier. Heeft daarbij mede de hoogste produktie, wat misschien tot gevolg heeft dat de trosvorm niet doorlopend voldoende is. Toch nog een gunstige beoordeling door de V.K.C, (gemiddeld 7,5).
G e e l - r o o d In deze groep staan opgeplant: 'Brigitte' (sport van 'Alicetta'), 'Kolivetta' en de I.V.T.-zaailingen 76.608-1 en 77.621-1. Deze laatste heeft wel een hoge produktie doch de bloemen zijn meestal te klein. 76.608-1 heeft een hoog resistentiepercentage (zie opmerking in Tabel 2) doch de produktie en de waardering zijn wat minder dan bij 'Kolivetta'. 'Brigitte' heeft een geheel andere groeiwijze en is qua produktieaantal en kwaliteit moeilijk met de andere te vergelijken. Duidelijk is het 'Alicette'-type hierin terug te vinden.
W i t - r o o d De wit met rood bloeiende sport van 'Alicette' had in onze proef geen hoge produktie. De V.K.C.-beoordeling viel voor dit type echter vrij goed uit.
P u r p e r - g e s t r e e p t No. 79-3 behoort - gezien deze proef - tot de snel in bloei komende cultivars. De produktie is behoorlijk hoog. De stelen zijn stevig en de tros vaak aan de grote kant. Door de opvallende kleur maakt deze cultivar een goede indruk.
Houdbaarheid
Door de voorbehandeling met Anjer VB is de houdbaarheid van de meeste van in deze proef beoordeelde cultivars ruim voldoende (ca. 14 dagen). Enkele, met name 'Rag-
45
gio di Sole' hadden een zeer lange houdbaarheid (meer dan 18 dagen). De kortste houdbaarheid van enkele cultivars uit deze proef was 12 dagen, wat echter in het algemeen voldoende geacht mag worden.
Getuigschrift van Verdienste
Het Getuigschrift van Verdienste werd op 13 januari 1981 toegekend aan de volgende trosanjers: 'Albivette', 'Dark Orange Tony', 'Festival', 'Karina', 'Lonfioba', 'Marija', 'Orangita', 'Renata', 'Starlight', 'Sunbeam', 'Xandra', I.V.T. 77.688-2, no. 64-94.
ANJERSCHEURPROEF 1979-1980
A.L. Verlind Ing. W. Belgraver
Aalsmeer
Al sinds mensenheugenis scheuren anjerbloemen. Er is een tijd geweest dat dit als een sierwaarde werd beschouwd. In onze tijd is dit niet meer zo en willen de telers van anjerbloemen dit scheuren tot het minimum beperken. Helaas is het scheuren een erfelijke eigenschap en zal het moeilijk zijn dit geheel te onderdrukken. Een gunstige bijkomstigheid is wel dat de mate waarin de anjers scheuren aan de cultivar of selectie gebonden is. Bij de keuze welke cultivar er geteeld gaat worden, kan men hiermede rekening houden. Daarbij worden in de praktijk verschillende teelthandelingen uitgevoerd om het scheuren te voorkomen. Aan de hand van deze gegevens is de anjerscheurproef opgezet.
Vraagstelling
De vraag is of het scheuren van de bloemkelk bij anjers te beïnvloeden is door temperatuur, vochtigheid of het tijdstip van pluizen, of door enige combinatie van deze factoren. Een tweede vraag is of één of meer mogelijke invloeden voor elke cultivar in gelijke mate geldt.
Materiaal
Twee cultivars zijn gekozen, waarvan één erg gevoelig is voor scheuren. De scheur-gevoelige is 'Pink Calypso', de andere is 'Scania 3C'. Geplant is op 22 januari 1979. Een proefeenheid bestaat uit 72 planten.
Opzet
rOr De proef is gedaan in twee kasafdelingen: Kas 10A dagtemperatuur 16-20 C; minimum nachttemperatuur 15^C. Kas 10B dagtemperatuur 16-25 C; minimum nachttemperatuur 10 C. De factor temperatuur bestaat dus uit het meer of minder variëren van de temperatuur. Doordat elke temperatuurinstelling slechts in één kasafdeling gerealiseerd is, is deze factor volledig gestrengeld met de kasafdeling. De vochtfactor bestaat uit twee niveaus, namelijk een zogenaamde normale watergift, waarbij de planten steeds voldoende vocht krijgen, en een watergift die wat minder vaak toegediend wordt, namelijk 1 keer tegen 3 maal de normale, maar waarbij de hoeveelheid per keer groter is. Deze behandeling werd gegeven met een installatie, die per kashelft is te regelen. In de proef heeft de westelijke helft van beide kasafdelingen de normale watergift gekregen, de oostelijke helft de wat minder frequente. Ook deze factor is dus gestrengeld met de ligging. Het nadeel van slechts twee kasafdelingen laat zich bij deze factor nog sterker gelden. Het verschil tussen de twee methoden van watergeven behelst niet alleen het vochtgehalte van de grond, maar ook van de lucht. Doordat beide behandelingen naast elkaar in dezelfde kasruimte plaatsvinden, zal de luchtvochtigheid door de
46
hele ruimte een gelijke waarde gaan aannemen. Het effect van de beide behandelingen zal daardoor naar elkaar toegebogen worden. Het pluizen is eveneens op twee manieren gedaan. De ene wijze bestond uit de normale methode van pluizen. De tegenhanger hiervan was dat met het weghalen van de bovenste pluis gewacht werd totdat deze kleur vertoonde.
Resultaat
Er trad minder scheuring op dan de verwachting was. De meeste gevallen kwamen voor in de maand juli van het eerste proefjaar. Bij de cijfers valt het op dat er pieken voorkomen in de tijd van het jaar die over alle behandelingen heenlopen. Men denkt dan direct aan een klimaatsfactor, misschien in samenhang met het ontwikkelingsstadium van de plant.
Statistische analyse
Variantie-analyse is gedaan op de cijfers van juli 1979, het totaal van 1979 en het totaal van 1980, voor elke cultivar afzonderlijk. De meetgrootheid waar het in hoofdzaak om gaat is het percentage gescheurd ten opzichte van het totaal aantal bloemen. Maar ook zijn analyses gedaan op het totaal aantal bloemen, het aantal gescheurde bloemen, het aantal eerste kwaliteit en het percentage gescheurd ten opzichte van het aantal eerste kwaliteit.
Analyseresultaat
Bij de analyse van juli 1979 zowel als van het totaal over 1979 is bij nagenoeg alle meetgrootheden van beide cultivars interactie aangetoond tussen kas en vocht. De analyse van het totaal over 1980 gaf in de meeste gevallen een kaseffect te zien. Doordat, zoals al eerder is opgemerkt, de temperatuur gestrengeld is met de kasafdeling, bestaat het zogenaamde kaseffect uit een samenstel van kas- en tempe-ratuurinvloed. Hoe groot het aandeel van elk is kan niet achterhaald worden. In Tabel 1 en Z is het percentage gescheurde anjers ten opzichte van het totaal aangegeven voor 1979 en 1980.
Tabel 1. Percentage gescheurde anjers ten opzichte van het totaal in 1979 in twee kasafdelingen.
Cultivar Kas Droog Nat
'Pink Calypso' A 9,4 5,6 B 7,0 8,0
'Scania 3C' A 2,1 4,4 B 4,6 3,2
Tabel 2. Percentage gescheurde anjers ten opzichte van het totaal in 1980 in twee kasafdelingen.
Cultivar Kas
'Pink Calypso' A 1,2 B 1,9
'Scania 3C' A 0,6 B 1,0
47
Na 12 weken werden de zieke planten verwijderd en werden nieuwe, gezonde stekken op dezelfde (besmette) voedingsoplossing gezet. Toen de eerste zieke planten te zien waren, werd 3 keer achter elkaar Topsin M toegevoegd. Na enkele weken was het effect duidelijk te zien. Er werden geen zichtbaar aangetaste planten meer gevonden. In de behandelingen 1 en 3, waar preventief Topsin M was toegevoegd, vóór besmetten met Fusarium, werden geen zieke planten gevonden. 38 weken na het begin van de proef werd in de behandelingen 1, 2 en 3 opnieuw Fusarium aan de voedingsoplossing toegevoegd. In de behandelingen 1 en 3 werden vrij snel planten aangetast. De oorspronkelijk preventief toegediende Topsin M was duidelijk niet meer werkzaam. In behandeling 2, waar tijdens de proef curatief Topsin M was toegediend, werd de aantasting enige weken uitgesteld. Daarna zette de aantasting toch door. Gebleken is, dat Fusarium zich in voedingsfilm zeer snel verspreiden kan en zware aantastingen kan veroorzaken. De voedingsoplossing kan lang besmet blijven en ook bij nieuw geplaatste stekken weer aantasting veroorzaken. Preventief toedienen van Topsin M aan de voedingsoplossing kon in de proef een aantasting door Fusarium voorkomen. Uitbreiding van een aantasting kon door curatief toedienen van Topsin M worden gestopt. Om meer gegevens te krijgen over de levensduur van Fusarium in de voedingsoplossing en over de werkingsduur van Topsin M is een nieuwe proef opgezet.
Speeifieiteit van Fusarium oxysporum en Fusarium redolens
In 1979 werden anjers kunstmatig besmet met F. oxysporum- en F. redolens-isolaten uit verschillende gewassen. Anjers bleken daarbij ook aangetast te worden door F. redolens uit Gerbera. In 1980 werden niet alleen anjers, maar ook Gerbera's, Free-sia's en Cyclamen kunstmatig besmet met de Fusarium-isol aten uit deze gewassen. In deze proeven bleken de verschillende gewassen alleen te worden aangetast door hun eigen F. oxysporum- en/of F. redolens-isolaat.
Toetsing van nieuwe anjer selecties op hun gevoeligheid voor Fusarium
In het najaar werden een aantal I.V.T.-selecties uitgeplant in besmette grond om hun gevoeligheid voor Suarium onder praktijkomstandigheden te toetsen.
TROSANJERS OP STEENWOL
Ing. J. Bulthuis Eel de
Deze proef, gestart op 7 en 14 mei omvat de volgende objecten: A, B, C en D zomer en winter gelijke voedingsoplossing E, F, G en H zomer en winter een verschillende N-K-verhouding A, B, E en F oude steenwolmat C, D, G en H nieuwe steenwolmat A, C, E en G laat geplant B, D, F en H vroeg geplant. De cultivar was 'Sam's Pride'. De proef werd uitgevoerd in 4 herhalingen. Opmerking: de laat geplante objecten waren aanvankelijk stek in "plant-in"-blok-jes, eveneens geplant op 7 mei. Dit proefgedeelte mislukte doordat de "plant-in"-blokjes nog onvoldoende doorworteld waren bij het planten en er bijzonder schraal en fel weer op volgde. Een week later zijn deze plantjes toen vervangen door stek, beworteld in een mengsel van turfmolm en perlite, in tegenstelling tot de eerder geplante stek die in zuiver perlite was gestoken. De stand van het gewas was in de beginperiode maar matig, maar herstelde zich in de loop van de zomer goed.
50
a
a, o
a, <3
,2> S
&3 Eu
& S 'a
o e.
l i l
IC
a.
o L U
CU Ü_
sJ - p • r—
C
E E
<C
s-3 Z3 N S-QJ
+-> CU a .
<T3 0 0
CL 1 —
A3 CO
_^ i t—
(0 i z
h -
ro S-o
<+̂
i~ + J Z3
^
-̂ : fO
x i
+-j n3
-̂ (O
- Q
5 +J c co
<u "O • 3 -M O co
oo co
LO LO
LO OO
r-- LO
LO
l o
LO LO m r>
O i-H
LO <NJ n »i
1-1 ̂ o < -co CM
o ^d-co CM
i i
i i
o o O C\J * 3 - 1 ^
1
1
1
CM
CM
1
1
O <3" CM
O «3-CM
O CM r^
CM <3" CM
i i i i
LO
IX) 1 1 1
LO r-- a i co
^H o o o
LO LD a i Lo ü *» ^ ^
r o H H C v j
i n yD o i i n r* r* »* r>
CO i—( i—I CM
1 1 1 1
1 1 1 1
O l l i o «3-
O 1 l 1 o ^ f
o o o o o o o o
f
t
1
CM
« CM
CM
« CM
1
1
1
1
O O
*d- o o o o ^ • ^ • L O L n T - H
O O O O O O O O O C\J sr r -CM * 3 "
o o
CM o o o o r-^ -vj- o o o CM
O o co co o ^r <3* •^r co <x>
o o o o co co o - ^ <d-• ^ - C O U 3
" 3 " LO LO LO
1 o o o •=d- ^ f o O l LO CM CM CM CM
l O O O CO CM O LO CO LO y j O C O
*-* o o o o o o o O ^ ^ l Û ^ ^ O O <X> C\J O l
LO LO
o o o o <3- <tf-O LO CM O l
• r -• r - c a; ^ E - r - j
LO LO
-r— i —
z: ' O
LO L D a i co i—t <x> a i co
o o o o LD *3- LO o LD L O a i CO .—1 LD O l CO
• . 4-> • • CD Q -+ -> > 3 1 ) ^ O
o o t—)
,
1
1
1
o <D
fÖ CO O C " O
*zt LO
<=r LO
o <3-<x>
o ^ f LO
O
*fr CM a i CM
o " 3 -CM
co
o *d-r^ «X» CM
o •X) LO *d-^ j -
o «3-co *3 *
o •=a-co «3" <3"
,_ f 0
ro 4-> O
h-
51
Voedingsoplossing
In Tabel 1 zijn de meststofhoeveel heden weergegeven alsmede de EC en pH, respectievelijk per gelijkblijvende en afwisselende oplossing. De bemesting vond plaats op advies van Proefstation Naaldwijk. Uit Tabel 1 blijkt dat in mei op bescheiden wijze is begonnen met de toediening. In juni werd de hoeveelheid flink opgevoerd. In juli werd, nadat de EC te hoog werd, de gift beperkt en in augustus moest de bemesting drastisch worden beperkt en werd nog wat ammo-niumnitraat gegeven. In september werd weer een flinke bemesting toegediend en halverwege deze maand werd er verschil gemaakt tussen de twee objecten betreffende de N-K-verhouding. In oktober werd de hoeveelheid toegediende kunstmest verhoogd tot nog boven het peil van juni, terwijl in november eveneens een forse gift werd toegediend. Daardoor en doordat er in december in verband met de korte dagen en lage kastempera-turen de watergift drastisch beperkt werd, werd de EC weer te hoog zodat toen alleen water met wat salpeterzuur werd gegeven om de pH op peil te houden. Gedurende de herfstmaanden bedroegen de verschillen tussen de oplossingen in totaal 17.820 g kalksalpeter en 2000 g salpeterzuur. Op de bloeiresultaten kan dit nu nog geen invloed hebben uitgeoefend. In Tabel 2 zijn de resultaten vermeld in aantallen bloemtakken per 100 m2 per object, combinatie per maand en totaal.
Tabel 2. Aantallen bloemtakken per 100 m2 per object, combinatie, per maand en totaal.
Steenwol Oud nieuw
Planttijd Vroeg Laat
Vroeg planten Oude Nieuwe steenw. steenw.
Laat planten Oude Nieuwe steenw. steenw.
sept. okt. nov.
Totaal
420 386 1253 1278
762 701
2435 2365
402 213 732
367 1304 710
2347 2381
Uit de cijfers blijkt dat het verschil tussen oude en nieuwe steenwol maar gering is en overeenkomt met Z% in het voordeel van de oude steenwol. Ook tussen het vroege en late planten blijkt een dergelijk verschil aanwezig in het voordeel van het vroeg planten. Uit de cijfers van de gecombineerde objecten blijkt dat "vroeg planten - oude steenwol" de hoogste produktie gaf, hetgeen wijst op een positieve interactie tussen deze objecten.
De trosgrootte
Als indicatie voor de kwaliteit is de trosgrootte bepaald, in Tabel 3 weergegeven.
Tabel 3. Trosgrootte per bos van 10 stuks per maand bij de diverse objecten.
Steenwol Oud Nieuw
Planttijd Vroeg Laat
Vroeg planten Oude Nieuwe steenw. steenw.
Laat planten Oude Nieuwe steenw. steenw.
sept. okt. nov.
40,5 44,8 40,4 40,5 40,9 41,2
42,8 40,2 41,0
42,5 40,7 41,2
40,0 39,5 40,7
45,5 41,0 41,3
41,0 41,4 41,2
44,0 40,1 41,2
Uit de gemiddelde trosgrootte (per bos van 10 stuks) blijkt dat deze nogal eens varieert. Toch is duidelijk te zien dat de trosgrootte omgekeerd evenredig is met
52
het aantal takken; "nieuwe steenwol" gaf een grotere tros dan "oude steenwol", "laat planten" gaf overwegend een grotere tros dan "vroeg planten". Opvallend is eveneens de negatieve interactie die blijkt uit de kleinere trosgrootte van de combinatie "vroeg planten/ oude steenwol". Uiteraard waren de verschillen in trosgrootte zeer gering; alleen in september waren de verschillen van enig belang.
Samenvatting
Uit deze voorlopige cijfers wordt de indruk gewekt dat de teelt van trosanjers op oude steenwolmatten goed mogelijk is. Het verdere oogstverloop zal deze indruk nog moeten bestendigen. Verschillen tussen de twee voedingssystemen zullen dan mogelijk ook naar voren komen.
TEELT VAN TROSANJERS OP STEENWOL
Dr.Ir. J.J. Post J. de Jong
Vleuten
De proef met de trosanjercultivar 'Tony' werd op 12 maart 1979 in viervoud opgezet met bedden van 9,6 m2, 32 planten per m2. Het plan was om stekken in steek-schuimblokjes te gebruiken, maar aangezien deze onvoldoende beworteld waren, is er in perlite gestekt plantmateriaal gebruikt. De volgende objecten werden vergeleken: - Is het nodig om in de winter een andere bemesting te geven dan in de zomer.
De toegepaste verhoudingen waren als volgt: zomer N:K = 1: 1,3; winter (13 september - 1 april) N:K = 1:1,7.
- Heeft gewasverwarming met tubyleenslangen invloed op de produktie en de kwaliteit (wel verwarming = +, geen verwarming = - ) .
- De verschillen tussen steenwol- en vollegrondsteelt. De oogstresultaten zijn weergegeven in Tabel 1.
Tabel 1. Overzicht produktie Van steenwol- en vollegrondsteelt.
JL'ni juli aug. sept. okt. nov. dec. jan. febr. maart april mei juni juli aug.
Steenwol Zomeroplossing (1:1,3) tot 13 sept. daarna winteroplossing (1:1,7) + verw. tot. Ie kw.
164 163 24 24
105 103 421 416 267 255
55 49 59 57 56 50 39 36 64 56 54 47
133 127 155 154 344 343 291 266
- verw. tot. Ie kw.
151 150 35 35 83 82
389 387 248 235
59 56 49 48 50 46 42 41 66 62 58 38
134 125 149 149 351 351 226 212
Zomer en winter gelijke opl (1:1,3) + verw. tot. Ie kw.
122 122 66 66 61 öl
345 344 249 238
65 58 56 55 74 72 38 38 66 65 53 27
116 108 171 171 317 317 216 211
ossin g
- verw. tot.
122 70 64
328 258 66 61 60 38 73 50
108 152 315 238
le kw.
122 70 64
327 251 60 58 55 38 70 29
102 151 315 215
Vollegrond Zomer en winter gelijke oplossing (1:1,3) + verw. tot. Ie kw.
137 132 63 62 73 73
360 359 281 261
61 53 73 69 79 72 69 63 65 54 29 18 57 50 95 95
193 193 255 244
Uit deze cijfers moeten we dus concluderen, dat noch de factor bemesting, noch de
53
gewasverwarming een duidelijk verschil in produktie heeft gegeven. De op steenwol geteelde anjers waren ca. 1 week eerder in bloei en hebben een wat langere en steviger harttak dan de in de volle grond geteelde. De eerste snee was nagenoeg gelijk, maar de tweede snee van de volle grond was duidelijk minder, daar er in de maand maart driemaal zoveel slappe, kromme en eenpitters zijn gesneden.
INVLOED VAN DAGLENGTE BIJ TROSANJERS
Ir. C. Vonk Noordegraaf Aalsmeer
Uit het in 1979 verrichte onderzoek over de invloed van daglengte op de bloei van trosanjers bleek, dat niet alle cultivars hierdoor vervroegd in bloei kwamen. Een van deze cultivars was 'Red Baron', waarvan aangenomen werd dat ze wel positief reageerde. Om de invloed van daglengte op de bloei van 'Red Baron' en 'Silvery Pink' nader te bepalen zijn dit jaar jonge planten bij verschillende daglengten geplaatst. Vanaf 15 februari zijn er planten met niet meer dan drie scheuten bij 8 uur daglicht geplaatst, aangevuld met 0, 2, 4, 6, 8 en 16 uur licht van gloeilampen met een intensiteit van ongeveer 400 mW/m2. Deze daglengten zijn gehandhaafd tot eind augustus toen de proef is afgesloten. Het ging bij deze proef om de reactie van de twee cultivars op daglengte gemeten aan bloeitijd, aantal gevormde bladparen en aantal bloemknoppen.
Resultaat
De bloei van beide cultivars werd door lange dag vervroegd, maar deze trad bij 'Red Baron' veel later op dan bij 'Silvery Pink'. Er werden minder bladparen onder de hoofdbloem gevormd naarmate de lichtperiode langer was. Bij beide cultivars had een langere daglengte een negatieve invloed op het aantal zijscheuten met knoppen. Hieruit blijkt dat de kwaliteit door de daglengte negatief beïnvloed is (zie Tabel 1). Ook de bloeitijd bleek invloed te hebben op het aantal knoppen, waaruit men kan afleiden dat de lichthoeveelheid en mogelijk ook de temperatuur eveneens belangrijk' zijn.
Tabel 1. Invloed van de daglengte op het aantal knoppen per scheut behalve de hoofdbloem.
Daglengte
Gem. aantal knoppen 'S i l ve ry Pink' 'Red Baron'
8 + 0
4,4 6,1
8 + 2
4,4 6,0
8 + 4
4,3 6,0
8 + 6
3,9 5,9
8 + 8
3,6 5,8
8 + 1 6
2,4 4,2
Bij de teelt wordt de invloed van de daglengte op de troskwaliteit waarschijnlijk grotendeels gecamoufleerd door de lichthoeveelheid waarbij zij groeien.
INVLOED VAN BEHANDELINGEN TIJDENS DE AFZET OP DE HOUDBAARHEID VAN TROSANJERS
L.V.J. Barendse Aalsmeer
In een tweetal proeven, genomen in augustus en december 1980 zijn de onderstaande factoren onderzocht. Bekeken werd de invloed van: - veilingaanvoer 's avonds of 's morgens vroeg - veilingaanvoer in emmers of dozen - opslag bij de handel in emmers of dozen - het verdichten voor het transport - transport in emmers of dozen
54
- containers in plaats van emmers of dozen - behandeling met middelen bij detailhandel - het gebruik van verschillende snijbloemenvoedsels bij de consument. De eerste proef werd uitgevoerd met 'Ministar', de tweede proef met 'Ministar' en 'Sam's Pride'. Niet alle behandelingen zijn in beide proeven uitgevoerd. Bij de bespreking van de resultaten is vermeld uit welke proef deze komen.
Rijpheid
De rijpheid van de bloemen in de eerste proef was zo verschillend, dat dit al een van de oorzaken was dat er geen duidelijke verschillen per afzetbehandeling ontstonden. De rijpheid van de bloemen in de tweede proef was bij beide rassen goed.
Resultaten
's Avonds of 's morgens aanvoeren (proef 2) Bij uitbloei geen verschil te zien. Ook tijdens de afzet was geen onderscheid te maken. Het gewichtsverschil bij droge aanvoer is gering. De 's avonds aangevoerde trosanjers waren ca. 1% lichter dan de 's morgens aangevoerde bloemen.
VeilingaanVoer in emmers of dozen (proef 1 + 2) Bij uitbloei was geen verschil tussen nat en droog aangevoerde bloemen. In de veilingfase is bij 's avonds aangevoerde bloemen het gewicht van de droog aangevoerde trosanjers ca. 5% lager, vóór het transport is dit verschil ca. 6%.
Opslag bij de handel (proef 1) Ook dit bleek bij uitbloei geen wezenlijk verschil te geven. Het gewichtsverschil is niet gemeten, maar kan worden geschat op ca. 2%.
Het verdichten (proef 1) Het verdichten van de dozen voor het transport (bij aanvoer 16 bos per doos, bij transport 24 bos) had een negatief effect. De uitbloeikwaliteit werd erdoor verminderd. Het verdichten van emmers (van 16 naar 24 bos per emmer) had geen negatief effect.
Transport in emmers of dozen (proef 1+2) Bij uitbloei was geen verschil te zien. In de tweede proef werd gemeten dat het gewichtsverlies bij droog transport IJ tot 2% was. De gewichtstoename bij transport in emmers was ca. 3%.
Containers in plaats Van emmers of dozen (proef 2) Het gewichtsverlies in containers was groter dan in dozen. Vanaf het aanvoeren tot na het transport was het gewichtsverlies in containers A\%, terwijl dit in dozen 1\% was.
Behandeling met middelen bij de detailhandel (proef 1) In de eerste proef werden de bloemen bij de detailhandel in water, Chrysal 15 g/l of in Flora Brie gezet. Bij uitbloei was een positief effect te zien bij de bloemen die in Flora Brie hadden gestaan. De stelen waren minder slap en de bloemen waren langer houdbaar. Ook bleef het water zichtbaar schoner. Dit laatste was bij Chrysal ook het geval. In uitbloei was er echter geen verschil met de bloemen die in de detailhandelsfase in water stonden.
Het gebruik van verschillende snijbloemenvoedsels bij de consument (proef 1+2) De uitbloei in de vaas was in water, Chrysal 11 g/l, Flora Brie + suiker 16 g/l en (alleen proef 2) in Anjerchrysal 25 g/l. Het beste resultaat gaf Anjerchrysal. Hierin was de houdbaarheid het langst en de bloemkleur het beste. Er trad wel bruinverkleuring van de stelen op. Bijna even goed was de uitbloei op Flora Brie + suiker.
55
Universele Chrysal was in beide proeven het minst van de getoetste middelen. In de eerste proef was de uitbloei in water slecht. Dit door teveel onrijpe bloemen. In de tweede proef was de uitbloei in water goed.
Conclusie
Als de trosanjers goed voorgewaterd zijn (zoals hier met Anjer VB), heeft de afzet-methode zoals hier getoetst slechts een gering effect op de houdbaarheid. Een belangrijk uitgangspunt is dat de takken voldoende rijp worden geoogst. Het gebruik van snijbloemenvoedsel in de vaas (Anjerchrysal, Flora Brie met suiker) heeft wel een sterke houdbaarheidsverbetering tot gevolg).
HARTTAKTEELT TROSANJER
Ing. W. Belgraver Aalsmeer
Evenals in 1979 werd weer een aantal trosanjercultivars beproefd op hun kwaliteiten voor de zgn. harttakteelt (zie ook Bloemistenjonderzoek in Nederland over 1979, p. 40 e.V.). Ditmaal werden in de proef 'Red Star', 'Kolivetta', 'Albivette', 'Comtesse' en 'Festival' betrokken. De planttijden waren 18 februari en 17 maart. Uitgeplant werden 32 planten per m2 bed. De teelt werd eind november beëindigd. In Tabel 1 is de produktie per cultivar en per planttijd weergegeven.
Tabel 1. Produktie in takken, van 10 m2 kas. Planttijd februari en maart.
Red Star
Kolivetta
Albivette
Comtesse
Festival
febr. maart
febr. maart
febr. maart
febr. maart
febr. maart
mei
31 -
16 -
40 -----
juni
185 113 181 21
157 35
162 3
145 4
j>:li
118 89
260 175 152 154 198 204 82
206
aug.
831 614 681 462 735 455 355 81
376 25
sept.
324 585 293 507 271 522 224 428 328 321
okt.
Ill 195 95
274 140 215 151 371 144 308
nov.
40 29 49 77 31 48 63
118 50
139
Totaal
1640 1656
1578 1516
1526 1429
1153 1205
1125 1003
Conclusie
De planttijden en ook de beproefde cultivars geven verschil in produktie en pro-duktietijden te zien. Afhankelijk van de eventuele voor- of nateelt kan voor een bepaalde planttijd gekozen worden. Bij de groei- en oogstwaarnemingen bleek tevens dat bij uitplanten in februari de meeste harttakken eind juni reeds geoogst waren. Van de planten die in maart werden uitgeplant was dit midden juli, die omstreeks die tijd, door hun prima kwaliteit een goede prijs kunnen opbrengen.
BESTRIJDING VAN SPAT (MYCOSPHAERELLA DIANTHI) DOOR MIDDEL VAN RUIMTEBEHANDELING
Ing. F.B. Dirkse Aalsmeer
Van een aantal fungiciden die een goede werking hebben tegen Mycosphaerella dian-thi zijn zogenaamde 'flowable' formuleringen beschikbaar. Een aantal van deze formuleringen is goed te vernevelen met behulp van fog-apparatuur.
57
Het doel van deze proeven was het nagaan van de preventieve werking van ruimtebehandeling op het optreden van spat in anjer.
Opzet en uitvoering
Anjerplanten van de cultivar 'Sam's Pride' (gevoelig voor spat) werden geplant in verrijdbare tabletbakken van 80 x 125 cm. Per behandeling werd één bak genomen waarin 70 planten. Na toppen en uitlopen van de planten werden ze bij een scheutlengte van ca. 10 cm geïnfecteerd door het tussenplaatsen van sterk aangetaste planten. De relatieve luchtvochtigheid werd hoog gehouden door over de planten gedurende de nacht een plastic tunnel aan te brengen. Na het zichtbaar worden van de symptomen werd met de behandelingen begonnen. De uitvoering vond plaats in 2 kasafdelingen van ieder 150 m2 groot, die geheel met anjers beplant waren. In iedere afdeling stond één herhaling. Met behulp van een Pulsfog type K3-standaard werden in 2 liter VK2 draagstof per 1000 m2 kasoppervlak, 200 ml en 400 ml Topsin M vloeibaar verneveld.
Eerste serie behandelingen
De behandelingsdata waren: 3/6, 15/6, 25/6, 4/7 en 17/7. De planten stonden dagelijks onder plastic tunnel van ca. 20.00 uur tot ca. 9.00 uur (13 uur). De tempe-ratuurinstellingen waren: Kas A: minimum dagtemperatuur 10 C
minimum nachttemperatuur 15 C luchting vanaf 25 C
Kas B: minimum dagtemperatuur 17 C minimum nachttemperatuur 16 C luchting vanaf 20°C.
Tweede serie behandelingen
Na het terugsnijden konden de planten opnieuw uitlopen. Vanaf 16/9 werden vier wekelijkse behandelingen uitgevoerd. De planten stonden door de week van ca. 17.00 uur tot ca. 9.00 uur onder plastic. Van vrijdag 17.00 uur tot maandag 9.00 uur stonden de planten eveneens onder plastic. De temperaturen varieerden in beide afdelingen van ca. minimaal 10 C 's nachts tot ca. maximaal 15 C overdag.
Waarnemingen
De beoordeling van de resultaten van de eerste serie behandelingen vond 11 dagen en die van de tweede serie 19 dagen na de laatste behandeling plaats. Bij de beoordeling van de eerste serie behandelingen werden alle takken met knop beoordeeld op blad-, stengel- en knopaantasting. De resultaten zijn vermeld in Tabel 1. Bij de tweede serie werden de 20 langste takken beoordeeld, omdat hier de meeste gewastoename had plaatsgevonden. Nu werd uitsluitend gelet op de bladaantasting. Van de onbehandelde in kas B konden slechts 5 takken verzameld worden, omdat bijna het gehele gewas door spat was afgestorven. De resultaten zijn vermeld in Tabel 2.
Conclusies
Uit de resultaten van de eerste serie behandelingen blijkt dat bij deze temperaturen de periode tussen de behandelingen te groot is geweest. Uit de resultaten van de tweede serie behandelingen blijkt duidelijk dat het zeer wel mogelijk is om door middel van ruimtebehandeling de uitbreiding van een spat-aantasting bij temperaturen van 10-15 C tegen te gaan. De beste resultaten werden bereikt met een wekelijkse behandeling met 400 ml Topsin M vloeibaar.
58
Door middel van een wekelijkse ruimtebehandeling met 400 ml Topsin M vloeibaar is uitbreiding van een spataantasting bij temperaturen van 10-15 C tegen te gaan.
59
Tabel 1. Spataantasting op bladeren, stengels en knoppen na 5 behandelingen met Topsin M vloeibaar.
Behandel ing
Kas B Onbehandeld Topsin M vlb. 200 ml Topsin M vlb. 400 ml
Kas A Onbehandeld Topsin M vlb. 200 ml Topsin M vlb. 400 ml
Aantal takken
103
73
91
12
14
22
Aantal aangetaste takken
103
21
1
Aantal bladeren
1369
962
1260
190
266
336
Aantal vlekken per 100 bladeren
344
177
94
97
22
48
Aantal knoppen
193
185
257
Percentage aangetaste knoppen
51
15
2
Tabel 2. Aantasting door Myoosphaerella op blad na 11 ruimtebehandelingen met Topsin M vloeibaar.
Onbehandeld Topsin M 200 ml Topsin M 400 ml
Kas B Aantal bladeren
124 472 477
Aantal vlekken per 100 bladeren
563 7 2
Kas A Aantal bladeren
482 486 486
Aantal vlekken per 100 bladeren
49 1 0
VIRUSZIEKTEN VAN ANJER
Ir. F.A. Hakkaart J.M.A. Versluys
Aalsmeer
Bij de meristeemcultuur van anjers, die reeds jarenlang door de keuringsdienst toegepast wordt bij het virusvrij maken van nieuwe anjerrassen, treedt al geruime tijd een moeilijkheid op, waarbij de plantjes in de buis te weinig of geen was vormen. Dit verschijnsel, dat 'glazigheid1 genoemd wordt, heeft het afsterven van de plantjes na overzetten in de grond tot gevolg. Bij sommige rassen is het verschijnsel van dien aard dat in het geheel geen planten meer geproduceerd kunnen worden. Temeer wordt dit knellend, aangezien de Raad voor het Kwekersrecht heeft
60
bepaald dat alleen gezonde planten voor beoordeling mogen worden aangeboden en wettelijke bescherming dus uitblijft indien de meristeemcultuur faalt. In januari 1980 werd onze assistentie ingeroepen en in februari is het onderzoek gestart. Onderzocht zijn een reeks physische factoren, zoals afsluiting van de buis, temperatuur, licht, maar ook chemische, zoals minerale voeding en groeistoffen. Het bleek dat door een aantal maatregelen het probleem tot aanvaardbare proporties kon worden teruggebracht. In augustus werden de resultaten door de keuringsdienst toegepast en met succes. In november werden evenwel een aantal andere rassen, die afkomstig waren van een andere inzender door de keuringsdienst in vitro gekweekt en toen bleken hier toch weer problemen op te treden, ook met de gemodificeerde omstandigheden. Getracht zal worden om ook hiervoor een oplossing te vinden. Het wordt steeds interessanter om de achtergrond van dit verschijnsel te achterhalen. Als bijprodukt van de proeven werden omstreeks 1500 plantjes geproduceerd van 21 rassen. Deze zijn aan de N.A.K.S. ter beschikking gesteld, die ze aan de eigenaars zal retourneren.
0PENK0MEN EN HOUDBAARHEID VAN COLOMBIAANSE ANJERS L.V.J. Barendse
Aalsmeer
Eind december werden 7 anjerrassen, geïmporteerd uit Colombia, getest op hun houdbaarheid. De bloemen waren nogal ongelijk van rijpte met per bos een aantal onrijpe bloemen (nog niet half open) erin. Deze onrijpe bloemen kwamen in de vaas in water dan ook niet goed open. Zoals voor alle snijbloemen van toepassing is, kan ook hier gezegd worden dat anjers voldoende rijp geoogst moeten worden, omdat zij anders niet goed openkomen.
HOUDBAARHEID VAN TROSANJER 'E0L0'
L.V.J. Barendse Aalsmeer
Dit kleinbloemige trosanjertje werd in mei op houdbaarheid getest. Dit gebeurde zowel met als zonder afzetsimulatie. De houdbaarheid bleek erg goed te zijn, zowel in water als in Chrysal. Een afzetsimulatie van 1 dag verkortte de houdbaarheid ook met 1 dag.
ANTilURIUri ANDREANUM
KLONENVtRGELIJKING BIJ ANTHURIUM ANDREANUM
Ing. I.T. Bonninga Ir. L. Leffring
Aalsmeer
Op het Proefstation Aalsmeer is in juli 1979 een proef gestart met klonen vermeerderd door middel van weefselkweek. In de proef werden 22 klonen met elkaar vergeleken. De minimumtemperatuur in deze afdeling was 21-17 C, in de bedden lag geen bodemverwarming. In het eerste jaar was de produktie nog erg laag. Om toch alvast een indruk te krijgen van de verschillende klonen is deze produktie van het eerste jaar in Tabel 1 weergegeven. Een relatief hoge produktie gaf vooral 'Egmonds Oranje Favoriet' (oranje), namelijk 9,7 bloemen per plant. De verschillen in produktie moeten minstens 2,9 bedragen voordat het verschil wiskundig betrouwbaar is. In Tabel 1 is ook het aantal scheuten per plant vermeld. Dit is het aantal scheuten dat in oktober 1980 is weggehaald. Vóór deze datum zijn geen scheuten weggehaald.
61
Een relatief hoge produktie gaf vooral 'Egmonds Oranje Favoriet'.
Vooral 'Avo Cintha' heeft veel scheuten gemaakt. Bij deze kloon moeten de scheuten vroegtijdig worden weggehaald. 'Avo Anneke' heeft de hoogste produktie in de kleurgroep zalm/rose'. 'Avo Anneke' geeft een erg grote bloem. In de kleurgroep wit zit niet zo'n groot verschil in produktie. Van de witte klonen lopen 'Cuba', 'Avo José' en 'Avo Lien' soms wat rood aan. E 121 ('Poolster') blijft wel wit. In de kleurgroep rood zitten ook geen uitschieters. De verschillen in produktie van de rode klonen blijven binnen de variatie van 2,9.
62
Tabel 1. Aantal bloemen in het le produktiejaar en het aantal scheuten weggehaald in oktober 1980 bij 22 klonen van Anthurium andreanum.
Cultivar Kleur Produktie Ie jaar bloemen/plant
9,7 6,9 6,5 6,4 6,0 5,7 5,3 5,3 5,2 5,1 5,0 5,0 4,9 4,7 4,5 4,5 4,3 4,2 3,8 3,6 2,8 2,3
Scheuten/ plant
4,8 3,2 4,8 0,7 1,3 1,5 1,5 2,6 0,7 0,7 2,5 9,4
13,0 1,3 5,3 0,9 2,6 0,2 2,7 0 0,2 0,7
Egmonds Oranje Favoriet oranje Honduras rood Avo Anneke rose G2 ('t Hoen) rood Avo Ingrid rood Gl ('t Hoen) rood Avo Gerry rood E 124 wit B (den Hartog) rood Avo Claudia rood Hoenette parlemoer E 121 rood Avo Cintha oranje Avo Tineke oranje Avo José wit Avo Nette oranje E 61 zalm Jamaica wit Avo Agnes rood Avo Lien wit A (den Hartog) rood B (den Hartog) rood
INVLOED VAN LUCHT- EN GRONDTEMPERATUUR OP DE BL0EMPR0DUKTIE VAN 12 ANTHURIUM ANDREANUM- KLONEN
Ir. L. Leffring Ing. I.T. Bonninga
Aalsmeer
De e ie proef is uitgevoerd in twee kasafdelingen met resp. 21 en 18 C overdag en 18 n 15 C 's nachts. In iedere kasafdeling zijn 4 bedden, waarvan twee mét en twee
zonder grondverwarming (watertemperatuur ca. 40 C). Op ieder bed zijn 12 weefsel-kweekklonen geplant (juli 1979). Gedurende het hele jaar 1980 is de bloemproduk-tie bepaald.
Resultaten
De kasafdeling met de hoogste temperatuur heeft gemiddeld een halve bloem per plant meer gegeven dan de andere kasafdeling. Grondverwarming gaf in beide kasafdelingen een hogere produktie, nl. een halve bloem per plant. Dit gold voor vrijwel alle klonen. Er is dus geen verschil in invloed van de grondtemperatuur op de bloemproduktie van de twaalf verschillende klonen. De scheutproduktie werd enorm beïnvloed door de luchttemperatuur, dat wil zeggen bij 21-18 C ontstonden tweemaal zoveel scheuten als bij 18-15 C. Of er ook invloed van de grondtemperatuur is, is nog niet duidelijk. Tot nu toe is er geen verschil waargenomen, maar dit zal in 1981 weer bekeken worden. Het aantal scheuten varieert per kloon zeer sterk. In de warmste kas van 0,3 scheut per plant tot 6,0 en in de andere afdeling van 0 tot 3,5. De bloemproduktie loopt per kloon ook zeer uiteen. De bloemproduktie was gemiddeld over de 2 kasafdelingen als volgt:
63
ASPARAGUS SETACEUS INVLOED C02-D0SERING OP KWALITEIT BIJ SNIJGROEN (ASPARAGUS SETACEUS)
Ing. A.P. van der Hoeven Naaldwijk
In de praktijk wordt bij snij groen (Asparagus setaceus) geen COo gedoseerd. Men vreest een nadelige invloed op de kwaliteit van de veren en ranken. Om het effect van COg op de kwaliteit te bepalen zijn in een teelt van snijgroen drie C02-con-centraties vergeleken. A: geen extra COg (controle), B: ca. 0,075%, en C: ca. 0,15%. Plantdatum: 15/10/79. Tot eind april 1980 zijn geen afwijkingen geconstateerd. Daarna, vooral in juni, kwamen afwijkingen voor bij de behandelingen B en C, bij C in ergere mate dan bij B. De symptomen waren: lichte gewaskleur, bruine veren en naaldrui. De afdeling fysiologie zal nader onderzoek doen naar de oorzaak van de genoemde afwijkingen.
VEGETATIEVE VERMEERDERING VAN ASPARAGUS SETACEUS
Ing. W. van Ravesteyn Naaldwijk
Uitgegaan is van doomknoppen. Nagegaan is de invloed van verschillende eerste (spruitvormende) en tweede (wortelvormende) agar-media, het moment van overplan-ten op het wortelinducerende medium (niet overplanten en na 4-8 of 12 weken over-planten), de kweektemperatuur 20 of 25 C en de hoogte van de doomknop. Het basismedium voor spruitvorming bestond uit M + S (hele sterkte van Flow, cat. no. 2 F-90 D ) , 4,71 g/l, saccharose 25 g/l, kinetine 1 mg/l, IAA 0,01 mg/l en 8 g/l agar. Hieraan is in een enkel geval toegevoegd Ethrel 0,001 ml/l (= 0,480 mg/ 1 actieve stof), actieve koolstof 1 g/l en 5 g/l of is in plaats van 25 g/l saccharose fructose (ni. 25 g/l) gebruikt. In het tweede medium is steeds van M + S (halve sterkte cat. no. HC M 101 zouten - SF 112) 2,33 g/l gebruikt, gecombineerd met diverse concentraties fructose (7,5 - 15 - 30 en 45 g/l) en 0-0,01 of 0,1 mg/l indolazijnzuur, 0,01 mg/l indoltroter-zuur of 0,01 mg/l nathylazijnzuur. Behalve de halve M + S zoutconcentratie is ook nog 1/4 M + S concentratie gebruikt. Van de 660 explantaten heeft slechts één explantaat spruiten en wortels gegeven. De isolatie is in oktober (1979) uitgevoerd. Mogelijk bieden isolaties in het najaar en de zomer meer mogelijkheden. De explantaten kunnen dan een hoger gehalte aan assimilaten bevatten.
ASTER DE TEELT VAN HERFSTASTERS ONDER GLAS
C. v. Leeuwen Rijnsburg
De teelt van herfstasters onder glas vindt tot op heden nog weinig plaats. Om te onderzoeken of deze teeltwijze perspectieven biedt ten aanzien van kwaliteitsverbetering en verlenging van de aanvoerperiode werden op de Proeftuin Rijnsburg twee kassen met herfstasters beplant. De onderzochte cultivar was 'Climax' uit de groep van de Novi-belgii hybriden. Het plantmateriaal was afkomstig van buiten gegroeide moerplanten, waar kopstekken van werden genomen. Deze werden in de kas onder plastic folie beworteld. Er werd geen gebruik gemaakt van groeistoffen. Het stek-medium was onbemeste potgrond afgedekt met een laagje zand. De beworteling was vrij onregelmatig. Voor de eerste kas werd op 25 juni 1980 gestekt. De bewortelde stekken werden op 8 juli in de kas uitgeplant op een afstand van 25 x 25 cm.
66
4 augustus 4 augustus 4 augustus 8 juli
neen neen neen 21 juli
neen 2 weken 4 weken neen
2 oktober 15 oktober 25 oktober 2 oktober
59 72 82 85
Op 21 juli werden de planten getopt. Als steunmateriaal werden 2 netten gebruikt. In de tweede kas werd op 4 augustus 1980 geplant. Deze bewortelde plantjes waren op 16 juli gestekt; ze werden niet getopt. Bij deze proef werden drie plantafstan-den toegepast, nl. 32, 48 en 64 planten per m2. Om de vegetatieve groeiperiode te verlengen en daarmee het bloeitijdstip te verlaten werd er bij deze proef belichting met 25 Watt per m2 (chrysantenbelichting) toegepast. De belichting vond plaats in de vorm van een nachtonderbreking van 10 uur per etmaal. Een gedeelte van de kas werd gedurende 4 weken vanaf het planten belicht. Een ander gedeelte werd vanaf 2 weken na het planten gedurende 2 weken belicht. Daarnaast was er ook nog een onbelicht gedeelte.
Resultaten
Tabel 1. Oogstvesultaten Van de teelt Van hevfstastevs ondev glas.
Plantdatum Getopt Belicht Aanvang oogst Kasdagen Kwaliteit
redelijk goed zeer goed ongel ijk
Bij de op 8 juli geplante proef volgde een snelle groei. De kwaliteit van de takken vertoonde onderling grote verschillen. De knopzetting was rond 10 september zichtbaar. Op 1 en 2 oktober werden de bloemen geoogst. Omdat de stevigheid en het gewicht van de takken onderling sterk varieerden, werd er bij het oogsten geen vast aantal bloemstelen per bos aangehouden. Er werden gemiddeld 4 bossen per m2 kasoppervlakte geoogst. De teeltduur van planten t/m de oogst bedroeg 85 dagen. De herfstasters die op 4 augustus geplant werden, heeft men niet getopt. De groei van deze herfstasters was ook goed. Het onbelichte gedeelte was op 2 oktober oogstrijp. Dit was gelijk met de getopte planten die op 8 juli geplant waren. De herfstasters die twee weken belicht werden, bloeiden later en vormden een zwaarder en langer gewas. Het oogsttijdstip hiervan was 15 en 16 oktober. Bij de 4 weken belichte planten werden deze effecten nog versterkt. De bloemen werden op 25 oktober geoogst. De takken waren nog langer en zwaarder dan die van de twee weken be-1 ichte. De kwaliteit van de ongetopte planten was beter en gelijkmatiger dan van de getopte planten. Tussen de verschillende plantafstanden werden geen betrouwbare verschillen geconstateerd. Een plantafstand van 64 planten per m2 bleek daardoor de hoogste produktie van bloemtakken te geven.
Conclusies
Kasteelt van herfstasters blijkt mogelijk. Belichting in het najaar stelt de bloei uit, hierdoor blijft het gewas langer vegetatief wat de lengtegroei en de kwaliteit van de bloemstelen bevordert. Bij een plantdichtheid van 64 planten per m2 werd de hoogste bloemtakproduktie verkregen. De kwaliteit van de niet getopte planten was beter en gelijkmatiger dan van de getopte. Verdere proefnemingen zullen uit moeten maken of jaarrondcultuur tot de mogelijkheden behoort.
INVLOED VAN DE DAGLENGTE OP DE BLOEI BIJ ASTER
Th.M. van der Krogt Aalsmeer
De belangstelling voor de teelt van Aster novi-belgii als snijbloem neemt toe. Onder natuurlijke omstandigheden zal de bloei echter beperkt blijven tot een korte
67
periode in de nazomer. Onder invloed van de korter wordende dagen zullen de planten knoppen aanleggen en in bloei komen. Voor een verdere teeltspreiding is het noodzakelijk te weten welke invloed de daglengte op de ontwikkeling heeft.
Opzet
De proef is genomen met de laatbloeiende cultivar 'Blue Gown'. Eind mei is er gestekt en na beworteling zijn de stekken opgepot, getopt en buiten gezet. Op 10 juli zijn de planten bij verschillende daglengten geplaatst. De natuurlijke licht-periode was 8 uur en werd aangevuld met 0, 2, 4, 6, 8 of 16 uur gloeilampenlicht. Per behandeling zijn 10 planten met 3 scheuten van 6 à 7 cm lengte opgezet.
Resultaten
Er was een duidelijke daglengtereactie op de bloei. De planten die bij een daglengte van 8, 10 en 12 uur stonden, vertoonden vrijwel geen onderlinge verschillen. De bloei was vrijwel gelijk en ook het aantal bladeren was niet verschillend. De toename van het aantal knoppen dat tot ontwikkeling kwam, en de toename in de lengte, duidt op een betere groei bij een langere 1ichtperiode. De planten bij een lichtperiode van 14 uur waren later in bloei. Bij deze behandeling is de ontwikkeling van de bloemknoppen waarschijnlijk wat later ingezet, gezien het grotere aantal bladeren dat afgesplitst is. Het aantal ontwikkelde knoppen en de lengte van de steel was groter dan bij de voorgaande behandelingen. Bij een daglengte van 16 en 24 uur waren na 10 weken nog geen knoppen zichtbaar. De planten waren toen ca. 70 cm lang. Op dat tijdstip zijn de planten onder natuurlijke lichtomstandigheden gezet. Eind november kwamen ook die planten in bloei. In Tabel 1 is de gemiddelde lengte en het aantal bladeren over beide behandelingen aangegeven. Ook hier blijkt uit het grotere aantal bladeren dat de knopaanleg uitgesteld is als gevolg van de daglengte.
Tabel 1. Invloed Van de daglengte op de bloei.
Daglengte in uren 8 10
63 64 29 27 11 14 8/9 8/9
12
71 30 17 8/9
14
81 35 22 23/9
16 24
135 69 -
ca. 15/11
steellengte (cm) aantal bladeren/steel aantal knoppen/steel 50% bloei
Conclusie
De knopaanleg van Aster novi-belgii 'Blue Gown' vindt plaats bij een lichtperiode van 14 uur of minder. De planten blijven vegetatief bij een lichtperiode van 16 uur. Gezien het feit dat deze cultivar de laatst bloeiende variëteit is, mag verwacht worden dat vroeger bloeiende cultivars bij wat langere daglengten al bloemen gaan aanleggen.
HOUDBAARHEID VAN DE HERFSTASTER NOVI-BELGII 'CLIMAX' IN DE VAAS
.V.J. Barendse Aalsmeer
Juist in proeven met herfstasters werden nogal eens grote verschillen in houdbaarheid gevonden binnen de behandelingen. Veelal ging het dan om takken die al na enkele dagen verdroogd waren omdat ze schijnbaar geen water opnamen. Ditzelfde verschijnsel doet zich o.a. ook bij Chrysant voor. De bloemen werden op 7 oktober geoogst op het Proefstation te Aalsmeer, waarna ze gedurende 20 uur bij 5 C in water stonden. Hierna werden de bossen in papier ver-
68
pakt en d Hierna we konden vo waarbij z Als vaasi 1. water 2. water 3. Chrysa 4. Flora 5. Flora Bij behan per behan
roog in een doos bewaard bij 20°C tot de volgende morgen (24 uur), rden de stelen eerst afgeknipt, waarna de bloemen zich gedurende 8 uur Izuigen bij 5°C in water. Vervolgens werden de bloemen in de vaas gezet, e uit konden bloeien bij 20 C en een r.v. van 60%. nhoud werd gebruikt:
(extra ingekorte takken) 1 11 g/l Brie Brie + suiker 8 g/l deling 1 werden 6 vazen gebruikt. De overige el ing.
behandelingen hadden 2 vazen
Resultaten
Houdbaarheid in dagen per vaas 1. water 2. water (korte tak) 3. Chrysal 4. Flora Brie 5. Flora Brie + suiker
a 5,2
13,8 16,8 12,6 9,6
b 12,6 13,4 19,2 13,8 11,2
c 8,0
d 12,6
e 9,0
f 10,4
gem. 9,6
13,6 18,0 13,2 10,4
Alleen in behandeling 1 vielen vroegtijdig takken uit als gevolg van geen wateropname. Het aantal takken per vaas dat wegviel was resp. 2, 0, 3, 1, 1 en 1. Flora Brie gaf in beide behandelingen na ca. 9 dagen bladverbranding. De bloemen groeiden in snijbloemenvoedsel beter uit.
Conclusie
Grote verschillen binnen de behandeling blijven aanwezig. Korte takken en snijbloe-menvoedsel gaven minder kans op vroegtijdige uitval. Over het algemeen is dit gewas goed houdbaar.
BEGONIA UITGIFTE VAN BEGONIA ELATI0R RASSEN
J. Westerhof Aalsmeer
In het najaar van 1979 zijn bij het ras 'Toran' kleurmutanten ontstaan. Deze mutanten zijn vermeerderd en zowel onderling als met 'Toran' vergeleken. Het resultaat van de vergelijkingen was zodanig dat besloten is om twee mutanten uit te geven onder de naam 'Toran' geel en 'Torella'. Beide rassen hebben vrijwel dezelfde eigenschappen als 'Toran'. 'Toran' geel heeft heldergele gevulde bloemen, die onder lichtrijke omstandigheden enigszins rood verkleuren. De houdbaarheid van dit ras is zeer goed. 'Torella' heeft dubbele bloemen, waarvan de buitenste bloembladen oranje en de binnenste min of meer geel zijn. Beide rassen lijken geschikt voor jaarrondteelt en hebben weinig remstof nodig.
KASKLIMAAT EN S0RTIMENTS0NDERZ0EK MET BEGONIA ELATI0R
Ing. A. Pouwer Lent
Ten behoeve van dit onderzoek staan drie kassen ter beschikking waarin de volgende minimumtemperaturen aangehouden worden; in de eerste kas 6 weken 18 C en vervol -
69
gens 15°C, in de tweede kas constant 18°C en in de derde kas constant 15°C gedurende de maanden september tot april. Bij deze temperaturen wordt een beperkt sortiment Begonia's geteeld, o.a. 'Aida', 'Baluga', 'Corina', 'Schwabenland' en 'Toran'. Als kïeinbloemige lopen vaak mee 'Anita', 'Valentina', 'Alice', 'Melanie' en 'Bianca'. De resultaten afgemeten aan het tijdstip van mogelijke aflevering aan de veiling laten zien dat het telen bij lagere minimumtemperaturen dan 18 C, afhankelijk van het jaargetijde, tot afleveringsvertraging leidt. Deze liggen voor de genoemde cul-tivars op ongeveer gelijk niveau en variëren van ruim 1 week tot ruim 2 weken, zodat de besparingen op energie door het aanhouden van lagere temperaturen wegvallen tegen de langere teeltduur. Van belang is op te merken dat voor het doorwortelen van het stek na het oppotten een minimum temperatuur van ca. 20 C gedurende ongeveer twee weken nodig is. Doet men dit niet dan wordt de groeivertraging aanzienlijk groter dan hier is aangegeven.
TEELTONDERZOEK BIJ BEGONIA LORRAINE MET KLEIN SORTIMENT
Ing. A. Pouwer Lent
Het telen van dit bekende gewas leverde steeds meer moeilijkheden op, zodat in 1979 besloten werd dit in proeven op te nemen. De teelt van dit gewas leverde in 1979 op zandbed bij een minimum temperatuur van ca. 18°C slechte resultaten bij alle cultivars op. De groei en bloei was langzaam en slecht, ook de kleur van het blad was slecht. In 1980 werd dit onderzoek herhaald met de cultivars: 'Neue Marina', 'Marina', 'Novo', 'Trond', alle rose bloeiend en een witte uit Denemarken. Naast de teelt op zandbed met en zonder tabletverwarming, werd ook in turf op tablet geteeld met en zonder bodemverwarming door tubyleenslangen. Als minimum kasluchttemperatuur werd ca, 21 C aangehouden. In de objecten met bodemverwarming was de pottemperatuur 2 à 3 C daarboven. Door een strak schermprogramma was de maximum hoeveelheid licht in de kas niet meer dan ca. 30.000 lux. Voor de overbemesting werd meestal gebruik gemaakt van een magnesiumhoudende meststof (b.v. magnesamnion). Uit de beoordeling bleken de beste planten verkregen te worden bij de teelt in turf op tablet met bodemverwarming. Op zandtablet zonder bodemverwarming waren de planten minder goed. Voor een goede groei en bloei is het van belang bij deze plantensoort een vrij constante en hoge bodemtemperatuur te realiseren. Te hoge hoeveelheden licht en een minder goede Mg-verzorging leiden snel tot vergeling van het blad. De teeltduur van de rosebloeiende liep van het oppotten van beworteld stek eind april en na een keer stek er af halen, tot november. De witbloeiende was bij gelijke behandeling pas half december leverbaar.
PREVENTIEVE BEHANDELING VAN BEGONIA TEGEN MEELDAUW
J. Westerhof Ing, F.B, Dirkse
Aalsmeer
In het verleden zijn proeven uitgevoerd met Bayleton, ter bestrijding van meeldauw. Bayleton bleek hierbij een uitstekende preventieve werking tegen meeldauw in Begonia te hebben, wanneer dit middel op de pot werd toegediend. Een groot nadeel was de sterke groeiremming die optrad. Om meer inzicht te krijgen in de toepassingsmogelijkheden van Bayleton is een proef opgezet om het volgende na te gaan: 1. Welke invloed heeft Bayleton op de groei van verschillende Begonia-rassen bij
toediening via de potkluit en via bespuiting? 2. Wat doet Bayleton op de open bloemen? 3. Op welk moment moet het toegediend worden om een optimale preventieve werking
70
tijdens en na de aflevering van het produkt te garanderen?
Behanae tingen
De rassen 'Schwabenland', 'Baluga', 'Toran' en 'Valentina' zijn op 30 oktober, 4 - 11 december 1979 en op 23 januari 1980 opgepot. Eenmalige bespuiting met 20 g Bayleton WP 25 + 30 ml uitvloeier per 100 liter water, 6, 4 en 2 weken voor de bloei te spuiten tot het afdruipstadium. Eenmalige behandeling met 10 g Bayleton UP 25 per 100 liter water, 70 ml oplossing per 12 cm pot, 35 ml oplossing per 9 cm pot, 6,4 en 2 weken voor de bloei te gieten op de potkluit. De behandelingen 3 sn 4 zijn al dan niet gecombineerd met verschillende CCC-be-spuitingen om interactie tussen Bayleton en CCC na te kunnen gaan.
Uitvoering
De planten zijn op de geplande data opgepot, en opgekweekt bij 18 C. Indien dit nodig was voor de vorming van goede planten, werd CCC gespoten voor zover dit niet in strijd was met het proefschema. Er is niet verduisterd. Ziektebestrijding was vanaf een week na het oppotten niet nodig. Op de geplande bloeidata werden 6 planten ('Valentina') of 3 planten (overige rassen) van iedere experimentele eenheid geplaatst in een met meeldauw besmette kas.
Groeiremming
Bayleton toegediend op de potkluit veroorzaakte in sterke mate groeiremming. Dit was minder als het gespoten werd. Vooraf met CCC geremde planten werden sterker geremd dan niet geremde planten. Groeiremming kwam tot uiting in kortere interno-diën, kleinere, harde, donkergroene bladeren. In sommige gevallen stopte de groei gedurende enige weken, waarna hergroei volgde. De vroegst met Bayleton behandelde planten werden sterker geremd dan de later behandelde planten. De invloed van het seizoen op de groeiremming door Bayleton was minder dan bij CCC het geval was. Bij het ras 'Toran',gevoel ig voor CCC, trad sterkere groeiremming op dan bij de overige rassen. De teeltduur werd niet door Bayleton beïnvloed. Door de juiste combinatie van CCC en Bayleton te gebruiken kan de nadelige groeiremming voorkomen worden.
Bloembeschadiging
De bloemen werden bij de gebruikte spuitconcentratie niet beschadigd. Ook bij gebruik van 30 gram Bayleton WP 25 + 30 ml uitvloeier per 100 liter water trad geen bloembeschadiging op. Hierbij was de spuitrest op het blad aanvaardbaar.
Preventieve meetdauwwerking
Om dit na te gaan zijn de planten op het moment van afleveren in een kas geplaatst waar een hoge infectiedruk heerste. Bij het ras 'Schwabenland' waren na één week op de bladeren en bloemen van de controle en de bespoten planten ontelbare meel-dauwvlekjes te zien (ca. 2 mm (3). Na twee weken was de sierwaarde van deze planten verdwenen. 'Valentina' werd een week later dan 'Schwabenland1 door meeldauw aangetast. Over de hele lijn verliep de aantasting als bij 'Schwabenland', doch trager. Na 5 weken was de sierwaarde van alle planten verdwenen. Een ander beeld ontstond bij 'Baluga' en 'Toran'. Bij deze cultivars verliep de aantasting minder snel. Alle planten vertoonden 2 weken na het begin van de inocu-latie de eerste symptomen van meeldauwaantasting. In de onbehandelde was de meel-dauwaantasting na ca. 5 weken zo zwaar dat ruim 90% van het bladoppervlak overgroeid was door meeldauw. In de spuitbehandelingen trad een zo zware aantasting alleen op in het blad dat gevormd werd na de laatste behandeling. Voor zowel de onbehandelde als de spuitbehandelingen was de sierwaarde 8 weken na het begin van
71
inoculatie geheel verdwenen. Bij de aangietbehandelingen verschilde dit beeld zeer sterk. De aantasting bleef hier beperkt tot hoogstens 10« van het bladoppervlak. Ook jong blad bleef nagenoeg vrij van aantasting. Het verloop van de aantasting was zeer traag. Pas na 5-6 maanden waren de planten geheel aangetast. Het grote verschil in bescherming tegen meeldauwaantasting in 'Schwabenland' en 'Valentina' enerzijds en 'Toran' en 'Balu-ga' anderzijds is te meer onverklaarbaar omdat in eerdere proeven de werking op 'Schwabenland' goed was. Gezien de slechte preventieve werking kon geen invloed van het behandelingstijdstip waargenomen worden. Planten van 'Schwabenland' die vroeger vaker of met hogere concentraties Bayleton bespoten waren, werden niet minder snel door meeldauw aangetast dan de hiervoor beschreven behandelingen. Dit is nagegaan door planten vanaf drie weken na het steken van de bladstekken tot driemaal toe te bespuiten met 20 gram Bayleton WP 25 + 30 ml uitvloeier per 100 liter water. Ook zijn planten bespoten met resp. 20, 30, 40 en 50 gram Bayleton WP 25 per 100 liter water (+ 30 ml uitvloeier). De laatst opgepotte herhaling is bij een hogere dagtemperatuur geteeld en aan meeldauw blootgesteld dan de twee voorgaande herhalingen. Dit had geen ander verloop van de meeldauwaantasting tot gevolg.
Conclusie
Gezien de snelle aantasting door meeldauw van met Bayleton behandelde Begonia's in een kas met een hoge besmettingsgraad biedt een preventieve bestrijding van meeldauw met Bayleton weinig of geen perspectief.
INVLOED VAN VERPAKKING EN VERVOER OP DE ONTWIKKELING VAN BACTERIEZIEKTE BIJ BEGONIA 'SCHWABENLAND'
J. Westerhof Ir. F.A. Hakkaart
Aalsmeer
Beschadigingen aan planten, ontstaan tijdens het veilingklaar maken en het vervoer van bloeiende Begonia's, zouden de kans op besmetting door of uitbreiding van de bacterieziekte, veroorzaakt door Xanthomonas begoniae kunnen vergroten. Planten, afkomstig van meristeemcultuur zouden niet of in zeer geringe mate door bacteriën besmet zijn. Mogelijk kunnen op deze wijze verkregen planten inpak- en vervoersbehandelingen dan ook beter doorstaan. Om dit na te gaan is op 28 oktober 1980 een proef gestart.
Opzet
In de proef zijn 4 groepen bloeiende 'Schwabenland' planten van verschillende herkomsten gebruikt. Eén groep (25 planten) was zichtbaar aangetast door de bacterieziekte, twee groepen van 50 planten waren mogelijk besmet (geen zichtbare symptomen) en één groep was afkomstig van door meristeemcultuur verkregen planten. Op de eerste dag zijn de planten aangegoten. Onmiddellijk hierna is de helft van iedere groep ingerold in papier; de andere helft is ingehoesd in geperforeerde plastic hoezen. Na het inpakken zijn de planten in gesloten kartonnen dozen geplaatst. Gedurende de tweede, derde en vierde dag zijn de planten door Nederland in een geïsoleerde vrachtwagen vervoerd. In deze periode waren de temperaturen overdag maximaal 10 C en 's nachts minimaal 0 C. De vijfde en zesde dag stonden de gesloten dozen in een werkhal bij 15 C, waarna ze op de zevende dag werden uitgepakt en beoordeeld. Nadat de planten 4 weken in een kas bij 17 C hadden gestaan, zijn ze opnieuw beoordeeld.
Resultaten
Tussen de herkomsten was geen verschil te zien wat bladbeschadiging betreft. De bacterieaantasting in de zichtbaar aangetaste herkomst was niet sterk uitgebreid.
72
Bij de andere herkomsten was geen sprake van zichtbare bacterieaantasting. Tijdens het inrollen/inhoezen van de planten zijn de bladeren geknikt. Bij de in papier gerolde planten waren de breukplaatsen ingedroogd, terwijl tussen het gewas geen condensvocht aanwezig was. Bij de in plastic ingehoesde planten was het gewas nat; het breukvlak van de geknikte bladeren was niet ingedroogd. De randen waren zwart verkleurd. Beide behandelingen hadden natte potkluiten. De open bloemen waren slechts licht beschadigd. Kennelijk werden de bloemen voldoende door het inpakmateriaal beschermd. Vier weken nadat de planten in de kas waren geplaatst, waren alle breukvlakken ingedroogd. De bacterieaantasting in de zichtbaar aangetaste behandeling had zich uitgebreid. Oude vlekken waren groter en nieuwe vlekken waren zichtbaar geworden. Deze nieuwe vlekken ontstonden echter vrijwel nooit op de breukvlakken van geknikte bladeren. Wel ontstond regelmatig een Botrytis-aantasting op zwaar beschadigde bladeren van alle behandelingen. Er was geen verschil in uitbloei tussen de behandelingen.
Conclusie
In de proef is tijdens het vervoer geen explosieve uitbreiding geconstateerd van bacterieziekte. Mogelijk was de temperatuur hiervoor niet optimaal. Gezien het geringe vochtverbruik van de planten tijdens de proef, is het af te raden planten met natte potkluit in te pakken. Plastic is niet geschikt als inhoesmateriaal voor Begonia's vanwege de kans op Botrytis-aantasting in een nat gewas.
BESTRIJDING VAN BOTRYTIS CINEREA IN STEK VAN BEGONIA
Ing. F.B. Dirkse Aalsmeer
Wanneer Begoniastek meerdere dagen van stekbedrijf naar afnemer onderweg is (b.v. bij export) treedt tijdens dit transport nogal eens een aantasting door Botrytis op. Door de hoge beladingsgraad loopt de relatieve luchtvochtigheid hoog op, terwijl het regelmatig openen en sluiten van de vrachtruimte temperatuurschokken teweeg kan brengen. Deze omstandigheden zijn gunstig voor het optreden van Botrytis. Gezien de resultaten van ruimtebehandeling tegen Botrytis in o.a. Chrysant werd onderzocht of deze methode ook voor Begoniastek toepasbaar is.
Opzet en uitvoering
Van de Begonia 'Schwabenland' rood werden steeds drie trays (35 x 45 cm) met 35 stekken per tray behandeld met de middelen en hoeveelheden als genoemd 'in Tabel 1. Alle middelen werden op 30/9/80 verneveld met behulp van een Pulsfog type K3. De ochtend na de behandeling werd het stek in kratten verpakt (ca. 50 stekken per krat) en gedurende 4 dagen bewaard bij een temperatuur van ca. 13 C en een r.v. van 100%. Ter controle bleven ook ongeveer 100 stekken onbehandeld. Na de bewaring werd het aantal door Botrytis aangetaste stekken geteld. De resultaten staan vermeld in Tabel 1.
label 1. Aantasting van Begoniastek doop Botrytis oinevea na ruimtebehandeling met enkele fungiaiden.
Behandel ing
Onbehandeld Rovral 'Fog' 1200 ml/1000 m2 Ronilan vlb. 300 ml/1000 m2 + 2 1 VK 2 Topsin M vlb. 300 ml/1000 m2 + 2 1 VK 2
73
Aantal Totaal
95 101 101 103
planten Aangetast
55 23 5
37
Conclusie
Door stek van Begonia 'Schwabenland' rood voor de aflevering een ruimtebehandeling te geven met 300 ml Ronilan vlb. + 2 1 VK 2 per 1000 m2 kan tijdens het transport een aantasting door Botrytis cinerea grotendeels voorkomen worden. De behandeling kan het beste de dag voor de verzending plaatsvinden.
VIRUSZIEKTEN VAN BEGONIA
Ir. F.A. Hakkaart J.M.A. Versluys
Aalsmeer
Met betrekking tot de verwekker van krulziekte bij Segonia lijkt een grote vordering gemaakt te zijn door de vondst van Mevr. E. van Balen, IPO, Wageningen, die in het floëem van krulzieke Begonia deeltjes vond, die voor virusdeeltjes kunnen worden gehouden. Hiermee zou voor het eerst de deeltjesaard van de verwekker aangetoond zijn. Moeilijk is nog om de pathogeniteit van deze deeltjes aan te tonen omdat kunstmatige overdracht nog niet gelukt is. De studie van de overdracht van deze ziekteverwekker werd voortgezet. Verspreiding door grond wordt nu uitgesloten geacht na proeven met gestoomde en niet gestoomde grond, waar in beide gevallen herinfectie optrad. Ook grond die kunstmatig met ziek plantmateriaal besmet was, kon geen gezonde hierin geplante stekken ziek maken. De vector wordt nu bovengronds gezocht. Op het IPO te Wageningen werd door Bos en Huyberts een proef uitgevoerd met de kas-wittevlieg en de bladluis Aulacorthum solani. Het met deze dieren geïnoculeerde materiaal staat thans in observatie. De studie van men'steemcultuur als therapeutische techniek voor krul werd voortgezet. Van het geproduceerde materiaal van het ras 'Toran' wordt de gebruikswaarde nagegaan door J. Westerhof. Een nieuwe grote proef werd opgezet met de rassen 'Elfe' en 'Sirens'. Hierbij wordt materiaal door meristeemcultuur opgekweekt vanaf blad met krul symptomen en tevens van blad van gezonde planten om na te gaan in hoeverre krul verwijderd wordt. Voorts wordt in samenwerking met Ir. H. Rattink bestudeerd of een variant van onze techniek de mogelijkheid levert om niet alleen krulvrij, maar ook bacterievrij materiaal te produceren. Het blijkt dat de door ons gebruikte kweektechniek een zeer grote gevoeligheid voor het opsporen van bacterie heeft. Onderzoek volgens deze veelbelovende lijn wordt voortgezet. Uit selectieproeven bij het ras 'Toran' bij 146 klonen bleken interessante gegevens over herbesmetting met krul te verkrijgen. Duidelijk was de situatie bij een kloon, die volledig besmet was en waar ook de ouderplant krul had. In een ander geval was de nakomelingschap van een moederplant gezond, maar werd de moederplant zelf ziek. In dit geval moet de herinfectie plaats hebben gevonden na het stekken. Op deze manier is informatie over de incubatietijd te verkrijgen. Tenslotte waren er twaalf klonen waarbij de nakomelingschap gedeeltelijk krul vertoonde. Hier is ook zeker sprake van een herbesmetting na het stekken.
BOUVARD IA INVLOED RAS, PLANTTIJD EN PLUIZEN OP PRODUKTIE EN KWALITEIT B0UVARDIA
Ing. J. Bulthuis Eel de
In deze proef zijn de volgende objecten opgenomen: drie rassen (kleuren): rood, rose en wit; twee planttijden: 16/4 en 14/5/80; pluizen en niet pluizen. A. rose, vroeg planten; pluizen B. rose, vroeg planten; niet pluizen C. rose, laat planten; pluizen
74
* * 1
Krulziekte bij Begonia
D. E. F. G. H. I. J. K. L.
rose, rood, rood, rood, rood, wit , wit , wit , wit ,
laat vroeg vroeg laat 1 aat vroeg vroeg laat laat
klanten; planten planten planten planten planten planten4
planten planten;
niet pluizen piuizen niet pluizen pluizen niet pluizen piuizen niet pluizen pluizen niet pluizen
itwikkeling van het gewas
het vroeg planten was 1̂ 31-c; van de voor de
Bij het vroeg planten was er veel in plaats van de voor de opbouw v. zijn invloed doen gelden op de pr tot ontwikkeling gekomen
Resultaten
; er veel piantmateriaal dat direct een bloemtros opbouw van de plant benodigde zijscheuten. Dit hi op de produktie. Bij het laat planten is de plan-
m bloemtros vormde •"+"" n-!+ heeft
t sneller
Algemeen: de aantallen takken zijn steeds vermeld per 100 m2 (bruto kas). De produktie valt duidelijk uiteen in een eerste en tweede snee. De tweede snee was echter voor dit verslag nog niet geheel afgeoogst, waardoor de cijfers niet de gehele oogstperiode betreffen. Voor zover de eerste snee in procenten is uitgedrukt van het totaal zijn deze dus relatief. In Tabel 1 zijn de aantallen en sorteringspercentages weergegeven van het proefge-middelde, rassen en hoofdeffecten. Het proefgemiddelde van de 3 rassen was 9626 takken per 100 m2, waarvan de helft tijdens de eerste snee werd geoogst. De gemiddelde sortering was 40% Ie soort, 35% 2e soort en 25% 3e soort. In aantal wordt dit gemiddelde alleen overtroffen door het ras "wit" met 1183 bloemen of 12% boven het proefgemiddelde. "Wit" was ook sneller in ontwikkeling en gaf in de eerste snee 55% van de totale produktie. De rassen "rose" en "rood" bleven respectievelijk met 348 bloemen (= 4%) en 833 bloemen (= 7%)onder het proefgemiddelde. Kwalitatief was "rood" de bes-
75
te met 45% le soort, gevolgd door "rose" en "wit" met respectievelijk 40 en 36% le soort. "Rose" gaf in de eerste snee 51% en "rood" maar 44% van het totaal.
Tabel 1. Aantallen en sorteringspereentages van het proef'gemiddelde, rassen en hoofde ffeaten.
Gemiddelde Rose Rood Wit Geplant 16/4 Geplant 14/5 Pluizen Niet pluizen
Ie snee Aantal
4851 4701 3892 5955 4337 5355 4834 4867
Percentage van totaal
50 51 44 55 47 53 49 52
Sortering Ie
22 24 21 21 27 17 22 23
2e
39 40 40 37 36 44 40 39
3e
39 36 39 42 37 39 38 38
Totaal Aantal
9626 9278 8793
10809 9178
10068 9960 9286
% t.o.v. gem.
100 96 91
112 95
105 104 96
Sor Ie
40 40 45 36 45 34 40 39
terng 2e 3e
35 25 36 24 33 22 37 27 32 23 38 28 35 25 35 26
De eerste snee gaf een relatief laag percentage Ie soort; tegen het einde van de eerste snee sterk teruglopend tot beneden 10%. Gedurende de tweede snee was de kwaliteit veel beter; ca. 60% Ie soort en slechts ca. 10% 3e soort, hetgeen uiteraard resulteerde in de percentages van de totale produktie.
Planttin den
Het vroeg planten gaf in totaal 10% = 890 bloemen minder dan het laat planten. Opmerkelijk is dat het laat planten een relatief grotere eerste snee gaf dan het vroeg planten. Kwalitatief was het vroeg planten beter; vooral bij de eerste snee gaf het laat planten een laag percentage Ie soort.
Het pluizen
Het pluizen gaf gemiddeld over de 3 rassen 6% meer bloemen dan niet pluizen, maar de eerste snee was kleiner. Kwalitatief was er gemiddeld nagenoeg geen verschil. De reacties op de behandelingen waren per "ras" nogal uiteenlopend. In Tabel 2 zijn de aantallen en sorteringspercentages weergegeven van "rose" gemiddeld en de sub-objecten gespecificeerd in "eerste snee" en "totaal".
Tabel 2. Aantallen en sorteringspereentages van "rose" gemiddeld en de sub-obgeo-ten onderverdeeld in "eerste snee" en "totaal".
Rose
Rose gem. A B C D A + B gem. C + D gem. A + C gem. B + D gem.
Ie snee Aantal
4706 4986 4168 4480 5789 4577 4835 4733 4679
Percentage van totaal
51 45 49 50 60 47 55 47 55
Sortering le 2e
24 40 30 34 34 34 13 48 17 43 32 34 15 46 23 41 25 40
3e
36 36 32 39 40 32 39 36 35
Totaal Aantal
9278 11040 8473 8915 8685 9757 8800 9978 8579
Sortering le 2e 3e
40 36 24 46 32 22 48 31 21 32 41 27 32 39 29 47 32 21 32 40 28 39 37 24 40 35 25
Gemiddeld gaf "rose" 9278 bloemtakken met een sortering van 40% le soort, 36% 2e soort en 24% 3e soort. Iets meer dan de helft van deze produktie is afkomstig van de Ie snee, waarvan de kwaliteit relatief goed was met 24% Ie soort.
76
De planttijd
Het vroeg planten (A + B gem.) gaf per 100 m2 ruim 950 bloemen meer dan het laat planten (= 11%). Bovendien gaf het vroeg planten een veel betere sortering: gemiddeld 15% meer Ie soort; bij de Ie snee zelfs 17%.
Het pluizen
Het pluizen gaf bij dit ras een produktieverhoging van 1400 bloemtakken, overeenkomend met 14%. Ook de Ie snee gaf al een kleine meerproduktie, maar relatief, in procenten van :'totaal" was de Ie snee van "pluizen"7% kleiner dan van "niet pluizen". De kwaliteit werd door het pluizen niet gunstig beïnvloed, zij het dat het nadelige effect slechts 1% minder Ie soort betrof.
Interactie
Het verschil tussen de objecten A en C was aanmerkelijk groter dan het verschil tussen de objecten B en D, zodat van een duidelijk positieve interactie sprake is tussen vroeg planten en pluizen, echter niet wat de kwaliteit betreft.
Rood
In Tabel 3 zijn de aantallen en sorteringspercentages weergegeven van het ras "rood". Het gemiddelde en de sub-objecten betreffende planttijd en al dan niet pluizen, onderverdeeld in "Ie snee" en "totaal".
Tabel 3. Aantallen en sorteringspercentages Van rood gemiddeld en de sub-objecten onderverdeeld in eerste snee en totaal .
Rood
Rood gem. E F G H E + F gem. G + H gem. E + G gem. F + H gem.
le snee Aantal
3892 3358 3211 4269 4729 3285 4499 3814 3970
Percentage van totaal
44 43 43 43 48 43 45 43 46
Sortering le 2e
21 40 23 41 25 37 17 44 19 36 24 41 19 40 20 44 23 3?
3e
39 36 38 39 45 35 41 36 40
Totaal Aantal
8793 7811 7452
10010 9899 7632 9955 8911 8675
Sortering Ie 2e 3e
45 33 22 49 33 18 48 31 21 41 35 24 40 34 26 49 32 19 41 34 25 45. 34 21 44 33 23
De gemiddelde produktie van dit ras was 8793 stuks per 100 m2; betrekkelijk laag ten opzichte van de andere rassen. Gedurende de Ie snee werd hiervan 44% geoogst; eveneens lager dan van de overige twee rassen. De kwaliteit was goed, vooral in de 2e snee, waardoor het gemiddeld percentage Ie soort op 45% kwam.
De planttijd
Het vroege planten gaf bij dit ras een produktievermindering van ruim 2300 bloemen per 100 m2 of 26%, gedeeltelijk een gevolg van het feit dat het vroege plantmate-riaal direct bloem zette, in plaats van basisscheuten te maken. Het is echter opvallend dat dit verschil ook bij de tweede snee bleef bestaan, wat zich moeilijker laat verklaren. De kwaliteit van "vroeg planten" was beter, met gemiddeld 8% meer Ie soort, dan bij "laat planten".
77
Het pluizen
Het "pluizen" (objecten E en G) gaf een geringe meer-produktie van 3% gemiddeld. Bij de eerste snee bleef het object "pluizen" iets achter bij "niet pluizen" (F en H ) , wat in de tweede snee ruim werd gecompenseerd. Kwalitatief waren de verschillen niet vermeldenswaard in het voordeel van "pluizen".
Interactie
De factoren "laat planten" en "pluizen" verzwakten elkaar overigens, zoals uit de cijfers blijkt, maar weinig, zodat van een geringe negatieve interactie sprake is. Een heel andere reactie dan bij het ras "rose".
Wit
In Tabel 4 zijn de aantallen en sorteringspercentages weergegeven van het ras "wit", het gemiddelde en de sub-objecten betreffende planttijd en al dan niet pluizen, onderverdeeld in "Ie snee" en "totaal".
label 4. Aantallen en sortering'speroentages van "wit1' gemiddeld en de suh-objeaten, onderverdeeld in "eerste snee" en "totaal".
Wit
Wit gem. I J K L I + J gem. K + L gem. I + K gem. J + L gem.
Ie snee Aantal
5955 4968 5354 6946 6550 5161 6748 5957 5952
Percentage van totaal
55 50 51 57 61 51 59 54 56
Sortering Ie 2e
21 37 30 30 20 37 17 43 15 45 25 31 16 44 24 36 18 38
3e
42 40 43 40 40 44 40 40 44
Totaal Aantal
10809 9844
10470 12162 10760 10157 11461 11003 10615
Sortering Ie 2e 3e
36 37 27 42 31 26 38 36 26 33 39 28 29 41 30 40 34 26 31 40 29 38 35 27 34 39 27
Gemiddeld gaf "wit" de hoogste produktie in deze proef: 10809 bloemtakken per 100 m2; waarvan meer dan de helft, 55%, in de eerste snee werd geoogst. De sortering was iets minder goed dan van de andere rassen, met 4% minder Ie soort dan van het proefgemiddelde.
De planttijd
Het vroege planten had een negatief resultaat en gaf ruim 1300 stuks minder dan het late planten (11%). Vooral bij de Ie snee was het verschil groot. De kwaliteit uitgedrukt in de sortering daarentegen was met 9% meer Ie soort aanzienlijk beter dan van de late planting. Bij het laat planten was vooral het percentage Ie soort van de eerste snee erg laag.
Het pluizen
Het pluizen gaf bijna 390 bloemen meer dan niet pluizen; hoofdzakelijk in de tweede snee. Het pluizen gaf in de eerste snee 6% meer Ie soort, later afnemend tot gemiddeld 4%.
Interactie
De factoren "laat planten" en "pluizen" versterkten elkaar aanmerkelijk, zodat de interactie positief was. Er was tussen deze factoren geen interactie op de eerste soort.
78
Samenvatting
Het vroeg planten had een overwegend nadelig effect op het aantal geoogste bloemen en was per "ras" zeer uiteenlopend. De hoedanigheid van het plantmateriaal lijkt grote invloed te hebben. Het pluizen gaf bij alle rassen in deze proef een positief resultaat op het aantal bloemen, maar had weinig invloed op de sortering. Het is interessant het verdere verloop van deze proef af te wachten.
INVLOED VAN DAGLENGTE BIJ BOUVARDIA
Ir. C. Vonk Noordegraaf Aalsmeer
In oriënterend onderzoek is nagegaan of Bouvardia op daglengte reageert. Hiervoor waren in eerder onderzoek duidelijke aanwijzingen verkregen. Een aantal planten van Bouvardia rood zijn in het fototron bij de volgande daglengten geplaatst. Alle planten kregen 8 uur daglicht aangevuld met 0, 2, 4, 6, 8 en 16 uur licht van gloeilampen. Uit de voorlopige resultaten blijkt dat de bloei en daarmee ook de groei door daglengte wordt beïnvloed. De voorlopige conclusie is dat een daglengte van 12 tot 14 uur een goede bloemaanleg geeft bij een redelijke tak-lengte.
INVLOED VAN PLUIZEN OP DE HOUDBAARHEID VAN BOUVARDIA
L.V.J. Barendse Aalsmeer
Er zijn twee proeven genomen om de invloed van het pluizen op de houdbaarheid te zien. Bij beide proeven (16 juni en 30 oktober) kwamen de geplozen an niet geplozen takken uit dezelfde kas. Na de oogst werden de bloemen een nacht bewaard in Rosal bij 4 C. Hierna lagen de bloemen 24 uur droog (verpakt) bij 20°C. Voor het in de vaas zetten werden de bloemen eerst weer gewaterd.
Resultaten
Geplozen takken bleken duidelijk beter houdbaar te zijn dan niet geplozen takken. Over het algemeen zijn bij geplozen takken ook de bloemen wat groter. AAdural verbeterde de houdbaarheid van zowel geplozen als niet geplozen takken aanmerkelijk. De resultaten zijn verder vermeld in Tabel 1.
Ihbel 1. Houdbaarheid in dagen.
Kleur
rood wit rose
rood wit rose
Proef
1 1 1 2 2 2
Water Geplozen
10,2 6,6
10,0
12,0 12,1 11,3
Niet
5,4 5,2 3,0 5,0 6,9 5,7
geplozen AAdural Geplozen
23,0 19,0 16,2
21,5 19,2 23,7
Niet geplozen
12,6 10,8 13,4
17,0 16,3 18,1
Gemiddelde houdbaarheid in dagen in:
Geplozen Niet geplozen
Water
10,4 5,2
AAdural
20,4 14,7
79
WERKING VAN VERSCHILLENDE SNIJBLOEMENVOEDSELS BIJ BOUVARDIA
L.V.J. Barendse Aalsmeer
In drie proeven (16 juni, 28 augustus en 30 oktober 1980) werden de volgende snij-bloemenvoedsels vergeleken: AAdural 15 g/l, Chrysal 11 g/l en Flora Brie + suiker 16 g/l. De gegevens van Tabel 1 zijn gemiddelden van geplozen en niet geplozen takken van de kleuren rood, wit en rose.
Tobet 1. Houdbaarheid in dagen.
Proef 1 Proef 2 Proef 3a Proef 3b
Water 7 5 12 6 AAdural 16 16 21 17 Chrysal 17 13 16 Flora Brie 18 17 15
Proef 1 = geplozen + niet geplozen Proef 2 = niet geplozen Proef 3a = geplozen Proef 3b = niet geplozen
Alle drie snijbloemenvoedsels gaven een betere uitbloei dan water. Chrysal \2\ g/l werd in proef 2 getoetst, maar gaf bijna hetzelfde resultaat als 11 g/l. Bij proef 1 was er geen verschil tussen de drie snijbloemenvoedsels onderling. Bij proef 2 waren AAdural en Flora Brie het beste, Chrysal was duidelijk minder. Bij proef 3 kwam er nogal wat bladverbranding voor. In AAdural was dit gering, in Chrysal duidelijk meer. In Flora Brie trad een sterke bladverbranding op, met zelfs bloemverbranding in de witte bloemen.
Conclusie
AAdural gaf in alle drie proeven een goed resultaat, Chrysal was in twee proeven duidelijk minder en Flora Brie gaf in de derde proef zowel blad- als bloemverbranding.
BROMELIA INVLOED VAN DE POTGRONDTEMPERATUUR OP GROEI EN BLOEI VAN BROMELIA
Ing. M.P. Beuzenberg Ir. C. Vonk Noordegraaf
Aalsmeer
Voor de teelt van Bromelia wordt een vrij hoge bodemtemperatuur in het algemeen wenselijk geacht. In hoeverre een hoge grondtemperatuur een lagere luchttemperatuur kan compenseren en welke grondtemperatuur optimaal is, is niet bekend. Om dit nader te onderzoeken zijn met behulp van temperatuurwagentjes proeven uitgevoerd met Guzmania. Bij een ingestelde kastemperatuur van 18 C is een potgrond-temperatuur ingesteld van 15, 18, 20, 22, 24 en 27 C. Tijdens twee winters zijn bij deze temperaturen jonge planten geteeld, waarbij in maart de plantgewichten zijn bepaald. Hieruit bleek dat deze gewichten bij een hogere potgrondtemperatuur tot 24 C regelmatig toenemen, maar deze toename was gering. Ook het uiterlijk van de plant werd beïnvloed. Bij de hoge grondtemperatu-ren stonden de bladeren schuin omhoog in plaats van meer horizontaal gebogen zoals het normale beeld is. Bij de beoordeling van Bromeliatelers kwam dan ook naar
80
voren dat een potgrondtemperatuur tussen 18-22 C optimaal is. Bij een deel van de planten is ook de invloed op de bloemontwikkeling bepaald. De planten zijn daarvoor op 7 maart met BOH behandeld. Hierbij bleek een hogere potgrondtemperatuur de ontwikkeling en gewicht van de bloeiwijze te bevorderen. In deze periode van het jaar bleek een potgrondtemperatuur van 22 C of hoger gunstig te werken op de bloemontwikkeling.
DE BLOEI VAN AECHMEA EN VRIESEA OP VERWARMDE TABLETBODEMS
Ing. M.P. Beuzenberg Ir. C. Vonk Noordegraaf
Aalsmeer
In de periode oktober 1979 tot maart 1980 was er in de kasafdelingen met verwarmde bodems proefruimte beschikbaar. De technische uitrusting was nog niet geheel gereed. Gedurende de proefperiode werden de aluminium tabletten in afdeling A verwarmd met ketelwater van maximaal 50°C; in afdeling B werden de tabletten niet verwarmd. In afdeling C is geteeld op zandtabletten. De ingestelde ruimtetempera-tuur was in alle afdelingen 18 C.
Opzet
Met het doel om bij ongeveer gelijke kasruimtetemperaturen de invloed van bodem-warmte op de knopaanleg en ontwikkeling van de bloemstengel na te gaan zijn volwassen planten van Aechmea fasciata 'Bak' en Vriesea 'Favorite' aangekocht. In elke afdeling waren 80 Aechmea's en 75 Vriesea's beschikbaar om met water waar ethyleen was doorgeleid, te behandelen. Op 15/10 werden de Aechmea's behandeld; de Vriesea's op 5/11. Om het effect van de plaats op de groei na te gaan zijn de planten tijdens de teelt niet van plaats verwisseld.
Kasruimte temperaturen
In afdeling A was de ruimtetemperatuur variabel, afhankelijk van de buitentemperatuur. De vereiste 18 C kasruimtetemperatuur werd soms niet bereikt, doordat deze ruimte uitsluitend door middel van het verwarmd oppervlak van de teelttafels werd verwarmd. De laagst gemeten ruimtetemperatuur bedroeg 15 C. In de afdelingen B en C was de ruimtetemperatuur niet lager dan de ingestelde waarde: 18 C.
Waarnemingen pottemperaturen
Met behulp van thermokoppels zijn de pottemperaturen gemeten. Deze liepen ste.rk uiteen. De instraling had een grote invloed op de pottemperatuur. Ook de vochttoe-stand van de potgrond bleek van invloed. De pottemperatuur neemt in de bovenste helft van de pot ongeveer de temperatuur van de ruimte aan. In afdeling A varieerden de pottemperaturen als gevolg van de verwarmde tabletbodems het sterkst, namelijk van minder dan 16 tot 25 C. In de beide andere afdelingen liepen de temperaturen uiteen van 14-18 C, afhankelijk van tijdstip en plaats van de thermokoppel in de pot.
Reactie van de Bromelia's op de bloeibehandeling
Het slagingspercentage van de Aechmea's, zowel als van de Vriesea's was in de drie kasafdelingen gelijk. Alle behandelde planten reageerden positief op de behandeling. De ruimtetemperatuur van 18 C was in dit jaargetijde voldoende voor bloemin-ductie na toedienen van ethyleengaswater.
A e c h m e a
Het tijdstip waarop de knop zichtbaar werd en boven het maximale waterniveau in de
81
koker uitgroeide is éénmaal per week genoteerd, alsmede het veilingrijpe stadium. Tussen de afdelingen B en C waren nauwelijks groei verschillen meetbaar. In kasafdeling A was de groei van de geïnduceerde bloemknop aanmerkelijk sneller. Ook de tijd van afleveren verliep hierdoor sneller. Bij berekening van het aantal dagen vanaf de dag dat het ethyleengaswater werd toegediend tot het stadium dat de bloem veilingrijp was, waren in afdeling A 71 dagen nodig; in de afdelingen B en C respectievelijk 89 en 92 dagen.
V r i e s e a
In afdeling A duurde het gemiddeld 60 dagen, totdat de bloemstengels boven het waterniveau in de koker waren uitgegroeid, nadat op 5/11 ethyleengaswater was toegediend. In de afdelingen B en C groeiden de bloemknoppen minder snel. 94 en 98 dagen waren nodig om hetzelfde groeistadium te bereiken als die van de planten in afdeling A. De gemiddelde teeltduur vanaf 5/11 tot en met het afleveren was van de kasafdelingen A, B en C resp. 139, 171 en 178 dagen.
Conclusie
De ontwikkeling van de bloemstengel na inductie wordt door verhoging van de pot-grondtemperatuur versneld. De wisselende ruimtetemperatuur had geen nadelige invloed op de bloei van Aechmea en Vriesea. De planten konden over een vrij korte termijn worden afgeleverd. Het extra watergeven als gevolg van het snel uitdrogen van de potgrond vroeg meer arbeid. De groei van de planten op de verwarmde tabletbodems was niet afwijkend van die op niet verwarmde bodems of zandtabletten.
CAMPANULA DAGLENGTEONDERZOEK BIJ CAMPANULA
Th.M. van der Krogt Aalsmeer
In vervolg op kasproeven met Campanula, waarbij de invloed van de temperatuur op de bloei is nagegaan, zijn er ook daglengteproeven genomen. Het doel hiervan was na te gaan welks mogelijkheden er zijn om bloeivervroeging te realiseren.
Opzet
In juni 1979 zijn drie variëteiten uitgezaaid, te weten C. persicifolia, C. glome-rata en C. pyramidalis. Na opkomst en verspenen zijn de plantjes in de vollegrond uitgeplant. Op 28 januari zijn de planten in potten gezet en bij 10 à 12 C in de kas gezet. Op 18 februari toen de planten enige groei vertoonden, is de daglengte-behandeling gestart. Alle planten kregen 8 uur daglicht, aangevuld met 0, 2, 4, 6, 8 of 16 uur kunstlicht. De behandeling is voortgezet tot de bloei.
Resultaten
De daglengte blijkt niet van invloed te zijn geweest op de bloemaanleg van C. glo-merata en C. persicifolia. Op een enkele uitzondering na zijn alle planten in bloei gekomen. De verdere ontwikkeling lijkt nauwelijks door de daglengte beïnvloed te zijn. Bij een daglengte van 8 uur zijn bij beide variëteiten wat minder bloemen tot ontwikkeling gekomen. Bij een daglengte van 24 uur waren de stelen wat korter. Mogelijk is de snellere ontwikkeling daarvan de oorzaak. Bij C. pyramidalis is de bloei wel afhankelijk van de daglengte. Alleen bij een daglengte van 16 en 24 uur zijn de planten in bloei gekomen. Bij 14 uur licht gingen vanaf 17 juni 4 van de 10 planten strekken. De overige planten, evenals de planten bij 8, 10 en 12 uur licht, bleven in rozetvorm (foto). Bij 24 uur licht bloeiden de planten
82
eerder, maar bleven korter dan bij 16 uur licht.
Campanula persioifolia. Datum opname 1/5/80. 1 - daglengte 8 uur 4 2 = " 10 uur S 3 = " 12 uur 6
: daglengte 14 uur - " 16 uur • " 24 uur
Tabel 1. Invloed van de daglengte op de bloei.
C. persioifolia Teeltduur in dagen Stelen per plant Lengte in cm
C. glomerata Teeltduur in dagen Stelen per plant Lengte in cm
C. pyramidalis Teeltduur in dagen Stelen per plant Lengte in cm
Daglengte in uren 8 + 0
65 5,0
58
83 3,5
56
--~
8 + 2
65 6,4
55
86 3,9
63
--~
8 + 4
63 7,3
51
78 5,4
55
--~
8 + 6
70 5,4
64
85 5,3
53
--~
8 + 8
76 5,7
68
78 5,6
51
104 3,2
114
8 + 1 6
62 6,3
57
73 7,2
48
83 2,2
107
Conclusie
De bloei van C. persicifolia en C. glomerata wordt niet door de daglengte beïnvloed. Gebruik van bijbelichting voor bloeivervroeging is dan ook niet aan te raden. De kritieke daglengte voor bloemaanleg en bloemontwikkeling van C. pyramida-
83
lis ligt tussen 14 en 16 uur. Door bij te belichten kan bloei in de kas 6-8 weken eerder gerealiseerd worden ten opzichte van bloei in de volle grond.
CHRYSANT INVLOED BEWORTELINGSMETHODE OP GROEI EN BLOEI BIJ JAARRONDCHRYSANTEN
Ing. A.P. van der Hoeven Naaldwijk
Sinds enkele jaren worden in de praktijk, naast "losse" planten, ook planten gebruikt, die beworteld zijn in perspotten of in Jiffy 9 potten. Om de invloed hiervan op groei en bloei vast te stellen zijn deze drie bewortelingsmethoden op 5 teeltbedrijven vergeleken. De stekken zijn op gespecialiseerde stekbedrijven in oktober beworteld en 14 dagen na het begin van de beworteling uitgeplant. Bij de oogst zijn plantlengte, gewicht, aantal bloemen per plant, percentages Ie, 2e, 3e kwaliteit en uitval bepaald. Gemiddeld over de 5 bedrijven waren de verschillen tussen de drie planttypen klein. Op twee van de vijf bedrijven gaven perspot- en Jiffy 9-planten bij de oogst duidelijk langere en zwaardere takken dan de "losse" planten. Op alle bedrijven was het percentage Ie kwaliteit-takken bij losse planten het laagst.
INVLOED BEDVERWARMING OP KLIMAAT, GROEI EN BLOEI BIJ JAARRONDCHRYSANTEN
Ing. A.P. van der Hoeven Naaldwijk
In vervolg op onderzoek in 1977/78 en in 1978/79 (zie Bloemistenjonderzoek in Nederland over 1979, p. 93 en 1980, p. 69) is in het winterseizoen van 1979/80 een proef met verschillende systemen bedverwarming genomen in een kas in de praktijk. Zowel bij een gewas met plantdatum 5/11 als bij een gewas met plantdatum 22/11 zijn de volgende objecten vergeleken: - geen bedverwarming - één tubyleenslang per bed - twee tubyleenslangen per bed. De temperatuur van de slangen was steeds 30 à 35 C. De uitwendige diameter van de slangen was 20,5 mm. Alleen bij het eerst geplante gewas is een onderbreking van de kortedagbehandeling toegepast. Elk veld was 6.40 m breed (4 bedden) en 35 m lang. In de proef waren de rassen 'Dark Westland', 'Orange Boston', 'Peggy Lee' en 'Conny Vink' opgenomen. Tot half januari was de minimum temperatuur op 14 C ingesteld; daarna tot aan de bloei was de dagtemperatuur 2 C hoger ingesteld. Afhankelijk van de weersomstandigheden week de gerealiseerde temperatuur hiervan af. In de koude periode tussen half december en half januari was de gerealiseerde temperatuur 's nachts zelfs 1 à 2 C lager dan de ingestelde. Tussen het gewas was de luchttemperatuur in de bedden met slangen 1 à 2 C hoger dan in de bedden zonder slangen. Mede door de (te) lage temperatuur verliep de knopvorming bijzonder traag, vooral bij het gewas met de eerste plantdatum, doch in de bedden met slangen sneller dan in de bedden zonder. In het algemeen waren de verschillen tussen de objecten klein. In de objecten met bedverwarming was de bloeidatum 3 3 4 dagen eerder dan in die zonder bed-verwarming. Grotere effecten van bedverwarming mogen verwacht worden als met hogere watertemperaturen in het bedverwarmingscircuit gewerkt kan worden.
84
TEELT VAN MICROSANTEN
Ing. A.P. van der Hoeven Naaldwijk
Aansluitend op het werk in 1978 en 1979 (zie Bloemisterij onderzoek over 1978, p. 94 en over 1979 p. 70) zijn in een serie teelten, verdeeld over het jaar vele cul-tivars getoetst op hun gebruikswaarde voor de teelt van microsanten. De cultivars zijn met en zonder onderbreking van de kortedagperiode en met en zonder remstof (bespuiting met 1 gram Alar per liter water) geteeld. Vele van de beproefde cultivars hadden voor microsanten te grote bloemen of de bloemen zaten teveel op een "scherm". Naast de cultivars die ook vorig jaar goed voldeden werden enkele 'Clingo'-sports, 'Birkevang', 'Clinmas', 'Laron', 'Ping Pong', 'Ferinto' en 'Maximo' als goed beoordeeld. 'Birkevang' was vrijwel identiek aan 'Conny Vink'. Het onderbreken veroorzaakte bij de cultivars 'Conny Vink', 'Birkevang', 'Maximo' en 'Ferinto' te veel doorwas. 'Clinmas' reageerde in geringe mate op de Alar-bespuiting, de overige cultivars reageerden duidelijk. Voor 'Conny Vink', 'Birkevang', 'Maximo' en 'Laron' was de Alar-bespuiting nadelig, omdat de trosvorm hierdoor te compact werd.
KORTEDAGBEHANDELING BIJ GEPLOZEN CHRYSANTEN
Ing. A.P. van der Hoeven Naaldwijk
Bij de normaalcultuur van geplozen chrysanten verloopt de knopvorming in de zomer traag en onregelmatig, waardoor die gewassen laat en ongelijk in bloei komen. Bij 12 cultivars uit het sortiment van de normaal cultuur is nagegaan of met een kortdurende periode van korte dagen (KD) de knopvorming beter verloopt. Bewortelde stekken van de volgende cultivars zijn op 8 mei en op 5 juni geplant: 'Tom Pearce', 'Princess Armgard', 'Holiday', 'Alec Bedser', 'Cremon', 'Pandion', 'Sheer Purple', 'Rivalry', 'Cassandra', 'Wim Lange', 'Streamer' en 'Bislet'. 15 dagen na uitplanten zijn de planten getopt. Per plant zijn 2 à 4 goede scheuten aangehouden. Bij beide plantdata kwamen de volgende behandelingen voor: 30 KD, 20 KD, 10 KD en 0 KD (controle). De KD ving aan nadat de scheuten bij de meeste cultivars 45 cm lang waren. Bij alle cultivars was de bloei vroeger en gelijkmatiger naarmate de KD-periode langer geweest was. Bij de eerste plantdatum gaf 20 KD en bij de tweede plantda-tum 10 KD bij de meeste cultivars al een duidelijke vervroeging en verbetering van de bloei. De cultivars 'Tom Pearce', 'Alec Bedser' en 'Cremon' voldeden het beste. Zonder KD kwamen alleen de cultivars 'Alec Bedser' en 'Tom Pearce' tijdig en vrij regelmatig in bloei. Bij de overige cultivars kwam de knopvorming in de herfst door afname van de natuurlijke daglengte pas goed op gang.
BEOORDELING CHRYSANTENCULTIVARS
Ing. A.P. van der Hoeven Naaldwijk
Evenals in voorgaande jaren (zie Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 72) zijn ook in 1980 nieuwe cultivars beoordeeld op hun gebruikswaarde voor de jaarrondcultuur. In een voorjaarsteelt (bloei eind maart/april) zijn 21 cultivars met en zonder onderbreking van de kortedagbehandeling geteeld bij ingestelde nachttemperaturen van 14 en 18°C en een dagtemperatuur van 18 C. De onderbreking bestond uit 6 "lange" dagen na 18 "korte" dagen. In een herfstteelt (bloei november) zijn 22 cultivars zonder onderbreking bij één temperatuur geteeld. Het onderbreken gaf de volgende reacties: verlating van de bloei, een toename van de strekking van de hoofdstengel en zijscheuten, vergroting van het blad boven in
85
de plant en bij een aantal cultivars te veel doorgroei (doorwas). Deze effecten waren bij de laagste nachttemperatuur het grootst. Van de beproefde cultivars hebben de volgende redelijk goed voldaan: Voorjaarsteelt: 'Dark Accent', 'Dark Lapana', 'Lyda', 'Camino', 'Morning Sun', 'Parliament', 'Lyka', 'Ferinto' en 'Maximo'. Van deze cultivars zijn 'Camino', 'Fe-rinto', 'Maximo', 'Lyka' en 'Lyda' gevoelig voor onderbreken (doorwas en ongelijke bloei) bij de lage nachttemperatuur. Herfstteelt: 'Dark Accent', 'Camino', 'Lyda', 'Laron', 'Clingo Anne' en 'Clingo Minianne'. De houdbaarheid (vaasleven) was bij alle genoemde cultivars goed (meer dan 14 dagen).
PRODUKTIEVERGELIJKING VAN CHRYSANTEN GETEELD OP VOEDINGSFILM EN IN KASGROND
Ing. A.P. van der Hoeven Naaldwijk
Aansluitend op het werk in 1979 (zie Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 73) zijn in 1980 in een voorjaars- en in een zomerteelt metingen uitgevoerd ten aanzien van groei en produktie. Stekken van cv. 'Snow Westland' zijn in vier verschillende plantdichtheden geplant; in grond 50, 60, 70 en 80 stekken per m bed van 1,40 m breed; op voedingsfilm overeenkomstige plantdichtheden, nl. 21, 26, 30 en 34 stekken per goot van 2,9 m lang. Over deze teelten de volgende gegevens:
Voorjaarsteelt Zomerteelt Geplant 13/12 29/4 Begin KD - voedingsfilm 22/1 15/5
- grond 12/2 27/5 Oogst - voedingsfilm 25/3 10/7
- grond 17/4 25/7
Door het eerder beginnen met de KD-behandeling bloeiden de gewassen op de voedingsfilm eerder dan die in de grond. Op het moment van de bloei (oogst) waren de takken van de voedingsfilm korter (voorjaar ca. 30 cm, zomer ca. 10 cm) en lichter (voorjaar ca. 23 g, zomer ca. 20 g) dan die van de grond. Een toename van de plantdichtheid gaf bij beide teelten en beide teeltsystemen een sterke afname van het plantgewicht en van het aantal bloemen per plant. Mede door het hoger takgewicht was de kwaliteit van de takken geteeld in grond beter dan van die geteeld op voedingsfilm. Voor een goede vergelijking van de groei en produktie is het beter om de planten bij beide teeltsystemen gelijk te behandelen, zoals ook bij de proef in 1979 gebeurd is.
SPECIFIEKE Z0UTEFFECTEN BIJ CHRYSANT
Ing. C. Sonneveld Ing. W. Voogt
Naaldwijk
In de proef waarin de specifieke zouteffecten worden bestudeerd, werd dit jaar het onderzoek aan de jaarrondchrysanten voortgezet. Ook werd een teelt met sla uitgevoerd. Voor wat betreft de chrysanten werden in 1980 twee teelten gerealiseerd. De eerste teelt werd in mei en de tweede in augustus geoogst. In de proef waren twee rassen opgenomen, 'Westland' en 'Horim'. In Tabel 1 is het gemiddeld takgewicht bij de verschillende zouten en concentraties weergegeven. Bij concentratie 1 werd zoveel zout toegediend dat de totale ionenconcentratie in het gietwater 25 mmol.l'l was en bij concentratie 2 was dit 50 mmol.1"!. Uit de resultaten blijkt dat zich door toediening van magnesiumchloride een gering en door toediening van natriumbicarbonaat een duidelijk specifiek zouteffect voordoet. Bij de andere zouten is alleen het concentratie-effect duidelijk aanwezig.
86
Tabel 1. Gewiahten aan takken ver bak in grammen.
Zouten en concentratie
Controle NaCl 1
2 KCl 1
2 CaCl9 1
2 MgCl2 1
2
Westland mei aug.
2462 3274 1702 2326 1463 1769 1846 2413 1642 2028 1954 2285 1698 1806 1679 2259 869 1294
Horim mei aug.
2758 4074 2014 2627 1664 1919 2321 2602 1906 2296 2081 2626 1859 2141 2278 2607 1284 1894
Zouten en concentratie
Controle NaC03 1
2 NïCl 1
2 NOoSO» 1
t 2
NaHC03 1 2
Westland mei aug.
2414 3188 1583 2144 1263 1738 1682 2219 1374 1606 1519 2124 1372 1685 1133 1239 208 79
Horim mei aug.
2829 4023 1960 2066 1597 1902 2074 2576 1702 1862 1988 2611 1596 2044 1204 1770 267 173
Indien de verschillen procentueel worden uitgedrukt blijkt tussen de rassen geen verschil in zoutgevoeligheid te bestaan. Tussen de oogstdata is wel enig verschil. Indien de resultaten van natriumbicarbonaat buiten beschouwing worden gelaten, worden gemiddeld de volgende procentuele opbrengstreducties berekend ten opzichte van de controle. Voor de concentraties 1 en 2 in mei resp. 27 en 42% en in augustus resp. 33 en 49%.
BESTRIJDING VAN JAPANSE ROEST (PUCCINIA H0RIANA) DOOR MIDDEL VAN RUIMTEBEHANDELING
Ing. F.B. Dirkse H. Jansen (student L.H.)
Aalsmeer
Om een aantasting van Japanse roest te voorkomen kan gebruik gemaakt worden van ruimtebehandelingen met systemisch werkzame fungiciden. Doel van deze proef was de bepaling van het minimum aantal behandelingen per teelt en de tijdsduur tussen de behandelingen. Het aantal behandelingen werd gerelateerd aan de bladtoename.
Uitvoering
Voor de proef werden planten van de cultivars 'Horim' geel en 'Spider' wit geplant in verrijdbare containers van 125 x 70 x 25 cm. Het plantverband was 12,5 x 12,5 cm, zodat steeds 30 planten van iedere cultivar per container werden geplant. Het planttijdstip was eind januari 1980. Er werd gestreefd naar een behandeling bij ieder derde, ieder vierde of ieder vijfde blad dat uit het groeipunt vrijkwam. Per behandeling werd 1 liter Plantvax 20 VK (200 g oxycarboxin per liter) per 1000 m2 verneveld met behulp van een Pulsfog type K3. De eerste behandeling werd uitgevoerd op 14/2/80. Ter vergelijking werd ook een object onbehandeld opgenomen.
Resultaten
Behandeling s frequentie
Het tijdstip voor het uitvoeren van een behandeling werd bepaald aan de hand van de best groeiende planten. Het moment van de behandeling werd vastgelegd door het laatst uitgekomen blad te merken. De gemiddeld verkregen behandelingsfrequenties vallen daarom hoger uit dan werd nagestreefd. In Tabel 1 een overzicht van de nagestreefde en verkregen behandelingsfrequenties. Bovendien is het totaal aantal behandelingen vermeld. De interval tussen de laatste 2 behandelingen is in het overzicht buiten beschouwing gelaten, aangezien toen geen blad meer werd gevormd.
87
Tabel 1. Behandelingsfrequenti.es.
Periode tussen behandeling
1-2
2-3
3-4
4-5
5-6
6-7
7-8
8-9
3e blad bladtoename dagen Spider
6 3,1 6 9 2,9 9 9 3,0 9 8 2,5 8 8 2,8 8 8 2,7 8 6 2,5 6 6 2,8 6
Horim
2,9
2,7
2,7
2,4
2,7
2,9
2,7
2,7
4e blad bladtoename dagen Spider
9 3,9 9
12 3,8 12 11 3,9 11 11 3,3 11 9 3,3 9 8 4,2 8
Horim
4,0
3,5
3,6
4,0
3,0
4,2
5e blad bladtoename dagen Spider
14 4,7 14 14 5,1 14 12 3,8 12 12 3,7 12 9 4,1 9
Horim
4,1
4,4
4,3
4,3
4,4
Roestaantasting
Van iedere cultivar en ieder veldje werden de middelste 16 planten beoordeeld. De waarnemingen over de mate van aantasting werden verricht aan de hand van schattingen.
*j
ik.
?*fcH-. * -. ƒ
'Hf
? ' V f f... * y'i; *'
, - \ r f -w
h r Oplopende hevigheid Van aantasting door roest 0 = geen aantasting 1 = 1-S vlekken per blad S = 100-2 = 5-25 Vlekken per blad 3 -25-100 vlekken per blad
00 vlekken per blad 5 = 500-2500 vlekken per blad 4 = meer dan 2500 vlekken per blad
De volgende indeling werd hierbij gehanteerd: 0, 1-5, 5-25, 25-100, 100-500, 500-2500 en meer dan 2500 vlekken (aantastingen) per blad. Door iedere plant blad voor blad te beoordelen ontstond een beeld van de aantasting. Het verloop van de aantasting werd gevolgd over de ongeveer 30 bladeren die zich per plant ontwikkelden. De sterkste aantasting trad op tussen het 10e en 25e gevormde blad. Tabel 2 geeft een overzicht van de gemiddelde aantasting per blad in dit traject bij onbehandeld en de aantasting in de drie behandelingen als percentage daarvan. Voor de berekeningen is uitgegaan van de ondergrenzen van de geschatte aantasting. De uitkomsten zijn zoveel mogelijk op honderdtallen afgerond.
Tabel 2. Roestaantasting na diverse behandelingsintervallen bij de aultivars 'Ho-vim' en 'Spider' vanaf het 10e tot het 26e ontwikkelde blad.
Blad nr.
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
'Spider' Aantal vlekken per blad onbehandeld
100 100 200 600 400 700
1200 1000 800 600 700 400 300 300 300 200
% aantasting t.o.v. onbehandeld 3e 4e
<1 1 0 1
< 1 39 < 1 44
5 51 4 25 5 8 3 8 2 6
< 1 12 <r l 9
1 16 2 32 1 25 1 6 2 10
5e
1 1 4 4
11 7 4 7 4 2 5
11 9
10 8 9
' Horim' Aantal vlekken per blad onbehandeld
25 200 400
1100 1600 2100 1800 1300 500 400 400 200 200 200 100 25
% aantasting t.o.v. onbehandeld 3e 4e
< 1 7 0 2
< 1 20 1 16 2 11 3 4 2 2 3 1 3 5
< 1 14 < 1 15 < 1 29 < 1 17
2 9 4 6 4 16
5e
<1 <1
2 2 4 7 9 4 6 8 5
13 16 4 4 8
Duidelijk blijkt dat een behandeling bij ieder derde blad (hier iedere 7 3 8 dagen) een aantasting voor minstens 96% kon voorkomen. Bij uitvoering van behandelingen bij ieder vierde blad (hier 10 à 12 dagen) kon een aantasting niet meer in voldoende mate voorkomen worden.
Lengtegroei, totale bladontwikkeling en bloei
Aan het eind van de p vlak tot bovenzijde h per plant geteld. De hebben op het aantal wikkelden zich na de 28-29 bladeren per pi knoppen per tak staan Zeer duidelijk blijkt grote invloed heeft o bloemknoppen dat tot
roef werden de plantlengten (afstand in cm van grondopper-oofdknop) gemeten en het totaal aantal bladeren en knoppen behandelingen en de roestaantasting bleken geen invloed te bladeren, dat zich per plant ontwikkelde. Bij 'Spider' onteerste behandeling 30-31 bladeren per plant en bij 'Horim' ant. De gemiddelde plantlengten en de gemiddelde aantallen
vermeld in Tabel 3. uit de cijfers in Tabel 3 dat een sterke roestaantasting
p de lengtegroei (lengte van de internodiën) en het aantal ontwikkeling komt.
Gewasschade
In de met Plantvax behandelde planten van de cv. 'Spider' kwam nauwelijks bladrandverbranding voor. Alleen in de meest intensief behandelde planten (ieder derde blad) vertoonden enkele planten enige schade in de eerste 8 bladeren gevormd na de eerste behandeling.
Bij de cv. 'Horim' was dit geheel anders. In de planten behandeld met de hoogste frequentie (ieder derde blad) ontstond nog schade tot in het 24e blad. Bij de andere twee behandelingen ontstond nog schade tot in het 20e blad van onderaf. Tabel 4 geeft een overzicht van de mate waarin schade optrad in de diverse niveaus. De sterkte van de verbranding was overigens niet groot. Schade bleef veelal beperkt tot enkele verbrande bladpuntjes per blad.
Tabel 3. Gemiddelde plantlengten in cm en gemiddeld aantal bloemknoppen pep plant.
Behandeling
Onbehandeld Behandeling 3e blad 4e blad 5e blad
ieder
'Spider' Gem. 1er in cm
70
102 100 98
gte Gem. aantal knoppen/plant
3
6 4 4
' Horim' Gem. 1er in cm
86
102 108 104
gte Gem. aantal knoppen/plant
4
11 9
10
Tabel 4. Percentages bladverbranding in de cv. 'Horim' door Plantvax in de onderste tien (blad 1-10) en de tien daarop volgende bladeren (blad 11-20).
Behandeling
Onbehandeld Behandeling ieder 3e blad 4e blad 5e blad
% bladverbrandinq 1 blad 1-10
0
89 59 68
blad 11-20
0
60 41 27
Conclusies
Het is mogelijk chrysant preventief tegen aantasting van Japanse roest te behandelen door middel van ruimtebehandeling met Plantvax 20 VK. Voor een optimaal effect zijn behandelingen bij ieder derde uitkomend blad noodzakelijk. In perioden van snelle gewastoename betekent dit een schema van wekelijkse behandelingen. Een gevoelige cultivar als 'Horim' kan ook niet door middel van ruimtebehandeling met Plantvax worden behandeld.
Naschrift
Plantvax 20 VK werd begin 1980 toegelaten voor preventieve gewasbehandeling van chrysant tegen Japanse roest. In de nazomer trad op enkele jaarrondteeltbedrijven sterke schade op na een veelal éénmalige toepassing van dit middel. Er bestond voor deze gevallen géén aanwijsbare oorzaak. Naar aanleiding hiervan heeft de fabrikant het middel inmiddels uit de handel genomen. De resultaten van deze proef zijn echter ook van belang voor de toepassing van andere fungiciden door middel van ruimtebehandeling.
INVLOED VAN FUNGICIDEN VOOR DE BESTRIJDING VAN JAPANSE ROEST OP STEKPRODUKTIE VAN M0ERPLANTEN, STEKKWALITEIT EN STEKBEWORTELING
Ing. F.B. Dirkse H. Jansen (student L.H.)
Aalsmeer
Door stektelers van chrysant wordt vaak beweerd dat fungiciden voor de bestrijding van Japanse roest (Plantvax, Calirus) een negatieve invloed hebben op de
90
groei van moerplanten. Hierdoor werden moerplanten soms onvoldoende tegen het mogelijke optreden van deze ziekte behandeld. In deze proef werd daarom de invloed van deze fungiciden nagegaan op stekproduktie, stekkwaliteit en stekbeworteling van diverse cultivars.
Op ze t
De typen 'Spider', 'Horim' en 'Westland' bestrijken te zamen het grootste deel van het jaarrondteeltoppervlak. De proef werd daarom opgezet met de cultivars 'Spider' wit, 'Horim' geel en 'Dark Westland'. Per behandeling werden 72 planten geplant in 12,5 x 12,5 cm verband. De planten stonden in betonnen tabletten van 4,50 x 1,80 x 0,25 m, twee behandelingen per tablet. De plantdatum was 1/2/80. Een week na planten werden de plantjes getopt. De gewasbehandelingen begonnen twee weken na planten. De behandelingsintervallen waren gemiddeld 11 ä 12 dagen. Éénmaal was de interval echter 8 dagen en tweemaal was deze 14 dagen. De toegepaste behandelingen staan vermeld in Tabel 1. De planten werden uitsluitend over het gewas gespoten.
Tabel 1. Getoetste fungiciden op moerplanten van Chrysant.
Concentratie in % Behandeling
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Onbehandeld Plantvax Cal irus Bayleton Baycor Baycor
75
25 50 50
(wa WP
WP WP WP
ter
middel
-0,075 0,3 0,04 0,1 0,15
uitvloeier
0,03 Agral -0,06 Agral 0,03 Agral 0,03 Agral 0,03 Agral
LN
LN LN LN LN
De hoeveelheden spuitvloeistof waren bij een gesloten gewas 250 1 per 1000 m2. Deze hoeveelheid werd verspoten met een spuitdop met een opening van 1,2 mm doorsnede. Van het middel Plantvax werd slechts 175 1 per 1000 m2 verspoten. De opening in de nu gebruikte spuitdop was 0,9 mm doorsnede. Voor het sluiten van het gewas werden de halve hoeveelheden vloeistof verspoten.
Waarnemingen
Stekproduktie en stekkwaliteit
Van 11 maart tot 26 juni werd tweemaal per week stek geplukt, geteld en gewogen. In Tabel 2 is een overzicht gegeven van de stekopbrengsten. Hierin is van de niet behandelde moerplanten het totale aantal geoogste stekken vermeld. De opbrengsten van de behandelingen zijn weergegeven als percentage van onbehandeld.
Tabel 2. Stekproduktie.
Behandeling
Onbehandeld
Plantvax Calirus Bayleton Baycor 0 Baycor 0
1% 15%
'Spi
3104
107 96
104 102 107
der'
stekken = 100%
'Horim'
2173
106 94
102 106 104
stekken = 100%
'Westland'
2723
97 96 96 88 96
stekken = 100%
Gemiddeld
103 95
101 98
102
Calirus beïnvloed bij alle cultivars de opbrengst in negatieve zin. De stekkwaliteit wordt uitgedrukt in gemiddelde stekgewichten. De gemiddelde stekgewichten waren in alle behandelingen enige procenten lager dan onbehandeld.
91
Foto 1. Bewortelingsbeeld bij stekken van cv. 'Spider'. Moerplanten onbehandeld (1).
Foto 2. Bewortelingsbeeld bij stekken van ov. 'Spider'. Moerplanten behandeld met Plantvax (2).
92
Foto 3. Bewortelingsbeeld bij stekken van cv. 'Spider.'. Moerplanten behandeld met Calirus (3).
Foto 4. Bewortelingsbeeld bij stekken van av. 'Spider'. Moerplanten behandeld met Bayleton (beeld van behandeling 5 en 6 als van 4).
93
Stekbeworteling
De bewortelingsproeven werden uitgevoerd met stekken geplukt in de periode van 16 mei tot 10 juni. Van 'Spider' werden stekken van 4 plukdata genomen, van 'Horim' en 'Westland' werden stekken van 3 plukdata genomen. Na de oogst werden de stekken in plastic zakken gedurende 2 à 4 weken bewaard bij 4°C. Per plukdatum, cultivar en behandeling werden 100 stekken gestoken. De beworteling vond plaats in een mengsel van perlite en turf. De bewortelings-duur was 12-18 dagen. Gedurende 7 dagen hiervan stonden de planten onder waternevel. Na oprooien werden de stekken gescheiden in: goed, matig en slecht/niet bewortel d. De resultaten van deze bewortelingsproeven staan in Tabel 3.
Tabel 3. Gemiddelde bewovtelingspevaentages bij stekken behandeld met diverse fun-giaiden.
Behandeling
Onbehandeld Plantvax Cal irus Bayleton Baycor 0,1% Baycor 0,15%
Bewortelings 'Spider' Goed Matig
70 24 83 17 56 32 85 14 85 14 80 19
percentage [ 'Horim'
Slecht i Goed Matig
6 -
12 1 1 1
92 8 98 2 84 13 94 6 96 4 94 6
Slecht --3 ---
"^Westland'""' Goed Matig
98 2 94 6 82 16 93 7 90 10 95 5
Slecht --2 ---
Stekken van moerplanten behandeld met Calirus bewortelen minder goed dan stekken van moerplanten behandeld met Plantvax, Bayleton, Baycor, of stekken van niet behandelde moerplanten.
Roestaantasting
Hoewel geen infecti-e werd uitgevoerd we in de onbehandelde 'Spider' planten. Va roest voor. Slechts 2% van het aantal s roestvlekken per stek. Op de laatste pi al 19% van de vlekken aangetast. Per aa aanwezig. Ook bij 'Horim' kwam in de onbehandelde van de proef werden de aantallen aanget behandelde moerplanten kwam roest voor moerplanten door roest aangetast. Bij d planten roest aanwezig. Ook bij stekken de bewortelingsproeven een aantasting a eenmaal 44% van de onbehandelde 'Spider ken waren bij het steken absoluut vrij
rd begin mei een aantasting gevonden onder-naf 10 juni kwam ook in de geplukte stekken tekken bleek aangetast met gemiddeld 7 ukdatum, zestien dagen later bleek echter ngetaste stek waren gemiddeld 29 vlekken
toen roest in het stek voor. Aan het eind äste moerplanten geteld. Alleen in de on-
Bij de cv. 'Spider' waren 60 van de 72 e cv. 'Horim' bleek in 26 van de 72 moer-
van eerdere plukdata dan 10 juni kwam in an het licht. Bij het oprooien bleek zelfs
stekken door roest aangetast. Deze stek-van symptomen.
Gewassohade
In de met Calirus behandelde moerplanten trad se 'Westland' bestond deze schade uit verspreid ove grijsbruine vlekjes. De schade bleef beperkt tot deze verschijnselen dus niet waargenomen. Bovend alle drie cultivars bladvergeling op. De met Cal groei zichtbaar achter ten opzichte van de overi dere middelen veroorzaakte schade. De met Baylet gedrongen van vorm. De kleur van de met Bayleton iets donkerder dan van de planten uit de andere keling vertoonden de met Plantvax behandelde pla
hade op. Bij 'Spider' maar ook bij r de bladschijf voorkomende, dode,
het oudere blad. In stek werden ien trad in het oude gewas bij irus behandelde planten bleven in ge behandelingen. Geen van de anon behandelde planten waren iets
en Baycor behandelde planten was behandelingen. De sterkste ontwik-nten.
94
Conclusies
Plantvax, Bayleton en Baycor hadden in de getoetste concentraties geen invloed op stekproduktie, stekkwaliteit en stekbeworteiing. Calirus veroorzaakte een daling in stekopbrengst. Stekken van met dit middel behandelde moerplanten bewortelden traag. Ongeacht het gebruikte middel bleken de met Plantvax, Calirus, Bayleton of Baycor behandelde stekken (in casu plantedelen) volledig en langdurig (minstens 53 dagen) beschermd te zijn tegen een aantasting van Japanse roest.
HET IN BLOEI TREKKEN VAN ONRIJP GESNEDEN CHRYSANTEN
Dr.Ir. W. Sytsema Aalsmeer
Proeven met de rassen 'Spider' en 'Horim' hebben aangetoond dat het mogelijk is chrysanten onrijp, dat is ongeveer een week voor de oogstdatum te snijden en in afgesneden toestand verder in bloei te trekken. De voor het trekken benodigde voedingsoplossing moet per liter water bevatten: 20 gram suiker, 1 gram citroenzuur en 0,2 gram hydroxychinolinecitraat. Enkele voor het in bloei trekken van andere bloemsoorten bestemde knopmiddelen bleken niet geschikt voor gebruik bij chrysanten. In de proeven zijn de takken in bloei gebracht bij 20 C. Er zijn enkele aanwijzingen dat een wat lagere temperatuur een beter resultaat geeft.
DE HOUDBAARHEID VAN MICROSANTEN L.V.J. Barendse Aalsmeer
In een herhaling van een proef van 1979 met 'Clingo' werd in een proef in mei 1980 ongeveer hetzelfde resultaat geboekt. De bloemen kregen na de oogst verschillende behandelingen (droog, water, Rosal of AAdural) gedurende 24 uur. Hierna lagen de bloemen 24 uur droog bij ca. 10°C, gevolgd door 24 uur droog bij 20°C. Voor het in de vaas plaatsen werden ze voorgewaterd. In de vaas bloeiden ze uit op water, Flora Brie met of zonder suiker, Chrysal of AAdural. De getoetste rassen waren 'Clinpol' (rood), 'Clingo' (wit) en 'Conny Vink' (geel).
Resultaten
Over net algemeen was de houdbaarheid in de vaas goed tot zeer goed. Vooral bij 'Clinpol', maar ook bij 'Clingo' trad nogal wat bladverbranding op, vooral in snij-bloemenvoedsel. De bloemkwaliteit was in snijbloemenvoedsel wel beter dan in water. Er was praktisch geen verschil in voorgewaterde en droog aangevoerde bloemen.
CODIAEUM SUBSTRAATPROEF BIJ CODIAEUM
Dr.Ir. R. Arnold Bik N.A. Straver
Aalsmeer
Het doel van de proef is een goed vervangingsmiddel voor het potgrondbestanddeel vezelturf te vinden. Dit materiaal wordt namelijk steeds schaarser en duurder. De volgende materialen werden getest: waterafstotende steenwolvlokken, poly-urethaan-vlokken (merknaam Minipol) en halfverteerde, niet met ureum gecomposteerde boomschors. De proef omvatte de volgende tien substraten (de bestanddelen zijn in vo-
95
Resultaten
1. Het goed ontsmetten van het materiaal is in grote mate afhankelijk van de kwaliteit en herkomst van de moerplanten (schone kas enz.). Gezond materiaal van niet te zware planten (stengeldiameter niet groter dan 1 cm), is vereist. Voor de proeven werden top en 5 onderliggende okselknoppen met stengelschijf gebruikt. De top, 5-7 mm lang, bevat het topmeristeem en enkele zeer dicht op elkaar liggende oksel knoppen. De overige 5 okselknoppen zijn gemakkelijk van elkaar te onderscheiden en zodoende afzonderlijk met stengel schijf te ontsmetten. De bladschede moet geheel verwijderd worden. Als beste chloorconcentratie kan een oplossing van 102 volstaan met een ont-smettingstijd van 5 minuten. Spoelen in steriel gedestilleerd water gedurende 5, 10 en 20 minuten.
2. Bij de groeistoffen reageren Benzyladenine en 2-iso pentyladenine beter dan Ki-net-jne. BA 0,1 mg/l en 2iP 5 mg/l veroorzaken sterke scheutgroei. 2iP geeft de laagste scheuten, vooral bij de top. BA 0,5 mg/l kan enige vermeerdering geven bij de top. De scheutjes zijn dan tamelijk klein.
3. Resultaten omtrent de juiste concentratie aan macrozouten in het medium zijn nog niet bekend. Het uitgangsmateriaal varieert doorgaans in grootte waardoor reactie en verdere ontwikkeling sterk uiteen lopen. Het onderzoek op dit gebied wordt sterk uitgebreid. Bij de toppen geeft een saccharoseconcentratie van 45 g/l langere scheuten.
4. Een temperatuur van 26 C veroorzaakt een snellere uitloop van het materiaal dan een temperatuur van 23 C.
CYCLAMEN JAARRONDTEELT CYCLAMEN
Ing. J. Bulthuis Eel de
Met deze serie proeven wordt getracht te komen tot een breder aanvoerpatroon van de Cyclamen. Om dit doel te verwezenlijken wordt met een bepaalde afleveringsperiode voor ogen een zaaidatum vastgesteld, waarbij die rassen en hybriden worden gebruikt waarvan een goed resultaat verwacht wordt. De zaaidata van de proeven van dit jaar waren: Ie zaaisel 26 april 1979 2e zaaisel 2 augustus 1979 3e zaaisel 14 januari 1980.
Resultaten
Ie zaaisel 26/4/79
In Tabel 1 zijn de rassen in deze proef vermeld met, periodiek, de percentages afgeleverde planten.
Beschrijving der rassen
V i r g o Een forse plant met grof blad. Het gewas is echter vrij slap. De knopzetting was matig tot goed, maar kwam laat tot ontwikkeling. De witte kleur is goed helder.
T a u r u s Een kleine plant met dito blad. Het gewas was vrij slap. De knopzetting zeer matig, waardoor de afleveringsperiode ver uitliep.
98
Tabel 1. Afgeleverde planten pep ras in percentages op Verschillende tijdstippen. (Ie zaaisel 25/4/79).
Afgeleverde planten in procenten per: 8/2 17/2 16/3
Tzigane 0 56 100 Boheme 46 54 100 Rosamunde 10 50 100 Sg 55 0 49 100 Sg 37 0 48 100 Sg 69 0 40 100 Nabucco 0 0 100 Sg 33 31 31 86 Pastel 0 28 82 Swan Lake 67 70 75 Virgo 0 0 75 Taurus 68 68 73 Pavo 27 30 60
S y 1 p h i d e Mooie lila kleur. Een matig grote plant, nog wat heterogeen en een niet al te stevig gewas. Wel een goede knopzetting en mede daardoor een korte afleveringsperiode.
S g 3 7 Een goede plant met helder rode bloem. Stevig met zeer goede knopzetting. Midden-tijds.
T z i g a n e V r i j k le ine p lan t , voldoende s tev ig met zeer goede knopzett ing. Debloemkleur i s wat f l e t s rood . Middenti jds met een korte a f lever ingsper iode.
B o h e m e Vrij grove plant, fors maar tamelijk slap. Goede knopzetting maar desondanks toch een lange afleveringsperiode. .De bloemkleur is zeer donkerrood.
S g 6 4 Matig stevige, wat forse plant; nog wat te heterogeen. Matig goede knopzetting; middentijds.
P a v o Grove, stevige plant met zeer uniforme bladkleur. Goede knopzetting, maar een wat lange afleveringsperiode. De bloemkleur is zalmrose.
Sg 33 Vrij kleine, wat slappe plant met rose bloemkleur. Goede knopzetting. De eerste planten konden vroeg afgeleverd worden, maar toch was de totale periode lang.
P a s t e l g e m e n g d Matig grote plant; uiteraard zeer heterogeen van bladkleur en vorm; vrij stevig. In deze partij kwam te veel rood voor. De knopzetting was matig, de levering middentijds tot laat.
N a b u c c o Zalmrose met oog. Grofbladig, maar wat slap gewas. Vrij laat, maar gelijktijdig leverbaar.
S w a n L a k e Kleine, witte bloem. Forse plant met grof blad, maar een te slap gewas. De knop-bezetting was matig, waardoor de afleveringsperiode lang was; laat.
99
R o s a m u n d e Een stevig, goed uniform gewas met rose bloemkleur. Goed geknopt en vrij vroeg.
2e zaaisel 2 augustus 1979
In Tabel 2 zijn de rassen in deze proef vermeld met de percentages afgeleverde planten.
Tabel 2. Afgeleverde planten per ras in percentages op Versshillende tijdstippen. (Ze zaaisel 8/8/79).
Afgeleverde planten in procenten per: 2/6 16/6 1/7 16/7
Rood 19 21 50 71 Wit 14 26 62 73 Pastel 31 44 72 76 Rosa von Zehlendorf 0 1 24 40
R o o d Stevige plant met fijn blad. Een wat onregelmatige plantgrootte. Goede knopzetting, vrij vroeg leverbaar.
W i t Flinke plant met middelmatige bladgrootte, eveneens vrij vroeg. Goede knopzetting.
P a s t e l Zowel plantgrootte als het blad liepen nogal uiteen. Pastel was in deze proef zeer vroeg, maar had toch een lange afleveringsperiode.
R o s a v o n Z e h l e n d o r f Een flinke plant met groot, grof blad; wat heterogeen. De knopzetting kwam traag op gang, waardoor dit ras zeer laat was.
3e zaaisel 14 januari 1980
Tabel 3 geeft rassen en resultaten weer per datum van aflevering (minimaal 3 bloemen).
Tabel S. Afgeleverde planten per ras in percentages op verschillende tijdstippen. (Ze zaaisel 14/1/80).
Afgeleverde planten in procenten per: 27/8 6/9 18/9
Sg 46 23 50 70 Nabucco 2 100 100 Rosamunde 11 63 76 Tosca 5 41 100 Aida ') 0 27 60 Zwanemeer 54 76 100 Pavo 0 7 100
') 14 dagen later gezaaid
G 4 6 Een goede, stevige plant, met kleine witte bloem; heeft iets van Zwanemeer. Uniform gewas met een zeer goede knopzetting. Relatief wat lange afleveringsperiode en daardoor minder vroeg.
100
n a u u L c u Een goed uniform gewas, goede steellengte. De bloemkleur is licht zalmrose met donker oog; een donker type 'Rosa von Zehlendorf'. De bloem is soms wat klein. Een laat ras door zijn trage knopzetting, maar dit wordt weer goed gemaakt door zijn gelijkmatigheid.
R o s a m u n d e Matig uniform gewas. De rose bloemkleur is wat zwak. De knopzetting was matig, waardoor de aflevering wat traag was.
T o s c a Matig uniform gewas, voldoende stevig. De bloemkleur is donker lila; matige, soms lange bloemsteel. Een zeer goede knopzetting, waardoor een vlotte aflevering mogelijk wa s.
A i d a Dit ras dat sneller in ontwikkeling zou zijn, is daarom 14 dagen later gezaaid. De knopzetting was later dan van de overige en daarmede ook de levertijd. De bloem is zalmkleurig met niet al te stevige steel.
Z w a n e m e e r Een kleine, witte bloem met soms wat lange bloemsteel. Een goed uniform gewas. De knopzetting kwam wat later en desondanks kon deze partij het vroegst worden afgeleverd.
P a v o Een grof gewas, maar prima plant met zeer goede knopzetting. De rose bloemkleur is helder. De bloemsteel blijft bij kouder weer wat kort. Dit ras kwam zeer laat in het leverbare stadium.
Samenvatting
Aan het gestelde doel is redelijk voldaan. Toch waren er enkele perioden die een hiaat vormden in de levering: vóór mei was alles van het Ie zaaisel weg. In augustus overlapten het 2e en het 3e zaaisel elkaar, terwijl in oktober de laatste planten werden afgeleverd.
AFLVERINGSVERSCHILLEN IN HET CYCLAMENSORTIMENT
Ing. A. Pouwer Lent
In vervolg op voorgaand onderzoek op het Proefstation voor de Bloemisterij te Aalsmeer en op de Proeftuin te Lent werd in het seizoen 1979-1980 weer een teelt Cyclamen van verschillende herkomsten uitgevoerd. Wat betreft de waarnemingen in deze proef werd de nadruk meer gelegd op de verschillen in aflevering van veiling-klare planten. In Figuur 1 en 2 zijn deze waarnemingen verwerkt. Uit deze figuren blijkt duidelijk het grote verschil per selectie en herkomst in afgeleverde planten per week en de uitval. Zie b.v. selectie 1 of 9 in afleveringstijd en totaal afgeleverde planten. Evenals voor de andere kenmerken als bloemkleur en -vorm, bladkleur, -tekening en -vorm is ook de heterogeniteit van bepaalde selecties erg groot. Hoewel een betere en strengere selectie duur is, zal men voor een goed rendement van de Cyclamenteelt hier meer zorg aan moeten besteden.
101
Figuur 1 en 2. Cyclamen 2e teelt 1979 te Lent. Geaccumuleerde percentages afgeleverde planten per week.
INVLOED VAN VERHOOGDE POTGRONDTEMPERATUUR OP DE GROEI VAN CYCLAMEN 'PAVO'
Ing. M.P. Beuzenberg Ir. C. Vonk Noordegraaf
Aalsmeer
In het verleden, toen de Cyclamenteelt op een andere wijze werd bedreven dan thans en de potten doorgaans werden ingekuild in turfmolm, was het bij veel telers gebruikelijk om na het oppotten - speciaal in het vroege voorjaar - gedurende een aantal weken de bodemtemperatuur te verhogen. Tegenwoordig worden Cyclamenrassen die daarvoor geschikt zijn, het gehele jaar door geteeld. Bij dit gewijzigde sortiment en de gewijzigde teeltomstandigheden wordt eveneens dikwijls bodemwarmte toegepast.
Opzet
In de proef werd de invloed van bodemwarmte onderzocht op de ontwikkeling van de Fl-hybride 'Pavo'. Eind januari werden 250 tweemaal verspeende planten opgepot in 11 cm stenen potten. De helft werd opgekweekt bij 18°C op zandtablet zonder bodemwarmte, de andere helft werd gedurende zes weken gekweekt op verwarmde aluminium tabletten bij een kastemperatuur van 16-18 C. De temperatuur onderin de potten liep op tot 25 C, bovenin de potten was deze ongeveer gelijk aan de ruimtetemperatuur. Na de warmtebehandeling zijn alle planten verder geteeld in een kas met een ingestelde ruimtetemperatuur van 18°C. Er werden waarnemingen verricht ten aanzien van het aantal bloemen, het bloeitijd-stip, de lengte van de bloemsteel en de ontwikkeling van de plant.
102
tlesuizaven
Bloeittc'dstip De planten werden als "veilingrijp" beschouwd zodra tenminste drie open bloemen aanwezig waren. De planten die géén bodemwarmte hadden gekregen bereikten in week 21 (eind mei) voor meer dan 20% dit stadium; in week 26 (eind juni) was dit opgelopen tot 100%. De bodemverwarming gaf in deze proef enige bloeivertraging: in week 21 bloeide nog maar 8%, terwijl de 100% pas in week 27 (begin juli) werd bereikt.
Bloeirijkheid Gedurende de gehele oogstperiode was het aantal bloemen op de planten die een warmtebehandeling hadden gehad lager dan op de onbehandelde. Gemiddeld was er een verschil van 1 à 1| bloem per plant. Bij het afsluiten van de proef waren de aantallen resp. 4,6 en 5,9 bloemen per plant.
Bloemsteellengte De gemiddelde lengte van de stelen was bij de planten die zes weken op bodemwarmte waren geteeld 1| cm meer dan van de controle.
Vers- en dvooggewiaht Om een objectieve maat voor de ontwikkeling van de planten te hebben werden het vers- en het drooggewicht van alle planten uit beide behandelingen bepaald. Beide gewichten waren duidelijk het hoogst bij de planten die géén warmtebehandeling hadden ondergaan.
Conclusie
In deze proef is géén gunstig effect verkregen als gevolg van de tijdelijk verhoogde bodemtemperatuur. De Cyclamenplanten van het Fl-hybride ras 'Pavo', die deze behandeling hadden gekregen, bloeiden minder rijk en konden gemiddeld een week later worden geveild dan de controle. De grotere lengte van de bloemsteel betekent, zeker in de zomer, eveneens een nadeel. De grotere bladontwikkeling van de controleplanten, die tot uiting komt in het gewicht, betekende in deze proef eveneens een kwaliteitsverbetering ten opzichte van de planten die met bodemwarmte waren behandeld, daar deze meerdere bladontwikkeling niet ten koste ging van de stevigheid. Daar zowel het kostenaspect (teeltverlenging) als de kwaliteit in deze proef ongunstig werden beïnvloed, is voorzichtigheid geboden bij het gebruik van bodemwarmte voor de teelt van Cyclamen.
RASSENVERGELIJKING EN WATERGEEFSYSTEMEN BIJ CYCLAMEN
Ing. M.P. Beuzenberg Ir. C. Vonk Noordegraaf
Aalsmeer
De verkoop van witte Cyclamen is vrij sterk gebonden aan de periode voor Kerst. Daarom is het belangrijk de teeltduur van de rassen te kennen. Voor deze.proef zijn vijf witte cultivars gezaaid: (ras Kuipers en Tas) en drie Fl-hybriden 'Fin-landia', 'Virgo' en 'Zwanemeer'. De zaaidatum was 20 maart. Bij het verspenen en oppotten zijn de plantjes naar grootte gesorteerd. Er is éénmaal verspeend, 63 plantjes per bakje. Begin juli zijn de planten opgepot; de grootste in 11 cm stenen, de kleinere (2e keus) in 12 cm plastic pot. De kleinste planten konden pas begin augustus in 11 cm stenen pot worden gezet. Bij het oppotten is onderin een laagje geëxpandeerde kleikorrels gelegd. Als oppotgrond is een veenhoudend RHP-mengsel gebruikt, waardoor 15% volume-delen hydro 2-4 mm 0 was gemengd. Ter voorkoming van wortelrot is het fungicide Daconil M gebruikt, waarvan 500 g door 1 m3 grond werd gemengd. Na het oppotten zijn de Cyclamen tegen elkaar op bevloeiingsmatten gezet. Als gevolg van ruimtegebrek moesten de planten
103
reeds begin augustus op de watergeefsystemen worden uitgezet. De planten hadden toen nog onvoldoende wortels gevormd, waardoor enige groeistagnatie ontstond. Gedurende de gehele teeltperiode was de kastemperatuur op 18 C ingesteld. De Cyclamen in de stenen potten kregen water via volmatic of het eb/vloed-systeem, de planten in plastic potten via een stromend laagje water. De kleinste planten zijn met behulp van de slang van water en voedingsoplossing voorzien. Vanaf eind augustus zijn water en voeding uitsluitend met behulp van de gietsystemen toegediend. Gedurende de gehele teeltduur is bemest met de mengmeststof 13-3-26. De hoeveelheid en frequentie van de toegediende voedingsoplossing was aangepast aan de wijze van bemesten, groeistadium en jaargetijde (= verdamping).
Resultaten
De planten zijn als veilingrijp genoteerd, wanneer tenminste drie bloemen volledig open waren. Tabel 1 geeft aan wanneer de cultivars op de watergeefsystemen bloeiden, Tabel 2 geeft de invloed weer van de watergeefsystemen op de bloeitijd van de vijf cultivars samen.
Tabel 1. Invloed van de uatergeef'systemen op de bloei van de S cultivars samen.
Watergeven Potsoort Plant- Begin grootte v.d.
bloei
eb/vloed volmatic waterfilm slang
steen steen plastic steen
I I II III
29/10 29/10 29/10 15/12
44 41 19 "
83 75 59 "
94 91 81 ~
Percentage bloeiende planten .. weken na begin bloei 3 weken 5 weken 9 weken
Tabel 2. Oogstverloop van 5 passen Wit (geteeld op eb/vloed en volmatic te zamen) in procenten van het totale aantal planten.
'Finlandia' 'Virgo' 'Wit' Kuipers 'Wit' Tas 'Zwanemeer'
Begin v.d. bloei
29/10 29/10 29/10 29/10 29/10
Percentage bloei 3 weken
64 21 26 51 48
bl oei er de planten .
6 weken
94 60 65 84 85
weken vanaf begin
9 weken
98 90 82 94 95
Conclusies
Watergeefsystemen De kwaliteit van de Cyclamen op alle gietsystemen was goed. Kwaliteitsverschil als gevolg van de systemen was er nauwelijks. Geen enkele plant ging dood als gevolg van wortelrotaantasting of andere oorzaken. Uit de bloeiresultaten op de verschillende watergeefsystemen blijkt dat ze alle goed bruikbaar zijn. De planten bij het volmatic systeem kwamen iets trager in bloei dan die bij eb/vloed. De Cyclamen van plantgrootte 2 op voedingsfilm bloeiden later dan die op de beide andere systemen. Het is niet duidelijk of de plantgrootte, de plastic pot of de wijze van watergeven hiervan de oorzaak is.
Bloei en zaaidatwn De planten van de Fl-hybride 'Finlandia' kwamen het snelst in bloei. Ook 'Wit' ras Tas bloeide vroeg en gelijkmatig, hoewel trager dan eerst genoemde cultivar. 'Zwanemeer' bloeide trager en minder gelijktijdig dan 'Finlandia'. Later bloeiden de planten van 'Wit' ras Kuipers en 'Virgo'. Bij optimale teeltomstandigheden kan de cultivar 'Finlandia' die 20 maart gezaaid
104
is, vanaf november verkocht worden. Om alle planten voor de Kerst te kunnen veilen lijkt het wenselijk de zaden van de andere rassen eerder uit te zaaien dan bovengenoemde datum.
Plantgrootte Uit deze proef is niet met zekerheid af te leiden wat de invloed is van de plantgrootte op het bloeitijdstip. Wel kan opgemerkt worden dat het sorteren naar grootte gelijkmatiger bloei oplevert. Zowel bij verspenen als oppotten moet hier aandacht aan worden geschonken.
Cultivavs Zie ook Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1978, p. 128 en 129.
1 F i n 1 a n d i a ' De plantopbouw is vrij compact. De groeikracht is groot. Fouten bij het overbemes-ten lijken snel tot weelderige groei te kunnen leiden. De grootte van de bloemen is voldoende. Er komen nogal wat bloemmisvormingen voor. De steellengte is goed, evenals de knopbezetting, de bladtekening is vrij uniform. Mogelijk als gevolg van het weinige licht tegen het einde van de teelt nam de steellengte af. Ook de bloemen werden toen kleiner.
' W i t ' r a s T a s De plantopbouw is zeer compact. De bladtekening uniform, evenals de bladgrootte. De knopbezetting is goed. De steellengte juist voldoende. Tegen het eind van de teelt werden de bloemstelen korter. De bloemvorm kan nog worden verbeterd.
WIJZE VAN BEMESTEN VAN CYCLAMEN
Ing. M.P. Beuzenberg Ir. C. Vonk Noordegraaf
Aalsmeer
Het bemestingsonderzoek bij Cyclamen in 1979 (Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 92) wees uit dat met het bijmesten met een mengmeststof met een N-K-verhouding 1:2, planten van goede kwaliteit zijn te telen. Voor deze proef werd gebruik gemaakt van de mengmeststof 13-3-26. Om het resultaat nogmaals te toetsen werden eind januari tweemaal verspeende planten van de cultivar 'Vuurbaak' type Tas, in 11 cm stenen potten opgepot. Bij het oppotten werd onderin een laagje ge-expandeerde kleikorrels gelegd. Ook is een gietrand gemaakt. Het grondmengsel was samengesteld uit 25 delen turfstrooisel, 50 delen zwartveen, 10 delen bladgrond, 5 delen ruige mest en 10 delen hydro 2-4 mm 0. Als bemesting is toegevoegd Dolókal, Sporumix PG, ijzerchelaat en de mengmeststof 15-20-25. Door dit substraat werden 15 delen 2-4 mm 0 hydrokorrels gemengd. De planten zijn op zandtablet geteeld. De ruimtetemperatuur was op 18°C ingesteld. Zes weken na het oppotten is met overbemesten begonnen. Tweemaal per week is overbemest met de mengmeststof in een concentratie van 0,15%, ca. 100 ml per pot. Een groep van 50 Cyclamen werd op de pot bemest (behandeling A ) . De andere groep planten is op gelijke wijze overbemest. Tevens werd het zandtablet met de kunstmestoplossing begoten (behandeling B). De proef werd ca. 4 weken voor het eind verstoord, doordat de kas verbouwd moest worden. De planten moesten van standplaats veranderen. Het voedingsniveau van de standplaats (= zandtablet) was van beide groepen vanaf half juni (week 25) gelijk. De Cyclamen begonnen vanaf week 23 te bloeien. Als drie bloemen volledig open waren werd de plant als veilingrijp beoordeeld. Éénmaal per week is het aantal veilingrijpe planten genoteerd. Tevens is éénmaal per week het totaal aantal goede bloemen van de beide groepen planten geteld. De proef is half juli (week 29) afgesloten. Toen zijn de andere waarnemingen gedaan.
105
Resultaten
Het aantal bladeren en uitgegroeide knoppen, maar ook de steellengte werden in deze proef niet door de hoeveelheid beschikbare mengmeststof beïnvloed. Een grotere hoeveelheid beschikbare mengmeststof verhoogde het versgewicht van de bovengrondse delen. Verhoging van de mengmestgift verlaagde het knolgewicht. Het is niet duidelijk of het aantal bloemen wordt beïnvloed door een hogere mengmestgift. Een hogere meststofgift gaf een versnelling van de oogst.
Tabel 1. Invloed van de behandelingen op het gewas.
Aantal bladeren bij oppotten
Aantal bloemen
Aantal knoppen
Aantal bladeren
Versgewicht
Droog-ge-wicht
Knol-ge-wicht
Steellengte in cm
Beh. A Beh. B
7,5 7,3
7,9 6,1
4,6 4,1
84,9 86,1
366,2 407,9
26,4 31,4
14,7 12,4
25,4 25,5
Tabel 2. Aantal bloemen per plant gedurende de tijd.
Weeknummer 23 24 25 26 27 28 Beh. A Beh. B
0,6 0,8
1,3 1.9
2,4 2,8
2,9 2,9
4,1 3,9
6,5 6,1
Tabel 3. Oogstverloop van de planten van de behandelingen (in procenten van het totale aantal Cyclamen per behandeling). Overzicht van het in bloei komen van de planten.
Week
Beh. Beh.
nummer
A B
23
16 22
24
24 40
25
50 68
26
64 86
27
80 100
28
98
Grondanalyse
Aan het eind van de proef zijn twee grondmonsters van de behandelingen A en B genomen. Uit de resultaten van de analyses bleek dat nauwelijks beschikbare voedings-zouten werden gevonden. Al de toegediende mengmeststof was door de planten opgenomen dan wel uitgespoeld. In hoeverre de standplaatsverandering het voedingsniveau van de potgrond in de beide behandelingen heeft verstoord, kan niet worden nagegaan. Tweemaal IJ g per week overbemesten met een oplossing van mengmeststof 13-3-26 per liter leidt niet tot een hoog voedingsniveau in het gebruikte substraat.
Conclusie
In een veenhoudend substraat is het mogelijk om planten van goede kwaliteit te telen met behulp van een mengmeststof met de N-K-verhouding 1:2. Uit de proefre-sultaten kan niet worden geconcludeerd welke hoeveelheid meststof de juiste is. De mate van uitspoelen, jaargetijde en standplaats zijn hierbij van belang.
106
VERWELKINGSZIEKTE BIJ CYCLAMEN
Ir. H. Rattink Aalsmeer
Vanaf 1977 wordt ook in Nederland de verweikingsziekte, veroorzaakt door Fusarium oxysporum, gevonden. De pathogeniteit van isolaten uit de praktijk werd door middel van inoculatieproeven bevestigd. In enkele bestrijdingsproeven werden Cyclamen in besmette grond preventief en curatief aangegoten met een oplossing van 0,2% Benlate, 0,2% Daconil M of 0,2% van een nieuw middel van Asepta. Met geen van deze behandelingen werd een redelijk bestrijdingseffect verkregen.
TOETSING VAN FUNGICIDEN VOOR GRONDBEHANDELING TER VOORKOMING VAN FUSARIUM BIJ CYCLAMEN
Ing. F.B. Dirkse H. Jansen (student L.H. )
Aalsmeer
Sedert 1978 zijn ook in Nederland enkele gevallen van verweikingsziekte in Cyclamen geconstateerd. Deze ziekte was daarvoor in andere landen reeds zeer bekend als belangrijke ziekteverwekker in de Cyclamencultuur. In Nederland worden de fun-giciden Benlate en Daconil M gebruikt om wortelrot, veroorzaakt door Cylindrocar-pon en Thielaviopsis te voorkomen. Deze middelen werden in de ter voorkoming van wortelrot gebruikte doseringen getoetst op hun werking tegen F. oxysporum. Omdat Rovral enige werking tegen Fusarium lijkt te hebben werd ook dit middel getoetst. Aangezien dit middel geen werking tegen wortelrot heeft (zie Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 96) was het slechts zinvol om alleen Rovral gecombineerd met Benlate of Daconil M te beproeven.
Opzet en uitvoering
Eenmaal verspeende planten van de cultivar 'Rosa von Zehlendorf' werden opnieuw verspeend in met Fusarium oxysporum geïnoculeerde grond. Deze besmetting werd op twee verschillende wijzen uitgevoerd. In het eerste geval (A) vond de inoculatie plaats door aan 9 delen potgrond 1 deel besmette grond (van door Fusarium aangetaste Cyclamenplanten) toe te voegen. In het tweede geval (B) werd de inoculatie uitgevoerd door direct na het verspenen de verspeenbakjes te begieten met 350 ml reincultuur van F. oxysporum (Richard's medium) per kist. Per behandeling werden 3 bakjes van 55 x 45 x 5 cm met 24 plantjes per bak verspeend. Aan de grond werden middelen toegevoegd als vermeld in Tabel 1. Ter controle werden ook planten gezet in geïnoculeerde en onbehandelde grond en in niet geïnoculeerde en onbehandelde grond. De verspeendatum was 12/2/80. Ongeveer 60 dagen na verspenen werd de proef afgesloten. De overgebleven plantjes van groep A werden met de grond uit de bakjes opgepot in plastic 9 cm potjes.
Uitval door Fusarium
Vanaf verspenen werd het verloop van de Fusarium-aantasting gevolgd. In Tabel 1 wordt de totale uitval (cumulatief) op diverse tijdstippen na verspenen weergegeven. De plantjes van groep A die aan het einde van de proef nog werden opgepot, waren 19 dagen na oppotten in alle behandelingen volledig of bijna volledig aangetast.
Conclusie
Toevoeging van fungiciden aan de grond kon een aantasting van Cyclamenplantjes door Fusarium niet voorkomen. Wel werd in bijna alle gevallen een vertraging in het verloop van de aantasting bereikt. De combinatie Daconil M + Rovral voldeed hier-
107
in het beste.
Tabel 1. Verloop van de Fusariumaantasting bij Cyclamen geplant in al of niet ge-inoauleerde en Wel/niet met fungioiden behandelde gvond.
Behandel ing
Niet besmette grond Onbehandeld Besmette grond A Onbehandeld Benlate Daconil M Benlate + Rovral Daconil M + Rovral Besmette grond B Onbehandeld Benlate Daconil M Benlate + Rovral Daconil M + Rovral
Aanta" per m3 grond
0
0 200 500 200 + 500 +
0 200 500 200 + 500 +
g
250 250
250 250
Ui na 26
0
0 3 0 2 0
0 1 0 0 0
tval door verspenen
33
0
2 6 1 3 0
1 4 0 2 2
Fusarium
40
0
11 25 4 8 4
9 5 4 4 4
oxyspo
47
0
33 38 12 16 12
23 8
14 11 8
rum na
55
0
42 50 20 22 15
32 11 15 15 11
.. dagen
63
0
55 62 31 35 25
48 23 20 24 17
71
0
59 62 37 39 26
61 33 35 36 24
CYMBIDIUM BL0EIBEÏNVL0EDING VROEGE CYMBIDIUMS
In april 1978 is een proef gestart met een aan 101, nr. 701, 'Marquise' (Mar), 'Sirrius' (Si) 'Kurun Troubadour' (Ke). Op 5 april zijn de pi De planten zijn geplaatst in drie kleine afdel ling. In alle drie afdelingen is een koudeperi ni. 3 juli en 1 augustus is de temperatuur van 21-15 C ingesteld, terwijl in de winter (1/10-15 C) is aangehouden. In 1980 was de produktie van deze planten iets 1 is het aantal bloemtakken per plant voor de geven.
Ing. I.T. Bonninga Ir. L. Leffring
Aalsmeer
tal variëteiten vroege Cymbidiums: nr. , 'San Michel! Limelight' (SAM) en anten overgepot en is SAM gescheurd, ingen met luchtverwarming, c.q. kce-ode (ingaande 1/5) gegeven. Op 4 ju-
respectievelijk afdeling B, C, D op 1/4) een lagere temperatuur (ni. 18-
hoger dan het eerste jaar. In Tabel verschillende behandelingen weerge-
Tabel 1. Gegevens over groei (1979) en produktie (1979/1980) Van vroege Cymbidiums.
Cultivar
Mar Si Ke 101 SAM 701
Koudeperiode in maanden bij afdeling: B 1 mnd blt/pl sch/pl
2,3 2,1 3,1 2,7 0,7 1,2 1,5 3,8 1,5 8,1 0 7,8
C 2 mnd blt/pl sch/pl
2,0 1,0 3,2 4,0 1,3 1,3 0,8 6,0 1,3 6,4 0,1 7,9
D 3 mnd blt/pl
2,3 3,1 1,1 0,6 2,8 0
sch/pl
2,0 2,4 1,1 4,9 6,3 7,8
blt/pl sch/pl
108
aantal bloemtakken per plant aantal gevormde scheuten per plant
Bij twee rassen (Mar en Si) zijn de verschillen erg klein. Ke en SAM geven een positieve invloed van een langere koudeperiode te zien. Het laatste ras, nr. 101 heeft minder bloemen bij een langere koudeperiode. Het ras nr. 701 heeft heel weinig bloemen geproduceerd. De kwaliteit van de bloemen (taklengte, bloemdoorsnede) was nagenoeg gelijk in alle afdelingen. SAM had vaak erg korte takjes. Er waren veel bloemen verdroogd, vooral van Ke en nr. 101. Bij beide rassen was het percentage verdroogde bloemen hoger naarmate de kas langer koud was geweest. In alle kassen waren de bloemtak-ken van nr. 101 erg slap door gedraaide bloemstelen. In 1979 zijn de scheuten geteld vanaf het einde van de bloeiperiode totdat er weer gesneden moest worden. Er zitten grote verschillen in de gemiddelden. Er is geen verband tussen scheutproduktie en bloemtakproduktie. Nr. 701 heeft erg veel scheuten gemaakt, maar de scheuten bleven erg klein en dun. Veel scheuten verrotten ook.De scheutproduktie van Ke, Mar en Si is gezien de plantgrootte goed geweest. De planten van SAM hebben verhoudingsgewijs minder scheuten gemaakt.
BL0EIBETNVL0EDING LATE CYMBIDIUMS
Ing. I.T. Bonninga Ir. L. Leffring
Aalsmeer
In juli 1980 is de temperatuurproef bij late Cymbidiums afgesloten. Deze proef was in 1976 gestart en bevatte onder andere de rassen 'Daniel Hill White Christmas' en 'Lilian Stewart' (rood en rose). Het doel van de proef was om de bloeiperiode te verlaten door middel van lage temperatuur, zonder dat daarbij de produktie in de volgende jaren wordt verminderd door een achterblijvende scheutgroei. De behandeling bestond uit verschillende Wintertemperaturen en een zo koel mogelijke zomerperiode, die voor alle kassen gelijk is (instelling 17 C dag, 12 C nacht). In de winter (vanaf ca. 1 oktober tot na de bloei 1 mei) werden de volgende temperaturen in C ingesteld:
1976/1977 t/m 1978/1979 1979/1980 dag nacht dag nacht
Kas 9 19 17 17 15 Kas 10 17 15 15 13 Kas 11 15 13 13 11
Het laatste jaar was de temperatuur dus nog 2 C lager ingesteld. Naar aanleiding van deze proef is in december 1980 een nieuwe proef opgezet met nieuw materiaal.
Gogstgegevens
In 1980 was de bloei veel minder dan in 1979, maar gaf wel nagenoeg dezelfde resultaten (zie ook Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1978 en 1979). Bij 'Daniel Hill White Christmas' was de produktie in aantal takken per plant in kas 11 het hoogst, maar bij de andere twee soorten was dat in kas 10 het geval. Het aantal bloemen per plant was in kas 10 altijd het hoogst (zie ook Tabel 1). Er zijn veel bloemen verdroogd, vooral in kas 11 (bij 'Lilian Stewart' rose, en 'Daniel Hill White Christmas') en in kas 9 (bij 'Lilian Stewart' rood). 'Lilian Stewart' rose had in kas 11 ook ca. 10% lelijke bloemen. Bruine en lelijke bloemen komen in de andere afdelingen veel minder voor. In de koudere kassen is het gemiddelde oogsttijdstip (in weeknummers) steeds iets later. De planten hebben na de bloei geen hogere temperaturen gekregen om de scheutgroei te bevorderen. Direct na de temperatuurbehandeling (die duurde totdat alle takken eraf waren) is het minimum ingesteld op 17°C dag en 12 C nacht. Daarbij liep de temperatuur soms nog wel op tot 30°C, maar de gemiddelde etmaal temperatuur in de
109
Stadiumonder zoek
Figuur 1. Ongedifferentieerd meristeem. Vergroting oa. 26 x.
i
Figuur 2. 2 bloemknoppen stadium 1. a. vergroting 26 x3 b. vergroting 32 x.
Figuur 3. Bloemknop stadium 2. Vergroting 26 x.
Figuur 4. Bloemknop stadium 3. Vergroting 14 x. a. gehele knop, waarvan enkele sahutblaadjes zijn weggehaald b. losse bloemknop
110
zomer is 19 C geweest.
Oogstgegevens 1980, in vergelijking met andere jaren.
Cultivar
'Daniel Kas 9 Kas 10 Kas 11
1 Lilian Kas 9 Kas 10 Kas 11
'Lilian Kas 9 Kas 10 Kas 11
Aantal per pi 1978
Hill White Christmas'
Stewart' rood
Stewart' rose
-4,6 6,3
19,5 19,8 27,8
0,3 13,4 16,8
goede bl ant
1979
22,8 35,5 35,6
29,8 45,6 30,2
20,0 24,6 30,2
oemen
1980
8,3 8,2 6,6
26,1 22,6 20,1
14,0 19,4 14,6
% slechte bloemen
2 3
12
30 13 13
7 10 24
Aantal takken per plant
1,5 1,5 2,4
2,8 3,0 2,3
1,8 2,4 2,1
Gemiddelde oogstdatum (weeknr.)
5,6 7,2 9,3
9,0 10,0 9,9
13,4 13,8 15,4
Conclusie
Een lagere temperatuur tijdens de groei van de al aangelegde bloemtak geeft gemiddeld een iets later bloeitijdstip. Over de gehele bloeiperiode van 6-10 weken is deze verlating amper merkbaar. Voor een goede groei hoeft na de bloei geen hogere temperatuur gegeven te worden. Er is geen groeiteruggang geconstateerd. De voorkeur wordt gegeven aan een temperatuur van 17-15 C overdag en 15-13 C 's nachts. Lagere temperatuur kan veel beschadigde bloemen geven. Hogere temperatuur geeft oogstreductie en bij sommige soorten bloemval.
Stadiumonderzoek
In 1980 zijn er planten onderzocht op knopaanleg. Daarbij zijn vier verschillende stadia te onderscheiden: 1. Meristeem met enkele kleine schutblaadjes. Het eerste schutblaadje kan al een
kleine onvolledige bloemknop bevatten. 2. Er worden nog steeds schutblaadjes en bloemknoppen gevormd. De eerste gevormde
bloemknop heeft 5 bloemblaadjes. Het meristeem is nog duidelijk te zien. 3. Het meristeem is overgroeid door de bloemschubben. In dit stadium worden er geen
nieuwe bloemknoppen meer gevormd. De knop als geheel is van buiten al te zien als een dikke ronde knop.
4. De bloemknoppen groeien onder hun schutblad uit. Stadium 1 is gevonden in juli, eind augustus. De tekeningen laten stadium 1 t/m 3 zien en een scheutmeristeem.
PROEF MET DRIE MESTSTOFCONCENTRATIES BIJ MINI-CYMBIDIUM 'LANCELOT EVENING STAR'
D r . I r . R. Arnold Bik Th.J.M. v . d . Berg
M. Warmenhoven Aalsmeer
Deze proef vormt een voortzetting van die welke in Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 99, staat beschreven. De proef omvat de drie volgende meststofconcentraties:
111
1. 0,83 g Nutriflora t + 1 g kalksalpeter (= normale concentratie) 2. 0,55 g Nutriflora t + 0,67 g kalksalpeter (= 2/3 van normaal) 3. 0,28 g Nutriflora t + 0,33 g kalksalpeter (= 1/3 van normaal) Voorts werd de proef gehalveerd, de ene helft werd in de zomer gewoon doorbemest; de andere helft werd in juli en augustus niet bemest (Ter toelichting: In de praktijk is het gebruikelijk om in de zomermaanden niet te bemesten). In totaal zijn er dus 6 objecten in de proef, welke in drievoud is opgezet.
Tabel 1. Aantal bloemtakken per plant volgens een voorlopige telling in november 1980.
Bemesting in juli -aug.
Wel Niet Gemiddeld
Concentrât 1
10,1 11,6 10,8
etrappen 2
13,3 10,3 11,8
3
9,3 8,3 8,8
gem.
9,3 8,3 8,8
Uit Tabel 1 komt naar voren dat 2/3 van de normale concentratie gemiddeld het beste was; 1/3 was duidelijk te laag. Doorbemesten in juli en augustus was gemiddeld beter dan niet-doorbemesten. Voorts was kennelijk sprake van een interactie tussen beide proeffactoren; bij doorbemesten in juli en augustus was 2/3 van de normale concentratie, bij niet-doorbemesten echter de normale concentratie, het best. Eind augustus werden bladmonsters genomen; het N- en K-gehalte in het blad staat in Tabel 2 weergegeven.
Tabel 2. Het N- en K-gehalte in het blad eind augustus.
Bemesting juli-aug.
Wel Niet
N-gehalte in % Conc. 1 Conc. 2
1,76 1,56 1,41 1,29
Conc. 3
1,46 1,15
K-qehalte in % Conc. 1 Conc. 2
2,29 2,24 1,89 1,72
Conc. 3
1,84 1,65
Het N- en het K-gehalte in het blad liep parallel met de meststofconcentratie. Voorts waren beide gehalten bij niet-doorbemesten in juli en augustus duidelijk lager dan bij wel doorbemesten. Het Ca- en het Mg-gehalte in het blad vertoonde ongeveer hetzelfde verloop als het N- en K-gehalte, zij het niet zo uitgesproken. Het onthouden van bemesting aan het gewas in juli en augustus blijkt dus een belangrijke achteruitgang in de voedingstoestand van het gewas teweeg gebracht te hebben met als gevolg een opbrengstdaling.
Substratenpro ef met grootbloemige Cymbidium
In 1979 werd een proef ingezet met drie substraten bij een grootbloemige Cymbidium-cultivar (de jonge planten werden als 'Kurun Troubadour' aangekocht; toen ze groter waren bleken ze echter tot een andere nog niet geïdentificeerde cultivar te behoren). De proefsubstraten waren: 1. steenwolblokken van 20 x 20 x 15 cm 2. 50% Savanna + 50% vezelturf 3. 502 harde turfbrokken + 50% vezelturf. De planten bij substraat 2 en 3 staan in 10 liter emmers. De standcijfers, gegeven op 31/10/80, waren voor substraat 1, 2 en 3 resp.: 7,5, 7,0 en 7,3. Substraat 1 was dus het best; substraat 2 het slechtst. De proef wordt voortgezet.
112
1. 0,83 g Nutriflora-t + 1 g kalksalpeter per liter. 2. 2/3 Van concentratie 1. 3. 1/3 van concentratie 1.
STIKSTOF-KALITRAPPENPROEF BIJ MINI-CYMBIDIUM 'SHOWGIRL MALIBU'
Dr.Ir. R. Arnold Bik Th.J.M. v.d. Berg
M. Warmenhoven Aalsmeer
Deze proef vormt een voortzetting van die welke in Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 98, staat beschreven. Vier N-trappen (24, 56, 88 en 120 mg N/emmer per week) zijn gecombineerd met drie K-trappen (24, 72 en 120 mg K2Û/emmer per week). De proef is in 12-voud opgezet (een proefeenheid = 1 emmer). Het substraat bestaat uit 50 vol.% harde turfbrokken en 50 vol.% vezelturf (dit is het normale praktijksubstraat). In Tabel 1 staat het verloop van het N- en K-cijfer in het l:l£-volume-extract gedurende de eerste negen maanden van 1980 weergegeven.
Tabel 1. Het verloop van het N- en K-cijfer in het 1:1%-volume-extraat (in meq nar l.i.te-n) nn verschillende data. per liter) op verschillende data.
N-c i j f e r b i j NI N -c i j f e r b i j N2 N -c i j f e r b i j N3 N -c i j f e r b i j N4
K -c i j f e r b i j KI K - c i j f e r b i j K2 K - c i j f e r b i j K3
8-1
0,4 2,8 3,6 6,2
0,6 1,2 2,0
13-3
0,0 2,6 2,6 6,0
0,5 0,9 3,6
18-5
0,2 1.6 3,1 3,6
0,7 1.1 3,8
17-7
0,4 1.6 1.7 4,8
0,6 1,1 3,8
24-9
0,1 0,7 0,8 2,2
0,4 0,9 2,1
Het N- resp. K-cijfer weerspiegelde duidelijk de N-resp. K-gift. De N-cijfers bij N2, N3 en N4 waren in de zomerperiode duidelijk lager dan in het voorjaar. De K-cijfers bleven veel beter op peil. De bloeiperiode valt voor Cymbidium in de periode november-januari. Een voorlopige indruk over het N- en K-effect op de produktie kan echter worden verkregen uit een
113
telling van het aantal zichtbare bloemtakken per plant op 18-11-1980 (zie Tabel 2)
Tabel 2. Aantal zichtbare bloemtakken ver plant op 18/11/1980.
K20 mg/l per week
24 72
120 gemiddeld
mg N/ 24
6,2 6,8 6,3 6,4
emmer per week 56
10,0 9,2 8,2 9,1
88
10,0 11,3 9,7
10,4
120
9,8 9,8 8,9 9,5
gem.
9,1 9,3 8,3 8,9
Een duidelijk gunsti Van het K-effect kan ter resultaat heeft Aanvullende informat kunnen voorspellen v de groeiseizoen. Aan Het gemiddeld aantal droeg bij NI, N2, N3
bij Kl, K2 en Ook hierbij valt een ter N4. Bij dit gewa mum lag bij K2. Een eindoordeel over ste bloem in het voo eindigd.
g N-effect komt naa thans alleen worde
opgeleverd dan de ie om de invloed va erschaft het aantal
deze scheuten word nieuw gevormde sch en N4 resp.: 7,7,
K3 resp.: 9,7, duidelijk gunstig
skenmerk komt wel e
r voren, het optimum ligt o n gezegd dat de hoogste K-g agere K-trappen, n de proefbehandelingen op
nieuw gevormde scheuten in en namelijk de meeste bloem euten per plant, geteld op 10,2, 10,9 en 12,2 11,1 en 10,0. N-effect te onderkennen; he en gunstig K-effect naar vo
ngeveer bij N3. ift een slech-
de produktie te het voorafgaan-
knoppen gevormd. 1/7/1980 be-
t best was ech-ren; het opti-
het N- en K-effect kan echter pas worden gegeven als de laat-rjaar van 1981 is geoogst. Dan zal deze proef ook worden be-
VIRUSZIEKTEN BIJ CYMBIDIUM
De twee reeds wat het tabaksmozaïek steeds met meer s voor deze vi russe kan evenwel nog e kan zijn met het virus is veel moe baar. Bovendien i ten met symptomen biedt geen absolu heden gemaskeerd
langer bekende virussen in virus en het Cymbidium mozaï ucces worden bestreden. Ook n bruikbaar. In bestanden di en derde virus voorkomen, te in Japan beschreven 'orchid ilijker; immers er is geen g s de wijze van verspreiding
niet voor vegetatieve verme te garantie daar de symptôme kunnen worden.
Ir. F.A. Hakkaart J.M.A. Versluys
Aalsmeer
Cymbidium, nl. de orchideeënstam van ekvirus kunnen de laatste jaren de serologische ELISA methode is e vrij zijn van deze twee virussen
weten het rhabdovirus, dat identiek fleck' virus. De bestrijding van dit oede diagnostische methode beschik-onbekend. De enige manier is om plan-erdering te gebruiken, maar ook dit n door bepaalde uitwendige omstandig-
BESTRIJDING LEVERMOS IN CYMBIDIUM
Ing. W. den Boer Naaldwijk
In de praktijk werden met onbehandeld vergeleken de middelen quinonamide (Alginex), quartenaire ammoniumverbinding (Dimanin) en chloroxuron (Tenoran). Van de beide eerste werd 10 g/ml per liter water en van chloroxuron 5 g per liter water gebruikt. De grond van de potten werd flink nat gespoten. Aan de planten werd geen verschil met onbehandelde planten waargenomen. Tegen levermos was het effect van quinonamide en chloroxuron goed, maar van de quartenaire ammoniumverbinding was dit onvoldoende.
114
HOUDBAARHEID CYMBIDIUM
Toetsing sortiment grootbloemige Cymbidium
L.V.J. Barendse Aal smeer
Op 5 maart 1980 werd op het Proefstation te Aalsmeer een Cynibidiummiddag gehouden. Ter demonstratie bij het onderwerp "sortiment" stonden een 25-tal rassen tentoongesteld. Van de takken die op deze middag te bezichtigen waren, zijn de bloemen in proef 1 op hun houdbaarheid getest. Enkele rassen uit proef 1 waren afkomstig van de V.K.C.-keuring van 11 maart. Op 21 maart werd proef 2 ingezet, waarbij een groot gedeelte van de 800-serie van Maarssen werd getest. Alle rassen uit deze serie zijn afkomstig uit de kruising Alexander! 'West' x 'Fascination'. De opzet van proef 2 was gelijk aan die van proef 1. Alleen kwamen alle rassen hier van hetzelfde bedrijf. Nr. 825 is bekend onder de naam 'Floriade'. Van elk ras waren in beide proeven twee takken beschikbaar. De bloemen werden per tak genummerd, waarbij de onderste bloem nr. 1 kreeg, de daarboven zittende bloem nr. 2 enz. Van beide takken kwamen nu de oneven nummers in water en de even nummers in Chry-sal 11 g per liter te staan. Elke bloem werd na het aansnijden van de stengel in een eigen vaasje gezet. Per ras kwamen er 10 bloemen in water en 10 bloemen in Chrysal te staan. Proef 1 bloeide uit bij 20°C (dag en nacht) en proef bij bij 20 C (dag) en 17 C (nacht), beide met een relatieve luchtvochtigheid (r.v.) van 60%. De bloemen kwamen zo snel mogelijk na de oogst in de vaasjes te staan, proef 2 dezelfde dag en proef 1 de dag na de oogst. De bloemen hebben dus geen afzetsimu-latie gehad.
Tak- en rasversohillen
In beide proeven waren de verschillen in houdbaarheid tussen de twee takken per ras minimaal. De gemiddelde houdbaarheid werd berekend door het gemiddelde te nemen van alle afzonderlijke bloemen. Per ras waren de verschillen tussen de bloemen onderling ook gering. De verschillen tussen de rassen waren duidelijk waarneembaar. Over het algemeen is de houdbaarheid van middelvroegbloeiende rassen beter dan van vroegbloeiende rassen. Hierbij zagen we geen echt slecht houdbare rassen en praktisch geen slappe bloemen. Bij proef 1 was de gemiddelde houdbaarheid in water 21 dagen en in Chrysal 25 dagen (zie Tabel 1). Dit is een gemiddelde toename van 20°ó, die echter, juist voor de korter houdbare rassen een belangrijke verlenging geeft. Bij proef 2 was de gemiddelde houdbaarheid in water 18 dagen en in Chrysal 27 dagen (zie Tabel 2 ) . Dit is een gemiddelde verlenging van 502. Op 3 november werd een derde proef opgezet met 4 rassen van één bedrijf. De resultaten staan vermeld in Tabel 3. Red Beauty 'Briljant' is ontstaan uit de kruising Vanquard x Tapestry.
Toetsing sortiment Mini-Cymbidiwns
In februari werden in twee proeven de onderstaande Mini-Cymbidiumrassen getest. In principe werd uitgegaan van 1 tak per vaas, waarbij er per ras 10 takken in water stonden en 10 takken in Chrysal 11 g/l. Isabel 'Sander' werd getest in mei; er waren slechts 3 takken beschikbaar die uitbloeiden in water. De gemiddelde houdbaarheid was zeer goed, nl. 33 dagen.
Conclusie sortimentsonder zoek
Over het algemeen is de houdbaarheid van het middelvroege sortiment duidelijk beter dan van de vroegbloeiers. Echt slecht houdbare rassen kwamen in het middel-vroege sortiment niet voor. De invloed van Chrysal op de uitbloei bij de losse bloemen is goed. Ook bij het middelvroege sortiment is er sprake van een duidelijke houdbaarheidsverlenging
115
(20-50%). Bij de takken is de invloed gering.
Tabel 1. De houdbaarheid in dagen van middelvroegbloeiende Cymbidium, beoordeeld als losse bloem in water en Chrysal bij 20 C en een r.v. van 60%.
Code
nr. 397 TLB nr. 386
LAA 43a BAM BIS LAN nr. 34 BT
LLL LG KEM
04
nr. 378 ACA BF LFI
ERR nr. 2
Naam
Red Star 'Den Berg' Tapestry 'Long Beach' Gymer 'Nederhorst' Levis Duke 'Bella Vista' La Belle 'Annabelle' nr. 431 Maarssen Barcelona 'Magic Wand' Harry B. Ireland 'Surprise' Lagoon 'Braemar' Soli ta Bean 'Clover' Bautista de Anza 'La Tuilerie' nr. 806 Maarssen Lilian Steward 'Lady Rose' Lump 0 Gold 'Glitter' Kinglet 'Emerald' nr. 815 Maarssen nr. 800 Maarssen nr. 105 Maarssen nr. X4 Maarssen nr. 816 Maarssen Soli ta Bean 'Monschau' Astronaut 'Rajah' Burgundian 'Chateau' Lilian Steward 'First Love' nr. 116 Maarssen Eliot Rogers 'Red Beauty' Karen Roos 'Nederhorst' nr. 110 Maarssen
Houdbaarheid Water
36 30 29 26 25 25 24 24 25 23 24 23 22 22 21 21 22 19 19 18 18 17 17 17 17 16 15 15
in dagen Chrysal
35 32 34 32 32 28 27 28 26 26 23 25 27 27 27 26 22 26 23 25 24 25 20 18 18 23 19 18
Tabel 2. De houdbaarheid Van middelvroegbloeiende Cymbidium van de 800-serie Van Maarssen, beoordeeld als losse bloem in water en Chrysal bij 20 C overdag en 17 C 's naahts en een r.v. van 60%.
Nummer
806 815 821 811 800 822 816 831 833 803 808 840 809 841 825 826
Bloemkleur
paars crème paars bruin bruin crème-rood crême-rose rose crème-rose donkerrose geel-bruin brons rose-bruin bruin crème-rose wit-rose
Houdbaarheid Water
23 23 21 21 21 20 19 19 19 19 18 18 18 17 17 17
in dagen Chrysal
27 25 25 25 23 24 26 24 23 22 24 21 19 22 22 19
116
vervolg Ta
Nummer
839 832 819 804
bel 2.
Bloemkleur
crème-geel wit-rose lila 1ichtrose
Houdbaarhei Water
17 13 13 13
d in dagen Chrysal
18 21 19 18
Geknikte tak bij Gidget 'Angelot'. Bit verschijnsel treedt ook bij grootbloemigen op.
117
Tabel S. De houdbaarheid van vroegbloeiende Cymbidium, beoordeeld als losse bloem in water en Chrysal bij 20 C en een r.v. -Jan
Naam Houdbaarheid in dagen Water Chrysal
Trudy Geralda Kurun 'Troubadour' (extra) Red Beauty 'Briljant'
15
31
21 21 30
Tabel 4. Houdbaarheid in dagen van takken Mini-Cymbidium bij uitbloei in water en Chrysal bij 20 C en een r.v. van 60% (15 februari).
Code
717 706 727 800 MYP 701
734
Naam
King Arthur 'Salvador Showgirl 'Kate Hepburn' Showgirl 'Mem. Rosl. Greer' Amesbury 'Greenland' Mary Pinchess 'Del Rey' King Arthur 'Sir Cotton' Jill Katalnica Excalibur ' Invincible'
Houdbaarheid Water
22 27 22 18 17 16 9 4
in dagen Chrysal
23 25 23 20 16 16 ')
- ') 4 ')
') = meer dan 50% geknikte stelen, bij nr. 734 was dit na 4 dagen zelfs 100%.
Tabel 5. De houdbaarheid in dagen van takken Mini-Cymbidium bij uitbloei in water en Chrysal bij 20 C en een r.v. van 60% (26 februari).
Code
763 782 SCL 709 715 751
Naam
Showgirl 'Babette' Showgirl 'Ballerina' Starbright 'Capella' Leodogrand 'Cradelmont' Lynette 'Bal in' Showgirl 'Jean Harlow'
Houdbae Water
22 24 18 15 18 15
irheid in dagen Chrysal
22 20 20 16 14 ') 19
= in Chrysal enkele slappe takken.
Invloed van middelen op de houdbaarheid van enige Mini-Cymbidiumrassen
De rassen die 26 februari als sortiment zijn getest, zijn ook gedeeltelijk getest op het voorbehandelingsmiddel Anjer VB en op het Amerikaanse snijbloemenvoedsel Florever in een dosering van 10 g/l. De invloed van Anjer VB was wisselend, verder onderzoek zal nodig zijn. Het middel Florever gaf gemiddeld dezelfde resultaten als Chrysal.
Invloed van bedrijf'sa f komst op het knikken van Cymbidiumtakken
Het knikken of breken van Cymbidiumtakken (ook Mini's) in de vaas, is een aspect dat zeer ongewenst is. De indruk bestaat dat de oorzaak van dit verschijnsel meer gelegen is in het bedrijf waar de bloemen vandaan komen, dan in het ras. Alleen bij de Mini 788, Gidget 'Angelot' werden bij diverse afkomsten steeds knikkende takken geconstateerd. Begin mei werden takken opgezet van de nummers 803 en 804 van twee of drie bedrijven. Hoewel de houdbaarheid van nr. 803 van 13 tot 18 dagen uiteenliep, waren er
118
geen verschillen in knikgevoeligheid omdat in totaal slechts één tak geknikt was.
Invloed van bemesting op het knikken van Mini-Cymbidiumtakken
Evenals in 1979 werden takken uit bemestingsproeven getest. Bij nr. 716 (Lancelot 'Evening Star') gaf het laagste bemestingsniveau in steenwol de minst slappe en ook het minste aantal slappe takken. De takken van deze behandeling waren ook het langste houdbaar. De verschillen in stevigheid zijn op het gewas al te zien.
DIEFFENBACHIA STIKSTOF- X KALIBEMESTINGSPROEF BIJ DIEFFENBACHIA 'EXOTICA'
N.A. Straver Aalsmeer
In 1980 zijn er proeven gedaan met stikstof en kali afzonderlijk om na te gaan hoeveel N en K in de praktijk nodig is voor een goede groei. Om de eventuele interactie tussen stikstof en kali aan te tonen is het nodig een factoriële proef te doen. In de proef waren 2 N-giften: 220 en 340 mg N per liter water in combinatie met 3 K-giften: 220, 380 en 540 mg K2O per liter water. Naast N en K is overal 120 mg P2O5 (fosfor) en 40 mg MgO (magnesium) per liter water gegeven. Het substraat was gestandaardiseerde bemeste potgrond waaraan 25% Mi ni pol was toegevoegd. De wekelijkse overbemesting begon midden maart, 6 weken na het oppotten. Aan het einde van de proef waren de analyses van het substraat volgens het l:\\ vol.-extract als in Tabel 1 weergegeven.
Tabel 2. Analyses van het substraat.
Behandeling
N1K1 N1K2 N1K3 N2K1 N2K2 N2K3
pH
5,4 5,2 5,2 4,9 4,9 4,7
Totaal zout
0,4 0,5 0,8 0,9 1,0 1,0
N
1,0 1,0 2,3 5,7 6,6 6,7
P
7,5 9,9
11,0 12,0 14,0 11,0
K
0,1 0,5 1,3 0,4 0,8 1,7
Mg
1,7 1,7 2,5 3,0 3,4 3,5
De N- en K-giften hadden effect op de N- en K-cijfers in het substraat. De cijfers liepen op met de giften. Analyses van het gewas aan het einde van de proef zijn in Tabel 2 weergegeven. De getallen van de hoofdelementen zijn in procenten van de droge stof en de sporenelementen in delen per miljoen (dpm) uitgedrukt).
Tabel 2. Analyses van
Behandel ing
N1K1 N1K2 N1K3 N2K1 N2K2 N2K3
N-tot
3,6 3,9 3,9 3,8 4,0 4,0
het gewas.
P
0,6 0,7 0,7 0,6 0,6 0,6
K
3,5 3,8 5,3 3,7 4,2 4,7
Mg
0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,5
Ca
2,2 2,2 2,1 2,1 2,4 2,4
B
29,0 30,5 28,5 29,7 33,5 34,5
Cu
2,8 3,4 3,4 4,5 3,4 3,4
Fe
110 95
102 133 129 133
Mn 108 146 145 205 266 312
Zn 147 161 158 160 158 181
De N-giften hadden weinig effect op de N-cijfers in het gewas; de kaligiften hadden meer effect op de K-cijfers in het gewas. De cijfers liepen op met de giften.
119
Aan het einde van de proef werden waarnemingen aan het gewas gedaan (Tabel 3).
Tabel 3. Invloed van de behandelingen op het gewas.
Behandeling
N1K1 N1K2 N1K3 N2K1 N2K2 N2K3
Planthoogte in cm
40,1 42,7 42,5 41,3 41,3 42,5
Bladgrootte in cm Lengte Breedte
20,2 9,7 21,2 10,3 20,8 10,0 20,4 10,0 20,4 10,0 20,7 10,2
Aantal ten 6,0 5,9 5,8 6,1 5,8 6,0
zijscheu-
Een N- x K-interactie kwam uit de proef niet naar voren. De beste resultaten werden bereikt bij N1K2 met een wekelijkse gift van 200 mg N en 380 K2O per liter water, overeenkomend met een N-cijfer in het substraat van 1,0 en een K-cijfer in het substraat van 0,5 volgens het 1:1J vol.-extract. In vorige proeven werd vastgesteld dat een wekelijkse N-gift van 340 overeenkomend met een N-cijfer in het substraat van 5-7 en een K-gift van meer dan 540 mg K?0 de beste resultaten gaf. Aan de hand van deze NxK-proef moet worden vastgesteld dat de normen lager kunnen worden gesteld.
DUIZENDSCHOON INVLOED VAN DE DAGLENGTE OP DE BLOEI BIJ DUIZENDSCHOON
Th.M. van der Krogt Aalsmeer
Uit eerdere proeven met duizendschoon is gebleken dat de daglengte niet van invloed is op het aantal bloemstelen en op de vroegheid. De bloemstelen waren bij een lichtperiode van 16 uur wel aantoonbaar langer. Voor bloei in de wintermaanden komen vroegbloeiende rassen het meest in aanmerking door de korte teeltduur. De geringere steellengte ten opzichte van laatbloeiende rassen kan een bezwaar zijn, wat met behulp van bijbelichten verholpen kan worden.
Opzet
Om na te gaan welke lichtperiode optimaal is, zijn planten van het ras 'Voorbode' op 18 februari bij een daglengte van 8 uur geplaatst, aangevuld met 0, 2, 4, 6, 8 of 16 uur gloeilampbelichting. De planten zijn gezaaid op 24 juli en 14 augustus 1979 en buiten opgekweekt. Van elke zaaidatum zijn 10 planten per behandeling opgezet. De behandeling is voortgezet tot de bloei.
Resultaten
Uit Tabel 1 blijkt dat er een toename van de steellengte was bij een toename van de daglengte tot 14 uur. Een verdere dagverlenging tot 16 of 24 uur gaf geen verdere lengtetoename. Bij een daglengte van 16 en 24 uur was ook het aantal afzonderlijke bloemen in de bloeiwijze lager. Gezien de grote variatie van het aantal bloemen per steel is de betrouwbaarheid van deze cijfers niet erg groot. Evenals in vorige proeven was er geen duidelijk verschil in de bloeitijd als gevolg van de daglengte.
Conolusie
Door een dagverlenging tot 12 à 14 uur tijdens de kasperiode wordt de strekkings-groei bevorderd. Langer belichten gaf geen verdere kwaliteitsverbetering.
120
Invloed van de daglengte op de bloei. 1=8+0 uur 2=8+2 uur 3=8+4 uur
4=8+ 6 uur 5=8+ 8 uur 6 = 8 + 16 uur
Tabel 1. Invloed van de daglengte op de bloei.
Daglengte in uren 8 10 12 14 16 24
Lengte (cm) Bloemen per steel Bloeidatum
36 42 30 37 29/3 23/3
44 32 24/3
32 28/3
45 22 26/3
49 22 23/3
BLOEIVERVROEGINGSPROEVEN MET DUIZENDSCHO0N
Uit voorgaande proeven werd de indicatie verkregen dat duizendsch zou zijn door ze na een bepaalde koudeperiode in de kas te brenge zou een positieve invloed op de vroegheid van duizendschoon hebbe lijkheden te onderzoeken op hun gebruikswaarde, werden 2 partijen gen * Z en één van Royal Sluis = R) beproefd op koudebehoefte en ligheid. Op 1 december 1979 werden de planten na een behandeling 3 of 5 weken 5 C in de kas uitgeplant. Op 15 december werd dit op maar nu na een koudeperiode van 0, 4| of 7 weken 5 C. Vanaf 3 tot planten werden de planten al of niet belicht met 20 à 25 Watt per uur per etmaal. Er werd een kastemperatuur van 10 à 12 C aangehou
Resultaten
C. v. Leeuwen Rijnsburg
oon te vervroegen n. Ook belichting n. Om deze moge
één van Zandber-daglengtegevoe-in de cel van 0, nieuw gedaan,
4 weken na net m2 gedurende 24
den.
De resultaten zijn weergegeven in Tabel 1 en 2.
121
Tabel 1. Invloed van koudebehandelingen en belichting op de bloemproduktie en kwaliteit van duizendschoon. Flantdatum: 1 december 197a.
Partij
Z R
Z R
Z R
Koudebehandeling
0 weken 5 C 0 weken 5 C
0 3 weken 5 C 3 weken 5 C
5 weken 5 C 5 weken 5 C
Bloemen Belicht
189 192
182 204
160 178
per m2 Onbelicht
181 173
173 159
171 184
2e kwali Belicht
16,3 16,3
15,0 16,3
14,3 15,5
teit in % Onbelicht
18,3 16,2
18,0 15,3
12,3 13,4
Tabel 2. Invloed van koudebehandelingen en belichting op de bloemproduktie en kwaliteit van duizendschoon. Flantdatum: IS december 1979.
Partij
Z R
Z R
Z R
Koudebehandeling
0 weken 5°C 0 weken 5 C
4,5 weken 5°C 4,5 weken 5 C
7 weken 5 C 7 weken 5 C
Bloemen Belicht
230 196
195 191
172 191
per m2 Onbelicht
214 205
210 195
193 187
2e kwali Belicht
8,4 20,9
9,7 18,8
9,1 9,7
teit in % Onbelicht
10,7 20,1
8,6 22,7
9,7 10,4
n werd noch beïnvloed planting op 15 decem-n kunstmatige kou del ijk effect op het te de bewaring bij de kwali te i.t. De be-elichte bij beide'
lichting op het oogst-1/12/79 en 15/12/79
Bloemproduktie en kwaliteit
De bloemproduktie van de op 1 december geplante duizendschone door belichting, noch door koudebehandelingen. Bij de tweede ber was de bloemproduktie het hoogst bij die planten, die gee ontvingen. Belichting had ook bij de tweede planting geen dui aantal bloeintakken. Het percentage 2e kwaliteit nam af naarma 5 C langer duurde. Belichting had geen duidelijke invloed op lichte duizendschonen waren echter wel iets langer dan de onb plantingen. In Fig. 1 en Fig. 2 zijn invloed van koudebehandelingen en be tijdstip en de bloemproduktie op twee partijen, resp. geplant weergegeven.
Kasperiode
De oogsten van de duizendschonen, die op 1 en 15 december 1979 geplant waren, vingen op dezelfde datum aan en bereikten praktisch gelijk de datum van 50% bloei. De laatste bloemen van beide plantdata werden op 8 april 1980 geoogst. Belichting en koudebehandelingen gaven nauwelijks of geen bloeivervroeging. Partij R kwam iets later in bloei en bereikte ook iets later 50% van de oogst dan partij Z.
Conclusies
Belichting had geen of nauwelijks invloed op het bloei tijdstip, bloemproduktie en kwaliteit. Bij alle koudebehandelingen trad bij deze plantdata praktisch evenveel bloei op. Uit voorgaand onderzoek bleek 8 weken koude noodzakelijk te zijn voor bloei van duizendschoon.
122
e
TS a
-s;
te e
13 e ö
-e
13 3 o
13 o
•
1IIIIIHIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIII1IIIII1II1IIIII—
^
ai E
3 3
123
l
]
1
mi m m»
• m i m H mu iiiiiiiii mm
_ i i i i i i i i i i É i i i i i i i
Ç-+-^ s
«5 S K 'S
t o
r1. 3
Q K
O s » 4
3 «a
3 «3
o o CO
co
g.
» 3
3 a,
13 ft hi
124
Het percentage eerste kwaliteit nam toe bij langere koudebehandelingen (beproefd tot 7 weken 5 C).
EREMURUS BLOEISPREIDING BIJ EREMURUS
Th.M. van der Krogt Aalsmeer
Voor bloeivervroeging in kassen is het noodzakelijk dat het plantmateriaal geprepareerd wordt. Uit vorige proeven is gebleken dat een preparatiebehandeling ongeveer 20 weken vergt bij een temperatuur tussen 0,5 en 2°C. Het tijdstip waarop de planten in de beste conditie zijn voor een preparatiebehandeling voor vroege bloei of voor langdurige bewaring is niet bekend.
Opzet
Op 7 september, 3 oktober, 1 november en 7 december zijn planten van een partij E. stenophyllus var. stenophyllus ('Bungeï' ) gerooid. Het plantmateriaal voor vroege bloei is onmiddellijk na het rooien bij 2UC gezet en op 14 januari in de kas geplant. Voor de planttijden 14 april en 26 juni is het plantmateriaal bij 9°C gezet tot 20 weken voor het planten. Daarna hebben de planten bij 2°C gestaan tot het planttijdstip. Per behandeling zijn 24 planten opgezet. Ongeveer 70% van de planten waren dubbelneuzen, 26% waren enkelneuzen en enkele planten hadden 3 neuzen.
Resultaten
Bij controle van 10 planten op 7 september bleek dat in alle gevallen de bloemknoppen aanwezig waren. Op dat moment waren ze ongeveer 2 mm lang. Bij planten die op 7 december gerooid werden, waren de knoppen ca. 1 cm lang.
Knopontwikkeling in Eremurus stenophyllus var. phyllus (opname 13/12/79).
steno-
125
De bloeiresultaten van de eerste opplanting (14 januari) vielen tegen. De planten die op 7 december gerooid waren en in mindere mate de op 1 november gerooide planten, hadden nog te korte tijd bij lage temperatuur doorgebracht. Veel planten kwamen daardoor zelfs niet boven de grond. De planten die op 7 september en 3 oktober gerooid waren, groeiden goed uit. Veel knoppen, vooral van planten van de eerste rooidatum verdroogden echter tijdens de ontwikkeling, waardoor het bloeipercentage laag was. De vroeg gerooide planten met een voldoende lange koelperiode bloeiden sneller dan de laat gerooide planten. Van de planten die in april zijn geplant ontwikkelden die van de rooidatum 7 september en 3 oktober zich het beste. Tabel 1 geeft het aantal bloemen per behandeling aan. Omgerekend naar het aantal planten is bij deze behandelingen meer dan 1 bloem per plant gesneden. De planten van de rooidata 1 november en 7 december bloeiden slechter. In bloeitijd waren geen verschillen te zien. De opplanting op 26 juni voor late bloei, gaf teleurstellende bloeiresultaten. Bij slechts één plant werd een knop zichtbaar, maar deze kwam niet tot bloei.
Tabel 1. Invloed van rooi- en planttijd op de bloei (24 planten per behandeling).
Plantde
14/1 Aantal Bloemer Bloeitn
14/4 Aantal Bloemer B l oe i t i
26/6
turn
bloemen per
j d p lant
bloemen per
j d p lant
Rooid 7/9
3 0,1
14/4
32 1,3
16/6
geen
at
b l
urn
oei
3/10
13 0,5
25/4
25 1,0
16/6
1/11
6 0,2
16/5
15 0,6
16/6
7/12
2 0,1
19/5
13 0,5
16/6
Conclusie
Voor bloeivervroeging onder glas is de beste rooitijd september. Rekening houdend met de proefresul taten van 1979 (een koelperiode van 20 weken bij ca. 2°C) kan door in september te rooien tijdig over plantmateriaal beschikt worden. Planten vanaf februari tot april is gunstig. Planten in juni voor bloei in september houdt grote risico's in.
FREESIA GEBRUIKSWAARDE0NDERZ0EK NIEUWE FREESIA-CULTIVARS
Ing. C R . van Nes Aalsmeer
;rden knollen geplant van een aantal nieuwe Freesia-cultivars. lanting was het beoordelen van de gedragingen van verschillende slijke teeltomstandigheden. centraal geprepareerd en het voorafgaande jaar in een van de kas-station opgeplant geweest. De opplanting werd een aantal malen ;t gezamenlijke Freesia-comité van de V.K.C, en de Kon. Alg. Ver. ltuur. Daarnaast zijn er waarnemingen omtrent produktie, plantop-ïid verricht. In de proef werden 8 handelsrassen (testrassen)
In oktober 1979 wer Doel van deze oppl£ cultivars onder gel De knollen waren ce sen van het Proefsi beoordeeld door het van Bloembollencul bouw en houdbaarhei opgenomen. In het navolgend overzicht worden de cultivars telkens onderling vergeleken, waar-
126
bij de afwijkingen van het totaal gemiddelde worden vermeld. De produktiegegevens zijn afkomstig van 2 vakken knollen, elk van 50 stuks. Bij de cultivarbeschrijving is het gemiddelde waarderingscijfer van het keuringscomité met betrekking tot de gebruikswaarde opgenomen. Tevens wordt vermeld of de betreffende cultivar een getuigschrift kreeg.
Overzicht
C 1 a z i n a Geel, enkelbloemig. Valstar. Vroeg, lange, strakke kam met veel bloempjes. Smal, rechtopstaand blad. Haken en hoofdstelen voldoende stevig, maar wat dun. Gebruikswaarde 7,6. Getuigschrift Ie klas.
G a n t e 1 1 o Geel, enkelbloemig. Vreugdenhil, Honselersdijk. Vroeg, goede produktie van hoofdstelen en haken. Veel bloempjes op de kam. Fraaie bloemvorm. Heeft iets neiging tot duimen. Gebruikswaarde 7,3. Getuigschrift van Verdienste.
V e r o n a L ich tgee l , dubbelbloemig. Wülf inghoff . Wat korte kam met matige bloembezetting. Wat lage produktie van voldoende lange haken. Niet zo'n f raa ie b loe iw i j ze . Geen breekstelen. Gebruikswaarde 6,9.
C e r v i n Wit, enkelbloemig. Wülfinghoff. Goede produktie van hoofdsteel en haken, die gemiddeld wat kort zijn. Lange kam met veel bloemen. Wat slap, hangend, breed blad. Bloem is niet zo fraai. Goede bloeiwijze en stevige hoofdsteel. Wat grauwe knopkleur. Gebruikswaarde 6,9.
E l e g a n c e Wi t , enkelbloemig. Wülf inghoff . Wat korte haak, goed bezette kam. Fraaie bloem, goede b loe iw i j ze . Stevige hoofdsteel en haak. Smal, rechtopstaand b lad. Bloemknop i e ts donker. Gebruikswaarde 7,7. Getu igschr i f t Ie k las .
A l b i o n Wit, enkelbloemig. Wülfinghoff. Komt wat traag in bloei. Heeft iets neiging tot duimen. Wat korte kam met veel bloemen. Gelijkmatig gewas. Goede hoofdsteel en haken. Bloemkleur iets donker. Oogst gemakkelijk. Gebruikswaarde 7,4. Getuigschrift Ie klas.
S t e l l a Wit, dubbelbloemig. Wülfinghoff. Wat korte hoofdsteel met een korte kam. Niet zo'n gelijkmatig gewas. Niet zo'n mooie bloeiwijze. Grof blad. Heeft iets neiging tot duimen. Gebruikswaarde 6,5.
D a n d y Rood, enkelbloemig. V.d. Berg, Breezand. Opvallend lange hoofdsteel en haken. Iets neiging tot duimen. Gelijkmatig open gewas met opstaand stevig blad. Goede presentatie. Gebruikswaarde 7,2. Getuigschrift van Verdienste.
L i l l y Rood, dubbelbloemig. V.d. Berg, Breezand. Goede produktie van haken die wat kor t z i j n . Iets neiging t o t duimen. Bloem en b loe iwi jze z i j n n i e t zo f r a a i . Breed, r e d e l i j k s tev ig b lad. Gebruikswaarde 7,0.
A l e x a n d e r Lichtrood, dubbelbloemig. Penning.
127
Tabel 1. Versgewicht cijfers bij diverse behandelingen in de maten 2,5 en 3,5 cm.
Behandel ing
Weken 0 3 7
11 15 19 23 27
Maat 2,5 zacht
100,0 97,2 93,4 92,6 89,4 87,6 84,6 85,8
matig
100,0 94 87 87 81 80 74 74
9 0 6 8 3 9 5
ruw
100,0 91,5 81,8 76,6 71,5 69,9 67,5 67,4
Maat 3,5 zacht
100,ü 97,5 94,3 93,9 91,7 89,9 88,3 87,1
matig
100,0 93,9 84,1 81,4 77,9 74,9 70,6 68,4
ruw
100,0 96,8 33,1 76,1 74,4 66,6 64,7 62,2
VIRUSZIEKTEN BIJ FREESIA
Ing. H.J.M, van Dorst Naaldwijk
Het virusonderzoek bij Freesia is gedurende het gehele jaar onderbroken geweest in verband met het onderzoek van pseudo-slavergelingsvirus in sla en komkommer. In 1981 wordt het onderzoek van virusziekten bij Freesia voortgezet.
ONKRUIDBESTRIJDING BIJ FREESIA
De middelen chloorprofam en chloroxuron (Tenora tijk gebruikt. De onderzoekresultaten berusten toen gebruikte rassen, waarbij het ras 'Golden nader geïnformeerd te zijn over de nu gebruikte lingsproef ook het aspect gevoeligheid voor gan Bij de rassen 'Aurora', 'Ballerina', 'Blue Have 'Uchida' en 'Yellow River' werd 6 1 chloorprofa vergeleken met onbehandeld. De bespuiting werd bladeren-tijdens warm weer. Er is bij geen van ziehte van onbehandeld waargenomen.
Ing. W. den Boer Naaldwijk
n) worden al vele jaren in de prak-voor een groot deel alleen op de Yellow' de belangrijkste was. Om
rassen werd in de rassenbeoorde-gbare herbiciden aandacht besteed, n', 'Catalina', 'Miranda', 'Toska', n en 10 kg chloroxuron 50% per ha uitgevoerd op een gewas met drie de rassen verschil in stand ten op-
KWALITEIT-PRIJSRELATIES BIJ FREESIA
Ing. L. Oprel Aalsmeer
Zoals in Bloemisterij onder er eind januari - begin feb bij twee Freesia-cultivars te verklaren. In 1980 heeft Uit dit onderzoek is geblek' prijs van 'Ballerina' verkl worden door de steellengte, per bos. De steellengte, de positieve invloed op de pri tieve prijsirivloed. Bij 'Ballerina' kan de prij ter. Een later oogsttijdsti positieve invloed op de pri
zoek in Nederland ruari 1979 gegeve
'Aurora' en 'Ba" er een nadere an
en dat 67,2% van aard kan worden.
de steel diameter steeldiameter en
js. Een grotere d
over 1979 (p. 118) is vermeld zijn ns verzameld van aangevoerde bossen erina') met het doel prijsverschillen
alyse van de gegevens plaatsgevonden, de prijs van 'Aurora' en 40,1% van de Bij 'Aurora' kan de prijs verklaard
de duimvorming en het aantal haken het aantal haken per bos hebben een
uimvorming daarentegen heeft een nega-
s verklaard worden door de oogstweek en de steeldiame-p heeft een negatieve en een grotere steeldiameter een js. Relatief gezien is de invloed van de steeldiameter
130
op de prijs bij beide cultivars het grootst. Langere stelen bij 'Aurora' kenmerken zich door een kortere eerste bloem (minder rijp) en door een langere tweede bloem, hetgeen wijst op een gelijkmatiger ontwikkelde bloeiwijze (kam). Het verband tussen de steellengte en de lengte van de tweede bloem is vrij sterk. Nieuw onderzoek is wenselijk met het oog op deze relatie. De houdbaarheid van de tak wordt bij 'Aurora' en 'Ballerina' niet beïnvloed door de rijpheid (lengte van de eerste bloem), maar door de lengte van de tweede bloem. Een grotere lengte van de tweede bloem heeft een positieve invloed op de houdbaarheid.
GERBERA SORTIMENT GERBERA
Ing. J. Bulthuis Eel de.
Gerbera sortimentsproef waarin opgenomen 2 nachttemperaturen: minimaal 10°C en minimaal 14 C. In deze proef zijn een 15-tal nieuwe klonen opgenomen, afkomstig van verschillende bedrijven. Op 3 juli 1980 werd de proef ingeplant, uiteraard in 2 kassen. Het aantal herhalingen is 5. De klonen waren met vermelding van de leveranciers : Andringa : 'Mariola' .)
'Amarantha' 'Yellow Clementine'
Florist : 'Jeanette' 'Friedal' ' Claudia'
Terra Nigra : 'Terra n i v a l i s ' . ) 'Terra mix' 'Terra maxima' .) T. 484 .)
Preesman : 'Zargo' .) 'Rogo' 'Oranje Wonder Verbeterd' 'Pregold' 'Geel Zwago'
Het plantmateriaal
Het uitgangsmateriaal was zeer uiteenlopend en variërend van men's teems te k (de met .) aangeduide namen) tot gewoon stek. In beide categoriën kwamen belangrijke grootteverschillen voor. Zeer afwijkend was 'Rogo': kopstek met volledig uitgegroeide en ingekorte bladeren, 'Mariola' is zowel afkomstig van gewoon stek als van meristeem, opgeplant ter onderlinge vergelijking, maar de meristeemplantjes werden 14 dagen later geleverd evenals de plantjes van 'Yellow Clementine'. De ontwikkeling van de planten was goed. Er was een vrij duidelijke correlatie tussen de grootte van het plantmateriaal en de ontwikkeling van het gewas gedurende de eerste groeiperiode, maar deze verschillen vervaagden vrij snel.
Resultaten
De ingebrachte verschillen in nachttemperatuur werden eerst omstreeks half oktober bereikt, zodat eventuele verschillen in bloemproduktie per kas nog niet het gevolg kunnen zijn van deze temperaturen. Derhalve zijn de resultaten van beide kassen gemiddeld en beperkt dit verslag zich tot de onderlinge vergelijking van de klonen. In Tabel 1 zijn de resultaten vermeld van september t/m november 1980 in aantallen bloemen per 100 m2 bruto kas.
131
Tabel 1. Aantal bloemen per 100 mZ bruto kas in de periode sevtember t/m november 1980 bij verschillende klonen.
1. Geel Zwago 2. Yellow Clemen 3. Rogo 4. Amarantha 5. Terra nivalis 6. Pregold 7. Zargo 8. Jeanette
Proefgemiddelde
tine 2186 2160 2160 1980 1800 1569 1517 1389
1463
9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.
Mariola Orange Wonder Verbeterd Mariola (meristeem) Friedal Terra fiix T 484 Claudia Terra maxima
1389 1337 1209 1132 1106 1106 720 643
Uit Tabel 1 blijkt dat slechts 7 van de 16 objecten boven het proefgemiddelde uitkwamen. Er zijn dan ook zeer uiteenlopende verschillen tussen de diverse klonen. Het hoogste aantal bloemen was meer dan 3 x zo groot dan het laagste aantal.
Beschrijving klonen
G e e l Z w a g o Geel met zwart ha r t . Deze kloon gaf de hoogste produkt ie. De sor te r ing was s lecht doordat de steel lengte veel te wensen o v e r l i e t . De gemiddelde lengte was ca. 42 cm. De stengel is s tev ig maar de bloem is soms te k l e i n . D i t zou veroorzaakt kunnen worden doordat de groei van de p lant gering i s . De bloemproduktie gaat als het ware ten koste van de p lan t .
Y e l l o w C l e m e n t i n e Zachtgele bloemkleur. Zeer hoge produktie (werd 14 dagen l a t e r geplant ) . Zeer lange bloemsteel; v r i j s lap en daardoor veel "krom", wat de sor te r ing n ie t ten goede kwam en een te laag percentage Ie soort t o t gevolg had.
R o g o Dieprode bloemkleur. Zeer hoge produktie met een goede sortering ondanks dat er nogal wat "kort" in voorkomt; de gemiddelde lengte was ca. 60 cm. Er kwamen nogal wat afwijkende bloemen in voor. Bij het incuppen laten de bloemblaadjes gemakkelijk los.
A m a r a n t h a De l i l a k leur i s , t e r v e r g e l i j k i n g , i e ts f l e t s e r dan van 'C laud ia ' . De produktie was zeer goed. De sor ter ing was matig goed als gevolg van het f e i t dat de steel maar matig s tev ig t o t slap was. De s teel lengte was goed; gemiddeld ca. 60 cm.
T e r r a n i v a l i s Wi t , t e r ve rge l i j k i ng i e ts minder helder dan ' D e l p h i ' . Goede bloemproduktie. De steel was soms wat minder s t e v i g ; breekt gemakkel i jk, maar desondanks nog wel een goede so r te r ing . De gemiddelde lengte was 50 cm en daardoor dus wel eens wat ko r t . Van de door meristeemcultuur vermeerderde klonen gaf deze de hoogste produkt ie. B i j het incuppen l i e t en de bloemblaadjes gemakkelijk l os .
P r e g o 1 d Geel met "gouden" randjes aan de bloemblaadjes. Een matig goede bloemproduktie. De bloemsteel was gemiddeld 55 cm lang en voldoende tot goed stevig. De sortering was goed, hoewel er nogal wat afwijkende, vergroeide bloemen voorkwamen.
Z a r g o Bloemkleur zacht, wat flets oranje. De bloemproduktie was matig tot goed. Stevige bloemsteel met een gemiddelde lengte van ruim 60 cm. De sortering was matig, doordat er nogal wat "krom" voorkwam en een aantal bloemen wat afwijkend zwak en klein bleven.
132
J e a n e t t e Zachtrose, gevulde bloem. Gaf een matige produktie met een zeer goede sortering. De bloemsteel was zeer stevig, gemiddeld 50 cm lang, zodat er nog wel eens een te korte steel voorkwam. Leek iets gevoelig voor meeldauw te zijn.
F r i e d a 1 Oranje-gevulde bloem. Matige tot lage produktie met matig goede sortering. De steel was soms wat slap en veroorzaakte met zijn gemiddelde lengte van 70 cm nogal wat "krom". Leek iets gevoelig te zijn voor meeldauw.
M a r i o 1 a Bloemkleur oranje met i e ts l i ch te re meeldraden dan 'Oranje Wonder Verbeterd ' . De bloemproduktie was mat ig. Goede t o t matig stevige steel met een gemiddelde lengte van 65 cm. De sor ter ing was matig met een nogal hoog percentage 3e soort . Van deze kloon is ook stek van meristeemcultuur opgenomen. Deze planten werden 14 dagen l a t e r geplant. De resul taten bleven i n vele opzichten even achter , i e t s lagere produktie en de bloemsteel i e ts ko r te r , maar ook i e ts slapper en tens lo t te wat meer waardeloze bloemen.
O r a n j e W o n d e r V e r b e t e r d Bloemkleur oranje. De bloem l i j k t veel op 'Ma r i o l a ' . De meeldraden z i j n echter wat donkerder en de achterkant van de bloemblaadjes is enigszins groenachtig. De vorm van de bloem is wat p l a t t e r doordat de bloemblaadjes wat verder z i j n teruggebogen. De p r o d u k t i v i t e i t was mat ig, met een goede so r te r ing . De v r i j korte s t e e l , gemiddeld 50 cm, was zeer s tev ig . Ér kwamen nogal wat afwijkende (waardeloze) b loemen voor.
T e r r a m i x Bloemkleur zachtgeel met rose rond het hart. Matige tot lage produktie met goede sortering. De bloemsteel was stevig, maar soms wat kort, gemiddeld 55 cm. Er kwamen nogal eens fasciate bloemen of twee bloemen op één steel voor.
T 4 8 4 Geel van bloemkleur. Produktie matig t o t laag, matige so r te r ing . Veel 3e soor t . Steel s t ev i g , maar wat k o r t , gemiddeld 50 cm.
C l a u d i a Mooie heldere lila bloem. Zeer lage produktie met zeer goede sortering. Bloemsteel kort, gemiddeld 50 cm. Wat afwijkende bloemen.
T e r r a M a x i m a Helder rode bloemkleur. Laagste produktie en zeer matige sortering. Bloemsteel redelijk stevig, maar te kort (gemiddeld 45 cm). Steel bros. Veel 3e soort en afwij-kers. Bij incuppen lieten soms bloemblaadjes los. Samenvatting
Het is nog te vroeg om te oordelen, maar de resultaten van deze eerste maanden gaven zulke grote verschillen te zien, niet alleen in produktie maar ook in kwaliteit, dat verondersteld mag worden dat niet alle nieuwe klonen een positieve bijdrage zullen kunnen leveren aan het bestaande sortiment. Verdere produktiecijfers moeten worden afgewacht, waarbij dan tevens de invloed van de verschillende nachttemperaturen kan worden nagegaan.
INVLOED VAN NACHTTEMPERATUUR OP DE SCHEUT- EN BLOEMPRODUKTIE VAN GERBERA
Ir. L. Leffring Aalsmeer
In drie kasafdelingen zijn vanaf 22 juni 1979 t/m eind juni 1980 de Gerberaklonen 'Appelbloesem', 'Clementine' en 'Delphi' geteeld bij verschillende nachttemperatu-
133
ren. Tot 24 september is in alle afdelingen een dagtemperatuur van 21 C en een nachttemperatuur van 18 C aangehouden. Daarna is de stooktemperatuur ingesteld op 17°C overdag en resp. 15, 12 en 9°C 's nachts. In alle afdelingen was grondverwarming aanwezig (watertemperatuur ca. 40 C). De volgende waarnemingen zijn verricht: 1. Aantal zijscheuten per plant. 2. Bloemproduktie per plant. 3. Aantal dode knoppen per plant. 4. Bloemkwaliteit (steellengte en bloemdiameter). 5. Gemiddelde gerealiseerde nachttemperatuur.
Resultaten
Zijscheuten
Het aantal zijscheuten per plant wordt beïnvloed door de nachttemperatuur (Tabel 1). Bij de laagste temperatuur zijn de meeste zijscheuten gevormd. In deze tabel is het aantal zijscheuten vermeld dat op 3 januari aanwezig was, omdat deze scheuten bepalend zijn voor de daaropvolgende bloemproduktie. Behalve een temperatuurin-vloed is er ook een verschil in kloonreactie. 'Appelbloesem' en 'Clementine' maken aanzienlijk meer zijscheuten dan 'Delphi'. Bovendien reageert 'Delphi' ook veel minder.
Tabel 1. Aantal zijscheuten per plant op 3 januari 1980.
KI oon
'Appelbloesem' 'Clementine' 'Delphi '
Gemiddeld
Nachttempera 15
1,3 1,3 0,5
1,1
tuur in 12
1,6 1,3 0,8
1,2
°C 9
2,1 2,0 0,9
1,7
Gemiddeld
1,7 1,5 0,8
3loemproduktie
De bloemproduktie per plant neemt gemiddeld toe naarmate de nachttemperatuur lager is (Tabel 2). Tussen de klonen is weer een verschil in reactie. 'Appelbloesem' en 'Delphi' produceren evenveel bloemen bij 12 en 9 C, terwijl 'Clementine' duidelijk de voorkeur geeft aan 9 C 's nachts. Vergelijkt men de gegevens van Tabel 1 met die van Tabel 2, dan blijkt hieruit duidelijk dat het aantal scheuten een belangrijke factor is voor de bloemproduktie, met andere woorden hoe meer zijscheuten hoe meer bloemen.
Tabel 2. Aantal bloemen per plant van 1 oktober 1979 - 19 juni 1980.
Kloon
'Appel bloesem' 'Clementine' 'Delphi '
Gemiddeld
Nachttempe 15
19,5 18,0 14,2
17,2
ratuur in C 12
22,2 18,2 16,0
18,8
9
22,0 21,7 15,8
19,8
Gemiddeld
21,3 19,3 15,4
Dode knoppen
Het aantal dode knoppen per plant werd in deze proef niet beïnvloed door de verschillende nachttemperaturen. Het percentage was bij alle behandelingen even groot.
134
b l o e m p r o d u k t ie pe r p l a n t
1 l
t~! W
'O r*
•
F X" ^ C\3
tn ^ i
o » •fl ^ l"l
«, s1
^
«5
3
Cu
Ru
» 3
£
13
136
B loerrikwa liteit
De bloemkwaliteit is in dit geval uitgedrukt in bloemdiameter en steellengte. In de wintermaanden werden in alle kasafdelingen de stelen van alle klonen korter en kleiner. De hoeveelheid licht speelt hier dus ook een rol. De klonen verschilden echter onderling in de mate van reactie. Zo werd de bloem-steel van 'Clementine' kwalitatief beter (steviger en korter) naarmate de nacht-temperatuur lager was. Bij 'Delphi' was weinig verschil waar te nemen. Bij 'Appelbloesem' daarentegen was de bloemsteel soms te kort bij de laagste nachttempera-tuur en bovendien werd de kwaliteit van de bloemen in de wintermaanden zo slecht dat ze niet geveild konden worden.
Nachttemperatuur
De gemiddelde gerealiseerde nachttemperaturen zijn weergegeven in Figuur 1. Hieruit blijkt dat de ingestelde nachttemperatuur van 15 C in een groot gedeelte van het jaar werd bereikt (24 september 1979 - 30 maart 1980). De nachttemperatuur van 12 C is in de periode van 15 december 1979 tot 15 februari 1980 bereikt. Een nachttemperatuur van 9 C is, behalve in de 3e week van januari, niet voorgekomen: wel is tussen 15 december en 15 februari de gemiddelde nachttemperatuur ca. 10,5 C geweest. Dit wel zeggen dat de temperatuur hier toch lager is gekomen dan in de kasafdeling van 12 C. Figuur 2, waarin het verloop van de bloemproduktie tijdens de proefperiode is weergegeven, laat echter zien dat de produktie tot half februari in alle kasafdelingen hetzelfde was. Pas daarna worden er verschillen in bloemproduktie waargenomen. De kasafdeling met de laagst ingestelde (en behaalde) nachttemperatuur geeft dan de meeste bloemen en de kasafdeling met de hoogste nachttemperatuur de minste. Het afnemen van de produktie in de winter wordt dan ook niet veroorzaakt door de temperatuur, maar door de geringe hoeveelheid licht, die in deze periode van het jaar optreedt. Na half februari neemt bij de toenemende lichtintensiteit ook de bloemproduktie toe.
Conclusies
Een lage temperatuur is gunstig voor de vorming van zijscheuten. De bloemproduktie neemt toe naarmate er meer zijscheuten gevormd worden. Het optreden van dode bloemknoppen wordt niet be'ïnvloed. De invloed van de nachttemperatuur op de kwaliteit van de bloem is kloon-afhanke-lijk. Het licht is in de winter de beperkende factor geweest en niet een lage nachttemperatuur. Een nachttemperatuur van 12°C kon in ieder geval worden aangehouden. Een aantal klonen bieden de mogelijkheid om nog lager te gaan.
VERDROGINGSSCHADE BIJ GERBERA
Ir. N. van Berkel Naaldwijk
Uit het onderzoek in het vorige jaar bleek, naarmate een hoger CÛ2-gehalte werd aangehouden, dat meer bladeren afstierven (zie Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 118). Door het incidenteel binnendringen van rookgassen in de cellen met de verschillende COo-gehalten was het niet duidelijk of er mogelijk een invloed van NOx was uitgegaan op het bladafsterven. In het verslagjaar is opnieuw nagegaan wat de invloed van verschillende C0,-gehal-ten was, maar nu van zuivere C0„ (uit een tank) op het afsterven van blad Gij Gerbera, ras 'Marleen'. De CO,-gehalten waren gemiddeld 0,06 (controle); 0,14; 0,26 en 0,45%. Er waren 12 celfen, met elk 16 planten. De behandelingen vonden dus in drievoud plaats. Op 19 februari begon de proef. De temperatuur in de nacht was
137
ongeveer 16 C, en overda lag tussen 80 en 90%. Vooral bij de hogere geh gele stippen, steeds mee en bij voldoende omvang geteld. Hoe hoger de geh men. Na vier weken waren significant, na acht en Na elf weken werden ook kleiner naarmate de C02 cant. Minder levende bfa volgen voor de bloemprod bloemproduktie ook zeer produktie. Bij het gehal ziehte van de controle ( bij verschillende gewass bladafsterving optreedt gehalte ligt. Dit zal na
g 20-25 C of hoger bij zonnig weer. De luchtvochtigheid
alten ontstond schade o r, tot chlorotische ple gingen de bladeren dood alten waren, hoe meer a
de verschillen tussen elf weken zeer signifie de aantallen levende bl gehalten hoger waren. D deren betekent kleiner uktie. Vanaf een zeker significant. Hoe hoger te van 0,14% was het ne 0,06%). De vraag rijst en het optimale gehalte en of mogelijk het opti der worden onderzocht.
p het blad. E kken ontstond'
De aantalle fgestorven bl de aantallen ant. aderen geteld e ve rsch i l len assimilerend ogenblik ware het C0?-geha gatievé ef fec of b i j een ge
voor fotosyn mum voor prod
r verschenen kleine en. Deze stierven af, n dode bladeren werden aderen werden waargeno-bij de gehalten niet
De aantal len waren waren zeer s i g n i f i -
oppervlak. D i t had ge-n de versch i l len in t e , hoe lager de bloem-t al dui del i j k ten op-hal te van 0,10% dat these i s , ook sterkere ukt ie b i j een lager
MANGAANCHELAATTRAPPENPROEF BIJ GERBERA IN EMMERS
Dr.Ir. R. Arnold Bik Th.J.M. v.d. Berg
M. Warmenhoven Aalsmeer
Het doel van deze proef i s de geschiktheid van Mn-DTPA (6% Mn) als mangaanmest-s to f b i j gerbera na te gaan. In de proef werd het Mn-DTPA in etappes gedoseerd; hiermee werd begin mei begonnen, d i t is acht weken na het inp lanten. Per keer werd 200 cc per emmer van een 1% Mn-DTPA-oplossing gegeven. Er waren v ie r objecten; de f requent ie van toediening was voor object 1 , 2, 3 en 4 resp. nul ( con t ro le ) , 1 x per 4 weken, 1 x per 2 weken en 1 x per week. Medio augustus werd met de dosering van de Mn-DTPA-oplossing gestopt, omdat z ich overmaatsverschijnselen ( lepelvormigheid en paars-blauwe verk leur ing van de bladeren) b i j object 3 en 4 voordeden. De t o ta le Mn-DTPA-gift bedroeg voor object 1 , 2 , 3 en 4 resp. 0, 8, 16 en 32 g Mn-DTPA per emmer. De proef gebeurde in zesvoud (een proefvak = 4 emmers). De planten van de cv. 'Romeo' stonden in 15 l i t e r emmers, die waren gevuld met een middelzware k leigrond (pH-water 7 ,0) . In Tabel 1 staan de voornaamste resul taten van de proef weergegeven.
Tabel 1. Resultaten van de proef met Mn-DTPA.
Waarneming
Bloemen/vak Bl adkleurci Mn-grond ') Fe-grond ') Mn-grond Fe-grond Mn-grond Fe-grond Mn-grond Fe-grond
6/6 tot 1/10 jfer 1/7
24/7 24/7 25/8 25/8 26/11 26/11 26/11 (gestoomd) 26/11 gestoomd
Mn-blad mg/kg 25/8 Fe-blad mg/ <g 25/8 Mn-blad mg/kg 17/10 Fe-blad mg/ <g 17/10
Totale 0
30,3 1,9 0,01 0,11 0,01 0,73 0,01 0,08 0,04 0,16
10,3 63,0 12,1 68,0
gift Mn-DTPA in 8
38,3 2,5 0,15
12,0 0,02
10,50 0,02 7,31 0,29 7,01
14,0 93,0 6,6
88,0
g per emmer 16
41,0 2,9 0,70
30,4 0,05
19,75 0,02
13,23 0,46
11,53 21,4
128,0 10,4 87,0
32
38,8 3,1 1,19
41,1 0,13
25,0 0,03
13,05 1,14
13,78 29,9
120,0 11,6
123,0
' ) i n mg/l in het 1:2-volurne-extract. 138
Toediening van Mn-DTPA had een gunstig effect op de bloemopbrengst; deze was het best bij object 3. Op 1/7/80 reageerde de bladkleur gunstig op Mn-DTPA; bij de objecten 3 en 4 was de bladchlorose, die bij object 1 zeer hevig was, praktisch afwezig. Later werd de bladkleur en het algehele uiterlijk van de planten bij object 3 en 4, en nog later zelfs ook bij object 2, weer minder als gevolg van de overdosering. Het water-oplosbare mangaan nam toe bij hogere Mn-DTPA-giften, althans eind juli. Dit gehalte liep bij de objecten 2, 3 en 4 echter weer spoedig terug, toen de giften werden gestopt. Eind november was van het effect van Mn-DTPA op het Mn (1:2)-cijfer nauwelijks iets terug te zien. Ofschoon het op basis van de grotere stabiliteit van Fe-chelaat ten opzichte van die van Mn-chelaat kon worden verwacht, is het toch verrassend hoe sterk het Fe (l:2)-cijfer als gevolg van de Mn-DTPA-gift opliep. Dit cijfer vertoonde later eveneens een teruggang, maar lang niet in die mate als het Mn (l:2)-cijfer. Het Mn- resp. Fe-gehalte in het blad, bepaald in augustus en november weerspiegelde duidelijk het verloop van het Mn- en Fe (l:2)-cijfer. Uit de snelle teruggang van het Mn (l:2)-cijfer en het Mn-gehalte in het blad bij de objecten 2, 3 en 4 kan worden geconcludeerd dat de werkzaamheid van Mn-DTPA van relatief korte duur is. De vraag kan worden gesteld öf, en zo ja, in hoeverre Mn-DTPA het mangaan dat bij het stomen van de grond vrijkomt beïnvloedt. Om dit te kunnen beantwoorden werd na afloop van de proef een deel van de grond gestoomd. Uit een vergelijking van de Mn (l:2)-cijfers van de gestoomde en de ongestoomde grond kan een bevestigend antwoord worden opgemaakt. Het Fe (l:2)-cijfer werd door het stomen echter niet beïnvloed.
PROEF MET VIER GRONDONTSMETTINGSBEHANDELINGEN BIJ GERBERA IN EMMERS
Dr.Ir. R. Arnold Bik Th.J.M. v.d. Berg
M. Warmenhoven Aalsmeer
In de praktijk treedt bij gerbera nogal eens ernstig bladchlorose annex -necrose op. Het doel van deze proef is de oorzaak van deze groeistoornissen op te sporen. De proef omvatte de volgende vier grondontsmettingsbehandelingen: Dl onbehandeld (= controle D2 stomen D3 methylbromide (overeenkomend met 100 g per m2) D4 methylbromide (overeenkomend met 200 g per m2) De proef werd begin maart ingezet en eind november beëindigd. Planten van de cv. 'Romeo' stonden in 15 liter emmers opgevuld met een middelzware kleigrond (pH-wa-ter 7,0). De proef was in zesvoud aangelegd (één proefvak = 4 emmers). In Tabel 1 staan de voornaamste resultaten van de proef weergegeven. Stomen (D2) gaf de hoogste opbrengst; beide methylbromide-objecten waren iets beter dan de controle. De reactie van de bladkleur verliep gelijk aan die van de opbrengst; bij D2 was de bladkleur geheel normaal, bij Dl vrijwel geel. Stomen van de grond gaf een duidelijke verhoging van het Mn (l:2)-cijfer, dit laatste liep in de loop van het jaar geleidelijk aan terug. Het Mn (l:2)-cijfer was op 4 maart bij D3 en op 24 juli bij D3 en D4 iets hoger dan bij Dl. Dit vormt dus een aanwijzing dat methylbromide een gering verhogend effect heeft op het Mn (l:2)-cij-fer. Methylbromide verhoogde, zoals verwacht kon worden, zeer duidelijk het Br (1:2)-cijfer; tussen D3 en D4 was echter geen verschil. Verrassend en onverklaarbaar is dat het stomen het Br (l:2)-cijfer zo sterk deed toenemen. Het effect van de proefbehandelingen op het Mn-gehalte in het blad verliep parallel aan dat op opbrengst, bladkleur en Mn (1:2) -cijfer. Het Mn-gehalte bij D2 was voldoende om een normale bladkleur te bewerkstelligen; bij Dl was het duidelijk
139
ontoereikend.
Tabel 1. Resultaten van de proef met grondontsmettingsbehandelingen.
Waarneming
Bloemen/vak 6/6 tot 1/10 Bladkleurcijfer 3/7 Mn-grond ') 4/3 Br-grond ') 4/3 Mn-grond 24/7 Fe-grond ') 24/7 Mn-grond 17/10 Fe-grond 17/10 Mn-blad mg/kg 17/10 Fe-blad mg/kg 17/10 Br-blad mg/kg 26/11
Objecten Dl
27,3 1,0 0,01 0,5 0,01 0,07 0,01 0,06 9,4
61,0 23,0
D2
50,5 3,1 0,10
13,65 0,05 0,07 0,02 0,07
35,0 59,0 41,0
03
33,3 2,1 0,02
20,02 0,02 0,06 0,00 0,08
14,9 58,0
130,0
D4
30,0 2,0 0,01
20,02 0,02 0,06 0,01 0,06
13,8 52,0
110,0
') in mg/l in het 1:2-volurne-extract.
Het Br-gehalte in het blad liep parallel met het Br (l:2)-cijfer. Geconcludeerd kan worden dat de reactie van het gewas op de proefbehandelingen op die van de mangaanvoorziening kan worden teruggebracht. Van een schadelijk effect van broom is uit deze proef niets gebleken.
BORIUM- EN ZINKTRAPPENPROEF BIJ GERBERA OP STEENW0L
Dr.Ir. R. Arnold Bik Th.J.M. v.d. Berg
M. Warmenhoven Aalsmeer
Het doel van deze proef was de optimale borium- resp. zinkconcentratie van de voedingsoplossing voor gerbera op steenwol vast te stellen. De boriumtrappen waren: 0, 0,15, 0,30 en 0,60 mg B/l; de zinktrappen: 0, 0,2, 0,4 en 0,8 mg Zn/l. De proef werd in zesvoud aangelegd; één proefvak omvatte zes planten. De gerbera-kloon was 'Helios'. De bloemopbrengst per vak over de periode van 27 juni tot 11 november bedroeg bij de vier B-trappen: 45,3, 60,5, 53,0 en 51,2; bij de vier Zn-trappen: 46,5, 45,2, 53,0 en 52,7. Het B-gehalte in het blad in september was bij de vier B-trappen: 10,0, 43,2, 51,0 en 60,7 mg/kg. Het Zn-gehalte in het blad bij de vier Zn-trappen was: 28, 29, 37 en 59 mg/kg. Uit de opbrengstgegevens zou kunnen worden opgemaakt dat B2 met een B-gehalte in het blad van 43,2 mg/kg en Zn3 met een Zn-gehalte in het blad van 37 mg/kg optimaal zijn. De proef is echter vanaf juli ernstig verstoord door een ernstige en hardnekkige aantasting van de mineervlieg (Lyriomyza), zodat op de proefgegevens weinig peil valt te trekken. Of er bladsymptomen in verband met de behandelingen zijn opgetreden kon uiteraard niet worden vastgesteld. Daarom zal deze proef in 1981 worden herhaald.
140
GEVOELIGHEID VAN GERBERA VOOR FUSARIUM-ISOLATEN
Ir. H. Rattink Aalsmeer
In twee proeven werden Gerbera's kunstmatig geïnoculeerd met Fusarium oxysporum en F. redolens-isolaten uit Gerbera, anjer, Freesia, Cyclamen en Chrysant. In geen van de beide proeven bleken de Gerbera's aangetast te worden door de Fusarium-!4 sol aten.
BESTRIJDING VAN PHYTOPHTHORA CRYPTOGEA BIJ GERBERA
Ing. F. "•. Dirkse Aalsmeer
In de teelt van Gerbe door de schimmel Phyt de wortels aan. Vervo verwelkt en afsterft, een goede grondontsme teelt geen aantasting diepte plaatsvindt en tasting bestaan. Er i teelt wanneer een aan werden een drietal fu cryptogea.
ra treedt regelmati ophthora cryptogea lgens groeit de sch
De beste bestrijdi tting. Toch biedt d
optreedt. Doordat door de huidige ve
s in de praktijk da tasting optreedt, n ngiciden vergeleken
g sterke uitval op die veroorzaakt wordt Deze bodemschimmel tast de Gerbera via
.immel door in de stengel waarna de plant ng wordt bereikt door het uitvoeren van lit onvoldoende zekerheid dat tijdens de grondontsmetting maar tot een. beperkte rmeerderingsmethode blijft de kans op aan-
.n ook behoefte aan middelen die tijdens de log toegepast kunnen worden. In deze proef
op hun werkzaamheid tegen Phytophthora
Opzet en uitvoering
Gerberap.lantjes van de cultivar 'Lila met RHP-grond. De planten werden in 4 met middelen, concentraties en hoevee oppotten werden de planten geplaatst m. De planten kwamen hierbij in humeu graad. Deze bestond nl. voor 25% uit was opgetreden. Op ieder van de 4 tabletten werden 4 te met 28 planten in een plantverband 23/7/80 werden de planten aangegoten aan fytotoxische effecten en uitval, (zie Tabel 1).
Wonder' werden opgepot in 10 plastic potten groepen verdeeld en na 5 dagen aangegoten
lheid als vermeld in Tabel 1. Drie weken na in betonnen tabletten van 4,50 x 1,80 x 0,30 ze kleigrond met een zeer hoge besmettings-grond waarop 100% uitval door P. cryptogea
behandelingen gezet. Iedere behandeling start-van 25 x 25 cm. Direct na het verplanten op
(zie Tabel 1). Waarnemingen werden verricht Acht weken na planten werd opnieuw aangegoten
Tabel 1. Gebruikte middelen, concentraties en hoeveelheden per plant.
Aangietbehandeling 1 2 3
Hoeveelheid vloeistof pe plant in ml
Behandel ing
Onbehandeld Fongarid 25 WP Ridomil 25 WP Aliette 80 WP
r 60 250 500
Concentraties
0,2% 0,2% 0,1% 0,1% 0,3% 0,3%
0,2% 0,05%
Waarnemingen
141
Uitval
Uitval door Phytophthora trad zeer snel op. Het verloop van de aantasting is weergegeven in Tabel 2.
Tabel 2. Eerste uitval in dagen na planten en verloop van de aantasting door P. cryptogea.
Behandeling
Onbehandeld Fongarid Ridomi1 Aliette
Eerste ui in dagen planten
14 35 70 19
tval na
Totale uitval (in weken) na planten)
4 6 8
50 97 109 - 1 1 .
30 77 109
door plan
10 110
3 -
112
P. cryptogea ten bij
12 112 12 5
vier
14
35 32
op diverse herha"
16
55 •65
ingen
17
69 73
tijdstippen (totaal 112
18
83 87
Fytotoxisohe effecten
Drie weken na planten trad in alle met Ridomi! behandelde planten sterke geelver-kleuring (chlorose) van het blad op. De bladschijf werd geel-wit van kleur, terwijl de nerven groen bleven. De bladranden vergeelden het sterkst. In het later gevormde blad nam dit verschijnsel langzaam af. Na de derde gietbehandeling traden deze verschijnselen niet op. Ook de met Aliette behandelde planten reageerden sterk. Ongeveer 4 weken na planten vertoonden deze planten lichte chlorose. Het nieuw gevormde blad bleef smal, terwijl de lintbloemen niet uitgroeiden.
Conclusies
Ridomi1 en Fongarid gaven aanvankelijk een goede bescherming tegen een aantasting door Phytophthora cryptogea. Bij de tweede behandeling werd te laat en/of met te weinig middel per plant aange-goten. Aliette gaf geen bescherming tegen P. cryptogea.
BEHANDELING VAN GERBERABLOEMEN TER VOORKOMING VAN EEN BOTRYTISAANTASTING TIJDENS OPSLAG EN TRANSPORT
Ing. F.B. Dirkse Dr.Ir. W. Sytsema
Aalsmeer
Evenals ii, chrysant, anjer en Freesia kunnen ook in Gerbera na de oogst aantastingen van Botrytis optreden. Bij dit gewas is sprake van een continue bloempro-duktie. Daarom is het niet zinvol hier voor de oogst of tijdens de oogstperiode een of enkele ruimtebehandelingen met fungiciden uit te voeren. De voorkeur gaat dan ook uit naar een behandeling na de oogst. Om residu en bloembeschadiging te voorkomen komt een directe bespuiting van de bloemen met zeer kleine hoeveelheden spuitvloeistof (ULV) waarschijnlijk het meest in aanmerking. In de volgende reeks proeven is met uitzondering van proef I gewerkt met een zogenaamde ULV-fogger van het merk Thiokol.
Proef I
Om de invloed van een aantal middelen op bloemen van Gerbera te onderzoeken werden Gerberabloemen gedompeld in een reeks middelen. Voor deze middelen en de gebruikte concentraties zie Tabel 1. Aan de dompel vloeistof werd steeds 0,03% Agral LN toegevoegd. Per behandeling werden 15 bloemen van de cv. 'Appelbloesem' en 15 bloemen
142
van de cv. 'Clementine' gedompeld. Na l\ uur drogen waren de lintbloemen geheel droog, maar de bloemharten nog niet. De bloemen werden nu per 5 ingehoesd, bijge-sneden en in de koelcel (ca. 2 C) op water gezet. Elf dagen later volgde een periode waarbij de bloemen gedurende 24 uur bij 20 C stonden. Deze temperatuurschok diende om een Botrytisaantasting te bevorderen. Hierna volgden nog 5 dagen bij 2 C. De beoordeling vond dus 17 dagen na de behandeling plaats. Hierbij werd gelet op smet, pokken en het optreden van schade. De resultaten staan vermeld in Tabel 1.
Tabel 1. Optreden Van Botrytis in Gerberabloemen na dompeling in diverse fungioi-den.
Behandeling
Onbehandeld (water) Rovral vlb. exp. 1861 idem Rovral vlb. exp. 1862 idem Ronilan vlb. idem Derosal vlb. BTS 40542 (prochloraz) idem
0,05% 0,1% 0,05% 0,1% 0,05% 0,1% 0,1% 0,07% 0,1%
Aan tal 'Appel
13 10 8 7 9 9 6
12 8 4
aangetas bloesem'
te bl oemen ' Clementine '
15 0 1 0 0 4 3
10 1 0
Ronilan veroorzaakte lichte schade aan bloemen van 'Clementine'. Op de bloemen ontstonden bruine strepen. BTS 40542 veroorzaakte zowel bij 'Appelbloesem' als bij 'Clementine' bruine en zwarte punten aan de lintbloemen. Rovral en BTS 40542 voorkwamen in deze proef een Botrytisaantasting het beste.
Proef II
In deze proef werd een directe behandeling van de bloemen vergeleken met een 'ruimtebehandeling' van een kleine ruimte. Per behandeling werden 15 bloemen van de cv. 'Clementine' behandeld (zie Tabel 2 ) . De bloemen waren voor de behandeling op water in een emmer geplaatst. Alle behandelingen werden uitgevoerd met behulp van de zgn. ULV-fogger. Bij de behandelingen 1, 2 en 3 werd op een afstand van 2 meter vanuit vier richtingen totaal 20 ml vloeistof naar de bloemen verneveld. Aan deze spuitvloeistof werd 0,03% Agral LN toegevoegd. De ruimtebehandeling werd uitgevoerd door de bloemen in een kas van 35 m2 oppervlakte te plaatsen. Hierin werd de spuitvloeistof verneveld. Per 100 m2 werd 260 ml water als draagstof gebruikt. Aan de spuitvloeistof werd geen uitvloeier toegevoegd. Na de behandeling werden de bloemen per 5 ingehoesd in polyethyleen hoezen en gedurende ca. 14 dagen bewaard bij 2 C en 90-100% r.v. Aan het eind werd het aantal lintbloemen waarop pokken (één of meer) aanwezig waren geteld. Tabel 2 geeft een overzicht van de verkregen resultaten. Bloemsmet kwam niet voor.
Tabel 2. Invloed van de preventieve verneveling van enkele fungioiden op het optreden van pokken in Gerberabloemen tijdens bewaring.
Behandel ing Aantal aangetaste lintbloemen/bloem
1. Onbehandeld (water) 2. Rovral vlb. exp. 1861 0,1% 3. BTS 40542 0,1% 4. Rovral vlb. exp. 1861 40 ml/100 m2 5. BTS 40542 40 ml/100 m2
23 9
18 5
30
143
Rovral blijkt in deze proef het best te voldoen. Voor de verdere proeven hebben wij directe bespuiting van de bloemen verkozen. Dit vereiste minder ruimte en minder middel per behandeling. Bovendien is te verwachten dat de bedekking beter zal zijn bij dichtere bloemstanden op de emmer.
Proef III
In deze proef werd slechts één middel in één concentratie toegepast. Alleen de hoeveelheden spuitvloeistof varieerden. De proefopzet en methode van uitvoering was volledig identiek als bij behandelingen 1, 2 en 3 van voorgaande proef (cul-tivar, aantal bloemen per behandeling, wijze van spuiten en bewaren). De in deze proef toegepaste behandelingen staan vermeld in Tabel 3. De bewaarduur van de bloemen was 8 dagen.
Tabel 3. Invloed van preventieve verneveling van diverse hoeveelheden spuitvloei-stof op het optreden van pokken in Gerberabloemen tijdens de bewaring.
Behandel ing Percentage aangetaste lintbloemen
Onbehandeld Rovral exp. 1861 0,1% 20 ml idem 40 ml idem 60 ml idem 80 ml
42 34 31 31 29
Omdat de hoeveelheden spuitvloeistof geen grote invloed leken te hebben op de resultaten werd in voldende proeven met verhoogde doseringen gewerkt.
Botrytis bij Gerbera
144
Proef IV
De proefopzet van deze proef was volledig identiek aan die van de voorgaande. Per behandeling werd 60 ml spuitvloeistof verspoten. Steeds werd 0,03% Agral LN toegevoegd. De bloemen werden 10 dagen bewaard bij 2 C en 90-100% r.v. Na de behandeling werd het percentage door pokken aangetaste lintbloemen vastgesteld. In Tabel 4 een overzicht van de uitgevoerde behandelingen en resultaten.
Tabel 4. Invloed van preventieve verneveling van diverse concentraties van enkele fungiciden op het optreden van pokken in bloemen van Gerbera tijdens de bewaring.
Behandel ing Percentage aangetaste lintbloemen
Onbehar Rovral idem idem idem Derosal idem
ideld exp.
vlb.
(water' 1861 0.
0, 0, 0 0, 0,
) ,1% ,1% M ,8% M ,8%
44 35 39
6 7
43 45
De hoogste concentraties Rovral gaven hier de beste bescherming tegen een aantasting door Botrytis. Derosal gaf geen verbetering ten opzichte van onbehandeld.
Voorlopige conclusie
Het is mogelijk gebleken om Gerberabloemen door middel van directe bespuitingen met Rovral vloeibaar grotendeels vrij te houden van een Botrytisaantasting. Dit middel laat in de gebruikte concentraties 0,4 en 0,8% geen zichtbaar residu achter. Het onderzoek wordt in 1981 voortgezet.
DE HOUDBAARHEID VAN GERBERARASSEN
D r . I r . W. Sytsema Klasien E l fer ing-Koster
Aalsmeer
Als vervolg van de in Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 124, beschreven beoordeling van Gerbera in de vaas, zijn dit jaar twee proeven uitgevoerd. De bloemen werden verzameld op enkele bedrijven en zijn dus onder praktijkomstandigheden geteeld. In de tweede proef waren, doordat een deel van de rassen gerooid was, niet zoveel rassen van dezelfde bedrijven beschikbaar als in de eerste proef. De snijdata waren 24 april en 18 juni. Per ras zijn steeds 20 bloemen gebruikt. De twee tabellen geven de resultaten weer. Met name in de eerste proef kwamen verschillende rassen voor met een te korte houdbaarheid.
\Lt-j in pruei i en neiiub \'-")i ueaneLLe \i-J) en ie 2. De aantallen aangetaste bloemen staan tussen haakjes. In Rapport 8 van het Proefstation te Aalsmeer en in een artikel in het Vakblad voor de Bloemisterij (1981 no. 4, p. 50) worden de resultaten van dit onderzoek in zijn geheel besproken.
145
Tabel 1. Gerbera houdbaarheidsgegevens van proef 1. Holle steel - +, geheel gevulde steel - -. Een deel van de stelen hol, een deel gevuld. - 0. In de gegevens over uitbloeien van de bloem is uitval wegens te grote fluorsahade opgenomen. Snijdatum 24/4/80; daarna enkele uren droog vervoer en 20 uur verblijf bij 13 C, droog in een doos. Na aansnijden 3 uur wateropname bij 2 C; daarna (25/4) in de vaas in 0,5 ml 10% ohlooroplossing per liter.
Cultivar Houdbaarheid in dagen Gemiddeld Spreiding
Rang-| Einde vaasleven door i Holle num- I (aantal uit 20) ' steel mer steelge- uitbloeien begin
breken v.d. bloem proef
Pimpernel Agnes Terranigra Symphonie Carmen Appel bloesem Yellow Moor Uranus Schlösser Terramix Claudia Clementine Marleen Beatrix Jeanette Romeo Terramaxima Lila Wonder Delphi Veronica Leila Helios Fabiola Terrablend Blorosa Alecto Gracia Anita Constance
31,3 24,8 24,3 23,8 23,3 23,1 22,2 22,2 22,1 20,8 18,2 17,9 17,8 17,5 16,5 24,2 23,7 21,9 17,9 17,5 17,2 16,6 16,3 15,6 12,7 16,0 16,0 15,3 5,9
25-35 18-27-19-27 17-30 14-26 21-24 21-24 18-28 19-24 19-24 17-19 16-19 16-21 17-18 14-18 11-29 6-29 ' )
10-28 11-24 12-24 11-19 7-18 6-17 ') 7-21 7-21 6-21 3-21 6-21 4-10
1 2 3 4 5 6 7 8 9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
0 10 1 0 2 0 4 0 0
o 2 4 0 7 0 4 2 2 7 1 1 2 1 0
17 3 2 5
20
20 10 19 20 18 20 16 20 20 15 18 16 20 13 20 16 18 18 13 19 19 18 19 20
3 17 18 15 0
') Bij Terramaxima was 1, bij Fabiola 2 stelen geknikt na 6 dagen, de andere bloemen bloeiden uit na 12 dagen of later.
Tabel 2. Als Tabel 1, doch met gegevens van proef 2. Snijdatum 18/6/80; daarna 1-2 uren droog vervoer en 24 uur verblijf in 4 C, droog in een doos. Ha aansnijden 3 uur wateropname bij 2 C, daarna in de vaas in 0,5 ml 10% ohlooroplossing per liter.
Cul t i var
Pimpernel Yellow Door Appelbloesem Agnes Romeo Terramix
Houdbaarheid Gemiddeld
25,3 19,3 17,8 19,3 19,2 18,7
in dagen Spreiding
21-28 14-21 15-19 11-25 12-25 11-21
Rangnummer
1 2 3 4 5 6
Einde vaasleven door (aantal u i t 20) s teelge- u i tb loe ien breken v . d . bloem
0 20 5 15 0 20
14 6 8 12 3 17
Holle steel begin proef -f
0 0 0 0
146
Vervolg Tabel 2.
Cul t i va r
Marleen Anita Delphi L i l a Wonder Veronica Clementine Constance Jeanette Gracia Helios Beatr ix
Houdbaarheid Gemiddeld
17,5 15,3 14,9 14,2 13,7 14,2 13,1 12,8 11,7 10,9 10,8
i n dagen Spreiding
12-18 11-20 11-19 11-20 11-18 8-17 ' ) 7-20 9-18 8-18 7-13 7-15
Rangnummer
7 8 9
10 11 12 13 14 15 16 17
Einde vaasleven door (aantal u i t 20) s teelge- u i tb loe ien breken v . d . bloem
0 20 1 17 0 20 2 18 0 20 6 14
11 8 1 19 0 20 5 15 6 14
Holle steel begin proef
+ 0 + + -+ + 0 0 + -
Van Clementine v i e l 1 bloem u i t na 8 dagen, de andere .na 11 dagen of l a t e r .
HOUDBAARHEID GERBERA L.V.J. Barendse Aalsmeer
Invloed teelttemperatuur op de houdbaarheid van Gerbera
Uit de teelttemperatuurproef met nachttemperaturen van 15, 12 en 9 C zijn in maart en april bloemen getest op houdbaarheid. Hierbij kwamen bij de rassen 'Appelbloesem1, 'Clementine' en 'Delphi' praktisch geen verschillen naar voren. Er was wel de tendens, dat naarmate de nachttempera-tuur hoger was, het aantal slappe of knikkende stelen toenam.
Bosverpakking bij gerbera 's
Als voortzetting van de proeven die in 1979 op initiatief van de VBN zijn genomen, volgden in februari en april 1980 twee verpakkingsproeven. In de eerste proef werden twee typen dozen voor verticale bosverpakking vergeleken. Als controledoos deed de interieurverpakking dienst. Deze verticale dozen staan bekend als CCWS- en VBN-doos. In de CCWS-doos gaan 12 bos à 7 bloemen en in de VBN-doos 15 bos à 7 bloemen. Acht verschillende bedrijven pakten van beide typen doos één in, zodat van elk acht eenheden konden worden vergeleken.
Resultaten
De versch i l l en tussen beide typen ve r t i ca le doos z i j n ger ing. De Bot ry t is -aantas-t i ng en beschadiging was i n de VBN-dozen (verpakt i n geperforeerde hoezen) wat minder dan in de CCWS-dozen (verpakt i n waterdichte papieren zakken). De i n t e r i e u r dozen gaven minder Bo t ry t i s en minder beschadiging. Het kromgroeien van de nekken kon goed worden tegengegaan door de dozen ondersteboven te ze t ten . B i j de tweede proef werd a l leen de invloed van nat of droog verpakte gerbera's i n de CCWS-dozen bekeken. B i j de nat verpakte bossen b l i j f t wat water i n de zakken z i t t e n omdat deze d ich t van onder z i j n . D i t nat verpakken bleek een nadelig e f f ec t op de houdbaarheid te hebben. Er kwamen n l . veel slappe en geknikte s telen voor (watervervui l ing i n de hoezen). De droog gehouden gerbera's waren na een a fzets imulat ie ook nog s t e v i g . De beschadiging i n beide dozen was erg groot.
147
' v . . •t.. ••'.'!
- * xggri N-*
*îti # * * i
i t
flet grootste probleem bij de houdbaarheid van gerbera's zijn de slappe stelen.
Conclusies uit deze -proeven en de -proeven van 1979
Mogelijkhede sul taten kan Belangrijke - uitgaan va - minstens 4 - voor het i - verpakken - hoezen goe
den, - verpakking
kunnen er der bloeme per doos,
- de handgre ken van de
n voor verticale gerberaverpakking zijn zeker aanwezig. Gezien de re-worden volstaan met een droge afzet (bloemen wel eerst voorwateren).
uitgangspunten voor een goed resultaat zijn: n Botrytis-vrij materiaal,
uur voorwateren in schoon water met Rosal 0,8 g/l, n water plaatsen moeten de hieltjes verwijderd zijn, in geperforeerde hoezen of papier, •d aan de bos bevestigen, zodat de hoes niet omhoog getrokken kan wor-
en aantal bloemen op elkaar afstemmen. Van de kleinere bloemtypen wel 7 in een hoes, van de grotere niet. Dit houdt in, dat er dan min-n in een hoes gaan, of bij gebruik van grotere hoezen, minder bossen
pen van de dozen moeten zodanig geplaatst zijn, dat bij het vastpak-doos de bloemen niet beschadigd worden.
Invloed van hieltjes op de wateropname bij gerbera's
In mei werd een proef genomen met 'Appelbloesem1, 'Clementine' en 'Delphi', die een afzetsimulatie kregen zowel met als zonder hieltjes aan de stelen. In Figuur 1 is het gewichtsverloop van 'Clementine' uitgedrukt in procenten aangegeven. Hieruit blijken de volgende punten: - de wateropname op de kwekerij wordt duidelijk belemmerd indien de hieltjes nog
aan de stelen zitten, - op het moment van veilingaanvoer kan bij gelijke behandeling het gewicht van
de bloemen met hieltjes al 6% lager zijn, dan van bloemen zonder hieltjes. - na de droge transportfase nemen de bloemen met hieltjes geen water meer op, de
bloemen zonder hieltjes nemen dan wel veel (10-15% van het aanvangsgewicht) water op.
Ditzelfde patroon was te zien bij 'Appelbloesem en 'Delphi'.
148
Figuup 1. Gewiahtsverloop van Gerbera 'Clementine' in %.
c 5
100
96
92
88
84
80
76
72
n
bij de teler| bij de veiling en j bij de j in water i groothandel droog detail-'
~Al -
-
-
_
ZA.
I handel in I
I water l \ N . - - -=me t hieltjes I |
\ .g >. —=zonder hieltjes | I
V \ ! -| \ \ l / l D
xx / i A= bij de oogst x s | I B = bij veilingaanvoer S J | C = ontvangst detailhandel | \ | D = verkoop aan de I \ I
consument \ . i I i . i i 1 i i
7 mei datum
Conclusie
Hieltjes aan de stelen van gerbera's belemmeren de wateropname. Na een droge periode nemen de stelen met h ie l t jes helemaal geen water meer op.
Invloed Van voorwateren op de stevigheid van gerbera's
Bij een tweetal proeven in 1980 is bekeken of het nodig en zinvol is om gerbera's voor te wateren. Dit werd zowel voor de bosverpakking, als voor de t radi t ionele interieurverpakking onderzocht. De bloemen werden vrijdagmiddag geoogst en ingepakt. Ze werden t i jdens het weekend bewaard in een koelcel b i j 4 C. Hierna kregen z i j een veil ing- en transportsimulat i e van 32 uur b i j 15 C. Woensdag na de oogst werden ze eers t voorgewaterd bi j 10 C, waarna ze in de vaas werden gezet.
Resultaten
Afhankelijk van de ve rb l i j f t i jd in de kas waren de bloemen die n iet voorgewaterd waren in de veilingfase al v r i j slap to t s lap. De wel gewaterde bloemen waren nog s tevig. Dit verschil was bi j ontvangst in de detailhandel zeker zo duideli jk, z i j het dat de voorgewaterde ook niet meer geheel stevig waren. Na voorwateren door de detailhandel waren a l le bloemen weer s tevig. De niet-voorgewaterde bloemen namen 15% in gewicht toe, de wel-voorgewaterde bloemen 5%. Opvallend was, dat in beide proeven de niet-voorgewaterde bloemen in de vaas een sterke watervervuiling gaven, terwijl van de andere bloemen het water meestal schoon bleef.
Invloed van diverse voorbehandelingsmiddelen op steelbesehadiging bij gerbera's
Uit het voorgaande i s op te maken, dat het voorwateren van gerbera 's vooralsnog
149
noodzakelijk is. Daar bij gebruik van gewoon water snel watervervuiling optreedt, is het alternatief voor elke dag water verversen het gebruik van een voorbehandelingsmiddel. Bij gerbera's moet dit middel alleen het water langer schoon houden, maar mag geen zichtbare beschadiging aan de stelen geven. Bij de proef van 3 juli 1980 werden de bloemen ('Clementine') 24 uur voorgewaterd bij 20 C, gevolgd door een weekendbewaring en veilingafzetsimulatie (zie Tabel 1).
Tabel 1. Getoetste voorbehandelingsmiddelen bij gerbera 'Clementine'.
Voorbehandeling
Water chloor 10% 0,5 ml/l chloor 10% 1,0 ml/l Rosal 0,8 g/l Anjer VB Chrysal 11 g/l NaCl 0,6 g/l NaCl 2,5 g/l NaCl 5,0 g/l NaCl 10,0 g/l Citroenzuur 7,0 g/l Citroenzuur 0,3 g/l
(pH = 2,3) (pH = 4,2)
Hibitaangluconaat 100 ppm HQC 100 ppm
') te veel beschadiging
Steel na voorbehandeling
goed spoortje bruinverkleuring bruine ingezonken vlekken lichte bruine vlekjes goed lichte bruine vlekjes goed goed goed spoortje bruinverkleuring zacht en bruin goed bruine vlekjes bruine vlekjes
')
')
')
') ')
Beoordeling uitbloei
redelijk goed matig goed slecht slecht matig goed matig matig zeer slecht slecht slecht onvoldoende
Conclusie
De beste resultaten als voorbehandelingsmiddel bij 'Clementine' gaven NaCl 2,5 g/ 1, Rosal 0,8 g/l en Chloor 10% (Glorix) 0,5 ml/l. Deze laatste twee middelen kwamen in voorgaande proeven ook steeds als goed naar voren. Naar de waarde en toepasbaarheid van NaCl is meer onderzoek nodig.
Invloed van diverse merken Chloor als voorbehandelingsmiddel
In een tweetal proeven (september) werd bekeken of er verschil in steelbeschadi-ging optrad tussen verschillende merken Chloor (bleekwater). De bloemen werden 3 dagen voorgewaterd bij 20 C ('Appelbloesem', 'Clementine', 'Roeland'). De volgende oplossingen werden gebruikt:
1. Water '2. Rosal 0,8 g/l 3. Glorix 10% 0,5 ml/l 4. Fenix 10% 0,5 ml/l 5. Fenix 10% 0,5 ml/l (fles ca. 1 jaar oud) 6. Piek 10% 0,5 ml/l 7. Chloorbleekloog 15% 0,5 m l / l 8. Chloorbleekloog 15% 0,33 m l / l 9. Flora Brie 1 s t i cke r (3 x 7,5 cm)/l
10. NaCl 2,5 g / l .
N.B. G lo r i x , Fenix en Piek z i j n huishoudchloren. Chloorbleekloog wordt gebruikt voor zwembaden. Flora Brie als middel om water schoon te houden b i j de d e t a i l handel .
De s te len werden zowel na de voorbehandeling als na de droge periode beoordeeld. In a l l e gevallen was de mate van beschadiging toegenomen na de droge periode. De middelen Fenix, Piek en Chloorbleekloog gaven bru inverk leur ing aan de s te len .
150
Vooral dit laatste middel bleek erg agressief te zijn. Flora Brie gaf naast beschadiging ook zachte in ingesnoerde steelbases. Water, Rosal en NaCl gaven geen beschadiging. Na water was, na de droge periode, ook wel een spoortje bruinverkleuring op beschadigde stengelplekjes te zien. Glo-rix gaf iets meer bruinverkleuring, maar niet ernstig. Bij een tweede partij bloemen, die in de hierboven genoemde oplossingen werden gezet (de oplossingen waren drie dagen oud), trad geen steelbeschadiging op. Hiervan was de houdbaarheid in de vaas beduidend korter als gevolg van watervervuiling. De bloemen voorbehandeld in de middelen die de meeste schade gaven, waren het beste houdbaar. 'Clementine' en 'Appelbloesem' waren ongeveer even lang houdbaar. De houdbaarheid van 'Roeland' was een stuk beter. Tijdens deze proef werd met drie verschillende steellengten gewerkt. Opvallende waarnemingen hierbij waren: - de beschadiging was het sterkst bij de langste stelen, - watervervuiling in de vaas trad het meest en het sterkst op bij de korte stelen. Een herhaling van deze proef was ongeveer gelijk van opzet, alleen werd de Flora Brie-behandeling vervangen door een behandeling met Chloorbleekloog 15% in een dosering van 0,15 ml/l. In deze proef werd uitgegaan van vers gemaakte oplossingen en oplossingen die 24 uur van te voren waren klaargemaakt. De steelbeschadiging was overeenkomstig met de beschadiging zoals in de eerste proef werd gevonden. Chloorbleekloog gaf in alle drie gebruikte concentraties te veel beschadiging. Vooral na de droge periode was de bruinverkleuring het sterkst. Water gaf geen bruinverkleuring, maar was na drie dagen zodanig vervuild, dat de stelen zachtrot waren. De bruinverkleuring was bij de verse oplossingen erger dan bij de 24 uur van te voren klaargemaakte oplossingen. De indruk bestond, dat 'Roeland' na een voorbehandeling met Rosal, later in de vaas meer zwart verkleurde dan bij andere behandelingen. In de tweede proef werd dit bevestigd, ook na een voorbehandelingstijd van 3 dagen bij 20 C. In een derde proef trad na een voorbehandelingstijd van 4 uur bij 20 C na 4 dagen een lichte zwartverkleuring van de bloembladpunten op. Bij een langere voorbehandelingsti'jd (8-24 uur in plaats van 4 uur) waren de bloemen na 13 dagen duidelijk donkerder.
Conclusies
Een voorwaterperiode van 3 dagen bij 20 C geeft in schoon water een grote kans op watervervuiling (waardoor rotte stelen) en bij gebruik van middelen een vergrote kans op steelbeschadiging. Uitgaande van een bewateringstijd van 4 tot 24 uur geven de middelen Rosal 0,8 g/ 1 en Chlorix 10% 0,5 ml/l de minste kans op schade. De volgende middelen gaven wel steelbeschadiging: Fenix, Piek, Flora Brie en Chloorbleekloog. De kans op beschadiging bij gebruik van Chloor kon worden beperkt door de oplossing 24 uur van te voren klaar te maken. Het enige middel dat aan de stelen geen schade gaf en het water toch voldoende schoon hield was Rosal. Een nadeel is een lichte zwartverkleuring van de bloempun-ten bij 'Roeland'. Mogelijk treedt dit ook bij andere rassen op, maar dat is nog niet onderzocht.
INVLOED VAN ANTI-TRANSPARANT 'WILT PRÜF' OP HET GEWICHTSVERLIES NA DE OOGST BIJ GERBERA 'CLEMENTINE'
L.V.J. Barendse Aalsmeer
Het middel 'Wilt Prüf' kan volgens de leverancier op bladeren of bloemen van planten worden gespoten, waardoor er een dichte laag ontstaat, zodat de verdamping sterk gereduceerd wordt. Indien deze bewering op zou gaan, zou dit zeker perspectieven bieden voor o.a. snijbloemen die veel gewicht verliezen tijdens de afzet-periode.
151
Om dit na te gaan werden Gerbera's ('Clementine') wel en niet behandeld na de oogst, waarna het gewichtsverloop tijdens de droge afzetperiode in interieurdozen werd nagegaan.
Resultaten
Er werden geen verschillen in gewichtsverlies gevonden tussen bloemen die al dan niet met 'Wilt Prüf' waren beneveld. De houdbaarheid van de behandelde Gerbera's was iets korter dan van de onbehandelde bloemen.
GYPSOPHILA SORTIMENTSONDERZOEK GYPSOPHILA
Th.M. van der Krogt Aalsmeer
Door de groeiende belangstelling voor de teelt van Gypsophila is er een grote behoefte ontstaan aan plantmateriaal. Van de zijde van vermeerderings- en handelsbedrijven is hierop gereageerd met een veelheid aan keuzemogelijkheden. Dat betreft onder andere het aanbod van nieuwe variëteiten, overjarige planten of zeer jong materiaal, geënte planten enz. Het aanbod van Israëlisch plantmateriaal speelt hierbij ook een belangrijke rol. Om een vergelijking te maken van de gebruiksmogelijkheden voor de kasteelt is daarom plantmateriaal van verschillende herkomst, leeftijd en van een aantal variëteiten bijeen gebracht.
Opzet
Om de beschikking te hebben over overjarige planten zijn in augustus 1979 planten aangeschaft en in emmers buiten gezet. De planten hebben in het najaar enkele bloemen gegeven. Begin februari 1980 zijn deze planten binnengehaald en kort geknipt. Dit sortiment bestond uit: 1. 'Bristol Fairy'; Israëlisch stek 2. 'Bristol Fairy'; Nederlands stek 3. 'Bristol Fairy'; Nederlandse geënte planten 4. 'Romano' 2; Israëlisch stek 5. 'Perfecta'; Israëlisch stek 6. 'Flamingo'; Israëlisch stek In januari 1980 zijn jonge, opgepotte stekken aangeschaft, alle van Israëlische afkomst. De planten hebben tot 27 februari in potten bij ca. 13°C gestaan. De variëteiten waren: 7. ' B r i s t o l Fa i ry ' 8. 'Romano' 2 9 . 'Romano' 4
10. 'Rose V a l l e y ' 11. 'Red Sea' Op 27 februar i z i j n van elke v a r i ë t e i t 5 planten u i tgeplant in twee kasafdel ingen. De temperatuur was ingesteld op resp. 10 à 12 C en 15 à 17 C.
Resultaten
B r i s t o l F a i r y In deze proef z i j n goede resul ta ten behaald met over jar ige planten van Israël ische herkomst. Z i j bloeiden als eerste en hadden een goede produkt ie. De Nederlandse stekken hadden een hogere p rodukt ie , maar de b loei was l a t e r . Van de geënte p lanten was het aantal geoogste takken b i j de lage temperatuur ger inger. In bloempro-dukt ie en bloeivroegheid waren de jonge planten in het nadeel, vooral b i j de lage temperatuur was de b loei erg l a a t .
152
Links: 'Romano' 2. Rechts: 'Bristol Fairy'.
R o m a n o en P e r f e c t a De over jar ige planten van 'Romano' 2 gaven in deze proef goede resu l ta ten . Opvallend was de vroege bloei b i j lage temperatuur. Het aantal geoogste takken was b i j de lage temperatuur erg groot. Het takgewicht echter beduidend lager. 'Romano' 2 onderscheidt z ich van de overige va r ië te i ten door de grote bloemen. 'Per fecta ' heeft vergel i jkbaar grote bloemen, maar een minder vertakkende b loe iw i j ze . Vergel i j kend was het aantal takken van 'Per fecta ' n ie t groot ten opzichte van 'Romano' 2, maar het steelgewicht was het hoogste. De jonge gewassen van 'Romano' 2 en 'Romano' 4 ( i n bloemgrootte tussen 'Romano' 2 en ' B r i s t o l Fa i r y ' ) gaven weinig takken, t e r w i j l de b loei - vooral b i j de laagste temperatuur - erg l aa t was. Het takgewicht was goed.
R o s e v a r i ë t e i t e n De over jar ige 'Flamingo' gaf een r e d e l i j k aantal takken en de b loei was r e d e l i j k vroeg. De k w a l i t e i t u i tgedrukt in het takgewicht, was mat ig. Dat geldt ook voor 'Rose Val ley ' en 'Red Sea'. Deze va r ië te i ten waren eveneens laa t en hadden een ger inge takprodukt ie. B i j a l l e rose va r i ë te i t en was de bloemkleur zo l i c h t , dat van een rose bloemkleur nauweli jks sprake meer was.
Conclusie
Voor de vroege kasteel t z i j n goede resul taten bere ik t met over jar ige planten van ' B r i s t o l Fa i ry ' en 'Romano' 2. B i j over jar ige planten was de takproduktie en de k w a l i t e i t het beste b i j kastemperaturen van 10-12 C. Jonge planten ontwikkelden zich beter b i j 15-17°C. Door de geringe produktie en matige k w a l i t e i t en bloemkleur z i j n rose va r ië te i ten weinig geschikt voor kas tee l t .
153
Tabel 1. Bloemproduktie Van Gypsophila variëteiten bij twee temperaturen (5 planten per behandeling).
Variëteit
1. 'Bristol Fairy' 2. 'Bristol Fairy' 3. 'Bristol Fairy' 7. 'Bristol Fairy'
4. 'Romano' 2 8. 'Romano' 2 9. 'Roiîiano' 4 6. 'Perfecta'
5. 'Flamingo' 10. 'Rose Valley' 11. 'Red Sea'
') 2 planten
50% bloei 10/12° 15/17
13/6 7/7
25/6 24/7
2/6 24/7 24/7
7/7
13/6 24/7
7/7
27/5 7/7 7/6 7/7
13/6 7/7 7/7
13/6 25/6 25/6
Aantal 10/12°
55 94 ') 31 25
64 17 18 28
38 15 12
geoogste takken 15/17
34 51 39 28
32 19 21
33 14 15
Takgewic 10/12°
30 31 36 50
23 55 38 68
21 14 18
ht (g) 15/17u
25 30 32 33
38 44 41
24 18 20
SORTIMENTSVERGELIJKING GYPSOPHILA ELEGANS EN VACCARIA HISPANICA
C. v. Leeuwen Rijnsburg
Gypsophila elegans het eenjarig "gipss kaar vergeleken om let werd op groeisn liteit. Van Gypsophila eleg burg' (wit), 'Rosea waren dit: 'Wit' en De invloed van twee rtagegaan. Er werd o van elkaar af lagen
Resultaten
zaaigips) en Vaccaria hispanica (Saponaria) vormen te zamen ortiment". In de volgende proeven werden deze soorten met el-zo 'een inzicht te verkrijgen in de mogelijkheden hiervan. Geelheid, mogelijkheden tot bloeispreiding, bosproduktie en kwa-
ans werden in de proef opgenomen de cultivars: 'Roem van Rijns-(licht rose) en 'Karmozijn' (rood). Van Vaccaria hispanica
'Rose'. zaaidata op de oogstperioden, bloemproduktie en kwaliteit werd
'P 20 april 1980 en op 11 mei 1980 gezaaid op rijen die 25 cm Voor beide soorten werd ca. 200 gram zaad per 100 m2 gebruikt.
De verschillen in teeltduur waren niet groot bij dit sortiment. Het aantal dagen tot en met de oogst was bij beide zaaidata praktisch gelijk, nl. ca. 11 weken. De rose Vaccaria en het witte zaaigips 'Roem van Rijnsburg' konden iets eerder geoogst worden dan de overige cultivars (zie Tabel 1). Bij de oogst werden bossen gemaakt zoalsin de praktijk gebruikelijk is. De omvang van de bossen bedroeg in de meeste gevallen 12 cm op de plaats waar de bos gebonden was. Uitzonderingen hierop waren de witte Vaccaria en de 'Roem van Rijnsburg' van de eerste zaaidatum, die bossen met een omvang van resp. 11 en 14 cm hadden. De meeste bossen kwamen van het zaaigips 'Rosea', dat net iets meer per m2 produceerde dan de witte 'Roem van Rijnsburg'. De beide Vaccaria cultivars gaven aanmerkelijk minder bossen per m2 (zie Tabel 2 ) . De witte 'Roem van Rijnsburg' was van het zaaigips (Gypsophila elegans) de langste en ook de grofste wat plantopbouw en bloemgrootte betreft. Het rose zaaigips 'Rosea' gaf de kortste takken. Beide Vaccaria cultivars waren bijna twee keer zo lang, hadden grotere bloemetjes en waren aanmerkelijk grover van bouw dan de Gypsophila elegans cultivars (zie Tabel 3).
154
Tabel 1. Het oogsttijdstip en de teeltduur in dagen van Gypsophila elegans en Vaaaavia hispanica.
Cultivar Zaai
Gypsophila elegans: 'Roem van Rijnsburg' 'Rosea' ' Karmozijn'
Vaccaria hispanica: 'Wit' 'Rose'
data Oogstti 20/4
5/7 5/7 5/7
9/7 5/7
jdstip 11/5
26/7 30/7 30/7
24/7 24/7
Teeltduur 20/4
76 76 76
80 76
in dagen 11/5
76 80 80
74 74
Tabel 2. De bloemproduktie van Gypsophila elegans en Vaccaria hispaniea.
Cultivar Zaai
Gypsophila elegans: 'Roem van Rijnsburg' 'Rosea' 'Karmozijn'
Vaccaria hispanica: 'Wit' 'Rose'
data Aantal 20/4
11 15 9
7 9
bossen 11/5
15 16 12
7 7
per m2 Omvang 20/4
14 12 12
11 12
van de bos 11/5
12 12 12
12 12
in cm
Tabel 3. De lengte van Gypsophila elegans en Vaaaavia hispanica.
Cultivar Zaai
Gypsophila elegans: 'Roem van Rijnsburg 'Rosea' ' Karmozijn'
Vaccaria hispanica: 'Wit' 'Rose'
data Takler 20/4
47 30 37
60 60
qte in cm 11/5
---
-
"
Conclusies
De teeltduur van Gypsophila elegans en Vaccaria hispanica bedroeg ca. 11 weken. De rose Vaccaria en het witte zaaigips 'Roem van Rijnsburg' bloeiden iets eerder dan het overige sortiment. Vaccaria hispanica gaf minder bossen van één m2, maar deze bossen hadden wel een grotere lengte, de takken waren steviger en de bloemetjes waren groter dan de Gypsophila elegans cultivars. Bij de Gypsophila elegans was de witte 'Roem van Rijnsburg' de grofste wat tak en bloem betreft. De grootste bosproduktie werd behaald door het rose zaaigips 'Rosea'.
155
INVLOED VAN DE DAGLENGTE OP DE BLOEI VAN GYPSOPHILA
Th.M. van der Krogt Aalsmeer
Ervaringen uit de praktijk en onderzoek met G. elegans waaruit blijkt dat er een daglengtegevoel igheid is, gaven de verwachting dat de bloei van G. paniculata door de daglengte beïnvloed wordt. In een proef is nagegaan hoe de relatie is tussen de daglengte en de bloei.
Opzet
Voor de proef is gebruik gemaakt van G. paniculata 'Bristol Fairy'. Op 21 januari zijn gewortelde stekken opgepot in 3 1 emmers en bij ca. 13 C gezet. Vanaf 18 februari zijn de planten bij een natuurlijke lichtperiode van 8 uur gezet, aangevuld met 0, 2, 4, 6, 8 of 16 uur gloeilampen!icht. De behandeling is voortgezet tot 21 juli. Per behandeling zijn 5 planten opgezet.
Resultaten
De daglengte heeft een grote invloed op de bloemaanleg. Uit Tabel 1 is af te lezen dat planten bij een lichtperiode van 8 of 10 uur niet in bloei kwamen.
Tabel 1. Invloed van de engte op de bloei.
Daglengte in uren
Aantal bloeiende planten
8
0
10
0
12
1
14 2
16
5
24
5
Gypsophila paniculata 'Bristol Fairy' (opname 2/6/1980). 1. daglengte 8 uur; 2. daglengte 16 uur; 3. daglengte 24 uur.
Aan het eind van de behandeling waren bij een lichtperiode van 12 of 14 uur slechts enkele planten in bloei, andere waren nog volledig in rozetvorm. Bij een lichtperiode van 16 of 24 uur gingen alle planten bloeien. Bij 24 uur licht bloeiden alle planten vrijwel tegelijk omstreeks half mei. De planten bij 16 uur licht bloeiden
156
onregelmatig vanaf half juni.
Conclusie
De bloei van G. paniculata ' B r i s t o l Fa i ry ' wordt beïnvloed door de daglengte. Jonge planten vragen een daglengte van 14-16 uur voor de bloemaanleg.
BLOEIVERVROEGINGSPROEVEN MET GYPSOPHILA PANICULATA
C v . Leeuwen Rijnsburg
Omdat er nog geen Nederlandse "gips" van buiten aangevoerd wordt als de kwaliteit van de Israëlische af begint te nemen, werd in de volgende proeven nagegaan of het mogelijk is de bloemproduktie in de kas te vervroegen zonder dat de kwaliteit daar onder lijdt. Er werd nagegaan of er extra vervroeging te verkrijgen was door assimilatiebelichting toe te passen en ook werd de invloed van koude op de vroegheid, produktie en kwaliteit nagegaan. Als cultivar werd Gypsophila paniculata 'Bristol Fairy' gekozen. Het waren gemeri-steemde planten uit Israël. Op 1 december 1978 werden deze planten in de kas geplant. Vervolgens werden de belichtingsproeven uitgevoerd. Een partij werd gedurende 60 dagen belicht (van 1/2 tot 1/4), de volgende gedurende 50 dagen (van 10/2 tot 1/4) en een andere partij 40 dagen (van 20 februari tot 1 april). De controle bleef onbelicht. Verder werden de onbelichte, jonge gemeristeemde planten vergeleken met oude, buiten overwinterde planten, die op 4 en op 18 april 1979 in de kas geplant werden.
Resultaten
Omdat er tussen de diverse belichtingsperioden weinig verschil in vroegheid en takproduktie geconstateerd werd, zijn in Figuur 1 de resultaten hiervan in één lijn weergegeven en vergeleken met de onbelichte controle. Belichting bleek wel vervroeging te geven, maar het aantal takken dat vervroegd werd, was echter maar klein. Uit Figuur 2 blijkt dat buiten overwinterde planten (1 jaar oud) een veel kortere kasperiode nodig hadden dan de onbelichte jonge planten, die geen koude ontvingen. De oogst van de op 4 april en op 18 april in de kas geplante overwinterde Gypso-phila's ving gelijk aan, de oogst van de eerst geplante nam echter vlugger grote vormen aan dan bij de later geplante overwinterde planten. De vroege aanvang van de oogst van de laatstgeplante Gypsophila is waarschijnlijk een gevolg van de grote heterogeniteit van de planten. Bij deze planting zaten er een paar vroeg-bloeiende bij, die niet in de vroegere planting vertegenwoordigd waren. De jonge gemeristeemde planten die al op 1 december 1978 in de kas waren gebracht, begonnen nog later te bloeien dan de veel later geplante overwinterde planten. De verschillen in takopbrengsten zijn waarschijnlijk ook veroorzaakt door de heterogeniteit bij het gewas. Bij de jonge planten varieerde de takopbrengst per plant tussen de 7 en 32 takken per plant. Bij de overwinterde planten was dit van 11 tot 26 takken per plant. De meeste takken hadden 3 tot 5 zijscheuten, ongeacht de behandeling. Bij de overwinterde planten was het percentage hoofdtakken dat 6 of meer zijscheuten had groter dan bij de jonge gemeristeemde planten. Belichting had geen invloed op het aantal zijscheuten per hoofdtak.
Conclusies
Belichting met assimilatiebelichting vervroegde de bloei van enige takken. Het grootste gedeelte van de oogst werd echter niet vervroegd. Tussen de verschillende belichtingsperioden werden geen betrouwbare verschillen waargenomen. Buiten overwinterde planten kwamen veel vlugger in bloei dan onbelichte jonge
157
CQ
» 13 c - i R S cf
CM c \
<Ul. 3
R
03
C j .
O S
<R
» •13 c - i 0 3 ct-
D 13
K j
K h;
K - l
O hd 3 'S t y o » Cu CJ £ c>. ?c Ci cf-S-" O . cf TO m ci
W « hi
«s C J 13 O CO O 0 13
13
c>. O CJ 3
a.13 w CD Ci TO a w (0 hs k - j
<o ^ j
C J TO R C J 3 t». ct- CI » S< 3 cf
*- TO eu » ^ . 3 TO
3 ~ 6 -— o (1) o ~ Q . CD — D O!
CD D
«5 S K 4 Co
TO 05 ' TJ
3 ,3 hf I d O
«->. S* Cu O t». E 3 CJ ?c
«5 J5 d-TO t j <J.
C J TO «5 R <S TO 3 TO ä cl- hi CCI OCj c J 'i 3 O c>. O 01 - ^ 1 3 o- c; TO » G TO 3 R 3 3 Cu o TO S Q
Cu 3 •a m G* C J CCI R O cJ 3 C c>. cf TO Ci TO hi 3-* 3 g «-— c>. TO • 3
cl- Ci
TO « ; hi 13 Cu 1
158
planten en hadden hierdoor ook veel minder kasdagen nodig tot het einde van de bloei. Het aantal zijscheuten per hoofdtak was het grootste bij de overwinterde planten.
BODEMTEMPERATUUR BIJ GYPSOPHILA
Ing. J. Bulthuis Eel de
De opzet van deze proef was nagaan hoe de reactie is van Gypsophila op toepassing van bodemverwarming. In een kas werden -2 objecten aangelegd, met en zonder bodemverwarming, in drie herhalingen. Om technische redenen moesten de herhalingen in één blok worden ondergebracht. De planten van het ras 'Bristol Fairy' op onderstam werden geplant op een afstand van 60 cm in de rij een rij-afstand van 2.20 m. Op 3 maart werden de planten, die buiten in de volle grond waren opgekweekt, in de kas gebracht. De grondtemperaturen waren begin april met verwarming 18 C; koud 13 C. Na enkele weken waren de temperaturen resp. ^ n ^ ' '<ouc' ^rf" Begin mei waren ze opgelopen tot 22 C; koud 17 C en eind mei waren ze 24 C; koud 18 C. De ontwikkeling was in het begin onregelmatig in beide objecten. Een aantal planten liep snel uit; de "koude" in aantal zelfs beter met 53% tegen 40% van de planten op grondverwarming, die echter wel sneller groeiden. Later trokken de verschillen in belangrijke mate bij, zodat de planten met verwarming toch een voorsprong kregen. Begin mei was er een duidelijk verschil in knopzetting. Van de "warme" veldjes was 26% in knop en van de "kodde" nog maar 15%.
De oogst
De oogst duurde van eind mei tot eind juli. Gedurende de eerste 14 dagen werd hiervan ongeveer 20% gesneden. In deze periode kwam de vroegheid naar voren van de veldjes op bodemverwarming. Dit object gaf toen 67% meer takken dan "koud". Een duidelijk verschil dus. De kwaliteit bleef toen iets achter bij die van het "koude" object: 2% minder Ie soort 1% minder 2e soort 3% meer 3e soort. In Tabel 1 wordt dit naast de totaalproduktie en -sortering weergegeven.
Tabel 1. Aantallen en sorteringspercentages bij geen en wel bodemverwarming t/m 11/5 en in het totaal.
T/m 11/5 Totaal
Geen bodemverwarming Aantal
1234 6728
Sortering in % Ie 2e 3e
13 55 32 5 53 42
Wel bodemverwarming Aantal
2054 7586
Sortering in % Ie 2e 3e
11 54 35 5 56 39
De totale produktie op bodemverwarming was 13% hoger dan zonder bodemverwarming. In de loop van de oogstperiode ging de kwaliteit duidelijk achteruit (van beide objecten) en kwam het gemiddelde tot slechts 5% Ie soort. Ter verduidelijking dient dat alleen hoofdtakken als Ie soort werden gerekend; een goede zijtak 2e soort en de rest als 3e soort. In tegenstelling met de eerste 14 dagen was over het geheel genomen de kwaliteit op bodemverwarming niet slechter dan zonder bodemverwarming; in tegendeel, "warm" gaf nog iets meer 2e soort.
159
Kas Schuur Koelen Vaasinhoud
1. droog 2. droog 3. droog
water water water
wel niet niet
water Chrysal 11 g/l Flora Brie + suiker
4. 5. 6. 7. 8. 9.
10. 11.
droog droog droog water Rosal Anjer Anjer droog
VB VB
i
water Rosal Anjer VB water Rosal Anjer VB Anjer VB Flora Brie
niet niet niet niet niet niet wel niet
16 g/l water water water water water water water water
Rosal werd toegepast in de normale dosering van 0,8 g/l en Anjer VB werd volgens voorschrift gebruikt in de dosering van 2 ml/l. De periode in de kas was ca. 1 uur. Hierna verbleven de bossen gedurende 20 uur in de schuur bij 20°C of indien ze gekoeld werden bij 5 C. De volgende morgen op 14/8 werden de bossen in papier gerold en in een doos verpakt, waarin ze 24 uur bij 20 C bleven staan. Op 15/8 verbleven ze eerst 4 uur in water bij 10 C, waarna ze in de vaas werden gezet. Per behandeling waren er 2 vazen à 5 takken.
Resultaten
Beoordeling van Gypsophila is niet eenvoudig, omdat niet alle takken gelijk zijn, maar ook omdat soms gedeelten van takken nog goed zijn, terwijl andere gedeelten al verdord zijn. De hoofdoorzaak van het afschrijven van de takken is meestal het krimpen van de bloemen. Ook het blad bepaalt voor een deel de sierwaarde. De watervervuiling varieerde van zeer vervuild (+++) tot geheel helder (-). Dit is gegeven na 10 vaasdagen. De toestand van het blad is gegeven zoals deze na 5 vaasdagen was.
Tabel 1. Houdbaarheid in dagen. ( - = neen, veel watervervuiling).
Be h
1 2 3 4 b 6 / 8 9
lü 11
andel ing Houdbaa dagen
6 11 24 7 7
24 7 7
18 11 8
rhe" d in Toestand blad
slecht goed goed geel verbr. goed slecht matig goed _, lap slecht
Watervervuiling
_ + + +++ +++ -+++ +++ + + +++
Als voorbehandelingsmiddel blijkt Anjer VB een sterk positief effect op de houdbaarheid te hebben. Het effect is gelijk aan niet voorbehandelde takken die in Flora Brie met suiker komen te staan. Het effect is zelfs sterker dan het gebruik van Chrysal in de vaas. Uit deze cijfers blijkt het effect van het in de kas op water zetten niet, uit de gewichtsmetingen lijkt het zeker wel aan te bevelen. Het koelen lijkt vooral op het blad een slechte invloed te hebben, dit zal echter nog eens op grotere schaal moeten worden bekeken.
162
Rosa! kan bladverbranding geven bij gebruik als voorbehandelingsmiddel.
Gewichtsmetingen
In Figuur 1 is het gewicht zetfase. Hieruit blijkt he en een r.v. van 60% op ca. lijking met andere gewasse het produkt tijdens het oo Het verpakte produkt in pa heden slechts 0,3% per uur De wateropname na een lang knippen van de stelen werd De mate van beschadiging b Het volume werd echter we
sverloop getekend van een bos Gypsophila tijdens de af-t gewichtsverlies in de kas bij droge bewaring bij 20 C
4°ó per uur te liggen. Dit is bijzonder hoog in verge-n. Op grond hiervan is het zonder meer aan te bevelen gsten in de kas al op water (mét Anjer VB) te zetten, pier en in een doos, verliest bij dezelfde omstandig-• aan gewicht, ere droge periode was in het begin goed, maar na het af-
de wateropname toch duidelijk verbeterd, ij het verpakken in papier en in dozen is aanzienlijk. zo'n v ie r maal ve rk le ind .
Figuur 1. Gewichtsverloop in % bij Gypsophila paniculata 'Bristol Fairy' bij 20 C en een r.v. Van 60%.
droog, onverpakt in water droog, verpakt
8 12
Conclusies
Het in de kas al op water zetten is gezien het grote gewichtsverlies wel aan te bevelen. Als voorbehandelingsmiddel werkt Anjer VB zeer goed, Rosa! kan wat verbranding geven en had op de houdbaarheid geen effect.
163
Koelen leek het blad niet ten goede te komen. Snijbloemenvoedsel verlengde de houdbaarheid, Flora Brie met suiker was beter dan Chrysal. Gezien de grote mate van watervervui1 ing kan de Gypsophila ingedeeld worden bij de groep van sterk vervuilende gewassen.
HIBISCUS
NIEUWIGHEDEN
Ing. M.P. Beuzenberg Aalsmeer
r Het veredelingswerk met Hibiscus dat op het IVT plaatsvindt, levert een aantal nieuwe rassen op. Deze nieuwigheden worden op het Proefstation te Aalsmeer onde praktijkomstandigheden op hun bruikbaarheid getoetst. Ter vergelijking worden de meest gangbare rassen uit het handelssortiment geteeld. Het onderzoek met 21 cultivars zonder naam van de jaren 1978 en 1979 is voortgezet. Daarbij kwamen in 1980 nog 43 cultivars die voor de eerste maal zijn geteeld. Alle beschikbare rassen werden in het voorjaar gestekt. Een aantal rassen bewor-telde zeer slecht of te langzaam ten opzichte van de handelsrassen. Na het bewor-telen werden de planten opgepot, één plant per 13 cm pot. Het vertakken van de nieuwe rassen, maar ook van de handelsrassen was vaak onvoldoende. Gedurende de teeltperiode bleek de groei van een aantal rassen zo onstuimig, dat zelfs grote hoeveelheden Cycocel de groei nauwelijks konden reguleren. Ook bleek een aantal rassen gevoelig voor sterroetdauw, waarvan bladval het gevolg is. Bij het in bloei komen van de rassen bleek dat bloemvorm, -grootte, -stand en/of -kleur niet alle aan de gestelde eisen voldeden. Als gevolg van één of meer ongunstige eigenschappen werden veel rassen afgestoten. In het komende jaar worden de proeven voortgezet met de meest belovende nieuwigheden. Hierbij zijn enige nog niet voorkomende bloemkleuren.
IRIS
BOLBEHANDELINGSPROEVEN MET ENGELSE IRIS
C. v. Leeuwen Rijnsburg
Bij deze proeven werd nagegaan wat de invloed op het bloeipercentage en de kaspe-riode was van de volgende bolbehandelingen: een voorbehandeling van 0, 2, 4, 6, 8 of 10 weken 30 C + een nabehandeling bij 9 of 5°C. De totale behandelingsduur was in alle gevallen 12 weken. De bollen werden op 17 november 1978 buiten uitgeplant en op 12 maart 1979 werd de kas er overheen gerold. De cultivars 'Koningin Victoria' en 'Rose' werden beproefd.
Resultaten
Uit Tabel 1 blijkt dat na 4 weken 30°C de hoogste bloemproduktie plaatsvond, ongeacht of de nabehandeling 5 of 9 C was. De nabehandeling bij 5 C had een groter bloeivervroegend effect dan de 9 C-behandeling.
Conclusie
De beste bolbehandeling bleek te zijn: 4 weken 30 C + 8 weken 9 C. Zie voor verdere gegevens: Gewasverslag 1979-1980 Teelt en Broeierij van Bijgoed.
164
CD
(/) O a:
SZ O) o E -Q a j o
S
er ai en r ö
- a i / i f 0
^
n3
+-> ra
o
c 0)
ex
CU
o J U
0~§
o t -n
o E _Q eu
ta
s~ o
+ j u
> c
C n C
• r -
c o
^
o
5
c QJ CD fC
" O C/l fÜ
sz
fÖ
+-> ta O
CJ) c:
• i —
<u " O c «3
J Z CL)
- O
o CQ
a i C L
. f -
OJ o
X 3
D ^
O LO
^ f CSJ c o -^J- t n ^3-N H N C M C M O
CD '—< '—" '—i '—i '—i
O - H I - I N n ro co co co co en en
A
LO u n LD LO UD LD
""--. "-̂ . * - -« . *v-, * ^ » **-, co C\J LO en C\J LO H O J O J CM
L f l H ^ L D l f i t t
en csj t^j- csj csj o O i — ' i — l ' — i i — l i—i
LD C\J CO <3" O CO r-~ co co co en en
A
LO LO LO LO LO LD
"\ ""-̂ "\ "̂^ ~̂ "\ N f O C O C O C M ^ r i—l CSJ CSJ CSJ
o u u u u o o o o o o o en en en en en en ^ ^ j ^ J ^ ^ J ^
5 5: 5 5 5 S C\J O CO LD <3" CSJ i—1 t—\
+ + + + + u u u o u
o o o o o O CD O CD O ro co en co co Jxl J^. JXL _ ^ J*= - ï 3 3 5 5
C\J ^ r «x> co CD •—<
O i—' LO <3" UD LO en c\j •—f ^H en co O r H H H O O
LO CSJ i—1 LO CO CO
LO r-- co co en en A A
LO LO LO LO LD LO
**--̂ "\ ̂ ^ *v .̂ "̂ \ . O LO O C\J •—i c o T H r H C\J CM
r~-~ co CM LO r~- LO CSJ CO LO ^ J " CSJ CO
,—1 t - f i—) i-H .—( CD
LO CSJ en >—i o co UD r^- N CO O l O l
A
LO LO LO LO L H LO
**-~. ̂ ^ ̂ - "̂ "̂ . "̂ O UD CD CXI O LO i—l i—i CM CSJ CO
u u u u o o o o o o o o
LO LO LO LO LO LO
Jxl ^Z _sz J^. - ^ -^
5 3 3: 5 3 5 csj O CO LO ^ Csj
+ + + + + u u u u o
o o o o o CD O CD CD CD CO CO CO CO CO
_ ^ JxL - ^ _ V _ ^
3 3 S S 3 CSJ ^3- uD CO O
• — l
165
KALANCHOE TEELTONDERZOEK BIJ HET KALANCHOË-SORTIMENT
Het in 1977 begonnen teeltonderzoek b i j Kala ten (z ie B loemis ter i j onderzoek in Nederland In 1980 is er geen k l e i meer in de potgrond voedingsci j fers (N en K ongeveer 3,0) om de ren en omdat sne l le r groeiende rassen in de Eind 1979 is het aantal in de proef opgenome z i j n steeds vermeerderd door de stek-van-ste gelet op de minimumduur van de K.D. in weken ten per m2, de tee l tduur , de s tevigheid van Gedurende de zomer van 1980 z i j n de waarnemi band met een verbouwing van de kas.
J. Westerhof Aalsmeer
nchoë is in 1980 gedeeltelijk afgeslo-over 1977, 1978 en 1979).
gebruikt. Er is gestreefd naar hogere kwaliteit van de bladeren te verbete-proeven waren opgenomen, n rassen vergroot tot 32. Deze rassen k methode. Bij de rasvergelijking is
de remstofbehoefte, het aantal plande bloemsteel en de houdbaarheid, ngen enige tijd onderbroken, in ver-
Resultaten
Binnen het Kalanchoë-s bel 1 en de rassenbesc tussen de herkomsten, duur. Ze hebben harde Een tot nu toe niet in te houdbaarheid van de voordat de planten blo de bloemen uitgebloeid de bladkwaliteit verbe Uit Duitsland afkomsti ge teeltduur. De fors Zwitserse rassen blijv zijn de heldere bloemk
ortiment blijken zeer duidelijke hrijving maken dit duidelijk. Er De uit Amerika afkomstige rassen bloemstelen, waardoor de planten
het Kalanchoë-sortiment voorkome bladeren. De oudste bladeren zij
'eien; soms zijn de bladeren al he zijn. Er wordt onderzocht of doo
terd kan worden. ge rassen moeten lang verduisterd uitgroeiende planten zijn goed ho en compact. De teeltduur is van n 'eur en de goede houdbaarheid van
verse besta hebbe goed nde e n doo lemaa r een
hi 11 en te at duidel n een erg vervoerd igenschap rgaans al 1 afgeval
aangepas
bestaan. Ta-ijk verschil
korte teelt-kunnen worden.
is de slech-afgestorven
len, voordat te bemesting
worden en hebben een lan-udbaar. ormaal tot lang. Opvallend
deze rassen.
Tabel 1. Vergelijking van 32 rassen met betrekking tot minimumduur KD, remstofbe-hon<'te, aantal planten per m2, teeltduur en stevigheid Van de bloemsteel.
Ras
Red Star Eldorado Ruby Star Annette Pollux Capella Conquestador Warrior Tampico V.d. Dussen Chérie Roter Pfeffe Diane Korall Regulus Montezuma Paula (Noris Tabasco
favoriet
r
feuer)
Minimum duur in we
7 5 7 5 6? 6? 5? 5? 5? 6? 7 7 5 7 5? 4 4 4
KD ken
Rems behc te '
3 3 3 2-
0-2 0-2
2 2 2 3 2 2 0 2
0-2 3 0 2-
tof-ef-)
3
3
) Aantal planten per
1 ") ' 35 ! 35 ; 35 ! 40 i 40 • 40
45 50 50 40 40
: 45 55 40 45 35 55
1 40
m2
Teeltduur minimaal (zomer)
18 18 21 19 18 18 18 18 18 19 22 22 15 22 17 15 21 15
maximaal (winter)
24 25 25 30 24 24 23 23 23 -
27 26 25 26 23 21 30 21
i Stevig-! heid v.
bloemsteel"'
+ --+ --++ ++ ++ ---— --++ -++
166
Vervolg Tabel 1 .
Ras
Glory van Vleuten Golden Melody Sunlight Moonlight Brandy Pueblo Orion Solferino Christine Pi nky Princess Yucatan Godess Tol tec
Mi nimum duur KO in weken
5 5 5 5 5 4 5 5 5 5 4 4 4 4
Remstof-behoef-te ')
4 4 4 4 4 0 3? 0 0 0 2 2 2 2
Aantal pi anten per m2
")
45 45 45 45 45 60 55 55 55 65 45 40 45 45
Teeltduur minimaal (zomer)
18 18 18 18 18 16 19 + 20 18 20 12 13 16 16
maximaal (winter)
26 24 24 24 24 21 25 30 24 24 21 21 23 24
Stevigheid V. bloem-steel '" )
+ + + + + + ----— ++ ++ ++ ++
' ) Remstofbehoefte Remmen met 300 gram Al ar per 100 liter water. i. Eventueel éénmaal remmen kort voor de bloei in de zomer. 2. Remstofbespuitingen 28, 35 en 42 dagen na het begin van de KD. 3. Remstofbespuitingen 1, 28, 35 en 42 dagen na het begin van de KD. 4. Als 3. Eventueel één- of tweemaal spuiten zodra het stek beworteld is. Eventueel kunnen de laatste onder 1, 2, 3 en 4 vermelde bespuitingen vervallen.
") Het aantal planten per m2 hangt nauw samen met het door de teler gewenste plant-formaat. Er werd op het Proefstation gestreefd naar compacte planten (potmaat 8 en 9 cm).
"' )De sierwaarde van Kalanchoë's vermindert sterk als de bloemtrossen slap gaan hangen tijdens het vervoer van de teler naar de verkoopplaats (winkel, markt enz.). Daarom is per ras aangegeven hoe de stevigheid van de bloemstelen is. ++ Zeer stevig. De bloemsteel buigt niet door tijdens vervoer. + Stevig. De bloemsteel buigt enigszins door tijdens vervoer.
Enigszins slap. De bloemsteel buigt tijdens vervoer meer door dan wenselijk is.
— Slap. De bloemsteel buigt helemaal door tijdens vervoer. De onderkant van de bloemtros wordt zichtbaar.
Korte beschrijving van de rassen
R e d S t a r Een sterke groeier. De planten kunnen vrijwel zonder zijscheuten verduisterd worden. Ket duurt echter lang voordat de verduisterde planten bloeien. 'Red Star' is goed houdbaar.
E l d o r a d o Te verge l i j ken met 'Red S ta r ' . Het ras g roe i t goed, al moeten de z i jscheuten b i j het begin van de verduis ter ing groter z i j n dan van 'Red S t a r ' . De houdbaarheid van het blad is goed, van de bloemen s lech t .
R u b y S t a r Groeit nog s terker dan 'Red Star ' en kan g e l i j k met d i t ras verduisterd worden. Het duurt nog langer dan b i j 'Red Star ' voordat verduisterde planten b loe ien. Hierdoor i s t e e l t van d i t goed houdbare ras n i e t aan te bevelen.
167
A n n e t t e Groeit in de zomer goed; in de winter is de groei van dit ras onvoldoende (zie Se-lectieproeven met K. 'Annette'). De zijscheuten moeten twee bladparen hebben voordat 'Annette' verduisterd kan worden. Het ras komt na verduistering snel in bloei en de houdbaarheid is zeer goed.
P o l l u x Vormt compacte planten, die met kleine zijscheuten verduisterd kunnen worden. De bloemtrossen worden zwaar. De bladeren en de bloemen van 'Pollux' zijn zeer goed houdbaar.
C a p e l l a Groeit tamel i jk t raag, de oudste bloemen worden gemakkelijk te groot . De planten kunnen zonder of met k le ine z i jscheuten verduisterd worden. Het duurt lang voordat verduisterde planten b loeien. De houdbaarheid van blad en bloem is goed.
C o n q u e s t a d o r , T a m p i c o en W a r r i o r Deze rassen l i j k e n sterk op e lkaar. Ze hebben een korte tee l tduur . Het blad wordt snel gee l , waarna het gemakkelijk gaat r o t t en . Hierdoor wordt de sierwaarde en de houdbaarheid e rns t ig verminderd. 'Conquestador' is het beste ras van de groep.
V a n d e r D u s s e n f a v o r i e t Nog slechts kor t in de proeven opgenomen. Het kan vergeleken worden met 'Red S t a r ' . D i t ras g roe i t gedrongen. Het heeft zeker geen korte tee l tduur . De bladeren k leuren h i n d e r l i j k geel . De houdbaarheid van de planten l i j k t goed te z i j n .
C h é r i e Groeit vooral in de winter t raag. Het ras kan zonder of met k le ine z i jscheuten verduisterd worden. 'Chérie ' heeft zwakke wor te ls . Er ver loopt veel t i j d tussen het begin van de verduis ter ing en het begin van de b l o e i . De bloemen en bladeren z i j n matig houdbaar. 'Chér ie ' kan beter n ie t geteeld worden.
R o t e r P f e f f e r L i j k t wat z i j n eigenschappen be t re f t op 'Chér ie ' . Het ras g roe i t echter nog zwakker, zodat ook d i t ras beter n ie t geteeld kan worden.
D i a n e Groeit in de zomer redelijk; in de winter is de groei slecht en valt het blad gemakkelijk af. Verduisterde planten komen snel in bloei. De houdbaarheid van het blad van 'Diane' is slecht, de bloemen zijn redelijk houdbaar. Teelt van dit ras is niet aan te bevelen.
K o r a 1 1 Een langzame groeier. Niet vertakte planten kunnen verduisterd worden. Het duurt erg lang voordat verduisterde planten bloeien. 'Korall' heeft een zwak wortelge-stel. De houdbaarheid van bladeren en bloemen is redelijk goed. Door de lange teeltduur kan dit ras beter niet in het teeltplan worden opgenomen.
R e g u 1 u s Groeit compact. Het duurt wat lang voordat de planten getopt kunnen worden. Wel kunnen de planten zonder of met kleine zijscheuten worden verduisterd. Per zijscheut worden vrij veel bloemtrossen gevormd, die enigszins na elkaar bloeien. 'Regulus' heeft een zeer goede houdbaarheid van bloemen en bladeren. Dit ras in de winter niet remmen.
M o n t e z u m a Heeft een zeer goed wortelgestel en g roe i t sne l . De planten van d i t ras worden veel zwaarder dan van de beide andere oranjebloemige rassen. De z i jscheuten moeten i n de w inter twee bladparen hebben, i n de zomer moet onmidde l l i j k na het t op pen verduisterd worden. 'Montezuma' b l oe i t zeer snel na het verduisteren. Het ras is gevoelig voor B o t r y t i s . De houdbaarheid van het blad is zeer mat ig. De bloemen
168
daarentegen zijn zeer goed houdbaar.
P a u l a ( N o r i s f e u e r ) In de proeven is dit ras altijd slecht naar voren gekomen, omdat het een minimum temperatuur van 20 C vraagt ('Regulus' 17 C). Het ras groeit tamelijk traag, de planten blijven kleiner dan van 'Regulus'. 0e zijscheuten moeten twee bladparen hebben bij het verduisteren. 'Paula' is zeer gevoelig voor meeldauw. De houdbaarheid van dit ras is zeer goed.
T a b a s c o Groeit snel en b l i j f t compact. Vooral in de winter moeten de zijscheuten voldoende ontwikkeld zijn (2 bladparen). 'Tabasco' heeft een erg goed wortelgestel . De houdbaarheid van het blad is nogal s lecht , van de bloemen is de houdbaarheid goed.
G l o r y v a n V l e u t e n Vormt voor het toppen gemakkelijk grote bladeren. Voor een goede plantvorm moeten de bladeren van de zijscheuten voldoende groot z i jn , voordat de planten verduisterd worden. Het ras vertakt minder goed. 'Glory van Vleuten' heeft zeer goed houdbare bladeren en redelijk goed houdbare bloemen.
G o l d e n M e l o d y , S u n l i g h t , M o o n l i g h t , B r a n d y Deze rassen lijken erg op elkaar, en worden gekenmerkt door slechte vertakking ('Brandy' vertakt i e t s b e t e r ) , terwijl de onderste internodiën van de zijscheuten gemakkelijk te lang worden. Het is n ie t gemakkelijk van deze rassen goed gevormde planten te te len. De bladeren van deze 4 rassen zijn s lecht , de bloemen redelijk goed houdbaar.
O r i o n Ernstig door virus aangetast. Op het oog niet aangetaste planten groeiden goed. De zijscheuten moeten één bladpaar hebben voordat verduisterd kan worden. Na verduistering komen de planten tamelijk vlot in bloei. 'Orion' heeft goed houdbare bladeren en bloemen, en lijkt in alle opzichten beter dan 'Solferino'.
S o l f e r i no Groeit vooral in de winter langzaam. De houdbaarheid van het blad i s goed, van de bloemen matig. De bloeiri jkheid laat in de winter te wensen over. Teelt van d i t ras is n iet aan te raden.
C h r i s t i n e Groeit vlot en vertakt goed. Door in het voorjaar matig te bemesten behoeft bandvorming geen probleem te z i jn . Na het verduisteren komen de planten redelijk vlot in b loei . 'Chris t ine ' heeft zeer goed houdbaar blad, terwijl de bloemen matig houdbaar z i jn .
P i n k y Een compact groeiende vorm van 'Christine'. Gezien de mindere groeikracht en de mindere houdbaarheid in de winter is de teelt van dit ras niet aan te raden.
P r i n c e s s Een zeer snel groeiend ras. Het ras dat goede wortels heeft, bloeit in de zomer reeds 8 weken na het begin van de verduistering. 'Princess' vertakt goed. De bladeren zijn minder goed, de bloemen zeer goed houdbaar. De kroonbladeren zijn voordat de bloemen open komen, gedraaid. Hierdoor bieden de bloemen van 'Princess' en ook van de drie volgende rassen een rommelige aanblik.
Y u c a t a n Lijkt wat eigenschappen betreft veel op ' P r incess ' . De planten groeien zwaarder u i t , en komen ie ts l a t e r in b loei . 'Yucatan' heeft tweekleurige bloemen. Als de bloemen open komen is de bloemkleur oranje-roodachtig. Wat oudere bloemen verkleuren paars-rood. Er kan enige bandvorming optreden.
169
G o d e s s en T o l t e c Lijken wat de plantvorm betreft op 'Princess'. Ze groeien echter iets langzamer. Beide rassen hebben veel last van bandvorming. Hierdoor kunnen van deze rassen bijna geen kwaliteitsplanten geteeld worden. 'Godess' en 'Toltec' hebben minder goed houdbaar blad en zeer goed houdbare bloemen.
P u e b l o Maar heel kort in de proeven opgenomen geweest. Dit heldergeel bloeiende ras, dat erg snel in bloei komt is uit de proeven verwijderd vanwege de zeer slechte houdbaarheid van het blad en van de bloemen.
V u l c a n Heeft een zwak wortel ges te l . Vanwege de lange tee l tduur i s d i t ras s lechts kor t in de proeven opgenomen geweest ( n i e t in de tabel vermeld).
Conclusie
In geen enkel Kalanchoë-ras z i j n de d r ie be langr i jks te kwal i te i tsaspecten waaraan een ras moet voldoen, verenigd. Deze z i j n : 1. korte teeltduur, 2. stevige bloemstelen, 3. goede houdbaarheid van blad en bloem. Gezien de karakteristieke verschillen die er tussen de rassen van de verschillende veredelaars bestaan, kan geconcludeerd worden dat de goede eigenschappen er wel zijn, maar ze moeten via veredeling nog beter bij elkaar gebracht worden. Door de grote verschillen binnen het Kalanchoë-sortiment en de grote invloed die het jaargetijde op de ontwikkeling van de planten heeft, is het moeilijk een verantwoorde rassenkeuze te maken. Voor de teler zijn de teeltduur, het aantal planten per m2 en de houdbaarheid van wezenlijk belang bij de rassenkeuze. Hij staat voor het dilemma, dat de rassen met de kortste teeltduur minder goed houdbare bladeren hebben. Gezien de invloed die de teeltduur op de m2-opbrengst heeft, lijkt het verantwoord de snelst groeiende rassen te kiezen, mits de houdbaarheid van het blad niet slecht is. Ook al heeft men een rassenkeuze gemaakt, dan nog blijft het plannen van de teelt gedurende het jaar moeilijk.
SELECTIE BIJ KALANCHOE 'ANNETTE'
J. Westerhof Aalsmeer
Binnen partijen bloeiende planten van het Kalanchoë-ras 'Annette' komen aanmerkelijke verschillen voor in plantformaat en bloemsteellengte. In de zomer van 1979 is een proef opgezet met het doel na te gaan in hoeverre door selectie deze verschillen verkleind en de groeikracht van 'Annette' in de winter verbeterd kan worden.
Opzet
Voor de proef z i j n u i t een groep van 500 planten de 6 k le ins te en de 6 zwaarste planten geselecteerd, op het moment dat er getopt moest worden. Eind 1979 z i j n twee planten die z ich kenmerkten door hun sterke g roe i , aan deze groep toegevoegd. Van iedere p lant i s een kloon gemaakt die minimaal 24 planten omvatte. Deze klonen z i j n met behulp van de stek-van-stek methode tweemaal vermeerderd om zo g e l i j k mog e l i j k p lantmateriaal te ve rk r i j gen . Op 8 j u l i 1980 (week 28} z i j n de klonen voor het eerst gestekt. Op 25 november, b i j het begin van de b loei z i j n de klonen beoordeeld.
170
Resultaten
Er bleken opvallende verschillen tussen de klonen te bestaan, die echter niet verliepen langs de lijn waarnaar de planten uitgeselecteerd waren. De verschillen uitten zich in plantgrootte, bladgrootte en bloemsteellengte. Opvallend was, dat roodverkleuring van het blad bij twee klonen massaal voorkwam. Doorgaans wordt dit toegeschreven aan een reactie op droogte of op zieke of zwakke wortels. Al waren de verschillen tussen de klonen duidelijk, ze zullen vaker in bloei gebracht moeten worden voordat een antwoord op de in het doel gestelde vragen gegeven kan worden.
REMPROEF BIJ DRIE GEELBLOEIENDE KALANCHOE-RASSEN
J. Westerhof Aalsmeer
Vier geelbloeiende Kalanchoè'-rassen 'Golden Melody', 'Sunlight', 'Moonlight' en 'Brandy' vormen van nature lange internodiën. Met remstofbespuitingen na het toppen is het niet goed mogelijk gebleken, om vooral in de zomer de onderste internodiën van de zijscheuten voldoende kort te houden.
Doel
In de proef is geprobeerd om met behulp van één of twee remstofbespuitingen voor het toppen de strekking van de hoofdscheut en van de onderste internodiën van de zijscheuten te verkorten. Daarnaast is nagegaan of er sprake was van een cumulatief effect van de remstofbespuitingen.
Opzet
De gebruikte planten zijn met de stek-van-stek methode vermeerderd. Een groep planten werd onmiddellijk nadat de stekken waren beworteld, bespoten met 300 gram Alar per 100 liter water en van deze groep werd een deel één week later opnieuw bespoten. Beide behandelingen en de controle werden tevens 1, 28, 35 en 42 dagen na het verduisteren met Alar bespoten. De 7 volgende generaties werden steeds op dezelfde wijze behandeld. Voor de proef is op 2 juli, 20 augustus en 23 september 1979 opnieuw gestekt. Iedere behandeling omvatte minimaal 24 planten.
Resultaten
Alar voor de eerste maal gespoten voor het toppen had enige invloed op de interno-diënlengte van de hoofdscheut. De invloed op de zijscheuten was gering. Bij de volgende generaties was sprake van een toenemende remming van de lengtegroei van de hoofdscheut en de zijscheuten. Hierdoor was het toppen op twee bladparen niet altijd meer mogelijk. De groeiremming was het grootst bij de behandelingen die tweemaal voor het toppen bespoten waren. In de winter was de groeiremming veel sterker dan in de zomer. Bij latere generaties bespoten stekken verliep de wortel vorming één (zomer) tot twee weken (winter) trager dan bij de onbespoten controle. Deze behandelingen vertakten echter aanmerkelijk beter dan de controle. Hierdoor was het bij latere generaties voor het toppen bespoten planten moeilijk om voldoende niet vertakte planten uit te selecteren. Dit voor vergelijking met de controle, waarvan bij het toppen doorgaans geheel geen ogen waren uitgelopen. Door de lengte van de onderste internodiën van de zijscheuten te meten is getracht de afname van de lengtegroei in cijfers vast te leggen. Deze metingen die plaats vonden bij het begin van de bloei, bleken niet betrouwbaar. De spreiding tussen de waarnemingen was te groot en werd met latere generaties groter. Bij de eerste generatie nadat de bespuitingen gestopt waren, was er geen sprake meer van groeiremming. De beworteling verliep weer normaal, terwijl de hoofdscheut-ontwikkeling en -vertakking niet verschilde van de controle.
171
Conclusie
Eén of twee bespuitingen met Alar voor het toppen zijn van positieve invloed op de plantkwaliteit van geelbloeiende Kalanchoë-rassen. Daar er sprake is van seizoeninvloed, moet de Kalanchoëteler aan de hand van eigen ervaring en waarneming bepalen of en zo ja, hoe vaak hij een bepaalde groep planten bespuit voor het toppen.
LATHYRUS INVLOED VAN ANJER-VB OP DE HOUDBAARHEID VAN LATHYRUS ODORATUS
L.V.J. Barendse Aal smeer
In juli werden twee proeven genomen om het effect van Anjer-VB te zien bij Lathy-rus. In de eerste proef werden 8 rassen getoetst en in de tweede proef 6 rassen. De rassen waren afkomstig uit het sortiment van de RMTS te Aalsmeer en waren verschillend van kleur. In de eerste proef werd naast water, ook Rosal als controle gebruikt. De bloemen werden na de oogst 15 uur voorbehandeld, waarna ze een afzetsimulatie kregen. De uitbloei vond plaats bij 20 C in water.
Resultaten
Bij de eerste proef was de gemiddelde houdbaarheid over alle rassen na water en Rosal 4,4 dagen. Na Anjer-VB was dit 7,4 dagen. In de tweede proef was dit na water 3,6 dagen en na Anjer-VB 6,0 dagen. Gemiddeld komt dit neer op een houdbaarheidsverlenging van 70%.
LEEUWEBEK HOUDBAARHEID VAN HET SORTIMENT KASLEEUWEBEKKEN
L.V.J. Barendse Aal smeer
De bloemen zijn in de tweede week van mei geoogst, waarna ze in water werden gezet. De volgende dag verbleven ze 24 uur droog bij 20 C. Hierna konden de bloemen zich weer volzuigen, waarna ze in de vaas werden gezet in water en Chrysal 11 g/l. Naast de houdbaarheid in dagen is ook gelet op bruinverkleuring van de bloemen, bloemkleur, bloemval, het optreden van slappe toppen en de mate van doorgroei van de stengel top.
Resultaten
Zie voor de resultaten Tabel 1. Slappe toppen komen alleen voor in water. Bij slechts enkele rassen komt bloemval voor. Hoe minder doorgroei, hoe beter. Chrysal geeft over het algemeen een langere houdbaarheid en voorkomt het slap worden van de toppen. De bloemen worden allemaal lichter van kleur naarmate er jongere knoppen opengaan (behalve bij wit). Ter vergelijking zijn ook de houdbaarheidsgegevens uit 1979 in de tabel opgenomen.
172
cn O) t- XI o CD CD
CD CD Cn >
Cl)
0 )
> d )
Cl)
:> • r - +-> CD rö
S E
Cl) 0 )
u
OJ e n O") CO 3 CD
c c re • - - . — c c: c: c c: CD CD ' i — 4~> <D T - • [ - CD -r— CD CU CD CD rö CD CD CD CD CD CD C I D 1 3 E > 3 3 W S ö l
CD~-s. CD CD CD Q I • r - C n - r - T~ •<- -r-C ' r - C C C ÇZ
CD rö CD CD CD CD 3 E 3 3 3 3
CD cn c n - . - T -
• r - C C £= +-> • • - T - CD n3 CD CD CD E 3 3 en
m t -
r—
L.
^ CD
_V
r r -
CJ
-U
c sc 0) CD Q- CL CL Q. O o +-> 4->
CD CD CL C L Q - D -(0 r ö
co t o
c c CD CD CL C L Q - CL O O
+-> +->
CD CD CL CL CL CL rö 03
t/1 CO
- n f t i
_ Q
C l f Ö
co
c c CD CD CL CL CL CL O O " O
• P - P i d
CD CD - Q C L CL CL Q - r — CD rö CD
r— i — CD t/) CO >
+ c c si
E CD 3 CD C L CD O C L i —
i — O ^ - Q r - +-> i -
03 CD CD > CD -CL E C L + - > C L CD CL S-(XJ O fO rCS
r - . — r - 3 : CO - Q CO N
+ J (D r -i — rö
CD CL S-C L =5 03 CD
> H (1) O
sc -^ co CD c Q - T - "O C L =5 rö
_Q +-> - Q JÇ)
c M ^ N i x o o o w c o o D L r i o ^ - f A j T - i L n o j c O T r-- CTi CD Cn CD O
L O H m ^ n o j
r-- C\J ^ O N O
CO LO H i r j M D
C v J f O O ' - l C v 1 0 U D f O C S J r H C O < \ J C \ J ^ - C \ J C S J u ) 0 0 .—I C\J C\J CO >-H CTi
C V O H r H ^ O O l C T i C O C n C T i N r H C N j N M N N C O O O CTi CO N LT)
N us t n i û
r-~ C\J co co
CD
n n . o
-t->
CD
n . C l
r ö
CD
n. CL o
+-> CD f ) .
n rö
a t. CL r ö r ö C: r ö
r - 3 CD r— C0 N Ë CO
<sf U3 LT) OJ CNJ CD LD
co oo ro CM N m co o CO CO
CO CTi CT)
LO O
«si- LO
W k û O l û ^ O
e n o u s^t- o C \ J L D
CM O O C O
en co en co
OJ OJ m o ^ t c\i o
O O ^ - LD N CO C\J
o o <sj- ^ j -
N c n c n
"d- o
OO LO
o CO C\J O J <=f sO
LO o r-s Ln co r-s. r*-. o
CNJ o
<X> CD
CD S-
• r - CM LO isO o _ o r*-. r^s
I / 1 H H H CD CD CD CD
+->+->+-)+-> -C -C -C -SC 3 12 13 13
LO
i—1
3 O
i — .
CD J—
1-1
3 o ^r
i— r-s. . — .—i c o CD o
> - 3 - H
o a..— -^ 0 r - C CD CD • « -
O > - C u
en - a <sO r~-. <—i - i - i n r -
i—i ro i—i <—i p *
- ^ CD - ^
LO c cn co e co o -r- c o - i - r-s. i—t CL . T - C d CL. H
x : Oi q i ir, V q i •%• CO CO =3 "." CO SZ O O r— - r - O - r -
cd a ; en CL, ce; Q .
o ^ t o o
e ï - cn > o - o
C S- - r - rö co o a ) > o i e c co ' i - -r— O rö E C •+-> _C O U
• r - - r - CO O CO i — S - r ö CD - r - - i - 3 o ce: ; s s : 3 >
• r-s. _ ^
• OJ £Z 1 •!—
• 3 CL.
L73
174
PO ZSZ O fD O — ' CL C L
fD * -J **S er -s
o o CL
CO JS,
en cri o o
CO CO
O CT
CO CT
eu O XJ 03
3 < Cu
CT) CT
C n CD
M CD CT
CO h-»
CT CO - s —' c DJ - " • " O 3 X J T T fD
fD r i -CI O
-s -a - " . " O 3 fD
CQ 3
3 3 CU DJ
c+ r+ — i . _ J .
CQ CQ
< < n> fD fD fD
PO O O O CO 3 rc> T T -s a> o -s o -s CL O
CO -J> fD CT
CT CO
CO en
CT -ps
1 — > 1 — »
co ro
p o r - j O : E : o Ä I n> - j ' co n fD c-t-fD 3 " — '
C+- CT) c n - s c n r o CD O l—1
CO fD
CD r o
i—» O CT CD CO
o ro o ro
r o h-» i—» h-» O - f c W O
co co -P» ro o er
CT
o fD
3 < DJ
1 — » 1 — >
-P> o
er cn
ro H-> l—' CT
-P» 1 - *
, co _ - l
DJ
"a • a fD
r + O
-a -a fD 3
CQ S a> fD fD ~ J .
3 3
s: co fD — i . 3
CQ
CO
DJ • a
ro co CD i—»
o co co cn
, _ . H-* 1—» 1—•
ro cn co ro
co er --J CD
CT CT (-+ -s -s o C C X J ->. - i . - a 3 3 fD T T 7T- 3
fD fD £Z C - s - s
3 3* CQ CQ
fsi CQ < N fD fD fD fD fD fD fD fD ~S 3 —• 1
< < fD fD fD fD — j _ i
PO fD Q -
ro * - j
-P»
ro
o
i - j
CO
CD
M r+ £ O DJ -a -*> X J r + fD
3
+ CO — I
DJ *a -a fD
CQ fD fD 3
o r c o > ÇU - " • -5 T 3 "5 CQ O " O 7=r r r 3 —<
C+ N fD PO fD CD 0 3 c o CL -s ro —i
O CT O ro 3 -P=> co CT N CO CO fD O m
27
3
269
co co co CT .J> -P»
1—» 1—» 1—•
cn co ro
CD ro o
CO *-*J CD CO
r o c o -P=> t—1
1— l t—» 1—» 1—> -P=» _pa c n c n
^-j er co ro
N co er s: —• —' Cu DJ 0J
-s D a c + X J
fD CO
+ —• r + DJ CO O " O — i - a
DJ -a X J fD - a 3 fD
: £ £ : £ < fD fD fD fD _ ! . _ l . _ 1 . fD
3 3 3 —' CQ I Û CÛ
"\ < fD fD
—'
C/l TO O O - h co c + fD
x i ro ->• CT 3 cn T^r
^o - - J
ro
co ro
t—» - P i
CT
7=T 3 _ i .
T T 7<T fD 3
c+ O
X3
+ CO
CU X J "
1—» - - J
CT CO
1—'
ro CD
^ J co
£ fD — J .
3
CQ
^ D> CU
3
! E : PO Cu
c+ fD 1
fD co c:
Cu
. \e+ -a>
<r> 3 " -s
3
,_. CO * - J
c < -<^0 CO ' Cu i * - -^ — i , co
: fD
o X3 3 fD
-s 7=r - j «
3 CQ fD 3
E : DJ
t _ l
r+
PO
ro LO
r-t-Cu r+-fD 3
Qi1-1 3"! CD -S:CO " < | o CO
—<3 ] f D
ol X J l
3 fD
-si 3 3 '
CQ fD 3
O Q -X J O
O C L - Ï fD CQ
-s < O DJ fD DJ - J . co
LELIE
RASSENVERGELIJKING BIJ SNIJLELIES
Ing. CR. van Nes Aalsmeer
Om de geschiktheid van enkele nieuwe en minder bekende le l ie rassen als s n i j l e l i e te toetsen is in 1980 een rassenvergel i jk ing u i tgevoerd. Op 20 januar i 1980 werden van 40 cu l t i va rs e lk 25 bol len geplant. De ingestelde
" - - ' - - - • ' ' - * " - - • " - ° " " • - ' en na opkomst z i j n de jke dagverhoging van
stooktemperatuur was 's nachts 13 en overdag 15°C. Drie weken na opkomst z i j n deze en 16 C verhoogd met een 1i chtafhankel i jk temperaturen t o t 14 en
Van de nieuwe cu l t i va rs voor de sort imentsopplanting vo lg t hieronder een korte ka rak te r i s t i ek .
Keuring van snijlelies.
L e v a n t Een gele lelie met dwars staande bloemen. Lange steel met flink aantal knoppen. Trekduur 15 weken. Goede veilingpresentatie.
P i n k G i a n t Een rose l e l i e met hangende bloemen. Een forse l e l i e met f l i n k wat knoppen. Trekduur 15 weken. De planten waren zeer uniform. De trosopbouw was n ie t helemaal gel i j k m a t i g . De p a r t i j was goed gezond. Een l e l i e die n ie t voor a l l e doeleinden gesch ik t i s .
M o u l i n R o u g e Een l e l i e met opstaande rode kelken. Goed van lengte met voldoende knoppen. Trekduur 13 weken. Stevige l e l i e met goede ve i l i ngpresen ta t ie . De gezondheid laa t nog i e ts te wensen over. De bloemkleur ver loopt i e t s .
G o l d e n M e l o d y Een l e l i e met opstaande gele bloemen. Goed van lengte en prima knopbezetting. Trekduur 15 weken. De bloem is n ie t al te g root , maar het gewas en de knoppen hebben
175
een goede presentatie. De trekduur is wat lang. De houdbaarheid is redelijk.
W h i t e H a p p i n e s s Een lelie met opstaande witte bloemen. Goed van lengte en voor een witte lelie goede knopbezetting. Voldoende stevig en goede trosopbouw. Forse plant. Trekduur 12 weken. Enkele verdroogde knopjes.
G r a n d e s s a Een lelie met opstaande oranje bloemen. Goed van lengte en voldoende knoppen. De trosopbouw en de veilingpresentatie lieten wel wat te wensen over. Mooie grote, gesloten bloem. De houdbaarheid was redelijk. Trekduur 14 weken.
G l a d i a t o r Een lelie met opstaande rode bloemen. De lengte en het aantal knoppen vielen wat tegen, maar de lelie komt snel in bloei (trekduur 11 weken). De bloemen bleven op de plant en in de vaas goed op kleur.
P r o m i n e n c e Een lelie met opstaande rode bloemen. Deze lelie wordt niet al te lang, maar is beslist niet te kort. Een goede knopbezetting en goede veilingpresentatie. Het is een forse groeier met flink wat blad en een stevige steel. De bloemkleur doet wat denken aan 'Firecracker'. De gezondheid liet wat te wensen over. Trekduur 12 weken.
N o . 1 9 7 3 Een l e l i e met dwarsgeplaatste zalmkleurige bloemen. U i t een k le ine bolmaat g roe i de een rede l i j ke l e l i e . Wat k o r t , met voldoende knoppen. Het blad vertoonde nogal wat a fwi jk ingen. De steel was wat s lap. Trekduur 12 weken.
B 1 Een lelie met dwarsgeplaatste gele bloemen. Voldoende lang en een goede knopbezetting. Stevige steel en goede trosopbouw. Gezond gewas. Zeer sierlijke bloem. Trekduur 13 weken.
De verbreding van het sortiment zet zich nog steeds voort. Vooral bij de cultivars met gele bloemen wordt de keus steeds groter. In deze kleurgroep zijn enkele goede lelies voorhanden. Ook in de rode groep komen jaarlijks meer cultivars ter beschikking, maar teelttechnisch zijn hier en daar nog wel problemen. Er worden wat meer rassen met hangende en dwarsstaande kelken ingezonden. De vraag is hoe de handel reageert op deze vormen. Voor verdere gegevens zie Tabel 1.
Tabel 1. Gegevens
Naam
Rood
Gladiator Esther Pirate Feuerzauber Fi recracker Prominence Moulin Rouge
Oranje
Aristo (R8) John Dix Leonardi Enchantment Grandessa
vassenvergelijking
Inzender
B.T. Test Test P.Gro Jagra Vl/H Vl/H
B.T. Peerd. B.T. Test B.T.
Bol-maat
12/14 12/14 12/14 12/14 12/14 14/16 16/-
12/14 14/16 12/14 12/14 12/14
snijlelies
Trekduur in weken
11 12 12 12 12 12 13
8 12 13 13 14
Lengte steel
48 65 94 34 48 66 88
38 85 57 58 82
Lengte totaal
58 78
115 36 60 71
102
43 112 69 75 95
Aantal knoppen
5,7 8,0
11,5 5,5 8,6
11,7 8,7
4,6 9,7
12,7 10,8 10,8
176
Vervolg Tabel 1.
Naam Inzender
Bol - i Trekduur maat i in weken
Lengte steel
Lengte totaal
55 63 61 56 61 84 71
109 149 70
144 100 102
55 147 167 63
126
58 90
Aantal knoppen
6,5 8,7
10,4 4,7 6,4
10,6 3,5
11,4 10,6 7,9
18,3 8,4
18,0
5,8 22,6 9,0 7,1
18,0
5,5 12,4
Geel
SinaT (S7) Sahara (S9) Salut (S13) Day Spring Concorde Bellona Destiny BI Citronella Conn. King Levant Hercules Golden Melody
Rose/zalm
Peach Blush Pink Tiger Pink Giant No. 1973 Maureen
Wit
Juliana White Happiness
B.T. B.T. B.T. Jagra Vl/H Laan Test Vl/H P.Gro Test Laan B.T. VI./H
Jagra Laan Laan Laan Laan
14/16 14/16 14/16 12/14 16/-14/16 12/14 16/-14/16 12/14 20/22 14/16 14/16
16/-16/18 14/16 10/12 14/16
9 10 10 12 12 13 13 13 14 14 15 15 15
12 14 15 12 14
Jagra ; 12/14 J 11 Laan ! 14/16 I 12
43 53 46 48 54 71 69 89
120 56
100 82 74
44 109 135
51 101
52 73
BT = ßisshoff Tulleken Vl/H = Vletter en Den Haan Peerd = Peerdeman P.Gro. = P. Groot "Lico"
GEBRUIKSWAARDEBEPALING VOOR DE TEELT ALS SNIJBLOEM VAN IN NEDERLAND GETEELDE BOLLEN
Ing. C R . van Nes Aalsmeer
In 1977 is in Wageningen een s e l ec t i e - en veredelingsprogramma opgezet met als doel te komen to t L. longiflorum-rassen waarvan de bollen in Nederland geteeld kunnen worden. In 1980 zijn de bollen die in Wageningen of in Lisse (LBO) werden geteeld, getest als snijbloem in de kas. De bollen werden 15 oktober 1979 gerooid en daarna bewaard bij + 2 C. Er werden zowel kasbollen (eenjarig) als buitenbollen (tweejarig u i t schub) ge tes t . De bollen werden 20 december afgeleverd. Ze zijn toen in vochtige potgrond verpakt en b i j - 2 C geplaats t . Op 10 februari 1980 zijn de bollen geplant in een kas met een ingestelde dagtemperatuur van 17 C en een nachttemperatuur van 15 C. Alle parti jen kwamen gaaf u i t de bewaarcel. Van elke pa r t i j werden 25 bollen geplant.
Overzicht van de rassen
I n d i a n S u m m e r Bolmaat 14/16. Goed van lengte (ca. 100 cm) met 3-5 kelken per s t e e l . Goede kwali-
177
tent en harde bloemsteel. De partij buitenbollen was iets korter maar had wat meer kelken. Goed resultaat: 30 stelen van 25 bollen.
E r a b u Bolmaat 14/16. Kort gewas (ca. 40 cm) met 2 5 3 kelken. Lichtgroen gewas met b r u i ne punten aan de bladeren. Resultaat n i e t zo best. 20 s telen van 25 bo l len .
W h i t e E u r o p e Bolmaat 14/15. 'White Europe' i s een virusarme kloon u i t 'Arai no. 5 ' . Het gewas was r e d e l i j k van lengte (ca. 70 cm) met 1-3 kelken. Gezond gewas. Goed r esu l taa t : 23 s te len van 25 bo l len . Een p a r t i j 'White Europe' die op het veld was geselecteerd omdat ze b i j de oogst op het veld geen sp ru i t hadden, b leef opvallend kor ter (ca. 40 cm).
W h i t e Q u e e n Bolmaat 14/15. Kort gewas (ca. 40 cm) met 1-2 kelken. A l le pa r t i j en hadden ca. 30% scheurkelken. Resultaat n ie t zo best: 30 s te len van 25 bo l len .
A c e Bolmaat 14/15. Erg kor t gewas (ca. 30 cm) met 1-2 kelken. Te kor t als sni jbloem. Resultaat n ie t zo best : 30 s telen van 25 bo l len . Een p a r t i j 12/14 van 'Ace' gaf 14 s te len van 25 bo l len .
M o u n t E v e r e s t 7 8 9 2 4 Bolmaat 14/16. Enorm lang gewas (ca. 170 cm) met 6-8 knoppen. Te lang en v r i j onhandelbaar. De bol len waren afkomstig u i t de kas. Zeer groei k racht ig en wat bet r e f t b loei t i j d s t i p n ie t u i t de toon va l lend. Resultaat n i e t datgene wat een b loe-menteler voor ogen s taa t : 26 s telen u i t 25 bo l len . Een p a r t i j ' bu i tenbol len gaf zeer s lecht r esu l t aa t , s lechts enkele s te len kwamen op.
S a e k i Bolmaat 14/16. Wat kor t gewas (ca. 55 cm) met 2 à 3 kelken. Lichtgroen gewas. Resu l taa t n ie t zo best: 27 s telen van 25 bo l len .
A r a i 5 5 en W h i t e S u p e r i o r L ieten op het moment van rooien (10 j u n i ) nog geen b loei z ien . 'Arai 55' gaf 4 s te len van 25 bo l len en 'White Superior ' kwam helemaal n i e t op.
De b loei van a l l e rassen, behalve 'Arai 55' en 'White Super io r ' , v i e l tussen 8 mei en 10 j u n i . De komende jaren zal het onderzoek worden voortgezet.
LELIEPRAKTIJKTEST 1979
C. v. Leeuwen Rijnsburg
Er wordt nog steeds een vrij beperkt sortiment lelies aangevoerd. Vooral de kleuren rood en geel zijn nog onvoldoende vertegenwoordigd. Om de overheersing van de oranje cultivar 'Enchantment' te doorbreken zijn deze proeven opgezet. In de kleur rood werd 'Firecracker' vergeleken met 'Pirate' en 'Enchantment'. In de kleur geel werden 'Connecticut King', 'Yellow Blaze' en 'Uncle Sam' vergeleken met 'Destiny'. 'Enchantment', 'Pirate' en 'Destiny' werden opgeplant in de bolmaat 12/14, van 'Yellow Blaze' zift 14/16, 16/18 en 18/20 en van de overige cultivars zift 10/12, 12/14 en 14/16. Met tussenruimten van l\ maand werd er geplant. De eerste plant-datum was 1 april en de laatste 15 november 1979. Er werd continu bijbelicht met assimilatiebelichting vanaf 20 september (bij plantdatum 15/8) en bij de volgende plantdata. zodra dit gezien de gewasstand noodzakelijk was. De kastemperatuur werd op ca. 15 C gehouden. Als plantdichtheid werd aangehouden 80 bollen per m2, voor de grootste bolmaat, 96 voor de volgende en 112 bollen per m2 voor de kleinste bol-
178
maat. De proeven kwamen t o t stand in overleg met en onder begeleiding van vertegenwoordigers van de volgende i ns tan t i es : Produktschap voor Siergewassen, Laboratorium voor Bloembollenonderzoek, Verenigde Bloemenveilingen Nederland, Vereniging "De L e l i e " , Proefstat ion voor de Bloemister i j , Consulentschap voor de Tuinbouw te Naaldwijk en Proeftuin Ri jnsburg.
Resultaten
E n c h a n t m e n t Enchantment bleek ook d i t j aar weer een uitstekende j aa r rond le l i e te z i j n . Qua groeisnelheid kwam h i j op de tweede p laa ts . De takken waren voldoende lang. B i j de derde p lant ing waren de takken ie ts kor ter dan b i j de overige p lant ingen. Van d i t sort iment gaf 'Enchantment' de meeste bloemen per tak. Hoewel b i j a l l e plantingen wel enige verdroogde bloemen geconstateerd werden, vormde d i t toch geen e rns t ig probleem. Alleen b i j de eerste en v i j f d e t rek kwamen enige b l inde takken voor.
P i r a t e ' P i r a t e ' zou een prima j aa r rond le l i e z i j n als h i j n ie t zoveel l a s t had van b ladverbranding. D i t t rad b i j a l l e plantingen in mindere of meerdere mate op. Het bleek de snelste l e l i e van het beproefde sort iment te z i j n . De takken waren v o l doende lang. Gemiddeld gaf ' P i r a t e ' 7 goede bloemen per t ak , wat v r i j behoor l i j k i s . Er kwamen n ie t veel verdroogde bloemen voor, maar b i j de tweede en zesde t rek waren er wel wat takken b l i n d .
D e s t i n y 'Dest iny' i s een l e l i e waarvan de bol vaak u i t dubbelneuzen (twee stengels u i t één bol) bestaat. Aangezien het aantal bloemen per tak n ie t erg groot was, moet deze eigenschap als ongunstig aangemerkt worden. Wat groeisnelheid be t r e f t kwam ' D e s t i ny' op de vierde p laats . Deze c u l t i v a r had weinig l a s t van verdroogde bloemen. Blinde takken kwamen vooral in het najaar voor.
C o n n e c t i c u t K i n g 'Connecticut King' is een mooie, gele l e l i e , die goed gewaardeerd wordt door de consument. Het i s jammer dat ze nogal gevoelig i s voor vroege bloemverdroging. D i t u i t t e z ich al vroeg in het najaar i n grote aantal len b l inde takken. Het gemiddeld aantal kasdagen over a l l e plantingen bedroeg 82 en daarmee kwam ze qua g roe isne l heid op de v i j f d e plaats b i j d i t sort iment. De takken waren voldoende lang, er zaten heel wat meer bloemen aan één tak dan b i j 'Des t i ny ' . B i j a l l e plantingen verdroogden er wel wat bloemen. Het aantal wisselde echter per p lant ing en per bolmaat. Hoewel b i j de vierde t rek de meeste b l inde takken voorkwamen, waren de andere plantingen er ook n i e t v r i j van.
F i r e c r a c k e r 'F i recracker ' bleek een geschikte j aa r rond le l i e te z i j n , die echter wel wat aan de korte kant b lee f . Deze c u l t i v a r had net zoveel kasdagen nodig als 'Enchantment'. Aan de v r i j korte tak kwamen behoor l i j k wat bloemen. Verdroogde bloemen kwamen prakt isch n i e t voor. B i j bolmaat 10/12 waren er t i j dens de vierde en zesde t rek enige takken b l i n d . B i j bolmaat 12/14 was d i t het geval b i j p lant ing 4 en 5 en b i j bolmaat 14/16 b i j de derde en v ierde.
Y e l l o w B l a z e 'Yellow Blaze' bleek een erg lange maar wel stevige l e l i e te z i j n met behoor l i j k wat bloemen per t ak , goed jaarrond te te len maar wel wat t raag. Ze had de meeste kasdagen van het onderzochte sort iment nodig. Enige verdroogde bloemen werden t i j dens de derde en vierde t rek waargenomen. B i j de v i j f d e en zesde t rek waren enige takken b l i n d .
U n c l e S a m 'Uncle Sam' gaf lange takken met weinig bloemen. De c u l t i v a r was goed jaarrond te t e l e n , maar ook wat aan de trage kant. D i t was de enige l e l i e die i n het geheel
179
geen l a s t had van bloemverdroging. Wel waren er t i jdens de vierde en v i j f d e t rek enige takken b l i n d .
Conclusies
'Enchantment' bleek opnieuw een goede jaarrondlel ie te zijn en stond qua groei-snelheid op een gedeelde tweede en derde plaats. 'Pirate' was de snelste van het sortiment, goed jaarrond te telen, maar had teveel last van bladverbranding. 'Destiny' had veel dubbelneuzen en weinig bloemen per tak. 'Connecticut King' bleek gevoelig voor vroege bloemverdroging, wat zich al vroeg in het najaar uitte in vrij grote percentages blinde takken. 'Firecracker' was zonder problemen goed jaarrond te telen, maar bleef wel wat kort. Qua groeisnelheid kwam ze overeen met 'Enchantment'. 'Yellow Blaze' gaf erge lange takken, behoorlijk wat bloemen per tak, was goed jaarrond te telen, maar erg traag. 'Uncle Sam' gaf geen problemen bij jaarrondteelt. Het aantal bloemen per tak was voor zo'n flinke tak wat aan de korte kant. Onderzoek naar goede cultivars om het kleurenassortiment bij lelies jaarrond uit te breiden blijft noodzakelijk. Zie voor verdere gegevens: Gewasverslag 1979-1980 B roe ie r i j van Le l i es .
TWEEDE SNEE BIJ LILIUM L0NGIFL0RUM
Ing. C R . van Nes Aalsmeer
In de serie proeven omtrent de tweede snee bij L. longiflorum is in 1980 de invloed van de bewaarduur en de bewaartemperatuur nader onderzocht.
Opzet
Op 5 verschillende plantdata, te weten 1 februari, 15 maart, 1 mei, 15 j augustus werden er 300 bollen geplant van 'Arai no. 5'. De bollen werden levering (15 december 1979) bewaard bij - 2 C, verpakt in plastic met po In alle gevallen (zowel de Ie als de 2e snee) werden 30 bollen oer m2 be De stooktemperatuur in de kas was ingesteld op 15 C nacht en 17 C dag. E overdag gelucht vanaf 19 C. Na de eerste snee bleef een gedeelte van de de grond zitten en een ander gedeelte werd gerooid en gedurende 4, 5 of bewaard bij 2, 5 of 9°C. De gerooide bollen werden met aanhangende grond, verpakt in plastic bij temperaturen geplaatst. Voor het terugplanten van de bewaarde bollen voo de snee werd geen grondontsmetting toegepast. Van de behandelingen werde vakjes van 28 bollen geplant. Het schema van de planttijden ziet er als volgt uit:
uni en 1 vanaf af-
tgrond. d geplant, r werd bollen in 8 weken
de diverse r de twee-n telkens
PI PI PI PI
antdatum
antdatum antdatum antdatum
Ie 2e 2e 2ë
snee
snee snee snee
na na na
4 6 8
weken weken weken
bewaren bewaren bewaren
1 6
20 3
febr.
juli juli aug.
15 27 10 24
mrt.
juli aug. aug.
1 3
14 28
mei aug. sept. sept.
15 5
19 2
juni
okt. okt. nov.
1 -7
21
aug.
dec. dec.
Resultaten
Resultaat van de plantdatum op de kwaliteit van de eevste snee
Naarmate later werd geplant - werden de stelen korter - nam het aantal kelken per steel af
180
- nam het gemiddelde gewicht per steel af - nam de trekduur af - na 15 juni werd de kans op loze stelen groter.
Resultaat van de plantdatum op de 2e snee bij vast laten zitten
a. Van de plantdatum 1 februari trad bij een deel van de bollen direct na afloop van de eerste snee hergroei op, bij een ander gedeelte kwam deze veel later. De snel gekomen stengels waren kort en licht, de traag gekomen stengels waren langer en zwaarder.
b. Bij de plantingen vanaf 15 maart kwam de tweede snee het volgend groeiseizoen (géén temperatuurverlaging). Deze tweede snee vertoonde ongeveer hetzelfde beeld als de eerste snee; naarmate later werd geplant - werden de stelen korter - nam het aantal kelken per steel af - nam het gemiddelde gewicht per steel af - nam de trekduur af - nam het aantal stelen af. De laatste oogstdatum van de diverse plantdata ontliep elkaar niet veel.
Resultaat van de plantdatum op de 2e snee bij rooien en koelen
De bollen die na rooien en koelen werden geplant in de maanden september en oktober (zonder extra bijbelichting) gaven een hoog percentage loze stelen. De bloei van enkele goede stelen viel in de maanden februari, maart. Het resultaat van de plantingen in augustus en november bleek sterk afhankelijk te zijn van de voorbehandeling vóór de tweede snee. In de maand januari kwamen er geen planten tot bloei. Het aantal loze stelen nam bij planten in december sterk af. Het beste en meest effectieve resultaat werd bereikt bij de plantdatum 15 maart (Ie snee) en terugplanten in het begin van augustus .
Resultaat van de bewaarduur na rooien op de tweede snee
Vier weken bewaren bleek voldoende te zijn om hergroei te krijgen (voorafgaande proeven gaven problemen bij een bewaarperiode van 3 weken, speciaal de lagere temperaturen 2 en 5 C). De bewaarduur had geen noemenswaardige invloed op de lengte van de stelen en het aantal kelken. Bij bloei vóór de jaarwisseling van de 2e snee bleef het verschil in planttijd van 2 of 4 weken gehandhaafd tot aan de oogst. Bij bloei na de jaarwisseling verdween dit verschil vrijwel helemaal. Vier weken bewaren leverde bij planten in augustus voordelen op ten opzichte van 8 weken bewaren. Er kon sneller na de oogst van de Ie snee worden geplant, zodat de oogst van de tweede snee vóór de donkerste periode viel.
Resultaat van de bewaartemperatuur na rooien op de 2e snee
Een hoge bewaartemperatuur (9°C) gaf sneller bloei. Bij lang bewaarde bollen (8 wekenl was dit effect duidelijker dan bij kort bewaarde bollen (4 weken). Bewaring bij 2 C gaf gemiddeld langere stelen die in verhouding zwaarder waren dan de stelen die uit bollen groeiden die bij 5 of 9 C waren bewaard. Er was geen invloed op het aantal kelken per steel.
Resultaten van de combinatie bewaartemperatuur en bewaarduur bij verschillende planttij ds tippen
De bewaring van 8 weken bij 9 C gaf spruitvorming in de cel. In een aantal gevallen was de spruit zo lang dat snel na het planten korte stelen bloeiden. In augustus planten van bollen voor de 2e snee liet een positief effect zien ten gunste van de bewaring bij 9 C (Tabel 1).
181
Tabel Invloed van plantdatum (augustus) en bewaartemperatuur op het aantal goede stelen van de 2e snee.
Bewaarperiode Plantdatum Aantal goede stelen bij bewaartemperatuur 2° 5° 9°
4 weken 6 weken 8 weken
27/7 10/8 24/8
27 21
6
27
17
38 35 35
Verklaring bij Tabel 1. Wanneer de bloeitijd van gerooide en gekoelde bollen valt vóór de donkerste periode van het jaar, treden minder loze stelen op. Bewaren bij een hogere temperatuur geeft een snellere groei, waardoor in dit geval (8 weken 9 C) de donkerste periode ontlopen kon worden ten opzichte van 8 weken 2 C.
Plant men in oktober bollen voor de tweede snee, dan is trage groei gunstig. Tabel 2 laat zien dat wanneer in deze maand wordt geplant, snel groeiende stelen een ongunstig resultaat geven. Ook hier speelt de invloed van het licht een belangrijke rol. De bollen die het laatst worden geplant en het traagst groeien geven het beste resultaat.
Tabel 2. Invloed van plantdatum (oktober) en bewaartemperatuur op het aantal goede stelen van de 2e snee.
Bewaarperiode Aantal goede stelen bij bewaartemperatuur 2° 5° 9
4 weken 6 weken 8 weken
21 15 38
23 14 27
26 19 21
Conclusies
In deze proef en ui verkrijgen van een Diverse jaren achte heden tijdens de wi binnen de mogelijkh de tijd van het jaa In de marginale pla moeten worden omtre tember en oktober h'
t voorgaand onderzoek bleek telkens de mogelijkheid voor het tweede snee. reen bleken de problemen vooral te liggen in de groeiomstandig-nter. Bij de gevolgde teeltwijze lijkt een beter resultaat niet eden te liggen. Het zal een kwestie van rekenen blijven waarbij r waarin wordt geplant een belangrijke rol speelt. ntmaanden (augustus en november) zal een juiste keuze gemaakt nt bewaarduur en bewaartemperatuur. Planten in de maanden sep-eeft in alle proeven een ongunstig resultaat gegeven.
BLADVERBRANDING BIJ LILIUM CV. 'PIRATE'
Ing. C R . van Nes Aalsmeer
Op grond van waarnemingen in voorafgaande jaren kon vastgesteld worden dat groei-snelheid en het optreden van bladverbranding samenhang vertoonden. In 1980 zijn proeven gedaan waarbij werd geprobeerd de groei te beïnvloeden. Dit is op de volgende wijze gerealiseerd: 1. Telen in twee kassen bij twee temperaturen: 15 C overdag en 13 C 's nachts of
13 C overdag en 11 C 's nachts. Argument: bij lagere temperatuur, tragere groei.
2. Telen onder plastic bedekking. Argument: door hoge luchtvochtigheid de verdamping verminderen.
3. Telen onder cambrel la scherm.
182
Argument: door het opvangen van weerwisselingen groeipieken afvlakken. Op 15 december (1979), 9 april en 24 juni werden bij de twee temperatuurniveaus bollen geplant (maat 14-16). In beide kassen werden dezelfde behandelingen toegepast die als volgt waren gekozen.
Plastic bedekking Cambrella bedekking
1. Geen bedekking. 1. Geen bedekking. 2. Overdag open, 's nachts dicht. 2. Overdag dicht, 's nachts open. 3. Overdag dicht, 's nachts open. 3. Bij zon dicht. 4. Altijd dicht. 4. Altijd dicht. De behandelingen begonnen toen de spruiten ca. 10 cm lang waren en eindigden toen er geen bladverbranding meer optrad. Per object werden 84 bollen geplant.
Korte beschrijving van de resultaten
Eerste planting (15/12/79) - In de kas met de laagste temperatuur trad de minste bladverbranding op. De plan
ten bloeiden 1 5 2 weken later. - In beide kassen bleken de bedden naast de buitengevel (oostkant) de minste blad
verbranding te geven. Tijdens de teelt werd noppenfolie tegen deze gevel aangebracht om de temperatuurinvloed te verminderen. Tot het einde van de eerste op-planting bleef het verschil echter gehandhaafd.
- Objecten die ter controle niet werden bedekt gaven de minste bladverbranding. - Objecten die constant onder plastic werden geteeld gaven nauwelijks goede ste
len. Er trad erg veel bladverbranding op. - Over het algemeen bleek dat hoe meer licht werd weggenomen, des te meer bladver
branding optrad.
Tweede planting (9/4) - In de kas met de laagste temperatuur trad weer de minste bladverbranding op. - Over het algemeen was er beduidend minder bladverbranding dan in de eerste proef. - De objecten met 's nachts het plastic dicht gaven een beter resultaat dan over
dag dicht. - De niet bedekte objecten gaven de beste resultaten. De veronderstelling hoe min
der licht, hoe meer bladverbranding werd bevestigd. - Bij deze planttijd werd het object plastic altijd dicht, vervangen door een
Reducymol-bespuiting. Deze werd toegepast voordat bladverbranding optrad. In de kas met de hoogste temperatuur kon hierdoor een positief resultaat ten opzichte van de controleplanting worden bereikt.
Derde planting (24/6) - Bij deze planttijd werden de oorspronkelijke behandelingen grotendeels achter
wege gelaten en vervangen door een aantal Reducymol-bespuitingen. De proefopzet werd als volgt aangepast: a.Telen bij twee temperaturen b.Overdag wel of niet bedekken met plastic c.75, 100 of 150 cc Reducymol op 1 liter water; 0,5 liter per bed d. Een, twee of driemaal spuiten (stadiumafhankelijk)
- De objecten die overdag werden bedekt gaven meer bladverbranding dan de vakken die open bleven liggen.
- De Reducymol-bespuitingen gaven geen aantoonbaar beter resu l taat dan de n ie t behandelde objecten.
Na overleg is besloten dat men op het Laboratorium voor Tuinbouwplantenteelt in Wageningen enkele meer fundamentele problemen ten aanzien van bladverbranding in het onderzoek zal opnemen. In afwachting van deze resultaten is het onderzoek betreffende bladverbranding in Aalsmeer voorlopig stopgezet.
183
BLOEMBEWARING VAN ENKELE LELIERASSEN
Klasien El fering-Koster Aalsmeer
In 1980 is de invloed van de duur en de manier (droog-nat) van bewaring op de vaaskwaliteit van enkele nieuwe lelierassen nagegaan. Er werden twee proeven gedaan, te weten: proef 1 in mei en proef 2 eind oktober-begin november.
Opzet
De takken waren afkomstig uit de sortimentsopplanting op de Proeftuin te Rijnsburg. Na de oogst werden ze droog vervoerd naar het Proefstation te Aalsmeer. Daar werden de volgende behandelingen gegeven: 1. Direct in de vaas in water. 2. Direct in de vaas in AAdural, 7,5 g/l (helft van de aanbevolen concentratie). 3. 24 uur droog bij 2 C in een doos, daarna in de vaas in water. 4. 24 uur in water bij 2 C, daarna in de vaas in water. 5. 72 uur droog bij 2 C in een doos, daarna in de vaas in water. 6. 72 uur in water bij 2 C, daarna in de vaas in water.
Tabel 1. Vaasleven in daqen van enkele lel-ievassen.
Behandeling Proef
Cultivar Esther
Peach Blush
Juliana
Day Spring
Prominence
Ladyki 11er
Sterling Star
Fi recracker
Golden Melody
1 1
10,4
8,3
9,0
8,0
7,6
8,0
10,5
7,9
11,1
2
9,7
12,3
9,2
5,0
8,6
6,1
8,8
9,2
2 1
10,9
11,0
8,0
9,7
11,0
9,5
11,0
2
10,9
10,6
9,8
5,0
10,1
11,0
9,9
10,2
\
10,3
10,3
10,3
7,0
8,9
7,0
10,0
10,3
10,0
2
9,1
10,2
8,9
5,0
8,5
6,5
8,7
9,0
4 1
8,9
10,1
8,7
7,0
8,0
7,1
10,3
8,2
10,1
2
8,9
12,3
8,3
5,0
9,0
7,3
9,0
9,0
5 1
7,7
9,2
8,4
5,0
7,7
5,9
8,5
9,5
9,8
2
8,4
9,4
8,4
4,5
7,4
5,7
8,1
7,4
6 1
9,7
8,7
8,9
5,0
6,6
5,9
9,3
7,7
10,2
2
8,6
10,8
8,4
4,8
7,1
6,3
7,6
7,2
Van elk ras waren per behandeling 10 takken, verdeeld over twee vazen beschikbaar. Tijdens de vaasperiode stonden de bloemen bij 20°C en 60% r.v. Het vaasleven van een tak werd als beëindigd beschouwd als 50% van de bloemen aan die tak was uitgebloeid, of als 50% van het blad geel geworden was. Behalve deze verschijnselen werd ook het bloeipercentage bepaald, dit is het aantal knoppen per tak dat open komt, als het percentage van het totaal aantal aanwezige knoppen.
Resultaten
Het gebruik van AAdural (zie behandeling 2) vergrootte alleen bij 'Firecracker' het bloeipercentage. Het vaasleven in dagen werd bij drie rassen in proef 1 en bij
184
slechts één ras in proef 2 verbeterd door AAdural. Hierbij moet worden opgemerkt dat van dit middel slechts 7,5 g/l in plaats van 15 g/l is gebruikt, in verband met mogelijke bladvergeling.
Tabel 2. Bloeipereentage (%) van enkele lelierassen.
Behandel ing Proef
Cultivar
Esther
Peach Blush
Juliana
Day Spring
Prominence
Ladyki11er
Sterl ing Star
Fi recracker
Golden Melody
1 1
100
97
100
100
96
44
100
67
100
2
97
94
100
98
48
40
98
54
2 1
98
100
100
97
100
90
98
2
91
81
98
98
44
51
100
71
3 1
100
98
100
100
92
49
100
71
100
2
100
92
100
100
61
45
100
49
4 1
100
98
100
100
81
49
100
78
100
2
98
98
100
97
46
51
94
52
5 1
100
92
100
100
96
50
100
79
97
2
98
92
100
96
52
41
100
59
6 1
100
100
100
100
85
44
100
79
100
2
97
88
98
96
45
46
100
50
Tabel 3. Aantal takken (uit 50-60) waarvan het vaasleven eindigt doordat: a. tenminste 507a van het blad geel is, of b. tenminste 50% van de bloemen aan een tak is uitgebloeid. De getallen hébben betrekking op het totaal Van de in proef 1 of 2 gebruikte takken.
Cul tivar
Proef
Esther
Peach Blush
Juliana
Day Spring
Prominence
Ladykiller
Sterling Star
Fi recracker
Golden Melody
Aantal takken
1 2
60 60
59 62
50 58
60 60
59 60
50 59
60 60
60 60
60
Einde vaasleven door: a.
1
5
8
17
36
29
16
0
24
0
blad 50% geel
2
14
3
19
60
22
49
22
15
! b. bloemen 50% uitgebloeid 1 2
54 25
47 54
32 33
0 0
23 17
22 10
55 16
23 28
60
1 a
1
1
4
1
24
7
12
5
13
0
en b
2
21
5
6
0
21
0
22
17
Maximum aantal bloemen/tak tegelijk open 1 2
4 6
7 6
4 4
5 5
5 6
6 5
4 3
4 5
7
185
Het bloeipercentage is niet gewijzigd min was dit het geval bij het vaaslev' door drie dagen bewaren. Slechts bij bij 'Firecracker' in proef 2 was deze de meeste knoppen open. In proef 2 wa bij 'Prominence', 'Ladykiller' en 'Fi sterker op de slechtere groeiomstandi Bij de rassen 'Day Spring', 'Prominen minder bij 'Juliana' is geel blad een van de sierwaarde. Het maximum aantal algemeen voldoende.
Conclusie
door manier van bewaring (droog/nat). Even-en in dagen. Dit werd enigszins verminderd
Day Spring' en 'Ladykiller' in proef 1 en vermindering vrij groot. In proef 1 kwamen
s het bloeipercentage echter veel kleiner recracker'. Blijkbaar reageren die rassen gheden in de herfst. ce', 'Ladykiller' en 'Firecracker' en wat
belangrijke oorzaak van de achteruitgang bloemen dat tegelijk open is, is over het
In de vaas vertonen enkele rassen slechte eigenschappen, te weten: - te snelle bladvergeling: 'Day Spring', 'Prominence', 'Ladykiller' en 'Firecrack
er' en (minder sterk) 'Juliana'. - te laag bloeipercentage ten gevolge van knopverdroging met name in het najaar:
'Prominence', 'Ladykiller' en 'Firecracker'. - voor bewaring lijken 'Day Spring' en 'Ladykiller' niet erg geschikt.
NERINE BOWDENII PLANTDIEPTE NERINE BOWDENII
Ing. C R . van Nes Aalsmeer
In vervolg op een proef uitgevoerd in 1979 (zie Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 139) werd met dezelfde bollen nogmaals een plantdiepteproef opgezet. De bollen werden geplant op 15 maart en bloeiden van eind november tot half oktober. De verschillen tussen de behandelingen waren wat het bloeipercentage betreft, kleiner dan het voorafgaande jaar.
Plantdiepte
Bloeipercentage 1979 Bloeipercentage 1980 Uitvalpercentage Gemiddelde steel lengte (cm) Gemiddeld gewicht aan klisters per bol (g)
- 11 cm
50 70 12 60
17
- 8 cm
70 80 11 62
20
- 5 cm
80 79 7
55
24
In 1981 zullen de bollen nogmaals op drie verschillende dieptes worden geplant.
TEELTTEMPERATUREN NERINE BOWDENII
D r . I r . W. Sytsema Klasien E l fer ing-Koster
Ing. C R . van Nes Aalsmeer
In 1980 is een proef opgezet waarbij het effect van de teelttemperatuur in een aantal opeenvolgende jaren zal worden onderzocht. Op 1 maart werden bollen van Nerine bowdenii en Nerine 'Pink Triumph' in styropor bakken geplant. Als substraat is een mengsel van potgrond en klei gebruikt. De bollen kwamen in 3 kasafdelingen met een instelling voor dag/nachttemperatuur van
186
16/13, 20/17 en 24/21 C. 0m de invloed van de temperatuur in de verschillende groeistadia te bepalen is een deel van de bollen, toen de bloemknop in de bol ongeveer 2 cm lang was, op 21 mei over de drie temperaturen verdeeld. Hetzelfde is gedaan met een andere groep bollen op 26 juni, toen de bloemsteel al verder gestrekt was. De lengte verschilde ten gevolge van de temperatuurverschillen. De bollen bloeiden vanaf eind augustus tot eind september. In alle behandelingen lagen de bloeipercentages boven 80%. Op 2 juli werd de proef nogmaals ingezet met Nerine bowdenii. De bollen van de tweede planting bloeiden van eind november tot eind december. Ook hier lagen de bloeipercentages in alle behandelingen boven 80%. Op de resultaten van dit jaar wordt niet verder ingegaan omdat de verschillen klein zijn en de effecten vooral verwacht worden in het jaar na de temperatuurbehandeling. De bollen worden na rooien gedurende 100 dagen bewaard bij 2 C en daarna op dezelfde manier als boven omschreven voor de tweede maal in de kas geteeld.
BLOEISPREIDING NERINE BOWDENII
Ing. C R . van Nes Aalsmeer
In 1980 werd een begin gemaakt met het onderzoeken van een aantal mogelijkheden om de bloei van Nerine bowdenii te verleggen naar de maanden februari/mei. Er werd allereerst nagegaan welke mogelijkheden bewaren bij - 2 C biedt. De proeven zijn nog in een fase dat er weinig gegevens beschikbaar zijn. Het is wel duidelijk dat bewaren bij - 2 C van in de kas geteelde bollen nogal wat schade oplevert bij lange bewaarperioden. Op dit moment moet dat dan ook worden afgeraden. De proeven worden voortgezet.
WEEFSELKWEEK0NDERZ0EK BIJ NERINE BOWDENII
Ir. L. Leffring A.C. Soede
Aalsmeer
Na enig oriënterend onderzoek is begin 1980 op uitgebreide schaal gestart. Grote problemen deden zich voor bij het steriel krijgen van het uitgangsmateriaal. Daarvoor zijn de volgende proeven uitgevoerd: 1. Toepassing van middelen als Benlate en Dexon, gevolgd door chloorbehandeling. 2. Variatie in alleen chloorconcentraties met verschillende ontsmettingstijden. De methode waarbij van schubben in vitro wordt uitgegaan, bleek door het hoge in-fectiepercentage voor de praktijk niet geschikt te zijn. Daarom zijn als uitgangsmateriaal bolletjes gebruikt, afkomstig van dubbel schubben van type Van Roon. De bolletjes zijn verkregen volgens methode Sytsema.
Opzet en resultaten
De bolletjes zijn behandeld met een oplossing van Benlate 2 g/l en Dexon 1 g/l gedurende 30, 40 en 50 minuten, gevolgd door een chlooroplossing van 10% gedurende 15 minuten. Als controle is alleen chloor gebruikt met een sterkte van 20% gedurende 20 minuten. De behandeling met alleen chloor vertoonde de minste infectie. De volgende stap was het bepalen van de juiste chloorconcentratie en de ontsmet-tingstijd. Gebruikt werden een chlooroplossing van 5, 10, 20, 40% (uitgaande van een oplossing die 10% actief chloor bevat) en tijden van 10, 15, 20 en 25 minuten. Het beste voldeed een chlooroplossing van 20% met een ontsmettingsduur van 20 minuten. De kans van slagen is trouwens erg afhankelijk van de kwaliteit van de gebruikte bollen. Een goede voorselectie is dus noodzakelijk.
187
Vermeevdeving
Het materiaal dat steriel is gebleven, is vervolgens gebruikt voor vermeerderings-doeleinden. Daarmee zijn o.a. de volgende proeven uitgevoerd: 1. Toepassing van verschillende groeistoffen in een aantal combinaties en concen
traties. 0
2. Twee verschillende temperaturen, te weten 17 en 20 C. 3. Vast en vloeibaar medium. 4. Licht gedurende 12 uur per etmaal en continu donker. De toegepaste groeistoffen zijn: BA variërend van 0,5 tot en met 2 mg/l ,
Kinetine variërend van 1 tot en met 4 mg/l , 2iP variërend van 1 tot en met 30 mg/l, IAA variërend van 0,5 tot en met 2 mg/l.
Resultaten
Als voorlopige conclusie kan BA als beste cytikinine beschouwd worden. De exacte concentratie hiervan is nog in onderzoek. Dit geldt eveneens voor IAA. De beste temperatuur is 17 C. Vast medium heeft tot nog toe de voorkeur boven vloeibaar. Het onderzoek hiermee wordt echter nog voortgezet. Continu verduisteren heeft een negatieve invloed op de vermeerdering en verdere groei. In enkele gevallen is callusontwikkeling geconstateerd.
VIRUSVRIJE NERINE BOWDENII PLANTEN
Ir. F.A. Hakkaart J.M.A. Versluys
Aalsmeer
In de loop van een aantal jaren is een collectie virusvrije Nerine bowdenii planten van het IPO te Wageningen ontvangen, die aldaar door meristeemcultuur virus-vrij zijn gemaakt. De collectie is voortgekweekt en vegetatief vermeerderd. De verzameling zal ter beschikking van de N.A.K.S. worden gesteld voor een beoordeling van de kwaliteit van de planten en ter bestudering van de mogelijkheden om deze virusvrije teelt in de praktijk te introduceren.
PASSIFLORA COERULEA PASSIFLORA VIRUS
Ir. F.A. Hakkaart J.M.A. Versluys
Aalsmeer
In ingezonden materiaal kon het latente Passifloravirus worden aangetoond. Het lukte om door meristeemcultuur een klein aantal planten te produceren zonder dit virus. Momenteel blijken deze planten nog in het juveniele stadium te zijn. Indien de planten een goede bloei vertonen zullen ze aan de praktijk ter beschikking worden gesteld.
188
PELARGONIUM VIRUSZIEKTEN VAN PELARGONIUM
Ir. F.A. Hakkaart J.M.A. Versluys
Aalsmeer
Van twee rassen, ni. 'Bundeskanzler' en 'Springtime Irene' werden door meristeem-cultuur planten geproduceerd. Daar het geschikte toetsingsseizoen inmiddels verstreken was zullen deze planten in februari 1981 op virus worden getoetst. Daarna worden ze aan de N.A.K.S. ter beschikking gesteld en wordt het project afgesloten.
PEPEROMIA BESTRIJDING VAN PHYTOPHTHORA NICOTIANAE. IN STEK MET BEHULP VAN SYSTEMISCHE FUNGI-CIDEN
Ing. F.B. Dirkse H. Löffler (student G.U.)
Aalsmeer
Doel proef I
Een aantal van de nieuwe tegen Oömyceten werkzame middelen heeft een uitstekende systemische werking. In deze proef werd getracht stek te beschermen tegen een aantasting door Phytophthora nicotianae var. nie. Al door moerplanten aan te gieten met deze fungiciden.
Opzet en uitvoering
Van Peperomia obtusifolia cv. 'USA' werden 6 groepen van 6 zwaar ontwikkelde moerplanten aangegoten met de middelien en concentraties als vermeld in Tabel 1. De planten stonden in een 14 cm plastic pot. Per pot werd per keer 125 ml oplossing gegeven. De eerste behandeling vond plaats op 31 oktober 1979, terwijl 14 dagen later een tweede behandeling volgde. Na opnieuw 14 dagen werden per behandeling ongeveer 100 stekken gesneden en gestoken in 5,5 cm plastic potjes. Als stekmedium werd een mengsel gebruikt dat voor 50% bestond uit zwaar geïnfecteerde grond (van zieke planten) en voor 50% uit nieuwe stekgrond. Na 2 en 15 weken werd de uitval geteld. De resultaten staan vermeld in Tabel 1.
Tabel 1. Uitval in stek van Peperomia 'USA' van met diverse systemisshe fungiciden behandeIde moerplonten.
Behandel ing
Onbehandeld Fongarid 50 WP 0,025% Fongarid 50 WP 0,05% Ridomil 25 WP 0,025% Ridomil 25 WP 0,05% Aliette 80 WP 0,2%
Aan ken
98 92 98 98 98 98
tal ge stek
sto- Uitval na 2 weken
26 14 4 0 0
34
15 weken
40 18 16 3 2
48
In geen van de groepen stek, noch aan de moerplanten trad schade op.
189
Doel proef II
In deze proef werd geprobeerd om een aantasting in stek na het steken te voorkomen door dit vooraf te dompelen in systemische fungiciden.
Opzet en uitvoering
Topstek van Peperomia obtusifolia cv. 'USA' werd gedurende 30 minuten gedompeld in diverse middelen. Deze fungiciden en de gebruikte concentraties staan vermeld in Tabel 2. Nadat het stek droog was werd het gestoken in 5,5 cm plastic potjes. Als stekme-dium werd een mengsel gebruikt dat voor 50% bestond uit zwaar geïnfecteerde grond (afkomstig van zieke planten) en voor 50% uit nieuwe stekgrond. Elke behandeling startte met 49 stekken. Na 2 en 15 weken werd de uitval geteld. De resultaten staan vermeld in Tabel 2.
Tabel 2. Uitval in stek van Peperomia 'USA' na fungiciden.
dompeling in diverse systemische
Behandel ing Uitval na 2 weken 15 weken
Onbehandeld Fongarid 50 WP 0,025% Fongarid 50 WP 0,05% Ridomil 0,025% Ridomil 0,05°% A l i e t t e 0,2%
16 0 3 3 0 9
33 3
17 6 2
40
Conclusies
Alleen dompeling van stek in de hoogste concentratie Ridomil gaf een goede en langdurige bescherming tegen een aantasting door P. nicotianae. Dompel ing van stek in Aliette geeft geen enkele bescherming tegen aantasting door P. nicotianae.
Eindconclusie Proef I en II
Behandeling van stek door aangieten van moerplanten met systemische fungiciden werkzaam tegen Phytophthora nicotianae gaf betere resultaten dan het dompelen van stek in deze middelen.
PERKPLANTEN ORIËNTATIE NIEUWE RASSEN BIJ IMPATIENS
Ing. J . Bulthuis Eel de
In het voorjaar van 1980 werd een aantal nieuwe Impatiens-rassen u i tgep lan t , voorbestemd om als potp lant op de v e i l i n g te worden gebracht. Het be t re f t h ie r een aantal overwegend bontbladige typen. In het algemeen planten met een forse ontwikkel ing ten opzichte van vele t u in - typen . Als jonge p lant l e ken deze Impatiens veelbelovend. Vóór de b loei waren vele rassen al interessant als b ladplant . De b loei l i e t lang op zich wachten. De b l o e i t i j d der a fzonder l i j ke bloemen is kor t en het aantal dat t e g e l i j k in b loei i s , i s maar k l e i n , zodat de meeste rassen een langere l e v e r t i j d hadden dan het z ich l i e t aanzien.
190
De dikke, hoog ingeplante stengels doen aan verwantschap met balsemien denken.
Beschrijving van de rassen
A f 1 a ni e Een goed opgebouwde plant van ongeveer 25 cm hoog, bestaande uit een 5-tal takken. De vergaffeling begint op 5 cm van de grond. Het bonte blad heeft een geel middenstuk om de hoofdnerf, die zelf rood gekleurd is. De kleine bloem is vrij licht rose. Een plant van goede kwaliteit maar wat traag in ontwikkeling.
Een hoge plant van wel 40 cm. De vertakking is matig; drie tot vier takken, wat een wat ijle opbouw geeft. Het blad is bont. De bloem is matig en rose van kleur en lijkt wat op die van 'Aflame'. De matige kwaliteit was oorzaak dat dit ras wat
O r a n g e S t a r Een gedrongen p lant van 25 cm hoog. Een zeer goede opbouw van gemiddeld 5 takken, laag b i j de grond ingeplant . Het blad is geelbont en vormt een goed contrast met de oranje bloemkleur. De bloem is v r i j k l e i n . Een vroeg ras van goede k w a l i t e i t .
R e d M a g i e Een v r i j hoge p lant van gemiddeld 35 cm. De vertakking is v r i j goed, gemiddeld 4 takken die op ca. 5 cm boven de grond z i j n ingeplant. Het blad is donkerrood en vormt een prachtige achtergrond voor de grote helderrode bloem. D i t ras was v r i j l aa t in ontwikkel ing. Een mooie p lan t .
S t a r W a r s Een kor t b l i jvende p lan t , n ie t veel groter dan 20 cm. De gemiddeld 4 takken vormden een goed gesloten p lan t . Het blad is zeer donker bronsgroen. De bloem is k le in en zeer l i c h t rose. Een tamel i jk vroeg ras met een in het algemeen v r i j goede kwa l i t e i t .
S w e e t S u e Eveneens een gedrongen p lan t , 23 cm hoog, maar s lecht ve r tak t : 2 t o t 3 takken die op een 7 cm hoog stammetje z i j n ingeplant . Het v r i j grove blad i s groen zonder bontverkleuringen. De bloem is groot en helder oranje van k leur . D i t ras was mid-dent i jds en matig van k w a l i t e i t .
T r a p e z e De hoogste p lant in deze se r ie : 43 cm. V r i j goede ver takk ing: gemiddeld 4 takken op een kaal stammetje van 12 cm. Het bonte blad heeft een geel ha r t . De bloemkleur i s mooi; l i c h t zalmrose met donkere u i teinden aan de b laadjes. In ontwikkel ing was d i t een l aa t ras. De p lant maakt een wat houterige indruk.
Y a n k e e D o o d l e Een middelhoge p lan t : 30 cm. V r i j goed ver takt vanaf de grond. Het blad is bont: l i ch tgroen met een smalle, gele strook om de hoofdnerf. De bloem is mooi: l i l a -rose, maar wat aan de k le ine kant. Een mooi soor t : middenti jds leverbaar.
Samenvatting
In d i t sort iment z i j n zeker wel een paar rassen die een goede kans maken. In het algemeen va l t echter de b l o e i r i j k h e i d tegen, althans het aantal bloemen dat tegel i j k i n b loei i s . Een ander aspect, de langgerekte groei van sommige rassen, i s misschien door groeiremming toe te passen, te verbeteren.
191
GROEIREMMING BIJ EENJARIGE PERKPLANTEN
Dr.Ir. W. Sytsema Aalsmeer
Als vervolg op het onderzoek in 1979 zijn verschillende perkplanten met groeirem-mende stoffen en enkele met het chemisch topmiddel Atrinal bespoten. Daarbij is uitgegaan van zaad of geworteld stek (Fuchsia). De zaailingen zijn opgepot in setjes ( 7 x 7 cm). De Fuchsiastekken kwamen in plastic potten van 10,5 cm. Er werd RHP-potgrond gebruikt, in het geval van Calceolaria was dat RHP-grond met pH = 5. Vanaf ongeveer 3 weken na het oppotten is regelmatig bijgemest (een keer per 2-3 weken) met 1 gram per liter 17 + 6 + 18. Er is gestreefd naar een dagtemperatuur van aanvankelijk 18°C, die tijdens de ontwikkeling van de planten gaandeweg verlaagd werd tot 15 C. De nachttemperatuur was 2 C lager dan de dagtemperatuur. De potgrond werd steeds goed vochtig gehouden. Een 'droogtebehandeling', bedoeld om de groei te verminderen werd niet gegeven. De stof Atrinal is een keer gespoten, de andere stoffen zijn een keer (op de eerste spuitdatum) gespoten, of meer malen, zoals bij het gewas is vermeld. De volgende stoffen zijn gebruikt in de daarbij genoemde concentraties: - Atrinal, 1,25, 2,5 of 3,75 ml 20% oplossing per liter bij Nicotiana. Bij Fuch
sia waren de doseringen resp. 2,5, 3,75 of 5 ml/l (1,25 ml/l = 250 dpm). Aan elke spuitoplossing werd de uitvloeier ACR 4031 (10 ml/l) toegevoegd.
- Alar, 3 gram per liter van het 85% produkt (3 g/l = 2500 dpm). - CCC, 3 ml per liter (Fuchsia) of 1,5 ml per liter (Calceolaria) van een 40% op
lossing (3 ml/l = 1200 dpm). Als uitvloeier is 0,5 ml Agral per liter toegevoegd. - Alden, 2 ml per liter (Fuchsia) of 2 en 5 ml/l (Petunia) van het 5% produkt (2
ml/l = 100 dpm). Per behandeling waren van elke plantensoort 24 stuks, in zes herhalingen van 4 stuks, aanwezig. Onderstaande soorten zijn beproefd.
F u c h s i a ' B e a c o n ' Opgepot op 21/2, bespoten met A t r ina l op 8-10 cm hoge planten op 7/3. Een deel van de planten is daarna op 25/3, 15/4 en 29/4 bespoten met 3 ml CCC, 3 g Alar of 2 ml Alden per l i t e r op planten met z i jscheuten van 3-5 cm lengte b i j de eerste bespuit i n g .
N i c o t i a n a a f f i n i s ' N i c k i R o s e ' Opgepot op 24/3 en bespoten met 3 g Alar op 6 /4 , 17/4 en 7/5, of met 1,25-3,75 ml A t r ina l per l i t e r op 6 /4. Op de eerste spuitdatum had het rozet van de planten twee volwassen bladeren. Het derde blad was in on twikke l ing, de plantdoorsnede bedroeg toen 15-18 cm.
P e t u n i a F l M u l t i f l o r a ' R e s i s t o b l a u w - w i t ' Opgepot op 6 /3 , bespoten met 2 of 5 ml Alden per l i t e r op 25/3, 28/3 en 15/4. Op de eerste spuitdatum was de p lant nog i n het rozetstadium, ongeveer een week voor het begin van de s tengelst rekk ing.
S a l v i a s p l e n d e n s Opgepot op 6 /3 , bespoten met 3 g Alar per l i t e r op 6 /4 , 17/4 en 1/5. Na het oppotten z i j n de p lant jes getopt op twee bladparen. Op de eerste spuitdatum waren de z i jscheuten ongeveer 2 cm lang.
V e r b e n a ' B l a z e ' Opgepot 7 /3, bespoten met 3 g Alar per l i t e r op 25/3, 3/4 en 17/4. Op de eerste spuitdatum waren de planten 5-7 cm lang.
C a l c e o l a r i a r u g o s a F l ' G o u d b o e k e t ' Opgepot op 6 /3 , bespoten met 1,5 ml CCC per l i t e r op 25/3, 3 /4, 15/4 en 1/5. Op de eerste spuitdatum waren de planten nog in het rozetstadium en begon de ver takk ing. Daarna begon de lengtegroe i , waardoor op de laa ts te spuitdatum de hoogte 18-28 cm bedroeg.
192
ri.esuiiatcn
F u c h s i a Atrinal doodt de eindknop niet, maar gaat vertakken. Hiervoor is tenminste Daardoor ontstonden wat meer zijtakke remming van de uitgroeiende zijtakken bespuitingen met remstoffen op de zij Wel kon de plantvorm er door verbeter schietende scheuten aanwezig waren, d werkt wordt. De plantvorm was het bes komen er toch nog wat doorschieters v geremd, maar werden de planten te sti CCC planten. Opmerkelijk was wel dat week vervroegde, maar ook het aantal hoogte verschilde niet erg bij het be den bleven de planten wat lager.
remt deze zo sterk in g 2,5 ml/l nodig, maar
n en bleef de plant zo nauwelijks nodig bleek
scheuten waren in het a 'd worden, omdat er geen ie wel voorkomen als al t als CCC gebruikt is, oor. Door Al den worden jf van vorm en daardoor Alden de bloei niet all bloemen deed toenemen, gin van de bloei. Allee
roei , dat de 5 ml werkt b kort, dat ee . De effecte 1 gemeen niet
of nauwelij leen met Atr na gebruik v de zijtakken
minder mooi een met onge De uiteindel n door gebru
plant eter. n verdere n van de
groot, ks door-inal ge-an Alar wel goed dan de
veer een ijke pi antik van Al-
De ontwikkeling van Fuchsia op 29 april na een bespuiting met Atrinal (5 ml/l) ov 7 maart en daaropvolgende bespuitinge,-. met CCC, Alar of Alden op 2b maart en 15 april.
N i c o t i a n a Alar, vooral na drie keer spuiten heeft de lengte van de bloemstengel behoorlijk verkort en het bloeitijdstip niet veranderd. Atrinal bevorderde het uitlopen van zijtakken uit het rozet, wat een geheel andere plantvorm oplevert. De vertakking verloopt echter erg ongelijk. Om die reden lijkt het gebruik van Atrinal niet aan te bevelen.
P e t u n i a Voor een goede groei remming moet h ie r meer dan een keer ( i n deze proef d r ie keer) met Alar gespoten worden. De b loei wordt daardoor n ie t ve r laa t . Wel werd de w i t t e s ter in de vroegste bloemen van de gebruikte c u l t i v a r g ro te r , wat de p lant minder mooi maakt. Voor het verkr i jgen van voldoende groeiremming bleek het noodzakeli jk in een erg jong stadium te beginnen met spuiten (de planten z i j n dan i n rozetvorm) en i n het begin kor t na elkaar te spuiten met minder dan een week tussenruimte,
193
daar in het begin de stengelstrekking zeer snel gaat.
S a l v i a Alar werkte b i j deze p lant goed als groei remmer. Er moet dan wel meer dan een keer (h ier d r ie keer) gespoten worden. Een nadeel is dat de b loei ongeveer een week wordt u i tges te ld door deze behandeling.
Tabel 1. De planthoogle in om, omstreeks begin bloei van Niaotiana (14/5), Petunia (7/5) en Salvia (21/5) en de datum waarop alle planten bloeiden.
Controle Alar (3 g/l), 1 x Alar (3 g/l), 3 x Alden (5 ml/l), 3 x Atrinal (2,5 ml/l), 1 x
Hoogte Nie.
46 32 23 -
33
(cm) Pet.
33 28 20 33
-
Sal.
24 21 18 --
Bloei Nie.
20/5 22/5 21/5 -
21/5
datum Pet.
9/5 6/5 9/5 --
Sal.
20/5 21/5 27/5 -~
V e r b e n a De groei van deze p lant werd door Alar wel geremd, maar in deze proef bleek d r ie keer spuiten nog n ie t voldoende. De planten bleven nog te lang en daardoor te s lap. De b loei werd door Alar enkele dagen ve r laa t .
C a l c e o l a r i a De groeiremming door de h ie r gebruik te, v r i j lage concentrat ie CCC was te k l e i n . CCC werkte echter wel . Het b l o e i t i j d s t i p werd door CCC ni:et gewi jz igd.
Conclusie
Het bleek steeds dat één behandeling met een groei remmer niet voldeed. Voor een langer durend effect zijn meer bespuitingen nodig. Wel is het van belang in een vroeg stadium te beginnen met spuiten, daar de groei juist in het begin veelal erg snel gaat. De bloei wordt hier en daar wel wat verlaat door de remstoffen, maar dat weegt niet op tegen de voordelen van een kortere plant met een betere vorm. Bij goed gebruik van groeiremmers is het voorts mogelijk een 'droogtebehandeling' achterwege te laten en de planten normaal vochtig te houden. Dit bevordert de plantkwaliteit en vermindert de teeltrisico's.
UITGIFTE WAARDEVOLLE PERKPLANTEN
Ing. J. Bonnyai Aalsmeer
Chrysanthemum frutesoens hybr. (gestekte rassen)
In het kader van het gebruikswaardeonderzoek eenjarige pérkplanten werd na een beoordeling in 1979 (zie Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 144 en Vakblad voor de Bloemisterij 4 (1980), p. 37) van de 8 variëteiten 4 uitgegeven aan de praktijk, te weten 'Vara', 'Florida', 'Stor Svensk' en 'San Diego nr. 4'.
Verbena bipinnatifida en Verbena var. 'Asporale '
Tevens heeft men besloten om twee waardevolle Verbena-variëteiten uit te geven. Beide zijn eveneens afkomstig van de Swedish University of Agricultural Science te Alnarp.
194
GEBRUIKSWAARDEONDERZOEK BIJ EENJARIGE PERKPLANTEN
Bij de jaarlijks terugkerende oppl station voor de Bloemisterij in in sortiment. Om een juiste indruk te bedrijven aangeboden Impatiens,, vo vuld met de nieuwste aanwinsten op Totaal zijn 86 Impatiens-cultivars uitgevoerd door het Eenjarige Zaai de Koninklijke Maatschappij Tuinbo In 1980 is door het Proefstation v Impatiens uitgegeven met beschrijv U kunt deze bestellen door het ove name van het Proefstation Aalsmeer
anting van eenja 1980 extra aand krijgen van de
nd men het noodz te planten. ter beoordeling
bloemencomité ui uw en Plantkunde oor de Bloemiste ing en beoordeli rmaken van ƒ 5 , -
onder vermei din
Ing. J. Bonnyai Aalsmeer
rige perkplanten op het Proef-acht besteed aan het Impatiens-gebruikswaarde van de door zaad-akelijk de handelsrassen, aange-
opgeplant. De beoordeling werd t de Vaste Keuringscommissie van
rij te Aalsmeer een Rassenlijst ng van alle opgeplante cultivars.
op girorekening 174 855 ten ig 'Rassenlijst Impatiens'.
-ng. J. Bonnyai geeft uitleg over het Impatiens-sortiment tijdens de voorlichti.ngsmid.dag '1'erkplanten.
Waardering j Ras
Begonia semper f lorens Fl-hybride
A m b r a W i t Donkerbladig, compact gewas, aanvang bloei vroeg, bloei rijkheid voldoende. Gewas blijft homogeen, eind van het seizoen ca. 25 cm. Bloemen te klein.
A m b r a R o s e P i n k Donkerbladig, variatie plantontwikkeling. Aanvang bloei voldoende vroeg, bloemen vrij groot. Bloemkleur iets lichter dan van 'Ambra Brilliant Rose'. Rijke bloei, gewas eind van het seizoen ca. 35 cm.
A m b r a S a l m o n Donkerbladig, ongelijk van plantontwikkeling, aanvang bloei vroeg, bloemen vrij groot. Gewas ontwikkelt zich slecht. Beperkt aanbevolen.
195
Waardering | Ras
A m b r a B r i l l i a n t R o s e Donkerbladig/k le inbladig, aanvang bloei voldoende vroeg, donker rose bloemkleur, s terke overeenkomst met 'Ambra Rose P ink ' . Eind van het seizoen worden de bloemen k le in t o t zeer k l e i n .
V e r d o R o s e P i n k Groenbladig, gewas wordt ca. 35 cm. Aanvang b loei voldoende vroeg. Bloemkleur donker rose (meer rood dan rose) . Bloemen v r i j g root , b l o e i -r i j k h e i d goed.
A m b r a S c a r l e t Donkerbladig, aanvang bloei voldoende vroeg. Bloemen v r i j k l e i n , b l o e i -r i j k h e i d zeer goed. Sterke overeenkomst met 'Coco Br ight S c a r l e t ' . Een goede rode begonia.
A m b r a (w i t met l i ch t rose rand) Donkerbladig, aanvang bloei voldoende vroeg. Bloem tweekleur ig. Zeer sterke overeenkomst met 'Coco Ducolor ' , echter bloemrand donkerder en gewas b l i j f t wat lager .
L u c i a (mengsel) Een goed mengsel van groene en donkerbladige typen. Aanvang bloei goed, echter per k leur ve rsch i l l end . Var ia t ie i n bloemgrootte.
Tagetes patuia Nana
Q u e e n B e e (teruggevraagd) Gewas onvoldoende homogeen (enkele u i t s c h i e t e r s ) . Aanvang b loei zeer vroeg, gewas b l i j f t l aag, n l . ca. 30 cm. Bloemkleur d iepbruin met goudgeel , dubbelbloemig.
S p r y B o y Gewas ontwikke l t zich ongel i jk en t raag, aanvang b loei vroeg, a f w i j kend in bloemgrootte. Qua gewas sterk overeenkomend met Pe t i t e - t ype . Verder s terk overeenkomend met 'Harmony Boy'. Bloemkleur i e t s l i c h t e r en bloemen z i j n te k le in voor 'Boy ' .
G l o w i n g E m p r e s s In alle opzichten een grote overeenkomst met 'Honeycomb' bloemkleur van 'Glowing Empress' meer oranje.
en 'Queen Bee'
Tagetes eveota
C h r y s a n t h e m u m b l o e m i g T i t a n i a L e m o n Tijdens opkweek laag compact gewas. Aanvang bloei voldoende vroeg. Op het veld s lechte he rb loe i , weersgevoelig.
L u x o r m i x e d Laag, compact gewas, vroeg in bloei. Mengsel bestaand uit 3 kleuren, citroengeel - geel - oranje. Bloem te dicht op blad, op het veld slechte herbloei. Weersgevoelig.
Gezania splendens
C h a n s o n e t t e en M i n i s t a r Beide Gezania's werden in 1979 gewaardeerd met het Getuigschrift van Verdienste. Het 'Getuigschrift Ie klas' werd in 1980 niet toegekend.
196
Waardering j Ras
I C o 1 o r a m a Gewashoogte komt overeen met 'Ministar' en 'Chansonette', ni. ca. 35 cm. Grote bladeren, lange bloemsteel, bloei rijkheid redelijk met goudgele bloemen.
Calendula officinalis
O r a n g e G i t a n o Als planttype zeer goed, aanvang bloei vroeg. Gewas b l i j f t laag. Ri jke b l o e i , echter slechte herb loe i . Meeldauw- en weersgevoelig.
Y e l l o w G i t a n o
In a l l e opzichten als 'Orange G i tano ' , behalve bloemkleur.
Salvia splendens
S c a r l e t M i d g e t Sterke overeenkomst met 'Rodeo' en 'S t . Jansvuur' qua bloemkleur en p lan tg roe i . B loeiwi jze v r i j k l e i n . Geen du ide l i j ke verbeter ing.
j M e r i y a n n e (V.D.C. 78.12) j Grove plantengroei, vrij grote bladeren. Aanvang bloei redelijk vroeg. i Zeer grote bloeiwijze, bloei rijkheid en herbloei goed. Goede weerbe
stendigheid. Gewas wordt eind van het seizoen ca. 40 cm hoog. Voorkeur voor grotere oppervlakten.
C l e o p a t r a (mengsel) Vrij grove groeier, gewas blijft stevig. Aanvang bloei voldoende vroeg. Grote bloeiwijze, bloemkleur: rood, rose, purper, wit (vuil wit). Gewas wordt eind van het seizoen ca. 40 cm. Voor grotere oppervlakten aanbevolen.
Ageratum houstonianum Fl-hybride
E x p e r . M i d . B l u e ; V r i j grove g roe ier , p a r t i j t i j dens opkweek v r i j homogeen. Aanvang I b loei vroeg. Middelblauwe bloemkleur. Op het veld t reedt sterke g roe i -
va r i a t i e op, bloemen worden k le in en verbleken.
W. 132 Middelblauw Grofb ladig, t i j dens opkweek al v a r i a t i e in p lantontwikke l ing. Aanvang bloei vroeg. Bloemkleur als van 'Biscaya' en 'Exp. Mid. B lue ' .
Alyssum maritimum
M i n i m u m Gewas blijft laag tot zeer laag. Aanvang bloei zeer vroeg en rijk. Bij opkweek meer planten per pot. Een compacte uitvoering van 'Sneeuwkleed'.
Antirrhinum
• V . D . C . 7 9 . 1 . M e n g s e l Teruggevraagd voor 1981.
Petunia grandiflora Fl-hybride
: P r i o B l u e Bij opkweek vrij dun gewas, vergeling groeipunten. Aanvang bloei vroeg,
i diep blauwe bloemkleur. Grote weergevoeligheid.
197
baarde
B
C
ring Ras P r i o P i n k Goede groei, aanvang bloei vroeg en de weersbestendigheid.
E u r e k a S a l m o n Gewas blijft compact. Aanvang bloei flora. Redelijke weersbestendigheid klein.
rijk. Intens rose bloemkleur, goe-
vroeg. Bloem te klein voor grandi-Bloemen eind van het seizoen zeer
P r i o S c a r l e t Ontwikkeling gewas onvoldoende. Bloemen te k l e i n . Slechte he rb loe i , weersgevoelig.
P r i o W h i t e Geen verbetering. Wordt niet aangevolen.
Niaotiana
V . D . C . 7 8 Retour inzender.
[Karmijnrood)
Zinnia Fl-hybride
P a c i f i c Y e l l o w Gewas voor tuinbeplanting te hoog, ca. 70 cm. Aanvang bloei vroeg en rijk. Goede vertakking en weersbestendigheid. Middelgrootbloemig, bloemkleur geel, in verband met lengte voor bijzondere doeleinden.
Vc-;-f'bena hybrida
T r o p i c Zeer goed planttype, laag homogeen gewas. Aanvang bloei voldoende vroeg. Rijke bloei met grote bloemen, goede weersbestendigheid. Goede aanwinst.
Coreopsis
V i v a c e S u n r a y (Teruggevraagd 1979) Als eenjarige n ie t te beoordelen, b l o e i t 1/3 deel . Tweede jaar zeer r i j k e b l o e i . Gewas b l i j f t laag.
Chrysanthemum
F l - h y b r i d e S u p e r J e t Geen b loei op 9 september ( l aa ts te ve ldkeur ing) .
S i l v e r P r i n c e s s V . D . C . 7 8 . 1 0 3 Geen eenjar ige. Teveel v a r i a t i e aanvang b l o e i , bloemtype en b l o e i r i j k -heid.
Hibiscus
F l o r a b e l l e M i x Slechte g roe i , geen b l o e i .
F l - h y b r i d e M o s c h e n t o s D i x i e Geen b l o e i .
e i l e M i x
198
Waardering Ras
IMPATIENS Fl-HYBRIDEN
Minette C h e r r y S t a r Gewas wordt ca. 35 cm, tijdens opkweek sterk opgaande groei. Aanvang bloei voldoende vroeg, samenstelling varieert te sterk. Bloeirijkheid voldoende.
G e m e n g d Als mengsel te veel variatie in planthoogte. Samenstelling kleuren niet geheel juist, nl. te veel rood. Gewas wordt ca. 30 cm. Aanvang bloei voldoende vroeg, echter hoofdzakelijk de oranje en rode typen eerst in bloei, waardoor het effect van gemengd deels vervalt.
Impatiens Minette De Impatiens Minette bleven in het algemeen tijdens de opkweek- en op-plantingsperiode het beste qua planttype, bloeirijkheid en weerbestendigheid. In het algemeen bleven alle variëteiten tussen 25-35 om. Er waren weinig problemen bij de overgang uit de kas naar het veld. Aanvang bloei is voldoende vroeg. Ook na langdurige regenval en lage temperatuur blijft het gewas en de bloeirijkheid goed. Minette is een waardevolle serie voor kweker en verbruiker.
Super Elfin
R e d Gewas blijft laag, ca. 25 cm, donkerbladig, vrij takkige groeiwijze. Aanvang bloei vroeg, bloemkleur diep rood, grote bloemen en rijke bloei.
S c a r 1 e t Gewas wordt vrij lang, nl. 30 cm, vrij takkige groeiwijze. Aanvang bloei voldoende vroeg, kleuraanduiding niet juist (meer donker oranje dan scarlet). Variatie in bloemkleur.
S a l m o n Gewas wordt ca. 25 cm, k l e i nb lad ig , takkige g roe i , trage en ongel i jke g roe i . Bloemkleur Dleek rose, k le ine bloemen. B l oe i r i j khe id onvoldoende. Heeft problemen b i j aanslaan op het ve ld . In a l l e opzichten onvoldoende.
R o s e Gewas wordt ca. 30 cm, takkige g roe i . Aanvang bloei vroeg. Bloemen v r i j k l e i n , echter zeer r i j k e bloem. (Bloemkleur tussen 'Minette Rose' en 'Minette V i o l e t ' ).
P i n k In vele opzichten vertoont deze overeenkomst met 'Minette Rose'. Gewas wordt ca. 30 cm, aanvang bloei vroeg, bloemen in het begin vrij klein, bloemkleur donker rose, rijke bloei.
O r c h i d Groei slecht en ongelijk, gewas blijft laag, ca. 18 cm. Aanvang bloei redelijk, bloeirijkheid onvoldoende. Bloemkleur (lila rose) grote variatie. In alle opzichten onvoldoende.
O r a n g e Ontwikkeling gewas slecht tot zeer slecht. Gewas blijft zeer laag, ca. 14 cm. Aanvang bloei redelijk, bloeirijkheid onvoldoende, sterke ver-bloei. In alle opzichten slecht.
199
Waardering l Ras
W h i t e Ontwikkeling gewas goed, wordt ca. 30 cm. Aanvang bloei voldoende vroeg. Grote bloemen, bloeirijkheid goed.
B l u s h (pink red) Gewas wordt ca. 30 cm, zeer homogeen. Aanvang bloei vroeg, bloemkleur bleek (rose met donker oog). Rijke bloei, lichte variatie in bloemkleur, echter niet storend. Qua bloemkleur is deze soort iets aparts, aandacht trekkend.
L i p s t i c k (rose met w i t oog) Gewas blijft laag, ca. 18 cm, sterke variatie bij ontwikkeling gewas. Aanvang bloei voldoende vroeg, echter onvoldoende rijk. (Rose met wit oog, oog onvoldoende zichtbaar). Wordt niet aanbevolen.
Super El f in Het laagste van alle opgeplante Impatiens, ni. van 15-30 om. Gewas ontwikkelt zich vrij takkig, kleinbladig. Aanvang bloei in het algemeen voldoende vroeg en rijk. Bloemgrootte varieert per kleur sterk. Het is erg jammer dat bij de Super Elfin per kleur zo grote verschillen bestaan qua plantontwikkeling, bloemgrootte, bloeirijkheid enz. Enkele variëteiten zijn slecht tot zeer slecht en worden niet aanbevolen. Super Elfin levert problemen op bij het uitplanten op het veld (Botry-tis-gevoeligheid) bij nat en koud weer.
Florette
V i o l e t Gewas wordt ca. 35 cm, takkige groeiwijze met vrij grove bladeren. Aanvang bloei redelijk vroeg, bloeirijkheid goed, bloemen vrij klein.
O r a n j e Gewas wordt ca. 30 cm, compacte plant. Aanvang bloei vroeg. Rijke bloei met grote bloemen. Blijft tot eind van het seizoen goed.
W i t (U 1149 Wit) Gewas wordt voor Florette vrij hoog, nl. ca. 40 cm, blad bleekgroen. Aanvang bloei voldoende vroeg. Bloeirijkheid goed, grote bloemen.
R o s e S t a r (U 867) Groeiwijze takkig, vrij grof, gewas wordt ca. 35 cm. Aanvang bloei voldoende vroeg, bloei rijkheid goed tot. zeer goed met grote bloemen. Donkerrose met ster. Zeer goede tweekleurige Impatiens.
G e m e n g d Als mengsel qua homogeniteit, p lanthoogte, samenstell ing k leur goed, z ie F lore t te eigenschappen. Aan te bevelen als mengsel.
Florette Florette-Impatiens kan men rangschikken onder de middelhoge typen met een planthoogte van 30-40 cm. Aanvang bloei voldoende vroeg, bloeirijk— heid goed tot zeer goed met grote bloemen. Plantontwikkeling bij enkele kleuren laat wat te wensen over. Bloemen groter dan van Minette. Florette is een Waardevolle groep tussen Minette enerzijds en Fantas-tica, Grande en Kobold anderzijds.
Futura R o s e P i n k Gewas wordt vrij hoog, nl ca. 40 cm, aanvang bloei voldoende vroeg,
200
Waardering ; Ras
bloeiri jkheid goed met grote bloemen. Bloemkleur donker rose met variatie in kleur. Eind van het seizoen bloemen vrij klein.
W i l d R o s e Tijdens opkweek slechte, ongelijke groei, gewas wordt niet hoog, ca. 20 cm. Aanvang bloei vrij laat, slecht bloemtype, variatie kleur en bloemgrootte. Beperkt aanbevolen.
Futuva Futuva komt qua type plant sterk oveveen met Flovette. Bij de meeste kleuren wevd vaviatie in planthoogte waargenomen. Onvoldoende homogeen qua bloemkleur en bloeirijkheid. Bij langdurige regen en kou geel-vevkleuving van groeipunten. Meev selecteren kan geen kwaad.
Tilt
S c a r l e t Gewas wordt vrij lang, eind van het seizoen ca. 40 cm. Aanvang bloei voldoende vroeg, rijke bloei, grote bloemen. Bloemkleur dieprood. Tot eind van het seizoen goed tot zeer goed.
L i g h t V i o l e t Tijdens opkweek zeer compacte groei, later wordt het gewas te lang, ca. 45 cm. Aanvang bloei voldoende vroeg, met grote bloemen. Sterke verbloei, variatie van kleur per plant.
S a l m o n R o s e Gewas wordt eind van het seizoen ca. 30 cm, takkige plantengroei. Aanvang bloei redelijk vroeg, sterke variatie van bloemkleur. Verbloei.
R o s e Gewas wordt ca. 35 cm, blijft stevig en homogeen. Aanvang bloei vroeg met grote bloemen, bloeirijkheid goed, bloemkleur purper-rose. In alle opzichten waardevol.
O r a n j e Takkige p lantengroei , gewas b l i j f t l aag, ca. 20 cm. Aanvang bloei re d e l i j k vroeg, echter n ie t r i j k . Sterke va r i a t i e in ontwikkel ing p lan t .
W h i t e Planten groeien ongelijk, groep wordt rommelig, gewas wordt ca. 25 cm. Aanvang bloei redelijk vroeg, bloemen worden klein.
M e n g s e l Als mengsel goede samenstell ing planttype en bloemkleur. Later in het seizoen t reedt verschi l op in planthoogte. B l oe i r i j khe id goed. Aanbevolen als mengsel.
Tilt Tijdens opkweek vertoont dit soort qua plantontwikkeling sterke ovev-eenkomst met Florette en Futuva. Er is een vrij groot verschil in lengte per kleuv. Aanvang bloei in het algemeen aan de late kant. Vooral Ie helft zomev onvoldoende. Nadelige eigenschap voor perkplanten-kwekev'. Later bloeivijkheid met grote bloemen voldoende, eind van het r.eizoen goed tot zeer goed.
Gvande
R e d Grote groei, takkig gewas. Grootbladig. Gewas wordt ca. 40 cm. Aanvang
201
Waardering
B
Ras
b loei v r i j l a a t , bloemen groot. Bloei r i j k h e i d onvoldoende.
R o s e Groei als 'Red ' , aanvang bloei en b l o e i r i j k h e i d beter. Zeer grote bloemen. Gewas b l i j f t v r i j l aag, n l . ca. 35 cm.
P u r p l e Slechte g roe i , onge l i jk en u i t v a l . Aanvang bloei te l a a t . BI oei r i j k heid r e d e l i j k . Var ia t ie in k leur . Wordt n ie t aanbevolen.
C o r a l (extra grootbloemig) Planten groeien s l ech t , aanvang bloei voldoende vroeg, echter geen extra grootbloemig type. Sterke ve rb loe i , v a r i a t i e in k leur . Matig t o t s lechte groep.
O r c h i d Gewas groeit vrij takkig op en wordt ca. 40 cm. Aanvang bloei laat, bloeirijkheid redelijk. Sterke verbloei met bleke bloemrand. Beperkt aanbevolen.
O r a n g e Goede plant, compacte groei, echter grofbladig. Aanvang bloei vroeg met zeer grote bloemen en voldoende rijk. Een goede groep.
W h i t e Bij opkweek zeer ongelijk van groei, aanvang bloei laat met grote bloemen, echter bloeirijkheid onvoldoende. Sterke variatie per plant qua bloeirijkheid.
Grande Behoort tot de hogere typen, 30-45 am. Grove plantontwikkeling en grofbladig. Aanvang bloei in het algemeen redelijk vroeg. Grootbloemig. Bloeirijkheid onvoldoende. Beperkt aanbevolen in verband met groei en bloeirijkheid.
'Blitz'
Grofbladig (Grande-Grand Prix type), gewas wordt eind van het seizoen lang, ca. 45 cm. Aanvang bloei vroeg met grote tot zeer grote bloemen, bloeirijkheid voldoende. Bloemkleur oranje/scarlet, zeer intens. Eind van het seizoen variatie in planthoogte. Kleur, bloemgrootte en bloei-rijkheid geven aan dit soort een goede toekomst.
'Red Herald'
Grove plantontwikkeling, gewas wordt ca. 45 cm, donkerbladig. Aanvang bloei vrij laat, bloemen te klein, bloeirijkheid redelijk. Variatie van bloemkleur. Bloemtype niet goed (bobbelig bloemblad). Later in het seizoen wordt de bloem klein.
Melody
M e n g s e l Gewas groeit takkig en grof op, ca. 50 cm. Aanvang bloei laat, bloei-rijkheid redelijk. Als mengsel samenstelling kleuren goed, echter grote variatie in planthoogte. Qua planthoogte en aanvang bloei zeer beperkt/niet aanbevolen.
202
Waardering . Ras
Fantastica R e d Takkige groeiwijze, grove bladeren, gewas wordt ca. 35 cm. Aanvang bloei laat, onvoldoende rijk; bloemkleur diep rood. Bij aanvang bloemen vrij klein. Niet aanbevolen.
P i n k Sterke va r i a t i e van g roe i , t a kk i g , v r i j grof gewas. Wordt ca. 40 cm. Aanvang bloei r ede l i j k b l o e i r i j k h e i d onvoldoende. Bloemen te k l e i n , bleekrose van k l eu r , sterke k l e u r v a r i a t i e . Beperkt aanbevolen.
R o s e Takkige g roe i , v r i j grof b lad. Planten worden ca. 40 cm. Aanvang b loei v r i j l a a t , b l o e i r i j k h e i d onvoldoende, bloemen te k l e i n , sterke k leu-renva r ia t i e .
P u r p l e Zeer grove plantengroei, groei slecht tot zeer slecht. Aanvang bloei vrij laat met zeer grote bloemen. Gewas blijft ca. 25 cm. Bloeirijk-heid eind augustus goed met donker purperen bloemen.
C o r a l Zeer compacte groei, gewas wordt ca. 25 cm. Aanvang bloei vroeg en rijk. Sterke verbloei. Blijft tot eind van het seizoen rijk bloeien.
0 r c h i d Ontwikkeling gewas goed, compact, kleinbladig, hoogte eind van het seizoen ca. 30 cm. Aanvang bloei voldoende vroeg, bloemen vrij klein, echter zeer rijk bloeiend.
O r a n g e j Gewas wordt vrij takkig, bleekgroene bladkleur. Gewas wordt ca. 35 cm. i Aanvang bloei vrij laat, bloeirijkheid redelijk, echter sterke varia
tie per plant.
W h i t e Goed p lan t type, g roe i t v r i j t r aag , gewas wordt ca. 30 cm. Aanvang b loei vroeg, bloemen v r i j k l e i n , b loei r i j k h e i d r e d e l i j k . Later in het seizoen onvoldoende.
O r a n g e / W h i t e Tijdens opkweek b l i j f t gewas laag. Aanvang bloei r e d e l i j k vroeg, b loemen sterbloemig en erg k l e i n . Var ia t ie p lanthoogte, bloemkleursamen-s t e l l i n g en bloemen b l i j v e n te k l e i n . Beperkt aanbevolen.
R e d / W h i t e Groei slecht, aanvang bloei te laat, sterbloemig, echter zeer slecht. Bloemkleur meer wit dan rood. Bloemen te klein. In alle opzichten onvoldoende.
Fantastica Fantastica komt met zijn hoogte dicht hij Florette en Futuva. Bij het begin van het seizoen dicht bij Minette. Grote variatie qua plantont-wikkeling per kleur. Aanvang bloei in het algemeen ie laat, bloemen te klein. In verband met aanvang bloei beperkt aanbevolen.
Gem. Bicolcr Mixed
Takkige groei, gewas wordt ca. 35 cm. Aanvang bloei te laat, bloeirijk-
203
Waardering i Ras
heid onvoldoende, sterbloemig, kleine bloemen. Wordt niet aanbevolen.
'Zig-Zag Oranje'
Goed p lan t type , gewas wordt ca. 30 cm. Aanvang bloei v r i j l a a t , bl oei -r i j k n e i d goed. Teveel v a r i a t i e samenstell ing s te r . Sterke overeenkomst met 'Minette Orange S ta r ' .
Impatiens als perkplant
Over het algemeen kan worden geconcludeerd dat Impatiens het als t u i n plant goed t o t zeer goed doen b i j de in Nederland geldende weersomstandigheden. Gewaslengte va r i ee r t van ca. 20 - ca. 80 cm, sterk van de ser ie afhank e l i j k . Het laagst z i j n Super E l f i n en Minet te ; F lo re t te en Futura en T i l t z i j n ca. 25-40 cm. Fantast ica, Grande, B l i t z , Red Harald, Grand P r i x , Zig-Zag: ca. 35 t o t ca. 45 cm. Kobold wordt 40-45 cm en Melody 60-80 cm. Het i s a l leen jammer dat per k leur in de ser ie nog te grote v a r i a t i e aanwezig is qua lengte , bloemgrootte en b loei r i j k h e i d . Grootte van de bloemen va r i ee r t n l . van ca. 2 cm diameter t o t ca. 5 cm diameter. B i j enkele groepen is de aanvang van de b loei te l a a t , een be langr i jk onderdeel voor de perkplantenkweker. Goede weersbestendigheid werd waargenomen t i j dens langdurige regen en lage temperatuur. Het i n Nederland aangeboden Impatiens-sortiment geeft kweker en consument ruime keuzemogelijkheden. Het gebruikte aantal planten per m2 va r iee r t van 4-8. Impatiens kan voor verschi l lende doeleinden gebruikt worden. Er kan per k leur geplant worden, b i j mengsels moet de voorkeur u i t gaan naar formule mengsel.
Pelargonium Fl-hybvide
C h é r i e 8 0 (G 829 Zalm) Compact gewas, donker groen blad met zeer duidelijk zone. Partij zeer homogeen, aanvang bloei vroeg. Bloemkleur donkerder dan van 'Chérie'. Gewas wordt ca. 40 cm, blijft homogeen, verbetering van 'Chérie'.
P i c a s s o (G 870 V io le t ) Groei laag, compact, donkergroen blad met zeer intense zone. Aanvang bloei voldoende vroeg, bloemsteel vrij lang, snelle zaadvorming. Eind van het seizoen loopt de bloeirijkheid terug. Kleur sterk overeenkomend met stekras, te weten 'Westfalen Gruss'.
Op naam 1981 (G 836 Scharlaken) Gewas laag, compact, blad met zeer lichte zone, kleinbladig. Aanvang bloei voldoende vroeg, bloeiwijze klein, vooral later in het seizoen. Bloemkleur blijft intens scharlaken.
S u r e f i r e Grootbloemig, sterke variatie planttype, in blad zeer licht/geen zone. Aanvang bloei voldoende vroeg, bloeiwijze klein.
S m a s h H i t R e d Bladeren groot , donkergroen met zone. Aanvang bloei voldoende vroeg, enkele afwijkende p lanten. Bloemsteel te l ang , k le ine b loe iw i j ze .
J a c k p o t Blad met zeer duidelijk zone. Goede plant, verhouding tussen blad en bloemsteel goed. Scharlaken/dieprode bloemkleur. Aanvang bloei vroeg, grote bloeiwijze.
204
Waardering ; Ras
1979 Waardering A en het Getuigschrift van Verdienste 1980 Getuigschrift le klas.
Op naam in 1981 (G 915 Scharlaken/wit) Lichtgroen blad, amper waarneembaar zone. Zeer compact gewas. Klein-bladig. Aanvang bloei voldoende vroeg. Sterke verbloei, regengevoelig.
R o s i t a 8 0 Gewas korter dan ' R o s i t a ' , minder forse g roe i . Aanvang bloei eerder dan 'Ros i t a ' . Bloemtype n ie t i deaa l . Eind van het seizoen weinig ver-schi1 met 'Rosi t a ' .
P o i n t b o x M i x In a l l e opzichten onvoldoende, ook ten aanzien van homogeniteit en p lantengroei . Aanvang bloei te l a a t , s lechte b l o e i r i j k h e i d .
Waarderingen
A = algemeen aan te bevelen B = aan te bevelen C = beperkt aan te bevelen door bepaalde bijzondere eigenschappen zoals bloemkleur,
type bloem, herbloei enz. D = te verwerpen, waarbi j o .a. b l o e i r i j k h e i d , weersbestendigheid i n be langr i jke
mate bepalend kunnen z i j n voor de k w a l i f i c a t i e . - = voor mengsels worden geen waarderingen toegekend.
Gezaaid van 2 januar i t o t 11 maart. Ui tgeplant van 20-23 mei. De gehele opplanting vond plaats op l i c h t e k le igrond. De opkweek, het zaaien en verdere teeltbehandelingen werden uitgevoerd op de in de p rak t i j k toegepaste w i j ze .
Inzenders waren in 1980:
L. Clause Frankr i jk L. Doehnfeldt Denemarken Denholm Seeds Ca l i f o rn i e , U.S.A. Van Di jk en Co. Nederland Fleuroselect Nederland Pannevis Nederland Royal Sluis Nederland Pan American Seeds Co. U.S.A. Sakata Japan Samen Mauser Zwitserland
Proces Verbaal
Op 14 oktober 1980 werd op de eindbespreking van het Eenjarige Zaaibloemencomité van de V.K.C, van de Kon. M i j . Tuinbouw en Plantkunde toegekend:
Getu igschr i f t Ie Klasse aan:
Pelargonium Fl-hybride 'Jackpot' van C.W. Pannevis Zaadteelt en Zaadhandel BV / Bloemzaden, Enkhuizen.
205
PHALAENOPSIS BEHANDELING NA DE OOGST BIJ PHALAENOPSIS EN DE INVLOED HIERVAN OP HET SLAP WORDEN VAN DE TAKKEN
L.V.J. Barendse Aalsmeer
Doordat op de bloemenveilingen verschillende malen klachten zijn gemeld van slap aangevoerde Phalaenopsis, is in eerste instantie bekeken wat hiervan de mogelijke oorzaak kon zijn. Nadere informatie leerde, dat de bloemen wel stevig waren bij het inpakken en ook goed voorgewaterd waren. Het probleem deed zich vooral voor bij de dozen die open hadden gestaan.
Opzet
Op 1 juli werden op een bedrijf 70 takken geoogst, afkomstig uit dezelfde kas. Volgens de teler ging het hier om één ras (wit), maar later bleken er toch verschillende typen door elkaar te zitten. De takken werden alle geoogst met nog enkele knoppen erop. De takken waren onderling niet erg gelijk, er zat vrij veel verschil in bloemgrootte tussen de takken. Van de 70 geoogste takken kwamen er 30 in de kas direct op een van de hieronder genoemde oplossingen. De tijd tussen het oogsten en het plaatsen in een van deze oplossingen was niet meer dan ca. 1 minuut. De takken drie droog werden gehouden, werden in dichte dozen verpakt en na ca. 1 uur op een oplossing gezet. Het oogsten gebeurde op een koele regenachtige morgen. Hierna werden ze naar het Proefstation te Aalsmeer gebracht, waar alle takken eerst werden afgesneden en geflest volgens de hieronder genoemde behandelingen. De bloemen lagen eerst in een open doos gedurende 24 uur bij 20 C. Daarna stonden zij 8 uur bij 10 C in een dichte Cymbidiumdoos, waarna zij weer 24 uur bij 20 C kwamen te staan. Op 3 juli werden de takken per stuk in een vaasje gezet, ze werden eerst afgesneden en de overtollige bloemen werden eraf gehaald, zodat de stelen diep genoeg in het water stonden. Per behandeling kwamen 5 takken in water en 5 takken in Chrysal , in een dosering van 11 g/l.
Beha?
No.:
1 2 3 4 5 6 7
idelingen:
In de kas
water Chrysal 12J g/l Anjer VB 2 ml/l droog droog droog droog
Op het Proefstation
water Chrysal 12J g/l Anjer VB 2 ml/l water Chrysal 12J g/l Anjer VB 2 ml/l water 100°C gedurende in Chrysal 12J g/l
dan
In Tabel 1 wordt de houdbaarheid gegeven in dagen alsmede de spreiding, dus de tijd tussen de houdbaarheid van de slechtste en de beste tak per behandeling. Zoals aan de cijfers te zien is, zijn de verschillen per tak binnen de behandelingen erg groot. Ondanks dit zijn er toch wel behandelingsverschillen te onderscheiden. Het in de kas al op water zetten lijkt toch wel wat minder kans op slappe takken te geven. Het gebruik van Chrysal of Anjer VB is beter dan water. Van deze twee middelen geeft Chrysal toch de minste kans op missers. Een duidelijk verschil in effect geeft het gebruik van Chrysal in de vaas ten opzichte van water. Het koken van de stelen geeft geen verbetering ten opzichte van niet koken bij gebruik van Chrysal.
206
ïoel 1. Houdbaarheid van Phalaenopsista^ken in water en Chrysal bij 20 C en een r.v. van 60™ na diverse voorbehandelingen.
Behandel ing Houdbaarheid in dagen "Water | Chrysal Spreiding Gemiddeld Spreiding Gemiddeld
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
water Chrysal Anjer VB droog - water droog - Chrysal droog - Anjer VB droog - koken - Ch rysal
4-19 4-43 7-32 4-13 4-22 4-27 4-26
9 17 13 8
13 10 13
4-42 18-42 7-45 4-21
18-39 20-57 4-36
24 32 21 11 26 41 23
Conclusies
Ce heterogeniteit in deze partij Phalaenopsis was erg groot. Het zou nuttig zijn om bestaande rassen apart op houdbaarheid te toetsen. Vooral bij uitbloei in water is het beter om de takken zo snel mogelijk na de oogst op water te zetten. Als voorbehandelingsmiddel lijkt Chrysal \t\ g/l de minste kans op slappe takken te geven. De kans op slappe takken wordt duidelijk verminderd als de takken in Chrysal uitbloeien. Gemiddeld over de hele proef en over alle behandelingen was de houdbaarheid in Chrysal het dubbele van in water. Het koken van de stelen geeft geen duidelijke verbetering ten opzichte van het gebruik van Chrysal.
PHILODENDRON STIKSTOF X KALIBEMESTINGSPROEF BIJ PHILODENDRON 'RED EMERALD'
N.A. Straver Aalsmeer
Uit en N In K-g P?0 Het toe ten Aan vol
een stikstofbemestingsproef in 1979 bleek maar een geringe invloed op de groei kwaliteit van Philodendron. Aansluitend is een proef gedaan met bemesting van n K om een eventuele interactie aan te tonen. de proef waren 2 N-giften: 200 en 340 mg N per liter water in combinatie met 3 iften: 220, 380 en 540 mg K20 per liter water. Naast N en K is overal 120 mg 5 (fosfor) en 40 mg MgO (magnesium) per liter water gegeven.
substraat was gestandaardiseerde bemeste potgrond, waaraan 25% Minipol was gevoegd. De wekelijkse overbemesting begon midden maart, 6 weken na het oppot-
het einde van de proef waren de analyses van het substraat volgens het 1:1J -extract als in Tabel 1 weergegeven.
Tabel 1. Analyses van het substraat.
Behandel ing
N1K1 N1K2 N1K3 N2K1 N2K2 N2K3
pH
5,1 5,0 4,8 4,7 4,5 4,4
Totaa
0,4 0,5 0,7 0,6 1,0 0,9
zout N
0,5 0,5 0,6 3,2 4,0 3,8
P
5,6 8,6 7,2 5,0 9,2 7,1
K
0,2 0,3 0,7 0,1 0,4 0,8
Mg
1,1 1,4 2,6 1,7 2,7 3,0
207
De N- en K-giften hadden effect op de N- en K-cijfers in het substraat. De cijfers liepen op met de giften, hoewel de niveaus maar van weinig tot matig uiteen liepen. Aan het einde van de proef werden waarnemingen aan het gewas gedaan (Tabel 2 ) .
Tabel 2. Invloed van de behandelingen op het gewas.
Behandeling | Planthoogte in cm | Bladgrootte in cm Lengte Breedte
N1K1 N1K2 N1K3 N2K1 N2K2 N2K3
4 1 , 0 41,5 41,6 41,8 42,8 43,4
22,6 23,8 23,9 23,5 23,8 23,9
14,4 15,5 15,5 15,5 15,5 15,5
De beste resultaten werden bereikt bij N2K3 met een wekelijkse gift van 340 mg N en 540 mg KnO per liter water, overeenkomend met een N-cijfer in het substraat van 3,8 en een K-cijfer in het substraat van 0,8 volgens het 1 : IJ vol.-extract. De optimale bemesting en optimale groei lijken nog niet bereikt in deze proef. In het komende jaar zal een dergelijke proef nogmaals worden gedaan.
POINSETTIA STADIUMBEMESTING MET KALIUM BIJ POINSETTIA
Dr.Ir. R. Arnold Bik Th.J.M. v.d. Berg
Aalsmeer
Het doel van deze proef was na te gaan of de kwaliteit van Poinsettia kan worden verbeterd door een verhoogde kaliumbemesting tijdens het generatieve stadium. Op 16/8/1979 werden bewortelde stekken van de cv. 'Annette Hegg' in 12 cm stenen potten van het Azalea-type, opgepot. Er werd gecombineerd bemest en watergegeven via het slangetjes-systeem (Volmatic). Tot eind oktober werd bij alle planten dezelfde kaliumconcentratie in de meststofoplossing toegepast, nl. 360 mg K2O/I. Toen werden de planten opgesplitst in vier groepen die resp. behandeld werden met een meststofoplossing die 180, 360, 540 en 720 mg K20/1 bevatten. De proef gebeurde in zesvoud (1 proefeenheid = 9 potten). Op 19/12/79 werd de proef beëindigd. De standcijfers aan het eind van de proef waren bij de KI, K2, K3 en K4 resp. 7,1, 7,2, 7,3 en 7,3. De kwaliteit van het gewas bij de vier objecten verschilde dus praktisch niet. De andere proefwaarnemingen waren voor de vier objecten ook nagenoeg gelijk. Een verandering van de kalibemesting in het generatieve stadium blijkt bij Poinsettia dus weinig effect uit te oefenen.
PROEF MET VIER CONCENTRATIES VAN DE MESTSTOFOPLOSSING BIJ POINSETTIA GETEELD VOLGENS HET GECOMBINEERDE BEMESTING-BEVLOEIINGSSYSTEEM (GBB-SYSTEEM)
Dr.Ir. R. Arnold Bik Th.J.M. v.d. Berg
Aalsmeer
Het doel van de proef was na te gaan welke concentratie van de meststofoplossing optimaal is bij het telen van Poinsettia volgens het GBB-systeem. De vier concentraties van de meststofoplossing waren 1, 2, 3 en 4 g per liter; als meststof werd de mengmeststof 1 7 + 6 + 1 8 toegepast.
208
Het doseren van de meststofoplossing gebeurde via een slangetjessysteem (Volmatic). De planten (cv. 'Annette Hegg') stonden in stenen 12 cm potten van het Azalea-type, gevuld met een standaard RHP-potgrond. De proef ving aan op 16/8/79 en eindigde op 19/12/79. Met het druppelen van de meststofoplossing wanneer de planten water nodig hadden, werd reeds vanaf het begin van de proef begonnen. De proef gebeurde in zesvoud; een proefeenheid bevatte 9 potten. In Tabel 1 staan de voornaamste resultaten van de proef weergegeven.
Tabel 1. Resultaten van de proef met Poinsettia 'Annette Hegg'.
Concentratie g per 1 1 2 3 4
EC (1:1|) ms/cm op 16/8 EC (1:1!) ms/cm op 16/10 EC (1:1|) ms/cm op 16/12 Standcijfer op 10/12 Wortelcijfer op 12/12 Goed ontwikkelde takken per plant Planthoogte cm Bloemschermdiameter in cm
1,2 1,6 2,8 7,1 6,0 4,4
23,4 18,0
1,2 2,3 4,4 6,7 5,5 4,1
21,5 17,4
1,2 3,5 4,6 5,6 4,5 3,5
20,1 15,3
1,2 3,8 6,8 4,5 4,0 3,7
19,7 14,2
Het EC-c i j fer op 16/10 en nog meer dat op 16/12 re f lecteerde d u i d e l i j k de concent r a t i e van de meststofoplossing, waarmee werd gedruppeld. Zoutaccumulatie t rad voorts b i j a l l e v ie r objecten op en des te meer naarmate de meststofconcentrat ie hoger was. A l le v i j f geregistreerde gewaskenmerken reageerden d u i d e l i j k negat ief op verhoging van de meststofconcentrat ie van de druppeloplossing. In deze proef gaf de laagste concentrat ie , n l . die van 1 g / l , het beste r esu l taa t . Gezien het te hoge EC-c i j fe r aan het eind van de t e e l t i s de veronders te l l ing gerechtvaardigd dat een ie ts lagere concent ra t ie , n l . i n de orde van ongeveer 0,5 t o t 0,75 g / l , voor d i t GBB-systeem b i j Po inse t t ia , optimaal i s .
POTPLANTEN DE TEELT VAN POTPLANTEN OP VERWARMDE TABLETBODEMS
Ing. M.P. Beuzenberg Ir. C. Vonk Noordegraaf
Aalsmeer
Met het doel de invloed van verwarmde tabletbodems op de groei van potplanten na te gaan waren drie kasafdelingen beschikbaar. In twee afdelingen (A en B) zijn aluminium tabletten geïnstalleerd, die kunnen worden verwarmd. In afdeling A is dit gedaan met een maximale watertemperatuur van 50 C, in afdeling B met 40 C. De kasruimteverwarming vond in de eerste plaats via de tabletten plaats. Zonodig kon dit met pijpverwarming worden aangevuld, indien de ingestelde ruimtetempera-tuur 18°C niet bereikt werd. De ingestelde ruimtetemperatuur van de afdelingen was gelijk. De aluminium tabletbodems zijn niet met bevloeiingsmat of zand bedekt. In afdeling C zijn zandtafels opgesteld waaronder verwarmingspijpen zijn opgehangen. De watertemperatuur van dit systeem was 40 C.
Teeltgegevens
Eind februari zijn gewortelde stekken van Croton 'Norma', Dieffenbachia 'Perfecta compacta', Ficus deltoidea en Scindapsus in 13 cm plastic potten gezet. Als oppot-grond is een veenhoudend substraat gebruikt, waardoor een langzaam werkende organische meststof was gemengd. De tweemaal verspeende Sinningia cv. 'Schweitzerland'
209
planten zijn in RHP-Calceolaria opgepot, potmaat 12 cm. De overbemesting is tijdens de teeltduur aangepast aan de behoefte, terwijl tevens rekening is gehouden met de standplaats. De bloei van de Sinningia's begon vanaf de tweede week van mei. De proef met de bladplanten is half juni afgesloten. Van elke plantensoort zijn 16 planten uitgeloot, waaraan waarnemingen zijn gedaan.
Kasafdeling A en B
De reactie van de bladplanten op de groei omstandigheden in de drie kasafdelingen was niet gelijk. Uit vrijwel geen van de waarnemingen bleek dat de groei in kasafdeling A beter was, dan die in de vergelijkbare afdeling B. Grote groeiverschi1len ten gunste van kas B zijn gemeten aan Dieffenbachia. De lengtegroei van Croton was in deze afdeling beter dan die in A. De ingestelde ketelwatertemperatuur, waarmee de tabletten worden verwarmd, is van invloed op het groei resultaat.
Kasafdeling B en C
De groei van bladplanten op verwarmde aluminium tabletten die met ketelwater van 40 C worden verwarmd (afd. B ) , blijft nauwelijks achter bij die van de groei op zandtablet (afd. C ) . Bij vergelijking van de groeiverschilien van de planten in de beide afdelingen zijn geen significante verschillen ontstaan. De teeltresultaten op niet bedekte tabletbodems is nauwelijks minder dan die op zand. Tabletbedekking heeft bij de groei van de getoetste bladplanten weinig invloed op de groei.
Gvoei en bloei van Sinningia
De groei van de planten op de aluminium tabletbodems in de beide afdelingen ondervond hinder van de stralingswarmte. De stand van de bladeren was daardoor niet horizontaal, doch 45 naar beneden ten opzichte van de stengel. De ongunstige bladstand vermindert de sierwaarde. De groei in afdeling A was goed. Het aantal knoppen en bloemen in afdeling A en C is hetzelfde en hoger dan in B. Daar uit Figuur 1 valt af te leiden dat de bloei van de planten in afdeling C sneller is dan die in de kasafdelingen A en B is de conclusie gerechtvaardigd dat de teeltomstandigheden in afdeling C voor bloeisnelheid en aantal bloemen het beste waren.
Conclusie
Door technische moeilijkheden tijdens de proefperiode konden weinig metingen over de proefomstandigheden worden vergaard. De juiste oorzaken van groei af- of toename ontbreken daardoor. De hoogte van de ketelwatertemperatuur voor verwarming van de tabletten kan niet voor alle gewassen gelijk zijn, in verband met de uiteenlopende behoefte van de planten. Stralingswarmte wordt niet door alle planten verdragen. De vochthuishouding van een aantal planten die op niet bedekte verwarmde tafels worden geteeld moet regelbaar zijn b.v. met behulp van gewaskoeling en/of een giet-watersysteem. Met meer teeltervaring en gegevens over het kasklimaat is het mogelijk met succes verschillende soorten potplanten te telen op niet bedekte tabletbodems.
210
Figuur 1. Verloop van het -percentage geveilde Sinningia planten.
procent /O
23 24 weeknummer
GIETSYSTEMEN BIJ POTPLANTEN
Ing. M.P. Beuzenberg Ir. C. Vonk Noordegraaf
Aalsmeer
Ficus cleltoidea
De potplante proeven niet taten kan va de eindresu bij is de be varing alsme nen. Grote men mislukt bleek in voo noodzakelijk
nteelt proble
ak moei taten, diening de tech of vee of dat rafgaan
teel to
op gemechaniseerde gietwatersystemen verliep in de voorafgaande emloos. De oorzaak van de niet geheel bevredigende teeltresul-lijk worden vastgesteld. Belangrijke teeltonderdelen beïnvloeden Plantensoort, grondmengsel en potsoort zijn er enige van. Daar
van de gietsystemen een niet te verwaarlozen factor. Teelter-misch inzicht zijn nodig om de gietsystemen foutloos te bedie-vuldig gemaakte fouten zijn oorzaak dat de teelt op gietsyste-gietsystemen voortijdig worden veroordeeld. Geen enkel systeem de proeven volmaakt. Extra watergeven blijkt steeds weer een nderdeel voor bevredigende eindresultaten.
Opzet
Voor deze bruikbaarheidstoets is Ficus deltoidea genomen. De partij planten was vrij uniform van samenstelling. De gewortelde stekken zijn half november opgepot. Als grondmengsel is een veenhoudend substraat gebruikt, waardoor organische mest was gemengd. De planten zijn in 13 cm plastic potten opgepot. Om de invloed op de groei door middel van extra drainage na te gaan, zijn bij een aantal planten onderin de containers geëxpandeerde kleikorrels gelegd. De planten zijn vanaf het oppotten op tabletten met bevloeiingsmatten geteeld, bij
211
een ingestelde minimum kastemperatuur van 19 C. Begin januari zijn de planten op de gietsystemen uitgezet en daarop tot half mei verder geteeld. De kastemperatuur bedroeg vanaf januari ca. 17 C. Na half mei is de proef afgesloten en zijn waarnemingen gedaan.
Behandelingen
Er waren drie watergee a. eb-vloed systeem in b. volmatic op planken c. voedingsfilm in gie Éénmaal per week werde den de droge planten v Op alle systemen zijn teem zijn planten gete tainers. Het laatst vo of plank van de versch ri gemerkt. Zodoende k gemeten. Vanaf half januari, is daardoor niet gelijk
Resultaten
fsystemen beschikbaar: gietgoten en zandtablet
tgoten met bevloeiingsmat n de planten op de gietsystemen gecontroleerd. Zonodig wer-an extra water voorzien. planten in 13 cm containers gezet. Op het eb en vloed sys-eld met en zonder geëxpandeerde kleikorrels onderin de con-1 ledig ontwikkelde blad van één uitgelote plant per gietgoot i1 lende systemen is met behulp van een viltstift op 15 janua-on de lengtegroei vanaf dit blad tot het groeipunt worden
met behulp van de systemen bemest. De wijze van bemesten is Wel is dezelfde kunstmestsoort gebruikt.
De groei van Ficus deltoidea op alle systemen was bevredigend. De kwaliteit van het eindprodukt was goed. Als gevolg van kleine technische verschillen van de systemen ontstond er enig verschil in groeiwijze. Afhankelijk van groeistadium, seizoen en instraling bleek het moeilijk de voedingsoplossing voortdurend op het juiste niveau aan te passen. Groeistagnatie als gevolg van voedingsproblemen konden echter worden vermeden.
Tabel 1. Invloed van de gietsystemen op de teeltvesultaten bij Fieus deltoidea.
Behandeling
Voedingsfilm met mat in goten Voedingsfilm met mat Eb en vloed Eb en vloed ' ) Volmatic/planken Volmatic/zandtablet
Totale lengte
42,2 49,3 43,4 44,6 44,8 42,8
Zijtakken
13,8 15,7 15,2 15,3 15,6 14,9
Lengtegroei vanaf merkteken
30,6 33,6 30,4 30,3 30,3 29,6
Bessen
48,3 55,3 55,3 54,9 66,6 50,1
Droogge wicht
18,9 21,4 22,6 19,1 22,3 18,0
met geëxpandeerde kleikorrels onder in de containers.
Conclusie
De Ficus groeiden op alle gietsystemen goed. Bij een juiste bedieningswijze van de drie systemen geeft geen van de systemen duidelijke teeltvoordelen. Geringe groei-verschillen kunnen ontstaan zijn door tabletbedekking. Ook de juiste potkeuze is van belang, afhankelijk van het gekozen systeem. Verplaatsen van de planten kan groeistagnatie veroorzaken als gevolg van aanpassing aan de veranderde wijze van watergeven.
212
ALGEN/ONKRUIDBESTRIJDING BIJ POTPLANTEN
Ing. W. den Boer Naaldwijk
Bij een aantal potplanten werden de middelen quinonamide (Alginex), chloroxuron (Tenoran) 1 gram per m2 en quartenaire ammoniumverbinding Dimanin 0,7 ml per m2 vergeleken met onbehandeld. De middelen zijn opgelost in water en over de planten gespoten. Per m2 werd 100 ml water gebruikt. De volgende planten waren aanwezig: Aeschynanthus speciosus, Aphelandra squarrosa 'Silver Queen', Caryota mites, Citrus mites, Cordyline fruticosa 'Lord Robertson' en Cord. fr. 'Prins Albert', Dieffenbachia sequina, Dieffenbachia 'Marianne', Dracaena 'Massangeana', Ficus decora elastica tricolor, Ficus indica 'Hawai i', Medinella magnifica, Pandanus Vichie, Psi ni a umbellifera. Bij de gebruikte middelen werd behalve bij Dieffenbachia geen verschil waargenomen met onbehandeld. De Dieffenbachia's vertonen bij chloroxuron beschadiging, bij de andere middelen niet. De werking ten opzichte van algen en onkruiden was als volgt:
Bestrijdingseffect in procenten Algen Onkruid
Quinonamide Chloroxuron Quartenaire ammoniumverbinding Onbehandeld
40 100
75 0
0 100
0 0
VERWARMDE TABLETTEN
Ing. P.A. van Weel Aal smeer
De gebruiksmogelijkheden van water met een lage maximum voor verwarming van een kas neemt toe. Veel kwekers zijn reeds in het bezit van een rookgascon bruik te maken van de afvalwarmte van industrie en elek steeds verder uitgewerkt. Nu doet zich het probleem voo alleen voldoende kan opwarmen met behulp van vergrote door vergroting van de efficiëntie. Onder dit laatste k ging van de warmteoverdracht door middel van convectie latoren, maar ook verkleining van de warmtebehoefte doo Toename van het verwarmend oppervlak door uitbreiding v slangennetten heeft een aantal bezwaren. De investering zen boven het gewas veroorzaken produktieverlies door 1 houd neemt sterk toe, waardoor het systeem trager reage In de potplantenteelt bestaat een goede gelegenheid om een andere wijze drastisch te vergroten. De bodemplaten nen namelijk benut worden als verwarmend oppervlak. Met op die manier ca. 80% van het grondvlak benut worden. Doordat de tabletten aan twee zijden warmte afgeven wor pervlak met 60% verhoogd.
temperatuur van + 50°C
densor en de triciteitsce r dat dit wa verwarmende an worden ve door toepass r isolatie an de bestaa
neemt sterk ichtwegname ert. het verwarme
van de teel verrolbare
plannen om gentrales worden ter de kaslucht oppervlakken of rstaan verho-ing van venti-e.d. nde pijpen- of
toe , nleei- b u i en de water in-
nd oppervlak op t table t ten kun-tablet ten kan
dt zelfs het verwarmend op-
213
De tabletbodem bestaat uit een aluminium plaat van 0,8 tot 1 mm dikte die op aluminium kokers ligt. Door deze kokers stroomt het warme water.
Prototype
In het prototype werden kokers gebruikt van 20 mm bij 25 mm en een hartafstand van 40 cm. Daarop is een geprofileerde plaat gelegd. De geultjes in deze plaat zijn via een wigconstructie op de verwarmingskokers geklemd en maakten daardoor goed contact, waarmee een optimale warmteoverdracht wordt bereikt. De warmteafgifte van deze constructie bedraagt ca. 320 W/m2 tablet, bij een aanvoer/retourtemperatuur van 50 C/40 C en een kastemperatuur van 18°C. Bij een tabletoppervlak van ca. 80% van het grondoppervlak is dit voldoende om een ongeïsoleerde moderne kas te verwarmen. Theoretisch kan dus het bestaande verwar-mingsnet vervallen. Dit betekent niet alleen dat er lichtwinst optreedt, maar ook dat er ruimte ontstaat voor investering en zelfs besparing op energie. De hete pijpen die bovenin de kas hangen en rondom veel warmte uitstralen, verdwijnen. De temperatuur van de kaslucht wordt daardoor gelijkmatiger en de temperatuur van het kasdek lager, waardoor ruwweg 20% minder energie verloren gaat. De warmteafgifte is bepaald met planten in stenen pot op een kale bodemplaat. Zou de plaat bedekt zijn met een infi1tratiemat of een zandbed dan zou de warmteafgifte voor een deel worden gebruikt om water te verdampen. Deze damp verhoogt tevens de relatieve luchtvochtigheid en condenseert deels tegen het kasdek, wat verlies van warmte betekent. Het is dus van belang om de bodem onbedekt te houden. Bovendien kan worden gesteld dat kunststof potten verwarmingstechnisch de voorkeur verdienen vanwege de geringere verdamping.
Watevgeefsysteem
Vanzelfsprekend moet er een aangepast watergeefsysteem worden toegepast. In het ontwerp is uitgegaan van een wisselinfi1tratiesysteem, omdat hiermee gedurende een aantal jaren positieve resultaten zijn behaald in een systeemvergelijking met Cyclamen op het Proefstation voor de Bloemisterij te Aalsmeer. Bij dit systeem wordt het tablet éénmaal per dag of enkele dagen gedurende een half uur met twee cm water gevuld. De tabletconstructie is zodanig dat deze waterdicht is. In de randen is een goot aangebracht die het water verzamelt en afvoert. De waterafvoer wordt nog verbeterd door het blad op een helling van 0,5 tot 0,75% te leggen. De aan- en afvoer van water kan op verschillende manieren gebeuren. De belangrijkste eisen zijn dat het water rustig en gelijkmatig verdeeld wordt en dat bij het leeglopen het vuil in het tablet achterblijft en de afvoer niet verstopt. Tot nu toe zijn twee systemen toegepast. Bij het eerste systeem loopt het water vrij in het tablet via een leiding. Op het laagste punt van het tablet is een afvoergat aangebracht met een zodanige opening dat ondanks het uitstromende water, het tablet binnen een vastgestelde tijd gevuld is. Een tweede en grotere afvoeropening zorgt ervoor dat het water niet boven een te bepalen niveau komt. Na het stoppen van de watertoevoer loopt het tablet leeg via de kleine opening. Het grove vuil wordt opgevangen door een zeef met grote mazen voor de beide uitstroomopeningen. Het fijne vuil wordt opgevangen voor het water terugkomt in het bassin. Bij het tweede systeem wordt het water aan- en afgevoerd via een PE-slang met zeer veel kleine gaatjes die in de goot is gelegd. De kleine gaatjes zorgen voor een rustige en gelijkmatige vulling en houden bij het leeglopen alle vuil tegen. Dat leeglopen gebeurt door hevelwerking. In de toevoerslang is namelijk een afdruip-ventiel opgenomen dat zich opent als de pompdruk wegvalt. Zolang de slang in het tablet onder water ligt en het afdruipventiel onder het tabletniveau is aangebracht wordt het tablet leeggeheveld. De voordelen van dit laatste systeem zijn: er ontbreekt een aparte retourleiding, de benodigde pompcapaciteit is kleiner en er treedt minder verstopping op.
Teeltkundige evvavingen
Het verwarmde tablet levert een verhoogde potgrondtemperatuur op. Bij een maximum
214
plaattemperatuur van 34 C werden potgrondtemperaturen tussen 22 en 25 C gemeten, afhankelijk van potmaat en potmateriaal. Kleine en kunststofpotten zijn het warmst. Tijdens diverse proeven met verschillende gewassen werd geen additionele verwarming ingezet. Er traden dus wisselende potgrondtemperaturen op, omdat de tablettempera-tuur afhankelijk was van de warmtevraag. Onder deze omstandigheden bleek het mogelijk bij Bromeliaceeën de teeltduur van bloeibehandeling tot afleveren te verkorten met 10-25%. Bij andere gewassen waren nog geen duidelijk positieve effecten waarneembaar. Ook in de zomer traden tot nu toe geen negatieve effecten op. Het is echter nog wat te vroeg om hieruit de conclusie te trekken dat er teeltkundig totaal geen problemen optreden.
Nieuw ontwerp
Uit de ervaringen met het eerste ontwerp is een tweede gemaakt dat nu ook aan de kwekers zal worden aangeboden. De verbeteringen betreffen vooral de montage: de bodemplaat is nu vlak en ligt los op de verwarmingskokers met een diameter van 25 mm en een tussenafstand van 30 cm. De tussenafstand is verkleind om het slechtere contact tussen kokers en plaat te compenseren. De kokers zijn met elkaar verbonden met een acrylaatlijm die als voordeel heeft dat ze veerkrachtig is en daarnaast hoewel een tweecomponentenlijm, makkelijk verwerkbaar. De harder kan namelijk vooraf op het werkstuk worden aangebracht. Bovendien zijn de eisen ten aanzien van het schoonmaken van het oppervlak niet zo streng omdat eventuele olieresten door de lijm worden opgenomen zonder de sterkte veel te beïnvloeden. De gehele bovenzijde van het tablet is van een coating voorzien om corrosie te voorkomen op plaatsen waar veelvuldig water met meststoffen blijft staan. De investering bedraagt voor een verrolbaar tablet ca. ƒ 65,--/m2, hetgeen overeenkomt met de investering voor een tablet gecombineerd met een compleet verwar-mingsnet in traditionele uitvoering.
DE KOSTEN VAN GIETWATER EN WATERGEEFSYSTEMEN IN DE POTPLANTENTEELT
Ing. L. Oprel Aalsmeer
Niet alleen het gebruik van goed gietwater, maar ook een goede verdeling daarvan is in het belang van elke teelt. Over de kosten van gietwater en watergeefsystemen was tot dusverre weinig bekend. Een evaluatie van het verbruik en de kosten van gietwater en watergeefsystemen heeft daarom plaatsgevonden (zie ook Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 163). Dit onderzoek is verwerkt in een publicatie van het Proefstation voor de Bloemisterij en een artikel in het Vakblad voor de Bloemisterij 36 (1981) 3-30. Enkele resultaten zijn: - een plastic pot verbruikt circa 25% minder water dan een stenen pot. - druppel- en onderbevloeiingssystemen verbruiken circa de helft van beregening,
watergoot en gietdarmen. - oppervlakte- en bronwater vormen het goedkoopste gietwater gevolgd door ontij-
zerd of onthard bronwater en regenwater (aarden bassin). Duur is regenwater opgevangen in een betonnen bassin en nog duurder is omgekeerde osmosewater.
- watergeven met de hand is het duurste watergeefsysteem (circa i 3,—/m2 per jaar); de overige watergeefsystemen variëren in kosten tussen ƒ 0,24 en f 1,08 per m2 per jaar.
- gebleken is dat een wijziging in gietwaterkwaliteit of watergift die tot 1% opbrengstverhoging leidt, circa 75 cent per m2 per jaar mag kosten.
215
AANVOERPATROON EN PRIJSVORMING BIJ POTPLANTEN
Ir. E. van Rijssel Aal smeer
Als oriëntering in de potplantenteelt is over een reeks van jaren het aanvoerpa-troon en de prijsvorming door het jaar heen bekeken. De belangrijkste soorten bloeiende en groene planten uit de diverse prijscategoriën zijn bestudeerd. De prijsvorming blijkt in de meeste gevallen zeer stabiel door het jaar heen en varieert dus slechts in uitzonderingsgevallen, een reden voor seizoenproduktie (Poinsettia en Fuchsia). Daar waar mogelijk blijkt dan ook dat de aanvoer vrij egaal over het jaar gespreid wordt, enigszins gekoppeld aan de groeisnelheid (licht). Bij bloeiend af te leveren planten blijkt een jaarrondaanvoer in diverse gevallen problemen op te leveren, zodat men hier verscheidene seizoenprodukten kent. Het sortiment potplanten varieert met name doordat er steeds nieuwe produkten bij komen. In de sterk groeiende potplantenmarkt zijn de grote produkten van 10 jaar geleden op een enkele uitzondering na (Saintpaulia) sterk in groei achtergebleven. Problemen in de potplantenteelt zijn met name te verwachten bij de planning, nl . het samenstellen van een teeltplan bij seizoenprodukten en nieuwe soorten. Deze problemen worden vergroot doordat de markt van het individuele produkt klein is, en één (of enkele) gespecialiseerde bedrijven in vele gevallen de gehele markt zouden kunnen voorzien. Uit oogpunt van risicospreiding zal specialisatie de komende jaren nog geen grote vormen aan kunnen nemen.
ROOS
GEBRUIKSWAARDE-ONDERZOEK KASROZEN 1980-1981
Ing. W. van Marsbergen Aalsmeer
Voor het gebruikswaarde-onderzoek werden in het voorjaar 23 nieuwe kasrozenculti-vars ter beoordeling ingezonden. Deze werden half februari als zetlingen op de onderstam 'Inermis' voor een beoordelingsperiode van 2 jaar opgeplant. Per cultivar 48 planten. Tijdens de winter werd een zogenaamde halve rust gegeven. Vanaf half december tot half januari werd de temperatuur teruggebracht tot 12 C. Hierna werden de struiken hoog gelijk geknipt en de temperatuur naar een normaal niveau opgevoerd. De rozen werden beoordeeld door het Kasrozencomité (VKC) van de Koninklijke Maatschappij Tuinbouw en Plantkunde. De verzamelde gegevens over produktie en lengtesortering worden weergegeven in Tabel 1. Van de eerste snee na het terug-knippen zijn het aantal loze takken geteld. Waar in Tabel 1 over het "loos" niets is vermeld, was dit van geen betekenis. De houdbaarheid werd op praktijkbasis getest. Na het oogsten gedurende één nacht in de koelcel op water, vervolgens 24 uur droog (veiling- en transportperiode). Daarna ontbladerd en schuin bijgesneden en in de vaas op water. Onderzoek houdbaarheid: L. Barendse. Gewasverzorging: Th. de Haas. Vier rassen-kwamen in aanmerking voor het Getuigschrift Ie klas, nl.: ' Carambole ' ^ 'Varbol e' . Grootbloemig, donkerrood. 'Carona' 'Naroca' . Kleinbloemig, ceriserood. 'Hetkora' . Grootbloemig, tweekleurig, oranje met geel. 'Meitaranja' . Grootbloemig, bronsgeel met rode nuance. 76358 . Middelgrootbloemig, geel .
Voor een eenjarige voorlopige beoordeling (12 planten per ras) werden in 1980 een twintigtal rozen ingezonden. Voor uitgebreider onderzoek werden er hiervan 4 teruggevraagd.
216
Veelvuldig wovdt gebruik gemaakt van de bezoekmiddag (dinsdagmiddag) om hel vozenscv'ciment te bezichtigen.
De steellengte is in Tabel 1 volgens de volgende normen weergegeven:
Nr. 1 2 3 4 5
Lengte in cm
22-29 29-36 36-43 43-52 52-60
Nr. 6 7 8 9
10
Lengte in cm
60- 70 70- 80 80- 90 90-100 langer dan 100
Het Getuigschrift Ie klas voor Kasrozen werd toegekend aan:
(R) C a r a m b o l e V a r b o l e
kleur: grootbloemig; donkerrood G. Verbeek en Zn. BV, Aalsmeer
Ras Type en Winner Inzender idem
In het Ie jaar vertoonde deze roos een goede groei. In het voorjaar van het tweede jaar ontwikkelde zich een goed gewas. Na een periode van bladval, door een niet
nHci n n v " 7 a a b 1 T u n H a n i~na i' -t-av*u/-t u a n ^ H n ^ t - rla n v A r l u H - î û n'n h o f 4~uiaaHa e o -î 7r»û
i iu|_»pc 11. LIC y u c u y c v u i i n u c u i u c i i i c n i i c u u c n e c u i n u u i c u i rode k leu r , z i j n matig gevuld, bloeien snel open en la ten een open hart z ien . De knopontwikkeling was zowel in het voor- als het najaar goed. Houdbaarheid: goed, de bloemen komen snel open.
Ras Type en k leur Winner Inzender
C a r o n a N a r o c a k le inbloemig; ceriserood A. Mink, Aalsmeer Th.C. van Kleef BV, Aalsmeer
217
<B P
OS
s* G
c (Ü
< fll N
_̂: •<—
Cl) r - H
S i —
0 0 «sf
co o
en -SHT i—t co
L D co i-»* co r-H C\J r-H CNJ
r -1 LO
CO CM LO CO
CXI co
r - CD
co en sO p- , -LO CTi
p-, co «st- c o en LO
CO CM * * • LO LO O
co co LO LO P-s. CO
CM r-ss en CM CO CNJ
r-H CM P-s. c o CO o
CO r-H O P-s LD CO
R A ! A; ö
s
s1
w N 1.1 Ui
» « A ;
A 1
«.« i i N Hl
«.« 'Vt S1
« m
'« h « 9 to
A -• t ^
3 s. A.1
tt> ff 05 <»
W SH
M-, •>-s • f »
+» t u s? «1
t -s
«1 O T3 W
• r» + i A 1
ff w K Cl
3 A !
'« « H, U.
Hl o 11 VI
sO Cn r-H (
LO o LO en
en o CM
en CTt
co CM t — <
LO LO
CM CM
O CM CO
LO i—l CM
O r—t
P-s LO P-s. P-S.
CO O r o
co co co
p s . co r-H
LO CM
CM LO co
P-s. Ps. LD
O l CO
r-H r-H
CO sO LO CO
LO en
en r-H CM
CM CNJ r-H
CM LO
CO en CM
P-s.
co
CM CO CM
en co
CNJ LO
r-H CO
O LO P-s O
CM
CO 1—1
LO <sO •s3-
CO co LQ
«SILO
CNJ CNJ r-H
CO s^--s*- co
LO LO r-H
cn r-H r o
co co
CM r-H CM
CO en "S3*
o LO
f2.
- * o CNJ
p-s r o CM CO
LO co
P-s en CNJ
CM P s , ^ 3 -
co co
en
co
LO LO LO
•=sf O co CO
co co ps* r-H 1—1 r-H
r -H LO CO
P s , 1—1 CM
P-s. P-s.
LO co co
P s ,
Ps.
r-H
co LO
CO LO i—1
CM «sf i—l
1 «H-co r-H
O CO
LO LO CM
«.J- L O co en
O CM
CNJ r-H
CO I D •sj- Ps. 1—1
o *s l -co
r - H
LO
P s ,
co
co co •s3-
r-s. r -H
LO
1 .o s-CU CQ
rü j * : H-» rö _ ^ -t-> O T -
o s :
CU f ö & r -t/> O
•— ^ K : rO CU
«=C CÛ
218
co en co to <̂ - en
co co C\J co t—i uD I CO T-{ <—<
in LD
o kO co r-» co i-n r-- -=3-r H CvJ CXI CO CXI CO O CO
'.o LT) CXI c o co m
CM co LD CTt
O CTt en «3-LD LO
r-- en *d- o m co
L D -vi-o en L D r-.
r-- o cxi en r-» •—i
r^ co co co co o
CO LO CXI - ^ i -LD CO
coco o « ^ - coco c o o coco LO en r-Hco en en r--* r^ exi co L O L T ) LO CO L O C O LD LQ L O C O
1 C\J I I i «3- i i co o i i
en Ln i exi i—i >̂ r »—i co
• y CXI - ^ i CXI
O ' U O Cv l iLO OJILO
LO CO LO CO
CO CXI i-H LO : CXI CXI :
•vT CO CO LO
CO O i—< CXI
OD r x co < r-^ en co (
! i-H I I 1—1 l 1 I t — I | C O I I I I I I I C X I
l—l CXI i—I CXI l—l CXI t—1 CXI i—1 CXI
@ <u -
<— t u O i —
- Q - O E - Q 1TJ S-s- ca *3-ra > j-t
=: "O - 1 - m r o <-fl3
m _̂ : o i_ «3
i — - r —
CU CJ JU s-03 CU to CÛ
03 rO +->
219
LO LO 1—1
CO 1
LO i—1 T—1 (XI
<=r o co i—i r- o
i—i
• i
I C\J
co co i—(
LO co C\J *3-
Cn LO co en
LO CM IXJ li—I CMjCO
C M i O -3-jo CM «*
COlLO CnjCO
d
LO en « — 1
1 CM
r-H (NI
— >
s fÖ X I
c: c 0) 03
" O i — (0 s-W O f0 ^
Û_ -
-
«3-
1 C\J
LO CO T—i C M
co o r-- LO r-- en
r—1
1 I
co en
r-̂ LO CM CO
*3- en CO LO
1 — I
CM ro
i—i
co CM
LO co
«3-f̂
CO
o LD LO
CO LO CM
CO O CM LO
•=3- <d" i—1
1 r-l
<—• CM
"E -C o -̂ u o o -
CM r--
! LO
•=3" CM r-H CM
O LO r-̂ co LO O
I—i
<3" LO CM
t—i C M i—l L O
i—Ijr-^ L O i O
r--LO T—t
en CM CM
o LO r-H
i—t
co o CM
o co co
co CM CM
CM i—( LO r̂ -
o co r—t r-H
C M «~H
1 1
t-H C M
LO ro
1 en CM o «a-r-̂
LO CM
•NT en
o ^j-i—i i—i
co r-̂ CT) r-H Kt r-*.
r-t en «d- L O
r-H
CM i—l
r-H
LO O t-H
*̂ en
co LO
LO O r-l
r*̂ co r—l
en en t—i
^j-
o i—i
r̂ co
-SJ- C O i-H i—1
LO CM
CM 1
1 1
«H CM
(U co s-r-*. -o LO C r-̂ m
t/ï ^ -
«tf-i—i
CO LO
LO LO rH CM
co en LO CM r--~ C M
r-H
i—1 CM
LO r-*
CM ̂ d-CM r-l
r^ co "^ LO
o o CM
co *3-CM
i-H
LO
en CO CM
*—i
CM •sj-
C M !
<?f"
- Ü 2 J
^j- r-* v o T—t
r-H
O r-l t-i CM
1 co
r-l CM
@ rO
• i—
C O
00
-
r-* "=J-
T—1 CO
O LO rH r-H
LO ^ co co «* r--
1 co
C M cn
en r^ t—«
O LO LO **•
LO r-*.
LO CM r—t
co co 1—1
LO LO
r-̂ CM r-l
r-̂ o CM
co r-̂ 1—1
LO CM i-H :
rH O CM CM
1 r-l
r-H CM
i—1
r̂ LO r-̂
^
220
Deze sport van de roos 'Coronet' komt in groei vrijwel geheel met die van 'Coronet' en 'Motrea' overeen, maar wijkt daarvan af in kleur. Ook deze roos vormt vooral in de periode van sterke groei veel platte, misvormde knoppen. Houdbaarheid: Evenals van 'Motrea' zeer goed. De bloemen komen niet altijd geheel open.
Ras : H e t k o r a Type en kleur: grootbloemig; tweekleurig, oranje met geel, bij openbloeien rose Winner : W. Kordes Söhne, BRD Inzender : Jan Spek BV, Boskoop
Welige groei, sterk vertakte, matig hoge struiken. Stevige, redelijk lange, matig bedoornde stelen. In het najaar worden de stelen slapper en dunner en wordt de kwaliteit ongelijker. Matig grote knop. De bloemen zijn matig gevuld, goed van vorm en bloeien vrij snel open. Goede geur. In het voor- en najaar veel loosvorming. Houdbaarheid: goed, bloeit vrij snel open.
Ras Type en kleur Winner Inzender
M e i t a r a n j a grootbloemig; bronsgeel met rode nuance U.R.S. Meilland et Cie., Frankrijk Kon. Kw. Moerheim, v.h. B. Ruys BV, Dedemsvaart
® Deze sport van de roos 'Cocktail 80' komt in groeieigenschappen hiermee geheel overeen. De stevige bloemstelen zijn matig lang en hebben mooie grote glimmende bladeren. Zeer grote, matig gevulde bloemknoppen. De bijzonder grote geurende bloemen zijn los van vorm en bloeien vrij snel open. Het bloemblad is zacht en is vochtgevoelig. De knopontwikkeling was ook in de lichtarme periode zeer goed. Houdbaarheid: goed.
Ras Type en kleur Winner Inzender
7 6 3 5 8 middelgrootbloemig; geel W. Kordes Söhne, BRD Jan Spek BV, Boskoop
Goed groeiend, matig hoog gewas. Stevige slanke, enigszins korte bloemstelen. Deze vormen weinig pluizen. Mooi gevormde, gave, goed gevulde bloemknop. Mooi gevormde bloem. Tegen het najaar werden de stelen iets dunner en slapper. De knopontwikkeling was ook in de lichtarme periode goed. Houdbaarheid: goed, de bloemen bloeien snel open.
De volgende cultivars kwamen niet in aanmerking voor het Getuigschrift.
Ras : S i m o n a Type en k leur : grootbloemig; tweekleur ig, geel'-oranje Winner : M. Tantau, BRD Inzender : Th.C. van Kleef BV, Aalsmeer
Redelijk goed groeiend. De struiken zijn matig vertakt. De bloemstelen zijn over het algemeen ongelijk van dikte, stevigheid en lengte. Vrij sterke bedoorning. Het oudere blad wordt snel stug. Soms bladval. Goede bloem en knopvorm. Bij het openbloeien verloopt de kleur naar geel. Vooral in voor- en najaar veel dunne takken. De knopontwikkeling in de lichtarme periode was redelijk. Houdbaarheid: goed, de bloemen bloeien geleidelijk open.
Ras : N o . 4 3 0 Type en kleur: middelgrootbloemig; zalmrose Winner : C. de Boer, Aalsmeer Inzender : Jan Spek BV, Boskoop
Sport uit 'Mercedes'. In alle opzichten vertoonde deze roos een zwakkere groei dan 221
die van 'Mercedes'. Bloemstelen vrij slap, de bloemen en knoppen kleiner. De bloemen hebben vaak een minder fraaie vorm. Tijdens voor- en najaar veel "loos"-vor-ming en dunne stelen. Houdbaarheid: redelijk tot goed.
Ras : K o 7 5 3 2 6 Type en kleur: grootbloemig; goudgeel met lichtrood Winner : W. Kordes Söhne, BRD Inzender : Jan Spek BV, Boskoop
Overwegend goede groei. Breed groeiende, matig hoge struiken. Vrij korte bloemstelen die vooral in voor- en najaar slap worden en loos geven. De knoppen zijn goed van vorm en redelijk gevuld. De bloemvorm is matig. Houdbaarheid: redelijk goed. De bloemen bloeien vrij snel open.
Ras Type en kleur Winner Inzender
4 0 5 2 grootbloemig; zalmrose G. Verbeek en Zn. BV, Aalsmeer idem
Hoog opgroeiend, weinig ver takt gewas. Zeer lange, zig-zag-groeiende stevige bloems te len . Matig bedoornd. De k leur doet enigszins dof aan. De knopontwikkeling was ook in de l ichtarme periode voldoende. Houdbaarheid: goed.
Ras Type en kleur Winner Inzender
4 0 7 9 grootbloemig; wit G. Verbeek en Zn. BV, Aalsmeer idem
Zeer welig, snel groeiend gewas. De hoog producerende struiken zijn sterk vertakt. Slanke, redelijk stevige, redelijk lange bloemstelen. De bloemknoppen zijn groen generfd. Door het vergroeien van de buitenste bloemblaadjes doet de knop slordig aan. In opengebloeide toestand is de bloemvorm goed. Houdbaarheid: onvoldoende. De bloemen komen op water niet of moeilijk open.
Ras : 7 6 4 6 Type en kleur: middelgrootbloemig; donkerrood Winner : W. Kordes Söhne, BRD Inzender : Jan Spek,BV, Boskoop
Sterk groeiend; vormt vrij hoge, goed vertakte struiken. Stevige, matig lange bloemstelen. Vrij korte, goed gevulde bloemknop. De tamelijk kleine bloemen zijn redelijk goed van vorm en blijven goed op kleur. De buitenste bloemblaadjes vertonen soms zwarte vlekken en randen. De knopontwikkel ing was tot ver in de winter voldoende. In het voorjaar trad vrij veel loos op. Houdbaarheid: de bloemen komen op water niet open.
Ras Type en kleur Winner Inzender
4 0 1 4 grootbloemig; oranjerood G. Verbeek en Zn. BV, Aalsmeer idem
Enigszins trage, stugge groeier. Redelijk vertakte, tamelijk hoog opgroeiende struiken. Gevoelig voor bladval. Redelijk lange, stevige bloemstelen. Vrij korte, goed gevormde knop. Mooi gevormde bloemen. Het bloemblad is gevoelig voor verbranding. Knopontwikkeling tijdens de lichtarme periode vrij goed. Houdbaarheid: onvoldoende.
Ras : S o 1 a r i a Type en kleur: grootbloemig; zalmoranje
222
Winner : F l o r i cu l t u ra V i t t o r i o Barn i , I t a l i ë Inzender : N.A. Stokman en Zn. BV, Aalsmeer
Sterk groeiend, goed ver takt v r i j hoog opgroeiend gewas. Slanke, v r i j s tev ige, re d e l i j k lange bloemstelen. In het najaar slap en dun gewas. Kleine, goed gevulde knop en bloem. De buitenste bloemblaadjes z i j n vaak groen gener fd . In het voor- en najaar v r i j veel " l oos" . Houdbaarheid: matig.
Ras : I s a b e l l a B e r g i s Type en k leur : middelgrootbloemig; oranjerood Winner : z ie beschr i jv ing Inzender : J . Noordam, Aalsmeer
Deze u i t Zweden afkomstige als nieuw ingezonden roos bleek n ie t af te wi jken van de roos 'Baachera', die in B loemis ter i j onderzoek in Nederland over 1975, p. 168 is beschreven. Houdbaarheid: v r i j goed.
Ras : 7 6 4 5 5 Type en k leur : middelgrootbloemig; rood Winner : W. Kordes Söhne, BRD Inzender : Jan Spek BV, Boskoop
Goede g roe i , goed ve r tak t , matig hoog groeiend gewas. Stevige, matig lange bloems te len . Mooie knop en bloemvorm. Gedurende v r i jwe l het gehele groeiseizoen vertoonde het blad ernst ige bladmisvorming. Deze moet worden toegeschreven aan een raseigenschap. Houdbaarheid: de bloemen komen vaak n i e t open.
Ras : V e g a ® R o y a l t y Type en k leur : grootbloemig; donkerrood Winner : Universal P lants, Frankr i jk Inzender : Kon. Kw. Moerheim v .h . B. Ruys BV, Dedemsvaart
Goede g roe i . Hoge, matig vertakte s t ru iken . Lange stevige bloemstelen. V r i j l i c h t groen gekleurd b lad. Goed gevormde bloemknoppen. In knopvorm zeer donkerrood. De bloemen z i j n opengebloeid p l a t van vorm en verkleuren v r i j s terk naar paars. De knopvorming was ook in de l ichtarme periode goed. Houdbaarheid: mat ig, t o t r e d e l i j k , sterke paarsverkleur ing.
Ras : 7 6 4 1 0 Type en k leur : grootbloemig; oranjerood Winner : W. Kordes Söhne, BRD Inzender : Jan Spek,BV, Boskoop
Goed groeiend, matig ver takt gewas. Lange stevige bloemstelen, tamel i jk veel doorns. Enigszins k l e ine , goed gevormde knop. Goed gevormde bloemen. Het blad is gevoelig voor verbranding. In het najaar werden de bloemstelen aanmerkelijk dunner en s lapper. In het najaar en vroeg in het voorjaar zeer veel loze takken. De commissie was van oordeel dat deze roos geen verbeter ing is van het bestaande sort iment. Houdbaarheid: r e d e l i j k .
Ras : 6 7 3 1 5 Type en k leur : grootbloemig; zalmoranje Winner : W. Kordes Söhne, BRD Inzender : Jan Spek BV, Boskoop
Goed opgroeiend, r ede l i j k ve r tak t , v r i j hoog gewas. Redel i jk lange s tev ige, matig bedoornde bloemstelen. Grote puntige bloemknoppen. De buitenste bloemblaadjes z i j n
223
soms groen generfd en vergroeid. De buitenkant van het bloemblad is vrij bleek van kleur. Het blad is vrij stug. Soms enige bladval. In het najaar was de knopontwik-keling matig. Ook in het voorjaar vrij veel loos. Houdbaarheid: de bloemen komen niet altijd goed open.
Ras : J o c k c h i m Type en kleur: grootbloemig; lila-rose Winner : Universal Plants, Frankrijk Inzender : Kon. Kw. Moerheim v.h. B. Ruys BV, Dedemsvaart
Welig groeiend, vrij hoog opgroeiend gewas. Lange, enigszins slappe bloemstelen. De nekken hebben een sterke neiging tot krom groeien. Grote, redelijk gevulde bloemknoppen. Bloemvorm redelijk; bol hart. De bloemknopontwikkeling was ook in voor-en najaar goed. De takken werden in die periode slapper. Houdbaarheid:redelijk goed.
Ras : 7 4 0 2 9 - 3 6 Type en k leur : grootbloemig; zalmoranje Winner : I n s t i t u u t voor de Veredeling van Tuinbouwgewassen, Wageningen Inzender : idem
Welig groeiende, breed vertakte s t ru i ken . Redel i jk lange, sterk bedoornde, stevige bloemstelen. Lange, soms i e ts kromgroeiende nekken. Kleine bloemknoppen en k l e i ne , r ede l i j k goed gevormde bloem. In het voorjaar kwam naast een goed aantal bloemen v r i j veel loos in de dunnere takken voor. D i t manifesteerde z ich ook in het najaar. Deze roos was uitermate gevoelig voor meeldauw. Houdbaarheid: r e d e l i j k t o t goed.
Ras : 7 6 4 1 1 Type en k leur : grootbloemig; zalmrose Winner : W. Kordes Söhne, BRD Inzender : Jan Spek BV, Boskoop
Goed groeiend gewas, matig vertakte s t ru i ken . Stevige, r ede l i j k lange bloemsteel, weinig doorns. De nekken z i j n vaak h i n d e r l i j k krom. In het najaar l iepen de ogen traag u i t . Korte bloemknop, v r i j p l a t te bloem. De roos knopte in het najaar redel i j k door. In het voorjaar t rad weinig loosvorming op. Houdbaarheid: matig.
Ras : S a n d r a Type en k leur : grootbloemig; zalmrose Winner : W. Kordes Söhne, BRD Inzender : Jan Spek BV, Boskoop
Deze goed groeiende roos vormt zeer hoge, r ede l i j k vertakte s t ru i ken . Regelmatig t rad enige val van het oudere blad op. Zeer lange, matig bedoornde stevige bloems te len . De periode tussen u i t lopen van de ogen en oogsten is v r i j lang. Di t heeft een ongunstige invloed op de produkt ie. In verhouding t o t de lange steel z i j n de bloemknoppen en de matig gevulde bloemen k l e i n . De knopontwikkeling was in voor-en najaar v r i j goed. Houdbaarheid: zeer goed.
DIKTE ONDERSTAMMEN
Ing. J . Bulthuis Eel de
Op 27 maart 1980 werd een proef gestar t met de c u l t i v a r 'Sonia' op de onderstam ' Inermis ' in verschi l lende d i k t e - k w a l i t e i t e n . De objecten zijn: A. tweejarige onderstammen, maat 13/14
224
B. tweejarige onderstammen, maat 11/12 C. eenjarige onderstammen , maat 11/12 D. eenjarige onderstammen , maat 9/10 E. eenjarige onderstammen , maat 7/ 8 De proef is in viervoud uitgevoerd.
Ueggroei
Bij het uitlopen waren per categorie duidelijke kleurverschillen waar te nemen: De objecten A en B waren donker bronsgroen, C en D waren iets lichter bronsgroen, en E was uitgesproken lichtgroen. Na 14 dagen waren duidelijke groeiverschillen aanwezig. Met een standcijfer weergegeven waren deze: object A. 7,5
B. 7,2 C. 7,2 D. 6,7 E. 6,6
Groei en bladkleur lopen parallel met de dikte van de onderstam, waarbij de zwaarste tweejarige onderstam duidelijk de beste is. Begin april werden de eerste bloemen getopt. Uit de situatie per object blijkt duidelijk de voorsprong van de zwaarste kwaliteit en het achterblijven van de lichtste kwaliteit (zie Tabel 1).
Tabel 1. Percentages getopte bloemen met al dan niet uitgelopen ogen, nog aanwezige bloemen en "loos" op diverse tijdstippen bij de verschillende objecten.
1.
2.
3. 4.
reeds getopte bloemen; lopen reeds getopte bloemen; uitgelopen nog aanwezige knoppen loos
ogen 5 cm uitge-
ogen nog niet
A 13/14
20
67 12 1
B 11/12
10
74 15 1
C 11/12
10
71 18
1
D 9/10
6
63 30
1
E 7/8
6
51 36
7
Na het uitlopen van de scheuten onder de getopte bloemen was het opvallend dat het gewas van object E (7/8) ging legeren. Naarmate de onderstam zwaarder was bleef het gewas langer staan. De ontwikkeling van grondscheuten liep hier parallel mee, dat wil zeggen van object E (7/8) kwamen de grondscheuten aanmerkelijk vroeger tot ontwikkeling dan van object A (13/14), maar ze waren ook talrijker dan van de zwaardere kwaliteiten. Eind april was het aantal grondscheuten per 100 planten per object als vermeld in Tabel 2.
label 2. Aantal grondscheuten per 100 planten eind april 1980.
Tweejarige onderstam A B
64 105
Eenjarige onderstam C D
113 113
E
128
Er ontstaat nu een radicaal andere ontwikkeling dan voordien: de lichtste onderstammen nemen een voorsprong, zowel bij de eenjarige als bij de tweejarige onderstammen. De eenjarige nemen een voorsprong op de tweejarige. Deze ontwikkeling zet zich voort in de produktie van de aantallen rozen per object. In Tabel 3 is de produktie weergegeven in aantallen per 100 m2 bruto kas en in Tabel 4 de produktie, cumulatief, uitgedrukt in procenten van het gemiddelde.
225
Tabel S. Produktie in aantal rozen per 100 mZ bruto kas.
Tweejarige A 13/14
1045 1173 2053 2245 1650 1246 1186
10594
ß 11/12
1265 1182 2227 2447 1732 1164 1338
11355
Eenjarige onderstammen C D E 11/12 9/10 7/8
Gem.
mei juni juli aug. sept. okt. nov.
Totaal
1310 1246 2245 2502 1970 1155 1347
1301 1246 2154 2447 1769 1255 1274
1640 1503 2071 2676 2135 916
143 9
1312 1270 2150 2463 1851 1147 1316
11775 11446 12380 11510
Tabel 4. Produktie van het aantal rozen -in procenten van het gemiddelde (= 1007c).
mei juni juli aug. sept. okt. nov.
1 Tweejarige 1 A
13/14
80 86 90 91 90 92 92
B 11/12
97 95 99 99 98 98 99
Eenjar C 11/12
100 99
101 101 103 102 102
ge onderstammen D 9/10
99 99 99 99 99
100 100
E 7/8
125 122 110 110 111 107 107
Het produktieniveau van de tweejarige onderstammen lag lager dan dat van de eenjarige. Verder blijkt uit de cijfers dat de voorsprong door de dunne onderstam genomen, ook tot uitdrukking komt in de produktiecijfers. De totaal-eijfers geven dan ook aantallen te zien met een verschil van ruim 600 stuks per 100 m2 tussen de dunste en de dikste eenjarige onderstammen. Het verschil met de tweejarige 13/14 is zelfs ruim 1700 bloemen per 100 m2. In juli gaf E (7/8) een betrekkelijk gering aantal rozen en in oktober leek het erop of object E op zijn retour was. In november had de situatie zich weer hersteld en gaf object E weer de meeste bloemen. Uit de totale produktie van maand tot maand blijkt dat de verschillen aan het begin van de oogstperiode veel groter waren. Tabel 4 geeft dit weer in procenten. Tussen object C en E was in mei een verschil van 25%; tussen A en E zelfs 45%! In de loop van het seizoen komen de uitersten dichter tot elkaar. De produktie van object A (13/14) neemt relatief toe van 80% tot 92%; de produktie van E (7/8) neemt relatief af van 125 naar 107%. In november was het verschil tussen de objecten A en E dan ook teruggelopen van 45 naar 15%; tussen C en E van 25 naar 5%.
Kwaliteit
Als indica teerd. De stuksgewic lijn in di (Tabel 5). gekeerd. Het stuksg dan van de ger dan va rige (C)
226
tie voor de kwaliteitsaanduiding is het gemiddeld stuksgewicht gehan-verschillen tussen de objecten zijn klein. Bovendien is het gemiddeld ht nogal aan schommelingen onderhevig. Desondanks zit er een frappante e duidelijk tot uitdrukking wordt gebracht in het seizoengemiddelde
Een hoge produktie in aantallen rozen gaf een laag stuksgewicht en om
ewicht van de bloemen van de tweejarige onderstammen was gemiddeld hoger eenjarige. Het stuksgewicht van die van de dikste onderstammen was ho-
n de dunste onderstammen, zowel bij de tweejarige (A) als bij de eenja-
Tabel S. Gemiddeld stuksgewicht pep object per maand en in totaal in g.
mei juni juli aug. sept. okt. nov.
gem.
Tweejarige A 13/14
26,5 26,2 24,0 19,3 19,3 21,3 19,3
22,3
B 11/12
26,4 26,0 23,6 19,3 19,6 20,4 19,7
22,1
Eenjarige C 11/12
26,6 26,1 22,6 19,1 19,2 19,8 19,9
21,9
onders D 9/10
24,7 25,6 21,9 18,9 19,7 20,6 19,5
21,5
tammen E 7/8
24,0 23,6 20,2 18,4 18,5 21,3 19,1
20,7
Gem.
25,6 25,5 22,5 19,0 19,3 20,7 19,5
21,7
Voor een conclusie is het nog te vroeg. Het ziet er naar uit dat de produktiever-schillen tussen de dikke en dunne onderstammen nog kleiner zullen worden en de kwaliteitsverschillen in aanmerking nemend, zal dan de schaal in het voordeel van de zwaardere onderstammen doorslaan.
"PEN"- EN "PRUIK"-W0RTELS BIJ DE ONDERSTAM 'INERMIS'
Ing. J. Bulthuis Eel de
Om te komen tot de zuivere, oorspronkelijke 'Inermis' is, op de Proeftuin te Noordbroek een proef opgezet, bestaande uit een 100-tal 'Inermis'-zaadstruiken. Van deze struiken werden de nakomelingen vergeleken. Hieruit bleek o.a. dat enkele struiken een hoog percentage penwortels gaven en andere een hoog percentage sterk vertakte wortels (pruikwortels). Deze 2 beworte-lingstypen zijn als selecties in een proef te Eelde opgenomen. Daarnaast is uit een populatie, gevormd door de grote massa van genoemde 100 moeren, gemengd, eveneens een aantal "pennen" en "pruiken" gesorteerd. Op 27 maart 1980 werd een proef gestart met de cultivar 'Sonia'. De objecten zijn: A. penwortel selectie B. penwortel populatie C. pruikwortel selectie D. pruikwortel populatie De onderstammaat was 8/10 en 10/12 gemengd (Als o r i ën ta t i e werden op enkele ve ld jes deze twee maten onderl ing nog vergeleken).
Eerste groei
Er was b i j het u i t lopen tussen de objecten weinig verschi l in b ladkleur . het object p ru ik-populat ie was wat l i c h t e r dan de over ige. Na A.
Alleen
14 dagen traden er groeiverschillen op. Met een standcijfer is dit weergegeven: pen selectie 6,6
B. pen populat ie 5,9 C. pruik se lec t ie 6,2 D. pruik populat ie 6,6 A + B pen to taa l 6,2 C + D pruik to taa l 6,4
De groei van "pen-populat ie" was wat minder goed, maar frappant waren de ve rsch i l len n i e t . De "p ru ik " -wor te ls waren ie ts beter dan de "pen"-worte ls. Begin ap r i l werden de eerste bloemen gekopt. In Tabel 1 i s het percentage gekopte bloemen weergegeven, waarbi j de onderliggende bladknop al dan n i e t i s u i tgelopen.
227
Tabel 1. Percentages gekopte bloemen, met at dan niet uitgelopen ogen, nog aanwezige bloemen en "loos" begin april 1980 bij de verschillende objecten.
D AB CD 1. gekopte bloemen; ogen 5 cm uitgelopen 2. gekopte bloemen, ogen nog niet uitgelopen 3. nog aanwezige bloemknoppen 4. "loos"
6 0 1 3 52 47 47 57 40 48 51 34
2 5 1 6
3 2 50 52 44 43
3 3
U i t Tabel 1 b l i j k t dat de pen-select ie (A) de snelste ontwikkel ing te zien gaf, gevolgd door de p ru ik-populat ie (B) . De p ru i k -se lec t i e (C) was i e t s verder in ontwikkel ing dan de pen-populatie (D). Erg k le ine ve rsch i l l en . Het percentage " loos" maakt d i t overzicht n ie t d u i d e l i j k e r . De ontwikkel ing van grondscheuten per object was ten opzichte van de voorgaande ontwikkel ing minder o v e r z i c h t e l i j k , maar de "p ru ik " -wor te ls waren i e t s eerder i n ontwikkel ing dan de "pen"-wor te ls , zowel b i j de s lec t ies a ls b i j de popu la t ie , hetgeen b l i j k t u i t Tabel 2.
Tabel 2. Aantal grondscheuten per 100 planten per object.
Penwortel Selectie A
104
Populatie B
100
Pruikwortel Selectie C
112
Populatie D
117
Opvallend i s dat b i j de penwortel de populat ie het laagst i s en b i j de pruikworte l de se lec t i e .
Produktie
In Tabel 3 i s het aantal rozen per ob ject en per maand weergegeven omgerekend per 100 m2 bruto kas.
Tabel 3. Aantal rozen per object en per maand per 100 m2 bruto kas.
mei juni juli aug. sept. okt. nov.
Totaal
1 Pen Selectie
1439 1246 2025 2309 2218 999
1686
11922
Populatie
999 1255 2089 2163 1778 1219 1255
10758
Gem.
1219 1251 2057 2236 1998 1109 1471
11341
Pruik Selectie
1320 1155 2328 2364 1622 1191 1310
11290
Populatie
1054 1136 1851 2135 1695 1146 1521
10538
Gem.
1187 1146 2090 2250 1659 1169 1416
10917
Proef-gem.
1203 1199 2074 2243 1829 1139 1444
11127
In Tabel 4 z i j n de resu l ta ten u i tgedrukt in procenten van het gemiddelde per maand (= 100%). U i t de t o t a a l c i j f e r s b l i j k t dat de penwortels gemiddeld meer bloemen gaven dan de pruikwortels (Tabel 3 ) . De se lect ies gaven meer bloemen dan de popu la t ie , zowel b i j de penwortels als b i j de p ru ikwor te ls . Het object pen-select ie gaf de meeste bloemen. U i t Tabel 4 b l i j k t d u i d e l i j k dat de produktie van de pen-select ie (A) r e l a t i e f t e rug loopt van 120 naar 107%. Een derge l i j ke l i j n , maar minder s terk geeft de produkt ie van object p ru i k -se lec t i e (C) te z i en , n l . van 110 naar 101%.
228
Tabel 4. Produktie cumulatief ver maand in procenten van de gemiddelden (- 100%).
mei juni juli aug. sept. okt. nov.
1-Pen Selectie A
120 112 105 104 108 106 107
Popu B
83 94 97 97 97 98 97
atie Gem.
101 103 101 101 103 102 102
Pruik Selectie C
110 103 107 107 103 103 101
Popul D
88 91 90 92 92 93 95
atie Gem.
99 97 99
100 98 98 98
Daartegenover staan de produkties van pen-populatie en p ru ik -popu la t ie , die r e l a t i e f toenemen van respec t ieve l i j k 83 naar 97% en van 88 naar 95%. Het i s de vraag of deze tendens zich zal voor tzet ten.
Kwaliteit
Naast de aantallen bloemen per object is het gemiddeld stuksgewicht bepaald als indicatie voor de kwaliteit. Tabel 5 geeft een overzicht van het stuksgewicht per object per maand.
Tabel 5. Stuksgewicht per object per maand en het gemiddelde per object en per maand in g.
mei juni juli aug. sept. okt. nov.
Gem.
_ Pen Selectie A
23,7 24,1 22,7 18,6 17,7 20,6 18,4
20,8
Populatie B
23,8 25,0 22,1 18,2 18,9 20,4 18,6
21,1
Gem.
23,8 24,6 22,4 18,4 18,3 20,5 18,5
20,9
Pruik Selectie C
22,8 29,5 21,3 18,3 18,6 20,3 19,0
21,4
Populatie D
24,8 25,2 23,2 18,0 18,9 20,5 18,7
21,3
Gem.
23,8 27,4 22,3 18,2 18,8 20,4 18,9
21,4
Proef-gem.
23,8 25,2 22,3 18,3 18,6 20,5 18,7
21,1
De verschillen in stuksgewicht zijn erg klein. In grote lijnen komt de reeds eerder waargenomen tendens voor: tegenover een groter aantal rozen een lager stuksgewicht. Dit is het geval bij het gemiddelde van de "penwortels" en "pruikwortels". Ook bij de "pen-selectie" en de "pen-populatie" is dit het geval, maar deze tendens ontbreekt bij de "pruik-selectie" en "pruik-populatie". Voor een conclusie is het nog te vroeg. Mogelijk geeft het volgend seizoen meer inzicht.
WATERGEVEN BIJ KASR0ZEN
Ir. E. van Rijssel Aal smeer
Onderzoek naar waterbehoefte bij de teelt onder glas heeft in de groenteteelt tot een blauwdruk bij tomaat geleid. Uit gegevens over watergeven bij rozen bleek dat hier slechts ca. 60% van het water gegeven werd dat voor de groei van tomaat wordt voorgeschreven. Om ook voor rozen tot een enigszins gefundeerde blauwdruk te komen, is een model opgesteld omtrent de energiehuishouding in de kas en de
229
rol van vocht hierin (relatieve luchtvochtigheid). Uit dit model bleek een verbruik van ruim 500 mm per jaar, hetgeen klopt met de watergift. 's Winters wordt echter vaak "te veel" water gegeven, hetgeen op gronden met beperkte afvoermoge-lijkheden tot wateroverlast (wortelrot) leidt. De vochtkringloop bleek in de maanden oktober-november het kleinst te zijn. Dit zal beperkingen opleggen aan de ener-giebesparingsmogelijkheden in deze maanden. Veelal zal een beperktere condensatie aan het kasdek bij gebruik van energieschermen of dubbele dekken door ruimer luchten moeten worden vervangen om het gewas actief te houden (met name bij zacht weer in de herfst en voorjaarsmaanden).
DE INVLOED VAN DE TEMPERATUUR OP DE WINTERPRODUKTIE VAN 'SONIA' EN 'ILONA'
Ir. G.A. v.d. Berg Aalsmeer
In de klimaatkas is de invloed nagegaan van 7 verschillende combinaties van dag-nachttemperatuur bij een gelijke etmaal temperatuur.
Opzet
Na de proef van het vorige winterseizoen (1978-79) was vanaf mei tot oktober de behandeling van de rozen in de diverse afdelingen erop gericht de, tijdens de proef ontstane verschillen tussen de gewassen te neutraliseren. Na uitbloeien werden de struiken in mei gesnoeid en weer "op snee" gebracht. De eerste snede van de gelijk gemaakte gewassen werd in oktober geoogst. Op 9 oktober werden zeven verschillende dag-nachttemperatuurcombinaties ingesteld.
Stook- en ventilatietemperatuven 'Sonia' en 'Ilona'
Zeven dag-nachttemperatuurcornbinaties werden zo ingesteld dat de gemiddelde stook-temperatuur per etmaal op 18 C kwam (zie Tabel 1).
Tabel 1. Ingestelde stooktemperaturen, produktie, gewicht en lengte van 'Sonia'-en 'Ilona'-vozen. A = produktie in stuks per struik nov. 1979 t/m april 1980 B - gemiddeld gewicht (g): november t/m februari C - idem : maart en april D = gemiddelde lengte (om): november t/m april.
Stooktemperatuur C Nacht
12 uur 18 12 uur 17 12 uur 16 12 uur 15 12 uur 14 6 uur 18 + 6 uur 14 6 uur 16 + 6 uur 12
Dag
12 uur 12 uur 12 uur 12 uur 12 uur
12 uur
12 uur
18 19 20 21 22
20
22
'Sonia A
11,4 12,0 12,2 12,4 12,5
12,7
12,1
1
B
18 18 16 16 17
16
14
C
22 22 21 20 22
19
21
D
59 57 57 58 62
56
57
'Ilona' A
4,6 5,3 5,8 5,3 5,2
5,9
5,4
B
23 26 23 25 24
24
22
C
25 26 24 26 25
23
25
D
70 72 74 72 74
69
72
De dagtemperaturen duurden van 7.00 tot 19.00 uur. De nachttemperaturen van 19.00 tot 7.00 uur. De overgangen vonden vertraagd plaats. Overdag werd een maximale lichtverhoging van 4°C op het stoken gegeven bij een straling van 100 joules per cm2 (ca. 20.000 lux). Deze verhoging werd in maart afgebouwd. De ventilatietempera-tuur werd op twee graden boven de stooktemperatuur gehouden. Tijdens de proef werd bovendoor geknipt met uitzondering van de loze scheuten. Deze werden onderdoor geknipt. In de afdelingen (12.80 x 12.00 m) waren proefvelden uitgezet van 10.00 x
230
6.00 m. Ieder proefveld bevatte 2 bedden 'Sonia' en 2 bedden 'Ilona'. Deze opzet had tot doel verstorende effecten van de gevels op de proef zoveel mogelijk te voorkomen. Binnen ieder proefveld werden van 72 'Sonia' en 72 'Ilona'-struiken, op het oog gelijkwaardige scheuten geselecteerd en voorzien van labels. Deze scheuten werden snee op snee gevolgd. Aan de van deze scheuten gesneden rozen vonden een aantal individuele metingen plaats met betrekking tot de kwaliteit. De plantdichtheid bedroeg 6,4 struiken per bruto m2 kasoppervlakte.
Resultaten
De gerealiseerde etmaal temperatuur was voor alle afdelingen gelijk en bedroeg in: okt. 18,9; nov. 18,3; dec. 18,2; jan. 18,2: febr. 18,5; maart 18,9 en april 19,4°C. Gemiddeld van okt. '79 t/m april '80: 18,6°C. De produktie van de oktobersnee bedroeg in alle afdelingen gemiddeld per struik voor 'Sonia' 4,9 rozen van gemiddeld 29 gram en voor 'Ilona' 2,0 rozen van gemiddeld 41 gram. De produktie over de periode 1 november 1979 t/m 1 mei 1980 is vermeld in Tabel 1. Enige kwaliteitskenmerken, gemeten aan de geoogste rozen van gelabelde scheuten, zijn ook in deze tabel vermeld.
Discussie
S o n i a Er treden produktieverschi1len op, maar ze zijn niet groot. Evenals vorig jaar blijkt een hogere dag- dan nachttemperatuur, vergeleken met een constante temperatuur, de produktie iets te stimuleren. Ook als de gemiddelde etmaal temperatuur gelijk is! Er is zelfs een positief verband waarneembaar tussen een toenemend verschil in dag-nachttemperatuur en de produktie. Een temperatuur van 12 C blijkt echter te laag. Het 'dagtemperatuureffect' moet worden toegeschreven aan de combinatie van licht, C0o en temperatuur. De ontwikkelingsduur van de scheuten was enkele dagen korter. De uitloopsnelheden waren in alle behandelingen gelijk. Het gemiddelde gewicht van de gesneden rozen is het hoogst als dag- en nachttemperatuur weinig van elkaar verschillen. Vooral in de periode november t/m februari is dit duidelijk. In maart en april is het verschil geringer. Een nanacht van 12 C blijkt duidelijk te koud. De lengte van de gesneden rozen werd niet of nauwelijks beïnvloed. In alle behandelingen werden in januari en februari de langste rozen gesneden en in maart en april de kortste.
I l o n a Ook bij 'Ilona' is een verschil tussen dag- en nachttemperatuur gunstig voor de produktie. Alleen ontbreekt hier de trend zoals bij 'Sonia'. Ook een nanacht van 12 C heeft geen negatieve invloed. De invloed van de temperatuurverdeling op het gewicht is, evenals op de lengte, onduidelijk.
Conclusies
Een constante en gelijke dag-nachttemperatuur werkt ongunstig op de produktie. Een nanacht van 12 C is voor 'Sonia' te koud.
Opmerkingen
Een lage temperatuur als 12°C in de nanacht zal in de praktijk tot problemen kunnen leiden. Delen van de kas zullen als gevolg van de in een praktijkkas altijd aanwezige horizontale temperatuurverschillen nóg kouder worden. Ook kunnen er problemen met een te hoge r.v. ontstaan. In de kleine afdelingen op het Proefstation te Aalsmeer (12.00 x 9.60 m) treden zulke problemen niet op. Als bij koud weer de kas 's nachts niet op de gewenste temperatuur komt, kan men de groeisnelheid handhaven door dit overdag te compenseren.
231
ROZEN ONDER HORTIPLUSGLAS
I r . G.A. v . d . Berg Aalsmeer
Hort ip lusglas is glas voorzien van een microscopisch dun laagje metaal oxyde. Door d i t laagje wordt de warmte-u i ts t ra l ing sterk verminderd. Hierdoor t reedt een forse energiebesparing op. Een nadeel van het glas is de geringere 1 i ch tdoo r la t i ng . Ten opzichte van helder tu indersglas bedraagt het l i c h t v e r l i e s ca. 12%.
Opzet
Gedurende twee p 1980, is de prod geleken met een De vier gevels v temperaturen tij nacht 15 en dag stooktemperatuur temperatuur lag teelthandelingen werd met behulp tussen de Hortip
roefperioden, oktober 1978 t/m april 1979 en oktober 1979 t/m april uktie van rozen, cv. 'Sonia' in een met Hortiplus gedekte kas ver-controlekas, gedekt met helder tuindersglas. an de kassen waren binnengevels van helder tuindersglas. De stook-dens proef 1 waren: nacht 15 en dag 18 C. Tijdens proef 2 was dit: "11 C. Bij 100 joule straling werd een 1 ichtverhoging van 4 C op de gegeven. Deze verhoging werd in maart afgebouwd. De ventilatie-
2 C boven de stooktemperatuur. Overdag werd COn gedoseerd. De waren in beide kassen gelijk. Vanaf februari 1980 t/m april 1980
van buis-luchttemperatuurmetinqen het verschil in energiegebruik lus- en de controlekas berekend.
Resultaten
De produktie in rozen per struik, het gemiddelde gewicht en de gemiddelde zijn voor beide proeven weergegeven in Tabel 1.
lengte
Tabel 1. Rozen, av. 'Sonia', geteeld onder helder tuindersglas en onder Hortiplus-glas, gedurende twee proefperioden. De produktie in stuks per struik, het gemiddelde gewicht (g) en de gemiddelde lengte (om).
Proef 1: november 1978 t/m april 1979
Helder glas Hortiplus
Proef 2: november 1979 t/m april 1980
Helder glas Hortiplus
Stuks per struik Gem. gewicht (g) Gem. lengte (cm)
13,6 18,2 60
12,6 15,9 58
l i j n de Het gewichtsverloop staat in Figuur 1 . In deze f iguur s t e l t de controlekas met helder tu indersglas voor en de l i j n * * de Hor t ip lus-kas , beide t i j dens de eerste proef . De l i j n G—D s t e l t de controlekas voor t i j dens de tweede proef en de l i j n <t—& de Hor t ip lus-kas. De Hort iplus-kas gebruikte in de periode februar i 1980 t/m a p r i l 1980, 20% minder energie dan de controlekas. De grootste besparing werd verkregen t i j dens helder weer met weinig wind: ruim 40%. Tijdens regen was de besparing 2%.
Disaussie
In de eerste proef was de produktie lager dan in de tweede proef. Dit heeft twee oorzaken. Ten eerste was er een duidelijk verschil in gewas. Bij aanvang van proef 1 was het gewas 1,5 jaar oud en in mei diep onderdoor geknipt. Bij aanvang van proef 2 was het gewas 2,5 jaar oud en in mei gesnoeid. In de tweede plaats was het temperatuurniveau gedurende proef 1 lager dan tijdens proef 2. In oktober stonden de kassen "op snee". De produktie zoals vermeld in Tabel 1 is gecorrigeerd voor het verschil in aantallen scheuten tussen de kassen tijdens de oktobersnee. Hetzelfde geldt voor het scheutgewicht.
232
Figuur 1. Gemiddelde gewiaht van gesneden rozen onder helder tuindersglas en onder Hortiplusglas. Eerste proef (oktober 1978 t/m april 1979)
'• "' Helder tuindersglas Hortiplusglas (oktober 1979 t/m april 1980) Helder tuindersglas Hortiplusglas
30-
20'
10
78-79
Uit Tabel 1 blijkt dat in beide proeven de produktie onder Hortiplusglas 7% lager is dan onder helder tuindersglas. Ook het gewicht van de gesneden rozen is lager. De grootste gewichtverschillen treden op in de winter. In het voorjaar nemen de verschillen af. Er is geen duidelijk verschil in lengte waarneembaar. De energiebesparing van 20% komt goed overeen met de eerder door het IMAG gemeten besparing.
Conclusie
Met Hortiplusglas is ca. 20% energie te besparen. De kwaliteit onder Hortiplusglas is in de winter duidelijk minder dan onder helder tuindersglas. De produktie onder Hortiplusglas is lager dan onder helder tuindersglas. Over de periode november t/m april is dit ca. 7%,
PROEF MET DRIE VOCHT- CN VIER STIKSTOFTRAPPEN BIJ ROZEN IN KASGR0ND
Dr.Ir. R. Arnold Bik Th.Ü.M. v.d. Berg
M. Warmenhoven Aalsmeer
Het doel van deze proef is de invloed van het vochtregiem in samenhang met die van de stikstofgift op de bloemapbrengst en -kwaliteit van kasrozen na te gaan. In de proef komen drie vochttrappen voor nl.: 1. gieten bij een zuigspanning van 10 cbar (= centibar) 2. gieten bij 30 cbar (na 10 september 40 cbar) 3. gieten bij 60 cbar (na 10 september 70 cbar) De poreuze pot van de tensiometers bevindt zich op een diepte van 30 cm. Er wordt met regenwater gegoten. Een vochtvlak is onderverdeeld in vier subvakken, waarin de vier stikstofgiften
233
(O, 6, 12 en 18 g N/m2 per keer) zijn ondergebracht. De s t ikstofgif ten vonden plaats op 15/5, 15/6, 15/7, 15/8, 30/9 en 30/10. De proef i s in tweevoud aangelegd; een stikstofvak meet 2,75 m2, een vochtvak 11 m2. Zet-lingen van de roos 'Motrea' op de onderstam Rosa ' Inermis' werden eind februari ui tgeplant. De proefbehandelingen vingen aan op 15 mei.
Tabel 1. Enige gegevens over het watergeven bij de drie vochttrappen.
Aantal dagen tussen het watergeven 15/5 • Aantal dagen tussen het watergeven 27/8 -Aantal keren watergeven 15/5 - 2/12 Cumulatieve watergift in mm 15/5 - 2/12 Gemiddelde watergift per keer in mm
- 27/8 2/12
Vochttrap 1
3- 8 7-12
28 707 25
2
10-14 14-28
13 543 42
3
16-21 26-37
8 446 56
De gietbeurten liepen aanzienlijk terug door het gieten bi j een lagere vochtspan-ning, de cumulatieve watergift eveneens. Na eind augustus nam het aantal dagen tussen twee opeenvolgende gietbeurten per vochttrap aanzienlijk toe, kennelijk als gevolg van de geringere zonnestraling.
Tabel 2. EC (mS/am 25 C), N-oijfer (mrnol/l) van de O - 25 am laag, beide bepaald in het 1:2-volwne-extraat op 23 oktober en het Il-gehalte in het blad {%) op 8 september.
EC
N-cijfer
N in blad
Vochttrap
1 2 3
1 2 3
1 2 3
1 N-gift 0
0,5 0,6 0,6
0,4 0,8 1,5
2,54 2,43 2,30
in g/m2 6
0,6 0,7 0,9
2,3 3,1 4,5
2,54 2,40 2,37
per keer 12
0,9 1,1 1,2
4,6 6,4 7,6
2,54 2,48 2,37
18
1,0 1,3 1,4
7,6 9,6
10,2
2,58 2,55 2,37
Volgens verwachting nam de EC zowel als het N-cijfer bij hogere N-giften toe. Beide vertoonden per N-trap ook een duidelijke s t i jging naarmate bi j een lagere vochtspanning werd gegoten, zelfs b i j de eerste trap (N-gift: 0 ) . Tegen de verwachting in werd het N-gehalte in het blad niet of nauwelijks beTn-vloed door de N-gift. Het vertoonde wel een zekere daling, naarmate de vochttrap "droger" was.
Tabel 3. Bloemopbrengst per vak van 2,75 m2 tot 1 november.
Vochttrap
1 2 3
gem.
Stik 0
627 591 536
585
Stofqi ft in q/m2 6
571 599 582
584
pe r keer 12
615 600 546
587
18
557 572 566
565
gem.
593 591 558
580
234
De gemiddelde opbrengst bij vochttrap 2 was ongeveer gelijk aan 1, die bij vochttrap 3 was ca. 6% lager. Verrassend op het eerste gezicht is, dat toediening van stikstof geen stikstof, geen opbrengstverhoging veroorzaakte; op grond va f e r b i j NI had men d i t mogen verwachten. Verhoging van de N-g i f t gens een opbrengstdaling. De afwezigheid van een s t i k s t o f e f f e c t op de opbrengst komt echte het vermelde gedrag van het N-gehalte in het blad ten aanzien va Taklengte en takgewicht werden niet duidelijk door vochtregiem n gift beïnvloed. Het percentage platknoppen vertoonde een duideli mate er "droger" werd gegoten; stikstof had geen invloed. Uit de gelijkheid van vochttrap 1 en 2 volgt dat het mogelijk is aanzienlijk lagere vochtspanning in de toplaag te telen dan tot genomen. Voorts wordt de indruk gevestigd dat met een lagere sti de grond volstaan kan worden dan gebruikelijk is. De proef wordt voortgezet.
die bij vochttrap
ten opzichte van n het lage N-cij-
tot N4 gaf overi-
r wel overeen met n de stikstofgift, och door stikstof-jke daling naar-
kasrozen bij een dusverre werd aan-kstoftoestand in
KWALITEIT-PRIJS RELATIES BIJ 'MOTREA'
Ing. L. Oprel Aalsmeer
Op grond van gegevens uit het onderzoek van Ir. E. van Rijssel "Opbrengstverschillen op rozenteeltbedrijven, cultivar 'Motrea'" is in 1979 begonnen met een analyse van de invloed van kwaliteitskenmerken (steel lengte, rijpheid enz.) op de prijs. In 1980 is besloten de analyse te verdiepen waardoor de aangekondigde resultaten (Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 190) niet in 1980 konden verschijnen. Hoofdlijnen uit de nadere analyse zijn wel getoond op de vaktentoonstelling te Aalsmeer. Het ligt in de bedoeling dit onderzoek in 1981 af te sluiten met een publikatie.
BESTRIJDING VAN MEELDAUW IN ROZEN ONDER GLAS
Ing. F.B. Dirkse Aal smeer
Opzet
De proef werd opgezet om een aantal nieuwe middelen en formuleringen te toetsen op hun werking tegen meeldauw en om een indruk te krijgen van de gewasgevoeligheid voor deze middelen. Als testmateriaal werden 6 maanden oude rozenzetlingen in 4 liter containers gebruikt. Er werd gebruik gemaakt van de cultivars 'Motrea' en 'Mercedes', ieder 7 planten per behandeling, en een nieuwe cultivar (4 planten per behandeling). Om standplaatsinvloeden te voorkomen stonden de planten per cultivar geward. De planten werden op snee geteeld.
Tabel 1. Diverse getoetste middelen en concentraties ter bestrijding van meeldauw in rozen.
Behandelingen
1. Onbehandeld 2. Meltatox (BASF meel dauwmiddel) 3. Rubigan 4. BTS 40542 (prochloraz) 5. idem 6. Baycor 30 EC 7. idem
Concentra Proef I
0,25% 0,035% 0,07% 0,1% 0,075% 0,1%
tie Proef II
0,25% 0,035% 0,1% 0,2% 0,075% 0,1%
235
De planten werden zowel over de kop als onderdoor gespoten tot aan afdruipstadium met middelen en concentraties als vermeld in Tabel 1. Aan de spuitvloeistof werd steeds 0,03% Agral LN toegevoegd. Alleen bij proef II werd aan het middel Rubigan 0,06% uitvloeier toegevoegd, aangezien de gewasbevochtiging bij het gebruik van 0,03% uitvloeier niet voldoende leek.
Proef I
Een opzettelijke meeldauwinfectie behoefde niet te worden uitgevoerd. In de culti-var 'Motrea' kwam op het moment van de eerste gewasbehandeling een lichte meeldauw-aantasting voor. De spuitdata waren: 20/6, 27/6, 4/7 en 11/7/80.
MeeIdauwaantasting
De beoordeling vond plaats tussen 18/7 en 21/7/80. Alleen de bloeiende scheuten werden in de beoordeling betrokken. Als criterium voor het vaststellen van de aantallen dode of levende meeldauw gold: geen sporulatie is dood, wel sporendragers is levend. In Tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de meel dauwaantasting in de cv. 'Motrea' terwijl Tabel 3 die geeft voor de nieuwe cultivar. In 'Motrea' verliep de aantasting bijzonder explosief. De schimmel overgroeide zowel de boven- als onderzijde van het blad. Ook 'nekken' en knoppen werden sterk aangetast. In de nieuwe cultivar was de aantasting minder sterk, maar opvallend was hier de sterke aantasting die in het hout optrad. 'Mercedes' werd niet aangetast.
Tabel 2. Proef 1. Meeldauwaantasting in 100 bladeren en meeIdauwaantasting in knoppen bij 'Motrea'.
Behandel ing
1 2 3 4 5 6 7
Aantal aangetaste bladeren
98 30 2
37 20 7 4
Aantal dood
0 17 9
37 10 5 4
vlekken levend
1045 27 0
25 17 3 1
Totaal aantal knoppen
22 29 23 33 18 19 24
Aantal aangetaste knoppen
12 3 0 2 3 0 0
Tabel 3. Proef I. Meeldauwaantasting in een nieuwe aultivar.
Behandel ing {
i 2 3 4 5 6 7
% aangetast blad
55 15 4
11 5 3 2
Totaal aan dood
0 14 4
12 9 3 2
tal vlekken levend
258 5 0 3 1 0 0
Gewasschade en residu
Meltatox veroorzaakte in alle cultivars licht chlorotische strepen op het blad en lichte bladverruwing. Baycor veroorzaakte een zeer licht wit residu op het blad. De overige middelen veroorzaakten geen gewasschade en/of zichtbaar residu op het blad. 236
Proef il
Omdat in de eerste proef geen meeldauw voorkwam in 'Mercedes', werd op een bedrijf met een sterke aantasting in deze cultivar blad met meeldauw verzameld ter infectie van de proef. Er ontstond nu een gelijkmatige aantasting in de 'Mercedes'-planten. De spuitdata waren: 17/9, 25/9, 2/10 en 9/10/80.
Mee Idauwaantasting
De beoordeling vond plaats op 27 en 28/10 voor 'Motrea' en op 30/10 voor 'Mercedes' Ook nu werden uitsluitend bloeiende takken beoordeeld. Door gebrek aan bloeiende scheuten werd de nieuwe cultivar niet beoordeeld. In de Tabellen 4 en 5 wordt een overzicht gegeven van de meeldauwaantasting in de diverse behandelingen.
Tabel 4. Meeldauwaantasting in 100 bladeren van de cultivar 'Motrea'.
Behandel ing
1 2 3 4 5 6 7
Aantal aangetaste bladeren
99 10 0 3 3 4 1
Aantal dood
0 4 0
< 1 2
< 1 1
vlekken levend
1373 18 0 4 3 6
<:l
Totaal aantal knoppen
25 20 24 22 36 24 26
Aantal aangetaste knoppen
21 2 0 1 1 1 0
Tabel 5. Proef II. Meeldauwaantasting in 100 bladeren van de cultivar 'Mercedes'.
Behandel ing
1 2 3 4 5 6 7
Aantal aangetaste bladeren
95 34 2
27 14 2 1
Aantal dood
0 4 0 3 1 2 1
vlekken levend
1726 80 3
120 34
1 0
Totaal aantal knoppen
27 24 32 27 29 31 23
Aantal aangetaste knoppen
6 1 0 2 0 0 0
Gewasschade
Meltatox veroorzaakte waslaagbeschadiging van de bladonderzi cultivars. Deze beschadiging uitte zich in de vorm van grasg ken. Bovendien ontstond een lichte verruwing van de bladbove Het middel BTS 40542 veroorzaakte in de laagste concentratie tot zwarte puntjes en vlekjes aan de onderzijde van het blad Deze symptomen traden pas na enkele bespuitingen op. Bovendi bladval. De hoogste concentratie veroorzaakte bij alle culti tot zwarte punten en vlekjes. Na enige bespuitingen ontstond' sectorsgewijs vergel ing en anthracietkleurige verbranding. H Al het oude blad (onder het punt van uitlopen van deze snede deren bleven klein en waren enigszins misvormd. Baycor veroorzaakte bij 'Mercedes' een lichte ve het blad. Soms was enige streperigheid te zien behandelingen mooi donkergroen van kleur. Rubigan gaf in geen van de cultivars schade.
jde bij alle getoetste roene strepen en vlek-nzi jde.
(0,1%) kleine, bruine van alle cultivars.
en ontstond lichte vars duidelijke bruine en langs de bladranden ierna volgde bladval. ) viel af. Jonge bla-
rgroening van de onderzijde van Doorgaans was het blad in deze
237
Conclusies
De werking van Meltatox valt in deze proeven tegen. Rubigan en Baycor hadden een uitstekende preventieve werking tegen meeldauw. BTS 40542 veroorzaakte in de tweede proef in de periode september/oktober sterke gewasschade. Voor toepassing buiten de zomermaanden komt dit middel (formulering) niet in aanmerking.
INVLOED VAN HET SNIJBLOEMENVOEDSEL SEVAFLOR OP DE UITBLOEI BIJ ROZEN, CV. 'SONIA'
L.V.J. Barendse Aalsmeer
Het Franse snijbloemenvoedsel Sevaflor (15,8 g/l) werd vergeleken met AAdural 15 g/l, Chrysal 11 g/l, Flora Brie + 16 g suiker/l en met water. De bloemen hadden geen afzetsimulatie gehad.
Resultaten
Flora Brie met suiker gaf door bladverbranding het minste resultaat. De bloemen in de overige middelen waren goed van uitbloei en iets beter dan water. Hierin was de uitbloei goed doordat de bloemen niet droog hadden gelegen.
INVLOED VAN SNIJBLOEMENVOEDSEL OP SLECHT BEHANDELDE ROZEN, CV. 'ILONA'
L.V.J. Barendse Aalsmeer
Snijbloemenvoedsel werkt over het algemeen goed bij rozen. Naarmate de rozen meer te verduren hebben gehad na de oogst is dit effect ten opzichte van water ook steeds groter. Door omstandigheden konden verschillende middelen worden getest op rozen, cv. 'Ilona', die 's maandags op de veiling waren aangevoerd (september). De bloemen bleven de gehele maandag droog liggen en werden daarna 3 dagen op water met Chrysal gezet bij 10 C. Hierna kwamen ze in de vaas in water, Chrysal 11 g/l, AAdural 15 g/l of Flora Brie met 12 of 15 g suiker per liter.
Resultaten
Bij alle behandelingen, behalve in AAdural was de uitbloei slecht. In water was de houdbaarheid slechts 1\ dag. Ditzelfde resultaat gaf Flora Brie met hierbij nog een sterke bladverbranding in beide suikerdoseringen. In Chrysal was de houdbaarheid 4 dagen. Het beste resultaat gaf AAdural. Hier was de houdbaarheid 7 dagen. Alleen in deze behandeling kwamen geen slappe nekken voor.
INVLOED VAN ST0PGR0EN OP DE HOUDBAARHEID VAN 'SONIA'
Inleiding
L.V.J. Barendse Aalsmeer
Stopgroen is over het algemeen coniferengroen dat o.a. wordt gebruikt om bloemen in vazen op te steken. Het is qua toepassing te vergelijken met steekschuim (zoals Oasis). In de hier genomen proef werd bekeken wat de invloed van dit materiaal op de houdbaarheid van bloemen (in dit geval rozen) was.
238
Rozen, cv. 'Sonia', die op 7 juli zijn geoogst en daarna 4 uur bij 15 C in water hebben gestaan, worden op dezelfde dag per 5 stuks in vazen gezet met alle een ander soort stopgroen. Dit stopgroen heeft enkele weken, verpakt in plastic in een doos, droog gelegen in een koelcel die niet steeds aanstond, maar altijd beneden 15 C bleef. Daar er weinig materiaal beschikbaar was, kon per soort stopgroen slechts één vaas worden gevuld. Daar rozen duidelijk reageren op negatieve invloeden, werd 'Sonia' als toetsgewas gebruikt. Het stopmateriaal werd in een litervaas gedaan en aangevuld met leidingwater.
Resultaten
Soorten stopmateriaal
1. geen (controle 1) 2. Chamaecyparis lawsoniana 'Stewartii' 3. Chamaecyparis pisifera 'Plumosa'
4. Chamaecyparis lawsoniana 'Alumii' 5. Cupressus sempervirens
6. Chamaecyparis pisifera 'Squarrosa'
7. Thuja occidentalis
8. Oasis (controle 2)
Houdbaarheid in dagen
11,4 2,4 3,0
2,0 3,0
3,6
3,2
7,4
Watervervuiling in de vaas
geen troebel iets troebel, stinkt troebel, stinkt iets troebel, stinkt iets troebel, stinkt iets troebel, stinkt geen, wel bladvc
De houdbaarhei minste kwalite stopgroen gave slappe nekken, in het water, groen enige ti past. Beide fa vuil ing moet z reageren. Het worden vermede
Conclusie
Stopgroen heeft een slechte invloed op de houdbaarheid van rozen. Doordat het watervervuiling veroorzaakt, mag worden aangenomen, dat de werking bij andere snijbloemen ook negatief is. Oasis was wel minder dan water, maar duidelijk beter dan stopgroen. De beste uitbloei was in water. Er werd geen snijbloemenvoedsel gebruikt.
d in water was duidelijk itsverlies te geven, bij n een zeer sterke houdba
Dit kan worden geweten Dit is in deze proef waa jd bewaard is geweest en ctoren zullen echter in oveel mogelijk worden be toevoegen van stopgroen n.
het beste. Oasis bleek in deze proef het gebruik als stopmateriaal. Alle soorten
arheidsverkorting, door het optreden van aan de watervervuiling als gevolg van blad rschijnlijk nog wel versterkt omdat het
doordat geen snijbloemenvoedsel is toege-de praktijk ook een rol spelen. Waterver-streden omdat alle bloemen hierop negatief of ander blad moet uit dit oogpunt dan ook
SAINTPAULIA BESTRIJDING VAN V0ETR0T VEROORZAAKT DOOR DE SCHIMMEL CYLI-NDROCARPON OLIDUM
Ing. F.B. Dirkse H. Jansen (student L.H.)
Aalsmeer
De laatste jaren wordt op enkele bedrijven waar Saintpaulia geteeld wordt, wortelen voetrot gevonden, veroorzaakt door de schimmel Cylindrocarpon olidum. In o.a. Cyclamen kan een aantasting voorkomen die veroorzaakt wordt door de schimmel Cy-
239
Phytophthora bij Sinningia.
Bes tri j'ding
Jonge planten werden opgepot en vervolgens kunstmatig besmet met Phytophthora ni-citianae var. nicotianae A . Enkele dagen na de besmetting werd aangegoten met oplossingen van de fungiciden, die in Tabel 2 vermeld zijn. Per behandeling werden 30 planten gebruikt.
Tabel 2. Bestrijding van Phytophthora bij Sinningia.
Behandeling
1. Niet besmet 2. Besmet, onbehandeld 3. Besmet, 0,1% Fongarid 25 WP 4. Besmet, 0,1% Ridomil 25 WP 5. Besmet, 0,3% Aliette 6. Besmet, 0,2% Previcur N 7. Besmet, 0,2% AAterra vl.b. 8. Besmet, 0,1% DP 516 9. Besmet, 0,1% Dowco 444 0. Besmet, 0,3% Bayer 5072
Pe be 1
0 30 0 0 3
36 0 0 0 0
rcentage aan ïandel ing
2
3 80 0 0 7
50 0 0 3
16
getaste
4
3 90 3 0
10 73 3
20 53 20
planten na
6
3 97 17 0
20 87 27 47 83 63
.. weker
8
3 97 17 0
20 87 40 47 87 80
na
10
10 100 17 0
23 90 43 47 87 90
In de onbehandelde besmette grond werden de planten zeer snel en in hoge mate aangetast. Geen of een onvoldoende bestrijdingseffect werd bereikt met de middelen Bayer 5072, Dowco 444, Previcur N, DP 516 en AAterra vloeibaar. Na toedienen van Bayer 5072 en Dowco 444 werd een duidelijke groeiremming en een blijvende chlorose waargenomen. De beste bestrijding werd verkregen na toevoegen van Ridomil, Fongarid of Aliette.
242
VERGELIJKING VAN MIDDELEN TER BESTRIJDING VAN PHYTOPHTHORA NICOTIANAE IN SINNINGIA
Ing. F.B. Dirkse H. Jansen (student L.H.)
Aalsmeer
Het doel van deze proef was een aantal nieuwe tegen Oömyceten werkzame fungiciden voor de bestrijding van Phytophthora nicotianae in Sinningia met elkaar te verge-1 ijken.
'jpzet en uitvoeving
Planten van Sinningia 'Van der Dussen' rood werden opgepot in een 1:1 mengsel van zeer sterk met P. nicotianae geïnfecteerde grond en RHP-grond. De planten werden in groepen van 25 verdeeld en direct na oppotten aangegoten met de middelen en concentraties als vermeld in Tabel 1. Per 10 cm pot werd 50 ml oplossing gegeven. De oppotdatum was 2/5/80. De proef werd in tweevoud uitgevoerd.
Uitval
De uitval door Phytophthora werd gevolgd tot 4 weken na oppotten. In Tabel 1 zijn vermeld: eerste uitval in dagen na oppotten, het moment waarop volledige uitval werd bereikt en de totale uitval 4 weken na oppotten.
label 1, Invloed van diverse fungioiden op het voorkomen van een aantasting door P. nicotianae in Sinningia bij twee herhalingen (totaal 50 planten).
Behandel ing Eerste uitval in dagen na oppotten
Volledige uitval in dagen na oppotten
Totale uitval 4 weken na oppotten
Onbehandeld Fongarid 25 WP Fongarid 25 WP Ridomil 25 WP Ridomil 25 WP Aliette 80 WP Aliette 80 WP DP 516 50 WP (RE 20615) Dowco 444 Dowco 444 Previcur N
0,1% 0,2/» 0,05% 0,1% 0,2% 0,3% 0,1% 0,2% 0,1% 0,2% 0,3%
6 11 13 14 18 6 7 7 6 6 6 6
14 24
19 27 19 18 9
50 50 26 18 7
45 34 50 50 50 50 50
Conclusies
De besmetting van de grond was zo zwaar dat geen van de middelen een afdoende bescherming gaf tegen een aantasting door Phytophthora. Ridomil heeft duidelijk de beste werking. De hoogste (0,2%)dosering Fongarid is een goede tweede. Aliette blijkt een langzame aanvangswerking te hebben, maar ook de aantasting verloopt traag. Mogelijk moet dit middel reeds enige tijd voordat de plant met de ziekte in aanraking komt worden toegepast.
243
ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN BLADBEHANDELING MET ALIETTE EN RIDOMIL TER VOORKOMING VAN EEN AANTASTING DOOR PHYTOPHTHORA NICOTIANAE IN SINNINGIA
Ing. F.B. Dirkse H. Jansen (student L.H.)
Aalsmeer
Van de tegen Oömyceten werkzame systemische fungiciden Aliette (efosiet-Al) en Ridomil (metalaxyl) wordt beweerd dat in een aantal gewassen basaal transport kan plaatsvinden. Dit zou kunnen betekenen dat een aantasting door Phytophthora in een aantal gewassen misschien kan worden voorkomen door het uitvoeren van bladbespuitingen. Deze proef werd opgezet om na te gaan of het mogelijk is een aantasting van Sin-ningia te voorkomen door middel van bladbehandeling. Opname van Aliette of Ridomil via het blad en transport van daaruit naar de wortels (= basaal transport) zou dan het tijdrovende aangieten kunnen vervangen.
Opzet en uitvoering
Eenmaal verspeende plantjes van de cv. 'Van der Dussen' rood werden met het blad gedompeld in middelen en concentraties als vermeld in Tabel 1. Na opdrogen van de vloeistof op het blad werden zij opnieuw verspeend. Na resp. 7 en 21 dagen vonden een tweede en derde behandeling plaats. De tweede behandeling vond plaats door de bladschijf aan de bovenzijde te bevochtigen met behulp van een penseel. De behandelingsmethode bij de derde behandeling was identiek aan die van de eerste. De plantjes werden nu opgepot in zwaar met Phytophthora geïnfecteerde grond. Ter controle bleef één groep planten onbehandeld. Iedere groep bestond uit 20 planten.
Waarnemingen
Uitval
De planten werden als aangetast beschouwd wanneer de schimmel boven de grond in de stengel doorgroeide. Tabel 1 geeft een overzicht van het verloop van de aantasting.
Fytotoxisohe effecten
In de met Ridomil behandelde planten trad duidelijk groeiremming op wanneer de gebruikte concentratie boven 0,05% lag. De planten behandeld met de hoogste doseringen (0,2 en 0,4% vertoonden bovendien bladrandverbranding en een blauwgrijze bladkleur. De planten behandeld met 0,4 en 0,5% Aliette vertoonden lichte groeiremming.
Conclusies
Geen van de toegepaste behandelingen kon een aantasting van de planten voorkomen. De hoogste doseringen Ridomil en de hoogste dosering Aliette veroorzaakten een duidelijke vertraging in het verloop van de aantasting. Ridomil leek langduriger te werken dan Aliette. Gezien de resultaten leek in dit proefje sprake van opname via het blad en enig basaal transport. De werking is echter onvoldoende en de gewasschade is te groot om enig perspectief te bieden voor praktische toepassing.
244
o o
s
o o
s
w
s M l
S 1
•--i <--} w
'M s-
« A-W
A l 'M
« T--1 t i >
S* M VN
' M
TO « ï - A
V i
F H
•
M
<J M ï
S1
•<-> S4
s-•l- l l j - l
F •r>
c CU
4 - >
+-> O
Q -C L
O
(13
C
C
<D
cn r ö
" O
. *
r _
( Ö
> +-> • i —
= 3
CU
f O
+-> o
1—
f Ö
> +-> =ï
CU - p
</) %-CU U J
cn c
• (— r—
CU T 3
C f O
J Z
CU
ca
rö c
c CU
^ 3 " L O
C O
^t-
<x> «d-
O ^f"
L D
m
co m
co C M
L n C M
o CNJ
L O
•—'
t—i
c eu
cn+-> f Ö
" O
c
4 - >
O Q .
Q -O
O C V I
o CD cn CM CXI t—I
cn O N L ^ r—i C\J H H
CD O CT* O CTi N ^ CM C\J r—t CNJ i—i t—1 T—i
CT> cri ko cn cr> «3- o i—1 i—1 i—1 i—1 r—t t—i r—1
m o o o r t c n i n n o i—i CM CM <—i i—« ' — i t - H i - H i — r
C T l O l N N Q O C O i H O O I D i — l i — l i — l i — t i — 1 CM '—I l—1
L n i û L / ) u : c O i £ n D N L n r o t—i i-H i—i i—i i—i i—i
n r o k o m r o r - i CM CM CM «—I I - H T—1 i—i r—i
N C O ^ r H f O y D ^ r H O O
f O H O H O J H O O O O
i — i C O C O i - 1 > — i i — K t ^ t O O H r H H H H H CM CM
L D •&« ^ ? ^ ^ ^ ^ 5 CM LO D-9 ^ 9 5-S
" O W r O ^ l ^ O O H M ' J
C U O O O O O O O O O " O
_ £ - t - > + - > + - > 4 - > E E E E E C U C U O J O J C U O O O O O
_Q T - T - - r - - I - " O T 3 " O " O " O
O < < < < D ; Û : Û : Û ; Q ;
245
STAT I CE INVLOED VAN LICHT OP DE BLOEI VAN STATICE
Th.M. van der Krogt Aalsmeer
In een vorige proef (Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 204) is de vroegste bloei gerealiseerd door te zaaien in november en dan vervolgens een dag-lengtebelichting toe te passen, nadat de planten in januari in de kas uitgeplant waren. Onbeantwoord bleef nog de vraag over welke periode belichting de beste resultaten geeft. In een proef is nagegaan wat de invloed is van verschillende belichtingsperioden tijdens de teelt. Tevens is onderzocht of met behulp van een belichting met hoge intensiteit tijdens de opkweekperiode de bloei vervroegd kon worden.
Opzet
In de proef is gebruik gemaakt van Limonium sinuata 'Market Blue'. Er is gezaaid op 16 oktober 1979. Na opkomst zijn de plantjes opgepot en op een wachtbed bij 10 à 12 C gezet. Vanaf 5 november tot 2 januari is de helft van de planten belicht met SON/T-lampen. Tussen 7.00 en 19.00 uur brandden de lampen als de lichtintensiteit minder dan 8000 lux was. Met de lampen werd op planthoogte een lichtintensiteit van tenminste 2200 lux bereikt. Vervolgens is vanaf 4 januari met gloeilampen een dagverlenging tot 16 uur toegepast volgens bijgaand schema. 0. onbelicht 1. belicht van 4/1 tot 14/2 2. belicht van 14/2 tot 21/3 3. belicht van 4/1 tot 21/3.
Resultaten
In de maanden november en was dat in november 8,4 en waren de belichte planten bloei heeft deze belichtin vroegd. Over de periode va van de belichting gemiddel ren echter zo groot dat ni ook werkelijk groter was. De daglengtebelichting hee opgeleverd. Deze belichtin eerste bloeiperiode. Zowel was zinvol, waarbij de voo januari tot half maart gaf waren de verschillen tusse percentage eerste kwalitei
december is ongeveer 530 uur belicht. Gemiddeld per dag in december 10,1 uur. Aan het eind van de belichting
groter en steviger dan de niet belichte planten. Voor de g weinig gevolgen gehad. De bloei werd er niet door ver-n 16 mei tot 17 juli was het aantal bloemen als gevolg d wat groter. De verschillen tussen de proefvakken wa-et betrouwbaar aangetoond kan worden dat de produktie Ook in de kwaliteit waren geen verschillen te zien. ft geen verdere vervroeging van het begin van de bloei g gaf wel een verbetering van de bloemproduktie in de
het belichten in de eerste als in de tweede periode rkeur uitgaat naarde tweede periode. Belichten van
geen verdere verhoging van de produktie. In kwaliteit n de behandelingen klein. Door de dagverlenging was het t groter bij de belichtingsperiode 14/2 - 21/3.
Tabel 1. Invloed van de belichting tijdens opkweek en teelt op het aantal bloem-stelen per plant.
Periode dagverlenging 4/1-14/2 14/2-21/3 4/1-21/3
- S0N/T (opkweekperiode) + S0N/T (opkweekperiode)
5,4 6,3
6,9 6,6
6,9 7,7
6,2 6,8
Conclusie
Toepassen van assimilatiebelichting gaf geen betrouwbaar beter resultaat bij Sta-tice. Door dagverlenging of assimilatiebelichting werd het begin van de bloei niet vervroegd. Dagverlengende belichting tot 16 uur gedurende 5 à 6 weken gaf
246
Figuur 1. Invloed van licht op het aantal bloemstelen van Statice per mZ. o o Hiet belicht x x dagverlenging (16 uur) 14/2-21/3.
bloemen 20
16/5 29/5 11/6 26/6 17/7 oogstdatum
een betere produktie. Belichten in maart gaf de grootste produktieverbetering en een betere kwaliteit.
BELICHTINGS- EN PLANTDICHTHEIDSPROEVEN MET LIMONIUM SINUATUM
C. v. Leeuwen Rijnsburg
Limonium sinuatum (Statice) bloeit buiten van nature in de zomer. Het is een lange dag plant. Om het effect van belichting (dagverlenging met gloeilampen en assimilatiebelichting) in het voorjaar na te gaan bij in de kas geteelde planten, werden de volgende proeven opgezet. Tevens werd de invloed van plantdichtheid beproefd. Als plantdichtheid werd gekozen voor 8 of 9 planten per m2 bed. De culti-var 'Verbesserte Kampfs' werd op 13 maart 1979 in de kas uitgeplant. Van 30 maart tot 21 april werd er belicht. Een gedeelte van de kas werd belicht met assimilatiebelichting, een ander gedeelte met gloeilampen 25 Watt per m2 (dagverlenging tot 16 uur) en het laatste gedeelte bleef onbelicht.
Resultaten
Tabel 1. De invloed van plantdichtheden en belichtingsmethoden op bloeivervroeging en bloemproduktie van Limonium sinuatum.
Belichtingsmethode Data 50% bloei 8 pl/m2 9 pl/m2
Bloemen/plant 8 pl/m2 9 pl/m2
Bloemen/m2 8 pl/m2 9 pl/m2
Dagverlenging Ass im i la t iebe l i ch t ing Onbelicht
123 161 152 158 134 176
Bij alle behandelingen viel de aanvang van de oogst 12 weken na het planten, nl. op 7 juni en het einde van de oogst 30 weken na het planten op 3 oktober. Belichting door middel van dagverlenging of assimilatiebelichting had geen invloed op de aanvang van de bloei en de lengte van de kasperiode. De belichte veldjes (beide
247
belichtingsmethoden) waren echter wel eerder 50% in bloei. Tussen de plantdichthe-den 8 of 9 planten per m2 bed werden geen betrouwbare verschillen in vroegheid en takken per plant geconstateerd. Hierdoor werd net grootste aantal takken per m2 bij een plantdichtheid van 9 planten per m2 bed behaald.
Conclusie
Belichting in de maand april heeft geen duidelijke invloed op vroegheid en bloem-produktie van Limonium sinuatum. Bij een plantdichtheid van 9 planten per m2 bed werden meer takken per m2 geoogst dan bij 8 planten per m2 bed. Het plantmateriaal was zeer heterogeen. Betere selectie is noodzaak.
KOUDEBEHANDELINGEN BIJ BUITENTEELT MET LIMONIUM SINUATUM
C. v. Leeuwen Rijnsburg
Koude is noodzakelijk om voldoende bloei te verkrijgen van Limonium sinuatum. Door een bepaald aantal weken koude te geven werd nagegaan wat het effect op vroegheid en bloemproduktie hiervan is bij een buitenteelt van Limonium sinuatum. De culti-vars 'Kampfs Blue' en 'Kampfs blauwe Erecta' werden op 14 maart 1980 gezaaid en op 28 maart verspeend. Op 15 mei 1980 werden ze geplant nadat ze een koudebehande-ling in de cel ondergingen van 0, 2 of 4 weken 10 C.
Resultaten
Tabel De invloed van koude op het bloeitijdstip en de bloemproduktie van Limonium sinuatum.
Koudeperiode Data 50% bloei 'Kampfs 'K.b. E-Blue' recta'
Aantal bloemen per plant 'Kampfs 'K.b. Erec-Blue' ta'
0 weken 10"C 2 weken 10°C 4 weken 10°C
9,2 10,8 10,5
8,0 9,5
Oogstperiode
Op 14 augustus ving de oogst aan bij Limonium sinuatum 'Kampfs Blue' en twee dagen later bij de cultivar 'Kampfs blauwe Erecta'. Het einde van de oogst was voor alle behandelingen en cultivars gelijk op 24 september 1980. De datum waarop 50% van de bloemen geoogst was, werd door 'Kampfs Blue' iets eerder bereikt bij de gekoelde planten dan bij de ongekoelde. Tussen 2 en 4 weken koude werden geen verschillen in vroegheid geconstateerd. Bij de cultivar 'Kampfs blauwe Erecta' gaf 2 weken koude geen bloeivervroeging.
Bloemproduktie
Bij beide cultivars was het aantal bloemen per plant bij gekoelde planten iets groter dan bij ongekoelde. Tussen 2 en 4 weken koude werden geen verschillen in bloeirijkheid geconstateerd, die betrouwbaar waren.
Conclusies
Ook voor buitenteelt van Limonium sinuatum kan een aantal weken koude nodig zijn voor een goede bloemproduktie en kan extra koude de bloei enigszins vervroegen.
248
Bij een zaaidatum van 14 maart en een plantdatum van 15 mei bleek 2 weken 10 C in de cel voldoende te zijn voor een optimale bloemproduktie en de meeste bloeiver-vroeging.
STRELITZIA INVLOED VAN DE PLANTDICHTHEID OP DE BLAD- EN BLOEMPRODUKTIE BIJ STRELITZIA
Th.M. van der Krogt Aalsmeer
In 1980 is de proef, waarin de invloed van de plantdichtheid op de ontwikkeling is nagegaan, gestopt. Deze laatste gegevens hebben betrekking op blad- en bloemproduktie van augustus 1979 tot juni 1980.
Resultaten
De bladproduktie per plant verse nog niet duidelijk tussen de beh 1980 was de bladproduktie per pi lingen met 2 en 2,5 planten per te zien. De bladproduktie per m2 dichtheid. Eenzelfde beeld is te dichtheid leidde tot een geringe produktie per m2 werd gerealisee mende bloemproduktie per plant i een bloem geeft bij een grotere
hilde in de periode august andelingen. In de periode ant het hoogste bij 1,5 pi m2 gaven een daling van de was nog wel het hoogste b zien bij de bloemprodukti
r aantal bloemen per plant rd bij 2,5 planten per m2. s te vinden in het geringe bladbezetting per m2.
us 1978 tot augustus 1979 augustus 1979 tot 15 mei ant per m2. De behande-
bladproduktie per plant ij de grootste plant-e. Een grotere plant-
maar de hoogste bloem-De oorzaak van de afne-
re aantal bladeren dat
Tabel 1. Bladproduktie 1/8/1978 - 1/8/1979.
Planten per m2 1 1̂ 5 2,5
Bladeren per p lant Bladeren per m2
12,E 12,6
13,3 20,0
14,0 28,0
12,2 30,5
Tabel 2. Bladproduktie 1/8/1979 - 15/5/1980.
Planten per m2 1 U 5 2,5
Bladeren per p lant Bladeren per m2
8,6 8,6
9,2 13,8
8,2 16,4
6,9 17,2
Tabel 3. Bloemproduktie winter 1979-li
Bloemen per plant Bloemen per m2 % blad met bloem
Planten 1
5,8 5,8
45
per m2 1,5
5,4 8,1
40
2
4,6 9,2
33
2,5
4,4 11,0 36
Conelusie
In deze proef lijkt de maximale bloemproduktie bereikt te zijn bij een bladproduktie van ca. 30 bladeren per m2. Een aanloopperiode tot een maximale produktie kan bekort worden door te starten met een plantdichtheid van 2-2,5 planten per m2 kas.
249
TREKHEESTERS GROEIREMMING EN KNOPAANLEG BIJ FORSYTHIA
Dr.Ir. W. Sytsema Ing. A.J. van den Berg
Aalsmeer
Ter bevordering van de knopaanleg en voor het remmen van de sporegroei, zijn in het voorjaar rondgestoken Forsythiastruiken bespoten met een mengsel van Ethrel en Alar op 27 mei, 6 juni of 16 juni. Per datum waren 90 struiken beschikbaar. Als controle waren 135 struiken aanwezig. Er is gespoten met een mengsel van 100 ml Ethrel-A en 300 gram Alar per 100 liter water. Op de laatste spuitdatum is echter de helft van de struiken met Alar en de halve concentratie Ethrel behandeld. De takken zijn gekoeld van 23 oktober tot 27 november bij -2°C, daarna enkele dagen buiten gelegd en vanaf 1 december getrokken bij 20/18 C dag/nachttemperatuur en hoge luchtvochtigheid, in water.
Resultaat
Na 8 kasdagen zijn de takken beoordeeld met de volgende resultaten. De onbespoten struiken hadden nogal lange sporen, vooral bovenaan de takken. De bloei was goed, behalve op de lange sporen. De bespoten groepen bloeiden alle goed en gelijk met de controles. De sporen waren duidelijk het kortst en het mooist bij de vroeg bespoten takken. De laat bespoten takken hadden te lange sporen. Verschil tussen de twee Ethrel-concentraties is daarbij niet gevonden, maar is achterafgezien verklaarbaar, daar voor een goede groei remming eerder gespoten had moeten worden.
Conclusie
Vroeg spuiten is, evenals al in eerdere proeven is gebleken, beter; met name voor de sporeremming. Een verlaging van de Ethrel-concentratie kan op grond van deze proef, maar ook op grond van vorige proeven, niet geadviseerd worden.
INVLOED VAN VERSCHILLENDE SNIJBLOEMENVOEDSELS OP DE HOUDBAARHEID VAN PRUNUS TRILOBA EN WITTE AMANDEL
L.V.J. Barendse Aal smeer
Mimosa-chrysal gaf bij Prunus triloba en witte amandel de beste uitbloei. Flora Brie + suiker gaf bij Prunus een intensere kleur, maar bij witte amandel een ko, tere houdbaarheid. De middelen Chrysal en Flora life waren iets beter dan water.
INVLOED VAN R0SAL OP DE HOUDBAARHEID VAN SERINGEN
L.V.J. Barendse Aalsmeer
Tijdens een weekendbewaring (3 dagen bij 10 C) begin februari 1980, werden takken van 'Mad. Stepman' tijdens deze bewaring in water of Rosal 0,8 g/l gezet. Hierna volgde een droge periode van 24 uur bij 20 C. Bij uitbloei in de vaas in water was de houdbaarheid van de met Rosal behandelde takken duidelijk beter. Er waren wel meer takken met fijne bloemtrossen na Rosal. De uitbloei in Mimosa-chrysal was beduidend beter. Van de met Rosal voorbehandelde bloemen kreeg bijna de helft na enkele dagen bruine randjes aan de bloemen. Mede hierdoor was de houdbaarheid korter dan na een voorbehandeling met water.
250
r-
Conclusie
Gezien de opgetreden verschi jnselen mag geconcludeerd worden dat een behandeling met Rosal gedurende 3 dagen b i j 10°C te lang i s . In het verleden z i j n geen problemen geconstateerd b i j een behandeling van 24 uur. In deze proef was de houdbaarheid i n water 4 dagen en in Mimosa-chrysal 17 dagen. Hiermee wordt het nut van Mimosa-chrysal voor seringen nogmaals bevest igd.
INVLOED PARTIJ-AFKOMST MIMOSACHRYSAL OP DE WERKING BIJ SERINGEN
L.V.J. Barendse Aalsmeer
Om te zien of de werking van Mimosachrysal u i t 1978, 1979 en 1980 verschi lde werd een proef opgezet met de sering 'Mad. Stepman'. B i j u i t b l oe i bleken a l l e zakjes een goede werking te hebben. Naarmate de zakjes ouder waren nam de werking i e ts a f .
INVLOED VAN ROSAL OP DE HOUDBAARHEID VAN SNEEUWBAL
L.V.J. Barendse Aalsmeer
Ook b i j sneeuwbal werd het e f f ec t van een weekend-bewatering op Rosal bekeken. Er werd b i j de u i t b l oe i geen verschi l geconstateerd met takken die in water waren voorbehandeld. De houdbaarheid in de vaas in water was goed (15-16 dagen), maar de u i t b l o e i k w a l i t e i t werd sterk verbeterd door Mimosachrysal. H ier in was de houdbaarheid 18 dagen. De bloemschermen werden w i t t e r en groter dan op water.
TULP
INVLOED AFZETWEG EN TULPENCHRYSAL OP DE UITBLOEI VAN TULPEN
L.V.J. Barendse Aalsmeer
Eind januari werden in totaal 25 partijen veilingtulpen getoetst op hun houdbaarheid. Er waren 15 verschillende rassen. Van elke partij kwam één bos in de vaas in water en één bos in tulpenchrysal 25 g/l. Bij 17 partijen kreeg de helft een korte afzetperiode (alleen de veilingperiode) en de andere helft een langere afzetperiode (deze bleven nog 20 uur droog staan bij 17°C).
Resultaten
De tulpen die een lange afzetperiode kregen herstelden zich allemaal weer bij het volzuigen. De partijen die wat slap bleven, werden aangesneden en nogmaals in water gezet. Aan Figuur 1 is te zien dat de wateropname hierna verbeterde. Een vergelijking tussen de rassen is niet te maken omdat er onbekende verschillen waren in teelt, bolmaat, rijpheid van oogsten en behandeling na de oogst.
Conclusies
Het vaasleven van tulpen wordt met 1 dag verkort als de bloemen 1 dag langer droog liggen tijdens de afzet. De tulpen die in tulpenchrysal uitbloeiden waren langer houdbaar dan die in water uitbloeiden. Over het algemeen worden in tulpenchrysal de bloemstelen minder snel slap, is de bloemkleur beter en worden de bloemen groter.
251
Figuur 1. Gewiahtstoename van tulpen na bewatering bij 7 C, verpakt in papier. bewatering van stevige partijen tulpen bewatering van slappe partijen tulpen
be waterings pen ode
Bij enkele partijen groeiden de bloemstelen in tulpenchrysal meer door dan op water.
INVLOED VAN TULPENCHRYSAL OP DE HOUDBAARHEID VAN 'APELDOORN'
L.V.J. Barendse Aalsmeer
Op 2 december werden van 7 ter veiling aangevoerde partijen 'Apeldoorn' bloemen afgenomen. Per partij werden 5 bossen afgenomen, waarvan de volgende dag de helft in water werd gezet en de andere helft in tulpenchrysal 25 g/l. De gemiddelde houdbaarheid in dagen is vermeld in Tabel 1.
Tabel 1. Gemiddelde houdbaarheid in
Partij Water
rood rood rood rood geel geel geel
6,7 6,7 6,4 6,7 7,2 6,0 7,2
n gemiddeld over 5 vazen.
Tulpenchrysal
8,8 9,4 9,0 9,7 9,4 9,0
10,0
252
Gemiddelde houdbaarheid in dagen: Water Tulpenchrysal '
'Apeldoorn' rood 6,6 9,2 'Apeldoorn' geel 6,8 9,5
Een groot voordeel van de uitbloei op tulpenchrysal is het steviger blijven van de stelen. Over het algemeen worden de bloemen wat groter en komen beter op kleur. Doorgroei van de nek is bij de hier genoemde positieve eigenschappen duidelijk van ondergeschikt belang. De gemiddelde houdbaarheid werd met 2\ dag verlengd. Dit is, in vergelijking met water, een verlenging met 38%. Bij alle 35 bossen waren de bloemen in tulpenchrysal beter dan die in water stonden.
VARENS WEEFSELKWEEKONDERZOEK BIJ NEPHROLEPIS
A.C. Soede Aalsmeer
In 1980 is het onderzoek op een breed front voortgezet. Veel aandacht werd besteed aan het uitplanten en de ontwikkeling van het weefselkweekmateriaal in de kas. Voor de beginfase zijn o.a. de volgende proeven uitgevoerd: 1. Variatie in macro- en microzoutconcentraties (J, \, \ en 1/1 sterkte volgens
Murashige en Skoog). 2. Toepassing van verschillende groeistoffen in een aantal combinaties en concen
traties. 3. Variatie in Fe en/of P-zoutconcentraties. 4. Variatie in vitamineconcentraties en toevoeging van andere vitaminen. 5. Vast en vloeibaar medium. Voor deze proeven werden voornamelijk de variëteiten Nephrolepis exaltata 'Teddy Junior', 'Maassii', bostoniensis nana, 'Rooseveltii plumosa', 'Whitmannii' en Nephrolepis cordifolia duffii gebruikt.
Resultaten
1. De macro- en microzouten hebben grote invloed op de kwaliteit van het eindpro-dukt. Uit de proeven is gebleken, dat bij toenemende zoutconcentratie van zowel de macro- en micro-elementen, de variatie binnen de groep planten toeneemt. Bij de hoogste concentratie aan zouten (de volledige M.S.) in het voedingsmedium, kan het percentage aan afwijkende planten oplopen tot 25% of meer. Onder afwijkend verstaan we bossige, slappe en gedrongen planten.
2. In het oorspronkelijke medium zijn geen groeistoffen aanwezig. Toch is gebleken dat een geringe hoeveelheid auxine in de vorm van IAA een kwaliteitsverbetering geeft. De toepassing van cytokininen (2iP, Kinetine en Benzyl adenine) in diverse combinaties met auxine (IAA) vertoont in alle gevallen slechtere resultaten dan de controle (met alleen IAA).
3. Het toevoegen van extra fosforzout (100 mg/l) verhoogt de kwaliteit. Het Fe-zout heeft daarbij geen duidelijke invloed.
4. De in het medium aanwezige vitaminen blijken niet voldoende te zijn. Verhoging van de concentraties en toevoeging van andere vitaminen verbeteren de kwaliteit: pyridoxine HCl 0,5 mg/l, nicotinezuur 5 mg/l, 1-tyrosine 50 mg/l, thiamine HCl 15 mg/l en m-inositol 100 mg/l. Bovendien wordt sterke wortel vorming van het materiaal tegengegaan, waardoor eventuele vervolgdelingen gemakkelijker kunnen verlopen.
5. Vloeibaar medium heeft verreweg de voorkeur boven vast medium. Ontwikkeling van de plantjes op stilstaand vloeibaar medium verloopt sneller. De gevormde
253
plantjes zijn beduidend groter, wat noodzakelijk is voor een verdere vermeerdering. In 1981 zal het onderzoek op de vervolgdelingen gericht zijn.
VIRUS IN DIDYMOCHLAENA
Ir. F.A. Hakkaart J.M.A. Versluys
Aalsmeer
In planten met bladmisvorming kon een draadvormig virus worden aangetoond. Sporen van planten met afwijkende bladeren leverden jonge planten op met een hoog percentage afwijkend blad. Het virus blijkt dus met de sporen over te gaan. Het probleem kan opgelost worden door uit te gaan van moerplanten zonder virus. Het verdient in dit geval aanbeveling om het gehele moerplantenbestand radicaal te vervangen door een bestand waarin geen enkele zieke plant voorkomt.
VIOLIER HERFSTTEELT VAN MATTHIOLA INCANA (VIOLIER)
C. v. Leeuwen Rijnsburg
Violieren worden vanaf maart tot augustus op de veiling aangevoerd met een duidelijke top in de maand mei. Om ook in een andere periode te kunnen aanvoeren is op de proeftuin Rijnsburg een oriënterende proef opgezet. Er zijn drie cultivars - crème, rood en blauw - op 14 en 30 juli 1980 geplant. De plantdichtheid bedroeg 64 stuks per m2. Volgens het proefplan zouden de planten buiten uitgeplant worden om er begin september de kas over te rollen. Omdat de weersomstandigheden tijdens het planten zeer slecht waren, is er in de rolkas geplant. Deze is er op 7 augustus weer afgerold. Als gevolg hiervan stonden de planten van .7 augustus tot 3 september buiten. Op de laatstgenoemde datum werd de kas er nl. weer overheen gerold.
Resultaten
De oogst begon op 1 oktober bij de op 14 juli geplante violieren en op 10 oktober bij de partij die op 30 juli geplant was. Selectie op dubbelbloemigheid is mogelijk door de zaaikisten met jonge plantjes gedurende 9 à 10 dagen bij 5 tot 6 C te bewaren. Na deze behandeling treedt er kleurverschil op tussen enkelbloemige en dubbelbloemige planten. De enkelbloemige planten zijn dan donkergroen en de dubbele lichtgroen van kleur. Doordat de plantjes van deze proefnemingen niet genoeg koude ontvingen bleek het zeer moeilijk om de planten goed te selecteren. Vandaar dat er in deze proeven nogal wat enkelbloemig-heid is opgetreden. De rode en de blauwe cultivar gaven een gemiddelde uitval te zien van 34% als gevolg van niet in bloei komen. De crème cultivar had echter maar heel weinig uitval, nl. 1,5%. De kwaliteit van de geoogste bloemen was goed, hoewel de bloemsten-gel vrij kort bleef (gemiddeld 60 cm). De gemiddelde bloemtroslengte bedroeg 20 cm. Uit deze proef is gebleken dat bloeispreiding bij violieren mogelijk is. Het onderzoek zal worden voortgezet.
254
Tabel 1. Oogstresultaten van herfstteelt violieren.
Plantdatum
14 juli 1980 14 juli 1980 14 juli 1980
30 juli 1980 30 juli 1980 30 juli 1980
Cul tivar
crème rood blauw
crème rood blauw
Aanvang oogst
1 oktober 3 oktober 3 oktober
10 oktober 15 oktober 15 oktober
Bloei cents
98 65 57
99 71 59
per-ge
Enkelbloemigen in %
34 11 4
34 26 20
BESTRIJDING VAN VALSE MEELDAUW IN VIOLIER
Ing. F.B. Dirkse Aalsmeer
Valse meeldauw (Peronospora matthiolae) vormt in de teelt van violier een jaarlijks weerkerend probleem. Tot op heden was de bestrijding slechts mogelijk met contact-fungiciden als zineb. Deze middelen werken slechts preventief. Door het op de markt komen van een aantal systemisch werkzame fungiciden, specifiek werkzaam tegen Oö'myceten, worden mogelijkheden voor een afdoende bestrijding geboden. Op een bedrijf waar een aantasting optrad kon in het voorjaar een bestrij-dingsproefje worden uitgevoerd.
Opzet en uitvoering
De proef werd opgezet in een licht aangetast gewas aan het begin van de bloei. Het gewas was een dubbele lila cultivar uit de Excelsior-groep. De behandelingen werden uitgevoerd in twee herhalingen. De grootte van ieder object was 2,5 m2, waarop 160 planten stonden. De getoetste middelen en concentraties staan vermeld in Tabel 1. Aan de spuit-vloeistof werd steeds uitvloeier toegevoegd (0,03% Agral LN). De gebruikte hoeveelheid spuitvloei stof bedroeg 5 liter per 10 m2. De planten werden tweemaal over het gewas gespoten met een interval van 7 dagen (spuitdata 15/5 en 22/5).
Waarnemingen
De bloemen werden 11 dagen na de laatste behandeling opgetrokken. Vervolgens werden zij gedurende 3 dagen in emmers op water geplaatst bij een temperatuur van ca. 20 C en 100% relatieve luchtvochtigheid om sporenvorming op te wekken.
Aantasting door valse meeldauw
Van ieder veldje werden 25 planten beoordeeld. Van iedere plant werden alle bladeren en de bladeren met sporulerende valse meeldauw geteld. Tabel 1 geeft een overzicht van de resultaten. Het middel Previcur N veroorzaakte totale verdroging van het aangetaste blad.
Gewassohade
Geen van de gebruikte middelen en concentraties veroorzaakte enige vorm van schade aan blad of bloem. Fongarid gaf vooral in de hoogste concentratie veel zichtbaar residu.
255
Tabel 1. Totaal aantal bladeren en aantal aangetaste bladeren na diverse curatieve gewasbehandelingen.
Behandeling
Onbehandeld Fongarid 25 WP 0,1%
0,2% Ridomil 25 WP 0,05% Aliette 0,2%
0,3% Previcur N 0,15%
Herhal Aantal Totaal
853 376 891 814 872 893 881
ing I bladeren
Aangetast
214 36 26 6
189 133 19
Herhal Aantal Totaal
839 842 856 838 827 883 899
ing II bladeren
Aangetast
171 17 15 26
170 151 13
% aangetast blad Herh. I + II
23 3 2 2
21 16 2
Aantasting door valse meeldauw.
Conclusie
Fongarid 25 WP 0,1 en 0,2%, Ridomil 25 UP 0,05% en Previcur N 0,15% gaven in deze proef na twee bespuitingen een uitstekende bes t r i j d i ng van valse meeldauw.
ZINNIA SORTIMENTSPROEVEN MET GROOTBLOEMIGE ZI «IIA' S
C. v. Leeuwen Rijnsburg
In het kader van sortimentsvernieuwing en -verbreding is men op zoek naar bloemsoorten, die niet altijd "nieuw" behoeven te zijn, maar die het aanvoerpatroon op de veiling wel moeten verlevendigen. 256
Het geslacht Zinnia met z i j n enorme v a r i a t i e i n kleuren en vormen zou zo'n gewas kunnen z i j n . Daarom werd in de volgende proeven de gebruikswaarde van een s o r t i ment grootbloemige Z inn ia 's nagegaan. De cu l t i va rs die beproefd werden waren: Zinnia Fl-hybriden 'Ruf f les Scar le t ' en 'Ruf f les Ye l low ' , Zinnia elegans ' U n i f l o r a ' , 'Dahliabloemige Cal i fornische Reuzen', 'Double Choice Mixed' en ' C a l i f o r n i -sche Reuzen gemengd'. De Fl-hybriden werden op 22 j un i 1979 in k i s t j es gezaaid en op 2 j u l i i n de kas u i tgeplant in dr ie p lan td ik ten , n l . 64, 96 en 128 planten per m2 bed. Van de overige cu l t i va rs werd op 29 j un i 1979 0,7 gram zaad per m2 in de kas u i tgezaaid.
Resultaten
Van het onderzochte sort iment bleek Zinnia elegans 'Double Choice Mixed' de ko r t ste tee l tduur te hebben. Het einde van de oogst kwam voor de overige cu l t i va rs op 20/9. Door het eerder zaaien van de Fl-hybriden dan de rest ( i n bakjes) werd het verschi l in tee l tduur veroorzaakt.
Tabel 1. De oogstperiode en teeltduuv van grootbloemige Zinnia's.
Cul tivar Plantdikte per m2 bed
Aanvang oogst
50% oogst
Teeltduur in dagen
Zinnia Fl-hybride: 'Ruffles Scarlet' 'Ruffles Scarlet' 'Ruffles Scarlet'
'Ruffles Yellow' 'Ruffles Yellow' 'Ruffles Yellow'
Zinnia elegans: 'Uni flora' 'Dahliabl. Cali-forn. Reuzen' 'Double Choice Mixed' 'Californ. Reuzen gemengd'
64 96
128
64 96
128
-•
-
-
-
20/8 20/8 20/8
20/8 20/8 20/8
26/8
26/8
23/8
26/8
5/9 26/8 26/8
3/9 14/9 14/9
4/9
4/9
3/9
4/9
89 89 89
89 89 89
82
82
79
82
elegans 'Double het kleurenasso
an de andere cul bij deze Fl-hyb plant en ook pe
lbare bloemen we per m2 bed. weinig zijtakke
Choice rtiment
tivars. riden r m2 bed rd pro-
De hoogste bloemproduktie per m2 werd behaald door Zinnia Mixed'. De bloemen waren vrij klein, behoorlijk gevuld en was aardig gevarieerd, Fl-hybriden gaven meer bloemen, die niet veilbaar waren d Een grotere plantdichtheid dan 64 planten per m2 bed kwam als ongunstig naar voren. Het aantal veilbare bloemen per namen af bij grotere plantdichtheden. Het aantal niet vei centueel hoger bij grotere plantdichtheden dan 64 planten Zinnia elegans 'Uniflora' gaf vrij veel enkele bloemen en kleurenassortiment werd overheerst door de kleur oranje. Zinnia elegans 'Dahliabloemige Californische Reuzen' had een zeer gevarieerd aantal kleurschakeringen. Bij Zinnia elegans 'Californische Reuzen gemengd' werden en vele dubbele bloemen geconstateerd.
Conclusie
Een grotere plantdichtheid als 64 planten per m2 bed had minder veilbare bloemen per plant en per m2 bed als gevolg. Zinnia elegans 'Double Choice Mixed' had de kortste teeltduur van dit sortiment.
n. Het
veel dubbele bloemen met
een groot aantal kleuren
257
'Fabel 2. Het aantal veilbare en niet veilbare bloemen van het grootbloemige ïinnia-sortiment.
Cul ti var
Zinnia Fl-hybriden: 'Ruffles Scarlet' 'Ruffles Scarlet' 'Ruffles Scarlet'
'Ruffles Yellow' 'Ruffles Yellow' 'Ruffles Yellow'
Zinnia ëlegans: 'Uni flora' 'Dahliabloemige Californ. Reuzen' 'Double Choice Mixed' 'Californ. Reuzen gemengd'
Plantd per
64 96
128
64 96
128
-
-
-
-
m2 kte bed
Veil bare per
1,9 1,2 0,9
2,1 1,0 0,8
-
-
-
~
bloemen plant per
bed
120 113 120
135 96
106
139
144
282
166
m2 Niet veilbare bloe men in %
8,4 25,6 5,5
17,8 48,0 49,8
0,0
4,0
3,5
1,8
Zinnia elegans 'Double Choice Mixed' gaf de grootste hoeveelheid bloemen per m2. De Fl-hybriden waren vrij uniform van kleur en vorm, hoewel ze wel iets in gevuldheid verschilden. Zinnia elegans 'Uniflora' gaf nogal wat enkele bloemen en het aandeel oranje bloemen was in dit mengsel iets te groot. De overige cultivars waren behoorlijk dubbel en de kleurenmengsels hiervan waren voldoende gevarieerd.
ZOMERBLOEMEN BESTRIJDING VAN MEELDAUW BIJ ZOMERBLOEMEN
Ing. F.B. Dirkse Aalsmeer
Evenals in 1979 werden in 1980 een aantal meeldauwbestrijdingsmiddelen getoetst op hun werking tegen echte meel dauwschimmel s in diverse gewassen. Erysiphe cicho-racearum treedt parasitair op in o.a. Solidago, Aster novi-belgii, Phlox panicula-ta en Echinops, terwijl Erysiphe ranunculi schadelijk optreedt in Delphinium.
Opzet
De proef werd opgezet met de gewassen en cultivars als vermeld in Tabel 1. De aantallen planten per behandeling en de plantverbanden zijn eveneens in deze tabel aangegeven. De middelen en hun getoetste concentraties zijn vermeld in Tabel 2. Alle gewassen werden uitsluitend over het gewas gespoten tot afdruipstadium. Aan de spuitvloeistof werd steeds uitvloeier (Agral LN) toegevoegd in een hoeveelheid van 30 ml per 100 1 spuitvloeistof (0,03%). De spuitdata worden verder per gewas weergegeven.
258
Tabel 1. Soorten, cultivars, aantallen planten en plantverbanden.
Gewas
Solidago
Delphinium Erigeron
Phlox paniculata Aster novi-
Echinops
be l g i i
Cu l t i var
'Goldschle ier ' 'Golden Mosa' 'Black Night ' 'Jewel ' 'Darkest of A l l ' 'Rembrandt' 'Crimson Brocade' 'Blue Gown' 'Taplow Blue' 'Blue Globe'
Aan per
28 28 20 28 28 28 28 28 12 12
ta l be
Pi nan
anten del ing
PI l n
25 25 25 25 25 25 25 25 25 25
întverband cm
x 20 x 20 x 30 x 20 x 20 x 20 x 20 x 20 x 25 x 25
Tabel 2. Getoetste middelen en concentraties.
Behandeling
1 . 2. 3. 4 . 5. 6. 7. 8. 9.
10.
Onbehandeld Curami1 Rubigan idem Nimrod BTS 40542 idem Baycor 30 idem Fungaflor
EC
Werkzame s to f
pyrazofos fenarimol idem bupirimaat prochloraz idem b i te r tano l idem imazal i l
Conce
0,04 0,025 0,04 0,2 0,07 0,1 0,075 0,1 0,15
Solidago
De eerste zichtbare aantasting werd geconstateerd op 16/7. De aantasting is voornamelijk te vinden op blad en later in jonge stengeldelen. Cultivar 'Golden Mosa': spuitdata 4/7 en 17/7; beoordeling 14 dagen na de laatste behandel ing. Cultivar 'Goldschleier': spuitdata 4/7, 17/7, 31/7; beoordeling 46 dagen na de laatste behandeling. Van beide cultivars werden 10 takken per behandeling beoordeeld. Bij 'Golden Mosa' werden 50 bladeren en bij 'Goldschleier' de onderste 25 bladeren per tak op aantasting bekeken. Tabel 3 geeft een overzicht van de percentages aangetast blad bij deze cultivars.
Tabel 3. Meeldauwaantasting in Solidago na behandeling met diverse fungioiden.
BehanJ
del ing
1 2 3 4 5 6 7 8 9
10
Percen 'Golde
87 < 1 < 1
0 0
< 1 0 0 0
< 1
tages n Mosa
aar •
getaste 'Golds
100 64
5 16 58
8 43
< 1 0
10
bla chl
deren e i e r '
Percentages aangetast bladoppervlak 'Goldschle ier '
80-100 5- 10
< 1 < 1
1 - 5 1 - 5 5- 10 0 0 5- 10
259
De Iphinium
In dit gewas werd de eerste aantasting van Erysiphe ranunculi geconstateerd op 11/6. Deze soort tast zowel blad als stengel en bloemen aan. De aantasting op de oudere stengeldelen veroorzaakt sterke groei remming. Meeldauw op jongere stengels veroorzaakt kromgroeien van deze stengels. Spuitdata: 4/7 en 17/7. Bij de beoordeling 14 dagen na de laatste bespuiting werden alle bloeiende takken gesneden. Geteld werden het totaal aantal bladeren, het aantal aangetaste bladeren en stengels. De stengel aantasting werd onderverdeeld in: licht - één of enkele vlekjes matig - meerdere vlekken die soms samen groeien zwaar - grote delen van de stengel overgroeid door meeldauw. De resultaten zijn weergegeven in Tabel 4.
Tabel 4. Meeldauwaantasting in Delphinium na behandeling met diverse fungioiden.
Behandel ing
1 2 3 4 5 6 7 8 9
10
Totaal Aantal aantal aangetaste bladeren bladeren
93 75 70 7 50 1 74 0 48 15 geen waarnemingen 93 2 43 1 60 0 geen waarnemingen
Aantal takken
7 5 4 7 4
9 4 5
Aantal Zwaar
4 0 0 0 0
0 0 0
aangetaste Matig
2 5 0 0 0
2 0 0
takken Licht
0 0 4 ') 6 ') 4
3 ') 1 0
uitsluitend dode meeldauw
Erigeron
De bespuitingen werden uitgevoerd op een afgeoogst gewas. De spuitdata waren 4/7, 17/7 en 31/7. In dit gewas trad geen meeldauwaantasting op. Geen van de middelen veroorzaakte schade.
Phlox paniculata
In dit gewas trad pas omstreeks begin september meeldauwaantasting op. De aantasting beperkte zich op dit gewas geheel tot het blad. De spuitdata waren: 4/7, 17/7, 31/7 en 19/9. De beoordeling vond 10 dagen na de laatste behandeling plaats door de bloeiende stengels te snijden en het totaal aantal bladeren en het aantal aangetaste bladeren te tellen. De resultaten zijn weergegeven in Tabel 5. Het middel Nimrod veroorzaakte direct na iedere bespuiting totale vergel ing van het jongste blad. Geen van de overige middelen veroorzaakte schade.
Aster novi-belgii
Bij Aster werd het gehele gewas door de schimmel aangetast. Op zowel blad, stengel als bloem kwam meeldauw voor. De spuitdata waren: 4/7, 17/7, 31/7 en 19/9. De beoordeling vond plaats op 20/ en 22/10, resp. 31 en 33 dagen na de laatste bespuiting. Door de weersomstandigheden konden slechts waarnemingen verricht worden aan de cv. 'Crimson Brocade'. Per behandeling werden 10 takken beoordeeld op: - meeldauwaantasting in het blad langs de hoofdtak door alle bladeren en alle aan
getaste bladeren te tellen. - meeldauwaantasting in blad van de zijtakken door van de onderste 5 zijtakken
260
Tabel 5. Meeldauwaantasting in Phlox paniaulata na behandeling met diverse fungi-eiden.
Behandel ing
1 2 3 4 5 6 7 8 9
10
Aantal beoordeelde takken
15 9 8
10 10 9
12 9 9 7
Totaal aantal bladeren
308 169 146 169 230 166 232 234 218 174
Percentage aangetaste bladeren
74 44 9 5
16 7 3
< 1 5
33
door meeldauw aangetaste bladeren van de eerste 10 bladeren van onderaf te tellen (totaal dus 500 bladeren;).
- aantasting van de hoofdstengel en zijtakken. - = geen meeldauw + = een of enkele verspreid voorkomende vlekjes + = meerdere verspreid voorkomende vlekjes ++= vlekken zo talrijk dat zij op enkele plaatsen samengroeien, waardoor ge
deelten van de stengel geheel door meeldauw overgroeid raken. +++= de bijna gehele of gehele stengel overgroeid met meeldauw.
De resultaten van deze beoordeling zijn vermeld in Tabel 6. Geen van de getoetste middelen veroorzaakte enige vorm van gewasbeschadiging.
Tabel 6. Meeldauwaantasting in Aster novi-be'i ling met diverse fungiciden.
qii cv. 'Crimson Brocade ' na behande-
Behandeling
1 2 3 4 5 6 7 8 9
10
Hoofdtak Totaal aantal bladeren
228 287 236 318 314 242 291 292 304 216
Percentage aangetaste bladeren
100 52 5 0
49 90 6
( 0,3) ( 0,3)
95
Stengel aantasting
+++ - ')
--+ r ')
-++
Zijtakken Percentage aangetast blad
100 74 7 0
67 93 9 1,7 2
98
Stengel aantasting
+++ + --+ + - ')
-++
Percentage aangetast bladoppervlak
80 15
< 1 0
10 15
<1 < 1 < 1 50
Enkele (minder dan de helft van het aantal) takken met een meeldauwvlekje
Eahinops
Ook in dit gewas trad evenals in Phlox pas zeer laat een meeldauwaantasting op. De spuitdata waren: 4/7, 17/7, 31/7 en 19/9. Slechts met de middelen Rubigan en Baycor was het gewas geheel vrij van meeldauw te houden. Weinig meeldauw kwam voor in de behandelingen waar BTS 40542 en Nimrod waren toegepast. Curamil gaf een matige bescherming, terwijl in Onbehandeld en de Fungaflor-behandeling een sterke aantasting in het oudste blad voorkwam. Geen van de middelen veroorzaakte schade.
261
uoncùus-LC
Rubigan en Baycor 30 EC geven een uitstekende bescherming van het gewas tegen het optreden van meeldauw. Ook BTS 40542 voldoet in 0,1» concentratie nog zeer goed. In de laagst getoetste concentratie (0,07%) geeft het evenals Nimrod en Curamil een matige bestrijding. De werking van Fungaflor was in deze proeven slecht.
HOUDBAARHEID S0RTIMENTS0PPLANTING BUITENBLOEMEN
L.V.J. Barendse Aalsmeer
Opzet
De bloemen waren afkomstig van de sort imentsopplanting buitenbloemen van het Proefstat ion Aalsmeer. De bloemen werden na de oogst zo snel mogeli jk in water gezet en verbleven meestal 20 uur in water b i j 4°C. De volgende dag werden ze per bos of bundel in papier gerold en in dozen verpakt. Deze dozen stonden dan 24 uur b i j 20 C en een r . v . van 60%. Op de derde dag werden de stelen eerst enkele centimeters a fgekn ip t , waarna de bossen in het papier, in water werden gezet b i j 4 of 10 C. Na een aantal uren werden ze dan in vazen gezet. Door de geringe hoeveelheid materiaal stonden per gewas of ras meestal 5 stelen in water en 5 s te len in Chrysal 11 g / l . De verkregen gegevens z i j n dan ook vooral een i nd i ca t i e voor verder onderzoek. In een aantal gevallen z i j n de gegevens te verge l i j ken met voorgaande j a r e n , d i t nat u u r l i j k a l leen als er toen met dezelfde rassen of gewassen onderzoek is gedaan.
Algemene opmerkingen
O o g s t r i j p h e i d Di t i s b i j a l l e gewassen toch een heel be langr i jke f ac to r . Sterk houdbare gewassen geven toch ook slappe takken of gedeelten daarvan die slap worden, indien ze te on r i j p worden geoogst. Daarentegen z i j n er ook wel gewassen die wat minder r i j p geoogst zouden kunnen worden.
W a t e r o p n a m e B i j een aantal gewassen is een stagnatie in de wateropname de oorzaak van een v roegt i jd ige verwelking. D i t t reedt in veel gevallen n ie t b i j a l l e bloemen van een vaas op, maar b i j een gedeelte. U i t e r l i j k i s d i t verschi l b i j het in de vaas p laat sen n ie t te z ien.
H e t e r o g e n i t e i t Over het algemeen z i j n de ve rsch i l len in houdbaarheid binnen de behandelingen g root , voor zover er n ie t met rassen wordt gewerkt. Soms spelen echter t e e l t i n -vloeden (zoals b i j wateropname) een grote r o l , zodat ook b i j rassen aanz ien l i jke ve rsch i l len in houdbaarheid ontstaan.
U i t b l o e i B i j veel gewassen geeft het blad meer problemen dan de bloem. Na tuur l i j k hebben de weersomstandigheden hierop een grote i nv loed. Sommige gewassen gaan t i j dens de u i t b l oe i over in droogbloemen. Veel gewassen reageren goed op Chrysal, soms ontstaat wel bladverbranding.
262
Korte beschrijving van de proeven met vermelding van de houdbaarheid ir. dagen op water en Chrysal.
Oogst: 17 april. Hierna 24 uur in water bij 4 C. In vaas 18/4. Doronicum plantagineum l water ! Chrysal I
10,0 I 12,0
Oogst: 29 april. Hierna 8 uur in water bij 4 C. Dan 40 uur droog bij 20 C (in folie). Hierna 4 uur bij 10°C in water. In vaas: 1 mei Doronicum plantagineum Oogstrijpte: 1-2 kransen open 2-5 kransen open 5 kransen open
water
8,0 8,0 8,0
Chrysal
11,7 11,8 11,0
Opmerkingen
groeien kro rechter van
Oogst: 14 mei. Hierna 8 uur in water bij 5 C. Dan 40 uur droog bij 10°C. Dan 6 uur in water bij 5°C. In vaas: 16 mei.
Doronicum pardalianches 'Gold-strauss' Hespen's matronal is (wit) Hesperis matronalis (paars) Thalictrum aquilegi folium
water
12,5 8,4 9,0 4,1
Chrysal
12,8 8,2 -9,0
Opmerkingen
groeien krom ruit veel
Oogst: 20 mei. Hierna 20 uur op water bij 5 C. Dan 24 uur bij 20 C droog. Hierna 6 uur op water bij 10 C. In vaas: 22 mei. Campanula glomerata 'John Elliott'
water 9,3
Chrysal Opmerkingen Chrysal beter
Oogst: 27 mei. Hierna 20 uur in water bij 15°C. Dan 24 uur droog bij 20°C. Hierna weer 6 uur in water bij 15 C. In vaas: 29 mei.
Gypsophila paniculata 'Flamingo' 'Bristol Fairy' 'Romano'
i water
5,7 8,0
11,0
Chrysal
5,7 8,0 9,2
Opmerkingen
beste uitbloei
water 4,6 5,2 6,6 6,6 5,0 5,5
Chrysa 7,4 5,0 7,0 7,2 -6,2
Oogst: 28 mei. Hierna 20 uur in water bij 5°C. Dan 24 uur droog bij 20°C. Hierna in water bij 10°C gedurende 6 uur. In vaas: 30 mei.
Centaurea montana (onrijp) Centaurea montana (rijp) Centaurea dealbata (onrijp) Centaurea dealbata (rijp) Platicodon grandiflora (blauw) Platicodon grandiflora (wit)
Oogst: 11 juni. Hierna 8 uur in water bij 5 C. Dan 24 uur droog bij 20°C. Hierna 6 uur in water bij 10 C. In vaas: 13 juni.
Campanula 'Bernice' Cirsium heterophyl lum Aster tongolensis 'Wartburgstern' 5,7 Aster tongolensis 'Napsbury' Aster tongolensis 'Berggarten' Aster alpinus 'Go l i a th '
Oogst: 23 j u n i . Direct hierna in de vaas
Phlomis s ami a
water 4,0
17,0 5,7 8,3 5,4 5,4
de vaas. water
3,0
Chrysal 11,8 18,2 6,2 8,3 7,2 5,4
Chrysal 6,2
Opmerkingen snel bruine bloemen
263
Oogst: 18 juni. Hierna 20 uur in water bij 5 C. Dan 24 uur droog bij 20 C. Hierna weer 4 uur in water bij 10 C. Phlomis s ami a I water
I 1,0 Chrysal
3,1
Oogst: 23 juni. Hierna 20 uur in water bij 4°C. Dan 24 uur droog bij 20°C. Dan 6 uur water bij 10°C. In vaas: 25 juni.
|water Campanula latifolia var. macrantha 7,5 Campanula lacti flora 'Loddon Anne' 5,7 Campanula lactiflora 7,5 Chartolepis glastifolia Eryngium alpinum Polemonium caeruleum Solidago virgaurea 'Praecox'
8,6 14,3 7,0 9,5
Chrysal 12,6 12,5 12,3 9,0
16,3
12,7
Oogst: 25 juni. Hierna 24 uur in water bij 15 C. Dan 24 uur droog bij 20 C. Hierna 6 uur bij 15 C. In vaas: 27 juni.
| water I Chrysal I Gypsophila paniculata 'Rose Valley'3,0 ! 3,0 I
Oogst: 21 juli. Hierna 20 uur in water bij 4°C. Dan 24 uur droog bij 20°C. Hierna weer 4 uur in water bij Î0 C. In vaas: 23 juli.
Chrysal Opmerking 7,2 7,0 slecht blad
Agapanthus 'Kobolt' (no. 16) Echinops ritro 'Veitch Blue' Eryngium tricuspidatum Eryngium planum 'Blauer Zwerg' Lysimachia clethroides Physostegia virginiana 'Summer-snow'
water 6,0
18,6 13,0 19,0 25,5
11,8
12,0 19,0 29,0
15,1
Chrysal beter
Oogst: 29 juli. Hierna 20 uur in water bij 4 C. Dan 24 uur droog bij 21 C. Hierna weer 4 uur in water bij 10 C. In vaas: 31 juli.
Phlox paniculata 'Rembrandt' Solidago hybr. 'Strahlenkrone' Solidago hybr. 'Golden Mosa' Solidago hybr. 'Golden Shower' Echinops bannaticus 'Taplow Blue' onrijp Echinops bannaticus 'Taplow Blue' rijp
water 8,0 9,0 3,0 3,0
3,0
3,0
Chrysal 14,4 14,8 6,6
13,2
6,8
10,6
Opmerkingen Chrysal beter Blad in Chrysal beter
Blad verdroogd
slecht blad
slecht blad
Oogst: 4 augustus. Hierna 20 uur in water bij 4 C. Dan 24 uur droog bij 20 C. Hierna 3 uur in water bij 5 C. In vaas: 6 augustus.
Echinops ritro 'Veitch's Blue' Solidaster luteus Solidago hybr. 'Leraft'
water 9,0 9,7 5,6
Chrysal 14,0 12,7 7,8
Opmerkingen had al slecht blad
had al slecht blad
Oogst: 11 augustus. Hierna 20 uur in water bij 4°C. Dan 24 uur droog bij 20°C. Hierna 4 uur in water bij 10 C. In vaas: 13 augustus.
Solidago hybr. 'Golden Wings' Echinops bannaticus Echinops sphaerocephalus Aster d ivar icatus Aster co rd i f o l i us ' S i l ve r Spray Limonium latifolium Saponaria
264
water 6,0 8,0 7,2 6,8
10,4 24,0
7,0
Chrysal 4,8 8,0 7,0
10,8 7,4
24,0 10,4
Opmerkingen
slecht blad slecht blad
bladverbranding Chrysal
Oogst: 25 augustus. Hierna 20 uur in water bij 4°C. Dan 24 uur droog bij 20 C. Hierna 20 uur in water bij 10°C. In vaas: 28 augustus.
Solidago hybr. 'Goldschleier1 water
9,9 Chrysal 8,0
Opmerkingen slecht blad
Oogst: 22 september. Hierna 20 uur in water bij 5 C. Dan 24 uur droog bij 20 C. Hierna 3 uur in water bij 10 C. In vaas: 24 september.
| water I Chrysal I Opmerkingen Chrysanthemum serotinum I 7,8 | 14,8 | blad weg na 8 dagen
5UC. Oogst: 16 j u n i . Hierna 20 uur in water b i j _ weer 4 uur in water b i j 10 C. In vaas 18 j un i
Erigeron hybr. Erigeron hybr.
'Die Fee' 'Jewel'
Erigeron hybr. 'Strahlenmehr'
water 12,8 9,9
15,6
Erigeron hybr. 'Darkest of All'4,2 17,4 16,2 Erigeron hybr. 'Lilo Fee' j 5,1 16,4 21,2 Erigeron hybr. 'Wuppertal' | 6,8 8,6 14,6 Erigeron hybr. 'Wuppertal' (na AVB) ! 7,6 12,0 12,8 Erigeron hybr. ' L i l o Fee' (na AVB) I 8,1 10,2 18,0
N.B. AVB = Anjer VB in plaats van 20 uur water bij 5°C. Flora Brie is met 14 gram suiker per liter water. Vaasinhoud water waren 2 vazen à 5 takken.
Chrysal 18,4 14,0
19,0
Dan 24 uur droog bij 20°C. Hierna
Opmerkingen
ric bloemver-
Flora Brie 14,2 13,2
15,2
in Flora branding in Flora Brie bloemver-branding
'Strahlenmehr' Tijdens de koel cel periode sloten de bloemen van de rassen 'Jewel' en 'Darkest of All' hun bloemen. De bloemen werden tijdens de afzetsimulatie gewogen. De wateropname in gewichts-toename na de oogst was 7,2%'van het aanvangsgewicht. Het gewichtsverlies tijdens de droge periode was 4,5%. Na deze droge periode herstelde het gewicht zich weer tot hetzelfde niveau als na de wateropname direct na de oogst. Gewichten zijn gemiddelden over alle gebruikte rassen en behandelingen.
Gewichten in procenten: 100 107,2 102,7 107,4
Na de oogst na 20 uur water na 24 uur droog na 4 uur water
Oogst: 29 j u l i . Hierna 6 uur i n water b i j 4°C. Dan 15 uur droog b i j 26°C en 5 uur b i j 21 C. Hierna 4 uur water b i j 10 C. In
water Agapanthus 'Kobol t ' 8,0 Agapanthus 'Blue B i r d ' 5,6 Agapanthus 'Albus' 5,8 Agapanthus 'Blue Triumphator' 12,0 Agapanthus 'Blue Demand' 5,0 Agapanthus w i t no. 17 9,0 Agapanthus 'Amethyst' 5,0 Agapanthus blauw no. 18 5,0 Agapanthus 'Mona' 5,0
Oogst: 4 augustus. Hierna 20 uur i n water b i j 4°C. Dan 24 uur droog b i j 20°C. Hierna 3 uur i n water b i j 5 C. In vaas: 6 augustus.
vaas: 30 j u l i Chrysal 10,6 5,6 6,0
12,6 5,0 9,7 5,2 5,0 5,0
(u i tb loe i ru imte 26 C), mate van ruien n i e t sterk v r i j s terk n i e t s terk v r i j s terk sterk sterk sterk
Agapanthus blauw no. 910 Agapanthus 'Blue Giant' Agapanthus 'Josephine'
I water 3,4 3,0
I 8,6
Chrysal 4,6 3,4 8,6
mate van ruien sterk sterk n i e t ( i n 1979 s terk
265
Agapanthus 'Donau'
Oogst: 22 september. Hierna 2 Hierna 3 uur in water b i j 10
Aster nov i -be lg i i ' Pa t r i c i a Ba l la rd ' 'Weisses Wunder' 'Mount Everest' 'The Archbishop' 'Schöne von D ie t l i kon ' 'Amethyst' 'Colonel Durham'
C.
3,0 !
ur in water In vaas:
water
14,2 10,0 14,0 9,0
10,4 10,8 10,0
24
3,0 ruiend sterk
bij 4°C. Dan 24 uur droog bij 20°C September.
Chrysal
12,2 8,6
10,2 19,0 6,6
11,4 9,6
Opmerkingen:
blad verdroogd
ENERGIE
DOELMATIG ENERGIEGEBRUIK IN KASSEN
'Achtmetingen in kassen
G.P.A. van Holsteyn Naaldwijk
Dit jaar zijn veel metingen verricht aan de 1ichtdoorlatendheid van kassen met isolerende dekken. Dit gebeurde in nauwe samenwerking met het IMAG in Wageningen en het Proefstation voor de Bloemisterij te Aalsmeer. Op praktijkbedrijven werd licht gemeten zowel in kassen in aanbouw als in kassen waarin reeds geteeld werd. De 1ichtdoorlatendheid werd hier gemeten, inclusief eventueel aanwezige verwarmingsbuizen en energieschermen. De metingen werden uitgevoerd bij egaal bewolkt weer met twee speciaal voor dit doel ontwikkelde lichtmeters. Uit deze metingen bleek dat alleen de kasconstructie exclusief glas of andere bedekkingsmaterialen 19 tot 24% licht onderschept. Elke verwarmingsbuis (0 51 mm) boven in de kas (per 3.20 m kap) neemt ongeveer 2% licht weg. Door kas-dekken van glas, zowel enkel als dubbel, werd ongeveer evenveel licht tegengehouden als aan de hand van modelberekeningen was voorspeld. In kassen met kunststof dekken werd meestal beduidend minder licht gemeten dan werd verwacht. De verklaring hiervoor moet worden gezocht in het condens dat in grote druppels tegen de binnenzijde van de kunststofdekken wordt gevormd. Kassen met enkel glas lieten tussen 59 en 72% licht door. In kassen van dubbel PMMA werd tussen 51 en 58% van het buitenlicht gemeten. In kassen met dubbel PVC-platen was dit tussen 36 en 48% en in kassen met dubbel glas tussen 50 en 58%. In een kas met gecoat glas (Hortiplus) bedroeg de lichtdoorlatendheid 51%. Dit was 8% minder dan in een identieke kas met enkel glas (lichtdoorlatendheid 59%).
Verwarmen met water van lage temperatuur
Op een bedrijf met chrysanten werd een proef opgezet met 0, 2 en 4 polytheenbuizen in elk bed. Deze proef had tot doel de ervaringen opgedaan bij onderzoek in 1979 te toetsen onder praktijkomstandigheden. De proef duurde van 25 oktober 1979 tot 7 maart 1980. Door de polytheenbuizen werd continu water gestuurd van 30 C. Uit metingen bleek dat de temperatuur en vochtigheid bij de plant op overeenkomstige wijze werd beïnvloed als bij voorgaand onderzoek op het Proefstation. Er werd een weliswaar kleine, maar duidelijk waarneembare invloed gemeten op de bodemtemperatuur en de verticale temperatuurgradiënt tussen het gewas. De beïnvloeding werd groter naarmate het gewas hoger en meer gesloten werd. Een en ander wordt in Tabel 1 geïllustreerd.
266
Tabel 1. Gro
Datum
10-12-1979
26- 1-1980
ndtemperatuur en vert-
Behandel ing
c on t r o l e 4 buizen c on t r o l e 4 buizen
,aale temperatuurgrac
Bodemtempe-r a t uu r 10 cm d i ep t e
16,5 17,0 15,0 16,0
liënt in C.
Lucht temperatuur (hoogte 10
14,6 15,7 14,9 17,3
in cm) 25
14,9 15,5 15,2 17,5
50
14,5 15,5 15,2 17,5
150
15,6 15,3 17,9 17,5
Gebruik van polytheenbuizen als primaire verwarming
Er wordt verondersteld dat bij veel gewassen nog een belangrijke energiebesparing kan worden verkregen door de warmte laag bij de grond te brengen in combinatie met een optimale klimaatregeling. Op een anjerbedrijf werd als primaire verwarming po-lytheenbuizen in bedden aangelegd en een regel programma opgezet om tot een maximale energiebesparing te komen. Dit programma was als volgt: a. droogstoken, dagelijks als verder geen warmte gevraagd werd. Per bed 2 poly-
theenbuizen, uitwendige diamter 21 mm, gedurende 2 uur op 55 C. b. primaire verwarming met genoemde polytheenbuizen tot een maximum watertempera
tuur van 55 C. c. secundaire verwarming met buizen 0 51 mm boven het gewas. d. 's avonds en het grootste deel van de nacht niet of zeer beperkt ventileren. e. 's morgens vroeg afhankelijk van het weer buiten, versterkt ventileren. Op dit bedrijf kon het gasverbruik worden verlaagd van ongeveer 30 m3 per m2 grondoppervlak per jaar tot 18 m3. Noch op de kwaliteit, noch op de kwantiteit van de geoogste bloemen konden nadelige invloeden worden geconstateerd. Dagelijks 2 uur verwarmen met de polytheenbuizen vroeg ongeveer 0,5 m3 gas per m2 grondoppervlak per maand. Aan de hand van enige incidentele metingen kon worden berekend dat continu verwarmejn met polytheenbuizen op een watertemperatuur van 35°C ongeveer 2,5 m3 per maand vraagt. Uit waarnemingen bleek dat het drogend effect op het gewas met 2 uur 55 C beter was dan 24 uur 35 C. Hoewel bewezen mag worden geacht dat met polytheenbuizen een belangrijk deel van de benodigde warmte tussen het gewas kan worden gebracht, blijken deze buizen vanwege de grote uitzettingscoëfficient slechts geschikt om als primaire verwarming te gebruiken. In toekomstig onderzoek zal daarom gebruik worden gemaakt van stalen buizen.
VERSCHILLEN IN ENERGIEVERBRUIK TUSSEN GLASTUINBOUWBEDRIJVEN MET GELIJK TEELTPLAN
Ir. E. van Rijssel Ing. L. Oprel
Aalsmeer Ir. C.M.M, van Winden
Naaldwijk
Op bedrijven die deelnemen aan de LEI-opbrengstdocumentatie heeft een oriënterend onderzoek plaatsgevonden in het voorjaar van 1980. Bij dit onderzoek zijn 28 bedrijven met vroege stooktomaten en 22 bedrijven met jaarrondchrysanten betrokken. Deze bedrijven zijn éénmaal bezocht om een aantal bedrijfsgegevens op te nemen, c.q. op te vragen. De verschillen in gasverbruik bedroegen in beide groepen 10 m3 per m2 kas tussen 1 januari en 30 juni 1980. Het gasverbruik vertoonde geen relatie met de opbrengsten. Om uit de verzamelde gegevens conclusies te trekken was de groep bedrijven te klein en waren de gegevens in veel gevallen te weinig vergelijkbaar. Wel zijn aanwijzingen verkregen om verder te zoeken naar de invloed van buisligging, gevel invloed, transportleidingen, kassituering e.d. Deze aanwijzingen zijn in een deelnemersverslag verwerkt. Met de ervaring uit dit oriënterend onderzoek is een breder opgezet project voor-
267
bereid. Het waarnemingsschema is herzien om betrouwbaarder gegevens te verkrijgen, voor het registreren van kasklimaatsgegevens is apparatuur uitgezocht en aangeschaft. Om goed vergelijkbare gegevens te verkrijgen is een groep deelnemers geworven (ca. 50) met bedrijven die over de gehele teeltoppervlakte uniform zijn (vroege stooktomatenteelt). Het nu uit te voeren project is voorbereid en zal worden begeleid door een stuurgroep met daarin vertegenwoordigers van de Proefstations te Aalsmeer en Naaldwijk en vanuit de voorlichtingsdienst. Voor het verzamelen van de gegevens is een beroep gedaan op de voorlichtingsdienst en op een viertal stagiaires. Tussen planttijdstip (15 december - 2 januari) en 31 mei 1981 zullen op de deelnemende bedrijven gegevens worden verzameld, die betrekking hebben op bedrijfsop-zet en bedrijfsbeheer in energietechnisch opzicht. Deze gegevens zullen worden verwerkt en geanalyseerd. Het ligt in de bedoeling de oorzaken van verschillen in gasverbruik gedurende enkele afzonderlijke weken te analyseren. Hierbij zullen enkele weken gekozen worden met karakteristieke weersomstandigheden zoals zeer koud, zeer winderig, zacht en stil.
ENT0M0L0GIE/ACAR0L0GIE LEVENSWIJZE EN BESTRIJDINGSMOGELIJKHEDEN VAN DE BLADROLLER CLEPSIS SPECTRANA (TREITSCHKE) IN SIERTEELTGEWASSEN ONDER GLAS
M. van de Vrie Ir. J. v.d. Bos (L.H.)
Aalsmeer
Het onderzoek naar de levenswijze en het gedrag van de in kassen op roos voorkomende bladroller, in vergelijking met de in het vrije veld voorkomende vorm, wordt verricht door ir. J. van den Bos in het kader van een promotie-assistentschap van de Landbouwhogeschool te Wageningen. Aan zijn onderzoek zijn de volgende gegevens ontleend.
Winterrust kasstam
De kasstam heeft het vermogen om in winterrust te gaan, geheel verloren. Ook als deze stam in de buitenlucht gekweekt wordt, treedt nooit winterrust in. Toch slaagt een gering deel van de rupsen er in om ook in de buitenlucht de winter te overleven. Deze rupsen zijn in staat om gedurende langere tijd in leven te blijven bij temperaturen die permanent onder de ontwikkelingsdrempel (= ca. 9 C) liggen. De poppen missen dit vermogen.
Winterrust wilde stam
De wilde stam is afkomstig van brandnetel in de omgeving van Wageningen. In het veld heeft deze soort twee generaties per jaar, en overwintert als rups. De winterrust treedt in onder invloed van daglengten van ruim 16 uur of korter. Als de wilde stam in het kasmilieu gebracht wordt, treedt eveneens winterrust in zodra de daglengte kort genoeg is. Bij rupsen die op 24 augustus geboren werden, was dit reeds het geval. De verbreking van de winterrust van deze rupsen verliep echter abnormaal, waarschijnlijk als gevolg van het ontbreken van een koudeperiode in de kas: ongeveer 25% van de overwinterende rupsen stierf en van de overblijvende exemplaren vond de verpopping sterk gespreid in de tijd plaats. De verpoppings-periode duurde van 28 januari tot 15 juli. Het verschil in ontwikkelingsduur van mannelijke en vrouwelijke rupsen bedroeg daardoor 18 dagen in plaats van 3 dagen zoals bij ontwikkeling zonder winterrust. De nakomelingschap van exemplaren die in de winter en in het vroege voorjaar verpopten, ging direct weer in winterrust omdat de daglengte nog te kort was. Ook als een koudeperiode ontbreekt, kan de winterrust verbroken worden, zelfs onder korte dag omstandigheden. De indruk bestaat dat de vermeerderingscapaciteit na winterrust in het kasmilieu lager is dan
268
na de winterrust in het veld. Voor de wilde stam in het kasmilieu is het vermogen om in winterrust te gaan dus niet alleen een overbodige, maar ook een nadelige eigenschap. Toch lijkt de wilde stam zich ook in het kasmilieu, zij het op een laag niveau, te kunnen handhaven. In laboratoriumproeven bleek het mogelijk te zijn de duur van de winterrust, onder omstandigheden zonder koudeperiode, door middel van selectie te verkorten. Kennelijk is de variatie in de duur van de winterrust erfelijk bepaald. Als de wilde stam in het kasmilieu terecht komt, zal dus een selectiedruk ontstaan ten gunste van een snellere verbreking van de winterrust. Indien ook bij de wilde stam exemplaren voorkomen die het vermogen om in winterrust te gaan, geheel missen, kan deze selectiedruk leiden tot het ontstaan van een kasstam die geheel vrij is van winterrust.
Kruisingsproeven
De wilde stam en de kasstam zijn onderling kruisbaar. Ook de tweede kruisingsgeneratie is daarbij levensvatbaar. De eerste kruisingsgeneratie vertoont steeds een reactie op een daglengte die tussen de reactie van de kasstam en de reactie van de wilde stam ligt.
De sexe-lokstof van de vrouwelijke vlinders
In de open lucht werden proeven gedaan met twee soorten wijfjesvallen: met wijfjes van de wilde stam en met wijfjes van de kasstam. Het bleek dat mannetjes van beide stammen steeds in beide soorten vallen werden teruggevangen. In lege vallen (zonder wijfjes) waren de vangsten zeer gering. In vallen met synthetische sexe-lokstof waren de vangsten iets hoger dan in de wijfjesvallen. Met behulp van elektro-antennogrammen kon de reactie van de mannelijke vlinders op de sexe-lokstof van de vrouwelijke vlinders getoetst worden. De elektro-antennogrammen van de mannetjes van beide stammen bleken identiek te zijn. Dit deel van het onderzoek werd uitgevoerd door Dr. C.J. Persoons en W.J. Nooijen, Hoofdafdeling maatschappelijke technologie van TNO te Delft. De sexe-lokstof van de vrouwtjes van beide stammen bleek tenminste twee componenten te bevatten, namelijk cis-9-tetradecenylacetaat en "cis-11-tetradecenylacetaat, waarbij het cis-11 in beide gevallen de hoofdcomponent vormt. Hoogstens zou de verhouding cis-9: cis 11 in de sexe-lokstof voor beide stammen een gering verschil kunnen vertonen. Immers uit de proeven met wijfjesvallen was al gebleken dat mannetjes van de kasstam ook reageren op de sexe-lokstof van de wilde stam en omgekeerd.
Sexe-vallen in het kasmilieu
In het kasmilieu waren zowel in vallen met synthetische lokstof als in wijfjes-vallen de vangsten steeds zeer gering. Wel werd in vallen die langs de wand van de kas geplaatst waren, iets meer teruggevangen dan in vallen tussen de rozebed-den. Het verschil tussen de vangsten in de wijfjesvallen en de vangsten in de lege vallen was in de kas veel geringer dan in de open lucht. Vermoedelijk vliegen de mannetjes in de kas relatief vaak langs de wand. Blijkbaar is in het kasmilieu het systeem van langere-afstands aanlokking door middel van de sexe-lokstof gestoord, vermoedelijk als gevolg van de aard en de snelheid van de 1uchtbeweging in de kas.
Mogelijkheden voor niet-ohemisohe bestrijding
Omdat de kas voor bladrollerpopulaties blijkbaar als een 'ecologisch eiland' fungeert, zou bestrijding door middel van steriele-mannetjes-techniek wellicht perspectief bieden. Hiertoe zou, na een intensieve chemische bestrijding waardoor de populatie op een zo laag mogelijk niveau gebracht wordt, een groot aantal mannelijke vlinders dat door bestraling steriel is gemaakt in de kas losgelaten moeten worden. Ook zou gedacht kunnen worden aan de 'verwarringstechniek' waarbij een hoge concentratie synthetische lokstof in de lucht gebracht wordt, zodat de natuurlijke lokstof van de wijfjes gecamoufleerd wordt, waardoor de mannetjes hun partner niet
269
kunnen lokaliseren en geen paring optreedt. Genetische bestrijding, door het inkruisen van winterrust in kaspopulaties, biedt vermoedelijk minder perspectief omdat de wilde stam zich, ondanks het in winter-rust gaan van het grootste deel van de populatie, toch op een laag niveau zal kunnen handhaven.
Chemische bestrijding
Voor de bestrijding van bladroller in kasteelten wordt overwegend gebruik gemaakt van één van de synthtische pyrethroïden. Over het algemeen wordt hiermee een aanvaardbaar resultaat bereikt. Dat dit insekt zich ondanks de vaak intensieve bestrijding, toch in de kassen kan handhaven vindt vermoedelijk zijn verklaring in het gelijktijdig voorkomen van alle ontwikkelingsstadia. Aangezien poppen en eieren voor alle insekticiden ongevoelig zijn, zal een deel van de populatie aan de bestrijding ontsnappen indien de behandeling niet gedurende een periode van enkele weken meerdere malen herhaald wordt. Klachten over niet (meer) afdoende werking van middelen uit de groep van deze synthetische pyrethroTden bleken niet op ontwikkeling van resistentie te berusten, doch moeten vermoedelijk geweten worden aan een niet voldoende hoge frequentie van toepassing. Een andere mogelijkheid dan chemische bestrijding van de rozebladrol1er zou perspectief kunnen bieden aan toepassing van roofmijten ter bestrijding van kasspint, aangezien toepassing van synthetische pyrethroTden en andere insekticiden fataal zijn voor roofmijten.
SPODOPTERA EXIGUA OP SIERTEELTGEWASSEN IN KASTEELTEN
M. van de Vrie B. Overdevest
Aalsmeer
Deze Noctuide heeft zich- in een beperkt aantal Gerbera-, snijgroen- en chrysanten-kassen kunnen handhaven. Calamiteus optreden is dit jaar niet voorgekomen. Bestri jdingsproeven met nieuwe middelen leverden geen nieuwe perspectieven op. De combinatie methomyl + diflubenzuron bleek enige verbetering te geven bij de bestrijding door de langere werkingsduur van diflubenzuron. In chrysant moet evenwel de hoge frequentie van de behandelingen gehandhaafd worden door de snelle toename van de bladmassa.
Toepassing van een kevnpolyedewirus
Uit een larvenpopulatie van onze laboratoriumkweek kon door Dr.Ir. D. Peters, Dr. J.M. Vlak en mej. E. den Belder, Laboratorium voor Virologie van de Landbouwhogeschool te Wageningen een kernpolyedervirus geïsoleerd worden dat zeer virulent bleek te zijn. De LD 50 voor de tweede, derde en vierde larvale stadium lag bij resp. 410, 960 en 4740 polyeders per larve. De effectiviteit van een viruspreparaat werd op een kaspopulatie van S. exigua op chrysant bestudeerd. Na yerspuiting van verschillende virusconcentraties, waardoor er per cm2 blad resp. 10 , 10^ en 10 polyeders aanwezig waren, vond men na 10 dagen dat 99, 91 en 55% van de larven, die als L2 uitgezet waren, aan een polyhedrose (virusziekte) gestorven waren. In een tweede experiment werd nagegaan hoe hoog de sterfte lag bij rupsen, die als larven in het tweede- derde en vierde stadium waren uitgezet, na een bespuiting van het gewas met 10 polyeders/cm2 blad. Dit is ongeveer 10*3 polyeders/ha. Alle larven die 10 dagen later werden teruggevonden, bleken aan een polyederziekte te zijn gestorven. Uit deze resultaten kunnen we concluderen dat een bestrijding van de floridamot met een kernpolyeder goede perspectieven lijkt te bieden. Het in onze kweek gevonden virus van S. exigua blijkt genetisch te verschillen van virussen, die in S. exigua in de Verenigde Staten en Egypte zijn geïsoleerd. Ook deze isolaten zullen getoetst moeten worden op hun mogelijkheden voor de bestrijding van S. exigua.
270
Sexe-lokstoffen
Door Drs. C. van der Kraan, Instituut voor Onderzoek Bestrijdingsmiddelen, Wageningen, en Dr. C.J. Persoons en Dhr. W.ü. Nooijen, Hoofdafdeling Maatschappelijke Technologie TNO, Delft werd het onderzoek naar lokstoffen voortgezet. Er werd een stof gevonden die zeer attractief is voor de mannetjes. In een proef in een gazen kooi in de open lucht werden inderdaad een aantal uitgezette mannetjes teruggevangen. Door het vergevorderde seizoen kon deze proef niet onder optimale omstandigheden uitgevoerd en voortgezet worden. De aantallen teruggevangen mannetjes waren te gering om een definitieve conclusie toe te laten. Deze lage aantallen zullen mede veroorzaakt zijn door de lage avonden nachttemperaturen. Dit veldonderzoek wordt thans in Florida voortgezet. Proeven in kassen zijn problematisch omdat het vangeffect hier - om onbekende redenen -anders lijkt te zijn dan in het vrije veld.
LEVENSWIJZE EN BESTRIJDING VAN DE WITTE VLIEG TRIALEURODES VAPORARIORUM OP SIERTEELTGEWASSEN
M. van de Vrie Aalsmeer
In enkele proeven kon aangetoond worden dat de parasiet Encarsia formosa de witte vlieg-populatie op Gerbera (cv. 'Clementine') zeer drastisch kan reduceren. Uit een oogpunt van teeltduur en klimaatregime lijken de mogelijkheden voor E. formosa gunstig te zijn. Een belangrijk aspect is dat het blad van Gerbera geen sier-waarde heeft; een geringe beschadiging door larven van witte vlieg zou zonder twijfel geen reductie in de opbrengst of kwaliteit veroorzaken. De mogelijkheden lijken op dit moment evenwel niet gunstig te zijn voor geïntegreerde of biologische bestrijding: het voorkomen van mineervliegaantasting, aantasting door Tarsonemidae en stromijt maken het toepassen van universeel werkende middelen noodzakelijk. Dit verhindert vooralsnog introductie van Encarsia formosa. Chemische bestrijding van de witte vlieg levert over het algemeen weinig problemen op. De middelen op basis van synthetische pyrethroïden geven een uitstekend resultaat indien zij gespoten worden; bij fog-toepassing moet de interval tussen de behandelingen niet meer dan enkele dagen bedragen, omdat hiermee alleen de volwassen dieren bestreden worden en de werkingsduur zeer kort is.
ONDERZOEK NAAR BESTRIJDING VAN SCHADE DOOR TRIPSAANTASTING IN DE SIERTEELT ONDER GLAS
M. van de Vrie Aalsmeer
Aan experimenteel onderzoek aan dit project is door tijdsgebrek weinig aandacht besteed. In gevallen dat aantasting gemeld werd, is geïnventariseerd om welke soort (en) het in het betreffende geval ging. Nieuwe inzichten hebben zich daarbij niet voorgedaan. Er is een aanvang gemaakt om de bestaande kennis en gegevens in een samenvattend artikel te bundelen. Tijdsgebrek verhinderde dat een gedegen literatuurstudie over de verzamelde soorten verricht kon worden. In de praktijk worden weinig problemen met de bestrijding ondervonden: middelen op basis van synthetische pyrethroïden geven een uitstekend resultaat. Bovendien is in dit geval fog-toepassing zeer effectief en weinig tijdrovend.
271
LEVENSWIJZE EN BESTRIJDING VAN MINEERVLIEGEN IN SIERTEELTGEWASSEN
M. van de Vrie M. Boogaard
Aal smeer
De systematiek en de waardplantkeuze van de mineervliegen die in de sierteelt optreden, is zeer onduidelijk. Op chrysant komt de soort Liriomyza tri folii voor, die tamelijk polyfaag lijkt te zijn. Overgang naar Gerbera vindt meestal gemakkelijk plaats. Ook is op andere plaatsen, o.a. boon, selderij en paprika die in kassen met aangetaste chrysanten stonden sware aantasting waargenomen. De volwassen vliegen die uit de aangetaste planten gekweekt werden, waren niet te onderscheiden van de vliegen die uit chrysant werden gekweekt. Op Gerbera komt een soort voor, waarvan het overbrengen op chrysant vaak wel, maar soms absoluut niet mogelijk is. Morfologisch zijn deze vormen niet van elkaar te onderscheiden. Ook zijn zij niet te onderscheiden van de vorm die op chrysant voorkomt. De levenswijze van deze drie vormen lijkt geheel identiek te zijn: in het gedrag, de ontwikkelingssnelheid en de vermeerderingscapaciteit konden tot nu toe geen verschillen waargenomen worden. Aan deze problemen zal in 1981 veel aandacht besteed worden. Op Gerbera is de problematiek van mineervliegaantasting duidelijk afgenomen, vermoedelijk omdat op de vermeerderingsbedrijven veel meer aandacht aan de bestrijding besteed wordt. Dit is ongetwijfeld mede het gevolg van meer intensieve inspectie door de P.D., en door meer voorlichting. Chemische bestrijding is alleen mogelijk door toepassing van een strikt schema van ruimte- en gewasbehandeling met respectievelijk pyrethroïden of DDVP en dimethoaat of methamidofos. Op Chrysant is de problematiek met Liriomyza trifolii duidelijk toegenomen. Zeer veel aantasting is veroorzaakt doordat reeds in het plantmateriaal eieren of larven voorkwamen. Doordat veel telers onbekend waren met deze plaag zijn zij hierdoor verrast. De beginnende aantasting in een jong gewas wordt meestal gemaskeerd door de snelle bladtoename. In november werd uitvoer naar Engeland verboden wegens het voorkomen van larven van L. trifolii in bloemzendingen.
'•t ,n. •.
^%m Foto 1. Rijpingsvraat van de ahrysantemineervlieg Liriomyza trifolii op
bladeren. In sommige van deze plekjes worden eieren gelegd.
272
r-
De snelle vermeerdering in kassen heeft drie oorzaken: geen natuurlijke regulatie door parasieten; een zeer korte generatieduur en een hoge reproduktiecapaciteit.
Chemische bestrijding
In een aantal veldproeven werd een groot aantal middelen ter bestrijding van larven en vliegen getoetst. Op chrysant werd tegen L. trifolii de volgende reeks van middelen effectief bevonden: azinfos-methyl , acefaat, oxamyl, parathion, trichloo fon en triazofos. Alle middelen doden de jonge larven en de halfvolgroeide larven, doch in veel mindere mate de verpoppingsrijpe larven. Triazofos doodt alle larvestadia en heeft de langste werkingsduur. Geen van deze middelen heeft een afdoende werking tegen de vliegen. Door een snelle bladtoename in het begin van de teelt is een snelle opeenvolging van behandelingen gewenst, ondanks een lagere werkingsduur. Vliegen kunnen alleen bestreden worden door middel van ruimtebehandeling. Hiervoor is toepassing van een pyrethroïde (permethrin, deltamethrin)of DDVP noodzakelijk. Op Gerbera komen voor bestrijding van de larven alleen dimethoaat of metamidofos in aanmerking; de bij de chrysant genoemde middelen bezitten niet voldoende werking of vertonen fytotoxische werking. Dimethoaat en metamidofos zijn zeer fyto-toxisch op een aantal chrysantcultivars.
Biologische bestrijding
In twee veldproeven, genomen in samenwerking met de fa. Koppert te Berkel/Roden-rijs, kon aangetoond worden dat de parasiet Dacnusa siberica een zeer hoge parasitering kan veroorzaken: 95 - 98% parasitering kon aangetoond worden na het vrijlaten van deze parasiet. Het is evenwel problematiesch of een biologische bestrij-dingsmethode praktisch gerealiseerd kan worden. Als een larve geparasiteerd wordt heeft zij al een mijn gemaakt, en is de nul-tolerantie voor exportkwaliteit overschreden.
Onderzoek naar levenswijze en sohadeontwikkeling
Dr. T. Baranowski, entomoloog/fytopatholoog aan het Instituut voor Plantenziekten-kundig Onderzoek van de Academie voor Landbouwwetenschappen te Poznan, Polen, verrichtte in het kader van een studieverblijf gedurende de periode 1 augustus - 31 oktober onderzoek naar enkele aspecten van de levenswijze van L. trifolii op chrysant en op Gerbera. Aan zijn verslag zijn de volgende gegevens ontleend.
Invloed van temperatuur op ontwikkelingssnelheid
Door dagelijkse waarnemingen aan aangetaste planten bij constante temperaturen werd de invloed van die temperatuur op de duur van één generatie nagegaan. Daarbij werd gelet op eiduur, larvale ontwikkeling, verpopping en verpoppingsduur. Samengevat werden daarbij de volgende gegevens verkregen:
Temperatuur Totale duur ontwikkelingstijd
25°C 18 - 22 dagen 21°C 25 - 29 dagen 17 C 42 - 50 dagen 13°C geen ontwikkeling
Uit deze gegevens blijkt dat bij 21°C (constant) een generatie in 4 weken tot stand kan komen. Deze gegevens werden vergeleken met die, welke verkregen konden worden door de populatieontwikkeling onder kascondities gedurende de maand september en begin oktober te volgen. Het bleek dat er een zeer goede overeenkomst tussen deze gegevens bestaat, met de heersende temperatuur als referentie. Uit deze gegevens kan een eenvoudig model voor de populatiedynamiek van deze mineer-vlieg samengesteld worden. Hierbij dienen reproduktiecapaciteit en temperatuur
273
Foto 2. Mineergang van de tavve van de Chrysantemineer-vlieg L. trifolii in ahry s anteblad. Als de larve volwassen is verlaat zij de gang en verpopt in de grond.
als belangrijkste gegevens. Parasitering of andere sterfte-oorzaken komen onder kascondities niet van betekenis voor.
Invloed van insektiaiden op ontwikkeling van larven
Uit gedetailleerde waarnemingen bleek dat de eerder verzamelde gegevens over de invloed van de eerder genoemde middelen op de ontwikkeling van de larven geheel juist was.
Ontwikkeling van het schadebeeld
De groei van de larven wordt sterk beïnvloed door de temperatuur. Hieraan is gekoppeld het ontstaan van de mijnen. Het bleek dat gedurende de eerste dag na het uitkomen van de larven de mijngangen dermate klein zijn dat zij aan de niet-geoe-fende waarnemer ontsnappen. De tweede dag zijn zij echter reeds opvallend. Dit betekent dat indien er een periode is van twee dagen dat de larven zich ongestoord kunnen ontwikkelen door het ontbreken van een residu van een insekticide, er duidelijk zichtbare schadebeelden kunnen ontstaan.
274
Invloed van insekticiden op de groei van chrysant
De invloed van de volgende middelen werd op de groei van de cu l t i va rs 'Westland' en 'Spider ' nagegaan: permethrine (Ambush) 0,025%; azinfos-methyl (Gusathion) 0,10%; t r i ch loo r fon (Dipterex) 0,10%; p i r imicarb (Pir imor) 0,05%; oxamil (Vydate) 0,20%; acefaat (Orthene) 0,05% en dimethoaat (Perfekt ion) 0,10%. A l le middelen werden driemaal toegepast, n l . op 28 augustus en op 4 en 12 september. Er werd geen invloed waargenomen op de lengte van de p lanten, het aantal bladeren per p lant en op het aantal bloemen per p lan t . Acefaat veroorzaakte schade aan de bladeren van de cv. 'West land' ; dimethoaat veroorzaakte schade aan de bladeren van beide cu l t i va rs 'Westland' en 'Sp ider ' .
ONDERZOEK OVER GEÏNTEGREERDE BESTRIJDING VAN DE SPINTMIJT TETRANYCHUS URTICAE (KOCH) IN DE SIERTEELT ONDER GLAS
M. van de Vrie M. Boogaard
Aalsmeer
Invloed van roofmijten op de ontwikkeling van T. urticae op Gerbera en op chrysant
De proeven met de roofmijtensoorten Amblyseius fallacis en Metaseiulus occidenta-lis ter regulatie van Tetranychus urticae op Gerbera (cv. 'Clementine') leverden positieve resultaten op: gedurende een periode van ongeveer 6 maanden bleven prooi en roofmijten op een laag niveau aanwezig. Witte vlieg kon in deze proeven op een laag niveau gehouden worden door introductie van Encarsia formosa. Door uitval ten gevolge van Phytophthora spec, moest deze proef voortijdig afgebroken worden. In samenwerking met de firma Koppert te Berkel/Rodenrijs werd een proef met de roofmijt Phytoseiulus persimilis tegen T.urticae op chrysant opgezet. In dit onderzoek kon aangetoond worden dat roofmijten bij een lage dichtheid van de prooi zich zeer snel over grote afstanden kunnen verplaatsen. De verspreiding vond plaats in twee richtingen; in de lengterichting van de bedden, maar ook dwars op deze richting. Het is niet bekend op welke manier de paden tussen de bedden overbrugd worden. Het vrijlaten van de roofmijten vond plaats zodra de bladeren van de jonge planten elkaar gingen raken. Op dat moment was de spintdichtheid lager dan gemiddeld 1 mijt per blad. Nadere aspecten van onderzoek zullen zijn: vroegtijdige signalering van spintaantasting, stadium van het gewas in relatie tot optimale verspreiding van de roofmijt, gedrag van verschillende soorten roofmijten op chrysant, aantalsverhouding prooi : roofmijt op het moment van vrijlaten van roofmijten, gelijktijdig vrijlaten van prooi en roofmijten.
Verdeling van T. urticae over verschillende waardplanten
Er is een opvallend verschil in de verdeling van T. urticae op verschillende waard-planten: op roos worden steeds duidelijke kolonies gevormd, terwijl op chrysant en op Gerbera een meer diffuse verdeling valt waar te nemen. De oorzaken voor deze verschillen zijn niet bekend; vermoedelijk is de structuur van het blad - o.a. de dikte van de nerven - en de aard van het bladoppervlak (weinig behaard bij roos, sterk behaard blad van Gerbera en Chrysant) en de kwaliteit van het blad als voedselbron van betekenis, doch met zekerheid is hiervan niets bekend. De verdeling van T. urticae is mede gekarakteriseerd door het al dan niet aanwezig zijn van spinsel, en de mate waarin spinsel gevormd wordt bij de kolonie-ontwikkeling. Op roos, die overwegend blad met een glad oppervlak heeft, zijn de kolonies van spint-mijten zeer sterk gevonden aan de aanwezigheid van spinsel; op Gerbera en op Chrysant is de spinsel vorming veel geringer. De aanwezigheid van spinsel is van veel betekenis voor het al dan niet voorkomen van sommige soorten roofmijten. Sommige soorten, bijvoorbeeld Amblyseius fallacis en Metaseiulus occidentalis houden zich bij voorkeur op in met web overdekte kolonies; andere soorten, bijvoorbeeld Amblyseius finlandicus en A. potentillae ondervinden bij het bewegen over het blad bij-
275
zonder veel hinder van de aanwezigheid van spinsel. Zij zullen daarom nooit in dichte mijtenkolonies tussen het web aangetroffen worden. Phytoseiulus persimilis loopt vaak over de webben heen en kan daardoor veel prooi-dieren niet lokaliseren. Ook de aanwezigheid van eieren van roofmijten is een indicatie van de plaatsen van voorkomen van deze dieren; van A. fallacis en M. occidental is worden de eieren vaak in de kolonies aangetroffen. De eieren van Ph. persimilis komen meer verspreid over het blad voor, vaak afgezet tegen de nerven. Dr. D. Kropczynska, van het Instituut voor PIantenziektenkundig Onderzoek van de Universiteit van Warschau, verbleef van midden mei tot begin juli op een studiebeurs van het Internationaal Agrarisch Centrum te Wageningen op het Proefstation voor de Bloemisterij te Aalsmeer. Zij verrichtte onderzoek over de verdeling van T. urticae over de bladeren van roos en chrysant, en enkele consequenties van deze verdeling voor de effectiviteit van enkele soorten roofmijten. Zij toonde aan dat er een principieel verschil ontstaat in de verdeling van mijtenpopulaties na infectie met een beperkt aantal jonge vrouwelijke mijten, die wel gepaard hadden maar nog geen eieren hadden gelegd. Op roos ontstonden duidelijke kolonies; op chrysant ontstond een meer egale verdeling. Ook bleek dat vermeerdering op roos veel sneller plaats vond dan op chrysant. Dit verschil in hoeveelheid spinsel bepaalt voor een groot gedeelte het gedrag van de getoetste soorten roofmijten. De verdeling van A. fallacis op roos volgde de verdeling van de prooi; Ph. persimilis was meer egaal verdeeld. De regulatie door A. fallacis was op roos zeer effectief; Ph. persimilis had hier een duidelijk geringer effect. Op chrysant was de verdeling van prooi en roofmijten veel egaler over de bladeren verspreid; op deze waardplant was het effect van Ph. persimilis veel groter dan op roos en ook komt dan het effect van A. fallacis sneller tot stand. De mogelijkheden voor biologische bestrijding van spint op chrysant lijken om twee redenen voorlopig zeer beperkt: het optreden van de mineervlieg Liriomyza tri folii, en de zeer lage tolerantiegrenzen voor beschadiging door de larven van dit insekt maken een zeer intensieve toepassing van middelen die voor roofmijten desastreus zijn noodzakelijk, terwijl ook een eventuele restpopulatie van spintmijten niet geheel uitgesloten geacht moet worden.
Chemische bestrijding van T. uvtioae
Enkele nieuwe acariciden werden op hun werking tegen kasspint getoetst. Van alle getoetste middelen bleek alleen het middel NC 21 314 (Fisons Ltd., Chesterford Park Research Station, U.K.) een goede werking te vertonen. Daar van dit middel aangetoond is dat het weinig giftig is voor de soorten roofmijten Amblyseius fallacis, Typhlodromus pyri en Phytoseiulus persimilis, lijkt het mogelijkheden te bieden voor inpassing in een geïntegreerd bestrijdingsschema.
GRONDONTSMETTING BESTRIJDING PHYTOPHTHORA CRYPTOGEA DOOR MIDDEL VAN GRONDONTSMETTING
Ir. H. Rattink Aalsmeer <
Een proef werd opgezet, waarbij de effecten van stomen, methylbromide, methyl-iso-thiocyanaat (Di-Trapex) en metam-natrium (Vapam) ten opzichte van Phytophthora cryptogea zullen worden vergeleken. Na kunstmatige besmetting van vollegrond in de kas werden na een teelt Gerbera's, die voor vrijwel 100°/ aangetast werden, in begin december de grondontsmettingen uitgevoerd. De resultaten worden in het voorjaar van 1981 verwacht.
276
HOUDBAARHEID WERKING VAN ENKELE SNIJBLOEMENVOEDSELS BIJ DIVERSE SNIJBLOEMEN
L.V.J. Barendse Aalsmeer
De toetsing is uitgevoerd met bloemen die eind januari op de veiling werden ingekocht. Na een bewatering gedurende de nacht werden de bloemen de volgende dag in de vaas gezet. De snijbloemenvoedsels werden getoetst in drie concentraties, namelijk de voorgeschreven dosering, de helft minder en de helft meer.
Getoetste s n i j b l oemenvoe
1. water (controle) 2. Flora L i fe 3. Flora L i fe 4. Flora L i fe 5. Flower Care 6. Flower Care 7. Flower Care 8. Asef 9. Asef
10. Asef 11. Flora Brie ( 12. Flora Brie ( 13. Flora Brie 14. Chrysal 15. Chrysal 16. Chrysal
ï) 1) •; i
+ +
) +
sui sui sui
dsels
ker ker ker
Hoeveelheid per l i t e r
9 18 27 4,8 9,6
14,4 7
14 21 8
16 24
5,5 11 16,5
9 g g g g g ml ml ml g g g g g g
pH vaaswater
8,1 5,5 4,5 4,4 7,5 7,5 7,4 8,1 8,1 8,2 7,9 7,8 7,8 6,9 5,4 4,7
De middelen werden getoetst op de roos 'Sonia', de Freesia 'Ballerina', de tulp 'Apeldoorn' en de trosanjer 'Red Baron'. Per vaasinhoud 3 vazen per gewas.
Resultaten
F 1 De Bij het de Bij Bij con Bij mee Vol
o r a L i f e gemiddelde bloem heeft i n Flora L i fe een grotere houdbaarheid dan in water. de roos 'Sonia' b l i j k t het vaasleven kor ter te z i j n dan i n water, mede door grotere percentage k le ine bloemen en b i j IJ x de voorgeschreven concentrat ie
geringe bladverbranding na 7 dagen. de t u lp 'Apeldoorn' t reedt b i j de hoogste concentrat ie b ladvergel ing op. de Freesia ' Ba l l e r i na ' worden de bloemen b i j 1 x en IJ x de voorgeschreven
cent ra t ie geel . de roos 'Son ia ' , de t u lp 'Apeldoorn' en de t rosanjer 'Red Baron' ge ld t : hoe
r Flora L i fe wordt toegevoegd, hoe kor ter de houdbaarheid i n dagen, gens de h ier behandelde resul ta ten is de voorgeschreven concentrat ie te hoog.
F l o w e r C a r e De houdbaarheid van de gemiddelde bloem in dagen is praktisch gelijk aan water. Bij 'Sonia' kwamen behoorlijke percentages kleine bloemen voor. Bij 'Apeldoorn' knikten een aantal stelen bij 1 x en IJ keer de voorgeschreven concentratie en werd bij de hoogste concentratie het blad geler dan bij de behandeling met water. Bij 'Red Baron' kwamen de knoppen niet goed uit en was het vaasleven voor de 3 onderzochte concentraties kleiner dan bij water. Flower Care werkt als snijbloemenvoedsel negatief, behalve bij 'Ballerina'.
277
A s e f De houdbaarheid van de gemiddelde bloem in dagen is n ie t beter dan in water. A l leen de hoogste concentrat ie geeft een p o s i t i e f e f f ec t op het vaasleven. 'Sonia' en ' Ba l l e r i na ' bloeiden minder goed u i t . B i j 'Apeldoorn' in IJ x de voorgeschreven concentrat ie werd het blad geel en verschrompelde. B i j 'Red Baron' kwamen de knoppen n ie t goed open. Asef heeft geen p o s i t i e f e f f ec t op de houdbaarheid van de 4 onderzochte gewassen.
F l o r a B r i e De uitbloei van de gemiddelde bloem in Flora Brie is beter dan in water. Flora Brie geeft goede resultaten. Bij 'Sonia' trad bladverbranding op bij 1 x en IJ x de voorgeschreven concentratie. Bij de normale concentratie deed dit weinig afbreuk aan de sierwaarde. 'Apeldoorn' in IJ x de voorgeschreven concentratie had een sterkere vergeling van het blad dan bij water en de snijvlakken schrompelden ineen. IJ x de normale concentratie had een positief effect op 'Red Baron'. Flora Brie is uit houdbaarheidsoogpunt een geschikt snijbloemenvoedsel.
C h r y s a 1 De uitbloei van de gemiddelde bloem in Chrysal is beter dan in water. Bij 'Apeldoorn' bleven de stelen vrij stevig, terwijl in alle andere behandelingen de stelen slap werden. De kleur van het blad was beter dan bij de behandeling met water. IJ x de voorgeschreven concentratie geeft een positief effect bij 'Red Baron'.
Conclusie
De uitbloei van de vier onderzochte gewassen in Flora Brie en Chrysal was goed. Flora Life heeft een positief effect op de tulp 'Apeldoorn' en de trosanjer 'Red Baron', echter een negatief effect op de roos 'Sonia' en de Freesia 'Ballerina'. Flower Care heeft een negatief effect op 'Sonia', 'Apeldoorn' en 'Red Baron'. Flower Care heeft een positief effect op 'Ballerina'. Asef heeft geen effect op 'Sonia', 'Ballerina' en 'Apeldoorn'. Asef heeft een negatief effect op 'Red Baron'.
DE HOUDBAARHEID VAN ENIGE SNIJBLOEMEN IN FLORA FAST STOPMATERIAAL
L.V.J. Barendse Aalsmeer
Stopmateriaal wordt in de bloemisterij vooral gebruikt voor bindwerk. De belangrijkste materialen die als stopmateriaal gebruikt worden, zijn gaas, coniferen-groen en vooral steekschuim. Met deze laatste groep kan het hier getoetste middel Flora Fast het best worden vergeleken. Flora Fast is een as-achtige substantie, dat in de vaas aangemaakt wordt met water en waarin de bloemen kunnen worden gestoken. Er kan slechts zeer weinig water aan worden toegevoegd, omdat anders de verkregen substantie week wordt.
Opzet
Op 2 juni werden bloemen die dezelfde dag geoogst waren en ca. 4 uur water op hadden kunnen zuigen, in vazen gezet met verschillende vaasinhoud. De gewassen kwamen per gewas in een vaas en dus niet gemengd. De getoetste bloemen waren: roos cv. 'Sonia', anjer cv.'Scania' en Gerbera cv. 'Clementine'. Per gewas stonden twee vazen met elk 4 of 5 bloemen per behandeling.
Behandeling (vaasinhoud)
1. water 2. Chrysal 11 g / l 3. Oasis in water
278
4. Oasis in Chrysal 11 g/l 5. Flora Fast in water Opgemerkt moet worden dat de hier gebruikte Oasis niet vers was en dat enkele blokken al wat bruinverkleurd waren. Doordat slechts een beperkte hoeveelheid Flora Fast beschikbaar was, kon het alleen getoetst worden in water en niet met snijbloemenvoedsel.
Resultaten
Houdbaarheid in dagen Behandeling:
1. water 2. Chrysal 3. Oasis + water 4. Oasis + Chrysal 5. Flora Fast + water
gemi ddeld over 2 Sonia
11,2 12,1 5,3
11,0 2,0
vazen : Scania
8,3 9,9 7,0 8,6 6,3
Clementine
16,7 21,3 7,2
10,5 4,8
Gemiddeld
12,1 14,4 6,5
10,0 4,4
Flora Fast werkte niet prettig (erg licht materiaal) en gaf erg veel rommel.
Conclusie
Flora Fast vermindert de houdbaarheid van vooral roos, maar ook anjer en Gerbera. Oude Oasis gaf ook een houdbaarheidsvermindering. Chrysal verlengde het vaasleven in vergelijking met water. Doordat er geen afzetfase was gesimuleerd waren de bloemen op water wel zeer goed houdbaar.
LICHT REGISTRATIE VAN DE HOEVEELHEID LICHT
Ing. A. Pouwer Lent
Sinds mei 1980 is er een tuinbouwcomputer op de Proeftuin te Lent opgesteld om het kasklimaat te meten, te registreren en te sturen. In het kader van dit onderzoek is in eerste instantie aandacht besteed aan de factor licht. Daarbij is uitgegaan van de hoeveelheid straling per dag en de verdeling ervan over de maand. In Tabel 1 worden de resultaten van mei 1980 tot januari 1981 weergegeven.
Tabel 1. Globale straling boven de kas in Joules per cm2 per dag (periode mei 1980 tot januari 1981).
Aantal dagen
mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec. jan.
< 100
-----1
11 3
100 250
----2
16 13 16
251 500
-4 -3
14 10 7
10
501 1000
3 7
10 9
11 12 3 -2
1001 1500
4 7 7
12 13 3 ---
1501 2000
8 11 2 9 3 ----
> 2000
16 5 8 1 -----
dag gem.
1955 1509 1274 1236 1037 565 280 176 226
Hoewel dit slechts een overzicht is van één jaar en er per jaar aanzienlijke verschillen kunnen optreden, laat het ons zien waar we ons met het schermprogramma op
279
dienen te richten. Afhankelijk van de plantensoort en teeltwijze zal schermen noodzakelijk zijn bij stralingshoeveelheden van meer dan 1000 J/cm2 per dag. Ook weer afhankelijk van omstandigheden zal assimilatiebelichting te overwegen zijn op dagen met minder dan 250 J/cm2 per dag. Aan de hand van dit soort overzichten, liefst over meerdere jaren is het mogelijk berekeningen over het nuttig effect van genoemde maatregelen uit te voeren. Reeds afgelopen zomer bleek ons het nut van deze waarnemingen voor het verbeteren van het schermprogramma om het licht optimaal te kunnen benutten.
LICHT IN KASSEN
Ir. E. van Rijssel Aalsmeer
De 1ichttoetreding in kassen varieert sterk van bedrijf tot bedrijf. Uit metingen bleek dat 57-70% van het buitenlicht voor het gewas beschikbaar was. Met alternatieve bedekking om energie te sparen wordt nog meer licht weggenomen en blijft slechts 45-60% van het buitenlicht over. Om de invloed van constructie en bedekkingsmateriaal reeds voor de bouw te kunnen schatten is op basis van metingen en voorgaand onderzoek een rekenmodel ontworpen. Voor coördinatie van verdere licht-metingen en vervolmaking van een rekenmodel is een 1ichtmeetgroep geformeerd vanuit het IMAG, het LEI en de Proefstations Aalsmeer en Naaldwijk.
MYCOLOGIE OVERZICHT VAN PROEVEN VOOR BOTRYTIS-BESTRIJDING DOOR MIDDEL VAN RUIMTEBEHANDELING IN SNIJBLOEMEN EN P0INSETTIA
Ing. F.B. Dirkse Aalsmeer
Proef I
Behandelingen Hoeveelheid per 1000 m2
1. Onbehandeld 2. Termil H 30 rooktabletten 3. Rovral 'Fog' 1130 ml 4. Ronilan vloeibaar 475 ml
Rovral werd zonder toevoeging van draagstof verneveld. Ronilan vloeibaar werd verneveld met toevoeging van 3 1 VK2 per 1000 m2. Gebruikte apparatuur: Pulsfog K3-standaard. Behandelingsdatum 10/1/80; tijd 17.00 uur. Temperatuur tijdens de behandeling: ca. 15 C.
Poinsettia
Per behandeling zijn 10 planten met 3 à 4 schermen per plant van het ras 'Annette Hegg' genomen. Na de behandeling werden de planten ingehoesd in geheel gesloten hoezen. De beoordeling vond plaats na een bewaarperiode van 6 dagen bij 18-20 C.
Waarnemingen
De schermbladeren bleken te zijn aangetast door de schimmel Botrytis. In geval van een lichte aantasting waren alleen de bladpunten bruin. Bij sterkere aantasting waren grotere stukken vanaf de schermbladrand bruingekleurd. Op deze bruine plekken was het grijze schimmelpluis van Botrytis te zien (Tabel 1). De bloempjes waren veelal aangetast door Pénicillium (Tabel 2 ) .
280
Botrytis in Poinsettia. Links: onbehandeld Rechts: Ronilan vloeibaar 7>00 ml/1000 m2.
Tabel 1, Botrytis op het sahermblad.
Behandel ing Aantal aange-taste planten
% Aangetast schermoppervlak
5 10 20 30 <5
5 < 5
5 10
< 5 10
Aantal planten
1 2 4 3 6 2 2 3 1 5 1
1. Onbehandeld 10
2- Termil H
3. Rovral 'Fog'
4. Ronilan vloeibaar 6
Tabel 2. Pénicillium op de bloempjes.
Behandel ing
1. Onbehandeld 2. Termil H
3. Rovral 'Fog'
4. Ronilan vloeibaar
Aantal aangetaste planten
9 6
7
7
Mate van aantasting
sterk licht sterk licht sterk licht sterk
Aantal planten
9 5 1 4 3 6 1
281
Snijbloemen
Na de behandeling werden de bloemen bijgesneden en ingepakt in dunne polypropyleen hoezen. De bewaring vond plaats op water bij 4 C. Over de in emmers staande bloemen werd nog een dunne laag polyethyleen folie gelegd, dat aan de zijkant ter afsluiting in de emmers werd gestopt. Na resp. 4, 11 en 18 dagen werden de bloemen gedurende 8 uur in dezelfde verpakking bij 20 C geplaatst om een aantasting door Botrytis te bevorderen. De beoordeling vond plaats na 3 weken.
Chrysant
Gebruikte cultivar: 'Horim geel'. Aantal takken per behandeling: 15. Botrytis trad vrijwel uitsluitend op in de vorm van smet op de lintbloemen en als rotting van de bloembodem. Van de onbehandelde takken was bovendien veel blad door Botrytis aangetast. Dit was in mindere mate ook het geval bij behandeling 2. In de behandelingen 3 en 4 was het blad geheel vrij van Botrytis. Bij de waarnemingen werd het aantal gesmette bloemen geteld (Tabel 3).
Tabel 3. Aantallen
Behandeling
1. Onbehandeld 2. Termil H 3. Rovral 'Fog' 4. Ronilan vloeiba
gesmette bloemen in chrysant.
ar
Totaal aantal bloemen
57 63 68 58
Gesmette bloemen
20 3 0 0
Anjer
Gebruikte cultivar: 'William Sim'. Aantal bloemen per behandeling: 30 stuks. Op dit gewas trad Botrytis op in de vorm van smet. De kelk en/of kroonblaadjes werden bruin of verkleurden van rood naar licht/vuil rood bij zwaar aangetaste bloemen.
Tabel 4. Botrytisaantasting in grootbloemige anjer.
Behandeling
1. Onbehandeld 2. Termil H 3. Rovral 'Fog' 4. Ronilan vloeibaar
Botrytisaantasting geen
9 8
19 27
licht
12 16 7 3
zwaar
9 5 4 0
Trosanjer
Gebruikte cultivar:!'May Time'. Aantal takken per behandeling: 30 stuks. Aantasting als bij 'William Sim'. Beoordeeld werden gesprongen knoppen en bloemen.
Tabel 5. Botrytisaantasting in trosanjer.
Behandel ing
1. Onbehandeld 2. Termil H 3. Rovral 'Fog' 4. Ronilan vloeibaar
Totaal aantal gesprongen knoppen en bloemen
135 139 148 137
Aantal aangetaste knoppen en bloemen
77 68 41 4
282
Fveesva
Gebruikte cultivar: 'Aurora'. Aantal takken per behandeling: 30. Ondanks de lange bewaring zijn ook in de onbehandelde bloemen nagenoeg geen pokken ontstaan.
Proef II
Behandelingen Hoeveelheid per 1000 m2
1. Controle, onbehandeld 2. Termil H 3. Rovral 'Fog' 4. Ronilan vloeibaar
27 tabletten 1130 ml 300 ml
Rovral werd verneveld zonder extra draagstof. Ronilan vloeibaar werd verneveld met 3 1 VK2 per 1000 m2. Gebruikte apparatuur: Pulsfog K3-standaard. Behandelingsdatum: 14/2/80. Tijd: ca. 17.00 uur. Temperatuur tijdens de behandeling: ca. 15 C. Verdere proefuitvoering als Proef I.
Aantallen takken per behandeling: Chrysant 'Spider' geel 15
'Horim' w i t 15 'Westland' 15
Trosanjer 'Red Baron' 25 'Corona' 25
Waarnemingen
Alle waarnemingen staan vermeld in Tabel 6. Hieronder worden nog enige aanvullende opmerkingen geplaatst.
'Horim' Bij de behandelingen 3 en 4 verkeerden de aantastingen slechts in een beginstadium.
'Spider' In de onbehandelde takken waren de okselknoppen sterk door Botrytis aangetast. Het blad was in alle objecten vrij van Botrytis.
'Westland' Van de onbehandelde takken is ook het blad door Botrytis aangetast. Van alle behandelde takken was het blad gezond.
Tabel 6. Botrytisaantasting in diverse snijbloemen.
Chrysant
Behandeling
1 2 3 4
'Horim'
Totaal aantal bloemen
75 76 79 77
Aantal gesmette bloemen
49 31 41 38
Aantal bloemen met peper
57 14 39 26
'Spider'
Totaal aantal bloemen
103 104 103 114
Aantal gesmette bloemen
86 22 36 12
'Westland'
Totaal aantal bloemen
75 79 82 76
Aantal gesmette bloemen
68 14 53 17
283
Vervolg Tabel 6.
Trosanjer
Behandel ing
1 Onbeh. 2 Termil H 3 Rovral fog 4 Ronilan
vloeibaar
'Red Baron'
Totaal gespron knoppen bloemen 118 105 104 . 112
aantal gen en
Aantal gesmette knoppen en bloemen
61 14 16 14
'Corona'
Totaal aantal gesprongen knoppen en bloemen
111 106 90
103
Aantal gesmette knoppen en bloemen
37 31 30 24
Conclusie
De beste resultaten ter voorkoming van Botrytis worden verkregen door 300 ml Ronilan vloeibaar per 1000 m2 kasoppervlak te vernevelen.
POTGROND P0TGR0ND0NDERZ0EK
Ing. A. Pouwer Lent
straling van potgronden
In aansluiting op het voorgaande onderzoek werden ook dit jaar een aantal proeven uitgevoerd om de invloed van de bestraling van de potgrondmengsels met gammastra-len na te gaan. Naast het vaststellen van de benodigde hoeveelheid straling voor het doden van onkruiden en zaden en eventueel andere ongewenste organismen werd ook de invloed op de plantengroei nagegaan bij Primula obconica en Poinsettia pul-cherrima. Een samenvatting van de resultaten voor Primula obconica 'Aalsmeers rood', welke eind januari opgepot werd in twee potgrondmengsels A en B, volgt in Tabel 1. Beoordeling op eind maart bij begin van de bloei.
Tabel 1. Beoordeling eind maart bij het begin van de bloei.
Behandelingen Stand Bladkleur Bloei Stand Bladkleur Bloei
, onbehandeld 100 krad 250 krad
1000 krad 5,25
7,5 8,25 8,5 9
0 5 0 2
6,5 7,5 7 7,5
10 15 15 10
De beide grondmengsels laten geen verschil zien in de stand va behandelingen. Wel is er enige invloed van de behandelingen op opzichte van de onbehandelde. Een hogere dosis straling geeft De verschillen in bladkleur en bloei tussen de potgronden A en schrijven aan de samenstelling van de potgrond. In B waren kle ä 15 vol.% bijgemengd en in A eenzelfde percentage ondergrond armer is aan N, P en K. Het mengsel A geeft een betere bladkle tere bloei dan het mengsel B. Uitval van planten door bodemzie proef nagenoeg niet op. Na deze proef werd een soortgelijke ge tia pulcherrima 'Annette Hegg' rood in een potgrondmengsel. Na gelijkmatige groei bij alle behandelingen liep tegen het einde groei per behandeling uiteen. Dit is als volgt samen te vatten
284
n het gewas door de de bladkleur ten
een betere bladkleur. B zijn toe te
igraszoden voor 10 welke aanzienlijk ur en een iets lakten trad in deze start met Poinset-
een aanvankelijk van de teelt de
Poinsettia pulcherrima: grootte bij aflevering per half december 1980.
Variatie in grootte en gemiddelde grootte in cm
Onbehandeld 22 - 25 23 cm 100 krad 22 - 30 26 cm 250 krad 25 - 35 30 cm
Duidelijke grootteverschillen ten gunste van de planten in bestraalde potgrond. In deze proef is de hoogte van de plant als maatstaf genomen. De verschillen in omvang correspondeerden hiermee. Bij alle genoemde stralingshoeveelheden was de bestrijding van onkruiden afdoende. Dit geldt voor beide proeven. Voor onkruidbestrijding alleen zou men dus kunnen volstaan met 100 krad straling, maar mogelijk dat bestrijding van andere schadelijke bodemorganismen hogere doses vraagt. Onderzoek hiernaar loopt nog op het Proefstation voor de Bloemisterij. Bezwaren van invloed van de stralingsdosis op de groei van sommige planten zijn pas te verwachten als de potgrond met 1000 krad of meer behandeld wordt.
Vergelijkend potgrondonderzoek
Ten behoeve van de Saintpauliateelt was het gewenst na te gaan aan welke van twee handelspotgronden de voorkeur gegeven moest worden. Potgrond A bevatte 10 - 15% volumeprocenten kleigraszoden en 85-90% turfstrooisel en tuinturf. In potgrond B is een deel van het turfmengsel vervangen door bladgrond, waardoor dit mengsel wat luchtiger en droger is. Tijdens de teelt van vier cultivars Saintpaulia in deze mengsels traden weinig verschillen op. Ook de uitval varieerde weinig. Bij het potgrondmengsel B was de bloei van de planten iets vroeger.
Conclusie
Beide mengsels zijn goed bruikbaar. Op sommige bedrijven zal voor de winterteelt enige voorkeur zijn voor het bladgrond bevattende mengsel, waardoor in deze periode een iets betere luchthuishouding in de potgrond verkregen wordt.
POTTEN HET REINIGEN EN SCHOONHOUDEN VAN STENEN POTTEN
Ing. J.J.M. v.d. Burg Ing. L. Oprel
Ing. P.A. van Weel Aalsmeer
De Vereniging van Bloemenveilingen in Nederland wil het aanbod van sterk vervuilde potten terugdringen teneinde de consument een verzorgder produkt aan te bieden. Er is getracht op twee vragen een antwoord te vinden: - aan welke normen moeten de potten voldoen, - wat zijn de kosten en de verdere consequenties van de bestaande methoden om pot
ten schoon te houden of te reinigen.
Normen
In een vooronderzoek zijn een aantal potten met verschillende produkten uit op de veiling aangevoerde partijen gehaald en op vervuiling beoordeeld door twee keurmeesters, twee kwekers en twee consumenten. Nadat iedere pot gereinigd was, vond een tweede beoordeling plaats. Van iedere pot is een foto-opname gemaakt. Aan de hand van de beoordeling is een fotoserie samengesteld, die stenen potten in een
285
reeks van zeer vuil tot schoon toont. De landelijke Potplantencommissie van de NTS heeft hierin samen met de VBN twee grenzen aangegeven, waardoor er drie groepen zijn ontstaan: A = zeer vuil
B = toelaatbaar vuil C = schoon
In eerste instantie wil men voorkomen dat klasse A wordt aangevoerd.
Het schoonhouden
Hierbij kunnen twee methoden onderscheiden worden. De eerste methode bestaat uit het remmen van algenaangroei met behulp van chemische middelen. Hierover is nog te wenig bekend wat de werking en schadelijke effecten betreft. Daarom is deze methode buiten beschouwing gebleven. De tweede methode bestaat uit het inhoezen van de stenen potten voor het begin van de teelt. Door hiervoor donker gekleurde hoezen te gebruiken voorkomt men algengroei. Bovendien voorkomt de dichte hoes verdamping uit de buitenwand van de pot, waardoor ook geen kalkaanslag meer kan optreden. Deze methode is bedacht en toegepast door een kweker van Aechmea's. De werkmethode bij het inhoezen is nu nog eenvoudig. De hoes wordt met de hand aangebracht na het oppotten. Aan het eind van de teelt wordt de hoes in de kas weer met de hand verwijderd en op de grond geworpen. Wanneer een kap is leeggeruimd worden de hoezen bijeengeharkt en afgevoerd. Per manuur kunnen op deze wijze 718 potten verwerkt worden. Het inhoezen vergt het grootste deel van de arbeid. De hoezen kosten ca. 3,5 cent per pot (13 cm). De totale kosten bedragen 6,3 cent per pot. In de toekomst kunnen de arbeidskosten wellicht verlaagd worden door de hoezen machinaal aan te brengen. Wellicht kan de pottenfabrikant hiervoor zorgen. Een tweede mogelijkheid is het aanbrengen van een stevige, meermalig te gebruiken tweede pot met behulp van de oppotmachine. Het schoonhouden van de potten slaagt uitstekend met deze methode. Nagenoeg alle potten hadden na vier maanden teelt-duur nog een fabrieksnieuw uiterlijk. De betreffende kweker vermeldde als extra voordelen nog een lager waterverbruik en een hogere pottemperatuur, en daardoor een verkorting van de teeltduur.
Het reinigen
Voor het reinigen van potten worden over het algemeen machines gebruikt. Deze zijn beoordeeld op hun werking. De beoordeling heeft met verschillende soorten planten plaatsgevonden, teneinde na te gaan of bepaalde gewassen problemen opleveren en/ of invloed hebben op de verwerkingssnelheid. Er bestaan twee werkingsprincipes, namelijk reiniging door draaiende borstels en reiniging door het spuiten met water onder hoge druk (100 bar). Drie soorten borstelmachines zijn te onderscheiden: Eénpotsmachine : Een set van drie borstels die om een pot draaien. De pot wordt
met de hand tegen de borstels aangedrukt. Vierpotsmachine : Eén ronddraaiende borstel. Vier potten worden met behulp van
houders tegen de borstel gedrukt en krijgen een draaiende beweging. Eén persoon verwisselt de potten.
Doorstroommachine: Twee draaiende borstels. De potten worden door een kettingbaan tussen de borstels gevoerd en krijgen een draaiende beweging. Eén persoon zet potten in de machine en een tweede haalt ze er weer uit.
Van de hoge druk reinigers bestaan er twee versies, namelijk: Eénpotsmachine : Een pot wordt met de hand in de machine gedrukt. Een arm met
daarop de sproeiers draait om de pot heen. Zespotsmachine : De potten worden door een draaischijf langs twee sproeiarmen
gevoerd. Eén persoon verwisselt de potten.
Het reinigingsresultaat is in Tabel 1 met behulp van een puntenwaardering weergegeven. Om bij sterk vervuilde potten aan de laagste aanvoernorm te kunnen voldoen moet de te gebruiken machine een waardering hebben van 2 of meer.
286
TabeI 1. Reinigingsresultaat van enige pottenreinigingsmaehines bij verschillende gewassen in stenen pot.
! Nephro-lepis
Aech-mea
Stepha-notis
Cyclamen
Anthu-rium
Saint-paulia
Borstels
Eénpotsmachine Vierpotsmachine Doorstroommach i ne
Hoge druk
Eénpotsmachine Zespotsmachine
1-2 2
4-5 5
3 2-3 2
4 4
2 3
2-3 3
4-5 4
3
1 ') 1-3 ')
- ') - ')
Verklaring: 1 = zeer slecht 2 = slecht 3 = redelijk 4 = goed 5 = zeer goed ' ) = gewas beschadigd.
In Tabel 2 zijn de arbeidsprestaties bij normaal werktempo, inclusief rusttoesla-gen aangegeven, alsmede de totale reinigingskosten. Daarin zijn de kosten van machine, arbeid, water en elektriciteit opgenomen.(zie p. 288). Water- en elektriciteitskosten vormen slechts een gering deel, namelijk 1-2% van de totale kosten. Bij de berekening is uitgegaan van drie verschillende aantallen potten dat jaarlijks moet worden gereinigd. De cijfers zijn in de meeste gevallen het gemiddelde van twee machines van verschillend fabrikaat.
BESTRIJDING VAN ALGEN EN MOSSEN OP STENEN POTTEN EN BEVLOEIINGSMAT
Ing. F.B. Dirkse Aalsmeer
De proef werd opgezet in het kader van de inmiddels nog niet gerealiseerde veilingeis dat per 1 januari 1981 uitsluitend schone bloempotten aan de veilingen mochten worden aangevoerd. In deze proef werden een tweetal algenbestrijdingsmiddelen vergeleken op de volgende punten: 1. Bestrijding van algen en mossen op bevloeiingsmat bij verschillende temperatu
ren. 2. Het voorkomen van algen- en mosgroei op stenen potten bij diverse temperaturen. 3. De invloed van bevloeiingsmat-behandeling op de algen- en mosgroei op potten. 4. De invloed van de gebruikte middelen op de gewasontwikkeling van diverse pot
planten.
Opzet en uitvoering
De proef werd uitgevoerd met een drietal gewassen, te weten Kalanchoë, Begonia en Dieffenbachia. Om aanwezige algen en mossen op bevloeiingsmatten te bestrijden werden de mossen zoveel mogelijk met een boender verwijderd, waarna de mat bespoten werd. Voor de concentraties van de gebruikte middelen zie Tabel 1. De hoeveelheid spuitvloeistof was 200 ml per m2 matoppervlak. Om algengroei op de potten te voorkomen werden deze gedompeld in oplossingen van Alginex of Dimanin. Voor de concentraties van deze middelen in de dompel vloeistof zie Tabel 1. De dompeltijd was 15 minuten.
287
M m zu n> w\ l/> 3 o
TD - a O O c£3 r i - r t i/i i/i ru 3 3 ai a n o O-3" 3" _•. _•. -s 3 3 n> ro c
o < m c o O - i ' fD% O 0) 3 O -s -s -a i/i -o o -s ( t O e t -S r t l/î t/1 O </> 3 O 3 Ol r t 3 ai n 3 o 3- a> ai 3 - -•• O -•• 3 —' 3 - 3 fD _ i . n>
O-i
» » ̂ Ci
w 'rt « Cl r » .
«-ro f > .
rt-
rvj rn zn fD an l/> 3 o
- a - a o o IQ r t r t ( f l (rt fD 3 3 ai a i o o Q-3 - 3 -_ i . _ i . -s 3 3 n> n> c
a < m r o O - i ' fDC O fD 3 O - ! -S "O t/1 T3 O T rtOrt T e t Irt W O vi 3 O 3 ai rt-3 a> n g o 3- n> ai 3 - - * . O - i . 3 —• 3 " 3 fD - i . ro
=-, u M Ci
» ' n » Ci r > . r t -CCb t » .
«-
M m zn fD fD\ V> 3 O
-a -o O O cû r t- r t en in fD 3 3 ai a> o n a-3" 3" _ i . - J . -J 3 3 fD fD C
o < m c a O - i - fD» O fD 3 O -S -S T3 W D O 1 rtO r t - ï r t w tfi O c 3 O 3 ai r t 3 ai o 3 O 3 " fD ÖI T - i . O -•• 3 —• 3 - 3 ro _•. fD
<̂ » » >* Cl
» 'ci M Ci f . r t Cû r t . « •
en en en co -P» u>
-P» CO Cn OJ -P* CO
en -p» I -P» O l <X> CT>
r o r\3
i en en
H-* CO
-S Q c r - a fD 3 "
cn cn
(X) l—.
en co -P»
en <x> -P»
o en O C T t
UD -p» -P»
i—• <x> co
en -p» r o ^ J
co co
r o en
co en -p»
-P» en r o
o *>o en
co en co
CTl -P* I-» -P»
i -P* ro
cr o fD 3 --•• 3 Q_ fD
CO -P»
00 - J
'•O CA O 00 en ro
co en -e>
00 en OJ
en
en co en
7^ O (/> e t fD 3
r t
l / l
> O - î •< cr o
•p» co
r o -^ i
i r o co CO en
co co
i co co
CT) -p»
1
-p» I—» en
—J -pi
en <x>
i i c r r +
i co co
en -vj
i -P» -P*
en o
en en en co o co
<o en
r o .p»
288
Bij het dompelen van de potten gaf het dompelen in Alginex problemen. De dompelvloeistof moest constant in beweging worden gehouden, omdat het middel zeer snel uitzakte. Alle potten en bevloeiingsmatten werden op 5/12/79 behandeld. Per gewas worden nu puntsgewijs een aantal belangrijke gegevens vermeld.
Kalanahoë
Cultivar: 'Glorie van Vleuten' Aantal planten per behandeling: 25 Pot: 8 cm halfhoge, gladde en harde potten Minimumtemperatuur: 17 C Begroeiing van de mat aan het begin van de proef: sterke algen- en mosbegroeiing Stekdatum: 13/12/79.
Begonia
Cultivar: 'Schwabenland' rood Aantal planten per behandeling: 9 indien potten niet gedompeld,
15 indien potten wel gedompeld. Aantal herhalingen: 2 Potmaat: 11 cm hoge, poreuze, zachte potten Minimumtemperatuur: 18 C Begroeiing van de mat aan het begin van de proef: herhaling I matige algenbegroei-
ing, herhaling II volledig overgroeid met algen en mossen.
Oppotdatum: 10/12/79.
Dieffenbaohia piata
Aantal planten per behandeling: 15 Potmaat: 14 cm hoge, poreuze, zachte potten Minimumtemperatuur: 20 C Begroeiing van de mat aan het begin van de proef: volledig overgroeid door algen
en mossen. Oppotdatum: 10/12/79.
Waarnemingen
De gehele proef werd 16 weken na oppotten afgesloten. De resultaten worden nu per gewas weergegeven.
Kalanohoë
Alle potten en matten waren in alle behandelingen volledig overgroeid met algen en mossen. Tussen de behandelingen traden géén verschillen in bewortelirtg en groei op.
Begonia
H e r h a l i n g I Bij de begroeiing van de matten waren slechts enkele belangrijke verschillen waarneembaar. De mat die aan het begin van de proef nieuw was, bleek geheel groen van de algen. Er trad hier echter geen mosgroei op. De onbehandelde mat die aanvankelijk slechts met algen begroeid was, was nu bijna volledig overgroeid door mossen. Alleen de matten behandeld met 1% Alginex oplossing vertoonden geen mosgroei. De effecten van de mat- en potbehandeling op de potvervuiling is weergegeven in Tabel 1. Deze vervuiling is weergegeven in procenten vervuild potoppervlak en tevens in de normen ontwikkeld door Van Weel (zie "Het reinigen en schoonhouden van stenen potten" in ditzelfde jaarverslag).
289
< ->• CO
_ j . - j . -i. —j —i —J - ^ rs a =3 ' tu o 3 3 B t D i n i û f û c r o " 0 " r t 3 eu o» DJ _ J . _ i . - j . j . rü ru CD e r <-+•
=5 3 3 3 =5 rs 3 r r r r z r Q -s — ' i — ' —• —i —> — I I > i r D Q f D f D O J D J & J Z T O
3 = J 3 Z 3 X X X X Z 3 3 Z 3 & > — ' O- Q- O- =S 0> n) fü ro Q_ «• ) o o o r^ r\j
j n> ~ O- O- CL —' zs
0 0 0 0 > O J = O O I a o - a _ J . 3 _ i . 3 — . 3 —J ^ _». _ i 3 o 3 o * 3 c r t a c r c a C T 3 t û t J r t c u r D o » r D - ' - f l j - j - r ü a » - ' . a> e r 2 3 " 3 T 3 7 3 J 3 3 T t D —i. DJ—i. Qj CD Co CD DJ —i-(t) CU 3 " z s z s z s z s x z s x z s z s x r s D J
Q_ Q- Q_ CL Q- 3 O CD O CD •—» CD f—» CD CD I—'CD Q-
-i> O- -Pa O- ° a * CL -J> ° Q_ —'
H-» en •—' CO h - 'Wh- 'COI—»I—'CT i
o o o o o o o o o o o I [ I I I I I I I I I
^ c o r o a i c o u i c o a i w w ^ o o o o o o o o o o o
d > > > r o > r a > > r o >
I—TO —'I—'I—'I—i I—' I—'I—'I—' I—» O O O O O O O O O O O
[ I I I I I I I I I I
- l ^ c r i r o c o r ^ o - r ^ r v j c o G o r o c T i O O O O O O O O O O O
c o c a o c a o c o o c o c o c - j c o
as e
» ft, S
' a <y
» o Ci PJ » o 3 Kl c f ^ . » .̂ S 3
_ «5 13 en O 3 et- Ö C «• hS » C S
^ . 1 3 r~J O ^ . rt-3 ( y
«5 » 3 -
K) Ö 3 3
TO r-J
ü 3 K Cd .̂ TO w 3
01 a Pu ^ TO o _ Co 13 CQ O ^ . C+-ï». » Ci ^ ß G rt S .̂ .̂ TO ^ - J • .̂
3 «1
Ru O o
«5 TO 3
o ca DJ CD zs o_ c+ O CD O =S - !
— ' "O - J . O =S rt-
ca <
w 3
Ö r1.
» H , " - t j
TO 3 cy s Ci
290
In geen van de behandelingen trad groei remming op. Ook de wortel vorming was in alle behandelingen goed. Alleen daar waar door bezinking van Alginex bij het dompelen plaatselijk veel residu aan de binnenzijde van de pot achterbleef, ontwikkelden zich geen wortels. De kwaliteit van de planten leek hierdoor niet te worden beïnvloed.
H e r h a l i n g I I Door de te dichte stand van de planten ontwikkelde zich in geen van de behandelingen enige algen- of mosgroei van betekenis. Vergelijkingen tussen de diverse behandelingen waren dan ook niet mogelijk. In geen van de behandelingen trad groei-remming op. De wortelgroei was in alle behandelingen goed.
Dieffenbaahia
De ontwikkelingen van algen en mossen op de mat gaf hier een identiek beeld als bij herhaling I van Begonia. De aan het begin van de proef nieuwe matten vertoonden een beginnende algen- en mos-groei. De onbehandelde vuilde matten waren nu geheel door mossen overgroeid. De matten bespoten met een 2% oplossing Alginex, vertoonden een begin van mosgroei. De overige behandelingen bleken volstrekt onvoldoende. De vervuiling van de potten in de diverse behandelingen staat eveneens in Tabel 1 vermeld. Deze is weergegeven in procenten vervuild oppervlak en volgens eerdergenoemde classificatie. 4 à 5 weken na deze beoordeling bleken de verschillen tussen de behandelingen grotendeels vervaagd. Geen van de behandelingen veroorzaakte groei remming. De bewor-teling was in alle behandelingen goed. Daar waar de mat met 2% Alginex was bespoten, wortelden de planten duidelijk minder in de bevloeiingsmat door dan in de overige behandelingen.
Conclusies
Om een vervuilde mat effectief van verdere algen- en mosgroei vrij te houden voldeed alleen een bespuiting van de mat met een 2% oplossing van Alginex. Dompelen van potten in Alginex of Dimanin had een preventieve werking tegen het optreden van algengroei op de pot. Alginex leek hier iets beter dan Dimanin. Matbehandelin-gen hadden géén invloed op het optreden van algengroei op de pot. De temperatuur leek van invloed op de werking van zowel Alginex als Dimanin. Bij Kalanchoë (mini-mumtemperatuur I7°C) hadden deze middelen geen enkel effect. Alginex leek bij Dieffenbachia (minimumtemperatuur 20 C) iets beter dan bij Begonia (minimumtempe-ratuur 18 C ) . Alginex en Dimanin hadden geen invloed op de groei van de testgewassen.
BESTRIJDING VAN ALGENGROEI OP STENEN POTTEN
Ing. A. Pouwer Lent
In samenwerking met de fa. Hoechst werden een aantal proeven genomen met het middel Alginex ter bestrijding van algengroei op stenen bloempotten en zandtabletten. Ook werd hierbij gewerkt met een vrij groot aantal gewassen om eventuele schadelijkheid van het middel op de groei na te kunnen gaan. Tot een algemeen praktijkadvies zijn we nog niet gekomen. Wel is gebleken dat het middel in een aantal omstandigheden tot goede resultaten leidt, maar de factoren temperatuur, besmettingsgraad, standruimte, jaargetijde zijn nog onvoldoende gekwantificeerd. Alleen over de temperatuur tijdens de teelt kan opgemerkt worden dat deze minimaal 18 C moet bedragen om het middel te laten werken. Ook zal een behandeling van het zand of de mat op het tablet nog aangevuld moeten worden met het dompelen van de potten in een oplossing van Alginex om een aanvaardbaar resultaat te krijgen.
291
STOMEN HET STOMEN VAN DE GROND DOOR EEN POLYPROPEENCIRCUIT
W.Th. Runia Naaldwijk
In 1979 werden op een aantal bedrijven temperatuurmetingen verricht om inzicht te krijgen in het functioneren van twee polypropeen stoomsystemen wat betreft de tem— peratuurverdeling in de grond (zie Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 220). Op zandgrond werkten beide systemen goed, op kleigrond waren de resultaten wisselvallig. De twee systemen konden onderling niet met elkaar worden vergeleken, omdat deze nooit onder dezelfde omstandigheden werden gebruikt. In 1980 werden om die reden 5 afdelingen van de jubileumkas van het Proefstation te Naaldwijk voorzien van een polypropeen stoomcircuit waarbij in twee kappen systeem A werd ingegraven (geribbelde buis, wanddikte 1 mm) en in drie kappen systeem B (gladde buis, wanddikte 2 mm). Direct na de aanleg in juli werd de grond gestoomd. Met behulp van een 24-puntsschrijver werd de temperatuur geregistreerd; 8 meetpunten werden op 45 cm diepte geplaatst, 8 op 25 cm diepte en 7 op 10 cm diepte. Bij systeem A werd in beide afdelingen meteen nadat de stoomtoevoer was gestopt, op 45 cm diepte zowel als op 10 cm diepte op 2 plaatsen een temperatuur minder dan 70 C gemeten en op 25 cm diepte waren resp. 1 en 2 meetpunten onvoldoende op temperatuur. Bij systeem B was bij de eerste meting de temperatuur op 2 plaatsen op 45 cm diepte en 1 op 25 cm diepte te laag; bij de tweede meting waren 3 meetpunten op 45 cm diepte minder dan 70 C en bij de derde meting was de temperatuur van alle meetpunten goed. Er werd geen duidelijk verschil geconstateerd tussen de beide systemen, hoewel de indruk bestond dat bij systeem A het achterste gedeelte van de kas niet goed was gestoomd, omdat de zeilen plat op de grond bleven liggen gedurende de hele stoom-periode; terwijl bij systeem B de zeilen na verloop van tijd overal bol stonden. Om een duidelijker beeld van het temperatuurverloop achterin de kasafdelingen te krijgen werd daarom eind november weer gestoomd waarbij een extra set thermokoppels werd gebruikt, bestaande uit 22 meetpunten, die op 45 cm diepte achterin de afdelingen werden geïnstalleerd. De "normale" meetpunten werden op dezelfde plaatsen neergezet als in juli. Ook nu kwam geen duidelijk temperatuurverschil naar voren bij de "normale" meetpunten. Dit was wel het geval bij de extra meetpunten op 45 cm diepte. De gemiddelde temperatuur bij systeem A was resp. 48 en 50 C, bij systeem B 64, 69 en 80 C. Het totaalresultaat van deze novembermeting was beduidend lager dan van de julimeting; de grondtemperatuur was bij de start echter ook zo'n 5-10°C lager dan in juli. Drukmetingen in systeem A leverden in juli een waarde op van 0,09-0,11 ato en in november 0,12-0,13 ato; in systeem B in juli 0,12-0,15 ato en in november 0,16-0,18 ato. De druk in de aanvoerleiding was in november 0,74-0,88 ato, waarbij over een lengte van 50 meter de druk met 0,1 atmosfeer terug liep.
HET STOMEN VAN STEENWOLMATTEN
W.Th, Runia Naaldwijk
Op twee bedrijven werden temperatuurmetingen verricht met behulp van thermokoppels, teneinde een inzicht te verkrijgen in het temperatuurverloop tijdens het stomen w a n c t û û m . i A l m a t t f t n van steenwolmatten. Aangezien op één van deze bedrijven een forse aantasting van komkommerbontvirus (KV2) was waargenomen, werden de matten volvelds gestoomd om zodoende tevens de tempexplaten en het daaronder liggende plastic te ontsmetten. Na 1 uur stomen ueiiipexiJ idLeri en MCL uddrunuer nggenue p l a s t i c i e o n i b m e t i e n . na i uur stomen varieerde de temperatuur in de matten van 49-99 C, na 2 uur was d i t 91-100°C en na 3 uur u i te indel i jk 98-100 C. De temperatuur in de tempexplaten was na 3 uur etymon R9_ inn° r stomen 82-100 C
?9?
Op het andere bedrijf werden de matten in één kap vijf hoog opeen gestapeld met zoveel mogelijk ruimte tussen de matten. Na 1 uur stomen was de temperatuur 83-100 C, na 2 uur 99-100 C en na 3 uur registreerden alle meetpunten 100 C op één uitzondering na bij één meetpunt, gestoken in de onderste mat, achterin de kap, bleef de temperatuur na 3 uur stomen steken op 33°C.
293
REGISTER VAN TREFWOORDEN
Aanvoerpatroon
Algen en mossenbestri jding
Bacterieziekten
Bemesting
Bewaren
Beworteling
Bladverbranding
Bloei - Bloeibeïnvloeding - Bloeispreiding
- Bloemaanleg - Bloemknopverdroging - Daglengte
Bol- en knolbehandeling
COg-onderzoek
D i e r l i j k e parasieten - Bladroller - Floridamot - Mineervlieg - Spintmijt - Tr ips - Witte v l i eg
Energie
Gewasverwarming
Gietwater
Groei regulatoren
Grondontsmetting
Houdbaarheid
Lichtmeting
Mangaanvoorziening
Meristeemcultuur
Onderstam (roos)
294
216
114, 213, 287, 291
72
31, 95, 105, 113, 119, 138, 161, 207, 208, 233
125, 129
182
30, 67, 85, 108, 109 25, 28, 66, 82, 121, 125, 157, 164, 186, 187, 254 250 186 30, 54, 67, 79, 82, 85, 120, 156, 246, 247
27,
66,
268 270 272 275 271 271
232,
84
215
85,
276,
35, :
137
266
171,
, 284
180
, 267
192, 250
, 292
23, 33, 37, 54, 61, 68, 79, 80, 95, 115, 128, 145, 147, 151, 161, 172, 184, 206, 238, 250, 251, 252, 262, 277, 278
266, 279, 280
139
60, 74, 188, 189
224, 227
Onkruidbestrijding 114, 130, 213
Potten 285, 287, 291
Produktie 86
Prijsvorming 130, 216, 235
Scheuren 46
Schimmel ziekten - Botrytis 73, 142, 280 - Cylindrocarpon 239 - Fusarium 107, 141 - Japanse roest 87, 90 - Meeldauw 70, 235, 258 - Mycosphaerella 57 - Phytophthora 141, 189, 241, 243, 244, 276 - Stagonospora 37 - Vaatziekten 48 - Valse meeldauw 255
Sortiment 22, 41, 69, 70, 85, 101, 103, 126, 131, 152, 154, 164, 166, 175, 177, 178, 184, 190, 194, 195, 216, 256
- Klonenvergelijking 61 - Selectie 170
Substraten 48, 50, 53, 64, 95, 111, 140, 292
Teeltmethoden - Harttakteelt 57 - Jaarrondteelt 98 - Plantdichtheid 33, 247, 249 - Plantdiepte 186 - Planttijd 74 - Pluizen 74 - Tweede snee 180 - Voorjaarsplanting 29
Temperatuur 34, 69, 133, 186, 230 - Grondtemperatuur 63, 70, 80, 102, 159, 266 - Koudebehandeling 248 - Koudebehoefte 160
Verwarmde tabletten 81, 209, 213
Virusziekten 65, 114, 130, 188, 254
Voedingsfilm 48, 86
Weefselkweek 66, 97, 187, 253
Watergeefsystemen 103, 211, 215
Watergeven 229, 233
Zoutgevoeligheid 36, 86
295