bloemisterij onderzoek in nederland over - wur edepot

280
Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1980 PROEFSTATION VOOR DE BLOEMISTERIJ IN NEDERLAND Linnaeuslaan 2a, 1431 JV Aalsmeer, telefoon (02977) 2 61 51 Bezoekuren: dinsdagmiddag van 13.30-17.00 uur of na afspraak

Upload: khangminh22

Post on 20-Feb-2023

0 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Bloemisterij onderzoek in Nederland over

1980

PROEFSTATION VOOR DE BLOEMISTERIJ IN NEDERLAND

Linnaeuslaan 2a, 1431 JV Aalsmeer, telefoon (02977) 2 61 51

Bezoekuren: dinsdagmiddag van 13.30 -17.00 uur of na afspraak

INHOUD Voorwoord 9 Plaatsen van bloemisten'jonderzoek 12 Publikaties in 1980 15 Bloemeninformatiereeks 19

Achimenes - Sortiments- en teeltonderzoek 22 - Houdbaarheidsonderzoek 23

Aconitum - Bloeivervroegingsproeven 25

Allium - Bolbehandelingsproeven 27 - Be l ich t ings- en bolbehandelingsproeven 28

Alstroemeria - Voorjaarsplanting 29 - Invloed van daglengte 30 - Fosfaat-magnesiumtrappenproef bij twee cultivars 31 - Invloed van bemesting op bladvergeling in de vaas 33 - Virusziekten 33

Amaranthus - Plantdichtheidsproeven 33

Amaryllis (Hippeastrum) - Onderzoek naar het effect van verschillende nachttemperaturen

op de groei van bollen 34 - Zolen van Amaryl 1isbol1 en 35 - Zoutgevoeligheid 36 - Bestrijding tegen Stagonospora 37 - Weekendbewaring bij 'Red Lion' en 'Apple Blossom' 37

Anjer - Gebruikswaardeonderzoek sortimentsproef 1980-1981 41 - Anjerscheurproef 1979-1980 46 - Verwelkingsziekten 48 - Trosanjers op steenwol 50 - Teelt van trosanjers op steenwol 53 - Invloed van daglengte bij trosanjers 54 - Invloed van behandelingen tijdens de afzet op de houdbaarheid

van trosanjers 54 - Harttakteelt trosanjer 57 - Bestrijding van spat (Mycosphaerella dianthi) door middel van

ruimtebehandeling 57 - Virusziekten 60 - Openkomen en houdbaarheid van Colombiaanse anjers 61 - Houdbaarheid van trosanjer 'Eolo' 61

Anthurium andreanum - Klonenvergelijking 61 - Invloed van lucht- en grondtemperatuur op de bloemproduktie van

12 klonen 63 - Anthurium andreanum in steenwol 64 - Rhabdovirus 65

Asparagus setaceus (A. plumosus) - Invloed COg-dosering op kwaliteit bij snijgroen 66

3

- Vegetatieve vermeerdering 66

Aster - De t e e l t van her fs tasters onder glas 66 - Invloed van de daglengte op de b loei 67 - Houdbaarheid van Aster nov i -be lg i i 'Climax' in de vaas 68

Begonia - Uitgifte van Begonia Elatior rassen 69 - Kasklimaat en sortimentsonderzoek met Begonia Elatior 69 - Teeltonderzoek bij Begonia Lorraine met klein sortiment 70 - Preventieve behandeling tegen meeldauw 70 - Invloed van verpakking en vervoer op de ontwikkeling van bacterie-

ziekte bij 'Schwabenland' 72 - Bestrijding van Botrytis cinerea in stek 73 - Virusziekten 74

Bouvardia - Invloed ras, planttijd en pluizen op produktie en kwaliteit 74 - Invloed van daglengte 79 - Invloed van pluizen op de houdbaarheid 79 - Werking van verschillende snijbloemenvoedsels 80

Brome1 ia - Invloed van de potgrondtemperatuur op groei en bloei 80 - De bloei van Aechmea en Vriesea op verwarmde tabletbodems 81

Campanula - Daglengteonderzoek 82

Chrysant - Invloed bewortelingsmethode op groei en bloei 84 - Invloed bedverwarming op klimaat, groei en bloei 84 - Teelt van microsanten 85 - Korte dagbehandeling bij geplozen chrysanten 85 - Beoordeling chrysantencultivars 85 - Produktievergelijking van chrysanten geteeld op voedingsfilm

en in kasgrond 86 - Specifieke zouteffecten 86 - Bestrijding van Japanse roest door middel van ruimtebehandeling 87 - Invloed van fungiciden voor de bestrijding van Japanse roest op

stekproduktie van moerplanten, stekkwaliteit en stekbeworteling 90 - Het in bloei trekken van onrijp gesneden chrysanten 95 - De houdbaarheid van microsanten 95

Codiaeum - Substraatproef 95

Cordyline - Weefselkweekonderzoek 97

Cyclamen - Jaarrondteelt 98 - Afleveringsverschillen 101 - Invloed van verhoogde potgrondtemperatuur op de groei van 'Pavo' 102 - Rassenvergelijking en watergeefsystemen 103 - Wijze van bemesten 105 - Verweikingsziekte 107 - Toetsing van fungiciden voor grondbehandeling ter voorkoming

van Fusarium 107

Cymbidium - Bloeibeïnvloeding vroege Cymbidiums 108 - Bloeibeïnvloeding la te Cymbidiums 109 - Een proef met d r ie meststofconcentraties b i j Mi ni-Cymbidium

'Lancelot Evening Star ' 111 - S t i ks to f -ka l i t rappenproef b i j Mini-Cymbidium 'Showgirl Mal ibu' 113 - V i rusziekten 114 - Bes t r i j d ing levermos 114 - Houdbaarheid 115

Dieffenbachia - Stikstof- x kalibemestingsproef bij 'Exotica' 119 Duizendschoon - Invloed van de daglengte op de bloei 120 - Bloeivervroegingsproeven 121

Eremurus - Bloeispreiding 125 Freesia - Gebruikswaardeonderzoek nieuwe cu l t i va rs 126 - Houdbaarheid van het sort iment 128 - Bewaaronderzoek plantmateriaal (kralen) 129 - V i rusziekten 130 - Onkruidbestr i jd ing 130 - K w a l i t e i t - p r i j s r e l a t i e s 130

Gerbera - Sortiment 131 - Invloed van nachttemperatuur op de scheut- en bloemproduktie 133 - Verdrogingsschade 137 - Mangaanchelaattrappenproef 138 - Proef met vier grondontsmettingsbehandelingen bij Gerbera in emmers 139 - Borium- en zinktrappenproef bij Gerbera op steenwol 140 - Gevoeligheid voor Fusarium-isolaten 141 - Bestrijding van Phytophthora cryptogea 141 - Behandeling van bloemen ter voorkoming van een Botrytisaantasting

tijdens opslag en transport 142 - Houdbaarheid 145 - Invloed teelttemperatuur op de houdbaarheid 147 - Invloed van anti-transparant 'Wilt Prüf' op het gewicht na de oogst

bij 'Clementine' 151

Gypsophila - Sortimentsonderzoek 152 - Sortimentsvergelijking Gypsophila elegans en Vaccaria hispanica 154 - Invloed van de daglengte op de bloei 156 - Bloeivervroegingsproeven 157 - Bodemtemperatuur 159 - Koudebehoefteproeven 160 - Een stikstof- en kalibemestingsproef 161 - Behandeling na de oogst bij 'Bristol Fairy' 161

Hibiscus - Nieuwigheden 164 Iris - Bolbehandelingsproeven met Engelse Iris 164 Kalanchoë - Teeltonderzoek bij het sortiment 166 - Selectie bij 'Annette' 170 - Remproef bij drie geelbloeiende rassen 171

Lathyrus - Invloed van Anjer-VB op de houdbaarheid 172

Leeuwebek - Houdbaarheid van het sortiment 172

Lel ie - Rassenvergelijking 175 - Gebruikswaardebepaling voor de teelt als snijbloem 177 - Leliepraktijktest 1979 178 - Tweede snee bij Lilium longiflorum 180 - Bladverbranding bij 'Pirate' 182 - Bloembewaring van enkele rassen 183

Nerine bowdenii - Plantdiepte 186 - Teelttemperaturen 186 - Bloeispreiding 187 - Weefselkweekonderzoek 187 - Virusvrije planten 188

Passi f lora coerulea - Passifloravirus 188

Pelargonium - Virusziekten 189

Peperomia - Bestrijding van Phytophthora nicotianae in stek met behulp 189

van systemische fungiciden

Perkplanten (Eenjarigen) - Oriëntatie nieuwe rassen bij Impatiens 190 - Groei remming 192 - Uitgifte waardevolle perkplanten 194 - Gebruikswaardeonderzoek 195

Phalaenopsis - Behandeling na de oogst en de invloed hiervan op het slap

worden van de takken 206

Philodendron - Stikstof- x kalibemestingsproef bij 'Red Emerald' 207

Poinsettia - Stadiumbemesting met kalium 208 - Proef met vier concentraties van de meststofoplossing geteeld

volgens het gecombineerde bemesting-bevloeiingssysteem 208

Potplanten - De teelt op verwarmde tabletbodems 209 - Gietsystemen 211 - Algen/onkruidbestrijding 213 - Verwarmde tabletten 213 - De kosten van gietwater en watergeefsystemen 215 - Aanvoerpatroon en prijsvorming 216

Roos - Gebruikswaardeonderzoek 1980-1981 216 - Dikte onderstammen 224 - "Pen"- en "pruik"-wortels bij de onderstam 'Inermis' 227 - Watergeven 229 6

- De invloed van de temperatuur op de winterproduktie van 'Sonia' en 'Ilona' 230

- Rozen onder Hortiplusglas 232 - Proef met drie vocht- en vier stikstoftrappen 233 - Kwaliteit-prijsrelaties bij 'Motrea' 235 - Bestrijding van meeldauw 235 - Invloed van het snijbloemenvoedsel Sevaflor op de uitbloei

bij 'Sonia' 238 - Invloed van snijbloemenvoedsel op slecht behandelde 'Ilona' 238 - Invloed van stopgroen op de houdbaarheid van 'Sonia' 238

Saintpaulia - Bestrijding van voetrot veroorzaakt door de schimmel Cylindro-

carpon olidum 239

Sinningia (Gloxinia) - Voet- en wortel rot veroorzaakt door Phytophthora 241 - Vergelijking van middelen ter bestrijding van Phytophthora

nicotianae - Onderzoek naar het effect van bladbehandeling met Aliette en

Ridomil ter voorkoming van een aantasting door Phytophthora nicotianae

243

244

Stat ice (Limonium) - Invloed van l i c h t op de b loei 246 - Be l i ch t ings- en plantdichtheidsproeven 247 - Koudebehandelingen b i j bu i ten tee l t 248

Strelitzia - Invloed van de plantdichtheid op de blad- en bloemproduktie 249

Trekheesters - Groeiremming en knopaanleg bij Forsythia 250 - Invloed van verschillende snijbloemenvoedsels op de houdbaar­

heid van Prunus triloba en witte amandel 250 - Invloed van Rosal op de houdbaarheid van seringen 250 - Invloed partij-afkomst Mimosachrysal op de werking bij seringen 251 - Invloed van Rosal op de houdbaarheid van sneeuwbal 251

Tulp - Invloed afzetweg en tulpenchrysal op de uitbloei 251 - Invloed van tulpenchrysal op de houdbaarheid van 'Apeldoorn' 252

Varens - Weefselkweekonderzoek bij Nephrolepis 253 - Virus in Didymochlaena 254

V i o l i e r (Matth io la) - Herfstteelt 254 - Bestrijding van valse meeldauw 255

Zinnia - Sortimentproeven met grootbloemige Zinnia's 256

Zomerbloemen - Bestrijding van meeldauw 258 - Houdbaarheid sortimentsopplanting buitenbloemen 1980 262

Energie - Doelmatig energiegebruik in kassen 266 - Verschillen in energieverbruik tussen glastuinbouwbedrijven 267

met gelijk teeltplan

Entomologie/Acarologie - Levenswijze en bestrijdingsmogelijkheden van de bladroller

Clepsis spectrana (Treitschke) 268 - Spodoptera exigua op sierteeltgewassen 270 - Levenswijze en bestrijding van de witte vlieg Trialeurodes

vaporariorum 271 - Onderzoek naar bestrijding van schade door tripsaantasting 271 - Levenswijze en bestrijding van mineervliegen 272 - Onderzoek over geïntegreerde bestrijding van de spintmijt

Tetranychus urticae (Koch) 275

Grondontsmetting

- Bestrijding Phythopthora cryptogea door middel van grondont­smetting 276

Houdbaarheid - Werking van enkele snijbloemenvoedsels bij diverse snijbloemen 277 - De houdbaarheid van enige snijbloemen in Flora Fast stopmateriaal 278

Licht - Registratie van de hoeveelheid licht 279 - Licht in kassen 280

Mycologie - Overzicht van proeven voor Botrytisbestrijding door middel van

ruimtebehandeling in snijbloemen en Poinsettia 280

Potgrond - Potgrondonderzoek 284

Potten - Het reinigen en schoonhouden van stenen potten 285 - Bestrijding van algen en mossen op stenen potten en bevloeiingsmat 287 - Bestrijding van algengroei op stenen potten 291

Stomen - Het stomen van de grond door een polypropeencircuit 292 - Het stomen van steenwolmatten 292

Register van trefwoorden 294

VOORWOORD Het Jaaroverzicht Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1980 ligt voor u. Ook dit jaar is weer getracht in het verslag een overzicht te geven van de resul­taten van het bloemisten'jonderzoek op Proefstations en Proeftuinen in het afgelo­pen jaar. Niet alleen werd veel aandacht besteed aan het verkrijgen van onderzoekresultaten, maar ook aan het uitdragen hiervan samen met de voorlichtingsdienst. De coördinatie van het onderzoek tussen Proeftuinen en Proefstations werd verbe­terd door het starten van het overleg tussen vertegenwoordigers van Proeftuinen en Proefstation. Op deze wijze zal nog meer inhoud gegeven kunnen worden aan het ge­zamenlijke onderzoekprogramma, waarbij iedere instelling, Proeftuin en Proefsta­tion, een belangrijke schakel in de keten is. De onderzoekoutillage werd in het afgelopen jaar belangrijk verbeterd met name op de Proeftuinen. De Proeftuin te Eelde werd grotendeels gerenoveerd, in Vleuten ge­heel, in Lent werden kassen voor energiebesparingsonderzoek bijgebouwd, terwijl met een verplaatsing en volledige nieuwbouw bij de Proeftuin te Rijnsburg werd be­gonnen. Al deze verbeteringen zijn mogelijk geworden door een gezamenlijke finan­ciering ineens door het bloemisterijbedrijfsleven via het P.V.S. en het Ministerie van Landbouw. In het kader van het meerjarenplan voor het Landbouwkundig onderzoek werd ook een ontwikkelingsnota 1981-1985 voor het Proefstation samengesteld. Hierin zijn de zwaartepunten van het onderzoek in de komende jaren weergegeven. Die zijn: - inspelen door het onderzoek op de sterke kostenstijging van energie en arbeid

door arbeidsbesparing en mechanisatie. - Kwaliteit en houdbaarheid. Van groot belang ten aanzien van afzetvergroting en

versterking van onze concurrentiepositie. Dit geldt in de eerste plaats voor potplanten, maar ook voor snijbloemen.

- Assortimentsverbreding om ook hierdoor de afzet en onze concurrentiepositie te versterken.

- Milieuproblematiek: mogelijkheden vinden om onnodige belasting van het milieu door de tuinbouw te voorkomen.

Om deze zwaartepunten in het onderzoek naar behoren te kunnen aanpakken zal de on-derzoekcapaciteit moeten worden uitgebreid. Een grotere inzet van het onderzoek zal hard nodig zijn gezien de problemen die

in de praktijk ontstaan en zich zeker nog meer zullen voordoen. De druk die op het bedrijfsleven is ontstaan zal ieder bij onderzoek en voorlichting nog meer moeten aansporen zich in te zetten om zijn bijdrage ten behoeve van de bloemisterij in de komende moeilijke jaren, te leveren. Een intensievere samenwerking tussen praktijk, onderzoek en voorlichting is hier­bij van groot belang. Gelukkig is in de afgelopen jaren de basis gelegd voor deze samenwerking, waarbij N.T.S., V.B.N., V.N.B., P.V.S. en de organisaties in de groot- en detailhandel als partners van onderzoek en voorlichting optreden. Deze basis is uitermate belangrijk. We zullen elkaar in de komende jaren zeer no­dig hebben.

Ir. J. van Doesburg Directeur Proefstation voor de Bloemisterij Aalsmeer

P. v.d. Zwaard nam na bijna 40 jaar bij voorlich­ting, onderwij s en Proefstation voor de Bloemiste­rij werkzaam te zijn geweest, op 28 maart 1980 afscheid.

10

De Dagelijkse Besturen van het Proefstation te Aalsmeer en het Laboratorium te Lisse kwamen op 1 oktober 1980 voor het eerst bijeen in het kader van het streven naar nauwere samenwerking.

Dè maandelijkse V.K.C.-keur ing en die in de aula van het Proefstation te Aalsmeer gehouden worden, trokken ook in 1980 veel belangstelling.

11

PLAATSEN VAN BLOEMISTERIJ-ONDERZOEK ') PROEFSTATION VOOR DE BLOEMISTERIJ, LINNAEUSLAAN 2A, AALSMEER, TELEFOON 02977-26151

Bestuur

Kring Bloemenveilingen (VBN)

Kring Bloemist-Winkeliers Kring Bloemist-Handelskwekers

Kring Tuin- en Landschapsvoorziening Landbouwschap Ministerie van Landbouw en Visserij

Nederlandse Vereniging van Tuinbouw-studiegroepen Produktschap voor Siergewassen Vereniging voor Groothandel in Bloemkwe-kerijprodukten Landbouwschap

Directie

Directeur Adjunct-directeuren onderzoek

voorlichting

Bodem en bemesting

Hoofd

Economie, arbeidskunde en mechanisatie

Hoofd Voorlichtingsbegeleiding Bedrijfseconomisch onderzoek

Arbeidskunde Mechanisatie

Fysiologie en selectie

Hoofd Fysiologie en houdbaarheid

G. Kooy Pzn., Aalsmeer, voorzitter Ing. J. Rijksen, Maartensdijk, secretaris A.J. van Marrewijk, Maasland, penning­meester J. Vianen, Rijnsburg, 2e secretaris J.A. Groen, Marknesse E.J. van Kester, Bleiswijk J. Maarse Azn., Aalsmeer W.J.J. Kea, Amstelveen W.A.M, van Bemmel, Amersfoort J.J.A.M. Wagemakers, Tilburg G. Ibes, Oosterhout H. Ruys, Amsterdam M.J. v.d. Heuvel, Rijsenhout Ir. P.J. Stadhouders, Veenendaal Ir. R. Woudstra, Den Haag M.J. Alderden, De Kwakel, 2e voorzitter J.M. Eygenraam, Den Hoorn Ir. J.E.C. Spithoven, Den Haag

N.W. Spaargaren Ing. L. Mulder (adviserend lid)

Ir. J. van Doesburg Dr. G. Schol ten Ir. A.J. Vijverberg

Dr.Ir. R. Arnold Bik (IB) N.A. Straver M. Warmenhoven Th.J.M. v.d. Berg

Ir. T.H. Edens

Ir. E. van Rijssel (LEI) Ing. L. Oprel Ing. J.J.M. v.d. Burg (IMAG) Ing. P.A. van Weel (IMAG)

I r . J . van Doesburg D r . I r . W. Sytsema K. E l fer ink-Koster L .V.J . Barendse

S i tua t ie per 31 december 1980

11

Selectie en weefselkweek

Teelt en kasklimaat

Hoofd Snijbloementeelt

Potplantenteelt

Kasklimaat

Plantenziekten

Hoofd Mycologie

Entomologie

Virologie en meristeemcultuur

Onderzoek gewasbescherming

Algemene afdelingen

Algemene zaken

Hoofd

Statistische verwerking

Bibliotheek, publiciteit en documentatie

Hoofd Bibliotheek en fotoarchief

Fotografie

Rondleidingen en informatie

Technische dienst (intern) Hoofd Plaatsvervangend hoofd

Bedrijf

Hoofd Bedrijfsleider

Ir. L. Leffring A.C. Soede Ing. I.T. Bonninga

Ir. C. Vonk Noordegraaf Ing. W. Belgraver (anjer) Th.M. v.d. Krogt (div. snijbloemen) Ing. W. van Marsbergen (rozen) Ing. C R . van Nes (bol- en knolgewassen) Ing. M.P. Beuzenberg J. Westerhof Ir. G.A. v.d. Berg J.Ch.F. Hefkens Ing. F. Steinbuch

Dr. G. Scholten Ir. H. Rattink (IPO) M.C. Dil M. v.d. Vrie (IPO) M. Boogaard Ir. F.A. Hakkaart (IPO) J.M.A. Versluys Ing. F.B. Dirkse

L. Kniep J. Buis M. Los J.J. Benschop C. Vos-Reemst

A.L. Verlind

M.J. 't Hart

H. Stephan

G. de Wagt

E.L. Schroers J.J. Stoof J.J. van Dillewijn, W. Groeneveld, P. Okkersen

Ing. J. Bonnyai C.H. Kleinhesselink F. Akse, D. Aypassa, C.H.Th. Beelen, C I . Boer, A.G. de Bok, P. Braamhorst,

13

S.A. van Doorn, C. Gijse, T. de Haas, F. de Jonge, A. Maarsse, N. v. Maurik, G.D. van Oudenaren, H. Schüttler, J. Stammes, M.A.A. v.d. Steen, J. Tolsma, P.Th.A. Tromp, A. v.d. Wurff, J. van Zoest

CONSULENTSCHAP IN ALGEMENE DIENST VOOR DE BLOEMISTERIJ

Consulent Ir. A.J. Vijverberg Coördinatie potplanten en interne coördinatie Ing. J. Bakker Coördinatie snijbloemen en externe coördinatie Bedrijfstakeconoom Ir. T.H. Edens Administratie en tentoonstell ingszaken K. Westdijk

PROEFSTATION VOOR TUINBOUW ONDER GLAS, ZUIDWEG 38, NAALDWIJK, TELEFOON 01740-26541

Directie

Directeur Ir. E. Kooistra Plaatsvervangend directeur Ir. J.M. Jacobs

Auteurs

Teelt en kasklimaat Ing. T. Dijkhuizen Ing. A.P. v.d. Hoeven G.P.A. van Holsteijn

Fysiologie Ing. W. van Ravesteyn Ir. N. van Berkel

Bodem en bemesting Ing. C. Sonneveld M.Q. v.d. Meijs Dr.Ir. J.P.N.L. Roorda van Eysinga Ing. W. Voogt

Plantenziekten Ing. H.J.M, van Dorst (virologie) W.Th. Runia Ing. W. den Boer

LABORATORIUM VOOR BLOEMBOLLENONDERZOEK, VENNESTRAAT 16, LISSE, TELEFOON 02521-19104

PROEFTUIN RIJNSBURG EN OMSTREKEN, SANDTLAAN 98, RIJNSBURG, TELEFOON 01718-21658

Chef P. van Dijk

Auteur C. van Leeuwen

PROEFTUIN LENT, VOSSEPELSESTRAAT 10, LENT, TELEFOON 080-221658

Chef J.F.M. Evers

Auteur Ing. A. Pouwer

PROEFTUIN VLEUTEN, ALENDORPERWEG 47, VLEUTEN, TELEFOON 03406-1326

Chef G. Baas Auteurs Dr.Ir. J.J. Post

J. de Jong 14

BLOEMENTEELTPROEFTUIN NOORD-NEDERLAND, ZEVENHUIZERWEG 49, EELDE (DR), TELEFOON 05907-1288

Chef J. Sieben Auteur Ing. J. Bulthuis

VASTE KEURINGSCOMMISSIE (VKC) van de KON. MIJ. TUINBOUW EN PLANTKUNDE, LINNAEUS-LAAN 2A, AALSMEER, TELEFOON 02977-26151

Secretaris G. de Wagt

Er bestaat op het Proefstation voor de Bloemisterij in Aalsmeer de mogelijkheid tot rondleiding en bezichtiging van het kassencomplex. De rondleidingen hebben een algemeen karakter en zijn in principe bedoeld voor vakgenoten, onderwijs en vakgerichte groepen. Aanbevolen wordt een tijdige afspraak te maken met de rond­leider.

Bovendien wordt er wekelijks een bezoekmiddag gehouden van 13.30 - 17.00 uur. Jaarlijks wordt een aantal voorlichtings(mid)dagen gehouden over diverse teelten. In samenwerking met andere proefstations en instellingen wordt een uitgebreid programma verzorgd.

PUBLIKATIES 1930 PUBLIKATIES VAKBLAD VOOR DE BLOEMISTERIJ 35e JAARGANG (1980)

Arnold Bik, Dr.Ir. R. Meststofconcentraties mini-Cymbidium op steenwol Substraat, bemesting en gietwater bij Cymbidium

Barendse, L.V.J. Houdbaarheid violieren kan bijna verdubbeld worden .Nog weinig bekend over houdbaarheid zomerbloemen Flora Brie, wat is dat voor een snijbloemenmiddel? Goede houdbaarheid middelvroegbloeiende Cymbidium Goede houdbaarheid Gerberabloemen behandeling na oogst Hieltjes verwijderen bij Gerbera Snijbloemenonderzoek wordt volwassen

Belgraver, Ing. W. Gebruikswaarde anjer en trosanjer 12 38

Berg, Ing. A.J. v.d. Hoe zelf Forsythia stekken Trekheesters pneumatisch makkelijker snoeien

Levenswijze en bestrijding witte vlieg in Bouvardia Pseudomonas bemoeilijkt Forsythiateelt Nieuwigheden op mechanisatiedag trekheesters

Berg, Ir. G.A. v.d. Snijrozen op eigen wortel in steenwol op tafels Teelt van 'Sonia' op steenwolmat

15

nummer

7 35

16 23 28 29 35 40 44

pagn

47 42

38 40 23 25 36 23 93

7 23 24 25 24 27 42

5 37

32 32 42 34 28 28 29

102 47

15 27 37

1 4

5 6 7 9

11 34

33 43 32

34 37

66 34 34 26

31 30

4 28 50

35 24 26

Boer, Ing. W. den Tussen groente- en bloementeeltgrond ontsmetten Regelmatige bestrijding voorkomt slakkenschade Meer kennis van chemische onkruidbestrijding wenselijk

Bonnyai, ing. J. Aanbod verbeterde eenjarige perkplanten neemt sterk toe Waardevolle perkplanten

Burg, Ing. J.J.M. v.d. Arbeidsvoorl ichting en -besparing in rozenteelt

Dirkse, Ing. F.B. Gewasbescherming in tachtiger jaren Bestrijding van Japanse roest Bestrijding Botrytis in snijbloemen tijdens opslag en transport mogelijk 35 27

Doesburg, Ir. J. van Grotere aandacht voor Gerbera-plantmateriaal gewenst Technische ontwikkelingen bij teelt en afzet potplanten Opplanting rozerassen

Dijkhuizen, Ing. T. Houdbaarheid Hippeastrum belangrijk 18 34

Edens, Ir. T.H. WIR-premie sneller ontvangen 50 33

Hakkaart, Ir. F.A. Toetsingsmogel ijkheid anjer-etsvirus uitgebreid Rhabdovirus in Cymbidium Virusziekten in Cymbidium

Hart, M.J. 't Teelt potplanten nog volop in beweging 6 28 Explosieve groei Gerbera ondanks teleurstellende rentabili­teit Harde afspraken over aanvoer Cymbidium noodzakelijk Orchideeënteelt op Hawaii biedt wellicht mogelijkheden voor teelt in Nederland Zomerbloemendag 1980 Uniek Impatienssortiment op Proefstation Aalsmeer Alstroemeria inmiddels een volwassen produkt Veel nieuws op rozenvoorlichtingsdag Gerberadag geen verloren dag Fusariumbestrijding en energiebesparing in anjerteelt Verduisteren bij Begonia over het algemeen weinig zinvol Historische Tuin

Hoeven, Ing. A.P. v.d. Teelt van microchrysanten "Smet en peper" in chrysanten Bewortelingsmethoden bij jaarrondchrysant

Kooiman, Ing. E.J. Economische ontwikkelingen in potplantenteelt 20 26

16

2 11 21

24 34 52

10 13

22 39 40 42 44 45 46 48 51/52

1 29 36

30 32

63 44 24 32 46 28 32 34 80

24 27 48

Krogt, Th. V. ci. Bloei van duizendschoon in de wintermaanden Teeltbeschrijving Aster novi-belgii

Leeuwen, C. Van Weefselkweek zal Anthuriumkweek moeten redden Anjers op steenwol biedt problemen en perspectieven Zinnia, snijbloem voor kas- en buitenteelt Anthuriumareaal krimpt iets in Meer bloemen van weefselkweek Anthurium Rustdoorbreking bij Freesia 'Aurora' kan korter

16 23

7 22 25 39 46 48

34 35

28 26 42 32 30 36

Leliveld, Ing. H.P.J. Goed water van levensbelang 12 35

Marsbergen, Ing. W. van Gebruikswaarde kîsrozen Toekomst voor onderstam Rosa indica 'Major'?

14 44

40 32

NeSj Ing. CR. Van Freesiasortimentsopplanting in Aalsmeer Mogelijkheden tweede snee bij Li 1ium longiflorum

39 50

32 34

Oprel, Ing. L. Welke kenmerken bepalen prijs bij Freesia? 32 20

Rattink, Ir. H. Verweikingsziekten bij Cyclamen Japanse roest bij Chrysant

4 34

38 28

Roorda van Eysinga, Dr. Ir. J.P.N.L. Bladverbranding bij lelies door fluor 31

Rijssel, Ir. E. Van Berekenen van lichtdoorlating bij kassen Opbrengstverhoging bij roos mogelijk Bodem van groot belang bij rozenteelt

4 21 23

74 35 42

Sonneveld, Ing. C. Standaardisatie van analyseresultaten in glastuinbouw 37 40

Straver, N.A. Werkgroep Hydrocultuur naar W.-Duits!and Stikstofbemestings- en substraatproeven bij Codiaeum Ervaringen met teelt Anthurium andreanum op steenwol

Vonk Noordegraaf, Ir. C. Invloed van daglengte en temperatuur op bloei Calathea crocata Bloeispreiding zomerbloemen biedt groeiende omzet

Vrie, M. v. d. Levenswijze en bestrijding van mineervlieg in Gerbera en chrysant Nieuwe bestrijdingsmogelijkheden "Prunusboorder" Galmijtaantasting in Yucca aloifolia zorgvuldig bestrijden Schild-, dop- en wolluis op potplanten

2 8

48

26 32

1 12 39 39

25 24 38

45 24

32 40 30 30

17

Wat wacht glastuinbouw in de tachtiger jaren? Tuinder vraagt om inzicht en niet meer om het recept Op weg naar een doelmatiger energieverbruik Start van cursusseizoen in zicht "Energieboekhouding" voor kritisch gasgebruik Energie-onderzoek moet aansluiten op doelmatig gebruik De glastuinbouw op weg naar 2000

Weel, Ing. P.A. van Met verrolbare tabletten kan kweker vele kanten op Verbetering ruimtebehandeling door verrolbare tabletten Schone potten noodzaak of niet?

Westerhof3 J. Krul ziekte van Begonia te voorkomen door selectie van moerplanten Proef met verduistering Begonia Begonia geschikt voor jaarrondteelt?

4 15 26 35 41 48 51/52

4 19 50

8 8

43

86 57 28 26 49 32 60

82 37 82

39 42 75

OVERIGE PUBLIKATIES IN 1980

Barend.se, L.V.J. Houdbaarheidsonderzoek op het Proefstation Aalsmeer Gids voor de Nationale Bloemenvaktentoonstelling 1980; p. 127-131 Houdbaarheid van siergroen hoeft geen probleem te zijn Bloem en Blad 1(1980): 22 Houdbaarheid violieren kan bijna verdubbeld worden Bloem en Blad 11(1980): 27

Berg, Ir. G.A. v.d. The influence of temperature on winterproduction of 'Sonia' and 'Ilona' roses in Dutch glasshouses Acta Hort. 115(1980)

Bonnyai, Ing. J. Gebruikswaardeonderzoek bij éénjarige zaaibloemen in Aalsmeer Tuin en Landschap 9(1980): 26

Edens, Ir. I. H. WIR-premie sneller ontvangen 0ns Platteland 15 nov. 1980 - no. 46 De Tuinderij 25(1980): 42 De Fruitteelt dec. 1980: 1378/1379

Hakkaart, Ir. F.A. Preliminary description of a potyvirus from Vallota speciosa Neth. J. PI. Path. 86(1980): 265-275 Rickettsia-achtige organismen: een nieuw hoofdstuk in de Nederlandse plantenziek-tenkunde Gewasbescherming 11(1980): 57-63

Nes, Ing. CK. van Teelt van Lilium longiflorum in Japan; een verslag van enkele gesprekken met Dr. K. Ohkawa Proefstation voor de Bloemisterij, Aalsmeer (intern verslag)

Roorda van Eysinga, Dr.Ir. J.P.N.L. en K.W. Snrilde Voedingsziekten bij chrysant

18

Inst. Bodemvruchtbaarheid, Haren (Gr.) en Proefstation voor de Tuinbouw onder Glas, Naaldwijk, 1980, 42 pp. Nutritional disorders in chrysanthemum Pudoc, Wageningen, 1980, 42 pp.

Sonneveld, Ing. C. Effects of salinity on the growth and mineral composition of sweet pepper and egg plant grown under glass Acta Hort. 89(1979): 71-78 Invloed van ontzout gietwater op de opbrengst van aubergine en tomaat, teelt 1978-1979 Proefstation voor de Tuinbouw onder Glas, Naaldwijk; intern rapport no. 56 (1980).

Sytsema, Dr. Ir. W. Weinig schade bij spuiten met bladglans Bloem en Blad 12(1980): 9 Vase life and development of carnations, as influenced by silverthiosulphate Acta Hort. 113(1980) Studiereis naar de Verenigde Staten Proefstation voor de Bloemisterij, Aalsmeer (verslag aug. 1980: pp. 9) De houdbaarheid van Gerberarassen Proefstation voor de Bloemisterij, Aalsmeer (rapport 8, 1980: pp. 7)

voor de Groente- en Fruitteelt te Aalsmeer en de Consulent­

zijn de volgende brochures ver-

BLOEMEN INFORMATIEREEKS In de reeks bloemeninformatie van het Proefstation onder Glas en het Proefstation voor de Bloemisterij schappen voor de Tuinbouw te Aalsmeer en Naaldwijk schenen: 1. De teelt van snijgroen (Asparagus plumosa 'Nanus 2. De teelt van Anthurium (andreanum) J. v.d. Steen 3. Teelt van herfstchrysanten, 3e volledig herziene 4. Teelt van kasrozen, 6e volledig herziene druk 5. Teelt van Freesia, 3e ongewijzigde druk 6. Invloed van temperatuur en licht op groei, bloei

ming bij Freesia 7. De teelt van jaarrondchrysanten 8. Houdbaarheid van snijbloemen, L.V.J. Barendse en

Sytsema 9. Opzet van een potplantenbedrijf

10. Teelt van trosanjers 11. De bemesting van Freesia 12. Teelt van standaardanjers 13. De bemesting van chrysant 14. Teelt van gerbera 15. Teelt van 'Zomerbloemen' buiten en onder glas 16. Rassenoverzicht Amaryllis (Hippeastrum) Ing. T. 17. Teelt van Hippeastrum (Amaryllis) 18. Registratie watergeven en bemesten bij chrysant 19. Registratie watergeven en bemesten bij roos 20. Teelt van Alstroemeria

Bovengenoemde brochures kunnen besteld worden door overschrijving van het bedrag en vermelding van het gewenste nummer op girorekening 17 48 55 ten name van het Proefstation Aalsmeer of op girorekening 29 31 10 van het Proefstation Naaldwijk.

Brochures over de teelt van o.a. Nerine, Cymbidium en Trekheesters zijn in voorbe­reiding.

') C. Mol , 4e druk druk

en knolvor-

Dr.Ir. W.

Dijkhuizen

uitverkocht ƒ 7,50 ƒ 8,50 wordt herdrukt wordt herdrukt

uitverkocht wordt herdrukt

ƒ 3,50 uitverkocht ƒ 7,50 ƒ 6,--ƒ 8,50 ƒ 1 0 , — ƒ 8,50 ƒ 10,--ƒ 7,50 ƒ 7,50 ƒ 6,50 ƒ 6,50 ƒ 8,50

19

In de informât!ereeks van het Proefstation Naaldwijk en het Consulentschap voor de Tuinbouw te Naaldwijk zijn tot op heden 65 brochures verschenen. Alhoewel het ac­cent voornamelijk op de teelt van groenten en fruit ligt, kunnen deze brochures ook voor bloementelers van belang zijn.

1. Plantenfysiologie in de tuinbouw, Ing. D. Klapwijk 7. Samenvattingen van meet- en beoordelingsrapporten van gas­

gestookte ketel installaties, J. Meijndert 16. Schaduwbepalingen, Ing. T. Dijkhuizen 17. Watervoorziening bij teelten onder glas, Ing. J.J. van

Schie en R. de Graaf, 2e gewijzigde druk 18. Cultuurtechnische aspecten van de inrichting van glastuin­

bouwbedrijven 20. Lichtafhankelijke klimaatregeling voor kassen, Ir. D. Bok-

horst, A. van Drenth en G.P.A. van Holsteyn 22. Toepassing van herbiciden in de glastuinbouw, Ing. W. den

Boer 23. Toepassing van aardgas voor verwarming en C02-toediening

3e druk 24. Straling en watergift, 2e druk 25. Beter overweg met de klimaatregeling 26. Minimale en optimale bedrijfsgrootte in de glastuinbouw,

A.J. Schoppers 28. Meet- en stooktechniek voor de glastuinbouw, Ing. J. Meijn­

dert en J.B. Verweer 30. Samenwerking van glastuinbouwbedrijven, Ing. J.P. Bakker 31. Vergelijkende 1ichtmetingen, in een venlo-warenhuis aan

hoge-druk-kwik-jodidelampen gemonteerd in reflectoren van Philips en van Poot-Electra

32. Broom in grond en gewas, een literatuurstudie, Dr.Ir. P.J.N.L. Roorda van Eysinga

33. Energiebesparing in de glastuinbouw, Ing. J. Meijndert, J.B. Verveer en Th.J.M. v.d. Meer

34. Kunstlicht in de tuinbouw, Dr.Ir. P.J.A.L. de Lint 38. Klimaatregeling, Th.J.M. v.d. Meer 40. Voedingsoplossingen voor het telen in steenwol, Ing. C.

Sonneveld en Ing. S.J. Voogt 43. Komkommerteelt op steenwol 44. Het samenstellen van voedingsoplossingen voor de teelt

van komkommers op steenwol, Ing. C. Sonneveld en Ing. S.J. Voogt

50. Waterkwaliteit en waterbehandeling voor de glastuinbouw 51. Arbeid, arbeidsbegroting en werkregeling, Ing. A.T.M.

Hendrix 52. Aspecten van het bui s ra il systeem 57. Het berekenen van voedingsoplossingen voor plantenteelt zon­

der aarde 61. Bedrijfsvoeringvoorbereiding 65. Telen in potdichte kassen

uitverkocht

ƒ 2,50 ƒ 25,—

uitverkocht

uitverkocht

uitverkocht

uitverkocht

uitverkocht uitverkocht uitverkocht

uitverkocht

ƒ 3,50 ƒ 4 , -

uitverkocht

ƒ 4,50

uitverkocht ƒ 4,50 ƒ 7,50

uitverkocht ƒ 7,50

ƒ 15,— ƒ 3,50

uitverkocht ƒ 7,50

ƒ 5,~ ƒ 6,~ ƒ 6,~

Bestellingen door overschrijving van het te betalen bedrag met vermelding van het gewenste nummer van de brochure op girorekening 29 31 10 ten name van het Proef­station Naaldwijk, Zuidweg 38, Naaldwijk. Gehele of gedeeltelijke overname van het in deze uitgave gepubliceerde uitsluitend met toestemming van een van de beide proefstations (afdeling publiciteit).

In de reeks bloemeninformatie van het Laboratorium voor Bloembollen Onderzoek B.0.) te Lisse zijn de volgende brochures verschenen:

:L.

1. De snijbloementeelt van bolirissen 2. Bouw en inrichting van bollenschuren

20

AS 01 AS 02

ƒ 12,50 ƒ 8,-

3. Het gebruik van palletkisten bij de bloembollenteelt 4. De trek van tulpen op kisten 5. De bloementeelt van g ladio len

AS 03 ƒ 6,50 AS 04 ƒ 5,50 AS 05 ƒ 7 , —

Bovengenoetnde brochures kunnen besteld worden door overschrijving van het bedrag en vermelding van de code - opgenomen achter de titel - op girorekening 33 67 73 ten name van het Laboratorium voor Bloembollen Onderzoek te Lisse.

Nog verkrijgbare uitgaven van het Proefstation Aalsmeer:

Rapport no. 6. Voorbehandeling van anjers. Dr.Ir, W. Sytsema

Rapport no. 7. Praktische toepassing van anjer-VB. Dr.Ir. W. Sytsema

Rapport no. 8. De houdbaarheid van Gerbera-rassen. Dr.Ir. W. Sytsema

Gebruikswaardeonderzoek/rassenvergelijking bij Eenja­rige Perkplanten. Ing. J. Bonnyai Gietwater in de potplantenteelt. Ing. L. Oprel Rassenlijst Impatiens. Ing. J. Bonnyai De bloemproduktie van Gerbera. Ir. L. Leffring Bloemproduktie bij Als.troemeria 'Walter Fleming'. Ir. C. Vonk Noordegrä'äf

Deze uitgaven kunnen besteld worden door het overmaken van het vermelde bedrag op girorekening 17 48 55 ten name van het Proefstation Aalsmeer.

Nederland

ƒ 5 , —

ƒ 5 , -

ƒ 5 , -

ƒ 5 . » ƒ 5 , — ƒ 5 , -ƒ10,—

Buitenland

ƒ 10 ,—

ƒ 10 ,—

ƒ 10 ,—

ƒ 1 0 , " ƒ 1 0 , -ƒ 1 0 , " ƒ 2 0 , "

ƒ 1 0 , - ƒ 2 0 , —

In september 1980 werd met de bouw van deze kassen voor energiebe­sparend onderzoek gestart.

21

ACH IMENES SORTIMENTS- EN TEELTONDERZOEK MET ACHIMENES

Het sortiment

Ing. A. Pouwer Lent

In Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 19 is een overzicht gegeven van het aanwezige sortiment van ruim 50 cultivars. In 1930 kwamen er nog enkele bij, die we kregen door bemiddeling van Dr.Ir. C. Broertjes van het I.T.A.L. te Wageningen. Nu we het merendeel van het sortiment in twee seizoenen hebben zien groeien en bloeien is er in overleg met een kleine groep deskundigen van onderzoek, voorlich-tings- en kwekerszijde besloten teeltproeven op grotere schaal uit te voeren met de volgende cultivars: Blauw bloeiend : Early Arnold

India Cascade Violet Night

Roserood bloeiend : Fashionable Pink Wiener Waltzer Flamenco Tarantella Pink Attraction

Kleinbloemig rood : Rosenelfe Coccinea

Gebleken is dat de meeste hiervan vroeg bloeien en goede teelt- en afzeteigen-schappen hebben. Enkele van deze zijn meer geschikt voor latere teelt in de zomer en moeten nog nader getoetst worden op hun geschiktheid voor de handel. Nagenoeg het hele sortiment is betrokken geweest bij een houdbaarheids- en trans-portonderzoek, dat uitgevoerd werd op het Proefstation voor de Bloemisterij te Aalsmeer door de heer J. Westerhof. Het hele sortiment wordt op kleine schaal in stand gehouden voor eventueel verede-lingsonderzoek. Daar elke cultivar bepaalde eigenschappen draagt die van belang kunnen zijn voor het verkrijgen van een betere cultivar door kruisen, worden de eigenschappen van elke cultivar zo goed mogelijk nagegaan. Uit het kasklimaatonderzoek blijkt dat de optimale temperatuur voor de uitgeselec­teerde cultivars ligt bij ca. 18°C minimum, 's nachts en ca. 21°C overdag. Een lagere minimum temperatuur van ca. 15°C geeft in de voorjaarsmaanden een ver­lating van de bloei van ca. 10-15%, zodat de voordelen van een lager energiege­bruik wegvallen tegen een langere teeltduur. Tijdens het bewortelen van het stek of de rhizomen is een temperatuur van ca. 21 C minimaal gewenst. Oppotten in december of januari geeft nagenoeg geen verschil in bloeitijd. Blijk­baar is de lichthoeveelheid beperkend voor het in bloei komen. De eerste afleve­ring valt steeds midden maart. Later in het seizoen neemt de teeltduur af tot 8 à 10 weken voor de genoemde cultivars.

Het telen van de rhizomen

Uit het onderzoek blijkt dat men vroeg moet beginnen (april) met het opzetten van de planten voor de rhizomenteelt. Men moet dan potgrond met vrij veel zand gebrui­ken om gemakkelijk oogsten mogelijk te maken. Het oogsten dient in september/okto­ber plaats te vinden, nadat de planten enige tijd droog gestaan hebben en groten­deels verdroogd zijn. De bewaring van de rhizomen dient dan plaats te vinden bij ca. 25 C gedurende ca. 3 maanden. Begin januari kan dan de uitzaai weer plaatsvin­den voor de volgende teelt. Het bewaren van de rhizomen in niet geoogste toestand is mogelijk door b.v. plan­ten in kistjes te telen, deze droog te zetten en bij ca. 25°C gedurende genoemde

22

tijd te bewaren. De opkomst hiervan is meestal nogal wat later en het oogsten van de rhizomen voor de volgende teelt is wat moeilijker. Per cultivar is er vrij veel verschil in het aantal rhizomen dat per plant geoogst kan worden. Afsluitend onder­zoek met de definitief te kiezen cultivars is op dit punt nog nodig.

HOUDBAARHEIDS0NDERZ0EK BIJ ACHIMENES

J. Westerhof Aalsmeer

Ing. A. Pouwer Lent

Op het Proefstation te Aalsmeer is de houdbaarheid van 36 Achimenes-rassen onder­zocht. In de proef is gelet op 4 facetten van houdbaarheid, te weten: 1. De mate van bloembeschadiging tijdens de afzetfase, 2. De invloed van handelingen tijdens de afzet op de bloei, 3. De bloeirijkheid en de bloeiduur van de plant, 4. De bloeiduur van individuele bloemen.

Opzet

Op 7 mei 1980 is de proef begonnen. Van ieder ras waren zes planten aanwezig. Drie planten werden van Lent naar Aalsmeer vervoerd, en onmiddellijk op schotels ge­plaatst. De andere planten hebben één week lang behandelingen ondergaan die over­eenkwamen met de normale veiling- en verkoophandelingen. Hierna zijn ook deze planten op schotels op een N.N.W.-gelegen vensterbank ge­plaatst. Van maandag tot vrijdag werd naar behoefte water gegeven; er werd niet bijgemest. Toen de sierwaarde van de planten sterk verminderd was, is de proef be­ëindigd.

Resultaten

Bloembeschadiging tijdens de afzetfase Onmiddellijk na aankomst in Aalsmeer is beoordeeld, hoe de bloemen het transport hebben doorstaan. De bloemen van de kleinbloemige A. coccinea waren licht bescha­digd. Van alle andere rassen waren de bloemen matig tot zwaar beschadigd. Deze bloemen hadden dan ook vrijwel geen sierwaarde meer. Gekleurde bloemknoppen wer­den vrijwel niet beschadigd. Dit betekent dat open bloemen die op de planten aan­wezig zijn, als ze verkocht worden, alleen van belang zijn voor de handelaar en de consument om de bloemkleur en bloemvorm te herkennen.

Invloed van handelingen tijdens de afzet op de bloei Door vergelijking van het aantal open bloemen over een periode van 9 weken van de planten die wel (A) en geen (B) afzetfase hebben doorgemaakt, is de invloed hier­van op de doorbloei van de rassen onderzocht. De resultaten staan vermeld in Tabel 1. De handelsfase blijkt een nadelige invloed te hebben op de bloei van Achimenes. Alleen bij de rassen 'Elke Michelssen', 'Cascade Cocade' en 'Flamenco' nam het aantal bloemen bij behandeling B toe in de week nadat de planten op de vensterbank geplaatst waren. Na 5 weken waren de verschillen vrijwel verdwenen, behalve bij

Bloeirijkheid en bloeiduur Door regelmatig het aantal bloemen per plant te tellen is de bloeiduur en de bloei­rijkheid van de rassen bepaald. Bij de grootbloemige rassen liep het gemiddelde aan­tal bloemen uiteen van 7,3 (A. longiflora 'Margarita) tot 71,2 ('Tarantella'). Veertien rassen bloeiden mst meer, 5 rassen met minder dan de helft van het gemid­delde aantal open bloemen per plant (27,6). De rassen die het rijkst bloeiden, bloeiden doorgaans ook lang door. Ook hier wa­ren de verschillen zeer groot. Vier rassen waren na 7 weken uitgebloeid (gemid-

23

deld minder dan 5 bloemen per plant), terwijl 'Tarantella' en 'Tango' van de proef nog met resp. 105 en 70,8 bloenen per plant bloeiden.

aan het eind

bel 1. Invloed van de afzetfase op de bloei. Vermeld zijn de gemiddelde aantal­len bloemen over een période van 3 weken bid 36 rassen. Per behandeling waren 3 planten Van ieder ras aanwezig.

Teldatum (Weeknr.) Gemiddeld aantal bloemen per teldatum W 20 W 21 W 23 W 25 W 27 W 29

Gemid­deld

a. zonder handelsfase b. met handelsfase vermindering in pro­centen

Bloeiduur van de individuele bloem Van twee planten van ieder ras is tweemaal de bloeiduur van één bloem bepaald (respectievelijk vanaf 3/6/80 en 4/7/80). Hiervoor werd uitgegaan van een bloem­knop die nog net gesloten was. Deze werd zoveel mogelijk dagelijks beoordeeld. Bloemen van Achimenes kunnen meer dan 30 dagen bloeien. De verschillen tussen en binnen de rassen waren zo groot dat niet gezegd kon worden van welke rassen de bloemen kort of lang bloeien. De bloemen van vooral de rose bloeiende rassen ver­kleurden sterk als de bloemen ouder werden.

Overige waarnemingen Van vrij veel rassen is de stevigheid van de scheuten onvoldoende. Hierdoor gaan de scheuten tijdens het vervoer hangen. De sierwaarde van deze rassen en van ras­sen die na het in bloei komen min of meer sterk gaan strekken is zeer gering. Dit was het geval bij 'Harvey Shirly Fire Glow', 'Braunschweig', 'Lüneburg', 'Erlkö­nig', 'Cascade Evening Glow', 'Viola Michelssen', A. longiflora 'Margarita' en 'Michelssen Blau'.

Achimenesrassen met te slappe of te lange scheuten hébben geen sier­waarde. Links 'Flamenco', reohts 'Cascade fashionable pink'.

24

Conclusies

Lettend op al de rassen moe de grootbloem houdbaar zijn houdbaarheid Rassen met si periode sterk voor de teelt remmen. Gezie ten de plante De handelsfas Het verkleure de plant. Gezien de ver dit aspect va

,e in dit verslag vermelde positieve en ne t gezegd worden, dat de kleinbloemige A. c ige rassen 'Flamenco', 'Tarantella', 'Indi . Een redelijke houdbaarheid hebben 'Haban van de overige rassen was onvoldoende, appe scheuten en/of rassen waarvan de scha

strekken zijn uit het oogpunt van houdbaa .. Door hierop te letten bij de rassenkeuze n de ernstige beschadiging van de bloemen n met weinig open bloemen geveild worden. ,e is nadelig voor het latere uitbloeien va n van de bloemen tijdens de bloei is nadel

gatieve eigenschappen van occinea en 'Rosen Elfe' en a' en 'Repelsteeltje' goed era' en 'Lol 1ipop'. De

uten tijdens de consumptie-rheid niet aan te bevelen

vervalt de noodzaak van tijdens de handelsfase moe-

n Achimenes. ig voor de sierwaarde van

schillen in bloeiduur van de individuele bloem is nader onderzoek naar n de houdbaarheid gewenst.

ACONITUM BLOEIVERVROEGINGSPROEVEN MET ACONITUM

In voorafgaande jaren is uit proeven gebleken, dat het door gebruik te maken van rol kassen mogelijk is. Omdat kwamen over de mogelijkheden van vervroeging in de vas volgende proeven het vervroegen met gebruikmaking van het bewaren (bij drie verschillende bewaartemperaturen in de kas. Er werden vijf partijen Aconitum napellus, lus 'Bressingham Spire' en één partij Aconitum napellu Ook werd de invloed van assimilatiebelichting nagegaan vember 1978 geplant en onder glas werd dit op 19 maart Op 12 maart werd de rol kas over de buiten geplante kno temperaturen waren + 2S 0 of - 2 C.

Resultaten

C. v. Leeuwen Rijnsburg

vervroegen van Aconitum er uit de praktijk vragen

te kas, hebben we in de rol kassen vergeleken met

gevolgd door uitplanten één partij Aconitum napel-s 'Spark's Variety' beproefd.

Buiten werd er op 17 no-1979 gedaan.

H e n heen gerold. De bewaar-

Tabel 1. De invloed van plant- en bewaarrnethoden en assimilatiebelichting op de kasperiode van Aconitum.

Par­tij

1. 2. 3. 4. 5. 6.

Cultivar

A. napellus A. napellus A. napellus A. napellus A. napellus

Aanvan Rol kas Be­licht

30/5 28/5 15/5 30/5 30/5

A. 'Bressing­ham Spire' 30/5

g van de

Onbe­licht

31/5 30/5 15/5 28/5 21/5

30/5

oogst Vaste kas + 2°C 0°C

28/5 8/6 28/5 8/6

28/5 8/6

- 2°C

8/6 8/6

8/6

Kasdagen Rol kas Be- Onbe­licht licht

93 93 88 93 72 72 88 86 88 86

93 93

Vaste kas + 2°C 0°C -2°C

86 86 86 86 86 86

86 86 86

De oogst van Aconitum napellus partij 3 viel aanmerkelijk eerder dan die van de overige selecties en cultivars. Het toepassen van assimilatiebelichting had geen vervroegend effect. De knollen, die bij + 2 C bewaard en op 19 maart (één week na

25

het overrollen van de kas) geplant werden, ha lijke spruit, wat bij de knollen, die bij 0°C geval was. Doordat de spruitgroei al enigszin de bollen werd de aanvang van de oogst ook ie bewaartemperaturen. In aantal benodigde kasda bewaarde partijen, die op 19 maart geplant we dan de buiten geplante knollen waar later het temperatuur was na een week natuurlijk wel be tal benodigde kasdagen bij de bewaarde knolle van de buitengeplante partijen uit de bus is kregen zijn, wanneer het mogelijk was geweest ten als de kas werd overgerold. Dit was echte te nat was.

Tabel 2. De invloed Van assimilatiebelichting, plant- en bewaarmethoden op het aantal bloemtakken per knol van Aconitum.

dden bij het planten reeds een behoor-en bij - 2 C bewaard waren, niet het

s op gang was bij de bij + 2°C bewaar-ts eerder bereikt dan bij de overige gen maakte het echter niets uit. De rden, hadden minder kasdagen nodig

glas overheen gerold was. De grond-hoorlijk gestegen, waardoor het aan-n wel iets geflatteerd ten opzichte gekomen. Een eerlijker beeld zou ver-

de knollen op dezelfde dag te plan-r onmogelijk omdat de grond toen veel

Partij

1. 2. 3. 4. 5. 6.

Cultivar

A. napellus A. napellus A. napellus A. napellus A. napellus A. 'Bressing-ham Spire'

Rol kas Belicht

0,88 0,86 0,95 0,82 0,86

0,95

Onbel

0,88 0,84 0,99 0,75 0,68

0,86

icht Vaste + 2èC

0,75 0,90

0,95

kas 0°C

0,92 0,71

0,80

- 2°C

0,94 0,86

0,88

Wat het aantal bloemtakken per knol betreft, maakte het weinig verschil of ze bui­ten geplant en vervolgens onder glas kwamen of dat ze gelijk onder glas geplant werden. Tussen de verschillende bewaartemperaturen werden geen betrouwbare ver­schillen in aantal takken per knol waargenomen.

Tabel 3. De invloed Van assimilatiebelichting en plant-gemiddelde tak- en troslengte van Aconitum.

en bewaarmethoden op de

Par­tij

1. 2. 3. 4. 5. 6.

Cultivar

A. napellus A. napellus A. napellus A. napellus A. napellus A. 'Bressing ham Spire'

Gem. taklenqt Rol kas Be­licht

156 139 133 156 136

162

Onbe­licht

144 122 107 138 125

156

e in cm Vaste + 2èC

138 136

148

kas 0UC

143 135

150

- 2°C

136 121

152

Gem. troslengte in cm Rol kas Be­licht

48,9 42,3 28,9 50,7 28,9

47,2

Onbe­licht

41,1 34,9 25,6 41,3 25,7

47,9

Vaste + 2ÖC

51,1 39,0

40,4

kas 0°C -2°C

40,0 37,6 38,6 36,3

42,3 46,4

Onder de belichting nam de tak- en troslengte behoorlijk toe. Hoe kouder de Aconi­tum napellus bewaard werd, hoe korter de bloemtak en -tros was. Bij A. 'Bressing-ham Spire' was echter het omgekeerde het geval. Deze werd langer naarmate hij kouder bewaard was.

Beschrijving cultivavs en partijen

A c o n i t u m n a p e l l u s p a r t i j 1 Deze selectie gaf een vrij hoog percentage van goede tot zeer goede kwaliteit bloemen. De bloemen waren mooi donker van kleur. Onder aan de bloeiwijze zaten 3-5 vertakkingen (= kleine bloeiwijze). Al met al was dit een goede selectie. 26

A c o n i t u m n a p e l l u s p a r t i j 2 Dit was een vrij gelijkmatige partij. De kleur was voldoende donker. Deze selectie had ook 3 tot 5 vartakkingen in de bloeiwijze. Ze wordt niet te lang. Dit bleek nl . de kortste van de onderzochte selecties te zijn.

A c o n i t u m n a p e l l u s p a r t i j 3 Dit was een zeer gelijkmatige partij. De bloei viel zeer vroeg. De taklengte is voldoende. Al met al een zeer goede partij.

A c o n i t u m n a p e l l u s p a r t i j 4 De bloemkleur was donkerblauw (de donkerste van de onderzochte selecties). Deze selectie was vrij uniform van lengte. Met 3 tot 7 vertakkingen bezet deze een vrij zware bloemtros.

A c o n i t u m n a p e l l u s p a r t i j 5 Deze partij was zeer ongelijk wat de lengte van de tak betreft. De bloemkleur was donkerblauw. Ze had 2 tot 4 vertakkingen. De tros bestond uit grote bloemen, die vrij ruim stonden. Het blad was ook vrij grof en wat lichter van kleur dan de ove­rige cultivars.

A c o n i t u m n a p e l l u s ' B r e s s i n g h a m S p i r e ' De taklengte zou wel iets korter mogen zijn. De bloemkleur is lichter dan die van A. napellus. Onderaan de bloeiwijzen zaten 3 tot 7 vertakkingen.

A c o n i t u m n a p e l l u s ' S p a r k ' s V a r i e t y ' In alle objecten bleek deze cultivar ongeschikt om in de kas te vervroegen. Ze wordt veel te lang (2 meter), te slap en bloeit veel te laat. In de bloeiwijze zaten te lange zijscheuten. Hierdoor haakten alle takken in elkaar. Ze had een te slappe dunne stengel, die omviel en steun zocht en daardoor als een stokboon met 2 tot 4 takken in elkaar draaide en zo omhoog groeide. De kleur is diep donker­blauw.

Conclusies

Vervroegen van Aconitum napellus en A. napellus 'Bressingham Spire' bleek mogelijk, zowel met gebruikmaking van rolkassen als door middel van bewaring en daarna plan­ten in de kas. A. napellus 'Spark's Variety' bleek ongeschikt voor vervroeging in de kas. Assimilatiebelichting geeft geen vervroeging. Als beste bewaartemperatuur kwam - 2 C naar voren.

ALLIUM BOLBEHANDELINGSPROEVEN MET ALLIUM GIGANTEUM EN ALLIUM AFLATUNENSE

C. v. Leeuwen Rijnsburg

Door verschillende bolbehandelingen toe te passen werd getracht Allium giganteum en A. aflatunense in de kas te vervroegen. De bollen van beide Alliumsoorten wer­den eerst bij 20 C en daarna bij 5 of 2°C bewaard. De koudebehandeling bij 5 of 2°C duurde 13 of 17 weken tot aan het planttijdstip. De bollen die 13 weken koude ont­vingen werden op 16 januari 1979 geplant en de overige op 6 februari 1979.

Resultaten

Allium giganteum kwam in het geheel niet in bloei. Het bloeipercentage bij Allium aflatunense varieerde van 31 tot 5 5 % Door later te planten werd het bloeipercen­tage bevorderd. Na een behandeling bij 5 C was het percentage bloei hoger dan na

27

2°C behandeling. Een koudeperiode van 17 weken 2 C vervroegde de bloei het meest. Ook was het aantal kasdagen bij deze behandeling het kleinste. Het bloeipercentage van deze behandeling bedroeg echter slechts 40%.

Tabel 1. De invloed van bolbehandeling op de kaspeviode en het bloeipercentage Van Allium aflatunense.

Bol behandel ing

20° C + 13 wk 5°C 20° C + 13 wk -?°C

20° C + 17 wk 5°C 20° C + 17 wk 2°C

20° C + 13 wk 5°C 20° C + 13 wk 2°C

Plantdatum

16/1 16/1

6/2 6/2

6/2 6/2

Datum 50% bloei

12/4 27/3

20/4 12/4

26/4 16/4

Kasdagen

105 90

85 71

85 82

Bloeipercen­tage

39 31

48 40

55 47

Zie voor verdere gegevens: Gewasverslag 1978-1979 Teelt en Broeierij van Bijgoed.

BELICHTINGS- EN B0LBEHANDELINGSPR0EVEN MET ALLIUM AFLATUNENSE

C. v. Leeuwen Rijnsburg

Omdat in voorgaande proeven gebleken is dat het percentage bollen, dat tot bloei komt bij de vervroeging van Allium aflatunense vrij laag is, werd in deze proef de invloed van assimilatiebelichting in combinatie met bolbehandeling onderzocht. Er werden zes verschillende bolbehandelingen toegepast, nl. een voorbehandeling voor alle objecten van 20 C die gevolgd werd door nabehandeling van 13, 15 of 17 weken 5 of 2 C. Elke bolbehandeling werd zowel onbelicht als belicht met assimila­tiebelichting beproefd. De plantdatum voor alle behandelingen was 21 januari 1980. De kastemperatuur werd aanvankelijk op 12 C gehouden en na 19 februari op 15 C. De belichtingsperiode was continu van 19 februari tot 14 maart.

Resultaten

Tabel 1. De invloed van bolbehandelingen en assimilatiebelichting op de kaspeviode en bloeiresultaat van Allium aflatunense.

Bolbehandeling

20°C + 13 wk 5°C 20°C + 15 wk 5°C 20°C + 17 wk 5°C

20°C + 13 wk 2°C 20°C + 15 wk 2°C 20°C + 17 wk 2°C

Data aanvang be­licht

L6/3 15/3 11/3

12/3 11/3 10/3

oogst onbe-licht

26/3 19/3 15/3

19/3 16/3 14/3

Data 50% be­licht

1/4 27/3 24/3

22/3 19/3 15/3

oogst onbe-licht

10/4 4/4

30/3

28/3 25/3 21/3

Kasdagen be- .onbe­licht licht

96 95 92 96 88 93

82 86 77 79 67 79

Bloeipe be­licht

67 64 67

64 55 51

rcentage onbe­licht

53 52 52

51 48 41

De bollen die bij 2 C bewaard waren, bleken eerder in bloei te komen dan die bij 5 C bewaard werden. Het percentage bloei was echter hoger bij de 5 C behandeling. Een langere behandeling dan 13 weken koude verhoogde het bloeipercentage niet. As­similatiebelichting had een gunstige uitwerking op het percentage bloei, hoewel ook onder de assimilatiebelichting het aantal bollen dat tot bloei kwam nog vrij laag was. De steellengte werd noch door bolbehandelingen noch door assimilatiebe-

28

l i c h t i n g beïnvloed. Zie voor verdere gegevens: Gewasverslag 1979-1980 Teelt en B roe ie r i j van Bi jgoed.

ALSTROEMERIA VOORJAARSPLANTING BIJ ALSTROEMERIA

Th.M. van der Krogt Aalsmeer

In het algemeen wordt Alstroemeria zowel voor een eenjarige, als voor meerjarige teelt, in het najaar geplant. Mede hierdoor ontstaat het volgende produktiepatroon: een grote voorjaarsproduktie en een tweede bloeiperiode in augustus/september. In juli en augustus is de aanvoer van Alstroemeria lager, terwijl de winterproduktie nauwelijks van betekenis is. Door nu in het voorjaar rassen te planten, waarvan verwacht kan worden dat de bloei in de zomer goed is, kan aanvoerspreiding gerea­liseerd worden. Met dit doel voor ogen zijn de mogelijkheden van voorjaarsplan­tingen in een proef nagegaan.

Opzet

Er is uitgegaan van jonge planten. De rassen 'Carmen' en 'Rosario' zijn in janua­ri gescheurd en opgepot. Van 'King Cardinal' zijn jonge planten omstreeks begin maart opgepot. Op 1 april, 1 mei en 3 juni zijn van elk ras planten in de volle grond van de kas uitgeplant.

Resultaten

In Tabel 1 is de bloemproduktie vanaf 1 juni tot 7 oktober gegeven. Naarmate er later is geplant, was de bloemproduktie gemiddeld lager. Alleen 'King Cardinal' had de beste produktie bij de mei-planting. De kwaliteit van de geoogste stelen was het beste bij de laatste planting. 'Carmen' en 'Rosario' die in april en mei geplant waren, gaven weinig bloemen van Ie kwaliteit. Bij 'King Cardinal' was de kwaliteit tamelijk constant. Bij alle rassen was augustus de maand met de hoogste produktie. In september begint de produktie al af te nemen. Tot 7 oktober zijn er bloemen geoogst. De hoeveelheid stelen in oktober heeft betrekking op de periode 1-7 oktober. De verwachting was dat de bloemproduktie bij verdere teelt nauwelijks van betekenis zou zijn.

Tabel 1. Alstroemeria: aantal hloemstelen per m2 bed (1/6 - 7/10).

Plantdatum 1/4 1/5 3/6

'Carmen' 39 30 28 'King Cardinal' 40 48 25 'Rosario' 38 33 14

Gemiddeld 39 37 22

Tabel 2. Alstroemeria: invloed van de plantdatum op de kwaliteit, weergegeven in percentage Ie kwaliteit.

Plantdatum 1/4 1/5 3/6

'Carmen' 29 22 40 'King Cardinal ' 43 41 47 'Rosario' 14 28 48

29

Conclusie

Door in het voorjaar te planten kan de bloei naar de zomer verschoven worden. De totale produktie, de kwaliteit en doorbloei in het najaar vielen tegen. Planten in april of mei heeft de voorkeur boven planten in juni.

INVLOED VAN DAGLENGTE BIJ ALSTROEMERIA

Bij enkele Alstroemeria cu scheut- en bloemvorming va in dezelfde mate op daglen van enkele cultivars zijn zes daglengten geplaatst, men' en vanaf 18 april aan waren veel verder ontwikke pas gescheurde planten. Bi aangevuld met een aantal u

Resultaten

Ir. C. Vonk Noordegraaf Aalsmeer

Itivars is een duidelijke invloed van de daglengte op de stgesteld. Hierbij is gebleken dat niet alle cultivars gte reageren. Om meer inzicht te krijgen in de reactie planten van 'Carmen', 'King Cardinal' en 'Mona Lisa' bij Deze daglengten zijn vanaf 15 februari gegeven aan 'Car-

King Cardinal' en 'Mona Lisa'. De planten van 'Carmen' ld dan die van de twee andere cultivars. Dit waren jonge, j alle behandelingen kregen de planten 8 uur daglicht, ren licht van gloeilampen.

Tabel 1. Invloed van daglengte op scheut- en bloemproduktie per plant bij de cul­tivars 'Carmen' (I), 'King Cardinal' (IT) en 'Mona Lisa' (III).

i Daglengte

8 + 0 i 8 + 2 \ 8 + 4 8 + 6 8 + 8 8 + 1 6

Aantal I

41 35 27 22 23 22

ge vormde II

32 25 20 16 13 11

sehe jten III

31 28 24 24 21 19

Aan I

23 19 16 13 13 12

tal bl oemscheuten II III

7 0 7 1 7 3 8 6 9 4 6 5

Bij alle drie cultivars neemt het aantal gevormde scheu daglengte. Deze reactie blijkt tot nu toe bij alle onde ren te komen. De invloed van de daglengte op de bloemaa 'Carmen' geeft toename van de daglengte een afname van Dit kan verklaard worden door vermindering van de scheu ten uitgedrukt is eenzelfde percentage van de gevormde den. Bij 'King Cardinal' is het aantal bloemscheuten bi gelijk, ondanks een vermindering van het aantal scheute dering van de bloei door lange dag. Ditzelfde komt nog 'Mona Lisa', waar bij 8 uur licht helemaal geen bloemen tivar vraagt duidelijk een lange dag voor bloemaanleg.

ten af bij toename van de rzochte cultivars naar vo­nleg is minder uniform. Bij het aantal bloemscheuten. tproduktie, want in procen-scheuten generatief gewor-j alle daglengten nagenoeg n. Dit wijst op een bevor-duidelijker naar voren bij

zijn aangelegd. Deze cul-

Conclusie

Lange dag heeft een negatieve invloed op de scheutvorming. 'Carmen' is wat de bloemaanleg betreft niet gevoelig voor daglengte, 'King Cardinal' weinig en 'Mona Lisa' vraagt lange da<j voor bloemaanleg.

30

FOSFAAT-MAGNESIUMTRAPPENPROEF BIJ TWEE ALSTROEMERIA-CULTIVARS

Het doel van de proef is de linge samenhang op opbrengst Deze proef omvat combinaties fosfaattrappen : 0, 40, magnesiumtrappen : 0, 72 De proef werd uitgevoerd bij In totaal zijn er dus 12 obj eenheid bestaat uit één emme De planten staan in 15 liter ber 1979 werd uitgeplant; de is eind november 1980 beë'ind De eerste snee had plaats tu hebben betrekking op de le s De P- resp. Mg-trappen weers de grond. Op 18 mei was het pen van laag naar hoog resp. Mg-trappen van laag naar hoo

invloed van fosfaat- en magnesi en kwaliteit van Alstroemeria van 4 fosfaat- en 3 magnesiumt 80 en 120 mg P205/emmer per we

en 144 mg MgO/emmer per week. twee cultivars ni. 'Orchid' en

ecten; de proef is in 12-voud u r.

emmers gevuld met grof Fins tu behandelingen begonnen begin j

igd. ssen 26 februari en 6 juni; de nee. piegelden zich duidelijk in het P-cijfer (in het 1:lj-volume-ex : 1,1, 4,6, 9,3 en 13,5 mg/l, h g resp.: 0,3, 1,3 en 2,6 meq/

Dr.Ir. R. Arnold Bik Th.J.M. v.d. Berg

M. Warmenhoven Aal smeer

umbemesting in onder-na te gaan. rappen : ek

'Carmen'. itgevoerd; een proef-

rfstrooisel. In novem-anuari 1980. De proef

volgende resultaten

P- resp. Mg-cijfer in tract) bij de 4 P-trap­et Mg-cijfer bij de 3

Tabel 1. Bloemtakken per emmer bij 'Orchid' en 'Carmen'.

'Orchid'

'Carmen'

MgO mg/l p.w.

0 72

144 gem.

0 72

144 gem.

mg P20c/emmer per 0 40

10,9 21,2 9,6 10,1

11,0 18,9 10,5 19,7

10,6 23,8 9,1 24,7

11,7 29,2 10,4 25,9

week 80

18,4 18,4 18,8 18,5

26,2 24,9 28,3 26,5

120

19,2 19,1 19,6 19,3

28,1 26,5 28,1 27,6

gem.

17,4 16,5 17,1 17,0

22,7 21,3 24,3 22,6

Verhoging van de P-gift van de Ie naar de 2e trap gaf bij beide cultivars een zeer duidelijke verhoging van de bloemtakkenopbrengst; verdere verhoging had geen ef­fect. Bij 'Orchid' was geen aantoonbaar Mg-effect aanwezig; bij 'Carmen' daarentegen wel. De bloemtakkenopbrengst was bij de 3e iig-trap duidelijk beter dan bij Mg 1 en Mg 2, zij het slechts in geringe mate.

Het totaalgewicht af geoogste bovengrondse delen (inclusief loze takken)

Dit was bij beide cultivars het laagst bij PI; tussen P2, P3 en P4 was geen ver­schil. Een Mg-effect ontbrak bij 'Orchid'. Bij 'Carmen' gaf Mg 3 het hoogste cij­fer.

Het versgewicht per bloemtak

Dit was bij beide cultivars het laagst bij PI; de hogere P-trappen vertoonden on­derling geen verschil. Een Mg-effect was afwezig.

Het aantal bloempjes per bloemtak

Dit was bij beide cultivars het laagst bij PI; verhoging van de P-gift boven P2

31

onderzoek in 1978 met Amaranthus een indicatie werd verkregen, dat plantdichtheid en kwaliteit nauw met elkaar verbonden zijn, werden de volgende proeven opgezet. De cultivar 'Rode Dom' werd voor deze proeven gebruikt. Op 15 mei 1979 werd deze cultivar uitgezaaid op regels die 25 cm van elkaar lagen. De plantdichtheid va­rieerde van 30 tot 98 planten per m2.

Resultaten

Fig. 1. De invloed van plantdichtheid op lengte Van tak en tros.

e n g t e in cm

1 5 0 ,

e n g t e a a r v o r m i g e t ros

— I — 4 0 60 100 aanta l p l a n t e n

per m^

Uit Fig. 1 blijkt dat de takken iets langer werden als de planten wat ruimer ston­den. De lengte van de aarvormige tros werd door de gerealiseerde plantdichtheden niït beïnvloed.

Conclusie

De taklengte van Amaranthus hybride 'Rode Dom' was bij alle gebruikte plantdicht­heden (30-100 planten per m2) voldoende. De takken werden langer naarmate de plantdichtheid afnam. De aarvormige trossen waren bij alle plantdichtheden voldoende lang. De troslengte werd niet beïnvloed door de plantdichtheid. Voor de praktijk is een lagere plantdichtheid dan 100 planten per m2 niet aan te bevelen.

AMARYLLIS (HIPPEASTRUM.) ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN VERSCHILLENDE NACHTTEMPERATUREN OP DE GROEI VAN BOL­LEN VAN AMARYLLIS (HIPPEASTRUM)

Ing. T. Dijkhuizen Naaldwijk

In drie afdelingen werden op 10 en 11 januari 1980 jonge bollen, omtrekmaat 16-18 cm, van 5 rassen in 3- resp. 4-voud uitgeplant. Tevoren hadden deze bollen een

34

warmwaterbehandeling van 2 u ondergaan. In de drie afdeli tuur van 10, 15 en 20°C inge Ie afdelingen was 20 C + 5 C grondafdekking met champigno onderzoek opgenomen: 'Apple en'Scarlet Globe'. De gerea en voorjaar vrijwel niet af tegen vertoonden vooral in v se richting. Dit gold in vri temperatuur werd in alle dri de watertemperatuur bij 20°C 10 C op 50 C worden gehandha

ur 46 C in combinatie met ontsmetting met Delsene M ngen werd gedurende de nacht (17-7 uur) een tempera-steld. De ingestelde dagtemperatuur (7-17 uur) in al-

lichtverhoging. In iedere afdeling werd wel en geen nmest toegepast. De volgende cultivars waren in dit Blossom', 'Minerva', 'Orange Souvereign', 'Red Lion' iseerde nachtelijke ruimtetemperaturen weken in winter van de ingestelde waarden. De dagtemperaturen daaren-oorjaar en zomer aanzienlijke afwijkingen in opwaart-jwel gelijke mate voor alle drie afdelingen. De grond-e afdelingen op 20-23°C gehouden. Om dit bereiken moest

ruimtetemperatuur op 30 C, bij 15 C op 40 C en bij afd.

Resultaten

In Tabel 1 is de gemiddelde bolopbrengst per behandeling in kg/100 stuks weergege­ven.

Tabel 1. Gemiddelde bolopbvengst per behandeling in kg/100 stuks.

Cultivar

'Apple Blossom'

'Minerva'

'Orange Souvereign'

'Red Lion'

'Scarlet Globe'

Gemiddeld

Afdekking

+ -+ -+ -+ -+ -+ -

Nachttemperë 20

46,7 43,2 41,7 40,3 42,1 41,6 37,1 36,9 45,0 45,4 42,5 41,4

tuur in °C 15

41,0 38,3 43,1 38,3 41,2 38,1 34,9 34,6 44,2 39,6 40,9 37,8

10

41,4 38,8 36,5 32,4 40,9 34,4 35,5 34,3 39,7 37,1 38,8 35,4

Het blijkt dat de gebruikte cultivars niet alle op gelijke wijze op verlaging van de ruimtetemperaturen reageerden. Zo is er bij cv. 'Apple Blossom' een groot ver­schil tussen 20 C enerzijds en 15 en 10°C anderzijds. Cv. 'Minerva' gaf bij 20 C en 15 C een redelijk goede opbrengst en cv. 'Orange Souvereign' leverde bij alle temperaturen een ongeveer gelijke bolopbrengst, alleen 10°C niet afgedekt bleef achter. Afdekking van de grond deed vooral bij de bij 10 en 15 C nachttemperatuur geteelde partijen het ongunstig effect van deze temperaturen afnemen. Dit is waar­schijnlijk toe te schrijven aan de gemiddeld 1,5-1 C hogere grondtemperatuur die in deze afdelingen onder de afdekking werden gemeten. De gegevens wijzen uit dat het aanhouden van een lagere nachttemperatuur een dui­delijk nadelig effect op de bolopbrengst geeft en dat dit effect in niet afgedek­te grond versterkt wordt.

ZOLEN VAN AMARYLLISBOLLEN

Ing. W. den Boer Naaldwijk

Nagegaan werd wat het effect was op de groei van gezoolde en niet gezoolde bollen, al of niet gecombineerd met warmwaterbehandeling en/of grondbehandeling met etho-profosgranulaat. De bollen werden in emmers met potgrond geplant. Zolen is het afsnijden van het onderste stuk van de bolvoet. De bollen worden daar-

35

door glad bijgesneden en de wortels gaan er vrijwel allemaal af. De wonden zijn na de behandeling gestoven met thiram stuifpoeder. De groei werd beoordeeld en bij het rooien de wortels. De volgende behandelingen kwamen voor:

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

niet zolen, niet ontsmetten niet zolen, grondbehandeling met ethoprofosgranulaat niet zolen, warmwaterbehandeling bollen niet zolen, beh. 2 + 3 zolen, niet ontsmetten zolen, grondbehandeling met ethoprofosgranulaat zolen, warmwaterbehandeling bollen zolen, beh. 6 + 7

Beoordel Groei 4 2 6 4 5 5 8 7

ing Wortels 3 5 6 7

n 8 9 9

Uit de cijfers blijkt dat zolen beter is dan niet zolen. Er dient wel rekening mee te worden gehouden dat de bollen in potgrond zijn geteeld, waardoor de gezool­de bollen vlot wortels konden vormen.

ZOUTGEVOELIGHEID AMARYLLIS

Ing. C. Sonneveld Ing. W. Voogt

Naaldwijk

In de proef waarin de zoutgevoeligheid van verschillende bloemgewassen wordt nage­gaan, werd dit jaar het onderzoek met Hippeastrum voortgezet. In december 1979 wer­den de bollen geplant die in het voorafgaande jaar in dezelfde behandelingen waren geteeld. In januari/februari 1980 werden de bloemen en in september 1980 de bol­len geoogst.

Tabel 1. Aantal bloemen per bol, gemiddeld gewicht Van de bloemstengel en het ge­middeld bolgewicht in g.

EC gietwater

0 0,1 1 0,7 2 1,2 3 2,1 4 3,0 5 3,9 6 2,1 7 3,0

Toegediend zout

geen mengsel mengsel mengsel mengsel mengsel NaCl NaCl

Aantal Diana

1,9 1,8 1,9 1,5 1,2 1,0 1,3 0,9

bl. per bol Red Lion

2,1 2,3 1,7 1,7 1,5 1,6 1,8 1,4

Gem. gewi Diana

121 98 91 90 73 68 78 65

cht stengel Red Lion

107 98

105 81 82 64 79 73

Bolgewicht Diana Red

Lion

358 394 262 501 215 352 153 228 113 298 108 251 134 254 116 206

Zoals blijkt uit Tabel 1 neemt de produktie door stijging van de EC naar 3,9, af. Het aantal bloemen per bol neemt bij 'Diana' en 'Red Lion' af met resp. 50 en 20% en het gemiddeld gewicht van de bloemstengel bij beide rassen met 40%. Het bolge­wicht neemt af met resp. 70 en 40X. Het toedienen van keukenzout in plaats van het zoutenmengsel blijkt op basis van gelijke EC van het gietwater een iets lagere produktie aan bollen en bloemen te geven. Hippeastrum is dus blijkbaar specifiek gevoelig voor keukenzout. Het hoge gemiddelde bolgewicht van 'Red Lion' bij behan­deling 1 kan niet worden verklaard en moet dus meer als een toevalligheid worden beschouwd.

36

BESTRIJDING VAN STAGONOSPORA BIJ AMARYLLIS (HIPPEASTRUM)

Ing. T. Dijkhuizen Naaldwijk

Het gebruikte plantmateriaal bestond uit jonge bollen, maat 16-18, van de culti-vars 'Apple Blossom', 'Minerva', 'Orange Souvereign', 'Red Lion' en 'Scarlet Glo­be'. De bollen werden na warm water behandeling en gelijktijdige ontsmetting met Delsene M uitgeplant. De ruimtetemperatuur was 's nachts 10 C, overdag 20 C + 5 C lichtverhoging. Bespuiting met de gewasbeschermingsmiddelen zinkcarbonaat, benomyl en een combina­tie van beide middelen vond gedurende de eerste 2 maanden wekelijks plaats. Daarna gedurende 4 maanden om de twee weken. De proef werd in 4-voud uitgevoerd.

Resultaten

In Tabel 1 is de bolopbrengst per behandeling in kg/100 stuks vermeld. Hieruit blijkt dat de onbehandelde partijen gemiddeld de hoogste opbrengst gaven. Bij ge­bruik van zinkcarbonaat bleef de opbrengst hierbij iets achter. De combinatie zinkcarbonaat/benomyl bleek ten aanzien van de bolopbrengst gunstiger dan alleen benomyl, welke behandeling gemiddeld de laagste opbrengst gaf. Tussen de verschillende behandelingen, inclusief onbehandeld, werden geen verschil­len ten aanzien van de aantasting door Stagonospora waargenomen. In alle behande­lingen werd uiteindelijk een lichte aantasting door Stagonospora geconstateerd.

Tabel 1. Bolopbrengst per behandeling in kg/100 stuks.

Cultivar

'Apple Blossom' 'Minerva' 'Orange Souverei 'Red Lion' 'Scarlet Globe'

Gemiddeld

i Behandelinq Onbehandeld

40,4 39,6

gn' 41,5 33,0 34,2

37,7

Benomyl

37,6 37,2 38,9 31,6 33,9

35,9

Zinkcarbonaat

40,0 37,4 38,7 33,0 36,8

37,2

Zinkcarbonaat + benomyl

39,7 38,5 36,4 30,6 36,2

36,3

WEEKENDBEWARING BIJ AMARYLLIS 'RED LION' EN 'APPLE BLOSSOM'

Opzet

L.V.J. Barendse Aal smeer

De bloemen werden op 8 oktober geoogst en bij 8 tot 10 C bewaard tot de volgende morgen, waarna ze naar Aalsmeer werden vervoerd. Hier werden de dozen ä 15 stelen bij verschillende temperaturen gezet, waar zij van donderdag tot maandag (4 x 24 uur) droog bleven staan. Hierna volgde een veiling- en transportsimulatie van 2 x 24 uur droog bij 17 C. Vervolgens werden de bloemen bij 10 C in water gezet waarin ze 24 uur verbleven. Op donderdag 16 oktober (dus ! dagen na de oogst) werden de bloemen in vazen gezet. Per behandeling kwamen er 8 stelen in water en 7 stelen in Chrysal 11 g/l. Deze 8 of 7 stelen stonden bij elkaar in één vaas.

37

Behandelingen: Beh.nr. oogstri jpte bewaartemp.

1 onrijp 2 C 2 rijp 2°C 3 onrijp 5 C 4 rijp 5QC 5 onrijp 9 C 6 rijp 9°C 7 onrijp 13 C 8 rijp 13°C

Beoorde ling

Tijdens de afzetfase werden de bloemen beoordeeld op rijpheid en stevigheid. Na de weekendbewaring waren alle dozen goed. Er was niet veel verschil in rijpheid te zien. Bij de beoordeling op 15 oktober, dus bij aankomst in de detailhandelsfase waren de dozen die bij 2, 5 en 9 C hadden gestaan, goed. Er waren praktisch geen ver­schillen in rijpheid tussen de behandelingen 2, 5 en 9 C. Er waren wel verschil­len tussen de onrijpe en de rijpe bloemen, de doorgroei was echter beperkt geble­ven. De 'Apple Blossom' die bij 13°C bewaard waren, hadden al gesprongen knoppen bij de onrijpe bloemen. De rijp geoogste bloemen hadden al enkele geheel geopende bloemen. De 'Red Lion' die bij 13 C bewaard waren, hadden nog geen geopende bloe­men, van de rijp geoogste stelen waren wel wat knoppen gesprongen. Een belangrijk kenmerk bij deze beoordeling was, dat nergens beschadiging van de kelken voorkwam. Kwalitatief gezien gaf het dus geen problemen wanneer de bloemen bij 2°C werden bewaard. Bij de beoordeling op 16 oktober, vlak voor het in de vaas plaatsen, waren de ver­schillen tussen 2 en 5 C minimaal. De bij 9 C bewaarde bloemen waren iets rijper, maar nog niet te rijp. De bij 13 C bewaarde bloemen waren beduidend rijper dan de bloemen die bij 9 C gestaan hadden. De 'Apple Blossom' was te rijp met één (onrij­pe) tot twee (rijpe) bloemen open. De onrijpe 'Red Lion' was net gesprongen en nog goed. De rijpe stelen hadden één of twee kelken open en waren te rijp.

Resultaten

Bij de uitbloei in de vaas werd de houdbaarheid gemeten, tot de laatste bloem uit­gebloeid was. De stelen gaven 4 bloemen per stengel. Na een week begonnen de ste­len te knikken. De stelen werden afgeschreven op het moment dat zij knikten. Op­vallend is, dat het aantal geknikte stelen bij de rijp geoogste bloemen duidelijk minder is, dan bij de onrijp geoogste bloemen. In Chrysal knikten evenveel stelen als in water. De houdbaarheid in dagen werd door Chrysal niet beïnvloed, de onrij­pe knoppen, die in water kleinere bloemen gaven, waren in Chrysal wel wat groter. Alle knoppen kwamen open, zowel in water als ook in Chrysal. De houdbaarheid in dagen was over het algemeen goed. Bij 'Apple Blossom' lag dit over alle behandelingen tussen de 11 en 14 dagen. Bij 'Red Lion' lag dit bij de laagste bewaartemperatuur op 11 dagen. Bij 9 C was dit 9J dag en bij 13 C 8-9 da­gen.

Invloed van de verschillende faatoren

R a s i n v l o e d De gemiddelde houdbaarheid in dagen over alle behandelingen was voor 'Apple Blos­som' 12,0 dagen en voor 'Red Lion' 10,0 dagen. Het geringe verschil wordt vooral veroorzaakt door het grote aantal knikkende stelen bij 'Red Lion'.

O o g s t r i j p t e De onrijpe stelen geven bij de laatste kelken wat kleinere bloemen. De onrijpere bloemen hebben een langere houdbaarheid in dagen, maar de stelen knikken echter meer. Gemiddeld over beide rassen is dit voor zowel rijp als onrijp 11,0 dagen.

38

Foto 1. 'Red kion ' de kelken

o ' rijp : vlies los van de _, ^olgi'oei.de. kelk, wel

,i-i.f„ L-aand

'Avvle Blo s s on. vast t e Ikaar

~>L net los Blossom' onrijp: vlies • I.ken net, los

39

Foto S. 'Apple Blossom' rijp: vlies los, kelken volgroeid, maar wel opstaand

B e w a a r - t e m p e r a t u u r Gemiddeld over alle behandelingen neemt de houdbaarheid in geringe mate af, naar­mate de bewaartemperatuur in het weekend hoger is. Dit kleine verschil is het grootst tussen 9 en 13 C.

2°C 11,7 dagen 5 C 11,3 dagen 9°C 10,9 dagen

13°C 10,0 dagen

V a a s i n h o u d Er is praktisch geen effect tussen water en Chrysal. Doordat er in Chrysal wat minder stelen knikten is de gemiddelde houdbaarheid hierin wat hoger. Voor water was dit 10,8 dagen en voor Chrysal 11,2 dagen.

K n i k k e n d e s t e l e n Over het algemeen knikten de stelen pas na ca. een week. Het aantal geknikte ste­len was sterk afhankelijk van het ras en de oogstrijpte. De bewaartemperatuur speelde een geringe rol hierin. Hieronder het aantal geknikte stelen in procenten. 'Apple Blossom' onrijp: 17% rijp: 8% 'Red Lion' onrijp: 73% rijp: 10%

Gemiddeld percentage geknakte stelen bij de verschillende bewaartemperaturen:2 C 23%, 5°C 25%, 9°C 23%, 13°C 37%. Gemiddeld over de vaasinhoud was dit in water 60% en in Chrysal 40%.

Conclusies

Gezien de doorgroei is een bewaartemperatuur tijdens weekendbewaring van 13°C te hoog. De optimale temperatuur ligt tussen 5 en 9 C (droge bewaring). Bij een bewaring bij 2 C trad geen schade op, het produkt kan ertegen. De houdbaarheid in de vaas nam iets af bij hogere bewaartemperatuur en het percen­tage knikkende stelen nam toe. De 13 C bewaring bleek duidelijk minder dan 9 C of lager. De onrijpere stelen gaven bij de laatste kelken wat kleinere bloemen. Er knikten duidelijk meer stelen die onrijp geoogst waren dan rijp geoogste stelen. De houd­baarheid van de bloemen was bij de onrijpe langer. Gemiddeld bleek bij het afwe­gen van de voor- en nadelen er weinig verschil. De invloed van beschadiging tij-

40

dens transport werd bij deze proef niet bepaald, onrijpe stelen zijn hiervoor waar­schijnlijk minder gevoelig. De vaasinhoud tijdens de uitbloei maakte praktisch geen verschil. Het percentage geknikte stelen was in Chrysal wat lager. Knikkende stelen kwamen vooral voor bij 'Red Lion', die onrijp waren geoogst. Een hogere bewaartemperatuur (13 C) gaf meer geknikte stelen. In Chrysal was dit wat minder.

ANJER GEBRUIKSWAARDEONDERZOEK SORTIMENTSPROEF 1980-1981

Ing. W. Belgraver Aalsmeer

In deze proef wordt de gebruikswaarde onderzocht van 13 grootbloemige en 32 tros-anjercultivars. De stekken werden in januari beworteld en aan het einde van die maand uitgeplant. Eind februari werden ze, nadat ze goed aangeslagen waren, getopt. De minimum nachttemperatuur was tijdens de eerste groei 18 C. Na het toppen 15 C. Tijdens zonnige perioden - meer dan 2000 lux - werd tijdens de voormiddag CO2 ge­doseerd. Hierbij bleven de luchtramen gesloten en liep de temperatuur aanmerkelijk boven 15 C op. In de Tabellen 1 en 2 wordt de bloemproduktie van 24 planten over de periode mei tot en met december weergegeven, gevolgd door een korte opsomming van een aantal andere eigenschappen van de opgeplante cultivars.

Tabel 1. Gebruikswaardeonderzoek anger 1980-1981. Kas 11 A en B. Bloemproduktie van 24 planten (= 1 m2 bed); tijdvak mei t/m december.

Grootbloemige anjer

Kleurgroep oranje (geel of

Kooy's Orange Orange Telstar Orange Triumph Raggio di Sole

Kleurgroep geel (soms rood

Al i ce Ernesto I.V.T. 77494-7

Kleurgroep purper; paars,

Mal va I.V.T. 77494-1 I.V.T. 77494-3

Kleurgroep cerise

Sport van Caribe

Kleurgroep oranje-rose

Selena

Kleurgroep rose-rood Primeur

Inzender Produktie

rood gestreept/gespikkeld)

6 6 8 6

gestreept)

6 6 4

178 184 292 129

242 243 257

lia (licht gestreept)

6 4 4

6

1

1

169 239 218

230

149

112

Aantal Ie kwa­liteit

125 130 154 103

128 138 115

119 89 91

147

112

92

Ie kwali­teit in %

70 71 71 80

53 57 45

70 37 (purper) 42 (lila, dor

ker gestre

64

95

82

41

Opmerking: De I.V.T.-zaailingen zijn niet opgeplant om hun marktkwaliteit te tonen, maar hun resistentie ten aanzien van Fusarium vaatziekten. Zo bleek bij een dras­tische toetsing deze zaailingen een beduidend hoger resistentiepercentage te heb­ben dan de gebruikelijke handelscultivars, namelijk Sim-var.: ca. 5% in vergelij­king met 77494-7: 50%; 77487-1: 42%; 77494-3: 4 2 %

Inzenders: 1. A. Bartels, Aalsmeer 4. I.V.T., Wageningen 6. P. Kooy en Zn. BV, Aalsmeer 8. M.C. van Staaveren BV, Aalsmeer

Korte beschrijving van de opgeplante grootbloemige aultivars

O r a n j e De 4 opgeplante cultivars ontwikkelden zich vrijwel even snel. Bij 'Raggio di Sole' gaat de knopontwikkeling iets langzamer dan bij de drie overige, doch de bloem is daarentegen sterk gevuld en zeer lang houdbaar. De hoogste produktie en de door de V.K.C, uitgesproken hoogste waardering viel te noteren bij 'Orange Triumph' als oranje sport uit 'Pallas'. 'Kooy's Orange' en 'Orange Telstar' volgden hierop. De produktie van 'Raggio di Sole' was in deze proef en over het eerste teeltjaar ge­zien lager, doch de kwaliteit - percentage bloemen Ie kwaliteit - het beste.

G e e l In deze groep was de eerste ontwikkeling van 'Ernesto' iets minder snel dan van 'Alice' of de zaailing van het I.V.T. Deze laatste heeft daarbij de hoogste pro­duktie, doch niet wat het aantal bloemen Ie kwaliteit betreft. 'Alice' - iets sneller in ontwikkeling - geeft een hoge produktie van doorgaans redelijke tot goede kwaliteit. Bij de V.K.C.-beoordeling in deze groep het hoogst.

P u r p e r - p a a r s De in deze groep ondergebrachte cultivars zijn moeilijk met elkaar te vergelijken. 'Malva' kreeg een gunstiger beoordeling dan de in deze groep opgeplante zaailingen. Deze hebben wel een flinke produktie, doch de steel kwaliteit was in deze proef wat minder goed.

C e r i s e Sport van 'Caribe'. De produktie is gelijk aan 'Caribe'. Veel lange, rechte bloem-stelen. Jammer dat de bloemkleur wat onstabiel is. Hierdoor viel de beoordeling door de V.K.C, wat minder hoog uit. De vraag blijft of dit een aanwinst voor het sortiment kan worden.

O r a n j e - r o s e 'Selena': matige produktie in onze proef en een minder hoge beoordeling door de V.K.C. Eindcijfer 7,34 (Bij een aantal andere grootbloemigen is dit ca. 8 ) .

R o s e - r o o d De bloemproduktie van 'Primeur' was vrij laag. Wel een gunstig percentage Ie kwa­liteit, doch het geheel viel wat tegen. Eindcijfer beoordeling: 6,59.

Getuigschrift van Verdienste

Het Getuigschrift van Verdienste werd op 13 januari 1981 toegekend aan de volgende grootbloemige anjers: 'Alice', 'Kooy's Orange', 'Malva' en 'Orange Triumph'.

42

Tabel 2. Gebruikswaardeonderzoek anjer 1980-1981. Kas 11 A en B. Bloemproduktie van 24 planten (= 1 m2 bed). Tijdvak mei t/m december 1980.

Trosanjer

Inzender! Produktie| Aantal ; Ie kwa-\ liteit

Ie kwali­teit in %

Kleurgroep w i t

A lb i ve t te Alma Sport van J o l i vet te

Kleurgroep rood

S ta r l i gh t 69-94 I.V.T. 77.688-1

Kleurgroep cer ise

F lor issant Sam's Pride I .V.T. 77617-3 I .V.T. 77688-2

5 41

5 40

4

Kleurgroep l i ch t rose met donkere streepjes

Karina ( 5 Lonfioba Mari ja 12 S i lvery Pink

Kleurgroep oranje

Dark Orange Tony Renata 65-58

Kleurgroep oranje-rood

Orangita Radius Xandra I.V.T. 77710-1

Kleurgroep oranje-geel

Marinka

Kleurgroep crème-rood

Fest ival

Kleurgroep paars-wit

Exquisi te

Kleurgroep geel

Sunbeam

6 6

40

12

177 138 206

184 157 180

120 140 158 154

185 177 218 186

171 147 116

208 171 186 125

148

165

156

247

147 108 151

159 129 135

94 109 136 130

154 145 156 109

151 133 67

149 117 160 91

133

144

122

164

83 78 73

86 82 75

78 75 80 84

83 82 72 59

89 58

73 68 86 73

90

87

78

66

43

Kleurgroep geel-rood

Brigitte Kolivetta I.V.T. 76688-1 I.V.T. 77621-1

Kleurgroep wit-rood

Sport van Alicetta

Kleurgroep purper gestreept 79-3

Inzender

6 6 4 4

6

40

Produktie

136 186 174 253

96

179

Aantal Ie kwa-1iteit

107 151 130 140

76

134

Ie kwali­teit in %

79 81 75 55

79

75

I .V.T.-trosanjerzaail ingen zijn net als bij de grootbloemigen om hun resistentie uitgekozen om in deze proef te worden opgeplant, namelijk 77688-1: 88%, 77617-3: 60%, 77688-2: 87%, 77710-1: 75%, 76688-1: 88% en 77621-1: 66% resistent in verge­lijking met 'Sam's Pride': 8% resistent.

Inzenders: 4. I.V.T. Wageningen 5. Hilverda BV, Aalsmeer 6. P. Kooy en Zn. BV, Aalsmeer 8. M.C. van Staaveren BV, Aalsmeer

12. Gebr. Markman BV, Aalsmeer 40. West-Stek BV, Loosduinen 41. F. de Wit, Wateringen

Korte beschrijving Van de opgeplante trosanjeraultivare

W i t De snelste ontwikkeling was bij 'Albivette', die echter een iets minder hoge pro­duktie had dan de witbloeiende sport uit 'Jolivette'. Het aantal bloemen van Ie kwaliteit is vrijwel gelijk. De beoordeling voor 'Albivette' was iets hoger dan voor de sport van 'Jolivette'.

R o o d Naast 'Starlight' stond als nieuw opgeplant no. 64-94 en I.V.T.77.688-1. Vergele­ken met 'Starlight' is de bloemproduktie van de I.V.T.-zaailing even hoog. Echter tot nu iets minder Ie kwaliteit, doch de resistentie tegen Fusarium vaatziekte is aanmerkelijk hoger (zie opmerking bij de produktietabel). Gezien deze eigenschappen is deze nieuwe cultivar een plaats in het sortiment waard.

C e r i s e Naast de overbekende cv. 'Sam's Pride' stonden drie zaailingen opgeplant, waarvan twee van het I.V.T. met een beduidend hogere resistentie tegen Fusarium vaatziek­te dan de bekende handelscultivars in deze kleurgroep (Zie bij Tabel 2). De ont­wikkeling tot de bloei is van alle vier ongeveer gelijk. De produktie van de I.V.T.-zaailingen is iets hoger dan van 'Sam's Pride'. Ook het aantal bloemen van Ie kwaliteit. De V.K.C.-beoordeling was ongeveer gelijk. Verwacht mag worden dat één van deze I.V.T.-zaailingen (of beide), gezien de veel hogere resistentie, groeisnel heid, produktie en kwaliteit, in het sortiment wordt

44

opgenomen. Een wat groter opgezette vergelijking - oak met de roodbloeiende zaai­ling van het I.V.T. - in samenwerking met de praktijk zal dit kunnen versnellen.

L i c h t r o s e Deze groep bevat naast 'Silvery Pink' enkele nieuwere cultivars. De groei is van de verschillende cultivars in deze groep niet geheel gelijk. Het snelst bleek 'Ka­n n a ' , met ongeveer een gelijke produktie, doch een hogere waardering. De produk-tie van 'Lorfioba' is iets lager. De hoogste produktie was van de opvallend rose gekleurde sport van 'Jolivette', nl. 'Marija'. Ook de hoogste V.K.C.-waardering is voor deze cultivar. De bloemstelen van de andere drie zijn korter.

O r a n j e 'Dark Orange Tony', 'Renata' als sport uit 'Dark Orange Tony' en No. 65-58. De twee 'Tony'-sports zijn in kleur duidelijk verschillend; de produktie en de waar­dering was bij beide niet geheel gelijk. 'Dark Orange Tony' kwam in deze proef be­ter voor de dag dan haar sport 'Renata'. No. 65-58: produktie lager, minder Ie kwaliteit en de beoordeling was iets onder 'Dark Orange Tony'.

O r a n j e - r o o d Hoogste produktie bij 'Orangita', hoogste waardering voor 'Xandra'. Deze laatste gaf in onze proef, in deze groep de meeste bloemen van Ie kwaliteit. 'Radius' en de I.V.T.-zaailing liggen bij deze tot nu toe wat achter. De groeisnelheid was bij alle vier ongeveer gelijk en vrij snel.

O r a n j e - g e e l 'Marinka': produktie als 'Sam's Pride'; veel goede, stevige stelen (90% Ie kwali­teit). Pas openkomende bloemen werden door hun vorm wat minder gewaardeerd. Na de­ze eerste toetsing is het moeilijk om al over een plaats in het sortiment te spre­ken.

C r è m e - r o o d 'Festival', middelsnelle groeier (Zie ook bij de proef harttakteelt trosanjer). Flinke produktie, goede beoordeling (7,72).

G e e l 'Sunbeam'. In deze proef de snelste groeier. Heeft daarbij mede de hoogste produk­tie, wat misschien tot gevolg heeft dat de trosvorm niet doorlopend voldoende is. Toch nog een gunstige beoordeling door de V.K.C, (gemiddeld 7,5).

G e e l - r o o d In deze groep staan opgeplant: 'Brigitte' (sport van 'Alicetta'), 'Kolivetta' en de I.V.T.-zaailingen 76.608-1 en 77.621-1. Deze laatste heeft wel een hoge produk­tie doch de bloemen zijn meestal te klein. 76.608-1 heeft een hoog resistentieper­centage (zie opmerking in Tabel 2) doch de produktie en de waardering zijn wat minder dan bij 'Kolivetta'. 'Brigitte' heeft een geheel andere groeiwijze en is qua produktieaantal en kwaliteit moeilijk met de andere te vergelijken. Duidelijk is het 'Alicette'-type hierin terug te vinden.

W i t - r o o d De wit met rood bloeiende sport van 'Alicette' had in onze proef geen hoge pro­duktie. De V.K.C.-beoordeling viel voor dit type echter vrij goed uit.

P u r p e r - g e s t r e e p t No. 79-3 behoort - gezien deze proef - tot de snel in bloei komende cultivars. De produktie is behoorlijk hoog. De stelen zijn stevig en de tros vaak aan de grote kant. Door de opvallende kleur maakt deze cultivar een goede indruk.

Houdbaarheid

Door de voorbehandeling met Anjer VB is de houdbaarheid van de meeste van in deze proef beoordeelde cultivars ruim voldoende (ca. 14 dagen). Enkele, met name 'Rag-

45

gio di Sole' hadden een zeer lange houdbaarheid (meer dan 18 dagen). De kortste houdbaarheid van enkele cultivars uit deze proef was 12 dagen, wat echter in het algemeen voldoende geacht mag worden.

Getuigschrift van Verdienste

Het Getuigschrift van Verdienste werd op 13 januari 1981 toegekend aan de volgende trosanjers: 'Albivette', 'Dark Orange Tony', 'Festival', 'Karina', 'Lonfioba', 'Marija', 'Orangita', 'Renata', 'Starlight', 'Sunbeam', 'Xandra', I.V.T. 77.688-2, no. 64-94.

ANJERSCHEURPROEF 1979-1980

A.L. Verlind Ing. W. Belgraver

Aalsmeer

Al sinds mensenheugenis scheuren anjerbloemen. Er is een tijd geweest dat dit als een sierwaarde werd beschouwd. In onze tijd is dit niet meer zo en willen de te­lers van anjerbloemen dit scheuren tot het minimum beperken. Helaas is het scheu­ren een erfelijke eigenschap en zal het moeilijk zijn dit geheel te onderdrukken. Een gunstige bijkomstigheid is wel dat de mate waarin de anjers scheuren aan de cultivar of selectie gebonden is. Bij de keuze welke cultivar er geteeld gaat wor­den, kan men hiermede rekening houden. Daarbij worden in de praktijk verschillen­de teelthandelingen uitgevoerd om het scheuren te voorkomen. Aan de hand van deze gegevens is de anjerscheurproef opgezet.

Vraagstelling

De vraag is of het scheuren van de bloemkelk bij anjers te beïnvloeden is door temperatuur, vochtigheid of het tijdstip van pluizen, of door enige combinatie van deze factoren. Een tweede vraag is of één of meer mogelijke invloeden voor el­ke cultivar in gelijke mate geldt.

Materiaal

Twee cultivars zijn gekozen, waarvan één erg gevoelig is voor scheuren. De scheur-gevoelige is 'Pink Calypso', de andere is 'Scania 3C'. Geplant is op 22 januari 1979. Een proefeenheid bestaat uit 72 planten.

Opzet

rOr De proef is gedaan in twee kasafdelingen: Kas 10A dagtemperatuur 16-20 C; minimum nachttemperatuur 15^C. Kas 10B dagtemperatuur 16-25 C; minimum nachttemperatuur 10 C. De factor temperatuur bestaat dus uit het meer of minder variëren van de tempera­tuur. Doordat elke temperatuurinstelling slechts in één kasafdeling gerealiseerd is, is deze factor volledig gestrengeld met de kasafdeling. De vochtfactor bestaat uit twee niveaus, namelijk een zogenaamde normale water­gift, waarbij de planten steeds voldoende vocht krijgen, en een watergift die wat minder vaak toegediend wordt, namelijk 1 keer tegen 3 maal de normale, maar waar­bij de hoeveelheid per keer groter is. Deze behandeling werd gegeven met een installatie, die per kashelft is te regelen. In de proef heeft de westelijke helft van beide kasafdelingen de normale water­gift gekregen, de oostelijke helft de wat minder frequente. Ook deze factor is dus gestrengeld met de ligging. Het nadeel van slechts twee kasafdelingen laat zich bij deze factor nog sterker gelden. Het verschil tussen de twee methoden van watergeven behelst niet alleen het vochtgehalte van de grond, maar ook van de lucht. Doordat beide behandelingen naast elkaar in dezelfde kasruimte plaatsvinden, zal de luchtvochtigheid door de

46

hele ruimte een gelijke waarde gaan aannemen. Het effect van de beide behandelingen zal daardoor naar elkaar toegebogen worden. Het pluizen is eveneens op twee manieren gedaan. De ene wijze bestond uit de nor­male methode van pluizen. De tegenhanger hiervan was dat met het weghalen van de bovenste pluis gewacht werd totdat deze kleur vertoonde.

Resultaat

Er trad minder scheuring op dan de verwachting was. De meeste gevallen kwamen voor in de maand juli van het eerste proefjaar. Bij de cijfers valt het op dat er pie­ken voorkomen in de tijd van het jaar die over alle behandelingen heenlopen. Men denkt dan direct aan een klimaatsfactor, misschien in samenhang met het ontwikke­lingsstadium van de plant.

Statistische analyse

Variantie-analyse is gedaan op de cijfers van juli 1979, het totaal van 1979 en het totaal van 1980, voor elke cultivar afzonderlijk. De meetgrootheid waar het in hoofdzaak om gaat is het percentage gescheurd ten op­zichte van het totaal aantal bloemen. Maar ook zijn analyses gedaan op het totaal aantal bloemen, het aantal gescheurde bloemen, het aantal eerste kwaliteit en het percentage gescheurd ten opzichte van het aantal eerste kwaliteit.

Analyseresultaat

Bij de analyse van juli 1979 zowel als van het totaal over 1979 is bij nagenoeg alle meetgrootheden van beide cultivars interactie aangetoond tussen kas en vocht. De analyse van het totaal over 1980 gaf in de meeste gevallen een kaseffect te zien. Doordat, zoals al eerder is opgemerkt, de temperatuur gestrengeld is met de kasafdeling, bestaat het zogenaamde kaseffect uit een samenstel van kas- en tempe-ratuurinvloed. Hoe groot het aandeel van elk is kan niet achterhaald worden. In Tabel 1 en Z is het percentage gescheurde anjers ten opzichte van het totaal aangegeven voor 1979 en 1980.

Tabel 1. Percentage gescheurde anjers ten opzichte van het totaal in 1979 in twee kasafdelingen.

Cultivar Kas Droog Nat

'Pink Calypso' A 9,4 5,6 B 7,0 8,0

'Scania 3C' A 2,1 4,4 B 4,6 3,2

Tabel 2. Percentage gescheurde anjers ten opzichte van het totaal in 1980 in twee kasafdelingen.

Cultivar Kas

'Pink Calypso' A 1,2 B 1,9

'Scania 3C' A 0,6 B 1,0

47

Na 12 weken werden de zieke planten verwijderd en werden nieuwe, gezonde stekken op dezelfde (besmette) voedingsoplossing gezet. Toen de eerste zieke planten te zien waren, werd 3 keer achter elkaar Topsin M toegevoegd. Na enkele weken was het effect duidelijk te zien. Er werden geen zichtbaar aangetaste planten meer gevon­den. In de behandelingen 1 en 3, waar preventief Topsin M was toegevoegd, vóór besmet­ten met Fusarium, werden geen zieke planten gevonden. 38 weken na het begin van de proef werd in de behandelingen 1, 2 en 3 opnieuw Fu­sarium aan de voedingsoplossing toegevoegd. In de behandelingen 1 en 3 werden vrij snel planten aangetast. De oorspronkelijk preventief toegediende Topsin M was dui­delijk niet meer werkzaam. In behandeling 2, waar tijdens de proef curatief Top­sin M was toegediend, werd de aantasting enige weken uitgesteld. Daarna zette de aantasting toch door. Gebleken is, dat Fusarium zich in voedingsfilm zeer snel verspreiden kan en zware aantastingen kan veroorzaken. De voedingsoplossing kan lang besmet blijven en ook bij nieuw geplaatste stekken weer aantasting veroorzaken. Preventief toedienen van Topsin M aan de voedingsoplossing kon in de proef een aantasting door Fusarium voorkomen. Uitbreiding van een aantasting kon door curatief toedienen van Topsin M worden gestopt. Om meer gegevens te krijgen over de levensduur van Fusarium in de voedingsoplos­sing en over de werkingsduur van Topsin M is een nieuwe proef opgezet.

Speeifieiteit van Fusarium oxysporum en Fusarium redolens

In 1979 werden anjers kunstmatig besmet met F. oxysporum- en F. redolens-isolaten uit verschillende gewassen. Anjers bleken daarbij ook aangetast te worden door F. redolens uit Gerbera. In 1980 werden niet alleen anjers, maar ook Gerbera's, Free-sia's en Cyclamen kunstmatig besmet met de Fusarium-isol aten uit deze gewassen. In deze proeven bleken de verschillende gewassen alleen te worden aangetast door hun eigen F. oxysporum- en/of F. redolens-isolaat.

Toetsing van nieuwe anjer selecties op hun gevoeligheid voor Fusarium

In het najaar werden een aantal I.V.T.-selecties uitgeplant in besmette grond om hun gevoeligheid voor Suarium onder praktijkomstandigheden te toetsen.

TROSANJERS OP STEENWOL

Ing. J. Bulthuis Eel de

Deze proef, gestart op 7 en 14 mei omvat de volgende objecten: A, B, C en D zomer en winter gelijke voedingsoplossing E, F, G en H zomer en winter een verschillende N-K-verhouding A, B, E en F oude steenwolmat C, D, G en H nieuwe steenwolmat A, C, E en G laat geplant B, D, F en H vroeg geplant. De cultivar was 'Sam's Pride'. De proef werd uitgevoerd in 4 herhalingen. Opmerking: de laat geplante objecten waren aanvankelijk stek in "plant-in"-blok-jes, eveneens geplant op 7 mei. Dit proefgedeelte mislukte doordat de "plant-in"-blokjes nog onvoldoende doorworteld waren bij het planten en er bijzonder schraal en fel weer op volgde. Een week later zijn deze plantjes toen vervangen door stek, beworteld in een meng­sel van turfmolm en perlite, in tegenstelling tot de eerder geplante stek die in zuiver perlite was gestoken. De stand van het gewas was in de beginperiode maar matig, maar herstelde zich in de loop van de zomer goed.

50

a

a, o

a, <3

,2> S

&3 Eu

& S 'a

o e.

l i l

IC

a.

o L U

CU Ü_

sJ - p • r—

C

E E

<C

s-3 Z3 N S-QJ

+-> CU a .

<T3 0 0

CL 1 —

A3 CO

_^ i t—

(0 i z

h -

ro S-o

<+̂

i~ + J Z3

^

-̂ : fO

x i

+-j n3

-̂ (O

- Q

5 +J c co

<u "O • 3 -M O co

oo co

LO LO

LO OO

r-- LO

LO

l o

LO LO m r>

O i-H

LO <NJ n »i

1-1 ̂ o < -co CM

o ^d-co CM

i i

i i

o o O C\J * 3 - 1 ^

1

1

1

CM

CM

1

1

O <3" CM

O «3-CM

O CM r^

CM <3" CM

i i i i

LO

IX) 1 1 1

LO r-- a i co

^H o o o

LO LD a i Lo ü *» ^ ^

r o H H C v j

i n yD o i i n r* r* »* r>

CO i—( i—I CM

1 1 1 1

1 1 1 1

O l l i o «3-

O 1 l 1 o ^ f

o o o o o o o o

f

t

1

CM

« CM

CM

« CM

1

1

1

1

O O

*d- o o o o ^ • ^ • L O L n T - H

O O O O O O O O O C\J sr r -CM * 3 "

o o

CM o o o o r-^ -vj- o o o CM

O o co co o ^r <3* •^r co <x>

o o o o co co o - ^ <d-• ^ - C O U 3

" 3 " LO LO LO

1 o o o •=d- ^ f o O l LO CM CM CM CM

l O O O CO CM O LO CO LO y j O C O

*-* o o o o o o o O ^ ^ l Û ^ ^ O O <X> C\J O l

LO LO

o o o o <3- <tf-O LO CM O l

• r -• r - c a; ^ E - r - j

LO LO

-r— i —

z: ' O

LO L D a i co i—t <x> a i co

o o o o LD *3- LO o LD L O a i CO .—1 LD O l CO

• . 4-> • • CD Q -+ -> > 3 1 ) ^ O

o o t—)

,

1

1

1

o <D

fÖ CO O C " O

*zt LO

<=r LO

o <3-<x>

o ^ f LO

O

*fr CM a i CM

o " 3 -CM

co

o *d-r^ «X» CM

o •X) LO *d-^ j -

o «3-co *3 *

o •=a-co «3" <3"

,_ f 0

ro 4-> O

h-

51

Voedingsoplossing

In Tabel 1 zijn de meststofhoeveel heden weergegeven alsmede de EC en pH, respec­tievelijk per gelijkblijvende en afwisselende oplossing. De bemesting vond plaats op advies van Proefstation Naaldwijk. Uit Tabel 1 blijkt dat in mei op bescheiden wijze is begonnen met de toediening. In juni werd de hoe­veelheid flink opgevoerd. In juli werd, nadat de EC te hoog werd, de gift beperkt en in augustus moest de bemesting drastisch worden beperkt en werd nog wat ammo-niumnitraat gegeven. In september werd weer een flinke bemesting toegediend en halverwege deze maand werd er verschil gemaakt tussen de twee objecten betreffende de N-K-verhouding. In oktober werd de hoeveelheid toegediende kunstmest verhoogd tot nog boven het peil van juni, terwijl in november eveneens een forse gift werd toegediend. Daar­door en doordat er in december in verband met de korte dagen en lage kastempera-turen de watergift drastisch beperkt werd, werd de EC weer te hoog zodat toen al­leen water met wat salpeterzuur werd gegeven om de pH op peil te houden. Geduren­de de herfstmaanden bedroegen de verschillen tussen de oplossingen in totaal 17.820 g kalksalpeter en 2000 g salpeterzuur. Op de bloeiresultaten kan dit nu nog geen invloed hebben uitgeoefend. In Tabel 2 zijn de resultaten vermeld in aantallen bloemtakken per 100 m2 per ob­ject, combinatie per maand en totaal.

Tabel 2. Aantallen bloemtakken per 100 m2 per object, combinatie, per maand en to­taal.

Steenwol Oud nieuw

Planttijd Vroeg Laat

Vroeg planten Oude Nieuwe steenw. steenw.

Laat planten Oude Nieuwe steenw. steenw.

sept. okt. nov.

Totaal

420 386 1253 1278

762 701

2435 2365

402 213 732

367 1304 710

2347 2381

Uit de cijfers blijkt dat het verschil tussen oude en nieuwe steenwol maar gering is en overeenkomt met Z% in het voordeel van de oude steenwol. Ook tussen het vroege en late planten blijkt een dergelijk verschil aanwezig in het voordeel van het vroeg planten. Uit de cijfers van de gecombineerde objecten blijkt dat "vroeg planten - oude steenwol" de hoogste produktie gaf, hetgeen wijst op een positieve interactie tus­sen deze objecten.

De trosgrootte

Als indicatie voor de kwaliteit is de trosgrootte bepaald, in Tabel 3 weergegeven.

Tabel 3. Trosgrootte per bos van 10 stuks per maand bij de diverse objecten.

Steenwol Oud Nieuw

Planttijd Vroeg Laat

Vroeg planten Oude Nieuwe steenw. steenw.

Laat planten Oude Nieuwe steenw. steenw.

sept. okt. nov.

40,5 44,8 40,4 40,5 40,9 41,2

42,8 40,2 41,0

42,5 40,7 41,2

40,0 39,5 40,7

45,5 41,0 41,3

41,0 41,4 41,2

44,0 40,1 41,2

Uit de gemiddelde trosgrootte (per bos van 10 stuks) blijkt dat deze nogal eens varieert. Toch is duidelijk te zien dat de trosgrootte omgekeerd evenredig is met

52

het aantal takken; "nieuwe steenwol" gaf een grotere tros dan "oude steenwol", "laat planten" gaf overwegend een grotere tros dan "vroeg planten". Opvallend is eveneens de negatieve interactie die blijkt uit de kleinere trosgrootte van de combinatie "vroeg planten/ oude steenwol". Uiteraard waren de verschillen in trosgrootte zeer gering; alleen in september wa­ren de verschillen van enig belang.

Samenvatting

Uit deze voorlopige cijfers wordt de indruk gewekt dat de teelt van trosanjers op oude steenwolmatten goed mogelijk is. Het verdere oogstverloop zal deze indruk nog moeten bestendigen. Verschillen tussen de twee voedingssystemen zullen dan moge­lijk ook naar voren komen.

TEELT VAN TROSANJERS OP STEENWOL

Dr.Ir. J.J. Post J. de Jong

Vleuten

De proef met de trosanjercultivar 'Tony' werd op 12 maart 1979 in viervoud opge­zet met bedden van 9,6 m2, 32 planten per m2. Het plan was om stekken in steek-schuimblokjes te gebruiken, maar aangezien deze onvoldoende beworteld waren, is er in perlite gestekt plantmateriaal gebruikt. De volgende objecten werden vergeleken: - Is het nodig om in de winter een andere bemesting te geven dan in de zomer.

De toegepaste verhoudingen waren als volgt: zomer N:K = 1: 1,3; winter (13 sep­tember - 1 april) N:K = 1:1,7.

- Heeft gewasverwarming met tubyleenslangen invloed op de produktie en de kwali­teit (wel verwarming = +, geen verwarming = - ) .

- De verschillen tussen steenwol- en vollegrondsteelt. De oogstresultaten zijn weergegeven in Tabel 1.

Tabel 1. Overzicht produktie Van steenwol- en vollegrondsteelt.

JL'ni juli aug. sept. okt. nov. dec. jan. febr. maart april mei juni juli aug.

Steenwol Zomeroplossing (1:1,3) tot 13 sept. daarna winteroplossing (1:1,7) + verw. tot. Ie kw.

164 163 24 24

105 103 421 416 267 255

55 49 59 57 56 50 39 36 64 56 54 47

133 127 155 154 344 343 291 266

- verw. tot. Ie kw.

151 150 35 35 83 82

389 387 248 235

59 56 49 48 50 46 42 41 66 62 58 38

134 125 149 149 351 351 226 212

Zomer en winter gelijke opl (1:1,3) + verw. tot. Ie kw.

122 122 66 66 61 öl

345 344 249 238

65 58 56 55 74 72 38 38 66 65 53 27

116 108 171 171 317 317 216 211

ossin g

- verw. tot.

122 70 64

328 258 66 61 60 38 73 50

108 152 315 238

le kw.

122 70 64

327 251 60 58 55 38 70 29

102 151 315 215

Vollegrond Zomer en winter ge­lijke oplossing (1:1,3) + verw. tot. Ie kw.

137 132 63 62 73 73

360 359 281 261

61 53 73 69 79 72 69 63 65 54 29 18 57 50 95 95

193 193 255 244

Uit deze cijfers moeten we dus concluderen, dat noch de factor bemesting, noch de

53

gewasverwarming een duidelijk verschil in produktie heeft gegeven. De op steenwol geteelde anjers waren ca. 1 week eerder in bloei en hebben een wat langere en ste­viger harttak dan de in de volle grond geteelde. De eerste snee was nagenoeg ge­lijk, maar de tweede snee van de volle grond was duidelijk minder, daar er in de maand maart driemaal zoveel slappe, kromme en eenpitters zijn gesneden.

INVLOED VAN DAGLENGTE BIJ TROSANJERS

Ir. C. Vonk Noordegraaf Aalsmeer

Uit het in 1979 verrichte onderzoek over de invloed van daglengte op de bloei van trosanjers bleek, dat niet alle cultivars hierdoor vervroegd in bloei kwamen. Een van deze cultivars was 'Red Baron', waarvan aangenomen werd dat ze wel positief reageerde. Om de invloed van daglengte op de bloei van 'Red Baron' en 'Silvery Pink' nader te bepalen zijn dit jaar jonge planten bij verschillende daglengten geplaatst. Vanaf 15 februari zijn er planten met niet meer dan drie scheuten bij 8 uur daglicht geplaatst, aangevuld met 0, 2, 4, 6, 8 en 16 uur licht van gloei­lampen met een intensiteit van ongeveer 400 mW/m2. Deze daglengten zijn gehand­haafd tot eind augustus toen de proef is afgesloten. Het ging bij deze proef om de reactie van de twee cultivars op daglengte gemeten aan bloeitijd, aantal ge­vormde bladparen en aantal bloemknoppen.

Resultaat

De bloei van beide cultivars werd door lange dag vervroegd, maar deze trad bij 'Red Baron' veel later op dan bij 'Silvery Pink'. Er werden minder bladparen on­der de hoofdbloem gevormd naarmate de lichtperiode langer was. Bij beide culti­vars had een langere daglengte een negatieve invloed op het aantal zijscheuten met knoppen. Hieruit blijkt dat de kwaliteit door de daglengte negatief beïnvloed is (zie Tabel 1). Ook de bloeitijd bleek invloed te hebben op het aantal knoppen, waaruit men kan afleiden dat de lichthoeveelheid en mogelijk ook de temperatuur eveneens belangrijk' zijn.

Tabel 1. Invloed van de daglengte op het aantal knoppen per scheut behalve de hoofdbloem.

Daglengte

Gem. aantal knoppen 'S i l ve ry Pink' 'Red Baron'

8 + 0

4,4 6,1

8 + 2

4,4 6,0

8 + 4

4,3 6,0

8 + 6

3,9 5,9

8 + 8

3,6 5,8

8 + 1 6

2,4 4,2

Bij de teelt wordt de invloed van de daglengte op de troskwaliteit waarschijnlijk grotendeels gecamoufleerd door de lichthoeveelheid waarbij zij groeien.

INVLOED VAN BEHANDELINGEN TIJDENS DE AFZET OP DE HOUDBAARHEID VAN TROSANJERS

L.V.J. Barendse Aalsmeer

In een tweetal proeven, genomen in augustus en december 1980 zijn de onderstaande factoren onderzocht. Bekeken werd de invloed van: - veilingaanvoer 's avonds of 's morgens vroeg - veilingaanvoer in emmers of dozen - opslag bij de handel in emmers of dozen - het verdichten voor het transport - transport in emmers of dozen

54

- containers in plaats van emmers of dozen - behandeling met middelen bij detailhandel - het gebruik van verschillende snijbloemenvoedsels bij de consument. De eerste proef werd uitgevoerd met 'Ministar', de tweede proef met 'Ministar' en 'Sam's Pride'. Niet alle behandelingen zijn in beide proeven uitgevoerd. Bij de bespreking van de resultaten is vermeld uit welke proef deze komen.

Rijpheid

De rijpheid van de bloemen in de eerste proef was zo verschillend, dat dit al een van de oorzaken was dat er geen duidelijke verschillen per afzetbehandeling ont­stonden. De rijpheid van de bloemen in de tweede proef was bij beide rassen goed.

Resultaten

's Avonds of 's morgens aanvoeren (proef 2) Bij uitbloei geen verschil te zien. Ook tijdens de afzet was geen onderscheid te maken. Het gewichtsverschil bij droge aanvoer is gering. De 's avonds aangevoerde trosanjers waren ca. 1% lichter dan de 's morgens aangevoerde bloemen.

VeilingaanVoer in emmers of dozen (proef 1 + 2) Bij uitbloei was geen verschil tussen nat en droog aangevoerde bloemen. In de vei­lingfase is bij 's avonds aangevoerde bloemen het gewicht van de droog aangevoer­de trosanjers ca. 5% lager, vóór het transport is dit verschil ca. 6%.

Opslag bij de handel (proef 1) Ook dit bleek bij uitbloei geen wezenlijk verschil te geven. Het gewichtsverschil is niet gemeten, maar kan worden geschat op ca. 2%.

Het verdichten (proef 1) Het verdichten van de dozen voor het transport (bij aanvoer 16 bos per doos, bij transport 24 bos) had een negatief effect. De uitbloeikwaliteit werd erdoor ver­minderd. Het verdichten van emmers (van 16 naar 24 bos per emmer) had geen nega­tief effect.

Transport in emmers of dozen (proef 1+2) Bij uitbloei was geen verschil te zien. In de tweede proef werd gemeten dat het gewichtsverlies bij droog transport IJ tot 2% was. De gewichtstoename bij transport in emmers was ca. 3%.

Containers in plaats Van emmers of dozen (proef 2) Het gewichtsverlies in containers was groter dan in dozen. Vanaf het aanvoeren tot na het transport was het gewichtsverlies in containers A\%, terwijl dit in dozen 1\% was.

Behandeling met middelen bij de detailhandel (proef 1) In de eerste proef werden de bloemen bij de detailhandel in water, Chrysal 15 g/l of in Flora Brie gezet. Bij uitbloei was een positief effect te zien bij de bloe­men die in Flora Brie hadden gestaan. De stelen waren minder slap en de bloemen waren langer houdbaar. Ook bleef het water zichtbaar schoner. Dit laatste was bij Chrysal ook het geval. In uitbloei was er echter geen verschil met de bloemen die in de detailhandelsfase in water stonden.

Het gebruik van verschillende snijbloemenvoedsels bij de consument (proef 1+2) De uitbloei in de vaas was in water, Chrysal 11 g/l, Flora Brie + suiker 16 g/l en (alleen proef 2) in Anjerchrysal 25 g/l. Het beste resultaat gaf Anjerchrysal. Hierin was de houdbaarheid het langst en de bloemkleur het beste. Er trad wel bruinverkleuring van de stelen op. Bijna even goed was de uitbloei op Flora Brie + suiker.

55

56

Universele Chrysal was in beide proeven het minst van de getoetste middelen. In de eerste proef was de uitbloei in water slecht. Dit door teveel onrijpe bloemen. In de tweede proef was de uitbloei in water goed.

Conclusie

Als de trosanjers goed voorgewaterd zijn (zoals hier met Anjer VB), heeft de afzet-methode zoals hier getoetst slechts een gering effect op de houdbaarheid. Een be­langrijk uitgangspunt is dat de takken voldoende rijp worden geoogst. Het gebruik van snijbloemenvoedsel in de vaas (Anjerchrysal, Flora Brie met suiker) heeft wel een sterke houdbaarheidsverbetering tot gevolg).

HARTTAKTEELT TROSANJER

Ing. W. Belgraver Aalsmeer

Evenals in 1979 werd weer een aantal trosanjercultivars beproefd op hun kwalitei­ten voor de zgn. harttakteelt (zie ook Bloemistenjonderzoek in Nederland over 1979, p. 40 e.V.). Ditmaal werden in de proef 'Red Star', 'Kolivetta', 'Albivette', 'Comtesse' en 'Festival' betrokken. De planttijden waren 18 februari en 17 maart. Uitgeplant werden 32 planten per m2 bed. De teelt werd eind november beëindigd. In Tabel 1 is de produktie per cultivar en per planttijd weergegeven.

Tabel 1. Produktie in takken, van 10 m2 kas. Planttijd februari en maart.

Red Star

Kolivetta

Albivette

Comtesse

Festival

febr. maart

febr. maart

febr. maart

febr. maart

febr. maart

mei

31 -

16 -

40 -----

juni

185 113 181 21

157 35

162 3

145 4

j>:li

118 89

260 175 152 154 198 204 82

206

aug.

831 614 681 462 735 455 355 81

376 25

sept.

324 585 293 507 271 522 224 428 328 321

okt.

Ill 195 95

274 140 215 151 371 144 308

nov.

40 29 49 77 31 48 63

118 50

139

Totaal

1640 1656

1578 1516

1526 1429

1153 1205

1125 1003

Conclusie

De planttijden en ook de beproefde cultivars geven verschil in produktie en pro-duktietijden te zien. Afhankelijk van de eventuele voor- of nateelt kan voor een bepaalde planttijd gekozen worden. Bij de groei- en oogstwaarnemingen bleek te­vens dat bij uitplanten in februari de meeste harttakken eind juni reeds geoogst waren. Van de planten die in maart werden uitgeplant was dit midden juli, die om­streeks die tijd, door hun prima kwaliteit een goede prijs kunnen opbrengen.

BESTRIJDING VAN SPAT (MYCOSPHAERELLA DIANTHI) DOOR MIDDEL VAN RUIMTEBEHANDELING

Ing. F.B. Dirkse Aalsmeer

Van een aantal fungiciden die een goede werking hebben tegen Mycosphaerella dian-thi zijn zogenaamde 'flowable' formuleringen beschikbaar. Een aantal van deze for­muleringen is goed te vernevelen met behulp van fog-apparatuur.

57

Het doel van deze proeven was het nagaan van de preventieve werking van ruimtebe­handeling op het optreden van spat in anjer.

Opzet en uitvoering

Anjerplanten van de cultivar 'Sam's Pride' (gevoelig voor spat) werden geplant in verrijdbare tabletbakken van 80 x 125 cm. Per behandeling werd één bak genomen waarin 70 planten. Na toppen en uitlopen van de planten werden ze bij een scheut­lengte van ca. 10 cm geïnfecteerd door het tussenplaatsen van sterk aangetaste planten. De relatieve luchtvochtigheid werd hoog gehouden door over de planten ge­durende de nacht een plastic tunnel aan te brengen. Na het zichtbaar worden van de symptomen werd met de behandelingen begonnen. De uitvoering vond plaats in 2 kas­afdelingen van ieder 150 m2 groot, die geheel met anjers beplant waren. In iedere afdeling stond één herhaling. Met behulp van een Pulsfog type K3-standaard werden in 2 liter VK2 draagstof per 1000 m2 kasoppervlak, 200 ml en 400 ml Topsin M vloei­baar verneveld.

Eerste serie behandelingen

De behandelingsdata waren: 3/6, 15/6, 25/6, 4/7 en 17/7. De planten stonden dage­lijks onder plastic tunnel van ca. 20.00 uur tot ca. 9.00 uur (13 uur). De tempe-ratuurinstellingen waren: Kas A: minimum dagtemperatuur 10 C

minimum nachttemperatuur 15 C luchting vanaf 25 C

Kas B: minimum dagtemperatuur 17 C minimum nachttemperatuur 16 C luchting vanaf 20°C.

Tweede serie behandelingen

Na het terugsnijden konden de planten opnieuw uitlopen. Vanaf 16/9 werden vier wekelijkse behandelingen uitgevoerd. De planten stonden door de week van ca. 17.00 uur tot ca. 9.00 uur onder plastic. Van vrijdag 17.00 uur tot maandag 9.00 uur stonden de planten eveneens onder plastic. De temperaturen varieerden in beide afdelingen van ca. minimaal 10 C 's nachts tot ca. maximaal 15 C overdag.

Waarnemingen

De beoordeling van de resultaten van de eerste serie behandelingen vond 11 dagen en die van de tweede serie 19 dagen na de laatste behandeling plaats. Bij de beoordeling van de eerste serie behandelingen werden alle takken met knop beoordeeld op blad-, stengel- en knopaantasting. De resultaten zijn vermeld in Tabel 1. Bij de tweede serie werden de 20 langste takken beoordeeld, omdat hier de meeste gewastoename had plaatsgevonden. Nu werd uitsluitend gelet op de bladaantasting. Van de onbehandelde in kas B konden slechts 5 takken verzameld worden, omdat bij­na het gehele gewas door spat was afgestorven. De resultaten zijn vermeld in Ta­bel 2.

Conclusies

Uit de resultaten van de eerste serie behandelingen blijkt dat bij deze temperatu­ren de periode tussen de behandelingen te groot is geweest. Uit de resultaten van de tweede serie behandelingen blijkt duidelijk dat het zeer wel mogelijk is om door middel van ruimtebehandeling de uitbreiding van een spat-aantasting bij temperaturen van 10-15 C tegen te gaan. De beste resultaten werden bereikt met een wekelijkse behandeling met 400 ml Topsin M vloeibaar.

58

Door middel van een wekelijkse ruimtebehandeling met 400 ml Topsin M vloeibaar is uitbreiding van een spataantasting bij temperaturen van 10-15 C tegen te gaan.

59

Tabel 1. Spataantasting op bladeren, stengels en knoppen na 5 behandelingen met Topsin M vloeibaar.

Behandel ing

Kas B Onbehandeld Topsin M vlb. 200 ml Topsin M vlb. 400 ml

Kas A Onbehandeld Topsin M vlb. 200 ml Topsin M vlb. 400 ml

Aantal takken

103

73

91

12

14

22

Aantal aangetaste takken

103

21

1

Aantal bladeren

1369

962

1260

190

266

336

Aantal vlekken per 100 bladeren

344

177

94

97

22

48

Aantal knoppen

193

185

257

Percentage aangetaste knoppen

51

15

2

Tabel 2. Aantasting door Myoosphaerella op blad na 11 ruimtebehandelingen met Top­sin M vloeibaar.

Onbehandeld Topsin M 200 ml Topsin M 400 ml

Kas B Aantal bladeren

124 472 477

Aantal vlekken per 100 bladeren

563 7 2

Kas A Aantal bladeren

482 486 486

Aantal vlekken per 100 bladeren

49 1 0

VIRUSZIEKTEN VAN ANJER

Ir. F.A. Hakkaart J.M.A. Versluys

Aalsmeer

Bij de meristeemcultuur van anjers, die reeds jarenlang door de keuringsdienst toegepast wordt bij het virusvrij maken van nieuwe anjerrassen, treedt al geruime tijd een moeilijkheid op, waarbij de plantjes in de buis te weinig of geen was vormen. Dit verschijnsel, dat 'glazigheid1 genoemd wordt, heeft het afsterven van de plantjes na overzetten in de grond tot gevolg. Bij sommige rassen is het ver­schijnsel van dien aard dat in het geheel geen planten meer geproduceerd kunnen worden. Temeer wordt dit knellend, aangezien de Raad voor het Kwekersrecht heeft

60

bepaald dat alleen gezonde planten voor beoordeling mogen worden aangeboden en wettelijke bescherming dus uitblijft indien de meristeemcultuur faalt. In januari 1980 werd onze assistentie ingeroepen en in februari is het onderzoek gestart. Onderzocht zijn een reeks physische factoren, zoals afsluiting van de buis, tempe­ratuur, licht, maar ook chemische, zoals minerale voeding en groeistoffen. Het bleek dat door een aantal maatregelen het probleem tot aanvaardbare proporties kon worden teruggebracht. In augustus werden de resultaten door de keuringsdienst toe­gepast en met succes. In november werden evenwel een aantal andere rassen, die afkomstig waren van een andere inzender door de keuringsdienst in vitro gekweekt en toen bleken hier toch weer problemen op te treden, ook met de gemodificeerde omstandigheden. Getracht zal worden om ook hiervoor een oplossing te vinden. Het wordt steeds interessanter om de achtergrond van dit verschijnsel te achterhalen. Als bijprodukt van de proeven werden omstreeks 1500 plantjes geproduceerd van 21 rassen. Deze zijn aan de N.A.K.S. ter beschikking gesteld, die ze aan de eigenaars zal retourneren.

0PENK0MEN EN HOUDBAARHEID VAN COLOMBIAANSE ANJERS L.V.J. Barendse

Aalsmeer

Eind december werden 7 anjerrassen, geïmporteerd uit Colombia, getest op hun houd­baarheid. De bloemen waren nogal ongelijk van rijpte met per bos een aantal onrij­pe bloemen (nog niet half open) erin. Deze onrijpe bloemen kwamen in de vaas in water dan ook niet goed open. Zoals voor alle snijbloemen van toepassing is, kan ook hier gezegd worden dat anjers voldoende rijp geoogst moeten worden, omdat zij anders niet goed openkomen.

HOUDBAARHEID VAN TROSANJER 'E0L0'

L.V.J. Barendse Aalsmeer

Dit kleinbloemige trosanjertje werd in mei op houdbaarheid getest. Dit gebeurde zowel met als zonder afzetsimulatie. De houdbaarheid bleek erg goed te zijn, zowel in water als in Chrysal. Een afzet­simulatie van 1 dag verkortte de houdbaarheid ook met 1 dag.

ANTilURIUri ANDREANUM

KLONENVtRGELIJKING BIJ ANTHURIUM ANDREANUM

Ing. I.T. Bonninga Ir. L. Leffring

Aalsmeer

Op het Proefstation Aalsmeer is in juli 1979 een proef gestart met klonen vermeer­derd door middel van weefselkweek. In de proef werden 22 klonen met elkaar verge­leken. De minimumtemperatuur in deze afdeling was 21-17 C, in de bedden lag geen bodemverwarming. In het eerste jaar was de produktie nog erg laag. Om toch alvast een indruk te krijgen van de verschillende klonen is deze produktie van het eerste jaar in Tabel 1 weergegeven. Een relatief hoge produktie gaf vooral 'Egmonds Oranje Favoriet' (oranje), namelijk 9,7 bloemen per plant. De verschillen in produktie moeten min­stens 2,9 bedragen voordat het verschil wiskundig betrouwbaar is. In Tabel 1 is ook het aantal scheuten per plant vermeld. Dit is het aantal scheuten dat in oktober 1980 is weggehaald. Vóór deze datum zijn geen scheuten weggehaald.

61

Een relatief hoge produktie gaf vooral 'Egmonds Oranje Favoriet'.

Vooral 'Avo Cintha' heeft veel scheuten gemaakt. Bij deze kloon moeten de scheu­ten vroegtijdig worden weggehaald. 'Avo Anneke' heeft de hoogste produktie in de kleurgroep zalm/rose'. 'Avo Anneke' geeft een erg grote bloem. In de kleurgroep wit zit niet zo'n groot verschil in produktie. Van de witte klo­nen lopen 'Cuba', 'Avo José' en 'Avo Lien' soms wat rood aan. E 121 ('Poolster') blijft wel wit. In de kleurgroep rood zitten ook geen uitschieters. De verschil­len in produktie van de rode klonen blijven binnen de variatie van 2,9.

62

Tabel 1. Aantal bloemen in het le produktiejaar en het aantal scheuten weggehaald in oktober 1980 bij 22 klonen van Anthurium andreanum.

Cultivar Kleur Produktie Ie jaar bloemen/plant

9,7 6,9 6,5 6,4 6,0 5,7 5,3 5,3 5,2 5,1 5,0 5,0 4,9 4,7 4,5 4,5 4,3 4,2 3,8 3,6 2,8 2,3

Scheuten/ plant

4,8 3,2 4,8 0,7 1,3 1,5 1,5 2,6 0,7 0,7 2,5 9,4

13,0 1,3 5,3 0,9 2,6 0,2 2,7 0 0,2 0,7

Egmonds Oranje Favoriet oranje Honduras rood Avo Anneke rose G2 ('t Hoen) rood Avo Ingrid rood Gl ('t Hoen) rood Avo Gerry rood E 124 wit B (den Hartog) rood Avo Claudia rood Hoenette parlemoer E 121 rood Avo Cintha oranje Avo Tineke oranje Avo José wit Avo Nette oranje E 61 zalm Jamaica wit Avo Agnes rood Avo Lien wit A (den Hartog) rood B (den Hartog) rood

INVLOED VAN LUCHT- EN GRONDTEMPERATUUR OP DE BL0EMPR0DUKTIE VAN 12 ANTHURIUM AN­DREANUM- KLONEN

Ir. L. Leffring Ing. I.T. Bonninga

Aalsmeer

De e ie proef is uitgevoerd in twee kasafdelingen met resp. 21 en 18 C overdag en 18 n 15 C 's nachts. In iedere kasafdeling zijn 4 bedden, waarvan twee mét en twee

zonder grondverwarming (watertemperatuur ca. 40 C). Op ieder bed zijn 12 weefsel-kweekklonen geplant (juli 1979). Gedurende het hele jaar 1980 is de bloemproduk-tie bepaald.

Resultaten

De kasafdeling met de hoogste temperatuur heeft gemiddeld een halve bloem per plant meer gegeven dan de andere kasafdeling. Grondverwarming gaf in beide kasafdelingen een hogere produktie, nl. een halve bloem per plant. Dit gold voor vrijwel alle klonen. Er is dus geen verschil in invloed van de grondtemperatuur op de bloemproduktie van de twaalf verschillende klonen. De scheutproduktie werd enorm beïnvloed door de luchttemperatuur, dat wil zeggen bij 21-18 C ontstonden tweemaal zoveel scheuten als bij 18-15 C. Of er ook invloed van de grondtemperatuur is, is nog niet duidelijk. Tot nu toe is er geen verschil waargenomen, maar dit zal in 1981 weer bekeken worden. Het aantal scheuten varieert per kloon zeer sterk. In de warmste kas van 0,3 scheut per plant tot 6,0 en in de andere afdeling van 0 tot 3,5. De bloemproduktie loopt per kloon ook zeer uiteen. De bloemproduktie was gemiddeld over de 2 kasafdelingen als volgt:

63

ASPARAGUS SETACEUS INVLOED C02-D0SERING OP KWALITEIT BIJ SNIJGROEN (ASPARAGUS SETACEUS)

Ing. A.P. van der Hoeven Naaldwijk

In de praktijk wordt bij snij groen (Asparagus setaceus) geen COo gedoseerd. Men vreest een nadelige invloed op de kwaliteit van de veren en ranken. Om het effect van COg op de kwaliteit te bepalen zijn in een teelt van snijgroen drie C02-con-centraties vergeleken. A: geen extra COg (controle), B: ca. 0,075%, en C: ca. 0,15%. Plantdatum: 15/10/79. Tot eind april 1980 zijn geen afwijkingen geconstateerd. Daarna, vooral in juni, kwamen afwijkingen voor bij de behandelingen B en C, bij C in ergere mate dan bij B. De symptomen waren: lichte gewaskleur, bruine veren en naaldrui. De afdeling fysiologie zal nader onderzoek doen naar de oorzaak van de genoemde afwijkingen.

VEGETATIEVE VERMEERDERING VAN ASPARAGUS SETACEUS

Ing. W. van Ravesteyn Naaldwijk

Uitgegaan is van doomknoppen. Nagegaan is de invloed van verschillende eerste (spruitvormende) en tweede (wortelvormende) agar-media, het moment van overplan-ten op het wortelinducerende medium (niet overplanten en na 4-8 of 12 weken over-planten), de kweektemperatuur 20 of 25 C en de hoogte van de doomknop. Het basismedium voor spruitvorming bestond uit M + S (hele sterkte van Flow, cat. no. 2 F-90 D ) , 4,71 g/l, saccharose 25 g/l, kinetine 1 mg/l, IAA 0,01 mg/l en 8 g/l agar. Hieraan is in een enkel geval toegevoegd Ethrel 0,001 ml/l (= 0,480 mg/ 1 actieve stof), actieve koolstof 1 g/l en 5 g/l of is in plaats van 25 g/l sac­charose fructose (ni. 25 g/l) gebruikt. In het tweede medium is steeds van M + S (halve sterkte cat. no. HC M 101 zouten - SF 112) 2,33 g/l gebruikt, gecombineerd met diverse concentraties fructose (7,5 - 15 - 30 en 45 g/l) en 0-0,01 of 0,1 mg/l indolazijnzuur, 0,01 mg/l indoltroter-zuur of 0,01 mg/l nathylazijnzuur. Behalve de halve M + S zoutconcentratie is ook nog 1/4 M + S concentratie gebruikt. Van de 660 explantaten heeft slechts één explantaat spruiten en wortels gegeven. De isolatie is in oktober (1979) uitgevoerd. Mogelijk bieden isolaties in het na­jaar en de zomer meer mogelijkheden. De explantaten kunnen dan een hoger gehalte aan assimilaten bevatten.

ASTER DE TEELT VAN HERFSTASTERS ONDER GLAS

C. v. Leeuwen Rijnsburg

De teelt van herfstasters onder glas vindt tot op heden nog weinig plaats. Om te onderzoeken of deze teeltwijze perspectieven biedt ten aanzien van kwaliteitsver­betering en verlenging van de aanvoerperiode werden op de Proeftuin Rijnsburg twee kassen met herfstasters beplant. De onderzochte cultivar was 'Climax' uit de groep van de Novi-belgii hybriden. Het plantmateriaal was afkomstig van buiten gegroei­de moerplanten, waar kopstekken van werden genomen. Deze werden in de kas onder plastic folie beworteld. Er werd geen gebruik gemaakt van groeistoffen. Het stek-medium was onbemeste potgrond afgedekt met een laagje zand. De beworteling was vrij onregelmatig. Voor de eerste kas werd op 25 juni 1980 gestekt. De bewortelde stekken werden op 8 juli in de kas uitgeplant op een afstand van 25 x 25 cm.

66

4 augustus 4 augustus 4 augustus 8 juli

neen neen neen 21 juli

neen 2 weken 4 weken neen

2 oktober 15 oktober 25 oktober 2 oktober

59 72 82 85

Op 21 juli werden de planten getopt. Als steunmateriaal werden 2 netten gebruikt. In de tweede kas werd op 4 augustus 1980 geplant. Deze bewortelde plantjes waren op 16 juli gestekt; ze werden niet getopt. Bij deze proef werden drie plantafstan-den toegepast, nl. 32, 48 en 64 planten per m2. Om de vegetatieve groeiperiode te verlengen en daarmee het bloeitijdstip te verlaten werd er bij deze proef belich­ting met 25 Watt per m2 (chrysantenbelichting) toegepast. De belichting vond plaats in de vorm van een nachtonderbreking van 10 uur per etmaal. Een gedeelte van de kas werd gedurende 4 weken vanaf het planten belicht. Een ander gedeelte werd vanaf 2 weken na het planten gedurende 2 weken belicht. Daarnaast was er ook nog een onbelicht gedeelte.

Resultaten

Tabel 1. Oogstvesultaten Van de teelt Van hevfstastevs ondev glas.

Plantdatum Getopt Belicht Aanvang oogst Kasdagen Kwaliteit

redelijk goed zeer goed ongel ijk

Bij de op 8 juli geplante proef volgde een snelle groei. De kwaliteit van de tak­ken vertoonde onderling grote verschillen. De knopzetting was rond 10 september zichtbaar. Op 1 en 2 oktober werden de bloemen geoogst. Omdat de stevigheid en het gewicht van de takken onderling sterk varieerden, werd er bij het oogsten geen vast aantal bloemstelen per bos aangehouden. Er werden gemiddeld 4 bossen per m2 kasoppervlakte geoogst. De teeltduur van planten t/m de oogst bedroeg 85 dagen. De herfstasters die op 4 augustus geplant werden, heeft men niet getopt. De groei van deze herfstasters was ook goed. Het onbelichte gedeelte was op 2 oktober oogst­rijp. Dit was gelijk met de getopte planten die op 8 juli geplant waren. De herfst­asters die twee weken belicht werden, bloeiden later en vormden een zwaarder en langer gewas. Het oogsttijdstip hiervan was 15 en 16 oktober. Bij de 4 weken be­lichte planten werden deze effecten nog versterkt. De bloemen werden op 25 okto­ber geoogst. De takken waren nog langer en zwaarder dan die van de twee weken be-1 ichte. De kwaliteit van de ongetopte planten was beter en gelijkmatiger dan van de getop­te planten. Tussen de verschillende plantafstanden werden geen betrouwbare ver­schillen geconstateerd. Een plantafstand van 64 planten per m2 bleek daardoor de hoogste produktie van bloemtakken te geven.

Conclusies

Kasteelt van herfstasters blijkt mogelijk. Belichting in het najaar stelt de bloei uit, hierdoor blijft het gewas langer ve­getatief wat de lengtegroei en de kwaliteit van de bloemstelen bevordert. Bij een plantdichtheid van 64 planten per m2 werd de hoogste bloemtakproduktie verkregen. De kwaliteit van de niet getopte planten was beter en gelijkmatiger dan van de getopte. Verdere proefnemingen zullen uit moeten maken of jaarrondcultuur tot de mogelijk­heden behoort.

INVLOED VAN DE DAGLENGTE OP DE BLOEI BIJ ASTER

Th.M. van der Krogt Aalsmeer

De belangstelling voor de teelt van Aster novi-belgii als snijbloem neemt toe. On­der natuurlijke omstandigheden zal de bloei echter beperkt blijven tot een korte

67

periode in de nazomer. Onder invloed van de korter wordende dagen zullen de plan­ten knoppen aanleggen en in bloei komen. Voor een verdere teeltspreiding is het noodzakelijk te weten welke invloed de daglengte op de ontwikkeling heeft.

Opzet

De proef is genomen met de laatbloeiende cultivar 'Blue Gown'. Eind mei is er ge­stekt en na beworteling zijn de stekken opgepot, getopt en buiten gezet. Op 10 juli zijn de planten bij verschillende daglengten geplaatst. De natuurlijke licht-periode was 8 uur en werd aangevuld met 0, 2, 4, 6, 8 of 16 uur gloeilampenlicht. Per behandeling zijn 10 planten met 3 scheuten van 6 à 7 cm lengte opgezet.

Resultaten

Er was een duidelijke daglengtereactie op de bloei. De planten die bij een dagleng­te van 8, 10 en 12 uur stonden, vertoonden vrijwel geen onderlinge verschillen. De bloei was vrijwel gelijk en ook het aantal bladeren was niet verschillend. De toename van het aantal knoppen dat tot ontwikkeling kwam, en de toename in de lengte, duidt op een betere groei bij een langere 1ichtperiode. De planten bij een lichtperiode van 14 uur waren later in bloei. Bij deze behan­deling is de ontwikkeling van de bloemknoppen waarschijnlijk wat later ingezet, gezien het grotere aantal bladeren dat afgesplitst is. Het aantal ontwikkelde knoppen en de lengte van de steel was groter dan bij de voorgaande behandelingen. Bij een daglengte van 16 en 24 uur waren na 10 weken nog geen knoppen zichtbaar. De planten waren toen ca. 70 cm lang. Op dat tijdstip zijn de planten onder na­tuurlijke lichtomstandigheden gezet. Eind november kwamen ook die planten in bloei. In Tabel 1 is de gemiddelde lengte en het aantal bladeren over beide behandelingen aangegeven. Ook hier blijkt uit het grotere aantal bladeren dat de knopaanleg uit­gesteld is als gevolg van de daglengte.

Tabel 1. Invloed Van de daglengte op de bloei.

Daglengte in uren 8 10

63 64 29 27 11 14 8/9 8/9

12

71 30 17 8/9

14

81 35 22 23/9

16 24

135 69 -

ca. 15/11

steellengte (cm) aantal bladeren/steel aantal knoppen/steel 50% bloei

Conclusie

De knopaanleg van Aster novi-belgii 'Blue Gown' vindt plaats bij een lichtperiode van 14 uur of minder. De planten blijven vegetatief bij een lichtperiode van 16 uur. Gezien het feit dat deze cultivar de laatst bloeiende variëteit is, mag ver­wacht worden dat vroeger bloeiende cultivars bij wat langere daglengten al bloe­men gaan aanleggen.

HOUDBAARHEID VAN DE HERFSTASTER NOVI-BELGII 'CLIMAX' IN DE VAAS

.V.J. Barendse Aalsmeer

Juist in proeven met herfstasters werden nogal eens grote verschillen in houdbaar­heid gevonden binnen de behandelingen. Veelal ging het dan om takken die al na enkele dagen verdroogd waren omdat ze schijnbaar geen water opnamen. Ditzelfde verschijnsel doet zich o.a. ook bij Chrysant voor. De bloemen werden op 7 oktober geoogst op het Proefstation te Aalsmeer, waarna ze gedurende 20 uur bij 5 C in water stonden. Hierna werden de bossen in papier ver-

68

pakt en d Hierna we konden vo waarbij z Als vaasi 1. water 2. water 3. Chrysa 4. Flora 5. Flora Bij behan per behan

roog in een doos bewaard bij 20°C tot de volgende morgen (24 uur), rden de stelen eerst afgeknipt, waarna de bloemen zich gedurende 8 uur Izuigen bij 5°C in water. Vervolgens werden de bloemen in de vaas gezet, e uit konden bloeien bij 20 C en een r.v. van 60%. nhoud werd gebruikt:

(extra ingekorte takken) 1 11 g/l Brie Brie + suiker 8 g/l deling 1 werden 6 vazen gebruikt. De overige el ing.

behandelingen hadden 2 vazen

Resultaten

Houdbaarheid in dagen per vaas 1. water 2. water (korte tak) 3. Chrysal 4. Flora Brie 5. Flora Brie + suiker

a 5,2

13,8 16,8 12,6 9,6

b 12,6 13,4 19,2 13,8 11,2

c 8,0

d 12,6

e 9,0

f 10,4

gem. 9,6

13,6 18,0 13,2 10,4

Alleen in behandeling 1 vielen vroegtijdig takken uit als gevolg van geen waterop­name. Het aantal takken per vaas dat wegviel was resp. 2, 0, 3, 1, 1 en 1. Flora Brie gaf in beide behandelingen na ca. 9 dagen bladverbranding. De bloemen groeiden in snijbloemenvoedsel beter uit.

Conclusie

Grote verschillen binnen de behandeling blijven aanwezig. Korte takken en snijbloe-menvoedsel gaven minder kans op vroegtijdige uitval. Over het algemeen is dit gewas goed houdbaar.

BEGONIA UITGIFTE VAN BEGONIA ELATI0R RASSEN

J. Westerhof Aalsmeer

In het najaar van 1979 zijn bij het ras 'Toran' kleurmutanten ontstaan. Deze mu­tanten zijn vermeerderd en zowel onderling als met 'Toran' vergeleken. Het resul­taat van de vergelijkingen was zodanig dat besloten is om twee mutanten uit te ge­ven onder de naam 'Toran' geel en 'Torella'. Beide rassen hebben vrijwel dezelfde eigenschappen als 'Toran'. 'Toran' geel heeft heldergele gevulde bloemen, die onder lichtrijke omstandigheden enigszins rood verkleuren. De houdbaarheid van dit ras is zeer goed. 'Torella' heeft dubbele bloemen, waarvan de buitenste bloembladen oranje en de binnenste min of meer geel zijn. Beide rassen lijken geschikt voor jaarrondteelt en hebben weinig remstof nodig.

KASKLIMAAT EN S0RTIMENTS0NDERZ0EK MET BEGONIA ELATI0R

Ing. A. Pouwer Lent

Ten behoeve van dit onderzoek staan drie kassen ter beschikking waarin de volgende minimumtemperaturen aangehouden worden; in de eerste kas 6 weken 18 C en vervol -

69

gens 15°C, in de tweede kas constant 18°C en in de derde kas constant 15°C geduren­de de maanden september tot april. Bij deze temperaturen wordt een beperkt sortiment Begonia's geteeld, o.a. 'Aida', 'Baluga', 'Corina', 'Schwabenland' en 'Toran'. Als kïeinbloemige lopen vaak mee 'Anita', 'Valentina', 'Alice', 'Melanie' en 'Bianca'. De resultaten afgemeten aan het tijdstip van mogelijke aflevering aan de veiling laten zien dat het telen bij lagere minimumtemperaturen dan 18 C, afhankelijk van het jaargetijde, tot afleveringsvertraging leidt. Deze liggen voor de genoemde cul-tivars op ongeveer gelijk niveau en variëren van ruim 1 week tot ruim 2 weken, zo­dat de besparingen op energie door het aanhouden van lagere temperaturen wegvallen tegen de langere teeltduur. Van belang is op te merken dat voor het doorwortelen van het stek na het oppotten een minimum temperatuur van ca. 20 C gedurende onge­veer twee weken nodig is. Doet men dit niet dan wordt de groeivertraging aanzien­lijk groter dan hier is aangegeven.

TEELTONDERZOEK BIJ BEGONIA LORRAINE MET KLEIN SORTIMENT

Ing. A. Pouwer Lent

Het telen van dit bekende gewas leverde steeds meer moeilijkheden op, zodat in 1979 besloten werd dit in proeven op te nemen. De teelt van dit gewas leverde in 1979 op zandbed bij een minimum temperatuur van ca. 18°C slechte resultaten bij alle cultivars op. De groei en bloei was langzaam en slecht, ook de kleur van het blad was slecht. In 1980 werd dit onderzoek herhaald met de cultivars: 'Neue Ma­rina', 'Marina', 'Novo', 'Trond', alle rose bloeiend en een witte uit Denemarken. Naast de teelt op zandbed met en zonder tabletverwarming, werd ook in turf op tablet geteeld met en zonder bodemverwarming door tubyleenslangen. Als minimum kasluchttemperatuur werd ca, 21 C aangehouden. In de objecten met bodemverwarming was de pottemperatuur 2 à 3 C daarboven. Door een strak schermprogramma was de maximum hoeveelheid licht in de kas niet meer dan ca. 30.000 lux. Voor de overbemesting werd meestal gebruik gemaakt van een magnesiumhoudende meststof (b.v. magnesamnion). Uit de beoordeling bleken de beste planten verkregen te worden bij de teelt in turf op tablet met bodemverwarming. Op zandtablet zonder bodemverwarming waren de planten minder goed. Voor een goede groei en bloei is het van belang bij deze plantensoort een vrij constante en hoge bodemtemperatuur te realiseren. Te hoge hoeveelheden licht en een minder goede Mg-verzorging leiden snel tot vergeling van het blad. De teelt­duur van de rosebloeiende liep van het oppotten van beworteld stek eind april en na een keer stek er af halen, tot november. De witbloeiende was bij gelijke behan­deling pas half december leverbaar.

PREVENTIEVE BEHANDELING VAN BEGONIA TEGEN MEELDAUW

J. Westerhof Ing, F.B, Dirkse

Aalsmeer

In het verleden zijn proeven uitgevoerd met Bayleton, ter bestrijding van meeldauw. Bayleton bleek hierbij een uitstekende preventieve werking tegen meeldauw in Be­gonia te hebben, wanneer dit middel op de pot werd toegediend. Een groot nadeel was de sterke groeiremming die optrad. Om meer inzicht te krijgen in de toepassingsmogelijkheden van Bayleton is een proef opgezet om het volgende na te gaan: 1. Welke invloed heeft Bayleton op de groei van verschillende Begonia-rassen bij

toediening via de potkluit en via bespuiting? 2. Wat doet Bayleton op de open bloemen? 3. Op welk moment moet het toegediend worden om een optimale preventieve werking

70

tijdens en na de aflevering van het produkt te garanderen?

Behanae tingen

De rassen 'Schwabenland', 'Baluga', 'Toran' en 'Valentina' zijn op 30 oktober, 4 - 11 december 1979 en op 23 januari 1980 opgepot. Eenmalige bespuiting met 20 g Bayleton WP 25 + 30 ml uitvloeier per 100 liter water, 6, 4 en 2 weken voor de bloei te spuiten tot het afdruipstadium. Eenmalige behandeling met 10 g Bayleton UP 25 per 100 liter water, 70 ml oplossing per 12 cm pot, 35 ml oplossing per 9 cm pot, 6,4 en 2 weken voor de bloei te gieten op de potkluit. De behandelingen 3 sn 4 zijn al dan niet gecombineerd met verschillende CCC-be-spuitingen om interactie tussen Bayleton en CCC na te kunnen gaan.

Uitvoering

De planten zijn op de geplande data opgepot, en opgekweekt bij 18 C. Indien dit nodig was voor de vorming van goede planten, werd CCC gespoten voor zover dit niet in strijd was met het proefschema. Er is niet verduisterd. Ziektebestrijding was vanaf een week na het oppotten niet nodig. Op de geplande bloeidata werden 6 planten ('Valentina') of 3 planten (overige rassen) van iedere experimentele eenheid geplaatst in een met meeldauw besmette kas.

Groeiremming

Bayleton toegediend op de potkluit veroorzaakte in sterke mate groeiremming. Dit was minder als het gespoten werd. Vooraf met CCC geremde planten werden sterker geremd dan niet geremde planten. Groeiremming kwam tot uiting in kortere interno-diën, kleinere, harde, donkergroene bladeren. In sommige gevallen stopte de groei gedurende enige weken, waarna hergroei volg­de. De vroegst met Bayleton behandelde planten werden sterker geremd dan de later behandelde planten. De invloed van het seizoen op de groeiremming door Bayleton was minder dan bij CCC het geval was. Bij het ras 'Toran',gevoel ig voor CCC, trad sterkere groeiremming op dan bij de overige rassen. De teeltduur werd niet door Bayleton beïnvloed. Door de juiste combinatie van CCC en Bayleton te gebruiken kan de nadelige groei­remming voorkomen worden.

Bloembeschadiging

De bloemen werden bij de gebruikte spuitconcentratie niet beschadigd. Ook bij ge­bruik van 30 gram Bayleton WP 25 + 30 ml uitvloeier per 100 liter water trad geen bloembeschadiging op. Hierbij was de spuitrest op het blad aanvaardbaar.

Preventieve meetdauwwerking

Om dit na te gaan zijn de planten op het moment van afleveren in een kas geplaatst waar een hoge infectiedruk heerste. Bij het ras 'Schwabenland' waren na één week op de bladeren en bloemen van de controle en de bespoten planten ontelbare meel-dauwvlekjes te zien (ca. 2 mm (3). Na twee weken was de sierwaarde van deze plan­ten verdwenen. 'Valentina' werd een week later dan 'Schwabenland1 door meeldauw aangetast. Over de hele lijn verliep de aantasting als bij 'Schwabenland', doch trager. Na 5 we­ken was de sierwaarde van alle planten verdwenen. Een ander beeld ontstond bij 'Baluga' en 'Toran'. Bij deze cultivars verliep de aantasting minder snel. Alle planten vertoonden 2 weken na het begin van de inocu-latie de eerste symptomen van meeldauwaantasting. In de onbehandelde was de meel-dauwaantasting na ca. 5 weken zo zwaar dat ruim 90% van het bladoppervlak over­groeid was door meeldauw. In de spuitbehandelingen trad een zo zware aantasting alleen op in het blad dat gevormd werd na de laatste behandeling. Voor zowel de onbehandelde als de spuitbehandelingen was de sierwaarde 8 weken na het begin van

71

inoculatie geheel verdwenen. Bij de aangietbehandelingen verschilde dit beeld zeer sterk. De aantasting bleef hier beperkt tot hoogstens 10« van het bladoppervlak. Ook jong blad bleef nagenoeg vrij van aantasting. Het verloop van de aantasting was zeer traag. Pas na 5-6 maanden waren de planten geheel aangetast. Het grote verschil in bescherming tegen meeldauwaantasting in 'Schwabenland' en 'Valentina' enerzijds en 'Toran' en 'Balu-ga' anderzijds is te meer onverklaarbaar omdat in eerdere proeven de werking op 'Schwabenland' goed was. Gezien de slechte preventieve werking kon geen invloed van het behandelingstijd­stip waargenomen worden. Planten van 'Schwabenland' die vroeger vaker of met hoge­re concentraties Bayleton bespoten waren, werden niet minder snel door meeldauw aangetast dan de hiervoor beschreven behandelingen. Dit is nagegaan door planten vanaf drie weken na het steken van de bladstekken tot driemaal toe te bespuiten met 20 gram Bayleton WP 25 + 30 ml uitvloeier per 100 liter water. Ook zijn plan­ten bespoten met resp. 20, 30, 40 en 50 gram Bayleton WP 25 per 100 liter water (+ 30 ml uitvloeier). De laatst opgepotte herhaling is bij een hogere dagtempera­tuur geteeld en aan meeldauw blootgesteld dan de twee voorgaande herhalingen. Dit had geen ander verloop van de meeldauwaantasting tot gevolg.

Conclusie

Gezien de snelle aantasting door meeldauw van met Bayleton behandelde Begonia's in een kas met een hoge besmettingsgraad biedt een preventieve bestrijding van meeldauw met Bayleton weinig of geen perspectief.

INVLOED VAN VERPAKKING EN VERVOER OP DE ONTWIKKELING VAN BACTERIEZIEKTE BIJ BEGO­NIA 'SCHWABENLAND'

J. Westerhof Ir. F.A. Hakkaart

Aalsmeer

Beschadigingen aan planten, ontstaan tijdens het veilingklaar maken en het vervoer van bloeiende Begonia's, zouden de kans op besmetting door of uitbreiding van de bacterieziekte, veroorzaakt door Xanthomonas begoniae kunnen vergroten. Planten, afkomstig van meristeemcultuur zouden niet of in zeer geringe mate door bacteriën besmet zijn. Mogelijk kunnen op deze wijze verkregen planten inpak- en vervoersbehandelingen dan ook beter doorstaan. Om dit na te gaan is op 28 oktober 1980 een proef gestart.

Opzet

In de proef zijn 4 groepen bloeiende 'Schwabenland' planten van verschillende her­komsten gebruikt. Eén groep (25 planten) was zichtbaar aangetast door de bacterie­ziekte, twee groepen van 50 planten waren mogelijk besmet (geen zichtbare sympto­men) en één groep was afkomstig van door meristeemcultuur verkregen planten. Op de eerste dag zijn de planten aangegoten. Onmiddellijk hierna is de helft van iedere groep ingerold in papier; de andere helft is ingehoesd in geperforeerde plastic hoezen. Na het inpakken zijn de planten in gesloten kartonnen dozen ge­plaatst. Gedurende de tweede, derde en vierde dag zijn de planten door Nederland in een geïsoleerde vrachtwagen vervoerd. In deze periode waren de temperaturen overdag maximaal 10 C en 's nachts minimaal 0 C. De vijfde en zesde dag stonden de gesloten dozen in een werkhal bij 15 C, waarna ze op de zevende dag werden uitge­pakt en beoordeeld. Nadat de planten 4 weken in een kas bij 17 C hadden gestaan, zijn ze opnieuw beoordeeld.

Resultaten

Tussen de herkomsten was geen verschil te zien wat bladbeschadiging betreft. De bacterieaantasting in de zichtbaar aangetaste herkomst was niet sterk uitgebreid.

72

Bij de andere herkomsten was geen sprake van zichtbare bacterieaantasting. Tijdens het inrollen/inhoezen van de planten zijn de bladeren geknikt. Bij de in papier gerolde planten waren de breukplaatsen ingedroogd, terwijl tussen het gewas geen condensvocht aanwezig was. Bij de in plastic ingehoesde planten was het gewas nat; het breukvlak van de geknikte bladeren was niet ingedroogd. De randen waren zwart verkleurd. Beide behandelingen hadden natte potkluiten. De open bloemen waren slechts licht beschadigd. Kennelijk werden de bloemen vol­doende door het inpakmateriaal beschermd. Vier weken nadat de planten in de kas waren geplaatst, waren alle breukvlakken in­gedroogd. De bacterieaantasting in de zichtbaar aangetaste behandeling had zich uitgebreid. Oude vlekken waren groter en nieuwe vlekken waren zichtbaar geworden. Deze nieuwe vlekken ontstonden echter vrijwel nooit op de breukvlakken van geknik­te bladeren. Wel ontstond regelmatig een Botrytis-aantasting op zwaar beschadigde bladeren van alle behandelingen. Er was geen verschil in uitbloei tussen de behandelingen.

Conclusie

In de proef is tijdens het vervoer geen explosieve uitbreiding geconstateerd van bacterieziekte. Mogelijk was de temperatuur hiervoor niet optimaal. Gezien het geringe vochtverbruik van de planten tijdens de proef, is het af te raden planten met natte potkluit in te pakken. Plastic is niet geschikt als inhoesmateriaal voor Begonia's vanwege de kans op Botrytis-aantasting in een nat gewas.

BESTRIJDING VAN BOTRYTIS CINEREA IN STEK VAN BEGONIA

Ing. F.B. Dirkse Aalsmeer

Wanneer Begoniastek meerdere dagen van stekbedrijf naar afnemer onderweg is (b.v. bij export) treedt tijdens dit transport nogal eens een aantasting door Botrytis op. Door de hoge beladingsgraad loopt de relatieve luchtvochtigheid hoog op, ter­wijl het regelmatig openen en sluiten van de vrachtruimte temperatuurschokken te­weeg kan brengen. Deze omstandigheden zijn gunstig voor het optreden van Botrytis. Gezien de resultaten van ruimtebehandeling tegen Botrytis in o.a. Chrysant werd onderzocht of deze methode ook voor Begoniastek toepasbaar is.

Opzet en uitvoering

Van de Begonia 'Schwabenland' rood werden steeds drie trays (35 x 45 cm) met 35 stekken per tray behandeld met de middelen en hoeveelheden als genoemd 'in Tabel 1. Alle middelen werden op 30/9/80 verneveld met behulp van een Pulsfog type K3. De ochtend na de behandeling werd het stek in kratten verpakt (ca. 50 stekken per krat) en gedurende 4 dagen bewaard bij een temperatuur van ca. 13 C en een r.v. van 100%. Ter controle bleven ook ongeveer 100 stekken onbehandeld. Na de bewaring werd het aantal door Botrytis aangetaste stekken geteld. De resultaten staan ver­meld in Tabel 1.

label 1. Aantasting van Begoniastek doop Botrytis oinevea na ruimtebehandeling met enkele fungiaiden.

Behandel ing

Onbehandeld Rovral 'Fog' 1200 ml/1000 m2 Ronilan vlb. 300 ml/1000 m2 + 2 1 VK 2 Topsin M vlb. 300 ml/1000 m2 + 2 1 VK 2

73

Aantal Totaal

95 101 101 103

planten Aangetast

55 23 5

37

Conclusie

Door stek van Begonia 'Schwabenland' rood voor de aflevering een ruimtebehandeling te geven met 300 ml Ronilan vlb. + 2 1 VK 2 per 1000 m2 kan tijdens het transport een aantasting door Botrytis cinerea grotendeels voorkomen worden. De behandeling kan het beste de dag voor de verzending plaatsvinden.

VIRUSZIEKTEN VAN BEGONIA

Ir. F.A. Hakkaart J.M.A. Versluys

Aalsmeer

Met betrekking tot de verwekker van krulziekte bij Segonia lijkt een grote vorde­ring gemaakt te zijn door de vondst van Mevr. E. van Balen, IPO, Wageningen, die in het floëem van krulzieke Begonia deeltjes vond, die voor virusdeeltjes kunnen worden gehouden. Hiermee zou voor het eerst de deeltjesaard van de verwekker aan­getoond zijn. Moeilijk is nog om de pathogeniteit van deze deeltjes aan te tonen omdat kunstmatige overdracht nog niet gelukt is. De studie van de overdracht van deze ziekteverwekker werd voortgezet. Verspreiding door grond wordt nu uitgesloten geacht na proeven met gestoomde en niet gestoomde grond, waar in beide gevallen herinfectie optrad. Ook grond die kunstmatig met ziek plantmateriaal besmet was, kon geen gezonde hierin geplante stekken ziek maken. De vector wordt nu bovengronds gezocht. Op het IPO te Wageningen werd door Bos en Huyberts een proef uitgevoerd met de kas-wittevlieg en de bladluis Aulacorthum solani. Het met deze dieren geïnoculeerde materiaal staat thans in observatie. De studie van men'steemcultuur als therapeutische techniek voor krul werd voort­gezet. Van het geproduceerde materiaal van het ras 'Toran' wordt de gebruikswaar­de nagegaan door J. Westerhof. Een nieuwe grote proef werd opgezet met de rassen 'Elfe' en 'Sirens'. Hierbij wordt materiaal door meristeemcultuur opgekweekt van­af blad met krul symptomen en tevens van blad van gezonde planten om na te gaan in hoeverre krul verwijderd wordt. Voorts wordt in samenwerking met Ir. H. Rattink bestudeerd of een variant van onze techniek de mogelijkheid levert om niet alleen krulvrij, maar ook bacterievrij materiaal te produceren. Het blijkt dat de door ons gebruikte kweektechniek een zeer grote gevoeligheid voor het opsporen van bacterie heeft. Onderzoek volgens deze veelbelovende lijn wordt voortgezet. Uit selectieproeven bij het ras 'Toran' bij 146 klonen bleken interessante gege­vens over herbesmetting met krul te verkrijgen. Duidelijk was de situatie bij een kloon, die volledig besmet was en waar ook de ouderplant krul had. In een ander geval was de nakomelingschap van een moederplant gezond, maar werd de moederplant zelf ziek. In dit geval moet de herinfectie plaats hebben gevonden na het stekken. Op deze manier is informatie over de incubatietijd te verkrijgen. Tenslotte waren er twaalf klonen waarbij de nakomelingschap gedeeltelijk krul vertoonde. Hier is ook zeker sprake van een herbesmetting na het stekken.

BOUVARD IA INVLOED RAS, PLANTTIJD EN PLUIZEN OP PRODUKTIE EN KWALITEIT B0UVARDIA

Ing. J. Bulthuis Eel de

In deze proef zijn de volgende objecten opgenomen: drie rassen (kleuren): rood, rose en wit; twee planttijden: 16/4 en 14/5/80; pluizen en niet pluizen. A. rose, vroeg planten; pluizen B. rose, vroeg planten; niet pluizen C. rose, laat planten; pluizen

74

* * 1

Krulziekte bij Begonia

D. E. F. G. H. I. J. K. L.

rose, rood, rood, rood, rood, wit , wit , wit , wit ,

laat vroeg vroeg laat 1 aat vroeg vroeg laat laat

klanten; planten planten planten planten planten planten4

planten planten;

niet pluizen piuizen niet pluizen pluizen niet pluizen piuizen niet pluizen pluizen niet pluizen

itwikkeling van het gewas

het vroeg planten was 1̂ 31-c; van de voor de

Bij het vroeg planten was er veel in plaats van de voor de opbouw v. zijn invloed doen gelden op de pr tot ontwikkeling gekomen

Resultaten

; er veel piantmateriaal dat direct een bloemtros opbouw van de plant benodigde zijscheuten. Dit hi op de produktie. Bij het laat planten is de plan-

m bloemtros vormde •"+"" n-!+ heeft

t sneller

Algemeen: de aantallen takken zijn steeds vermeld per 100 m2 (bruto kas). De pro­duktie valt duidelijk uiteen in een eerste en tweede snee. De tweede snee was ech­ter voor dit verslag nog niet geheel afgeoogst, waardoor de cijfers niet de gehe­le oogstperiode betreffen. Voor zover de eerste snee in procenten is uitgedrukt van het totaal zijn deze dus relatief. In Tabel 1 zijn de aantallen en sorteringspercentages weergegeven van het proefge-middelde, rassen en hoofdeffecten. Het proefgemiddelde van de 3 rassen was 9626 takken per 100 m2, waarvan de helft tijdens de eerste snee werd geoogst. De gemiddelde sortering was 40% Ie soort, 35% 2e soort en 25% 3e soort. In aantal wordt dit gemiddelde alleen overtroffen door het ras "wit" met 1183 bloe­men of 12% boven het proefgemiddelde. "Wit" was ook sneller in ontwikkeling en gaf in de eerste snee 55% van de totale produktie. De rassen "rose" en "rood" bleven respectievelijk met 348 bloemen (= 4%) en 833 bloemen (= 7%)onder het proefgemiddelde. Kwalitatief was "rood" de bes-

75

te met 45% le soort, gevolgd door "rose" en "wit" met respectievelijk 40 en 36% le soort. "Rose" gaf in de eerste snee 51% en "rood" maar 44% van het totaal.

Tabel 1. Aantallen en sorteringspereentages van het proef'gemiddelde, rassen en hoofde ffeaten.

Gemiddelde Rose Rood Wit Geplant 16/4 Geplant 14/5 Pluizen Niet pluizen

Ie snee Aantal

4851 4701 3892 5955 4337 5355 4834 4867

Percentage van totaal

50 51 44 55 47 53 49 52

Sortering Ie

22 24 21 21 27 17 22 23

2e

39 40 40 37 36 44 40 39

3e

39 36 39 42 37 39 38 38

Totaal Aantal

9626 9278 8793

10809 9178

10068 9960 9286

% t.o.v. gem.

100 96 91

112 95

105 104 96

Sor Ie

40 40 45 36 45 34 40 39

terng 2e 3e

35 25 36 24 33 22 37 27 32 23 38 28 35 25 35 26

De eerste snee gaf een relatief laag percentage Ie soort; tegen het einde van de eerste snee sterk teruglopend tot beneden 10%. Gedurende de tweede snee was de kwa­liteit veel beter; ca. 60% Ie soort en slechts ca. 10% 3e soort, hetgeen uiteraard resulteerde in de percentages van de totale produktie.

Planttin den

Het vroeg planten gaf in totaal 10% = 890 bloemen minder dan het laat planten. Opmerkelijk is dat het laat planten een relatief grotere eerste snee gaf dan het vroeg planten. Kwalitatief was het vroeg planten beter; vooral bij de eerste snee gaf het laat planten een laag percentage Ie soort.

Het pluizen

Het pluizen gaf gemiddeld over de 3 rassen 6% meer bloemen dan niet pluizen, maar de eerste snee was kleiner. Kwalitatief was er gemiddeld nagenoeg geen verschil. De reacties op de behandelingen waren per "ras" nogal uiteenlopend. In Tabel 2 zijn de aantallen en sorteringspercentages weergegeven van "rose" gemiddeld en de sub-objecten gespecificeerd in "eerste snee" en "totaal".

Tabel 2. Aantallen en sorteringspereentages van "rose" gemiddeld en de sub-obgeo-ten onderverdeeld in "eerste snee" en "totaal".

Rose

Rose gem. A B C D A + B gem. C + D gem. A + C gem. B + D gem.

Ie snee Aantal

4706 4986 4168 4480 5789 4577 4835 4733 4679

Percentage van totaal

51 45 49 50 60 47 55 47 55

Sortering le 2e

24 40 30 34 34 34 13 48 17 43 32 34 15 46 23 41 25 40

3e

36 36 32 39 40 32 39 36 35

Totaal Aantal

9278 11040 8473 8915 8685 9757 8800 9978 8579

Sortering le 2e 3e

40 36 24 46 32 22 48 31 21 32 41 27 32 39 29 47 32 21 32 40 28 39 37 24 40 35 25

Gemiddeld gaf "rose" 9278 bloemtakken met een sortering van 40% le soort, 36% 2e soort en 24% 3e soort. Iets meer dan de helft van deze produktie is afkomstig van de Ie snee, waarvan de kwaliteit relatief goed was met 24% Ie soort.

76

De planttijd

Het vroeg planten (A + B gem.) gaf per 100 m2 ruim 950 bloemen meer dan het laat planten (= 11%). Bovendien gaf het vroeg planten een veel betere sortering: gemid­deld 15% meer Ie soort; bij de Ie snee zelfs 17%.

Het pluizen

Het pluizen gaf bij dit ras een produktieverhoging van 1400 bloemtakken, overeen­komend met 14%. Ook de Ie snee gaf al een kleine meerproduktie, maar relatief, in procenten van :'totaal" was de Ie snee van "pluizen"7% kleiner dan van "niet plui­zen". De kwaliteit werd door het pluizen niet gunstig beïnvloed, zij het dat het nadelige effect slechts 1% minder Ie soort betrof.

Interactie

Het verschil tussen de objecten A en C was aanmerkelijk groter dan het verschil tussen de objecten B en D, zodat van een duidelijk positieve interactie sprake is tussen vroeg planten en pluizen, echter niet wat de kwaliteit betreft.

Rood

In Tabel 3 zijn de aantallen en sorteringspercentages weergegeven van het ras "rood". Het gemiddelde en de sub-objecten betreffende planttijd en al dan niet pluizen, onderverdeeld in "Ie snee" en "totaal".

Tabel 3. Aantallen en sorteringspercentages Van rood gemiddeld en de sub-objec­ten onderverdeeld in eerste snee en totaal .

Rood

Rood gem. E F G H E + F gem. G + H gem. E + G gem. F + H gem.

le snee Aantal

3892 3358 3211 4269 4729 3285 4499 3814 3970

Percentage van totaal

44 43 43 43 48 43 45 43 46

Sortering le 2e

21 40 23 41 25 37 17 44 19 36 24 41 19 40 20 44 23 3?

3e

39 36 38 39 45 35 41 36 40

Totaal Aantal

8793 7811 7452

10010 9899 7632 9955 8911 8675

Sortering Ie 2e 3e

45 33 22 49 33 18 48 31 21 41 35 24 40 34 26 49 32 19 41 34 25 45. 34 21 44 33 23

De gemiddelde produktie van dit ras was 8793 stuks per 100 m2; betrekkelijk laag ten opzichte van de andere rassen. Gedurende de Ie snee werd hiervan 44% geoogst; eveneens lager dan van de overige twee rassen. De kwaliteit was goed, vooral in de 2e snee, waardoor het gemiddeld percentage Ie soort op 45% kwam.

De planttijd

Het vroege planten gaf bij dit ras een produktievermindering van ruim 2300 bloemen per 100 m2 of 26%, gedeeltelijk een gevolg van het feit dat het vroege plantmate-riaal direct bloem zette, in plaats van basisscheuten te maken. Het is echter op­vallend dat dit verschil ook bij de tweede snee bleef bestaan, wat zich moeilijker laat verklaren. De kwaliteit van "vroeg planten" was beter, met gemiddeld 8% meer Ie soort, dan bij "laat planten".

77

Het pluizen

Het "pluizen" (objecten E en G) gaf een geringe meer-produktie van 3% gemiddeld. Bij de eerste snee bleef het object "pluizen" iets achter bij "niet pluizen" (F en H ) , wat in de tweede snee ruim werd gecompenseerd. Kwalitatief waren de ver­schillen niet vermeldenswaard in het voordeel van "pluizen".

Interactie

De factoren "laat planten" en "pluizen" verzwakten elkaar overigens, zoals uit de cijfers blijkt, maar weinig, zodat van een geringe negatieve interactie sprake is. Een heel andere reactie dan bij het ras "rose".

Wit

In Tabel 4 zijn de aantallen en sorteringspercentages weergegeven van het ras "wit", het gemiddelde en de sub-objecten betreffende planttijd en al dan niet plui­zen, onderverdeeld in "Ie snee" en "totaal".

label 4. Aantallen en sortering'speroentages van "wit1' gemiddeld en de suh-objea­ten, onderverdeeld in "eerste snee" en "totaal".

Wit

Wit gem. I J K L I + J gem. K + L gem. I + K gem. J + L gem.

Ie snee Aantal

5955 4968 5354 6946 6550 5161 6748 5957 5952

Percentage van totaal

55 50 51 57 61 51 59 54 56

Sortering Ie 2e

21 37 30 30 20 37 17 43 15 45 25 31 16 44 24 36 18 38

3e

42 40 43 40 40 44 40 40 44

Totaal Aantal

10809 9844

10470 12162 10760 10157 11461 11003 10615

Sortering Ie 2e 3e

36 37 27 42 31 26 38 36 26 33 39 28 29 41 30 40 34 26 31 40 29 38 35 27 34 39 27

Gemiddeld gaf "wit" de hoogste produktie in deze proef: 10809 bloemtakken per 100 m2; waarvan meer dan de helft, 55%, in de eerste snee werd geoogst. De sortering was iets minder goed dan van de andere rassen, met 4% minder Ie soort dan van het proefgemiddelde.

De planttijd

Het vroege planten had een negatief resultaat en gaf ruim 1300 stuks minder dan het late planten (11%). Vooral bij de Ie snee was het verschil groot. De kwaliteit uitgedrukt in de sortering daarentegen was met 9% meer Ie soort aan­zienlijk beter dan van de late planting. Bij het laat planten was vooral het per­centage Ie soort van de eerste snee erg laag.

Het pluizen

Het pluizen gaf bijna 390 bloemen meer dan niet pluizen; hoofdzakelijk in de twee­de snee. Het pluizen gaf in de eerste snee 6% meer Ie soort, later afnemend tot gemiddeld 4%.

Interactie

De factoren "laat planten" en "pluizen" versterkten elkaar aanmerkelijk, zodat de interactie positief was. Er was tussen deze factoren geen interactie op de eerste soort.

78

Samenvatting

Het vroeg planten had een overwegend nadelig effect op het aantal geoogste bloemen en was per "ras" zeer uiteenlopend. De hoedanigheid van het plantmateriaal lijkt grote invloed te hebben. Het pluizen gaf bij alle rassen in deze proef een positief resultaat op het aantal bloemen, maar had weinig invloed op de sortering. Het is interessant het verdere verloop van deze proef af te wachten.

INVLOED VAN DAGLENGTE BIJ BOUVARDIA

Ir. C. Vonk Noordegraaf Aalsmeer

In oriënterend onderzoek is nagegaan of Bouvardia op daglengte reageert. Hiervoor waren in eerder onderzoek duidelijke aanwijzingen verkregen. Een aantal planten van Bouvardia rood zijn in het fototron bij de volgande daglengten ge­plaatst. Alle planten kregen 8 uur daglicht aangevuld met 0, 2, 4, 6, 8 en 16 uur licht van gloeilampen. Uit de voorlopige resultaten blijkt dat de bloei en daar­mee ook de groei door daglengte wordt beïnvloed. De voorlopige conclusie is dat een daglengte van 12 tot 14 uur een goede bloemaanleg geeft bij een redelijke tak-lengte.

INVLOED VAN PLUIZEN OP DE HOUDBAARHEID VAN BOUVARDIA

L.V.J. Barendse Aalsmeer

Er zijn twee proeven genomen om de invloed van het pluizen op de houdbaarheid te zien. Bij beide proeven (16 juni en 30 oktober) kwamen de geplozen an niet geplo­zen takken uit dezelfde kas. Na de oogst werden de bloemen een nacht bewaard in Rosal bij 4 C. Hierna lagen de bloemen 24 uur droog (verpakt) bij 20°C. Voor het in de vaas zetten werden de bloemen eerst weer gewaterd.

Resultaten

Geplozen takken bleken duidelijk beter houdbaar te zijn dan niet geplozen takken. Over het algemeen zijn bij geplozen takken ook de bloemen wat groter. AAdural ver­beterde de houdbaarheid van zowel geplozen als niet geplozen takken aanmerkelijk. De resultaten zijn verder vermeld in Tabel 1.

Ihbel 1. Houdbaarheid in dagen.

Kleur

rood wit rose

rood wit rose

Proef

1 1 1 2 2 2

Water Geplozen

10,2 6,6

10,0

12,0 12,1 11,3

Niet

5,4 5,2 3,0 5,0 6,9 5,7

geplozen AAdural Geplozen

23,0 19,0 16,2

21,5 19,2 23,7

Niet geplozen

12,6 10,8 13,4

17,0 16,3 18,1

Gemiddelde houdbaarheid in dagen in:

Geplozen Niet geplozen

Water

10,4 5,2

AAdural

20,4 14,7

79

WERKING VAN VERSCHILLENDE SNIJBLOEMENVOEDSELS BIJ BOUVARDIA

L.V.J. Barendse Aalsmeer

In drie proeven (16 juni, 28 augustus en 30 oktober 1980) werden de volgende snij-bloemenvoedsels vergeleken: AAdural 15 g/l, Chrysal 11 g/l en Flora Brie + suiker 16 g/l. De gegevens van Tabel 1 zijn gemiddelden van geplozen en niet geplozen takken van de kleuren rood, wit en rose.

Tobet 1. Houdbaarheid in dagen.

Proef 1 Proef 2 Proef 3a Proef 3b

Water 7 5 12 6 AAdural 16 16 21 17 Chrysal 17 13 16 Flora Brie 18 17 15

Proef 1 = geplozen + niet geplozen Proef 2 = niet geplozen Proef 3a = geplozen Proef 3b = niet geplozen

Alle drie snijbloemenvoedsels gaven een betere uitbloei dan water. Chrysal \2\ g/l werd in proef 2 getoetst, maar gaf bijna hetzelfde resultaat als 11 g/l. Bij proef 1 was er geen verschil tussen de drie snijbloemenvoedsels onderling. Bij proef 2 waren AAdural en Flora Brie het beste, Chrysal was duidelijk minder. Bij proef 3 kwam er nogal wat bladverbranding voor. In AAdural was dit gering, in Chrysal duidelijk meer. In Flora Brie trad een sterke bladverbranding op, met zelfs bloemverbranding in de witte bloemen.

Conclusie

AAdural gaf in alle drie proeven een goed resultaat, Chrysal was in twee proeven duidelijk minder en Flora Brie gaf in de derde proef zowel blad- als bloemverbran­ding.

BROMELIA INVLOED VAN DE POTGRONDTEMPERATUUR OP GROEI EN BLOEI VAN BROMELIA

Ing. M.P. Beuzenberg Ir. C. Vonk Noordegraaf

Aalsmeer

Voor de teelt van Bromelia wordt een vrij hoge bodemtemperatuur in het algemeen wenselijk geacht. In hoeverre een hoge grondtemperatuur een lagere luchttempera­tuur kan compenseren en welke grondtemperatuur optimaal is, is niet bekend. Om dit nader te onderzoeken zijn met behulp van temperatuurwagentjes proeven uitge­voerd met Guzmania. Bij een ingestelde kastemperatuur van 18 C is een potgrond-temperatuur ingesteld van 15, 18, 20, 22, 24 en 27 C. Tijdens twee winters zijn bij deze temperaturen jonge planten geteeld, waarbij in maart de plantgewichten zijn bepaald. Hieruit bleek dat deze gewichten bij een hogere potgrondtemperatuur tot 24 C regelmatig toenemen, maar deze toename was gering. Ook het uiterlijk van de plant werd beïnvloed. Bij de hoge grondtemperatu-ren stonden de bladeren schuin omhoog in plaats van meer horizontaal gebogen zo­als het normale beeld is. Bij de beoordeling van Bromeliatelers kwam dan ook naar

80

voren dat een potgrondtemperatuur tussen 18-22 C optimaal is. Bij een deel van de planten is ook de invloed op de bloemontwikkeling bepaald. De planten zijn daarvoor op 7 maart met BOH behandeld. Hierbij bleek een hogere pot­grondtemperatuur de ontwikkeling en gewicht van de bloeiwijze te bevorderen. In deze periode van het jaar bleek een potgrondtemperatuur van 22 C of hoger gunstig te werken op de bloemontwikkeling.

DE BLOEI VAN AECHMEA EN VRIESEA OP VERWARMDE TABLETBODEMS

Ing. M.P. Beuzenberg Ir. C. Vonk Noordegraaf

Aalsmeer

In de periode oktober 1979 tot maart 1980 was er in de kasafdelingen met verwarmde bodems proefruimte beschikbaar. De technische uitrusting was nog niet geheel ge­reed. Gedurende de proefperiode werden de aluminium tabletten in afdeling A ver­warmd met ketelwater van maximaal 50°C; in afdeling B werden de tabletten niet verwarmd. In afdeling C is geteeld op zandtabletten. De ingestelde ruimtetempera-tuur was in alle afdelingen 18 C.

Opzet

Met het doel om bij ongeveer gelijke kasruimtetemperaturen de invloed van bodem-warmte op de knopaanleg en ontwikkeling van de bloemstengel na te gaan zijn vol­wassen planten van Aechmea fasciata 'Bak' en Vriesea 'Favorite' aangekocht. In elke afdeling waren 80 Aechmea's en 75 Vriesea's beschikbaar om met water waar ethyleen was doorgeleid, te behandelen. Op 15/10 werden de Aechmea's behandeld; de Vriesea's op 5/11. Om het effect van de plaats op de groei na te gaan zijn de planten tijdens de teelt niet van plaats verwisseld.

Kasruimte temperaturen

In afdeling A was de ruimtetemperatuur variabel, afhankelijk van de buitentempera­tuur. De vereiste 18 C kasruimtetemperatuur werd soms niet bereikt, doordat deze ruimte uitsluitend door middel van het verwarmd oppervlak van de teelttafels werd verwarmd. De laagst gemeten ruimtetemperatuur bedroeg 15 C. In de afdelingen B en C was de ruimtetemperatuur niet lager dan de ingestelde waarde: 18 C.

Waarnemingen pottemperaturen

Met behulp van thermokoppels zijn de pottemperaturen gemeten. Deze liepen ste.rk uiteen. De instraling had een grote invloed op de pottemperatuur. Ook de vochttoe-stand van de potgrond bleek van invloed. De pottemperatuur neemt in de bovenste helft van de pot ongeveer de temperatuur van de ruimte aan. In afdeling A varieer­den de pottemperaturen als gevolg van de verwarmde tabletbodems het sterkst, name­lijk van minder dan 16 tot 25 C. In de beide andere afdelingen liepen de tempera­turen uiteen van 14-18 C, afhankelijk van tijdstip en plaats van de thermokoppel in de pot.

Reactie van de Bromelia's op de bloeibehandeling

Het slagingspercentage van de Aechmea's, zowel als van de Vriesea's was in de drie kasafdelingen gelijk. Alle behandelde planten reageerden positief op de behande­ling. De ruimtetemperatuur van 18 C was in dit jaargetijde voldoende voor bloemin-ductie na toedienen van ethyleengaswater.

A e c h m e a

Het tijdstip waarop de knop zichtbaar werd en boven het maximale waterniveau in de

81

koker uitgroeide is éénmaal per week genoteerd, alsmede het veilingrijpe stadium. Tussen de afdelingen B en C waren nauwelijks groei verschillen meetbaar. In kasaf­deling A was de groei van de geïnduceerde bloemknop aanmerkelijk sneller. Ook de tijd van afleveren verliep hierdoor sneller. Bij berekening van het aantal dagen vanaf de dag dat het ethyleengaswater werd toegediend tot het stadium dat de bloem veilingrijp was, waren in afdeling A 71 dagen nodig; in de afdelingen B en C res­pectievelijk 89 en 92 dagen.

V r i e s e a

In afdeling A duurde het gemiddeld 60 dagen, totdat de bloemstengels boven het wa­terniveau in de koker waren uitgegroeid, nadat op 5/11 ethyleengaswater was toe­gediend. In de afdelingen B en C groeiden de bloemknoppen minder snel. 94 en 98 da­gen waren nodig om hetzelfde groeistadium te bereiken als die van de planten in afdeling A. De gemiddelde teeltduur vanaf 5/11 tot en met het afleveren was van de kasafdelingen A, B en C resp. 139, 171 en 178 dagen.

Conclusie

De ontwikkeling van de bloemstengel na inductie wordt door verhoging van de pot-grondtemperatuur versneld. De wisselende ruimtetemperatuur had geen nadelige in­vloed op de bloei van Aechmea en Vriesea. De planten konden over een vrij korte termijn worden afgeleverd. Het extra watergeven als gevolg van het snel uitdrogen van de potgrond vroeg meer arbeid. De groei van de planten op de verwarmde tabletbodems was niet afwijkend van die op niet verwarmde bodems of zandtabletten.

CAMPANULA DAGLENGTEONDERZOEK BIJ CAMPANULA

Th.M. van der Krogt Aalsmeer

In vervolg op kasproeven met Campanula, waarbij de invloed van de temperatuur op de bloei is nagegaan, zijn er ook daglengteproeven genomen. Het doel hiervan was na te gaan welks mogelijkheden er zijn om bloeivervroeging te realiseren.

Opzet

In juni 1979 zijn drie variëteiten uitgezaaid, te weten C. persicifolia, C. glome-rata en C. pyramidalis. Na opkomst en verspenen zijn de plantjes in de vollegrond uitgeplant. Op 28 januari zijn de planten in potten gezet en bij 10 à 12 C in de kas gezet. Op 18 februari toen de planten enige groei vertoonden, is de daglengte-behandeling gestart. Alle planten kregen 8 uur daglicht, aangevuld met 0, 2, 4, 6, 8 of 16 uur kunstlicht. De behandeling is voortgezet tot de bloei.

Resultaten

De daglengte blijkt niet van invloed te zijn geweest op de bloemaanleg van C. glo-merata en C. persicifolia. Op een enkele uitzondering na zijn alle planten in bloei gekomen. De verdere ontwikkeling lijkt nauwelijks door de daglengte beïn­vloed te zijn. Bij een daglengte van 8 uur zijn bij beide variëteiten wat minder bloemen tot ontwikkeling gekomen. Bij een daglengte van 24 uur waren de stelen wat korter. Mogelijk is de snellere ontwikkeling daarvan de oorzaak. Bij C. pyramida­lis is de bloei wel afhankelijk van de daglengte. Alleen bij een daglengte van 16 en 24 uur zijn de planten in bloei gekomen. Bij 14 uur licht gingen vanaf 17 ju­ni 4 van de 10 planten strekken. De overige planten, evenals de planten bij 8, 10 en 12 uur licht, bleven in rozetvorm (foto). Bij 24 uur licht bloeiden de planten

82

eerder, maar bleven korter dan bij 16 uur licht.

Campanula persioifolia. Datum opname 1/5/80. 1 - daglengte 8 uur 4 2 = " 10 uur S 3 = " 12 uur 6

: daglengte 14 uur - " 16 uur • " 24 uur

Tabel 1. Invloed van de daglengte op de bloei.

C. persioifolia Teeltduur in dagen Stelen per plant Lengte in cm

C. glomerata Teeltduur in dagen Stelen per plant Lengte in cm

C. pyramidalis Teeltduur in dagen Stelen per plant Lengte in cm

Daglengte in uren 8 + 0

65 5,0

58

83 3,5

56

--~

8 + 2

65 6,4

55

86 3,9

63

--~

8 + 4

63 7,3

51

78 5,4

55

--~

8 + 6

70 5,4

64

85 5,3

53

--~

8 + 8

76 5,7

68

78 5,6

51

104 3,2

114

8 + 1 6

62 6,3

57

73 7,2

48

83 2,2

107

Conclusie

De bloei van C. persicifolia en C. glomerata wordt niet door de daglengte beïn­vloed. Gebruik van bijbelichting voor bloeivervroeging is dan ook niet aan te ra­den. De kritieke daglengte voor bloemaanleg en bloemontwikkeling van C. pyramida-

83

lis ligt tussen 14 en 16 uur. Door bij te belichten kan bloei in de kas 6-8 weken eerder gerealiseerd worden ten opzichte van bloei in de volle grond.

CHRYSANT INVLOED BEWORTELINGSMETHODE OP GROEI EN BLOEI BIJ JAARRONDCHRYSANTEN

Ing. A.P. van der Hoeven Naaldwijk

Sinds enkele jaren worden in de praktijk, naast "losse" planten, ook planten ge­bruikt, die beworteld zijn in perspotten of in Jiffy 9 potten. Om de invloed hier­van op groei en bloei vast te stellen zijn deze drie bewortelingsmethoden op 5 teeltbedrijven vergeleken. De stekken zijn op gespecialiseerde stekbedrijven in oktober beworteld en 14 da­gen na het begin van de beworteling uitgeplant. Bij de oogst zijn plantlengte, ge­wicht, aantal bloemen per plant, percentages Ie, 2e, 3e kwaliteit en uitval be­paald. Gemiddeld over de 5 bedrijven waren de verschillen tussen de drie planttypen klein. Op twee van de vijf bedrijven gaven perspot- en Jiffy 9-planten bij de oogst dui­delijk langere en zwaardere takken dan de "losse" planten. Op alle bedrijven was het percentage Ie kwaliteit-takken bij losse planten het laagst.

INVLOED BEDVERWARMING OP KLIMAAT, GROEI EN BLOEI BIJ JAARRONDCHRYSANTEN

Ing. A.P. van der Hoeven Naaldwijk

In vervolg op onderzoek in 1977/78 en in 1978/79 (zie Bloemistenjonderzoek in Ne­derland over 1979, p. 93 en 1980, p. 69) is in het winterseizoen van 1979/80 een proef met verschillende systemen bedverwarming genomen in een kas in de praktijk. Zowel bij een gewas met plantdatum 5/11 als bij een gewas met plantdatum 22/11 zijn de volgende objecten vergeleken: - geen bedverwarming - één tubyleenslang per bed - twee tubyleenslangen per bed. De temperatuur van de slangen was steeds 30 à 35 C. De uitwendige diameter van de slangen was 20,5 mm. Alleen bij het eerst geplante gewas is een onderbreking van de kortedagbehandeling toegepast. Elk veld was 6.40 m breed (4 bedden) en 35 m lang. In de proef waren de rassen 'Dark Westland', 'Orange Boston', 'Peggy Lee' en 'Conny Vink' opgenomen. Tot half januari was de minimum temperatuur op 14 C ingesteld; daarna tot aan de bloei was de dagtemperatuur 2 C hoger ingesteld. Afhankelijk van de weersomstan­digheden week de gerealiseerde temperatuur hiervan af. In de koude periode tussen half december en half januari was de gerealiseerde temperatuur 's nachts zelfs 1 à 2 C lager dan de ingestelde. Tussen het gewas was de luchttemperatuur in de bed­den met slangen 1 à 2 C hoger dan in de bedden zonder slangen. Mede door de (te) lage temperatuur verliep de knopvorming bijzonder traag, vooral bij het gewas met de eerste plantdatum, doch in de bedden met slangen sneller dan in de bedden zon­der. In het algemeen waren de verschillen tussen de objecten klein. In de objec­ten met bedverwarming was de bloeidatum 3 3 4 dagen eerder dan in die zonder bed-verwarming. Grotere effecten van bedverwarming mogen verwacht worden als met ho­gere watertemperaturen in het bedverwarmingscircuit gewerkt kan worden.

84

TEELT VAN MICROSANTEN

Ing. A.P. van der Hoeven Naaldwijk

Aansluitend op het werk in 1978 en 1979 (zie Bloemisterij onderzoek over 1978, p. 94 en over 1979 p. 70) zijn in een serie teelten, verdeeld over het jaar vele cul-tivars getoetst op hun gebruikswaarde voor de teelt van microsanten. De cultivars zijn met en zonder onderbreking van de kortedagperiode en met en zonder remstof (bespuiting met 1 gram Alar per liter water) geteeld. Vele van de beproefde cultivars hadden voor microsanten te grote bloemen of de bloemen zaten teveel op een "scherm". Naast de cultivars die ook vorig jaar goed voldeden werden enkele 'Clingo'-sports, 'Birkevang', 'Clinmas', 'Laron', 'Ping Pong', 'Ferinto' en 'Maximo' als goed beoordeeld. 'Birkevang' was vrijwel iden­tiek aan 'Conny Vink'. Het onderbreken veroorzaakte bij de cultivars 'Conny Vink', 'Birkevang', 'Maximo' en 'Ferinto' te veel doorwas. 'Clinmas' reageerde in geringe mate op de Alar-bespuiting, de overige cultivars reageerden duidelijk. Voor 'Conny Vink', 'Birkevang', 'Maximo' en 'Laron' was de Alar-bespuiting nadelig, omdat de trosvorm hierdoor te compact werd.

KORTEDAGBEHANDELING BIJ GEPLOZEN CHRYSANTEN

Ing. A.P. van der Hoeven Naaldwijk

Bij de normaalcultuur van geplozen chrysanten verloopt de knopvorming in de zomer traag en onregelmatig, waardoor die gewassen laat en ongelijk in bloei komen. Bij 12 cultivars uit het sortiment van de normaal cultuur is nagegaan of met een kort­durende periode van korte dagen (KD) de knopvorming beter verloopt. Bewortelde stekken van de volgende cultivars zijn op 8 mei en op 5 juni geplant: 'Tom Pearce', 'Princess Armgard', 'Holiday', 'Alec Bedser', 'Cremon', 'Pandion', 'Sheer Purple', 'Rivalry', 'Cassandra', 'Wim Lange', 'Streamer' en 'Bislet'. 15 dagen na uitplanten zijn de planten getopt. Per plant zijn 2 à 4 goede scheu­ten aangehouden. Bij beide plantdata kwamen de volgende behandelingen voor: 30 KD, 20 KD, 10 KD en 0 KD (controle). De KD ving aan nadat de scheuten bij de meeste cultivars 45 cm lang waren. Bij alle cultivars was de bloei vroeger en gelijkmatiger naarmate de KD-periode langer geweest was. Bij de eerste plantdatum gaf 20 KD en bij de tweede plantda-tum 10 KD bij de meeste cultivars al een duidelijke vervroeging en verbetering van de bloei. De cultivars 'Tom Pearce', 'Alec Bedser' en 'Cremon' voldeden het beste. Zonder KD kwamen alleen de cultivars 'Alec Bedser' en 'Tom Pearce' tijdig en vrij regelmatig in bloei. Bij de overige cultivars kwam de knopvorming in de herfst door afname van de natuurlijke daglengte pas goed op gang.

BEOORDELING CHRYSANTENCULTIVARS

Ing. A.P. van der Hoeven Naaldwijk

Evenals in voorgaande jaren (zie Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 72) zijn ook in 1980 nieuwe cultivars beoordeeld op hun gebruikswaarde voor de jaarrondcultuur. In een voorjaarsteelt (bloei eind maart/april) zijn 21 cultivars met en zonder onderbreking van de kortedagbehandeling geteeld bij ingestelde nachttemperaturen van 14 en 18°C en een dagtemperatuur van 18 C. De onderbreking bestond uit 6 "lange" dagen na 18 "korte" dagen. In een herfstteelt (bloei november) zijn 22 cultivars zonder onderbreking bij één temperatuur geteeld. Het onderbreken gaf de volgende reacties: verlating van de bloei, een toename van de strekking van de hoofdstengel en zijscheuten, vergroting van het blad boven in

85

de plant en bij een aantal cultivars te veel doorgroei (doorwas). Deze effecten waren bij de laagste nachttemperatuur het grootst. Van de beproefde cultivars heb­ben de volgende redelijk goed voldaan: Voorjaarsteelt: 'Dark Accent', 'Dark Lapana', 'Lyda', 'Camino', 'Morning Sun', 'Parliament', 'Lyka', 'Ferinto' en 'Maximo'. Van deze cultivars zijn 'Camino', 'Fe-rinto', 'Maximo', 'Lyka' en 'Lyda' gevoelig voor onderbreken (doorwas en ongelijke bloei) bij de lage nachttemperatuur. Herfstteelt: 'Dark Accent', 'Camino', 'Lyda', 'Laron', 'Clingo Anne' en 'Clingo Minianne'. De houdbaarheid (vaasleven) was bij alle genoemde cultivars goed (meer dan 14 dagen).

PRODUKTIEVERGELIJKING VAN CHRYSANTEN GETEELD OP VOEDINGSFILM EN IN KASGROND

Ing. A.P. van der Hoeven Naaldwijk

Aansluitend op het werk in 1979 (zie Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 73) zijn in 1980 in een voorjaars- en in een zomerteelt metingen uitgevoerd ten aanzien van groei en produktie. Stekken van cv. 'Snow Westland' zijn in vier verschillende plantdichtheden geplant; in grond 50, 60, 70 en 80 stekken per m bed van 1,40 m breed; op voedingsfilm over­eenkomstige plantdichtheden, nl. 21, 26, 30 en 34 stekken per goot van 2,9 m lang. Over deze teelten de volgende gegevens:

Voorjaarsteelt Zomerteelt Geplant 13/12 29/4 Begin KD - voedingsfilm 22/1 15/5

- grond 12/2 27/5 Oogst - voedingsfilm 25/3 10/7

- grond 17/4 25/7

Door het eerder beginnen met de KD-behandeling bloeiden de gewassen op de voedings­film eerder dan die in de grond. Op het moment van de bloei (oogst) waren de tak­ken van de voedingsfilm korter (voorjaar ca. 30 cm, zomer ca. 10 cm) en lichter (voorjaar ca. 23 g, zomer ca. 20 g) dan die van de grond. Een toename van de plantdichtheid gaf bij beide teelten en beide teeltsystemen een sterke afname van het plantgewicht en van het aantal bloemen per plant. Mede door het hoger takgewicht was de kwaliteit van de takken geteeld in grond beter dan van die geteeld op voedingsfilm. Voor een goede vergelijking van de groei en produktie is het beter om de planten bij beide teeltsystemen gelijk te behandelen, zoals ook bij de proef in 1979 gebeurd is.

SPECIFIEKE Z0UTEFFECTEN BIJ CHRYSANT

Ing. C. Sonneveld Ing. W. Voogt

Naaldwijk

In de proef waarin de specifieke zouteffecten worden bestudeerd, werd dit jaar het onderzoek aan de jaarrondchrysanten voortgezet. Ook werd een teelt met sla uitgevoerd. Voor wat betreft de chrysanten werden in 1980 twee teelten gerealiseerd. De eerste teelt werd in mei en de tweede in augustus geoogst. In de proef waren twee rassen opgenomen, 'Westland' en 'Horim'. In Tabel 1 is het gemiddeld takgewicht bij de verschillende zouten en concentraties weergegeven. Bij concentratie 1 werd zoveel zout toegediend dat de totale ionenconcentratie in het gietwater 25 mmol.l'l was en bij concentratie 2 was dit 50 mmol.1"!. Uit de resultaten blijkt dat zich door toediening van magnesiumchloride een gering en door toediening van natriumbicarbonaat een duidelijk specifiek zouteffect voor­doet. Bij de andere zouten is alleen het concentratie-effect duidelijk aanwezig.

86

Tabel 1. Gewiahten aan takken ver bak in grammen.

Zouten en concentratie

Controle NaCl 1

2 KCl 1

2 CaCl9 1

2 MgCl2 1

2

Westland mei aug.

2462 3274 1702 2326 1463 1769 1846 2413 1642 2028 1954 2285 1698 1806 1679 2259 869 1294

Horim mei aug.

2758 4074 2014 2627 1664 1919 2321 2602 1906 2296 2081 2626 1859 2141 2278 2607 1284 1894

Zouten en concentratie

Controle NaC03 1

2 NïCl 1

2 NOoSO» 1

t 2

NaHC03 1 2

Westland mei aug.

2414 3188 1583 2144 1263 1738 1682 2219 1374 1606 1519 2124 1372 1685 1133 1239 208 79

Horim mei aug.

2829 4023 1960 2066 1597 1902 2074 2576 1702 1862 1988 2611 1596 2044 1204 1770 267 173

Indien de verschillen procentueel worden uitgedrukt blijkt tussen de rassen geen verschil in zoutgevoeligheid te bestaan. Tussen de oogstdata is wel enig verschil. Indien de resultaten van natriumbicarbonaat buiten beschouwing worden gelaten, worden gemiddeld de volgende procentuele opbrengstreducties berekend ten opzichte van de controle. Voor de concentraties 1 en 2 in mei resp. 27 en 42% en in augus­tus resp. 33 en 49%.

BESTRIJDING VAN JAPANSE ROEST (PUCCINIA H0RIANA) DOOR MIDDEL VAN RUIMTEBEHANDELING

Ing. F.B. Dirkse H. Jansen (student L.H.)

Aalsmeer

Om een aantasting van Japanse roest te voorkomen kan gebruik gemaakt worden van ruimtebehandelingen met systemisch werkzame fungiciden. Doel van deze proef was de bepaling van het minimum aantal behandelingen per teelt en de tijdsduur tussen de behandelingen. Het aantal behandelingen werd ge­relateerd aan de bladtoename.

Uitvoering

Voor de proef werden planten van de cultivars 'Horim' geel en 'Spider' wit geplant in verrijdbare containers van 125 x 70 x 25 cm. Het plantverband was 12,5 x 12,5 cm, zodat steeds 30 planten van iedere cultivar per container werden geplant. Het planttijdstip was eind januari 1980. Er werd gestreefd naar een behandeling bij ieder derde, ieder vierde of ieder vijfde blad dat uit het groeipunt vrijkwam. Per behandeling werd 1 liter Plantvax 20 VK (200 g oxycarboxin per liter) per 1000 m2 verneveld met behulp van een Pulsfog type K3. De eerste behandeling werd uitgevoerd op 14/2/80. Ter vergelijking werd ook een object onbehandeld opgenomen.

Resultaten

Behandeling s frequentie

Het tijdstip voor het uitvoeren van een behandeling werd bepaald aan de hand van de best groeiende planten. Het moment van de behandeling werd vastgelegd door het laatst uitgekomen blad te merken. De gemiddeld verkregen behandelingsfrequenties vallen daarom hoger uit dan werd nagestreefd. In Tabel 1 een overzicht van de na­gestreefde en verkregen behandelingsfrequenties. Bovendien is het totaal aantal behandelingen vermeld. De interval tussen de laatste 2 behandelingen is in het overzicht buiten beschouwing gelaten, aangezien toen geen blad meer werd gevormd.

87

Tabel 1. Behandelingsfrequenti.es.

Periode tus­sen behande­ling

1-2

2-3

3-4

4-5

5-6

6-7

7-8

8-9

3e blad bladtoename dagen Spider

6 3,1 6 9 2,9 9 9 3,0 9 8 2,5 8 8 2,8 8 8 2,7 8 6 2,5 6 6 2,8 6

Horim

2,9

2,7

2,7

2,4

2,7

2,9

2,7

2,7

4e blad bladtoename dagen Spider

9 3,9 9

12 3,8 12 11 3,9 11 11 3,3 11 9 3,3 9 8 4,2 8

Horim

4,0

3,5

3,6

4,0

3,0

4,2

5e blad bladtoename dagen Spider

14 4,7 14 14 5,1 14 12 3,8 12 12 3,7 12 9 4,1 9

Horim

4,1

4,4

4,3

4,3

4,4

Roestaantasting

Van iedere cultivar en ieder veldje werden de middelste 16 planten beoordeeld. De waarnemingen over de mate van aantasting werden verricht aan de hand van schat­tingen.

*j

ik.

?*fcH-. * -. ƒ

'Hf

? ' V f f... * y'i; *'

, - \ r f -w

h r Oplopende hevigheid Van aantasting door roest 0 = geen aantasting 1 = 1-S vlekken per blad S = 100-2 = 5-25 Vlekken per blad 3 -25-100 vlekken per blad

00 vlekken per blad 5 = 500-2500 vlekken per blad 4 = meer dan 2500 vlekken per blad

De volgende indeling werd hierbij gehanteerd: 0, 1-5, 5-25, 25-100, 100-500, 500-2500 en meer dan 2500 vlekken (aantastingen) per blad. Door iedere plant blad voor blad te beoordelen ontstond een beeld van de aantasting. Het verloop van de aantasting werd gevolgd over de ongeveer 30 bladeren die zich per plant ontwikkelden. De sterkste aantasting trad op tussen het 10e en 25e ge­vormde blad. Tabel 2 geeft een overzicht van de gemiddelde aantasting per blad in dit traject bij onbehandeld en de aantasting in de drie behandelingen als percen­tage daarvan. Voor de berekeningen is uitgegaan van de ondergrenzen van de ge­schatte aantasting. De uitkomsten zijn zoveel mogelijk op honderdtallen afgerond.

Tabel 2. Roestaantasting na diverse behandelingsintervallen bij de aultivars 'Ho-vim' en 'Spider' vanaf het 10e tot het 26e ontwikkelde blad.

Blad nr.

10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25

'Spider' Aantal vlekken per blad onbehandeld

100 100 200 600 400 700

1200 1000 800 600 700 400 300 300 300 200

% aantasting t.o.v. onbehandeld 3e 4e

<1 1 0 1

< 1 39 < 1 44

5 51 4 25 5 8 3 8 2 6

< 1 12 <r l 9

1 16 2 32 1 25 1 6 2 10

5e

1 1 4 4

11 7 4 7 4 2 5

11 9

10 8 9

' Horim' Aantal vlekken per blad onbehandeld

25 200 400

1100 1600 2100 1800 1300 500 400 400 200 200 200 100 25

% aantasting t.o.v. onbehandeld 3e 4e

< 1 7 0 2

< 1 20 1 16 2 11 3 4 2 2 3 1 3 5

< 1 14 < 1 15 < 1 29 < 1 17

2 9 4 6 4 16

5e

<1 <1

2 2 4 7 9 4 6 8 5

13 16 4 4 8

Duidelijk blijkt dat een behandeling bij ieder derde blad (hier iedere 7 3 8 da­gen) een aantasting voor minstens 96% kon voorkomen. Bij uitvoering van behande­lingen bij ieder vierde blad (hier 10 à 12 dagen) kon een aantasting niet meer in voldoende mate voorkomen worden.

Lengtegroei, totale bladontwikkeling en bloei

Aan het eind van de p vlak tot bovenzijde h per plant geteld. De hebben op het aantal wikkelden zich na de 28-29 bladeren per pi knoppen per tak staan Zeer duidelijk blijkt grote invloed heeft o bloemknoppen dat tot

roef werden de plantlengten (afstand in cm van grondopper-oofdknop) gemeten en het totaal aantal bladeren en knoppen behandelingen en de roestaantasting bleken geen invloed te bladeren, dat zich per plant ontwikkelde. Bij 'Spider' ont­eerste behandeling 30-31 bladeren per plant en bij 'Horim' ant. De gemiddelde plantlengten en de gemiddelde aantallen

vermeld in Tabel 3. uit de cijfers in Tabel 3 dat een sterke roestaantasting

p de lengtegroei (lengte van de internodiën) en het aantal ontwikkeling komt.

Gewasschade

In de met Plantvax behandelde planten van de cv. 'Spider' kwam nauwelijks blad­randverbranding voor. Alleen in de meest intensief behandelde planten (ieder der­de blad) vertoonden enkele planten enige schade in de eerste 8 bladeren gevormd na de eerste behandeling.

Bij de cv. 'Horim' was dit geheel anders. In de planten behandeld met de hoogste frequentie (ieder derde blad) ontstond nog schade tot in het 24e blad. Bij de an­dere twee behandelingen ontstond nog schade tot in het 20e blad van onderaf. Tabel 4 geeft een overzicht van de mate waarin schade optrad in de diverse niveaus. De sterkte van de verbranding was overigens niet groot. Schade bleef veelal beperkt tot enkele verbrande bladpuntjes per blad.

Tabel 3. Gemiddelde plantlengten in cm en gemiddeld aantal bloemknoppen pep plant.

Behandeling

Onbehandeld Behandeling 3e blad 4e blad 5e blad

ieder

'Spider' Gem. 1er in cm

70

102 100 98

gte Gem. aantal knoppen/plant

3

6 4 4

' Horim' Gem. 1er in cm

86

102 108 104

gte Gem. aantal knoppen/plant

4

11 9

10

Tabel 4. Percentages bladverbranding in de cv. 'Horim' door Plantvax in de onder­ste tien (blad 1-10) en de tien daarop volgende bladeren (blad 11-20).

Behandeling

Onbehandeld Behandeling ieder 3e blad 4e blad 5e blad

% bladverbrandinq 1 blad 1-10

0

89 59 68

blad 11-20

0

60 41 27

Conclusies

Het is mogelijk chrysant preventief tegen aantasting van Japanse roest te behande­len door middel van ruimtebehandeling met Plantvax 20 VK. Voor een optimaal effect zijn behandelingen bij ieder derde uitkomend blad noodzakelijk. In perioden van snelle gewastoename betekent dit een schema van wekelijkse behandelingen. Een gevoelige cultivar als 'Horim' kan ook niet door middel van ruimtebehandeling met Plantvax worden behandeld.

Naschrift

Plantvax 20 VK werd begin 1980 toegelaten voor preventieve gewasbehandeling van chrysant tegen Japanse roest. In de nazomer trad op enkele jaarrondteeltbedrijven sterke schade op na een veelal éénmalige toepassing van dit middel. Er bestond voor deze gevallen géén aanwijsbare oorzaak. Naar aanleiding hiervan heeft de fa­brikant het middel inmiddels uit de handel genomen. De resultaten van deze proef zijn echter ook van belang voor de toepassing van an­dere fungiciden door middel van ruimtebehandeling.

INVLOED VAN FUNGICIDEN VOOR DE BESTRIJDING VAN JAPANSE ROEST OP STEKPRODUKTIE VAN M0ERPLANTEN, STEKKWALITEIT EN STEKBEWORTELING

Ing. F.B. Dirkse H. Jansen (student L.H.)

Aalsmeer

Door stektelers van chrysant wordt vaak beweerd dat fungiciden voor de bestrij­ding van Japanse roest (Plantvax, Calirus) een negatieve invloed hebben op de

90

groei van moerplanten. Hierdoor werden moerplanten soms onvoldoende tegen het mo­gelijke optreden van deze ziekte behandeld. In deze proef werd daarom de invloed van deze fungiciden nagegaan op stekproduktie, stekkwaliteit en stekbeworteling van diverse cultivars.

Op ze t

De typen 'Spider', 'Horim' en 'Westland' bestrijken te zamen het grootste deel van het jaarrondteeltoppervlak. De proef werd daarom opgezet met de cultivars 'Spider' wit, 'Horim' geel en 'Dark Westland'. Per behandeling werden 72 planten geplant in 12,5 x 12,5 cm verband. De planten stonden in betonnen tabletten van 4,50 x 1,80 x 0,25 m, twee behande­lingen per tablet. De plantdatum was 1/2/80. Een week na planten werden de plant­jes getopt. De gewasbehandelingen begonnen twee weken na planten. De behandelings­intervallen waren gemiddeld 11 ä 12 dagen. Éénmaal was de interval echter 8 dagen en tweemaal was deze 14 dagen. De toegepaste behandelingen staan vermeld in Tabel 1. De planten werden uitsluitend over het gewas gespoten.

Tabel 1. Getoetste fungiciden op moerplanten van Chrysant.

Concentratie in % Behandeling

1. 2. 3. 4. 5. 6.

Onbehandeld Plantvax Cal irus Bayleton Baycor Baycor

75

25 50 50

(wa WP

WP WP WP

ter

middel

-0,075 0,3 0,04 0,1 0,15

uitvloeier

0,03 Agral -0,06 Agral 0,03 Agral 0,03 Agral 0,03 Agral

LN

LN LN LN LN

De hoeveelheden spuitvloeistof waren bij een gesloten gewas 250 1 per 1000 m2. De­ze hoeveelheid werd verspoten met een spuitdop met een opening van 1,2 mm door­snede. Van het middel Plantvax werd slechts 175 1 per 1000 m2 verspoten. De ope­ning in de nu gebruikte spuitdop was 0,9 mm doorsnede. Voor het sluiten van het gewas werden de halve hoeveelheden vloeistof verspoten.

Waarnemingen

Stekproduktie en stekkwaliteit

Van 11 maart tot 26 juni werd tweemaal per week stek geplukt, geteld en gewogen. In Tabel 2 is een overzicht gegeven van de stekopbrengsten. Hierin is van de niet behandelde moerplanten het totale aantal geoogste stekken vermeld. De opbrengsten van de behandelingen zijn weergegeven als percentage van onbehandeld.

Tabel 2. Stekproduktie.

Behandeling

Onbehandeld

Plantvax Calirus Bayleton Baycor 0 Baycor 0

1% 15%

'Spi

3104

107 96

104 102 107

der'

stekken = 100%

'Horim'

2173

106 94

102 106 104

stekken = 100%

'Westland'

2723

97 96 96 88 96

stekken = 100%

Gemiddeld

103 95

101 98

102

Calirus beïnvloed bij alle cultivars de opbrengst in negatieve zin. De stekkwali­teit wordt uitgedrukt in gemiddelde stekgewichten. De gemiddelde stekgewichten wa­ren in alle behandelingen enige procenten lager dan onbehandeld.

91

Foto 1. Bewortelingsbeeld bij stekken van cv. 'Spider'. Moerplanten onbehandeld (1).

Foto 2. Bewortelingsbeeld bij stekken van ov. 'Spider'. Moerplanten behandeld met Plantvax (2).

92

Foto 3. Bewortelingsbeeld bij stekken van cv. 'Spider.'. Moerplanten behandeld met Calirus (3).

Foto 4. Bewortelingsbeeld bij stekken van av. 'Spider'. Moerplanten behandeld met Bayleton (beeld van behandeling 5 en 6 als van 4).

93

Stekbeworteling

De bewortelingsproeven werden uitgevoerd met stekken geplukt in de periode van 16 mei tot 10 juni. Van 'Spider' werden stekken van 4 plukdata genomen, van 'Horim' en 'Westland' werden stekken van 3 plukdata genomen. Na de oogst werden de stekken in plastic zakken gedurende 2 à 4 weken bewaard bij 4°C. Per plukdatum, cultivar en behandeling werden 100 stekken gestoken. De beworteling vond plaats in een mengsel van perlite en turf. De bewortelings-duur was 12-18 dagen. Gedurende 7 dagen hiervan stonden de planten onder waterne­vel. Na oprooien werden de stekken gescheiden in: goed, matig en slecht/niet be­wortel d. De resultaten van deze bewortelingsproeven staan in Tabel 3.

Tabel 3. Gemiddelde bewovtelingspevaentages bij stekken behandeld met diverse fun-giaiden.

Behandeling

Onbehandeld Plantvax Cal irus Bayleton Baycor 0,1% Baycor 0,15%

Bewortelings 'Spider' Goed Matig

70 24 83 17 56 32 85 14 85 14 80 19

percentage [ 'Horim'

Slecht i Goed Matig

6 -

12 1 1 1

92 8 98 2 84 13 94 6 96 4 94 6

Slecht --3 ---

"^Westland'""' Goed Matig

98 2 94 6 82 16 93 7 90 10 95 5

Slecht --2 ---

Stekken van moerplanten behandeld met Calirus bewortelen minder goed dan stekken van moerplanten behandeld met Plantvax, Bayleton, Baycor, of stekken van niet be­handelde moerplanten.

Roestaantasting

Hoewel geen infecti-e werd uitgevoerd we in de onbehandelde 'Spider' planten. Va roest voor. Slechts 2% van het aantal s roestvlekken per stek. Op de laatste pi al 19% van de vlekken aangetast. Per aa aanwezig. Ook bij 'Horim' kwam in de onbehandelde van de proef werden de aantallen aanget behandelde moerplanten kwam roest voor moerplanten door roest aangetast. Bij d planten roest aanwezig. Ook bij stekken de bewortelingsproeven een aantasting a eenmaal 44% van de onbehandelde 'Spider ken waren bij het steken absoluut vrij

rd begin mei een aantasting gevonden onder-naf 10 juni kwam ook in de geplukte stekken tekken bleek aangetast met gemiddeld 7 ukdatum, zestien dagen later bleek echter ngetaste stek waren gemiddeld 29 vlekken

toen roest in het stek voor. Aan het eind äste moerplanten geteld. Alleen in de on-

Bij de cv. 'Spider' waren 60 van de 72 e cv. 'Horim' bleek in 26 van de 72 moer-

van eerdere plukdata dan 10 juni kwam in an het licht. Bij het oprooien bleek zelfs

stekken door roest aangetast. Deze stek-van symptomen.

Gewassohade

In de met Calirus behandelde moerplanten trad se 'Westland' bestond deze schade uit verspreid ove grijsbruine vlekjes. De schade bleef beperkt tot deze verschijnselen dus niet waargenomen. Bovend alle drie cultivars bladvergeling op. De met Cal groei zichtbaar achter ten opzichte van de overi dere middelen veroorzaakte schade. De met Baylet gedrongen van vorm. De kleur van de met Bayleton iets donkerder dan van de planten uit de andere keling vertoonden de met Plantvax behandelde pla

hade op. Bij 'Spider' maar ook bij r de bladschijf voorkomende, dode,

het oudere blad. In stek werden ien trad in het oude gewas bij irus behandelde planten bleven in ge behandelingen. Geen van de an­on behandelde planten waren iets

en Baycor behandelde planten was behandelingen. De sterkste ontwik-nten.

94

Conclusies

Plantvax, Bayleton en Baycor hadden in de getoetste concentraties geen invloed op stekproduktie, stekkwaliteit en stekbeworteiing. Calirus veroorzaakte een daling in stekopbrengst. Stekken van met dit middel be­handelde moerplanten bewortelden traag. Ongeacht het gebruikte middel bleken de met Plantvax, Calirus, Bayleton of Baycor behandelde stekken (in casu plantedelen) volledig en langdurig (minstens 53 dagen) beschermd te zijn tegen een aantasting van Japanse roest.

HET IN BLOEI TREKKEN VAN ONRIJP GESNEDEN CHRYSANTEN

Dr.Ir. W. Sytsema Aalsmeer

Proeven met de rassen 'Spider' en 'Horim' hebben aangetoond dat het mogelijk is chrysanten onrijp, dat is ongeveer een week voor de oogstdatum te snijden en in afgesneden toestand verder in bloei te trekken. De voor het trekken benodigde voe­dingsoplossing moet per liter water bevatten: 20 gram suiker, 1 gram citroenzuur en 0,2 gram hydroxychinolinecitraat. Enkele voor het in bloei trekken van andere bloemsoorten bestemde knopmiddelen bleken niet geschikt voor gebruik bij chrysanten. In de proeven zijn de takken in bloei gebracht bij 20 C. Er zijn enkele aanwijzin­gen dat een wat lagere temperatuur een beter resultaat geeft.

DE HOUDBAARHEID VAN MICROSANTEN L.V.J. Barendse Aalsmeer

In een herhaling van een proef van 1979 met 'Clingo' werd in een proef in mei 1980 ongeveer hetzelfde resultaat geboekt. De bloemen kregen na de oogst verschillende behandelingen (droog, water, Rosal of AAdural) gedurende 24 uur. Hierna lagen de bloemen 24 uur droog bij ca. 10°C, gevolgd door 24 uur droog bij 20°C. Voor het in de vaas plaatsen werden ze voorgewaterd. In de vaas bloeiden ze uit op water, Flora Brie met of zonder suiker, Chrysal of AAdural. De getoetste rassen waren 'Clinpol' (rood), 'Clingo' (wit) en 'Conny Vink' (geel).

Resultaten

Over net algemeen was de houdbaarheid in de vaas goed tot zeer goed. Vooral bij 'Clinpol', maar ook bij 'Clingo' trad nogal wat bladverbranding op, vooral in snij-bloemenvoedsel. De bloemkwaliteit was in snijbloemenvoedsel wel beter dan in water. Er was praktisch geen verschil in voorgewaterde en droog aangevoerde bloemen.

CODIAEUM SUBSTRAATPROEF BIJ CODIAEUM

Dr.Ir. R. Arnold Bik N.A. Straver

Aalsmeer

Het doel van de proef is een goed vervangingsmiddel voor het potgrondbestanddeel vezelturf te vinden. Dit materiaal wordt namelijk steeds schaarser en duurder. De volgende materialen werden getest: waterafstotende steenwolvlokken, poly-urethaan-vlokken (merknaam Minipol) en halfverteerde, niet met ureum gecomposteerde boom­schors. De proef omvatte de volgende tien substraten (de bestanddelen zijn in vo-

95

Resultaten

1. Het goed ontsmetten van het materiaal is in grote mate afhankelijk van de kwa­liteit en herkomst van de moerplanten (schone kas enz.). Gezond materiaal van niet te zware planten (stengeldiameter niet groter dan 1 cm), is vereist. Voor de proeven werden top en 5 onderliggende okselknoppen met stengelschijf gebruikt. De top, 5-7 mm lang, bevat het topmeristeem en enkele zeer dicht op elkaar liggende oksel knoppen. De overige 5 okselknoppen zijn ge­makkelijk van elkaar te onderscheiden en zodoende afzonderlijk met stengel schijf te ontsmetten. De bladschede moet geheel verwijderd worden. Als beste chloorconcentratie kan een oplossing van 102 volstaan met een ont-smettingstijd van 5 minuten. Spoelen in steriel gedestilleerd water gedurende 5, 10 en 20 minuten.

2. Bij de groeistoffen reageren Benzyladenine en 2-iso pentyladenine beter dan Ki-net-jne. BA 0,1 mg/l en 2iP 5 mg/l veroorzaken sterke scheutgroei. 2iP geeft de laagste scheuten, vooral bij de top. BA 0,5 mg/l kan enige ver­meerdering geven bij de top. De scheutjes zijn dan tamelijk klein.

3. Resultaten omtrent de juiste concentratie aan macrozouten in het medium zijn nog niet bekend. Het uitgangsmateriaal varieert doorgaans in grootte waardoor reactie en verde­re ontwikkeling sterk uiteen lopen. Het onderzoek op dit gebied wordt sterk uitgebreid. Bij de toppen geeft een saccharoseconcentratie van 45 g/l langere scheuten.

4. Een temperatuur van 26 C veroorzaakt een snellere uitloop van het materiaal dan een temperatuur van 23 C.

CYCLAMEN JAARRONDTEELT CYCLAMEN

Ing. J. Bulthuis Eel de

Met deze serie proeven wordt getracht te komen tot een breder aanvoerpatroon van de Cyclamen. Om dit doel te verwezenlijken wordt met een bepaalde afleveringspe­riode voor ogen een zaaidatum vastgesteld, waarbij die rassen en hybriden worden gebruikt waarvan een goed resultaat verwacht wordt. De zaaidata van de proeven van dit jaar waren: Ie zaaisel 26 april 1979 2e zaaisel 2 augustus 1979 3e zaaisel 14 januari 1980.

Resultaten

Ie zaaisel 26/4/79

In Tabel 1 zijn de rassen in deze proef vermeld met, periodiek, de percentages afgeleverde planten.

Beschrijving der rassen

V i r g o Een forse plant met grof blad. Het gewas is echter vrij slap. De knopzetting was matig tot goed, maar kwam laat tot ontwikkeling. De witte kleur is goed helder.

T a u r u s Een kleine plant met dito blad. Het gewas was vrij slap. De knopzetting zeer ma­tig, waardoor de afleveringsperiode ver uitliep.

98

Tabel 1. Afgeleverde planten pep ras in percentages op Verschillende tijdstippen. (Ie zaaisel 25/4/79).

Afgeleverde planten in procenten per: 8/2 17/2 16/3

Tzigane 0 56 100 Boheme 46 54 100 Rosamunde 10 50 100 Sg 55 0 49 100 Sg 37 0 48 100 Sg 69 0 40 100 Nabucco 0 0 100 Sg 33 31 31 86 Pastel 0 28 82 Swan Lake 67 70 75 Virgo 0 0 75 Taurus 68 68 73 Pavo 27 30 60

S y 1 p h i d e Mooie lila kleur. Een matig grote plant, nog wat heterogeen en een niet al te ste­vig gewas. Wel een goede knopzetting en mede daardoor een korte afleveringsperiode.

S g 3 7 Een goede plant met helder rode bloem. Stevig met zeer goede knopzetting. Midden-tijds.

T z i g a n e V r i j k le ine p lan t , voldoende s tev ig met zeer goede knopzett ing. Debloemkleur i s wat f l e t s rood . Middenti jds met een korte a f lever ingsper iode.

B o h e m e Vrij grove plant, fors maar tamelijk slap. Goede knopzetting maar desondanks toch een lange afleveringsperiode. .De bloemkleur is zeer donkerrood.

S g 6 4 Matig stevige, wat forse plant; nog wat te heterogeen. Matig goede knopzetting; middentijds.

P a v o Grove, stevige plant met zeer uniforme bladkleur. Goede knopzetting, maar een wat lange afleveringsperiode. De bloemkleur is zalmrose.

Sg 33 Vrij kleine, wat slappe plant met rose bloemkleur. Goede knopzetting. De eerste planten konden vroeg afgeleverd worden, maar toch was de totale periode lang.

P a s t e l g e m e n g d Matig grote plant; uiteraard zeer heterogeen van bladkleur en vorm; vrij stevig. In deze partij kwam te veel rood voor. De knopzetting was matig, de levering mid­dentijds tot laat.

N a b u c c o Zalmrose met oog. Grofbladig, maar wat slap gewas. Vrij laat, maar gelijktijdig leverbaar.

S w a n L a k e Kleine, witte bloem. Forse plant met grof blad, maar een te slap gewas. De knop-bezetting was matig, waardoor de afleveringsperiode lang was; laat.

99

R o s a m u n d e Een stevig, goed uniform gewas met rose bloemkleur. Goed geknopt en vrij vroeg.

2e zaaisel 2 augustus 1979

In Tabel 2 zijn de rassen in deze proef vermeld met de percentages afgeleverde planten.

Tabel 2. Afgeleverde planten per ras in percentages op Versshillende tijdstippen. (Ze zaaisel 8/8/79).

Afgeleverde planten in procenten per: 2/6 16/6 1/7 16/7

Rood 19 21 50 71 Wit 14 26 62 73 Pastel 31 44 72 76 Rosa von Zehlendorf 0 1 24 40

R o o d Stevige plant met fijn blad. Een wat onregelmatige plantgrootte. Goede knopzetting, vrij vroeg leverbaar.

W i t Flinke plant met middelmatige bladgrootte, eveneens vrij vroeg. Goede knopzetting.

P a s t e l Zowel plantgrootte als het blad liepen nogal uiteen. Pastel was in deze proef zeer vroeg, maar had toch een lange afleveringsperiode.

R o s a v o n Z e h l e n d o r f Een flinke plant met groot, grof blad; wat heterogeen. De knopzetting kwam traag op gang, waardoor dit ras zeer laat was.

3e zaaisel 14 januari 1980

Tabel 3 geeft rassen en resultaten weer per datum van aflevering (minimaal 3 bloe­men).

Tabel S. Afgeleverde planten per ras in percentages op verschillende tijdstippen. (Ze zaaisel 14/1/80).

Afgeleverde planten in procenten per: 27/8 6/9 18/9

Sg 46 23 50 70 Nabucco 2 100 100 Rosamunde 11 63 76 Tosca 5 41 100 Aida ') 0 27 60 Zwanemeer 54 76 100 Pavo 0 7 100

') 14 dagen later gezaaid

G 4 6 Een goede, stevige plant, met kleine witte bloem; heeft iets van Zwanemeer. Uni­form gewas met een zeer goede knopzetting. Relatief wat lange afleveringsperiode en daardoor minder vroeg.

100

n a u u L c u Een goed uniform gewas, goede steellengte. De bloemkleur is licht zalmrose met donker oog; een donker type 'Rosa von Zehlendorf'. De bloem is soms wat klein. Een laat ras door zijn trage knopzetting, maar dit wordt weer goed gemaakt door zijn gelijkmatigheid.

R o s a m u n d e Matig uniform gewas. De rose bloemkleur is wat zwak. De knopzetting was matig, waardoor de aflevering wat traag was.

T o s c a Matig uniform gewas, voldoende stevig. De bloemkleur is donker lila; matige, soms lange bloemsteel. Een zeer goede knopzetting, waardoor een vlotte aflevering moge­lijk wa s.

A i d a Dit ras dat sneller in ontwikkeling zou zijn, is daarom 14 dagen later gezaaid. De knopzetting was later dan van de overige en daarmede ook de levertijd. De bloem is zalmkleurig met niet al te stevige steel.

Z w a n e m e e r Een kleine, witte bloem met soms wat lange bloemsteel. Een goed uniform gewas. De knopzetting kwam wat later en desondanks kon deze partij het vroegst worden afge­leverd.

P a v o Een grof gewas, maar prima plant met zeer goede knopzetting. De rose bloemkleur is helder. De bloemsteel blijft bij kouder weer wat kort. Dit ras kwam zeer laat in het leverbare stadium.

Samenvatting

Aan het gestelde doel is redelijk voldaan. Toch waren er enkele perioden die een hiaat vormden in de levering: vóór mei was alles van het Ie zaaisel weg. In augus­tus overlapten het 2e en het 3e zaaisel elkaar, terwijl in oktober de laatste planten werden afgeleverd.

AFLVERINGSVERSCHILLEN IN HET CYCLAMENSORTIMENT

Ing. A. Pouwer Lent

In vervolg op voorgaand onderzoek op het Proefstation voor de Bloemisterij te Aalsmeer en op de Proeftuin te Lent werd in het seizoen 1979-1980 weer een teelt Cyclamen van verschillende herkomsten uitgevoerd. Wat betreft de waarnemingen in deze proef werd de nadruk meer gelegd op de verschillen in aflevering van veiling-klare planten. In Figuur 1 en 2 zijn deze waarnemingen verwerkt. Uit deze figuren blijkt duidelijk het grote verschil per selectie en herkomst in afgeleverde planten per week en de uitval. Zie b.v. selectie 1 of 9 in afleverings­tijd en totaal afgeleverde planten. Evenals voor de andere kenmerken als bloem­kleur en -vorm, bladkleur, -tekening en -vorm is ook de heterogeniteit van bepaal­de selecties erg groot. Hoewel een betere en strengere selectie duur is, zal men voor een goed rendement van de Cyclamenteelt hier meer zorg aan moeten besteden.

101

Figuur 1 en 2. Cyclamen 2e teelt 1979 te Lent. Geaccumuleerde percentages afgele­verde planten per week.

INVLOED VAN VERHOOGDE POTGRONDTEMPERATUUR OP DE GROEI VAN CYCLAMEN 'PAVO'

Ing. M.P. Beuzenberg Ir. C. Vonk Noordegraaf

Aalsmeer

In het verleden, toen de Cyclamenteelt op een andere wijze werd bedreven dan thans en de potten doorgaans werden ingekuild in turfmolm, was het bij veel telers gebruikelijk om na het oppotten - speciaal in het vroege voorjaar - gedurende een aantal weken de bodemtemperatuur te verhogen. Tegenwoordig worden Cyclamenrassen die daarvoor geschikt zijn, het gehele jaar door geteeld. Bij dit gewijzigde sortiment en de gewijzigde teeltomstandigheden wordt eveneens dikwijls bodemwarmte toegepast.

Opzet

In de proef werd de invloed van bodemwarmte onderzocht op de ontwikkeling van de Fl-hybride 'Pavo'. Eind januari werden 250 tweemaal verspeende planten opgepot in 11 cm stenen pot­ten. De helft werd opgekweekt bij 18°C op zandtablet zonder bodemwarmte, de ande­re helft werd gedurende zes weken gekweekt op verwarmde aluminium tabletten bij een kastemperatuur van 16-18 C. De temperatuur onderin de potten liep op tot 25 C, bovenin de potten was deze ongeveer gelijk aan de ruimtetemperatuur. Na de warmtebehandeling zijn alle planten verder geteeld in een kas met een inge­stelde ruimtetemperatuur van 18°C. Er werden waarnemingen verricht ten aanzien van het aantal bloemen, het bloeitijd-stip, de lengte van de bloemsteel en de ontwikkeling van de plant.

102

tlesuizaven

Bloeittc'dstip De planten werden als "veilingrijp" beschouwd zodra tenminste drie open bloemen aanwezig waren. De planten die géén bodemwarmte hadden gekregen bereikten in week 21 (eind mei) voor meer dan 20% dit stadium; in week 26 (eind juni) was dit opge­lopen tot 100%. De bodemverwarming gaf in deze proef enige bloeivertraging: in week 21 bloeide nog maar 8%, terwijl de 100% pas in week 27 (begin juli) werd be­reikt.

Bloeirijkheid Gedurende de gehele oogstperiode was het aantal bloemen op de planten die een warm­tebehandeling hadden gehad lager dan op de onbehandelde. Gemiddeld was er een ver­schil van 1 à 1| bloem per plant. Bij het afsluiten van de proef waren de aantal­len resp. 4,6 en 5,9 bloemen per plant.

Bloemsteellengte De gemiddelde lengte van de stelen was bij de planten die zes weken op bodemwarmte waren geteeld 1| cm meer dan van de controle.

Vers- en dvooggewiaht Om een objectieve maat voor de ontwikkeling van de planten te hebben werden het vers- en het drooggewicht van alle planten uit beide behandelingen bepaald. Beide gewichten waren duidelijk het hoogst bij de planten die géén warmtebehandeling hadden ondergaan.

Conclusie

In deze proef is géén gunstig effect verkregen als gevolg van de tijdelijk ver­hoogde bodemtemperatuur. De Cyclamenplanten van het Fl-hybride ras 'Pavo', die deze behandeling hadden gekregen, bloeiden minder rijk en konden gemiddeld een week later worden geveild dan de controle. De grotere lengte van de bloemsteel betekent, zeker in de zomer, eveneens een nadeel. De grotere bladontwikkeling van de controleplanten, die tot uiting komt in het gewicht, betekende in deze proef eveneens een kwaliteitsverbetering ten opzichte van de planten die met bo­demwarmte waren behandeld, daar deze meerdere bladontwikkeling niet ten koste ging van de stevigheid. Daar zowel het kostenaspect (teeltverlenging) als de kwaliteit in deze proef on­gunstig werden beïnvloed, is voorzichtigheid geboden bij het gebruik van bodem­warmte voor de teelt van Cyclamen.

RASSENVERGELIJKING EN WATERGEEFSYSTEMEN BIJ CYCLAMEN

Ing. M.P. Beuzenberg Ir. C. Vonk Noordegraaf

Aalsmeer

De verkoop van witte Cyclamen is vrij sterk gebonden aan de periode voor Kerst. Daarom is het belangrijk de teeltduur van de rassen te kennen. Voor deze.proef zijn vijf witte cultivars gezaaid: (ras Kuipers en Tas) en drie Fl-hybriden 'Fin-landia', 'Virgo' en 'Zwanemeer'. De zaaidatum was 20 maart. Bij het verspenen en oppotten zijn de plantjes naar grootte gesorteerd. Er is één­maal verspeend, 63 plantjes per bakje. Begin juli zijn de planten opgepot; de grootste in 11 cm stenen, de kleinere (2e keus) in 12 cm plastic pot. De kleinste planten konden pas begin augustus in 11 cm stenen pot worden gezet. Bij het oppot­ten is onderin een laagje geëxpandeerde kleikorrels gelegd. Als oppotgrond is een veenhoudend RHP-mengsel gebruikt, waardoor 15% volume-delen hydro 2-4 mm 0 was gemengd. Ter voorkoming van wortelrot is het fungicide Daconil M gebruikt, waar­van 500 g door 1 m3 grond werd gemengd. Na het oppotten zijn de Cyclamen tegen el­kaar op bevloeiingsmatten gezet. Als gevolg van ruimtegebrek moesten de planten

103

reeds begin augustus op de watergeefsystemen worden uitgezet. De planten hadden toen nog onvoldoende wortels gevormd, waardoor enige groeistagnatie ontstond. Ge­durende de gehele teeltperiode was de kastemperatuur op 18 C ingesteld. De Cyclamen in de stenen potten kregen water via volmatic of het eb/vloed-systeem, de planten in plastic potten via een stromend laagje water. De kleinste planten zijn met behulp van de slang van water en voedingsoplossing voorzien. Vanaf eind augustus zijn water en voeding uitsluitend met behulp van de gietsystemen toege­diend. Gedurende de gehele teeltduur is bemest met de mengmeststof 13-3-26. De hoeveelheid en frequentie van de toegediende voedingsoplossing was aangepast aan de wijze van bemesten, groeistadium en jaargetijde (= verdamping).

Resultaten

De planten zijn als veilingrijp genoteerd, wanneer tenminste drie bloemen volledig open waren. Tabel 1 geeft aan wanneer de cultivars op de watergeefsystemen bloei­den, Tabel 2 geeft de invloed weer van de watergeefsystemen op de bloeitijd van de vijf cultivars samen.

Tabel 1. Invloed van de uatergeef'systemen op de bloei van de S cultivars samen.

Watergeven Potsoort Plant- Begin grootte v.d.

bloei

eb/vloed volmatic waterfilm slang

steen steen plastic steen

I I II III

29/10 29/10 29/10 15/12

44 41 19 "

83 75 59 "

94 91 81 ~

Percentage bloeiende planten .. weken na begin bloei 3 weken 5 weken 9 weken

Tabel 2. Oogstverloop van 5 passen Wit (geteeld op eb/vloed en volmatic te zamen) in procenten van het totale aantal planten.

'Finlandia' 'Virgo' 'Wit' Kuipers 'Wit' Tas 'Zwanemeer'

Begin v.d. bloei

29/10 29/10 29/10 29/10 29/10

Percentage bloei 3 weken

64 21 26 51 48

bl oei er de planten .

6 weken

94 60 65 84 85

weken vanaf begin

9 weken

98 90 82 94 95

Conclusies

Watergeefsystemen De kwaliteit van de Cyclamen op alle gietsystemen was goed. Kwaliteitsverschil als gevolg van de systemen was er nauwelijks. Geen enkele plant ging dood als ge­volg van wortelrotaantasting of andere oorzaken. Uit de bloeiresultaten op de ver­schillende watergeefsystemen blijkt dat ze alle goed bruikbaar zijn. De planten bij het volmatic systeem kwamen iets trager in bloei dan die bij eb/vloed. De Cy­clamen van plantgrootte 2 op voedingsfilm bloeiden later dan die op de beide ande­re systemen. Het is niet duidelijk of de plantgrootte, de plastic pot of de wijze van watergeven hiervan de oorzaak is.

Bloei en zaaidatwn De planten van de Fl-hybride 'Finlandia' kwamen het snelst in bloei. Ook 'Wit' ras Tas bloeide vroeg en gelijkmatig, hoewel trager dan eerst genoemde cultivar. 'Zwanemeer' bloeide trager en minder gelijktijdig dan 'Finlandia'. Later bloeiden de planten van 'Wit' ras Kuipers en 'Virgo'. Bij optimale teeltomstandigheden kan de cultivar 'Finlandia' die 20 maart gezaaid

104

is, vanaf november verkocht worden. Om alle planten voor de Kerst te kunnen veilen lijkt het wenselijk de zaden van de andere rassen eerder uit te zaaien dan boven­genoemde datum.

Plantgrootte Uit deze proef is niet met zekerheid af te leiden wat de invloed is van de plant­grootte op het bloeitijdstip. Wel kan opgemerkt worden dat het sorteren naar groot­te gelijkmatiger bloei oplevert. Zowel bij verspenen als oppotten moet hier aandacht aan worden geschonken.

Cultivavs Zie ook Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1978, p. 128 en 129.

1 F i n 1 a n d i a ' De plantopbouw is vrij compact. De groeikracht is groot. Fouten bij het overbemes-ten lijken snel tot weelderige groei te kunnen leiden. De grootte van de bloemen is voldoende. Er komen nogal wat bloemmisvormingen voor. De steellengte is goed, evenals de knopbezetting, de bladtekening is vrij uniform. Mogelijk als gevolg van het weinige licht tegen het einde van de teelt nam de steellengte af. Ook de bloe­men werden toen kleiner.

' W i t ' r a s T a s De plantopbouw is zeer compact. De bladtekening uniform, evenals de bladgrootte. De knopbezetting is goed. De steellengte juist voldoende. Tegen het eind van de teelt werden de bloemstelen korter. De bloemvorm kan nog worden verbeterd.

WIJZE VAN BEMESTEN VAN CYCLAMEN

Ing. M.P. Beuzenberg Ir. C. Vonk Noordegraaf

Aalsmeer

Het bemestingsonderzoek bij Cyclamen in 1979 (Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 92) wees uit dat met het bijmesten met een mengmeststof met een N-K-verhouding 1:2, planten van goede kwaliteit zijn te telen. Voor deze proef werd gebruik gemaakt van de mengmeststof 13-3-26. Om het resultaat nogmaals te toetsen werden eind januari tweemaal verspeende planten van de cultivar 'Vuurbaak' type Tas, in 11 cm stenen potten opgepot. Bij het oppotten werd onderin een laagje ge-expandeerde kleikorrels gelegd. Ook is een gietrand gemaakt. Het grondmengsel was samengesteld uit 25 delen turfstrooisel, 50 delen zwartveen, 10 delen bladgrond, 5 delen ruige mest en 10 delen hydro 2-4 mm 0. Als bemesting is toegevoegd Dolókal, Sporumix PG, ijzerchelaat en de mengmeststof 15-20-25. Door dit substraat werden 15 delen 2-4 mm 0 hydrokorrels gemengd. De planten zijn op zandtablet geteeld. De ruimtetemperatuur was op 18°C ingesteld. Zes weken na het oppotten is met overbemesten begonnen. Tweemaal per week is overbemest met de mengmeststof in een concentratie van 0,15%, ca. 100 ml per pot. Een groep van 50 Cyclamen werd op de pot bemest (behandeling A ) . De andere groep planten is op gelijke wijze overbemest. Tevens werd het zand­tablet met de kunstmestoplossing begoten (behandeling B). De proef werd ca. 4 weken voor het eind verstoord, doordat de kas verbouwd moest worden. De planten moesten van standplaats veranderen. Het voedingsniveau van de standplaats (= zandtablet) was van beide groepen vanaf half juni (week 25) gelijk. De Cyclamen begonnen vanaf week 23 te bloeien. Als drie bloemen volledig open wa­ren werd de plant als veilingrijp beoordeeld. Éénmaal per week is het aantal vei­lingrijpe planten genoteerd. Tevens is éénmaal per week het totaal aantal goede bloemen van de beide groepen planten geteld. De proef is half juli (week 29) afgesloten. Toen zijn de andere waarnemingen gedaan.

105

Resultaten

Het aantal bladeren en uitgegroeide knoppen, maar ook de steellengte werden in de­ze proef niet door de hoeveelheid beschikbare mengmeststof beïnvloed. Een grotere hoeveelheid beschikbare mengmeststof verhoogde het versgewicht van de bovengrondse delen. Verhoging van de mengmestgift verlaagde het knolgewicht. Het is niet duidelijk of het aantal bloemen wordt beïnvloed door een hogere meng­mestgift. Een hogere meststofgift gaf een versnelling van de oogst.

Tabel 1. Invloed van de behandelingen op het gewas.

Aantal bladeren bij op­potten

Aantal bloe­men

Aantal knop­pen

Aantal blade­ren

Vers­ge­wicht

Droog-ge-wicht

Knol-ge-wicht

Steel­lengte in cm

Beh. A Beh. B

7,5 7,3

7,9 6,1

4,6 4,1

84,9 86,1

366,2 407,9

26,4 31,4

14,7 12,4

25,4 25,5

Tabel 2. Aantal bloemen per plant gedurende de tijd.

Weeknummer 23 24 25 26 27 28 Beh. A Beh. B

0,6 0,8

1,3 1.9

2,4 2,8

2,9 2,9

4,1 3,9

6,5 6,1

Tabel 3. Oogstverloop van de planten van de behandelingen (in procenten van het totale aantal Cyclamen per behandeling). Overzicht van het in bloei ko­men van de planten.

Week

Beh. Beh.

nummer

A B

23

16 22

24

24 40

25

50 68

26

64 86

27

80 100

28

98

Grondanalyse

Aan het eind van de proef zijn twee grondmonsters van de behandelingen A en B ge­nomen. Uit de resultaten van de analyses bleek dat nauwelijks beschikbare voedings-zouten werden gevonden. Al de toegediende mengmeststof was door de planten opgeno­men dan wel uitgespoeld. In hoeverre de standplaatsverandering het voedingsniveau van de potgrond in de beide behandelingen heeft verstoord, kan niet worden nage­gaan. Tweemaal IJ g per week overbemesten met een oplossing van mengmeststof 13-3-26 per liter leidt niet tot een hoog voedingsniveau in het gebruikte substraat.

Conclusie

In een veenhoudend substraat is het mogelijk om planten van goede kwaliteit te telen met behulp van een mengmeststof met de N-K-verhouding 1:2. Uit de proefre-sultaten kan niet worden geconcludeerd welke hoeveelheid meststof de juiste is. De mate van uitspoelen, jaargetijde en standplaats zijn hierbij van belang.

106

VERWELKINGSZIEKTE BIJ CYCLAMEN

Ir. H. Rattink Aalsmeer

Vanaf 1977 wordt ook in Nederland de verweikingsziekte, veroorzaakt door Fusarium oxysporum, gevonden. De pathogeniteit van isolaten uit de praktijk werd door mid­del van inoculatieproeven bevestigd. In enkele bestrijdingsproeven werden Cyclamen in besmette grond preventief en cu­ratief aangegoten met een oplossing van 0,2% Benlate, 0,2% Daconil M of 0,2% van een nieuw middel van Asepta. Met geen van deze behandelingen werd een redelijk bestrijdingseffect verkregen.

TOETSING VAN FUNGICIDEN VOOR GRONDBEHANDELING TER VOORKOMING VAN FUSARIUM BIJ CY­CLAMEN

Ing. F.B. Dirkse H. Jansen (student L.H. )

Aalsmeer

Sedert 1978 zijn ook in Nederland enkele gevallen van verweikingsziekte in Cycla­men geconstateerd. Deze ziekte was daarvoor in andere landen reeds zeer bekend als belangrijke ziekteverwekker in de Cyclamencultuur. In Nederland worden de fun-giciden Benlate en Daconil M gebruikt om wortelrot, veroorzaakt door Cylindrocar-pon en Thielaviopsis te voorkomen. Deze middelen werden in de ter voorkoming van wortelrot gebruikte doseringen getoetst op hun werking tegen F. oxysporum. Omdat Rovral enige werking tegen Fusarium lijkt te hebben werd ook dit middel getoetst. Aangezien dit middel geen werking tegen wortelrot heeft (zie Bloemisterij onder­zoek in Nederland over 1979, p. 96) was het slechts zinvol om alleen Rovral gecom­bineerd met Benlate of Daconil M te beproeven.

Opzet en uitvoering

Eenmaal verspeende planten van de cultivar 'Rosa von Zehlendorf' werden opnieuw verspeend in met Fusarium oxysporum geïnoculeerde grond. Deze besmetting werd op twee verschillende wijzen uitgevoerd. In het eerste geval (A) vond de inoculatie plaats door aan 9 delen potgrond 1 deel besmette grond (van door Fusarium aange­taste Cyclamenplanten) toe te voegen. In het tweede geval (B) werd de inoculatie uitgevoerd door direct na het verspenen de verspeenbakjes te begieten met 350 ml reincultuur van F. oxysporum (Richard's medium) per kist. Per behandeling werden 3 bakjes van 55 x 45 x 5 cm met 24 plantjes per bak ver­speend. Aan de grond werden middelen toegevoegd als vermeld in Tabel 1. Ter con­trole werden ook planten gezet in geïnoculeerde en onbehandelde grond en in niet geïnoculeerde en onbehandelde grond. De verspeendatum was 12/2/80. Ongeveer 60 dagen na verspenen werd de proef afgesloten. De overgebleven plantjes van groep A werden met de grond uit de bakjes opgepot in plastic 9 cm potjes.

Uitval door Fusarium

Vanaf verspenen werd het verloop van de Fusarium-aantasting gevolgd. In Tabel 1 wordt de totale uitval (cumulatief) op diverse tijdstippen na verspenen weergege­ven. De plantjes van groep A die aan het einde van de proef nog werden opgepot, waren 19 dagen na oppotten in alle behandelingen volledig of bijna volledig aan­getast.

Conclusie

Toevoeging van fungiciden aan de grond kon een aantasting van Cyclamenplantjes door Fusarium niet voorkomen. Wel werd in bijna alle gevallen een vertraging in het verloop van de aantasting bereikt. De combinatie Daconil M + Rovral voldeed hier-

107

in het beste.

Tabel 1. Verloop van de Fusariumaantasting bij Cyclamen geplant in al of niet ge-inoauleerde en Wel/niet met fungioiden behandelde gvond.

Behandel ing

Niet besmette grond Onbehandeld Besmette grond A Onbehandeld Benlate Daconil M Benlate + Rovral Daconil M + Rovral Besmette grond B Onbehandeld Benlate Daconil M Benlate + Rovral Daconil M + Rovral

Aanta" per m3 grond

0

0 200 500 200 + 500 +

0 200 500 200 + 500 +

g

250 250

250 250

Ui na 26

0

0 3 0 2 0

0 1 0 0 0

tval door verspenen

33

0

2 6 1 3 0

1 4 0 2 2

Fusarium

40

0

11 25 4 8 4

9 5 4 4 4

oxyspo

47

0

33 38 12 16 12

23 8

14 11 8

rum na

55

0

42 50 20 22 15

32 11 15 15 11

.. dagen

63

0

55 62 31 35 25

48 23 20 24 17

71

0

59 62 37 39 26

61 33 35 36 24

CYMBIDIUM BL0EIBEÏNVL0EDING VROEGE CYMBIDIUMS

In april 1978 is een proef gestart met een aan 101, nr. 701, 'Marquise' (Mar), 'Sirrius' (Si) 'Kurun Troubadour' (Ke). Op 5 april zijn de pi De planten zijn geplaatst in drie kleine afdel ling. In alle drie afdelingen is een koudeperi ni. 3 juli en 1 augustus is de temperatuur van 21-15 C ingesteld, terwijl in de winter (1/10-15 C) is aangehouden. In 1980 was de produktie van deze planten iets 1 is het aantal bloemtakken per plant voor de geven.

Ing. I.T. Bonninga Ir. L. Leffring

Aalsmeer

tal variëteiten vroege Cymbidiums: nr. , 'San Michel! Limelight' (SAM) en anten overgepot en is SAM gescheurd, ingen met luchtverwarming, c.q. kce-ode (ingaande 1/5) gegeven. Op 4 ju-

respectievelijk afdeling B, C, D op 1/4) een lagere temperatuur (ni. 18-

hoger dan het eerste jaar. In Tabel verschillende behandelingen weerge-

Tabel 1. Gegevens over groei (1979) en produktie (1979/1980) Van vroege Cymbidiums.

Cultivar

Mar Si Ke 101 SAM 701

Koudeperiode in maanden bij afdeling: B 1 mnd blt/pl sch/pl

2,3 2,1 3,1 2,7 0,7 1,2 1,5 3,8 1,5 8,1 0 7,8

C 2 mnd blt/pl sch/pl

2,0 1,0 3,2 4,0 1,3 1,3 0,8 6,0 1,3 6,4 0,1 7,9

D 3 mnd blt/pl

2,3 3,1 1,1 0,6 2,8 0

sch/pl

2,0 2,4 1,1 4,9 6,3 7,8

blt/pl sch/pl

108

aantal bloemtakken per plant aantal gevormde scheuten per plant

Bij twee rassen (Mar en Si) zijn de verschillen erg klein. Ke en SAM geven een po­sitieve invloed van een langere koudeperiode te zien. Het laatste ras, nr. 101 heeft minder bloemen bij een langere koudeperiode. Het ras nr. 701 heeft heel wei­nig bloemen geproduceerd. De kwaliteit van de bloemen (taklengte, bloemdoorsnede) was nagenoeg gelijk in al­le afdelingen. SAM had vaak erg korte takjes. Er waren veel bloemen verdroogd, vooral van Ke en nr. 101. Bij beide rassen was het percentage verdroogde bloemen hoger naarmate de kas langer koud was geweest. In alle kassen waren de bloemtak-ken van nr. 101 erg slap door gedraaide bloemstelen. In 1979 zijn de scheuten geteld vanaf het einde van de bloeiperiode totdat er weer gesneden moest worden. Er zitten grote verschillen in de gemiddelden. Er is geen verband tussen scheutproduktie en bloemtakproduktie. Nr. 701 heeft erg veel scheu­ten gemaakt, maar de scheuten bleven erg klein en dun. Veel scheuten verrotten ook.De scheutproduktie van Ke, Mar en Si is gezien de plantgrootte goed geweest. De planten van SAM hebben verhoudingsgewijs minder scheuten gemaakt.

BL0EIBETNVL0EDING LATE CYMBIDIUMS

Ing. I.T. Bonninga Ir. L. Leffring

Aalsmeer

In juli 1980 is de temperatuurproef bij late Cymbidiums afgesloten. Deze proef was in 1976 gestart en bevatte onder andere de rassen 'Daniel Hill White Christmas' en 'Lilian Stewart' (rood en rose). Het doel van de proef was om de bloeiperiode te verlaten door middel van lage tem­peratuur, zonder dat daarbij de produktie in de volgende jaren wordt verminderd door een achterblijvende scheutgroei. De behandeling bestond uit verschillende Wintertemperaturen en een zo koel moge­lijke zomerperiode, die voor alle kassen gelijk is (instelling 17 C dag, 12 C nacht). In de winter (vanaf ca. 1 oktober tot na de bloei 1 mei) werden de volgen­de temperaturen in C ingesteld:

1976/1977 t/m 1978/1979 1979/1980 dag nacht dag nacht

Kas 9 19 17 17 15 Kas 10 17 15 15 13 Kas 11 15 13 13 11

Het laatste jaar was de temperatuur dus nog 2 C lager ingesteld. Naar aanleiding van deze proef is in december 1980 een nieuwe proef opgezet met nieuw materiaal.

Gogstgegevens

In 1980 was de bloei veel minder dan in 1979, maar gaf wel nagenoeg dezelfde re­sultaten (zie ook Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1978 en 1979). Bij 'Da­niel Hill White Christmas' was de produktie in aantal takken per plant in kas 11 het hoogst, maar bij de andere twee soorten was dat in kas 10 het geval. Het aantal bloemen per plant was in kas 10 altijd het hoogst (zie ook Tabel 1). Er zijn veel bloemen verdroogd, vooral in kas 11 (bij 'Lilian Stewart' rose, en 'Daniel Hill White Christmas') en in kas 9 (bij 'Lilian Stewart' rood). 'Lilian Stewart' rose had in kas 11 ook ca. 10% lelijke bloemen. Bruine en lelijke bloemen komen in de andere afdelingen veel minder voor. In de koudere kassen is het gemid­delde oogsttijdstip (in weeknummers) steeds iets later. De planten hebben na de bloei geen hogere temperaturen gekregen om de scheutgroei te bevorderen. Direct na de temperatuurbehandeling (die duurde totdat alle takken eraf waren) is het minimum ingesteld op 17°C dag en 12 C nacht. Daarbij liep de temperatuur soms nog wel op tot 30°C, maar de gemiddelde etmaal temperatuur in de

109

Stadiumonder zoek

Figuur 1. Ongedifferentieerd meristeem. Vergroting oa. 26 x.

i

Figuur 2. 2 bloemknoppen stadium 1. a. vergroting 26 x3 b. vergroting 32 x.

Figuur 3. Bloemknop stadium 2. Vergroting 26 x.

Figuur 4. Bloemknop stadium 3. Vergroting 14 x. a. gehele knop, waarvan enkele sahutblaadjes zijn weggehaald b. losse bloemknop

110

zomer is 19 C geweest.

Oogstgegevens 1980, in vergelijking met andere jaren.

Cultivar

'Daniel Kas 9 Kas 10 Kas 11

1 Lilian Kas 9 Kas 10 Kas 11

'Lilian Kas 9 Kas 10 Kas 11

Aantal per pi 1978

Hill White Christmas'

Stewart' rood

Stewart' rose

-4,6 6,3

19,5 19,8 27,8

0,3 13,4 16,8

goede bl ant

1979

22,8 35,5 35,6

29,8 45,6 30,2

20,0 24,6 30,2

oemen

1980

8,3 8,2 6,6

26,1 22,6 20,1

14,0 19,4 14,6

% slechte bloemen

2 3

12

30 13 13

7 10 24

Aantal takken per plant

1,5 1,5 2,4

2,8 3,0 2,3

1,8 2,4 2,1

Gemiddelde oogstdatum (weeknr.)

5,6 7,2 9,3

9,0 10,0 9,9

13,4 13,8 15,4

Conclusie

Een lagere temperatuur tijdens de groei van de al aangelegde bloemtak geeft gemid­deld een iets later bloeitijdstip. Over de gehele bloeiperiode van 6-10 weken is deze verlating amper merkbaar. Voor een goede groei hoeft na de bloei geen hogere temperatuur gegeven te worden. Er is geen groeiteruggang geconstateerd. De voorkeur wordt gegeven aan een tempe­ratuur van 17-15 C overdag en 15-13 C 's nachts. Lagere temperatuur kan veel be­schadigde bloemen geven. Hogere temperatuur geeft oogstreductie en bij sommige soorten bloemval.

Stadiumonderzoek

In 1980 zijn er planten onderzocht op knopaanleg. Daarbij zijn vier verschillende stadia te onderscheiden: 1. Meristeem met enkele kleine schutblaadjes. Het eerste schutblaadje kan al een

kleine onvolledige bloemknop bevatten. 2. Er worden nog steeds schutblaadjes en bloemknoppen gevormd. De eerste gevormde

bloemknop heeft 5 bloemblaadjes. Het meristeem is nog duidelijk te zien. 3. Het meristeem is overgroeid door de bloemschubben. In dit stadium worden er geen

nieuwe bloemknoppen meer gevormd. De knop als geheel is van buiten al te zien als een dikke ronde knop.

4. De bloemknoppen groeien onder hun schutblad uit. Stadium 1 is gevonden in juli, eind augustus. De tekeningen laten stadium 1 t/m 3 zien en een scheutmeristeem.

PROEF MET DRIE MESTSTOFCONCENTRATIES BIJ MINI-CYMBIDIUM 'LANCELOT EVENING STAR'

D r . I r . R. Arnold Bik Th.J.M. v . d . Berg

M. Warmenhoven Aalsmeer

Deze proef vormt een voortzetting van die welke in Bloemisterij onderzoek in Neder­land over 1979, p. 99, staat beschreven. De proef omvat de drie volgende meststofconcentraties:

111

1. 0,83 g Nutriflora t + 1 g kalksalpeter (= normale concentratie) 2. 0,55 g Nutriflora t + 0,67 g kalksalpeter (= 2/3 van normaal) 3. 0,28 g Nutriflora t + 0,33 g kalksalpeter (= 1/3 van normaal) Voorts werd de proef gehalveerd, de ene helft werd in de zomer gewoon doorbemest; de andere helft werd in juli en augustus niet bemest (Ter toelichting: In de prak­tijk is het gebruikelijk om in de zomermaanden niet te bemesten). In totaal zijn er dus 6 objecten in de proef, welke in drievoud is opgezet.

Tabel 1. Aantal bloemtakken per plant volgens een voorlopige telling in november 1980.

Bemesting in juli -aug.

Wel Niet Gemiddeld

Concentrât 1

10,1 11,6 10,8

etrappen 2

13,3 10,3 11,8

3

9,3 8,3 8,8

gem.

9,3 8,3 8,8

Uit Tabel 1 komt naar voren dat 2/3 van de normale concentratie gemiddeld het bes­te was; 1/3 was duidelijk te laag. Doorbemesten in juli en augustus was gemiddeld beter dan niet-doorbemesten. Voorts was kennelijk sprake van een interactie tussen beide proeffactoren; bij doorbemes­ten in juli en augustus was 2/3 van de normale concentratie, bij niet-doorbemesten echter de normale concentratie, het best. Eind augustus werden bladmonsters genomen; het N- en K-gehalte in het blad staat in Tabel 2 weergegeven.

Tabel 2. Het N- en K-gehalte in het blad eind augustus.

Bemesting juli-aug.

Wel Niet

N-gehalte in % Conc. 1 Conc. 2

1,76 1,56 1,41 1,29

Conc. 3

1,46 1,15

K-qehalte in % Conc. 1 Conc. 2

2,29 2,24 1,89 1,72

Conc. 3

1,84 1,65

Het N- en het K-gehalte in het blad liep parallel met de meststofconcentratie. Voorts waren beide gehalten bij niet-doorbemesten in juli en augustus duidelijk lager dan bij wel doorbemesten. Het Ca- en het Mg-gehalte in het blad vertoonde ongeveer hetzelfde verloop als het N- en K-gehalte, zij het niet zo uitgesproken. Het onthouden van bemesting aan het gewas in juli en augustus blijkt dus een be­langrijke achteruitgang in de voedingstoestand van het gewas teweeg gebracht te hebben met als gevolg een opbrengstdaling.

Substratenpro ef met grootbloemige Cymbidium

In 1979 werd een proef ingezet met drie substraten bij een grootbloemige Cymbidium-cultivar (de jonge planten werden als 'Kurun Troubadour' aangekocht; toen ze gro­ter waren bleken ze echter tot een andere nog niet geïdentificeerde cultivar te behoren). De proefsubstraten waren: 1. steenwolblokken van 20 x 20 x 15 cm 2. 50% Savanna + 50% vezelturf 3. 502 harde turfbrokken + 50% vezelturf. De planten bij substraat 2 en 3 staan in 10 liter emmers. De standcijfers, gegeven op 31/10/80, waren voor substraat 1, 2 en 3 resp.: 7,5, 7,0 en 7,3. Substraat 1 was dus het best; substraat 2 het slechtst. De proef wordt voortgezet.

112

1. 0,83 g Nutriflora-t + 1 g kalksalpeter per liter. 2. 2/3 Van concentratie 1. 3. 1/3 van concentratie 1.

STIKSTOF-KALITRAPPENPROEF BIJ MINI-CYMBIDIUM 'SHOWGIRL MALIBU'

Dr.Ir. R. Arnold Bik Th.J.M. v.d. Berg

M. Warmenhoven Aalsmeer

Deze proef vormt een voortzetting van die welke in Bloemisterij onderzoek in Ne­derland over 1979, p. 98, staat beschreven. Vier N-trappen (24, 56, 88 en 120 mg N/emmer per week) zijn gecombineerd met drie K-trappen (24, 72 en 120 mg K2Û/emmer per week). De proef is in 12-voud opgezet (een proefeenheid = 1 emmer). Het substraat bestaat uit 50 vol.% harde turfbrokken en 50 vol.% vezelturf (dit is het normale praktijksubstraat). In Tabel 1 staat het verloop van het N- en K-cijfer in het l:l£-volume-extract ge­durende de eerste negen maanden van 1980 weergegeven.

Tabel 1. Het verloop van het N- en K-cijfer in het 1:1%-volume-extraat (in meq nar l.i.te-n) nn verschillende data. per liter) op verschillende data.

N-c i j f e r b i j NI N -c i j f e r b i j N2 N -c i j f e r b i j N3 N -c i j f e r b i j N4

K -c i j f e r b i j KI K - c i j f e r b i j K2 K - c i j f e r b i j K3

8-1

0,4 2,8 3,6 6,2

0,6 1,2 2,0

13-3

0,0 2,6 2,6 6,0

0,5 0,9 3,6

18-5

0,2 1.6 3,1 3,6

0,7 1.1 3,8

17-7

0,4 1.6 1.7 4,8

0,6 1,1 3,8

24-9

0,1 0,7 0,8 2,2

0,4 0,9 2,1

Het N- resp. K-cijfer weerspiegelde duidelijk de N-resp. K-gift. De N-cijfers bij N2, N3 en N4 waren in de zomerperiode duidelijk lager dan in het voorjaar. De K-cijfers bleven veel beter op peil. De bloeiperiode valt voor Cymbidium in de periode november-januari. Een voorlopige indruk over het N- en K-effect op de produktie kan echter worden verkregen uit een

113

telling van het aantal zichtbare bloemtakken per plant op 18-11-1980 (zie Tabel 2)

Tabel 2. Aantal zichtbare bloemtakken ver plant op 18/11/1980.

K20 mg/l per week

24 72

120 gemiddeld

mg N/ 24

6,2 6,8 6,3 6,4

emmer per week 56

10,0 9,2 8,2 9,1

88

10,0 11,3 9,7

10,4

120

9,8 9,8 8,9 9,5

gem.

9,1 9,3 8,3 8,9

Een duidelijk gunsti Van het K-effect kan ter resultaat heeft Aanvullende informat kunnen voorspellen v de groeiseizoen. Aan Het gemiddeld aantal droeg bij NI, N2, N3

bij Kl, K2 en Ook hierbij valt een ter N4. Bij dit gewa mum lag bij K2. Een eindoordeel over ste bloem in het voo eindigd.

g N-effect komt naa thans alleen worde

opgeleverd dan de ie om de invloed va erschaft het aantal

deze scheuten word nieuw gevormde sch en N4 resp.: 7,7,

K3 resp.: 9,7, duidelijk gunstig

skenmerk komt wel e

r voren, het optimum ligt o n gezegd dat de hoogste K-g agere K-trappen, n de proefbehandelingen op

nieuw gevormde scheuten in en namelijk de meeste bloem euten per plant, geteld op 10,2, 10,9 en 12,2 11,1 en 10,0. N-effect te onderkennen; he en gunstig K-effect naar vo

ngeveer bij N3. ift een slech-

de produktie te het voorafgaan-

knoppen gevormd. 1/7/1980 be-

t best was ech-ren; het opti-

het N- en K-effect kan echter pas worden gegeven als de laat-rjaar van 1981 is geoogst. Dan zal deze proef ook worden be-

VIRUSZIEKTEN BIJ CYMBIDIUM

De twee reeds wat het tabaksmozaïek steeds met meer s voor deze vi russe kan evenwel nog e kan zijn met het virus is veel moe baar. Bovendien i ten met symptomen biedt geen absolu heden gemaskeerd

langer bekende virussen in virus en het Cymbidium mozaï ucces worden bestreden. Ook n bruikbaar. In bestanden di en derde virus voorkomen, te in Japan beschreven 'orchid ilijker; immers er is geen g s de wijze van verspreiding

niet voor vegetatieve verme te garantie daar de symptôme kunnen worden.

Ir. F.A. Hakkaart J.M.A. Versluys

Aalsmeer

Cymbidium, nl. de orchideeënstam van ekvirus kunnen de laatste jaren de serologische ELISA methode is e vrij zijn van deze twee virussen

weten het rhabdovirus, dat identiek fleck' virus. De bestrijding van dit oede diagnostische methode beschik-onbekend. De enige manier is om plan-erdering te gebruiken, maar ook dit n door bepaalde uitwendige omstandig-

BESTRIJDING LEVERMOS IN CYMBIDIUM

Ing. W. den Boer Naaldwijk

In de praktijk werden met onbehandeld vergeleken de middelen quinonamide (Alginex), quartenaire ammoniumverbinding (Dimanin) en chloroxuron (Tenoran). Van de beide eerste werd 10 g/ml per liter water en van chloroxuron 5 g per liter water ge­bruikt. De grond van de potten werd flink nat gespoten. Aan de planten werd geen verschil met onbehandelde planten waargenomen. Tegen le­vermos was het effect van quinonamide en chloroxuron goed, maar van de quartenaire ammoniumverbinding was dit onvoldoende.

114

HOUDBAARHEID CYMBIDIUM

Toetsing sortiment grootbloemige Cymbidium

L.V.J. Barendse Aal smeer

Op 5 maart 1980 werd op het Proefstation te Aalsmeer een Cynibidiummiddag gehouden. Ter demonstratie bij het onderwerp "sortiment" stonden een 25-tal rassen tentoon­gesteld. Van de takken die op deze middag te bezichtigen waren, zijn de bloemen in proef 1 op hun houdbaarheid getest. Enkele rassen uit proef 1 waren afkomstig van de V.K.C.-keuring van 11 maart. Op 21 maart werd proef 2 ingezet, waarbij een groot gedeelte van de 800-serie van Maarssen werd getest. Alle rassen uit deze serie zijn afkomstig uit de kruising Alexander! 'West' x 'Fascination'. De opzet van proef 2 was gelijk aan die van proef 1. Alleen kwamen alle rassen hier van hetzelfde bedrijf. Nr. 825 is bekend onder de naam 'Floriade'. Van elk ras waren in beide proeven twee takken beschik­baar. De bloemen werden per tak genummerd, waarbij de onderste bloem nr. 1 kreeg, de daarboven zittende bloem nr. 2 enz. Van beide takken kwamen nu de oneven nummers in water en de even nummers in Chry-sal 11 g per liter te staan. Elke bloem werd na het aansnijden van de stengel in een eigen vaasje gezet. Per ras kwamen er 10 bloemen in water en 10 bloemen in Chrysal te staan. Proef 1 bloeide uit bij 20°C (dag en nacht) en proef bij bij 20 C (dag) en 17 C (nacht), beide met een relatieve luchtvochtigheid (r.v.) van 60%. De bloemen kwamen zo snel mogelijk na de oogst in de vaasjes te staan, proef 2 dezelfde dag en proef 1 de dag na de oogst. De bloemen hebben dus geen afzetsimu-latie gehad.

Tak- en rasversohillen

In beide proeven waren de verschillen in houdbaarheid tussen de twee takken per ras minimaal. De gemiddelde houdbaarheid werd berekend door het gemiddelde te ne­men van alle afzonderlijke bloemen. Per ras waren de verschillen tussen de bloemen onderling ook gering. De verschillen tussen de rassen waren duidelijk waarneembaar. Over het algemeen is de houdbaarheid van middelvroegbloeiende rassen beter dan van vroegbloeiende ras­sen. Hierbij zagen we geen echt slecht houdbare rassen en praktisch geen slappe bloemen. Bij proef 1 was de gemiddelde houdbaarheid in water 21 dagen en in Chry­sal 25 dagen (zie Tabel 1). Dit is een gemiddelde toename van 20°ó, die echter, juist voor de korter houdbare rassen een belangrijke verlenging geeft. Bij proef 2 was de gemiddelde houdbaarheid in water 18 dagen en in Chrysal 27 dagen (zie Ta­bel 2 ) . Dit is een gemiddelde verlenging van 502. Op 3 november werd een derde proef opgezet met 4 rassen van één bedrijf. De resul­taten staan vermeld in Tabel 3. Red Beauty 'Briljant' is ontstaan uit de kruising Vanquard x Tapestry.

Toetsing sortiment Mini-Cymbidiwns

In februari werden in twee proeven de onderstaande Mini-Cymbidiumrassen getest. In principe werd uitgegaan van 1 tak per vaas, waarbij er per ras 10 takken in wa­ter stonden en 10 takken in Chrysal 11 g/l. Isabel 'Sander' werd getest in mei; er waren slechts 3 takken beschikbaar die uit­bloeiden in water. De gemiddelde houdbaarheid was zeer goed, nl. 33 dagen.

Conclusie sortimentsonder zoek

Over het algemeen is de houdbaarheid van het middelvroege sortiment duidelijk be­ter dan van de vroegbloeiers. Echt slecht houdbare rassen kwamen in het middel-vroege sortiment niet voor. De invloed van Chrysal op de uitbloei bij de losse bloemen is goed. Ook bij het middelvroege sortiment is er sprake van een duidelijke houdbaarheidsverlenging

115

(20-50%). Bij de takken is de invloed gering.

Tabel 1. De houdbaarheid in dagen van middelvroegbloeiende Cymbidium, beoordeeld als losse bloem in water en Chrysal bij 20 C en een r.v. van 60%.

Code

nr. 397 TLB nr. 386

LAA 43a BAM BIS LAN nr. 34 BT

LLL LG KEM

04

nr. 378 ACA BF LFI

ERR nr. 2

Naam

Red Star 'Den Berg' Tapestry 'Long Beach' Gymer 'Nederhorst' Levis Duke 'Bella Vista' La Belle 'Annabelle' nr. 431 Maarssen Barcelona 'Magic Wand' Harry B. Ireland 'Surprise' Lagoon 'Braemar' Soli ta Bean 'Clover' Bautista de Anza 'La Tuilerie' nr. 806 Maarssen Lilian Steward 'Lady Rose' Lump 0 Gold 'Glitter' Kinglet 'Emerald' nr. 815 Maarssen nr. 800 Maarssen nr. 105 Maarssen nr. X4 Maarssen nr. 816 Maarssen Soli ta Bean 'Monschau' Astronaut 'Rajah' Burgundian 'Chateau' Lilian Steward 'First Love' nr. 116 Maarssen Eliot Rogers 'Red Beauty' Karen Roos 'Nederhorst' nr. 110 Maarssen

Houdbaarheid Water

36 30 29 26 25 25 24 24 25 23 24 23 22 22 21 21 22 19 19 18 18 17 17 17 17 16 15 15

in dagen Chrysal

35 32 34 32 32 28 27 28 26 26 23 25 27 27 27 26 22 26 23 25 24 25 20 18 18 23 19 18

Tabel 2. De houdbaarheid Van middelvroegbloeiende Cymbidium van de 800-serie Van Maarssen, beoordeeld als losse bloem in water en Chrysal bij 20 C over­dag en 17 C 's naahts en een r.v. van 60%.

Nummer

806 815 821 811 800 822 816 831 833 803 808 840 809 841 825 826

Bloemkleur

paars crème paars bruin bruin crème-rood crême-rose rose crème-rose donkerrose geel-bruin brons rose-bruin bruin crème-rose wit-rose

Houdbaarheid Water

23 23 21 21 21 20 19 19 19 19 18 18 18 17 17 17

in dagen Chrysal

27 25 25 25 23 24 26 24 23 22 24 21 19 22 22 19

116

vervolg Ta

Nummer

839 832 819 804

bel 2.

Bloemkleur

crème-geel wit-rose lila 1ichtrose

Houdbaarhei Water

17 13 13 13

d in dagen Chrysal

18 21 19 18

Geknikte tak bij Gidget 'Angelot'. Bit verschijnsel treedt ook bij grootbloemigen op.

117

Tabel S. De houdbaarheid van vroegbloeiende Cymbidium, beoordeeld als losse bloem in water en Chrysal bij 20 C en een r.v. -Jan

Naam Houdbaarheid in dagen Water Chrysal

Trudy Geralda Kurun 'Troubadour' (extra) Red Beauty 'Briljant'

15

31

21 21 30

Tabel 4. Houdbaarheid in dagen van takken Mini-Cymbidium bij uitbloei in water en Chrysal bij 20 C en een r.v. van 60% (15 februari).

Code

717 706 727 800 MYP 701

734

Naam

King Arthur 'Salvador Showgirl 'Kate Hepburn' Showgirl 'Mem. Rosl. Greer' Amesbury 'Greenland' Mary Pinchess 'Del Rey' King Arthur 'Sir Cotton' Jill Katalnica Excalibur ' Invincible'

Houdbaarheid Water

22 27 22 18 17 16 9 4

in dagen Chrysal

23 25 23 20 16 16 ')

- ') 4 ')

') = meer dan 50% geknikte stelen, bij nr. 734 was dit na 4 dagen zelfs 100%.

Tabel 5. De houdbaarheid in dagen van takken Mini-Cymbidium bij uitbloei in water en Chrysal bij 20 C en een r.v. van 60% (26 februari).

Code

763 782 SCL 709 715 751

Naam

Showgirl 'Babette' Showgirl 'Ballerina' Starbright 'Capella' Leodogrand 'Cradelmont' Lynette 'Bal in' Showgirl 'Jean Harlow'

Houdbae Water

22 24 18 15 18 15

irheid in dagen Chrysal

22 20 20 16 14 ') 19

= in Chrysal enkele slappe takken.

Invloed van middelen op de houdbaarheid van enige Mini-Cymbidiumrassen

De rassen die 26 februari als sortiment zijn getest, zijn ook gedeeltelijk getest op het voorbehandelingsmiddel Anjer VB en op het Amerikaanse snijbloemenvoedsel Florever in een dosering van 10 g/l. De invloed van Anjer VB was wisselend, verder onderzoek zal nodig zijn. Het middel Florever gaf gemiddeld dezelfde resultaten als Chrysal.

Invloed van bedrijf'sa f komst op het knikken van Cymbidiumtakken

Het knikken of breken van Cymbidiumtakken (ook Mini's) in de vaas, is een aspect dat zeer ongewenst is. De indruk bestaat dat de oorzaak van dit verschijnsel meer gelegen is in het bedrijf waar de bloemen vandaan komen, dan in het ras. Alleen bij de Mini 788, Gidget 'Angelot' werden bij diverse afkomsten steeds knikkende takken geconstateerd. Begin mei werden takken opgezet van de nummers 803 en 804 van twee of drie bedrij­ven. Hoewel de houdbaarheid van nr. 803 van 13 tot 18 dagen uiteenliep, waren er

118

geen verschillen in knikgevoeligheid omdat in totaal slechts één tak geknikt was.

Invloed van bemesting op het knikken van Mini-Cymbidiumtakken

Evenals in 1979 werden takken uit bemestingsproeven getest. Bij nr. 716 (Lancelot 'Evening Star') gaf het laagste bemestingsniveau in steenwol de minst slappe en ook het minste aantal slappe takken. De takken van deze behandeling waren ook het langste houdbaar. De verschillen in stevigheid zijn op het gewas al te zien.

DIEFFENBACHIA STIKSTOF- X KALIBEMESTINGSPROEF BIJ DIEFFENBACHIA 'EXOTICA'

N.A. Straver Aalsmeer

In 1980 zijn er proeven gedaan met stikstof en kali afzonderlijk om na te gaan hoe­veel N en K in de praktijk nodig is voor een goede groei. Om de eventuele interac­tie tussen stikstof en kali aan te tonen is het nodig een factoriële proef te doen. In de proef waren 2 N-giften: 220 en 340 mg N per liter water in combinatie met 3 K-giften: 220, 380 en 540 mg K2O per liter water. Naast N en K is overal 120 mg P2O5 (fosfor) en 40 mg MgO (magnesium) per liter water gegeven. Het substraat was gestandaardiseerde bemeste potgrond waaraan 25% Mi ni pol was toe­gevoegd. De wekelijkse overbemesting begon midden maart, 6 weken na het oppotten. Aan het einde van de proef waren de analyses van het substraat volgens het l:\\ vol.-extract als in Tabel 1 weergegeven.

Tabel 2. Analyses van het substraat.

Behandeling

N1K1 N1K2 N1K3 N2K1 N2K2 N2K3

pH

5,4 5,2 5,2 4,9 4,9 4,7

Totaal zout

0,4 0,5 0,8 0,9 1,0 1,0

N

1,0 1,0 2,3 5,7 6,6 6,7

P

7,5 9,9

11,0 12,0 14,0 11,0

K

0,1 0,5 1,3 0,4 0,8 1,7

Mg

1,7 1,7 2,5 3,0 3,4 3,5

De N- en K-giften hadden effect op de N- en K-cijfers in het substraat. De cijfers liepen op met de giften. Analyses van het gewas aan het einde van de proef zijn in Tabel 2 weergegeven. De getallen van de hoofdelementen zijn in procenten van de droge stof en de sporen­elementen in delen per miljoen (dpm) uitgedrukt).

Tabel 2. Analyses van

Behandel ing

N1K1 N1K2 N1K3 N2K1 N2K2 N2K3

N-tot

3,6 3,9 3,9 3,8 4,0 4,0

het gewas.

P

0,6 0,7 0,7 0,6 0,6 0,6

K

3,5 3,8 5,3 3,7 4,2 4,7

Mg

0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,5

Ca

2,2 2,2 2,1 2,1 2,4 2,4

B

29,0 30,5 28,5 29,7 33,5 34,5

Cu

2,8 3,4 3,4 4,5 3,4 3,4

Fe

110 95

102 133 129 133

Mn 108 146 145 205 266 312

Zn 147 161 158 160 158 181

De N-giften hadden weinig effect op de N-cijfers in het gewas; de kaligiften hadden meer effect op de K-cijfers in het gewas. De cijfers liepen op met de giften.

119

Aan het einde van de proef werden waarnemingen aan het gewas gedaan (Tabel 3).

Tabel 3. Invloed van de behandelingen op het gewas.

Behandeling

N1K1 N1K2 N1K3 N2K1 N2K2 N2K3

Planthoogte in cm

40,1 42,7 42,5 41,3 41,3 42,5

Bladgrootte in cm Lengte Breedte

20,2 9,7 21,2 10,3 20,8 10,0 20,4 10,0 20,4 10,0 20,7 10,2

Aantal ten 6,0 5,9 5,8 6,1 5,8 6,0

zijscheu-

Een N- x K-interactie kwam uit de proef niet naar voren. De beste resultaten wer­den bereikt bij N1K2 met een wekelijkse gift van 200 mg N en 380 K2O per liter wa­ter, overeenkomend met een N-cijfer in het substraat van 1,0 en een K-cijfer in het substraat van 0,5 volgens het 1:1J vol.-extract. In vorige proeven werd vastgesteld dat een wekelijkse N-gift van 340 overeenkomend met een N-cijfer in het substraat van 5-7 en een K-gift van meer dan 540 mg K?0 de beste resultaten gaf. Aan de hand van deze NxK-proef moet worden vastgesteld dat de normen lager kunnen worden gesteld.

DUIZENDSCHOON INVLOED VAN DE DAGLENGTE OP DE BLOEI BIJ DUIZENDSCHOON

Th.M. van der Krogt Aalsmeer

Uit eerdere proeven met duizendschoon is gebleken dat de daglengte niet van in­vloed is op het aantal bloemstelen en op de vroegheid. De bloemstelen waren bij een lichtperiode van 16 uur wel aantoonbaar langer. Voor bloei in de wintermaanden komen vroegbloeiende rassen het meest in aanmerking door de korte teeltduur. De geringere steellengte ten opzichte van laatbloeiende rassen kan een bezwaar zijn, wat met behulp van bijbelichten verholpen kan worden.

Opzet

Om na te gaan welke lichtperiode optimaal is, zijn planten van het ras 'Voorbode' op 18 februari bij een daglengte van 8 uur geplaatst, aangevuld met 0, 2, 4, 6, 8 of 16 uur gloeilampbelichting. De planten zijn gezaaid op 24 juli en 14 augustus 1979 en buiten opgekweekt. Van elke zaaidatum zijn 10 planten per behandeling op­gezet. De behandeling is voortgezet tot de bloei.

Resultaten

Uit Tabel 1 blijkt dat er een toename van de steellengte was bij een toename van de daglengte tot 14 uur. Een verdere dagverlenging tot 16 of 24 uur gaf geen ver­dere lengtetoename. Bij een daglengte van 16 en 24 uur was ook het aantal afzon­derlijke bloemen in de bloeiwijze lager. Gezien de grote variatie van het aantal bloemen per steel is de betrouwbaarheid van deze cijfers niet erg groot. Evenals in vorige proeven was er geen duidelijk verschil in de bloeitijd als gevolg van de daglengte.

Conolusie

Door een dagverlenging tot 12 à 14 uur tijdens de kasperiode wordt de strekkings-groei bevorderd. Langer belichten gaf geen verdere kwaliteitsverbetering.

120

Invloed van de daglengte op de bloei. 1=8+0 uur 2=8+2 uur 3=8+4 uur

4=8+ 6 uur 5=8+ 8 uur 6 = 8 + 16 uur

Tabel 1. Invloed van de daglengte op de bloei.

Daglengte in uren 8 10 12 14 16 24

Lengte (cm) Bloemen per steel Bloeidatum

36 42 30 37 29/3 23/3

44 32 24/3

32 28/3

45 22 26/3

49 22 23/3

BLOEIVERVROEGINGSPROEVEN MET DUIZENDSCHO0N

Uit voorgaande proeven werd de indicatie verkregen dat duizendsch zou zijn door ze na een bepaalde koudeperiode in de kas te brenge zou een positieve invloed op de vroegheid van duizendschoon hebbe lijkheden te onderzoeken op hun gebruikswaarde, werden 2 partijen gen * Z en één van Royal Sluis = R) beproefd op koudebehoefte en ligheid. Op 1 december 1979 werden de planten na een behandeling 3 of 5 weken 5 C in de kas uitgeplant. Op 15 december werd dit op maar nu na een koudeperiode van 0, 4| of 7 weken 5 C. Vanaf 3 tot planten werden de planten al of niet belicht met 20 à 25 Watt per uur per etmaal. Er werd een kastemperatuur van 10 à 12 C aangehou

Resultaten

C. v. Leeuwen Rijnsburg

oon te vervroegen n. Ook belichting n. Om deze moge­

één van Zandber-daglengtegevoe-in de cel van 0, nieuw gedaan,

4 weken na net m2 gedurende 24

den.

De resultaten zijn weergegeven in Tabel 1 en 2.

121

Tabel 1. Invloed van koudebehandelingen en belichting op de bloemproduktie en kwa­liteit van duizendschoon. Flantdatum: 1 december 197a.

Partij

Z R

Z R

Z R

Koudebehandeling

0 weken 5 C 0 weken 5 C

0 3 weken 5 C 3 weken 5 C

5 weken 5 C 5 weken 5 C

Bloemen Belicht

189 192

182 204

160 178

per m2 Onbelicht

181 173

173 159

171 184

2e kwali Belicht

16,3 16,3

15,0 16,3

14,3 15,5

teit in % Onbelicht

18,3 16,2

18,0 15,3

12,3 13,4

Tabel 2. Invloed van koudebehandelingen en belichting op de bloemproduktie en kwa­liteit van duizendschoon. Flantdatum: IS december 1979.

Partij

Z R

Z R

Z R

Koudebehandeling

0 weken 5°C 0 weken 5 C

4,5 weken 5°C 4,5 weken 5 C

7 weken 5 C 7 weken 5 C

Bloemen Belicht

230 196

195 191

172 191

per m2 Onbelicht

214 205

210 195

193 187

2e kwali Belicht

8,4 20,9

9,7 18,8

9,1 9,7

teit in % Onbelicht

10,7 20,1

8,6 22,7

9,7 10,4

n werd noch beïnvloed planting op 15 decem-n kunstmatige kou del ijk effect op het te de bewaring bij de kwali te i.t. De be-elichte bij beide'

lichting op het oogst-1/12/79 en 15/12/79

Bloemproduktie en kwaliteit

De bloemproduktie van de op 1 december geplante duizendschone door belichting, noch door koudebehandelingen. Bij de tweede ber was de bloemproduktie het hoogst bij die planten, die gee ontvingen. Belichting had ook bij de tweede planting geen dui aantal bloeintakken. Het percentage 2e kwaliteit nam af naarma 5 C langer duurde. Belichting had geen duidelijke invloed op lichte duizendschonen waren echter wel iets langer dan de onb plantingen. In Fig. 1 en Fig. 2 zijn invloed van koudebehandelingen en be tijdstip en de bloemproduktie op twee partijen, resp. geplant weergegeven.

Kasperiode

De oogsten van de duizendschonen, die op 1 en 15 december 1979 geplant waren, vin­gen op dezelfde datum aan en bereikten praktisch gelijk de datum van 50% bloei. De laatste bloemen van beide plantdata werden op 8 april 1980 geoogst. Belichting en koudebehandelingen gaven nauwelijks of geen bloeivervroeging. Partij R kwam iets later in bloei en bereikte ook iets later 50% van de oogst dan partij Z.

Conclusies

Belichting had geen of nauwelijks invloed op het bloei tijdstip, bloemproduktie en kwaliteit. Bij alle koudebehandelingen trad bij deze plantdata praktisch evenveel bloei op. Uit voorgaand onderzoek bleek 8 weken koude noodzakelijk te zijn voor bloei van duizendschoon.

122

e

TS a

-s;

te e

13 e ö

-e

13 3 o

13 o

1IIIIIHIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIII1IIIII1II1IIIII—

^

ai E

3 3

123

l

]

1

mi m m»

• m i m H mu iiiiiiiii mm

_ i i i i i i i i i i É i i i i i i i

Ç-+-^ s

«5 S K 'S

t o

r1. 3

Q K

O s » 4

3 «a

3 «3

o o CO

co

g.

» 3

3 a,

13 ft hi

124

Het percentage eerste kwaliteit nam toe bij langere koudebehandelingen (beproefd tot 7 weken 5 C).

EREMURUS BLOEISPREIDING BIJ EREMURUS

Th.M. van der Krogt Aalsmeer

Voor bloeivervroeging in kassen is het noodzakelijk dat het plantmateriaal gepre­pareerd wordt. Uit vorige proeven is gebleken dat een preparatiebehandeling onge­veer 20 weken vergt bij een temperatuur tussen 0,5 en 2°C. Het tijdstip waarop de planten in de beste conditie zijn voor een preparatiebehandeling voor vroege bloei of voor langdurige bewaring is niet bekend.

Opzet

Op 7 september, 3 oktober, 1 november en 7 december zijn planten van een partij E. stenophyllus var. stenophyllus ('Bungeï' ) gerooid. Het plantmateriaal voor vroege bloei is onmiddellijk na het rooien bij 2UC gezet en op 14 januari in de kas ge­plant. Voor de planttijden 14 april en 26 juni is het plantmateriaal bij 9°C gezet tot 20 weken voor het planten. Daarna hebben de planten bij 2°C gestaan tot het planttijdstip. Per behandeling zijn 24 planten opgezet. Ongeveer 70% van de plan­ten waren dubbelneuzen, 26% waren enkelneuzen en enkele planten hadden 3 neuzen.

Resultaten

Bij controle van 10 planten op 7 september bleek dat in alle gevallen de bloemknop­pen aanwezig waren. Op dat moment waren ze ongeveer 2 mm lang. Bij planten die op 7 december gerooid werden, waren de knoppen ca. 1 cm lang.

Knopontwikkeling in Eremurus stenophyllus var. phyllus (opname 13/12/79).

steno-

125

De bloeiresultaten van de eerste opplanting (14 januari) vielen tegen. De planten die op 7 december gerooid waren en in mindere mate de op 1 november gerooide plan­ten, hadden nog te korte tijd bij lage temperatuur doorgebracht. Veel planten kwa­men daardoor zelfs niet boven de grond. De planten die op 7 september en 3 oktober gerooid waren, groeiden goed uit. Veel knoppen, vooral van planten van de eerste rooidatum verdroogden echter tijdens de ontwikkeling, waardoor het bloeipercentage laag was. De vroeg gerooide planten met een voldoende lange koelperiode bloeiden sneller dan de laat gerooide planten. Van de planten die in april zijn geplant ontwikkelden die van de rooidatum 7 sep­tember en 3 oktober zich het beste. Tabel 1 geeft het aantal bloemen per behande­ling aan. Omgerekend naar het aantal planten is bij deze behandelingen meer dan 1 bloem per plant gesneden. De planten van de rooidata 1 november en 7 december bloeiden slechter. In bloeitijd waren geen verschillen te zien. De opplanting op 26 juni voor late bloei, gaf teleurstellende bloeiresultaten. Bij slechts één plant werd een knop zichtbaar, maar deze kwam niet tot bloei.

Tabel 1. Invloed van rooi- en planttijd op de bloei (24 planten per behandeling).

Plantde

14/1 Aantal Bloemer Bloeitn

14/4 Aantal Bloemer B l oe i t i

26/6

turn

bloemen per

j d p lant

bloemen per

j d p lant

Rooid 7/9

3 0,1

14/4

32 1,3

16/6

geen

at

b l

urn

oei

3/10

13 0,5

25/4

25 1,0

16/6

1/11

6 0,2

16/5

15 0,6

16/6

7/12

2 0,1

19/5

13 0,5

16/6

Conclusie

Voor bloeivervroeging onder glas is de beste rooitijd september. Rekening houdend met de proefresul taten van 1979 (een koelperiode van 20 weken bij ca. 2°C) kan door in september te rooien tijdig over plantmateriaal beschikt worden. Planten vanaf februari tot april is gunstig. Planten in juni voor bloei in septem­ber houdt grote risico's in.

FREESIA GEBRUIKSWAARDE0NDERZ0EK NIEUWE FREESIA-CULTIVARS

Ing. C R . van Nes Aalsmeer

;rden knollen geplant van een aantal nieuwe Freesia-cultivars. lanting was het beoordelen van de gedragingen van verschillende slijke teeltomstandigheden. centraal geprepareerd en het voorafgaande jaar in een van de kas-station opgeplant geweest. De opplanting werd een aantal malen ;t gezamenlijke Freesia-comité van de V.K.C, en de Kon. Alg. Ver. ltuur. Daarnaast zijn er waarnemingen omtrent produktie, plantop-ïid verricht. In de proef werden 8 handelsrassen (testrassen)

In oktober 1979 wer Doel van deze oppl£ cultivars onder gel De knollen waren ce sen van het Proefsi beoordeeld door het van Bloembollencul bouw en houdbaarhei opgenomen. In het navolgend overzicht worden de cultivars telkens onderling vergeleken, waar-

126

bij de afwijkingen van het totaal gemiddelde worden vermeld. De produktiegegevens zijn afkomstig van 2 vakken knollen, elk van 50 stuks. Bij de cultivarbeschrijving is het gemiddelde waarderingscijfer van het keuringscomité met betrekking tot de gebruikswaarde opgenomen. Tevens wordt vermeld of de betreffende cultivar een ge­tuigschrift kreeg.

Overzicht

C 1 a z i n a Geel, enkelbloemig. Valstar. Vroeg, lange, strakke kam met veel bloempjes. Smal, rechtopstaand blad. Haken en hoofdstelen voldoende stevig, maar wat dun. Gebruikswaarde 7,6. Getuigschrift Ie klas.

G a n t e 1 1 o Geel, enkelbloemig. Vreugdenhil, Honselersdijk. Vroeg, goede produktie van hoofdstelen en haken. Veel bloempjes op de kam. Fraaie bloemvorm. Heeft iets neiging tot duimen. Gebruikswaarde 7,3. Getuigschrift van Verdienste.

V e r o n a L ich tgee l , dubbelbloemig. Wülf inghoff . Wat korte kam met matige bloembezetting. Wat lage produktie van voldoende lange haken. Niet zo'n f raa ie b loe iw i j ze . Geen breekstelen. Gebruikswaarde 6,9.

C e r v i n Wit, enkelbloemig. Wülfinghoff. Goede produktie van hoofdsteel en haken, die gemiddeld wat kort zijn. Lange kam met veel bloemen. Wat slap, hangend, breed blad. Bloem is niet zo fraai. Goede bloeiwijze en stevige hoofdsteel. Wat grauwe knopkleur. Gebruikswaarde 6,9.

E l e g a n c e Wi t , enkelbloemig. Wülf inghoff . Wat korte haak, goed bezette kam. Fraaie bloem, goede b loe iw i j ze . Stevige hoofd­steel en haak. Smal, rechtopstaand b lad. Bloemknop i e ts donker. Gebruikswaarde 7,7. Getu igschr i f t Ie k las .

A l b i o n Wit, enkelbloemig. Wülfinghoff. Komt wat traag in bloei. Heeft iets neiging tot duimen. Wat korte kam met veel bloemen. Gelijkmatig gewas. Goede hoofdsteel en haken. Bloemkleur iets donker. Oogst gemakkelijk. Gebruikswaarde 7,4. Getuigschrift Ie klas.

S t e l l a Wit, dubbelbloemig. Wülfinghoff. Wat korte hoofdsteel met een korte kam. Niet zo'n gelijkmatig gewas. Niet zo'n mooie bloeiwijze. Grof blad. Heeft iets neiging tot duimen. Gebruikswaarde 6,5.

D a n d y Rood, enkelbloemig. V.d. Berg, Breezand. Opvallend lange hoofdsteel en haken. Iets neiging tot duimen. Gelijkmatig open ge­was met opstaand stevig blad. Goede presentatie. Gebruikswaarde 7,2. Getuigschrift van Verdienste.

L i l l y Rood, dubbelbloemig. V.d. Berg, Breezand. Goede produktie van haken die wat kor t z i j n . Iets neiging t o t duimen. Bloem en b loe iwi jze z i j n n i e t zo f r a a i . Breed, r e d e l i j k s tev ig b lad. Gebruikswaarde 7,0.

A l e x a n d e r Lichtrood, dubbelbloemig. Penning.

127

Tabel 1. Versgewicht cijfers bij diverse behandelingen in de maten 2,5 en 3,5 cm.

Behandel ing

Weken 0 3 7

11 15 19 23 27

Maat 2,5 zacht

100,0 97,2 93,4 92,6 89,4 87,6 84,6 85,8

matig

100,0 94 87 87 81 80 74 74

9 0 6 8 3 9 5

ruw

100,0 91,5 81,8 76,6 71,5 69,9 67,5 67,4

Maat 3,5 zacht

100,ü 97,5 94,3 93,9 91,7 89,9 88,3 87,1

matig

100,0 93,9 84,1 81,4 77,9 74,9 70,6 68,4

ruw

100,0 96,8 33,1 76,1 74,4 66,6 64,7 62,2

VIRUSZIEKTEN BIJ FREESIA

Ing. H.J.M, van Dorst Naaldwijk

Het virusonderzoek bij Freesia is gedurende het gehele jaar onderbroken geweest in verband met het onderzoek van pseudo-slavergelingsvirus in sla en komkommer. In 1981 wordt het onderzoek van virusziekten bij Freesia voortgezet.

ONKRUIDBESTRIJDING BIJ FREESIA

De middelen chloorprofam en chloroxuron (Tenora tijk gebruikt. De onderzoekresultaten berusten toen gebruikte rassen, waarbij het ras 'Golden nader geïnformeerd te zijn over de nu gebruikte lingsproef ook het aspect gevoeligheid voor gan Bij de rassen 'Aurora', 'Ballerina', 'Blue Have 'Uchida' en 'Yellow River' werd 6 1 chloorprofa vergeleken met onbehandeld. De bespuiting werd bladeren-tijdens warm weer. Er is bij geen van ziehte van onbehandeld waargenomen.

Ing. W. den Boer Naaldwijk

n) worden al vele jaren in de prak-voor een groot deel alleen op de Yellow' de belangrijkste was. Om

rassen werd in de rassenbeoorde-gbare herbiciden aandacht besteed, n', 'Catalina', 'Miranda', 'Toska', n en 10 kg chloroxuron 50% per ha uitgevoerd op een gewas met drie de rassen verschil in stand ten op-

KWALITEIT-PRIJSRELATIES BIJ FREESIA

Ing. L. Oprel Aalsmeer

Zoals in Bloemisterij onder er eind januari - begin feb bij twee Freesia-cultivars te verklaren. In 1980 heeft Uit dit onderzoek is geblek' prijs van 'Ballerina' verkl worden door de steellengte, per bos. De steellengte, de positieve invloed op de pri tieve prijsirivloed. Bij 'Ballerina' kan de prij ter. Een later oogsttijdsti positieve invloed op de pri

zoek in Nederland ruari 1979 gegeve

'Aurora' en 'Ba" er een nadere an

en dat 67,2% van aard kan worden.

de steel diameter steeldiameter en

js. Een grotere d

over 1979 (p. 118) is vermeld zijn ns verzameld van aangevoerde bossen erina') met het doel prijsverschillen

alyse van de gegevens plaatsgevonden, de prijs van 'Aurora' en 40,1% van de Bij 'Aurora' kan de prijs verklaard

de duimvorming en het aantal haken het aantal haken per bos hebben een

uimvorming daarentegen heeft een nega-

s verklaard worden door de oogstweek en de steeldiame-p heeft een negatieve en een grotere steeldiameter een js. Relatief gezien is de invloed van de steeldiameter

130

op de prijs bij beide cultivars het grootst. Langere stelen bij 'Aurora' kenmer­ken zich door een kortere eerste bloem (minder rijp) en door een langere tweede bloem, hetgeen wijst op een gelijkmatiger ontwikkelde bloeiwijze (kam). Het ver­band tussen de steellengte en de lengte van de tweede bloem is vrij sterk. Nieuw onderzoek is wenselijk met het oog op deze relatie. De houdbaarheid van de tak wordt bij 'Aurora' en 'Ballerina' niet beïnvloed door de rijpheid (lengte van de eerste bloem), maar door de lengte van de tweede bloem. Een grotere lengte van de tweede bloem heeft een positieve invloed op de houdbaarheid.

GERBERA SORTIMENT GERBERA

Ing. J. Bulthuis Eel de.

Gerbera sortimentsproef waarin opgenomen 2 nachttemperaturen: minimaal 10°C en mi­nimaal 14 C. In deze proef zijn een 15-tal nieuwe klonen opgenomen, afkomstig van verschillende bedrijven. Op 3 juli 1980 werd de proef ingeplant, uiteraard in 2 kassen. Het aantal herhalingen is 5. De klonen waren met vermelding van de leve­ranciers : Andringa : 'Mariola' .)

'Amarantha' 'Yellow Clementine'

Florist : 'Jeanette' 'Friedal' ' Claudia'

Terra Nigra : 'Terra n i v a l i s ' . ) 'Terra mix' 'Terra maxima' .) T. 484 .)

Preesman : 'Zargo' .) 'Rogo' 'Oranje Wonder Verbeterd' 'Pregold' 'Geel Zwago'

Het plantmateriaal

Het uitgangsmateriaal was zeer uiteenlopend en variërend van men's teems te k (de met .) aangeduide namen) tot gewoon stek. In beide categoriën kwamen belangrijke groot­teverschillen voor. Zeer afwijkend was 'Rogo': kopstek met volledig uitgegroeide en ingekorte bladeren, 'Mariola' is zowel afkomstig van gewoon stek als van meristeem, opgeplant ter on­derlinge vergelijking, maar de meristeemplantjes werden 14 dagen later geleverd evenals de plantjes van 'Yellow Clementine'. De ontwikkeling van de planten was goed. Er was een vrij duidelijke correlatie tussen de grootte van het plantmateriaal en de ontwikkeling van het gewas geduren­de de eerste groeiperiode, maar deze verschillen vervaagden vrij snel.

Resultaten

De ingebrachte verschillen in nachttemperatuur werden eerst omstreeks half okto­ber bereikt, zodat eventuele verschillen in bloemproduktie per kas nog niet het gevolg kunnen zijn van deze temperaturen. Derhalve zijn de resultaten van beide kassen gemiddeld en beperkt dit verslag zich tot de onderlinge vergelijking van de klonen. In Tabel 1 zijn de resultaten vermeld van september t/m november 1980 in aantallen bloemen per 100 m2 bruto kas.

131

Tabel 1. Aantal bloemen per 100 mZ bruto kas in de periode sevtember t/m november 1980 bij verschillende klonen.

1. Geel Zwago 2. Yellow Clemen 3. Rogo 4. Amarantha 5. Terra nivalis 6. Pregold 7. Zargo 8. Jeanette

Proefgemiddelde

tine 2186 2160 2160 1980 1800 1569 1517 1389

1463

9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.

Mariola Orange Wonder Verbeterd Mariola (meristeem) Friedal Terra fiix T 484 Claudia Terra maxima

1389 1337 1209 1132 1106 1106 720 643

Uit Tabel 1 blijkt dat slechts 7 van de 16 objecten boven het proefgemiddelde uit­kwamen. Er zijn dan ook zeer uiteenlopende verschillen tussen de diverse klonen. Het hoogste aantal bloemen was meer dan 3 x zo groot dan het laagste aantal.

Beschrijving klonen

G e e l Z w a g o Geel met zwart ha r t . Deze kloon gaf de hoogste produkt ie. De sor te r ing was s lecht doordat de steel lengte veel te wensen o v e r l i e t . De gemiddelde lengte was ca. 42 cm. De stengel is s tev ig maar de bloem is soms te k l e i n . D i t zou veroorzaakt kunnen worden doordat de groei van de p lant gering i s . De bloemproduktie gaat als het wa­re ten koste van de p lan t .

Y e l l o w C l e m e n t i n e Zachtgele bloemkleur. Zeer hoge produktie (werd 14 dagen l a t e r geplant ) . Zeer lange bloemsteel; v r i j s lap en daardoor veel "krom", wat de sor te r ing n ie t ten goede kwam en een te laag percentage Ie soort t o t gevolg had.

R o g o Dieprode bloemkleur. Zeer hoge produktie met een goede sortering ondanks dat er nogal wat "kort" in voorkomt; de gemiddelde lengte was ca. 60 cm. Er kwamen nogal wat afwijkende bloemen in voor. Bij het incuppen laten de bloemblaadjes gemakke­lijk los.

A m a r a n t h a De l i l a k leur i s , t e r v e r g e l i j k i n g , i e ts f l e t s e r dan van 'C laud ia ' . De produktie was zeer goed. De sor ter ing was matig goed als gevolg van het f e i t dat de steel maar matig s tev ig t o t slap was. De s teel lengte was goed; gemiddeld ca. 60 cm.

T e r r a n i v a l i s Wi t , t e r ve rge l i j k i ng i e ts minder helder dan ' D e l p h i ' . Goede bloemproduktie. De steel was soms wat minder s t e v i g ; breekt gemakkel i jk, maar desondanks nog wel een goede so r te r ing . De gemiddelde lengte was 50 cm en daardoor dus wel eens wat ko r t . Van de door meristeemcultuur vermeerderde klonen gaf deze de hoogste produkt ie. B i j het incuppen l i e t en de bloemblaadjes gemakkelijk l os .

P r e g o 1 d Geel met "gouden" randjes aan de bloemblaadjes. Een matig goede bloemproduktie. De bloemsteel was gemiddeld 55 cm lang en voldoende tot goed stevig. De sortering was goed, hoewel er nogal wat afwijkende, vergroeide bloemen voorkwamen.

Z a r g o Bloemkleur zacht, wat flets oranje. De bloemproduktie was matig tot goed. Stevige bloemsteel met een gemiddelde lengte van ruim 60 cm. De sortering was matig, door­dat er nogal wat "krom" voorkwam en een aantal bloemen wat afwijkend zwak en klein bleven.

132

J e a n e t t e Zachtrose, gevulde bloem. Gaf een matige produktie met een zeer goede sortering. De bloemsteel was zeer stevig, gemiddeld 50 cm lang, zodat er nog wel eens een te korte steel voorkwam. Leek iets gevoelig voor meeldauw te zijn.

F r i e d a 1 Oranje-gevulde bloem. Matige tot lage produktie met matig goede sortering. De steel was soms wat slap en veroorzaakte met zijn gemiddelde lengte van 70 cm nogal wat "krom". Leek iets gevoelig te zijn voor meeldauw.

M a r i o 1 a Bloemkleur oranje met i e ts l i ch te re meeldraden dan 'Oranje Wonder Verbeterd ' . De bloemproduktie was mat ig. Goede t o t matig stevige steel met een gemiddelde lengte van 65 cm. De sor ter ing was matig met een nogal hoog percentage 3e soort . Van deze kloon is ook stek van meristeemcultuur opgenomen. Deze planten werden 14 dagen l a t e r geplant. De resul taten bleven i n vele opzichten even achter , i e t s lagere produktie en de bloemsteel i e ts ko r te r , maar ook i e ts slapper en tens lo t te wat meer waardeloze bloemen.

O r a n j e W o n d e r V e r b e t e r d Bloemkleur oranje. De bloem l i j k t veel op 'Ma r i o l a ' . De meeldraden z i j n echter wat donkerder en de achterkant van de bloemblaadjes is enigszins groenachtig. De vorm van de bloem is wat p l a t t e r doordat de bloemblaadjes wat verder z i j n terugge­bogen. De p r o d u k t i v i t e i t was mat ig, met een goede so r te r ing . De v r i j korte s t e e l , gemiddeld 50 cm, was zeer s tev ig . Ér kwamen nogal wat afwijkende (waardeloze) b loe­men voor.

T e r r a m i x Bloemkleur zachtgeel met rose rond het hart. Matige tot lage produktie met goede sortering. De bloemsteel was stevig, maar soms wat kort, gemiddeld 55 cm. Er kwa­men nogal eens fasciate bloemen of twee bloemen op één steel voor.

T 4 8 4 Geel van bloemkleur. Produktie matig t o t laag, matige so r te r ing . Veel 3e soor t . Steel s t ev i g , maar wat k o r t , gemiddeld 50 cm.

C l a u d i a Mooie heldere lila bloem. Zeer lage produktie met zeer goede sortering. Bloemsteel kort, gemiddeld 50 cm. Wat afwijkende bloemen.

T e r r a M a x i m a Helder rode bloemkleur. Laagste produktie en zeer matige sortering. Bloemsteel re­delijk stevig, maar te kort (gemiddeld 45 cm). Steel bros. Veel 3e soort en afwij-kers. Bij incuppen lieten soms bloemblaadjes los. Samenvatting

Het is nog te vroeg om te oordelen, maar de resultaten van deze eerste maanden ga­ven zulke grote verschillen te zien, niet alleen in produktie maar ook in kwali­teit, dat verondersteld mag worden dat niet alle nieuwe klonen een positieve bij­drage zullen kunnen leveren aan het bestaande sortiment. Verdere produktiecijfers moeten worden afgewacht, waarbij dan tevens de invloed van de verschillende nachttemperaturen kan worden nagegaan.

INVLOED VAN NACHTTEMPERATUUR OP DE SCHEUT- EN BLOEMPRODUKTIE VAN GERBERA

Ir. L. Leffring Aalsmeer

In drie kasafdelingen zijn vanaf 22 juni 1979 t/m eind juni 1980 de Gerberaklonen 'Appelbloesem', 'Clementine' en 'Delphi' geteeld bij verschillende nachttemperatu-

133

ren. Tot 24 september is in alle afdelingen een dagtemperatuur van 21 C en een nachttemperatuur van 18 C aangehouden. Daarna is de stooktemperatuur ingesteld op 17°C overdag en resp. 15, 12 en 9°C 's nachts. In alle afdelingen was grondverwarming aanwezig (watertemperatuur ca. 40 C). De volgende waarnemingen zijn verricht: 1. Aantal zijscheuten per plant. 2. Bloemproduktie per plant. 3. Aantal dode knoppen per plant. 4. Bloemkwaliteit (steellengte en bloemdiameter). 5. Gemiddelde gerealiseerde nachttemperatuur.

Resultaten

Zijscheuten

Het aantal zijscheuten per plant wordt beïnvloed door de nachttemperatuur (Tabel 1). Bij de laagste temperatuur zijn de meeste zijscheuten gevormd. In deze tabel is het aantal zijscheuten vermeld dat op 3 januari aanwezig was, omdat deze scheuten bepalend zijn voor de daaropvolgende bloemproduktie. Behalve een temperatuurin-vloed is er ook een verschil in kloonreactie. 'Appelbloesem' en 'Clementine' maken aanzienlijk meer zijscheuten dan 'Delphi'. Bovendien reageert 'Delphi' ook veel minder.

Tabel 1. Aantal zijscheuten per plant op 3 januari 1980.

KI oon

'Appelbloesem' 'Clementine' 'Delphi '

Gemiddeld

Nachttempera 15

1,3 1,3 0,5

1,1

tuur in 12

1,6 1,3 0,8

1,2

°C 9

2,1 2,0 0,9

1,7

Gemiddeld

1,7 1,5 0,8

3loemproduktie

De bloemproduktie per plant neemt gemiddeld toe naarmate de nachttemperatuur lager is (Tabel 2). Tussen de klonen is weer een verschil in reactie. 'Appelbloesem' en 'Delphi' produceren evenveel bloemen bij 12 en 9 C, terwijl 'Clementine' duidelijk de voorkeur geeft aan 9 C 's nachts. Vergelijkt men de gegevens van Tabel 1 met die van Tabel 2, dan blijkt hieruit dui­delijk dat het aantal scheuten een belangrijke factor is voor de bloemproduktie, met andere woorden hoe meer zijscheuten hoe meer bloemen.

Tabel 2. Aantal bloemen per plant van 1 oktober 1979 - 19 juni 1980.

Kloon

'Appel bloesem' 'Clementine' 'Delphi '

Gemiddeld

Nachttempe 15

19,5 18,0 14,2

17,2

ratuur in C 12

22,2 18,2 16,0

18,8

9

22,0 21,7 15,8

19,8

Gemiddeld

21,3 19,3 15,4

Dode knoppen

Het aantal dode knoppen per plant werd in deze proef niet beïnvloed door de ver­schillende nachttemperaturen. Het percentage was bij alle behandelingen even groot.

134

to s

O

•&

§•

13

^ a s M j a d j r i n i e j a d u i a i i q a e u a p i a p p i u j a o

135

b l o e m p r o d u k t ie pe r p l a n t

1 l

t~! W

'O r*

F X" ^ C\3

tn ^ i

o » •fl ^ l"l

«, s1

^

«5

3

Cu

Ru

» 3

£

13

136

B loerrikwa liteit

De bloemkwaliteit is in dit geval uitgedrukt in bloemdiameter en steellengte. In de wintermaanden werden in alle kasafdelingen de stelen van alle klonen korter en kleiner. De hoeveelheid licht speelt hier dus ook een rol. De klonen verschilden echter onderling in de mate van reactie. Zo werd de bloem-steel van 'Clementine' kwalitatief beter (steviger en korter) naarmate de nacht-temperatuur lager was. Bij 'Delphi' was weinig verschil waar te nemen. Bij 'Appel­bloesem' daarentegen was de bloemsteel soms te kort bij de laagste nachttempera-tuur en bovendien werd de kwaliteit van de bloemen in de wintermaanden zo slecht dat ze niet geveild konden worden.

Nachttemperatuur

De gemiddelde gerealiseerde nachttemperaturen zijn weergegeven in Figuur 1. Hier­uit blijkt dat de ingestelde nachttemperatuur van 15 C in een groot gedeelte van het jaar werd bereikt (24 september 1979 - 30 maart 1980). De nachttemperatuur van 12 C is in de periode van 15 december 1979 tot 15 februa­ri 1980 bereikt. Een nachttemperatuur van 9 C is, behalve in de 3e week van janua­ri, niet voorgekomen: wel is tussen 15 december en 15 februari de gemiddelde nacht­temperatuur ca. 10,5 C geweest. Dit wel zeggen dat de temperatuur hier toch lager is gekomen dan in de kasafdeling van 12 C. Figuur 2, waarin het verloop van de bloemproduktie tijdens de proefperiode is weergegeven, laat echter zien dat de produktie tot half februari in alle kasafde­lingen hetzelfde was. Pas daarna worden er verschillen in bloemproduktie waargeno­men. De kasafdeling met de laagst ingestelde (en behaalde) nachttemperatuur geeft dan de meeste bloemen en de kasafdeling met de hoogste nachttemperatuur de minste. Het afnemen van de produktie in de winter wordt dan ook niet veroorzaakt door de temperatuur, maar door de geringe hoeveelheid licht, die in deze periode van het jaar optreedt. Na half februari neemt bij de toenemende lichtintensiteit ook de bloemproduktie toe.

Conclusies

Een lage temperatuur is gunstig voor de vorming van zijscheuten. De bloemproduktie neemt toe naarmate er meer zijscheuten gevormd worden. Het optreden van dode bloemknoppen wordt niet be'ïnvloed. De invloed van de nachttemperatuur op de kwaliteit van de bloem is kloon-afhanke-lijk. Het licht is in de winter de beperkende factor geweest en niet een lage nachttem­peratuur. Een nachttemperatuur van 12°C kon in ieder geval worden aangehouden. Een aantal klonen bieden de mogelijkheid om nog lager te gaan.

VERDROGINGSSCHADE BIJ GERBERA

Ir. N. van Berkel Naaldwijk

Uit het onderzoek in het vorige jaar bleek, naarmate een hoger CÛ2-gehalte werd aangehouden, dat meer bladeren afstierven (zie Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 118). Door het incidenteel binnendringen van rookgassen in de cellen met de verschillende COo-gehalten was het niet duidelijk of er mogelijk een invloed van NOx was uitgegaan op het bladafsterven. In het verslagjaar is opnieuw nagegaan wat de invloed van verschillende C0,-gehal-ten was, maar nu van zuivere C0„ (uit een tank) op het afsterven van blad Gij Gerbera, ras 'Marleen'. De CO,-gehalten waren gemiddeld 0,06 (controle); 0,14; 0,26 en 0,45%. Er waren 12 celfen, met elk 16 planten. De behandelingen vonden dus in drievoud plaats. Op 19 februari begon de proef. De temperatuur in de nacht was

137

ongeveer 16 C, en overda lag tussen 80 en 90%. Vooral bij de hogere geh gele stippen, steeds mee en bij voldoende omvang geteld. Hoe hoger de geh men. Na vier weken waren significant, na acht en Na elf weken werden ook kleiner naarmate de C02 cant. Minder levende bfa volgen voor de bloemprod bloemproduktie ook zeer produktie. Bij het gehal ziehte van de controle ( bij verschillende gewass bladafsterving optreedt gehalte ligt. Dit zal na

g 20-25 C of hoger bij zonnig weer. De luchtvochtigheid

alten ontstond schade o r, tot chlorotische ple gingen de bladeren dood alten waren, hoe meer a

de verschillen tussen elf weken zeer signifie de aantallen levende bl gehalten hoger waren. D deren betekent kleiner uktie. Vanaf een zeker significant. Hoe hoger te van 0,14% was het ne 0,06%). De vraag rijst en het optimale gehalte en of mogelijk het opti der worden onderzocht.

p het blad. E kken ontstond'

De aantalle fgestorven bl de aantallen ant. aderen geteld e ve rsch i l len assimilerend ogenblik ware het C0?-geha gatievé ef fec of b i j een ge

voor fotosyn mum voor prod

r verschenen kleine en. Deze stierven af, n dode bladeren werden aderen werden waargeno-bij de gehalten niet

De aantal len waren waren zeer s i g n i f i -

oppervlak. D i t had ge-n de versch i l len in t e , hoe lager de bloem-t al dui del i j k ten op-hal te van 0,10% dat these i s , ook sterkere ukt ie b i j een lager

MANGAANCHELAATTRAPPENPROEF BIJ GERBERA IN EMMERS

Dr.Ir. R. Arnold Bik Th.J.M. v.d. Berg

M. Warmenhoven Aalsmeer

Het doel van deze proef i s de geschiktheid van Mn-DTPA (6% Mn) als mangaanmest-s to f b i j gerbera na te gaan. In de proef werd het Mn-DTPA in etappes gedoseerd; hiermee werd begin mei begonnen, d i t is acht weken na het inp lanten. Per keer werd 200 cc per emmer van een 1% Mn-DTPA-oplossing gegeven. Er waren v ie r objecten; de f requent ie van toediening was voor object 1 , 2, 3 en 4 resp. nul ( con t ro le ) , 1 x per 4 weken, 1 x per 2 weken en 1 x per week. Medio augustus werd met de dosering van de Mn-DTPA-oplossing gestopt, omdat z ich overmaatsverschijnselen ( lepelvormigheid en paars-blauwe verk leur ing van de blade­ren) b i j object 3 en 4 voordeden. De t o ta le Mn-DTPA-gift bedroeg voor object 1 , 2 , 3 en 4 resp. 0, 8, 16 en 32 g Mn-DTPA per emmer. De proef gebeurde in zesvoud (een proefvak = 4 emmers). De planten van de cv. 'Romeo' stonden in 15 l i t e r em­mers, die waren gevuld met een middelzware k leigrond (pH-water 7 ,0) . In Tabel 1 staan de voornaamste resul taten van de proef weergegeven.

Tabel 1. Resultaten van de proef met Mn-DTPA.

Waarneming

Bloemen/vak Bl adkleurci Mn-grond ') Fe-grond ') Mn-grond Fe-grond Mn-grond Fe-grond Mn-grond Fe-grond

6/6 tot 1/10 jfer 1/7

24/7 24/7 25/8 25/8 26/11 26/11 26/11 (gestoomd) 26/11 gestoomd

Mn-blad mg/kg 25/8 Fe-blad mg/ <g 25/8 Mn-blad mg/kg 17/10 Fe-blad mg/ <g 17/10

Totale 0

30,3 1,9 0,01 0,11 0,01 0,73 0,01 0,08 0,04 0,16

10,3 63,0 12,1 68,0

gift Mn-DTPA in 8

38,3 2,5 0,15

12,0 0,02

10,50 0,02 7,31 0,29 7,01

14,0 93,0 6,6

88,0

g per emmer 16

41,0 2,9 0,70

30,4 0,05

19,75 0,02

13,23 0,46

11,53 21,4

128,0 10,4 87,0

32

38,8 3,1 1,19

41,1 0,13

25,0 0,03

13,05 1,14

13,78 29,9

120,0 11,6

123,0

' ) i n mg/l in het 1:2-volurne-extract. 138

Toediening van Mn-DTPA had een gunstig effect op de bloemopbrengst; deze was het best bij object 3. Op 1/7/80 reageerde de bladkleur gunstig op Mn-DTPA; bij de objecten 3 en 4 was de bladchlorose, die bij object 1 zeer hevig was, praktisch afwezig. Later werd de bladkleur en het algehele uiterlijk van de planten bij object 3 en 4, en nog later zelfs ook bij object 2, weer minder als gevolg van de overdosering. Het water-oplosbare mangaan nam toe bij hogere Mn-DTPA-giften, althans eind juli. Dit gehalte liep bij de objecten 2, 3 en 4 echter weer spoedig terug, toen de gif­ten werden gestopt. Eind november was van het effect van Mn-DTPA op het Mn (1:2)-cijfer nauwelijks iets terug te zien. Ofschoon het op basis van de grotere stabiliteit van Fe-chelaat ten opzichte van die van Mn-chelaat kon worden verwacht, is het toch verrassend hoe sterk het Fe (l:2)-cijfer als gevolg van de Mn-DTPA-gift opliep. Dit cijfer vertoonde later even­eens een teruggang, maar lang niet in die mate als het Mn (l:2)-cijfer. Het Mn- resp. Fe-gehalte in het blad, bepaald in augustus en november weerspiegel­de duidelijk het verloop van het Mn- en Fe (l:2)-cijfer. Uit de snelle teruggang van het Mn (l:2)-cijfer en het Mn-gehalte in het blad bij de objecten 2, 3 en 4 kan worden geconcludeerd dat de werkzaamheid van Mn-DTPA van relatief korte duur is. De vraag kan worden gesteld öf, en zo ja, in hoeverre Mn-DTPA het mangaan dat bij het stomen van de grond vrijkomt beïnvloedt. Om dit te kunnen beantwoorden werd na afloop van de proef een deel van de grond gestoomd. Uit een vergelijking van de Mn (l:2)-cijfers van de gestoomde en de ongestoomde grond kan een bevestigend antwoord worden opgemaakt. Het Fe (l:2)-cijfer werd door het stomen echter niet beïnvloed.

PROEF MET VIER GRONDONTSMETTINGSBEHANDELINGEN BIJ GERBERA IN EMMERS

Dr.Ir. R. Arnold Bik Th.J.M. v.d. Berg

M. Warmenhoven Aalsmeer

In de praktijk treedt bij gerbera nogal eens ernstig bladchlorose annex -necrose op. Het doel van deze proef is de oorzaak van deze groeistoornissen op te sporen. De proef omvatte de volgende vier grondontsmettingsbehandelingen: Dl onbehandeld (= controle D2 stomen D3 methylbromide (overeenkomend met 100 g per m2) D4 methylbromide (overeenkomend met 200 g per m2) De proef werd begin maart ingezet en eind november beëindigd. Planten van de cv. 'Romeo' stonden in 15 liter emmers opgevuld met een middelzware kleigrond (pH-wa-ter 7,0). De proef was in zesvoud aangelegd (één proefvak = 4 emmers). In Tabel 1 staan de voornaamste resultaten van de proef weergegeven. Stomen (D2) gaf de hoogste opbrengst; beide methylbromide-objecten waren iets be­ter dan de controle. De reactie van de bladkleur verliep gelijk aan die van de op­brengst; bij D2 was de bladkleur geheel normaal, bij Dl vrijwel geel. Stomen van de grond gaf een duidelijke verhoging van het Mn (l:2)-cijfer, dit laat­ste liep in de loop van het jaar geleidelijk aan terug. Het Mn (l:2)-cijfer was op 4 maart bij D3 en op 24 juli bij D3 en D4 iets hoger dan bij Dl. Dit vormt dus een aanwijzing dat methylbromide een gering verhogend effect heeft op het Mn (l:2)-cij-fer. Methylbromide verhoogde, zoals verwacht kon worden, zeer duidelijk het Br (1:2)-cijfer; tussen D3 en D4 was echter geen verschil. Verrassend en onverklaarbaar is dat het stomen het Br (l:2)-cijfer zo sterk deed toenemen. Het effect van de proefbehandelingen op het Mn-gehalte in het blad verliep paral­lel aan dat op opbrengst, bladkleur en Mn (1:2) -cijfer. Het Mn-gehalte bij D2 was voldoende om een normale bladkleur te bewerkstelligen; bij Dl was het duidelijk

139

ontoereikend.

Tabel 1. Resultaten van de proef met grondontsmettingsbehandelingen.

Waarneming

Bloemen/vak 6/6 tot 1/10 Bladkleurcijfer 3/7 Mn-grond ') 4/3 Br-grond ') 4/3 Mn-grond 24/7 Fe-grond ') 24/7 Mn-grond 17/10 Fe-grond 17/10 Mn-blad mg/kg 17/10 Fe-blad mg/kg 17/10 Br-blad mg/kg 26/11

Objecten Dl

27,3 1,0 0,01 0,5 0,01 0,07 0,01 0,06 9,4

61,0 23,0

D2

50,5 3,1 0,10

13,65 0,05 0,07 0,02 0,07

35,0 59,0 41,0

03

33,3 2,1 0,02

20,02 0,02 0,06 0,00 0,08

14,9 58,0

130,0

D4

30,0 2,0 0,01

20,02 0,02 0,06 0,01 0,06

13,8 52,0

110,0

') in mg/l in het 1:2-volurne-extract.

Het Br-gehalte in het blad liep parallel met het Br (l:2)-cijfer. Geconcludeerd kan worden dat de reactie van het gewas op de proefbehandelingen op die van de mangaanvoorziening kan worden teruggebracht. Van een schadelijk effect van broom is uit deze proef niets gebleken.

BORIUM- EN ZINKTRAPPENPROEF BIJ GERBERA OP STEENW0L

Dr.Ir. R. Arnold Bik Th.J.M. v.d. Berg

M. Warmenhoven Aalsmeer

Het doel van deze proef was de optimale borium- resp. zinkconcentratie van de voe­dingsoplossing voor gerbera op steenwol vast te stellen. De boriumtrappen waren: 0, 0,15, 0,30 en 0,60 mg B/l; de zinktrappen: 0, 0,2, 0,4 en 0,8 mg Zn/l. De proef werd in zesvoud aangelegd; één proefvak omvatte zes planten. De gerbera-kloon was 'Helios'. De bloemopbrengst per vak over de periode van 27 juni tot 11 november bedroeg bij de vier B-trappen: 45,3, 60,5, 53,0 en 51,2; bij de vier Zn-trappen: 46,5, 45,2, 53,0 en 52,7. Het B-gehalte in het blad in september was bij de vier B-trappen: 10,0, 43,2, 51,0 en 60,7 mg/kg. Het Zn-gehalte in het blad bij de vier Zn-trappen was: 28, 29, 37 en 59 mg/kg. Uit de opbrengstgegevens zou kunnen worden opgemaakt dat B2 met een B-gehalte in het blad van 43,2 mg/kg en Zn3 met een Zn-gehalte in het blad van 37 mg/kg opti­maal zijn. De proef is echter vanaf juli ernstig verstoord door een ernstige en hardnekkige aantasting van de mineervlieg (Lyriomyza), zodat op de proefgegevens weinig peil valt te trekken. Of er bladsymptomen in verband met de behandelingen zijn opgetre­den kon uiteraard niet worden vastgesteld. Daarom zal deze proef in 1981 worden herhaald.

140

GEVOELIGHEID VAN GERBERA VOOR FUSARIUM-ISOLATEN

Ir. H. Rattink Aalsmeer

In twee proeven werden Gerbera's kunstmatig geïnoculeerd met Fusarium oxysporum en F. redolens-isolaten uit Gerbera, anjer, Freesia, Cyclamen en Chrysant. In geen van de beide proeven bleken de Gerbera's aangetast te worden door de Fusa­rium-!4 sol aten.

BESTRIJDING VAN PHYTOPHTHORA CRYPTOGEA BIJ GERBERA

Ing. F. "•. Dirkse Aalsmeer

In de teelt van Gerbe door de schimmel Phyt de wortels aan. Vervo verwelkt en afsterft, een goede grondontsme teelt geen aantasting diepte plaatsvindt en tasting bestaan. Er i teelt wanneer een aan werden een drietal fu cryptogea.

ra treedt regelmati ophthora cryptogea lgens groeit de sch

De beste bestrijdi tting. Toch biedt d

optreedt. Doordat door de huidige ve

s in de praktijk da tasting optreedt, n ngiciden vergeleken

g sterke uitval op die veroorzaakt wordt Deze bodemschimmel tast de Gerbera via

.immel door in de stengel waarna de plant ng wordt bereikt door het uitvoeren van lit onvoldoende zekerheid dat tijdens de grondontsmetting maar tot een. beperkte rmeerderingsmethode blijft de kans op aan-

.n ook behoefte aan middelen die tijdens de log toegepast kunnen worden. In deze proef

op hun werkzaamheid tegen Phytophthora

Opzet en uitvoering

Gerberap.lantjes van de cultivar 'Lila met RHP-grond. De planten werden in 4 met middelen, concentraties en hoevee oppotten werden de planten geplaatst m. De planten kwamen hierbij in humeu graad. Deze bestond nl. voor 25% uit was opgetreden. Op ieder van de 4 tabletten werden 4 te met 28 planten in een plantverband 23/7/80 werden de planten aangegoten aan fytotoxische effecten en uitval, (zie Tabel 1).

Wonder' werden opgepot in 10 plastic potten groepen verdeeld en na 5 dagen aangegoten

lheid als vermeld in Tabel 1. Drie weken na in betonnen tabletten van 4,50 x 1,80 x 0,30 ze kleigrond met een zeer hoge besmettings-grond waarop 100% uitval door P. cryptogea

behandelingen gezet. Iedere behandeling start-van 25 x 25 cm. Direct na het verplanten op

(zie Tabel 1). Waarnemingen werden verricht Acht weken na planten werd opnieuw aangegoten

Tabel 1. Gebruikte middelen, concentraties en hoeveelheden per plant.

Aangietbehandeling 1 2 3

Hoeveelheid vloeistof pe plant in ml

Behandel ing

Onbehandeld Fongarid 25 WP Ridomil 25 WP Aliette 80 WP

r 60 250 500

Concentraties

0,2% 0,2% 0,1% 0,1% 0,3% 0,3%

0,2% 0,05%

Waarnemingen

141

Uitval

Uitval door Phytophthora trad zeer snel op. Het verloop van de aantasting is weer­gegeven in Tabel 2.

Tabel 2. Eerste uitval in dagen na planten en verloop van de aantasting door P. cryptogea.

Behandeling

Onbehandeld Fongarid Ridomi1 Aliette

Eerste ui in dagen planten

14 35 70 19

tval na

Totale uitval (in weken) na planten)

4 6 8

50 97 109 - 1 1 .

30 77 109

door plan

10 110

3 -

112

P. cryptogea ten bij

12 112 12 5

vier

14

35 32

op diverse herha"

16

55 •65

ingen

17

69 73

tijdstippen (totaal 112

18

83 87

Fytotoxisohe effecten

Drie weken na planten trad in alle met Ridomi! behandelde planten sterke geelver-kleuring (chlorose) van het blad op. De bladschijf werd geel-wit van kleur, ter­wijl de nerven groen bleven. De bladranden vergeelden het sterkst. In het later gevormde blad nam dit verschijnsel langzaam af. Na de derde gietbehandeling tra­den deze verschijnselen niet op. Ook de met Aliette behandelde planten reageerden sterk. Ongeveer 4 weken na planten vertoonden deze planten lichte chlorose. Het nieuw gevormde blad bleef smal, terwijl de lintbloemen niet uitgroeiden.

Conclusies

Ridomi1 en Fongarid gaven aanvankelijk een goede bescherming tegen een aantasting door Phytophthora cryptogea. Bij de tweede behandeling werd te laat en/of met te weinig middel per plant aange-goten. Aliette gaf geen bescherming tegen P. cryptogea.

BEHANDELING VAN GERBERABLOEMEN TER VOORKOMING VAN EEN BOTRYTISAANTASTING TIJDENS OPSLAG EN TRANSPORT

Ing. F.B. Dirkse Dr.Ir. W. Sytsema

Aalsmeer

Evenals ii, chrysant, anjer en Freesia kunnen ook in Gerbera na de oogst aantas­tingen van Botrytis optreden. Bij dit gewas is sprake van een continue bloempro-duktie. Daarom is het niet zinvol hier voor de oogst of tijdens de oogstperiode een of enkele ruimtebehandelingen met fungiciden uit te voeren. De voorkeur gaat dan ook uit naar een behandeling na de oogst. Om residu en bloembeschadiging te voorkomen komt een directe bespuiting van de bloemen met zeer kleine hoeveelheden spuitvloeistof (ULV) waarschijnlijk het meest in aanmerking. In de volgende reeks proeven is met uitzondering van proef I gewerkt met een zoge­naamde ULV-fogger van het merk Thiokol.

Proef I

Om de invloed van een aantal middelen op bloemen van Gerbera te onderzoeken werden Gerberabloemen gedompeld in een reeks middelen. Voor deze middelen en de gebruikte concentraties zie Tabel 1. Aan de dompel vloeistof werd steeds 0,03% Agral LN toe­gevoegd. Per behandeling werden 15 bloemen van de cv. 'Appelbloesem' en 15 bloemen

142

van de cv. 'Clementine' gedompeld. Na l\ uur drogen waren de lintbloemen geheel droog, maar de bloemharten nog niet. De bloemen werden nu per 5 ingehoesd, bijge-sneden en in de koelcel (ca. 2 C) op water gezet. Elf dagen later volgde een pe­riode waarbij de bloemen gedurende 24 uur bij 20 C stonden. Deze temperatuurschok diende om een Botrytisaantasting te bevorderen. Hierna volgden nog 5 dagen bij 2 C. De beoordeling vond dus 17 dagen na de behandeling plaats. Hierbij werd gelet op smet, pokken en het optreden van schade. De resultaten staan vermeld in Tabel 1.

Tabel 1. Optreden Van Botrytis in Gerberabloemen na dompeling in diverse fungioi-den.

Behandeling

Onbehandeld (water) Rovral vlb. exp. 1861 idem Rovral vlb. exp. 1862 idem Ronilan vlb. idem Derosal vlb. BTS 40542 (prochloraz) idem

0,05% 0,1% 0,05% 0,1% 0,05% 0,1% 0,1% 0,07% 0,1%

Aan tal 'Appel

13 10 8 7 9 9 6

12 8 4

aangetas bloesem'

te bl oemen ' Clementine '

15 0 1 0 0 4 3

10 1 0

Ronilan veroorzaakte lichte schade aan bloemen van 'Clementine'. Op de bloemen ontstonden bruine strepen. BTS 40542 veroorzaakte zowel bij 'Appelbloesem' als bij 'Clementine' bruine en zwarte punten aan de lintbloemen. Rovral en BTS 40542 voorkwamen in deze proef een Botrytisaantasting het beste.

Proef II

In deze proef werd een directe behandeling van de bloemen vergeleken met een 'ruimtebehandeling' van een kleine ruimte. Per behandeling werden 15 bloemen van de cv. 'Clementine' behandeld (zie Tabel 2 ) . De bloemen waren voor de behandeling op water in een emmer geplaatst. Alle behandelingen werden uitgevoerd met behulp van de zgn. ULV-fogger. Bij de behandelingen 1, 2 en 3 werd op een afstand van 2 meter vanuit vier rich­tingen totaal 20 ml vloeistof naar de bloemen verneveld. Aan deze spuitvloeistof werd 0,03% Agral LN toegevoegd. De ruimtebehandeling werd uitgevoerd door de bloe­men in een kas van 35 m2 oppervlakte te plaatsen. Hierin werd de spuitvloeistof verneveld. Per 100 m2 werd 260 ml water als draagstof gebruikt. Aan de spuitvloei­stof werd geen uitvloeier toegevoegd. Na de behandeling werden de bloemen per 5 ingehoesd in polyethyleen hoezen en gedurende ca. 14 dagen bewaard bij 2 C en 90-100% r.v. Aan het eind werd het aantal lintbloemen waarop pokken (één of meer) aanwezig wa­ren geteld. Tabel 2 geeft een overzicht van de verkregen resultaten. Bloemsmet kwam niet voor.

Tabel 2. Invloed van de preventieve verneveling van enkele fungioiden op het op­treden van pokken in Gerberabloemen tijdens bewaring.

Behandel ing Aantal aangetaste lintbloemen/bloem

1. Onbehandeld (water) 2. Rovral vlb. exp. 1861 0,1% 3. BTS 40542 0,1% 4. Rovral vlb. exp. 1861 40 ml/100 m2 5. BTS 40542 40 ml/100 m2

23 9

18 5

30

143

Rovral blijkt in deze proef het best te voldoen. Voor de verdere proeven hebben wij directe bespuiting van de bloemen verkozen. Dit vereiste minder ruimte en min­der middel per behandeling. Bovendien is te verwachten dat de bedekking beter zal zijn bij dichtere bloemstanden op de emmer.

Proef III

In deze proef werd slechts één middel in één concentratie toegepast. Alleen de hoeveelheden spuitvloeistof varieerden. De proefopzet en methode van uitvoering was volledig identiek als bij behandelingen 1, 2 en 3 van voorgaande proef (cul-tivar, aantal bloemen per behandeling, wijze van spuiten en bewaren). De in deze proef toegepaste behandelingen staan vermeld in Tabel 3. De bewaarduur van de bloemen was 8 dagen.

Tabel 3. Invloed van preventieve verneveling van diverse hoeveelheden spuitvloei-stof op het optreden van pokken in Gerberabloemen tijdens de bewaring.

Behandel ing Percentage aangetaste lintbloemen

Onbehandeld Rovral exp. 1861 0,1% 20 ml idem 40 ml idem 60 ml idem 80 ml

42 34 31 31 29

Omdat de hoeveelheden spuitvloeistof geen grote invloed leken te hebben op de re­sultaten werd in voldende proeven met verhoogde doseringen gewerkt.

Botrytis bij Gerbera

144

Proef IV

De proefopzet van deze proef was volledig identiek aan die van de voorgaande. Per behandeling werd 60 ml spuitvloeistof verspoten. Steeds werd 0,03% Agral LN toege­voegd. De bloemen werden 10 dagen bewaard bij 2 C en 90-100% r.v. Na de behande­ling werd het percentage door pokken aangetaste lintbloemen vastgesteld. In Tabel 4 een overzicht van de uitgevoerde behandelingen en resultaten.

Tabel 4. Invloed van preventieve verneveling van diverse concentraties van enkele fungiciden op het optreden van pokken in bloemen van Gerbera tijdens de bewaring.

Behandel ing Percentage aangetaste lintbloemen

Onbehar Rovral idem idem idem Derosal idem

ideld exp.

vlb.

(water' 1861 0.

0, 0, 0 0, 0,

) ,1% ,1% M ,8% M ,8%

44 35 39

6 7

43 45

De hoogste concentraties Rovral gaven hier de beste bescherming tegen een aantas­ting door Botrytis. Derosal gaf geen verbetering ten opzichte van onbehandeld.

Voorlopige conclusie

Het is mogelijk gebleken om Gerberabloemen door middel van directe bespuitingen met Rovral vloeibaar grotendeels vrij te houden van een Botrytisaantasting. Dit middel laat in de gebruikte concentraties 0,4 en 0,8% geen zichtbaar residu achter. Het onderzoek wordt in 1981 voortgezet.

DE HOUDBAARHEID VAN GERBERARASSEN

D r . I r . W. Sytsema Klasien E l fer ing-Koster

Aalsmeer

Als vervolg van de in Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 124, be­schreven beoordeling van Gerbera in de vaas, zijn dit jaar twee proeven uitgevoerd. De bloemen werden verzameld op enkele bedrijven en zijn dus onder praktijkomstan­digheden geteeld. In de tweede proef waren, doordat een deel van de rassen gerooid was, niet zoveel rassen van dezelfde bedrijven beschikbaar als in de eerste proef. De snijdata waren 24 april en 18 juni. Per ras zijn steeds 20 bloemen gebruikt. De twee tabellen geven de resultaten weer. Met name in de eerste proef kwamen ver­schillende rassen voor met een te korte houdbaarheid.

\Lt-j in pruei i en neiiub \'-")i ueaneLLe \i-J) en ie 2. De aantallen aangetaste bloemen staan tussen haakjes. In Rapport 8 van het Proefstation te Aalsmeer en in een artikel in het Vakblad voor de Bloemisterij (1981 no. 4, p. 50) worden de resultaten van dit onderzoek in zijn geheel besproken.

145

Tabel 1. Gerbera houdbaarheidsgegevens van proef 1. Holle steel - +, geheel gevul­de steel - -. Een deel van de stelen hol, een deel gevuld. - 0. In de ge­gevens over uitbloeien van de bloem is uitval wegens te grote fluorsahade opgenomen. Snijdatum 24/4/80; daarna enkele uren droog vervoer en 20 uur verblijf bij 13 C, droog in een doos. Na aansnijden 3 uur wateropname bij 2 C; daarna (25/4) in de vaas in 0,5 ml 10% ohlooroplossing per liter.

Cultivar Houdbaarheid in dagen Gemiddeld Spreiding

Rang-| Einde vaasleven door i Holle num- I (aantal uit 20) ' steel mer steelge- uitbloeien begin

breken v.d. bloem proef

Pimpernel Agnes Terranigra Symphonie Carmen Appel bloesem Yellow Moor Uranus Schlösser Terramix Claudia Clementine Marleen Beatrix Jeanette Romeo Terramaxima Lila Wonder Delphi Veronica Leila Helios Fabiola Terrablend Blorosa Alecto Gracia Anita Constance

31,3 24,8 24,3 23,8 23,3 23,1 22,2 22,2 22,1 20,8 18,2 17,9 17,8 17,5 16,5 24,2 23,7 21,9 17,9 17,5 17,2 16,6 16,3 15,6 12,7 16,0 16,0 15,3 5,9

25-35 18-27-19-27 17-30 14-26 21-24 21-24 18-28 19-24 19-24 17-19 16-19 16-21 17-18 14-18 11-29 6-29 ' )

10-28 11-24 12-24 11-19 7-18 6-17 ') 7-21 7-21 6-21 3-21 6-21 4-10

1 2 3 4 5 6 7 8 9

10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29

0 10 1 0 2 0 4 0 0

o 2 4 0 7 0 4 2 2 7 1 1 2 1 0

17 3 2 5

20

20 10 19 20 18 20 16 20 20 15 18 16 20 13 20 16 18 18 13 19 19 18 19 20

3 17 18 15 0

') Bij Terramaxima was 1, bij Fabiola 2 stelen geknikt na 6 dagen, de andere bloe­men bloeiden uit na 12 dagen of later.

Tabel 2. Als Tabel 1, doch met gegevens van proef 2. Snijdatum 18/6/80; daarna 1-2 uren droog vervoer en 24 uur verblijf in 4 C, droog in een doos. Ha aan­snijden 3 uur wateropname bij 2 C, daarna in de vaas in 0,5 ml 10% ohloor­oplossing per liter.

Cul t i var

Pimpernel Yellow Door Appelbloesem Agnes Romeo Terramix

Houdbaarheid Gemiddeld

25,3 19,3 17,8 19,3 19,2 18,7

in dagen Spreiding

21-28 14-21 15-19 11-25 12-25 11-21

Rang­num­mer

1 2 3 4 5 6

Einde vaasleven door (aantal u i t 20) s teelge- u i tb loe ien breken v . d . bloem

0 20 5 15 0 20

14 6 8 12 3 17

Holle steel begin proef -f

0 0 0 0

146

Vervolg Tabel 2.

Cul t i va r

Marleen Anita Delphi L i l a Wonder Veronica Clementine Constance Jeanette Gracia Helios Beatr ix

Houdbaarheid Gemiddeld

17,5 15,3 14,9 14,2 13,7 14,2 13,1 12,8 11,7 10,9 10,8

i n dagen Spreiding

12-18 11-20 11-19 11-20 11-18 8-17 ' ) 7-20 9-18 8-18 7-13 7-15

Rang­num­mer

7 8 9

10 11 12 13 14 15 16 17

Einde vaasleven door (aantal u i t 20) s teelge- u i tb loe ien breken v . d . bloem

0 20 1 17 0 20 2 18 0 20 6 14

11 8 1 19 0 20 5 15 6 14

Holle steel begin proef

+ 0 + + -+ + 0 0 + -

Van Clementine v i e l 1 bloem u i t na 8 dagen, de andere .na 11 dagen of l a t e r .

HOUDBAARHEID GERBERA L.V.J. Barendse Aalsmeer

Invloed teelttemperatuur op de houdbaarheid van Gerbera

Uit de teelttemperatuurproef met nachttemperaturen van 15, 12 en 9 C zijn in maart en april bloemen getest op houdbaarheid. Hierbij kwamen bij de rassen 'Appelbloesem1, 'Clementine' en 'Delphi' praktisch geen verschillen naar voren. Er was wel de tendens, dat naarmate de nachttempera-tuur hoger was, het aantal slappe of knikkende stelen toenam.

Bosverpakking bij gerbera 's

Als voortzetting van de proeven die in 1979 op initiatief van de VBN zijn genomen, volgden in februari en april 1980 twee verpakkingsproeven. In de eerste proef werden twee typen dozen voor verticale bosverpakking vergeleken. Als controledoos deed de interieurverpakking dienst. Deze verticale dozen staan bekend als CCWS- en VBN-doos. In de CCWS-doos gaan 12 bos à 7 bloemen en in de VBN-doos 15 bos à 7 bloemen. Acht verschillende bedrijven pakten van beide typen doos één in, zodat van elk acht eenheden konden worden ver­geleken.

Resultaten

De versch i l l en tussen beide typen ve r t i ca le doos z i j n ger ing. De Bot ry t is -aantas-t i ng en beschadiging was i n de VBN-dozen (verpakt i n geperforeerde hoezen) wat minder dan in de CCWS-dozen (verpakt i n waterdichte papieren zakken). De i n t e r i e u r ­dozen gaven minder Bo t ry t i s en minder beschadiging. Het kromgroeien van de nekken kon goed worden tegengegaan door de dozen ondersteboven te ze t ten . B i j de tweede proef werd a l leen de invloed van nat of droog verpakte gerbera's i n de CCWS-dozen bekeken. B i j de nat verpakte bossen b l i j f t wat water i n de zakken z i t t e n omdat deze d ich t van onder z i j n . D i t nat verpakken bleek een nadelig e f f ec t op de houdbaarheid te hebben. Er kwa­men n l . veel slappe en geknikte s telen voor (watervervui l ing i n de hoezen). De droog gehouden gerbera's waren na een a fzets imulat ie ook nog s t e v i g . De beschadiging i n beide dozen was erg groot.

147

' v . . •t.. ••'.'!

- * xggri N-*

*îti # * * i

i t

flet grootste probleem bij de houdbaarheid van gerbera's zijn de slappe stelen.

Conclusies uit deze -proeven en de -proeven van 1979

Mogelijkhede sul taten kan Belangrijke - uitgaan va - minstens 4 - voor het i - verpakken - hoezen goe

den, - verpakking

kunnen er der bloeme per doos,

- de handgre ken van de

n voor verticale gerberaverpakking zijn zeker aanwezig. Gezien de re-worden volstaan met een droge afzet (bloemen wel eerst voorwateren).

uitgangspunten voor een goed resultaat zijn: n Botrytis-vrij materiaal,

uur voorwateren in schoon water met Rosal 0,8 g/l, n water plaatsen moeten de hieltjes verwijderd zijn, in geperforeerde hoezen of papier, •d aan de bos bevestigen, zodat de hoes niet omhoog getrokken kan wor-

en aantal bloemen op elkaar afstemmen. Van de kleinere bloemtypen wel 7 in een hoes, van de grotere niet. Dit houdt in, dat er dan min-n in een hoes gaan, of bij gebruik van grotere hoezen, minder bossen

pen van de dozen moeten zodanig geplaatst zijn, dat bij het vastpak-doos de bloemen niet beschadigd worden.

Invloed van hieltjes op de wateropname bij gerbera's

In mei werd een proef genomen met 'Appelbloesem1, 'Clementine' en 'Delphi', die een afzetsimulatie kregen zowel met als zonder hieltjes aan de stelen. In Figuur 1 is het gewichtsverloop van 'Clementine' uitgedrukt in procenten aan­gegeven. Hieruit blijken de volgende punten: - de wateropname op de kwekerij wordt duidelijk belemmerd indien de hieltjes nog

aan de stelen zitten, - op het moment van veilingaanvoer kan bij gelijke behandeling het gewicht van

de bloemen met hieltjes al 6% lager zijn, dan van bloemen zonder hieltjes. - na de droge transportfase nemen de bloemen met hieltjes geen water meer op, de

bloemen zonder hieltjes nemen dan wel veel (10-15% van het aanvangsgewicht) wa­ter op.

Ditzelfde patroon was te zien bij 'Appelbloesem en 'Delphi'.

148

Figuup 1. Gewiahtsverloop van Gerbera 'Clementine' in %.

c 5

100

96

92

88

84

80

76

72

n

bij de teler| bij de veiling en j bij de j in water i groothandel droog detail-'

~Al -

-

-

_

ZA.

I handel in I

I water l \ N . - - -=me t hieltjes I |

\ .g >. —=zonder hieltjes | I

V \ ! -| \ \ l / l D

xx / i A= bij de oogst x s | I B = bij veilingaanvoer S J | C = ontvangst detailhandel | \ | D = verkoop aan de I \ I

consument \ . i I i . i i 1 i i

7 mei datum

Conclusie

Hieltjes aan de stelen van gerbera's belemmeren de wateropname. Na een droge perio­de nemen de stelen met h ie l t jes helemaal geen water meer op.

Invloed Van voorwateren op de stevigheid van gerbera's

Bij een tweetal proeven in 1980 is bekeken of het nodig en zinvol is om gerbera's voor te wateren. Dit werd zowel voor de bosverpakking, als voor de t radi t ionele interieurverpakking onderzocht. De bloemen werden vrijdagmiddag geoogst en ingepakt. Ze werden t i jdens het weekend bewaard in een koelcel b i j 4 C. Hierna kregen z i j een veil ing- en transportsimula­t i e van 32 uur b i j 15 C. Woensdag na de oogst werden ze eers t voorgewaterd bi j 10 C, waarna ze in de vaas werden gezet.

Resultaten

Afhankelijk van de ve rb l i j f t i jd in de kas waren de bloemen die n iet voorgewaterd waren in de veilingfase al v r i j slap to t s lap. De wel gewaterde bloemen waren nog s tevig. Dit verschil was bi j ontvangst in de detailhandel zeker zo duideli jk, z i j het dat de voorgewaterde ook niet meer geheel stevig waren. Na voorwateren door de detailhandel waren a l le bloemen weer s tevig. De niet-voorgewaterde bloemen namen 15% in gewicht toe, de wel-voorgewaterde bloemen 5%. Opvallend was, dat in beide proeven de niet-voorgewaterde bloemen in de vaas een sterke watervervuiling gaven, terwijl van de andere bloemen het water meestal schoon bleef.

Invloed van diverse voorbehandelingsmiddelen op steelbesehadiging bij gerbera's

Uit het voorgaande i s op te maken, dat het voorwateren van gerbera 's vooralsnog

149

noodzakelijk is. Daar bij gebruik van gewoon water snel watervervuiling optreedt, is het alternatief voor elke dag water verversen het gebruik van een voorbehande­lingsmiddel. Bij gerbera's moet dit middel alleen het water langer schoon houden, maar mag geen zichtbare beschadiging aan de stelen geven. Bij de proef van 3 juli 1980 werden de bloemen ('Clementine') 24 uur voorgewaterd bij 20 C, gevolgd door een weekendbewaring en veilingafzetsimulatie (zie Tabel 1).

Tabel 1. Getoetste voorbehandelingsmiddelen bij gerbera 'Clementine'.

Voorbehandeling

Water chloor 10% 0,5 ml/l chloor 10% 1,0 ml/l Rosal 0,8 g/l Anjer VB Chrysal 11 g/l NaCl 0,6 g/l NaCl 2,5 g/l NaCl 5,0 g/l NaCl 10,0 g/l Citroenzuur 7,0 g/l Citroenzuur 0,3 g/l

(pH = 2,3) (pH = 4,2)

Hibitaangluconaat 100 ppm HQC 100 ppm

') te veel beschadiging

Steel na voorbehandeling

goed spoortje bruinverkleuring bruine ingezonken vlekken lichte bruine vlekjes goed lichte bruine vlekjes goed goed goed spoortje bruinverkleuring zacht en bruin goed bruine vlekjes bruine vlekjes

')

')

')

') ')

Beoordeling uitbloei

redelijk goed matig goed slecht slecht matig goed matig matig zeer slecht slecht slecht onvoldoende

Conclusie

De beste resultaten als voorbehandelingsmiddel bij 'Clementine' gaven NaCl 2,5 g/ 1, Rosal 0,8 g/l en Chloor 10% (Glorix) 0,5 ml/l. Deze laatste twee middelen kwa­men in voorgaande proeven ook steeds als goed naar voren. Naar de waarde en toe­pasbaarheid van NaCl is meer onderzoek nodig.

Invloed van diverse merken Chloor als voorbehandelingsmiddel

In een tweetal proeven (september) werd bekeken of er verschil in steelbeschadi-ging optrad tussen verschillende merken Chloor (bleekwater). De bloemen werden 3 dagen voorgewaterd bij 20 C ('Appelbloesem', 'Clementine', 'Roeland'). De volgende oplossingen werden gebruikt:

1. Water '2. Rosal 0,8 g/l 3. Glorix 10% 0,5 ml/l 4. Fenix 10% 0,5 ml/l 5. Fenix 10% 0,5 ml/l (fles ca. 1 jaar oud) 6. Piek 10% 0,5 ml/l 7. Chloorbleekloog 15% 0,5 m l / l 8. Chloorbleekloog 15% 0,33 m l / l 9. Flora Brie 1 s t i cke r (3 x 7,5 cm)/l

10. NaCl 2,5 g / l .

N.B. G lo r i x , Fenix en Piek z i j n huishoudchloren. Chloorbleekloog wordt gebruikt voor zwembaden. Flora Brie als middel om water schoon te houden b i j de d e t a i l ­handel .

De s te len werden zowel na de voorbehandeling als na de droge periode beoordeeld. In a l l e gevallen was de mate van beschadiging toegenomen na de droge periode. De middelen Fenix, Piek en Chloorbleekloog gaven bru inverk leur ing aan de s te len .

150

Vooral dit laatste middel bleek erg agressief te zijn. Flora Brie gaf naast beschadiging ook zachte in ingesnoerde steelbases. Water, Rosal en NaCl gaven geen beschadiging. Na water was, na de droge periode, ook wel een spoortje bruinverkleuring op beschadigde stengelplekjes te zien. Glo-rix gaf iets meer bruinverkleuring, maar niet ernstig. Bij een tweede partij bloemen, die in de hierboven genoemde oplossingen werden ge­zet (de oplossingen waren drie dagen oud), trad geen steelbeschadiging op. Hiervan was de houdbaarheid in de vaas beduidend korter als gevolg van waterver­vuiling. De bloemen voorbehandeld in de middelen die de meeste schade gaven, waren het beste houdbaar. 'Clementine' en 'Appelbloesem' waren ongeveer even lang houdbaar. De houdbaarheid van 'Roeland' was een stuk beter. Tijdens deze proef werd met drie verschillende steellengten gewerkt. Opvallende waarnemingen hierbij waren: - de beschadiging was het sterkst bij de langste stelen, - watervervuiling in de vaas trad het meest en het sterkst op bij de korte stelen. Een herhaling van deze proef was ongeveer gelijk van opzet, alleen werd de Flora Brie-behandeling vervangen door een behandeling met Chloorbleekloog 15% in een do­sering van 0,15 ml/l. In deze proef werd uitgegaan van vers gemaakte oplossingen en oplossingen die 24 uur van te voren waren klaargemaakt. De steelbeschadiging was overeenkomstig met de beschadiging zoals in de eerste proef werd gevonden. Chloorbleekloog gaf in alle drie gebruikte concentraties te veel beschadiging. Vooral na de droge periode was de bruinverkleuring het sterkst. Water gaf geen bruinverkleuring, maar was na drie dagen zodanig vervuild, dat de stelen zachtrot waren. De bruinverkleuring was bij de verse oplossingen erger dan bij de 24 uur van te voren klaargemaakte oplossingen. De indruk bestond, dat 'Roeland' na een voorbehandeling met Rosal, later in de vaas meer zwart verkleurde dan bij andere behandelingen. In de tweede proef werd dit bevestigd, ook na een voorbehandelingstijd van 3 dagen bij 20 C. In een derde proef trad na een voorbehandelingstijd van 4 uur bij 20 C na 4 dagen een lichte zwartverkleuring van de bloembladpunten op. Bij een langere voorbehandelingsti'jd (8-24 uur in plaats van 4 uur) waren de bloemen na 13 dagen duidelijk donkerder.

Conclusies

Een voorwaterperiode van 3 dagen bij 20 C geeft in schoon water een grote kans op watervervuiling (waardoor rotte stelen) en bij gebruik van middelen een vergrote kans op steelbeschadiging. Uitgaande van een bewateringstijd van 4 tot 24 uur geven de middelen Rosal 0,8 g/ 1 en Chlorix 10% 0,5 ml/l de minste kans op schade. De volgende middelen gaven wel steelbeschadiging: Fenix, Piek, Flora Brie en Chloor­bleekloog. De kans op beschadiging bij gebruik van Chloor kon worden beperkt door de oplos­sing 24 uur van te voren klaar te maken. Het enige middel dat aan de stelen geen schade gaf en het water toch voldoende schoon hield was Rosal. Een nadeel is een lichte zwartverkleuring van de bloempun-ten bij 'Roeland'. Mogelijk treedt dit ook bij andere rassen op, maar dat is nog niet onderzocht.

INVLOED VAN ANTI-TRANSPARANT 'WILT PRÜF' OP HET GEWICHTSVERLIES NA DE OOGST BIJ GERBERA 'CLEMENTINE'

L.V.J. Barendse Aalsmeer

Het middel 'Wilt Prüf' kan volgens de leverancier op bladeren of bloemen van plan­ten worden gespoten, waardoor er een dichte laag ontstaat, zodat de verdamping sterk gereduceerd wordt. Indien deze bewering op zou gaan, zou dit zeker perspec­tieven bieden voor o.a. snijbloemen die veel gewicht verliezen tijdens de afzet-periode.

151

Om dit na te gaan werden Gerbera's ('Clementine') wel en niet behandeld na de oogst, waarna het gewichtsverloop tijdens de droge afzetperiode in interieurdozen werd nagegaan.

Resultaten

Er werden geen verschillen in gewichtsverlies gevonden tussen bloemen die al dan niet met 'Wilt Prüf' waren beneveld. De houdbaarheid van de behandelde Gerbera's was iets korter dan van de onbehandelde bloemen.

GYPSOPHILA SORTIMENTSONDERZOEK GYPSOPHILA

Th.M. van der Krogt Aalsmeer

Door de groeiende belangstelling voor de teelt van Gypsophila is er een grote be­hoefte ontstaan aan plantmateriaal. Van de zijde van vermeerderings- en handelsbe­drijven is hierop gereageerd met een veelheid aan keuzemogelijkheden. Dat betreft onder andere het aanbod van nieuwe variëteiten, overjarige planten of zeer jong materiaal, geënte planten enz. Het aanbod van Israëlisch plantmateriaal speelt hierbij ook een belangrijke rol. Om een vergelijking te maken van de ge­bruiksmogelijkheden voor de kasteelt is daarom plantmateriaal van verschillende herkomst, leeftijd en van een aantal variëteiten bijeen gebracht.

Opzet

Om de beschikking te hebben over overjarige planten zijn in augustus 1979 planten aangeschaft en in emmers buiten gezet. De planten hebben in het najaar enkele bloemen gegeven. Begin februari 1980 zijn deze planten binnengehaald en kort ge­knipt. Dit sortiment bestond uit: 1. 'Bristol Fairy'; Israëlisch stek 2. 'Bristol Fairy'; Nederlands stek 3. 'Bristol Fairy'; Nederlandse geënte planten 4. 'Romano' 2; Israëlisch stek 5. 'Perfecta'; Israëlisch stek 6. 'Flamingo'; Israëlisch stek In januari 1980 zijn jonge, opgepotte stekken aangeschaft, alle van Israëlische afkomst. De planten hebben tot 27 februari in potten bij ca. 13°C gestaan. De variëteiten waren: 7. ' B r i s t o l Fa i ry ' 8. 'Romano' 2 9 . 'Romano' 4

10. 'Rose V a l l e y ' 11. 'Red Sea' Op 27 februar i z i j n van elke v a r i ë t e i t 5 planten u i tgeplant in twee kasafdel ingen. De temperatuur was ingesteld op resp. 10 à 12 C en 15 à 17 C.

Resultaten

B r i s t o l F a i r y In deze proef z i j n goede resul ta ten behaald met over jar ige planten van Israël ische herkomst. Z i j bloeiden als eerste en hadden een goede produkt ie. De Nederlandse stekken hadden een hogere p rodukt ie , maar de b loei was l a t e r . Van de geënte p lan­ten was het aantal geoogste takken b i j de lage temperatuur ger inger. In bloempro-dukt ie en bloeivroegheid waren de jonge planten in het nadeel, vooral b i j de lage temperatuur was de b loei erg l a a t .

152

Links: 'Romano' 2. Rechts: 'Bristol Fairy'.

R o m a n o en P e r f e c t a De over jar ige planten van 'Romano' 2 gaven in deze proef goede resu l ta ten . Opval­lend was de vroege bloei b i j lage temperatuur. Het aantal geoogste takken was b i j de lage temperatuur erg groot. Het takgewicht echter beduidend lager. 'Romano' 2 onderscheidt z ich van de overige va r ië te i ten door de grote bloemen. 'Per fecta ' heeft vergel i jkbaar grote bloemen, maar een minder vertakkende b loe iw i j ze . Verge­l i j kend was het aantal takken van 'Per fecta ' n ie t groot ten opzichte van 'Romano' 2, maar het steelgewicht was het hoogste. De jonge gewassen van 'Romano' 2 en 'Romano' 4 ( i n bloemgrootte tussen 'Romano' 2 en ' B r i s t o l Fa i r y ' ) gaven weinig takken, t e r w i j l de b loei - vooral b i j de laagste temperatuur - erg l aa t was. Het takgewicht was goed.

R o s e v a r i ë t e i t e n De over jar ige 'Flamingo' gaf een r e d e l i j k aantal takken en de b loei was r e d e l i j k vroeg. De k w a l i t e i t u i tgedrukt in het takgewicht, was mat ig. Dat geldt ook voor 'Rose Val ley ' en 'Red Sea'. Deze va r ië te i ten waren eveneens laa t en hadden een ge­r inge takprodukt ie. B i j a l l e rose va r i ë te i t en was de bloemkleur zo l i c h t , dat van een rose bloemkleur nauweli jks sprake meer was.

Conclusie

Voor de vroege kasteel t z i j n goede resul taten bere ik t met over jar ige planten van ' B r i s t o l Fa i ry ' en 'Romano' 2. B i j over jar ige planten was de takproduktie en de k w a l i t e i t het beste b i j kastemperaturen van 10-12 C. Jonge planten ontwikkelden zich beter b i j 15-17°C. Door de geringe produktie en matige k w a l i t e i t en bloemkleur z i j n rose va r ië te i ten weinig geschikt voor kas tee l t .

153

Tabel 1. Bloemproduktie Van Gypsophila variëteiten bij twee temperaturen (5 plan­ten per behandeling).

Variëteit

1. 'Bristol Fairy' 2. 'Bristol Fairy' 3. 'Bristol Fairy' 7. 'Bristol Fairy'

4. 'Romano' 2 8. 'Romano' 2 9. 'Roiîiano' 4 6. 'Perfecta'

5. 'Flamingo' 10. 'Rose Valley' 11. 'Red Sea'

') 2 planten

50% bloei 10/12° 15/17

13/6 7/7

25/6 24/7

2/6 24/7 24/7

7/7

13/6 24/7

7/7

27/5 7/7 7/6 7/7

13/6 7/7 7/7

13/6 25/6 25/6

Aantal 10/12°

55 94 ') 31 25

64 17 18 28

38 15 12

geoogste takken 15/17

34 51 39 28

32 19 21

33 14 15

Takgewic 10/12°

30 31 36 50

23 55 38 68

21 14 18

ht (g) 15/17u

25 30 32 33

38 44 41

24 18 20

SORTIMENTSVERGELIJKING GYPSOPHILA ELEGANS EN VACCARIA HISPANICA

C. v. Leeuwen Rijnsburg

Gypsophila elegans het eenjarig "gipss kaar vergeleken om let werd op groeisn liteit. Van Gypsophila eleg burg' (wit), 'Rosea waren dit: 'Wit' en De invloed van twee rtagegaan. Er werd o van elkaar af lagen

Resultaten

zaaigips) en Vaccaria hispanica (Saponaria) vormen te zamen ortiment". In de volgende proeven werden deze soorten met el-zo 'een inzicht te verkrijgen in de mogelijkheden hiervan. Ge­elheid, mogelijkheden tot bloeispreiding, bosproduktie en kwa-

ans werden in de proef opgenomen de cultivars: 'Roem van Rijns-(licht rose) en 'Karmozijn' (rood). Van Vaccaria hispanica

'Rose'. zaaidata op de oogstperioden, bloemproduktie en kwaliteit werd

'P 20 april 1980 en op 11 mei 1980 gezaaid op rijen die 25 cm Voor beide soorten werd ca. 200 gram zaad per 100 m2 gebruikt.

De verschillen in teeltduur waren niet groot bij dit sortiment. Het aantal dagen tot en met de oogst was bij beide zaaidata praktisch gelijk, nl. ca. 11 weken. De rose Vaccaria en het witte zaaigips 'Roem van Rijnsburg' konden iets eerder ge­oogst worden dan de overige cultivars (zie Tabel 1). Bij de oogst werden bossen gemaakt zoalsin de praktijk gebruikelijk is. De omvang van de bossen bedroeg in de meeste gevallen 12 cm op de plaats waar de bos gebon­den was. Uitzonderingen hierop waren de witte Vaccaria en de 'Roem van Rijnsburg' van de eerste zaaidatum, die bossen met een omvang van resp. 11 en 14 cm hadden. De meeste bossen kwamen van het zaaigips 'Rosea', dat net iets meer per m2 pro­duceerde dan de witte 'Roem van Rijnsburg'. De beide Vaccaria cultivars gaven aan­merkelijk minder bossen per m2 (zie Tabel 2 ) . De witte 'Roem van Rijnsburg' was van het zaaigips (Gypsophila elegans) de langste en ook de grofste wat plantopbouw en bloemgrootte betreft. Het rose zaaigips 'Ro­sea' gaf de kortste takken. Beide Vaccaria cultivars waren bijna twee keer zo lang, hadden grotere bloemetjes en waren aanmerkelijk grover van bouw dan de Gypsophila elegans cultivars (zie Ta­bel 3).

154

Tabel 1. Het oogsttijdstip en de teeltduur in dagen van Gypsophila elegans en Vaaaavia hispanica.

Cultivar Zaai

Gypsophila elegans: 'Roem van Rijnsburg' 'Rosea' ' Karmozijn'

Vaccaria hispanica: 'Wit' 'Rose'

data Oogstti 20/4

5/7 5/7 5/7

9/7 5/7

jdstip 11/5

26/7 30/7 30/7

24/7 24/7

Teeltduur 20/4

76 76 76

80 76

in dagen 11/5

76 80 80

74 74

Tabel 2. De bloemproduktie van Gypsophila elegans en Vaccaria hispaniea.

Cultivar Zaai

Gypsophila elegans: 'Roem van Rijnsburg' 'Rosea' 'Karmozijn'

Vaccaria hispanica: 'Wit' 'Rose'

data Aantal 20/4

11 15 9

7 9

bossen 11/5

15 16 12

7 7

per m2 Omvang 20/4

14 12 12

11 12

van de bos 11/5

12 12 12

12 12

in cm

Tabel 3. De lengte van Gypsophila elegans en Vaaaavia hispanica.

Cultivar Zaai

Gypsophila elegans: 'Roem van Rijnsburg 'Rosea' ' Karmozijn'

Vaccaria hispanica: 'Wit' 'Rose'

data Takler 20/4

47 30 37

60 60

qte in cm 11/5

---

-

"

Conclusies

De teeltduur van Gypsophila elegans en Vaccaria hispanica bedroeg ca. 11 weken. De rose Vaccaria en het witte zaaigips 'Roem van Rijnsburg' bloeiden iets eerder dan het overige sortiment. Vaccaria hispanica gaf minder bossen van één m2, maar deze bossen hadden wel een grotere lengte, de takken waren steviger en de bloemetjes waren groter dan de Gypsophila elegans cultivars. Bij de Gypsophila elegans was de witte 'Roem van Rijnsburg' de grofste wat tak en bloem betreft. De grootste bosproduktie werd behaald door het rose zaaigips 'Rosea'.

155

INVLOED VAN DE DAGLENGTE OP DE BLOEI VAN GYPSOPHILA

Th.M. van der Krogt Aalsmeer

Ervaringen uit de praktijk en onderzoek met G. elegans waaruit blijkt dat er een daglengtegevoel igheid is, gaven de verwachting dat de bloei van G. paniculata door de daglengte beïnvloed wordt. In een proef is nagegaan hoe de relatie is tussen de daglengte en de bloei.

Opzet

Voor de proef is gebruik gemaakt van G. paniculata 'Bristol Fairy'. Op 21 januari zijn gewortelde stekken opgepot in 3 1 emmers en bij ca. 13 C gezet. Vanaf 18 fe­bruari zijn de planten bij een natuurlijke lichtperiode van 8 uur gezet, aange­vuld met 0, 2, 4, 6, 8 of 16 uur gloeilampen!icht. De behandeling is voortgezet tot 21 juli. Per behandeling zijn 5 planten opgezet.

Resultaten

De daglengte heeft een grote invloed op de bloemaanleg. Uit Tabel 1 is af te le­zen dat planten bij een lichtperiode van 8 of 10 uur niet in bloei kwamen.

Tabel 1. Invloed van de engte op de bloei.

Daglengte in uren

Aantal bloeiende planten

8

0

10

0

12

1

14 2

16

5

24

5

Gypsophila paniculata 'Bristol Fairy' (opname 2/6/1980). 1. daglengte 8 uur; 2. daglengte 16 uur; 3. daglengte 24 uur.

Aan het eind van de behandeling waren bij een lichtperiode van 12 of 14 uur slechts enkele planten in bloei, andere waren nog volledig in rozetvorm. Bij een lichtpe­riode van 16 of 24 uur gingen alle planten bloeien. Bij 24 uur licht bloeiden alle planten vrijwel tegelijk omstreeks half mei. De planten bij 16 uur licht bloeiden

156

onregelmatig vanaf half juni.

Conclusie

De bloei van G. paniculata ' B r i s t o l Fa i ry ' wordt beïnvloed door de daglengte. Jonge planten vragen een daglengte van 14-16 uur voor de bloemaanleg.

BLOEIVERVROEGINGSPROEVEN MET GYPSOPHILA PANICULATA

C v . Leeuwen Rijnsburg

Omdat er nog geen Nederlandse "gips" van buiten aangevoerd wordt als de kwaliteit van de Israëlische af begint te nemen, werd in de volgende proeven nagegaan of het mogelijk is de bloemproduktie in de kas te vervroegen zonder dat de kwaliteit daar onder lijdt. Er werd nagegaan of er extra vervroeging te verkrijgen was door assi­milatiebelichting toe te passen en ook werd de invloed van koude op de vroegheid, produktie en kwaliteit nagegaan. Als cultivar werd Gypsophila paniculata 'Bristol Fairy' gekozen. Het waren gemeri-steemde planten uit Israël. Op 1 december 1978 werden deze planten in de kas ge­plant. Vervolgens werden de belichtingsproeven uitgevoerd. Een partij werd geduren­de 60 dagen belicht (van 1/2 tot 1/4), de volgende gedurende 50 dagen (van 10/2 tot 1/4) en een andere partij 40 dagen (van 20 februari tot 1 april). De controle bleef onbelicht. Verder werden de onbelichte, jonge gemeristeemde planten vergeleken met oude, buiten overwinterde planten, die op 4 en op 18 april 1979 in de kas geplant werden.

Resultaten

Omdat er tussen de diverse belichtingsperioden weinig verschil in vroegheid en takproduktie geconstateerd werd, zijn in Figuur 1 de resultaten hiervan in één lijn weergegeven en vergeleken met de onbelichte controle. Belichting bleek wel vervroeging te geven, maar het aantal takken dat vervroegd werd, was echter maar klein. Uit Figuur 2 blijkt dat buiten overwinterde planten (1 jaar oud) een veel kortere kasperiode nodig hadden dan de onbelichte jonge planten, die geen koude ontvingen. De oogst van de op 4 april en op 18 april in de kas geplante overwinterde Gypso-phila's ving gelijk aan, de oogst van de eerst geplante nam echter vlugger grote vormen aan dan bij de later geplante overwinterde planten. De vroege aanvang van de oogst van de laatstgeplante Gypsophila is waarschijnlijk een gevolg van de grote heterogeniteit van de planten. Bij deze planting zaten er een paar vroeg-bloeiende bij, die niet in de vroegere planting vertegenwoordigd waren. De jonge gemeristeemde planten die al op 1 december 1978 in de kas waren gebracht, begon­nen nog later te bloeien dan de veel later geplante overwinterde planten. De verschillen in takopbrengsten zijn waarschijnlijk ook veroorzaakt door de hetero­geniteit bij het gewas. Bij de jonge planten varieerde de takopbrengst per plant tussen de 7 en 32 takken per plant. Bij de overwinterde planten was dit van 11 tot 26 takken per plant. De meeste takken hadden 3 tot 5 zijscheuten, ongeacht de behandeling. Bij de over­winterde planten was het percentage hoofdtakken dat 6 of meer zijscheuten had gro­ter dan bij de jonge gemeristeemde planten. Belichting had geen invloed op het aantal zijscheuten per hoofdtak.

Conclusies

Belichting met assimilatiebelichting vervroegde de bloei van enige takken. Het grootste gedeelte van de oogst werd echter niet vervroegd. Tussen de verschillende belichtingsperioden werden geen betrouwbare verschillen waargenomen. Buiten overwinterde planten kwamen veel vlugger in bloei dan onbelichte jonge

157

CQ

» 13 c - i R S cf

CM c \

<Ul. 3

R

03

C j .

O S

<R

» •13 c - i 0 3 ct-

D 13

K j

K h;

K - l

O hd 3 'S t y o » Cu CJ £ c>. ?c Ci cf-S-" O . cf TO m ci

W « hi

«s C J 13 O CO O 0 13

13

c>. O CJ 3

a.13 w CD Ci TO a w (0 hs k - j

<o ^ j

C J TO R C J 3 t». ct- CI » S< 3 cf

*- TO eu » ^ . 3 TO

3 ~ 6 -— o (1) o ~ Q . CD — D O!

CD D

«5 S K 4 Co

TO 05 ' TJ

3 ,3 hf I d O

«->. S* Cu O t». E 3 CJ ?c

«5 J5 d-TO t j <J.

C J TO «5 R <S TO 3 TO ä cl- hi CCI OCj c J 'i 3 O c>. O 01 - ^ 1 3 o- c; TO » G TO 3 R 3 3 Cu o TO S Q

Cu 3 •a m G* C J CCI R O cJ 3 C c>. cf TO Ci TO hi 3-* 3 g «-— c>. TO • 3

cl- Ci

TO « ; hi 13 Cu 1

158

planten en hadden hierdoor ook veel minder kasdagen nodig tot het einde van de bloei. Het aantal zijscheuten per hoofdtak was het grootste bij de overwinterde planten.

BODEMTEMPERATUUR BIJ GYPSOPHILA

Ing. J. Bulthuis Eel de

De opzet van deze proef was nagaan hoe de reactie is van Gypsophila op toepassing van bodemverwarming. In een kas werden -2 objecten aangelegd, met en zonder bodem­verwarming, in drie herhalingen. Om technische redenen moesten de herhalingen in één blok worden ondergebracht. De planten van het ras 'Bristol Fairy' op onderstam werden geplant op een afstand van 60 cm in de rij een rij-afstand van 2.20 m. Op 3 maart werden de planten, die buiten in de volle grond waren opgekweekt, in de kas gebracht. De grondtemperaturen waren begin april met verwarming 18 C; koud 13 C. Na enkele weken waren de temperaturen resp. ^ n ^ ' '<ouc' ^rf" Begin mei waren ze opgelopen tot 22 C; koud 17 C en eind mei waren ze 24 C; koud 18 C. De ontwikkeling was in het begin onregelmatig in beide objecten. Een aantal plan­ten liep snel uit; de "koude" in aantal zelfs beter met 53% tegen 40% van de planten op grondverwarming, die echter wel sneller groeiden. Later trokken de ver­schillen in belangrijke mate bij, zodat de planten met verwarming toch een voor­sprong kregen. Begin mei was er een duidelijk verschil in knopzetting. Van de "warme" veldjes was 26% in knop en van de "kodde" nog maar 15%.

De oogst

De oogst duurde van eind mei tot eind juli. Gedurende de eerste 14 dagen werd hier­van ongeveer 20% gesneden. In deze periode kwam de vroegheid naar voren van de veldjes op bodemverwarming. Dit object gaf toen 67% meer takken dan "koud". Een duidelijk verschil dus. De kwaliteit bleef toen iets achter bij die van het "koude" object: 2% minder Ie soort 1% minder 2e soort 3% meer 3e soort. In Tabel 1 wordt dit naast de totaalproduktie en -sortering weergegeven.

Tabel 1. Aantallen en sorteringspercentages bij geen en wel bodemverwarming t/m 11/5 en in het totaal.

T/m 11/5 Totaal

Geen bodemverwarming Aantal

1234 6728

Sortering in % Ie 2e 3e

13 55 32 5 53 42

Wel bodemverwarming Aantal

2054 7586

Sortering in % Ie 2e 3e

11 54 35 5 56 39

De totale produktie op bodemverwarming was 13% hoger dan zonder bodemverwarming. In de loop van de oogstperiode ging de kwaliteit duidelijk achteruit (van beide objecten) en kwam het gemiddelde tot slechts 5% Ie soort. Ter verduidelijking dient dat alleen hoofdtakken als Ie soort werden gerekend; een goede zijtak 2e soort en de rest als 3e soort. In tegenstelling met de eerste 14 dagen was over het geheel genomen de kwaliteit op bodemverwarming niet slechter dan zonder bodemverwarming; in tegendeel, "warm" gaf nog iets meer 2e soort.

159

Kas Schuur Koelen Vaasinhoud

1. droog 2. droog 3. droog

water water water

wel niet niet

water Chrysal 11 g/l Flora Brie + suiker

4. 5. 6. 7. 8. 9.

10. 11.

droog droog droog water Rosal Anjer Anjer droog

VB VB

i

water Rosal Anjer VB water Rosal Anjer VB Anjer VB Flora Brie

niet niet niet niet niet niet wel niet

16 g/l water water water water water water water water

Rosal werd toegepast in de normale dosering van 0,8 g/l en Anjer VB werd volgens voorschrift gebruikt in de dosering van 2 ml/l. De periode in de kas was ca. 1 uur. Hierna verbleven de bossen gedurende 20 uur in de schuur bij 20°C of indien ze gekoeld werden bij 5 C. De volgende morgen op 14/8 werden de bossen in papier gerold en in een doos ver­pakt, waarin ze 24 uur bij 20 C bleven staan. Op 15/8 verbleven ze eerst 4 uur in water bij 10 C, waarna ze in de vaas werden gezet. Per behandeling waren er 2 va­zen à 5 takken.

Resultaten

Beoordeling van Gypsophila is niet eenvoudig, omdat niet alle takken gelijk zijn, maar ook omdat soms gedeelten van takken nog goed zijn, terwijl andere gedeelten al verdord zijn. De hoofdoorzaak van het afschrijven van de takken is meestal het krimpen van de bloemen. Ook het blad bepaalt voor een deel de sierwaarde. De watervervuiling varieerde van zeer vervuild (+++) tot geheel helder (-). Dit is gegeven na 10 vaasdagen. De toestand van het blad is gegeven zoals deze na 5 vaasdagen was.

Tabel 1. Houdbaarheid in dagen. ( - = neen, veel watervervuiling).

Be h

1 2 3 4 b 6 / 8 9

lü 11

andel ing Houdbaa dagen

6 11 24 7 7

24 7 7

18 11 8

rhe" d in Toestand blad

slecht goed goed geel verbr. goed slecht matig goed _, lap slecht

Water­vervuiling

_ + + +++ +++ -+++ +++ + + +++

Als voorbehandelingsmiddel blijkt Anjer VB een sterk positief effect op de houd­baarheid te hebben. Het effect is gelijk aan niet voorbehandelde takken die in Flora Brie met suiker komen te staan. Het effect is zelfs sterker dan het gebruik van Chrysal in de vaas. Uit deze cijfers blijkt het effect van het in de kas op water zetten niet, uit de gewichtsmetingen lijkt het zeker wel aan te bevelen. Het koelen lijkt vooral op het blad een slechte invloed te hebben, dit zal echter nog eens op grotere schaal moeten worden bekeken.

162

Rosa! kan bladverbranding geven bij gebruik als voorbehandelingsmiddel.

Gewichtsmetingen

In Figuur 1 is het gewicht zetfase. Hieruit blijkt he en een r.v. van 60% op ca. lijking met andere gewasse het produkt tijdens het oo Het verpakte produkt in pa heden slechts 0,3% per uur De wateropname na een lang knippen van de stelen werd De mate van beschadiging b Het volume werd echter we

sverloop getekend van een bos Gypsophila tijdens de af-t gewichtsverlies in de kas bij droge bewaring bij 20 C

4°ó per uur te liggen. Dit is bijzonder hoog in verge-n. Op grond hiervan is het zonder meer aan te bevelen gsten in de kas al op water (mét Anjer VB) te zetten, pier en in een doos, verliest bij dezelfde omstandig-• aan gewicht, ere droge periode was in het begin goed, maar na het af-

de wateropname toch duidelijk verbeterd, ij het verpakken in papier en in dozen is aanzienlijk. zo'n v ie r maal ve rk le ind .

Figuur 1. Gewichtsverloop in % bij Gypsophila paniculata 'Bristol Fairy' bij 20 C en een r.v. Van 60%.

droog, onverpakt in water droog, verpakt

8 12

Conclusies

Het in de kas al op water zetten is gezien het grote gewichtsverlies wel aan te be­velen. Als voorbehandelingsmiddel werkt Anjer VB zeer goed, Rosa! kan wat verbranding geven en had op de houdbaarheid geen effect.

163

Koelen leek het blad niet ten goede te komen. Snijbloemenvoedsel verlengde de houdbaarheid, Flora Brie met suiker was beter dan Chrysal. Gezien de grote mate van watervervui1 ing kan de Gypsophila ingedeeld worden bij de groep van sterk vervuilende gewassen.

HIBISCUS

NIEUWIGHEDEN

Ing. M.P. Beuzenberg Aalsmeer

r Het veredelingswerk met Hibiscus dat op het IVT plaatsvindt, levert een aantal nieuwe rassen op. Deze nieuwigheden worden op het Proefstation te Aalsmeer onde praktijkomstandigheden op hun bruikbaarheid getoetst. Ter vergelijking worden de meest gangbare rassen uit het handelssortiment geteeld. Het onderzoek met 21 cultivars zonder naam van de jaren 1978 en 1979 is voortge­zet. Daarbij kwamen in 1980 nog 43 cultivars die voor de eerste maal zijn geteeld. Alle beschikbare rassen werden in het voorjaar gestekt. Een aantal rassen bewor-telde zeer slecht of te langzaam ten opzichte van de handelsrassen. Na het bewor-telen werden de planten opgepot, één plant per 13 cm pot. Het vertakken van de nieuwe rassen, maar ook van de handelsrassen was vaak onvoldoende. Gedurende de teeltperiode bleek de groei van een aantal rassen zo onstuimig, dat zelfs grote hoeveelheden Cycocel de groei nauwelijks konden reguleren. Ook bleek een aantal rassen gevoelig voor sterroetdauw, waarvan bladval het gevolg is. Bij het in bloei komen van de rassen bleek dat bloemvorm, -grootte, -stand en/of -kleur niet alle aan de gestelde eisen voldeden. Als gevolg van één of meer ongunstige eigenschappen werden veel rassen afgestoten. In het komende jaar worden de proeven voortgezet met de meest belovende nieuwig­heden. Hierbij zijn enige nog niet voorkomende bloemkleuren.

IRIS

BOLBEHANDELINGSPROEVEN MET ENGELSE IRIS

C. v. Leeuwen Rijnsburg

Bij deze proeven werd nagegaan wat de invloed op het bloeipercentage en de kaspe-riode was van de volgende bolbehandelingen: een voorbehandeling van 0, 2, 4, 6, 8 of 10 weken 30 C + een nabehandeling bij 9 of 5°C. De totale behandelingsduur was in alle gevallen 12 weken. De bollen werden op 17 november 1978 buiten uitgeplant en op 12 maart 1979 werd de kas er overheen gerold. De cultivars 'Koningin Victo­ria' en 'Rose' werden beproefd.

Resultaten

Uit Tabel 1 blijkt dat na 4 weken 30°C de hoogste bloemproduktie plaatsvond, onge­acht of de nabehandeling 5 of 9 C was. De nabehandeling bij 5 C had een groter bloeivervroegend effect dan de 9 C-behandeling.

Conclusie

De beste bolbehandeling bleek te zijn: 4 weken 30 C + 8 weken 9 C. Zie voor verdere gegevens: Gewasverslag 1979-1980 Teelt en Broeierij van Bijgoed.

164

CD

(/) O a:

SZ O) o E -Q a j o

S

er ai en r ö

- a i / i f 0

^

n3

+-> ra

o

c 0)

ex

CU

o J U

0~§

o t -n

o E _Q eu

ta

s~ o

+ j u

> c

C n C

• r -

c o

^

o

5

c QJ CD fC

" O C/l fÜ

sz

+-> ta O

CJ) c:

• i —

<u " O c «3

J Z CL)

- O

o CQ

a i C L

. f -

OJ o

X 3

D ^

O LO

^ f CSJ c o -^J- t n ^3-N H N C M C M O

CD '—< '—" '—i '—i '—i

O - H I - I N n ro co co co co en en

A

LO u n LD LO UD LD

""--. "-̂ . * - -« . *v-, * ^ » **-, co C\J LO en C\J LO H O J O J CM

L f l H ^ L D l f i t t

en csj t^j- csj csj o O i — ' i — l ' — i i — l i—i

LD C\J CO <3" O CO r-~ co co co en en

A

LO LO LO LO LO LD

"\ ""-̂ "\ "̂^ ~̂ "\ N f O C O C O C M ^ r i—l CSJ CSJ CSJ

o u u u u o o o o o o o en en en en en en ^ ^ j ^ J ^ ^ J ^

5 5: 5 5 5 S C\J O CO LD <3" CSJ i—1 t—\

+ + + + + u u u o u

o o o o o O CD O CD O ro co en co co Jxl J^. JXL _ ^ J*= - ï 3 3 5 5

C\J ^ r «x> co CD •—<

O i—' LO <3" UD LO en c\j •—f ^H en co O r H H H O O

LO CSJ i—1 LO CO CO

LO r-- co co en en A A

LO LO LO LO LD LO

**--̂ "\ ̂ ^ *v .̂ "̂ \ . O LO O C\J •—i c o T H r H C\J CM

r~-~ co CM LO r~- LO CSJ CO LO ^ J " CSJ CO

,—1 t - f i—) i-H .—( CD

LO CSJ en >—i o co UD r^- N CO O l O l

A

LO LO LO LO L H LO

**-~. ̂ ^ ̂ - "̂ "̂ . "̂ O UD CD CXI O LO i—l i—i CM CSJ CO

u u u u o o o o o o o o

LO LO LO LO LO LO

Jxl ^Z _sz J^. - ^ -^

5 3 3: 5 3 5 csj O CO LO ^ Csj

+ + + + + u u u u o

o o o o o CD O CD CD CD CO CO CO CO CO

_ ^ JxL - ^ _ V _ ^

3 3 S S 3 CSJ ^3- uD CO O

• — l

165

KALANCHOE TEELTONDERZOEK BIJ HET KALANCHOË-SORTIMENT

Het in 1977 begonnen teeltonderzoek b i j Kala ten (z ie B loemis ter i j onderzoek in Nederland In 1980 is er geen k l e i meer in de potgrond voedingsci j fers (N en K ongeveer 3,0) om de ren en omdat sne l le r groeiende rassen in de Eind 1979 is het aantal in de proef opgenome z i j n steeds vermeerderd door de stek-van-ste gelet op de minimumduur van de K.D. in weken ten per m2, de tee l tduur , de s tevigheid van Gedurende de zomer van 1980 z i j n de waarnemi band met een verbouwing van de kas.

J. Westerhof Aalsmeer

nchoë is in 1980 gedeeltelijk afgeslo-over 1977, 1978 en 1979).

gebruikt. Er is gestreefd naar hogere kwaliteit van de bladeren te verbete-proeven waren opgenomen, n rassen vergroot tot 32. Deze rassen k methode. Bij de rasvergelijking is

de remstofbehoefte, het aantal plan­de bloemsteel en de houdbaarheid, ngen enige tijd onderbroken, in ver-

Resultaten

Binnen het Kalanchoë-s bel 1 en de rassenbesc tussen de herkomsten, duur. Ze hebben harde Een tot nu toe niet in te houdbaarheid van de voordat de planten blo de bloemen uitgebloeid de bladkwaliteit verbe Uit Duitsland afkomsti ge teeltduur. De fors Zwitserse rassen blijv zijn de heldere bloemk

ortiment blijken zeer duidelijke hrijving maken dit duidelijk. Er De uit Amerika afkomstige rassen bloemstelen, waardoor de planten

het Kalanchoë-sortiment voorkome bladeren. De oudste bladeren zij

'eien; soms zijn de bladeren al he zijn. Er wordt onderzocht of doo

terd kan worden. ge rassen moeten lang verduisterd uitgroeiende planten zijn goed ho en compact. De teeltduur is van n 'eur en de goede houdbaarheid van

verse besta hebbe goed nde e n doo lemaa r een

hi 11 en te at duidel n een erg vervoerd igenschap rgaans al 1 afgeval

aangepas

bestaan. Ta-ijk verschil

korte teelt-kunnen worden.

is de slech-afgestorven

len, voordat te bemesting

worden en hebben een lan-udbaar. ormaal tot lang. Opvallend

deze rassen.

Tabel 1. Vergelijking van 32 rassen met betrekking tot minimumduur KD, remstofbe-hon<'te, aantal planten per m2, teeltduur en stevigheid Van de bloemsteel.

Ras

Red Star Eldorado Ruby Star Annette Pollux Capella Conquestador Warrior Tampico V.d. Dussen Chérie Roter Pfeffe Diane Korall Regulus Montezuma Paula (Noris Tabasco

favoriet

r

feuer)

Minimum duur in we

7 5 7 5 6? 6? 5? 5? 5? 6? 7 7 5 7 5? 4 4 4

KD ken

Rems behc te '

3 3 3 2-

0-2 0-2

2 2 2 3 2 2 0 2

0-2 3 0 2-

tof-ef-)

3

3

) Aantal planten per

1 ") ' 35 ! 35 ; 35 ! 40 i 40 • 40

45 50 50 40 40

: 45 55 40 45 35 55

1 40

m2

Teeltduur minimaal (zomer)

18 18 21 19 18 18 18 18 18 19 22 22 15 22 17 15 21 15

maximaal (winter)

24 25 25 30 24 24 23 23 23 -

27 26 25 26 23 21 30 21

i Stevig-! heid v.

bloem­steel"'

+ --+ --++ ++ ++ ---— --++ -++

166

Vervolg Tabel 1 .

Ras

Glory van Vleuten Golden Melody Sunlight Moonlight Brandy Pueblo Orion Solferino Christine Pi nky Princess Yucatan Godess Tol tec

Mi nimum duur KO in weken

5 5 5 5 5 4 5 5 5 5 4 4 4 4

Remstof-behoef-te ')

4 4 4 4 4 0 3? 0 0 0 2 2 2 2

Aantal pi anten per m2

")

45 45 45 45 45 60 55 55 55 65 45 40 45 45

Teeltduur minimaal (zomer)

18 18 18 18 18 16 19 + 20 18 20 12 13 16 16

maximaal (winter)

26 24 24 24 24 21 25 30 24 24 21 21 23 24

Stevig­heid V. bloem-steel '" )

+ + + + + + ----— ++ ++ ++ ++

' ) Remstofbehoefte Remmen met 300 gram Al ar per 100 liter water. i. Eventueel éénmaal remmen kort voor de bloei in de zomer. 2. Remstofbespuitingen 28, 35 en 42 dagen na het begin van de KD. 3. Remstofbespuitingen 1, 28, 35 en 42 dagen na het begin van de KD. 4. Als 3. Eventueel één- of tweemaal spuiten zodra het stek beworteld is. Eventueel kunnen de laatste onder 1, 2, 3 en 4 vermelde bespuitingen vervallen.

") Het aantal planten per m2 hangt nauw samen met het door de teler gewenste plant-formaat. Er werd op het Proefstation gestreefd naar compacte planten (potmaat 8 en 9 cm).

"' )De sierwaarde van Kalanchoë's vermindert sterk als de bloemtrossen slap gaan hangen tijdens het vervoer van de teler naar de verkoopplaats (winkel, markt enz.). Daarom is per ras aangegeven hoe de stevigheid van de bloemstelen is. ++ Zeer stevig. De bloemsteel buigt niet door tijdens vervoer. + Stevig. De bloemsteel buigt enigszins door tijdens vervoer.

Enigszins slap. De bloemsteel buigt tijdens vervoer meer door dan wenselijk is.

— Slap. De bloemsteel buigt helemaal door tijdens vervoer. De onderkant van de bloemtros wordt zichtbaar.

Korte beschrijving van de rassen

R e d S t a r Een sterke groeier. De planten kunnen vrijwel zonder zijscheuten verduisterd wor­den. Ket duurt echter lang voordat de verduisterde planten bloeien. 'Red Star' is goed houdbaar.

E l d o r a d o Te verge l i j ken met 'Red S ta r ' . Het ras g roe i t goed, al moeten de z i jscheuten b i j het begin van de verduis ter ing groter z i j n dan van 'Red S t a r ' . De houdbaarheid van het blad is goed, van de bloemen s lech t .

R u b y S t a r Groeit nog s terker dan 'Red Star ' en kan g e l i j k met d i t ras verduisterd worden. Het duurt nog langer dan b i j 'Red Star ' voordat verduisterde planten b loe ien. Hierdoor i s t e e l t van d i t goed houdbare ras n i e t aan te bevelen.

167

A n n e t t e Groeit in de zomer goed; in de winter is de groei van dit ras onvoldoende (zie Se-lectieproeven met K. 'Annette'). De zijscheuten moeten twee bladparen hebben voor­dat 'Annette' verduisterd kan worden. Het ras komt na verduistering snel in bloei en de houdbaarheid is zeer goed.

P o l l u x Vormt compacte planten, die met kleine zijscheuten verduisterd kunnen worden. De bloemtrossen worden zwaar. De bladeren en de bloemen van 'Pollux' zijn zeer goed houdbaar.

C a p e l l a Groeit tamel i jk t raag, de oudste bloemen worden gemakkelijk te groot . De planten kunnen zonder of met k le ine z i jscheuten verduisterd worden. Het duurt lang voor­dat verduisterde planten b loeien. De houdbaarheid van blad en bloem is goed.

C o n q u e s t a d o r , T a m p i c o en W a r r i o r Deze rassen l i j k e n sterk op e lkaar. Ze hebben een korte tee l tduur . Het blad wordt snel gee l , waarna het gemakkelijk gaat r o t t en . Hierdoor wordt de sierwaarde en de houdbaarheid e rns t ig verminderd. 'Conquestador' is het beste ras van de groep.

V a n d e r D u s s e n f a v o r i e t Nog slechts kor t in de proeven opgenomen. Het kan vergeleken worden met 'Red S t a r ' . D i t ras g roe i t gedrongen. Het heeft zeker geen korte tee l tduur . De bladeren k leu­ren h i n d e r l i j k geel . De houdbaarheid van de planten l i j k t goed te z i j n .

C h é r i e Groeit vooral in de winter t raag. Het ras kan zonder of met k le ine z i jscheuten verduisterd worden. 'Chérie ' heeft zwakke wor te ls . Er ver loopt veel t i j d tussen het begin van de verduis ter ing en het begin van de b l o e i . De bloemen en bladeren z i j n matig houdbaar. 'Chér ie ' kan beter n ie t geteeld worden.

R o t e r P f e f f e r L i j k t wat z i j n eigenschappen be t re f t op 'Chér ie ' . Het ras g roe i t echter nog zwak­ker, zodat ook d i t ras beter n ie t geteeld kan worden.

D i a n e Groeit in de zomer redelijk; in de winter is de groei slecht en valt het blad ge­makkelijk af. Verduisterde planten komen snel in bloei. De houdbaarheid van het blad van 'Diane' is slecht, de bloemen zijn redelijk houdbaar. Teelt van dit ras is niet aan te bevelen.

K o r a 1 1 Een langzame groeier. Niet vertakte planten kunnen verduisterd worden. Het duurt erg lang voordat verduisterde planten bloeien. 'Korall' heeft een zwak wortelge-stel. De houdbaarheid van bladeren en bloemen is redelijk goed. Door de lange teeltduur kan dit ras beter niet in het teeltplan worden opgenomen.

R e g u 1 u s Groeit compact. Het duurt wat lang voordat de planten getopt kunnen worden. Wel kunnen de planten zonder of met kleine zijscheuten worden verduisterd. Per zij­scheut worden vrij veel bloemtrossen gevormd, die enigszins na elkaar bloeien. 'Regulus' heeft een zeer goede houdbaarheid van bloemen en bladeren. Dit ras in de winter niet remmen.

M o n t e z u m a Heeft een zeer goed wortelgestel en g roe i t sne l . De planten van d i t ras worden veel zwaarder dan van de beide andere oranjebloemige rassen. De z i jscheuten moe­ten i n de w inter twee bladparen hebben, i n de zomer moet onmidde l l i j k na het t op ­pen verduisterd worden. 'Montezuma' b l oe i t zeer snel na het verduisteren. Het ras is gevoelig voor B o t r y t i s . De houdbaarheid van het blad is zeer mat ig. De bloemen

168

daarentegen zijn zeer goed houdbaar.

P a u l a ( N o r i s f e u e r ) In de proeven is dit ras altijd slecht naar voren gekomen, omdat het een minimum temperatuur van 20 C vraagt ('Regulus' 17 C). Het ras groeit tamelijk traag, de planten blijven kleiner dan van 'Regulus'. 0e zijscheuten moeten twee bladparen hebben bij het verduisteren. 'Paula' is zeer gevoelig voor meeldauw. De houdbaarheid van dit ras is zeer goed.

T a b a s c o Groeit snel en b l i j f t compact. Vooral in de winter moeten de zijscheuten voldoende ontwikkeld zijn (2 bladparen). 'Tabasco' heeft een erg goed wortelgestel . De houd­baarheid van het blad is nogal s lecht , van de bloemen is de houdbaarheid goed.

G l o r y v a n V l e u t e n Vormt voor het toppen gemakkelijk grote bladeren. Voor een goede plantvorm moeten de bladeren van de zijscheuten voldoende groot z i jn , voordat de planten verduisterd worden. Het ras vertakt minder goed. 'Glory van Vleuten' heeft zeer goed houdbare bladeren en redelijk goed houdbare bloemen.

G o l d e n M e l o d y , S u n l i g h t , M o o n l i g h t , B r a n d y Deze rassen lijken erg op elkaar, en worden gekenmerkt door slechte vertakking ('Brandy' vertakt i e t s b e t e r ) , terwijl de onderste internodiën van de zijscheuten gemakkelijk te lang worden. Het is n ie t gemakkelijk van deze rassen goed gevormde planten te te len. De bladeren van deze 4 rassen zijn s lecht , de bloemen redelijk goed houdbaar.

O r i o n Ernstig door virus aangetast. Op het oog niet aangetaste planten groeiden goed. De zijscheuten moeten één bladpaar hebben voordat verduisterd kan worden. Na ver­duistering komen de planten tamelijk vlot in bloei. 'Orion' heeft goed houdbare bladeren en bloemen, en lijkt in alle opzichten beter dan 'Solferino'.

S o l f e r i no Groeit vooral in de winter langzaam. De houdbaarheid van het blad i s goed, van de bloemen matig. De bloeiri jkheid laat in de winter te wensen over. Teelt van d i t ras is n iet aan te raden.

C h r i s t i n e Groeit vlot en vertakt goed. Door in het voorjaar matig te bemesten behoeft band­vorming geen probleem te z i jn . Na het verduisteren komen de planten redelijk vlot in b loei . 'Chris t ine ' heeft zeer goed houdbaar blad, terwijl de bloemen matig houdbaar z i jn .

P i n k y Een compact groeiende vorm van 'Christine'. Gezien de mindere groeikracht en de mindere houdbaarheid in de winter is de teelt van dit ras niet aan te raden.

P r i n c e s s Een zeer snel groeiend ras. Het ras dat goede wortels heeft, bloeit in de zomer reeds 8 weken na het begin van de verduistering. 'Princess' vertakt goed. De bla­deren zijn minder goed, de bloemen zeer goed houdbaar. De kroonbladeren zijn voor­dat de bloemen open komen, gedraaid. Hierdoor bieden de bloemen van 'Princess' en ook van de drie volgende rassen een rommelige aanblik.

Y u c a t a n Lijkt wat eigenschappen betreft veel op ' P r incess ' . De planten groeien zwaarder u i t , en komen ie ts l a t e r in b loei . 'Yucatan' heeft tweekleurige bloemen. Als de bloemen open komen is de bloemkleur oranje-roodachtig. Wat oudere bloemen verkleu­ren paars-rood. Er kan enige bandvorming optreden.

169

G o d e s s en T o l t e c Lijken wat de plantvorm betreft op 'Princess'. Ze groeien echter iets langzamer. Beide rassen hebben veel last van bandvorming. Hierdoor kunnen van deze rassen bijna geen kwaliteitsplanten geteeld worden. 'Godess' en 'Toltec' hebben minder goed houdbaar blad en zeer goed houdbare bloemen.

P u e b l o Maar heel kort in de proeven opgenomen geweest. Dit heldergeel bloeiende ras, dat erg snel in bloei komt is uit de proeven verwijderd vanwege de zeer slechte houd­baarheid van het blad en van de bloemen.

V u l c a n Heeft een zwak wortel ges te l . Vanwege de lange tee l tduur i s d i t ras s lechts kor t in de proeven opgenomen geweest ( n i e t in de tabel vermeld).

Conclusie

In geen enkel Kalanchoë-ras z i j n de d r ie be langr i jks te kwal i te i tsaspecten waaraan een ras moet voldoen, verenigd. Deze z i j n : 1. korte teeltduur, 2. stevige bloemstelen, 3. goede houdbaarheid van blad en bloem. Gezien de karakteristieke verschillen die er tussen de rassen van de verschillen­de veredelaars bestaan, kan geconcludeerd worden dat de goede eigenschappen er wel zijn, maar ze moeten via veredeling nog beter bij elkaar gebracht worden. Door de grote verschillen binnen het Kalanchoë-sortiment en de grote invloed die het jaargetijde op de ontwikkeling van de planten heeft, is het moeilijk een ver­antwoorde rassenkeuze te maken. Voor de teler zijn de teeltduur, het aantal planten per m2 en de houdbaarheid van wezenlijk belang bij de rassenkeuze. Hij staat voor het dilemma, dat de rassen met de kortste teeltduur minder goed houdbare bladeren hebben. Gezien de invloed die de teeltduur op de m2-opbrengst heeft, lijkt het verantwoord de snelst groeiende rassen te kiezen, mits de houdbaarheid van het blad niet slecht is. Ook al heeft men een rassenkeuze gemaakt, dan nog blijft het plannen van de teelt gedurende het jaar moeilijk.

SELECTIE BIJ KALANCHOE 'ANNETTE'

J. Westerhof Aalsmeer

Binnen partijen bloeiende planten van het Kalanchoë-ras 'Annette' komen aanmerke­lijke verschillen voor in plantformaat en bloemsteellengte. In de zomer van 1979 is een proef opgezet met het doel na te gaan in hoeverre door selectie deze ver­schillen verkleind en de groeikracht van 'Annette' in de winter verbeterd kan wor­den.

Opzet

Voor de proef z i j n u i t een groep van 500 planten de 6 k le ins te en de 6 zwaarste planten geselecteerd, op het moment dat er getopt moest worden. Eind 1979 z i j n twee planten die z ich kenmerkten door hun sterke g roe i , aan deze groep toegevoegd. Van iedere p lant i s een kloon gemaakt die minimaal 24 planten omvatte. Deze klonen z i j n met behulp van de stek-van-stek methode tweemaal vermeerderd om zo g e l i j k mo­g e l i j k p lantmateriaal te ve rk r i j gen . Op 8 j u l i 1980 (week 28} z i j n de klonen voor het eerst gestekt. Op 25 november, b i j het begin van de b loei z i j n de klonen be­oordeeld.

170

Resultaten

Er bleken opvallende verschillen tussen de klonen te bestaan, die echter niet ver­liepen langs de lijn waarnaar de planten uitgeselecteerd waren. De verschillen uitten zich in plantgrootte, bladgrootte en bloemsteellengte. Opvallend was, dat roodverkleuring van het blad bij twee klonen massaal voorkwam. Doorgaans wordt dit toegeschreven aan een reactie op droogte of op zieke of zwakke wortels. Al waren de verschillen tussen de klonen duidelijk, ze zullen vaker in bloei gebracht moe­ten worden voordat een antwoord op de in het doel gestelde vragen gegeven kan wor­den.

REMPROEF BIJ DRIE GEELBLOEIENDE KALANCHOE-RASSEN

J. Westerhof Aalsmeer

Vier geelbloeiende Kalanchoè'-rassen 'Golden Melody', 'Sunlight', 'Moonlight' en 'Brandy' vormen van nature lange internodiën. Met remstofbespuitingen na het top­pen is het niet goed mogelijk gebleken, om vooral in de zomer de onderste interno­diën van de zijscheuten voldoende kort te houden.

Doel

In de proef is geprobeerd om met behulp van één of twee remstofbespuitingen voor het toppen de strekking van de hoofdscheut en van de onderste internodiën van de zijscheuten te verkorten. Daarnaast is nagegaan of er sprake was van een cumula­tief effect van de remstofbespuitingen.

Opzet

De gebruikte planten zijn met de stek-van-stek methode vermeerderd. Een groep plan­ten werd onmiddellijk nadat de stekken waren beworteld, bespoten met 300 gram Alar per 100 liter water en van deze groep werd een deel één week later opnieuw bespo­ten. Beide behandelingen en de controle werden tevens 1, 28, 35 en 42 dagen na het verduisteren met Alar bespoten. De 7 volgende generaties werden steeds op dezelfde wijze behandeld. Voor de proef is op 2 juli, 20 augustus en 23 september 1979 op­nieuw gestekt. Iedere behandeling omvatte minimaal 24 planten.

Resultaten

Alar voor de eerste maal gespoten voor het toppen had enige invloed op de interno-diënlengte van de hoofdscheut. De invloed op de zijscheuten was gering. Bij de vol­gende generaties was sprake van een toenemende remming van de lengtegroei van de hoofdscheut en de zijscheuten. Hierdoor was het toppen op twee bladparen niet al­tijd meer mogelijk. De groeiremming was het grootst bij de behandelingen die twee­maal voor het toppen bespoten waren. In de winter was de groeiremming veel sterker dan in de zomer. Bij latere generaties bespoten stekken verliep de wortel vorming één (zomer) tot twee weken (winter) trager dan bij de onbespoten controle. Deze behandelingen ver­takten echter aanmerkelijk beter dan de controle. Hierdoor was het bij latere gene­raties voor het toppen bespoten planten moeilijk om voldoende niet vertakte plan­ten uit te selecteren. Dit voor vergelijking met de controle, waarvan bij het top­pen doorgaans geheel geen ogen waren uitgelopen. Door de lengte van de onderste internodiën van de zijscheuten te meten is getracht de afname van de lengtegroei in cijfers vast te leggen. Deze metingen die plaats vonden bij het begin van de bloei, bleken niet betrouwbaar. De spreiding tussen de waarnemingen was te groot en werd met latere generaties groter. Bij de eerste generatie nadat de bespuitingen gestopt waren, was er geen sprake meer van groeiremming. De beworteling verliep weer normaal, terwijl de hoofdscheut-ontwikkeling en -vertakking niet verschilde van de controle.

171

Conclusie

Eén of twee bespuitingen met Alar voor het toppen zijn van positieve invloed op de plantkwaliteit van geelbloeiende Kalanchoë-rassen. Daar er sprake is van sei­zoeninvloed, moet de Kalanchoëteler aan de hand van eigen ervaring en waarneming bepalen of en zo ja, hoe vaak hij een bepaalde groep planten bespuit voor het top­pen.

LATHYRUS INVLOED VAN ANJER-VB OP DE HOUDBAARHEID VAN LATHYRUS ODORATUS

L.V.J. Barendse Aal smeer

In juli werden twee proeven genomen om het effect van Anjer-VB te zien bij Lathy-rus. In de eerste proef werden 8 rassen getoetst en in de tweede proef 6 rassen. De rassen waren afkomstig uit het sortiment van de RMTS te Aalsmeer en waren ver­schillend van kleur. In de eerste proef werd naast water, ook Rosal als controle gebruikt. De bloemen werden na de oogst 15 uur voorbehandeld, waarna ze een afzetsimulatie kregen. De uitbloei vond plaats bij 20 C in water.

Resultaten

Bij de eerste proef was de gemiddelde houdbaarheid over alle rassen na water en Rosal 4,4 dagen. Na Anjer-VB was dit 7,4 dagen. In de tweede proef was dit na water 3,6 dagen en na Anjer-VB 6,0 dagen. Gemiddeld komt dit neer op een houdbaarheidsverlenging van 70%.

LEEUWEBEK HOUDBAARHEID VAN HET SORTIMENT KASLEEUWEBEKKEN

L.V.J. Barendse Aal smeer

De bloemen zijn in de tweede week van mei geoogst, waarna ze in water werden gezet. De volgende dag verbleven ze 24 uur droog bij 20 C. Hierna konden de bloemen zich weer volzuigen, waarna ze in de vaas werden gezet in water en Chrysal 11 g/l. Naast de houdbaarheid in dagen is ook gelet op bruinverkleuring van de bloemen, bloemkleur, bloemval, het optreden van slappe toppen en de mate van doorgroei van de stengel top.

Resultaten

Zie voor de resultaten Tabel 1. Slappe toppen komen alleen voor in water. Bij slechts enkele rassen komt bloemval voor. Hoe minder doorgroei, hoe beter. Chry­sal geeft over het algemeen een langere houdbaarheid en voorkomt het slap worden van de toppen. De bloemen worden allemaal lichter van kleur naarmate er jongere knoppen opengaan (behalve bij wit). Ter vergelijking zijn ook de houdbaarheidsgegevens uit 1979 in de tabel opgenomen.

172

cn O) t- XI o CD CD

CD CD Cn >

Cl)

0 )

> d )

Cl)

:> • r - +-> CD rö

S E

Cl) 0 )

u

OJ e n O") CO 3 CD

c c re • - - . — c c: c: c c: CD CD ' i — 4~> <D T - • [ - CD -r— CD CU CD CD rö CD CD CD CD CD CD C I D 1 3 E > 3 3 W S ö l

CD~-s. CD CD CD Q I • r - C n - r - T~ •<- -r-C ' r - C C C ÇZ

CD rö CD CD CD CD 3 E 3 3 3 3

CD cn c n - . - T -

• r - C C £= +-> • • - T - CD n3 CD CD CD E 3 3 en

m t -

r—

L.

^ CD

_V

r r -

CJ

-U

c sc 0) CD Q- CL CL Q. O o +-> 4->

CD CD CL C L Q - D -(0 r ö

co t o

c c CD CD CL C L Q - CL O O

+-> +->

CD CD CL CL CL CL rö 03

t/1 CO

- n f t i

_ Q

C l f Ö

co

c c CD CD CL CL CL CL O O " O

• P - P i d

CD CD - Q C L CL CL Q - r — CD rö CD

r— i — CD t/) CO >

+ c c si

E CD 3 CD C L CD O C L i —

i — O ^ - Q r - +-> i -

03 CD CD > CD -CL E C L + - > C L CD CL S-(XJ O fO rCS

r - . — r - 3 : CO - Q CO N

+ J (D r -i — rö

CD CL S-C L =5 03 CD

> H (1) O

sc -^ co CD c Q - T - "O C L =5 rö

_Q +-> - Q JÇ)

c M ^ N i x o o o w c o o D L r i o ^ - f A j T - i L n o j c O T r-- CTi CD Cn CD O

L O H m ^ n o j

r-- C\J ^ O N O

CO LO H i r j M D

C v J f O O ' - l C v 1 0 U D f O C S J r H C O < \ J C \ J ^ - C \ J C S J u ) 0 0 .—I C\J C\J CO >-H CTi

C V O H r H ^ O O l C T i C O C n C T i N r H C N j N M N N C O O O CTi CO N LT)

N us t n i û

r-~ C\J co co

CD

n n . o

-t->

CD

n . C l

r ö

CD

n. CL o

+-> CD f ) .

n rö

a t. CL r ö r ö C: r ö

r - 3 CD r— C0 N Ë CO

<sf U3 LT) OJ CNJ CD LD

co oo ro CM N m co o CO CO

CO CTi CT)

LO O

«si- LO

W k û O l û ^ O

e n o u s^t- o C \ J L D

CM O O C O

en co en co

OJ OJ m o ^ t c\i o

O O ^ - LD N CO C\J

o o <sj- ^ j -

N c n c n

"d- o

OO LO

o CO C\J O J <=f sO

LO o r-s Ln co r-s. r*-. o

CNJ o

<X> CD

CD S-

• r - CM LO isO o _ o r*-. r^s

I / 1 H H H CD CD CD CD

+->+->+-)+-> -C -C -C -SC 3 12 13 13

LO

i—1

3 O

i — .

CD J—

1-1

3 o ^r

i— r-s. . — .—i c o CD o

> - 3 - H

o a..— -^ 0 r - C CD CD • « -

O > - C u

en - a <sO r~-. <—i - i - i n r -

i—i ro i—i <—i p *

- ^ CD - ^

LO c cn co e co o -r- c o - i - r-s. i—t CL . T - C d CL. H

x : Oi q i ir, V q i •%• CO CO =3 "." CO SZ O O r— - r - O - r -

cd a ; en CL, ce; Q .

o ^ t o o

e ï - cn > o - o

C S- - r - rö co o a ) > o i e c co ' i - -r— O rö E C •+-> _C O U

• r - - r - CO O CO i — S - r ö CD - r - - i - 3 o ce: ; s s : 3 >

• r-s. _ ^

• OJ £Z 1 •!—

• 3 CL.

L73

174

PO ZSZ O fD O — ' CL C L

fD * -J **S er -s

o o CL

CO JS,

en cri o o

CO CO

O CT

CO CT

eu O XJ 03

3 < Cu

CT) CT

C n CD

M CD CT

CO h-»

CT CO - s —' c DJ - " • " O 3 X J T T fD

fD r i -CI O

-s -a - " . " O 3 fD

CQ 3

3 3 CU DJ

c+ r+ — i . _ J .

CQ CQ

< < n> fD fD fD

PO O O O CO 3 rc> T T -s a> o -s o -s CL O

CO -J> fD CT

CT CO

CO en

CT -ps

1 — > 1 — »

co ro

p o r - j O : E : o Ä I n> - j ' co n fD c-t-fD 3 " — '

C+- CT) c n - s c n r o CD O l—1

CO fD

CD r o

i—» O CT CD CO

o ro o ro

r o h-» i—» h-» O - f c W O

co co -P» ro o er

CT

o fD

3 < DJ

1 — » 1 — >

-P> o

er cn

ro H-> l—' CT

-P» 1 - *

, co _ - l

DJ

"a • a fD

r + O

-a -a fD 3

CQ S a> fD fD ~ J .

3 3

s: co fD — i . 3

CQ

CO

DJ • a

ro co CD i—»

o co co cn

, _ . H-* 1—» 1—•

ro cn co ro

co er --J CD

CT CT (-+ -s -s o C C X J ->. - i . - a 3 3 fD T T 7T- 3

fD fD £Z C - s - s

3 3* CQ CQ

fsi CQ < N fD fD fD fD fD fD fD fD ~S 3 —• 1

< < fD fD fD fD — j _ i

PO fD Q -

ro * - j

-P»

ro

o

i - j

CO

CD

M r+ £ O DJ -a -*> X J r + fD

3

+ CO — I

DJ *a -a fD

CQ fD fD 3

o r c o > ÇU - " • -5 T 3 "5 CQ O " O 7=r r r 3 —<

C+ N fD PO fD CD 0 3 c o CL -s ro —i

O CT O ro 3 -P=> co CT N CO CO fD O m

27

3

269

co co co CT .J> -P»

1—» 1—» 1—•

cn co ro

CD ro o

CO *-*J CD CO

r o c o -P=> t—1

1— l t—» 1—» 1—> -P=» _pa c n c n

^-j er co ro

N co er s: —• —' Cu DJ 0J

-s D a c + X J

fD CO

+ —• r + DJ CO O " O — i - a

DJ -a X J fD - a 3 fD

: £ £ : £ < fD fD fD fD _ ! . _ l . _ 1 . fD

3 3 3 —' CQ I Û CÛ

"\ < fD fD

—'

C/l TO O O - h co c + fD

x i ro ->• CT 3 cn T^r

^o - - J

ro

co ro

t—» - P i

CT

7=T 3 _ i .

T T 7<T fD 3

c+ O

X3

+ CO

CU X J "

1—» - - J

CT CO

1—'

ro CD

^ J co

£ fD — J .

3

CQ

^ D> CU

3

! E : PO Cu

c+ fD 1

fD co c:

Cu

. \e+ -a>

<r> 3 " -s

3

,_. CO * - J

c < -<^0 CO ' Cu i * - -^ — i , co

: fD

o X3 3 fD

-s 7=r - j «

3 CQ fD 3

E : DJ

t _ l

r+

PO

ro LO

r-t-Cu r+-fD 3

Qi1-1 3"! CD -S:CO " < | o CO

—<3 ] f D

ol X J l

3 fD

-si 3 3 '

CQ fD 3

O Q -X J O

O C L - Ï fD CQ

-s < O DJ fD DJ - J . co

LELIE

RASSENVERGELIJKING BIJ SNIJLELIES

Ing. CR. van Nes Aalsmeer

Om de geschiktheid van enkele nieuwe en minder bekende le l ie rassen als s n i j l e l i e te toetsen is in 1980 een rassenvergel i jk ing u i tgevoerd. Op 20 januar i 1980 werden van 40 cu l t i va rs e lk 25 bol len geplant. De ingestelde

" - - ' - - - • ' ' - * " - - • " - ° " " • - ' en na opkomst z i j n de jke dagverhoging van

stooktemperatuur was 's nachts 13 en overdag 15°C. Drie weken na opkomst z i j n deze en 16 C verhoogd met een 1i chtafhankel i jk temperaturen t o t 14 en

Van de nieuwe cu l t i va rs voor de sort imentsopplanting vo lg t hieronder een korte ka rak te r i s t i ek .

Keuring van snijlelies.

L e v a n t Een gele lelie met dwars staande bloemen. Lange steel met flink aantal knoppen. Trekduur 15 weken. Goede veilingpresentatie.

P i n k G i a n t Een rose l e l i e met hangende bloemen. Een forse l e l i e met f l i n k wat knoppen. Trek­duur 15 weken. De planten waren zeer uniform. De trosopbouw was n ie t helemaal ge­l i j k m a t i g . De p a r t i j was goed gezond. Een l e l i e die n ie t voor a l l e doeleinden ge­sch ik t i s .

M o u l i n R o u g e Een l e l i e met opstaande rode kelken. Goed van lengte met voldoende knoppen. Trek­duur 13 weken. Stevige l e l i e met goede ve i l i ngpresen ta t ie . De gezondheid laa t nog i e ts te wensen over. De bloemkleur ver loopt i e t s .

G o l d e n M e l o d y Een l e l i e met opstaande gele bloemen. Goed van lengte en prima knopbezetting. Trek­duur 15 weken. De bloem is n ie t al te g root , maar het gewas en de knoppen hebben

175

een goede presentatie. De trekduur is wat lang. De houdbaarheid is redelijk.

W h i t e H a p p i n e s s Een lelie met opstaande witte bloemen. Goed van lengte en voor een witte lelie goede knopbezetting. Voldoende stevig en goede trosopbouw. Forse plant. Trekduur 12 weken. Enkele verdroogde knopjes.

G r a n d e s s a Een lelie met opstaande oranje bloemen. Goed van lengte en voldoende knoppen. De trosopbouw en de veilingpresentatie lieten wel wat te wensen over. Mooie grote, gesloten bloem. De houdbaarheid was redelijk. Trekduur 14 weken.

G l a d i a t o r Een lelie met opstaande rode bloemen. De lengte en het aantal knoppen vielen wat tegen, maar de lelie komt snel in bloei (trekduur 11 weken). De bloemen bleven op de plant en in de vaas goed op kleur.

P r o m i n e n c e Een lelie met opstaande rode bloemen. Deze lelie wordt niet al te lang, maar is beslist niet te kort. Een goede knopbezetting en goede veilingpresentatie. Het is een forse groeier met flink wat blad en een stevige steel. De bloemkleur doet wat denken aan 'Firecracker'. De gezondheid liet wat te wensen over. Trekduur 12 weken.

N o . 1 9 7 3 Een l e l i e met dwarsgeplaatste zalmkleurige bloemen. U i t een k le ine bolmaat g roe i ­de een rede l i j ke l e l i e . Wat k o r t , met voldoende knoppen. Het blad vertoonde nogal wat a fwi jk ingen. De steel was wat s lap. Trekduur 12 weken.

B 1 Een lelie met dwarsgeplaatste gele bloemen. Voldoende lang en een goede knopbezet­ting. Stevige steel en goede trosopbouw. Gezond gewas. Zeer sierlijke bloem. Trek­duur 13 weken.

De verbreding van het sortiment zet zich nog steeds voort. Vooral bij de cultivars met gele bloemen wordt de keus steeds groter. In deze kleurgroep zijn enkele goede lelies voorhanden. Ook in de rode groep komen jaarlijks meer cultivars ter be­schikking, maar teelttechnisch zijn hier en daar nog wel problemen. Er worden wat meer rassen met hangende en dwarsstaande kelken ingezonden. De vraag is hoe de handel reageert op deze vormen. Voor verdere gegevens zie Tabel 1.

Tabel 1. Gegevens

Naam

Rood

Gladiator Esther Pirate Feuerzauber Fi recracker Prominence Moulin Rouge

Oranje

Aristo (R8) John Dix Leonardi Enchantment Grandessa

vassenvergelijking

Inzen­der

B.T. Test Test P.Gro Jagra Vl/H Vl/H

B.T. Peerd. B.T. Test B.T.

Bol-maat

12/14 12/14 12/14 12/14 12/14 14/16 16/-

12/14 14/16 12/14 12/14 12/14

snijlelies

Trekduur in weken

11 12 12 12 12 12 13

8 12 13 13 14

Lengte steel

48 65 94 34 48 66 88

38 85 57 58 82

Lengte totaal

58 78

115 36 60 71

102

43 112 69 75 95

Aantal knoppen

5,7 8,0

11,5 5,5 8,6

11,7 8,7

4,6 9,7

12,7 10,8 10,8

176

Vervolg Tabel 1.

Naam Inzen­der

Bol - i Trekduur maat i in weken

Lengte steel

Lengte totaal

55 63 61 56 61 84 71

109 149 70

144 100 102

55 147 167 63

126

58 90

Aantal knoppen

6,5 8,7

10,4 4,7 6,4

10,6 3,5

11,4 10,6 7,9

18,3 8,4

18,0

5,8 22,6 9,0 7,1

18,0

5,5 12,4

Geel

SinaT (S7) Sahara (S9) Salut (S13) Day Spring Concorde Bellona Destiny BI Citronella Conn. King Levant Hercules Golden Melody

Rose/zalm

Peach Blush Pink Tiger Pink Giant No. 1973 Maureen

Wit

Juliana White Happiness

B.T. B.T. B.T. Jagra Vl/H Laan Test Vl/H P.Gro Test Laan B.T. VI./H

Jagra Laan Laan Laan Laan

14/16 14/16 14/16 12/14 16/-14/16 12/14 16/-14/16 12/14 20/22 14/16 14/16

16/-16/18 14/16 10/12 14/16

9 10 10 12 12 13 13 13 14 14 15 15 15

12 14 15 12 14

Jagra ; 12/14 J 11 Laan ! 14/16 I 12

43 53 46 48 54 71 69 89

120 56

100 82 74

44 109 135

51 101

52 73

BT = ßisshoff Tulleken Vl/H = Vletter en Den Haan Peerd = Peerdeman P.Gro. = P. Groot "Lico"

GEBRUIKSWAARDEBEPALING VOOR DE TEELT ALS SNIJBLOEM VAN IN NEDERLAND GETEELDE BOL­LEN

Ing. C R . van Nes Aalsmeer

In 1977 is in Wageningen een s e l ec t i e - en veredelingsprogramma opgezet met als doel te komen to t L. longiflorum-rassen waarvan de bollen in Nederland geteeld kunnen worden. In 1980 zijn de bollen die in Wageningen of in Lisse (LBO) werden geteeld, getest als snijbloem in de kas. De bollen werden 15 oktober 1979 gerooid en daarna bewaard bij + 2 C. Er werden zo­wel kasbollen (eenjarig) als buitenbollen (tweejarig u i t schub) ge tes t . De bollen werden 20 december afgeleverd. Ze zijn toen in vochtige potgrond verpakt en b i j - 2 C geplaats t . Op 10 februari 1980 zijn de bollen geplant in een kas met een in­gestelde dagtemperatuur van 17 C en een nachttemperatuur van 15 C. Alle parti jen kwamen gaaf u i t de bewaarcel. Van elke pa r t i j werden 25 bollen geplant.

Overzicht van de rassen

I n d i a n S u m m e r Bolmaat 14/16. Goed van lengte (ca. 100 cm) met 3-5 kelken per s t e e l . Goede kwali-

177

tent en harde bloemsteel. De partij buitenbollen was iets korter maar had wat meer kelken. Goed resultaat: 30 stelen van 25 bollen.

E r a b u Bolmaat 14/16. Kort gewas (ca. 40 cm) met 2 5 3 kelken. Lichtgroen gewas met b r u i ­ne punten aan de bladeren. Resultaat n i e t zo best. 20 s telen van 25 bo l len .

W h i t e E u r o p e Bolmaat 14/15. 'White Europe' i s een virusarme kloon u i t 'Arai no. 5 ' . Het gewas was r e d e l i j k van lengte (ca. 70 cm) met 1-3 kelken. Gezond gewas. Goed r esu l taa t : 23 s te len van 25 bo l len . Een p a r t i j 'White Europe' die op het veld was geselecteerd omdat ze b i j de oogst op het veld geen sp ru i t hadden, b leef opvallend kor ter (ca. 40 cm).

W h i t e Q u e e n Bolmaat 14/15. Kort gewas (ca. 40 cm) met 1-2 kelken. A l le pa r t i j en hadden ca. 30% scheurkelken. Resultaat n ie t zo best: 30 s te len van 25 bo l len .

A c e Bolmaat 14/15. Erg kor t gewas (ca. 30 cm) met 1-2 kelken. Te kor t als sni jbloem. Resultaat n ie t zo best : 30 s telen van 25 bo l len . Een p a r t i j 12/14 van 'Ace' gaf 14 s te len van 25 bo l len .

M o u n t E v e r e s t 7 8 9 2 4 Bolmaat 14/16. Enorm lang gewas (ca. 170 cm) met 6-8 knoppen. Te lang en v r i j on­handelbaar. De bol len waren afkomstig u i t de kas. Zeer groei k racht ig en wat be­t r e f t b loei t i j d s t i p n ie t u i t de toon va l lend. Resultaat n i e t datgene wat een b loe-menteler voor ogen s taa t : 26 s telen u i t 25 bo l len . Een p a r t i j ' bu i tenbol len gaf zeer s lecht r esu l t aa t , s lechts enkele s te len kwamen op.

S a e k i Bolmaat 14/16. Wat kor t gewas (ca. 55 cm) met 2 à 3 kelken. Lichtgroen gewas. Re­su l taa t n ie t zo best: 27 s telen van 25 bo l len .

A r a i 5 5 en W h i t e S u p e r i o r L ieten op het moment van rooien (10 j u n i ) nog geen b loei z ien . 'Arai 55' gaf 4 s te len van 25 bo l len en 'White Superior ' kwam helemaal n i e t op.

De b loei van a l l e rassen, behalve 'Arai 55' en 'White Super io r ' , v i e l tussen 8 mei en 10 j u n i . De komende jaren zal het onderzoek worden voortgezet.

LELIEPRAKTIJKTEST 1979

C. v. Leeuwen Rijnsburg

Er wordt nog steeds een vrij beperkt sortiment lelies aangevoerd. Vooral de kleu­ren rood en geel zijn nog onvoldoende vertegenwoordigd. Om de overheersing van de oranje cultivar 'Enchantment' te doorbreken zijn deze proeven opgezet. In de kleur rood werd 'Firecracker' vergeleken met 'Pirate' en 'Enchantment'. In de kleur geel werden 'Connecticut King', 'Yellow Blaze' en 'Uncle Sam' vergeleken met 'Destiny'. 'Enchantment', 'Pirate' en 'Destiny' werden opgeplant in de bolmaat 12/14, van 'Yellow Blaze' zift 14/16, 16/18 en 18/20 en van de overige cultivars zift 10/12, 12/14 en 14/16. Met tussenruimten van l\ maand werd er geplant. De eerste plant-datum was 1 april en de laatste 15 november 1979. Er werd continu bijbelicht met assimilatiebelichting vanaf 20 september (bij plantdatum 15/8) en bij de volgende plantdata. zodra dit gezien de gewasstand noodzakelijk was. De kastemperatuur werd op ca. 15 C gehouden. Als plantdichtheid werd aangehouden 80 bollen per m2, voor de grootste bolmaat, 96 voor de volgende en 112 bollen per m2 voor de kleinste bol-

178

maat. De proeven kwamen t o t stand in overleg met en onder begeleiding van vertegenwoor­digers van de volgende i ns tan t i es : Produktschap voor Siergewassen, Laboratorium voor Bloembollenonderzoek, Verenigde Bloemenveilingen Nederland, Vereniging "De L e l i e " , Proefstat ion voor de Bloemiste­r i j , Consulentschap voor de Tuinbouw te Naaldwijk en Proeftuin Ri jnsburg.

Resultaten

E n c h a n t m e n t Enchantment bleek ook d i t j aar weer een uitstekende j aa r rond le l i e te z i j n . Qua groeisnelheid kwam h i j op de tweede p laa ts . De takken waren voldoende lang. B i j de derde p lant ing waren de takken ie ts kor ter dan b i j de overige p lant ingen. Van d i t sort iment gaf 'Enchantment' de meeste bloemen per tak. Hoewel b i j a l l e plantingen wel enige verdroogde bloemen geconstateerd werden, vormde d i t toch geen e rns t ig probleem. Alleen b i j de eerste en v i j f d e t rek kwamen enige b l inde takken voor.

P i r a t e ' P i r a t e ' zou een prima j aa r rond le l i e z i j n als h i j n ie t zoveel l a s t had van b lad­verbranding. D i t t rad b i j a l l e plantingen in mindere of meerdere mate op. Het bleek de snelste l e l i e van het beproefde sort iment te z i j n . De takken waren v o l ­doende lang. Gemiddeld gaf ' P i r a t e ' 7 goede bloemen per t ak , wat v r i j behoor l i j k i s . Er kwamen n ie t veel verdroogde bloemen voor, maar b i j de tweede en zesde t rek waren er wel wat takken b l i n d .

D e s t i n y 'Dest iny' i s een l e l i e waarvan de bol vaak u i t dubbelneuzen (twee stengels u i t één bol) bestaat. Aangezien het aantal bloemen per tak n ie t erg groot was, moet deze eigenschap als ongunstig aangemerkt worden. Wat groeisnelheid be t r e f t kwam ' D e s t i ­ny' op de vierde p laats . Deze c u l t i v a r had weinig l a s t van verdroogde bloemen. Blinde takken kwamen vooral in het najaar voor.

C o n n e c t i c u t K i n g 'Connecticut King' is een mooie, gele l e l i e , die goed gewaardeerd wordt door de consument. Het i s jammer dat ze nogal gevoelig i s voor vroege bloemverdroging. D i t u i t t e z ich al vroeg in het najaar i n grote aantal len b l inde takken. Het gemiddeld aantal kasdagen over a l l e plantingen bedroeg 82 en daarmee kwam ze qua g roe isne l ­heid op de v i j f d e plaats b i j d i t sort iment. De takken waren voldoende lang, er za­ten heel wat meer bloemen aan één tak dan b i j 'Des t i ny ' . B i j a l l e plantingen verdroogden er wel wat bloemen. Het aantal wisselde echter per p lant ing en per bolmaat. Hoewel b i j de vierde t rek de meeste b l inde takken voor­kwamen, waren de andere plantingen er ook n i e t v r i j van.

F i r e c r a c k e r 'F i recracker ' bleek een geschikte j aa r rond le l i e te z i j n , die echter wel wat aan de korte kant b lee f . Deze c u l t i v a r had net zoveel kasdagen nodig als 'Enchantment'. Aan de v r i j korte tak kwamen behoor l i j k wat bloemen. Verdroogde bloemen kwamen prakt isch n i e t voor. B i j bolmaat 10/12 waren er t i j dens de vierde en zesde t rek enige takken b l i n d . B i j bolmaat 12/14 was d i t het geval b i j p lant ing 4 en 5 en b i j bolmaat 14/16 b i j de derde en v ierde.

Y e l l o w B l a z e 'Yellow Blaze' bleek een erg lange maar wel stevige l e l i e te z i j n met behoor l i j k wat bloemen per t ak , goed jaarrond te te len maar wel wat t raag. Ze had de meeste kasdagen van het onderzochte sort iment nodig. Enige verdroogde bloemen werden t i j ­dens de derde en vierde t rek waargenomen. B i j de v i j f d e en zesde t rek waren enige takken b l i n d .

U n c l e S a m 'Uncle Sam' gaf lange takken met weinig bloemen. De c u l t i v a r was goed jaarrond te t e l e n , maar ook wat aan de trage kant. D i t was de enige l e l i e die i n het geheel

179

geen l a s t had van bloemverdroging. Wel waren er t i jdens de vierde en v i j f d e t rek enige takken b l i n d .

Conclusies

'Enchantment' bleek opnieuw een goede jaarrondlel ie te zijn en stond qua groei-snelheid op een gedeelde tweede en derde plaats. 'Pirate' was de snelste van het sortiment, goed jaarrond te telen, maar had teveel last van bladverbranding. 'Destiny' had veel dubbelneuzen en weinig bloemen per tak. 'Connecticut King' bleek gevoelig voor vroege bloemverdroging, wat zich al vroeg in het najaar uitte in vrij grote percentages blinde takken. 'Firecracker' was zonder problemen goed jaarrond te telen, maar bleef wel wat kort. Qua groeisnelheid kwam ze overeen met 'Enchantment'. 'Yellow Blaze' gaf erge lange takken, behoorlijk wat bloemen per tak, was goed jaarrond te telen, maar erg traag. 'Uncle Sam' gaf geen problemen bij jaarrondteelt. Het aantal bloemen per tak was voor zo'n flinke tak wat aan de korte kant. Onderzoek naar goede cultivars om het kleurenassortiment bij lelies jaarrond uit te breiden blijft noodzakelijk. Zie voor verdere gegevens: Gewasverslag 1979-1980 B roe ie r i j van Le l i es .

TWEEDE SNEE BIJ LILIUM L0NGIFL0RUM

Ing. C R . van Nes Aalsmeer

In de serie proeven omtrent de tweede snee bij L. longiflorum is in 1980 de in­vloed van de bewaarduur en de bewaartemperatuur nader onderzocht.

Opzet

Op 5 verschillende plantdata, te weten 1 februari, 15 maart, 1 mei, 15 j augustus werden er 300 bollen geplant van 'Arai no. 5'. De bollen werden levering (15 december 1979) bewaard bij - 2 C, verpakt in plastic met po In alle gevallen (zowel de Ie als de 2e snee) werden 30 bollen oer m2 be De stooktemperatuur in de kas was ingesteld op 15 C nacht en 17 C dag. E overdag gelucht vanaf 19 C. Na de eerste snee bleef een gedeelte van de de grond zitten en een ander gedeelte werd gerooid en gedurende 4, 5 of bewaard bij 2, 5 of 9°C. De gerooide bollen werden met aanhangende grond, verpakt in plastic bij temperaturen geplaatst. Voor het terugplanten van de bewaarde bollen voo de snee werd geen grondontsmetting toegepast. Van de behandelingen werde vakjes van 28 bollen geplant. Het schema van de planttijden ziet er als volgt uit:

uni en 1 vanaf af-

tgrond. d geplant, r werd bollen in 8 weken

de diverse r de twee-n telkens

PI PI PI PI

antdatum

antdatum antdatum antdatum

Ie 2e 2e 2ë

snee

snee snee snee

na na na

4 6 8

weken weken weken

bewaren bewaren bewaren

1 6

20 3

febr.

juli juli aug.

15 27 10 24

mrt.

juli aug. aug.

1 3

14 28

mei aug. sept. sept.

15 5

19 2

juni

okt. okt. nov.

1 -7

21

aug.

dec. dec.

Resultaten

Resultaat van de plantdatum op de kwaliteit van de eevste snee

Naarmate later werd geplant - werden de stelen korter - nam het aantal kelken per steel af

180

- nam het gemiddelde gewicht per steel af - nam de trekduur af - na 15 juni werd de kans op loze stelen groter.

Resultaat van de plantdatum op de 2e snee bij vast laten zitten

a. Van de plantdatum 1 februari trad bij een deel van de bollen direct na afloop van de eerste snee hergroei op, bij een ander gedeelte kwam deze veel later. De snel gekomen stengels waren kort en licht, de traag gekomen stengels waren langer en zwaarder.

b. Bij de plantingen vanaf 15 maart kwam de tweede snee het volgend groeiseizoen (géén temperatuurverlaging). Deze tweede snee vertoonde ongeveer hetzelfde beeld als de eerste snee; naarmate later werd geplant - werden de stelen korter - nam het aantal kelken per steel af - nam het gemiddelde gewicht per steel af - nam de trekduur af - nam het aantal stelen af. De laatste oogstdatum van de diverse plantdata ontliep elkaar niet veel.

Resultaat van de plantdatum op de 2e snee bij rooien en koelen

De bollen die na rooien en koelen werden geplant in de maanden september en okto­ber (zonder extra bijbelichting) gaven een hoog percentage loze stelen. De bloei van enkele goede stelen viel in de maanden februari, maart. Het resultaat van de plantingen in augustus en november bleek sterk afhankelijk te zijn van de voorbe­handeling vóór de tweede snee. In de maand januari kwamen er geen planten tot bloei. Het aantal loze stelen nam bij planten in december sterk af. Het beste en meest effectieve resultaat werd be­reikt bij de plantdatum 15 maart (Ie snee) en terugplanten in het begin van augus­tus .

Resultaat van de bewaarduur na rooien op de tweede snee

Vier weken bewaren bleek voldoende te zijn om hergroei te krijgen (voorafgaande proeven gaven problemen bij een bewaarperiode van 3 weken, speciaal de lagere tem­peraturen 2 en 5 C). De bewaarduur had geen noemenswaardige invloed op de lengte van de stelen en het aantal kelken. Bij bloei vóór de jaarwisseling van de 2e snee bleef het verschil in planttijd van 2 of 4 weken gehandhaafd tot aan de oogst. Bij bloei na de jaar­wisseling verdween dit verschil vrijwel helemaal. Vier weken bewaren leverde bij planten in augustus voordelen op ten opzichte van 8 weken bewaren. Er kon sneller na de oogst van de Ie snee worden geplant, zodat de oogst van de tweede snee vóór de donkerste periode viel.

Resultaat van de bewaartemperatuur na rooien op de 2e snee

Een hoge bewaartemperatuur (9°C) gaf sneller bloei. Bij lang bewaarde bollen (8 wekenl was dit effect duidelijker dan bij kort bewaarde bollen (4 weken). Bewaring bij 2 C gaf gemiddeld langere stelen die in verhouding zwaarder waren dan de ste­len die uit bollen groeiden die bij 5 of 9 C waren bewaard. Er was geen invloed op het aantal kelken per steel.

Resultaten van de combinatie bewaartemperatuur en bewaarduur bij verschillende planttij ds tippen

De bewaring van 8 weken bij 9 C gaf spruitvorming in de cel. In een aantal geval­len was de spruit zo lang dat snel na het planten korte stelen bloeiden. In augus­tus planten van bollen voor de 2e snee liet een positief effect zien ten gunste van de bewaring bij 9 C (Tabel 1).

181

Tabel Invloed van plantdatum (augustus) en bewaartemperatuur op het aantal goe­de stelen van de 2e snee.

Bewaarperiode Plantdatum Aantal goede stelen bij bewaartemperatuur 2° 5° 9°

4 weken 6 weken 8 weken

27/7 10/8 24/8

27 21

6

27

17

38 35 35

Verklaring bij Tabel 1. Wanneer de bloeitijd van gerooide en gekoelde bollen valt vóór de donkerste perio­de van het jaar, treden minder loze stelen op. Bewaren bij een hogere temperatuur geeft een snellere groei, waardoor in dit geval (8 weken 9 C) de donkerste perio­de ontlopen kon worden ten opzichte van 8 weken 2 C.

Plant men in oktober bollen voor de tweede snee, dan is trage groei gunstig. Tabel 2 laat zien dat wanneer in deze maand wordt geplant, snel groeiende stelen een on­gunstig resultaat geven. Ook hier speelt de invloed van het licht een belangrijke rol. De bollen die het laatst worden geplant en het traagst groeien geven het bes­te resultaat.

Tabel 2. Invloed van plantdatum (oktober) en bewaartemperatuur op het aantal goede stelen van de 2e snee.

Bewaarperiode Aantal goede stelen bij bewaartemperatuur 2° 5° 9

4 weken 6 weken 8 weken

21 15 38

23 14 27

26 19 21

Conclusies

In deze proef en ui verkrijgen van een Diverse jaren achte heden tijdens de wi binnen de mogelijkh de tijd van het jaa In de marginale pla moeten worden omtre tember en oktober h'

t voorgaand onderzoek bleek telkens de mogelijkheid voor het tweede snee. reen bleken de problemen vooral te liggen in de groeiomstandig-nter. Bij de gevolgde teeltwijze lijkt een beter resultaat niet eden te liggen. Het zal een kwestie van rekenen blijven waarbij r waarin wordt geplant een belangrijke rol speelt. ntmaanden (augustus en november) zal een juiste keuze gemaakt nt bewaarduur en bewaartemperatuur. Planten in de maanden sep-eeft in alle proeven een ongunstig resultaat gegeven.

BLADVERBRANDING BIJ LILIUM CV. 'PIRATE'

Ing. C R . van Nes Aalsmeer

Op grond van waarnemingen in voorafgaande jaren kon vastgesteld worden dat groei-snelheid en het optreden van bladverbranding samenhang vertoonden. In 1980 zijn proeven gedaan waarbij werd geprobeerd de groei te beïnvloeden. Dit is op de volgende wijze gerealiseerd: 1. Telen in twee kassen bij twee temperaturen: 15 C overdag en 13 C 's nachts of

13 C overdag en 11 C 's nachts. Argument: bij lagere temperatuur, tragere groei.

2. Telen onder plastic bedekking. Argument: door hoge luchtvochtigheid de verdamping verminderen.

3. Telen onder cambrel la scherm.

182

Argument: door het opvangen van weerwisselingen groeipieken afvlakken. Op 15 december (1979), 9 april en 24 juni werden bij de twee temperatuurniveaus bollen geplant (maat 14-16). In beide kassen werden dezelfde behandelingen toegepast die als volgt waren geko­zen.

Plastic bedekking Cambrella bedekking

1. Geen bedekking. 1. Geen bedekking. 2. Overdag open, 's nachts dicht. 2. Overdag dicht, 's nachts open. 3. Overdag dicht, 's nachts open. 3. Bij zon dicht. 4. Altijd dicht. 4. Altijd dicht. De behandelingen begonnen toen de spruiten ca. 10 cm lang waren en eindigden toen er geen bladverbranding meer optrad. Per object werden 84 bollen geplant.

Korte beschrijving van de resultaten

Eerste planting (15/12/79) - In de kas met de laagste temperatuur trad de minste bladverbranding op. De plan­

ten bloeiden 1 5 2 weken later. - In beide kassen bleken de bedden naast de buitengevel (oostkant) de minste blad­

verbranding te geven. Tijdens de teelt werd noppenfolie tegen deze gevel aange­bracht om de temperatuurinvloed te verminderen. Tot het einde van de eerste op-planting bleef het verschil echter gehandhaafd.

- Objecten die ter controle niet werden bedekt gaven de minste bladverbranding. - Objecten die constant onder plastic werden geteeld gaven nauwelijks goede ste­

len. Er trad erg veel bladverbranding op. - Over het algemeen bleek dat hoe meer licht werd weggenomen, des te meer bladver­

branding optrad.

Tweede planting (9/4) - In de kas met de laagste temperatuur trad weer de minste bladverbranding op. - Over het algemeen was er beduidend minder bladverbranding dan in de eerste proef. - De objecten met 's nachts het plastic dicht gaven een beter resultaat dan over­

dag dicht. - De niet bedekte objecten gaven de beste resultaten. De veronderstelling hoe min­

der licht, hoe meer bladverbranding werd bevestigd. - Bij deze planttijd werd het object plastic altijd dicht, vervangen door een

Reducymol-bespuiting. Deze werd toegepast voordat bladverbranding optrad. In de kas met de hoogste temperatuur kon hierdoor een positief resultaat ten opzichte van de controleplanting worden bereikt.

Derde planting (24/6) - Bij deze planttijd werden de oorspronkelijke behandelingen grotendeels achter­

wege gelaten en vervangen door een aantal Reducymol-bespuitingen. De proefopzet werd als volgt aangepast: a.Telen bij twee temperaturen b.Overdag wel of niet bedekken met plastic c.75, 100 of 150 cc Reducymol op 1 liter water; 0,5 liter per bed d. Een, twee of driemaal spuiten (stadiumafhankelijk)

- De objecten die overdag werden bedekt gaven meer bladverbranding dan de vakken die open bleven liggen.

- De Reducymol-bespuitingen gaven geen aantoonbaar beter resu l taat dan de n ie t be­handelde objecten.

Na overleg is besloten dat men op het Laboratorium voor Tuinbouwplantenteelt in Wageningen enkele meer fundamentele problemen ten aanzien van bladverbranding in het onderzoek zal opnemen. In afwachting van deze resultaten is het onderzoek be­treffende bladverbranding in Aalsmeer voorlopig stopgezet.

183

BLOEMBEWARING VAN ENKELE LELIERASSEN

Klasien El fering-Koster Aalsmeer

In 1980 is de invloed van de duur en de manier (droog-nat) van bewaring op de vaas­kwaliteit van enkele nieuwe lelierassen nagegaan. Er werden twee proeven gedaan, te weten: proef 1 in mei en proef 2 eind oktober-begin november.

Opzet

De takken waren afkomstig uit de sortimentsopplanting op de Proeftuin te Rijnsburg. Na de oogst werden ze droog vervoerd naar het Proefstation te Aalsmeer. Daar wer­den de volgende behandelingen gegeven: 1. Direct in de vaas in water. 2. Direct in de vaas in AAdural, 7,5 g/l (helft van de aanbevolen concentratie). 3. 24 uur droog bij 2 C in een doos, daarna in de vaas in water. 4. 24 uur in water bij 2 C, daarna in de vaas in water. 5. 72 uur droog bij 2 C in een doos, daarna in de vaas in water. 6. 72 uur in water bij 2 C, daarna in de vaas in water.

Tabel 1. Vaasleven in daqen van enkele lel-ievassen.

Behandeling Proef

Cultivar Esther

Peach Blush

Juliana

Day Spring

Prominence

Ladyki 11er

Sterling Star

Fi recracker

Golden Melody

1 1

10,4

8,3

9,0

8,0

7,6

8,0

10,5

7,9

11,1

2

9,7

12,3

9,2

5,0

8,6

6,1

8,8

9,2

2 1

10,9

11,0

8,0

9,7

11,0

9,5

11,0

2

10,9

10,6

9,8

5,0

10,1

11,0

9,9

10,2

\

10,3

10,3

10,3

7,0

8,9

7,0

10,0

10,3

10,0

2

9,1

10,2

8,9

5,0

8,5

6,5

8,7

9,0

4 1

8,9

10,1

8,7

7,0

8,0

7,1

10,3

8,2

10,1

2

8,9

12,3

8,3

5,0

9,0

7,3

9,0

9,0

5 1

7,7

9,2

8,4

5,0

7,7

5,9

8,5

9,5

9,8

2

8,4

9,4

8,4

4,5

7,4

5,7

8,1

7,4

6 1

9,7

8,7

8,9

5,0

6,6

5,9

9,3

7,7

10,2

2

8,6

10,8

8,4

4,8

7,1

6,3

7,6

7,2

Van elk ras waren per behandeling 10 takken, verdeeld over twee vazen beschikbaar. Tijdens de vaasperiode stonden de bloemen bij 20°C en 60% r.v. Het vaasleven van een tak werd als beëindigd beschouwd als 50% van de bloemen aan die tak was uitge­bloeid, of als 50% van het blad geel geworden was. Behalve deze verschijnselen werd ook het bloeipercentage bepaald, dit is het aantal knoppen per tak dat open komt, als het percentage van het totaal aantal aanwezige knoppen.

Resultaten

Het gebruik van AAdural (zie behandeling 2) vergrootte alleen bij 'Firecracker' het bloeipercentage. Het vaasleven in dagen werd bij drie rassen in proef 1 en bij

184

slechts één ras in proef 2 verbeterd door AAdural. Hierbij moet worden opgemerkt dat van dit middel slechts 7,5 g/l in plaats van 15 g/l is gebruikt, in verband met mogelijke bladvergeling.

Tabel 2. Bloeipereentage (%) van enkele lelierassen.

Behandel ing Proef

Cultivar

Esther

Peach Blush

Juliana

Day Spring

Prominence

Ladyki11er

Sterl ing Star

Fi recracker

Golden Melody

1 1

100

97

100

100

96

44

100

67

100

2

97

94

100

98

48

40

98

54

2 1

98

100

100

97

100

90

98

2

91

81

98

98

44

51

100

71

3 1

100

98

100

100

92

49

100

71

100

2

100

92

100

100

61

45

100

49

4 1

100

98

100

100

81

49

100

78

100

2

98

98

100

97

46

51

94

52

5 1

100

92

100

100

96

50

100

79

97

2

98

92

100

96

52

41

100

59

6 1

100

100

100

100

85

44

100

79

100

2

97

88

98

96

45

46

100

50

Tabel 3. Aantal takken (uit 50-60) waarvan het vaasleven eindigt doordat: a. ten­minste 507a van het blad geel is, of b. tenminste 50% van de bloemen aan een tak is uitgebloeid. De getallen hébben betrekking op het totaal Van de in proef 1 of 2 gebruikte takken.

Cul tivar

Proef

Esther

Peach Blush

Juliana

Day Spring

Prominence

Ladykiller

Sterling Star

Fi recracker

Golden Melody

Aantal takken

1 2

60 60

59 62

50 58

60 60

59 60

50 59

60 60

60 60

60

Einde vaasleven door: a.

1

5

8

17

36

29

16

0

24

0

blad 50% geel

2

14

3

19

60

22

49

22

15

! b. bloemen 50% uitgebloeid 1 2

54 25

47 54

32 33

0 0

23 17

22 10

55 16

23 28

60

1 a

1

1

4

1

24

7

12

5

13

0

en b

2

21

5

6

0

21

0

22

17

Maximum aantal bloemen/tak te­gelijk open 1 2

4 6

7 6

4 4

5 5

5 6

6 5

4 3

4 5

7

185

Het bloeipercentage is niet gewijzigd min was dit het geval bij het vaaslev' door drie dagen bewaren. Slechts bij bij 'Firecracker' in proef 2 was deze de meeste knoppen open. In proef 2 wa bij 'Prominence', 'Ladykiller' en 'Fi sterker op de slechtere groeiomstandi Bij de rassen 'Day Spring', 'Prominen minder bij 'Juliana' is geel blad een van de sierwaarde. Het maximum aantal algemeen voldoende.

Conclusie

door manier van bewaring (droog/nat). Even-en in dagen. Dit werd enigszins verminderd

Day Spring' en 'Ladykiller' in proef 1 en vermindering vrij groot. In proef 1 kwamen

s het bloeipercentage echter veel kleiner recracker'. Blijkbaar reageren die rassen gheden in de herfst. ce', 'Ladykiller' en 'Firecracker' en wat

belangrijke oorzaak van de achteruitgang bloemen dat tegelijk open is, is over het

In de vaas vertonen enkele rassen slechte eigenschappen, te weten: - te snelle bladvergeling: 'Day Spring', 'Prominence', 'Ladykiller' en 'Firecrack­

er' en (minder sterk) 'Juliana'. - te laag bloeipercentage ten gevolge van knopverdroging met name in het najaar:

'Prominence', 'Ladykiller' en 'Firecracker'. - voor bewaring lijken 'Day Spring' en 'Ladykiller' niet erg geschikt.

NERINE BOWDENII PLANTDIEPTE NERINE BOWDENII

Ing. C R . van Nes Aalsmeer

In vervolg op een proef uitgevoerd in 1979 (zie Bloemisterij onderzoek in Neder­land over 1979, p. 139) werd met dezelfde bollen nogmaals een plantdiepteproef opgezet. De bollen werden geplant op 15 maart en bloeiden van eind november tot half oktober. De verschillen tussen de behandelingen waren wat het bloeipercenta­ge betreft, kleiner dan het voorafgaande jaar.

Plantdiepte

Bloeipercentage 1979 Bloeipercentage 1980 Uitvalpercentage Gemiddelde steel lengte (cm) Gemiddeld gewicht aan klisters per bol (g)

- 11 cm

50 70 12 60

17

- 8 cm

70 80 11 62

20

- 5 cm

80 79 7

55

24

In 1981 zullen de bollen nogmaals op drie verschillende dieptes worden geplant.

TEELTTEMPERATUREN NERINE BOWDENII

D r . I r . W. Sytsema Klasien E l fer ing-Koster

Ing. C R . van Nes Aalsmeer

In 1980 is een proef opgezet waarbij het effect van de teelttemperatuur in een aan­tal opeenvolgende jaren zal worden onderzocht. Op 1 maart werden bollen van Nerine bowdenii en Nerine 'Pink Triumph' in styropor bakken geplant. Als substraat is een mengsel van potgrond en klei gebruikt. De bollen kwamen in 3 kasafdelingen met een instelling voor dag/nachttemperatuur van

186

16/13, 20/17 en 24/21 C. 0m de invloed van de temperatuur in de verschillende groeistadia te bepalen is een deel van de bollen, toen de bloemknop in de bol on­geveer 2 cm lang was, op 21 mei over de drie temperaturen verdeeld. Hetzelfde is gedaan met een andere groep bollen op 26 juni, toen de bloemsteel al verder ge­strekt was. De lengte verschilde ten gevolge van de temperatuurverschillen. De bollen bloeiden vanaf eind augustus tot eind september. In alle behandelingen la­gen de bloeipercentages boven 80%. Op 2 juli werd de proef nogmaals ingezet met Nerine bowdenii. De bollen van de tweede planting bloeiden van eind november tot eind december. Ook hier lagen de bloeipercentages in alle behandelingen boven 80%. Op de resulta­ten van dit jaar wordt niet verder ingegaan omdat de verschillen klein zijn en de effecten vooral verwacht worden in het jaar na de temperatuurbehandeling. De bollen worden na rooien gedurende 100 dagen bewaard bij 2 C en daarna op dezelf­de manier als boven omschreven voor de tweede maal in de kas geteeld.

BLOEISPREIDING NERINE BOWDENII

Ing. C R . van Nes Aalsmeer

In 1980 werd een begin gemaakt met het onderzoeken van een aantal mogelijkheden om de bloei van Nerine bowdenii te verleggen naar de maanden februari/mei. Er werd allereerst nagegaan welke mogelijkheden bewaren bij - 2 C biedt. De proeven zijn nog in een fase dat er weinig gegevens beschikbaar zijn. Het is wel duidelijk dat bewaren bij - 2 C van in de kas geteelde bollen nogal wat schade oplevert bij lange bewaarperioden. Op dit moment moet dat dan ook worden afgeraden. De proeven worden voortgezet.

WEEFSELKWEEK0NDERZ0EK BIJ NERINE BOWDENII

Ir. L. Leffring A.C. Soede

Aalsmeer

Na enig oriënterend onderzoek is begin 1980 op uitgebreide schaal gestart. Grote problemen deden zich voor bij het steriel krijgen van het uitgangsmateriaal. Daar­voor zijn de volgende proeven uitgevoerd: 1. Toepassing van middelen als Benlate en Dexon, gevolgd door chloorbehandeling. 2. Variatie in alleen chloorconcentraties met verschillende ontsmettingstijden. De methode waarbij van schubben in vitro wordt uitgegaan, bleek door het hoge in-fectiepercentage voor de praktijk niet geschikt te zijn. Daarom zijn als uitgangs­materiaal bolletjes gebruikt, afkomstig van dubbel schubben van type Van Roon. De bolletjes zijn verkregen volgens methode Sytsema.

Opzet en resultaten

De bolletjes zijn behandeld met een oplossing van Benlate 2 g/l en Dexon 1 g/l ge­durende 30, 40 en 50 minuten, gevolgd door een chlooroplossing van 10% gedurende 15 minuten. Als controle is alleen chloor gebruikt met een sterkte van 20% gedu­rende 20 minuten. De behandeling met alleen chloor vertoonde de minste infectie. De volgende stap was het bepalen van de juiste chloorconcentratie en de ontsmet-tingstijd. Gebruikt werden een chlooroplossing van 5, 10, 20, 40% (uitgaande van een oplossing die 10% actief chloor bevat) en tijden van 10, 15, 20 en 25 minuten. Het beste voldeed een chlooroplossing van 20% met een ontsmettingsduur van 20 mi­nuten. De kans van slagen is trouwens erg afhankelijk van de kwaliteit van de ge­bruikte bollen. Een goede voorselectie is dus noodzakelijk.

187

Vermeevdeving

Het materiaal dat steriel is gebleven, is vervolgens gebruikt voor vermeerderings-doeleinden. Daarmee zijn o.a. de volgende proeven uitgevoerd: 1. Toepassing van verschillende groeistoffen in een aantal combinaties en concen­

traties. 0

2. Twee verschillende temperaturen, te weten 17 en 20 C. 3. Vast en vloeibaar medium. 4. Licht gedurende 12 uur per etmaal en continu donker. De toegepaste groeistoffen zijn: BA variërend van 0,5 tot en met 2 mg/l ,

Kinetine variërend van 1 tot en met 4 mg/l , 2iP variërend van 1 tot en met 30 mg/l, IAA variërend van 0,5 tot en met 2 mg/l.

Resultaten

Als voorlopige conclusie kan BA als beste cytikinine beschouwd worden. De exacte concentratie hiervan is nog in onderzoek. Dit geldt eveneens voor IAA. De beste temperatuur is 17 C. Vast medium heeft tot nog toe de voorkeur boven vloeibaar. Het onderzoek hiermee wordt echter nog voortgezet. Continu verduisteren heeft een negatieve invloed op de vermeerdering en verdere groei. In enkele gevallen is callusontwikkeling geconstateerd.

VIRUSVRIJE NERINE BOWDENII PLANTEN

Ir. F.A. Hakkaart J.M.A. Versluys

Aalsmeer

In de loop van een aantal jaren is een collectie virusvrije Nerine bowdenii plan­ten van het IPO te Wageningen ontvangen, die aldaar door meristeemcultuur virus-vrij zijn gemaakt. De collectie is voortgekweekt en vegetatief vermeerderd. De verzameling zal ter beschikking van de N.A.K.S. worden gesteld voor een beoorde­ling van de kwaliteit van de planten en ter bestudering van de mogelijkheden om deze virusvrije teelt in de praktijk te introduceren.

PASSIFLORA COERULEA PASSIFLORA VIRUS

Ir. F.A. Hakkaart J.M.A. Versluys

Aalsmeer

In ingezonden materiaal kon het latente Passifloravirus worden aangetoond. Het lukte om door meristeemcultuur een klein aantal planten te produceren zonder dit virus. Momenteel blijken deze planten nog in het juveniele stadium te zijn. In­dien de planten een goede bloei vertonen zullen ze aan de praktijk ter beschik­king worden gesteld.

188

PELARGONIUM VIRUSZIEKTEN VAN PELARGONIUM

Ir. F.A. Hakkaart J.M.A. Versluys

Aalsmeer

Van twee rassen, ni. 'Bundeskanzler' en 'Springtime Irene' werden door meristeem-cultuur planten geproduceerd. Daar het geschikte toetsingsseizoen inmiddels ver­streken was zullen deze planten in februari 1981 op virus worden getoetst. Daarna worden ze aan de N.A.K.S. ter beschikking gesteld en wordt het project afgesloten.

PEPEROMIA BESTRIJDING VAN PHYTOPHTHORA NICOTIANAE. IN STEK MET BEHULP VAN SYSTEMISCHE FUNGI-CIDEN

Ing. F.B. Dirkse H. Löffler (student G.U.)

Aalsmeer

Doel proef I

Een aantal van de nieuwe tegen Oömyceten werkzame middelen heeft een uitstekende systemische werking. In deze proef werd getracht stek te beschermen tegen een aan­tasting door Phytophthora nicotianae var. nie. Al door moerplanten aan te gieten met deze fungiciden.

Opzet en uitvoering

Van Peperomia obtusifolia cv. 'USA' werden 6 groepen van 6 zwaar ontwikkelde moer­planten aangegoten met de middelien en concentraties als vermeld in Tabel 1. De planten stonden in een 14 cm plastic pot. Per pot werd per keer 125 ml oplossing gegeven. De eerste behandeling vond plaats op 31 oktober 1979, terwijl 14 dagen later een tweede behandeling volgde. Na opnieuw 14 dagen werden per behandeling ongeveer 100 stekken gesneden en gestoken in 5,5 cm plastic potjes. Als stekmedium werd een mengsel gebruikt dat voor 50% bestond uit zwaar geïnfecteerde grond (van zieke planten) en voor 50% uit nieuwe stekgrond. Na 2 en 15 weken werd de uitval geteld. De resultaten staan vermeld in Tabel 1.

Tabel 1. Uitval in stek van Peperomia 'USA' van met diverse systemisshe fungiciden behandeIde moerplonten.

Behandel ing

Onbehandeld Fongarid 50 WP 0,025% Fongarid 50 WP 0,05% Ridomil 25 WP 0,025% Ridomil 25 WP 0,05% Aliette 80 WP 0,2%

Aan ken

98 92 98 98 98 98

tal ge stek

sto- Uitval na 2 weken

26 14 4 0 0

34

15 weken

40 18 16 3 2

48

In geen van de groepen stek, noch aan de moerplanten trad schade op.

189

Doel proef II

In deze proef werd geprobeerd om een aantasting in stek na het steken te voorkomen door dit vooraf te dompelen in systemische fungiciden.

Opzet en uitvoering

Topstek van Peperomia obtusifolia cv. 'USA' werd gedurende 30 minuten gedompeld in diverse middelen. Deze fungiciden en de gebruikte concentraties staan vermeld in Tabel 2. Nadat het stek droog was werd het gestoken in 5,5 cm plastic potjes. Als stekme-dium werd een mengsel gebruikt dat voor 50% bestond uit zwaar geïnfecteerde grond (afkomstig van zieke planten) en voor 50% uit nieuwe stekgrond. Elke behandeling startte met 49 stekken. Na 2 en 15 weken werd de uitval geteld. De resultaten staan vermeld in Tabel 2.

Tabel 2. Uitval in stek van Peperomia 'USA' na fungiciden.

dompeling in diverse systemische

Behandel ing Uitval na 2 weken 15 weken

Onbehandeld Fongarid 50 WP 0,025% Fongarid 50 WP 0,05% Ridomil 0,025% Ridomil 0,05°% A l i e t t e 0,2%

16 0 3 3 0 9

33 3

17 6 2

40

Conclusies

Alleen dompeling van stek in de hoogste concentratie Ridomil gaf een goede en lang­durige bescherming tegen een aantasting door P. nicotianae. Dompel ing van stek in Aliette geeft geen enkele bescherming tegen aantasting door P. nicotianae.

Eindconclusie Proef I en II

Behandeling van stek door aangieten van moerplanten met systemische fungiciden werkzaam tegen Phytophthora nicotianae gaf betere resultaten dan het dompelen van stek in deze middelen.

PERKPLANTEN ORIËNTATIE NIEUWE RASSEN BIJ IMPATIENS

Ing. J . Bulthuis Eel de

In het voorjaar van 1980 werd een aantal nieuwe Impatiens-rassen u i tgep lan t , voor­bestemd om als potp lant op de v e i l i n g te worden gebracht. Het be t re f t h ie r een aantal overwegend bontbladige typen. In het algemeen planten met een forse ontwikkel ing ten opzichte van vele t u in - typen . Als jonge p lant l e ­ken deze Impatiens veelbelovend. Vóór de b loei waren vele rassen al interessant als b ladplant . De b loei l i e t lang op zich wachten. De b l o e i t i j d der a fzonder l i j ke bloemen is kor t en het aantal dat t e g e l i j k in b loei i s , i s maar k l e i n , zodat de meeste rassen een langere l e v e r t i j d hadden dan het z ich l i e t aanzien.

190

De dikke, hoog ingeplante stengels doen aan verwantschap met balsemien denken.

Beschrijving van de rassen

A f 1 a ni e Een goed opgebouwde plant van ongeveer 25 cm hoog, bestaande uit een 5-tal takken. De vergaffeling begint op 5 cm van de grond. Het bonte blad heeft een geel midden­stuk om de hoofdnerf, die zelf rood gekleurd is. De kleine bloem is vrij licht rose. Een plant van goede kwaliteit maar wat traag in ontwikkeling.

Een hoge plant van wel 40 cm. De vertakking is matig; drie tot vier takken, wat een wat ijle opbouw geeft. Het blad is bont. De bloem is matig en rose van kleur en lijkt wat op die van 'Aflame'. De matige kwaliteit was oorzaak dat dit ras wat

O r a n g e S t a r Een gedrongen p lant van 25 cm hoog. Een zeer goede opbouw van gemiddeld 5 takken, laag b i j de grond ingeplant . Het blad is geelbont en vormt een goed contrast met de oranje bloemkleur. De bloem is v r i j k l e i n . Een vroeg ras van goede k w a l i t e i t .

R e d M a g i e Een v r i j hoge p lant van gemiddeld 35 cm. De vertakking is v r i j goed, gemiddeld 4 takken die op ca. 5 cm boven de grond z i j n ingeplant. Het blad is donkerrood en vormt een prachtige achtergrond voor de grote helderrode bloem. D i t ras was v r i j l aa t in ontwikkel ing. Een mooie p lan t .

S t a r W a r s Een kor t b l i jvende p lan t , n ie t veel groter dan 20 cm. De gemiddeld 4 takken vormden een goed gesloten p lan t . Het blad is zeer donker bronsgroen. De bloem is k le in en zeer l i c h t rose. Een tamel i jk vroeg ras met een in het algemeen v r i j goede kwa l i ­t e i t .

S w e e t S u e Eveneens een gedrongen p lan t , 23 cm hoog, maar s lecht ve r tak t : 2 t o t 3 takken die op een 7 cm hoog stammetje z i j n ingeplant . Het v r i j grove blad i s groen zonder bontverkleuringen. De bloem is groot en helder oranje van k leur . D i t ras was mid-dent i jds en matig van k w a l i t e i t .

T r a p e z e De hoogste p lant in deze se r ie : 43 cm. V r i j goede ver takk ing: gemiddeld 4 takken op een kaal stammetje van 12 cm. Het bonte blad heeft een geel ha r t . De bloemkleur i s mooi; l i c h t zalmrose met donkere u i teinden aan de b laadjes. In ontwikkel ing was d i t een l aa t ras. De p lant maakt een wat houterige indruk.

Y a n k e e D o o d l e Een middelhoge p lan t : 30 cm. V r i j goed ver takt vanaf de grond. Het blad is bont: l i ch tgroen met een smalle, gele strook om de hoofdnerf. De bloem is mooi: l i l a -rose, maar wat aan de k le ine kant. Een mooi soor t : middenti jds leverbaar.

Samenvatting

In d i t sort iment z i j n zeker wel een paar rassen die een goede kans maken. In het algemeen va l t echter de b l o e i r i j k h e i d tegen, althans het aantal bloemen dat tege­l i j k i n b loei i s . Een ander aspect, de langgerekte groei van sommige rassen, i s misschien door groeiremming toe te passen, te verbeteren.

191

GROEIREMMING BIJ EENJARIGE PERKPLANTEN

Dr.Ir. W. Sytsema Aalsmeer

Als vervolg op het onderzoek in 1979 zijn verschillende perkplanten met groeirem-mende stoffen en enkele met het chemisch topmiddel Atrinal bespoten. Daarbij is uitgegaan van zaad of geworteld stek (Fuchsia). De zaailingen zijn opgepot in set­jes ( 7 x 7 cm). De Fuchsiastekken kwamen in plastic potten van 10,5 cm. Er werd RHP-potgrond gebruikt, in het geval van Calceolaria was dat RHP-grond met pH = 5. Vanaf ongeveer 3 weken na het oppotten is regelmatig bijgemest (een keer per 2-3 weken) met 1 gram per liter 17 + 6 + 18. Er is gestreefd naar een dagtemperatuur van aanvankelijk 18°C, die tijdens de ontwikkeling van de planten gaandeweg ver­laagd werd tot 15 C. De nachttemperatuur was 2 C lager dan de dagtemperatuur. De potgrond werd steeds goed vochtig gehouden. Een 'droogtebehandeling', bedoeld om de groei te verminderen werd niet gegeven. De stof Atrinal is een keer gespoten, de andere stoffen zijn een keer (op de eerste spuitdatum) gespoten, of meer malen, zoals bij het gewas is vermeld. De volgende stoffen zijn gebruikt in de daarbij genoemde concentraties: - Atrinal, 1,25, 2,5 of 3,75 ml 20% oplossing per liter bij Nicotiana. Bij Fuch­

sia waren de doseringen resp. 2,5, 3,75 of 5 ml/l (1,25 ml/l = 250 dpm). Aan elke spuitoplossing werd de uitvloeier ACR 4031 (10 ml/l) toegevoegd.

- Alar, 3 gram per liter van het 85% produkt (3 g/l = 2500 dpm). - CCC, 3 ml per liter (Fuchsia) of 1,5 ml per liter (Calceolaria) van een 40% op­

lossing (3 ml/l = 1200 dpm). Als uitvloeier is 0,5 ml Agral per liter toegevoegd. - Alden, 2 ml per liter (Fuchsia) of 2 en 5 ml/l (Petunia) van het 5% produkt (2

ml/l = 100 dpm). Per behandeling waren van elke plantensoort 24 stuks, in zes herhalingen van 4 stuks, aanwezig. Onderstaande soorten zijn beproefd.

F u c h s i a ' B e a c o n ' Opgepot op 21/2, bespoten met A t r ina l op 8-10 cm hoge planten op 7/3. Een deel van de planten is daarna op 25/3, 15/4 en 29/4 bespoten met 3 ml CCC, 3 g Alar of 2 ml Alden per l i t e r op planten met z i jscheuten van 3-5 cm lengte b i j de eerste bespui­t i n g .

N i c o t i a n a a f f i n i s ' N i c k i R o s e ' Opgepot op 24/3 en bespoten met 3 g Alar op 6 /4 , 17/4 en 7/5, of met 1,25-3,75 ml A t r ina l per l i t e r op 6 /4. Op de eerste spuitdatum had het rozet van de planten twee volwassen bladeren. Het derde blad was in on twikke l ing, de plantdoorsnede bedroeg toen 15-18 cm.

P e t u n i a F l M u l t i f l o r a ' R e s i s t o b l a u w - w i t ' Opgepot op 6 /3 , bespoten met 2 of 5 ml Alden per l i t e r op 25/3, 28/3 en 15/4. Op de eerste spuitdatum was de p lant nog i n het rozetstadium, ongeveer een week voor het begin van de s tengelst rekk ing.

S a l v i a s p l e n d e n s Opgepot op 6 /3 , bespoten met 3 g Alar per l i t e r op 6 /4 , 17/4 en 1/5. Na het oppot­ten z i j n de p lant jes getopt op twee bladparen. Op de eerste spuitdatum waren de z i jscheuten ongeveer 2 cm lang.

V e r b e n a ' B l a z e ' Opgepot 7 /3, bespoten met 3 g Alar per l i t e r op 25/3, 3/4 en 17/4. Op de eerste spuitdatum waren de planten 5-7 cm lang.

C a l c e o l a r i a r u g o s a F l ' G o u d b o e k e t ' Opgepot op 6 /3 , bespoten met 1,5 ml CCC per l i t e r op 25/3, 3 /4, 15/4 en 1/5. Op de eerste spuitdatum waren de planten nog in het rozetstadium en begon de ver tak­k ing. Daarna begon de lengtegroe i , waardoor op de laa ts te spuitdatum de hoogte 18-28 cm bedroeg.

192

ri.esuiiatcn

F u c h s i a Atrinal doodt de eindknop niet, maar gaat vertakken. Hiervoor is tenminste Daardoor ontstonden wat meer zijtakke remming van de uitgroeiende zijtakken bespuitingen met remstoffen op de zij Wel kon de plantvorm er door verbeter schietende scheuten aanwezig waren, d werkt wordt. De plantvorm was het bes komen er toch nog wat doorschieters v geremd, maar werden de planten te sti CCC planten. Opmerkelijk was wel dat week vervroegde, maar ook het aantal hoogte verschilde niet erg bij het be den bleven de planten wat lager.

remt deze zo sterk in g 2,5 ml/l nodig, maar

n en bleef de plant zo nauwelijks nodig bleek

scheuten waren in het a 'd worden, omdat er geen ie wel voorkomen als al t als CCC gebruikt is, oor. Door Al den worden jf van vorm en daardoor Alden de bloei niet all bloemen deed toenemen, gin van de bloei. Allee

roei , dat de 5 ml werkt b kort, dat ee . De effecte 1 gemeen niet

of nauwelij leen met Atr na gebruik v de zijtakken

minder mooi een met onge De uiteindel n door gebru

plant eter. n verdere n van de

groot, ks door-inal ge-an Alar wel goed dan de

veer een ijke pi ant­ik van Al-

De ontwikkeling van Fuchsia op 29 april na een bespuiting met Atrinal (5 ml/l) ov 7 maart en daaropvolgende bespuitinge,-. met CCC, Alar of Alden op 2b maart en 15 april.

N i c o t i a n a Alar, vooral na drie keer spuiten heeft de lengte van de bloemstengel behoorlijk verkort en het bloeitijdstip niet veranderd. Atrinal bevorderde het uitlopen van zijtakken uit het rozet, wat een geheel andere plantvorm oplevert. De vertakking verloopt echter erg ongelijk. Om die reden lijkt het gebruik van Atrinal niet aan te bevelen.

P e t u n i a Voor een goede groei remming moet h ie r meer dan een keer ( i n deze proef d r ie keer) met Alar gespoten worden. De b loei wordt daardoor n ie t ve r laa t . Wel werd de w i t t e s ter in de vroegste bloemen van de gebruikte c u l t i v a r g ro te r , wat de p lant minder mooi maakt. Voor het verkr i jgen van voldoende groeiremming bleek het noodzakeli jk in een erg jong stadium te beginnen met spuiten (de planten z i j n dan i n rozetvorm) en i n het begin kor t na elkaar te spuiten met minder dan een week tussenruimte,

193

daar in het begin de stengelstrekking zeer snel gaat.

S a l v i a Alar werkte b i j deze p lant goed als groei remmer. Er moet dan wel meer dan een keer (h ier d r ie keer) gespoten worden. Een nadeel is dat de b loei ongeveer een week wordt u i tges te ld door deze behandeling.

Tabel 1. De planthoogle in om, omstreeks begin bloei van Niaotiana (14/5), Petunia (7/5) en Salvia (21/5) en de datum waarop alle planten bloeiden.

Controle Alar (3 g/l), 1 x Alar (3 g/l), 3 x Alden (5 ml/l), 3 x Atrinal (2,5 ml/l), 1 x

Hoogte Nie.

46 32 23 -

33

(cm) Pet.

33 28 20 33

-

Sal.

24 21 18 --

Bloei Nie.

20/5 22/5 21/5 -

21/5

datum Pet.

9/5 6/5 9/5 --

Sal.

20/5 21/5 27/5 -~

V e r b e n a De groei van deze p lant werd door Alar wel geremd, maar in deze proef bleek d r ie keer spuiten nog n ie t voldoende. De planten bleven nog te lang en daardoor te s lap. De b loei werd door Alar enkele dagen ve r laa t .

C a l c e o l a r i a De groeiremming door de h ie r gebruik te, v r i j lage concentrat ie CCC was te k l e i n . CCC werkte echter wel . Het b l o e i t i j d s t i p werd door CCC ni:et gewi jz igd.

Conclusie

Het bleek steeds dat één behandeling met een groei remmer niet voldeed. Voor een langer durend effect zijn meer bespuitingen nodig. Wel is het van belang in een vroeg stadium te beginnen met spuiten, daar de groei juist in het begin veelal erg snel gaat. De bloei wordt hier en daar wel wat verlaat door de remstoffen, maar dat weegt niet op tegen de voordelen van een kortere plant met een betere vorm. Bij goed gebruik van groeiremmers is het voorts mogelijk een 'droogtebehan­deling' achterwege te laten en de planten normaal vochtig te houden. Dit bevordert de plantkwaliteit en vermindert de teeltrisico's.

UITGIFTE WAARDEVOLLE PERKPLANTEN

Ing. J. Bonnyai Aalsmeer

Chrysanthemum frutesoens hybr. (gestekte rassen)

In het kader van het gebruikswaardeonderzoek eenjarige pérkplanten werd na een be­oordeling in 1979 (zie Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 144 en Vakblad voor de Bloemisterij 4 (1980), p. 37) van de 8 variëteiten 4 uitgegeven aan de praktijk, te weten 'Vara', 'Florida', 'Stor Svensk' en 'San Diego nr. 4'.

Verbena bipinnatifida en Verbena var. 'Asporale '

Tevens heeft men besloten om twee waardevolle Verbena-variëteiten uit te geven. Beide zijn eveneens afkomstig van de Swedish University of Agricultural Science te Alnarp.

194

GEBRUIKSWAARDEONDERZOEK BIJ EENJARIGE PERKPLANTEN

Bij de jaarlijks terugkerende oppl station voor de Bloemisterij in in sortiment. Om een juiste indruk te bedrijven aangeboden Impatiens,, vo vuld met de nieuwste aanwinsten op Totaal zijn 86 Impatiens-cultivars uitgevoerd door het Eenjarige Zaai de Koninklijke Maatschappij Tuinbo In 1980 is door het Proefstation v Impatiens uitgegeven met beschrijv U kunt deze bestellen door het ove name van het Proefstation Aalsmeer

anting van eenja 1980 extra aand krijgen van de

nd men het noodz te planten. ter beoordeling

bloemencomité ui uw en Plantkunde oor de Bloemiste ing en beoordeli rmaken van ƒ 5 , -

onder vermei din

Ing. J. Bonnyai Aalsmeer

rige perkplanten op het Proef-acht besteed aan het Impatiens-gebruikswaarde van de door zaad-akelijk de handelsrassen, aange-

opgeplant. De beoordeling werd t de Vaste Keuringscommissie van

rij te Aalsmeer een Rassenlijst ng van alle opgeplante cultivars.

op girorekening 174 855 ten ig 'Rassenlijst Impatiens'.

-ng. J. Bonnyai geeft uitleg over het Impatiens-sortiment tijdens de voorlichti.ngsmid.dag '1'erkplanten.

Waardering j Ras

Begonia semper f lorens Fl-hybride

A m b r a W i t Donkerbladig, compact gewas, aanvang bloei vroeg, bloei rijkheid vol­doende. Gewas blijft homogeen, eind van het seizoen ca. 25 cm. Bloemen te klein.

A m b r a R o s e P i n k Donkerbladig, variatie plantontwikkeling. Aanvang bloei voldoende vroeg, bloemen vrij groot. Bloemkleur iets lichter dan van 'Ambra Brilliant Rose'. Rijke bloei, gewas eind van het seizoen ca. 35 cm.

A m b r a S a l m o n Donkerbladig, ongelijk van plantontwikkeling, aanvang bloei vroeg, bloemen vrij groot. Gewas ontwikkelt zich slecht. Beperkt aanbevolen.

195

Waardering | Ras

A m b r a B r i l l i a n t R o s e Donkerbladig/k le inbladig, aanvang bloei voldoende vroeg, donker rose bloemkleur, s terke overeenkomst met 'Ambra Rose P ink ' . Eind van het seizoen worden de bloemen k le in t o t zeer k l e i n .

V e r d o R o s e P i n k Groenbladig, gewas wordt ca. 35 cm. Aanvang b loei voldoende vroeg. Bloemkleur donker rose (meer rood dan rose) . Bloemen v r i j g root , b l o e i -r i j k h e i d goed.

A m b r a S c a r l e t Donkerbladig, aanvang bloei voldoende vroeg. Bloemen v r i j k l e i n , b l o e i -r i j k h e i d zeer goed. Sterke overeenkomst met 'Coco Br ight S c a r l e t ' . Een goede rode begonia.

A m b r a (w i t met l i ch t rose rand) Donkerbladig, aanvang bloei voldoende vroeg. Bloem tweekleur ig. Zeer sterke overeenkomst met 'Coco Ducolor ' , echter bloemrand donkerder en gewas b l i j f t wat lager .

L u c i a (mengsel) Een goed mengsel van groene en donkerbladige typen. Aanvang bloei goed, echter per k leur ve rsch i l l end . Var ia t ie i n bloemgrootte.

Tagetes patuia Nana

Q u e e n B e e (teruggevraagd) Gewas onvoldoende homogeen (enkele u i t s c h i e t e r s ) . Aanvang b loei zeer vroeg, gewas b l i j f t l aag, n l . ca. 30 cm. Bloemkleur d iepbruin met goud­geel , dubbelbloemig.

S p r y B o y Gewas ontwikke l t zich ongel i jk en t raag, aanvang b loei vroeg, a f w i j ­kend in bloemgrootte. Qua gewas sterk overeenkomend met Pe t i t e - t ype . Verder s terk overeenkomend met 'Harmony Boy'. Bloemkleur i e t s l i c h t e r en bloemen z i j n te k le in voor 'Boy ' .

G l o w i n g E m p r e s s In alle opzichten een grote overeenkomst met 'Honeycomb' bloemkleur van 'Glowing Empress' meer oranje.

en 'Queen Bee'

Tagetes eveota

C h r y s a n t h e m u m b l o e m i g T i t a n i a L e m o n Tijdens opkweek laag compact gewas. Aanvang bloei voldoende vroeg. Op het veld s lechte he rb loe i , weersgevoelig.

L u x o r m i x e d Laag, compact gewas, vroeg in bloei. Mengsel bestaand uit 3 kleuren, citroengeel - geel - oranje. Bloem te dicht op blad, op het veld slech­te herbloei. Weersgevoelig.

Gezania splendens

C h a n s o n e t t e en M i n i s t a r Beide Gezania's werden in 1979 gewaardeerd met het Getuigschrift van Verdienste. Het 'Getuigschrift Ie klas' werd in 1980 niet toegekend.

196

Waardering j Ras

I C o 1 o r a m a Gewashoogte komt overeen met 'Ministar' en 'Chansonette', ni. ca. 35 cm. Grote bladeren, lange bloemsteel, bloei rijkheid redelijk met goud­gele bloemen.

Calendula officinalis

O r a n g e G i t a n o Als planttype zeer goed, aanvang bloei vroeg. Gewas b l i j f t laag. Ri jke b l o e i , echter slechte herb loe i . Meeldauw- en weersgevoelig.

Y e l l o w G i t a n o

In a l l e opzichten als 'Orange G i tano ' , behalve bloemkleur.

Salvia splendens

S c a r l e t M i d g e t Sterke overeenkomst met 'Rodeo' en 'S t . Jansvuur' qua bloemkleur en p lan tg roe i . B loeiwi jze v r i j k l e i n . Geen du ide l i j ke verbeter ing.

j M e r i y a n n e (V.D.C. 78.12) j Grove plantengroei, vrij grote bladeren. Aanvang bloei redelijk vroeg. i Zeer grote bloeiwijze, bloei rijkheid en herbloei goed. Goede weerbe­

stendigheid. Gewas wordt eind van het seizoen ca. 40 cm hoog. Voorkeur voor grotere oppervlakten.

C l e o p a t r a (mengsel) Vrij grove groeier, gewas blijft stevig. Aanvang bloei voldoende vroeg. Grote bloeiwijze, bloemkleur: rood, rose, purper, wit (vuil wit). Ge­was wordt eind van het seizoen ca. 40 cm. Voor grotere oppervlakten aanbevolen.

Ageratum houstonianum Fl-hybride

E x p e r . M i d . B l u e ; V r i j grove g roe ier , p a r t i j t i j dens opkweek v r i j homogeen. Aanvang I b loei vroeg. Middelblauwe bloemkleur. Op het veld t reedt sterke g roe i -

va r i a t i e op, bloemen worden k le in en verbleken.

W. 132 Middelblauw Grofb ladig, t i j dens opkweek al v a r i a t i e in p lantontwikke l ing. Aanvang bloei vroeg. Bloemkleur als van 'Biscaya' en 'Exp. Mid. B lue ' .

Alyssum maritimum

M i n i m u m Gewas blijft laag tot zeer laag. Aanvang bloei zeer vroeg en rijk. Bij opkweek meer planten per pot. Een compacte uitvoering van 'Sneeuwkleed'.

Antirrhinum

• V . D . C . 7 9 . 1 . M e n g s e l Teruggevraagd voor 1981.

Petunia grandiflora Fl-hybride

: P r i o B l u e Bij opkweek vrij dun gewas, vergeling groeipunten. Aanvang bloei vroeg,

i diep blauwe bloemkleur. Grote weergevoeligheid.

197

baarde

B

C

ring Ras P r i o P i n k Goede groei, aanvang bloei vroeg en de weersbestendigheid.

E u r e k a S a l m o n Gewas blijft compact. Aanvang bloei flora. Redelijke weersbestendigheid klein.

rijk. Intens rose bloemkleur, goe-

vroeg. Bloem te klein voor grandi-Bloemen eind van het seizoen zeer

P r i o S c a r l e t Ontwikkeling gewas onvoldoende. Bloemen te k l e i n . Slechte he rb loe i , weersgevoelig.

P r i o W h i t e Geen verbetering. Wordt niet aangevolen.

Niaotiana

V . D . C . 7 8 Retour inzender.

[Karmijnrood)

Zinnia Fl-hybride

P a c i f i c Y e l l o w Gewas voor tuinbeplanting te hoog, ca. 70 cm. Aanvang bloei vroeg en rijk. Goede vertakking en weersbestendigheid. Middelgrootbloemig, bloemkleur geel, in verband met lengte voor bijzondere doeleinden.

Vc-;-f'bena hybrida

T r o p i c Zeer goed planttype, laag homogeen gewas. Aanvang bloei voldoende vroeg. Rijke bloei met grote bloemen, goede weersbestendigheid. Goede aanwinst.

Coreopsis

V i v a c e S u n r a y (Teruggevraagd 1979) Als eenjarige n ie t te beoordelen, b l o e i t 1/3 deel . Tweede jaar zeer r i j k e b l o e i . Gewas b l i j f t laag.

Chrysanthemum

F l - h y b r i d e S u p e r J e t Geen b loei op 9 september ( l aa ts te ve ldkeur ing) .

S i l v e r P r i n c e s s V . D . C . 7 8 . 1 0 3 Geen eenjar ige. Teveel v a r i a t i e aanvang b l o e i , bloemtype en b l o e i r i j k -heid.

Hibiscus

F l o r a b e l l e M i x Slechte g roe i , geen b l o e i .

F l - h y b r i d e M o s c h e n t o s D i x i e Geen b l o e i .

e i l e M i x

198

Waardering Ras

IMPATIENS Fl-HYBRIDEN

Minette C h e r r y S t a r Gewas wordt ca. 35 cm, tijdens opkweek sterk opgaande groei. Aanvang bloei voldoende vroeg, samenstelling varieert te sterk. Bloeirijkheid voldoende.

G e m e n g d Als mengsel te veel variatie in planthoogte. Samenstelling kleuren niet geheel juist, nl. te veel rood. Gewas wordt ca. 30 cm. Aanvang bloei voldoende vroeg, echter hoofdzakelijk de oranje en rode typen eerst in bloei, waardoor het effect van gemengd deels vervalt.

Impatiens Minette De Impatiens Minette bleven in het algemeen tijdens de opkweek- en op-plantingsperiode het beste qua planttype, bloeirijkheid en weerbesten­digheid. In het algemeen bleven alle variëteiten tussen 25-35 om. Er waren weinig problemen bij de overgang uit de kas naar het veld. Aanvang bloei is voldoende vroeg. Ook na langdurige regenval en lage temperatuur blijft het gewas en de bloeirijkheid goed. Minette is een waardevolle serie voor kweker en verbruiker.

Super Elfin

R e d Gewas blijft laag, ca. 25 cm, donkerbladig, vrij takkige groeiwijze. Aanvang bloei vroeg, bloemkleur diep rood, grote bloemen en rijke bloei.

S c a r 1 e t Gewas wordt vrij lang, nl. 30 cm, vrij takkige groeiwijze. Aanvang bloei voldoende vroeg, kleuraanduiding niet juist (meer donker oranje dan scarlet). Variatie in bloemkleur.

S a l m o n Gewas wordt ca. 25 cm, k l e i nb lad ig , takkige g roe i , trage en ongel i jke g roe i . Bloemkleur Dleek rose, k le ine bloemen. B l oe i r i j khe id onvoldoen­de. Heeft problemen b i j aanslaan op het ve ld . In a l l e opzichten onvol­doende.

R o s e Gewas wordt ca. 30 cm, takkige g roe i . Aanvang bloei vroeg. Bloemen v r i j k l e i n , echter zeer r i j k e bloem. (Bloemkleur tussen 'Minette Rose' en 'Minette V i o l e t ' ).

P i n k In vele opzichten vertoont deze overeenkomst met 'Minette Rose'. Gewas wordt ca. 30 cm, aanvang bloei vroeg, bloemen in het begin vrij klein, bloemkleur donker rose, rijke bloei.

O r c h i d Groei slecht en ongelijk, gewas blijft laag, ca. 18 cm. Aanvang bloei redelijk, bloeirijkheid onvoldoende. Bloemkleur (lila rose) grote va­riatie. In alle opzichten onvoldoende.

O r a n g e Ontwikkeling gewas slecht tot zeer slecht. Gewas blijft zeer laag, ca. 14 cm. Aanvang bloei redelijk, bloeirijkheid onvoldoende, sterke ver-bloei. In alle opzichten slecht.

199

Waardering l Ras

W h i t e Ontwikkeling gewas goed, wordt ca. 30 cm. Aanvang bloei voldoende vroeg. Grote bloemen, bloeirijkheid goed.

B l u s h (pink red) Gewas wordt ca. 30 cm, zeer homogeen. Aanvang bloei vroeg, bloemkleur bleek (rose met donker oog). Rijke bloei, lichte variatie in bloem­kleur, echter niet storend. Qua bloemkleur is deze soort iets aparts, aandacht trekkend.

L i p s t i c k (rose met w i t oog) Gewas blijft laag, ca. 18 cm, sterke variatie bij ontwikkeling gewas. Aanvang bloei voldoende vroeg, echter onvoldoende rijk. (Rose met wit oog, oog onvoldoende zichtbaar). Wordt niet aanbevolen.

Super El f in Het laagste van alle opgeplante Impatiens, ni. van 15-30 om. Gewas ont­wikkelt zich vrij takkig, kleinbladig. Aanvang bloei in het algemeen voldoende vroeg en rijk. Bloemgrootte varieert per kleur sterk. Het is erg jammer dat bij de Super Elfin per kleur zo grote verschillen be­staan qua plantontwikkeling, bloemgrootte, bloeirijkheid enz. Enkele variëteiten zijn slecht tot zeer slecht en worden niet aanbevolen. Super Elfin levert problemen op bij het uitplanten op het veld (Botry-tis-gevoeligheid) bij nat en koud weer.

Florette

V i o l e t Gewas wordt ca. 35 cm, takkige groeiwijze met vrij grove bladeren. Aanvang bloei redelijk vroeg, bloeirijkheid goed, bloemen vrij klein.

O r a n j e Gewas wordt ca. 30 cm, compacte plant. Aanvang bloei vroeg. Rijke bloei met grote bloemen. Blijft tot eind van het seizoen goed.

W i t (U 1149 Wit) Gewas wordt voor Florette vrij hoog, nl. ca. 40 cm, blad bleekgroen. Aanvang bloei voldoende vroeg. Bloeirijkheid goed, grote bloemen.

R o s e S t a r (U 867) Groeiwijze takkig, vrij grof, gewas wordt ca. 35 cm. Aanvang bloei voldoende vroeg, bloei rijkheid goed tot. zeer goed met grote bloemen. Donkerrose met ster. Zeer goede tweekleurige Impatiens.

G e m e n g d Als mengsel qua homogeniteit, p lanthoogte, samenstell ing k leur goed, z ie F lore t te eigenschappen. Aan te bevelen als mengsel.

Florette Florette-Impatiens kan men rangschikken onder de middelhoge typen met een planthoogte van 30-40 cm. Aanvang bloei voldoende vroeg, bloeirijk— heid goed tot zeer goed met grote bloemen. Plantontwikkeling bij enkele kleuren laat wat te wensen over. Bloemen groter dan van Minette. Florette is een Waardevolle groep tussen Minette enerzijds en Fantas-tica, Grande en Kobold anderzijds.

Futura R o s e P i n k Gewas wordt vrij hoog, nl ca. 40 cm, aanvang bloei voldoende vroeg,

200

Waardering ; Ras

bloeiri jkheid goed met grote bloemen. Bloemkleur donker rose met va­riatie in kleur. Eind van het seizoen bloemen vrij klein.

W i l d R o s e Tijdens opkweek slechte, ongelijke groei, gewas wordt niet hoog, ca. 20 cm. Aanvang bloei vrij laat, slecht bloemtype, variatie kleur en bloemgrootte. Beperkt aanbevolen.

Futuva Futuva komt qua type plant sterk oveveen met Flovette. Bij de meeste kleuren wevd vaviatie in planthoogte waargenomen. Onvoldoende homo­geen qua bloemkleur en bloeirijkheid. Bij langdurige regen en kou geel-vevkleuving van groeipunten. Meev selecteren kan geen kwaad.

Tilt

S c a r l e t Gewas wordt vrij lang, eind van het seizoen ca. 40 cm. Aanvang bloei voldoende vroeg, rijke bloei, grote bloemen. Bloemkleur dieprood. Tot eind van het seizoen goed tot zeer goed.

L i g h t V i o l e t Tijdens opkweek zeer compacte groei, later wordt het gewas te lang, ca. 45 cm. Aanvang bloei voldoende vroeg, met grote bloemen. Sterke verbloei, variatie van kleur per plant.

S a l m o n R o s e Gewas wordt eind van het seizoen ca. 30 cm, takkige plantengroei. Aan­vang bloei redelijk vroeg, sterke variatie van bloemkleur. Verbloei.

R o s e Gewas wordt ca. 35 cm, blijft stevig en homogeen. Aanvang bloei vroeg met grote bloemen, bloeirijkheid goed, bloemkleur purper-rose. In alle opzichten waardevol.

O r a n j e Takkige p lantengroei , gewas b l i j f t l aag, ca. 20 cm. Aanvang bloei re ­d e l i j k vroeg, echter n ie t r i j k . Sterke va r i a t i e in ontwikkel ing p lan t .

W h i t e Planten groeien ongelijk, groep wordt rommelig, gewas wordt ca. 25 cm. Aanvang bloei redelijk vroeg, bloemen worden klein.

M e n g s e l Als mengsel goede samenstell ing planttype en bloemkleur. Later in het seizoen t reedt verschi l op in planthoogte. B l oe i r i j khe id goed. Aanbe­volen als mengsel.

Tilt Tijdens opkweek vertoont dit soort qua plantontwikkeling sterke ovev-eenkomst met Florette en Futuva. Er is een vrij groot verschil in lengte per kleuv. Aanvang bloei in het algemeen aan de late kant. Vooral Ie helft zomev onvoldoende. Nadelige eigenschap voor perkplanten-kwekev'. Later bloeivijkheid met grote bloemen voldoende, eind van het r.eizoen goed tot zeer goed.

Gvande

R e d Grote groei, takkig gewas. Grootbladig. Gewas wordt ca. 40 cm. Aanvang

201

Waardering

B

Ras

b loei v r i j l a a t , bloemen groot. Bloei r i j k h e i d onvoldoende.

R o s e Groei als 'Red ' , aanvang bloei en b l o e i r i j k h e i d beter. Zeer grote bloemen. Gewas b l i j f t v r i j l aag, n l . ca. 35 cm.

P u r p l e Slechte g roe i , onge l i jk en u i t v a l . Aanvang bloei te l a a t . BI oei r i j k ­heid r e d e l i j k . Var ia t ie in k leur . Wordt n ie t aanbevolen.

C o r a l (extra grootbloemig) Planten groeien s l ech t , aanvang bloei voldoende vroeg, echter geen extra grootbloemig type. Sterke ve rb loe i , v a r i a t i e in k leur . Matig t o t s lechte groep.

O r c h i d Gewas groeit vrij takkig op en wordt ca. 40 cm. Aanvang bloei laat, bloeirijkheid redelijk. Sterke verbloei met bleke bloemrand. Beperkt aanbevolen.

O r a n g e Goede plant, compacte groei, echter grofbladig. Aanvang bloei vroeg met zeer grote bloemen en voldoende rijk. Een goede groep.

W h i t e Bij opkweek zeer ongelijk van groei, aanvang bloei laat met grote bloe­men, echter bloeirijkheid onvoldoende. Sterke variatie per plant qua bloeirijkheid.

Grande Behoort tot de hogere typen, 30-45 am. Grove plantontwikkeling en grof­bladig. Aanvang bloei in het algemeen redelijk vroeg. Grootbloemig. Bloeirijkheid onvoldoende. Beperkt aanbevolen in verband met groei en bloeirijkheid.

'Blitz'

Grofbladig (Grande-Grand Prix type), gewas wordt eind van het seizoen lang, ca. 45 cm. Aanvang bloei vroeg met grote tot zeer grote bloemen, bloeirijkheid voldoende. Bloemkleur oranje/scarlet, zeer intens. Eind van het seizoen variatie in planthoogte. Kleur, bloemgrootte en bloei-rijkheid geven aan dit soort een goede toekomst.

'Red Herald'

Grove plantontwikkeling, gewas wordt ca. 45 cm, donkerbladig. Aanvang bloei vrij laat, bloemen te klein, bloeirijkheid redelijk. Variatie van bloemkleur. Bloemtype niet goed (bobbelig bloemblad). Later in het seizoen wordt de bloem klein.

Melody

M e n g s e l Gewas groeit takkig en grof op, ca. 50 cm. Aanvang bloei laat, bloei-rijkheid redelijk. Als mengsel samenstelling kleuren goed, echter gro­te variatie in planthoogte. Qua planthoogte en aanvang bloei zeer be­perkt/niet aanbevolen.

202

Waardering . Ras

Fantastica R e d Takkige groeiwijze, grove bladeren, gewas wordt ca. 35 cm. Aanvang bloei laat, onvoldoende rijk; bloemkleur diep rood. Bij aanvang bloe­men vrij klein. Niet aanbevolen.

P i n k Sterke va r i a t i e van g roe i , t a kk i g , v r i j grof gewas. Wordt ca. 40 cm. Aanvang bloei r ede l i j k b l o e i r i j k h e i d onvoldoende. Bloemen te k l e i n , bleekrose van k l eu r , sterke k l e u r v a r i a t i e . Beperkt aanbevolen.

R o s e Takkige g roe i , v r i j grof b lad. Planten worden ca. 40 cm. Aanvang b loei v r i j l a a t , b l o e i r i j k h e i d onvoldoende, bloemen te k l e i n , sterke k leu-renva r ia t i e .

P u r p l e Zeer grove plantengroei, groei slecht tot zeer slecht. Aanvang bloei vrij laat met zeer grote bloemen. Gewas blijft ca. 25 cm. Bloeirijk-heid eind augustus goed met donker purperen bloemen.

C o r a l Zeer compacte groei, gewas wordt ca. 25 cm. Aanvang bloei vroeg en rijk. Sterke verbloei. Blijft tot eind van het seizoen rijk bloeien.

0 r c h i d Ontwikkeling gewas goed, compact, kleinbladig, hoogte eind van het seizoen ca. 30 cm. Aanvang bloei voldoende vroeg, bloemen vrij klein, echter zeer rijk bloeiend.

O r a n g e j Gewas wordt vrij takkig, bleekgroene bladkleur. Gewas wordt ca. 35 cm. i Aanvang bloei vrij laat, bloeirijkheid redelijk, echter sterke varia­

tie per plant.

W h i t e Goed p lan t type, g roe i t v r i j t r aag , gewas wordt ca. 30 cm. Aanvang b loei vroeg, bloemen v r i j k l e i n , b loei r i j k h e i d r e d e l i j k . Later in het seizoen onvoldoende.

O r a n g e / W h i t e Tijdens opkweek b l i j f t gewas laag. Aanvang bloei r e d e l i j k vroeg, b loe­men sterbloemig en erg k l e i n . Var ia t ie p lanthoogte, bloemkleursamen-s t e l l i n g en bloemen b l i j v e n te k l e i n . Beperkt aanbevolen.

R e d / W h i t e Groei slecht, aanvang bloei te laat, sterbloemig, echter zeer slecht. Bloemkleur meer wit dan rood. Bloemen te klein. In alle opzichten on­voldoende.

Fantastica Fantastica komt met zijn hoogte dicht hij Florette en Futuva. Bij het begin van het seizoen dicht bij Minette. Grote variatie qua plantont-wikkeling per kleur. Aanvang bloei in het algemeen ie laat, bloemen te klein. In verband met aanvang bloei beperkt aanbevolen.

Gem. Bicolcr Mixed

Takkige groei, gewas wordt ca. 35 cm. Aanvang bloei te laat, bloeirijk-

203

Waardering i Ras

heid onvoldoende, sterbloemig, kleine bloemen. Wordt niet aanbevolen.

'Zig-Zag Oranje'

Goed p lan t type , gewas wordt ca. 30 cm. Aanvang bloei v r i j l a a t , bl oei -r i j k n e i d goed. Teveel v a r i a t i e samenstell ing s te r . Sterke overeenkomst met 'Minette Orange S ta r ' .

Impatiens als perkplant

Over het algemeen kan worden geconcludeerd dat Impatiens het als t u i n ­plant goed t o t zeer goed doen b i j de in Nederland geldende weersomstan­digheden. Gewaslengte va r i ee r t van ca. 20 - ca. 80 cm, sterk van de ser ie afhan­k e l i j k . Het laagst z i j n Super E l f i n en Minet te ; F lo re t te en Futura en T i l t z i j n ca. 25-40 cm. Fantast ica, Grande, B l i t z , Red Harald, Grand P r i x , Zig-Zag: ca. 35 t o t ca. 45 cm. Kobold wordt 40-45 cm en Melody 60-80 cm. Het i s a l leen jammer dat per k leur in de ser ie nog te grote v a r i a t i e aanwezig is qua lengte , bloemgrootte en b loei r i j k h e i d . Grootte van de bloemen va r i ee r t n l . van ca. 2 cm diameter t o t ca. 5 cm diameter. B i j enkele groepen is de aanvang van de b loei te l a a t , een be langr i jk onderdeel voor de perkplantenkweker. Goede weersbestendigheid werd waargenomen t i j dens langdurige regen en lage temperatuur. Het i n Nederland aangeboden Impatiens-sortiment geeft kweker en consu­ment ruime keuzemogelijkheden. Het gebruikte aantal planten per m2 va r iee r t van 4-8. Impatiens kan voor verschi l lende doeleinden gebruikt worden. Er kan per k leur geplant worden, b i j mengsels moet de voorkeur u i t ­gaan naar formule mengsel.

Pelargonium Fl-hybvide

C h é r i e 8 0 (G 829 Zalm) Compact gewas, donker groen blad met zeer duidelijk zone. Partij zeer homogeen, aanvang bloei vroeg. Bloemkleur donkerder dan van 'Chérie'. Gewas wordt ca. 40 cm, blijft homogeen, verbetering van 'Chérie'.

P i c a s s o (G 870 V io le t ) Groei laag, compact, donkergroen blad met zeer intense zone. Aanvang bloei voldoende vroeg, bloemsteel vrij lang, snelle zaadvorming. Eind van het seizoen loopt de bloeirijkheid terug. Kleur sterk overeenko­mend met stekras, te weten 'Westfalen Gruss'.

Op naam 1981 (G 836 Scharlaken) Gewas laag, compact, blad met zeer lichte zone, kleinbladig. Aanvang bloei voldoende vroeg, bloeiwijze klein, vooral later in het seizoen. Bloemkleur blijft intens scharlaken.

S u r e f i r e Grootbloemig, sterke variatie planttype, in blad zeer licht/geen zone. Aanvang bloei voldoende vroeg, bloeiwijze klein.

S m a s h H i t R e d Bladeren groot , donkergroen met zone. Aanvang bloei voldoende vroeg, enkele afwijkende p lanten. Bloemsteel te l ang , k le ine b loe iw i j ze .

J a c k p o t Blad met zeer duidelijk zone. Goede plant, verhouding tussen blad en bloemsteel goed. Scharlaken/dieprode bloemkleur. Aanvang bloei vroeg, grote bloeiwijze.

204

Waardering ; Ras

1979 Waardering A en het Getuigschrift van Verdienste 1980 Getuigschrift le klas.

Op naam in 1981 (G 915 Scharlaken/wit) Lichtgroen blad, amper waarneembaar zone. Zeer compact gewas. Klein-bladig. Aanvang bloei voldoende vroeg. Sterke verbloei, regengevoelig.

R o s i t a 8 0 Gewas korter dan ' R o s i t a ' , minder forse g roe i . Aanvang bloei eerder dan 'Ros i t a ' . Bloemtype n ie t i deaa l . Eind van het seizoen weinig ver-schi1 met 'Rosi t a ' .

P o i n t b o x M i x In a l l e opzichten onvoldoende, ook ten aanzien van homogeniteit en p lantengroei . Aanvang bloei te l a a t , s lechte b l o e i r i j k h e i d .

Waarderingen

A = algemeen aan te bevelen B = aan te bevelen C = beperkt aan te bevelen door bepaalde bijzondere eigenschappen zoals bloemkleur,

type bloem, herbloei enz. D = te verwerpen, waarbi j o .a. b l o e i r i j k h e i d , weersbestendigheid i n be langr i jke

mate bepalend kunnen z i j n voor de k w a l i f i c a t i e . - = voor mengsels worden geen waarderingen toegekend.

Gezaaid van 2 januar i t o t 11 maart. Ui tgeplant van 20-23 mei. De gehele opplanting vond plaats op l i c h t e k le igrond. De opkweek, het zaaien en verdere teeltbehandelingen werden uitgevoerd op de in de p rak t i j k toegepaste w i j ze .

Inzenders waren in 1980:

L. Clause Frankr i jk L. Doehnfeldt Denemarken Denholm Seeds Ca l i f o rn i e , U.S.A. Van Di jk en Co. Nederland Fleuroselect Nederland Pannevis Nederland Royal Sluis Nederland Pan American Seeds Co. U.S.A. Sakata Japan Samen Mauser Zwitserland

Proces Verbaal

Op 14 oktober 1980 werd op de eindbespreking van het Eenjarige Zaaibloemencomité van de V.K.C, van de Kon. M i j . Tuinbouw en Plantkunde toegekend:

Getu igschr i f t Ie Klasse aan:

Pelargonium Fl-hybride 'Jackpot' van C.W. Pannevis Zaadteelt en Zaadhandel BV / Bloemzaden, Enkhuizen.

205

PHALAENOPSIS BEHANDELING NA DE OOGST BIJ PHALAENOPSIS EN DE INVLOED HIERVAN OP HET SLAP WORDEN VAN DE TAKKEN

L.V.J. Barendse Aalsmeer

Doordat op de bloemenveilingen verschillende malen klachten zijn gemeld van slap aangevoerde Phalaenopsis, is in eerste instantie bekeken wat hiervan de mogelijke oorzaak kon zijn. Nadere informatie leerde, dat de bloemen wel stevig waren bij het inpakken en ook goed voorgewaterd waren. Het probleem deed zich vooral voor bij de dozen die open hadden gestaan.

Opzet

Op 1 juli werden op een bedrijf 70 takken geoogst, afkomstig uit dezelfde kas. Volgens de teler ging het hier om één ras (wit), maar later bleken er toch ver­schillende typen door elkaar te zitten. De takken werden alle geoogst met nog enke­le knoppen erop. De takken waren onderling niet erg gelijk, er zat vrij veel ver­schil in bloemgrootte tussen de takken. Van de 70 geoogste takken kwamen er 30 in de kas direct op een van de hieronder genoemde oplossingen. De tijd tussen het oogsten en het plaatsen in een van deze oplossingen was niet meer dan ca. 1 minuut. De takken drie droog werden gehouden, werden in dichte dozen verpakt en na ca. 1 uur op een oplossing gezet. Het oogsten gebeurde op een koele regenachtige morgen. Hierna werden ze naar het Proefstation te Aalsmeer gebracht, waar alle takken eerst werden afgesneden en geflest volgens de hieronder genoemde behandelingen. De bloemen lagen eerst in een open doos gedurende 24 uur bij 20 C. Daarna stonden zij 8 uur bij 10 C in een dich­te Cymbidiumdoos, waarna zij weer 24 uur bij 20 C kwamen te staan. Op 3 juli werden de takken per stuk in een vaasje gezet, ze werden eerst afgesne­den en de overtollige bloemen werden eraf gehaald, zodat de stelen diep genoeg in het water stonden. Per behandeling kwamen 5 takken in water en 5 takken in Chrysal , in een dosering van 11 g/l.

Beha?

No.:

1 2 3 4 5 6 7

idelingen:

In de kas

water Chrysal 12J g/l Anjer VB 2 ml/l droog droog droog droog

Op het Proefstation

water Chrysal 12J g/l Anjer VB 2 ml/l water Chrysal 12J g/l Anjer VB 2 ml/l water 100°C gedurende in Chrysal 12J g/l

dan

In Tabel 1 wordt de houdbaarheid gegeven in dagen alsmede de spreiding, dus de tijd tussen de houdbaarheid van de slechtste en de beste tak per behandeling. Zoals aan de cijfers te zien is, zijn de verschillen per tak binnen de behande­lingen erg groot. Ondanks dit zijn er toch wel behandelingsverschillen te onder­scheiden. Het in de kas al op water zetten lijkt toch wel wat minder kans op slappe takken te geven. Het gebruik van Chrysal of Anjer VB is beter dan water. Van deze twee middelen geeft Chrysal toch de minste kans op missers. Een duidelijk verschil in effect geeft het gebruik van Chrysal in de vaas ten opzichte van water. Het koken van de stelen geeft geen verbetering ten opzichte van niet koken bij gebruik van Chrysal.

206

ïoel 1. Houdbaarheid van Phalaenopsista^ken in water en Chrysal bij 20 C en een r.v. van 60™ na diverse voorbehandelingen.

Behandel ing Houdbaarheid in dagen "Water | Chrysal Spreiding Gemiddeld Spreiding Gemiddeld

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

water Chrysal Anjer VB droog - water droog - Chrysal droog - Anjer VB droog - koken - Ch rysal

4-19 4-43 7-32 4-13 4-22 4-27 4-26

9 17 13 8

13 10 13

4-42 18-42 7-45 4-21

18-39 20-57 4-36

24 32 21 11 26 41 23

Conclusies

Ce heterogeniteit in deze partij Phalaenopsis was erg groot. Het zou nuttig zijn om bestaande rassen apart op houdbaarheid te toetsen. Vooral bij uitbloei in water is het beter om de takken zo snel mogelijk na de oogst op water te zetten. Als voorbehandelingsmiddel lijkt Chrysal \t\ g/l de minste kans op slappe takken te geven. De kans op slappe takken wordt duidelijk verminderd als de takken in Chrysal uit­bloeien. Gemiddeld over de hele proef en over alle behandelingen was de houdbaar­heid in Chrysal het dubbele van in water. Het koken van de stelen geeft geen duidelijke verbetering ten opzichte van het ge­bruik van Chrysal.

PHILODENDRON STIKSTOF X KALIBEMESTINGSPROEF BIJ PHILODENDRON 'RED EMERALD'

N.A. Straver Aalsmeer

Uit en N In K-g P?0 Het toe ten Aan vol

een stikstofbemestingsproef in 1979 bleek maar een geringe invloed op de groei kwaliteit van Philodendron. Aansluitend is een proef gedaan met bemesting van n K om een eventuele interactie aan te tonen. de proef waren 2 N-giften: 200 en 340 mg N per liter water in combinatie met 3 iften: 220, 380 en 540 mg K20 per liter water. Naast N en K is overal 120 mg 5 (fosfor) en 40 mg MgO (magnesium) per liter water gegeven.

substraat was gestandaardiseerde bemeste potgrond, waaraan 25% Minipol was gevoegd. De wekelijkse overbemesting begon midden maart, 6 weken na het oppot-

het einde van de proef waren de analyses van het substraat volgens het 1:1J -extract als in Tabel 1 weergegeven.

Tabel 1. Analyses van het substraat.

Behandel ing

N1K1 N1K2 N1K3 N2K1 N2K2 N2K3

pH

5,1 5,0 4,8 4,7 4,5 4,4

Totaa

0,4 0,5 0,7 0,6 1,0 0,9

zout N

0,5 0,5 0,6 3,2 4,0 3,8

P

5,6 8,6 7,2 5,0 9,2 7,1

K

0,2 0,3 0,7 0,1 0,4 0,8

Mg

1,1 1,4 2,6 1,7 2,7 3,0

207

De N- en K-giften hadden effect op de N- en K-cijfers in het substraat. De cijfers liepen op met de giften, hoewel de niveaus maar van weinig tot matig uiteen liepen. Aan het einde van de proef werden waarnemingen aan het gewas gedaan (Tabel 2 ) .

Tabel 2. Invloed van de behandelingen op het gewas.

Behandeling | Planthoogte in cm | Bladgrootte in cm Lengte Breedte

N1K1 N1K2 N1K3 N2K1 N2K2 N2K3

4 1 , 0 41,5 41,6 41,8 42,8 43,4

22,6 23,8 23,9 23,5 23,8 23,9

14,4 15,5 15,5 15,5 15,5 15,5

De beste resultaten werden bereikt bij N2K3 met een wekelijkse gift van 340 mg N en 540 mg KnO per liter water, overeenkomend met een N-cijfer in het substraat van 3,8 en een K-cijfer in het substraat van 0,8 volgens het 1 : IJ vol.-extract. De op­timale bemesting en optimale groei lijken nog niet bereikt in deze proef. In het komende jaar zal een dergelijke proef nogmaals worden gedaan.

POINSETTIA STADIUMBEMESTING MET KALIUM BIJ POINSETTIA

Dr.Ir. R. Arnold Bik Th.J.M. v.d. Berg

Aalsmeer

Het doel van deze proef was na te gaan of de kwaliteit van Poinsettia kan worden verbeterd door een verhoogde kaliumbemesting tijdens het generatieve stadium. Op 16/8/1979 werden bewortelde stekken van de cv. 'Annette Hegg' in 12 cm stenen potten van het Azalea-type, opgepot. Er werd gecombineerd bemest en watergegeven via het slangetjes-systeem (Volmatic). Tot eind oktober werd bij alle planten dezelfde kaliumconcentratie in de meststof­oplossing toegepast, nl. 360 mg K2O/I. Toen werden de planten opgesplitst in vier groepen die resp. behandeld werden met een meststofoplossing die 180, 360, 540 en 720 mg K20/1 bevatten. De proef gebeurde in zesvoud (1 proefeenheid = 9 potten). Op 19/12/79 werd de proef beëindigd. De standcijfers aan het eind van de proef waren bij de KI, K2, K3 en K4 resp. 7,1, 7,2, 7,3 en 7,3. De kwaliteit van het gewas bij de vier objecten verschilde dus praktisch niet. De andere proefwaarnemingen waren voor de vier objecten ook nage­noeg gelijk. Een verandering van de kalibemesting in het generatieve stadium blijkt bij Poinsettia dus weinig effect uit te oefenen.

PROEF MET VIER CONCENTRATIES VAN DE MESTSTOFOPLOSSING BIJ POINSETTIA GETEELD VOL­GENS HET GECOMBINEERDE BEMESTING-BEVLOEIINGSSYSTEEM (GBB-SYSTEEM)

Dr.Ir. R. Arnold Bik Th.J.M. v.d. Berg

Aalsmeer

Het doel van de proef was na te gaan welke concentratie van de meststofoplossing optimaal is bij het telen van Poinsettia volgens het GBB-systeem. De vier concentraties van de meststofoplossing waren 1, 2, 3 en 4 g per liter; als meststof werd de mengmeststof 1 7 + 6 + 1 8 toegepast.

208

Het doseren van de meststofoplossing gebeurde via een slangetjessysteem (Volmatic). De planten (cv. 'Annette Hegg') stonden in stenen 12 cm potten van het Azalea-type, gevuld met een standaard RHP-potgrond. De proef ving aan op 16/8/79 en eindigde op 19/12/79. Met het druppelen van de meststofoplossing wanneer de planten water no­dig hadden, werd reeds vanaf het begin van de proef begonnen. De proef gebeurde in zesvoud; een proefeenheid bevatte 9 potten. In Tabel 1 staan de voornaamste resul­taten van de proef weergegeven.

Tabel 1. Resultaten van de proef met Poinsettia 'Annette Hegg'.

Concentratie g per 1 1 2 3 4

EC (1:1|) ms/cm op 16/8 EC (1:1!) ms/cm op 16/10 EC (1:1|) ms/cm op 16/12 Standcijfer op 10/12 Wortelcijfer op 12/12 Goed ontwikkelde takken per plant Planthoogte cm Bloemschermdiameter in cm

1,2 1,6 2,8 7,1 6,0 4,4

23,4 18,0

1,2 2,3 4,4 6,7 5,5 4,1

21,5 17,4

1,2 3,5 4,6 5,6 4,5 3,5

20,1 15,3

1,2 3,8 6,8 4,5 4,0 3,7

19,7 14,2

Het EC-c i j fer op 16/10 en nog meer dat op 16/12 re f lecteerde d u i d e l i j k de concen­t r a t i e van de meststofoplossing, waarmee werd gedruppeld. Zoutaccumulatie t rad voorts b i j a l l e v ie r objecten op en des te meer naarmate de meststofconcentrat ie hoger was. A l le v i j f geregistreerde gewaskenmerken reageerden d u i d e l i j k negat ief op verhoging van de meststofconcentrat ie van de druppeloplossing. In deze proef gaf de laagste concentrat ie , n l . die van 1 g / l , het beste r esu l taa t . Gezien het te hoge EC-c i j fe r aan het eind van de t e e l t i s de veronders te l l ing ge­rechtvaardigd dat een ie ts lagere concent ra t ie , n l . i n de orde van ongeveer 0,5 t o t 0,75 g / l , voor d i t GBB-systeem b i j Po inse t t ia , optimaal i s .

POTPLANTEN DE TEELT VAN POTPLANTEN OP VERWARMDE TABLETBODEMS

Ing. M.P. Beuzenberg Ir. C. Vonk Noordegraaf

Aalsmeer

Met het doel de invloed van verwarmde tabletbodems op de groei van potplanten na te gaan waren drie kasafdelingen beschikbaar. In twee afdelingen (A en B) zijn aluminium tabletten geïnstalleerd, die kunnen worden verwarmd. In afdeling A is dit gedaan met een maximale watertemperatuur van 50 C, in afdeling B met 40 C. De kasruimteverwarming vond in de eerste plaats via de tabletten plaats. Zonodig kon dit met pijpverwarming worden aangevuld, indien de ingestelde ruimtetempera-tuur 18°C niet bereikt werd. De ingestelde ruimtetemperatuur van de afdelingen was gelijk. De aluminium tablet­bodems zijn niet met bevloeiingsmat of zand bedekt. In afdeling C zijn zandtafels opgesteld waaronder verwarmingspijpen zijn opgehangen. De watertemperatuur van dit systeem was 40 C.

Teeltgegevens

Eind februari zijn gewortelde stekken van Croton 'Norma', Dieffenbachia 'Perfecta compacta', Ficus deltoidea en Scindapsus in 13 cm plastic potten gezet. Als oppot-grond is een veenhoudend substraat gebruikt, waardoor een langzaam werkende orga­nische meststof was gemengd. De tweemaal verspeende Sinningia cv. 'Schweitzerland'

209

planten zijn in RHP-Calceolaria opgepot, potmaat 12 cm. De overbemesting is tijdens de teeltduur aangepast aan de behoefte, terwijl tevens rekening is gehouden met de standplaats. De bloei van de Sinningia's begon vanaf de tweede week van mei. De proef met de bladplanten is half juni afgesloten. Van elke plantensoort zijn 16 planten uitgeloot, waaraan waarnemingen zijn gedaan.

Kasafdeling A en B

De reactie van de bladplanten op de groei omstandigheden in de drie kasafdelingen was niet gelijk. Uit vrijwel geen van de waarnemingen bleek dat de groei in kas­afdeling A beter was, dan die in de vergelijkbare afdeling B. Grote groeiverschi1len ten gunste van kas B zijn gemeten aan Dieffenbachia. De lengtegroei van Croton was in deze afdeling beter dan die in A. De ingestelde ke­telwatertemperatuur, waarmee de tabletten worden verwarmd, is van invloed op het groei resultaat.

Kasafdeling B en C

De groei van bladplanten op verwarmde aluminium tabletten die met ketelwater van 40 C worden verwarmd (afd. B ) , blijft nauwelijks achter bij die van de groei op zandtablet (afd. C ) . Bij vergelijking van de groeiverschilien van de planten in de beide afdelingen zijn geen significante verschillen ontstaan. De teeltresultaten op niet bedekte tabletbodems is nauwelijks minder dan die op zand. Tabletbedekking heeft bij de groei van de getoetste bladplanten weinig invloed op de groei.

Gvoei en bloei van Sinningia

De groei van de planten op de aluminium tabletbodems in de beide afdelingen onder­vond hinder van de stralingswarmte. De stand van de bladeren was daardoor niet ho­rizontaal, doch 45 naar beneden ten opzichte van de stengel. De ongunstige blad­stand vermindert de sierwaarde. De groei in afdeling A was goed. Het aantal knop­pen en bloemen in afdeling A en C is hetzelfde en hoger dan in B. Daar uit Figuur 1 valt af te leiden dat de bloei van de planten in afdeling C snel­ler is dan die in de kasafdelingen A en B is de conclusie gerechtvaardigd dat de teeltomstandigheden in afdeling C voor bloeisnelheid en aantal bloemen het beste waren.

Conclusie

Door technische moeilijkheden tijdens de proefperiode konden weinig metingen over de proefomstandigheden worden vergaard. De juiste oorzaken van groei af- of toena­me ontbreken daardoor. De hoogte van de ketelwatertemperatuur voor verwarming van de tabletten kan niet voor alle gewassen gelijk zijn, in verband met de uiteenlo­pende behoefte van de planten. Stralingswarmte wordt niet door alle planten verdra­gen. De vochthuishouding van een aantal planten die op niet bedekte verwarmde tafels worden geteeld moet regelbaar zijn b.v. met behulp van gewaskoeling en/of een giet-watersysteem. Met meer teeltervaring en gegevens over het kasklimaat is het moge­lijk met succes verschillende soorten potplanten te telen op niet bedekte tablet­bodems.

210

Figuur 1. Verloop van het -percentage geveilde Sinningia planten.

procent /O

23 24 weeknummer

GIETSYSTEMEN BIJ POTPLANTEN

Ing. M.P. Beuzenberg Ir. C. Vonk Noordegraaf

Aalsmeer

Ficus cleltoidea

De potplante proeven niet taten kan va de eindresu bij is de be varing alsme nen. Grote men mislukt bleek in voo noodzakelijk

nteelt proble

ak moei taten, diening de tech of vee of dat rafgaan

teel to

op gemechaniseerde gietwatersystemen verliep in de voorafgaande emloos. De oorzaak van de niet geheel bevredigende teeltresul-lijk worden vastgesteld. Belangrijke teeltonderdelen beïnvloeden Plantensoort, grondmengsel en potsoort zijn er enige van. Daar­

van de gietsystemen een niet te verwaarlozen factor. Teelter-misch inzicht zijn nodig om de gietsystemen foutloos te bedie-vuldig gemaakte fouten zijn oorzaak dat de teelt op gietsyste-gietsystemen voortijdig worden veroordeeld. Geen enkel systeem de proeven volmaakt. Extra watergeven blijkt steeds weer een nderdeel voor bevredigende eindresultaten.

Opzet

Voor deze bruikbaarheidstoets is Ficus deltoidea genomen. De partij planten was vrij uniform van samenstelling. De gewortelde stekken zijn half november opgepot. Als grondmengsel is een veenhoudend substraat gebruikt, waardoor organische mest was gemengd. De planten zijn in 13 cm plastic potten opgepot. Om de invloed op de groei door middel van extra drainage na te gaan, zijn bij een aantal planten onderin de con­tainers geëxpandeerde kleikorrels gelegd. De planten zijn vanaf het oppotten op tabletten met bevloeiingsmatten geteeld, bij

211

een ingestelde minimum kastemperatuur van 19 C. Begin januari zijn de planten op de gietsystemen uitgezet en daarop tot half mei verder geteeld. De kastemperatuur bedroeg vanaf januari ca. 17 C. Na half mei is de proef afgesloten en zijn waarnemingen gedaan.

Behandelingen

Er waren drie watergee a. eb-vloed systeem in b. volmatic op planken c. voedingsfilm in gie Éénmaal per week werde den de droge planten v Op alle systemen zijn teem zijn planten gete tainers. Het laatst vo of plank van de versch ri gemerkt. Zodoende k gemeten. Vanaf half januari, is daardoor niet gelijk

Resultaten

fsystemen beschikbaar: gietgoten en zandtablet

tgoten met bevloeiingsmat n de planten op de gietsystemen gecontroleerd. Zonodig wer-an extra water voorzien. planten in 13 cm containers gezet. Op het eb en vloed sys-eld met en zonder geëxpandeerde kleikorrels onderin de con-1 ledig ontwikkelde blad van één uitgelote plant per gietgoot i1 lende systemen is met behulp van een viltstift op 15 janua-on de lengtegroei vanaf dit blad tot het groeipunt worden

met behulp van de systemen bemest. De wijze van bemesten is Wel is dezelfde kunstmestsoort gebruikt.

De groei van Ficus deltoidea op alle systemen was bevredigend. De kwaliteit van het eindprodukt was goed. Als gevolg van kleine technische verschillen van de sys­temen ontstond er enig verschil in groeiwijze. Afhankelijk van groeistadium, sei­zoen en instraling bleek het moeilijk de voedingsoplossing voortdurend op het juis­te niveau aan te passen. Groeistagnatie als gevolg van voedingsproblemen konden echter worden vermeden.

Tabel 1. Invloed van de gietsystemen op de teeltvesultaten bij Fieus deltoidea.

Behandeling

Voedingsfilm met mat in goten Voedingsfilm met mat Eb en vloed Eb en vloed ' ) Volmatic/planken Volmatic/zandtablet

Totale lengte

42,2 49,3 43,4 44,6 44,8 42,8

Zij­takken

13,8 15,7 15,2 15,3 15,6 14,9

Lengtegroei vanaf merk­teken

30,6 33,6 30,4 30,3 30,3 29,6

Bessen

48,3 55,3 55,3 54,9 66,6 50,1

Droogge wicht

18,9 21,4 22,6 19,1 22,3 18,0

met geëxpandeerde kleikorrels onder in de containers.

Conclusie

De Ficus groeiden op alle gietsystemen goed. Bij een juiste bedieningswijze van de drie systemen geeft geen van de systemen duidelijke teeltvoordelen. Geringe groei-verschillen kunnen ontstaan zijn door tabletbedekking. Ook de juiste potkeuze is van belang, afhankelijk van het gekozen systeem. Verplaatsen van de planten kan groeistagnatie veroorzaken als gevolg van aanpassing aan de veranderde wijze van watergeven.

212

ALGEN/ONKRUIDBESTRIJDING BIJ POTPLANTEN

Ing. W. den Boer Naaldwijk

Bij een aantal potplanten werden de middelen quinonamide (Alginex), chloroxuron (Tenoran) 1 gram per m2 en quartenaire ammoniumverbinding Dimanin 0,7 ml per m2 vergeleken met onbehandeld. De middelen zijn opgelost in water en over de planten gespoten. Per m2 werd 100 ml water gebruikt. De volgende planten waren aanwezig: Aeschynanthus speciosus, Aphelandra squarrosa 'Silver Queen', Caryota mites, Citrus mites, Cordyline fruticosa 'Lord Robertson' en Cord. fr. 'Prins Albert', Dieffenbachia sequina, Dieffenbachia 'Marianne', Dracaena 'Massangeana', Ficus decora elastica tricolor, Ficus indica 'Hawai i', Medinella magnifica, Pandanus Vichie, Psi ni a umbellifera. Bij de gebruikte middelen werd behalve bij Dieffenbachia geen verschil waargenomen met onbehandeld. De Dieffenbachia's vertonen bij chloroxuron beschadiging, bij de andere middelen niet. De werking ten opzichte van algen en onkruiden was als volgt:

Bestrijdingseffect in procenten Algen Onkruid

Quinonamide Chloroxuron Quartenaire ammoniumverbinding Onbehandeld

40 100

75 0

0 100

0 0

VERWARMDE TABLETTEN

Ing. P.A. van Weel Aal smeer

De gebruiksmogelijkheden van water met een lage maximum voor verwarming van een kas neemt toe. Veel kwekers zijn reeds in het bezit van een rookgascon bruik te maken van de afvalwarmte van industrie en elek steeds verder uitgewerkt. Nu doet zich het probleem voo alleen voldoende kan opwarmen met behulp van vergrote door vergroting van de efficiëntie. Onder dit laatste k ging van de warmteoverdracht door middel van convectie latoren, maar ook verkleining van de warmtebehoefte doo Toename van het verwarmend oppervlak door uitbreiding v slangennetten heeft een aantal bezwaren. De investering zen boven het gewas veroorzaken produktieverlies door 1 houd neemt sterk toe, waardoor het systeem trager reage In de potplantenteelt bestaat een goede gelegenheid om een andere wijze drastisch te vergroten. De bodemplaten nen namelijk benut worden als verwarmend oppervlak. Met op die manier ca. 80% van het grondvlak benut worden. Doordat de tabletten aan twee zijden warmte afgeven wor pervlak met 60% verhoogd.

temperatuur van + 50°C

densor en de triciteitsce r dat dit wa verwarmende an worden ve door toepass r isolatie an de bestaa

neemt sterk ichtwegname ert. het verwarme

van de teel verrolbare

plannen om ge­ntrales worden ter de kaslucht oppervlakken of rstaan verho-ing van venti-e.d. nde pijpen- of

toe , nleei- b u i ­en de water in-

nd oppervlak op t table t ten kun-tablet ten kan

dt zelfs het verwarmend op-

213

De tabletbodem bestaat uit een aluminium plaat van 0,8 tot 1 mm dikte die op alu­minium kokers ligt. Door deze kokers stroomt het warme water.

Prototype

In het prototype werden kokers gebruikt van 20 mm bij 25 mm en een hartafstand van 40 cm. Daarop is een geprofileerde plaat gelegd. De geultjes in deze plaat zijn via een wigconstructie op de verwarmingskokers geklemd en maakten daardoor goed contact, waarmee een optimale warmteoverdracht wordt bereikt. De warmteafgifte van deze constructie bedraagt ca. 320 W/m2 tablet, bij een aanvoer/retourtemperatuur van 50 C/40 C en een kastemperatuur van 18°C. Bij een tabletoppervlak van ca. 80% van het grondoppervlak is dit voldoende om een ongeïsoleerde moderne kas te verwarmen. Theoretisch kan dus het bestaande verwar-mingsnet vervallen. Dit betekent niet alleen dat er lichtwinst optreedt, maar ook dat er ruimte ontstaat voor investering en zelfs besparing op energie. De hete pij­pen die bovenin de kas hangen en rondom veel warmte uitstralen, verdwijnen. De temperatuur van de kaslucht wordt daardoor gelijkmatiger en de temperatuur van het kasdek lager, waardoor ruwweg 20% minder energie verloren gaat. De warmteafgifte is bepaald met planten in stenen pot op een kale bodemplaat. Zou de plaat bedekt zijn met een infi1tratiemat of een zandbed dan zou de warmteafgifte voor een deel worden gebruikt om water te verdampen. Deze damp verhoogt tevens de relatieve luchtvochtigheid en condenseert deels tegen het kasdek, wat verlies van warmte betekent. Het is dus van belang om de bodem onbedekt te houden. Bovendien kan worden gesteld dat kunststof potten verwarmingstechnisch de voorkeur verdienen vanwege de geringere verdamping.

Watevgeefsysteem

Vanzelfsprekend moet er een aangepast watergeefsysteem worden toegepast. In het ontwerp is uitgegaan van een wisselinfi1tratiesysteem, omdat hiermee gedurende een aantal jaren positieve resultaten zijn behaald in een systeemvergelijking met Cy­clamen op het Proefstation voor de Bloemisterij te Aalsmeer. Bij dit systeem wordt het tablet éénmaal per dag of enkele dagen gedurende een half uur met twee cm wa­ter gevuld. De tabletconstructie is zodanig dat deze waterdicht is. In de randen is een goot aangebracht die het water verzamelt en afvoert. De waterafvoer wordt nog verbeterd door het blad op een helling van 0,5 tot 0,75% te leggen. De aan- en afvoer van water kan op verschillende manieren gebeuren. De belangrijkste eisen zijn dat het water rustig en gelijkmatig verdeeld wordt en dat bij het leeglopen het vuil in het tablet achterblijft en de afvoer niet verstopt. Tot nu toe zijn twee systemen toegepast. Bij het eerste systeem loopt het water vrij in het tablet via een leiding. Op het laagste punt van het tablet is een afvoergat aangebracht met een zodanige opening dat ondanks het uitstromende water, het tablet binnen een vastgestelde tijd gevuld is. Een tweede en grotere afvoeropening zorgt ervoor dat het water niet boven een te bepalen niveau komt. Na het stoppen van de watertoevoer loopt het tablet leeg via de kleine opening. Het grove vuil wordt opgevangen door een zeef met grote mazen voor de beide uitstroomopeningen. Het fijne vuil wordt opgevangen voor het water terugkomt in het bassin. Bij het tweede systeem wordt het water aan- en afgevoerd via een PE-slang met zeer veel kleine gaatjes die in de goot is gelegd. De kleine gaatjes zorgen voor een rustige en gelijkmatige vulling en houden bij het leeglopen alle vuil tegen. Dat leeglopen gebeurt door hevelwerking. In de toevoerslang is namelijk een afdruip-ventiel opgenomen dat zich opent als de pompdruk wegvalt. Zolang de slang in het tablet onder water ligt en het afdruipventiel onder het tabletniveau is aangebracht wordt het tablet leeggeheveld. De voordelen van dit laatste systeem zijn: er ont­breekt een aparte retourleiding, de benodigde pompcapaciteit is kleiner en er treedt minder verstopping op.

Teeltkundige evvavingen

Het verwarmde tablet levert een verhoogde potgrondtemperatuur op. Bij een maximum

214

plaattemperatuur van 34 C werden potgrondtemperaturen tussen 22 en 25 C gemeten, afhankelijk van potmaat en potmateriaal. Kleine en kunststofpotten zijn het warmst. Tijdens diverse proeven met verschillende gewassen werd geen additionele verwarming ingezet. Er traden dus wisselende potgrondtemperaturen op, omdat de tablettempera-tuur afhankelijk was van de warmtevraag. Onder deze omstandigheden bleek het mogelijk bij Bromeliaceeën de teeltduur van bloeibehandeling tot afleveren te verkorten met 10-25%. Bij andere gewassen waren nog geen duidelijk positieve effecten waarneembaar. Ook in de zomer traden tot nu toe geen negatieve effecten op. Het is echter nog wat te vroeg om hieruit de con­clusie te trekken dat er teeltkundig totaal geen problemen optreden.

Nieuw ontwerp

Uit de ervaringen met het eerste ontwerp is een tweede gemaakt dat nu ook aan de kwekers zal worden aangeboden. De verbeteringen betreffen vooral de montage: de bodemplaat is nu vlak en ligt los op de verwarmingskokers met een diameter van 25 mm en een tussenafstand van 30 cm. De tussenafstand is verkleind om het slechtere contact tussen kokers en plaat te compenseren. De kokers zijn met elkaar verbonden met een acrylaatlijm die als voor­deel heeft dat ze veerkrachtig is en daarnaast hoewel een tweecomponentenlijm, mak­kelijk verwerkbaar. De harder kan namelijk vooraf op het werkstuk worden aange­bracht. Bovendien zijn de eisen ten aanzien van het schoonmaken van het oppervlak niet zo streng omdat eventuele olieresten door de lijm worden opgenomen zonder de sterkte veel te beïnvloeden. De gehele bovenzijde van het tablet is van een coating voorzien om corrosie te voorkomen op plaatsen waar veelvuldig water met meststoffen blijft staan. De investering bedraagt voor een verrolbaar tablet ca. ƒ 65,--/m2, hetgeen over­eenkomt met de investering voor een tablet gecombineerd met een compleet verwar-mingsnet in traditionele uitvoering.

DE KOSTEN VAN GIETWATER EN WATERGEEFSYSTEMEN IN DE POTPLANTENTEELT

Ing. L. Oprel Aalsmeer

Niet alleen het gebruik van goed gietwater, maar ook een goede verdeling daarvan is in het belang van elke teelt. Over de kosten van gietwater en watergeefsystemen was tot dusverre weinig bekend. Een evaluatie van het verbruik en de kosten van gietwater en watergeefsystemen heeft daarom plaatsgevonden (zie ook Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 163). Dit onderzoek is verwerkt in een publi­catie van het Proefstation voor de Bloemisterij en een artikel in het Vakblad voor de Bloemisterij 36 (1981) 3-30. Enkele resultaten zijn: - een plastic pot verbruikt circa 25% minder water dan een stenen pot. - druppel- en onderbevloeiingssystemen verbruiken circa de helft van beregening,

watergoot en gietdarmen. - oppervlakte- en bronwater vormen het goedkoopste gietwater gevolgd door ontij-

zerd of onthard bronwater en regenwater (aarden bassin). Duur is regenwater op­gevangen in een betonnen bassin en nog duurder is omgekeerde osmosewater.

- watergeven met de hand is het duurste watergeefsysteem (circa i 3,—/m2 per jaar); de overige watergeefsystemen variëren in kosten tussen ƒ 0,24 en f 1,08 per m2 per jaar.

- gebleken is dat een wijziging in gietwaterkwaliteit of watergift die tot 1% op­brengstverhoging leidt, circa 75 cent per m2 per jaar mag kosten.

215

AANVOERPATROON EN PRIJSVORMING BIJ POTPLANTEN

Ir. E. van Rijssel Aal smeer

Als oriëntering in de potplantenteelt is over een reeks van jaren het aanvoerpa-troon en de prijsvorming door het jaar heen bekeken. De belangrijkste soorten bloeiende en groene planten uit de diverse prijscategoriën zijn bestudeerd. De prijsvorming blijkt in de meeste gevallen zeer stabiel door het jaar heen en varieert dus slechts in uitzonderingsgevallen, een reden voor seizoenproduktie (Poinsettia en Fuchsia). Daar waar mogelijk blijkt dan ook dat de aanvoer vrij egaal over het jaar gespreid wordt, enigszins gekoppeld aan de groeisnelheid (licht). Bij bloeiend af te leveren planten blijkt een jaarrondaanvoer in diverse gevallen problemen op te leveren, zodat men hier verscheidene seizoenprodukten kent. Het sortiment potplanten varieert met name doordat er steeds nieuwe produkten bij komen. In de sterk groeiende potplantenmarkt zijn de grote produkten van 10 jaar geleden op een enkele uitzondering na (Saintpaulia) sterk in groei achtergebleven. Problemen in de potplantenteelt zijn met name te verwachten bij de planning, nl . het samenstellen van een teeltplan bij seizoenprodukten en nieuwe soorten. Deze problemen worden vergroot doordat de markt van het individuele produkt klein is, en één (of enkele) gespecialiseerde bedrijven in vele gevallen de gehele markt zouden kunnen voorzien. Uit oogpunt van risicospreiding zal specialisatie de ko­mende jaren nog geen grote vormen aan kunnen nemen.

ROOS

GEBRUIKSWAARDE-ONDERZOEK KASROZEN 1980-1981

Ing. W. van Marsbergen Aalsmeer

Voor het gebruikswaarde-onderzoek werden in het voorjaar 23 nieuwe kasrozenculti-vars ter beoordeling ingezonden. Deze werden half februari als zetlingen op de on­derstam 'Inermis' voor een beoordelingsperiode van 2 jaar opgeplant. Per cultivar 48 planten. Tijdens de winter werd een zogenaamde halve rust gegeven. Vanaf half december tot half januari werd de temperatuur teruggebracht tot 12 C. Hierna wer­den de struiken hoog gelijk geknipt en de temperatuur naar een normaal niveau op­gevoerd. De rozen werden beoordeeld door het Kasrozencomité (VKC) van de Koninklij­ke Maatschappij Tuinbouw en Plantkunde. De verzamelde gegevens over produktie en lengtesortering worden weergegeven in Tabel 1. Van de eerste snee na het terug-knippen zijn het aantal loze takken geteld. Waar in Tabel 1 over het "loos" niets is vermeld, was dit van geen betekenis. De houdbaarheid werd op praktijkbasis getest. Na het oogsten gedurende één nacht in de koelcel op water, vervolgens 24 uur droog (veiling- en transportperiode). Daarna ontbladerd en schuin bijgesneden en in de vaas op water. Onderzoek houdbaar­heid: L. Barendse. Gewasverzorging: Th. de Haas. Vier rassen-kwamen in aanmerking voor het Getuigschrift Ie klas, nl.: ' Carambole ' ^ 'Varbol e' . Grootbloemig, donkerrood. 'Carona' 'Naroca' . Kleinbloemig, ceriserood. 'Hetkora' . Grootbloemig, tweekleurig, oranje met geel. 'Meitaranja' . Grootbloemig, bronsgeel met rode nuance. 76358 . Middelgrootbloemig, geel .

Voor een eenjarige voorlopige beoordeling (12 planten per ras) werden in 1980 een twintigtal rozen ingezonden. Voor uitgebreider onderzoek werden er hiervan 4 te­ruggevraagd.

216

Veelvuldig wovdt gebruik gemaakt van de bezoekmiddag (dinsdagmiddag) om hel vozenscv'ciment te bezichtigen.

De steellengte is in Tabel 1 volgens de volgende normen weergegeven:

Nr. 1 2 3 4 5

Lengte in cm

22-29 29-36 36-43 43-52 52-60

Nr. 6 7 8 9

10

Lengte in cm

60- 70 70- 80 80- 90 90-100 langer dan 100

Het Getuigschrift Ie klas voor Kasrozen werd toegekend aan:

(R) C a r a m b o l e V a r b o l e

kleur: grootbloemig; donkerrood G. Verbeek en Zn. BV, Aalsmeer

Ras Type en Winner Inzender idem

In het Ie jaar vertoonde deze roos een goede groei. In het voorjaar van het tweede jaar ontwikkelde zich een goed gewas. Na een periode van bladval, door een niet

nHci n n v " 7 a a b 1 T u n H a n i~na i' -t-av*u/-t u a n ^ H n ^ t - rla n v A r l u H - î û n'n h o f 4~uiaaHa e o -î 7r»û

i iu|_»pc 11. LIC y u c u y c v u i i n u c u i u c i i i c n i i c u u c n e c u i n u u i c u i rode k leu r , z i j n matig gevuld, bloeien snel open en la ten een open hart z ien . De knopontwikkeling was zowel in het voor- als het najaar goed. Houdbaarheid: goed, de bloemen komen snel open.

Ras Type en k leur Winner Inzender

C a r o n a N a r o c a k le inbloemig; ceriserood A. Mink, Aalsmeer Th.C. van Kleef BV, Aalsmeer

217

<B P

OS

s* G

c (Ü

< fll N

_̂: •<—

Cl) r - H

S i —

0 0 «sf

co o

en -SHT i—t co

L D co i-»* co r-H C\J r-H CNJ

r -1 LO

CO CM LO CO

CXI co

r - CD

co en sO p- , -LO CTi

p-, co «st- c o en LO

CO CM * * • LO LO O

co co LO LO P-s. CO

CM r-ss en CM CO CNJ

r-H CM P-s. c o CO o

CO r-H O P-s LD CO

R A ! A; ö

s

s1

w N 1.1 Ui

» « A ;

A 1

«.« i i N Hl

«.« 'Vt S1

« m

'« h « 9 to

A -• t ^

3 s. A.1

tt> ff 05 <»

W SH

M-, •>-s • f »

+» t u s? «1

t -s

«1 O T3 W

• r» + i A 1

ff w K Cl

3 A !

'« « H, U.

Hl o 11 VI

sO Cn r-H (

LO o LO en

en o CM

en CTt

co CM t — <

LO LO

CM CM

O CM CO

LO i—l CM

O r—t

P-s LO P-s. P-S.

CO O r o

co co co

p s . co r-H

LO CM

CM LO co

P-s. Ps. LD

O l CO

r-H r-H

CO sO LO CO

LO en

en r-H CM

CM CNJ r-H

CM LO

CO en CM

P-s.

co

CM CO CM

en co

CNJ LO

r-H CO

O LO P-s O

CM

CO 1—1

LO <sO •s3-

CO co LQ

«SI­LO

CNJ CNJ r-H

CO s^--s*- co

LO LO r-H

cn r-H r o

co co

CM r-H CM

CO en "S3*

o LO

f2.

- * o CNJ

p-s r o CM CO

LO co

P-s en CNJ

CM P s , ^ 3 -

co co

en

co

LO LO LO

•=sf O co CO

co co ps* r-H 1—1 r-H

r -H LO CO

P s , 1—1 CM

P-s. P-s.

LO co co

P s ,

Ps.

r-H

co LO

CO LO i—1

CM «sf i—l

1 «H-co r-H

O CO

LO LO CM

«.J- L O co en

O CM

CNJ r-H

CO I D •sj- Ps. 1—1

o *s l -co

r - H

LO

P s ,

co

co co •s3-

r-s. r -H

LO

1 .o s-CU CQ

rü j * : H-» rö _ ^ -t-> O T -

o s :

CU f ö & r -t/> O

•— ^ K : rO CU

«=C CÛ

218

co en co to <̂ - en

co co C\J co t—i uD I CO T-{ <—<

in LD

o kO co r-» co i-n r-- -=3-r H CvJ CXI CO CXI CO O CO

'.o LT) CXI c o co m

CM co LD CTt

O CTt en «3-LD LO

r-- en *d- o m co

L D -vi-o en L D r-.

r-- o cxi en r-» •—i

r^ co co co co o

CO LO CXI - ^ i -LD CO

coco o « ^ - coco c o o coco LO en r-Hco en en r--* r^ exi co L O L T ) LO CO L O C O LD LQ L O C O

1 C\J I I i «3- i i co o i i

en Ln i exi i—i >̂ r »—i co

• y CXI - ^ i CXI

O ' U O Cv l iLO OJILO

LO CO LO CO

CO CXI i-H LO : CXI CXI :

•vT CO CO LO

CO O i—< CXI

OD r x co < r-^ en co (

! i-H I I 1—1 l 1 I t — I | C O I I I I I I I C X I

l—l CXI i—I CXI l—l CXI t—1 CXI i—1 CXI

@ <u -

<— t u O i —

- Q - O E - Q 1TJ S-s- ca *3-ra > j-t

=: "O - 1 - m r o <-fl3

m _̂ : o i_ «3

i — - r —

CU CJ JU s-03 CU to CÛ

03 rO +->

219

LO LO 1—1

CO 1

LO i—1 T—1 (XI

<=r o co i—i r- o

i—i

• i

I C\J

co co i—(

LO co C\J *3-

Cn LO co en

LO CM IXJ li—I CMjCO

C M i O -3-jo CM «*

COlLO CnjCO

d

LO en « — 1

1 CM

r-H (NI

— >

s fÖ X I

c: c 0) 03

" O i — (0 s-W O f0 ^

Û_ -

-

«3-

1 C\J

LO CO T—i C M

co o r-- LO r-- en

r—1

1 I

co en

r-̂ LO CM CO

*3- en CO LO

1 — I

CM ro

i—i

co CM

LO co

«3-f̂

CO

o LD LO

CO LO CM

CO O CM LO

•=3- <d" i—1

1 r-l

<—• CM

"E -C o -̂ u o o -

CM r--

! LO

•=3" CM r-H CM

O LO r-̂ co LO O

I—i

<3" LO CM

t—i C M i—l L O

i—Ijr-^ L O i O

r--LO T—t

en CM CM

o LO r-H

i—t

co o CM

o co co

co CM CM

CM i—( LO r̂ -

o co r—t r-H

C M «~H

1 1

t-H C M

LO ro

1 en CM o «a-r-̂

LO CM

•NT en

o ^j-i—i i—i

co r-̂ CT) r-H Kt r-*.

r-t en «d- L O

r-H

CM i—l

r-H

LO O t-H

*̂ en

co LO

LO O r-l

r*̂ co r—l

en en t—i

^j-

o i—i

r̂ co

-SJ- C O i-H i—1

LO CM

CM 1

1 1

«H CM

(U co s-r-*. -o LO C r-̂ m

t/ï ^ -

«tf-i—i

CO LO

LO LO rH CM

co en LO CM r--~ C M

r-H

i—1 CM

LO r-*

CM ̂ d-CM r-l

r^ co "^ LO

o o CM

co *3-CM

i-H

LO

en CO CM

*—i

CM •sj-

C M !

<?f"

- Ü 2 J

^j- r-* v o T—t

r-H

O r-l t-i CM

1 co

r-l CM

@ rO

• i—

C O

00

-

r-* "=J-

T—1 CO

O LO rH r-H

LO ^ co co «* r--

1 co

C M cn

en r^ t—«

O LO LO **•

LO r-*.

LO CM r—t

co co 1—1

LO LO

r-̂ CM r-l

r-̂ o CM

co r-̂ 1—1

LO CM i-H :

rH O CM CM

1 r-l

r-H CM

i—1

r̂ LO r-̂

^

220

Deze sport van de roos 'Coronet' komt in groei vrijwel geheel met die van 'Coronet' en 'Motrea' overeen, maar wijkt daarvan af in kleur. Ook deze roos vormt vooral in de periode van sterke groei veel platte, misvormde knoppen. Houdbaarheid: Evenals van 'Motrea' zeer goed. De bloemen komen niet altijd geheel open.

Ras : H e t k o r a Type en kleur: grootbloemig; tweekleurig, oranje met geel, bij openbloeien rose Winner : W. Kordes Söhne, BRD Inzender : Jan Spek BV, Boskoop

Welige groei, sterk vertakte, matig hoge struiken. Stevige, redelijk lange, matig bedoornde stelen. In het najaar worden de stelen slapper en dunner en wordt de kwa­liteit ongelijker. Matig grote knop. De bloemen zijn matig gevuld, goed van vorm en bloeien vrij snel open. Goede geur. In het voor- en najaar veel loosvorming. Houdbaarheid: goed, bloeit vrij snel open.

Ras Type en kleur Winner Inzender

M e i t a r a n j a grootbloemig; bronsgeel met rode nuance U.R.S. Meilland et Cie., Frankrijk Kon. Kw. Moerheim, v.h. B. Ruys BV, Dedemsvaart

® Deze sport van de roos 'Cocktail 80' komt in groeieigenschappen hiermee geheel overeen. De stevige bloemstelen zijn matig lang en hebben mooie grote glimmende bladeren. Zeer grote, matig gevulde bloemknoppen. De bijzonder grote geurende bloe­men zijn los van vorm en bloeien vrij snel open. Het bloemblad is zacht en is vochtgevoelig. De knopontwikkeling was ook in de lichtarme periode zeer goed. Houdbaarheid: goed.

Ras Type en kleur Winner Inzender

7 6 3 5 8 middelgrootbloemig; geel W. Kordes Söhne, BRD Jan Spek BV, Boskoop

Goed groeiend, matig hoog gewas. Stevige slanke, enigszins korte bloemstelen. Deze vormen weinig pluizen. Mooi gevormde, gave, goed gevulde bloemknop. Mooi gevormde bloem. Tegen het najaar werden de stelen iets dunner en slapper. De knopontwikke­ling was ook in de lichtarme periode goed. Houdbaarheid: goed, de bloemen bloeien snel open.

De volgende cultivars kwamen niet in aanmerking voor het Getuigschrift.

Ras : S i m o n a Type en k leur : grootbloemig; tweekleur ig, geel'-oranje Winner : M. Tantau, BRD Inzender : Th.C. van Kleef BV, Aalsmeer

Redelijk goed groeiend. De struiken zijn matig vertakt. De bloemstelen zijn over het algemeen ongelijk van dikte, stevigheid en lengte. Vrij sterke bedoorning. Het oudere blad wordt snel stug. Soms bladval. Goede bloem en knopvorm. Bij het open­bloeien verloopt de kleur naar geel. Vooral in voor- en najaar veel dunne takken. De knopontwikkeling in de lichtarme periode was redelijk. Houdbaarheid: goed, de bloemen bloeien geleidelijk open.

Ras : N o . 4 3 0 Type en kleur: middelgrootbloemig; zalmrose Winner : C. de Boer, Aalsmeer Inzender : Jan Spek BV, Boskoop

Sport uit 'Mercedes'. In alle opzichten vertoonde deze roos een zwakkere groei dan 221

die van 'Mercedes'. Bloemstelen vrij slap, de bloemen en knoppen kleiner. De bloe­men hebben vaak een minder fraaie vorm. Tijdens voor- en najaar veel "loos"-vor-ming en dunne stelen. Houdbaarheid: redelijk tot goed.

Ras : K o 7 5 3 2 6 Type en kleur: grootbloemig; goudgeel met lichtrood Winner : W. Kordes Söhne, BRD Inzender : Jan Spek BV, Boskoop

Overwegend goede groei. Breed groeiende, matig hoge struiken. Vrij korte bloemste­len die vooral in voor- en najaar slap worden en loos geven. De knoppen zijn goed van vorm en redelijk gevuld. De bloemvorm is matig. Houdbaarheid: redelijk goed. De bloemen bloeien vrij snel open.

Ras Type en kleur Winner Inzender

4 0 5 2 grootbloemig; zalmrose G. Verbeek en Zn. BV, Aalsmeer idem

Hoog opgroeiend, weinig ver takt gewas. Zeer lange, zig-zag-groeiende stevige bloem­s te len . Matig bedoornd. De k leur doet enigszins dof aan. De knopontwikkeling was ook in de l ichtarme periode voldoende. Houdbaarheid: goed.

Ras Type en kleur Winner Inzender

4 0 7 9 grootbloemig; wit G. Verbeek en Zn. BV, Aalsmeer idem

Zeer welig, snel groeiend gewas. De hoog producerende struiken zijn sterk vertakt. Slanke, redelijk stevige, redelijk lange bloemstelen. De bloemknoppen zijn groen generfd. Door het vergroeien van de buitenste bloemblaadjes doet de knop slordig aan. In opengebloeide toestand is de bloemvorm goed. Houdbaarheid: onvoldoende. De bloemen komen op water niet of moeilijk open.

Ras : 7 6 4 6 Type en kleur: middelgrootbloemig; donkerrood Winner : W. Kordes Söhne, BRD Inzender : Jan Spek,BV, Boskoop

Sterk groeiend; vormt vrij hoge, goed vertakte struiken. Stevige, matig lange bloemstelen. Vrij korte, goed gevulde bloemknop. De tamelijk kleine bloemen zijn redelijk goed van vorm en blijven goed op kleur. De buitenste bloemblaadjes vertonen soms zwarte vlekken en randen. De knopontwik­kel ing was tot ver in de winter voldoende. In het voorjaar trad vrij veel loos op. Houdbaarheid: de bloemen komen op water niet open.

Ras Type en kleur Winner Inzender

4 0 1 4 grootbloemig; oranjerood G. Verbeek en Zn. BV, Aalsmeer idem

Enigszins trage, stugge groeier. Redelijk vertakte, tamelijk hoog opgroeiende struiken. Gevoelig voor bladval. Redelijk lange, stevige bloemstelen. Vrij korte, goed gevormde knop. Mooi gevormde bloemen. Het bloemblad is gevoelig voor ver­branding. Knopontwikkeling tijdens de lichtarme periode vrij goed. Houdbaarheid: onvoldoende.

Ras : S o 1 a r i a Type en kleur: grootbloemig; zalmoranje

222

Winner : F l o r i cu l t u ra V i t t o r i o Barn i , I t a l i ë Inzender : N.A. Stokman en Zn. BV, Aalsmeer

Sterk groeiend, goed ver takt v r i j hoog opgroeiend gewas. Slanke, v r i j s tev ige, re ­d e l i j k lange bloemstelen. In het najaar slap en dun gewas. Kleine, goed gevulde knop en bloem. De buitenste bloemblaadjes z i j n vaak groen ge­ner fd . In het voor- en najaar v r i j veel " l oos" . Houdbaarheid: matig.

Ras : I s a b e l l a B e r g i s Type en k leur : middelgrootbloemig; oranjerood Winner : z ie beschr i jv ing Inzender : J . Noordam, Aalsmeer

Deze u i t Zweden afkomstige als nieuw ingezonden roos bleek n ie t af te wi jken van de roos 'Baachera', die in B loemis ter i j onderzoek in Nederland over 1975, p. 168 is beschreven. Houdbaarheid: v r i j goed.

Ras : 7 6 4 5 5 Type en k leur : middelgrootbloemig; rood Winner : W. Kordes Söhne, BRD Inzender : Jan Spek BV, Boskoop

Goede g roe i , goed ve r tak t , matig hoog groeiend gewas. Stevige, matig lange bloem­s te len . Mooie knop en bloemvorm. Gedurende v r i jwe l het gehele groeiseizoen ver­toonde het blad ernst ige bladmisvorming. Deze moet worden toegeschreven aan een raseigenschap. Houdbaarheid: de bloemen komen vaak n i e t open.

Ras : V e g a ® R o y a l t y Type en k leur : grootbloemig; donkerrood Winner : Universal P lants, Frankr i jk Inzender : Kon. Kw. Moerheim v .h . B. Ruys BV, Dedemsvaart

Goede g roe i . Hoge, matig vertakte s t ru iken . Lange stevige bloemstelen. V r i j l i c h t ­groen gekleurd b lad. Goed gevormde bloemknoppen. In knopvorm zeer donkerrood. De bloemen z i j n opengebloeid p l a t van vorm en verkleuren v r i j s terk naar paars. De knopvorming was ook in de l ichtarme periode goed. Houdbaarheid: mat ig, t o t r e d e l i j k , sterke paarsverkleur ing.

Ras : 7 6 4 1 0 Type en k leur : grootbloemig; oranjerood Winner : W. Kordes Söhne, BRD Inzender : Jan Spek,BV, Boskoop

Goed groeiend, matig ver takt gewas. Lange stevige bloemstelen, tamel i jk veel doorns. Enigszins k l e ine , goed gevormde knop. Goed gevormde bloemen. Het blad is gevoelig voor verbranding. In het najaar werden de bloemstelen aanmerkelijk dunner en s lap­per. In het najaar en vroeg in het voorjaar zeer veel loze takken. De commissie was van oordeel dat deze roos geen verbeter ing is van het bestaande sort iment. Houdbaarheid: r e d e l i j k .

Ras : 6 7 3 1 5 Type en k leur : grootbloemig; zalmoranje Winner : W. Kordes Söhne, BRD Inzender : Jan Spek BV, Boskoop

Goed opgroeiend, r ede l i j k ve r tak t , v r i j hoog gewas. Redel i jk lange s tev ige, matig bedoornde bloemstelen. Grote puntige bloemknoppen. De buitenste bloemblaadjes z i j n

223

soms groen generfd en vergroeid. De buitenkant van het bloemblad is vrij bleek van kleur. Het blad is vrij stug. Soms enige bladval. In het najaar was de knopontwik-keling matig. Ook in het voorjaar vrij veel loos. Houdbaarheid: de bloemen komen niet altijd goed open.

Ras : J o c k c h i m Type en kleur: grootbloemig; lila-rose Winner : Universal Plants, Frankrijk Inzender : Kon. Kw. Moerheim v.h. B. Ruys BV, Dedemsvaart

Welig groeiend, vrij hoog opgroeiend gewas. Lange, enigszins slappe bloemstelen. De nekken hebben een sterke neiging tot krom groeien. Grote, redelijk gevulde bloem­knoppen. Bloemvorm redelijk; bol hart. De bloemknopontwikkeling was ook in voor-en najaar goed. De takken werden in die periode slapper. Houdbaarheid:redelijk goed.

Ras : 7 4 0 2 9 - 3 6 Type en k leur : grootbloemig; zalmoranje Winner : I n s t i t u u t voor de Veredeling van Tuinbouwgewassen, Wageningen Inzender : idem

Welig groeiende, breed vertakte s t ru i ken . Redel i jk lange, sterk bedoornde, stevige bloemstelen. Lange, soms i e ts kromgroeiende nekken. Kleine bloemknoppen en k l e i ne , r ede l i j k goed gevormde bloem. In het voorjaar kwam naast een goed aantal bloemen v r i j veel loos in de dunnere takken voor. D i t manifesteerde z ich ook in het najaar. Deze roos was uitermate gevoelig voor meeldauw. Houdbaarheid: r e d e l i j k t o t goed.

Ras : 7 6 4 1 1 Type en k leur : grootbloemig; zalmrose Winner : W. Kordes Söhne, BRD Inzender : Jan Spek BV, Boskoop

Goed groeiend gewas, matig vertakte s t ru i ken . Stevige, r ede l i j k lange bloemsteel, weinig doorns. De nekken z i j n vaak h i n d e r l i j k krom. In het najaar l iepen de ogen traag u i t . Korte bloemknop, v r i j p l a t te bloem. De roos knopte in het najaar rede­l i j k door. In het voorjaar t rad weinig loosvorming op. Houdbaarheid: matig.

Ras : S a n d r a Type en k leur : grootbloemig; zalmrose Winner : W. Kordes Söhne, BRD Inzender : Jan Spek BV, Boskoop

Deze goed groeiende roos vormt zeer hoge, r ede l i j k vertakte s t ru i ken . Regelmatig t rad enige val van het oudere blad op. Zeer lange, matig bedoornde stevige bloem­s te len . De periode tussen u i t lopen van de ogen en oogsten is v r i j lang. Di t heeft een ongunstige invloed op de produkt ie. In verhouding t o t de lange steel z i j n de bloemknoppen en de matig gevulde bloemen k l e i n . De knopontwikkeling was in voor-en najaar v r i j goed. Houdbaarheid: zeer goed.

DIKTE ONDERSTAMMEN

Ing. J . Bulthuis Eel de

Op 27 maart 1980 werd een proef gestar t met de c u l t i v a r 'Sonia' op de onderstam ' Inermis ' in verschi l lende d i k t e - k w a l i t e i t e n . De objecten zijn: A. tweejarige onderstammen, maat 13/14

224

B. tweejarige onderstammen, maat 11/12 C. eenjarige onderstammen , maat 11/12 D. eenjarige onderstammen , maat 9/10 E. eenjarige onderstammen , maat 7/ 8 De proef is in viervoud uitgevoerd.

Ueggroei

Bij het uitlopen waren per categorie duidelijke kleurverschillen waar te nemen: De objecten A en B waren donker bronsgroen, C en D waren iets lichter bronsgroen, en E was uitgesproken lichtgroen. Na 14 dagen waren duidelijke groeiverschillen aanwezig. Met een standcijfer weer­gegeven waren deze: object A. 7,5

B. 7,2 C. 7,2 D. 6,7 E. 6,6

Groei en bladkleur lopen parallel met de dikte van de onderstam, waarbij de zwaar­ste tweejarige onderstam duidelijk de beste is. Begin april werden de eerste bloemen getopt. Uit de situatie per object blijkt dui­delijk de voorsprong van de zwaarste kwaliteit en het achterblijven van de licht­ste kwaliteit (zie Tabel 1).

Tabel 1. Percentages getopte bloemen met al dan niet uitgelopen ogen, nog aanwezi­ge bloemen en "loos" op diverse tijdstippen bij de verschillende objecten.

1.

2.

3. 4.

reeds getopte bloemen; lopen reeds getopte bloemen; uitgelopen nog aanwezige knoppen loos

ogen 5 cm uitge-

ogen nog niet

A 13/14

20

67 12 1

B 11/12

10

74 15 1

C 11/12

10

71 18

1

D 9/10

6

63 30

1

E 7/8

6

51 36

7

Na het uitlopen van de scheuten onder de getopte bloemen was het opvallend dat het gewas van object E (7/8) ging legeren. Naarmate de onderstam zwaarder was bleef het gewas langer staan. De ontwikkeling van grondscheuten liep hier parallel mee, dat wil zeggen van object E (7/8) kwamen de grondscheuten aanmerkelijk vroeger tot ontwikkeling dan van object A (13/14), maar ze waren ook talrijker dan van de zwaardere kwaliteiten. Eind april was het aantal grondscheuten per 100 planten per object als vermeld in Tabel 2.

label 2. Aantal grondscheuten per 100 planten eind april 1980.

Tweejarige onderstam A B

64 105

Eenjarige onderstam C D

113 113

E

128

Er ontstaat nu een radicaal andere ontwikkeling dan voordien: de lichtste onder­stammen nemen een voorsprong, zowel bij de eenjarige als bij de tweejarige onder­stammen. De eenjarige nemen een voorsprong op de tweejarige. Deze ontwikkeling zet zich voort in de produktie van de aantallen rozen per object. In Tabel 3 is de produktie weergegeven in aantallen per 100 m2 bruto kas en in Tabel 4 de produktie, cumulatief, uitgedrukt in procenten van het gemiddelde.

225

Tabel S. Produktie in aantal rozen per 100 mZ bruto kas.

Tweejarige A 13/14

1045 1173 2053 2245 1650 1246 1186

10594

ß 11/12

1265 1182 2227 2447 1732 1164 1338

11355

Eenjarige onderstammen C D E 11/12 9/10 7/8

Gem.

mei juni juli aug. sept. okt. nov.

Totaal

1310 1246 2245 2502 1970 1155 1347

1301 1246 2154 2447 1769 1255 1274

1640 1503 2071 2676 2135 916

143 9

1312 1270 2150 2463 1851 1147 1316

11775 11446 12380 11510

Tabel 4. Produktie van het aantal rozen -in procenten van het gemiddelde (= 1007c).

mei juni juli aug. sept. okt. nov.

1 Tweejarige 1 A

13/14

80 86 90 91 90 92 92

B 11/12

97 95 99 99 98 98 99

Eenjar C 11/12

100 99

101 101 103 102 102

ge onderstammen D 9/10

99 99 99 99 99

100 100

E 7/8

125 122 110 110 111 107 107

Het produktieniveau van de tweejarige onderstammen lag lager dan dat van de een­jarige. Verder blijkt uit de cijfers dat de voorsprong door de dunne onderstam ge­nomen, ook tot uitdrukking komt in de produktiecijfers. De totaal-eijfers geven dan ook aantallen te zien met een verschil van ruim 600 stuks per 100 m2 tussen de dunste en de dikste eenjarige onderstammen. Het verschil met de tweejarige 13/14 is zelfs ruim 1700 bloemen per 100 m2. In juli gaf E (7/8) een betrekkelijk gering aantal rozen en in oktober leek het erop of object E op zijn retour was. In november had de situatie zich weer her­steld en gaf object E weer de meeste bloemen. Uit de totale produktie van maand tot maand blijkt dat de verschillen aan het be­gin van de oogstperiode veel groter waren. Tabel 4 geeft dit weer in procenten. Tussen object C en E was in mei een verschil van 25%; tussen A en E zelfs 45%! In de loop van het seizoen komen de uitersten dichter tot elkaar. De produktie van object A (13/14) neemt relatief toe van 80% tot 92%; de produktie van E (7/8) neemt relatief af van 125 naar 107%. In november was het verschil tussen de objecten A en E dan ook teruggelopen van 45 naar 15%; tussen C en E van 25 naar 5%.

Kwaliteit

Als indica teerd. De stuksgewic lijn in di (Tabel 5). gekeerd. Het stuksg dan van de ger dan va rige (C)

226

tie voor de kwaliteitsaanduiding is het gemiddeld stuksgewicht gehan-verschillen tussen de objecten zijn klein. Bovendien is het gemiddeld ht nogal aan schommelingen onderhevig. Desondanks zit er een frappante e duidelijk tot uitdrukking wordt gebracht in het seizoengemiddelde

Een hoge produktie in aantallen rozen gaf een laag stuksgewicht en om­

ewicht van de bloemen van de tweejarige onderstammen was gemiddeld hoger eenjarige. Het stuksgewicht van die van de dikste onderstammen was ho-

n de dunste onderstammen, zowel bij de tweejarige (A) als bij de eenja-

Tabel S. Gemiddeld stuksgewicht pep object per maand en in totaal in g.

mei juni juli aug. sept. okt. nov.

gem.

Tweejarige A 13/14

26,5 26,2 24,0 19,3 19,3 21,3 19,3

22,3

B 11/12

26,4 26,0 23,6 19,3 19,6 20,4 19,7

22,1

Eenjarige C 11/12

26,6 26,1 22,6 19,1 19,2 19,8 19,9

21,9

onders D 9/10

24,7 25,6 21,9 18,9 19,7 20,6 19,5

21,5

tammen E 7/8

24,0 23,6 20,2 18,4 18,5 21,3 19,1

20,7

Gem.

25,6 25,5 22,5 19,0 19,3 20,7 19,5

21,7

Voor een conclusie is het nog te vroeg. Het ziet er naar uit dat de produktiever-schillen tussen de dikke en dunne onderstammen nog kleiner zullen worden en de kwaliteitsverschillen in aanmerking nemend, zal dan de schaal in het voordeel van de zwaardere onderstammen doorslaan.

"PEN"- EN "PRUIK"-W0RTELS BIJ DE ONDERSTAM 'INERMIS'

Ing. J. Bulthuis Eel de

Om te komen tot de zuivere, oorspronkelijke 'Inermis' is, op de Proeftuin te Noordbroek een proef opgezet, bestaande uit een 100-tal 'Inermis'-zaadstruiken. Van deze struiken werden de nakomelingen vergeleken. Hieruit bleek o.a. dat enkele struiken een hoog percentage penwortels gaven en andere een hoog percentage sterk vertakte wortels (pruikwortels). Deze 2 beworte-lingstypen zijn als selecties in een proef te Eelde opgenomen. Daarnaast is uit een populatie, gevormd door de grote massa van genoemde 100 moeren, gemengd, even­eens een aantal "pennen" en "pruiken" gesorteerd. Op 27 maart 1980 werd een proef gestart met de cultivar 'Sonia'. De objecten zijn: A. penwortel selectie B. penwortel populatie C. pruikwortel selectie D. pruikwortel populatie De onderstammaat was 8/10 en 10/12 gemengd (Als o r i ën ta t i e werden op enkele ve ld ­jes deze twee maten onderl ing nog vergeleken).

Eerste groei

Er was b i j het u i t lopen tussen de objecten weinig verschi l in b ladkleur . het object p ru ik-populat ie was wat l i c h t e r dan de over ige. Na A.

Alleen

14 dagen traden er groeiverschillen op. Met een standcijfer is dit weergegeven: pen selectie 6,6

B. pen populat ie 5,9 C. pruik se lec t ie 6,2 D. pruik populat ie 6,6 A + B pen to taa l 6,2 C + D pruik to taa l 6,4

De groei van "pen-populat ie" was wat minder goed, maar frappant waren de ve rsch i l ­len n i e t . De "p ru ik " -wor te ls waren ie ts beter dan de "pen"-worte ls. Begin ap r i l werden de eerste bloemen gekopt. In Tabel 1 i s het percentage gekopte bloemen weergegeven, waarbi j de onderliggende bladknop al dan n i e t i s u i tgelopen.

227

Tabel 1. Percentages gekopte bloemen, met at dan niet uitgelopen ogen, nog aanwe­zige bloemen en "loos" begin april 1980 bij de verschillende objecten.

D AB CD 1. gekopte bloemen; ogen 5 cm uitgelopen 2. gekopte bloemen, ogen nog niet uitgelopen 3. nog aanwezige bloemknoppen 4. "loos"

6 0 1 3 52 47 47 57 40 48 51 34

2 5 1 6

3 2 50 52 44 43

3 3

U i t Tabel 1 b l i j k t dat de pen-select ie (A) de snelste ontwikkel ing te zien gaf, gevolgd door de p ru ik-populat ie (B) . De p ru i k -se lec t i e (C) was i e t s verder in ont­wikkel ing dan de pen-populatie (D). Erg k le ine ve rsch i l l en . Het percentage " loos" maakt d i t overzicht n ie t d u i d e l i j k e r . De ontwikkel ing van grondscheuten per object was ten opzichte van de voorgaande ontwikkel ing minder o v e r z i c h t e l i j k , maar de "p ru ik " -wor te ls waren i e t s eerder i n ontwikkel ing dan de "pen"-wor te ls , zowel b i j de s lec t ies a ls b i j de popu la t ie , hetgeen b l i j k t u i t Tabel 2.

Tabel 2. Aantal grondscheuten per 100 planten per object.

Penwortel Selectie A

104

Populatie B

100

Pruikwortel Selectie C

112

Populatie D

117

Opvallend i s dat b i j de penwortel de populat ie het laagst i s en b i j de pruikwor­te l de se lec t i e .

Produktie

In Tabel 3 i s het aantal rozen per ob ject en per maand weergegeven omgerekend per 100 m2 bruto kas.

Tabel 3. Aantal rozen per object en per maand per 100 m2 bruto kas.

mei juni juli aug. sept. okt. nov.

Totaal

1 Pen Selectie

1439 1246 2025 2309 2218 999

1686

11922

Populatie

999 1255 2089 2163 1778 1219 1255

10758

Gem.

1219 1251 2057 2236 1998 1109 1471

11341

Pruik Selectie

1320 1155 2328 2364 1622 1191 1310

11290

Populatie

1054 1136 1851 2135 1695 1146 1521

10538

Gem.

1187 1146 2090 2250 1659 1169 1416

10917

Proef-gem.

1203 1199 2074 2243 1829 1139 1444

11127

In Tabel 4 z i j n de resu l ta ten u i tgedrukt in procenten van het gemiddelde per maand (= 100%). U i t de t o t a a l c i j f e r s b l i j k t dat de penwortels gemiddeld meer bloemen gaven dan de pruikwortels (Tabel 3 ) . De se lect ies gaven meer bloemen dan de popu la t ie , zowel b i j de penwortels als b i j de p ru ikwor te ls . Het object pen-select ie gaf de meeste bloemen. U i t Tabel 4 b l i j k t d u i d e l i j k dat de produktie van de pen-select ie (A) r e l a t i e f t e ­rug loopt van 120 naar 107%. Een derge l i j ke l i j n , maar minder s terk geeft de pro­dukt ie van object p ru i k -se lec t i e (C) te z i en , n l . van 110 naar 101%.

228

Tabel 4. Produktie cumulatief ver maand in procenten van de gemiddelden (- 100%).

mei juni juli aug. sept. okt. nov.

1-Pen Selectie A

120 112 105 104 108 106 107

Popu B

83 94 97 97 97 98 97

atie Gem.

101 103 101 101 103 102 102

Pruik Selectie C

110 103 107 107 103 103 101

Popul D

88 91 90 92 92 93 95

atie Gem.

99 97 99

100 98 98 98

Daartegenover staan de produkties van pen-populatie en p ru ik -popu la t ie , die r e l a ­t i e f toenemen van respec t ieve l i j k 83 naar 97% en van 88 naar 95%. Het i s de vraag of deze tendens zich zal voor tzet ten.

Kwaliteit

Naast de aantallen bloemen per object is het gemiddeld stuksgewicht bepaald als in­dicatie voor de kwaliteit. Tabel 5 geeft een overzicht van het stuksgewicht per object per maand.

Tabel 5. Stuksgewicht per object per maand en het gemiddelde per object en per maand in g.

mei juni juli aug. sept. okt. nov.

Gem.

_ Pen Selectie A

23,7 24,1 22,7 18,6 17,7 20,6 18,4

20,8

Populatie B

23,8 25,0 22,1 18,2 18,9 20,4 18,6

21,1

Gem.

23,8 24,6 22,4 18,4 18,3 20,5 18,5

20,9

Pruik Selectie C

22,8 29,5 21,3 18,3 18,6 20,3 19,0

21,4

Populatie D

24,8 25,2 23,2 18,0 18,9 20,5 18,7

21,3

Gem.

23,8 27,4 22,3 18,2 18,8 20,4 18,9

21,4

Proef-gem.

23,8 25,2 22,3 18,3 18,6 20,5 18,7

21,1

De verschillen in stuksgewicht zijn erg klein. In grote lijnen komt de reeds eerder waargenomen tendens voor: tegenover een groter aantal rozen een lager stuksgewicht. Dit is het geval bij het gemiddelde van de "penwortels" en "pruikwortels". Ook bij de "pen-selectie" en de "pen-populatie" is dit het geval, maar deze tendens ont­breekt bij de "pruik-selectie" en "pruik-populatie". Voor een conclusie is het nog te vroeg. Mogelijk geeft het volgend seizoen meer in­zicht.

WATERGEVEN BIJ KASR0ZEN

Ir. E. van Rijssel Aal smeer

Onderzoek naar waterbehoefte bij de teelt onder glas heeft in de groente­teelt tot een blauwdruk bij tomaat geleid. Uit gegevens over watergeven bij rozen bleek dat hier slechts ca. 60% van het water gegeven werd dat voor de groei van tomaat wordt voorgeschreven. Om ook voor rozen tot een enigszins gefundeerde blauw­druk te komen, is een model opgesteld omtrent de energiehuishouding in de kas en de

229

rol van vocht hierin (relatieve luchtvochtigheid). Uit dit model bleek een ver­bruik van ruim 500 mm per jaar, hetgeen klopt met de watergift. 's Winters wordt echter vaak "te veel" water gegeven, hetgeen op gronden met beperkte afvoermoge-lijkheden tot wateroverlast (wortelrot) leidt. De vochtkringloop bleek in de maan­den oktober-november het kleinst te zijn. Dit zal beperkingen opleggen aan de ener-giebesparingsmogelijkheden in deze maanden. Veelal zal een beperktere condensatie aan het kasdek bij gebruik van energieschermen of dubbele dekken door ruimer luch­ten moeten worden vervangen om het gewas actief te houden (met name bij zacht weer in de herfst en voorjaarsmaanden).

DE INVLOED VAN DE TEMPERATUUR OP DE WINTERPRODUKTIE VAN 'SONIA' EN 'ILONA'

Ir. G.A. v.d. Berg Aalsmeer

In de klimaatkas is de invloed nagegaan van 7 verschillende combinaties van dag-nachttemperatuur bij een gelijke etmaal temperatuur.

Opzet

Na de proef van het vorige winterseizoen (1978-79) was vanaf mei tot oktober de behandeling van de rozen in de diverse afdelingen erop gericht de, tijdens de proef ontstane verschillen tussen de gewassen te neutraliseren. Na uitbloeien wer­den de struiken in mei gesnoeid en weer "op snee" gebracht. De eerste snede van de gelijk gemaakte gewassen werd in oktober geoogst. Op 9 oktober werden zeven ver­schillende dag-nachttemperatuurcombinaties ingesteld.

Stook- en ventilatietemperatuven 'Sonia' en 'Ilona'

Zeven dag-nachttemperatuurcornbinaties werden zo ingesteld dat de gemiddelde stook-temperatuur per etmaal op 18 C kwam (zie Tabel 1).

Tabel 1. Ingestelde stooktemperaturen, produktie, gewicht en lengte van 'Sonia'-en 'Ilona'-vozen. A = produktie in stuks per struik nov. 1979 t/m april 1980 B - gemiddeld gewicht (g): november t/m februari C - idem : maart en april D = gemiddelde lengte (om): november t/m april.

Stooktemperatuur C Nacht

12 uur 18 12 uur 17 12 uur 16 12 uur 15 12 uur 14 6 uur 18 + 6 uur 14 6 uur 16 + 6 uur 12

Dag

12 uur 12 uur 12 uur 12 uur 12 uur

12 uur

12 uur

18 19 20 21 22

20

22

'Sonia A

11,4 12,0 12,2 12,4 12,5

12,7

12,1

1

B

18 18 16 16 17

16

14

C

22 22 21 20 22

19

21

D

59 57 57 58 62

56

57

'Ilona' A

4,6 5,3 5,8 5,3 5,2

5,9

5,4

B

23 26 23 25 24

24

22

C

25 26 24 26 25

23

25

D

70 72 74 72 74

69

72

De dagtemperaturen duurden van 7.00 tot 19.00 uur. De nachttemperaturen van 19.00 tot 7.00 uur. De overgangen vonden vertraagd plaats. Overdag werd een maximale lichtverhoging van 4°C op het stoken gegeven bij een straling van 100 joules per cm2 (ca. 20.000 lux). Deze verhoging werd in maart afgebouwd. De ventilatietempera-tuur werd op twee graden boven de stooktemperatuur gehouden. Tijdens de proef werd bovendoor geknipt met uitzondering van de loze scheuten. Deze werden onderdoor ge­knipt. In de afdelingen (12.80 x 12.00 m) waren proefvelden uitgezet van 10.00 x

230

6.00 m. Ieder proefveld bevatte 2 bedden 'Sonia' en 2 bedden 'Ilona'. Deze opzet had tot doel verstorende effecten van de gevels op de proef zoveel mogelijk te voorkomen. Binnen ieder proefveld werden van 72 'Sonia' en 72 'Ilona'-struiken, op het oog ge­lijkwaardige scheuten geselecteerd en voorzien van labels. Deze scheuten werden snee op snee gevolgd. Aan de van deze scheuten gesneden rozen vonden een aantal individuele metingen plaats met betrekking tot de kwaliteit. De plantdichtheid be­droeg 6,4 struiken per bruto m2 kasoppervlakte.

Resultaten

De gerealiseerde etmaal temperatuur was voor alle afdelingen gelijk en bedroeg in: okt. 18,9; nov. 18,3; dec. 18,2; jan. 18,2: febr. 18,5; maart 18,9 en april 19,4°C. Gemiddeld van okt. '79 t/m april '80: 18,6°C. De produktie van de oktobersnee bedroeg in alle afdelingen gemiddeld per struik voor 'Sonia' 4,9 rozen van gemiddeld 29 gram en voor 'Ilona' 2,0 rozen van gemid­deld 41 gram. De produktie over de periode 1 november 1979 t/m 1 mei 1980 is ver­meld in Tabel 1. Enige kwaliteitskenmerken, gemeten aan de geoogste rozen van ge­labelde scheuten, zijn ook in deze tabel vermeld.

Discussie

S o n i a Er treden produktieverschi1len op, maar ze zijn niet groot. Evenals vorig jaar blijkt een hogere dag- dan nachttemperatuur, vergeleken met een constante tempera­tuur, de produktie iets te stimuleren. Ook als de gemiddelde etmaal temperatuur ge­lijk is! Er is zelfs een positief verband waarneembaar tussen een toenemend ver­schil in dag-nachttemperatuur en de produktie. Een temperatuur van 12 C blijkt echter te laag. Het 'dagtemperatuureffect' moet worden toegeschreven aan de combi­natie van licht, C0o en temperatuur. De ontwikkelingsduur van de scheuten was en­kele dagen korter. De uitloopsnelheden waren in alle behandelingen gelijk. Het gemiddelde gewicht van de gesneden rozen is het hoogst als dag- en nachttempe­ratuur weinig van elkaar verschillen. Vooral in de periode november t/m februari is dit duidelijk. In maart en april is het verschil geringer. Een nanacht van 12 C blijkt duidelijk te koud. De lengte van de gesneden rozen werd niet of nauwelijks beïnvloed. In alle behandelingen werden in januari en februari de langste rozen gesneden en in maart en april de kortste.

I l o n a Ook bij 'Ilona' is een verschil tussen dag- en nachttemperatuur gunstig voor de produktie. Alleen ontbreekt hier de trend zoals bij 'Sonia'. Ook een nanacht van 12 C heeft geen negatieve invloed. De invloed van de temperatuurverdeling op het gewicht is, evenals op de lengte, onduidelijk.

Conclusies

Een constante en gelijke dag-nachttemperatuur werkt ongunstig op de produktie. Een nanacht van 12 C is voor 'Sonia' te koud.

Opmerkingen

Een lage temperatuur als 12°C in de nanacht zal in de praktijk tot problemen kun­nen leiden. Delen van de kas zullen als gevolg van de in een praktijkkas altijd aanwezige horizontale temperatuurverschillen nóg kouder worden. Ook kunnen er pro­blemen met een te hoge r.v. ontstaan. In de kleine afdelingen op het Proefstation te Aalsmeer (12.00 x 9.60 m) treden zulke problemen niet op. Als bij koud weer de kas 's nachts niet op de gewenste temperatuur komt, kan men de groeisnelheid handhaven door dit overdag te compenseren.

231

ROZEN ONDER HORTIPLUSGLAS

I r . G.A. v . d . Berg Aalsmeer

Hort ip lusglas is glas voorzien van een microscopisch dun laagje metaal oxyde. Door d i t laagje wordt de warmte-u i ts t ra l ing sterk verminderd. Hierdoor t reedt een forse energiebesparing op. Een nadeel van het glas is de geringere 1 i ch tdoo r la t i ng . Ten opzichte van helder tu indersglas bedraagt het l i c h t v e r l i e s ca. 12%.

Opzet

Gedurende twee p 1980, is de prod geleken met een De vier gevels v temperaturen tij nacht 15 en dag stooktemperatuur temperatuur lag teelthandelingen werd met behulp tussen de Hortip

roefperioden, oktober 1978 t/m april 1979 en oktober 1979 t/m april uktie van rozen, cv. 'Sonia' in een met Hortiplus gedekte kas ver-controlekas, gedekt met helder tuindersglas. an de kassen waren binnengevels van helder tuindersglas. De stook-dens proef 1 waren: nacht 15 en dag 18 C. Tijdens proef 2 was dit: "11 C. Bij 100 joule straling werd een 1 ichtverhoging van 4 C op de gegeven. Deze verhoging werd in maart afgebouwd. De ventilatie-

2 C boven de stooktemperatuur. Overdag werd COn gedoseerd. De waren in beide kassen gelijk. Vanaf februari 1980 t/m april 1980

van buis-luchttemperatuurmetinqen het verschil in energiegebruik lus- en de controlekas berekend.

Resultaten

De produktie in rozen per struik, het gemiddelde gewicht en de gemiddelde zijn voor beide proeven weergegeven in Tabel 1.

lengte

Tabel 1. Rozen, av. 'Sonia', geteeld onder helder tuindersglas en onder Hortiplus-glas, gedurende twee proefperioden. De produktie in stuks per struik, het gemiddelde gewicht (g) en de gemiddelde lengte (om).

Proef 1: november 1978 t/m april 1979

Helder glas Hortiplus

Proef 2: november 1979 t/m april 1980

Helder glas Hortiplus

Stuks per struik Gem. gewicht (g) Gem. lengte (cm)

13,6 18,2 60

12,6 15,9 58

l i j n de Het gewichtsverloop staat in Figuur 1 . In deze f iguur s t e l t de controlekas met helder tu indersglas voor en de l i j n * * de Hor t ip lus-kas , bei­de t i j dens de eerste proef . De l i j n G—D s t e l t de controlekas voor t i j dens de tweede proef en de l i j n <t—& de Hor t ip lus-kas. De Hort iplus-kas gebruikte in de periode februar i 1980 t/m a p r i l 1980, 20% minder energie dan de controlekas. De grootste besparing werd verkregen t i j dens helder weer met weinig wind: ruim 40%. Tijdens regen was de besparing 2%.

Disaussie

In de eerste proef was de produktie lager dan in de tweede proef. Dit heeft twee oorzaken. Ten eerste was er een duidelijk verschil in gewas. Bij aanvang van proef 1 was het gewas 1,5 jaar oud en in mei diep onderdoor geknipt. Bij aanvang van proef 2 was het gewas 2,5 jaar oud en in mei gesnoeid. In de tweede plaats was het temperatuurniveau gedurende proef 1 lager dan tijdens proef 2. In oktober stonden de kassen "op snee". De produktie zoals vermeld in Tabel 1 is gecorrigeerd voor het verschil in aantallen scheuten tussen de kassen tijdens de oktobersnee. Hetzelfde geldt voor het scheutgewicht.

232

Figuur 1. Gemiddelde gewiaht van gesneden rozen onder helder tuindersglas en onder Hortiplusglas. Eerste proef (oktober 1978 t/m april 1979)

'• "' Helder tuindersglas Hortiplusglas (oktober 1979 t/m april 1980) Helder tuindersglas Hortiplusglas

30-

20'

10

78-79

Uit Tabel 1 blijkt dat in beide proeven de produktie onder Hortiplusglas 7% lager is dan onder helder tuindersglas. Ook het gewicht van de gesneden rozen is lager. De grootste gewichtverschillen treden op in de winter. In het voorjaar nemen de verschillen af. Er is geen duidelijk verschil in lengte waarneembaar. De energiebesparing van 20% komt goed overeen met de eerder door het IMAG gemeten besparing.

Conclusie

Met Hortiplusglas is ca. 20% energie te besparen. De kwaliteit onder Hortiplus­glas is in de winter duidelijk minder dan onder helder tuindersglas. De produktie onder Hortiplusglas is lager dan onder helder tuindersglas. Over de periode no­vember t/m april is dit ca. 7%,

PROEF MET DRIE VOCHT- CN VIER STIKSTOFTRAPPEN BIJ ROZEN IN KASGR0ND

Dr.Ir. R. Arnold Bik Th.Ü.M. v.d. Berg

M. Warmenhoven Aalsmeer

Het doel van deze proef is de invloed van het vochtregiem in samenhang met die van de stikstofgift op de bloemapbrengst en -kwaliteit van kasrozen na te gaan. In de proef komen drie vochttrappen voor nl.: 1. gieten bij een zuigspanning van 10 cbar (= centibar) 2. gieten bij 30 cbar (na 10 september 40 cbar) 3. gieten bij 60 cbar (na 10 september 70 cbar) De poreuze pot van de tensiometers bevindt zich op een diepte van 30 cm. Er wordt met regenwater gegoten. Een vochtvlak is onderverdeeld in vier subvakken, waarin de vier stikstofgiften

233

(O, 6, 12 en 18 g N/m2 per keer) zijn ondergebracht. De s t ikstofgif ten vonden plaats op 15/5, 15/6, 15/7, 15/8, 30/9 en 30/10. De proef i s in tweevoud aangelegd; een stikstofvak meet 2,75 m2, een vochtvak 11 m2. Zet-lingen van de roos 'Motrea' op de onderstam Rosa ' Inermis' werden eind februari ui tgeplant. De proefbehandelingen vingen aan op 15 mei.

Tabel 1. Enige gegevens over het watergeven bij de drie vochttrappen.

Aantal dagen tussen het watergeven 15/5 • Aantal dagen tussen het watergeven 27/8 -Aantal keren watergeven 15/5 - 2/12 Cumulatieve watergift in mm 15/5 - 2/12 Gemiddelde watergift per keer in mm

- 27/8 2/12

Vochttrap 1

3- 8 7-12

28 707 25

2

10-14 14-28

13 543 42

3

16-21 26-37

8 446 56

De gietbeurten liepen aanzienlijk terug door het gieten bi j een lagere vochtspan-ning, de cumulatieve watergift eveneens. Na eind augustus nam het aantal dagen tussen twee opeenvolgende gietbeurten per vochttrap aanzienlijk toe, kennelijk als gevolg van de geringere zonnestraling.

Tabel 2. EC (mS/am 25 C), N-oijfer (mrnol/l) van de O - 25 am laag, beide bepaald in het 1:2-volwne-extraat op 23 oktober en het Il-gehalte in het blad {%) op 8 september.

EC

N-cijfer

N in blad

Vocht­trap

1 2 3

1 2 3

1 2 3

1 N-gift 0

0,5 0,6 0,6

0,4 0,8 1,5

2,54 2,43 2,30

in g/m2 6

0,6 0,7 0,9

2,3 3,1 4,5

2,54 2,40 2,37

per keer 12

0,9 1,1 1,2

4,6 6,4 7,6

2,54 2,48 2,37

18

1,0 1,3 1,4

7,6 9,6

10,2

2,58 2,55 2,37

Volgens verwachting nam de EC zowel als het N-cijfer bij hogere N-giften toe. Beide vertoonden per N-trap ook een duidelijke s t i jging naarmate bi j een lagere vochtspanning werd gegoten, zelfs b i j de eerste trap (N-gift: 0 ) . Tegen de verwachting in werd het N-gehalte in het blad niet of nauwelijks beTn-vloed door de N-gift. Het vertoonde wel een zekere daling, naarmate de vochttrap "droger" was.

Tabel 3. Bloemopbrengst per vak van 2,75 m2 tot 1 november.

Vochttrap

1 2 3

gem.

Stik 0

627 591 536

585

Stofqi ft in q/m2 6

571 599 582

584

pe r keer 12

615 600 546

587

18

557 572 566

565

gem.

593 591 558

580

234

De gemiddelde opbrengst bij vochttrap 2 was ongeveer gelijk aan 1, die bij vochttrap 3 was ca. 6% lager. Verrassend op het eerste gezicht is, dat toediening van stikstof geen stikstof, geen opbrengstverhoging veroorzaakte; op grond va f e r b i j NI had men d i t mogen verwachten. Verhoging van de N-g i f t gens een opbrengstdaling. De afwezigheid van een s t i k s t o f e f f e c t op de opbrengst komt echte het vermelde gedrag van het N-gehalte in het blad ten aanzien va Taklengte en takgewicht werden niet duidelijk door vochtregiem n gift beïnvloed. Het percentage platknoppen vertoonde een duideli mate er "droger" werd gegoten; stikstof had geen invloed. Uit de gelijkheid van vochttrap 1 en 2 volgt dat het mogelijk is aanzienlijk lagere vochtspanning in de toplaag te telen dan tot genomen. Voorts wordt de indruk gevestigd dat met een lagere sti de grond volstaan kan worden dan gebruikelijk is. De proef wordt voortgezet.

die bij vochttrap

ten opzichte van n het lage N-cij-

tot N4 gaf overi-

r wel overeen met n de stikstofgift, och door stikstof-jke daling naar-

kasrozen bij een dusverre werd aan-kstoftoestand in

KWALITEIT-PRIJS RELATIES BIJ 'MOTREA'

Ing. L. Oprel Aalsmeer

Op grond van gegevens uit het onderzoek van Ir. E. van Rijssel "Opbrengstverschil­len op rozenteeltbedrijven, cultivar 'Motrea'" is in 1979 begonnen met een analyse van de invloed van kwaliteitskenmerken (steel lengte, rijpheid enz.) op de prijs. In 1980 is besloten de analyse te verdiepen waardoor de aangekondigde resultaten (Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 190) niet in 1980 konden ver­schijnen. Hoofdlijnen uit de nadere analyse zijn wel getoond op de vaktentoonstel­ling te Aalsmeer. Het ligt in de bedoeling dit onderzoek in 1981 af te sluiten met een publikatie.

BESTRIJDING VAN MEELDAUW IN ROZEN ONDER GLAS

Ing. F.B. Dirkse Aal smeer

Opzet

De proef werd opgezet om een aantal nieuwe middelen en formuleringen te toetsen op hun werking tegen meeldauw en om een indruk te krijgen van de gewasgevoeligheid voor deze middelen. Als testmateriaal werden 6 maanden oude rozenzetlingen in 4 liter containers gebruikt. Er werd gebruik gemaakt van de cultivars 'Motrea' en 'Mercedes', ieder 7 planten per behandeling, en een nieuwe cultivar (4 planten per behandeling). Om standplaatsinvloeden te voorkomen stonden de planten per cultivar geward. De planten werden op snee geteeld.

Tabel 1. Diverse getoetste middelen en concentraties ter bestrijding van meeldauw in rozen.

Behandelingen

1. Onbehandeld 2. Meltatox (BASF meel dauwmiddel) 3. Rubigan 4. BTS 40542 (prochloraz) 5. idem 6. Baycor 30 EC 7. idem

Concentra Proef I

0,25% 0,035% 0,07% 0,1% 0,075% 0,1%

tie Proef II

0,25% 0,035% 0,1% 0,2% 0,075% 0,1%

235

De planten werden zowel over de kop als onderdoor gespoten tot aan afdruipstadium met middelen en concentraties als vermeld in Tabel 1. Aan de spuitvloeistof werd steeds 0,03% Agral LN toegevoegd. Alleen bij proef II werd aan het middel Rubigan 0,06% uitvloeier toegevoegd, aangezien de gewasbevochtiging bij het gebruik van 0,03% uitvloeier niet voldoende leek.

Proef I

Een opzettelijke meeldauwinfectie behoefde niet te worden uitgevoerd. In de culti-var 'Motrea' kwam op het moment van de eerste gewasbehandeling een lichte meeldauw-aantasting voor. De spuitdata waren: 20/6, 27/6, 4/7 en 11/7/80.

MeeIdauwaantasting

De beoordeling vond plaats tussen 18/7 en 21/7/80. Alleen de bloeiende scheuten werden in de beoordeling betrokken. Als criterium voor het vaststellen van de aan­tallen dode of levende meeldauw gold: geen sporulatie is dood, wel sporendragers is levend. In Tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de meel dauwaantasting in de cv. 'Motrea' terwijl Tabel 3 die geeft voor de nieuwe cultivar. In 'Motrea' verliep de aantas­ting bijzonder explosief. De schimmel overgroeide zowel de boven- als onderzijde van het blad. Ook 'nekken' en knoppen werden sterk aangetast. In de nieuwe culti­var was de aantasting minder sterk, maar opvallend was hier de sterke aantasting die in het hout optrad. 'Mercedes' werd niet aangetast.

Tabel 2. Proef 1. Meeldauwaantasting in 100 bladeren en meeIdauwaantasting in knoppen bij 'Motrea'.

Behan­del ing

1 2 3 4 5 6 7

Aantal aangetaste bladeren

98 30 2

37 20 7 4

Aantal dood

0 17 9

37 10 5 4

vlekken levend

1045 27 0

25 17 3 1

Totaal aantal knoppen

22 29 23 33 18 19 24

Aantal aangetaste knoppen

12 3 0 2 3 0 0

Tabel 3. Proef I. Meeldauwaantasting in een nieuwe aultivar.

Behandel ing {

i 2 3 4 5 6 7

% aangetast blad

55 15 4

11 5 3 2

Totaal aan dood

0 14 4

12 9 3 2

tal vlekken levend

258 5 0 3 1 0 0

Gewasschade en residu

Meltatox veroorzaakte in alle cultivars licht chlorotische strepen op het blad en lichte bladverruwing. Baycor veroorzaakte een zeer licht wit residu op het blad. De overige middelen veroorzaakten geen gewasschade en/of zichtbaar residu op het blad. 236

Proef il

Omdat in de eerste proef geen meeldauw voorkwam in 'Mercedes', werd op een bedrijf met een sterke aantasting in deze cultivar blad met meeldauw verzameld ter infec­tie van de proef. Er ontstond nu een gelijkmatige aantasting in de 'Mercedes'-planten. De spuitdata waren: 17/9, 25/9, 2/10 en 9/10/80.

Mee Idauwaantasting

De beoordeling vond plaats op 27 en 28/10 voor 'Motrea' en op 30/10 voor 'Mercedes' Ook nu werden uitsluitend bloeiende takken beoordeeld. Door gebrek aan bloeiende scheuten werd de nieuwe cultivar niet beoordeeld. In de Tabellen 4 en 5 wordt een overzicht gegeven van de meeldauwaantasting in de diverse behandelingen.

Tabel 4. Meeldauwaantasting in 100 bladeren van de cultivar 'Motrea'.

Behan­del ing

1 2 3 4 5 6 7

Aantal aangetaste bladeren

99 10 0 3 3 4 1

Aantal dood

0 4 0

< 1 2

< 1 1

vlekken levend

1373 18 0 4 3 6

<:l

Totaal aantal knoppen

25 20 24 22 36 24 26

Aantal aangetaste knoppen

21 2 0 1 1 1 0

Tabel 5. Proef II. Meeldauwaantasting in 100 bladeren van de cultivar 'Mercedes'.

Behan­del ing

1 2 3 4 5 6 7

Aantal aangetaste bladeren

95 34 2

27 14 2 1

Aantal dood

0 4 0 3 1 2 1

vlekken levend

1726 80 3

120 34

1 0

Totaal aantal knoppen

27 24 32 27 29 31 23

Aantal aangetaste knoppen

6 1 0 2 0 0 0

Gewasschade

Meltatox veroorzaakte waslaagbeschadiging van de bladonderzi cultivars. Deze beschadiging uitte zich in de vorm van grasg ken. Bovendien ontstond een lichte verruwing van de bladbove Het middel BTS 40542 veroorzaakte in de laagste concentratie tot zwarte puntjes en vlekjes aan de onderzijde van het blad Deze symptomen traden pas na enkele bespuitingen op. Bovendi bladval. De hoogste concentratie veroorzaakte bij alle culti tot zwarte punten en vlekjes. Na enige bespuitingen ontstond' sectorsgewijs vergel ing en anthracietkleurige verbranding. H Al het oude blad (onder het punt van uitlopen van deze snede deren bleven klein en waren enigszins misvormd. Baycor veroorzaakte bij 'Mercedes' een lichte ve het blad. Soms was enige streperigheid te zien behandelingen mooi donkergroen van kleur. Rubigan gaf in geen van de cultivars schade.

jde bij alle getoetste roene strepen en vlek-nzi jde.

(0,1%) kleine, bruine van alle cultivars.

en ontstond lichte vars duidelijke bruine en langs de bladranden ierna volgde bladval. ) viel af. Jonge bla-

rgroening van de onderzijde van Doorgaans was het blad in deze

237

Conclusies

De werking van Meltatox valt in deze proeven tegen. Rubigan en Baycor hadden een uitstekende preventieve werking tegen meeldauw. BTS 40542 veroorzaakte in de tweede proef in de periode september/oktober sterke gewasschade. Voor toepassing buiten de zomermaanden komt dit middel (formulering) niet in aanmerking.

INVLOED VAN HET SNIJBLOEMENVOEDSEL SEVAFLOR OP DE UITBLOEI BIJ ROZEN, CV. 'SONIA'

L.V.J. Barendse Aalsmeer

Het Franse snijbloemenvoedsel Sevaflor (15,8 g/l) werd vergeleken met AAdural 15 g/l, Chrysal 11 g/l, Flora Brie + 16 g suiker/l en met water. De bloemen hadden geen afzetsimulatie gehad.

Resultaten

Flora Brie met suiker gaf door bladverbranding het minste resultaat. De bloemen in de overige middelen waren goed van uitbloei en iets beter dan water. Hierin was de uitbloei goed doordat de bloemen niet droog hadden gelegen.

INVLOED VAN SNIJBLOEMENVOEDSEL OP SLECHT BEHANDELDE ROZEN, CV. 'ILONA'

L.V.J. Barendse Aalsmeer

Snijbloemenvoedsel werkt over het algemeen goed bij rozen. Naarmate de rozen meer te verduren hebben gehad na de oogst is dit effect ten opzichte van water ook steeds groter. Door omstandigheden konden verschillende middelen worden getest op rozen, cv. 'Ilona', die 's maandags op de veiling waren aangevoerd (september). De bloemen bleven de gehele maandag droog liggen en werden daarna 3 dagen op water met Chrysal gezet bij 10 C. Hierna kwamen ze in de vaas in water, Chrysal 11 g/l, AAdural 15 g/l of Flora Brie met 12 of 15 g suiker per liter.

Resultaten

Bij alle behandelingen, behalve in AAdural was de uitbloei slecht. In water was de houdbaarheid slechts 1\ dag. Ditzelfde resultaat gaf Flora Brie met hierbij nog een sterke bladverbranding in beide suikerdoseringen. In Chrysal was de houdbaarheid 4 dagen. Het beste resultaat gaf AAdural. Hier was de houdbaarheid 7 dagen. Alleen in deze behandeling kwamen geen slappe nekken voor.

INVLOED VAN ST0PGR0EN OP DE HOUDBAARHEID VAN 'SONIA'

Inleiding

L.V.J. Barendse Aalsmeer

Stopgroen is over het algemeen coniferengroen dat o.a. wordt gebruikt om bloemen in vazen op te steken. Het is qua toepassing te vergelijken met steekschuim (zo­als Oasis). In de hier genomen proef werd bekeken wat de invloed van dit materiaal op de houdbaarheid van bloemen (in dit geval rozen) was.

238

Rozen, cv. 'Sonia', die op 7 juli zijn geoogst en daarna 4 uur bij 15 C in water hebben gestaan, worden op dezelfde dag per 5 stuks in vazen gezet met alle een ander soort stopgroen. Dit stopgroen heeft enkele weken, verpakt in plastic in een doos, droog gelegen in een koelcel die niet steeds aanstond, maar altijd beneden 15 C bleef. Daar er weinig materiaal beschikbaar was, kon per soort stopgroen slechts één vaas worden gevuld. Daar rozen duidelijk reageren op negatieve invloe­den, werd 'Sonia' als toetsgewas gebruikt. Het stopmateriaal werd in een litervaas gedaan en aangevuld met leidingwater.

Resultaten

Soorten stopmateriaal

1. geen (controle 1) 2. Chamaecyparis lawsoniana 'Stewartii' 3. Chamaecyparis pisifera 'Plumosa'

4. Chamaecyparis lawsoniana 'Alumii' 5. Cupressus sempervirens

6. Chamaecyparis pisifera 'Squarrosa'

7. Thuja occidentalis

8. Oasis (controle 2)

Houdbaarheid in dagen

11,4 2,4 3,0

2,0 3,0

3,6

3,2

7,4

Watervervuiling in de vaas

geen troebel iets troebel, stinkt troebel, stinkt iets troebel, stinkt iets troebel, stinkt iets troebel, stinkt geen, wel bladvc

De houdbaarhei minste kwalite stopgroen gave slappe nekken, in het water, groen enige ti past. Beide fa vuil ing moet z reageren. Het worden vermede

Conclusie

Stopgroen heeft een slechte invloed op de houdbaarheid van rozen. Doordat het wa­tervervuiling veroorzaakt, mag worden aangenomen, dat de werking bij andere snij­bloemen ook negatief is. Oasis was wel minder dan water, maar duidelijk beter dan stopgroen. De beste uitbloei was in water. Er werd geen snijbloemenvoedsel ge­bruikt.

d in water was duidelijk itsverlies te geven, bij n een zeer sterke houdba

Dit kan worden geweten Dit is in deze proef waa jd bewaard is geweest en ctoren zullen echter in oveel mogelijk worden be toevoegen van stopgroen n.

het beste. Oasis bleek in deze proef het gebruik als stopmateriaal. Alle soorten

arheidsverkorting, door het optreden van aan de watervervuiling als gevolg van blad rschijnlijk nog wel versterkt omdat het

doordat geen snijbloemenvoedsel is toege-de praktijk ook een rol spelen. Waterver-streden omdat alle bloemen hierop negatief of ander blad moet uit dit oogpunt dan ook

SAINTPAULIA BESTRIJDING VAN V0ETR0T VEROORZAAKT DOOR DE SCHIMMEL CYLI-NDROCARPON OLIDUM

Ing. F.B. Dirkse H. Jansen (student L.H.)

Aalsmeer

De laatste jaren wordt op enkele bedrijven waar Saintpaulia geteeld wordt, wortel­en voetrot gevonden, veroorzaakt door de schimmel Cylindrocarpon olidum. In o.a. Cyclamen kan een aantasting voorkomen die veroorzaakt wordt door de schimmel Cy-

239

Phytophthora bij Sinningia.

Bes tri j'ding

Jonge planten werden opgepot en vervolgens kunstmatig besmet met Phytophthora ni-citianae var. nicotianae A . Enkele dagen na de besmetting werd aangegoten met op­lossingen van de fungiciden, die in Tabel 2 vermeld zijn. Per behandeling werden 30 planten gebruikt.

Tabel 2. Bestrijding van Phytophthora bij Sinningia.

Behandeling

1. Niet besmet 2. Besmet, onbehandeld 3. Besmet, 0,1% Fongarid 25 WP 4. Besmet, 0,1% Ridomil 25 WP 5. Besmet, 0,3% Aliette 6. Besmet, 0,2% Previcur N 7. Besmet, 0,2% AAterra vl.b. 8. Besmet, 0,1% DP 516 9. Besmet, 0,1% Dowco 444 0. Besmet, 0,3% Bayer 5072

Pe be 1

0 30 0 0 3

36 0 0 0 0

rcentage aan ïandel ing

2

3 80 0 0 7

50 0 0 3

16

getaste

4

3 90 3 0

10 73 3

20 53 20

planten na

6

3 97 17 0

20 87 27 47 83 63

.. weker

8

3 97 17 0

20 87 40 47 87 80

na

10

10 100 17 0

23 90 43 47 87 90

In de onbehandelde besmette grond werden de planten zeer snel en in hoge mate aan­getast. Geen of een onvoldoende bestrijdingseffect werd bereikt met de middelen Bayer 5072, Dowco 444, Previcur N, DP 516 en AAterra vloeibaar. Na toedienen van Bayer 5072 en Dowco 444 werd een duidelijke groeiremming en een blijvende chloro­se waargenomen. De beste bestrijding werd verkregen na toevoegen van Ridomil, Fongarid of Aliette.

242

VERGELIJKING VAN MIDDELEN TER BESTRIJDING VAN PHYTOPHTHORA NICOTIANAE IN SINNINGIA

Ing. F.B. Dirkse H. Jansen (student L.H.)

Aalsmeer

Het doel van deze proef was een aantal nieuwe tegen Oömyceten werkzame fungiciden voor de bestrijding van Phytophthora nicotianae in Sinningia met elkaar te verge-1 ijken.

'jpzet en uitvoeving

Planten van Sinningia 'Van der Dussen' rood werden opgepot in een 1:1 mengsel van zeer sterk met P. nicotianae geïnfecteerde grond en RHP-grond. De planten werden in groepen van 25 verdeeld en direct na oppotten aangegoten met de middelen en con­centraties als vermeld in Tabel 1. Per 10 cm pot werd 50 ml oplossing gegeven. De oppotdatum was 2/5/80. De proef werd in tweevoud uitgevoerd.

Uitval

De uitval door Phytophthora werd gevolgd tot 4 weken na oppotten. In Tabel 1 zijn vermeld: eerste uitval in dagen na oppotten, het moment waarop volledige uitval werd bereikt en de totale uitval 4 weken na oppotten.

label 1, Invloed van diverse fungioiden op het voorkomen van een aantasting door P. nicotianae in Sinningia bij twee herhalingen (totaal 50 planten).

Behandel ing Eerste uitval in dagen na oppotten

Volledige uitval in dagen na op­potten

Totale uitval 4 weken na op­potten

Onbehandeld Fongarid 25 WP Fongarid 25 WP Ridomil 25 WP Ridomil 25 WP Aliette 80 WP Aliette 80 WP DP 516 50 WP (RE 20615) Dowco 444 Dowco 444 Previcur N

0,1% 0,2/» 0,05% 0,1% 0,2% 0,3% 0,1% 0,2% 0,1% 0,2% 0,3%

6 11 13 14 18 6 7 7 6 6 6 6

14 24

19 27 19 18 9

50 50 26 18 7

45 34 50 50 50 50 50

Conclusies

De besmetting van de grond was zo zwaar dat geen van de middelen een afdoende be­scherming gaf tegen een aantasting door Phytophthora. Ridomil heeft duidelijk de beste werking. De hoogste (0,2%)dosering Fongarid is een goede tweede. Aliette blijkt een langzame aanvangswerking te hebben, maar ook de aantasting ver­loopt traag. Mogelijk moet dit middel reeds enige tijd voordat de plant met de ziekte in aanraking komt worden toegepast.

243

ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN BLADBEHANDELING MET ALIETTE EN RIDOMIL TER VOORKO­MING VAN EEN AANTASTING DOOR PHYTOPHTHORA NICOTIANAE IN SINNINGIA

Ing. F.B. Dirkse H. Jansen (student L.H.)

Aalsmeer

Van de tegen Oömyceten werkzame systemische fungiciden Aliette (efosiet-Al) en Ridomil (metalaxyl) wordt beweerd dat in een aantal gewassen basaal transport kan plaatsvinden. Dit zou kunnen betekenen dat een aantasting door Phytophthora in een aantal gewas­sen misschien kan worden voorkomen door het uitvoeren van bladbespuitingen. Deze proef werd opgezet om na te gaan of het mogelijk is een aantasting van Sin-ningia te voorkomen door middel van bladbehandeling. Opname van Aliette of Ridomil via het blad en transport van daaruit naar de wor­tels (= basaal transport) zou dan het tijdrovende aangieten kunnen vervangen.

Opzet en uitvoering

Eenmaal verspeende plantjes van de cv. 'Van der Dussen' rood werden met het blad gedompeld in middelen en concentraties als vermeld in Tabel 1. Na opdrogen van de vloeistof op het blad werden zij opnieuw verspeend. Na resp. 7 en 21 dagen vonden een tweede en derde behandeling plaats. De tweede behandeling vond plaats door de bladschijf aan de bovenzijde te bevochtigen met behulp van een penseel. De behandelingsmethode bij de derde behandeling was identiek aan die van de eerste. De plantjes werden nu opgepot in zwaar met Phytophthora geïnfecteerde grond. Ter controle bleef één groep planten onbehandeld. Iedere groep bestond uit 20 planten.

Waarnemingen

Uitval

De planten werden als aangetast beschouwd wanneer de schimmel boven de grond in de stengel doorgroeide. Tabel 1 geeft een overzicht van het verloop van de aantasting.

Fytotoxisohe effecten

In de met Ridomil behandelde planten trad duidelijk groeiremming op wanneer de ge­bruikte concentratie boven 0,05% lag. De planten behandeld met de hoogste dose­ringen (0,2 en 0,4% vertoonden bovendien bladrandverbranding en een blauwgrijze bladkleur. De planten behandeld met 0,4 en 0,5% Aliette vertoonden lichte groeirem­ming.

Conclusies

Geen van de toegepaste behandelingen kon een aantasting van de planten voorkomen. De hoogste doseringen Ridomil en de hoogste dosering Aliette veroorzaakten een duidelijke vertraging in het verloop van de aantasting. Ridomil leek langduriger te werken dan Aliette. Gezien de resultaten leek in dit proefje sprake van opname via het blad en enig basaal transport. De werking is echter onvoldoende en de gewasschade is te groot om enig perspectief te bieden voor praktische toepassing.

244

o o

s

o o

s

w

s M l

S 1

•--i <--} w

'M s-

« A-W

A l 'M

« T--1 t i >

S* M VN

' M

TO « ï - A

V i

F H

M

<J M ï

S1

•<-> S4

s-•l- l l j - l

F •r>

c CU

4 - >

+-> O

Q -C L

O

(13

C

C

<D

cn r ö

" O

. *

r _

( Ö

> +-> • i —

= 3

CU

f O

+-> o

1—

f Ö

> +-> =ï

CU - p

</) %-CU U J

cn c

• (— r—

CU T 3

C f O

J Z

CU

ca

rö c

c CU

^ 3 " L O

C O

^t-

<x> «d-

O ^f"

L D

m

co m

co C M

L n C M

o CNJ

L O

•—'

t—i

c eu

cn+-> f Ö

" O

c

4 - >

O Q .

Q -O

O C V I

o CD cn CM CXI t—I

cn O N L ^ r—i C\J H H

CD O CT* O CTi N ^ CM C\J r—t CNJ i—i t—1 T—i

CT> cri ko cn cr> «3- o i—1 i—1 i—1 i—1 r—t t—i r—1

m o o o r t c n i n n o i—i CM CM <—i i—« ' — i t - H i - H i — r

C T l O l N N Q O C O i H O O I D i — l i — l i — l i — t i — 1 CM '—I l—1

L n i û L / ) u : c O i £ n D N L n r o t—i i-H i—i i—i i—i i—i

n r o k o m r o r - i CM CM CM «—I I - H T—1 i—i r—i

N C O ^ r H f O y D ^ r H O O

f O H O H O J H O O O O

i — i C O C O i - 1 > — i i — K t ^ t O O H r H H H H H CM CM

L D •&« ^ ? ^ ^ ^ ^ 5 CM LO D-9 ^ 9 5-S

" O W r O ^ l ^ O O H M ' J

C U O O O O O O O O O " O

_ £ - t - > + - > + - > 4 - > E E E E E C U C U O J O J C U O O O O O

_Q T - T - - r - - I - " O T 3 " O " O " O

O < < < < D ; Û : Û : Û ; Q ;

245

STAT I CE INVLOED VAN LICHT OP DE BLOEI VAN STATICE

Th.M. van der Krogt Aalsmeer

In een vorige proef (Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 204) is de vroegste bloei gerealiseerd door te zaaien in november en dan vervolgens een dag-lengtebelichting toe te passen, nadat de planten in januari in de kas uitgeplant waren. Onbeantwoord bleef nog de vraag over welke periode belichting de beste re­sultaten geeft. In een proef is nagegaan wat de invloed is van verschillende belich­tingsperioden tijdens de teelt. Tevens is onderzocht of met behulp van een belich­ting met hoge intensiteit tijdens de opkweekperiode de bloei vervroegd kon worden.

Opzet

In de proef is gebruik gemaakt van Limonium sinuata 'Market Blue'. Er is gezaaid op 16 oktober 1979. Na opkomst zijn de plantjes opgepot en op een wachtbed bij 10 à 12 C gezet. Vanaf 5 november tot 2 januari is de helft van de planten belicht met SON/T-lampen. Tussen 7.00 en 19.00 uur brandden de lampen als de lichtintensi­teit minder dan 8000 lux was. Met de lampen werd op planthoogte een lichtintensi­teit van tenminste 2200 lux bereikt. Vervolgens is vanaf 4 januari met gloeilampen een dagverlenging tot 16 uur toegepast volgens bijgaand schema. 0. onbelicht 1. belicht van 4/1 tot 14/2 2. belicht van 14/2 tot 21/3 3. belicht van 4/1 tot 21/3.

Resultaten

In de maanden november en was dat in november 8,4 en waren de belichte planten bloei heeft deze belichtin vroegd. Over de periode va van de belichting gemiddel ren echter zo groot dat ni ook werkelijk groter was. De daglengtebelichting hee opgeleverd. Deze belichtin eerste bloeiperiode. Zowel was zinvol, waarbij de voo januari tot half maart gaf waren de verschillen tusse percentage eerste kwalitei

december is ongeveer 530 uur belicht. Gemiddeld per dag in december 10,1 uur. Aan het eind van de belichting

groter en steviger dan de niet belichte planten. Voor de g weinig gevolgen gehad. De bloei werd er niet door ver-n 16 mei tot 17 juli was het aantal bloemen als gevolg d wat groter. De verschillen tussen de proefvakken wa-et betrouwbaar aangetoond kan worden dat de produktie Ook in de kwaliteit waren geen verschillen te zien. ft geen verdere vervroeging van het begin van de bloei g gaf wel een verbetering van de bloemproduktie in de

het belichten in de eerste als in de tweede periode rkeur uitgaat naarde tweede periode. Belichten van

geen verdere verhoging van de produktie. In kwaliteit n de behandelingen klein. Door de dagverlenging was het t groter bij de belichtingsperiode 14/2 - 21/3.

Tabel 1. Invloed van de belichting tijdens opkweek en teelt op het aantal bloem-stelen per plant.

Periode dagverlenging 4/1-14/2 14/2-21/3 4/1-21/3

- S0N/T (opkweekperiode) + S0N/T (opkweekperiode)

5,4 6,3

6,9 6,6

6,9 7,7

6,2 6,8

Conclusie

Toepassen van assimilatiebelichting gaf geen betrouwbaar beter resultaat bij Sta-tice. Door dagverlenging of assimilatiebelichting werd het begin van de bloei niet vervroegd. Dagverlengende belichting tot 16 uur gedurende 5 à 6 weken gaf

246

Figuur 1. Invloed van licht op het aantal bloemstelen van Statice per mZ. o o Hiet belicht x x dagverlenging (16 uur) 14/2-21/3.

bloemen 20

16/5 29/5 11/6 26/6 17/7 oogstdatum

een betere produktie. Belichten in maart gaf de grootste produktieverbetering en een betere kwaliteit.

BELICHTINGS- EN PLANTDICHTHEIDSPROEVEN MET LIMONIUM SINUATUM

C. v. Leeuwen Rijnsburg

Limonium sinuatum (Statice) bloeit buiten van nature in de zomer. Het is een lan­ge dag plant. Om het effect van belichting (dagverlenging met gloeilampen en as­similatiebelichting) in het voorjaar na te gaan bij in de kas geteelde planten, werden de volgende proeven opgezet. Tevens werd de invloed van plantdichtheid be­proefd. Als plantdichtheid werd gekozen voor 8 of 9 planten per m2 bed. De culti-var 'Verbesserte Kampfs' werd op 13 maart 1979 in de kas uitgeplant. Van 30 maart tot 21 april werd er belicht. Een gedeelte van de kas werd belicht met assimilatiebelichting, een ander gedeelte met gloeilampen 25 Watt per m2 (dag­verlenging tot 16 uur) en het laatste gedeelte bleef onbelicht.

Resultaten

Tabel 1. De invloed van plantdichtheden en belichtingsmethoden op bloeivervroeging en bloemproduktie van Limonium sinuatum.

Belichtingsmethode Data 50% bloei 8 pl/m2 9 pl/m2

Bloemen/plant 8 pl/m2 9 pl/m2

Bloemen/m2 8 pl/m2 9 pl/m2

Dagverlenging Ass im i la t iebe l i ch t ing Onbelicht

123 161 152 158 134 176

Bij alle behandelingen viel de aanvang van de oogst 12 weken na het planten, nl. op 7 juni en het einde van de oogst 30 weken na het planten op 3 oktober. Belich­ting door middel van dagverlenging of assimilatiebelichting had geen invloed op de aanvang van de bloei en de lengte van de kasperiode. De belichte veldjes (beide

247

belichtingsmethoden) waren echter wel eerder 50% in bloei. Tussen de plantdichthe-den 8 of 9 planten per m2 bed werden geen betrouwbare verschillen in vroegheid en takken per plant geconstateerd. Hierdoor werd net grootste aantal takken per m2 bij een plantdichtheid van 9 planten per m2 bed behaald.

Conclusie

Belichting in de maand april heeft geen duidelijke invloed op vroegheid en bloem-produktie van Limonium sinuatum. Bij een plantdichtheid van 9 planten per m2 bed werden meer takken per m2 geoogst dan bij 8 planten per m2 bed. Het plantmateriaal was zeer heterogeen. Betere selectie is noodzaak.

KOUDEBEHANDELINGEN BIJ BUITENTEELT MET LIMONIUM SINUATUM

C. v. Leeuwen Rijnsburg

Koude is noodzakelijk om voldoende bloei te verkrijgen van Limonium sinuatum. Door een bepaald aantal weken koude te geven werd nagegaan wat het effect op vroegheid en bloemproduktie hiervan is bij een buitenteelt van Limonium sinuatum. De culti-vars 'Kampfs Blue' en 'Kampfs blauwe Erecta' werden op 14 maart 1980 gezaaid en op 28 maart verspeend. Op 15 mei 1980 werden ze geplant nadat ze een koudebehande-ling in de cel ondergingen van 0, 2 of 4 weken 10 C.

Resultaten

Tabel De invloed van koude op het bloeitijdstip en de bloemproduktie van Limo­nium sinuatum.

Koudeperiode Data 50% bloei 'Kampfs 'K.b. E-Blue' recta'

Aantal bloemen per plant 'Kampfs 'K.b. Erec-Blue' ta'

0 weken 10"C 2 weken 10°C 4 weken 10°C

9,2 10,8 10,5

8,0 9,5

Oogstperiode

Op 14 augustus ving de oogst aan bij Limonium sinuatum 'Kampfs Blue' en twee dagen later bij de cultivar 'Kampfs blauwe Erecta'. Het einde van de oogst was voor alle behandelingen en cultivars gelijk op 24 september 1980. De datum waarop 50% van de bloemen geoogst was, werd door 'Kampfs Blue' iets eerder bereikt bij de gekoelde planten dan bij de ongekoelde. Tussen 2 en 4 weken koude werden geen verschillen in vroegheid geconstateerd. Bij de cultivar 'Kampfs blauwe Erecta' gaf 2 weken koude geen bloeivervroeging.

Bloemproduktie

Bij beide cultivars was het aantal bloemen per plant bij gekoelde planten iets groter dan bij ongekoelde. Tussen 2 en 4 weken koude werden geen verschillen in bloeirijkheid geconstateerd, die betrouwbaar waren.

Conclusies

Ook voor buitenteelt van Limonium sinuatum kan een aantal weken koude nodig zijn voor een goede bloemproduktie en kan extra koude de bloei enigszins vervroegen.

248

Bij een zaaidatum van 14 maart en een plantdatum van 15 mei bleek 2 weken 10 C in de cel voldoende te zijn voor een optimale bloemproduktie en de meeste bloeiver-vroeging.

STRELITZIA INVLOED VAN DE PLANTDICHTHEID OP DE BLAD- EN BLOEMPRODUKTIE BIJ STRELITZIA

Th.M. van der Krogt Aalsmeer

In 1980 is de proef, waarin de invloed van de plantdichtheid op de ontwikkeling is nagegaan, gestopt. Deze laatste gegevens hebben betrekking op blad- en bloemproduk­tie van augustus 1979 tot juni 1980.

Resultaten

De bladproduktie per plant verse nog niet duidelijk tussen de beh 1980 was de bladproduktie per pi lingen met 2 en 2,5 planten per te zien. De bladproduktie per m2 dichtheid. Eenzelfde beeld is te dichtheid leidde tot een geringe produktie per m2 werd gerealisee mende bloemproduktie per plant i een bloem geeft bij een grotere

hilde in de periode august andelingen. In de periode ant het hoogste bij 1,5 pi m2 gaven een daling van de was nog wel het hoogste b zien bij de bloemprodukti

r aantal bloemen per plant rd bij 2,5 planten per m2. s te vinden in het geringe bladbezetting per m2.

us 1978 tot augustus 1979 augustus 1979 tot 15 mei ant per m2. De behande-

bladproduktie per plant ij de grootste plant-e. Een grotere plant-

maar de hoogste bloem-De oorzaak van de afne-

re aantal bladeren dat

Tabel 1. Bladproduktie 1/8/1978 - 1/8/1979.

Planten per m2 1 1̂ 5 2,5

Bladeren per p lant Bladeren per m2

12,E 12,6

13,3 20,0

14,0 28,0

12,2 30,5

Tabel 2. Bladproduktie 1/8/1979 - 15/5/1980.

Planten per m2 1 U 5 2,5

Bladeren per p lant Bladeren per m2

8,6 8,6

9,2 13,8

8,2 16,4

6,9 17,2

Tabel 3. Bloemproduktie winter 1979-li

Bloemen per plant Bloemen per m2 % blad met bloem

Planten 1

5,8 5,8

45

per m2 1,5

5,4 8,1

40

2

4,6 9,2

33

2,5

4,4 11,0 36

Conelusie

In deze proef lijkt de maximale bloemproduktie bereikt te zijn bij een bladproduk­tie van ca. 30 bladeren per m2. Een aanloopperiode tot een maximale produktie kan bekort worden door te starten met een plantdichtheid van 2-2,5 planten per m2 kas.

249

TREKHEESTERS GROEIREMMING EN KNOPAANLEG BIJ FORSYTHIA

Dr.Ir. W. Sytsema Ing. A.J. van den Berg

Aalsmeer

Ter bevordering van de knopaanleg en voor het remmen van de sporegroei, zijn in het voorjaar rondgestoken Forsythiastruiken bespoten met een mengsel van Ethrel en Alar op 27 mei, 6 juni of 16 juni. Per datum waren 90 struiken beschikbaar. Als controle waren 135 struiken aanwezig. Er is gespoten met een mengsel van 100 ml Ethrel-A en 300 gram Alar per 100 liter water. Op de laatste spuitdatum is ech­ter de helft van de struiken met Alar en de halve concentratie Ethrel behandeld. De takken zijn gekoeld van 23 oktober tot 27 november bij -2°C, daarna enkele da­gen buiten gelegd en vanaf 1 december getrokken bij 20/18 C dag/nachttemperatuur en hoge luchtvochtigheid, in water.

Resultaat

Na 8 kasdagen zijn de takken beoordeeld met de volgende resultaten. De onbespoten struiken hadden nogal lange sporen, vooral bovenaan de takken. De bloei was goed, behalve op de lange sporen. De bespoten groepen bloeiden alle goed en gelijk met de controles. De sporen waren duidelijk het kortst en het mooist bij de vroeg be­spoten takken. De laat bespoten takken hadden te lange sporen. Verschil tussen de twee Ethrel-concentraties is daarbij niet gevonden, maar is achterafgezien verklaar­baar, daar voor een goede groei remming eerder gespoten had moeten worden.

Conclusie

Vroeg spuiten is, evenals al in eerdere proeven is gebleken, beter; met name voor de sporeremming. Een verlaging van de Ethrel-concentratie kan op grond van deze proef, maar ook op grond van vorige proeven, niet geadviseerd worden.

INVLOED VAN VERSCHILLENDE SNIJBLOEMENVOEDSELS OP DE HOUDBAARHEID VAN PRUNUS TRILO­BA EN WITTE AMANDEL

L.V.J. Barendse Aal smeer

Mimosa-chrysal gaf bij Prunus triloba en witte amandel de beste uitbloei. Flora Brie + suiker gaf bij Prunus een intensere kleur, maar bij witte amandel een ko, tere houdbaarheid. De middelen Chrysal en Flora life waren iets beter dan water.

INVLOED VAN R0SAL OP DE HOUDBAARHEID VAN SERINGEN

L.V.J. Barendse Aalsmeer

Tijdens een weekendbewaring (3 dagen bij 10 C) begin februari 1980, werden takken van 'Mad. Stepman' tijdens deze bewaring in water of Rosal 0,8 g/l gezet. Hierna volgde een droge periode van 24 uur bij 20 C. Bij uitbloei in de vaas in water was de houdbaarheid van de met Rosal behandelde takken duidelijk beter. Er waren wel meer takken met fijne bloemtrossen na Rosal. De uitbloei in Mimosa-chrysal was beduidend beter. Van de met Rosal voorbehandelde bloemen kreeg bijna de helft na enkele dagen bruine randjes aan de bloemen. Mede hierdoor was de houdbaarheid korter dan na een voorbehandeling met water.

250

r-

Conclusie

Gezien de opgetreden verschi jnselen mag geconcludeerd worden dat een behandeling met Rosal gedurende 3 dagen b i j 10°C te lang i s . In het verleden z i j n geen pro­blemen geconstateerd b i j een behandeling van 24 uur. In deze proef was de houdbaarheid i n water 4 dagen en in Mimosa-chrysal 17 dagen. Hiermee wordt het nut van Mimosa-chrysal voor seringen nogmaals bevest igd.

INVLOED PARTIJ-AFKOMST MIMOSACHRYSAL OP DE WERKING BIJ SERINGEN

L.V.J. Barendse Aalsmeer

Om te zien of de werking van Mimosachrysal u i t 1978, 1979 en 1980 verschi lde werd een proef opgezet met de sering 'Mad. Stepman'. B i j u i t b l oe i bleken a l l e zakjes een goede werking te hebben. Naarmate de zakjes ouder waren nam de werking i e ts a f .

INVLOED VAN ROSAL OP DE HOUDBAARHEID VAN SNEEUWBAL

L.V.J. Barendse Aalsmeer

Ook b i j sneeuwbal werd het e f f ec t van een weekend-bewatering op Rosal bekeken. Er werd b i j de u i t b l oe i geen verschi l geconstateerd met takken die in water waren voorbehandeld. De houdbaarheid in de vaas in water was goed (15-16 dagen), maar de u i t b l o e i k w a l i t e i t werd sterk verbeterd door Mimosachrysal. H ier in was de houdbaarheid 18 dagen. De bloemschermen werden w i t t e r en groter dan op water.

TULP

INVLOED AFZETWEG EN TULPENCHRYSAL OP DE UITBLOEI VAN TULPEN

L.V.J. Barendse Aalsmeer

Eind januari werden in totaal 25 partijen veilingtulpen getoetst op hun houdbaar­heid. Er waren 15 verschillende rassen. Van elke partij kwam één bos in de vaas in water en één bos in tulpenchrysal 25 g/l. Bij 17 partijen kreeg de helft een korte afzetperiode (alleen de veilingperiode) en de andere helft een langere afzetperiode (deze bleven nog 20 uur droog staan bij 17°C).

Resultaten

De tulpen die een lange afzetperiode kregen herstelden zich allemaal weer bij het volzuigen. De partijen die wat slap bleven, werden aangesneden en nogmaals in wa­ter gezet. Aan Figuur 1 is te zien dat de wateropname hierna verbeterde. Een vergelijking tussen de rassen is niet te maken omdat er onbekende verschillen waren in teelt, bolmaat, rijpheid van oogsten en behandeling na de oogst.

Conclusies

Het vaasleven van tulpen wordt met 1 dag verkort als de bloemen 1 dag langer droog liggen tijdens de afzet. De tulpen die in tulpenchrysal uitbloeiden waren langer houdbaar dan die in water uitbloeiden. Over het algemeen worden in tulpenchrysal de bloemstelen minder snel slap, is de bloemkleur beter en worden de bloemen groter.

251

Figuur 1. Gewiahtstoename van tulpen na bewatering bij 7 C, verpakt in papier. bewatering van stevige partijen tulpen bewatering van slappe partijen tulpen

be waterings pen ode

Bij enkele partijen groeiden de bloemstelen in tulpenchrysal meer door dan op wa­ter.

INVLOED VAN TULPENCHRYSAL OP DE HOUDBAARHEID VAN 'APELDOORN'

L.V.J. Barendse Aalsmeer

Op 2 december werden van 7 ter veiling aangevoerde partijen 'Apeldoorn' bloemen afgenomen. Per partij werden 5 bossen afgenomen, waarvan de volgende dag de helft in water werd gezet en de andere helft in tulpenchrysal 25 g/l. De gemiddelde houdbaarheid in dagen is vermeld in Tabel 1.

Tabel 1. Gemiddelde houdbaarheid in

Partij Water

rood rood rood rood geel geel geel

6,7 6,7 6,4 6,7 7,2 6,0 7,2

n gemiddeld over 5 vazen.

Tulpenchrysal

8,8 9,4 9,0 9,7 9,4 9,0

10,0

252

Gemiddelde houdbaarheid in dagen: Water Tulpenchrysal '

'Apeldoorn' rood 6,6 9,2 'Apeldoorn' geel 6,8 9,5

Een groot voordeel van de uitbloei op tulpenchrysal is het steviger blijven van de stelen. Over het algemeen worden de bloemen wat groter en komen beter op kleur. Doorgroei van de nek is bij de hier genoemde positieve eigenschappen duidelijk van ondergeschikt belang. De gemiddelde houdbaarheid werd met 2\ dag verlengd. Dit is, in vergelijking met water, een verlenging met 38%. Bij alle 35 bossen waren de bloemen in tulpenchrysal beter dan die in water stonden.

VARENS WEEFSELKWEEKONDERZOEK BIJ NEPHROLEPIS

A.C. Soede Aalsmeer

In 1980 is het onderzoek op een breed front voortgezet. Veel aandacht werd besteed aan het uitplanten en de ontwikkeling van het weefselkweekmateriaal in de kas. Voor de beginfase zijn o.a. de volgende proeven uitgevoerd: 1. Variatie in macro- en microzoutconcentraties (J, \, \ en 1/1 sterkte volgens

Murashige en Skoog). 2. Toepassing van verschillende groeistoffen in een aantal combinaties en concen­

traties. 3. Variatie in Fe en/of P-zoutconcentraties. 4. Variatie in vitamineconcentraties en toevoeging van andere vitaminen. 5. Vast en vloeibaar medium. Voor deze proeven werden voornamelijk de variëteiten Nephrolepis exaltata 'Teddy Junior', 'Maassii', bostoniensis nana, 'Rooseveltii plumosa', 'Whitmannii' en Nephrolepis cordifolia duffii gebruikt.

Resultaten

1. De macro- en microzouten hebben grote invloed op de kwaliteit van het eindpro-dukt. Uit de proeven is gebleken, dat bij toenemende zoutconcentratie van zowel de macro- en micro-elementen, de variatie binnen de groep planten toeneemt. Bij de hoogste concentratie aan zouten (de volledige M.S.) in het voedingsme­dium, kan het percentage aan afwijkende planten oplopen tot 25% of meer. Onder afwijkend verstaan we bossige, slappe en gedrongen planten.

2. In het oorspronkelijke medium zijn geen groeistoffen aanwezig. Toch is geble­ken dat een geringe hoeveelheid auxine in de vorm van IAA een kwaliteitsverbe­tering geeft. De toepassing van cytokininen (2iP, Kinetine en Benzyl adenine) in diverse combinaties met auxine (IAA) vertoont in alle gevallen slechtere resultaten dan de controle (met alleen IAA).

3. Het toevoegen van extra fosforzout (100 mg/l) verhoogt de kwaliteit. Het Fe-zout heeft daarbij geen duidelijke invloed.

4. De in het medium aanwezige vitaminen blijken niet voldoende te zijn. Verhoging van de concentraties en toevoeging van andere vitaminen verbeteren de kwali­teit: pyridoxine HCl 0,5 mg/l, nicotinezuur 5 mg/l, 1-tyrosine 50 mg/l, thia­mine HCl 15 mg/l en m-inositol 100 mg/l. Bovendien wordt sterke wortel vorming van het materiaal tegengegaan, waardoor eventuele vervolgdelingen gemakkelijker kunnen verlopen.

5. Vloeibaar medium heeft verreweg de voorkeur boven vast medium. Ontwikkeling van de plantjes op stilstaand vloeibaar medium verloopt sneller. De gevormde

253

plantjes zijn beduidend groter, wat noodzakelijk is voor een verdere vermeerde­ring. In 1981 zal het onderzoek op de vervolgdelingen gericht zijn.

VIRUS IN DIDYMOCHLAENA

Ir. F.A. Hakkaart J.M.A. Versluys

Aalsmeer

In planten met bladmisvorming kon een draadvormig virus worden aangetoond. Sporen van planten met afwijkende bladeren leverden jonge planten op met een hoog percen­tage afwijkend blad. Het virus blijkt dus met de sporen over te gaan. Het probleem kan opgelost worden door uit te gaan van moerplanten zonder virus. Het verdient in dit geval aanbeveling om het gehele moerplantenbestand radicaal te vervangen door een bestand waarin geen enkele zieke plant voorkomt.

VIOLIER HERFSTTEELT VAN MATTHIOLA INCANA (VIOLIER)

C. v. Leeuwen Rijnsburg

Violieren worden vanaf maart tot augustus op de veiling aangevoerd met een duide­lijke top in de maand mei. Om ook in een andere periode te kunnen aanvoeren is op de proeftuin Rijnsburg een oriënterende proef opgezet. Er zijn drie cultivars - crème, rood en blauw - op 14 en 30 juli 1980 geplant. De plantdichtheid bedroeg 64 stuks per m2. Volgens het proefplan zouden de planten buiten uitgeplant worden om er begin september de kas over te rollen. Omdat de weersomstandigheden tijdens het planten zeer slecht wa­ren, is er in de rolkas geplant. Deze is er op 7 augustus weer afgerold. Als ge­volg hiervan stonden de planten van .7 augustus tot 3 september buiten. Op de laatstgenoemde datum werd de kas er nl. weer overheen gerold.

Resultaten

De oogst begon op 1 oktober bij de op 14 juli geplante violieren en op 10 oktober bij de partij die op 30 juli geplant was. Selectie op dubbelbloemigheid is mogelijk door de zaaikisten met jonge plantjes ge­durende 9 à 10 dagen bij 5 tot 6 C te bewaren. Na deze behandeling treedt er kleur­verschil op tussen enkelbloemige en dubbelbloemige planten. De enkelbloemige plan­ten zijn dan donkergroen en de dubbele lichtgroen van kleur. Doordat de plantjes van deze proefnemingen niet genoeg koude ontvingen bleek het zeer moeilijk om de planten goed te selecteren. Vandaar dat er in deze proeven nogal wat enkelbloemig-heid is opgetreden. De rode en de blauwe cultivar gaven een gemiddelde uitval te zien van 34% als ge­volg van niet in bloei komen. De crème cultivar had echter maar heel weinig uit­val, nl. 1,5%. De kwaliteit van de geoogste bloemen was goed, hoewel de bloemsten-gel vrij kort bleef (gemiddeld 60 cm). De gemiddelde bloemtroslengte bedroeg 20 cm. Uit deze proef is gebleken dat bloeispreiding bij violieren mogelijk is. Het onderzoek zal worden voortgezet.

254

Tabel 1. Oogstresultaten van herfstteelt violieren.

Plantdatum

14 juli 1980 14 juli 1980 14 juli 1980

30 juli 1980 30 juli 1980 30 juli 1980

Cul tivar

crème rood blauw

crème rood blauw

Aanvang oogst

1 oktober 3 oktober 3 oktober

10 oktober 15 oktober 15 oktober

Bloei cents

98 65 57

99 71 59

per-ge

Enkelbloemigen in %

34 11 4

34 26 20

BESTRIJDING VAN VALSE MEELDAUW IN VIOLIER

Ing. F.B. Dirkse Aalsmeer

Valse meeldauw (Peronospora matthiolae) vormt in de teelt van violier een jaarlijks weerkerend probleem. Tot op heden was de bestrijding slechts mogelijk met contact-fungiciden als zineb. Deze middelen werken slechts preventief. Door het op de markt komen van een aantal systemisch werkzame fungiciden, speci­fiek werkzaam tegen Oö'myceten, worden mogelijkheden voor een afdoende bestrijding geboden. Op een bedrijf waar een aantasting optrad kon in het voorjaar een bestrij-dingsproefje worden uitgevoerd.

Opzet en uitvoering

De proef werd opgezet in een licht aangetast gewas aan het begin van de bloei. Het gewas was een dubbele lila cultivar uit de Excelsior-groep. De behandelingen werden uitgevoerd in twee herhalingen. De grootte van ieder object was 2,5 m2, waarop 160 planten stonden. De getoetste middelen en concentraties staan vermeld in Tabel 1. Aan de spuit-vloeistof werd steeds uitvloeier toegevoegd (0,03% Agral LN). De gebruikte hoeveelheid spuitvloei stof bedroeg 5 liter per 10 m2. De planten wer­den tweemaal over het gewas gespoten met een interval van 7 dagen (spuitdata 15/5 en 22/5).

Waarnemingen

De bloemen werden 11 dagen na de laatste behandeling opgetrokken. Vervolgens wer­den zij gedurende 3 dagen in emmers op water geplaatst bij een temperatuur van ca. 20 C en 100% relatieve luchtvochtigheid om sporenvorming op te wekken.

Aantasting door valse meeldauw

Van ieder veldje werden 25 planten beoordeeld. Van iedere plant werden alle blade­ren en de bladeren met sporulerende valse meeldauw geteld. Tabel 1 geeft een over­zicht van de resultaten. Het middel Previcur N veroorzaakte totale verdroging van het aangetaste blad.

Gewassohade

Geen van de gebruikte middelen en concentraties veroorzaakte enige vorm van scha­de aan blad of bloem. Fongarid gaf vooral in de hoogste concentratie veel zicht­baar residu.

255

Tabel 1. Totaal aantal bladeren en aantal aangetaste bladeren na diverse curatie­ve gewasbehandelingen.

Behandeling

Onbehandeld Fongarid 25 WP 0,1%

0,2% Ridomil 25 WP 0,05% Aliette 0,2%

0,3% Previcur N 0,15%

Herhal Aantal Totaal

853 376 891 814 872 893 881

ing I bladeren

Aange­tast

214 36 26 6

189 133 19

Herhal Aantal Totaal

839 842 856 838 827 883 899

ing II bladeren

Aange­tast

171 17 15 26

170 151 13

% aangetast blad Herh. I + II

23 3 2 2

21 16 2

Aantasting door valse meeldauw.

Conclusie

Fongarid 25 WP 0,1 en 0,2%, Ridomil 25 UP 0,05% en Previcur N 0,15% gaven in deze proef na twee bespuitingen een uitstekende bes t r i j d i ng van valse meeldauw.

ZINNIA SORTIMENTSPROEVEN MET GROOTBLOEMIGE ZI «IIA' S

C. v. Leeuwen Rijnsburg

In het kader van sortimentsvernieuwing en -verbreding is men op zoek naar bloem­soorten, die niet altijd "nieuw" behoeven te zijn, maar die het aanvoerpatroon op de veiling wel moeten verlevendigen. 256

Het geslacht Zinnia met z i j n enorme v a r i a t i e i n kleuren en vormen zou zo'n gewas kunnen z i j n . Daarom werd in de volgende proeven de gebruikswaarde van een s o r t i ­ment grootbloemige Z inn ia 's nagegaan. De cu l t i va rs die beproefd werden waren: Zinnia Fl-hybriden 'Ruf f les Scar le t ' en 'Ruf f les Ye l low ' , Zinnia elegans ' U n i f l o ­r a ' , 'Dahliabloemige Cal i fornische Reuzen', 'Double Choice Mixed' en ' C a l i f o r n i -sche Reuzen gemengd'. De Fl-hybriden werden op 22 j un i 1979 in k i s t j es gezaaid en op 2 j u l i i n de kas u i tgeplant in dr ie p lan td ik ten , n l . 64, 96 en 128 planten per m2 bed. Van de overige cu l t i va rs werd op 29 j un i 1979 0,7 gram zaad per m2 in de kas u i tgezaaid.

Resultaten

Van het onderzochte sort iment bleek Zinnia elegans 'Double Choice Mixed' de ko r t ­ste tee l tduur te hebben. Het einde van de oogst kwam voor de overige cu l t i va rs op 20/9. Door het eerder zaaien van de Fl-hybriden dan de rest ( i n bakjes) werd het verschi l in tee l tduur veroorzaakt.

Tabel 1. De oogstperiode en teeltduuv van grootbloemige Zinnia's.

Cul tivar Plantdikte per m2 bed

Aanvang oogst

50% oogst

Teeltduur in dagen

Zinnia Fl-hybride: 'Ruffles Scarlet' 'Ruffles Scarlet' 'Ruffles Scarlet'

'Ruffles Yellow' 'Ruffles Yellow' 'Ruffles Yellow'

Zinnia elegans: 'Uni flora' 'Dahliabl. Cali-forn. Reuzen' 'Double Choice Mixed' 'Californ. Reuzen gemengd'

64 96

128

64 96

128

-•

-

-

-

20/8 20/8 20/8

20/8 20/8 20/8

26/8

26/8

23/8

26/8

5/9 26/8 26/8

3/9 14/9 14/9

4/9

4/9

3/9

4/9

89 89 89

89 89 89

82

82

79

82

elegans 'Double het kleurenasso

an de andere cul bij deze Fl-hyb plant en ook pe

lbare bloemen we per m2 bed. weinig zijtakke

Choice rtiment

tivars. riden r m2 bed rd pro-

De hoogste bloemproduktie per m2 werd behaald door Zinnia Mixed'. De bloemen waren vrij klein, behoorlijk gevuld en was aardig gevarieerd, Fl-hybriden gaven meer bloemen, die niet veilbaar waren d Een grotere plantdichtheid dan 64 planten per m2 bed kwam als ongunstig naar voren. Het aantal veilbare bloemen per namen af bij grotere plantdichtheden. Het aantal niet vei centueel hoger bij grotere plantdichtheden dan 64 planten Zinnia elegans 'Uniflora' gaf vrij veel enkele bloemen en kleurenassortiment werd overheerst door de kleur oranje. Zinnia elegans 'Dahliabloemige Californische Reuzen' had een zeer gevarieerd aantal kleurschakeringen. Bij Zinnia elegans 'Californische Reuzen gemengd' werden en vele dubbele bloemen geconstateerd.

Conclusie

Een grotere plantdichtheid als 64 planten per m2 bed had minder veilbare bloemen per plant en per m2 bed als gevolg. Zinnia elegans 'Double Choice Mixed' had de kortste teeltduur van dit sortiment.

n. Het

veel dubbele bloemen met

een groot aantal kleuren

257

'Fabel 2. Het aantal veilbare en niet veilbare bloemen van het grootbloemige ïinnia-sortiment.

Cul ti var

Zinnia Fl-hybriden: 'Ruffles Scarlet' 'Ruffles Scarlet' 'Ruffles Scarlet'

'Ruffles Yellow' 'Ruffles Yellow' 'Ruffles Yellow'

Zinnia ëlegans: 'Uni flora' 'Dahliabloemige Californ. Reuzen' 'Double Choice Mixed' 'Californ. Reuzen gemengd'

Plantd per

64 96

128

64 96

128

-

-

-

-

m2 kte bed

Veil bare per

1,9 1,2 0,9

2,1 1,0 0,8

-

-

-

~

bloemen plant per

bed

120 113 120

135 96

106

139

144

282

166

m2 Niet veilbare bloe men in %

8,4 25,6 5,5

17,8 48,0 49,8

0,0

4,0

3,5

1,8

Zinnia elegans 'Double Choice Mixed' gaf de grootste hoeveelheid bloemen per m2. De Fl-hybriden waren vrij uniform van kleur en vorm, hoewel ze wel iets in gevuld­heid verschilden. Zinnia elegans 'Uniflora' gaf nogal wat enkele bloemen en het aandeel oranje bloe­men was in dit mengsel iets te groot. De overige cultivars waren behoorlijk dubbel en de kleurenmengsels hiervan waren voldoende gevarieerd.

ZOMERBLOEMEN BESTRIJDING VAN MEELDAUW BIJ ZOMERBLOEMEN

Ing. F.B. Dirkse Aalsmeer

Evenals in 1979 werden in 1980 een aantal meeldauwbestrijdingsmiddelen getoetst op hun werking tegen echte meel dauwschimmel s in diverse gewassen. Erysiphe cicho-racearum treedt parasitair op in o.a. Solidago, Aster novi-belgii, Phlox panicula-ta en Echinops, terwijl Erysiphe ranunculi schadelijk optreedt in Delphinium.

Opzet

De proef werd opgezet met de gewassen en cultivars als vermeld in Tabel 1. De aan­tallen planten per behandeling en de plantverbanden zijn eveneens in deze tabel aangegeven. De middelen en hun getoetste concentraties zijn vermeld in Tabel 2. Alle gewassen werden uitsluitend over het gewas gespoten tot afdruipstadium. Aan de spuitvloeistof werd steeds uitvloeier (Agral LN) toegevoegd in een hoeveelheid van 30 ml per 100 1 spuitvloeistof (0,03%). De spuitdata worden verder per gewas weergegeven.

258

Tabel 1. Soorten, cultivars, aantallen planten en plantverbanden.

Gewas

Solidago

Delphinium Erigeron

Phlox paniculata Aster novi-

Echinops

be l g i i

Cu l t i var

'Goldschle ier ' 'Golden Mosa' 'Black Night ' 'Jewel ' 'Darkest of A l l ' 'Rembrandt' 'Crimson Brocade' 'Blue Gown' 'Taplow Blue' 'Blue Globe'

Aan per

28 28 20 28 28 28 28 28 12 12

ta l be

Pi nan

anten del ing

PI l n

25 25 25 25 25 25 25 25 25 25

întverband cm

x 20 x 20 x 30 x 20 x 20 x 20 x 20 x 20 x 25 x 25

Tabel 2. Getoetste middelen en concentraties.

Behandeling

1 . 2. 3. 4 . 5. 6. 7. 8. 9.

10.

Onbehandeld Curami1 Rubigan idem Nimrod BTS 40542 idem Baycor 30 idem Fungaflor

EC

Werkzame s to f

pyrazofos fenarimol idem bupirimaat prochloraz idem b i te r tano l idem imazal i l

Conce

0,04 0,025 0,04 0,2 0,07 0,1 0,075 0,1 0,15

Solidago

De eerste zichtbare aantasting werd geconstateerd op 16/7. De aantasting is voor­namelijk te vinden op blad en later in jonge stengeldelen. Cultivar 'Golden Mosa': spuitdata 4/7 en 17/7; beoordeling 14 dagen na de laatste behandel ing. Cultivar 'Goldschleier': spuitdata 4/7, 17/7, 31/7; beoordeling 46 dagen na de laatste behandeling. Van beide cultivars werden 10 takken per behandeling beoordeeld. Bij 'Golden Mosa' werden 50 bladeren en bij 'Goldschleier' de onderste 25 bladeren per tak op aan­tasting bekeken. Tabel 3 geeft een overzicht van de percentages aangetast blad bij deze cultivars.

Tabel 3. Meeldauwaantasting in Solidago na behandeling met diverse fungioiden.

BehanJ

del ing

1 2 3 4 5 6 7 8 9

10

Percen 'Golde

87 < 1 < 1

0 0

< 1 0 0 0

< 1

tages n Mosa

aar •

getaste 'Golds

100 64

5 16 58

8 43

< 1 0

10

bla chl

deren e i e r '

Percentages aangetast bladoppervlak 'Goldschle ier '

80-100 5- 10

< 1 < 1

1 - 5 1 - 5 5- 10 0 0 5- 10

259

De Iphinium

In dit gewas werd de eerste aantasting van Erysiphe ranunculi geconstateerd op 11/6. Deze soort tast zowel blad als stengel en bloemen aan. De aantasting op de oudere stengeldelen veroorzaakt sterke groei remming. Meeldauw op jongere stengels veroorzaakt kromgroeien van deze stengels. Spuitdata: 4/7 en 17/7. Bij de beoordeling 14 dagen na de laatste bespuiting werden alle bloeiende takken gesneden. Geteld werden het totaal aantal bladeren, het aantal aangetaste blade­ren en stengels. De stengel aantasting werd onderverdeeld in: licht - één of enkele vlekjes matig - meerdere vlekken die soms samen groeien zwaar - grote delen van de stengel overgroeid door meeldauw. De resultaten zijn weergegeven in Tabel 4.

Tabel 4. Meeldauwaantasting in Delphinium na behandeling met diverse fungioiden.

Behan­del ing

1 2 3 4 5 6 7 8 9

10

Totaal Aantal aantal aangetaste bladeren bladeren

93 75 70 7 50 1 74 0 48 15 geen waarnemingen 93 2 43 1 60 0 geen waarnemingen

Aantal takken

7 5 4 7 4

9 4 5

Aantal Zwaar

4 0 0 0 0

0 0 0

aangetaste Matig

2 5 0 0 0

2 0 0

takken Licht

0 0 4 ') 6 ') 4

3 ') 1 0

uitsluitend dode meeldauw

Erigeron

De bespuitingen werden uitgevoerd op een afgeoogst gewas. De spuitdata waren 4/7, 17/7 en 31/7. In dit gewas trad geen meeldauwaantasting op. Geen van de middelen veroorzaakte schade.

Phlox paniculata

In dit gewas trad pas omstreeks begin september meeldauwaantasting op. De aantas­ting beperkte zich op dit gewas geheel tot het blad. De spuitdata waren: 4/7, 17/7, 31/7 en 19/9. De beoordeling vond 10 dagen na de laatste behandeling plaats door de bloeiende stengels te snijden en het totaal aantal bladeren en het aantal aan­getaste bladeren te tellen. De resultaten zijn weergegeven in Tabel 5. Het middel Nimrod veroorzaakte direct na iedere bespuiting totale vergel ing van het jongste blad. Geen van de overige middelen veroorzaakte schade.

Aster novi-belgii

Bij Aster werd het gehele gewas door de schimmel aangetast. Op zowel blad, stengel als bloem kwam meeldauw voor. De spuitdata waren: 4/7, 17/7, 31/7 en 19/9. De be­oordeling vond plaats op 20/ en 22/10, resp. 31 en 33 dagen na de laatste bespui­ting. Door de weersomstandigheden konden slechts waarnemingen verricht worden aan de cv. 'Crimson Brocade'. Per behandeling werden 10 takken beoordeeld op: - meeldauwaantasting in het blad langs de hoofdtak door alle bladeren en alle aan­

getaste bladeren te tellen. - meeldauwaantasting in blad van de zijtakken door van de onderste 5 zijtakken

260

Tabel 5. Meeldauwaantasting in Phlox paniaulata na behandeling met diverse fungi-eiden.

Behan­del ing

1 2 3 4 5 6 7 8 9

10

Aantal beoordeelde takken

15 9 8

10 10 9

12 9 9 7

Totaal aantal bladeren

308 169 146 169 230 166 232 234 218 174

Percentage aangetaste bladeren

74 44 9 5

16 7 3

< 1 5

33

door meeldauw aangetaste bladeren van de eerste 10 bladeren van onderaf te tel­len (totaal dus 500 bladeren;).

- aantasting van de hoofdstengel en zijtakken. - = geen meeldauw + = een of enkele verspreid voorkomende vlekjes + = meerdere verspreid voorkomende vlekjes ++= vlekken zo talrijk dat zij op enkele plaatsen samengroeien, waardoor ge­

deelten van de stengel geheel door meeldauw overgroeid raken. +++= de bijna gehele of gehele stengel overgroeid met meeldauw.

De resultaten van deze beoordeling zijn vermeld in Tabel 6. Geen van de getoetste middelen veroorzaakte enige vorm van gewasbeschadiging.

Tabel 6. Meeldauwaantasting in Aster novi-be'i ling met diverse fungiciden.

qii cv. 'Crimson Brocade ' na behande-

Behan­deling

1 2 3 4 5 6 7 8 9

10

Hoofdtak Totaal aantal bladeren

228 287 236 318 314 242 291 292 304 216

Percentage aangetaste bladeren

100 52 5 0

49 90 6

( 0,3) ( 0,3)

95

Stengel aantas­ting

+++ - ')

--+ r ')

-++

Zijtakken Percentage aangetast blad

100 74 7 0

67 93 9 1,7 2

98

Stengel aantas­ting

+++ + --+ + - ')

-++

Percentage aangetast bladoppervlak

80 15

< 1 0

10 15

<1 < 1 < 1 50

Enkele (minder dan de helft van het aantal) takken met een meeldauwvlekje

Eahinops

Ook in dit gewas trad evenals in Phlox pas zeer laat een meeldauwaantasting op. De spuitdata waren: 4/7, 17/7, 31/7 en 19/9. Slechts met de middelen Rubigan en Baycor was het gewas geheel vrij van meeldauw te houden. Weinig meeldauw kwam voor in de behandelingen waar BTS 40542 en Nimrod waren toegepast. Curamil gaf een ma­tige bescherming, terwijl in Onbehandeld en de Fungaflor-behandeling een sterke aantasting in het oudste blad voorkwam. Geen van de middelen veroorzaakte schade.

261

uoncùus-LC

Rubigan en Baycor 30 EC geven een uitstekende bescherming van het gewas tegen het optreden van meeldauw. Ook BTS 40542 voldoet in 0,1» concentratie nog zeer goed. In de laagst getoetste concentratie (0,07%) geeft het evenals Nimrod en Curamil een matige bestrijding. De werking van Fungaflor was in deze proeven slecht.

HOUDBAARHEID S0RTIMENTS0PPLANTING BUITENBLOEMEN

L.V.J. Barendse Aalsmeer

Opzet

De bloemen waren afkomstig van de sort imentsopplanting buitenbloemen van het Proefstat ion Aalsmeer. De bloemen werden na de oogst zo snel mogeli jk in water ge­zet en verbleven meestal 20 uur in water b i j 4°C. De volgende dag werden ze per bos of bundel in papier gerold en in dozen verpakt. Deze dozen stonden dan 24 uur b i j 20 C en een r . v . van 60%. Op de derde dag werden de stelen eerst enkele centimeters a fgekn ip t , waarna de bossen in het papier, in water werden gezet b i j 4 of 10 C. Na een aantal uren werden ze dan in vazen gezet. Door de geringe hoeveelheid materiaal stonden per gewas of ras meestal 5 stelen in water en 5 s te len in Chrysal 11 g / l . De verkregen gegevens z i j n dan ook vooral een i nd i ca t i e voor verder onderzoek. In een aantal gevallen z i j n de gegevens te verge l i j ken met voorgaande j a r e n , d i t na­t u u r l i j k a l leen als er toen met dezelfde rassen of gewassen onderzoek is gedaan.

Algemene opmerkingen

O o g s t r i j p h e i d Di t i s b i j a l l e gewassen toch een heel be langr i jke f ac to r . Sterk houdbare gewassen geven toch ook slappe takken of gedeelten daarvan die slap worden, indien ze te on r i j p worden geoogst. Daarentegen z i j n er ook wel gewassen die wat minder r i j p geoogst zouden kunnen worden.

W a t e r o p n a m e B i j een aantal gewassen is een stagnatie in de wateropname de oorzaak van een v roegt i jd ige verwelking. D i t t reedt in veel gevallen n ie t b i j a l l e bloemen van een vaas op, maar b i j een gedeelte. U i t e r l i j k i s d i t verschi l b i j het in de vaas p laat ­sen n ie t te z ien.

H e t e r o g e n i t e i t Over het algemeen z i j n de ve rsch i l len in houdbaarheid binnen de behandelingen g root , voor zover er n ie t met rassen wordt gewerkt. Soms spelen echter t e e l t i n -vloeden (zoals b i j wateropname) een grote r o l , zodat ook b i j rassen aanz ien l i jke ve rsch i l len in houdbaarheid ontstaan.

U i t b l o e i B i j veel gewassen geeft het blad meer problemen dan de bloem. Na tuur l i j k hebben de weersomstandigheden hierop een grote i nv loed. Sommige gewassen gaan t i j dens de u i t b l oe i over in droogbloemen. Veel gewassen reageren goed op Chrysal, soms ont­staat wel bladverbranding.

262

Korte beschrijving van de proeven met vermelding van de houdbaarheid ir. dagen op water en Chrysal.

Oogst: 17 april. Hierna 24 uur in water bij 4 C. In vaas 18/4. Doronicum plantagineum l water ! Chrysal I

10,0 I 12,0

Oogst: 29 april. Hierna 8 uur in water bij 4 C. Dan 40 uur droog bij 20 C (in fo­lie). Hierna 4 uur bij 10°C in water. In vaas: 1 mei Doronicum plantagineum Oogstrijpte: 1-2 kransen open 2-5 kransen open 5 kransen open

water

8,0 8,0 8,0

Chrysal

11,7 11,8 11,0

Opmerkingen

groeien kro rechter van

Oogst: 14 mei. Hierna 8 uur in water bij 5 C. Dan 40 uur droog bij 10°C. Dan 6 uur in water bij 5°C. In vaas: 16 mei.

Doronicum pardalianches 'Gold-strauss' Hespen's matronal is (wit) Hesperis matronalis (paars) Thalictrum aquilegi folium

water

12,5 8,4 9,0 4,1

Chrysal

12,8 8,2 -9,0

Opmerkingen

groeien krom ruit veel

Oogst: 20 mei. Hierna 20 uur op water bij 5 C. Dan 24 uur bij 20 C droog. Hierna 6 uur op water bij 10 C. In vaas: 22 mei. Campanula glomerata 'John Elliott'

water 9,3

Chrysal Opmerkingen Chrysal beter

Oogst: 27 mei. Hierna 20 uur in water bij 15°C. Dan 24 uur droog bij 20°C. Hierna weer 6 uur in water bij 15 C. In vaas: 29 mei.

Gypsophila paniculata 'Flamingo' 'Bristol Fairy' 'Romano'

i water

5,7 8,0

11,0

Chrysal

5,7 8,0 9,2

Opmerkingen

beste uitbloei

water 4,6 5,2 6,6 6,6 5,0 5,5

Chrysa 7,4 5,0 7,0 7,2 -6,2

Oogst: 28 mei. Hierna 20 uur in water bij 5°C. Dan 24 uur droog bij 20°C. Hierna in water bij 10°C gedurende 6 uur. In vaas: 30 mei.

Centaurea montana (onrijp) Centaurea montana (rijp) Centaurea dealbata (onrijp) Centaurea dealbata (rijp) Platicodon grandiflora (blauw) Platicodon grandiflora (wit)

Oogst: 11 juni. Hierna 8 uur in water bij 5 C. Dan 24 uur droog bij 20°C. Hierna 6 uur in water bij 10 C. In vaas: 13 juni.

Campanula 'Bernice' Cirsium heterophyl lum Aster tongolensis 'Wartburgstern' 5,7 Aster tongolensis 'Napsbury' Aster tongolensis 'Berggarten' Aster alpinus 'Go l i a th '

Oogst: 23 j u n i . Direct hierna in de vaas

Phlomis s ami a

water 4,0

17,0 5,7 8,3 5,4 5,4

de vaas. water

3,0

Chrysal 11,8 18,2 6,2 8,3 7,2 5,4

Chrysal 6,2

Opmerkingen snel bruine bloemen

263

Oogst: 18 juni. Hierna 20 uur in water bij 5 C. Dan 24 uur droog bij 20 C. Hierna weer 4 uur in water bij 10 C. Phlomis s ami a I water

I 1,0 Chrysal

3,1

Oogst: 23 juni. Hierna 20 uur in water bij 4°C. Dan 24 uur droog bij 20°C. Dan 6 uur water bij 10°C. In vaas: 25 juni.

|water Campanula latifolia var. macrantha 7,5 Campanula lacti flora 'Loddon Anne' 5,7 Campanula lactiflora 7,5 Chartolepis glastifolia Eryngium alpinum Polemonium caeruleum Solidago virgaurea 'Praecox'

8,6 14,3 7,0 9,5

Chrysal 12,6 12,5 12,3 9,0

16,3

12,7

Oogst: 25 juni. Hierna 24 uur in water bij 15 C. Dan 24 uur droog bij 20 C. Hier­na 6 uur bij 15 C. In vaas: 27 juni.

| water I Chrysal I Gypsophila paniculata 'Rose Valley'3,0 ! 3,0 I

Oogst: 21 juli. Hierna 20 uur in water bij 4°C. Dan 24 uur droog bij 20°C. Hierna weer 4 uur in water bij Î0 C. In vaas: 23 juli.

Chrysal Opmerking 7,2 7,0 slecht blad

Agapanthus 'Kobolt' (no. 16) Echinops ritro 'Veitch Blue' Eryngium tricuspidatum Eryngium planum 'Blauer Zwerg' Lysimachia clethroides Physostegia virginiana 'Summer-snow'

water 6,0

18,6 13,0 19,0 25,5

11,8

12,0 19,0 29,0

15,1

Chrysal beter

Oogst: 29 juli. Hierna 20 uur in water bij 4 C. Dan 24 uur droog bij 21 C. Hier­na weer 4 uur in water bij 10 C. In vaas: 31 juli.

Phlox paniculata 'Rembrandt' Solidago hybr. 'Strahlenkrone' Solidago hybr. 'Golden Mosa' Solidago hybr. 'Golden Shower' Echinops bannaticus 'Taplow Blue' onrijp Echinops bannaticus 'Taplow Blue' rijp

water 8,0 9,0 3,0 3,0

3,0

3,0

Chrysal 14,4 14,8 6,6

13,2

6,8

10,6

Opmerkingen Chrysal beter Blad in Chrysal beter

Blad verdroogd

slecht blad

slecht blad

Oogst: 4 augustus. Hierna 20 uur in water bij 4 C. Dan 24 uur droog bij 20 C. Hierna 3 uur in water bij 5 C. In vaas: 6 augustus.

Echinops ritro 'Veitch's Blue' Solidaster luteus Solidago hybr. 'Leraft'

water 9,0 9,7 5,6

Chrysal 14,0 12,7 7,8

Opmerkingen had al slecht blad

had al slecht blad

Oogst: 11 augustus. Hierna 20 uur in water bij 4°C. Dan 24 uur droog bij 20°C. Hierna 4 uur in water bij 10 C. In vaas: 13 augustus.

Solidago hybr. 'Golden Wings' Echinops bannaticus Echinops sphaerocephalus Aster d ivar icatus Aster co rd i f o l i us ' S i l ve r Spray Limonium latifolium Saponaria

264

water 6,0 8,0 7,2 6,8

10,4 24,0

7,0

Chrysal 4,8 8,0 7,0

10,8 7,4

24,0 10,4

Opmerkingen

slecht blad slecht blad

bladverbranding Chrysal

Oogst: 25 augustus. Hierna 20 uur in water bij 4°C. Dan 24 uur droog bij 20 C. Hierna 20 uur in water bij 10°C. In vaas: 28 augustus.

Solidago hybr. 'Goldschleier1 water

9,9 Chrysal 8,0

Opmerkingen slecht blad

Oogst: 22 september. Hierna 20 uur in water bij 5 C. Dan 24 uur droog bij 20 C. Hierna 3 uur in water bij 10 C. In vaas: 24 september.

| water I Chrysal I Opmerkingen Chrysanthemum serotinum I 7,8 | 14,8 | blad weg na 8 dagen

5UC. Oogst: 16 j u n i . Hierna 20 uur in water b i j _ weer 4 uur in water b i j 10 C. In vaas 18 j un i

Erigeron hybr. Erigeron hybr.

'Die Fee' 'Jewel'

Erigeron hybr. 'Strahlenmehr'

water 12,8 9,9

15,6

Erigeron hybr. 'Darkest of All'4,2 17,4 16,2 Erigeron hybr. 'Lilo Fee' j 5,1 16,4 21,2 Erigeron hybr. 'Wuppertal' | 6,8 8,6 14,6 Erigeron hybr. 'Wuppertal' (na AVB) ! 7,6 12,0 12,8 Erigeron hybr. ' L i l o Fee' (na AVB) I 8,1 10,2 18,0

N.B. AVB = Anjer VB in plaats van 20 uur water bij 5°C. Flora Brie is met 14 gram suiker per liter water. Vaasinhoud water waren 2 vazen à 5 takken.

Chrysal 18,4 14,0

19,0

Dan 24 uur droog bij 20°C. Hierna

Opmerkingen

ric bloemver-

Flora Brie 14,2 13,2

15,2

in Flora branding in Flora Brie bloemver-branding

'Strahlenmehr' Tijdens de koel cel periode sloten de bloemen van de rassen 'Jewel' en 'Darkest of All' hun bloemen. De bloemen werden tijdens de afzetsimulatie gewogen. De wateropname in gewichts-toename na de oogst was 7,2%'van het aanvangsgewicht. Het gewichtsverlies tijdens de droge periode was 4,5%. Na deze droge periode her­stelde het gewicht zich weer tot hetzelfde niveau als na de wateropname direct na de oogst. Gewichten zijn gemiddelden over alle gebruikte rassen en behandelingen.

Gewichten in procenten: 100 107,2 102,7 107,4

Na de oogst na 20 uur water na 24 uur droog na 4 uur water

Oogst: 29 j u l i . Hierna 6 uur i n water b i j 4°C. Dan 15 uur droog b i j 26°C en 5 uur b i j 21 C. Hierna 4 uur water b i j 10 C. In

water Agapanthus 'Kobol t ' 8,0 Agapanthus 'Blue B i r d ' 5,6 Agapanthus 'Albus' 5,8 Agapanthus 'Blue Triumphator' 12,0 Agapanthus 'Blue Demand' 5,0 Agapanthus w i t no. 17 9,0 Agapanthus 'Amethyst' 5,0 Agapanthus blauw no. 18 5,0 Agapanthus 'Mona' 5,0

Oogst: 4 augustus. Hierna 20 uur i n water b i j 4°C. Dan 24 uur droog b i j 20°C. Hierna 3 uur i n water b i j 5 C. In vaas: 6 augustus.

vaas: 30 j u l i Chrysal 10,6 5,6 6,0

12,6 5,0 9,7 5,2 5,0 5,0

(u i tb loe i ru imte 26 C), mate van ruien n i e t sterk v r i j s terk n i e t s terk v r i j s terk sterk sterk sterk

Agapanthus blauw no. 910 Agapanthus 'Blue Giant' Agapanthus 'Josephine'

I water 3,4 3,0

I 8,6

Chrysal 4,6 3,4 8,6

mate van ruien sterk sterk n i e t ( i n 1979 s terk

265

Agapanthus 'Donau'

Oogst: 22 september. Hierna 2 Hierna 3 uur in water b i j 10

Aster nov i -be lg i i ' Pa t r i c i a Ba l la rd ' 'Weisses Wunder' 'Mount Everest' 'The Archbishop' 'Schöne von D ie t l i kon ' 'Amethyst' 'Colonel Durham'

C.

3,0 !

ur in water In vaas:

water

14,2 10,0 14,0 9,0

10,4 10,8 10,0

24

3,0 ruiend sterk

bij 4°C. Dan 24 uur droog bij 20°C September.

Chrysal

12,2 8,6

10,2 19,0 6,6

11,4 9,6

Opmerkingen:

blad verdroogd

ENERGIE

DOELMATIG ENERGIEGEBRUIK IN KASSEN

'Achtmetingen in kassen

G.P.A. van Holsteyn Naaldwijk

Dit jaar zijn veel metingen verricht aan de 1ichtdoorlatendheid van kassen met isolerende dekken. Dit gebeurde in nauwe samenwerking met het IMAG in Wageningen en het Proefstation voor de Bloemisterij te Aalsmeer. Op praktijkbedrijven werd licht gemeten zowel in kassen in aanbouw als in kassen waarin reeds geteeld werd. De 1ichtdoorlatendheid werd hier gemeten, inclusief eventueel aanwezige verwarmingsbuizen en energieschermen. De metingen werden uit­gevoerd bij egaal bewolkt weer met twee speciaal voor dit doel ontwikkelde licht­meters. Uit deze metingen bleek dat alleen de kasconstructie exclusief glas of andere bedekkingsmaterialen 19 tot 24% licht onderschept. Elke verwarmingsbuis (0 51 mm) boven in de kas (per 3.20 m kap) neemt ongeveer 2% licht weg. Door kas-dekken van glas, zowel enkel als dubbel, werd ongeveer evenveel licht tegengehou­den als aan de hand van modelberekeningen was voorspeld. In kassen met kunststof dekken werd meestal beduidend minder licht gemeten dan werd verwacht. De verkla­ring hiervoor moet worden gezocht in het condens dat in grote druppels tegen de binnenzijde van de kunststofdekken wordt gevormd. Kassen met enkel glas lieten tussen 59 en 72% licht door. In kassen van dubbel PMMA werd tussen 51 en 58% van het buitenlicht gemeten. In kassen met dubbel PVC-platen was dit tussen 36 en 48% en in kassen met dubbel glas tussen 50 en 58%. In een kas met gecoat glas (Hortiplus) bedroeg de lichtdoorlatendheid 51%. Dit was 8% minder dan in een identieke kas met enkel glas (lichtdoorlatendheid 59%).

Verwarmen met water van lage temperatuur

Op een bedrijf met chrysanten werd een proef opgezet met 0, 2 en 4 polytheenbuizen in elk bed. Deze proef had tot doel de ervaringen opgedaan bij onderzoek in 1979 te toetsen onder praktijkomstandigheden. De proef duurde van 25 oktober 1979 tot 7 maart 1980. Door de polytheenbuizen werd continu water gestuurd van 30 C. Uit metingen bleek dat de temperatuur en vochtigheid bij de plant op overeenkomstige wijze werd beïnvloed als bij voorgaand onderzoek op het Proefstation. Er werd een weliswaar kleine, maar duidelijk waarneembare invloed gemeten op de bodemtemperatuur en de verticale temperatuurgradiënt tussen het gewas. De beïn­vloeding werd groter naarmate het gewas hoger en meer gesloten werd. Een en ander wordt in Tabel 1 geïllustreerd.

266

Tabel 1. Gro

Datum

10-12-1979

26- 1-1980

ndtemperatuur en vert-

Behandel ing

c on t r o l e 4 buizen c on t r o l e 4 buizen

,aale temperatuurgrac

Bodemtempe-r a t uu r 10 cm d i ep t e

16,5 17,0 15,0 16,0

liënt in C.

Lucht temperatuur (hoogte 10

14,6 15,7 14,9 17,3

in cm) 25

14,9 15,5 15,2 17,5

50

14,5 15,5 15,2 17,5

150

15,6 15,3 17,9 17,5

Gebruik van polytheenbuizen als primaire verwarming

Er wordt verondersteld dat bij veel gewassen nog een belangrijke energiebesparing kan worden verkregen door de warmte laag bij de grond te brengen in combinatie met een optimale klimaatregeling. Op een anjerbedrijf werd als primaire verwarming po-lytheenbuizen in bedden aangelegd en een regel programma opgezet om tot een maxima­le energiebesparing te komen. Dit programma was als volgt: a. droogstoken, dagelijks als verder geen warmte gevraagd werd. Per bed 2 poly-

theenbuizen, uitwendige diamter 21 mm, gedurende 2 uur op 55 C. b. primaire verwarming met genoemde polytheenbuizen tot een maximum watertempera­

tuur van 55 C. c. secundaire verwarming met buizen 0 51 mm boven het gewas. d. 's avonds en het grootste deel van de nacht niet of zeer beperkt ventileren. e. 's morgens vroeg afhankelijk van het weer buiten, versterkt ventileren. Op dit bedrijf kon het gasverbruik worden verlaagd van ongeveer 30 m3 per m2 grondoppervlak per jaar tot 18 m3. Noch op de kwaliteit, noch op de kwantiteit van de geoogste bloemen konden nadelige invloeden worden geconstateerd. Dagelijks 2 uur verwarmen met de polytheenbuizen vroeg ongeveer 0,5 m3 gas per m2 grondoppervlak per maand. Aan de hand van enige incidentele metingen kon worden berekend dat continu verwarmejn met polytheenbuizen op een watertemperatuur van 35°C ongeveer 2,5 m3 per maand vraagt. Uit waarnemingen bleek dat het drogend effect op het gewas met 2 uur 55 C beter was dan 24 uur 35 C. Hoewel bewezen mag worden geacht dat met polytheenbuizen een belangrijk deel van de benodigde warmte tussen het gewas kan worden gebracht, blijken deze buizen van­wege de grote uitzettingscoëfficient slechts geschikt om als primaire verwarming te gebruiken. In toekomstig onderzoek zal daarom gebruik worden gemaakt van sta­len buizen.

VERSCHILLEN IN ENERGIEVERBRUIK TUSSEN GLASTUINBOUWBEDRIJVEN MET GELIJK TEELTPLAN

Ir. E. van Rijssel Ing. L. Oprel

Aalsmeer Ir. C.M.M, van Winden

Naaldwijk

Op bedrijven die deelnemen aan de LEI-opbrengstdocumentatie heeft een oriënterend onderzoek plaatsgevonden in het voorjaar van 1980. Bij dit onderzoek zijn 28 be­drijven met vroege stooktomaten en 22 bedrijven met jaarrondchrysanten betrokken. Deze bedrijven zijn éénmaal bezocht om een aantal bedrijfsgegevens op te nemen, c.q. op te vragen. De verschillen in gasverbruik bedroegen in beide groepen 10 m3 per m2 kas tussen 1 januari en 30 juni 1980. Het gasverbruik vertoonde geen rela­tie met de opbrengsten. Om uit de verzamelde gegevens conclusies te trekken was de groep bedrijven te klein en waren de gegevens in veel gevallen te weinig verge­lijkbaar. Wel zijn aanwijzingen verkregen om verder te zoeken naar de invloed van buisligging, gevel invloed, transportleidingen, kassituering e.d. Deze aanwijzingen zijn in een deelnemersverslag verwerkt. Met de ervaring uit dit oriënterend onderzoek is een breder opgezet project voor-

267

bereid. Het waarnemingsschema is herzien om betrouwbaarder gegevens te verkrijgen, voor het registreren van kasklimaatsgegevens is apparatuur uitgezocht en aange­schaft. Om goed vergelijkbare gegevens te verkrijgen is een groep deelnemers ge­worven (ca. 50) met bedrijven die over de gehele teeltoppervlakte uniform zijn (vroege stooktomatenteelt). Het nu uit te voeren project is voorbereid en zal worden begeleid door een stuur­groep met daarin vertegenwoordigers van de Proefstations te Aalsmeer en Naaldwijk en vanuit de voorlichtingsdienst. Voor het verzamelen van de gegevens is een be­roep gedaan op de voorlichtingsdienst en op een viertal stagiaires. Tussen planttijdstip (15 december - 2 januari) en 31 mei 1981 zullen op de deel­nemende bedrijven gegevens worden verzameld, die betrekking hebben op bedrijfsop-zet en bedrijfsbeheer in energietechnisch opzicht. Deze gegevens zullen worden verwerkt en geanalyseerd. Het ligt in de bedoeling de oorzaken van verschillen in gasverbruik gedurende enkele afzonderlijke weken te analyseren. Hierbij zullen enkele weken gekozen worden met karakteristieke weers­omstandigheden zoals zeer koud, zeer winderig, zacht en stil.

ENT0M0L0GIE/ACAR0L0GIE LEVENSWIJZE EN BESTRIJDINGSMOGELIJKHEDEN VAN DE BLADROLLER CLEPSIS SPECTRANA (TREITSCHKE) IN SIERTEELTGEWASSEN ONDER GLAS

M. van de Vrie Ir. J. v.d. Bos (L.H.)

Aalsmeer

Het onderzoek naar de levenswijze en het gedrag van de in kassen op roos voorko­mende bladroller, in vergelijking met de in het vrije veld voorkomende vorm, wordt verricht door ir. J. van den Bos in het kader van een promotie-assistentschap van de Landbouwhogeschool te Wageningen. Aan zijn onderzoek zijn de volgende gegevens ontleend.

Winterrust kasstam

De kasstam heeft het vermogen om in winterrust te gaan, geheel verloren. Ook als deze stam in de buitenlucht gekweekt wordt, treedt nooit winterrust in. Toch slaagt een gering deel van de rupsen er in om ook in de buitenlucht de winter te overleven. Deze rupsen zijn in staat om gedurende langere tijd in leven te blij­ven bij temperaturen die permanent onder de ontwikkelingsdrempel (= ca. 9 C) lig­gen. De poppen missen dit vermogen.

Winterrust wilde stam

De wilde stam is afkomstig van brandnetel in de omgeving van Wageningen. In het veld heeft deze soort twee generaties per jaar, en overwintert als rups. De win­terrust treedt in onder invloed van daglengten van ruim 16 uur of korter. Als de wilde stam in het kasmilieu gebracht wordt, treedt eveneens winterrust in zodra de daglengte kort genoeg is. Bij rupsen die op 24 augustus geboren werden, was dit reeds het geval. De verbreking van de winterrust van deze rupsen verliep ech­ter abnormaal, waarschijnlijk als gevolg van het ontbreken van een koudeperiode in de kas: ongeveer 25% van de overwinterende rupsen stierf en van de overblijven­de exemplaren vond de verpopping sterk gespreid in de tijd plaats. De verpoppings-periode duurde van 28 januari tot 15 juli. Het verschil in ontwikkelingsduur van mannelijke en vrouwelijke rupsen bedroeg daardoor 18 dagen in plaats van 3 dagen zoals bij ontwikkeling zonder winterrust. De nakomelingschap van exemplaren die in de winter en in het vroege voorjaar verpopten, ging direct weer in winterrust omdat de daglengte nog te kort was. Ook als een koudeperiode ontbreekt, kan de winterrust verbroken worden, zelfs onder korte dag omstandigheden. De indruk be­staat dat de vermeerderingscapaciteit na winterrust in het kasmilieu lager is dan

268

na de winterrust in het veld. Voor de wilde stam in het kasmilieu is het vermogen om in winterrust te gaan dus niet alleen een overbodige, maar ook een nadelige eigenschap. Toch lijkt de wilde stam zich ook in het kasmilieu, zij het op een laag niveau, te kunnen handhaven. In laboratoriumproeven bleek het mogelijk te zijn de duur van de winterrust, on­der omstandigheden zonder koudeperiode, door middel van selectie te verkorten. Kennelijk is de variatie in de duur van de winterrust erfelijk bepaald. Als de wil­de stam in het kasmilieu terecht komt, zal dus een selectiedruk ontstaan ten gun­ste van een snellere verbreking van de winterrust. Indien ook bij de wilde stam exemplaren voorkomen die het vermogen om in winterrust te gaan, geheel missen, kan deze selectiedruk leiden tot het ontstaan van een kasstam die geheel vrij is van winterrust.

Kruisingsproeven

De wilde stam en de kasstam zijn onderling kruisbaar. Ook de tweede kruisingsgene­ratie is daarbij levensvatbaar. De eerste kruisingsgeneratie vertoont steeds een reactie op een daglengte die tussen de reactie van de kasstam en de reactie van de wilde stam ligt.

De sexe-lokstof van de vrouwelijke vlinders

In de open lucht werden proeven gedaan met twee soorten wijfjesvallen: met wijfjes van de wilde stam en met wijfjes van de kasstam. Het bleek dat mannetjes van bei­de stammen steeds in beide soorten vallen werden teruggevangen. In lege vallen (zonder wijfjes) waren de vangsten zeer gering. In vallen met synthetische sexe-lokstof waren de vangsten iets hoger dan in de wijfjesvallen. Met behulp van elektro-antennogrammen kon de reactie van de mannelijke vlinders op de sexe-lokstof van de vrouwelijke vlinders getoetst worden. De elektro-anten­nogrammen van de mannetjes van beide stammen bleken identiek te zijn. Dit deel van het onderzoek werd uitgevoerd door Dr. C.J. Persoons en W.J. Nooijen, Hoofd­afdeling maatschappelijke technologie van TNO te Delft. De sexe-lokstof van de vrouwtjes van beide stammen bleek tenminste twee componenten te bevatten, namelijk cis-9-tetradecenylacetaat en "cis-11-tetradecenylacetaat, waarbij het cis-11 in beide gevallen de hoofdcomponent vormt. Hoogstens zou de verhouding cis-9: cis 11 in de sexe-lokstof voor beide stammen een gering verschil kunnen vertonen. Immers uit de proeven met wijfjesvallen was al gebleken dat mannetjes van de kasstam ook reageren op de sexe-lokstof van de wilde stam en omgekeerd.

Sexe-vallen in het kasmilieu

In het kasmilieu waren zowel in vallen met synthetische lokstof als in wijfjes-vallen de vangsten steeds zeer gering. Wel werd in vallen die langs de wand van de kas geplaatst waren, iets meer teruggevangen dan in vallen tussen de rozebed-den. Het verschil tussen de vangsten in de wijfjesvallen en de vangsten in de lege vallen was in de kas veel geringer dan in de open lucht. Vermoedelijk vliegen de mannetjes in de kas relatief vaak langs de wand. Blijkbaar is in het kasmilieu het systeem van langere-afstands aanlokking door middel van de sexe-lokstof gestoord, vermoedelijk als gevolg van de aard en de snelheid van de 1uchtbeweging in de kas.

Mogelijkheden voor niet-ohemisohe bestrijding

Omdat de kas voor bladrollerpopulaties blijkbaar als een 'ecologisch eiland' fun­geert, zou bestrijding door middel van steriele-mannetjes-techniek wellicht per­spectief bieden. Hiertoe zou, na een intensieve chemische bestrijding waardoor de populatie op een zo laag mogelijk niveau gebracht wordt, een groot aantal manne­lijke vlinders dat door bestraling steriel is gemaakt in de kas losgelaten moeten worden. Ook zou gedacht kunnen worden aan de 'verwarringstechniek' waarbij een hoge con­centratie synthetische lokstof in de lucht gebracht wordt, zodat de natuurlijke lokstof van de wijfjes gecamoufleerd wordt, waardoor de mannetjes hun partner niet

269

kunnen lokaliseren en geen paring optreedt. Genetische bestrijding, door het inkruisen van winterrust in kaspopulaties, biedt vermoedelijk minder perspectief omdat de wilde stam zich, ondanks het in winter-rust gaan van het grootste deel van de populatie, toch op een laag niveau zal kun­nen handhaven.

Chemische bestrijding

Voor de bestrijding van bladroller in kasteelten wordt overwegend gebruik gemaakt van één van de synthtische pyrethroïden. Over het algemeen wordt hiermee een aan­vaardbaar resultaat bereikt. Dat dit insekt zich ondanks de vaak intensieve be­strijding, toch in de kassen kan handhaven vindt vermoedelijk zijn verklaring in het gelijktijdig voorkomen van alle ontwikkelingsstadia. Aangezien poppen en eie­ren voor alle insekticiden ongevoelig zijn, zal een deel van de populatie aan de bestrijding ontsnappen indien de behandeling niet gedurende een periode van enkele weken meerdere malen herhaald wordt. Klachten over niet (meer) afdoende werking van middelen uit de groep van deze synthetische pyrethroTden bleken niet op ont­wikkeling van resistentie te berusten, doch moeten vermoedelijk geweten worden aan een niet voldoende hoge frequentie van toepassing. Een andere mogelijkheid dan chemische bestrijding van de rozebladrol1er zou pers­pectief kunnen bieden aan toepassing van roofmijten ter bestrijding van kasspint, aangezien toepassing van synthetische pyrethroTden en andere insekticiden fataal zijn voor roofmijten.

SPODOPTERA EXIGUA OP SIERTEELTGEWASSEN IN KASTEELTEN

M. van de Vrie B. Overdevest

Aalsmeer

Deze Noctuide heeft zich- in een beperkt aantal Gerbera-, snijgroen- en chrysanten-kassen kunnen handhaven. Calamiteus optreden is dit jaar niet voorgekomen. Be­stri jdingsproeven met nieuwe middelen leverden geen nieuwe perspectieven op. De combinatie methomyl + diflubenzuron bleek enige verbetering te geven bij de be­strijding door de langere werkingsduur van diflubenzuron. In chrysant moet even­wel de hoge frequentie van de behandelingen gehandhaafd worden door de snelle toe­name van de bladmassa.

Toepassing van een kevnpolyedewirus

Uit een larvenpopulatie van onze laboratoriumkweek kon door Dr.Ir. D. Peters, Dr. J.M. Vlak en mej. E. den Belder, Laboratorium voor Virologie van de Landbouwhoge­school te Wageningen een kernpolyedervirus geïsoleerd worden dat zeer virulent bleek te zijn. De LD 50 voor de tweede, derde en vierde larvale stadium lag bij resp. 410, 960 en 4740 polyeders per larve. De effectiviteit van een virusprepa­raat werd op een kaspopulatie van S. exigua op chrysant bestudeerd. Na yerspuiting van verschillende virusconcentraties, waardoor er per cm2 blad resp. 10 , 10^ en 10 polyeders aanwezig waren, vond men na 10 dagen dat 99, 91 en 55% van de lar­ven, die als L2 uitgezet waren, aan een polyhedrose (virusziekte) gestorven waren. In een tweede experiment werd nagegaan hoe hoog de sterfte lag bij rupsen, die als larven in het tweede- derde en vierde stadium waren uitgezet, na een bespuiting van het gewas met 10 polyeders/cm2 blad. Dit is ongeveer 10*3 polyeders/ha. Alle larven die 10 dagen later werden teruggevonden, bleken aan een polyederziekte te zijn gestorven. Uit deze resultaten kunnen we concluderen dat een bestrijding van de floridamot met een kernpolyeder goede perspectieven lijkt te bieden. Het in onze kweek gevonden virus van S. exigua blijkt genetisch te verschillen van virussen, die in S. exigua in de Verenigde Staten en Egypte zijn geïsoleerd. Ook deze isolaten zullen getoetst moeten worden op hun mogelijkheden voor de bestrij­ding van S. exigua.

270

Sexe-lokstoffen

Door Drs. C. van der Kraan, Instituut voor Onderzoek Bestrijdingsmiddelen, Wage­ningen, en Dr. C.J. Persoons en Dhr. W.ü. Nooijen, Hoofdafdeling Maatschappelijke Technologie TNO, Delft werd het onderzoek naar lokstoffen voortgezet. Er werd een stof gevonden die zeer attractief is voor de mannetjes. In een proef in een gazen kooi in de open lucht werden inderdaad een aantal uitgezette mannetjes terugge­vangen. Door het vergevorderde seizoen kon deze proef niet onder optimale omstan­digheden uitgevoerd en voortgezet worden. De aantallen teruggevangen mannetjes waren te gering om een definitieve conclusie toe te laten. Deze lage aantallen zullen mede veroorzaakt zijn door de lage avond­en nachttemperaturen. Dit veldonderzoek wordt thans in Florida voortgezet. Proeven in kassen zijn problematisch omdat het vangeffect hier - om onbekende redenen -anders lijkt te zijn dan in het vrije veld.

LEVENSWIJZE EN BESTRIJDING VAN DE WITTE VLIEG TRIALEURODES VAPORARIORUM OP SIER­TEELTGEWASSEN

M. van de Vrie Aalsmeer

In enkele proeven kon aangetoond worden dat de parasiet Encarsia formosa de witte vlieg-populatie op Gerbera (cv. 'Clementine') zeer drastisch kan reduceren. Uit een oogpunt van teeltduur en klimaatregime lijken de mogelijkheden voor E. formo­sa gunstig te zijn. Een belangrijk aspect is dat het blad van Gerbera geen sier-waarde heeft; een geringe beschadiging door larven van witte vlieg zou zonder twij­fel geen reductie in de opbrengst of kwaliteit veroorzaken. De mogelijkheden lijken op dit moment evenwel niet gunstig te zijn voor geïnte­greerde of biologische bestrijding: het voorkomen van mineervliegaantasting, aan­tasting door Tarsonemidae en stromijt maken het toepassen van universeel werkende middelen noodzakelijk. Dit verhindert vooralsnog introductie van Encarsia formosa. Chemische bestrijding van de witte vlieg levert over het algemeen weinig problemen op. De middelen op basis van synthetische pyrethroïden geven een uitstekend resul­taat indien zij gespoten worden; bij fog-toepassing moet de interval tussen de be­handelingen niet meer dan enkele dagen bedragen, omdat hiermee alleen de volwas­sen dieren bestreden worden en de werkingsduur zeer kort is.

ONDERZOEK NAAR BESTRIJDING VAN SCHADE DOOR TRIPSAANTASTING IN DE SIERTEELT ONDER GLAS

M. van de Vrie Aalsmeer

Aan experimenteel onderzoek aan dit project is door tijdsgebrek weinig aandacht besteed. In gevallen dat aantasting gemeld werd, is geïnventariseerd om welke soort (en) het in het betreffende geval ging. Nieuwe inzichten hebben zich daarbij niet voorgedaan. Er is een aanvang gemaakt om de bestaande kennis en gegevens in een samenvattend artikel te bundelen. Tijdsgebrek verhinderde dat een gedegen litera­tuurstudie over de verzamelde soorten verricht kon worden. In de praktijk worden weinig problemen met de bestrijding ondervonden: middelen op basis van synthetische pyrethroïden geven een uitstekend resultaat. Bovendien is in dit geval fog-toepassing zeer effectief en weinig tijdrovend.

271

LEVENSWIJZE EN BESTRIJDING VAN MINEERVLIEGEN IN SIERTEELTGEWASSEN

M. van de Vrie M. Boogaard

Aal smeer

De systematiek en de waardplantkeuze van de mineervliegen die in de sierteelt op­treden, is zeer onduidelijk. Op chrysant komt de soort Liriomyza tri folii voor, die tamelijk polyfaag lijkt te zijn. Overgang naar Gerbera vindt meestal gemakke­lijk plaats. Ook is op andere plaatsen, o.a. boon, selderij en paprika die in kas­sen met aangetaste chrysanten stonden sware aantasting waargenomen. De volwassen vliegen die uit de aangetaste planten gekweekt werden, waren niet te onderscheiden van de vliegen die uit chrysant werden gekweekt. Op Gerbera komt een soort voor, waarvan het overbrengen op chrysant vaak wel, maar soms absoluut niet mogelijk is. Morfologisch zijn deze vormen niet van elkaar te onderscheiden. Ook zijn zij niet te onderscheiden van de vorm die op chrysant voorkomt. De levenswijze van deze drie vormen lijkt geheel identiek te zijn: in het gedrag, de ontwikkelingssnelheid en de vermeerderingscapaciteit konden tot nu toe geen verschillen waargenomen wor­den. Aan deze problemen zal in 1981 veel aandacht besteed worden. Op Gerbera is de problematiek van mineervliegaantasting duidelijk afgenomen, ver­moedelijk omdat op de vermeerderingsbedrijven veel meer aandacht aan de bestrij­ding besteed wordt. Dit is ongetwijfeld mede het gevolg van meer intensieve in­spectie door de P.D., en door meer voorlichting. Chemische bestrijding is alleen mogelijk door toepassing van een strikt schema van ruimte- en gewasbehandeling met respectievelijk pyrethroïden of DDVP en dimethoaat of methamidofos. Op Chrysant is de problematiek met Liriomyza trifolii duidelijk toegenomen. Zeer veel aantasting is veroorzaakt doordat reeds in het plantmateriaal eieren of lar­ven voorkwamen. Doordat veel telers onbekend waren met deze plaag zijn zij hier­door verrast. De beginnende aantasting in een jong gewas wordt meestal gemaskeerd door de snelle bladtoename. In november werd uitvoer naar Engeland verboden wegens het voorkomen van larven van L. trifolii in bloemzendingen.

'•t ,n. •.

^%m Foto 1. Rijpingsvraat van de ahrysantemineervlieg Liriomyza trifolii op

bladeren. In sommige van deze plekjes worden eieren gelegd.

272

r-

De snelle vermeerdering in kassen heeft drie oorzaken: geen natuurlijke regulatie door parasieten; een zeer korte generatieduur en een hoge reproduktiecapaciteit.

Chemische bestrijding

In een aantal veldproeven werd een groot aantal middelen ter bestrijding van lar­ven en vliegen getoetst. Op chrysant werd tegen L. trifolii de volgende reeks van middelen effectief bevonden: azinfos-methyl , acefaat, oxamyl, parathion, trichloo fon en triazofos. Alle middelen doden de jonge larven en de halfvolgroeide larven, doch in veel mindere mate de verpoppingsrijpe larven. Triazofos doodt alle larve­stadia en heeft de langste werkingsduur. Geen van deze middelen heeft een afdoen­de werking tegen de vliegen. Door een snelle bladtoename in het begin van de teelt is een snelle opeenvolging van behandelingen gewenst, ondanks een lagere werkings­duur. Vliegen kunnen alleen bestreden worden door middel van ruimtebehandeling. Hiervoor is toepassing van een pyrethroïde (permethrin, deltamethrin)of DDVP noodzakelijk. Op Gerbera komen voor bestrijding van de larven alleen dimethoaat of metamidofos in aanmerking; de bij de chrysant genoemde middelen bezitten niet voldoende wer­king of vertonen fytotoxische werking. Dimethoaat en metamidofos zijn zeer fyto-toxisch op een aantal chrysantcultivars.

Biologische bestrijding

In twee veldproeven, genomen in samenwerking met de fa. Koppert te Berkel/Roden-rijs, kon aangetoond worden dat de parasiet Dacnusa siberica een zeer hoge para­sitering kan veroorzaken: 95 - 98% parasitering kon aangetoond worden na het vrij­laten van deze parasiet. Het is evenwel problematiesch of een biologische bestrij-dingsmethode praktisch gerealiseerd kan worden. Als een larve geparasiteerd wordt heeft zij al een mijn gemaakt, en is de nul-tolerantie voor exportkwaliteit over­schreden.

Onderzoek naar levenswijze en sohadeontwikkeling

Dr. T. Baranowski, entomoloog/fytopatholoog aan het Instituut voor Plantenziekten-kundig Onderzoek van de Academie voor Landbouwwetenschappen te Poznan, Polen, ver­richtte in het kader van een studieverblijf gedurende de periode 1 augustus - 31 oktober onderzoek naar enkele aspecten van de levenswijze van L. trifolii op chry­sant en op Gerbera. Aan zijn verslag zijn de volgende gegevens ontleend.

Invloed van temperatuur op ontwikkelingssnelheid

Door dagelijkse waarnemingen aan aangetaste planten bij constante temperaturen werd de invloed van die temperatuur op de duur van één generatie nagegaan. Daar­bij werd gelet op eiduur, larvale ontwikkeling, verpopping en verpoppingsduur. Samengevat werden daarbij de volgende gegevens verkregen:

Temperatuur Totale duur ontwikkelingstijd

25°C 18 - 22 dagen 21°C 25 - 29 dagen 17 C 42 - 50 dagen 13°C geen ontwikkeling

Uit deze gegevens blijkt dat bij 21°C (constant) een generatie in 4 weken tot stand kan komen. Deze gegevens werden vergeleken met die, welke verkregen konden worden door de populatieontwikkeling onder kascondities gedurende de maand sep­tember en begin oktober te volgen. Het bleek dat er een zeer goede overeenkomst tussen deze gegevens bestaat, met de heersende temperatuur als referentie. Uit deze gegevens kan een eenvoudig model voor de populatiedynamiek van deze mineer-vlieg samengesteld worden. Hierbij dienen reproduktiecapaciteit en temperatuur

273

Foto 2. Mineergang van de tavve van de Chrysantemineer-vlieg L. trifolii in ahry s anteblad. Als de larve volwassen is verlaat zij de gang en verpopt in de grond.

als belangrijkste gegevens. Parasitering of andere sterfte-oorzaken komen onder kascondities niet van betekenis voor.

Invloed van insektiaiden op ontwikkeling van larven

Uit gedetailleerde waarnemingen bleek dat de eerder verzamelde gegevens over de invloed van de eerder genoemde middelen op de ontwikkeling van de larven geheel juist was.

Ontwikkeling van het schadebeeld

De groei van de larven wordt sterk beïnvloed door de temperatuur. Hieraan is ge­koppeld het ontstaan van de mijnen. Het bleek dat gedurende de eerste dag na het uitkomen van de larven de mijngangen dermate klein zijn dat zij aan de niet-geoe-fende waarnemer ontsnappen. De tweede dag zijn zij echter reeds opvallend. Dit be­tekent dat indien er een periode is van twee dagen dat de larven zich ongestoord kunnen ontwikkelen door het ontbreken van een residu van een insekticide, er dui­delijk zichtbare schadebeelden kunnen ontstaan.

274

Invloed van insekticiden op de groei van chrysant

De invloed van de volgende middelen werd op de groei van de cu l t i va rs 'Westland' en 'Spider ' nagegaan: permethrine (Ambush) 0,025%; azinfos-methyl (Gusathion) 0,10%; t r i ch loo r fon (Dipterex) 0,10%; p i r imicarb (Pir imor) 0,05%; oxamil (Vydate) 0,20%; acefaat (Orthene) 0,05% en dimethoaat (Perfekt ion) 0,10%. A l le middelen werden driemaal toegepast, n l . op 28 augustus en op 4 en 12 september. Er werd geen invloed waargenomen op de lengte van de p lanten, het aantal bladeren per p lant en op het aantal bloemen per p lan t . Acefaat veroorzaakte schade aan de bladeren van de cv. 'West land' ; dimethoaat veroorzaakte schade aan de bladeren van beide cu l t i va rs 'Westland' en 'Sp ider ' .

ONDERZOEK OVER GEÏNTEGREERDE BESTRIJDING VAN DE SPINTMIJT TETRANYCHUS URTICAE (KOCH) IN DE SIERTEELT ONDER GLAS

M. van de Vrie M. Boogaard

Aalsmeer

Invloed van roofmijten op de ontwikkeling van T. urticae op Gerbera en op chrysant

De proeven met de roofmijtensoorten Amblyseius fallacis en Metaseiulus occidenta-lis ter regulatie van Tetranychus urticae op Gerbera (cv. 'Clementine') leverden positieve resultaten op: gedurende een periode van ongeveer 6 maanden bleven prooi en roofmijten op een laag niveau aanwezig. Witte vlieg kon in deze proeven op een laag niveau gehouden worden door introductie van Encarsia formosa. Door uitval ten gevolge van Phytophthora spec, moest deze proef voortijdig afgebroken worden. In samenwerking met de firma Koppert te Berkel/Rodenrijs werd een proef met de roofmijt Phytoseiulus persimilis tegen T.urticae op chrysant opgezet. In dit onder­zoek kon aangetoond worden dat roofmijten bij een lage dichtheid van de prooi zich zeer snel over grote afstanden kunnen verplaatsen. De verspreiding vond plaats in twee richtingen; in de lengterichting van de bedden, maar ook dwars op deze rich­ting. Het is niet bekend op welke manier de paden tussen de bedden overbrugd wor­den. Het vrijlaten van de roofmijten vond plaats zodra de bladeren van de jonge planten elkaar gingen raken. Op dat moment was de spintdichtheid lager dan gemid­deld 1 mijt per blad. Nadere aspecten van onderzoek zullen zijn: vroegtijdige sig­nalering van spintaantasting, stadium van het gewas in relatie tot optimale ver­spreiding van de roofmijt, gedrag van verschillende soorten roofmijten op chrysant, aantalsverhouding prooi : roofmijt op het moment van vrijlaten van roofmijten, ge­lijktijdig vrijlaten van prooi en roofmijten.

Verdeling van T. urticae over verschillende waardplanten

Er is een opvallend verschil in de verdeling van T. urticae op verschillende waard-planten: op roos worden steeds duidelijke kolonies gevormd, terwijl op chrysant en op Gerbera een meer diffuse verdeling valt waar te nemen. De oorzaken voor deze verschillen zijn niet bekend; vermoedelijk is de structuur van het blad - o.a. de dikte van de nerven - en de aard van het bladoppervlak (weinig behaard bij roos, sterk behaard blad van Gerbera en Chrysant) en de kwaliteit van het blad als voed­selbron van betekenis, doch met zekerheid is hiervan niets bekend. De verdeling van T. urticae is mede gekarakteriseerd door het al dan niet aanwezig zijn van spinsel, en de mate waarin spinsel gevormd wordt bij de kolonie-ontwikkeling. Op roos, die overwegend blad met een glad oppervlak heeft, zijn de kolonies van spint-mijten zeer sterk gevonden aan de aanwezigheid van spinsel; op Gerbera en op Chry­sant is de spinsel vorming veel geringer. De aanwezigheid van spinsel is van veel betekenis voor het al dan niet voorkomen van sommige soorten roofmijten. Sommige soorten, bijvoorbeeld Amblyseius fallacis en Metaseiulus occidentalis houden zich bij voorkeur op in met web overdekte kolonies; andere soorten, bijvoorbeeld Ambly­seius finlandicus en A. potentillae ondervinden bij het bewegen over het blad bij-

275

zonder veel hinder van de aanwezigheid van spinsel. Zij zullen daarom nooit in dichte mijtenkolonies tussen het web aangetroffen worden. Phytoseiulus persimilis loopt vaak over de webben heen en kan daardoor veel prooi-dieren niet lokaliseren. Ook de aanwezigheid van eieren van roofmijten is een in­dicatie van de plaatsen van voorkomen van deze dieren; van A. fallacis en M. occi­dental is worden de eieren vaak in de kolonies aangetroffen. De eieren van Ph. per­similis komen meer verspreid over het blad voor, vaak afgezet tegen de nerven. Dr. D. Kropczynska, van het Instituut voor PIantenziektenkundig Onderzoek van de Universiteit van Warschau, verbleef van midden mei tot begin juli op een studie­beurs van het Internationaal Agrarisch Centrum te Wageningen op het Proefstation voor de Bloemisterij te Aalsmeer. Zij verrichtte onderzoek over de verdeling van T. urticae over de bladeren van roos en chrysant, en enkele consequenties van deze verdeling voor de effectiviteit van enkele soorten roofmijten. Zij toonde aan dat er een principieel verschil ontstaat in de verdeling van mijtenpopulaties na infec­tie met een beperkt aantal jonge vrouwelijke mijten, die wel gepaard hadden maar nog geen eieren hadden gelegd. Op roos ontstonden duidelijke kolonies; op chrysant ontstond een meer egale verdeling. Ook bleek dat vermeerdering op roos veel snel­ler plaats vond dan op chrysant. Dit verschil in hoeveelheid spinsel bepaalt voor een groot gedeelte het gedrag van de getoetste soorten roofmijten. De verdeling van A. fallacis op roos volgde de verdeling van de prooi; Ph. persimilis was meer egaal verdeeld. De regulatie door A. fallacis was op roos zeer effectief; Ph. per­similis had hier een duidelijk geringer effect. Op chrysant was de verdeling van prooi en roofmijten veel egaler over de bladeren verspreid; op deze waardplant was het effect van Ph. persimilis veel groter dan op roos en ook komt dan het ef­fect van A. fallacis sneller tot stand. De mogelijkheden voor biologische bestrijding van spint op chrysant lijken om twee redenen voorlopig zeer beperkt: het optreden van de mineervlieg Liriomyza tri folii, en de zeer lage tolerantiegrenzen voor beschadiging door de larven van dit insekt maken een zeer intensieve toepassing van middelen die voor roofmijten desastreus zijn noodzakelijk, terwijl ook een eventuele restpopulatie van spintmijten niet geheel uitgesloten geacht moet worden.

Chemische bestrijding van T. uvtioae

Enkele nieuwe acariciden werden op hun werking tegen kasspint getoetst. Van alle getoetste middelen bleek alleen het middel NC 21 314 (Fisons Ltd., Chesterford Park Research Station, U.K.) een goede werking te vertonen. Daar van dit middel aangetoond is dat het weinig giftig is voor de soorten roofmijten Amblyseius fallacis, Typhlodromus pyri en Phytoseiulus persimilis, lijkt het mogelijkheden te bieden voor inpassing in een geïntegreerd bestrijdingsschema.

GRONDONTSMETTING BESTRIJDING PHYTOPHTHORA CRYPTOGEA DOOR MIDDEL VAN GRONDONTSMETTING

Ir. H. Rattink Aalsmeer <

Een proef werd opgezet, waarbij de effecten van stomen, methylbromide, methyl-iso-thiocyanaat (Di-Trapex) en metam-natrium (Vapam) ten opzichte van Phytophthora cryptogea zullen worden vergeleken. Na kunstmatige besmetting van vollegrond in de kas werden na een teelt Gerbera's, die voor vrijwel 100°/ aangetast werden, in begin december de grondontsmettingen uitgevoerd. De resultaten worden in het voorjaar van 1981 verwacht.

276

HOUDBAARHEID WERKING VAN ENKELE SNIJBLOEMENVOEDSELS BIJ DIVERSE SNIJBLOEMEN

L.V.J. Barendse Aalsmeer

De toetsing is uitgevoerd met bloemen die eind januari op de veiling werden inge­kocht. Na een bewatering gedurende de nacht werden de bloemen de volgende dag in de vaas gezet. De snijbloemenvoedsels werden getoetst in drie concentraties, name­lijk de voorgeschreven dosering, de helft minder en de helft meer.

Getoetste s n i j b l oemenvoe

1. water (controle) 2. Flora L i fe 3. Flora L i fe 4. Flora L i fe 5. Flower Care 6. Flower Care 7. Flower Care 8. Asef 9. Asef

10. Asef 11. Flora Brie ( 12. Flora Brie ( 13. Flora Brie 14. Chrysal 15. Chrysal 16. Chrysal

ï) 1) •; i

+ +

) +

sui sui sui

dsels

ker ker ker

Hoeveelheid per l i t e r

9 18 27 4,8 9,6

14,4 7

14 21 8

16 24

5,5 11 16,5

9 g g g g g ml ml ml g g g g g g

pH vaaswater

8,1 5,5 4,5 4,4 7,5 7,5 7,4 8,1 8,1 8,2 7,9 7,8 7,8 6,9 5,4 4,7

De middelen werden getoetst op de roos 'Sonia', de Freesia 'Ballerina', de tulp 'Apeldoorn' en de trosanjer 'Red Baron'. Per vaasinhoud 3 vazen per gewas.

Resultaten

F 1 De Bij het de Bij Bij con Bij mee Vol

o r a L i f e gemiddelde bloem heeft i n Flora L i fe een grotere houdbaarheid dan in water. de roos 'Sonia' b l i j k t het vaasleven kor ter te z i j n dan i n water, mede door grotere percentage k le ine bloemen en b i j IJ x de voorgeschreven concentrat ie

geringe bladverbranding na 7 dagen. de t u lp 'Apeldoorn' t reedt b i j de hoogste concentrat ie b ladvergel ing op. de Freesia ' Ba l l e r i na ' worden de bloemen b i j 1 x en IJ x de voorgeschreven

cent ra t ie geel . de roos 'Son ia ' , de t u lp 'Apeldoorn' en de t rosanjer 'Red Baron' ge ld t : hoe

r Flora L i fe wordt toegevoegd, hoe kor ter de houdbaarheid i n dagen, gens de h ier behandelde resul ta ten is de voorgeschreven concentrat ie te hoog.

F l o w e r C a r e De houdbaarheid van de gemiddelde bloem in dagen is praktisch gelijk aan water. Bij 'Sonia' kwamen behoorlijke percentages kleine bloemen voor. Bij 'Apeldoorn' knikten een aantal stelen bij 1 x en IJ keer de voorgeschreven concentratie en werd bij de hoogste concentratie het blad geler dan bij de behan­deling met water. Bij 'Red Baron' kwamen de knoppen niet goed uit en was het vaasleven voor de 3 onderzochte concentraties kleiner dan bij water. Flower Care werkt als snijbloemenvoedsel negatief, behalve bij 'Ballerina'.

277

A s e f De houdbaarheid van de gemiddelde bloem in dagen is n ie t beter dan in water. A l ­leen de hoogste concentrat ie geeft een p o s i t i e f e f f ec t op het vaasleven. 'Sonia' en ' Ba l l e r i na ' bloeiden minder goed u i t . B i j 'Apeldoorn' in IJ x de voor­geschreven concentrat ie werd het blad geel en verschrompelde. B i j 'Red Baron' kwa­men de knoppen n ie t goed open. Asef heeft geen p o s i t i e f e f f ec t op de houdbaarheid van de 4 onderzochte gewassen.

F l o r a B r i e De uitbloei van de gemiddelde bloem in Flora Brie is beter dan in water. Flora Brie geeft goede resultaten. Bij 'Sonia' trad bladverbranding op bij 1 x en IJ x de voorgeschreven concentratie. Bij de normale concentratie deed dit weinig af­breuk aan de sierwaarde. 'Apeldoorn' in IJ x de voorgeschreven concentratie had een sterkere vergeling van het blad dan bij water en de snijvlakken schrompelden ineen. IJ x de normale con­centratie had een positief effect op 'Red Baron'. Flora Brie is uit houdbaarheidsoogpunt een geschikt snijbloemenvoedsel.

C h r y s a 1 De uitbloei van de gemiddelde bloem in Chrysal is beter dan in water. Bij 'Apel­doorn' bleven de stelen vrij stevig, terwijl in alle andere behandelingen de ste­len slap werden. De kleur van het blad was beter dan bij de behandeling met water. IJ x de voorgeschreven concentratie geeft een positief effect bij 'Red Baron'.

Conclusie

De uitbloei van de vier onderzochte gewassen in Flora Brie en Chrysal was goed. Flora Life heeft een positief effect op de tulp 'Apeldoorn' en de trosanjer 'Red Baron', echter een negatief effect op de roos 'Sonia' en de Freesia 'Ballerina'. Flower Care heeft een negatief effect op 'Sonia', 'Apeldoorn' en 'Red Baron'. Flower Care heeft een positief effect op 'Ballerina'. Asef heeft geen effect op 'Sonia', 'Ballerina' en 'Apeldoorn'. Asef heeft een negatief effect op 'Red Baron'.

DE HOUDBAARHEID VAN ENIGE SNIJBLOEMEN IN FLORA FAST STOPMATERIAAL

L.V.J. Barendse Aalsmeer

Stopmateriaal wordt in de bloemisterij vooral gebruikt voor bindwerk. De belang­rijkste materialen die als stopmateriaal gebruikt worden, zijn gaas, coniferen-groen en vooral steekschuim. Met deze laatste groep kan het hier getoetste middel Flora Fast het best worden vergeleken. Flora Fast is een as-achtige substantie, dat in de vaas aangemaakt wordt met wa­ter en waarin de bloemen kunnen worden gestoken. Er kan slechts zeer weinig water aan worden toegevoegd, omdat anders de verkregen substantie week wordt.

Opzet

Op 2 juni werden bloemen die dezelfde dag geoogst waren en ca. 4 uur water op had­den kunnen zuigen, in vazen gezet met verschillende vaasinhoud. De gewassen kwamen per gewas in een vaas en dus niet gemengd. De getoetste bloemen waren: roos cv. 'Sonia', anjer cv.'Scania' en Gerbera cv. 'Clementine'. Per gewas stonden twee vazen met elk 4 of 5 bloemen per behandeling.

Behandeling (vaasinhoud)

1. water 2. Chrysal 11 g / l 3. Oasis in water

278

4. Oasis in Chrysal 11 g/l 5. Flora Fast in water Opgemerkt moet worden dat de hier gebruikte Oasis niet vers was en dat enkele blokken al wat bruinverkleurd waren. Doordat slechts een beperkte hoeveelheid Flora Fast beschikbaar was, kon het alleen getoetst worden in water en niet met snijbloemenvoedsel.

Resultaten

Houdbaarheid in dagen Behandeling:

1. water 2. Chrysal 3. Oasis + water 4. Oasis + Chrysal 5. Flora Fast + water

gemi ddeld over 2 Sonia

11,2 12,1 5,3

11,0 2,0

vazen : Scania

8,3 9,9 7,0 8,6 6,3

Clementine

16,7 21,3 7,2

10,5 4,8

Gemiddeld

12,1 14,4 6,5

10,0 4,4

Flora Fast werkte niet prettig (erg licht materiaal) en gaf erg veel rommel.

Conclusie

Flora Fast vermindert de houdbaarheid van vooral roos, maar ook anjer en Gerbera. Oude Oasis gaf ook een houdbaarheidsvermindering. Chrysal verlengde het vaasleven in vergelijking met water. Doordat er geen afzetfase was gesimuleerd waren de bloemen op water wel zeer goed houdbaar.

LICHT REGISTRATIE VAN DE HOEVEELHEID LICHT

Ing. A. Pouwer Lent

Sinds mei 1980 is er een tuinbouwcomputer op de Proeftuin te Lent opgesteld om het kasklimaat te meten, te registreren en te sturen. In het kader van dit onderzoek is in eerste instantie aandacht besteed aan de factor licht. Daarbij is uitgegaan van de hoeveelheid straling per dag en de verdeling ervan over de maand. In Tabel 1 worden de resultaten van mei 1980 tot januari 1981 weergegeven.

Tabel 1. Globale straling boven de kas in Joules per cm2 per dag (periode mei 1980 tot januari 1981).

Aantal dagen

mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec. jan.

< 100

-----1

11 3

100 250

----2

16 13 16

251 500

-4 -3

14 10 7

10

501 1000

3 7

10 9

11 12 3 -2

1001 1500

4 7 7

12 13 3 ---

1501 2000

8 11 2 9 3 ----

> 2000

16 5 8 1 -----

dag gem.

1955 1509 1274 1236 1037 565 280 176 226

Hoewel dit slechts een overzicht is van één jaar en er per jaar aanzienlijke ver­schillen kunnen optreden, laat het ons zien waar we ons met het schermprogramma op

279

dienen te richten. Afhankelijk van de plantensoort en teeltwijze zal schermen nood­zakelijk zijn bij stralingshoeveelheden van meer dan 1000 J/cm2 per dag. Ook weer afhankelijk van omstandigheden zal assimilatiebelichting te overwegen zijn op da­gen met minder dan 250 J/cm2 per dag. Aan de hand van dit soort overzichten, liefst over meerdere jaren is het mogelijk berekeningen over het nuttig effect van genoem­de maatregelen uit te voeren. Reeds afgelopen zomer bleek ons het nut van deze waarnemingen voor het verbeteren van het schermprogramma om het licht optimaal te kunnen benutten.

LICHT IN KASSEN

Ir. E. van Rijssel Aalsmeer

De 1ichttoetreding in kassen varieert sterk van bedrijf tot bedrijf. Uit metingen bleek dat 57-70% van het buitenlicht voor het gewas beschikbaar was. Met alterna­tieve bedekking om energie te sparen wordt nog meer licht weggenomen en blijft slechts 45-60% van het buitenlicht over. Om de invloed van constructie en bedek­kingsmateriaal reeds voor de bouw te kunnen schatten is op basis van metingen en voorgaand onderzoek een rekenmodel ontworpen. Voor coördinatie van verdere licht-metingen en vervolmaking van een rekenmodel is een 1ichtmeetgroep geformeerd van­uit het IMAG, het LEI en de Proefstations Aalsmeer en Naaldwijk.

MYCOLOGIE OVERZICHT VAN PROEVEN VOOR BOTRYTIS-BESTRIJDING DOOR MIDDEL VAN RUIMTEBEHANDELING IN SNIJBLOEMEN EN P0INSETTIA

Ing. F.B. Dirkse Aalsmeer

Proef I

Behandelingen Hoeveelheid per 1000 m2

1. Onbehandeld 2. Termil H 30 rooktabletten 3. Rovral 'Fog' 1130 ml 4. Ronilan vloeibaar 475 ml

Rovral werd zonder toevoeging van draagstof verneveld. Ronilan vloeibaar werd ver­neveld met toevoeging van 3 1 VK2 per 1000 m2. Gebruikte apparatuur: Pulsfog K3-standaard. Behandelingsdatum 10/1/80; tijd 17.00 uur. Temperatuur tijdens de behandeling: ca. 15 C.

Poinsettia

Per behandeling zijn 10 planten met 3 à 4 schermen per plant van het ras 'Annette Hegg' genomen. Na de behandeling werden de planten ingehoesd in geheel gesloten hoezen. De beoordeling vond plaats na een bewaarperiode van 6 dagen bij 18-20 C.

Waarnemingen

De schermbladeren bleken te zijn aangetast door de schimmel Botrytis. In geval van een lichte aantasting waren alleen de bladpunten bruin. Bij sterkere aantas­ting waren grotere stukken vanaf de schermbladrand bruingekleurd. Op deze bruine plekken was het grijze schimmelpluis van Botrytis te zien (Tabel 1). De bloempjes waren veelal aangetast door Pénicillium (Tabel 2 ) .

280

Botrytis in Poinsettia. Links: onbehandeld Rechts: Ronilan vloeibaar 7>00 ml/1000 m2.

Tabel 1, Botrytis op het sahermblad.

Behandel ing Aantal aange-taste planten

% Aangetast schermoppervlak

5 10 20 30 <5

5 < 5

5 10

< 5 10

Aantal planten

1 2 4 3 6 2 2 3 1 5 1

1. Onbehandeld 10

2- Termil H

3. Rovral 'Fog'

4. Ronilan vloeibaar 6

Tabel 2. Pénicillium op de bloempjes.

Behandel ing

1. Onbehandeld 2. Termil H

3. Rovral 'Fog'

4. Ronilan vloeibaar

Aantal aange­taste planten

9 6

7

7

Mate van aantasting

sterk licht sterk licht sterk licht sterk

Aantal planten

9 5 1 4 3 6 1

281

Snijbloemen

Na de behandeling werden de bloemen bijgesneden en ingepakt in dunne polypropyleen hoezen. De bewaring vond plaats op water bij 4 C. Over de in emmers staande bloe­men werd nog een dunne laag polyethyleen folie gelegd, dat aan de zijkant ter af­sluiting in de emmers werd gestopt. Na resp. 4, 11 en 18 dagen werden de bloemen gedurende 8 uur in dezelfde verpakking bij 20 C geplaatst om een aantasting door Botrytis te bevorderen. De beoordeling vond plaats na 3 weken.

Chrysant

Gebruikte cultivar: 'Horim geel'. Aantal takken per behandeling: 15. Botrytis trad vrijwel uitsluitend op in de vorm van smet op de lintbloemen en als rotting van de bloembodem. Van de onbehandelde takken was bovendien veel blad door Botrytis aangetast. Dit was in mindere mate ook het geval bij behandeling 2. In de behande­lingen 3 en 4 was het blad geheel vrij van Botrytis. Bij de waarnemingen werd het aantal gesmette bloemen geteld (Tabel 3).

Tabel 3. Aantallen

Behandeling

1. Onbehandeld 2. Termil H 3. Rovral 'Fog' 4. Ronilan vloeiba

gesmette bloemen in chrysant.

ar

Totaal aantal bloemen

57 63 68 58

Gesmette bloemen

20 3 0 0

Anjer

Gebruikte cultivar: 'William Sim'. Aantal bloemen per behandeling: 30 stuks. Op dit gewas trad Botrytis op in de vorm van smet. De kelk en/of kroonblaadjes werden bruin of verkleurden van rood naar licht/vuil rood bij zwaar aangetaste bloemen.

Tabel 4. Botrytisaantasting in grootbloemige anjer.

Behandeling

1. Onbehandeld 2. Termil H 3. Rovral 'Fog' 4. Ronilan vloeibaar

Botrytisaantasting geen

9 8

19 27

licht

12 16 7 3

zwaar

9 5 4 0

Trosanjer

Gebruikte cultivar:!'May Time'. Aantal takken per behandeling: 30 stuks. Aantas­ting als bij 'William Sim'. Beoordeeld werden gesprongen knoppen en bloemen.

Tabel 5. Botrytisaantasting in trosanjer.

Behandel ing

1. Onbehandeld 2. Termil H 3. Rovral 'Fog' 4. Ronilan vloeibaar

Totaal aantal gesprongen knoppen en bloemen

135 139 148 137

Aantal aangetaste knoppen en bloemen

77 68 41 4

282

Fveesva

Gebruikte cultivar: 'Aurora'. Aantal takken per behandeling: 30. Ondanks de lange bewaring zijn ook in de onbehandelde bloemen nagenoeg geen pokken ontstaan.

Proef II

Behandelingen Hoeveelheid per 1000 m2

1. Controle, onbehandeld 2. Termil H 3. Rovral 'Fog' 4. Ronilan vloeibaar

27 tabletten 1130 ml 300 ml

Rovral werd verneveld zonder extra draagstof. Ronilan vloeibaar werd verneveld met 3 1 VK2 per 1000 m2. Gebruikte apparatuur: Pulsfog K3-standaard. Behandelingsdatum: 14/2/80. Tijd: ca. 17.00 uur. Temperatuur tijdens de behandeling: ca. 15 C. Verdere proefuitvoering als Proef I.

Aantallen takken per behandeling: Chrysant 'Spider' geel 15

'Horim' w i t 15 'Westland' 15

Trosanjer 'Red Baron' 25 'Corona' 25

Waarnemingen

Alle waarnemingen staan vermeld in Tabel 6. Hieronder worden nog enige aanvullen­de opmerkingen geplaatst.

'Horim' Bij de behandelingen 3 en 4 verkeerden de aantastingen slechts in een beginstadium.

'Spider' In de onbehandelde takken waren de okselknoppen sterk door Botrytis aangetast. Het blad was in alle objecten vrij van Botrytis.

'Westland' Van de onbehandelde takken is ook het blad door Botrytis aangetast. Van alle be­handelde takken was het blad gezond.

Tabel 6. Botrytisaantasting in diverse snijbloemen.

Chrysant

Behan­deling

1 2 3 4

'Horim'

Totaal aantal bloemen

75 76 79 77

Aantal gesmette bloemen

49 31 41 38

Aantal bloemen met pe­per

57 14 39 26

'Spider'

Totaal aantal bloemen

103 104 103 114

Aantal gesmette bloemen

86 22 36 12

'Westland'

Totaal aantal bloemen

75 79 82 76

Aantal gesmette bloemen

68 14 53 17

283

Vervolg Tabel 6.

Trosanjer

Behan­del ing

1 Onbeh. 2 Termil H 3 Rovral fog 4 Ronilan

vloeibaar

'Red Baron'

Totaal gespron knoppen bloemen 118 105 104 . 112

aantal gen en

Aantal gesmette knoppen en bloemen

61 14 16 14

'Corona'

Totaal aantal gesprongen knoppen en bloemen

111 106 90

103

Aantal gesmette knoppen en bloemen

37 31 30 24

Conclusie

De beste resultaten ter voorkoming van Botrytis worden verkregen door 300 ml Roni­lan vloeibaar per 1000 m2 kasoppervlak te vernevelen.

POTGROND P0TGR0ND0NDERZ0EK

Ing. A. Pouwer Lent

straling van potgronden

In aansluiting op het voorgaande onderzoek werden ook dit jaar een aantal proeven uitgevoerd om de invloed van de bestraling van de potgrondmengsels met gammastra-len na te gaan. Naast het vaststellen van de benodigde hoeveelheid straling voor het doden van onkruiden en zaden en eventueel andere ongewenste organismen werd ook de invloed op de plantengroei nagegaan bij Primula obconica en Poinsettia pul-cherrima. Een samenvatting van de resultaten voor Primula obconica 'Aalsmeers rood', welke eind januari opgepot werd in twee potgrondmengsels A en B, volgt in Tabel 1. Beoordeling op eind maart bij begin van de bloei.

Tabel 1. Beoordeling eind maart bij het begin van de bloei.

Behandelingen Stand Bladkleur Bloei Stand Bladkleur Bloei

, onbehandeld 100 krad 250 krad

1000 krad 5,25

7,5 8,25 8,5 9

0 5 0 2

6,5 7,5 7 7,5

10 15 15 10

De beide grondmengsels laten geen verschil zien in de stand va behandelingen. Wel is er enige invloed van de behandelingen op opzichte van de onbehandelde. Een hogere dosis straling geeft De verschillen in bladkleur en bloei tussen de potgronden A en schrijven aan de samenstelling van de potgrond. In B waren kle ä 15 vol.% bijgemengd en in A eenzelfde percentage ondergrond armer is aan N, P en K. Het mengsel A geeft een betere bladkle tere bloei dan het mengsel B. Uitval van planten door bodemzie proef nagenoeg niet op. Na deze proef werd een soortgelijke ge tia pulcherrima 'Annette Hegg' rood in een potgrondmengsel. Na gelijkmatige groei bij alle behandelingen liep tegen het einde groei per behandeling uiteen. Dit is als volgt samen te vatten

284

n het gewas door de de bladkleur ten

een betere bladkleur. B zijn toe te

igraszoden voor 10 welke aanzienlijk ur en een iets la­kten trad in deze start met Poinset-

een aanvankelijk van de teelt de

Poinsettia pulcherrima: grootte bij aflevering per half december 1980.

Variatie in grootte en gemiddelde grootte in cm

Onbehandeld 22 - 25 23 cm 100 krad 22 - 30 26 cm 250 krad 25 - 35 30 cm

Duidelijke grootteverschillen ten gunste van de planten in bestraalde potgrond. In deze proef is de hoogte van de plant als maatstaf genomen. De verschillen in omvang correspondeerden hiermee. Bij alle genoemde stralingshoeveelheden was de bestrijding van onkruiden afdoende. Dit geldt voor beide proeven. Voor onkruidbestrijding alleen zou men dus kunnen volstaan met 100 krad straling, maar mogelijk dat bestrijding van andere schade­lijke bodemorganismen hogere doses vraagt. Onderzoek hiernaar loopt nog op het Proefstation voor de Bloemisterij. Bezwaren van invloed van de stralingsdosis op de groei van sommige planten zijn pas te verwachten als de potgrond met 1000 krad of meer behandeld wordt.

Vergelijkend potgrondonderzoek

Ten behoeve van de Saintpauliateelt was het gewenst na te gaan aan welke van twee handelspotgronden de voorkeur gegeven moest worden. Potgrond A bevatte 10 - 15% volumeprocenten kleigraszoden en 85-90% turfstrooisel en tuinturf. In potgrond B is een deel van het turfmengsel vervangen door bladgrond, waardoor dit mengsel wat luchtiger en droger is. Tijdens de teelt van vier cultivars Saintpaulia in de­ze mengsels traden weinig verschillen op. Ook de uitval varieerde weinig. Bij het potgrondmengsel B was de bloei van de planten iets vroeger.

Conclusie

Beide mengsels zijn goed bruikbaar. Op sommige bedrijven zal voor de winterteelt enige voorkeur zijn voor het bladgrond bevattende mengsel, waardoor in deze perio­de een iets betere luchthuishouding in de potgrond verkregen wordt.

POTTEN HET REINIGEN EN SCHOONHOUDEN VAN STENEN POTTEN

Ing. J.J.M. v.d. Burg Ing. L. Oprel

Ing. P.A. van Weel Aalsmeer

De Vereniging van Bloemenveilingen in Nederland wil het aanbod van sterk vervuil­de potten terugdringen teneinde de consument een verzorgder produkt aan te bieden. Er is getracht op twee vragen een antwoord te vinden: - aan welke normen moeten de potten voldoen, - wat zijn de kosten en de verdere consequenties van de bestaande methoden om pot­

ten schoon te houden of te reinigen.

Normen

In een vooronderzoek zijn een aantal potten met verschillende produkten uit op de veiling aangevoerde partijen gehaald en op vervuiling beoordeeld door twee keur­meesters, twee kwekers en twee consumenten. Nadat iedere pot gereinigd was, vond een tweede beoordeling plaats. Van iedere pot is een foto-opname gemaakt. Aan de hand van de beoordeling is een fotoserie samengesteld, die stenen potten in een

285

reeks van zeer vuil tot schoon toont. De landelijke Potplantencommissie van de NTS heeft hierin samen met de VBN twee grenzen aangegeven, waardoor er drie groe­pen zijn ontstaan: A = zeer vuil

B = toelaatbaar vuil C = schoon

In eerste instantie wil men voorkomen dat klasse A wordt aangevoerd.

Het schoonhouden

Hierbij kunnen twee methoden onderscheiden worden. De eerste methode bestaat uit het remmen van algenaangroei met behulp van chemische middelen. Hierover is nog te wenig bekend wat de werking en schadelijke effecten betreft. Daarom is deze me­thode buiten beschouwing gebleven. De tweede methode bestaat uit het inhoezen van de stenen potten voor het begin van de teelt. Door hiervoor donker gekleurde hoe­zen te gebruiken voorkomt men algengroei. Bovendien voorkomt de dichte hoes ver­damping uit de buitenwand van de pot, waardoor ook geen kalkaanslag meer kan op­treden. Deze methode is bedacht en toegepast door een kweker van Aechmea's. De werkmethode bij het inhoezen is nu nog eenvoudig. De hoes wordt met de hand aange­bracht na het oppotten. Aan het eind van de teelt wordt de hoes in de kas weer met de hand verwijderd en op de grond geworpen. Wanneer een kap is leeggeruimd worden de hoezen bijeengeharkt en afgevoerd. Per manuur kunnen op deze wijze 718 potten verwerkt worden. Het inhoezen vergt het grootste deel van de arbeid. De hoezen kosten ca. 3,5 cent per pot (13 cm). De totale kosten bedragen 6,3 cent per pot. In de toekomst kunnen de arbeidskosten wellicht verlaagd worden door de hoezen machinaal aan te brengen. Wellicht kan de pottenfabrikant hiervoor zorgen. Een tweede mogelijkheid is het aanbrengen van een stevige, meermalig te gebruiken tweede pot met behulp van de oppotmachine. Het schoonhouden van de potten slaagt uitstekend met deze methode. Nagenoeg alle potten hadden na vier maanden teelt-duur nog een fabrieksnieuw uiterlijk. De betreffende kweker vermeldde als extra voordelen nog een lager waterverbruik en een hogere pottemperatuur, en daardoor een verkorting van de teeltduur.

Het reinigen

Voor het reinigen van potten worden over het algemeen machines gebruikt. Deze zijn beoordeeld op hun werking. De beoordeling heeft met verschillende soorten planten plaatsgevonden, teneinde na te gaan of bepaalde gewassen problemen opleveren en/ of invloed hebben op de verwerkingssnelheid. Er bestaan twee werkingsprincipes, namelijk reiniging door draaiende borstels en reiniging door het spuiten met wa­ter onder hoge druk (100 bar). Drie soorten borstelmachines zijn te onderscheiden: Eénpotsmachine : Een set van drie borstels die om een pot draaien. De pot wordt

met de hand tegen de borstels aangedrukt. Vierpotsmachine : Eén ronddraaiende borstel. Vier potten worden met behulp van

houders tegen de borstel gedrukt en krijgen een draaiende be­weging. Eén persoon verwisselt de potten.

Doorstroommachine: Twee draaiende borstels. De potten worden door een kettingbaan tussen de borstels gevoerd en krijgen een draaiende beweging. Eén persoon zet potten in de machine en een tweede haalt ze er weer uit.

Van de hoge druk reinigers bestaan er twee versies, namelijk: Eénpotsmachine : Een pot wordt met de hand in de machine gedrukt. Een arm met

daarop de sproeiers draait om de pot heen. Zespotsmachine : De potten worden door een draaischijf langs twee sproeiarmen

gevoerd. Eén persoon verwisselt de potten.

Het reinigingsresultaat is in Tabel 1 met behulp van een puntenwaardering weerge­geven. Om bij sterk vervuilde potten aan de laagste aanvoernorm te kunnen voldoen moet de te gebruiken machine een waardering hebben van 2 of meer.

286

TabeI 1. Reinigingsresultaat van enige pottenreinigingsmaehines bij verschillende gewassen in stenen pot.

! Nephro-lepis

Aech-mea

Stepha-notis

Cycla­men

Anthu-rium

Saint-paulia

Borstels

Eénpotsmachine Vierpotsmachine Doorstroommach i ne

Hoge druk

Eénpotsmachine Zespotsmachine

1-2 2

4-5 5

3 2-3 2

4 4

2 3

2-3 3

4-5 4

3

1 ') 1-3 ')

- ') - ')

Verklaring: 1 = zeer slecht 2 = slecht 3 = redelijk 4 = goed 5 = zeer goed ' ) = gewas beschadigd.

In Tabel 2 zijn de arbeidsprestaties bij normaal werktempo, inclusief rusttoesla-gen aangegeven, alsmede de totale reinigingskosten. Daarin zijn de kosten van ma­chine, arbeid, water en elektriciteit opgenomen.(zie p. 288). Water- en elektriciteitskosten vormen slechts een gering deel, namelijk 1-2% van de totale kosten. Bij de berekening is uitgegaan van drie verschillende aantallen potten dat jaarlijks moet worden gereinigd. De cijfers zijn in de meeste gevallen het gemiddelde van twee machines van verschillend fabrikaat.

BESTRIJDING VAN ALGEN EN MOSSEN OP STENEN POTTEN EN BEVLOEIINGSMAT

Ing. F.B. Dirkse Aalsmeer

De proef werd opgezet in het kader van de inmiddels nog niet gerealiseerde veiling­eis dat per 1 januari 1981 uitsluitend schone bloempotten aan de veilingen mochten worden aangevoerd. In deze proef werden een tweetal algenbestrijdingsmiddelen vergeleken op de vol­gende punten: 1. Bestrijding van algen en mossen op bevloeiingsmat bij verschillende temperatu­

ren. 2. Het voorkomen van algen- en mosgroei op stenen potten bij diverse temperaturen. 3. De invloed van bevloeiingsmat-behandeling op de algen- en mosgroei op potten. 4. De invloed van de gebruikte middelen op de gewasontwikkeling van diverse pot­

planten.

Opzet en uitvoering

De proef werd uitgevoerd met een drietal gewassen, te weten Kalanchoë, Begonia en Dieffenbachia. Om aanwezige algen en mossen op bevloeiingsmatten te bestrijden werden de mossen zoveel mogelijk met een boender verwijderd, waarna de mat bespo­ten werd. Voor de concentraties van de gebruikte middelen zie Tabel 1. De hoeveel­heid spuitvloeistof was 200 ml per m2 matoppervlak. Om algengroei op de potten te voorkomen werden deze gedompeld in oplossingen van Alginex of Dimanin. Voor de concentraties van deze middelen in de dompel vloeistof zie Tabel 1. De dompeltijd was 15 minuten.

287

M m zu n> w\ l/> 3 o

TD - a O O c£3 r i - r t i/i i/i ru 3 3 ai a n o O-3" 3" _•. _•. -s 3 3 n> ro c

o < m c o O - i ' fD% O 0) 3 O -s -s -a i/i -o o -s ( t O e t -S r t l/î t/1 O </> 3 O 3 Ol r t 3 ai n 3 o 3- a> ai 3 - -•• O -•• 3 —' 3 - 3 fD _ i . n>

O-i

» » ̂ Ci

w 'rt « Cl r » .

«-ro f > .

rt-

rvj rn zn fD an l/> 3 o

- a - a o o IQ r t r t ( f l (rt fD 3 3 ai a i o o Q-3 - 3 -_ i . _ i . -s 3 3 n> n> c

a < m r o O - i ' fDC O fD 3 O - ! -S "O t/1 T3 O T rtOrt T e t Irt W O vi 3 O 3 ai rt-3 a> n g o 3- n> ai 3 - - * . O - i . 3 —• 3 " 3 fD - i . ro

=-, u M Ci

» ' n » Ci r > . r t -CCb t » .

«-

M m zn fD fD\ V> 3 O

-a -o O O cû r t- r t en in fD 3 3 ai a> o n a-3" 3" _ i . - J . -J 3 3 fD fD C

o < m c a O - i - fD» O fD 3 O -S -S T3 W D O 1 rtO r t - ï r t w tfi O c 3 O 3 ai r t 3 ai o 3 O 3 " fD ÖI T - i . O -•• 3 —• 3 - 3 ro _•. fD

<̂ » » >* Cl

» 'ci M Ci f . r t Cû r t . « •

en en en co -P» u>

-P» CO Cn OJ -P* CO

en -p» I -P» O l <X> CT>

r o r\3

i en en

H-* CO

-S Q c r - a fD 3 "

cn cn

(X) l—.

en co -P»

en <x> -P»

o en O C T t

UD -p» -P»

i—• <x> co

en -p» r o ^ J

co co

r o en

co en -p»

-P» en r o

o *>o en

co en co

CTl -P* I-» -P»

i -P* ro

cr o fD 3 --•• 3 Q_ fD

CO -P»

00 - J

'•O CA O 00 en ro

co en -e>

00 en OJ

en

en co en

7^ O (/> e t fD 3

r t

l / l

> O - î •< cr o

•p» co

r o -^ i

i r o co CO en

co co

i co co

CT) -p»

1

-p» I—» en

—J -pi

en <x>

i i c r r +

i co co

en -vj

i -P» -P*

en o

en en en co o co

<o en

r o .p»

288

Bij het dompelen van de potten gaf het dompelen in Alginex problemen. De dompel­vloeistof moest constant in beweging worden gehouden, omdat het middel zeer snel uitzakte. Alle potten en bevloeiingsmatten werden op 5/12/79 behandeld. Per gewas worden nu puntsgewijs een aantal belangrijke gegevens vermeld.

Kalanahoë

Cultivar: 'Glorie van Vleuten' Aantal planten per behandeling: 25 Pot: 8 cm halfhoge, gladde en harde potten Minimumtemperatuur: 17 C Begroeiing van de mat aan het begin van de proef: sterke algen- en mosbegroeiing Stekdatum: 13/12/79.

Begonia

Cultivar: 'Schwabenland' rood Aantal planten per behandeling: 9 indien potten niet gedompeld,

15 indien potten wel gedompeld. Aantal herhalingen: 2 Potmaat: 11 cm hoge, poreuze, zachte potten Minimumtemperatuur: 18 C Begroeiing van de mat aan het begin van de proef: herhaling I matige algenbegroei-

ing, herhaling II volledig overgroeid met algen en mossen.

Oppotdatum: 10/12/79.

Dieffenbaohia piata

Aantal planten per behandeling: 15 Potmaat: 14 cm hoge, poreuze, zachte potten Minimumtemperatuur: 20 C Begroeiing van de mat aan het begin van de proef: volledig overgroeid door algen

en mossen. Oppotdatum: 10/12/79.

Waarnemingen

De gehele proef werd 16 weken na oppotten afgesloten. De resultaten worden nu per gewas weergegeven.

Kalanohoë

Alle potten en matten waren in alle behandelingen volledig overgroeid met algen en mossen. Tussen de behandelingen traden géén verschillen in bewortelirtg en groei op.

Begonia

H e r h a l i n g I Bij de begroeiing van de matten waren slechts enkele belangrijke verschillen waar­neembaar. De mat die aan het begin van de proef nieuw was, bleek geheel groen van de algen. Er trad hier echter geen mosgroei op. De onbehandelde mat die aanvanke­lijk slechts met algen begroeid was, was nu bijna volledig overgroeid door mossen. Alleen de matten behandeld met 1% Alginex oplossing vertoonden geen mosgroei. De effecten van de mat- en potbehandeling op de potvervuiling is weergegeven in Tabel 1. Deze vervuiling is weergegeven in procenten vervuild potoppervlak en te­vens in de normen ontwikkeld door Van Weel (zie "Het reinigen en schoonhouden van stenen potten" in ditzelfde jaarverslag).

289

< ->• CO

_ j . - j . -i. —j —i —J - ^ rs a =3 ' tu o 3 3 B t D i n i û f û c r o " 0 " r t 3 eu o» DJ _ J . _ i . - j . j . rü ru CD e r <-+•

=5 3 3 3 =5 rs 3 r r r r z r Q -s — ' i — ' —• —i —> — I I > i r D Q f D f D O J D J & J Z T O

3 = J 3 Z 3 X X X X Z 3 3 Z 3 & > — ' O- Q- O- =S 0> n) fü ro Q_ «• ) o o o r^ r\j

j n> ~ O- O- CL —' zs

0 0 0 0 > O J = O O I a o - a _ J . 3 _ i . 3 — . 3 —J ^ _». _ i 3 o 3 o * 3 c r t a c r c a C T 3 t û t J r t c u r D o » r D - ' - f l j - j - r ü a » - ' . a> e r 2 3 " 3 T 3 7 3 J 3 3 T t D —i. DJ—i. Qj CD Co CD DJ —i-(t) CU 3 " z s z s z s z s x z s x z s z s x r s D J

Q_ Q- Q_ CL Q- 3 O CD O CD •—» CD f—» CD CD I—'CD Q-

-i> O- -Pa O- ° a * CL -J> ° Q_ —'

H-» en •—' CO h - 'Wh- 'COI—»I—'CT i

o o o o o o o o o o o I [ I I I I I I I I I

^ c o r o a i c o u i c o a i w w ^ o o o o o o o o o o o

d > > > r o > r a > > r o >

I—TO —'I—'I—'I—i I—' I—'I—'I—' I—» O O O O O O O O O O O

[ I I I I I I I I I I

- l ^ c r i r o c o r ^ o - r ^ r v j c o G o r o c T i O O O O O O O O O O O

c o c a o c a o c o o c o c o c - j c o

as e

» ft, S

' a <y

» o Ci PJ » o 3 Kl c f ^ . » .̂ S 3

_ «5 13 en O 3 et- Ö C «• hS » C S

^ . 1 3 r~J O ^ . rt-3 ( y

«5 » 3 -

K) Ö 3 3

TO r-J

ü 3 K Cd .̂ TO w 3

01 a Pu ^ TO o _ Co 13 CQ O ^ . C+-ï». » Ci ^ ß G rt S .̂ .̂ TO ^ - J • .̂

3 «1

Ru O o

«5 TO 3

o ca DJ CD zs o_ c+ O CD O =S - !

— ' "O - J . O =S rt-

ca <

w 3

Ö r1.

» H , " - t j

TO 3 cy s Ci

290

In geen van de behandelingen trad groei remming op. Ook de wortel vorming was in al­le behandelingen goed. Alleen daar waar door bezinking van Alginex bij het dompe­len plaatselijk veel residu aan de binnenzijde van de pot achterbleef, ontwikkel­den zich geen wortels. De kwaliteit van de planten leek hierdoor niet te worden beïnvloed.

H e r h a l i n g I I Door de te dichte stand van de planten ontwikkelde zich in geen van de behandelin­gen enige algen- of mosgroei van betekenis. Vergelijkingen tussen de diverse be­handelingen waren dan ook niet mogelijk. In geen van de behandelingen trad groei-remming op. De wortelgroei was in alle behandelingen goed.

Dieffenbaahia

De ontwikkelingen van algen en mossen op de mat gaf hier een identiek beeld als bij herhaling I van Begonia. De aan het begin van de proef nieuwe matten vertoonden een beginnende algen- en mos-groei. De onbehandelde vuilde matten waren nu geheel door mossen overgroeid. De matten bespoten met een 2% oplossing Alginex, vertoonden een begin van mosgroei. De overige behandelingen bleken volstrekt onvoldoende. De vervuiling van de potten in de diverse behandelingen staat eveneens in Tabel 1 vermeld. Deze is weergegeven in procenten vervuild oppervlak en volgens eerdergenoemde classificatie. 4 à 5 weken na deze beoordeling bleken de verschillen tussen de behandelingen gro­tendeels vervaagd. Geen van de behandelingen veroorzaakte groei remming. De bewor-teling was in alle behandelingen goed. Daar waar de mat met 2% Alginex was bespo­ten, wortelden de planten duidelijk minder in de bevloeiingsmat door dan in de ove­rige behandelingen.

Conclusies

Om een vervuilde mat effectief van verdere algen- en mosgroei vrij te houden vol­deed alleen een bespuiting van de mat met een 2% oplossing van Alginex. Dompelen van potten in Alginex of Dimanin had een preventieve werking tegen het optreden van algengroei op de pot. Alginex leek hier iets beter dan Dimanin. Matbehandelin-gen hadden géén invloed op het optreden van algengroei op de pot. De temperatuur leek van invloed op de werking van zowel Alginex als Dimanin. Bij Kalanchoë (mini-mumtemperatuur I7°C) hadden deze middelen geen enkel effect. Alginex leek bij Dieffenbachia (minimumtemperatuur 20 C) iets beter dan bij Begonia (minimumtempe-ratuur 18 C ) . Alginex en Dimanin hadden geen invloed op de groei van de testgewassen.

BESTRIJDING VAN ALGENGROEI OP STENEN POTTEN

Ing. A. Pouwer Lent

In samenwerking met de fa. Hoechst werden een aantal proeven genomen met het mid­del Alginex ter bestrijding van algengroei op stenen bloempotten en zandtabletten. Ook werd hierbij gewerkt met een vrij groot aantal gewassen om eventuele schade­lijkheid van het middel op de groei na te kunnen gaan. Tot een algemeen praktijk­advies zijn we nog niet gekomen. Wel is gebleken dat het middel in een aantal om­standigheden tot goede resultaten leidt, maar de factoren temperatuur, besmettings­graad, standruimte, jaargetijde zijn nog onvoldoende gekwantificeerd. Alleen over de temperatuur tijdens de teelt kan opgemerkt worden dat deze minimaal 18 C moet bedragen om het middel te laten werken. Ook zal een behandeling van het zand of de mat op het tablet nog aangevuld moeten worden met het dompelen van de potten in een oplossing van Alginex om een aanvaardbaar resultaat te krijgen.

291

STOMEN HET STOMEN VAN DE GROND DOOR EEN POLYPROPEENCIRCUIT

W.Th. Runia Naaldwijk

In 1979 werden op een aantal bedrijven temperatuurmetingen verricht om inzicht te krijgen in het functioneren van twee polypropeen stoomsystemen wat betreft de tem— peratuurverdeling in de grond (zie Bloemisterij onderzoek in Nederland over 1979, p. 220). Op zandgrond werkten beide systemen goed, op kleigrond waren de resulta­ten wisselvallig. De twee systemen konden onderling niet met elkaar worden verge­leken, omdat deze nooit onder dezelfde omstandigheden werden gebruikt. In 1980 werden om die reden 5 afdelingen van de jubileumkas van het Proefstation te Naaldwijk voorzien van een polypropeen stoomcircuit waarbij in twee kappen sys­teem A werd ingegraven (geribbelde buis, wanddikte 1 mm) en in drie kappen systeem B (gladde buis, wanddikte 2 mm). Direct na de aanleg in juli werd de grond gestoomd. Met behulp van een 24-puntsschrijver werd de temperatuur geregistreerd; 8 meetpun­ten werden op 45 cm diepte geplaatst, 8 op 25 cm diepte en 7 op 10 cm diepte. Bij systeem A werd in beide afdelingen meteen nadat de stoomtoevoer was gestopt, op 45 cm diepte zowel als op 10 cm diepte op 2 plaatsen een temperatuur minder dan 70 C gemeten en op 25 cm diepte waren resp. 1 en 2 meetpunten onvoldoende op tem­peratuur. Bij systeem B was bij de eerste meting de temperatuur op 2 plaatsen op 45 cm diepte en 1 op 25 cm diepte te laag; bij de tweede meting waren 3 meetpunten op 45 cm diepte minder dan 70 C en bij de derde meting was de temperatuur van alle meetpunten goed. Er werd geen duidelijk verschil geconstateerd tussen de beide systemen, hoewel de indruk bestond dat bij systeem A het achterste gedeelte van de kas niet goed was gestoomd, omdat de zeilen plat op de grond bleven liggen gedurende de hele stoom-periode; terwijl bij systeem B de zeilen na verloop van tijd overal bol stonden. Om een duidelijker beeld van het temperatuurverloop achterin de kasafdelingen te krijgen werd daarom eind november weer gestoomd waarbij een extra set thermokop­pels werd gebruikt, bestaande uit 22 meetpunten, die op 45 cm diepte achterin de afdelingen werden geïnstalleerd. De "normale" meetpunten werden op dezelfde plaat­sen neergezet als in juli. Ook nu kwam geen duidelijk temperatuurverschil naar voren bij de "normale" meetpunten. Dit was wel het geval bij de extra meetpunten op 45 cm diepte. De gemiddelde temperatuur bij systeem A was resp. 48 en 50 C, bij systeem B 64, 69 en 80 C. Het totaalresultaat van deze novembermeting was bedui­dend lager dan van de julimeting; de grondtemperatuur was bij de start echter ook zo'n 5-10°C lager dan in juli. Drukmetingen in systeem A leverden in juli een waarde op van 0,09-0,11 ato en in november 0,12-0,13 ato; in systeem B in juli 0,12-0,15 ato en in november 0,16-0,18 ato. De druk in de aanvoerleiding was in november 0,74-0,88 ato, waarbij over een lengte van 50 meter de druk met 0,1 atmosfeer terug liep.

HET STOMEN VAN STEENWOLMATTEN

W.Th, Runia Naaldwijk

Op twee bedrijven werden temperatuurmetingen verricht met behulp van thermokoppels, teneinde een inzicht te verkrijgen in het temperatuurverloop tijdens het stomen w a n c t û û m . i A l m a t t f t n van steenwolmatten. Aangezien op één van deze bedrijven een forse aantasting van komkommerbontvirus (KV2) was waargenomen, werden de matten volvelds gestoomd om zodoende tevens de tempexplaten en het daaronder liggende plastic te ontsmetten. Na 1 uur stomen ueiiipexiJ idLeri en MCL uddrunuer nggenue p l a s t i c i e o n i b m e t i e n . na i uur stomen varieerde de temperatuur in de matten van 49-99 C, na 2 uur was d i t 91-100°C en na 3 uur u i te indel i jk 98-100 C. De temperatuur in de tempexplaten was na 3 uur etymon R9_ inn° r stomen 82-100 C

?9?

Op het andere bedrijf werden de matten in één kap vijf hoog opeen gestapeld met zoveel mogelijk ruimte tussen de matten. Na 1 uur stomen was de temperatuur 83-100 C, na 2 uur 99-100 C en na 3 uur regis­treerden alle meetpunten 100 C op één uitzondering na bij één meetpunt, gestoken in de onderste mat, achterin de kap, bleef de temperatuur na 3 uur stomen steken op 33°C.

293

REGISTER VAN TREFWOORDEN

Aanvoerpatroon

Algen en mossenbestri jding

Bacterieziekten

Bemesting

Bewaren

Beworteling

Bladverbranding

Bloei - Bloeibeïnvloeding - Bloeispreiding

- Bloemaanleg - Bloemknopverdroging - Daglengte

Bol- en knolbehandeling

COg-onderzoek

D i e r l i j k e parasieten - Bladroller - Floridamot - Mineervlieg - Spintmijt - Tr ips - Witte v l i eg

Energie

Gewasverwarming

Gietwater

Groei regulatoren

Grondontsmetting

Houdbaarheid

Lichtmeting

Mangaanvoorziening

Meristeemcultuur

Onderstam (roos)

294

216

114, 213, 287, 291

72

31, 95, 105, 113, 119, 138, 161, 207, 208, 233

125, 129

182

30, 67, 85, 108, 109 25, 28, 66, 82, 121, 125, 157, 164, 186, 187, 254 250 186 30, 54, 67, 79, 82, 85, 120, 156, 246, 247

27,

66,

268 270 272 275 271 271

232,

84

215

85,

276,

35, :

137

266

171,

, 284

180

, 267

192, 250

, 292

23, 33, 37, 54, 61, 68, 79, 80, 95, 115, 128, 145, 147, 151, 161, 172, 184, 206, 238, 250, 251, 252, 262, 277, 278

266, 279, 280

139

60, 74, 188, 189

224, 227

Onkruidbestrijding 114, 130, 213

Potten 285, 287, 291

Produktie 86

Prijsvorming 130, 216, 235

Scheuren 46

Schimmel ziekten - Botrytis 73, 142, 280 - Cylindrocarpon 239 - Fusarium 107, 141 - Japanse roest 87, 90 - Meeldauw 70, 235, 258 - Mycosphaerella 57 - Phytophthora 141, 189, 241, 243, 244, 276 - Stagonospora 37 - Vaatziekten 48 - Valse meeldauw 255

Sortiment 22, 41, 69, 70, 85, 101, 103, 126, 131, 152, 154, 164, 166, 175, 177, 178, 184, 190, 194, 195, 216, 256

- Klonenvergelijking 61 - Selectie 170

Substraten 48, 50, 53, 64, 95, 111, 140, 292

Teeltmethoden - Harttakteelt 57 - Jaarrondteelt 98 - Plantdichtheid 33, 247, 249 - Plantdiepte 186 - Planttijd 74 - Pluizen 74 - Tweede snee 180 - Voorjaarsplanting 29

Temperatuur 34, 69, 133, 186, 230 - Grondtemperatuur 63, 70, 80, 102, 159, 266 - Koudebehandeling 248 - Koudebehoefte 160

Verwarmde tabletten 81, 209, 213

Virusziekten 65, 114, 130, 188, 254

Voedingsfilm 48, 86

Weefselkweek 66, 97, 187, 253

Watergeefsystemen 103, 211, 215

Watergeven 229, 233

Zoutgevoeligheid 36, 86

295