vakgroep humane voeding - wur edepot

259
RAPPORT NO 77-10 ONDERZOEK NAAR DE VOEDING VAN ADOLESCENTEN Oriëntatie naar attude, voedings- en aktiviteitengedrag en voedings- toestand. J Hans Cornuit Pieter Dagnelie Gerda Jaarsma Simone Kortbeek Jan van Loon Gees Schuiling VAKGROEP HUMANE VOEDING j~ - iit-J '^80

Upload: khangminh22

Post on 01-Mar-2023

0 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

RAPPORT NO 77-10

ONDERZOEK NAAR DE VOEDING VAN ADOLESCENTEN

Oriëntat ie naar a t tude, voedings-en akt ivi te i tengedrag en voedings­toestand.

J

Hans Cornuit Pieter Dagnelie Gerda Jaarsma Simone Kortbeek Jan van Loon Gees Schuiling

VAKGROEP HUMANE VOEDING

j~ - iit-J '^80

ONDERZOEK NAAR DE VOEDING

VAN ADOLESCENTEN

Oriëntatie naar de relatie attitude-voedings- en aktiviteitengedrag-voedingstoestand

Begin datum jan.1976 einddatum april 1977

coaches: Hans Cornuit Drs. J.J.L. Pieters Pieter Dagnelie W.A..van Staveren, M.Sc. Gerda Jaarsma Drs. T.J.J.M. Theunissen Simone Kortbeek

Jan van Loon Gees Schuiling

VOORWOORD

Voor u ligt het werkverslag van het onderzoek onder adolescenten., naar het verband tussen enerzijds attituden, duurzame situatie en het voe-dings- en aktiviteitengedrag en anderzijds het v66rkomen van overge­wicht. Dit onderzoek is door zes studenten uitgevoerd in het kader van hun doktoraalstudie op de Vakgroep Humane Voeding van de Landbouw Hogeschool, die hiermee voldeed aan een verzoek van de Voedingsraad. Dit werkverslag geeft een volledig overzicht van de opzet van het on­derzoek, de operationalisatie van begrippen, de keuze van de methoden, de verwerking van de gegevens en de resultaten. Verder wordt ingegaan op de praktische kanten van de organisatie van het onderzoek. Deze m verslaggeving is vooral bedoeld voor mensen, die onderzoek willen doen naar êên of meerdere van de door ons bekeken aspekten. Hopelijk behoedt dit verslag hen voor een aantal moieilijkheden die wij gehad hebben. Van dit onderzoek bestaat ook een verkort verslag, waarin voornamelijk op de resultaten van het onderzoek wordt ingegaan.

Wij willen de leerlingen, docenten en direktie van de deelnemende scho­len hierbij hartelijk danken voor hun medewerking. Ook de medewerkers van de Vakgroep Humane Voeding, met name Drs. J.J.L. Pieters, W.A. van Staveren,M.Sc. en Drs. T.J.J.M. Theunissen danken wij voor

hun begeleiding. De af en toe heftige diskussies met hen werkten sti­mulerend, niet alleen om over dit onderzoek verder na te denken, maar ook over onderzoeksmethoden in het algemeen en de zin van dit onder­zoek, als bijdrage aan het vinden van oplossingen voor voedingspro­blemen.

Verder bedanken we nog Djoeke Kraan-Snijder, die ons eert maand heeft bijgestaan met het verzamelen van de voedings- en aktiviteitengegevens en Livienke Vogelaar en Ciel de Wit, die urenlang getypt hebben.

Misschien heeft u moeten wennen aan de kleur van het papier. Wij heb­ben kringlooppapier gebruikt, omdat het ons belangrijk lijkt om zuinig te zijn met grondstoffen.

Hopelijk zal dit het leesgenot niet verminderen.

25 april 1977

SAMENVATTING

De Voedingsraad heeft -in het kader van haar landelijk adolescenten-onderzoek- de Vakgroep Humane Voeding van' de Landbouw Hogeschool ver­zocht om een vooronderzoek te doen naar de houding van adolescenten in verband met overgewicht. Naar aanleiding van dit verzoek hebben

zes studenten als onderdeel van hun doktoraalstudie een onderzoek ge­daan naar het verband tussen enerzijds attituden, duurzame situatie,

en voedings- en aktiviteitengedrag en anderzijds het v66rkomen van overgewicht. Beter inzicht in het verband tussen bovengenoemde fak-toren zou het mogelijk maken om meer gerichte maatregelen te nemen ter voorkóming van overgewicht. Misschien zou het ook een aanzet kunnen geven tot het ontwikkelen van een nieuw meetinstrument, om de mate waarin overgwicht in een bepaalde populatie voorkomt, tebepalen. De onderzoekspopulatie is de groep adolescenten in de leeftijd van 15 t/m 17 jaarj vanwege organisatorische moeilijkheden is in de loop van het onderzoek de steekproef beperkt tot die adolescenten, die vol­ledig dagonderwijs volgen. De steekproef is gestratificeerd naar ge­slacht en schooltype. Aan scholen in de buurt van Wageningen is ge­vraagd om aan het onderzoek mee te werken. De steekproeftrekking was dus niet aselekt. Er is wel naar gestreefd, dat alle leerlingen uit de deelnemende,schoolklassen aan het onderzoek meededen. De steekproef bestond uit 336 personen.

Met behulp van de gegevens over bepaalde lichaamsmaten is per persoon het percentage lichaamsvet bepaald. De gekozen lichaamsmaten verkla­ren tussen de 46% en 56% van de variantie in het percentage lichaams­vet.

Met behulp van het berekende percentage lichaamsvet is uit de steek­proef een substeekproef getrokken, bestaande uit drie vetcategorieën, namelijk Dik, Normaal en Dun, elk ter grootte van 15% van de steekproef»

Zeven procent van de steekproef bleek te dik te zijn; waarmee we be­doelen dat 7% van de jongens 17% of meer lichaamsvet heeft en 7% van de meisjes 25% of meer.

Aan de hand van literatuur is een attitudenlijst opgesteld t.a.v. de thema's voeding, lichamelijke aktiviteit en persoonlijke gezondheids­verzorging, bestaande uit gedrags- en opinie-uitspraken. Deze gedrags­uitspraken verklaarden bij de jongens 27% van de variantie in het per-

centage lichaamsvet, bij de meisjes 29%« Deze opinie-uitspraken ver­klaarden bij de jongens l8% van de variantie in het percentage lichaams­

vet en bij de meisjes 25%» In deze eerste onderzoeksrondeis het niet gelukt een attitudenlijst op te stellen met een voldoende onderscheidend vermogen tussen de vet­categorieën, om deze toe te kunnen passen in het eerder genoemde lan­delijk onderzoek van de Voedingsraad.

/ Met behulp van een vragenlijst zijn een aantal persoonlijke gegevens ver­zameld, waarnaar de steekproef beschreven is. Wat deze persoonlijke ge­gevens betreft, is er geen verschil gevonden tussen de vetcategorieën." Met behulp van een tweedaagse-opschrijfmethode met kontrole zijn gege­vens verzameld over het voedingsgedrag. Het voedingsgedrag is uitge­werkt naar: g.) de gemiddelde opname van energie, energieleverende nutriënten en plantaardig vezel en de verdeling hiervan over de dag, b) het eetmomentenpatroon,

c) het patroon van soorten voedingsmiddelen Tijdens de verwerking bleek dat jongens en meisjes apart verwerkt moes­ten worden.

De substeekproef is beschreven naar de opname van energie, energiele­verende nutriënten en plantaardig vezel.- In een bijlage is de gemiddel­de opname van vitamine B^, B^ en ijzer vermeld.

Wat het voedingsgedrag betreft, zijn er tussen de vetcategorieën enige statistisch signifikante verschillen gevonden. Vanwege het relatief kleine aantal per vetcategorie en ook doordat de operationalisatie van bepaalde elementen uit.het voedingsgedrag hier voor het eerst op deze manier gebeurd is, willen we aan deze verschillen geen vergaande kon-klusies verbinden. Verdere uitwerking lijkt echter de moeite waard. Ook zijn er m.b.v. een tweedaagse-opschrijfmethode ®et kontrole gege­vens verzameld over het aktiviteitengedrag. Met behulp hiervan is de substeekproef beschreven naar de gemiddelde aktiviteitenbesteding. •In het aktiviteitengedrag over de hele dag en in de vrjje tijd zijn er geen relevante verschillen gevonden tussen de vetcategorieën. In de na.beschouwing zijn een aantal beperkingen van de opzet van dit onderzoek en van de gebruikte methoden besproken, in het licht waarvan de resultaten beter geïnterpreteerd kunnen worden. Aan de hand hier­van worden tevens: enkele suggesties gedaan vóór het opzetten van een soortgelijk onderzoek.

1 1

biz. 1. INLEIDING ' • 1

1.1. Aanleiding tot het onderzoek 1

1.2. Ac ht ergronden 3

1.3* Vraagstellingen 7

2. OPZET VAN HET ONDERZOEK ^ 8

2.1. Aanpak 8

2.2. Onderzoekspopulatie 9

2.3. SteekproeStrekking 10 2.3.1. Grootte van de steekproef en samenstelling van de sub-

• steekproef. 10

2*3*2. Onderverdeling van dé steekproef naar schooltype en geslacht. 11

3. METHODEN VAN ONDERZOEK 1.3

3.1. Anthropométrie 13

3.1.1. Doel 13 3.1.2. Data-verzameling 13

3.1.2.1. Meting van het percentage lichaamsvet 13 3.1.2.2. Maten voor de lichaamsbouw 15 3.1.2.3. Meettechniek 15 3.1.3. Data-verwerking 1.6

"5.2., Persoonlijke gegevens _ l8

3.2.1. Doel l8 3.2.2. Data-verzameling en -verwerking l8

1. sociale positie , l8 2. spanning 20

3. zakgeldbesteding

aktiviteit

3.2.3« Berekeningen

22 23

25

3.3. Attituden 26

3.3.1. Doel 26 3.3.2. Data-verzameling 27 3.3.2.1. Het opstellen van een attitudelijst 27 3.3.2.2. Thema's voor uitspraken 28 3.3.2.3. Het type uitspraken 32 3.3.2.4. De methode van schaalkonstruktie 33

v 3.3.2.5. Beperkingen van de gevolgde werkwijze 39 3.3.3. Data-verwerking 40 3.3.3.1. Selektie op betrouwbaarheid 40, 3.3.3.2. Selektie op validiteit 43

3.4. Voedingsgedrag 48

3.4.1. Doel 4S 3.4.2. Data-verzameling 48

3.4.2.1. Vraagstellingen 48 3.4.2.2. Methode 52:

3.4.2.3. Beperkingen van de gebruikte methode 55 3.4.3. Data-verwerking 56

3.5« Aktiviteit 65

3.5.1. Doel 65

3.5.2. Data-verzameling 65

3.5.2.1. Vraagstellingen 65

3.5.2.2. Methode 66

3.5.2.3» Beperkingen van de gébruikte methode 70 3.5.3» Data-verwerking 73-

4. RESULTATEN '75

4.1. Samenstelling van de steekproef 7,5 4.1.1. Samenstelling van de subgroepen 75 4.1.2. Redenen van uitval 76

4.1.3. Uiteindelijke steekproef 77

4.1.4. Konklusiês 78

4.2. Anthropométrie 79

4.3. Persoonlijke gegevens 82

4.3.1. Persoonlijke gegevens die onafhankelijk zijn van schooltype 83

4.3.2. Persoonlijke gegevens die afhankelijk zijn van schooltype 86 4.3.3. Samenhang tussen de variabelen en het overgewicht 92 4.3.4. Het opstellen van een spanningsindex 94

4.4. Attituden 96 4.4.1. Selektie op betrouwbaarheid 96 4.4.1.1. Gedrags-items 96 4.4.1.2. Opinie-items 98 4.4.1.3. Subjektieve item-selektie: gedrggs- en opinie-items 101 4.4.1.4. Konklusiês 101.

4.4.2. Selektie op validiteit 101 4.4.2.1. Frekwentietabellenï gedrags-items 102 4.4.2 .2. Regressieanalyse 102:

4.4.2.3» Diskriminant-analyse 106 4.4.3. Opnieuw betrouwbaarheid 114

4.4.4. Slotkonklusie 115

4.5« Voedingsgedrag ll6

4.5.1. Energiepatroon ll6 4.5.2. Nutrientenpatroon -, 121 4.-5.2.1. Energieleverende nutriënten 1121 4.5.2»2. Plantaardig vezel 125 4.5.3« Eventuele vertekening van de resultaten 127 4.5.4. Eetmomenten en soorten voedingsmiddelen 1J28 4.5.4.1. Eetmomentenpatroon 129 4.5.4.2. Patroon van soorten voedingsmiddelen 130 4.5.5• Onvolkomenheden by de verwerking 1132

4.6. Aktiviteit

4.6.1. Aktiviteitenpatrocm in de Vrije Tijd 4.6.2. Aktiviteitenpatroon over de Hele Dag

134

134 136

k.6.3, Konklusies 138

5. NABESCHOUWING 3.43

5.1. Opzet van het onderzoek 1^3 I •

5.2. Beperkingen van de methoden Ikb

5.3. Resultaten 1^6

5.^. Suggesties voor het opzetten van een dergelijk onderzoek 1^8

Literatuurlijst na de bijlagen

BIJLAGEN nr. 1

1 Woordenlijst

2 Lijst van Scholen, die aan het onderzoek hebben meegewerkt

3 Organisatie en verloop van het veldwerk

4 Vragenlijst Persoonlijke Gegevens /

5 Uitleg en instruktiebrief voor Thurstone-selektie

6 Attitudelijst '

7 Literatuur voor de afleiding van de vraagstellingen ten aanzien van voedings- en aktiviteitengedrag

8 Proefonderzoek ter verbetering van de tweedaagse voedings- en aktiviteitenenquete

9 Praktische ervaringen tijdens het veldwerk met de tweedaagse voe­dings- en aktiviteitenenquete

10 Schema van Dagindelingen

11 Voedings- en aktiviteitenenquete: inleiding en voorbeeld-dag

12 Checklijst Attituden-retest en uitleg Dagboek

13 Checklijst controle voedingsenquete

I k Brief over de samenstelling van de warme maaltijd

15 Navraagformulier voor de samenstelling van de warme maaltijd

16 Steekproef: uitval door afwezigheid en weigering

H7 Steekproef: uitval door selektiekriteriai

18 Lichaamsmaten voor de afzonderlijke subgroepen

19 Signifikante verschillen tussen de lichaamöma'ten van de afzonder­lijke subgroepen

20 Gemiddelde en standaarddeviatie van leeftijd en verschillende lichaamsmaten uit 2 onderzoeken

21 Onbetrouwbaar ingevulde ge drags-it ems: bij de total substeekproef en de betrouwbare personen, naar schooltype

22 Korrelatie-koëfficiënten tussen test en retest van de opinie­items

23 Krekwentie-verdeling van het vetpercentage in de uiteindelijke steekproef

24 Frekwentieverdeling van het aangepast vetpercentage in de uit­eindelijke steekproef ,

25 Meest valide kombinaties van items uit de regressieanalyse en de gebruikte items bij de diskriminant-analyse

26 Opname van ijzer, vitamine B^, en vitamine B^ in de substeekproef

27 Aandeel van de energieleverende nutriënten in de energievoor­ziening

28 Het nutriëntenpatroon

29 Eventuele vertekening van de resultaten t.a.v. het energie/nu­triëntenpatroon door' een verschillend aantal, leerlingen per schooltype

30 Resultaten eetmomenten en soorten voedingsmiddelen

1

1. INLEIDING

1.1. Aanleiding tot het onderzoek

Vanaf ca. 19^0 houdt de Voedingsraad als Adviescollege van Het Mi­nisterie van Landbouw en Visserij en Het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid (Den Hartog, 1969) zich bezig met vraagstukken op het terrein van de voeding / voedselvoorziening en voedingstoe­stand in Nederland, Hiervoor heeft zij vele commissies ih het leven geroepen, waaronder de Oriënteringscommissie« Deze commissie tracht de ontwikkelingen in de voedingstoestand van de Nederlandse bevol­king te volgen, waardoor ongunstige tendenzen tijdig gesignaleerd kunnen worden. De taak van de commissie is dan o.a. onderzoek te stimuleren ten bate van verschillende bevolkingsgroepen in de maat­schappij, die het meeste risico lopen t.a.v. hun gezondheid* c.q. voe dingstoestand. De laatste jaren concentreert de Orienteringscommissie zich voorna­melijk op de volgende risicogroepen: — 8 jarige schoolkinderen

- zelfstandig levende bejaarden - adolescenten (12-18 jarigen)

Hieronder wordt nader ingegaan op de adolescentenpopulatie als risi­cogroep.

Een twintigtal jaren geleden bestond de indruk al dat de voedings-en leefgewoonten van de adolescentenpopulatie zich ongunstig ont­wikkelden. Het betrof met name het onregelmatig eten en een hoog gebruik van snacks uit automaten van deze groep. Hierbij ging het vooral om voedingsmiddelen met veel 'lege' calorieën en/of hoog vet­

gehalte. Anderzijds leek de lichamelijke aktiviteit steeds minder te worden door veelvuldig gebruik van bromfietsen en dergelijke. Meer vrije tijd leek zittend doorgebracht te worden door de komst van de televisie. (Luyken e.a., 1973) Dit alles zou de voedingstoestand van de adolescent wel eens ongun­stig kunnen beïnvloeden; in werkelijkheid was daar toen echter nog weinig over vastgelegd.

Voor een uitgebreid litëratuuroverzicht t.a.v. onderzoek en resul­taten op dit gebied in dè daarop volgende periode verwijzen we naar

ft

2

het protokol nr. 222- van de Oriënteringscommissie. Hieronder volgt een korte samenvatting ervan. "Sinds 1958 wordt door de afdeling 'Voedingstoestand Bevolking' van het CIVO-TNO (L'uycken, de Wijn) onderzoek verricht naar de voeding en voedingstoestand van 'adolescenten'. Vanaf I966 is de Voedings­raad by deze onderzoekingen betrokken. De populaties die werden on­derzocht betroffen voornamelijk kleine, selekt gekozen groepen scho­lieren van lager technisch- en middelbaar onderwijs, jeugdigen en jonge volwassenen werkzaam in de industrie, cursisten van een sport-

opleiding en groepen dienstplichtige militairen. De resultaten van de onderzoekingen tot nu toe indiceren een ongunstige ontwikkeling m.b.t. de voeding en voedingstoestand van de onderzochte groepen adolescenten".

De onderzochte groepen blijken gemiddeld een te lage opname van thi­amine en riboflavine in verband met de door de Voedingsraad aanbe­volen hoeveelheden te hebben. Ook de ijzeropname blijkt, vooral voor meisjes, marginaal te zijn. Deze resultaten zijn verenigbaar met een

hoog gebruik'van 'lege' calorieën. Thomas en Call (1973) vonden ove­rigens in de V.S. dat tussendoortjes bepaald niet 'leeg' hoeven te zijn. Wat de energie-voorziening betreft is bij de hele Nederlandse

bevolking een tendens waar te nemen naar een hogere opname, terwijl de energiebesteding daarmee waarschijnlijk geen gelijke tred houdt (Looman, 1975). De adolescentenpopulatie zal hierop waarschijnlijk geen uitzondering vormen.

Onderzoek van de voedingstoestand bevestigde de marginale voorzie­ning met thiamine, riboflavine en ijzer. Huidplooimetingen geven aan dat het percentage lichaamsvet van adolescenten sinds 1958 toeneemt, een trend die ook in landen als U.S.A., Canada en Engeland waarneem­baar is. Verder bleek het percentage lichaamsvet groter te zijn in groepen die minder aktief waren. De toename van het percentage lichaamsvet kan leiden tot overgewicht, wat weer allerlei nadelige gevolgen kan hebben voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid van de adolescent (Nota Overvoeding, 1972).

Gezien de bovengenoemde bevindingen bij groepen jeugdigen, die zeker niet representatief geacht mogen worden voor de Nederlandse adoles­cent, zag de Voedingsraad alle reden voor een onderzoek bij een groep,

3

welke wel representatief geacht mag worden voor de Nederlandse adolescent, of voor gedefinieerde groepen van deze bevolkingscate­gorie, teneinde een beter inzicht te verkrijgen in de landelijke situatie t.a.v. de voedingstoestand van de adolescent. Het was de bedoeling dat in sept. 1976 de Voedingsraad met een groot landelijk onderzoek zou starten; hiervan waren in het onderzoeksprotokol de volgende doelstellingen geformuleerd:

"Registratie van enkele facetten van de voedingstoestand van de 'ge­zonde' Nederlandse adolescent of van een gedefinieerde deelpopulatie van deze bevolingsgroep teneinde gegevens te verkrijgen: - inzake het voorkomen van overgewicht, - over de vitamine status van een groep. Dit inverband met het te

voeren beleid inzake het vitamineren van levensmiddelen. - inzake de jodium status van een grojsp. Dit in verband met de over­

heidsmaatregelen met betrekking tot de jodering van het zout. - inzake de essentiele attituden in verband met het ontstaan van

overgewicht."

Het bovengenoemde onderzoek bevat dus naast het inventariseren van de voedingstoestand door middel van anthropometrisch- en bloedonder­zoek een geheel nieuw element, namelijk een bepaling van de houding van de adolescent t.o.v. voéding en aktiviteit (attitude-meting). De Afdeling Humane Voeding van de Landbouw Hogeschool kreeg als opdracht van de Voedingsraad; om een onderzoek te verrichten ten be­hoeve van deze attitude-meting. Dit rapport is hiervan het resul­taat.

1.2. Achtergronden

Allereerst volgen hier enkele definities van begrippen, die we in dit rapport veelvuldig zullen gebruiken. Daarna gaan we nader in op de rela.ties tussen attituden, gedrag en overgewicht.

Bedoeld zijn vermoedelijk 'belangrijke' attituden,

t

- is een duurzaam systeem van positieve of negatieve -waarderingen, gevoelens en neigingen om te reageren

m.b.t. sociale Objekten (Krech e.a., 1972), - is een relatief konstante gedisponeerdheid om in een

bepaalde graad positief of negatief op een bepaald Ob­

jekt, idee, persoon, etc. te reageren (Theunissen, 1975). Deze twee definities vullen elkaar aan.

Qv£.r£ev£icht.: Het percentage lichaamsvet dat boven een bepaalde norm uitstijgt.

Voedingstoestand; Het fysiologisch funktioneren var de mens gezien

als resultaat van het gedurende lange tijd gekon-sumeerdb voedsel (Cramwinckel fc.a.V

Voedingsgedrag: Ieder gedrag, dat in relatie met voeding kan wordfen

gebracht ; (Cramwinkel e.a)„ W}j beperken deze omschrijving door alleen het aspekt vóedsel-opname te bekijken.

Preferentie.: Voorkeur.

In dit onderzoek staat het overgewicht als aspekt van de voedings­toestand centraal. Daarom zullen we het ook telkens hebben over overgewicht. Maar als het net zo goed andere aspekten van de voe­dingstoestand kan betreffen, zullen we achter overgewicht (VoTo) = voedingstoestand zetten.

Om de relatie tussen attitude en overgewicht(VoTo) weer te geven,

maken we gebruik van het volgende schema, waarbij we geïnspireerd zijn door Edema( ' 73) •

Schema 1.2/1 : Theoretische samenhang tussen situatie, attitude en overgewicht.

Situatie andere oorzaken

Î >- Preferentie » Voeding/Aktiviteit Overgewicht(VoTo) Attitude Gedrag

5"

In dit schema wordt een oorzakelijk verband weergegeven tussen

attitude — gedrag — overgewicht(VoTo).

Er zijn echter nog vele andere oorzaken betreffende het ontstaan van overgewicht, zoals erfelijkheid, spijsverteririgsstoornissen, enz. (Nota Overvoeding, 1972), die we zeker niet uit het oog mogen verliezen. In dit onderzoek zal met name de relatie attitude —- gedrag -— overgewicht nader bekeken worden, omdat deze relatie in principe te beïnvloeden is, wat zou kunnen bijdragen aan de oplossing van het pro­bleem overgewicht. We zullen deze relatie in vier onderdelen bespre­ken.

1. De relatie tussen gedrag en overgewicht(VoTo).

( Twee belangrijke gedragsfaktoren, die bij het ontstaan van overgewicht een rol spelèn zijn: het voedingsgedrag (met name het aspekt voedselopname), het aktiviteitengedrag (met name de besteding van energie)*,

Deze relatie is in eerder onderzoek reeds vele malen onderzocht. De resultaten hiervan worden in e.<a 3.5.2.» uitvoeriger besproken. Een duidelijke relatie tussen beide elementen (gedrag overgewicht(VoTo)) is met behulp van de huidige onder­zoeksmethode moeilijk te vinden. Dit komtmede doordat overgewicht (VoTo) een resultaat is van jarenlang gedrag, terwijl de meting van het gedrag een momentopname is die weinig zegt over het gedrag over langere termijn. Door middel van een onderzoek kan wel gezegd worden of iemand dik of dun is, maar of dat kan worden verklaard door zijn gedrag op dat moment is een andere kwestie.

2. De relatie tussen attitude, situatie en gedrag en de invloed van de preferentie daarop»

Uit het voorgaande rijst de vraag waardoor gedrag bepaald wordt en of deze faktoren in de tijd niet konstanter zijn dan het gedrag zelf en of deze faktoren een duidelijker verband geven met het overgewicht (VoTo). Volgens de definitie zou de attitude zo'n konstante faktor kunnen zijn.

Er is nog weinig onderzoek gedaan t.a.v. faktoren, die het voedings-en aktiviteitengedrag bepalen. Er is meer onderzoek gedaan naar fak­toren, die ander gedrag, bv. 'discriminatie' beïnvloeden (Wrightaman 1972). Hieruit blijkt, dat een gedeelte van het gedrag

6

wordt bepaald door de attitude.

We zeggen uitdrukkelijk 'een gedeelte', want het gedrag wordt ook door

andere faktoren beïnvloed, afhankelijk van de situatie. In veel situ­aties spelen meerdere attituden een rol, die met elkaar in konflikt zijn (Festinger, 1957)« Bovendien kunnen ook sociale normen, gewoonten, en de persoonlijkheidsstruktuur van invloed zijn op het gedrag (Fishbein en Ajzen, 197*0« De term preferentie geeft aan, dat het gedrag uiteindelijk het resul­

taat is van de prioriteiten, die het individu in een gegeven situa­tie stelt. Bijvoorbeeld:

- Iemand eet liever geen bitterkoekjesvla, maar als hij ergens te gast is eet hij liever de bitterleoekjesvla wel op, dan de gast­vrouw te beledigen.

- Iemänd wil liever niet in een auto rijden, en loopt daarom meestal naar huis. Maar als het regent accepteert hij een aangeboden lift in een auto.

3. De relatie tussen attitude en overgewicht(VoTo). Uit de definitie van attitude volgt, dat de attituden relatief duur­zaam zijn, en evenals overgewicht (VoTo) het resultaat kunnen zijn van jaren. Hierdoor zou het kunnen zijn, dat de relatie tussen attitude en overgewicht(VoTo) wel meetbaar is, i.t.t. de relatie tussen ge­drag en overgewicht(VoTo).

Toegespitst op het overgewicht is nog nauwelijks bekend welke attitu­den hierbij een rol spelen en hoe deze te meten zijn. Het lijkt daarom zinvol om dit te onderzoeken.

k.De relatie tussen situatie en overgewicht(VoTo).

Bij het begrip situatie onderscheiden we: - duurzame situaties,die niet veranderen en met een bepaalde regel­

maat terugkeren. - wisselende situaties. Beide vormen kunnen het gedrag sterk beïnvloeden. Het zal duidelijk zijn dat de invloed van duurzame situaties gemakkelijker te meten is, (ofschoon nog zeer moeilijk) dan die van wisselende situaties. In het onderzoek is geprobeerd een aanzet te geven tot de operatio-nalisatie van het begrip (duurzame) situatie. Dit is met name gedaan

? t .a.v. de voedselopname (zie 3blz//Se.ii) en de persoonlijke gege­vens (zie 3.2. , biz.

1.3« Vraagstellingen

Uit onderstaand schema kunnen de volgende vraagstellingen worden af­geleid:

- Welke bijdrage leveren de attitude, de duurzame situatie en het voedings- en aktiviteitengedrag in de zin van verklarende faktoren voor het ontstaan van overgewicht? (relatie 2—1 en 3—1)

- In hoeverre houden de attitude en de duurzame situatie verband met het voedings- en aktiviteitengedrag of onderdelen daarvan? (relatie 2-3)

- Welke gewogen combinatie van gedrag, attitude en duurzame situatie: verklaart het beste het overgewicht? (relatie 2+3—1)

Schema 1.3/lî Te onderzoeken relaties tussen attituden, situaties, gedrag en overgewicht.

overgewicht

1 ~

gedrag

voeding/ aktiviteit 2 3 attitude/duurzame situatie

Beantwoording van deze vraagstellingen kan leiden tot:

1. beter inzicht in attituden, situaties en gedrag, die tot over­gewicht kunnen leiden.

Op grond van deze inzichten zouden meer gerichte maatregelen ge­troffen kunnen worden ter voorkoming van overgewicht, bijvoorbeeld via attitude- en situatieveranderingen.

2. een meetinstrument waarmee het Voorkomen van overgewicht in een bepaalde populatie bepaald zou kunnen worden.

8

2. OPZET VAN HET ONDERZOEK '

In de volgende paragrafen wordt eerst de "aanpak" van het onderzoek beschreven. Vervolgens wordt de onderzoekspopulatie en de wijze van steekproeftrekking omschreven. '

2.1. Aanpak

Voorbereiding

In deze periode is in de eerste plaats literatuur bestudeerd. Daarna zijn de verschillende meetinstrumenten gekonstrueerd, namelijk: - attitudënlijst - voedingsenquete

- aktiviteitenenquete - vragenlijst persoonlijke gegevens. Deze lijst omvatte vier soorten

gegevens, namelijk: . gegevens om de onderzoekspopulatie te omschrij ven en te selekterën

. gegevens over het gedrag • gegevens over de situatie . gegevens, die kunnen samenhangen met overge­

wicht en daardoor de te onderzoeken verbanden kunnen verstoren.

Bovendien is er geoefend met het meten van de lichaamsmaten (anthro~

pometrie) en het afnemen van de voedings- en aktiviteitenenquete»

N.B. Bij een onderzoek als dit is kennis omtrent de onderzoekspopula­tie (adolescenten) noodzakelijk. Open vraaggesprekken met adoles centen en hun leraren en eventueel participerende observatie zouden hiertoe kunnen bijdragen. Door tijdgebrek hebben wij deze fase helaas moeten overslaan.

Veldwerk

De gegevens zijn in twee fasen op de scholen verzameld, fase 1 omvatte bij de totale steekproef: - anthropométrie

- attitudënlijst - vragenlijst persoonlijke

gegevens.

3

fase 2 omvatte bij een substeekproef; - voedingsenquete

- aktiviteitenenquete - tweede afname van de attitu­

de nlijst.

2.2», Onderzoekspopulatie «

Zoals reeds eerder genoemd werd de onderzoekspopulatie gevormd door

adolescenten in de leeftijd van 15, 16 en 17 jaar. De populatie omvat dus naast de schoolgaanden ook partieel leerplichtigen. Deze popula­tie wijkt daarmee enigszins af van de onderzoekspopulatie vein het Landelijk Onderzoek van de Voedingsraad, waarin (uit praktisch oog­punt) alleen 15-jarigen opgenomen zijn om de partieel leerplichtigen buiten het onderzoek te kunnen houdeïu Leeftijd

De leeftijdsgroep van 15 t/m 17 jaar is genomen op grond van de vol­gende redenen:

- Daar we in een beperkte periode zoveel mogelijk adolescenten wilden onderzoeken, leek hét ons praktischer om met hele klassen te wer­ken ( en daardoor met meerder jaargangen) dan b.v. alle 16-jarigen uit verschillende klassen te selekteren.

- Deze leeftijdsgroep leent zich voor een uniforme beoordeling van de lichaamssamenstelling, met name wat betreft de dikte van de onder­huidse vetlaag, die als kriterium voor overgewicht wordt gehanteerd (Pieters, 1976).

Enkele voordelen van klassikaal onderzoeken zijn volgens ons: - eenvoudige organisatie

- geen uitzonderingsposities van deelnemers in een klas. Een nadeel blijft dat te oude of te jonge adolescenten in eerste in­stantie meedoen, waardoor de eigenlijke steekproef kleiner wordt. (De gegevens van adolescenten die buiten de populatie vallen zij« niet verder verwerkt.)

Behalve de leeftyd zijn door ons drie kriteria t.a.v. de onderzoeks­populatie gehanteerd, namelijk:

Ras Opgenomen zijn alleen blanke adolescenten, omdat niet bekend was of andere rassen daarvan afwijken naar lichaamssamenstelling.

10

Controlevragen Opgenomen zijn adolescenten die de controlevraag con­

sistent beantwoorden (zie 3«3», blz.3&). Ziekte Opgenomen zijn alleen gezonde adolescenten. Gegevens

van deelnemers die ziek waren of een dieet volgden om medische redenen, zijn niet verwerkt»

Gegevens omtrent deze drie kriteria en de leeftjji waren na.de eerste

fase van het onderzoek bekend. Daarom is pas in dit stadium de steek-proefpopulatie op bovenstaande kriteria ingeperkt.

2.3. Steekproeftrekking

2.J.1» Grootte van de steekproef èn samenstelling van de substeek-proef

Zoals reeds in de inleiding van dit hoofdstuk naar voren is gekomen, omvatte de eerste fase van het onderzoek de totale steekproef. In de tweede fase werd door middel van de anthropometrisch geschatte vet­percentages een deelpopulatie geselekteerd;, de substeekproef, die zou bestaan uit: - 10 % met de hoogste vetpercentages,

- 10 % met de laagste vetpercentages, . - een even'groot aantal aselekt gekozen uit de midden­

categorie (normale percentages). Voortaan zullen deze categorieën eenvoudigheidshalve worden aangeduid als'Dik', 'Duri en'Normaal'. Schema 2.3/1 geeft het plan weer.

Schema 2.3./1 2 Steekproef en samenstelling van de substeekproef.'

S t I

J 1 h—-—1

Y 4seJe.kb

Dm« Normaal Dik

Voor een dergelijke opbouw van de substeekproef is gekozen, omdat ver­schillen in het algemeen het beste zijn aan te tonen door vergelijking van twee extreme groepen, dus Dun en Dik. Het verband wordt door een vage middenmoot dan slechts vertroebeld. Wanneer echter sprake is van niet-lineaire verbanden, is het noodzakelijk ook de middengroep in de vergelijking te betrekken. Omdat wij de aard van de relaties vooraf niet kenden, leek het zinvol ook de normale groep in de tweede fase

te onderzoeken. Wij hebben daarvan een (aselekte) deelgroep onderzocht,

omdat het werk in de tweede fase erg arbeidsintensief was«

Een ander argument voor het opnemen van Normalen in de substeekproef was van psychologische aard. Qp deze wijze werd vermeden, dat de deel­nemers aan het onderzoek het gevoel kregen dat het om de buitenbeen­tjes ging.

Bij de selektie van de deelpopulatie moest eveneens vermeden worden

dat alleen dunnen of dikken uit een klas zouden meedoen. Wanneer deze situatie zich zou voordoen, zou aan een paar, Normale deelnemers uit die klas gevraagd worden a:an de tweede fase mee te doén; zonder dat overigens hun gegevens verwerkt zouden worden. De grootte van de totale steekproef is mede bepaald door de grootte van de vetcategorieën. Een aantal van circa 50 per veteategorie leek

ons noodzakelijk om de relaties tussen de variabelen na te gaan. De vraag was vervolgens hoe groot de totale steekproef moest zijn, om extreme groepen van circa 50 adolescenten over te houden. Uit het Derde Oriënterende Onderzoek bij 8-jarige schoolkinderen in Nederland (196^/65) bleek dat 10 % van de kinderen dik was ( en Zi % te dik) (Nota Overvoeding, 1972). We hebben aangenomen, dat dit percentage

ook voor de adolescenten te hanteren zou zijn. Hiervan uitgaand moes­ten we in de totale steekproef minstens 500 adolescenten opnemen. Veel meer dan 500 deelnemers leek ons niet mogelijk gezien de korte termijn (6 à 8 maanden) waarop het onderzoek afgerond moest. zijn.

2.2.2. Onderverdeling van de steekproef naar schooltype en geslacht

-Schooltype

Het werd zinvol geacht de steekproef te stratificeren naar schooltype omdat: - attituden en gedrag t.a.v. overgewicht per schooltype kunnen

verschillen, - het voorkomen van overgewicht per schooltype kan verschillen

(Goldblatt, 1975).

De verschillende schooltypen zijn bij gebrek aan literatuur t.a.v. onze problematiek subjektief ingedeeld in vier categorieën. Uitgaande van de indeling in Hoger, Middelbaar en Lager (voortgezet) onderwijs, heb­ben we de categorieën HAVO + VWO; MAVO + MBQjen LBO vastgesteld. De partieel leerplichtigen vormden een vierde categorie.1

JZ

-Geslacht Er is onderverdeeld naar geslacht, omdat overgewicht by jongens en meisjes niet evenveel hoeft voor te komen. -Planning

De planning voor de benodigde aantallen per schooltype en geslacht is gebaseerd op de cijfers van door 16-jarigen gevolgd onderwijs in 1973-197^ (CBS, 197^). De volgende tabel geeft deze planning weer.

Tabel 2.3./1 : Geplande steekproef populatie naar schooltype en geslacht(N=500).

»

Schooltype • Jongens Meisjes

LBO 75 26 MAVO + MBO 65 83 HAVO + VWO 65 60

Partieel Onderwas Jf8 78

Totaal 253 247

N.B.

Volgens de CBS-cijfers volgt een aantal jongeren helemaal geen onder­wijs, hoewel zij partieel onderwijs zouden moeten volgen. Omdat deze groep niet eenvoudig voor onderzoek te benaderen valt, hebben wij déze groep bij de steekproeftrekking toegevoegd aan het partieel onderwijs. Evenzo zijn de groepen, die «htô^*nvolledig dagonderwijs volgen op LBO, MBO, VWO, HAVO en MAVO, toegevoegd aan de overeenkomstige schooltypen van het dagonderwijs. By het LBO is tevens de groep Buitengewoon Onder­

wijs meegeteld.

Naar aanleiding van de planning zy*n een aantal scholen in Wagenihgen e n o m g e v i n g g e v r a a g d a a n h e t o n d e r z o e k m e a t e w e r k e n ( z i e b y i a g e X ) . Wy hebben de scholen niet aselekt gesèlekteerd. Representativiteit was voor dit onderzoek ook geen noodzaak, omdat het vooral ging om het ontwikkelen en vergéiyken van verschillende technieken. (Dit betekent overigens wel dat de resultaten van dit onderzoek eerst op grotere schaal getoetst moeten worden, voordat ze in een Landelyk onderzoek kunnen worden toegepast)

J3

3. METHODEN VAN ONDERZOEK

In dit hoofdstuk worden de onderdelen Anthropométrie, Persoonlijke Gegevens, Attituden," Voeding en Aktiviteit in aparte paragrafen besproken. In elke paragraaf komt aan de orde: - waarom bepaalde gegevens zijn verzameld (Doel;)

- welke gegevens zijn verzameld en op welke manier (Data-verzameling)

- op welke manier de gegevens zijn verwerkt (Data-verwerking)

3.1. Anthropométrie

3.1.1. Doel Het opnemen van anthropometrische gegevens heeft een tweeledig doel: 1. Door middel van de metingen op "objectieve" gronden onze popula­

ties te kunnen indelen in dikke, dunne en normale mensen, dus in de mate van overgewicht. De overige onderdelen: attituden, persoonlijke gegevens en gegevens

over voedings- en aktiviteitengedrag, zullen dan voor dpze 3 groe­pen bekeken worden, waarna vergelijking volgt.

2. Het beschrijven van de onderzochte populatie qua lichaamsbouw om

deze te kunnen vergelijken met andere onderzoekspopulaties.

3.1.2. Dataverzameling

3.1.2.1. Meting van het percentage lichaamsvet

Literatuur Om het vetpercentage te schatten, kan men eigenlijk niet met êên lichaamsmaat volstaan. Bij de adolescenten vinden tijdens de puberteit ingrijpende veranderingen in de lichaamssamenstelling plaats, die ver­band houden met het ontwikkelingsstadium van het individu (Pieters, 1976). Om dit ontwikkelingsstadium te bepalen werden secundaire ge­slachtskenmerken (pubesbeharing, mammaontwikkeling en gehitaalont-wikkeling) onderzocht. Bovendien wordt aan de meisjes naçir de menarche gevraagd (Luyken e.a., 1973)« Met behulp van deze kenmer­ken kan een indeling in 6 rijpingsfasen worden gemaakt, waarbij fase 1 overeenkomt met het pueriele(kinder)stadium en fase 6 met het vol­wassenstadium van lichamelijke ontwikkeling (Pieters, 1976).

'4-

Om nu een schatter te krijgen voor de mate van overgewicht, dus het

vetpercentage, van adolescenten zijn er 2 mogelijkheden t 1. Een schatter, die geen rekening houdt met de ontwikkelingsfase. De meeste voorspellingsformules voor vetpercentage houden geen reke­ning met het ontwikkelingsstadium. Hiertoe behoren de gangbare maten van Durnin (100 log 24 huidplooien) en van Forbes (gemiddelde van

6 huidplooien), die beide bestaan uit een combinatie van huidplooien, » en ook de ratio's van gewicht en lengte, zoals gewicht/lengte (index van Broca) en gewicht/lengte (index van Quetelet ) (Pieters, 1976).

2. Verschillende schatters, afhankelijk van de ontwikkelingsfase. Pieters (1976) heeft onderzocht of het vetpercentage bij adolescenten niet nauwkeurig geschat kan worden door er ook de ontwikkelingsfase in te betrekken. Bit bleek inderdaad het geval te zijn: Hij vond voor de respektievelijke ontwikkelingsfasen verschillende combinaties van lichaamsmaten, die ieder voor zich een betere schatting van het vet­percentage mogelijk maakten dan bij verwaarlozing van het o nt wikke li ngs-stadium. In de praktijk is het onderzoek van uitwendige genitaliën echter niet

zonder problemen, zeker als het in een niet-medische "setting" moet plaatsvinden.

Gevolgtrekkingen voor ons onderzoek ' Bjj de meisjes was de variatie in ontwikkelingsfase geen probleem, daar alle meisjes zich gezien de leeftijd waarschijnlijk in dezelfde ontwik­kelingsfase (postmenarche) bevonden. Voor deze groep konden we dus

gebruik maken van de door Pieters gevonden optimale kombinatie van j lichaamsmaten, te weten de subscapulaire en bicipital^huidplooi en de schouderbreedte. Deze kombinatie heeft een correlatie met de densi-tfeit van 0,8l .

De jongens in onze populatie bevinden zich echter naar alle waar­schijnlijkheid in verschillende ontwikkelingsfasen, namelijk fase 3, 4, 5 en 6. Daarom hebben we gezocht naar een maat, die voor deze ont­wikkelingsfasen een redelijke schatting van het vetpercentage mogelijk maakt. Dit bleek de triceps huidplooi te zijn. De korrelatie van de triceps met de densiteit was voor ontwikkelingsfase (3 + ^) 0»75 en voor ontwikkelingsfase (5 + 6) 0,68 (Pieters, 1976).

/

!5~

3.1.2.2. Maten voor de lichaamsbouw

Naast hiervoor genoemde lichaamsmaten hebben we nog een aantal andere maten genomen om de populatie te beschrijven, respektievelijk te verge­lijken met die van andere onderzoekingen. Hiertoe zijn de lengte, het gewicht, de schouderbreedte en de triceps gekozen.

3.1.2.3. Meettechniek

De toegepaste techniek was in grote lijnen overeenkomstig de beschrij­ving van Tanner (1964). Gewicht: met een balansweegschaal merk SECÂ, aflezing tot

0,1 kg. De deelnemers werden in onderkleding gewogen Lengte: met een microtoise, aflezing tot op 1 mm. Schouderbreedte: met een bekkenpasser, aflezing tot op 1 mm. Huidplopidikten: met een Harpenden Huidplooimeter, aflezsing tot op

0,1 mm. Daar de Huidplooimeter gebruikt op êên proefpersoon door verschillende mensen meestal niet hetzelfde aan geeft, zijn in ons onderzoek alle jongens door dezelf de mannelijke student gemeten en alle meisjes door dezelfde vrouwelijke student. Dit was om deze inter-observer-verschillen zo klein mogelijk te houden (v.Beem» e.a., 197*0. Alle huidplooimetingen zijn aan de linkerzijde van het lichaam uitgevoerd, tenzij de persoon in kwestie uit­gesproken linkshandig was.

i L

3.1.3» Data-verwerking

1. Berekening van het vetpercentage Hierbij moesten we een scheiding maken tussen jongens en meisjes, om­

dat verschillende lichaamsmaten waren genomen (zie 3*1*2.« blz. llf. ), Jongens: De densiteit is berekend m.b.v. de volgende formule (Pieters'y6).

Densiteit (gram/ml) = I.O9183 - 0.0020^ x triceps huidplooi (mm).

Meisjes: De densiteit is berekend m.b.v. de volgende formule(Pieterai'yé). Densiteit (gram/ml) = 1.051^ + O.OOO68 x schouderbreedte (cm) - 0,001*+ x biceps huidplooi (mm) - 0.0016 x subscapula huid­

plooi (mm).

Voor de omrekening van densiteit (D) naar percentage lichaamsvet (vet %) is de formule van Brozek 'gebruikt.

vet % = ( ^2. - 4.1^2 ) x 100 %.

2. Selektie van de. substeekproef: de vetcategorieen

Het oorspronkelijke plan om de 10 % dikste, de 10 %dunste en een even­groot aantal "normale" deelnemers als substeekproef te nemen is ver­anderd, omdat dit te kleine categorieën opleverde als gevolg vaü de kleiner dan geplande totale steekproef. Genomën zijn de 15 % dikste deel­nemers, de 15 % dunste deelnemers en circa 50 normalen.

3. Samenstelling van de vetcategorieen Dik en Dun Van de vetcategorieen Dik en Dun is nagegaan hoeveel jongens en meis­jes ook voldoen aan de normen voor het vetpercentage voor dikke en dunne jongeren. De aangelegde normen (Pieters, persoonlijke informatie) voor de jongens én meisjes worden gegeven in paragraaf 4.2., blz. .

4. Beschrijving en vergelijking van de lichaamsbouw

Aan de hand van een'aantal lichaamsmaten, name lijk lengte, gewicht, schouderbreedte, triceps huidplooi en vetpercentage , is de lichaams­bouw van de volgende subgroepen vergeleken: - dagscholen met vormingsschool

- de deelnemers die voldeden aan de kriteria voor de populatie3met de deelnemers die op deze kriteria zijn uitgevallen

- de vetcategorie Normaal met de rest van de groep normalen waaruit deze vetcategorie aselekt was getrokken

- de vetcategorieen onderling

• ' f

Onderlinge verschillen tussen de groepen zijn op signifikantie ge­toetst.

5. Vergelijking met ander onderzoek

De lichaamsbouw van de totale steekproef is vergeleken met de uitkom­sten van ander onderzoek naar de lichaamsbouw van jongeren in Neder­land.

iS

3.2. Persoonlijke gegevens

3.2.1. Doel

Met de term adolescenten wordt een rijk geschakeerde groep individuen aangeduid. We vinden in deze groep grote verschillen in sociale ach­tergrond, kennis, denkt rant, enz. Om dit onderzoek vergelijkbaar te maken met andere onderzoeken ligt het voor de hand een aantal gege­vens te verzamelen die onze groep karakteriseren. Naast een algemene beschrijving richten we ons op de substeekproeven Dik, Normaal en Dun, die in het vervolg aangeduid zullen worden als de vot-categorieën.

. De vraag is hoe deze groepen t.a.v. hun persoonlijke ken-* merken zijn samengesteld, wat de verschillen er tussen zijn. We hopen daarbij kenmerken te vinden die onderscheidend werken, die bij één van de groepen vaker voorkomen of juist minder vaak en die, als ze bij dikke adolescenten voorkomen, verband houden met overgewicht.

We beperken ons niet alleen tot de afzonderlijke variabelen maar zoe­ken tevens naar verbanden tussen die variabelen. Wat is hun onder­linge samenhang en hoe hangen ze samen met de vet-categorieën?

3*2.2. Dataverzameling en -verwerking

De benodigde gegevens zijn verkregen door alle deelnemers een vragen­lijst te laten invullen (zie bijlage ). Daarin zijn een viertal hoofd­kenmerken verwerkt," die deels direkt, deels indirekt met overgewicht verband zouden kunnen houden. Als indirekt zien we dan de informatie

over de sociale positie en de mate waarin men aan spanning bloot staat terwijl we gegevens over zakgeldbesteding en aktiviteitenpatroon als direkt zien. Per variabele is in tegenstelling tot de overige methode-beschrijvingen de volgende indeling aangehouden: ~ literatuur ~ opket van de vragenlijst ~ aanpassing voor de verwerking

1. sociale positie

Volgens Goldblatt (1973) komt overgewicht vaker voor in de lagere sociaal-economische klassen. De,moeilijkheid die zich in ons geval voordoet is dat de sociale positie van het kind afgeleid moet worden

'3

uit die van de ouders. Gegevens over de ouders zjjn via het kind mis­schien moeilijk te verkrijgen en bovendien niet meer volledig bepalend voor de sociale positie van de adolescent. We bekijken daarom zowel de sociale positie van de ouders als van de adolescent en gaan na welke van deze twee het meest verband houdt met overgwicht.. Een veel­gebruikte operationalisatie van sociale positie is die naar beroep en opleiding (Westerlaak, 1971)* Wee operationaliseren daarom naar her­roep en opleiding van de ouders en van de adolescent. 1.1. Beroep van ouderB en adolescent We zijn uitgegaan van een beroepsindeling waarin naast inkomen verwerkt zijn: opleiding; hoofd- dan wel handarbeid} al dan niet leiding geven,

en het al dan niet hebben van een eigen bedrijf (Westerlaak, 1971). We hebben deze indeling vereenvoudigd door 'leidinggeving' weg te laten« omdat we veronderstellen dat dat moeilijk te achterhalen zal zijn. Wes­terlaak onderschgidt twee categorieën zelf standigen, namelijk die met een opleiding van minstens ulo-niveau en die met een opleiding van ten hoogste lbo-niveau. Een dergelijke indeling lijkt ons vrij grof, om­dat op die jnanier de kleine zelfstandige met een middelbare beroeps­opleiding in dezelfde categorie terecht"komt als een notaris. We heb­ben daarom de variabele 'zelfstandigheid' losgekoppeld van 'opleiding', zodat dan elke beroepscategorie is op te splitsen in wel/ niet zelf­

standig. De variabele 'zelfstandigheid' moet tevens a,fzondèrlijk ver­werkt kunnen worden, omdat zelfstandigen vaker dikke kinderen hebben (de Wijn, 1976). Aldus krijgen we de volgende mogelijkheden:

1. academische beroepen

2. hoofdarbeid van middelbaar niveau 3. hoofdarbeid van ulo-niveau

k. hoofdarbeid van lager dan ulo-niveau I

5. handarbeid van lbo-niveau of hoger 6. handarbeid van minder dan lbo-niveau

In combinatie met de variabele 'zelfstandigheid' zijn er dan 12 mogelijk­heden. Deze fjjn indeling is niet zinvol als de variabele 'beroep' op een kleine groep van toepassing isj met name by 'beroep van moeder' en 'beroep van adolescent'. Daarom is hierbij de opdeling naar zelf­standigheid weggelaten. Bfci 'beroep van dè vader' geeft deze indeling geen problemen.

N.B. Een tweede argument om beroep van de moeder op te nemen, naast de operationalisatie van sociale positie, is het feit dat de Wijn

JLO

gevonden heeft dat in gezinnen, waar de moeder een beroep heeft , de frekwentie van adipositas groter is (de Wijn,1976).

1.2. Opleiding van de ouders Volgens Samuel son (1971) is, bij een jongere categorie kinderen, de opleiding van de ouders belangrijk t.a.v. het snoepgedrag. Hoewel de

variabele opleiding al in beroep verwerkt zit, willen we hem daarom ook apart bekijken. Onze oorspronkelijke indeling van de opleiding was in 4 categorieën (zie bijlage Lj ) analoog aan de indeling van de schooltypen van de adolescent, waarbij de universiteit toegevoegd is. Later mœest deze indeling worden herzien omdat de scheiding hbs, gymnasium, universi­

teit weinig zinvol was. Zodoénde kwam de volgende indeling tot stand: 1. alleen lagere school 2. (tussenopleidingen) lts, landbouwschool, mulo, vglo, huiss-

houdschool

3« hbs, gymnasium, unversiteit. 1.3« Opleiding van de adolescent De opleiding van de adolescent is geoperationaliseerd naar het school­type^ waartoe ze op het tijdstip van het onderzoek behoren: vormings-school,lbo, mbo/mavo, vwo/havo. Bij de vormingsschool-deelnemers vra­gen we tevens naar de school waarop ze gezeten habben voordat ze de vormingsschool gingen bezoeken.

Het schooltype van de adolescent kan beschouwd worden als een opera>-tionalisatie voor zijn sociale positie, omdat jongeren van verschil­lende sociale klassen (gerekend naar de ouders) veelal ook in school­type verschillen: jongeren uit hogere sociale klassen volgen rela­tief veel vwo/havo, terwijl jongeren uit lagere sociale klassen rela­tief veel lbo volgen. ,

Daarom gaan we de relatie tussen schooltype en overgewicht na en ver­onderstellen relatief veel dikke jongeren te vinden op lbo en vor­mingsschool (Goldblatt, 1973)- Als deze veronderstelling uitkomt, dan is scHooltype een praktische variabele in vergelijking met sociale positie van de ouders.

2. Spanning

Voor literatuur over spanning in relatie tot hart- en vaatziekten zij verwezen naar Heesink (1976). Verondersteld wordt dat 'spanning' ook in relatie tot overgewicht een rol speelt, omdat dikke mensen

Z I

vaker naar voren brengen dat 'eten' bepaalde onaangename emoties

voorkomt of opheft. (Glucksman, 1972). Daarom gaan we na of adolescen­ten, die in meer 'spanningssituaties' zitten relatief vaker dik zijn. Een aantal spanningssituaties zijn afkomstig uit literatuur; andere berusten op eigen ideeen. We geven hieronder een overzicht van de

onderzochte 'spanningssituaties1. 1. niet thuis wonen (voornamelijk gericht op werkende jongeren);

2. de positie in het gezin. Dikke jongeren komen volgens McKenna C1972) en de Wijn(l976) vaker voor onder de oudste en enigste kinde­ren. Dit zou verband kunnen houden met het feit dat het kind in deze posities in het gezin overal alleen voor staat. Wij veronderstellen dat daarmee overeenkomstige situaties ook • spanningssituaties' zijn. Bij een gróót leeftijdsverschil tussen de kinderen zou dit het geval kunnen zijn. Voor een ongeveer l6-jarige leek ons een leeftijdsverschil van meer dan 3 jaar een goede operationalisatie, omdat de oudere broer/zus dan al volwassen is en de jongere nog maar net in de puber­teit zit. Wè onderscheiden:

1.enigst kind, 2. jongste: walarbjj de vorige 3 jaar ouder is, 3» jongste : vorige is 3 jaar ouder, ^.middelste :vorige is^3 jaar ouder »volgende is 3 jaar jonger ^•middelste : vorige is"^3 jaar ouder, volgende is^3 jaar jonger 6. middelste : vorige is 3 jaar ouder, volgende is 3 jaar jonger 7.middëlste: vorige is^3 jaar ouder, volgende is > 3 jaar jonger 8.oudste: volgende is 3 jaar jonger 9«oudste: volgende is 3 jaar jonger

Spanning wordt dan verondersteld bij de posities 1, 3» 7 en 9. 3« leeftijdsverschil tussen ouders en kind. Voorlopig is een in­

deling in 10-jaaTs perioden opgesteld, waarbij het kleinste verschil minder dan 20 en het grootste verschil meer dan 40 jaar bedraagt,

k, het overleden zijn van één of beide ouders. 5» het hebben van geregelde werktijden van de ouders, waarbij we de

meeste spanning verwachten als zowel vader als moeder werken en wel op ongeregelde tijden.

6. werkeloosheid van de vader, en met name langdurige werkeloosheid operationalisatie:

1. 1 maand : hieronder valt tijdelijke werkeloosheid door wérk tijdverkorting, omschakeling van betrekking, enz

Z T .

2. 1-6 maanden : periode waarin W.W. wordt uitgekeerd

3» 6-12 maanden: periode waarin W.W. wordt uitgekeerd, ké 12 maanden : vanaf dat moment komt men voor de bijstand in

aanmerking. 7. Sociale participatie. Volgens Dorris en Stunkard (1957) hechten

dikken meer aan sociale participatie dan niet-dikken, hoewel ze er

minder in slagen. We hebben dat geoperationaliseerd naar het hebben

van; 1. veel vriendjes 2. een paar

3. weinig k, geen

De inhoud van die termen is niet nader gespecific&erd, met andere woor­den het invullen van de vragenlijst was op dit punt afhankelijk van hun eigen interpretatie. We veronderstellen dat weinig en geen aanleiding kunnen geven tot 'spanning'. Het verschil tussen 2 en 3 is daarin ge­legen dat'weinig*iets negatiefs in zich heeft in tegenstelling tot 'een paar'. We vragen de deelnemer tevens of hij/zij vaste verkering heeft. Zo ja, dan gaan we ervan uit dat het dan eventueel hebben van geen vriendjes geen 'spanning' hoeft op te wekken. Deze deelnemer wordt dan ingedeeld bij de categorie 'een paar vriendjes'.

8. sociale mobiliteit. Volgens Goldblatt (1973) worden er meer dik­ke aangetroffen onder volwassenen die tot een lagere sociale klasse behoren dan hun ouders. Bij opwaartse sociale mobiliteit wordt de fre-kwentie van het voorkomen van overgewicht geringer. We willen echter zowel opwaartse als neerwaartse sociale mobiliteit bekijken, omdat wellicht beide spanning veroorzaken. Ervan uitgaande dat schooltype een rede­lijke afspiegeling is van een sociale klasse in wording, gaan we de op­leidingen vergelijken van ouders en kind. Hebben vader en moeder op d© universiteit gezeten en zit het kind op het lbo, dan veronderstellen we dat een dergelijke situatie aanleiding kan geven tot 'spanning'. Voor een volledig overzicht, waarin spanningssituaties op grond van sociale mobiliteit voorkomen, wordt verwezen naar hoofdstuk ^f.3 , biz. gv.

3. Zakgeldbesteding. Volgens Glucksman (1972) en Nisbett (1968) aijn dikke mensen gevoeliger voor externe stimuli (zie 3«^»» blz. Hß ). De kans bestaat daarom dat ze meer geld steken in etenswaren, Onder zakgeld verstaan we geld, -

23

dat vrij te besteden is (als de ouders de kleding betalen valt zoiets niet onder het hoofdstuk zakgeldbesteding). De hoogte van het zak­geld is buiten beschouwing gelaten. Uit de literatuur blijkt dat dikken een groter deel van hun zakgeld besteden aan zowel kleding (Ashwell en Etchell, 197*0 als aan schoonheidsartikelen (Edema, persoonlijke communicatie). Om er achter te komen waar de ddelnemers htin zakgeld aan besteden, vragen we hen eerst of ze zakgeld krijgen en zo ja, of ze dan in volg­orde van belangrijkheid, 3 categorieën willen aankruisen uit een aan­tal ïpo gelijkheden (zie bijlage 9 ) •

*f. Aktiviteit Uit literatuur blijkt dat dikken minder aktief deelnemen aan lichame­lijk. inspannende bezigheden (Bullen e.a., 1963).

Dit operationaliseren we naar:-Sport. Doen ze sport alleen op school, Of ook in hun vrije tijd en doen ze het dan in competitieverband? Aldus is de volgende indeling gemaakt, waarbij een reeks met opklimmende aktiviteit is gemaakt:

1. geen sport op school

2. alleen op school of alleen in vrije tijdT niet in 3» op school en in vrije tijd j competitieverband . i 4. in competitieverband

-Bijbaan. Als de adolescent een bijbaan heeft is het van belang te weten of dit zittend, staand of lopend werk is. Uiteraard is ook de hoeveelheid tijd die in de bijbaan wordt gestoken van betekenis. Voor het laatste is min of meer arbitrair een tweedeling gemaakt waarbij de grens op 6 uur per week ligt. Dit cri­terium is gebaseerd op de veronderstelling dat iemand die meer dan 6 uur in een bijbaan steekt daar óf- een helé dag voor moet werken óf b.v. elke dag gemiddeld een uur en daarmee wezenlijk verschilt van iemand die af en toe eens wat foldertjes rondbrengt. We krijgen zo 3 indelingsmogelijkheden, namelijk naar çle aard van de bijbaan, de tijd die erin gestoken wordt en een combinatie van die twee.

-Schoolgang. Hiermee wordt de manier bedoeld, waarop men zich naar school begeeft. Door tevens rekening te houden met de afstand is een samengestelde index ontworpen,, zoals onderstaande tabel aangeeft.

Tabel 3.2./1 : Mate van aktiviteit bij het naar school gaan, berekend op grond van aantal kilometers en het vervoermiddel.

km vervoermiddel 42 <5 >5 trein/bus 1 2 3 fiets 2 3 k

brommer 1 2 3 te voet 3 4 -

1 ='niet aktief'

2en 3=,®atig aktief' k = 'aktief'

De opdeze manier verkregen gegevens worden vergeleken met de aktivi­teit sgegevens van de 2-daagse opschrijfmethode.

Er blijven uiteindelijk nog een aantal persoonsgegevens over, die niet duidelijk onder één van de vier hoofdkenmerken zijn onder te brengen: - de gezondheidstoestand; door middel van een vragenlijst wordt nage­

gaan of de deelnemers geen afwijkingen hebben, die ten grondslag kunnen liggen aan overgewicht (in dat geval verwerken we de gegevens niet).

- medicatie, met name het gebruik van oralea5JÂceptiva. Hiernaar heb­ben we gevraagd omdat er nog weinig bekend is over de invloed van oestrogenen en gestagenen op de vetafzetting.

- dieet; Een dieet in de formele zin, dat wil zeggen een voedingsvoor­schrift op medische indicatie, is een reden om de gegevens

van de betrokken personen buiten beschouwing te laten. De gegevens van deelnemers die alleen een vermageringsdieet zonder meer volgen

worden wel verwerkt. Hierbij vragen wij ons af of er ook zoveel meis­jes willen afslanken als in Amerika (50 %).(Huenemann,1966). Voor de voedingsenquete zou dit belangrijke consequenties hebben.

- tussen de middag thuis eten; Hieraan ligt de veronderstelling ten grondslag dat deelnemers die tussen de middag niet thuis eten, min­der 'gezonde hongerstillers' tot zich nemen.

- leeftijd; Doordat we geen examenklassen in ons onderzoek wilden be-betrekken en de lbo's als zodanig een kortere opleidingsduur hebben dan de vwo's, komt de gemiddelde leeftijd lager te liggen dan van

z s

het vwo. Een eventueel leeftijdseffekt zou een schooleffekt kunnen gaan overschaduwen. Daarom is het van belang om binnen het leeftijds-trajekt van 15-17 jaar onderscheid te maken in een aantal categorieën

met naïae 15»0-15i9; 16,0-16,9; 17,0-17|9.

5.2.3. Berekeningen

De data-verwerking van de persoonlijke gegevens bevat de volgende on­derdelen: 1. Beschrijving van de steekproef naar persoonskenmerken die onafhan­

kelijk zijn van het schooltype met behulp van frekwentieverdelingen. 2. Beschrijving van de steekproef naar persoonskenmerken die afhanke­

lijk zijn van het schooltype. Onze steekproef is getrokken op basis van C.B.S.-cijfers aangaande de verdeling van l6-jarigen over de schooltypen. Het schooltype kan ongelijk verdeeld zijn over de vet­categorieen en daardoor eventueel invloed hebben (schooltype dan weer gezien als operationalisatie van sociale klasse). Dit onder­deel wordt uitgewerkt in kruistabellen.

3. Nagaan van de samenhang tussen de variabelen en de vetcategorieen. Variabelen kunnen direkt verband houden met het vetpercentage dan wèl indirekt} dat laatstp wil zeggen dat een variabele alleen in combinatie mët een andere variabele verband houdt met het vetper­centage, Om die indirekt verbanden óp te sporen moet er gewerkt worden met 3-dimensionale kruistabellen, waar onze groepen Dik, Normaal en Dun te klein voor zijn. Alleen direkte verbanden worden uitgewerkt en wel in 2-dimensionale kruistabellen. Om reden van de kleine aantallen iß het ook onmogelijk om de varia­belen die verband houden met het vetpercentage verder op te split­sen naar 'geslacht'.

k. Het opstellen van een spanningsindex en nagaan of er verband be­staat met de vetcategorieen.

z L

3.3. Attituden

3.3.I. Doel

Primair wilden we de relatie tussen attituden en overgewicht nagaan; daarnaast richtten we ons op een verband tussen attituden en gedrag

(zie 1.3. » blz. J )' In de inleiding is reeds aangegeven dat het gedrag door vele faktoren wordt beïnvloed, niet alleen door attituden. Daarom kunnen we geen 100 procent verband verwachten tussen êln bepaalde attitude en één bepaald gedrag. Wel is in het gedrag van een persoon een bepaalde re­gelmaat te zien. Aangenomen wordt dat de attituden hiervan mede oor­

zaak zjjn (Theunissen, 1975)« Op grond van deze inzichten hebben we verondersteld dat de attitude verband houdt met het gedrag (zie relatie 2 in onderstaand schema). Volgens de theorie is het dus zinvol de tweede doelstelling na te

gaan. Bovendien zijn attituden stabiel in de tijdKrech(zie blz.f)spreekt van een "duurzaam systeem'*; Theunissen van een constante achterliggende faktor. Daardoor mochten we veronderstellen, dat de attitude van nu gelijk is aan de attitude in het verleden. Van deze attitude in het ver­

leden is analoog aan bovenstaande verondersteld dat er verband is met het gedrag in het verleden. We hebben tevens aangenomen, dat dit ge­drag in het verleden tot het overgewicht in het heden heeft geleid

(zie relatie 1 in onderstaand schema). Hiermee is ook de zin van de eeréte doelstelling aangegeven. Onderstaand figuur geeft êln en ander nog eens schematisch weer.

Schema 3*3«/l î De veronderstelde relaties tussen attituden, overge­wicht en gedrag in de tijd.

\

z y .

3.3.2. Dataverzameling

3.3.2.I. Het opstellen van een attitudenlijst

Om relaties met attituden te kunnen nagaan is een meetinstrument voor de attitude noodzakelijk. In het algemeen gebruikt men als zodanig een vragenlijst. Deze lijst bestaat uit een aantal uitspraken (= items) be­treffende het objekt van de attitude. De steekpro.efpopulatie krijgt de items in een vaste volgorde (op papier) voorgelegd en wordt gevraagd op de uitspraken te reageren, door een van de geboden antwoordmoge­lijkheden aan te kruisen. Elke antwoordmogelijkheid heeft een van tevo­ren bepaalde score; uit het totaal van alle scores wordt de attitude­score van de respondent berekend. Interpretatie van iemands score ge­beurt op grond van referentiegroepen of volgens een methode, die ge­

bruik maakt van beoordelaars. Bij gebrek aan een bestaande attitudenlijst (voor overgewicht) moesten we zelf een vragenlijst opstellen. In principe gaat deze konstruktie

als volgtï - er worden uitspraken opgesteld, - er worden uitspraken geselekteerd die het meest samenhangen met

overgewicht, door de lijst te laten invullen door een steekproef-populatie,

- om de overgebleven uitspraken aan te vullen worden een aantal nieu­we uitspraken opgesteld,

- weer worden de beste uitspraken geselekteerd, via voorleggen aan een steekproefpopulatie,

- uitspraken worden toegevoegd en geselekteerd, totdat de lijst aan het gestelde doel beantwoordt.

Voor het opstellen van de uitspraken kan men op verschillende manie* ren te werk gaan: 1. uitspraken ontlenen aan een steekproef uit de onderzoekspopulatie 2. uitspraken ontlenen aan literatuur 3. uitspraken ontlenen aan literatuur en deze aan een steekproef uit

de onderzoekspopulatie voorleggen voor kommentaar en aanvulling. ad 1. Er bestaat kans dat de uitspraken, die op deze wijze zijn opge­

steld, betekenis hebben voor de hele populatie, zodat zinvolle

^8

antwoorden verwacht kunnen worden. Bovendien is de kans groot

dat verschil in interpretatie van de uitspraken tussen de deel­nemers en de onderzoeken en tussen de deelnemers onderling voorkomen kan worden. Een groot nadeel van deze methode is da%eerg veel tijd en in­spanning kost om een lijst op te stellen,

ad 2. Op deze wijze is het opstellen van een eerste lijst uitspraken relatief weinig inspannend. Maar het gevaar dat de uitspraken niet zinvol zijn voor de populatie en dat de uitspraken verschil­lend geïnterpreteerd worden is niet denkbeeldig,

ad 3. Deze methode probeert de voordelen van methode 1 en 2 te combi­

neren en de nadelen zo klein mogelijk te maken. Door deze methode vermindert waarschijnlijk de kans, dat de uitspraken nietszeggend zijn of verschillend te interpreteren zijn.

N.B. Overleg met de onderzoekspopulatie (methode 1 en 3) laat ook de mogelijkheid open, dat de populatie nieuwe ideeën voor attitude-uitspraken aandraagt.

Hoewel methode 3 ons het beste leek hebben we gekozen voor methode 2, omdat er beslist geen tijd was om de uitspraken aan een groep uit de onderzoekspopulatie voor te leggen.

3.3*2.2. Thema's voor uitspraken Literatuur

Zoals hierboven staat aangegeven, hebben we in literatuur gezocht naar uitspraken voor de attitudenlijst. Hierbij hebben we ons beperkt tot de terreinen Voeding, Lichamelijke Aktiviteit en enkele andere gezondheidsgebieden, die theoretisch of empirisch verband houden met overgewicht.

Literatuur betreffende relaties tussen bepaalde attituden en overge­wicht bleek schaars. Meer succes hadden we met artikelen die relaties aangeven tussen overgewicht en gedrag en tussen attituden en gedrag (zie schema 3«3/2].

Schema 3»3»/2 : In de literatuur gezochte (l) en voornamelijk gevon­den (2 en 3) relaties,

overgewicht- 1 —^attituden

\2 3 "^^ge drag

•?3

Voordat we een overzicht geven van de betreffende literatuur nog

enkele algemene opmerkingen. - Veel attitudenstudies bleken.by nadere beschouwing studies te zijn

naar de voorkeur van mensen voor bepaalde voedingsmiddelen. - Verder hadden weinig artikelen betrekking op adolescenten.

1. de relatie overgewicht - attituden In een onderzoek bij meisjes van 12 tot I k jaar bleek, dat dikkere meisjes bij de voedselkeuze minder belang hechten aan het gezondheids­aspect van voedsel, maar meer aan status, saamhorigheid en onafhan­kelijkheid van de ouders dan dunnere meisjes (Hinton, e.a., 1963).

Monello en Mayer (1963) vinden dat obese adolescente meisjes een pas­sieve houding hebben; anders gezegd: een negatieve houding hebben ten

aanzien van lichamelijke aktiviteit (Dorris en Stunkard, 1957). Bullen e.a. (1963) vonden dat obese meisjes zichzelf aktief genoeg vinden, hoewel ze hun aktiviteit niet erg hoog schatten in vergelij­king met anderen. Daarnaast zijn de dikke meisjes ervan overtuigd dat ze teveel eten. Dit laatste wordt door Mayer (1966) voor dikke adoles­centen van beide geslachten bevestigd.

2. de relatie, overgewicht - gedrag Het eetgedrag van dikke mensen blijkt op verschillende punten af te wijken van dat van niet-dikke mensen. Zie hiervoor hoofdstuk We geven hier slechts een korte aanvulling op de daar vermelde ge­gevens.

Dikke meisjes eten minder goed uit oogpunt van voedingswaarde dan hiet-dikke meisjes. Overigens eten ook meisjes die al of niet terecht bezorgd zijn om hun gewicht minder gezond. In vergelijking met dunnere meisjes genieten de dikkere meisjes minder van hun eten (Hinton, 1963).

Ook blijken faktoren die aanzetten tot eten te verschillen tussen dik­ke en niet-dikke mensen (jaie hiervoor hoofdstuk 3,k,2. ,blz .HS). Een aanvulling hiérop is dat sommige dikke mensen onder bepaalde om­standigheden eten, b.v. als zij konflikten niet aankunnen of anders­zins onder spanning staan. Eten reduceert dan hun angst of spanning. Dit 'funktioneel' eten is te vergelijken met roken en het drinken van alkoholhoudende dranken.

Ook het eten in een bepaalde situatie, omdat je dat nu eenmaal gewend bent, b.v. bij de televisie, komt bij dikke mensen relatief veel voor. Dit 'gewoonte' -eten kan voortgekomen zijn uit fuiiktioneel eten, maar

30

heeft die funktie intussen verloren (Kuys, e.a., 1975). V o o r verschillen in aktiviteitengedrag tussen dikken en niet-dikken verwijzen we weer naar hoofdstuk 3.^*1» Aanvullend vermelden we al­leen dat dikke jongeren volgens Bullen (1963) langer in bed liggen', maar moeilijker in slaap vallen dan niet-dikke. leeftijdsgenoten,

3. de relatie attituden - gedrag. In eerder genoemd onderzoek van Hinton e.a.(l963) bleek het belang hechten aan het gezondheidsaspekt bij dé voedselkeuze samen te gaan met een betere kwaliteit van de voeding. Slechtere voeding ging sa­men met belang hechten aan saamhorigheid, onafhankelijkheid van de ou­ders, status en genot in het eten. Het belangrijk vinden van het ge­zondheidsaspekt correleerde negatief met deze vièr andere faktoren. Dit laatste geldt niet alleen voor meisjes, maar ook voor jongens (McElroy en Taylor, I966).

Spindler en Acker (1963) vernamen van tieners, dat onafhankelijkheid van de ouders en de 'groepsdruk' van leeftijdsgenoten invloed hebben op de voedselkeuze buitenshuis. Bij meisjes, die de middelbare school hebben doorlopen, bleek de voeding gezonder te zijn, naarmate zjj posi­tiever attituden hadden t.a.v. maaltijdplanning, maaltijdbereiding, voeding en eetgewoonten (Schwartz, 1975). Eppright (1970) vond ook een positief verband tussen attituden m.b.t. maaltijdbereiding en -planning en gezonde voeding van moeders enerzijds , en de kwaliteit van de voeding van hun kinderen anderzijds. Een toegeeflijke houding

van de moeder t.a.v. de voeding van het kind correleerde echter nega­tief met de voedingswaarde van wat het kind a.t. Volgens Bullen (196k) scheppen dikke jongeren meer voldoening uit de sociale kant van de sportbeoefening dan uit de lichamelijke aktiviteit.

Konklusies

1. Dikke adolescenten geven andere attituden voorrang bij de voedsel­keuze, dan niet-dikke adolescenten; met name status, saamhorigheid en onafhankelijkheid van de ouders worden boven gezondheid gesteld. 2. Het voedingsgedrag van dikke jongeren verschilt van dat van niet-dikke jongeren; met name in de keuze van de voedingsmiddelen, in voe­dingswaarde van het eten, in de regelmaat van de maaltijden en in de gevoeligheid voor externe in plaats van voor interne prikkels tot eten.

-31

3. Positieve attituden t.a.v. gezonde voeding gaan samen met gezonder

voédingsgedrag. Positieve attituden t.a.v. status, genot, saamhorig­heid en onafhankelijkheid van de ouders gaan samen met ongezonder voe­

dingsgedrag. k. Dikke jongeren staan minder positief t.o.v. lichamelijk aktieve be­zigheden; maar ze waarderen deze wel om de sociale kant ervan. 5. Dikke jongeren doen minder aktief mee aan sportaktiviteiten.

Bovenstaande gaf bevestiging van de gemaakte veronderstellingen, zowel

t.a.v. voeding als aktiviteit (zie schema 3»3«/l» blz.2ó )»

Thema's Bovendien bevatte de literatuur enkele suggesties t.a.v. welke thema's de attituden van dikke jongeren zouden kunnen verschillen van die van niet-dikke jongeren. Die literatuur deed veronderstellen dat dikke jongeren zich zouden onderscheiden van niet-dikke jongeren naar de mate waarin zij bepaalde eigenschappen van voedsel belangrijk vinden. Voor deze eigenschappen en de afgeleide thema's zie tabel 3.3*/l»

Tabel 3.3*/l '• Eigenschappen van voedsel en daarmee verband houdende thema's voor attituden.

Eigenschappen Thema's

- voedsel stilt honger A - Verzadiging - voedsel is lekker B - Genot - voedsel is middel tegen

ziekte C - Gezondheid - voedsel houdt je fit D - Gezondheid - voedsel geeft afwisseling E - Variatie (bevat elementen van

B en D)

- voedsel geeft saamhorigheid en onafhankelijkheid aan F - Symboliek

- voedsel geeft afleiding 'van spanningen G - Afleiding (van spanning)

Daarnaast zouden dikke mensen Dit kenmerk voegden wij aan de Eetgedrag.

zich kenmerken door afwijkend eetgedrag., lijst thema's toe als thema H:

32

Een indeling in thema's, analoog aan die bij het onderwerp voeding,

werd t.a.v. lichamelijke aktiviteit niet gevonden. We deden slechts enkele ideeën op voor uitspraken, b.v. traplopen, sport, uitslapen.

Als derde categorie thema's hebben we enkele onderwerpen uit de per­soonlijke gezondheidsverzorging opgenomen. Het argument hiervoor is, dat de attituden t.a.v. voeding en aktiviteit een onderdeel kan zjjn van een algemene attitude t.a.v. gezondheid. De verwachting is, dat bij iemand die gezondheid niet belangrijk vindt, dit zich op verschil­lende terreinen. zal uiten.

Als thema's zijn opgenomen: - Tandverzorging, en Hygiëne - Slaap, nachtrust - Roken - Alkoholgebruik - Regelmaat in maaltijden.

N.B. Het voedingsaspekt 'Regelmaat in maaltijden' is als gezondheids­thema opgevat, omdat het weinig samenhangt met de voedingsthema's A t/m G en evenmin met het eetgedrag dat onder H bedoeld wordt.

De gelezen artikelen bevatten meestal maar een enkel voorbeeld van een attitudeuitspraak, zodat wij het formuleren daarvan zelf ter hand hebben, genomen. Voor elk der bovenstaande thema's van Voeding, Akti­viteit en Persoonlijke gezondheidsverzorging zijn een aantal uitspraken geformuleerd.

3.3.2.3. Het .type' uitspraken

De klassieke attitudenlijsten bestaan veelal uit uitspraken, die een mening weergeven. Men noemt deze uitspraken opinie-it.ems. Door middel van de antwoordmogelijkheden moet de respondent aangeven in welke mate hij het met de uitspraak eens is. Een voorbeeld van een opinie-item: "Kernreaktoren zijn gevaarlijk."

Zoals al eerder in dit hoofdstuk is gezegd blijkt de relatie tussen de attitude, gemeten door opinie-item-lijsten, en gedrag niet altijd groot

te zijn. Volgens Fishbeinen AJ-zen (197^) ligt de oorzaak hiervan, behal­ve in de diverse interveniërende faktoren, in de meetinstrumenten, die

33

men voor het gedrag heeft gebruikt. Onderzoek naar betere meetinstru­menten leverde de volgende inzichten: 1. het verband tussen attitude en gedrag was significant als de gedrags maat was samengesteld uit meerdere indicatoren; 2. een lijst gedragsuitspraken, als attitudemeetinstrument, korreleert

goed met klassieke attitudematen, b.v. opinie-item-lijsten. Onderzocht zijn twee typen gedragsuitspraken: - gedragsintenties, die aangeven hoe een persoon zou handelen, - zelf gerapporteerd gedrag. De konklusie van de auteurs was, dat gedragsuitspraken een goede, zo niet betere attitudemaat zijn in vergelijking met opinieuitspraken. Behalve bovenstaande hadden gedragsuitspraken enkele voordelen voor dit onderzoek:

- z e zijn relatief eenvoudig te formuleren (kriteria van Edwards, 1957) - ze geven een verbale expressie van gedrag, waarvan we kunnen nagaan

of deze correspondeert met het gedrag (t.a.v. voeding en aktiviteit)

dat op andere wijze wordt bepaald (zie 3.^.2. &M 3,5,2. ). Het gemakkelijk te formuleren zijn gaat vooral op voor de uitspraken, die een gedrag rapporteren; in mindere mate voor de gedragsintenties. Daarom is. gekozen voor deze eerste vorm van gedragsuitspraken. In het vervolg bedoelen we alleen dit type uitspraken als we spreken over gedragsuitspraken of gedrags-items. Een voorbeeld van dit type item: "Ik demonstreer tegen Kalkar."

Om de beide soorten items te kunnen vergelijken hebben we zowel gedrags­als opinie-items opgesteld.

3*3«2•4. De methode van schaalkonstruktie

Het begrip schaalkonstruktie omvat diverse bewerkingen om van de oor­spronkelijke opgestelde uitspraken een deugdelijke attitudenlijst te maken. Deze bewerkingen zijn de selektie van uitspraken, het toekennen Van waarden aan de items en het vestleggen van de berekening van de attitudescore.

Uiteindelijk moet de attitudenlijst uitspraken bevatte®, die de attitu­de daadwerkelijk weergeven. Selektie van de uitspraken vindt danook naar dit kriterium plaats (zie ook 3.3.3., blz. ).

3 L f .

Dez« selektie kan in principe op twee manieren gebeuren. Van beide

geven we hieronder een korte typering.

Achteraf-selektie Vele uitspraken worden aan de steekproefpopulatie voorgelegd. Deze reageert hierop en dç antwoorden vorden gecorreleerd met b.v. een ge­

drag of ander kenmerk, dat met de attitude verband houdt (In ons ge­val b.v. overgewicht). Op grond van de hoogte van de correlaties met het kenmerk worden de uitspraken geslekteerd. De totaalscore van een respondent is veelal de gewogen som van de antwoordscores. De weging vindt plaats op grond van de bovengenoemde correlaties, zodat een item dat sterker correleert met het kenmerk, zwaarder meetelt bij de berekening van de totaalscore. Deze manier van uitspraken sé&ekteren wordt achteraf-selektie genoemd, omdat ze plaats vindt na aanbieding van de uitspraken aan de steek­proefpopulatie.

Vooraf-selektie Het principe van vooraf selektie is dat veel uitspraken worden voor­gelegd aan een groep mensen, die het objekt van de attitude kunnen beoordelen (kennis van de onderzoekspopulatie is niet noodzakelijk). Deze beoordelaars moeten zo objektief mogelijk aangeven in welke mate iedere uitspraak verband houdt met dit objekt van de attitude. Zij doen dit b.v. door iedere uitspraak een cijfer te geven op een punten­schaal van sterk positief, over nul, tot sterk negatief. De score van ieder item wordt vastgesteld aan de hand van de frekwen-tieverdeling van de daaraan gegeven cijfers. Op grond van deze item­scores worden de items geselekteerd en wel zo, dat de overblijvende items scores hebben, die het hele gebied van zeer positief tot zeer negatief bestrijken. Bovendien wordt vastgelegd, dat de score 'van de I respondent b.v. het gemiddelde of de mediaan is, van de scores van de items waarmee hij instemt.

Bij deze methode van vooraf selektie, krijgt de steekproefpopulatie al­leen de geselekteerd items voorgelegd. Dé respondent kan kiezen uit 2 antwoordcategorieen: - ja, als hij met de uitspraak instemt,

- nee, zo hij dit niet doet. De hier beschreven methode staat op naam van Thurstone (Edwards, 1957).

•35"

De keuze van de methode vàn schaalkonstruktie is niet los te zien van de soorten uitspraken en hun antwoordmogelijkheden.

- De gedragsuitspraken worden door de respondent alleen met 'ja' of 'nee' beantwoord, namelijk als het beschreven gedrag wel respektieve-lijk niet voor hem opgaat. Voor dit type uitspraken is achterafselektie wiskundig gezien moeilijk hanteerbaar. Vooraf-selektie is beter en daarvoor is de Thurstone methode geschikt. - Met opinie-items kan zowel een vooraf- als een achteraf-selektie plaats vinden. Als vooraf-sèlektie wordt gekozen zijn de ahtwoordca-tegorieen alleen 'ja' en 'neèn'. De respondent heeft dan alleen de mogelijkheid aan te geven of hij het met de betreffende uitspraak eens is of niet.- Hij kan niet aangeven in hoeverre hij het ermee eens is. De sterkte van zijn attitude moet blijken uit de. scores van de uitspra­ken, waarmee hij instemt. Bij achteraf-selektie geeft de respondent zelf de mate van zijn instem­ming of verwerping van de uitspraken aan. Hiervoor zijn meerdere ant-woordcategorieen nodig» Uit correlatieberekeningen tussen items en overgewicht blijkt dan hoe zwaar de afzonderlijke items tellen voor de totale attitudescore.

Wij hebben voor de opinie-items de achteraf selektie gekozen. Als voor­delen zagen we :

- de correlatie met manifest overgewicht ten behoeve van de selektie en de weging van de items

- het niet afhankelijk zijn van êln methode, die met behulp van beoor­delaars.

Om de draad van het verhaal weer op te pakken geven we hieronder in tabel 3.3./2 een overzicht van de schaalkonstruktie voor gedrags- en

opinie-items.

3(s'

Tabel 3«3«/2 i Overzicht van de schaalkonstruktie voor gedrags- en

opinie-items.

Gedrags-items Opinie-items

- formuleren van. items 1 - formuleren van items - controle op items 2 - controle op items - Thurstone-selektie 3 - aanbieden aan steekproefpopulatie - scoretoekenning b - correlatie-selektie - aanbieden aan steekproef- 5 - scoretoekenning

populatie

Van elk der fasen volgt een korte beschrijving van dc uitvoering. Vanaf

fase 3 bespreken we eerst de gedrags items en daarna de opinie items.

Formuleren van uitspraken

De thema's voor de uitspraken zijn uit literatuur afkomstig. Per the­ma hebben we uitspraken geformuleerd. Daarbij is geprobeerd gebruik te maken van de situatiës waarmee jongeren te maken hebben. Verder is nagestreefd taal te gebruiken, die iedere jongere zou kun­nen begrijpen (zie bijlage 6 ).

Controle op items Kritische revisie van de uitspraken heeft plaats gevonden. Gelet is op de inhoud: hoort het item wel onder de thema's thuis?, en op de

formulering. Bij dit laatste hebben we ons gehouden aan de 'informal criteria' voor attitudeuitspraken, die Edwards (1957) heeft samenge­vat.

Gedrags items: Thurstone selektie

Wij hebben de methode van Thurstone in praktijk gebracht door de ge-

drags-items ter beoordeling aan de staf van de vakgroep Humane Voeding voedingsstudenten vanaf de KBl-fase aan te bieden. Deze personen wer-

' \

den als deskundig beschouwd. Ieder kreeg twee 'boekjes' van circa 50 velletjes, waarop steeds een gedraging, met beoordelingsschaal stond. Het betrof in dit geval een 9-puntsschaal, omdat wij die genuanceerd genoeg vonden om een beoordeling te kunnen geven. Door het 'boekjes­systeem' was het mogelijk de uitspraken in gerandomiseerde volgorde aan te bieden. Het ene boekje bevatte uitspraken over voeding, het andere over lichamelijke aktiviteit en gezondheid. Iedereen ontving bij

' 3 Ï

de boekjes een uitleg- en instruktiebrief (zie bijlage .5 ).

De medewerking was in eerste instantie bemoedigend; 78 % reageerde,

maar bij de uitwerking doken problemen op. 1. Veel beoordelaars hadden de positieve en negatieve kant van de

schaal verwisseld. De oorzaak hiervan lag in de instruktie: men vond het vreemd een ongezond gedrag als 'gunstig voor het ontstaan van overgewicht' te beoordelen» Gelukkig kon dit euvel verholpen worden, soms vooraf; of achteraf doordat de fout systematisch ge­

maakt was. 2. Van een enkeling weten we dat deze een poging heeft gedaan óm uit

naam van 'de adolescent' in te vullen. Als we dit zeker wisten, is zo'n beoordeling uitgesloten van verdere verwerking. Het kan ech­ter zijn dat dit vkker is voorgekomen en het is denkbaar dat dit

samenhangt met fle volgende problemen. 3. ffij veel uitspraken werd door het merendeel van de beoordelaars de

neutrale positie aangekruist. k. De beoordeling per uitspraak was zeer uiteenlopend. De punten 3 en k zijn een afspiegeling van het feit dat de deskundigen vaak geen kennis en/of mening hadden over de samenhang tussen item­gedrag en overgewicht en dat zij het onderling daarover niet met el­kaar eens waren. Door deze problemen vonden wij het niet meer verantwoord om op basis Van deze gegevens de selektie volgens Thurstone voort te zetten. We hoopten een vooraf selektie toch nog te kunnen uitvoeren door mid­del van een faktoranalyse. De verwachting was dat deze: - sub-attitudes zou aangeven, overeenkomstig de thema-indeling. - binnen deze sub-attitudes een selektie van items en toekenning van

itemscores mogelijk zou maken. Deze verwachting bleek te optimistisch. De faktoranalyse leverde geen bruikbare resultaten, waarschijnlijk omdat ook hiervoor de beoordelin­gen nog te heterogeen waren.

Daarmee waren we terug op ons uitgangspunt: 103 ongeselekteerde items. Gezien de voortgang van het projekt leek het ons beter niet nog eens van een groep deskundigen of een test-populatie een beoordeling te vragen van deze gedrafesuitspraken, maar evenals bjjj de opinie uit spra­ken een achteraf-selektie toe te passen. Het aantal uitspraken was evenwel veel te groot om de steekprorfpopu-

2,8

latie te laten invullen. V66r het aanbieden van de gedragsuitspraken hebben we dan ook een ruwe schifting gemaakt. Daarbij zijn we enigszins

afgegaan op de beoordelingspatronen van deskundigen, b.v. uitspraken die vaak als neutraal waren beoordeeld zijn niet verder opgenomen. De voedingsthema's C,D en E zijn samengevoegd tot êln thema. Bij de selek-tie hebben we erop gelet voor elk van de overgebleven thema's uit­spraken over te houden.

Alle overblijvende gedragsuitspraken zijn nogmaals kritisch bekeken t.a.v. de formulering.

Tenslotte het opstellen van de attitudenlijst.

Het is algemeen bekend dat er mensen zijn, die de neiging hebben meer * 'ja' antwoorden te geven dan 'nee'antwoorden. Om dit effekt te neu­

traliseren formuleert men meestal circa de helft van de uitspraken als positief en de overigen als negatief in verband met de attitude* Deze ingreep kan bovendien voor een deel het zogenaamde halo-effekt voorkomen (Swanborn, 1972), dat wil zeggen dat de respondenten de antwoorden op de verschillende uitspraken met elkaar in overeenstem­ming brengen. Tegen dit halo-effekt helpt ook het spreiden over de lijst van uitspraken die op bijna hetzelfde onderwerp betrekking heb­ben.

Om bovenstaande te bereiken hebben we zoveel mogelijk gezorgd dat de gedragsuitspraken het hele scala van positief tot negatief doorlopen;, geformuleerd zijn als een bepaald gedrag of als een ontkenning van een bepaald gedrag, b.v. Ik lees veel « niet aktief

Ik loop veel = aktief

Ik kauw niet vaak kauwgom = ontkennend Bovendien zijn van twee uitspraken ook de tegenstellingen opgenomen» genaamd controle vragen, b.v. l8: Ik poets mijn tanden niet elke dag, en Mf: Ik poets iedere dag mijn tanden (zie bijlage £ ). De beantwoording van deze controlevragen geeft een indruk van de nauwkeurigheid, waarmee de lijst is ingevuld. De lijsten van personen, die niet consistent antwoordden op deze vragen, zijn niet verwerkt. De volgorde van de uitspraken is door loting vastgesteld.

Opinie items

V86r de aanbieding aan de steekproefpopulatie zijn ook deze uitspraken kritisch doorgenomen op formulering.

+ Wrightsman,1972

33

Bij het opstellen van de vragenlijst is gekozen voor 5 antwoordcate-

gorieën, om tussen de neutrale positie en de extremen een mogelijkheid tot nuancering te hebben, maar het niet te ingewikkeld te maken. Evenals bij de gedragsuitspraken is getracht met de uitspraken, het he­le scala van positief tot negatief te omvatten. (By' de opinie-items zijn geen controlevragen opgenomen.)

Konklusie Opinie- en ge drags items waren 11a deze voorbereidingen klaar om aan de jongeren te worden voorgelegd. Daarmee is dit deel feitelijk afgesloten. Hierop terugkijkend lijkt het echter zinvol enkele beperkingen van de gevolgde wei-kwjjze te vermel­den.

3»3»2.5. Beperkingen van de gevolgde werkwijze

1. Dat de uitspraken .zijn opgesteld zonder kontakt met de te onderzoe­ken personen houdt het gevaar in dat de jongeren huii eigen ideeën er niet in herkennenr dat de geformlueerde uitspraken geen deel uitmaken van bestaande attituden. Bovendien is het mogelijk, dat de uitspraken op verschillende manieren worden geïnterpreteerd/ be­grepen, ondanks onze inspanning ze zo duidelijk mogelijk te maken..

2. Het aanbieden van uitspraken in een vaste volgorde is zeer prak­tisch en daarom gebruikelijk. Een nadeel is dat bij deze werkwijze onaanwijsbare vertekeningen in de antwoorden voorkomen, doordat de voorgaande zinnen invloed hebben op de antwoorden op de volgende uitspraken. Eandomiseren kan het effekt daarvan opheffen. Het heeft echter een paar nadelen: het maken van gerandomiseerde 'boekjes1 is zeer tijdrovend bij grote aantallen uitspraken. De boek­jes worden onvermijdelijk •slordig' van uiterlijk en zijn erg vervelend om in te vullen in vergelijking met een lijst uitspraken onder elkaar .-Bovendien kunnen bij lange attitudenlijsten als de onze vermoeid­heidsverschijnselen optreden. Dat houdt in dat er op het eind van de lijst vaker lukraak (at random) antwoorden worden aangekruist. -

3- We weten niet in hoeverre de reaktie van adolescenten konstant zijn. Dit is van belang omdat het begrip attitude een konstante respons veronderstelt. We kunnen ons voorstellen, dat ^uist in de fase van

4-0

de volwassenwording de ideeën van de jongeren Weinig stabiel zijn.

Zij zijn zeer beïnvloedbaar door opvattingen van ouders, leeftijdsge­noten en de buitenwereld. In ons onderzoek konden we dergelijke veranderingen in attitude niet nagaan. We konden wel een indruk krijgen van de stabiliteit op korte termijn, door een deel van de gehele steekproefpopulatie de attituden-

lijst een tweede keer te laten ivullen.

3«3»3* Dataverwerking

Behandeld wordt hier de 'achterafselektie1 (zie 3»3»2., blz.3V) van dë attitudeuitspraken, zoals deze gepland was en in grote lijnen ook is uitgevoerd. In enkele gevallen is van deze planning afgeweken; in paragraaf (blz. 9^ e.v.) wordt dit aangegeven. Het uitgangspunt van dé achterafselektie zijn de attitudelijsten die door de deelnemers aan het onderzoek zijn ingevuld. Het doel van deze selektie is te komen tot een bruikbare attitudelijst. Voctr de bruikbaarheid van een attitudelijst gelden, evenals voor ieder ander meetinstrument, de eisen betrouwbaarheid en validiteit. Door de items eerst op betrouwbaarheid te selekteren en daarna op validiteit blijven de beste items over voor de attitudelijst..

3.3«3*1* Selektie op betrouwbaarheid

Onder betrouwbaarheid verstaat men de mate waarin meerdere metingen bij dezelfde persoon met elkaar overeenkomen. Voor een attitudelijst

I is dit vaak de mate van overeenkomst tussen de totaalskores van de lijst, die met een zekere tussentijd, twee keer door iemand is ingevuld. Oorzaken van onbetrouwbaarheid van een attitudelijst kunnen gelegen zijn in:

- het meetinstrument zelf, b.v. onduidelijke formulering van de uit­spraken,

- de invullers, b.v. niet naar waarheid antwoorden, - d e o m s t a n d i g h e d e n v a n d e a f n a m e , b . v . d e u i t l e g , d e o n d e r z o e k e r e n

faktoren die de aandacht van de invuller afleiden. Het zal duidelijk zijn, dat volledige betrouwbaarheid een niet te ver­wezenlijken ideaal is. Een zeker mate van betrouwbaarheid is echter Wel noodzakelijk, want anders kun je niet afgaan op de uitkomsten van het meetinstrument.

M-»

Voor een betrouwbare lijst hoeven niet alle items gelijk aan de eerste keer te zijn ingevuld. De verschuivingen zullen bij een aantal items de ene richting uitgaan en bij andere items de andere richting.. Door­dat er verschuivingen tegen elkaar wegvallen zyn de totaalskores dan toch ongeveer gelijk.

Als iemand echter de tweede keer veel positiever of veel negatiever op de uitspraken reageert, dan verandert zijn totaalskore aanzienlijk. In zo • n geval Is de lijst onbetrouwbaar, ervan uitgaande dat de atti­tude van de persoon in korte tijd niet verandert.

1. gangbare methode

Eên van de meest gangbare methoden om de betrouwbaarheid van een lijst uitspraken vast te stellen, is een 'test-retest'vergelijking. Hierbij laat men eenzelfde lijst uitspraken tweemaal door dezelfde groep per­sonen invullen. Om te voorkomen, dat de mensen zich nog herinneren wat ze de vorige keer hebben ingevuld, ligt tussen de eerste en twee­de afname een tijdsperiode van minstens twee weken. Vergeleken worden van ieder persoon de totaalskores over de eerste en tweede; keer. Als maat voor de betrouwbaarheid gebruikt men de korrelatiekoefficiënt tussen de totaalskores van de test- en de retest van een grote groep personen.

2. geplande methode De verwerking van de tésJ>-retest kon niet helemaal volgens de gang­bare methode plaats vinden. Dè oorzaak daarvan was, dat we geen to­taalskores konden berekenen, omdat de richting van de uitspraken ten opzichte van overgewicht onbekend was. Ter illustratie êén van de uitspraken: 'Ik eet vaak het restje uit de pan'. Moet aan deze uit­spraak een positieve of negatieve samenhang met overgewicht toegeschre­ven worden? (Dit had uit de voorafselektie moeten blijken 1 3»3»2., blz, sb ) Om deze reden konden we slechts werken met test- retest-vergelijking van de afzonderlijke items en niet met êên van de hele lijst of van een deel van de items saunen.

3. keuze van de technieken

We bespreken de gedrags- en opinie-items apart, omdat de keuze van de selektietechniek afhangt van het aantal antwoordcategorieën.

GEDEAGS-ITEMS

Betrouwbaarheid van de personen Een deel^ van de inkonsistentie per item is afkomstig van personen, die de lijst lukraak invullen. Dergelijke verschuivingen mogen de items niet worden aangerekend en daarom niet meespelen bij , de selektie. Om deze faktor te elimineren was het plan om de lijsten van 'onbetrouw­bare' personen, dat wil zeggen personen met relatief veel verschui­vingen, niet mee te tellen.(Het kriterium voor onbetrouwbaarheid van de personen wordt toegelicht in 4.^1.,blz. ).

Daarnaast was het nodig te kontroleren of de attitudeiyst op de drie schooltypen eve&betrouwbaar was ingevuld. Bij selekt'.e van uitspraken op de totale groep zouden we het gevaar kunnen lopen Uitspraken over te houden, die wel betrouwbaar waren ingevuld, gemiddeld over de drié schooltypen, maar dat deze uitspraken voor êên van de schooltypen on­betrouwbaar waren ingevuld. Dit nagaan leek ons noodzakelijk voor een meetinstrument, dat voor eén totaalpopulatie van jongeren moet dienstdoen. Betrouwbaarheid van de items Een korrelatiekoëfficiënt berekenen over twee antwoordcategorieën is weinig zinvol. Voor de gedragsitems valt deze maat dan ook buiten be­schouwing. Een goede indikator en een eenvoudig te berekenen maat voor de betrouwbaarheid leek ons het aantal personen, dat het betreffende item twee keer verschillend heeft ingevuld. Hoe groter dit aantal verschuivingen, hoe lager de betrouwbaarheid van hét item*.

De selektie van de items zou plaats vihden op grond van de aantallen verschuivingen per item; berekend zonder de onbetroüwbare personen en rekening houdend met de betrouwbaarheid per schooltype.(Het kriterium voor onbetrouwbaarheid van de items wordt toegelicht in blz. <J&).

QPINIEj-ITEMS

Betrouwbaarheid van de pérsonen Bij de opinie-items zal het in vergelijking met de gedragsitems zelden voorkomen, dat iemand bij de test en de retest precies hetzelfde ant­woord geeft., doordat de persoon keuze heeft uit vijf antwoordmogelijk­heden. Niet alleen zijn afwijkingen van verschillende grootte mogelijk, ook verschillende soorten afwijkingen zijn denkbaar.

1+3

Bigvoorbeeld: test 5, retest 3» test 2, retest 4; etc. De interpre­tatie van deze verschillende verschuivingen is erg moeilijk. De beide voorbeelden geven een verschil van twee punten tussen de test- en retestskores, maar de verandering in antwoord verschilt wezenlijk (voorbeeld 1:van sterk mee eens= % naar neutraal = 3» voorbeeld 2:

van beetje oneens = 2_,naar beetje eens = 4). Nog komplexer wordt het geheel, als ook verschuivingen van drie of 4 punten voorkomen. Bovenstaande wil illustreren, dat de diverse typen verschuivingen niet zonder meer bij elkaar opgeteld mogen worden en er dus niet ëin maat . kan zijn voor de onbetrouwbaarheid van personen.

Wel wilden we een indruk krijgen van de betrouwbaarheid door na te gaan in welke mate sterke en zwakke verschuivingen voorkwamen bij de­ze opinie-uitspraken. Daarvoor zijn de aantallen verschuivingen van

2, 3 en 4 punten tussen de itemskores per persoon als indikatoren ge­kozen. (Het kriterium voor onbetrouwbaarheid van personen wordt toe­gelicht in 4.4., blz.

Ook bij dè opinie-uitspraken wilden we kontroleren of er t.a.v. de verschuivingen verschil in betrouwbaarheid was tussen de schooltypen. Betrouwbaarheid van de items

De vijf antwoordcategorieën maken het by de opinie-uit spraken mogelijk om een korrelatiekoëfficiënt tussen de test- en de retestskores van de afzonderlijke items te gebruiken als maat voor de betrouwbaarheid van de items. Door onderlinge vergelijking van de korrelatiekoëf fi­cient wilden we de beste uitspraken uitzoeken. Een bepaald kriterium

voor de hoogte van een dergelijke korrelatiekoëfficiënt was ons echter niet bekend.

Als de betrouwbaarheid per persoon en per schooltype daartoe aanlei­ding zouden geven zou hierop gekorrigeerd worden.

3.3.3*2. üelektie op validiteit

Onder validiteit verstaat men de mate waarin een instrument meet, wat het verondersteld wordt te meten. In de praktijk betekent dit, dat twee personen, die een verschillende attitude hebben, op een valide lijst ook verschillende skores moeten krijgen. Of als met groepen gewerkt wordt: groepen die verschillende attitudes hebben moeten ook verschillende attitude skores krijgen als de lijst valide is.

l+lf

Uiteraard is betrouwbaarheid van d lijst een vereiste voor validiteit.

1. gangbare methode In feite is het niet mogelijk na te gaan of een meetinstrument voor een attitude valide is. Daarvoor zou je de skore op de test moeten vergelijken met de werkelijke attitude; een gegeven dat onbekend is. De gangbare methode voor validering is zoveel mogelijk 'bewijze aan­dragen} dat de attitude korrekt is gemeten. Daartoe gaat men na hoe de skores op de test isamengaan met andere variabelen, die met het ge-metene zouden moeten samenhangen. Deze variabelen, die men kriterium-variabëlen noemt, kunnën veelsoortig zijn. Het kunnen parameters zijn uit het verleden, het heden of de toekomst. Ook kan een ander meet­instrument, dat hetzelfde begrip meet, bij de validèring gebruikt wor­den» Dit heet dan con,gruent-validity = gelijkvormige validiteit. De meest subjektieve vorm is de face-validity = validiteit op het oog. Hierbij wordt kritisch nagegaan of de uitspraken wel betrekking heb­ben óp de zaak, die men wil meten. (Swanborn, 1972). G Net als bij betrouwbaarheidsonderzoek gebruikt men voor de validering de totaalskores over een test. De maat voor validiteit is dan de korrelatiekoëfficiënt tussen de totaalskore® op de test en de skores op de gekozen kriteriumvariabele.

2. gepland© methode

De face-validity kon,als indikator voor validiteit wel buiten be­schouwing worden gelaten, omdat veel van de uitspraken niet direkt cq> overgewicht betrekking hadden, maar er eventueel wel mee. konden samengaan. Bij gebrek aan een andere (Nederlandse) attitudenlijst voor overgewicht, was ook een test op congruent-validity niet mogelijk.

De keus is gevallen op validering ten opzichte van een kriterium in het heden:, het overgewicht.- Dat will zeggen dat de items worden uitge­kozen, die het meeste samenhang vertonen met het manifeste overge­wicht.

Voor de bewerkingen hield bovenstaande in, dat we van alle items moesten vergelijken, hoe de categorieën Dik, Normaal en Dun er op ge­antwoord. hadden. Items, waarop een signifikant verschil in antwoorden tussen de vetcategorieën zou blijken, zoütden goed zijn voor de attitu­denlijst .

3. keuze van de technieken

Frekwentietabellen Voor de selektie van de gedragsuitspraken leek korrelatie van de itemskores met de vetcategorieën mogelijk. Als er sprake zou zijn van een samenhang met overgewicht, dan zou dit uit de antwoordfrekwenties

moeten blijken. Voor de opinie-uitspraken is deze,methode niet toepasbaar, omdat bij vijf antwoordcategorieën de frekwentietabel moeilijk te interpreteren is. In een vroeger stadium hadden we voor de opinie-items het plan om volgens de methode van Likert items te selekterén. Daarbij worden korrelaties berekend tussen de,itemskores onderling en tussen elk item en de totaalskore. Items, die laag korreleren met de andere items en de totaalskore, worden uit de lijst geschrapt» We merkten weldra, dat Likert-selektie niet mogelijk was, omdat we geen totaalskores ter beschikking hadden. Bovendien is de Likert-methode een test op in­terne konsistentie van de lijst, wat niet. identiek is aan validering. Een groot nadeel van het korreleren van itemskores met de vetcatego­rieën is verdèr dat ieder item apart bekeken moet worden. Selektie op grond daarvan is wel mogelijk, maar er kan geen uitspraak gedaan worden over de validiteit van de attitudelijst in zijn geheel.

Piskriminantanalyse

Volgens Be Geer (1967) is diskriminant-analyse de aangewezen methode om een dergelijk selektieprobleem op te lossen.

Deze methode maakt het mogelijk om na te gaan of de vetcategorieën te onderscheiden zijn m.b.v. de set uitspraken.

Selektie van de uitspraken kan plaats vinden door uitspraken te schrap­pen, die nauwelijks bijdragen aan de onderscheiding tussen de vetcate­gorieën.

Dan moeten nog slechts skores toegekend worden aan de geselekteerde uitspraken en totaalskores van de respondenten berekend. Dit kan een­voudig gedaan worden door de diskriminant-analyse nog een keer uit te voeren op de overblijvende uitspraken. Daaruit volgt een formule, die aangeeft hoe de totaalskore te berekenen is, met behulp van een wegingsfaktor voor ieder item (s itemskore).

De grootte van de totaalskore van de respondent geeft aan in welke attitudencategorie de persoon geskoord heeft.

l*É>

Het aantal uitspraken dat in de diskriminantanalyse verwerkt kan

worden is beperkt (afhankelijk van de groepsgrootte). Om een kleiner

aantal te krijgen moesten de uitspraken eerst op een andere manier geselekteerd worden op validiteit.

Regressie analy se Regressieanalyse is een techniek om de bedoelde selektie uit te voe­ren. Deze analyse gaat de lineaire samenhang na tussen de antwoorden op de items en een kontinue maat voor het overg cht. Omdat een kontinue maat nodig is voor de regressieanalyse, kan de in­deling in vetcategorieën zoals bij de diskriminantanalyse^ niet gehan­teerd worden. In dit geval leek het Vetpercentage de aangewezen maat voor overgewicht.

Na de regressieanalyse blijven een aantal uitspraken over, die samen een zo groot mogelijke samenhang met het vetpercentage vertonen. Daar­mee zorgt de regressieanalyse voor een kleine set meest 'valide' uit­spraken, waarop de diskriminantanalyse kan worden uitgevoerd. Regressieanalyse bood nog enkele voordelen, naast de se lekt iemo gelijk­heid:

- toepasbaarheid op zowel opinie- als gedragsuitspraken, - van meerdere uitspraken samen kan de relatie met overgewicht worden

nagegaan,

- er kan worden berekend hoeveel van de variantie in het vetpercen-• tage door de geselekteerde uitspraken wordt verklaard. Dit laatste

is te beschouwen als een maat voor de validiteit, hoewel ons geen kriteria daarvoor bekend waren.

Hierdoor was het nagaan van de antwoordfrekwenties van de gedrags­items van de categorieën Dik, Normaal en Dun niet meer nodig. (De frekwentietabellen zijn wel gemaakt, maar daarbij is alleen gelet op het antwoordgedrag van de categorieën samen, namelijk om te zien of beide antwoordmogelijkheden wel voorkwamen of dat vrijwel iedereen het­zelfde antwoord gaf).

Konkluderend waren de plannen voor de selektie op validiteit in chro­nologische volgorde:

- regressieanalyse (voor beide typen uitspraken apart)s

- diskriminantanalyse (voor beide typen uitspraken apart).

/

4?

N.B.

Ten bate van de regressieanalyse hebben we de oorspronkelijke codering

van de antwoorden op de attitudenlijst moeten omzetten. Bij de gedragsuitspraken zijn de codes 1 en 2 veranderd in 0 en 1;, bij de opinie-uitspraken werden de codes 1 t/m 3 omgezet in -2, -1, 0, +1, +2 . Bij dit iaatste type uitspraken vroegen wij ons af in hoeverre code 3 (na omzetting = 0) eenduidig is. Bij de uitleg stond voor deze ant-woordmogelijkheid zowel de omschrijving:'weet niet' alsr'er tussen in'. Het aankruisen van deze aritwoordmogelijkheid zou daarom kunnen bete­kenen:

- dat iemand nooit over de kwestie heeft nagedacht {=• weet niet); - dat iemand v66r noch tegen de uitspraak is (= er tussen in). Omdat van de vragenlijst niet is af te lezen welke betekenis bedoeld

was, konden ;e hierin geen onderscheid aanbrengen. Het is denkbaar dat dit gebrek invloed heeft gehad op de berekeningen, met name ten aanzien van items, waarbij een zeer groot percentage deelnemers de middenpositie heeft aangekruist.

4-S

3*4. VoedinKSgedraK

3.4.1. Doel

Eén van de vraagstellingen van dit onderzoek was: welke bijdrage le­vert het voedingsgedrag als verklarende, faktor Voor het ontstaan van overgewicht. In de literatuur is nagegaan op welke elementen vah het voedingsgedrag het onderzoek zich zou.moeten richten.

3.^.2. Data-verzamelinjg

3.4.2.1. Vraagstellingen

Deze paragraaf bevat een aantal vraagstellingen, afkomstig uit lite­ratuur; waarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt is van literatuur die betrekking had op adolescenten. Onze belangrijkste informatiebron was het onderzoek van Huenemann e.a. naar de voeding en aktiviteit, en hun relatie met overgewicht, by scholieren, van 16 en 17 jaar in Cali­fornie (Huenemann e.a. 1966,1967,1968; Hampton, Huenemann e.a., 1966, 1967,1974). Zij bepaalden het voedingsgedrag door middel van een zeven­daagse opschrijfaethode, die in 2 jaar tijd 4 maal werd afgenomen. De bevindingen van verschillende onderzoekingen zijn niet altijd eens­luidend. Gedeeltelijk komt dit voort uit verschillen in de gevolgde methode.

In de toelichtingen bij de vraagstellingen wordt slechts een klein aan­

tal van de geraadpleegde literatuurplaatsen vermeld; een uitgebreider overzicht, met een afweging van de gegevens, geeft bijlage .

ZUL JE.

HET 50EU)£ MET VERCiEEÉTE-Kl MET FALLES WVT ^HEBT^n

TEW A/\ o p

f3

Onze vraagstellingen hadden, betrekking op de volgende elementen van het voedingsgedrag: de energie-opname, de nutriëntensamenstelling van

de voeding, het eetmomentenpatroon en de soort voedingsmiddelen. Bij de laatste twee elementen ging het vooral om het uitwerken van vraagstellingen waar tot dusverre weinig onderzoek naar gedaan was; deze waren dus bedoeld als verdere verkenning. Omdat we weinig verschillen tussen de vetcategorieën verwachtten in absolute hoeveelheden (zoals energie-opname),-omdat hierin grote schom­melingen voorkomen-, richtten we onze vraagstellingen vooral op het vinden van patronen in de voeding; zoals de verdeling over de dag en de soort gegeten voedingsmiddelen. De verdeling van energie, nutriënten enz. over de da^' maakt deel uit van elke vraàgstelling, maar wordt alleen voor de eerste vraagstel­ling uit de literatuur toegelicht. Energiepatroon

Is er verschil tussen de vetcategorieën in energie-opname: 1. over de totale dag; 2. over diverse delen van de dag?

ad l) In de meeste door ons gevonden onderzoekingen bleek, dat dikke adolescenten minder aten dan niet-dikke leeftijdsgenoten (o.a.Hampton, Huenemann e.a.,1967; Stefanik e?a.,1959); Hodges en Krehl (1965) von­den het omgekeerde verband, Ook bij volwassenen is in vele onderzoekingen gebleken, dat dikken meer aten dan anderen (Miller, 197^). ad 2) Davidson, Passmore en Broek (1972,p.2^3) noemen het 'night eating syndrome', waaraan dikken zouden lijden. Huenemann e.a.(l968) vonden dit bij hun adolescentenpopulatie niet; wel vonden zij dat dik-

t ken het ontbijt vaker over sloegen.

Silverstone (1975) stelt dat in het weekend dikken onregelmatiger eten dan anderen.

Er is Vaak verschil beschreven in de prikkel die tot eten aanzet# Bij normale mensen zouden dit fysiologische prikkels zijn (honger), maar bij dikken veeleer externe prikkels:

- de klok, die zegt dat het etenstijd is (Silverstone, 19755 Gates e.a., 1975);

- de .gelegenheid tot eten, met name de zichtbaarheid en bereikbaar­heid van voedsel (Kuys e.a.,1975);

50

- de smaàk van het voedsel, waarvoor dikken sneller zouden bezwijken dan anderen (Schachter, 1969)

Naast de energieopname op zich, was het de bedoeling de bydrage na te

gaan van verschillende groepen voedingsmiddelen aan de energie-opname, en de energie-dichtheid van het gegeten voedsel (in kcal/gewichtseen­heid) .

Nutriëntenpatroon Is er verschil tussen de vetcategorieen over de hele dag en over di­verse delen van de dag ins 1. de bijdrage van verschillende energieleverende nutriënten aan de

totale energie-opname (en wel: eiwit, vet, Oligosacchariden, Poly­sacchariden, alcohol);

2. het plantaardig vezelgehalte van de voeding? Deze vraagstelling diende vooral als nadere beschrijving van het ver­schil tussen de vetcategorieen.

Daarnaast zou er volgens sommige onderzoekers verschil zijn in het ef­fect van diverse nutriënten op de stofwisseling (o.a. Blix;,

I9fy, Marsh e.a. 1967, Vergroesen,1975)» maar anderen ontkennen dit (Horton, 197zO.

Naast de nutriëntenopname op zich, was het de bedoeling de bijdrage na te gaan van verschillende (groepen) voedingsmiddelen aan de nu­triënt enopname .

Eetmoment enpat ronen

Onder eetmomentenpatroon wordt verstaan: de frekwentie en verdeling van eten en drinken over de dag.

De voeding is opgebouwd uit een aantal eet- en/of. drinkmomenten, door ons gemakshalve eetmomenten genoemd} hieronder verstaan we: een door plaats of tijd bepaalde periode waarin iets gegeten of gedronken wordtV Dus ook als alleen iets gedronken wordt spreken we van een eetmoment, zelfs als de drank geen energie levert (zoals zwarte koffie). Operationalisatie van het eetmomentenpatroon volgt onder blzs^e*/. behalve de indeling van de dag in perioden, waarop verderop in deze paragraaf wordt ingegaan.

Ten aanzien van het eetmoment zijn de volgende vraagstellingen gefor­muleerd: Is er verschil tussen de vetcategorieen in:

1) Een uitgebreide lijst met definities wordt gegeven in bijlage 4.

si

1. het aantal eetmomenten over de totale dag; 2. het aantal eetmomenten over diverse delen van de dag;

3. de energie-opname per eetmoment; k, duur van de eetmomenten. ad 1) Hampton, Huenemann e.a.(l967) vonden dat dikken minder vaak a-tén dan duimen; onder andere Hutson C1965) vond geen verschil. Een deel van de dikken schijnt veel tussendoortjes te eten (Davidson,

Hassmore en Broek, 1972^ lolz. ^3). Zou dit verschil in èetmomenten-frekwentie effekt kunnen hebben op da energiehuishouding? Zowel in dierproeven als bij mensen werd inder­daad vastgesteld, dat de vetafzetting vergroot wordt door dezelfde hoeveelheid energie te verdelen over minder, maar grotere maaltijden (Pieters^ 1970).

ad 2) De motivatie van deze vraagstelling komt overeen met die van Energiepatroon, ad 2. We beschouwden de verdeling van eetmomenten over de dag bij adolescenten eens te meer al3 een belangrijke variabele omdat Huenemann e.a.(1968) grote schommelingen vonden in het eetmo-mentenpatroon van jongeren in Californie, en velen van hen onregel­matig bleken te eten. ad 3) Schachter (196s) vond dat dikken sneller dan anderen bezweken voor voedsel dat werd aangeboden nadat zij al verzadigd waren. We ver*-moedden daarom, dat zij meer zouden eten per eetmoment.

ad k) Dikken heten sneller te eten dan niet-dikken(Bakker e.a. 19755 Nisbett,1968) en er langer mee door te gaan (Singh e.a.,19^3 )• Patroon van soorten voedingsmiddelen Is er verschil tussen de soorten voedingsmiddelen die de vetcatego-rieen eten: 1. over de totale dag; 2. over diverse delen van de dag? Bij de voedselkeuze speelt de nutriëntensamenstelling van het voedsel gewoonlijk een ondergeschikte ról; veel belangrijker is het soort voedingsmiddel. Enkele belangrijke faktoren hierbij zijn: - de sensorische genotwaarde,

- de geschiktheidswaarde (waaronder het gemakt de tijd nodig voor be­reiding e.d.),

- de pr^äj - de sociale waarde (naar: Thiele-Wittig,19^0 ).

52.

Welke van deze faktoren de belangrijkste rol spelen, is o.a. afhanke­

lijk van de situatie. Het soort voedingsmiddel kan invloed hebben op de totale hoeveelheid gegeten voedsel en de verzadiging (o.a.Silverstone,1975)? op grond hiervan verwachtten we in de literatuur verband te vinden tussen het patroon van soorten voedingsmiddelen en overgewicht» We vonden echter weinig onderzoeken die een duidelijk verband konsta-teerden. Huenemann e.a. (1966,1968) en Hampton, Huenemann e.a'. (1967)

vonden enkele kleine verschillen tussen dikken en niet-dikken, zoals de voorkeur voor bepaalde maaltijden, maar bijvoorbeeld niet voor voe­dingsmiddelen die als snack werden gebruikt door beide groepen. Gates, Huenemann en Brand (1975) vonden bij :sen onderzoek bij volwasse­nen in een cafetaria dit laatste verschil wel .

3.^.2.2. Methode

In deze paragraaf wordt de keuze van het type voedingsenquete bespro­ken. Behalve van literatuur is hierbij gebruik gemaakt van de resul­taten van een proefonderzoek op een Lagere Technische School; dit proefonderzoek zelf wordt beschreven in bijlage 9 •

Praktische ervaringen van het velcbwe-rk en suggesties voor soortgelijk onderzoek komen aan de orde in bijlage 9.

Om de in paragraaf J.^f.2.1. genoemde vraagstellingen te kunnen uit­werken waren de volgende gegevens nodig:

- hoeveelheid en omschrijving van alle gebruikte voedingsmiddelen, - tijd en plaats waarop deze gebruikt zijn, - dagindeling van de deelnemers.

Bij het kiezen van de gebruikte methode ging het voortdurend om afwe­ging van het ideale (validiteit van de gegevens) tegen het haalbare (beschikbare tijd en mankracht, en bereidheid toet medewerking van de populatie).

53

In het algemeen moet worden opgemerkt, dat er weinig empirische gege­

vens bestaan over de betrouwbaarheid (laat staan de validiteit) van verschillende voedingsenquetes. Als basis gebruikten we de publikaties van Marr(l97l)» van Van de Loo-Buhnik en Van Staveren(l973) en van Passchier en Van de Reep (1977)* Zij geven een aantal criteria voor de keuze uit verschillend soorten voedingsenquetes* Voor een uitgebreider overzicht van verschillende methoden verwijzen we naast de genoemde artikelen naar Croes (1976) en de Bont (1975)«

1. Een opschrijf methode werd vooral gekozen om nauwkewige gegevens over de tijd en plaats van eten en drinken te krijgen.

2, Een periode van twee werkdagen leek ons nog juist haalbaar om mede­werking van onze populatie te krijgen. Uit de bevindingen van Passchier en Van de Reep (1977) meenden wij te mogen opmaken dat dit voor onze groep van ongeveer 5Q personen over de makro nutrient en vrijwel dezelfde informatie zou geven als een zeven-daagse opschrijfmethode^

3« We kozen voor twee aaneensluitende dagen uit praktische overwegin­gen? de verschillende scholen binnen 4én schooltype werden zo goed mogelijk over de weekdagen gespreid, om eventuele invloed van week­dagen uit te schakelen. Na afloop van de twee dagen werd eenmalig gecontroleerd om de vol­ledigheid en duidelijkheid van de gegevens te vergroten.

Steele e»a«{na®r Van de Loo-Bunnik en Van Staveren,1973) consta­teerden namelijk dat bij 13- én 14-jarigen de betrouwbaarheid van een zevendaagse opschrijfmethode zonder controle aanmerkelijk minder groot was dan met controle.

In het proefonderzoek werd nagegaan, of het zin had om tussen de twee dagen nog een extra controle in te voegen. Dit bleek niet nodig, aangezien de meeste proefpersonen na afloop van de twee da­gen nog goed wisten wat ze de eerste dag gegeten hadden.

5. De hoeveelheden werden aangegeven in de huishoudmaten die ieder thuis had, Bij de controle werd de grootte hiervan vergeleken met

1) Voor alcohol zou volgens de schrijvers wel een veel langere periode nodig zijn om een redelijke indruk te krijgen.

SH

huishoudmaten die wij voor dit doöl hadden méegebracht. Enkele veelgebruikte voedingsmiddelen werden gewogen. We hadden hier­

bij de volgende overwegingen. Niet alle produkten lenen zich voor weging: met name voor energierijke maaltijdcomponenten, zoals jus, betekent dit een aanzienlijk onnauw­keurigheid in de schatting. Het leek op grond hiervan weinig zinvol om veel tjjd te besteden aan het wegen van een groot aantal voedings­middelen die naar verhouding niet van heel grote invloed zijn. Daarom beperkten we ons tot de volgende :

- boter op brood, - suiker in thee of koffie, - brood. De sneden werden niet gewogen, maar er werd gevraagd of de

sneden thuis dikker, gelijk, of dunner waren in vergelijking tot een machinaal gesneden boterham. Deze voedingsmiddelen werden meegebracht door het onderzoeksteam}voor het wegen werd een Soehnle dieet- en briefweegschaal met veersysteem gebruikt (tot 250 g,aflezing tot op 2 g).

6. Teneinde zo goed mogelijk geïnformeerd te zijn over de ingrediënten van de warme maaltijd, werd de moeder gevraagd de samenstelling van de warme maaltijd op te schrijven.

7. De dag werd ingedeeld in 10 perioden, en welj

1. tussen opstaan en vertrek naar school, 2« onderweg naar school, 3. 's morgens onder schooltijd, kr tijdens grote pauze, 5» 's middags onder schooltijd,

6. tussen einde schooltijd en aankomst thuis, 7. tussen aankomst thuis en avondeten, 8. avondeten,

9» in de loop van de avond, 10. vlak voor het slapen gaan.

De Bekker (pers.informatie) constateerde in een onderdek op bedrij­ven, dat vollediger gegevens werden verkregen als hun werkrooster gebruikt werd als dagindeling, in plaats van een dagindeling die uitging van de drie vaste hoofdmaaltijden. Dit prindipe leek ons ook voor schoolgaande jongeren op te gaan met betrekking tot hun lesrooster. Daarnaast was het op deze wijze mo­gelijk meer informatie te krijgen over het eetmomenten-patroon in

SS-

relatie tot de dagindeling. Bovendien wilden we vermijden de antwoor­den al bij voorbaat in een vast keurslijf te persen. In het proefonderzoek werd hiernaast een grovere indeling (in 5 perio­den) gebruikt, die door de proefpersonen minder gewaardeerd werd.

i '

Daarom werd de bovenstaande indeling gekozen. Een overzicht van de verschillende overwogen dag-indelingen wordt ge­geven in bijlage 10 .

3.^.2.3. Beperkingen van de gebruikte methode

De belangrijkste beperkingen van de in dit onderzoek gebruikte methode ter bepaling van het voedingsgedrag zijn: 1. Een tweedaagse op schrijf methode is slechts een momentopname van de

voeding. Het weglaten van het weekend verkleint nog eens extra de kans dat deze momentopname iets zegt over de voeding over een langere periode.

2. Vanwege de grote schommelingen van de voeding over verschillende dageii, mogen de gegevens alleen per groep geïnterpreteerd worden, niet individueel.

3« We kunnen niets doen om de validiteit van onze methode te bepalen, Zo blijven de moeilijke punten:

- de volledigheid waarmee de eetmomenten en voedingsmiddelen zijn ingevuld,

- de schatting van hoeveelheden en de samenstelling van de voeding. Onnauwkeurigheden hierin kunnen ingeslopen zijn by het opschrijven door de proefpersonen, de controle, en het omzetten in gewichts­eenheden bij de verwerking,

- de nauwkeurigheid van de ingevulde tijden.

si

3.4.3. Data-verwerking i

. 1 In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de voedingsgegevens uit de twee­daagse op schrijfmethode zijn verwerkt. Voor het overzicht worden eerst nog eens de vraagstellingen en hypo*-thesen die we uiteindelijk getoetst hebben, in een operationele vorm,

samengevat.

3»4.3»1« Vraagstellingen en hypothesen

Er waren zowel een aantal duidelijke hypothesen op grond van litera­tuur, als een aantal vraagstellingen waarop we van tevoren niet êên

bepaald antwoord vermoedden, maar die ons toch belangrijk leken om na te gaan. Enkele hiervan hadden we pas geformuleerd na het veldwerk, op grond van opvallende punten in de verzamelde gegevèns.

Energiepatroon

-Over de totale dag hebben fikken een geringere energie-opname dan Dunnen,(Hampton, Huenemann e.a.,1967)j

- evenzo tijdens 'ontbijt' en middagmaaltijd' (Huenemann e.a.,1968)j - Dikken hebben een grotere energie-opname: . na 5 uur 's middags (Davidson, Passmore en Broek,1972) * direct: na schooltijd, na aankomst thuis of elders (gelegenheid tot

eten, Kuys e.a.,1975)j ia de schoolpauzes (bedoeld om te eten,m.a.w. 'vaste etenstijden', o.a.Silverstone,1975)

. vlak voor het slapen gaan en 's nachts (Stunkard, 1955 )j - Er is geen verschil in energie-opname tussen .Dikken en Dunnen in

andere perioden van de dag, zoals:

• langer dan 30 minuten na aankomst thuis of elders, voor het avond­eten (geen lit.).

Nutriëntenpatroon

- Is-er verschil tussen de vetcategorieen wat betreft de nutrienten-samenstelling?

- Is er verschil tussen de vetcategorieen wat betreft de opgenomen hoeveelheid plantaardig vezel?

SJ

Eetmomenten-patroon

Hier waren de hypothesen dezelfde als bij 'Energie' met vervanging van de term 'energieopname' door 'frekwentie van eetmomenten'. bijvoorb.: "Over de totale dag etenJDikken minder vaak dan [Dunnen" (Hampton, Huenemann e. a.,1967). Daarnaast : - Dikken eten thuis minder vaak dan Dunnen (geen lit#); - Dikken eten elders (buiten schooltijd) minder vaak dan Dunnen

(geen lit. ),

Patroon van soorten voedingsmiddelen Hier hadden we alleen twee algemene hypothesen, niet toegespitst op een bepaald onderdeel van de dag:

- Dikken eten vaker op een dag dan Dunnen voedingsmiddelen die veel •lege calorieën' bevatten (Gates, Huenemann, Brand, 1975)î en min­der vaak voedingsmiddelen met een evenwichtige nutrientensamenstel_ ling.

- Dikken eten vaker op een dag dan Dunnen voedingsmiddelen, die geen voorbereiding vragen om gegeten te kunnen worden (bereikbaarheid, naar Kuys, 1975)*

Deze hypothesen wilden we uitwerken door op te splitsen naar bepaald® plaatsen en tijden.

?.!(..3.2. Verwerking van de voedingsenquetè

Met behulp van de gegevens, verzameld met de voedingsenquete willen we het voedingsgedrag van de Dikke, Normale en Dunne adolescenten be­schrijven en vergelijken. Dit is steeds gedaan voor jongens en meisjes apart.

In deze paragraaf bespreken we de operationalisatie van dit voedings­gedrag. Aan de orde kopten de dagindeling, de elementen van het voe­dingsgedrag en de combinatie van deze twee om te komen tot patronen in het voedingsgedrag.

1. Dagindeling

Behalve dat we voor alle elementen van het voedirigsgedrag een totaal­indruk over de dag willen hebben, willen we ook naar onderdelen van de dag kijken.

indeling in perioden

Aan de hand van de gegevens en de ervaringen die we tijdens het veld­

58

werk opgedaan hebben, is de periodeindeling die in het enqueteboekje

gebruikt is enigszins voor de verwerking aangepast» Schema 3.^./l(blz5^]

geeft hiervan een overzicht. indeling in situaties Voor een fijnere indeling zijn verschillende perioden weer onderverdeeld] in situaties. Voor deze onderverdeling zijn twee kriteria gebruikt: - opsplitsing naar tijd; nl. in tijden waarin eten normaal is en tijden

waarin het minder gebruikelijk is om te eten (eten dikken b.v. in tijden waarin eten normaal is vaker dan anderen?).

Zo Is de periode ' s ochtends onder schooltijd opgesplitst in: tijdens lesuren; tijdens pauze/vrije uren.

- opsplitsing naar plaats; omdat de plaats waar gegeten wordt mis­schien invloed heeft op wât er gegeten wordt (eten dikken b.v. thuis andere voedingsmiddelen dan anderen?). Zo i\s de periode tijdens de grote pauze opgesplitst naar: op school; thuis en in de stad.

Schema 3.^./l geeft een volledig overzicht hoe de perioden in situa­ties opgesplitst zijn (blz.5<j).

2. Elementen van het voedingsgedrag

Energie en nutriënten

We hebben de volgende gegevens zowel totaal over de dag als opgesplitst naar perioden berekend: hoeveelheid energie, eiwit? vetr. Oligosaccha­riden, Polysacchariden, alkohol en plantaardig vezel; alle gemiddeld; over twee dagen. Daarbij zijn de gegevens uit de enquete omgezet in codes voor de voedingsmiddelen en hoeveelheden in grammen. De compu-

$ ter berekende hieruit, met behulp van de Ü.C.V. tabel de bovenstaande gegevens. Voor de gegevens van de Oligosacchariden zijn de voorlopige

> geschatte waarden in deze tabel gebruikt, die nog niet geheel be­trouwbaar zijn.

N.B. Omdat de Voedingsraad in het landelijk adolescentenonderzoek ook in de Fe-, vit B^ en vit.B2 status geïnteresseerd is, hebben wij de opname van deze nutriënten ook berekend. De gegevens hiervan zijn té vinden in bijlage 26 .

7Commissie Uniforme Codering Voedinsenquêtes (1975).

a$-

Schema 3*4./I: Dagindeling

Periode-indeling als in de enqueteboekjes

I tussen opstaan en ver­trek naar school

II onderweg III "s morgens onder school­

tijd

IV tijdens de grote pauze

V *s middags onder school­tijd

VI tussen einde schooltijd en aankomst thuis

VII tussen aankomst thuis en avondeten

VIII avondeten

IX in de loop van de avond

Periode-indeling voor de verwerking

l) alles voor aankomst op school (ontbijt)

z) ' s morgens onder schooltijd

3) tijdens de grote pauze

's middags onder schooltijd

s) onderweg: ^30 min. na einde schooltjjdj

^30 min.na aan­komst thuis

^J-onaerweg > 30 min. , na einde schooltijd; - > 30 min. na aan­komst thuis

Situâtie-indeling

1) thuis

2) onderweg 3) tijdens lesuren k) tijdens pauze/

vrije uren 5) op school 6) thuis 7) in de stad 8) tijdens, lesuren 9) onder pauze/

vrije uren 10) onderweg 30 min

in de stad lil) onderweg ^30 mia

bij vriend(in) 12) ^ 30 min. na

aankomst thuis 13) onderweg} 30 min

, na einde school l*f) na aankomst thuis

} 30 min. na eind schooltijd thuis

15) als l*f, 'elders' 16) avondeten pavondeten

81 na avondeten, tot 17) thuis 30 min. voor naar l8) 'elders' bed gaan

X vlak voor het slapen gaan 3)^ 30 min. voor naar 19) idem bed gaan; 's nachts

Bij het schema: De periodeindeling van de enqueteboekjes is dus als volgt aangepast: - periode II is weggevallen, omdat er bijna niemand in deze periode

gegeten had

- periode VI en VII zijn op een andere manier gecombineerd tot perioden S en 6 ; tijdens het coderen ontstond namelijk het vermoeden, dat het eetgedrag meteen na afloop van school en/of meteen na aankomst thuis zou kunnen verschillen tussen de vetcategorieen.

- voor de perioden IX en X is een duidelijker omschrijving gemaakt.

Energiepatroon -De gemiddelde energie-opname per dag is voor elke vetcategorie be­

rekend en er is getoetst of er tussen deze categorieën onderling

verschillen bestaan. -Per persoon is berekend hoeveel procent van zijn/haar totale energie-

opname per periode opneemt Hiervan is per vetcategorie het gemiddel­

de berekend en er is wederom getoetst oef er verschillen tussen de

vetcategorieen bestaan.

Nutriëntenpatroon De energieleverende nutriënten: Er wordt nagegaan of er door de vetcategoriëen, wat nutriëntensamen­stelling betreft, verschillend gegeten wordt; daarom is de bijdrage van de nutriënten aan de energieopname berekend.. Voor de omrekening van de hoeveelheden in kcal zijn de Atwaterfactoren gebruikt. Om dit patroon samen te stellen hebben we twee methodes overwogen: - de totale hoeveelheid energie (gem.over twee dagen) wordt per per­

soon op 100,% gesteld en de per periode opgenomen hoeveelheden nu­triënten worden als percentage hiervan uitgedrukt.

- de per periode opgenomen hoeveelheid energie wordt op 100 % gesteld en het aandeel van de verschillende nutriënten hieraan wordt binnen die periode berekende

Het voordeel van de eerste methode is, dat je ean overzicht over d® hele dag krijgt, waarbij het belang van de periodes binnen de dag dui­delijk blijkt.

Een nadeel ervan is, dat, als de .energieopname voor de vetcategorieen in een bepaalde periode significant verschilt, dit ook van invloed kan zijn op de verdeling van de energieleverende nutriënten voor die periode.

Een nadeel van de tweede methode is, dat alleen binnen êên periode vergeleken kan worden. Verder kunnen enkele personen, die binnen die periode erg weinig en erg eenzijdig eten/drinken (b.v.thee. met suiker) het beeld van de hele groep gemakkelijk vertekenen. Een voordeel ervan is, dat, als in één periode de energieopname ver­schilt, dit geen invloed heeft op de verdeling binnen die periode.. We hebben er voor gekozen om voor een overzicht over de hele dag ge­bruik te maken van de eerste methode. Mocht de energieopname van de vetcategorieen onderling significant verschillen in een bepaalde

periode, dan is dé tweede methode gebruikt voor de beschrijving en ver­

gelijking binnen die periode.

Plantaardig vezel: Berekend is de verdeling van de absolute hoeveelheden plantaardig vezel over de perioden. Wanneer er significante verschillen tussen de vetcategorieën gevonden werden is nagegaan of dit veroorzaakt werd-; door een verschil in energieopname of door een verschil in samenstel­ling. Berekend zijn daarvoor de hóe veelheden plantaardig vezel, per 100 kcal en per 100 gr. Polysacchariden.

De eetmomenten De beschrijving van een eetmoment uit paragraaf 3«^*2«l»tblz.5o is uitgewerkt tot:

- het ontbijt, de pauze op school en het avondeten zijn elk als één eetmoment geteldj

- bij verandering van situatie begint een nieuw eetmoment{ - binnen êên situatie begint er een volgend eetmoment ^ 30 min. na het

begin van het vorige eetmoment; - als er binnen een langere tijd in een situatie (zie schema

blz. 5$ ) verschillende porties worden gegeten zonder dat er een ver­dere tijdsaanduiding gegeven is, dan is het aantal eetmomenten het kleinste aantal van de volgende twee mogelijkheden: . . het (maximale) aantal blokken van 30 minuten dat binnen de situ­

atie mogelijk is,

. het aantal porties»

Het eetmomentenpatroon

Eer persoon is per situatie geteld hoeveel eetmomenten hy/zjj gehad heeft in twee dagen. De personen zijn ingedeeld in de categorieën Dik, Normaal en Dun. Bij de resultaten ( bylsge 30 ) staat beschreven hoe diverse situaties zijn gecombineerd. Voor elk van de vetcategorieën werd per combinatie van situaties het gemiddeM aantal eetmomenten be­rekend. Vervolgens is getoetst of er tussen de drie categorieën ver­schillen bestaan.

De energieinhoud van een eetmoment is op praktische gronden buiten beschouwing geliaten: het benodigde computerprogramma laat namelijk een indeling van de dag in maximaal 10 perioden toe en het uitrekenen met dè hand is nagenoeg een onbegonnen werk.

é>2.

Hoewel de deelnemers aan de voedingsenquete hun boekje bijzonder nauw­keurig hebben ingevuld, hebben we geen nauwkeurige gegevens over de duur van de eetmomenten gekregen. Meestal is alleen het begin van het eetmoment aangegeven. Ook is t.a.v. dit punt niet altijd nauwkeurig nagevraagd. Dit onderdeel kwam daarom dus niet voor verdere verwerking in aanmerking.

Soorten voedingsmiddelen Omdat er zo'n breed scaHa van voedingsmiddelen bestaat, leek het ons onontkoombaar deze in kategorieën in te delen, wil het geheel tenmins­te operationeel en overzichtelijk zijn. Over categorisering van voedings­middelen t.a.v. overgewicht bestaat er nauwelijks literatuur. (Het ont­

werp van Cramwinckel, 1976 is daarom voor ons onbruikbaar). Aan de hand van het weinige dat erover bestaat (Huenemann, 1968 ) hebben we; zelf een indeling gemaakt.

Omdat er verschillende voedingsmiddelen onder één noemer gebracht moe­ten worden was het zaak noemers te vindfen waar alle voedingsmiddelen volgens êên bepaald kriterium onder te brengen zijn.

Het soort voedingsmiddel (met zijn sensorische genotwaarde, zijn sociale waarde, zijn prijs en zijn geschiktheidswaarde) blijkt bij de keuze van voedsel een belangrijker rol te spelen dan de nutriëntensamenstelling ervan (zie , blz. 51 ), Daarom willen we op grond van dit kri­terium een indeling maken. We zijn tot een indeling gekomen die voor­al onderscheid maakt tussen 'normale', 'gezonde' voedingsmiddelen en minder of ongezonde voedingsmiddelen. (Wij zijn ons ervan bewust dat de indçling normatief is; daarbij komt, dat niet een voedingsmiddel onge­zond is, maar het totale pakket). De indeling ziet er als volgt uits A = 'normale'. 'gezonde' hongerstillers. zoals fruit,.vruchtesappen,

een belegde boterham, -beschuit, -krekker, -krentebol, (karne-) melk, yoghurt, kwark, chocomel, soep, ei, groente, enz.

B =t zoetigheid, zoals snoepjes, koekjes, cake, koek, ys, kauwgum, chocola, taart, drop, limonades, enz.

C = hartige hap, zoals patat, kroket, fricandel, pinda's enz. D = koffie/thee, met of zonder suiker en/of melk E = alcoholische dranken.

We zijn ervan doordrongen dat er bij deze indeling nog verschillende vraagtekens geplaatst kunnen worden, zoals b.v. waarom zit koffie zon­der melk en suiker in dezelfde categorie als koffie met allea erinï.

Lo,

Dit is gedaan omdat de keuze van het soort koffie , bij iemand die eenmaal de gewoonte heeft zijn koffie zwart te drinken, hetzelfde is als bij iemand die zijn koffie alleen met melk en suiker gebruikt. Hoewel niet ideaal, was deze indeling de meest bruikbare, omdat ge­bruikmakend van een klein aantal categorieën voedingsmiddelen toch onderscheid gemaakt kon worden tussen (zoete) snoepers, hartige hap­pera en de meer gezonde eters.

Patroon van soorten voedingsmiddelen De vraag hierbij is: verschillen Dikke, Normale en Dunne-adolescenten van elkaar wat betreft: - de keuze van het soort voedingsmiddel.; - de plaats waar deze gegeten wordt; - de tiid waarop deze gegeten wordt; - de frekwentie waarmee deze gegeten wordt.

Ook hier hebben we de gegevens van de jongens en de meisjes geschei­den verwerkt. Voor elk individu zijn we per situatie nagegaan uit wel­ke voedingsmiddelencategorie er iets gebruikt werd en hoe vaak. Elke keer dat iemand een portie uit éên van de categorieën neemt wordt dit genoteerd; dit heeft voor- en nadelen.

Een voordeel is dat alles vrij precies genoteerd kan worden: eet iemand b.v. een appel en een kroket, dan levert dit hem een A en een C op. Een nadeel is dat er niet op de absolute hoeveelheid van het gegeten proodukt gelet wordt: eet iemand b.v. een mars, dan krijgt hij hiervoor een B; eet hij echter 2 chocolaatjes (qua hoeveelheid minder) dan

I krijgt hij hiervoor 2 B's. Maar er wordt in porties gegeten en het feit dat iemand 2 porties van iets eet wil ons inziens toch ook wel iets zeggen.- Dit probleem van de hoeveelheden zou je kunnen ondervangen door de porties in grammen uit te drukken. Dezë kwantificering is ech­ter niet reëel want 10 gr. van het ene produkt uit een categorie kan iets heel anders betekenen dan 10 gr. van een ander produkt uit die­zelfde categorie. Op grond hiervan hebben we toch voor een notatie in porties gekozen.

Bij de keuze van het soort voedingsmiddel zijn we alleen geïnteresseerd in de tussendoortjes, omdat het ontbijt en de warme maaltijd qua samen­stelling waarschijnlijk per vetcategorie niet erg zul lien verschillen. Dit hebben we voor het ontbijt nagegaan en inderdaad leverde dit enkel A's en D's op met een enkele B, gelijk over de vetoategorieën verdeeld.

ilf.

Een warmç maaltijd is met onze categorisering en notering in porties niet te verwerken.

Omdat tijd.e.n,s het veldwerk bleek, dat veel leerlingen hun brood voor tussen de middag in de loop van de ochtend al opgegeten hadden en ver­volgens in de grote pauze de eventuele rest met of zonder aanvulling opaten, vonden vrij het ook interessant de situaties tussen de middag erbij te betrekken, hoewel het eigenlijk geen tussendoortje is. Hiervan uitgaande zijn we tot een bijna identieke lijpt van mogelijk interessante (combinaties van) situaties gekomen, als bij de eetmomen-ten. (zie bylageao ).

Cs

3.5« Aktiviteit

3.5*1. Doel

Eên van de vraagstellingen van dit onderzoek was: Welke bijdrage levert het aktiviteitengedrag als verklarende faktor voor het ontstaan van overgewicht. In de literatuur is nagegaan ten aanzien van welke kenmerken de akti­viteit van dikken en dunnen zou kunnen verschillen*

3.5.2, Dataverzameling

3.5.2.1. Vraagstellingen

De grondstofwisseling (basaal metabolisme) werd buiten beschouwing ge laten, omdat dé bepaling hiervan binnen ons onderzoek uit praktische overwegingen nie$ mogelijk was. We beperken ons dus tot het verband tussen overgewicht en de mate waarin iemand lichamelijk aktief is. Evenals bij de vraagstellingen betreffende het voedingsgedrag werd zo­veel mogelijk uitgegaan van literatuur over overgewicht bij adolescen­ten. Een uitgebreider overzicht van de geraadpleegde literatuurplaat­sen en de gegevens hieruit wordt gegeven in bijlage *]• .

Aktiviteit over de hele dag 1) Is er verschil tussen de vetcategorieën in de totale aktiviteit

over de dag?

Bij het gebruik van vragenlijsten werd meestal geen verschil gevonden tussen de tijd die dikke en niet-dikke adolescenten aan verschillende aktiviteiten besteedden (o.a. Huenemann e.a.,1967). Bij direkte obser­vatie van sportaktiviteiten bleek echter, dat de dikken aan dezelfde aktiviteit veel minder aktief deelnamen dan niet-dikken (Stefanik e.a 1959; Bullen e.a.,1967).

In dierproeven bleek dat beneden een' bepaald aktiviteitsnivo de voed-selopname naar verhouding te hoog was, doordat de regulering van de. voedselopname minder goed funktioneerde. Hierdoor namen de dieren in gewicht toe (van Es,1973) jMayer en Bulle»(19^0) von­den hetzelfde verband tussen voedselopname en aktiviteit in een onder zoek bij verschillende beroepscategorieën in India.

iL

Kortom: voor een adequate.regulering van de voedselopname is een mi­

nimaal inspanningsnivo noodzakelijk. Hierin zouden dikke adolescenten

van niet-dikke kunnen verschillen. 2) Is er verschil tussen de vetcategorieen in het aktiviteitenpatroon

over de dag? Onder een aktiviteitenpatroon verstaan we: 1. het deel van de tijd dat aan een bepaalde categorie van aktivitei­

ten wordt besteed; en 2. de verdeling van de tijd besteed aan deze aktiviteit&heategorieën

over de dag. In een schoolgaande populatie oefent het lesrooster uiteraard grote invloed uit op de aktiviteit; immers, tijdens de schooluren hebben de leerlingen weinig mogelijkheid de mate van aktiviteit zelf te bepalen* Dit betreft zowel het aantal uren school per dag, als de wijze waarop het onderwijs gegeven wordt: zo is bij een praktijkles de aktiviteit gro­ter dan bij een theorieles.

Aktiviteit in de vrije tijd ' Is er verschil tussen de vetcategorieen in: 1) de totale aktiviteit in de vrye tijd;, 2) het aktiviteitenpatroon in de vrije tijd?

3.5.2.2. Methode

Om de in de vorige paragraaf genoemde vraagstellingen te kunnen uit­werken, moesten we bepalen:

de tijd die besteed werd aan verschillende categorieën aktiviteiten op verschillende tijdstippen van de dag.

Wij hebben bij de keuze van de methode vooral gebruik gemaakt van hét overzicht in het Verslag over het 2e halfjaar 1973 van het GVO-projekt te Nijmegen. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen objektieve en sub-jektieve methoden om de aktiviteit te bepalen. Onder objektieve methoden rekenen de schrijvers:

- een aantal laborator^umbepalingen (zoals het zuurstöfverbruik bij verschillende aktiviteiten, en de lichamelijkè Gonditie);

- actometer en pedometer; - observatie door waarnemers of door middel van filmopnamen. Bij de subjektieve methoden is de informatie afkomstig van de proef­persoon zelff deze zijn dus vergelijkbaar met de voedingsenquete.

1. Als hoofdmethode werd een tweedaagse opschrHfmethode gekozen, aan­

sluitend bij de voedingsenquete (3*^ blziT3) Voor onze keuze gebruikten we de volgende kriteria: - de aard van de te verzamelen gegevens:

de methode moest de tijd meten die besteed werd aan verschillende ca­tegorieën van aktiviteiten op verschillende tijdstippen van de dag.

- organisatorisch: de methode moest gemakkelijk uitvoerbaar zijn voor onderzoekers en proefpersonen, en moest dus onder meer zo nauw mogelijk aansluiten bij de tweedaagse voedingsenquete.

Op grond van het eerste kriterium vielen de objektieve methoden af; en op grond van beide kriteria viel van de subjektieve methode ook de na-vraagmethode af. 2. Daarnaast werden enkele vragen over aktiviteitsgewoonten opgenomen in de vragenlijst met persoonlijke gegevens. De bedoeling hiervan was na te gaan of deze methode, die veel minder bewerkelijk was, eenzelfde onderscheid in meer en minder aktieve mensen zou kunnen maken. De opgenomen vragen worden in paragraaf 3»2-.2(blz23) behandeld.

ad 1. Uitwerking van de tweedaagse opschrijfmethode Om deze methode uit te werken, werd naast de bovengenoemde literatuur gebruik gemaakt van de resultaten van een proefonderzoek op een lagere technische school; dit proefonderzoek zelf wordt beschreven in bijlage 8 . Voor het bijhouden van de aktiviteit werd gebruik gemaakt van een dag­schema met hokjes van elk 10 minuten, waarbij in elk hokje een code-cijfer moest worden ingevuld overeenkomstig het aktiviteitsnivo in die période (naar GVO-projekt Nijmege^5), Bij de cijfers moest dus een omschrij­ving yan aktiviteiten worden gegeven. Het plan was hiertoe de verschil­lende aktiviteiten in te delen in categorieën, waaraan we de volgende eisen stelden:

1. de berekende energie-besteding in de verschillend aktiviteitscate-gorieën moet elkaar zo min mogelijk overlappen;

2. de omschrijvingen moeten eenvoudig en duidelijk zijn, en aansluiten bij de denkwijze van jongeren.

Een indeling die aan beide kriteria voldeed bleek niet voorhanden. Daarom maakten we zelf een indeling, uitgaande van waarden die werden gevonden bij 1^+-jarigen in Glasgow (Durnin en Passmore ,1967).

é>8

Een bezwaar van deze gegevens is het leeftijdsverschil van de proef­personen met onze populatie (nl.15 t/m 17 jaar). We verwachtten ech­ter dat de vertekening minder groot zou zijn dan als gegevens van ver­schillende auteurs (met mogelijke verschillen in methoden) door elkaar gehanteerd zouden worden. De waarden die Durnin en Passmore opgaven voor het energieverbruik van 14-jarigen en volwassenen waren,bij dezelfde äktiviteiten,niet erg verschillend.Boyendien zijn de waarden van Durnin en Passmore niet ge­corrigeerd voor het lichaamsgewicht,maar gebaseerd op die deelnemers

die tussen de 40 en 60 kg wogen ^ De indeling is samengevat in tabel 3»5»/l* De genoemde waarden voor de energiebesteding van de verschillende aktiviteitscategorieën kun­nen slechts een globale indruk geven, omdat Durnin en Passmore maar voor een beperkt aantal aktiviteiten de energiebesteding opgeven; voor jongens en meisjes zijn dit niet steeds dezelfde aktiviteiten. De gebruikte omschrijving van de aktiviteitscategorieën was natuurlijk niet uitputtend. Hierop werd bij de uitleg ingegaan. Cijfer 6 was be­doeld voor aktiviteiten die een deelnemer niet in de bestaande cate­gorieën zou kunnen onderbrengen; deze aktiviteit kon hij dan zelf om­schrijven.

I

h

Tabel 3»5»/l." Spreiding in energiebesteding bij verschillend cate­gorieën van aktiviteiten (naar: Durnin en Passmore 196?» tabel 6.4 t/m 6.7)

Cijfer Omschrijving Energie besteding^" (kcal/min)

.jongens meis.jes

1 LIGGEN, SLAPEN 0.9-1.2, 0.9-1.1

2 ALLES WAARBIJ JE ZIT 1.5-1.9 1.3-1*4 en: stilstaan zonder iets te doen (b.v.staan te praten), bromfiets rijden, biljarten, muziekinstrument bespelen. voorbeelden: zittend les volgen, huiswerk maken, handwerken, t.v. k5jkensenz.

p) p) 3 STAAND OF LOPEND BEZIG ZIJN 2.4-4.3 '2.2.-3.6 '

Hieronder vallen: - wandelen, winkelen, persoonlijke verzor­

ging - huishoudelijk wer^:,zoals: eten klaarmaken,

schoonmaken,enz. - praktijkles (staand of lopend) - het meeste beroepswerk

4 SPORT en: fietsen, sjouwen, tuinieren, 2.5-7*1^2.0-8.6^ dansen (dus zélf aan het dan­sen zijn)

voorbeelden van sporten: gymnastiek, ballet, ping pong, voetbal, volleybal, tennisj enz.

5 ZEER ZWAAR WERK, ZEER ZWARE SPORT groter groter Dit zijn alleen: spitten, grasmaaieij. dan 8 dan 8 (nietjmächinaal), conditietrainen, hardlopen, wielrennen

TRAP LOPEN (j. en m. samen) ^ per trap: 3 kcal

N.B.

1) De laagste en hoogste waarde bij elke aktiviteifceucategorie zijn de gemiddelde waarden bij de minst resp. meest inspannende aktiviteit die binnen deze categorie valt.

2),3)»4) zie blz. 70.

7> (Vervolg voetnoten bij tabel 3.5«/l) 2) De zwaardere aktiviteiten komen waarschijnlijk naar verhouding min­

der vaak voor. 3) De grote spreiding wordt veroorzaakt door enkele aktiviteitèrii die

naar verhouding niet veel voorkomen (bij jongen:gooien met 'n bal? bij meisjes: paardrijden-stapvoets)

**) berekend uit cijfer voor trap oplopen per minuut voor volwassenen (6-12 kcal/min). Hierbij is ervan uitgegaan dat over één trap 20 seconden wordt gedaan» : / ^ . _ —

3.5.2.3. Beperkingen van de gebruikte methode

De beperkingen van de tweedaagse op schrijfmethode voor de voeding

(3.^.2.3.»blz.55 ) gelden ook voor de aktiviteit. We herhalen ze nog even kort :

1. Een tweedaagse opschrijfmethode is een momentopname van de aktivi­teit, die weinig zegt over de aktiviteit gedurende een langere pe­riode, temeer aangezien het yeekeinde is weggelaten.

2. De gegevens mogen slechts per groep geïnterpreteerd worden. 3. De validiteit van onze methode is twijfelachtig.

Moeilijke punten zijn:

- de nauwkeurigheid van de tijden die in het dagschema van aktivi­teiten wofcden ingevuld;

- de wijze waarop iemand aan een bepaalde aktiviteit deelneemt,wordt slechts gemeten voor zover de deelnemer daar zelf bij nadenkt. Bij­voorbeeld iemand die aan sport doet en vergeet dat hij veel stil­staat, zal steeds in een te hoge aktiviteiten-categorie invullen. (Dit bezwaar deelt onze methode met andere subjektieve methoden, i.t.t. objektieve methoden).

J1

3,. 5* 3. Dataverwerking:

1 Zoals eerder in dit hoofdstuk staat aangegeven waren wij geïnteres­seerd in" totale_aktijriteiLt en aktivitejtenpatroon. Beide werden niet kant en klaar geleverd door het opschrijfboekje. Nadere vaststelling van de te gebruiken maten was dus noodzakelijk. We beschrijven eerst de dagindeling en vervolgens de aktiviteitsmaten, daarna geven , we aan welke maten over welke perioden zijn berekend en tenslotte welke berekeningen daarop zijn Uitgevoerd.

3.5.3»1« Dagindeling

We zijn uitgegaan van de 'Hele Dag'; deze is verdeeld in 'Schooltijd' en 'Vrije Tijd'. De 'Schooltijd' is het aantal lesuren dat de individu­ele leerling heeft bijgewoond. De 'Vrije Tijd' is gedefinieerd als de •Hele Dag' minus de 'Schooltijd'. Pauzes tussen de lesuren zijn dus bjj de 'Vrije Tijd' gerekend, evenals de tijd onderweg van en naar school.

3.5.3.2. Aktiviteitsmaten

Totale aktjviteit

We wilden dat deze maat te beschouwen zou zijn als een schatting van de energiebesteding. Daartoe hebben we wegingsfaktoren vastgesteld voor de vijf aktiviteitscategorieën, die gebaseerd zijn op de waarden voor de energiebesteding van de diverse aktiviteiten (zie tabel 3. a/u.

blz. ~j-Z ). Bij de vaststelling van de wegingsfaktoren hebben we reke­ning gehouden met:

— de spreiding van de waarden voor de energiebesteding binnen elke categorie ,

- de tijd, die naar onze verwachting aan de verschillende aktiviteiten binnen de categorie besteed zou worden.

Ter illustratie een voorbeeld: de spreiding in energiebesteding van de aktiviteiten in categorie b is 2,0 tot 8,6 kcal/min^ We verwachtten dat fietsen een groot deel van de aktiviteiten in deze categorie zou uitmaken. De energiebesteding van fietsen is ca.6,8 kcal/min. Andere aktiviteiten, die konden voorkomen: sportbeoefening en dansen, hebben een energiebesteding lager dan 6 kcal/min. Als wegingsfaktor voor ca­tegorie^ is daarom 6 kcal/min genomen.

Tabel 3«5«/l: Wegingsfaktoreix voor de verschillende aktiviteitenca-

tegorieen £in kcal/min) en voor de trap (in kcal/verdieping}

categorie 1 wegingsfaktor 1

2 j • k

1.5 2.5 6 5 10

trap

3

De maat voor de totale aktiviteit is uitgedrukt per minuut; aangeduid met 'Relatieve Aktiviteit'. Deze is als volgt berekend:

Relatieve Aktiviteit =(l x cat.l + 1.5 x cat.2 + 2.5 x cat.3 + 6 x cat.4 + 10 x cat.5 + 3 x trap)/totale tijd in

minuten.

In deze formule staat cat.l etc. voor het aantal minuten dat aan de betreffende categorie is besteed. De kleinste eenheid was 5 minuten, overeenkomend met een half hokje van het opschrijfboekje. 'Trap* staat weer voor een trap van één verdieping.

Beperking van de methode De met bovenstaande formule berekende waarde voor de totale aktiviteit is door meerdere oorzaken geen maat voor de werkelijke energiebeste­ding. Als oorzaken kunnen genoemd worden: - alle aktiviteiten binnen een categorie hebben dezelfde wegingsfak­

tor, j,

- de wegingsfaktoren zijn o&fhankelijk van het lichaamsgewicht, - de wegingsfaktoren houden geen rekening met de intensiteit waarmee

een aktiviteit beoefend is (slenteren-stevig doorstappen; rustig peddelen- flink snel fietsen).

Om deze redenen kan de Relatieve Aktiviteit slechts gézien worden als een schatting van de gemiddelde energiebesteding, te vergelijken met de wegingsfaktoren, b.v. met de faktor 1.5 voor zittende bezigheden. Door bovenstaande beperking kan beslist geen vergelijking worden ge­maakt tussen de voedselopname en de energiebesteding.

Aktiviteitenpatroon

We verstaan hieronder hoeveel tijd de verschillende aktiviteitehcatego—•' rieen beslaan (procentueel), en de verdeling van de aktiviteit over de dag. Voor dit laatste zie onder kombinaties van aktiviteitsmaten-en dagindeling (3.5« , blz. jb ).

We hebben eerst 5 maten, gebruikt om het aktiviteitenpatroon te sehet-

?3

sen. Elk van deze maten geeft voor één der categorieën aan het percen­

tage van de tijd, dat aan deze categorie besteed is. Bijvoorbeeld: •

0/ , _ cat.l in minuten x 100 °L '° ca * totale tijd in minuten

De vijf maten zijn dus: % cat.l, % cat.2, % cat.3, % cat.^f en % cat.5 Tijdens de verwerking is toegevoegd de maat % cat.^+5 = het percentage van de totale tijd dat aan aktiviteiten van de categorieën k en 5 sa7 men is besteed. Dit is gedaän omd,at aan cat.5 (zware inspanning) al­léén erg weinig tijd werd besteed. Wel is nagegaan hoeveel personen per vetcategorie tijd hebben besteed aan categorie 5 apart.

3.5*3.3. Kombinaties van aktiviteitsmaten en dagindeling

\

Het lesrooster bepaalt in feite hoe aktief de jongeren in de 'School­tijd' zijn. (Een gewone les valt altijd in categorie 2-, een praktijkles: meestal in categorie 3 en een gymles zal hoofdzakelijk onder categorie k vallen). Daarom verwachtten we met deze methode van aktiviteitsme-ting tijdens de schooltijd geen verschillen tussen de vetcategorieën te vinden. Berekeningen alleen over de 'Schooltijd' zijn daarom niet ge­maakt en we vergelijken de aktiviteit over de 'Vrije Tijd' met die over de 'Hele Dag'.

1. De Relatieve Aktiviteit

De Relatieve Aktiviteit is berekend over de 'Hele Dag' en de 'Vrije Tijd', volgens onderstaande formules. Relatieve Aktiviteit Hele Dag =

1 x cat.l + 1.5 x cat.2 + 2.5 cat.3 + 6 x cat.^f + 10 x cat.5 + 3 x trat? lM+0 minuten

Relatieve Aktiviteit Vrije Tijd =

1 x cat.l + 15. cat.2 + 2.5 x cat.3 + 6 x cat. ^ + 10 x cat.5 Vrije Tijd in minuten

(De eenheden in de formules zijn onder Aktiviteitsmaten al omschreven). De trappen zijn in de formule over de Vrije Tijd weggelaten, omdat zij slechts een klein deel van de totale aktiviteit uitmaakten. De deler van de breuk: Het aantal minuten Vrije Tijd, varieert in grootte per individu en per dag.

w

2. Aktiviteitenpatroon

Het aktiviteitenpatroon is eveneens berekend over de Hele Dag en de Vrije Tijd. (% cat. 1 tja 5 en ^+5) Ter illustratie dient onderstaand voorbeeld.

% categorie 1 'Hele Dàg' = cat.l in minuten x 100 % lMfO minuten

% categorie 1 'Vrije Tijd' = cat.l in minuten x 100 . °/D Vrije Tijd in minuten

De deler in de laatste formule is weer variabel per persoon en per dag. .Ook het aantal personen per vetcategorie, dat wel of niet tijd heeft besteed aan categorie 5 (zware inspanning) hebben we over de 'Hele Dag' en over <le. Vrije Tijd berekend.

N.B.

Alle maten zijn eerst per persoon en per dag berekend. Daarna is per persoon het gemiddelde over de twee

dagen berekend en met deze cijfers zijn de groepsgemiddelden berekend. Groepsgemiddelden zijn bepaald voor elk van de vetcategorieën. Omdat niet van tevoren berekend was of jongens en meisjes vergelijkbaar zou den zijn, zijn deze gemiddelden berekend zowel voor jongens en meisjes apart als samengenomen.

Berekeningen

Met behulp van statistische toetsen is nagegaan of de Relatieve Akti viteit en het Aktiviteitenpatroon zowel over de 'Hele Dag' als over

de 'Vrije Tijd' verschillen tussen de vetcategorieën. Voor het aktivi­teitenpatroon is dit gedaan voor elk van de aktiviteitencategorieën apart en cat.*f+5 samen.

Y ^RESULTATEN

Wl.Samenstelling van de stéekproef

4.1.1. Samenstelling van de subgroepen

Schema 4.1./1 geeft een overzicht van de onderscheiden subgroepen. I

1. Omdat we tengevolge van de organisatórische moeilijkheden op de Vormingsseholen fcelatief te weinig partieel-leerplichtigen bereikt hebben, is de Vormingsschool apart genomen van de dagscholen.

2. Op grond van de verschillende selektiekriteria:leeftijd, ras, kon-trolevraag en ziekte is er zowel bij de Vormingsseholen als bij de dagscholen een groep uitvallers ontstaan. Bovendien vielen er nog een paar mensen uit omdat ze op êên van de meetdagen niet aanwezig waren.

3. De groep overblijvers van de dagscholen is verder ingedeeld in Dik, Dun en de Tussenliggende categorie (gemiddeld). Uit de tussenlig­gende categorie is weer een aselekte steekproef getrokken, de zgn. Normalen, waarvan het aantal gelijk is aan de groep Bikken, resp. Dunnen. Wat overblijft noemen de Normaal-rest.

4. De onder 3 genoemde subgroepen Dik, Dun en Normaal zouden aan de tweede fase meedoen, waaronder het invullen van het voedings- en aktiviteitenboekje« Hier vielen ook nog enkele deelnemers uit van­wege ziekte, gebrek aan motivatie e.d.

Schema 4.1./1: Aantallen per subgroep

4,1.2. Redenen van uitval

Weigering Van het totaal aantal meisjes dat op de dagscholen benaderd is, wei­

gerde 17 % volledig of gedeeltelijk mee te doen; vooral op de LBO was dit percentage hoog. (bijlage jé ) Bij de jongens werden geen opmerkelijke verschillen tussen de schoolty­pen gevonden, de fraktie weigeraars was ongeveer ß %, (bijlage i6 ) Selektie kriteria Van de meisj.es die volledig meegedaan hebben, vielen er ten gevolge van selektie kriteria op de dagscholen nog eens 19 % af, vooral vanwege de leeftijd.(bijlage )

Bij de jongens was de uitval nog aanzienlijk groter, namelijk 35 %5 voor­al op de LBO vielen veel leerlingen uit ten gevolge van de leeftijd, (b^làgelp

Verder waren er bij de jongens relatief veel uitvallers op basis van de kontrole-vraag. ( bijlage l J ) Op de vormingsscholen lagen de uitvalspercentages op grond van selek­

tie kriteria nog hoger, namelijk voor de meisjes 3^ % en voor de jongens 4 3 % , ( b i j l a g e n i j ) Dit is gedeeltelijk te verklaren uit de omstandigheid dat we groepen

waarvan we wisten dat ze te oud waren hebben laten meedoen, uitslui­tend om anderen te stimuleren.

4.1.3» Uiteindelijke steekproef

De cijfers van de uiteindelijke steekproef staan in de tabellen 4.1./1 en *

Van de leerlingen die benaderd zijn, viel een hoog percentage af, na­melijk op de dagscholen. Bij de meisjes 1/3 en bij de jongens zelfs 4/10. Voor de vormingsschole-n is dit percentage niet na te gaan, omdat vanwege de bijzondere schoolstruktuur het aantal benaderde mensen niet nauw­keurig omschreven kan worden.

Aangezien bij voorbaat rekening was gehouden met uitvallers, lagen de uiteindelijke aantallen per groep niet ver onder de geplande , na­melijk op 85 % voor de meisjes en 94 % voor de jongens op de dagscho­len. Vooral bij het MBO/MAVO was er een grote diskrepantie met het geplande aantal.

n Tabel k. 1. /I : Omvang van de steekproe'f per schooltype in verschillende

stadia van het onderzoekjmeisjesCals % van de geplande steekproefjde cij­fers binnen elke kolom geven de absolute aantallen wear).

fo ioo " t

loo' _ % 9* %

So to to So (f 0 3o' a 3o' «» i / » < 1

li

s

* >• * * $

J

m & ta S t * vi a I k.

«3

"V

ws Iß

m

i 7*

r|

si» n L B O M B O / M A V O V W O / H A V O T o t a a l d a g — V o r m i n g s —

scholen school 1) inclusief 13 leerlingen die door de direkteur op leeftijd (16 jr)

zijn aangewezen.

•200

t t

'100

Tabel 4.1./2;Idem;jongens

% Joo'

100 - —

J0 9o 90 &o T© •® Jo lo 40

m « 'V*

BS 18 $

0 « * 1

s «•* 49

(,/ w

m

if9

Jo

« « H

a«e

"1

II ft

•zoo

-"100

MBO/MAVO VWO/HAVO Totaal dag- Vormings* ... scholen school 2 ) inclusief 21 leerlingenrfiie door de direkteur op leeftijd (16 jr)

zijn aangewezen. 3) inclusief 12 vrijwilligers uit êên klas.

Is

De oorzaak hiervan is dat er relatief minder mensen op het MBO/MAVO

benaderd zijn. Het percentage jongens en meisjes dat afvalt van de be­naderde aantallen was voor LBO en MBO/&AVO ongeveer even groot.(£^5 %) Voor de jongens HAVO/VWO lag dit percentage minder hoog (i 3C$)$ ter­wijl het voor de meisjes van dit schooltype nog lager was (- 15%)• Het percentage 'overblijvers' bij de vormingsscholen was dermate laag dat we deze groep in de rest van het onderhoek niet verder hebben be­naderd.

4.1.4. Konklusies

1* Iffij het klassikaal benaderen van mensen en het achteraf hanteren

van een aantal selektie-kriteria is het percentage uitval, ten ge­volge van die selektie-kriteria op de verschillende schooltypen niet gelijk, waardoor oververtegenwoordiging van bepaalde schoolty­pen ontstaat.

Vooraf selekteren, b.v. op leeftijd en ras zou zeer praktisch zijn, maar we blijven het een minder wenselijke procedure vinden, gezien het kreeren van uitzonderingsposities. De gevolgen hiervan voor de deelname zijn onbekend.

Bovendien blijft ook bij voorafselektie de mogelijkheid tot weigerenr bestaan.

2. Bij het klassikaal benaderen van mensen en achteraf selekteren op grond van een aantal kriteria, moet er rekenin^v^ehouden worden, dat het percentage uitval erg hoog is, zodat een veel groter aan­tal benaderd moet worden (tabel ^,1./1'en A.1./2, bb. ^3,

13 b.2. Anthropométrie

Bij de bespreking van de resultaten zal eerst ingegaan worden op de indeling in verschillende vetcategorieen. Hierna worden de lichaams­maten van de verschillende subgroepen behandeld.

De vetcategorieen * De gemiddelde waarden en standaardafwijking van de verschillend maten

zijn voor de afzonderlijke subgroepen vermeld in bijlage-t® . De gemiddelde vetpercentages van de vet&ategorieën zijn in tabel b.2.,/1 vergeleken met normen voor dik, dun en normaal (Pieters, persoonlijke informatie).

Tabel 4.2./1: De gémiddelde vetpercentages(met standaarddeviatie) naar vetcategorie en geslacht, vergeleken met norm

MEISJES JONGENS VETCATEGORIE n gemiddeld norm: n gemiddeld norm:

Dik 21 29.21(4.6) ), 28.0% 30 l8.ï%(3.2) l8.oX Normaal 20 21.?jUl.7) 15.0 tm 27.0^ 28 10.6XC1.1) 7.0 tm 17.0%

21 17.7^(0.9) < 15.O7o 30 8.6%(0.3) ( 7.Ök Dun

We zien dat de gemiddelde waarden van de Dikke en Normale meisjes bin-nfen deze normen vallen, die van de Dunnen echter er boven. Ditzelfde geldt ook voor de jongens, zij het dat de Dikken gemiddeld op de grens van de norm zitten.

We zijn nagegaan hoeveel van de jongens en meisjes in de vetcategorieen Dik en Dun aan deze normen voldeden. Slechts 10 meisjes waren volgens deze normen dik te noemen, dat is 7 % van de meisjes in de uiteinde­lijke steekproef. Dit betekent tevens dat * de helft van de meisjes in de vetcategorie Dik ook volgens de norm dik is. Geen enkel meisje was volgens de norm dun te noemen.

Sj de jongens waren er volgens de norm 13 dik, dit is ook 7 % van de steekproef en çngeveer de helft van de jongens in vetcategorie Dik. Ook bij de jongens was niemand volgens de norm dun.

*By de anthropometrie-resultaten geven we de standaarddeviatie «ta ver­gelijking met ander onderzoek mogelijk te maken

Verschillen in lichaamsbouw Daar de verschillende vetcategorieën gelijkelijk over de ohderscheiden schooltypen verdeeld waren is het niet zinvol de anthropometrische maten per schooltype te vergelijken (zie ,blz,g4 ). Hier volgt al­leen een beschrijving van de uiteindelijke steekproèf en subgroepen, (zie bijlage i8 ) De lichaamsmaten van de diverse groepen zijn onderling op signifikante verschillen getoetst m.b.v. de F-toets, daar de waardenin de diverse groepen ongeveer normaal verdeeld zijn, In bijlage 19 worden de sig­nifikante verschillen weergegeven. We bespreken deze signifikante ver­schillen hieronder. De romeinse cijfers geven de betreffende kolom in

bijlage aanj het teken / betekent "in vergelijking tot", 1. dagscholen (overblijvers + uitvallers)/ Vormingsscholen (overblijvers

+ uitvallers), (i + II/VIIl) De meisjes van de vormingsschool zijn korter (pé0.025) dan de meis­jes van de dagscholen. De jongens van de vormingsscholen zijn zwaarder en breder, maar niet langer. Dit zou erop kunnen wijzen dat de jongens van de vormings­school praktisch een volwassen lichaamsbouw hebben. Waarschijnlijk zijn deze jongens verder ontwikkeld dan de jongens van de andere scholen. Kontrole op deze veronderstelling door een beoordeling van de rijpingsfase ontbreekt echter.

2. Dagscholen (overblijvers)/Vormingsscholen (overblijvers) ,^I/VI^ De meisjes vertonen geen signifikante verschillen. Bij de jongens is slechts een tendens dat jongens van de vormings­scholen zwaarder zijn dan die van de dagscholen (péo.l).

3. Vormingsschool (overblijvers)/Vormingsschool (overblijvers + uitval­lers), (vii/viii)

Opmerking: een vergelijking overblijvers - uitvallers was ten gevolge van het kleine aantàl uitvallers niet zinvol. Ook hier waren geen signifikante verschillen, zowel bij de meisjes als de jongens.

k. Dagscholen (overblijvers)/dagscholen (uitvallers), (n/i)

De meisjes die uitvallen zijn korter (pS0.05) en minder breed ge­bouwd (pÉ0.025).

De jongens die uitvallen zijn signifikante korter, lichter ( beide pé 0.005) en minder breed in de schouders (pé0.05).

Een verklaring hiervoor is misschien dat de uitvallers gemiddeld

Si

jonger zijn dan de overblijvers,

5. Vetcategorie Normaal/Normaal-rest De meisjes in de Normaal-rest groep zijn alleen signifikant breder gebouwd (p^0.025).

Voor de rest verschilt de vetcategorie : Normaal niet van de Normaal-rest groep.

6. Bij vergelijking van de verschillende vetcategorieën vonden we naast de verwachte signifikante verschillen t.a.v. vetpercentage, tri­ceps en gewicht, dat de Dunnen jongens niet signifikant lichter waren dan de Normale jongens.

Vergelijking met ander onderzoek We hebben de gegevens van' de uiteindelijke steekproef vergeleken met . uitkomsten van andere studies naar de lichaamsbouw van jongeren in Nederland. Daar we alleen beschikten over gemiddelden en SD konden we deze gegevens niet op signifikante verschillen toetsen. De steekproef uit het onderzoek van Pieters (1976) bleek zowel voor jongens als meisjes qua leeftijd af te wijken van de uiteindelijke steekproef, zodat vergelijking niet zinvol was. In bijlage 20 worden de gegevens van onze uiteindelijke steekproef naast die van Luyken (1975 ) gezet. Konklusiem In het algemeen is er een goede overeenkomst. De jongens van Luyken hebben een iets lager vetpercentage en kleinere triceps-huidplooi dan de jongens in onze steekproef. Dit is te ver­klaren uit het feit dat de jongensgroep van Luyken voornamelijk leer­lingen van een sportopleiding bevat.

Verder zijn de jongens van Luyken kleiner en iets zwaardër (waar­schijnlijk meer spiermassa) dan de jongens in ons onderzoek.

Bij de meisjes van Luyken liggen de waarden van lengte en gewicht dui­delijk hoger en die van triceps en vetpercentage iets hoger dan in ons onderzoek* De schouderbreedte is bij de meisjes van Luyken kleiner»

^.3. Persoonlijke gegevens

In dit hoofdstuk worden eerst de persoonlijke gegevens in het algemeen beschreven,, waarna in paragraaf J> en k da samenhang tussen de verschilt-lende onderdelen en overgewicht aan de orde-komt» Des beschrijving van de persooonli jke gegevens is in twee- pasragrafen opge­splitst. In de eerste paragraaf worden die persoonlijke gegevens weer­gegeven die onafhankelijk zijn van het schooltype en in de tweede para­graaf de persoonlijke gegevens die afhankelijk zijn van het schooltype» Onderstaande tabel geeft aan welke variabelen in paragraaf 1 respek-

2 tievelijk in paragraaf 2 aan de orde komen. Door middel van de X-toets is vastgesteld in welke paragraaf een bepaalde variabele thuishoort.

Tabel *f.3./l: Verdeling van de variabelen naar het (on)afhankelijk zijn van schooltype.

variabele onafhankelijk van afhankelijke van schooltype schooltype

1. leeftijd x

2. geslacht x 3» schooltype b-, thuis wonen x 5. positie in het gezin x 6. vader:

6.1.leeftijdsverschil met kind x 6.2. beroep x

6.3« overleden x 6.*f. opleiding x 6.5» zelfstandigheid x 6.6. geregeld werk x,

6.7. werkloos zijn x

7. moeder; 7.1. leeftijdsverschil met kind x 7.2. overleden x 7.3. opleiding x 7.^. beroep x 7.5» geregeld werk x

8. zakgeld: 8.1. 'eetwaar' x 8.2. kleding x 8.3. schoonheidsartikelen x

S3

(^Tabel 4.3./1 vervolg) variabele onafhankelijk van afhankelijk van

schooltype schooltype

9. sport x 10. bijbaan x 11. tijd gestoken in die bijbaan x 12« sociale participatie x 13. thuis eten tussen de middag x 14. schoolgang x 15. medische vragen x 16. dieet x

4.3.1. Persoonskenmerken onafhankelijk van schooltype

Onder dit hoofdstuk geven we alleen die variabelen weer waarbij zich geen significant verschil voordeed tussen de schooltypen. Voor elke variabele worden de antwordcategorieën weergegeven met het percen­tage deelnemers dat die antwoordcategorieën heeft aangekruist. De percentages zijn per antwoordcategorie afgerond, zodat het wel eens voorkomt dat de som van de deelpercentages niet precies 100 wordt. Het kwam' ook nogal eens voor dat deelnemers het antwoord schuldig bleven. Percentages zijn dan berekend op basis van resterende aantal­len» Zo kan het gebeuren dat het percentage deelnemers dat geen bij­baan heeft, afwijkt vair het percentage dat geen tjjd steekt in de bij­baan.

Tabel 4.3./2: Positie in het gezin (n=337)* 'k

, 1 i? enig kind 4,0 2 = jongste: vorige is^3 jaar ouder 12,2 3 = jongste: vorige is^3 jaar ouder 13»0 4 = middelste: vorige is 3 jaar ouder, volgende is 18,1

^3 jaar jonger 5 = middelste:vorige^ 3 jaar ouder,volgende 3 jaar jonger 6,8 6 = middelste:vorige^3 jaar ouder,volgende^3 jaar jonger 10,3 7 = middelste:vorige^ 3 jaar ouder 1 volgende^ jaar jonger 4,9' 8 = oudste: volgende is 3 jaar jonger 1?«6 9 = oudste: volgende is 3 jaar jonger 13*2

*De steekproef bestond uit 336 personen;, bij de verwerking is een fout­je gemaakt.

8if

Tabel b,3,/3: Leeftijdsverschil tussen ouders en kind

A, = leeftydsversch.il tussen vader en kind B = leeftijdsverschil tussen moeder en kind

Al k. /

(n=32*f) » . » .

(n=330)

^19 jaar 0,8 3,0 tussen 20-29 jaa* ^1,2 56,5 tussen 30-39 jaar ^7 38,1 ^0 jaar 10,6

Tabel k,3 . /kx Werkloos zijn van

niet werkloos

vader (n=305)

1o 97,0

wel, minder dan 1 maand 0,0 wel, van 1-6 maanden 0,9 wel, van 6-12 maanden 0,9 meer dein 12 maanden 1,1

Tabel ^«3./5: (geregeld) werken van moeder naast huishoudelijke werk­zaamheden

% dat werkt geregeld werkt

(n=336) V (n=109)

ja 77,3 32,3 nee 22,7 67,7

Tabel ^.3»/6: Zakgeldbesteding aan 'eten'*en schoonheidsartikelen % dât geld besteedt aan: eten schoonheidsartikelen

ja ^2,^' 5,9 nee 57,6 9M aantal / 337 337

* zie bijlage *f;

Tabel 4.3./7: Bijbaan (n=333)

A nee 63,6 ja, zittend werk 3»9 ja, staand werk 5»1 ja, lopend werk 27,3

Een derde van de groep heeft een bijbaan, wat bjj de peesten lopend werk betekent (dat wil zeggen energetisch interessant werk).

Tabel 4.3#/8: De tijd die in een bijbaan wordt gestoken (n=331)

% geen 62,8

minden dan 6 uur 18,1 meer dan 6 uur 19*0

Tabel A-.3./9: Sociale participatie (n=333) %

veel vriendjes 61,5 ?

een paar 30,8 weinig/geen vriendjes 7,5

Tabel 4.3./10: Thuis eten tussen de middag (n=s335) %

ja . 18,4 nee 80,2 soms 1,4

Tabel 4.3»/ll: Het volgen van een dieet (n=337)

• % geen dieet volgend 97,3 om af te slanken 1,5 medisch voorschrift 1,2

8(>.

Tabel *f.3./12: Overige variabelen

A = zelfstandigheid van vader B as geregeld werken van vader C = overleden zijn van vader D = overleden zijn van moeder E = gebruiken van de anticonceptiepil F = thuis wonen

A B C D i E F

ja 17, A- 7^,6 3,7 0,8 0,5 100 nee 82,6 25,3 96,2 99.2 99,5 0

(aazitaü) (3H) fcoo) Ö 37) f335) (1^6) (337)

Op grond van deze cijfers hebben we besloten om een aantal variabelen niet verder te verwerken, omdat de antwoordcategorieen onvoldoende bezet waren. Dit zijn respektievelijkï - werkloosheid van vader - het volgen van een dieet - overleden zijn van vader en/of moeder - pilgebruik - thuis wonen

- zakgeld besteed aan schoonheidsartikelen Ook laten we het • s middags thuis eten' weg omdat niet de leerling, maar het lesrooster of de afstand tussen school en huis bepaalt of je tussen de middag de gelegenheid hebt om naar huis te gaan.

k.3,2. Persoonskenmerken afhankelijk van schooltype

We gaan nu over tot de behandeling van die variabelen die significant verschillend waren voor diverse schooltypen. We hebben de verschillen

getoetst inclusief en exclusiefxhet part.onderwija.De bevindingen t.a.v, bg-t parfcfeel onderwijs vermelden we slechts volledigheidshalve. Conclusies omtrent dit schooltype zijn niet te trekken, omdat we zeker niet met een aselecte groep deelnemers te maken hadden. Ze zijn daarom ook niet te vergelijken met andere opleidingen.

Tabel k»3»/l3t Significante samenhang tussen variabelen en school­type

Variabelen Dagonderwijs Dag- en partieel onderwijs

leeftijd deelnemer x x x x

beroep vader x x x x opleiding vader x x x x opleiding moeder x x x x sport xx XX

schoolgang* x x x

zakgeld besteed aan x x

kleding Voor de met een x gemerkte combinatie geldt dat 0,01 ^0,05 en voor

de met x x gemerkte dat P^0,005. (Aan deze reeks is het beroep van de moeder nog toe te voegen, hoewel daarvan de lage cëlbezet-ting geen X berekend mocht worden). Verschillen in schoolgang bleken vooral te berusten op een onder­scheid tussen de intermediaire antwoordcategorieën 2 en 3» Aangezien het toekennen van een 2 of 3 subjectief gebeurd is, kunnen er geen conclusies aan deze verschillen worden verbonden. Volledigheidshalve geven we wel de frekwentieverdeling:

Tabel 4.3./14: Schoolgang*(n=337) %

1 = passief 5»3

2 30,8 , (intermediair ~ 3 =J 51,0

b- = aktief . 13,0

Voor deze variabele wordt-het verband met het vetpercentagè^ook niet vBtf&svr onderzocht. De schooltype-afhankelijke variabelen worden in per­centages uitgedrukt en besproken. Naast de percentages voor school­typen worden telkens T- en T+ weergegevens T- is het percentage berekend over alle schooltypen zonder Kfci part. ewcUarw^s,terwijl bij T+ alle schooltypen verwerkt zijn.

N.B. In de verschillende tabellen is vertikaal gepercenteerd en moet dus horizontaal vergeleken worden.

* Schoolgang:wijze van vervoer naar school(zie bladzijde 23).

SB LEEFTIJD VAN DE DEELNEMER

Tabel 4.3./15: Verdeling van. leeftijd van de deelnemersnaar school­type (in %)

LEEFTIJD (jr) SCHOOLTYPE LBO HAVO/MBO HAVO/VWO T- PARTIEEL

ONDERWIJS T+

15.0-15.9 46.4 40.0 20.9 34.8 2.8 31.8 16.0-16.9 41.8 46.4 41.9 43.1 36.1 43.0 17.0-17.9 11.8 14.0 37.2 22.1 58.3 26.0

(aan tali (100) (100) (129") (329) (35) (364)

We zien een ondervertegenwoordiging van 15-jarigen op het VWO en de vormingsscholen. Dit in tegenstelling tot de 17-jarigen die wel op genoemde opleidingen worden aangetroffen. Eventuele 'schooleffekten'

op dè resultaten zouden ook leeftijdséffecten kunnen zijn,

BEROEP VAN VADER

De aanvankelijke indeling in 6 beroepscategorieën hebben we om statis­tisch-technische redenen teruggebracht tot 4. Daartoe zijn de be­roepscategorieën 1 en 2, alsmede 3 en ^ gecombineerd.

Tabel 4.3./16: Verdeling van beroep van vader naar schooltype (in %)

BEROEP SCHOOLTYPE PARTIEEL LBO HAVO/MBO HAVO/VWO T- ONDERWIJS T+

academisch+hoofd- 3.6 18.0 49.6 26.0 5.6 25.0 arbeid >ulo-nivo hoofdarbeid ulo-nivo 16.4 27.0 21.8 22.1 13-9 21 »3 handarbeid lbo-nivo 30.O 24.0 14.7 23.4 13.9 20.8

handarbeid <lbo-nivo 32.7 19.0 8.5 20.1 41.7 21.0 onbekend 15.5 12.0 5.4 10.9 22.2 12.0

(aantal) (108) (lOO) (129) (337) (35) • (372)

Duidelijk komt naar voren dat meer VWO-ers een vader hebben mét een hoog geklassificeerd beroep dan met een lager geplaatst beroep. Voor LBO-ers geldt het omgekeerde. De MBO-ers nemen een tussenpositie in.

8

Bekijken we de categorie 'onbekend', waaronder deelnemers vallen die

niet weten wat hun Vader doet, dan blijken deze voorral voor te komen op het LBO en MBO. Het verdiént daarom aanbeveling om informatie ovêr de ouders direkt van die ouders te betrekken, althans te proberen of er op die manier informatie te verwerven is.

OPLEIDING VAN VADER

Ook hier hebben we enkele categorieën, te weten hbs, gymnasium en universiteit, moeten samenvoegen om op verschillen"te kunnen toetsen.

Tabel 4.3./17: Verdeling van opleiding van vader naar schooltype (%)

OPLEIDING SCHOOLTYPE LBO HAVO/MBO HAVO/VWO T- PARTIEEL

ONDERWIJS T+

alleen lagere school 25A 15.Ö 12.k 17.4 19.4 18.1 tussenopleidingen 31 ^1.0 29.7 33.6 25.0 . 32.8

hbs/gym/universiteit 7.2 14.0 25.9 8.2 2k.2 onbekend 35»5 28.0 8.5 23.0 47.2 25.1

(aantal) (l08) [100] (129) (337) (36) bi 3}

Voor het percentage deelnemers dat de opleiding van zijn vader niet kent, geldt hetzelfde als wat voor het beroep van de vader is gecon­stateerd; Van de LBO-ers weet 1 op de 3 niet welke opleiding zijn va­der heeft genoten; bij de VWO-érs is dat slechts 1 op de 12. Kinderen die VWO volgen hebben relatief meer vaders met hogere opleiding dan LBO-ers.

OPLEIDING VAN MOEDER

Tabel 4.3./18: Verdeling van opleiding van moedef naar schooltype (in %)

OPLEIDING SCHOOLTYPE

LBO HAVO/MBO HAVO/VWO- T- PARTIEEL ONDERWIJS T+

alleen lagere school 39.1 25.0 15.5 26.0 11.1 24 „5 tussenopleidingen 30.9 55.0 53.5 46*6 41.7 ^5.9 hbs/gym/universiteit 1.8 5.0 24.8 11.5 2.8 10.7 onbekend 28.2 15.0 6.2 15.9 47.2 18.9

laantal) (110) (lOO) (129) (339) (36) (575)

De tabel geeft hetzelfde te zien als we al gevonden hebben bij beroep en opleiding van vader. Alleen zijn de percentages scholieren die de opleiding van hun moeder niet kennen by alle schooltypen lager.

SPORTBEOEFENING

Ook hier hebben we een reductie aangebracht in het oorspronkelijke aan­tal van 5 categorieën. De deelnemers die 'alleen buiten school' spor­ten zijn samengevoegd met personen die 'alleen óp school' aan sport doen.

Tabel 4.3./19! Verdeling van sportbeoefening in toenemende intensi­teit naar schooltype (in %)

SPORT SCHOOLTYPE

LBO HAVO/MBO HAVO/VWO T- PARTIEEL ONDERWIJS T+

geen sport op school 5.5. 5.0 0.8 3.6 22.2 5.4 alleen op school 27.3 36.0 25.5 29.3 16.7 28.1 ook in vrije tijd 26.4 33.0 24.8 27.8 22 ..2 27.3 ook in competitieverband -p- o

.

O

24.0 48.8 38.7 22.2 37.3 (aantal) (109) (100) (129) (338) (35) . (374)

Het MBO wijkt duidelijk af van de andere 2 schooltypen. Hier wordt min­der sport in competitieverband bedreven. Bij het bekijken van de cijfers voor de vormingsschool moet in het oog worden gehouden dat deze deel­

3'

nemers, voor een groot deel althans, de rest van de week werken en zo

al een belangrijk deel van hun energie kunnen kwytraken (afhankelijk van hun werk). Opvallend is verder dat 5% van de LBO- en MBO-ers niet aan sport op school doen,

ZAKGELDBESTEDING AAN KLEDING

Tabel 4.3./20: Verdeling van het al dan niet kopen van kledingstuk­ken voor het zakgeld naar schooltype (in%)

ZAKGELD besteed SCHOOLTYPE aan kleding LB0. HAVO/MBO HAVO/VWO T- PARTIEEL

ONDERWIJS T+

ja 40.0 21.0 27.1 29.6 6L 32.6 nee 60.0 7 9.0 72.9 70.4 38-9 67.4

[aantal) m f21) (35) (100J (22) (122)

De moeilijkheid bij deze vraag is, dat de gegeven antwoordmogelijkheden elkaar niet uitsluiten, d.w.z. dat iemand die geld besteedt aan 'eet­waar' tegelijkertijd geld aan kleding kan spenderen (zie ook tabel 4,3^6,p$t). De LBO-ers besteden significant vaker geld aan kleding dan leerlingen van andere schooltypen. Dit zou misschien kunnen berusten op een hóger besteedbaar bedrag bij LBO-ers.Er is echter niet naar de hoogte van het zakgeld gevraagd, zodat deze interpretatie speculatief blijft. Een an­dere mogelijkheid zou kunnen zijn dat VWO-ers kleding niet van hun zak­geld hoeven te betalen.

BEROEP VAN MOEDER

Tabel 4.3./21': Verdeling van het beroep van moeder naar schooltype (in %)

BEROEP SCHOOLTYPE LBO HAVO/MBO HAVO/VWO T^ PARTIEEL

ONDERWIJS. T+

academisch+hoofd- ^ ^ arbeid >ulo-nivo 1.0 7.4 2.8 0.0 2.6

hoofdarbeid^ulo-nivo 1.8 4.0 8.2 4.5 0.0 4.1 handarbeid ^Ibo-nivo 3.6 2.0 3.3 2.8 3.2 2.8 handarbeid < Iho-nivo 25.0 22.9 14.8 21.0 29.0 21.9 moeders zonder beroep 69.4 69.8 66.4 68.5 67.7 68.4

('aantak (l08) flOQ) (132) /34Ö) (32] 137Ü

3*

Het percentage moeders dat zich alleen met het huishouden bezighoudt

is over alle schooltypen even groot. Moeders van LBO-ers oefenen weer vaker lager geklassificeerde beroepen uit (zoals ^ ook t.a.v. vaders het geval bleek) dan moeders van VWO-ers.

4i3.3. Samenhang tussen de variabelen en overgewicht

De persoonlijke gegevens interesseren ons vooral om hun mogelijk onder­

scheidend vermogen ten aanzien van overgewicht • Alleen van de leerlingen die de tweed.de faae hebben meegedaan, verwerken we de

persoonlijke gegevens. Een grote restgroep van Normalen blijft zodoende buiten beschouwing. We zijn daarom eerst nagegaan of de groep Wormalen die wel in de vergelijking is betrokken afwijkt van de grote restgroep. Dit is nagegaan voor alle variabelen afzonderlijk. Er bleek alleen verschil te zijn wat betreft het beroep van moeder, voor zover dat buiten de sfeer valt van het eigen huishouden.

Tabel,4.3./22Ï

CATEGORIE

\ vetcategorie Normaal. (n=i7>) 29.4 35.3 5.9 29.4 restgroep van 9.1 12.7 12.7 65.4 Normalen (

totaal (nSfz) 13.9 18.1 11.1 , 56.9

In de vetcategorie Normaal zijn, in vergelijking tot de restgroep, de academische beroepen en die met hoofdarbeid oververtegenwoordigd.

De consequentie is dat eventuele conclusies ten aan­zien van een eventuele samenhang tussen het beroep van de moeder en het dik, dun of normaal zijn van de adolescent met omzichtigheid ge­trokken moeten worden.-

Alleen van de variabele »sociale participatie' mocht een X2 berekend 2 worden. Na het samenvoegen van 2 categorieën geeft deze X een signi­

ficant verband aan (p 0.025). Van de overige variabelen mocht, de geringe aantallen per antwoordmogelijkheid, geen X2 berekend worden.

Verdeling van de Normalen naar de beroepscategorieën van moeder (in %)

!

BEROEP VAN MOEDER academisch+hoofd- hoofdarbeid handarbeid handarbeid arbeid >ulo-nivo ^ulo-nivo ^lbo-nivo) <lbo-nivo

a3 .

Deze variabelen zijn wel op een mogelijk verband met overgewicht onderzocht.

SOCIALE PARTICIPATIE

Tabel 4.3./23: Verdeling van de vetcatégorieen naar sociale partici­patie (in %)

VËTCATEGORIE , SOCIALE PARTICIPATIE geen/weinig een paar veel vriendjes vriendjes vriendjes

Dun 9.4 '41.5 49.1 Normaal 6.2 37.5 50.9 Diiki 1^.0 22.0 64.0

Totaal 9.9 33.8 56.3

(aantai) (27) (48] f85)

N.B. Er is horizontaal gepercenteerd en er moet dus vertikaal verge­leken worden. Dikke scoren relatief hoog zowel t.a.v. 'veel' als 'geen/ weinig vriendjes. Samenvoeging van dez§Y2 categorieën is te verdedi­gen op grond van het feit dat alleen de antwoordcategorie 'een paar1

een bewuste keuze aangeeft, i.t.t. de andere 2 magelijkhedenHet heb­

ben van 'veel vriendjes' is vrjj vàag want het kan ook betekenen dat je veel kennissen hebt zonder een enkele goede vriend(in). Door sàmenr trekking van geea/weinig en veel is een X te berekenen die signifi­cant is bij p^0t025» Dikken vallen dus minder in de categorie 'een paar vriendjes'.

/

3H

SCHOOLTYPE

Tussen de vetcategorieën en schooltype is geen significant verband gevonden.

Tabel k,},/2k-: Verdeling van de vet-categorieën naar schooltype (%)

VETCATEGORIE SCHOOLTYPE LBO MBO VWO. Totaal

Dan 13.8 12 .0 . 17.8 14.8 Normaa£L. 72.2 68.0 70.5 70.3 ËLk 13.8 20.0 11.6 14.8 aantal (108) (100) (128) (336)

Het schooltype, als operationalisatie van sociale klasse, vertoont dus geen samenhang met de vetcategorieën.

4.3.4. Het opstellen van een 'spanningsindex'

De variabelen waaruit we de spanningsindex wilden opbouwen zijn, op sociale participatie na, geen van allen bruikbaar gebleken. Nog niet bekeken is 'sociale mobiliteit*. Tabel 4.3./25 geeft de mogelijke en dè in de substeekproef voorkomende *spanningssituaties' ten gevolge van sociale mobiliteit aan.

Tabel 4.3./25: Mogelijke en in de substeekproef voorkomende 'spannings-situaties' ten gevolge van sociale mobiliteit, respec­tievelijk x en ©. (Toelichting in de tekst op bli®»95)

KIND ' SCHOOLTYPE 1 '

OUDERS LBO p/m p/k m/k

MAVO/MBO

p/m p/k m/k HAVO/VWO

p/m p/k m/k pa ma

LBO p/m p/k m/k

MAVO/MBO

p/m p/k m/k HAVO/VWO

p/m p/k m/k

l'j l') 2

3 X X ©

X X

X

X X 1

2 2

3 X

X

[v<ejr\iolj op lolff)

"T^oaX. 4.I./?-S", VÄJTVüSq a5"

3') 1) 2

3

© ©

©

p/m p/k m/k MAVO/MBO

p/m p/k m/k HAVO/VWO

p/m^p/k m/k LBQ

jvoor pa en ma geldt: 1- alleen lager onderwijs 2- tussenopleidingen 3- hbs/gym/universiteit

^Verder betekent p/m: 'spanning1 tussen vader en moeder

p/k: 'spanning'tussen vader en kind m/k: 'spanning' tussen moeder en kind

De veronderstelling was dat een groot verschil in opleidingsniveau tussen de ouders onderling.of tussen ouders en kind aanleiding zou kunnen geven tot ' spanning'. Deze 'spanning' zou op zijn beurt samen­

hang kunnen vertonen met het dik-zijn. In de substeekproef was slechts elf keer sprake van zo'n spanningssituatie. De verdeling hiervan over de vetcategorieën staat in de volgende tabel afgebeeld (significantie berekening was niet mogelijk door de kleine aantallen).

Tabel 4.3./2Ô: Verdeling van vet-categorieën naar 'spanning (in aan­tallen).

VETCATEGORIE 'SPANNING'

ja nee Dun. 7 39 Normaal 3 33 Dik 1 36

Onze verwachting t.a.v. de relatie 'spanning'-overgewicht komt dus duidelijk niet uit; maar êên dikke verkeert in een spanningssituatie. Conclusie: Als het al mogelijk is om een spanningsindex op te stellen, dan zulTeïTi^Sanzienlijk grotere aantallen onderzocht moeten worden.

5' t

k.k* Attituden•

4.4»1. Selektie op betrouwbaarheid

Om te kunnen selekteren op betrouwbaarheid, moesten er gegevens zijn over een test en een retest. Bij een substeekproef van 148 personen, bestaande uit Dikken, Normalen en Dunnen (zie 4.1.,blz. J&) is behalve een test ook een retest afgenomen. Zoals in 3*3.3..(\^2. t/7 ) is uiteengezet, is het niet mogelijk om een totaal skore voor de hele vragenlijst te berekenen. Ter beoordeling van de betrouwbaarheid moet dus naar de items afzonderlijk gekeken wor­den.

4.4.1.1. Gedrags-items

Bij de gedrags-items zijn twee antwoordmogelijkheden. Als maait voor de betrouwbaarheid wordt 'gebruikt: het aantal items, dat verschillend is beantwoord bij de test en de retest.

De betrouwbaarheid wordt op twee manieren bekeken: _ de betrouwbaarheid van personen: we kijken naar het aantal items dat

êên persoon verschillend beantwoord heeft bij een test en retest. Wij hebben arbitrair vastgesteld dat, als iemand meer dan 20 % van de items heeft beantwoord, hij'onbetrouwbaar'is*

- de betrouwbaarheid van een item: we kijken naar het percentage per­sonen dat êên bepaald item bij een test en een retest verschillend heeft beantwoord; als een item door meer dan 20 % van de personen verschillend is beantwoord, wordt het item door ons onbetrouwbaar genoemd.

1. Betrouwbaarheid van personen

Tabel 4.4./1: Aantal personen die de itemlijst'betrouwbaar' en'onbe­trouwbaar' hebben ingevuld, opgesplitst naar schooltype

schooltype

LBO

MAVO/MBO HAVO/VWO Totaal

betrouwbaar

35 43 48

126

onbetrouwbaar

11

8 3 22

totaal

46

51 51

148

• 3f

Het aantal'onbetrouwbare' leerlingen verschilt significant per school-2 *• type (p^0.005; X -toets).

Omdat het aantal 'onbetrouwbare' personen niet gelijk over de schoolty­pen verdeeld bleek te zijn, i.s nagegaan of het totaal aantal ver­schil lend beantwoordde i tems per schooltype verschilde (tabel 4.4./2X

'i Tabel 4.4./2: Totaal aantal en percentages van de items, die bij test

en retest hetzelfde en verschillend beantwoord zijn, opgesplitst naar schooltypen.

schooltype totaal hetzelfde(%) verschillend(%)

LBO 2070 82.2 17.8

MAVO/MBO 2295 85.I 14.9 . HAVO/VWO 2295 86.4 13,6 Totaal 6660 84.7 15.3

Tabel 4.4./2 laat zien dat het aantal verschillend beantwoordde items 2 op lagere schooltypen significant hoger is (p^0.ÖQ5, X -toets).

2. Betrouwbaarheid van de items.

De betrouwbaarheid van de items werd nagegaan by zowel de totale sub-steekproef, als bij de 'betrouwbaar' geachte personen uit die sübsteek-proef.

Tabel 4.5./3J Het aantal onbetrouwbare en betrouwbare items bij des to­tale steekproef en bij de'betrouwbare'personen uit de steekproef, opgesplitst naar schooltype.

Totale steekproef 'Betrouwbare' personen uit de

items items steekproef items items

schooltype n betrouwbaar onbetr. n betrouwbaar onbetrouwbaar LBO 46 27 18 35 39 6 MAVO/MBO 51 32 13 ^3 38 7 HAVO/VWO. 51 39 6 48. 39 6 Totaal 148 35 10 26 37 8

Bijlage 21 geeft een tabel, waarin is aangegeven welke items onbetrouw-

Er bleek geen significant verscWjil te zijn tussen de vetcategorieen in

'onbetrouwbaarheid'.

38

baar zijn, zowel bâj de totale substeekproef, als by de'betrouwbare'per­

sonen uit de substeekproef, beide opgesplitst naar schooltype. Bij de totale steekproef blijkt het aantal onbetrouwbare items vrij hoog te liggen, bovendien blijkt dat niet alleen het aantal onbetrouwbare items verschilt per schooltype, maar dat ook de items die onbetrouw­baar zijn per schooltype verschillen. Bij de'betrouwbare'personen uit de steekproef» is het aantal onbetrouw­bare items bij het LBO en de MAVO/MBO kleiner geworden. Maar ook dan zijn per schooltype verschillende items onbetrouwbaar.

Konklusie:».De grens tussen'betrouwbaar' en 'onbetrouwbaai'ïTs niet geba­seerd op gegevens uit de literatuur. Als we ons kriterium

voor betrouwbaarheid handhaven verliezen «fe een aanzienlijk deel van onze steekproef (15 %) • Bovendien zijn de'onbe-trouwbare' personen niet gelijk over de schooltypen verdeeld; in de 'betrouwbare' steekproef zijn de hogere opleidingen oververtegenwoordigd. Omdat de lijst voor de totale popula­tie geschikt zou moeten zijn vinden we dit een groter nadeel dan dat er eventueel 'onbetrouwbare' personen bij de verdere verwerking blijven meedoen. Met deze methode is geen selek­tie op de'betrouwbaarheid' van personen toe te passen.

A.Uitgaande van de totale substeekproef, verschilt het aan­tal betrouwbare items sterk per schooltype. Bovendien zyn de items die onbetrouwbaar beantwoord zijn ook verschil­lend per schooltype. Ook hier levert ons kriterium voor betrouwbaarheid geen bruikbare selektie, zodat ook deze se-lektie niet kan worden doorgevoerd.

Bij de gedragsitems is deze selektie op betrouwbaarheid niet toe te passen.

4.4.1.2. Opinie-items

Ook hier wordt de betrouwbaarheid op twee manieren bekeken: - de'betrouwbaarheid'van de personen: we kijken hier naar het aantal

bij de test en retest verschillend beantwoorde items. - de betrouwbaarheid van een item: als maat wordt de korrelatiekoef-

ficiënt tussen de antwoorden op de test en retest gebruikt.

35 1.'Betrouwbaarheid' van personen

Bij de opinie-items zijn vijf antwoordmogelijkheden. Als er op de test en retest verschillend geantwoord is, kan de grootte van het verschil varieren. We gaan er van uit dat een verschuiving van êên punt een normale variatie is. Verschuivingen van meer dan één punt leken ons wel mogelijke maten voor onbetrouwbaarheid. Hiervan zijn vele variaties mogelijk: A = een verschuiving van 4 punten: een verschuiving tussen'sterk mee

eens' en 'sterk mee oneens'. B = een verschuiving van 3 punten: tussen'een beetje mee eens'tot

*sterk oneens^ôf tussen'een beetje mee oneens' en 'sterk mee eens'. C = een verschuiving van 2 punten: een verschuiving tussen'sterk on­

eens" en'ik weet nie^ óf 'sterk eens'en'ik weet nietj óf'beet je on­eens' en 'beetje eens'.

Óp grond van deze mogelijke verschillen in antwoord op de test en re-test zijn drie kriteria opgesteld als maat voor de onbetrouwbaarheid. Iemand is 'onbetrouwbaar' als h3j:

a - minstens twee keer (^.5% van de items) totaal van mening is ver­anderd ( ^2 keer A)

b = minstens vijf keer (}10% van de items) een verschuiving van min­stens drie punten heeft op de vijfpunt s schaal (^5 keer A en/of B)

c s minstens negen keer (^20% van de items) een verschuiving van min­stens twee punten heeft.(^9 keer A en/of B en/of C)

Tabel b,bm/bi Totaal aantal personen, en aantal Onbetrouwbare* perso­

nen^ volgens drie kriteria (zie tekst), opgesplitst naar schooltype.

schooltype n a b c LBO 46 15 9 ' 21 MAVO/MBO 51 11 8 22 HAVO/VWO 51 5 2 15 Totaal 148 31 19 58

Het aantal 'onbetrouwbare personen volgens kriterivim c is erg hoog. 2 Volgens de X -toets is de verdeling van deze onbetrouwbare personen

over «Se schooltypen niet significant verschillend. Ook het aantal per­sonen dat volgens kriterium a onbetrouwbaar is, is vrij hoog. Boven­dien is de verdeling over de schooltypen significant verschillend

(p<%0,02S).

l ö o

Volgens kriterium b zijn er vrij weinig personen onbetrouwbaar. Wel is

er een tendens naar een onevenredige verdeling over de Schooltypen. (p=0.10)

De'onbetrouwbaarheid'naar kriteria A, B en C is ook bij de opinie-items per schooltype nagegaan.

Tabel k,k./5: Gemiddeld aantal verschillend beantwoorde items bij de test en retest per leerling, opgesplitst naar school­type en naar de mate van verschil (A, B, C, is beschre­ven in de tekst).

schooltype A B C

LBO I-7 3.2 9.0 MAVO/MBO: 0.8 2.5 7.8 HAVO/VWO 0.8 2.1 6 A Totaal l.l 2.6 7.7

By alle maten-van verschil (A,B,C) in de antwoorden op de test en re-test, is de verdeling over de schooltypen, significant verschillend (p=0.005, X^-toets).

Konklusie: Op grond van de door ons opgestelde kriteria kunnen we personen niet op hun'betrouwbaarheid1 selekteren, omdat; - ofwel de verdeling van de 'onbetrouwbare' personen over de schooltypen verschillend is. Omdat de lijst geschikt möët zijn voor de totale populatie, vinden we dit een groter na­

deel dan dat er eventueel 'onbetrouwbare' personen bij de ver­dere verwerking blijven me e do en j

- ofwel het aantal'onbetrouwbare'personen onwerkbaar hoog is.

2. Betrouwbaarheid van de items Om een idee te krijgen van de betrouwbaarheid van de items afzonderlijk zijn de korrelatiekoefficiënten tussen de test en de retest berekend. Deze liggen tussen de 0.l6 en 0.6l (bijlage 2-1 geeft een volledig over­zicht). In de literatuur hebben we niet gevonden hoe groot de korre­latiekoef ficiênt tussen een test en retest van êên afzonderlijk item moet fcijn wil het betrouwbaar genoemd worden. We hebben een heel voor-ziclitige grens getrokken, als er minder dan 9% overeenkomst is tussen

l o i

de test en retest, dus als de korrelatiekoëfficiënt lager dan 0.30 is,

dan vinden we dat item onbetrouwbaar. Op grond hiervan zijn vier opi­nie-items onbetrouwbaar (opinie-item 13, 14, 16 en 25)«

4.4.1.3* Subjektieve itemselektie: gedrags-en opinie-items

Er zijn bepaalde items geschrapt voor verdere verwerking omdat: - sommige items zo onduidelijk waren, dat er door de leerlingen regel­

matig om uitleg gevraagd werd. De instruktie voor het invullen is bij deze items dus niet gelijk geweest. (Van de gedragsitems waren dit no. 27 en 36; van de opinie-items no. 3^.

- de zinskonstruktie bij bepaalde items niet eenduidig was (dit betrof de gedragsitems 14, 15 en 3lV

- het item een kontrolevraag was (gedragsitem 44).

4.4.1.4. Konklusies

- Omdat de literatuur ons geen kriteria leverde, waaraan we de be­trouwbaarheid van de personen konden toetsen en de door ons ver­zonnen kriteria een veel te grote uitval zouden veroorzaken, die meestal bovendien niet gelijkelijk over de scholen verdeeld was, heb­ben we afgezien van het selekteren van personen.

- Bij de gedrags-items zijn, op grond van ervaringen tijdens het verzame­len van de gegevens, 6 items geschrapt voor verdere verwerking»

- Bij de opinie-items zijn 4 items voor verdere verwerking geschrapt, omdat de korrelatie-koëfficiënt bij test en retest lager was dan 0.30; er is één item geschrapt omdat er een hinderlijke typefout in zat.

4.4.2. Selektie op validiteit {

Als kriteriumvariabele voor de selektie op validiteit, wprdt een maat Voor overgewicht gebruikt. Bij de gedrags-items wordt als een ruwe voorselektie, eerst de frekwentie-verdeling van de personen over de antwoordmogelijkheden bekeken. Als nl. bijna iedereen hetzelfde antwoord gegeven heeft is het onwaarschijnlijk, dat het desbetreffende item dis-krimineert tussen de vetcategorieën.

Zowel bij de gedrags- als de opinie-items wordt vervolgens op de over---

gebleven items regressie- en diskriminant-analyse toegepast.

löz

k.k.2,1, Frekwentietabellen: gedragsitems«

Bij de gedrags-items zijn er twee antwoordmogelijkheden. Bij 4 van de gedrags-items werd, zowel bij de test als de retest, een antwoordmogelijkheid door minder dan 10 van de 148 personen aange­kruist. Deze k items zijn voor verdere verwerking geschrapt. Door on­

zorgvuldigheid is item 33 ook geschrapt.

h,k.2.2. Regressieanalyse

Zoals in paragraaf 3«3»3« is uiteengezet wordt regressie-analyse ge­bruikt, om uit een set items de meest valide te selekteren. Dit is gebeurd met behulp van het 'Computer Lineair Squares Curve Fitting Program' zoals dat uitvoerig is uiteengezet in: Daniel en Woody ig^j-Fitting equations to data. Zowel bij de keuze van dit programma, als bij de interpretatie van de resultaten hebben we uitvoerig gebruik ge­

maakt van de diensten van het Eekencentrum en de Vakgroep Wiskunde-van de LS Het komputer-programma rekent met afhankelijke en onafhankelijke vari­abelen. In dit onderzoek is de afhankelijke variabele een maat voor het overgewicht. De onafhankelijke variabelen zijn de antwoorden op resp. gedrags- en opinie-items. Uitgaande vein de maat voor het over­gewicht en de itemskores, wordt een zodanig gewogen combinatie van items bepaald, dat deze combinatie de maat voor overgewicht optimaal

•* verklaart met een beperkt aantal items. Deze combinatie van items is dan de meeèt valide maat voor overgewicht.

De afhankelijke variabele

Als afhankelijke variabele is het vetpercentage gebruikt. Omdat wô de jongens en de meisjes bij de verwerking wilden kombineren, stuitten we hier op een probleem. Namelijk het vetpercentage van meisjes is van nature hoger dan dat van jongens; het vetpercentage is dus geen goede maat voor het overgewicht in een gemengde groep. Daarom is het vet­percentage van de meisjes gedeeld door het mediane vetpercentage van de meisjes en het vetpercentage van de jongens gedeèld door het me­diane vetpercentage van de jongens. De aldus verkregen waarden vormen een min of meer normale verdeling; deze Waarden noemen we het'aange-past vetpercentage* (zie bijlagen 13 a*\ ZH ).

We duiden hiermee niet op een oorzakelijk verband, enkel op een samen­hang.

|Ö3

De onafhankelijke variabelen B3j de regressie-analyse zijn de gedrags- en de opinie-items afzonder­

lijk verwerkt. Bij de gedrags-items zijn er, na voorselektie, nog items over: er zijn dus 3k onafhankelijke variabelen. Bij de opinie-items z^jn er, na de voorselektie, nog 35 items over.

De verwerkte steekproef

Tot de verwerkte steekproef behóren alle deelnemers van de dagscholen die aan onze kriteria voldeden (zie ^.1.,blz. JS ); dat waren in totaal 336 personen: 193 jongens en 1^3 meisjes. Maar het is vereist, dat alle personen, waarvan de gpgevens met re­gressie-analyse verwerkt worden met het komputerprogramma van Daniel en Wood, bij alle vragen éên van de geboden antwoordcategorieën hebben aangekruist (niet meer en niet minder). Bij de gedrags-items voldeden 22 jongens én 9 meisjes niet aan deze voorwaarde. Het aantal listen voor regressie-analyse van de gedrags­items daalde daarmee tot 305» 171 jongens en 13^ meisjes. Bij de opi-nie^items voldeden 21 jongens en 5 meisjes niet aan de voorwaarde. Bij de regressie-analyse van de opinie-items daalde daarmee het aantal lijsten tot 310» 172 jongens en 138 meisjes.

Resultaten

1. Inleiding

Om een indruk te krijgen van de bijdrage van de items in de verklaring van het aangepaste vetpercentage zijn twee re gres sie-ver ge lijkingen op­

gesteld: één waarbij alle gedragsitems de onafhankelijke variabelen zijn en êên waarbij alle opinie-items de onafhankelijke variabelen zijn. Een maat voor de bijdrage in de verklaring van de afhankelijke variabele (het aangepaste vetpercentage) door de onafhankelijke variabelen (de items) is het kwadraat van de multiple korrelatie-koëfficiënt (R ).

2 . De R is namelijk dat gedeelte van de totale variant ie van de afhanke­lijke variabele, dat verklaard wordt door de onafhankelijke variabelen. Een maat om na te gaan of de bijdraje van de onafhankelijke variabelen in de verklaring van de afhankelijke variabele significant is, is de F-waarde.

Tabel k,k,/6: De bijdrage in de verklaring van het aangepast vetper-2 centage (R ), voor de gedrags- en opinie-items af­

zonderlijk.

gedrags-items opinie-items personen 305 310

items 3^ 35 R2 0.22 0.08

Alle 3^ gedrags-items tesamen verklaren 22% van de variantie van het aangepast vetpercentage; deze bijdrage is significant bij pé0.005. De 35 opinie-items verklaren echter slechts 8% van de variantie van het aangepast vetpercentage; deze 35 items dragen niet significant bjj in de verklaring va.n het aangepast vetpercentage. De mate waarin de items bijdragen in de verklaring van het aangepast vetperdentage is teleurstellendj vooral bjj de opinie—items.

Opnieuw de afhankelijke variabele

Een mogelijke oorzaak voor de lage bijdrage in de verklaring van het aangepast vetpercentage is, dat de aanpassing van het vetpercentage

* niet goed is. Om dit na te gaan is vervolgens als afhankelijke varia­bele het werkelijke vetpercentage gebruikt. Dit betekende wel, dat <ie jongens en de meisjes apart verwerkt moesten worden. De resultaten van deze aparte verwerking volgen hieronder,

We gaan nu de bijdrage bekijken van de items in de verklaring van het vetpercentage.

Tabel b,k,/7: De bijdrage in de verklaring van het vetpercentage bij gedrags- en opinie-items, opgesplitst in jongens en meisjes.

, ge drags-i t ems opinie-items jongens meisjes jongens meisjes

personen 171 13^ 172 138 items 3b 3^ 35 35 R2 0.27 0;29 O.18 0.25

De grafiek van het aangepast vetpercentage (bijlageZM) laat zien dat de verdeling van jongens en meisjes weliswaar normaal is, maar dat de

waarden van de dikke meisjes verschoven zijn tov die van de dikke jonj[4its.

ïöS"

Tabel k,km/7 laat zien dat de R -waarden hoger zijn dan bij de vorige

bewerking. Maar de bijdrage van de items in . de verklaring van het vet­percentage is in geen van de gevallen significant, Verde® verwerking kan wel zinvol zijn, want als minder items een niet veel kleiner deel van de variant ie verklaren kan deze bijdrage wel weer significant zijn. Voorlopig worden de jongens en de meisjes toch verder apart verwerkt. Op grond van de verdere resultaten wordt later bekeken af we de jon­gens en de meisjes weer samenvoegen. 2. Item-selektie

* De met het regressies-programma berekende optimale kombinatie van items voor dp verklaring van het vetpercentage levert het volgende resultaat:

TabeL. De bijdrage in de verklaring van het vetpercentage door de optimale kombinatie van gedrags- en opinie-items,

. opgesplitst naar jongens en meisjes. gedrags-items opinie-items jongens meisjes jongens? meisjes

personen 171 13^ 172 138

items 16 12 8 12 R2 ©*23 0.22 Q.lk 0.21

gedrags-items

Bij de jongens bestaat de beste kombinatie uit 16 items, die in totaal 23 % van de variantie in het vetpercentage verklaren;, dit is een sig­nificante bijdrage (p^0.0Ó5). Bij de meisjes bestaat de beste kombinatie uit 12 items, die 22 % van de variantie in het vetpercentage verklaren; ook deze bijdrage is sig­nificant bij p^O.005.

Bijlage ï$ geeft een overzicht van de items waaruit de bovenstaande kom-i-binaties bestaan; hieruit blijkt dat er nauwelijks overeenkomst is in de items bij de jongens en de meisjes. opinie-items

Bij de jongens bestaat de beste kombinatie uit 8 items, die l^f % van de variantie in het vetpercentage verklaren; deze bijdrage is signifi­cant bij pt£0.005.

Bij de meisjes bestaat de beste kombinatie uit 12 items, die 21 % van de variantie in het vetpercentage verklaren; ook deze bijdrage is sig­nificant bij péó. OO5 •

* zie Daniel,C. en Wood,F.S.; j 1; KooÇ^stuU 6.

Bijlage 25 gee ft ook een overzicht van de items waaruit deze kombina-

ties bestaan; ook hier is nauwelijks overeenkomst tussen de items bij de jongens en de meisjes.. Vergelijken we dit met de bijdrage die alle items hebben in de verkla­ring van het vetpercentage, dan zien we dat het percentage van de variantie in het vetpercentage dat verklaard wordt, iets is afgenomen maar de bijdrage in de verklaring door deze kombirlatie van items wel significant is. Omdat de items bij jongens en meisjes sterk verschillen, hebben we ze verder apart verwerkt. Konklusie: We hebben nu een set gedrags- en opinie-items voor zowel

jongens als meisjes, die een significante bijdrage leveren in de verklaring van het vetpercentage. Deze sets items verschillen voor jongens en meisjes.

4.^,2.3. Diskriminant-analyse

Om na te gaan of de items die een significante bijdrage leveren in de verklaring van het vetpercentage, ook zodanige informatie geven dat de vetcategorieën hiermee te onderscheiden zijn, is diskriminant-ana­lyse toegepast.

Voor disk*-» minant-analyse moeten de personen ingedeeld worden in ca­tegorieën. Dat is op twee manieren gedaan:

1) indeling in drie categorieën: Dik, Normaal, Dun (zie ^.1. ,blz. ~}5 ) 2) indeling in twee categorieën: anthropometrisch dikken en niet-dik-

ken. Deze indeling lag voor de hand omdat er geen anthropometrisch dunnen waren in onze populatie (zie blz. 73 )

ad l) Het komputerprogramma BMD 05M deelt de personen op grond van de itemskores in drie categorieën in. Als de items goed onderscheiden tussen de vetcategorieën, komt deze komputerindeling (nagenoeg) vol­ledig overeen met de categorieën die gemaakt zijn mèt behulp van het vetpercentage.

2 Met behulp van de door de komputer berekende X , kan nagegaan worden of de items een significante bijdrage leveren to^; het onderscheiden van de vetcategorieën.

ad 2) Het komputerprogramma BMD 04M stelt met behulp van de itemskores een diskriminant-funktie op. Met behulp van de uitkomst van deze funk-tie kan er een optimale scheiding gemaakt worden tussen twee van te

* Normaal is in dit geval Normaal(vetcategorie) + Normaal-Rest.

] Q f voren aangegeven categorieën (hier tussen de anthropqmetrisch dikken

en niet-dikken).

Bovendien levert het programma een F-waarde, waarmee valt na te gaan of de items een significante bijdrage leveren in het onderscheiden van de twee categorieën. N.B. Een belangrijke reden voor discriminantanalyse met twee categorieën was dat hierbij een diskriminantfunktie wordt opgesteld. Deze biedt . namelijk de mogelijkheid de betrouwbaarheid van de geselekteerde items na te ,gaan, door toepassing op de retest-gegevens. We hebben deze mogelijkheid benut, omdat de geplande selektie op betrouwbaarheid niet was door te voeren. Nu is een beperking bij diskriminantanalyse dat het aantal items ten­minste êên kleiner moet zijn dan het aantal personen in de kleinste categorie» Om de resultaten van de analyses met 2 en 3 categorieën te kunnen vergelijken moesten we in beide gevallen dezelfde items gebrui­

ken. Het aantal items hing daardoor af van het aantal personen in de groep anthropometrisch dikken, steeds de kleinste categorie. Omdat

dit aantal veel kleiner was dan het aantal personen in de vetcatego-rieën, bevatten 3 van de 4 sets items uit de regressieanalyse teveel items. Uit deze sets tiebben we dus noodzakelijkerwijs nog een selektie

jt moeten maken; deze komt onder resultaten verder aan de orde.

Resultaten

Hierbij worden eerst de gedrags-items (l) besproken voor jongens en meisjes apart. Waarbij eerst de verdeling in 3 categorieën (Dik, Nor­maal en Dun) behandeld wordt, en vervolgens de indeling in 2 cate­gorieën (anthropometrisch dik en niet-dik). Daarna volgt voor de opinie-items (2) dezelfde volgorde van bespreking. 1. Gedrags-items .jongens

De regressie-analyse leverde een set van 16 items op, die een signi­ficante bijdrage leveren in de verklaring van het vetpercentage^ He­laas zijn er maar 13 jongens, die volgens hun lichaamsmaten te dik zijn. Dus kunnen maximaal 12 items gebruikt worden.

We zijn van deze sets items niet nagegaan of ze nog significant korre­leerden met het vetpercentage. Hoewel dat natuurlijk wel nodig geweest was.

l ö S

Op grond van de hoogte van de koëfficiënten in de regressievergelij­

king en een schatting van htm betrouwbaarheid zijn uit die l6 items 10 items gekozen, die verder gebruikt zullen worden bjj de diskrimi-nant-analyse (zie bijlage 25).

diskriminant-analyse voor drie groepen

Tabel 4.4./9: Verdeling van de vetcategorieen van de jongens over de • groepen 1, 2: en 3 van de attitudeskore in aantallen.

vetcategorie attitude Dik Normaal Dun groep 1 15 29 2 groep 2 7 58 10 groep 3 3 32 15 Totaal 25 119 27

Tabel 4.4./10: Verdeling van de vetcategorieen van de jongens, over de

groepen 1, 2 en 3 van de attitudeskore; in percentages.

vetcategorie attitude Dik Normaal Dun groep 1 60 24 7 groep 2 28 2f9 37 groep 3 12 27 56 totaal 100 V. 100% 100%

Als de gedrags-items het vetpercentage volledig zouden verklaren» zou 100 % van de Dikken in groep 1 zitten,. 100 % van de Normalen in groep 2 en 100 % van de Dunnen in groep 3« We zien echter dat maar 60 % van de Dikken in groep 1 zit, 49 % van de Normalen in groep 2 en % van de Dunnen in groep 3» De gedrags-itéms verklaren de vetcategorieen dus lang niet volledig.

. 2 Uit de X -waarde blijkt dat de groeps-indeling op grond van de gedrags­items een significante (p^0.005) bijdrage de verklaring van de vet­categorieen levert.

In tabel 4.4./II is horizontaal gepercenteerd.

'°9

Tabel ^/.4./ll: Verdeling van de groepen 1, 2, en 3 van de attitude-

skore over de vetcategorieën, in percentages (jongens).

vetcategorie attitude Dik Normaal Dun iotaal. groep 1 33 63 ^ 100 7®

groep 2 9 77 13 99 % groep 3 6 30 100 %

Hoewel de meeste dikken tot groep 1 behoorden, blijkt uit tabel 5.^./13L dat slechts 33 % uit groep 1 dik is, uit groep 2 is 77 % normaal en 30 % uit groep 3 is dun. Hoewel dus de gedrags-items een significante bijdrage leverden in de verklaring van de vetcategorieën, zijn op grond van deze itemskores de vetcategorieën toch moeilik te voorspellen.

diskriminant-analyse voor twee groepen

De uitkomsten uit de diskriminant-funktie bleken (volgens een F-toets) voor de anthropometrisch dikken en niet-dikken bij p^O.05 significant van elkaar te verschillen. Hieruit mogen we konkluderen dat de totaal-skore over deze gedrags-items -berekend volgens de diskriminantfunk-

tie- een significante bijdrage levert tot het onderscheiden van de anthropometrisch dikken van de niet-dikken. Om na te kunnen gaan of een indeling in attitude-categorieën overeenkomt met de indeling an­thropometrisch dik en niet-dik zijn de personen m.b.v. de uitkomsten uit de diskriminant-funktie ingedeeld in twee categorieën. We kiezen hiervoor een scheidingspuntïi iedereen die boven deze waarde komt, is positief op de attitudelijst, diegenen die eronder skoren zijn negatief. Dat scheidingspunt wordt zodanig gekozen dat een optimaal aantal dik­ken positief skoort op de test.

Tabel 4.4./12: Verband tussen vetcategorie en attitudecategorie (jongens).

attitudecategorie vetcategorie anthrop. dik anthrop. niet-dik

positief 11 30 negatief 2 128

totaal 13 158

De meeste dikken (11 = 85%) skoren positief op de attitudelijst; maar ook 30 (=19%) van de niet-dikken skoren positief (ëén op de 5 niet-dikken skoort dus ten onrechte positief op de attitude-lijst).

n o

meisjes

Er zijn maar 10 meisjes die volgens kun lichaamsmaten dik zijn. Bij de diskriminant-analyse kunnen we dus maar negen items gebruiken. De regressie-analyse leverde een set van 12 items, die een significante bijdrage leveren in de verklaring van het vetpercentage. Uit deze 12 items zijn op dezelfde manier als bij de jongens, de beste negen items t gekozen, voor verdere verwerking met de diskriminant-analyse (zie bijlage 2.5 )•

Diskriminant-analyse voor drie groepen

Bij de komputer-bewerking is êén item verdwenen: de di skr ïminant-ana­lyse voor drie groepen is zodoende slechts met 8 items uitgevoerd.

2 Getoetst met een X , bleken de gedrags-itemse geen significante bijdrage te leveren om de meisjes in vetcategorieën in te delen (jf^ 0.05).

Diskriminant-analyse voor twee groepen De uitkomsten uit de di skriminant-funkt ie bleken slechts bij p^O.10 tus­sen de anthropometrisch dikken en niet-dikken te verschillen} dit is geen significant verschil te noemen.

Met behulp van de gedrags-items is het dus niet mogelijk om de meisjes in vetcategorieën in te delen.

2.0pinie-items jongens

Twaalf anthropometrisch dikke jongens hebben zowel bij de test als bij de retest alle vragen beantwoord. De regressie-analyse leverde een set van 8 items. Bij de diskriminant-analyse kunnen dus alle acht items gebruikt worden.

diskriminant-analyse voor drie groepen

Tabel ^.^f./l3: Verdeling van de vetcategorieën over de groepen 1, 2^

en 3 van de attit-ude-skore ; in aantallen . (jongens)

vetcategorieën attituden Dik Normaal Dun groep 1 1^ 29 2 groep 2 8 62 8 groep 3 2 32 15 totaal 2k 123 25

m

Tabel b.k./lk; Verdeling van de vetcategorieen over de groepen 1, 2

en 3 van de attitude-skore ;; in percentages.(jongens)

vetcategorie attitude Dik Normaal Dun groëp 1 58 2h 8 groep 2 33 50 32 groep 3 8 26 60 totaal 100% ïooV» 100%

Uit tabel k,b,/lb blijkt dat 58 % van de Dikken tot groep 1 behoort, 50 % van Normalen tot groep 2 en 60 % van de Dunnen '.n groep 3 zit* Ook de oinie-items verklaren de vetcategorieen dus niet volledig.

Tabel 4.A-./15: Verdeling van groepen 1, 2 en 3 van de attitudeskore, over de vetcategorieen; in percentages.(jongens)

vetcategorie attitude Dik Normaal Dun totaaü. groep 1 31 6^ 99 %

groep 2 10 79 10 99 # groep 3 b 65 31 100 %

Hoewel de meeste Dikken tot groep 1 behoorden, blijkt uit tabel dat slechts 31 % uit groep 1 Dik is. ^it groep 2 is daarentegen 79 % Normaal en uit groep 3 niét meer dan 31 % Dun. Hoewel de opinie-items een significante bijdrage leverden in deverklaring van de vetcategorie (ptO.005, X -toets),zijn op grond van de itemskores de vetcategorieen toch maar moeilijk te voorspellen.

diskriminant-analyse voor twee groepen De uitkomsten uit de diskriminant»-funktie blekeix, volgens de F-toets, voor de anthropometrisch dikken en niet-dikken significant (p^O.05) van elkaar te verschillen. Hieruit mogen we konkluderen dat de totaal-skore over de gedrags-items -berekend volgens de diskriminant-funktie-een significante bijdrage levert tot het onderscheiden van anthropome­trisch dikken en niet-dikken.

Om na te gaan of een indeling in attitude-categorieen overeenkomt met de indeling anthropometrisch dik en niet-dik zijn de personen m.b.v.

U Z

de uitkomsten uit de diskriminant-funktie in twee categorieën inge­

deeld: diegenen die positief skoren op de attitude-lijst en diegenen

die negatief skoren op de attitude-lijst.

Tabel k,k,/l6i Verband tussen vetcategorieën en attitudecategorie, (jongens)

attitudecategorie vetcategorie anthrop. dik niet-dik

positief 9 32 negatief 3 128 totaal 12 l60

Tabel k,k,/l6 laat zien dat negen ("25 %) yaa de anthropometrisch dik­ken positief skoren op de attitude-lijst, tegenover 32 (20 %) van de groep niet-dikken. (één op de vijf niet-dikken skoort dus ten onrechte positief op de attitude-lijst).

We kunnen niet nagaan of de attitude-categorieën een significante bij­drage leveren tot de verklaring van de categorieën anthropometrisch. dik en niet-dik, omdat het aantal anthropometrisch dikken te klein is

2 en we dus geen X -toets kunnen toepassen.

meisjes

Deze groep bevat 10 anthropometrisch dikke meisjes» De regressie-ana­

lyse leverde een set van 12 items. Uit deze 12 items zijn op dezelfde manier als bij de gedragsitems de best 9 items gekozen voor de verdere verwerking met de diskriminant-analyse (zie bijlage25).

diskriminant-analyse voor drie groepen

Tabel 4.4./17: Verdeling van de vetcategorieen"over de groepen 1, 2

en 3 van de attituäe-•skora; in aantallen, (meisjes)

vetcategorie attitude Dik Normaal Dun groep 1 12 26 2 groep 2 k kl groep 3 3 32 llf

totaal 19 99 20

\ \ 3

Tabel k,k,/l8i Verdeling van de vetcategorieën over de groepen 1, 2

en 3 van de attitudeskore} in percentages (meisjes).

attitude vetcategorie Dik Normaal Dun

groep 1 63 26 10 groep 2 21 kl 20

groep 3 l6 32 70 totaal 100 % 99 % 100 %

Uit tabel 4.4./18 blijkt dat 63 % van de Dikken in groep 1 zit, 4l % van de Normalen in groep 2 en 70 % van de Dunnen in yroep 3» De opinie-ritems verklaren de vetcategorieën dus niet volledig. Wel blijkt de groepsindeling op grond van de opinie -items een signifi­cante (p^O.Ol,

vetcategorieën.

2 cante (p^O.Ol, X -toets) bijdrage te leveren tot de verklaring van de

Tabel 4.4./19: Verdeling van de groepen 1, 2, en 3 van de attitudeskore

over de vetcategorieën, in percentages (meisjes).

vetcategorie attitude Dik Normaal Dun totaal

groep 1 30 65 5 100 % groep 2 8 84 8 100 %

groep 3.6 65 29 100 %

Hoewel de meeste Dikken tot groep 1 behoren, blijkt uit tabel 4.4./19 dat slechts 30 % uit groep 1 Dik is. Uit groep 2 is Sk % Normaal en uit groep 3 is 29 % Dun. Ook hier zijn op grond van de itemskores de vetcategorieën kennelijk moeilijk te voorspellen.

diskriminant-analyse voor twee groepen De uitkomsten uit de diskriminant-funktie bleken (volgens een F-toets) niet significant te verschillen tussen de anthropometrisch dikken en niet-dikken, de opinie-items leveren dus geen significante bijdragen om de meisjes in deze twee categorieën in te delen.

3.Konklusie

Op basis van skores op gedrags-items en opinie^items is het mogelijk de jongens in te delen in de categorieën Dik, Normaal, Dun en de

Ulf

categorieën anthropometrisch dik en niet-dik, zij het dat men rekening

moet houden met een niet te verwaarlozen percentage foutieve klassi-ficeringen (zowel vals-positieve, als vals-negatieve). Bij de meisjes zijn de gedrags-items niet bruikbaar. Ta.v. de opinie­items is het wel mogelijk een indeling te maken in de categorieën Dik, Normaal en Dun, op basis van de skore ; overigens geldt hier dezelfde beperking als voor de jongens is aangegeven.

k.k-,3» Opnieuw de betrouwbaarheid

We hebben paragraaf 4.A.1 afgesloten met de teleurstellende konklusie dat we eigenlijk niets over de betrouwbaarheid van de itemlijsten kon­den zeggen. Maar de diskriminant-analyse heeft ons verder gebracht. Het komputerprogramma voor de diskriminant-analyse voor de twee groe­pen geeft namelijk een diskriminant-vergelijking. M.b.v. de uitkomsten uit die vergelijking is bjj de jongens, zowel bij de gedrags- als bij de opinie-items een significante scheiding gevonden tussen de anthropo-

metrisch dikken en de niet-dikken. M.b.v. deze diskriminant-vergelij­king is het nu mogelijk om de betrouwbaarheid van de gedrags- en opinie-items na te gaan, althans bij de jongens. In de diskriminant-vergelij­king die we bij de test gevonden hebben, worden daartoe de skore s van de retest ingevuld. We gaan dan m.b.v. een F-toets na of ook de uit­komsten van deze funktie significant verschillen tussen de anthropo-metrisch dikken en niet-dikken, N.B.

Bij de meisjes kijken we niet meer naar de betrouwbaarheid, omdat bij de diskriminant-analyse voor de twee groepen er geen verschil gevonden is tussen de anthropometrisch dikken en niet-dikken.

Zowel bij de gedrags- als bij de opinies-items blijkt dan het significante verschil tussen anthropometrisch dikken en niet-dikken bij de retest te verdwijnen. Anders gezegd: de retest levert dus andere resul­taten. dan de test. Hieruit moeten we helaas konkluderen dat de gese-lekteerde items niet betrouwbaar zijn.

1

4.4.k, Slotkonklusie

In deze eerste onderzoeksronde is er wel een signifikant verband gevon­

den tussen een selektie uit de gedrags- en opinie-iteïas en het percen-

115"

tage lichaamsvet* maar het is niet gelukt een selektie uit de items te

maken, die, zowel bij de test als de retest, onderscheidend werkt tus­sen de vétkategorieën. Hoewel er enkele verwerkingsfouten gemaakt zijn, zijn deze ons inziens niet zo belangrijk, dat wij het ontbreken van -het onderscheidend vermogén hieraan moeten wijten.

t j 6

*U5. Voedingsgedrag

Voorop willen we stellen dat we een verschil signifikant noemen als de betroawbaarheid groter is dan 95 %• Ligt cleZe tussen 90-95 %, dan spreken we van tendenzen, we vérmeiden er dan bij dat p^O.10 is.

^•5.1, Energiepatroon

De toets van Wilcoxon voor twee onafhankelijke steekproeven is ge­bruikt om te toetsen op verschillen tussen de vetcategorieën.

^•5.1.1. Meisjes

De gegevens van twee meisjes hebben we bij de verwerking buiten be-

schouwing gelaten, omdat deze de resultaten erg vertekenden . Be steekproef bestond hierdoor uit 20 Bikké, l8 Normale en 19 Dunne meis­jes.

1. De totale energiöopname

vetcategorie gemiddelde energieopname (+ st.fout) in kcal

Dik** 20*f0 (123) Normaal 2310 (lok) Dun 2310 (110)

De tendens bestaat dat Dikke, meisjes minder energie opnemen dan hun Normale en Dunne sexgenoten (p^O.lO). Worden de categorieën Normaal

en Dun samengevoegd, dan.blijkt uit de met deze methode verkregen gege-vensB dat de 15 % diksten uit onze steekproef een largere energieopname hebben dan de rest.

Diir komt overeen met wat in onderzoek van Hampton, Huenemann e.a.(l967) gevonden is.

2. De energieverdeling over de dag

Veel meisjes aten niets in periode waardoor de ver'èchillen tussen de vetcategorieën noch te toetsen, noch relevant waren. Daarom, ên om­dat de perioden 2 en k veel overeenkomst vertonen (beide vallen onder

1 Dun meisje nam vanwege sportaktivteiten - 5000. kcal per dag op. 1 Normaal meisje at door ziekte abnormaal.

»? schooltijd) hebben we deze béide perioden samengevoegd. Ook in periode

9 werd door weinigen iets gegeten. Deze periade vertoont veel over­eenkomst met periode 8 (beide vallen onder het avondeten). Reden ge­noeg om ook deze beide perioden samen te voegen. Voor elke vetcategorie is de energieopname per periode als percentage van de totale energieopname berekend. In de onderstaande tabel wordt hier een overzicht van gegeven. Voor de signifikante verschillen tussen de vetcategorieën, zie de eerste

rij van schema ^.5./l, blz. WJ*",

Tabel 4-.5./1: Gemiddelde enêrgieopname (+st.fput) van de•vetcatego-rieen per periodej uitgedrukt als percentage van de tale opname. Meisjes

periode

categorie 1 2 3 2+*f 5 ' 6 7 8 8+9

Dik 12.3 ' 11.3 11.5 13.6 7.1 6.2 37.8 10.3 11. (1.0) (1.5) (2.*0 (1.6) (2.0) (1.3) (2.0) (1.5) (1.5)

Normaal 15.3 li.6 11.7 13.3 6.0 5.6 35.8 10.6 12.3 (1.3) (1.7) (1.7) (1.9) (1.9) (1.3) (2.0) (1.7) (1.7)

Dun 9.8 10.7 1^.8 12.2 8.2 6.6 35.6 9A 12.7-(1.0) (1.3) (1.9) (1.3) (2.1) (1.3) (1.9) (0.8) (1.3)

Alleen tijdens het ontbijt worden signifikante versohillen gevonden: de Normalen nemen tijdens het ontbijt een groter deel van hun totale ener­gie op dan de Dikken en bij de Dikken is dit aandeel weer groter dan bij de Dunnen. Dat onze groep Dikken een lagere energieopname hebben tijdens het ontbijt en tijdens de middagmaaltijd, iets wat in onderzoek van Huenemann eta,(l968) naar voren kwam, kan met deze methode niet worden aangetoond. Evenmin worden de hypothesen dat Dikken direkt na schooltijd, na aankomst thuis of elders, in schoolpauzes of vlak voor het slapen gaan en 's nachts een hogere energieopname hebben dan Dun­nen met deze methode en voor deze steekproef bevestigd. Dat er geen verschil in energieopname tussen Dikken en Dunnen bestaat in de ande­re perioden van de dag is wel in overeenstemming met onze hypothese;.

3. De cumulatieve energieverdeling

Met deze cumulatieve energieverdeling gaan we na of de theorie, dat Dikken het grootste deel van hun energie pas na het begin van het

in

d £ «t

at to

W +2

* 2 * * £ S S* N/ V ' ' >» * .* 3 Ä

cr> Q>

a a /a V

*•» * A âJ

VU

T> * V

>L

Cï-4-

"V •

-

*>

a d A M S . 2

T-'

% 3 41

£ J s A A V

1 * •* * Û ö

1 * ? * £ ^ A it v o •-a ^/

2 2 O 3 1 il /\ A 5 * /\ ? ! J

T f» \/ V A

3 2 5 * « O A /N V Jj * 'i

- L "o /* /-M

%

0) 'en 5 V £ 0)

4» * W .3 S

.t» *> O

.1 « . 1 « 0 «

iJ 0 v>

i •* V Ö

. ar *T « a s

§ N I "» S W

S « •H /t « *>

V I* C lil : »-.O -J ô «4 Y' «* £L v» <y-->

I -s O -*->

If o •T' . C, M «* • » s ï'ÏT y

I v i •»* ^

:i II

*

5 * u % V 5

* 5 O • 0> •« *

V s ' ?

. 1 5 ï 1 •4 y s § V J <A M 0» 3 "tt 1>

\ \ 8 avondeten opnemen (Davidson, Passiflore en Brock,1972), iîi tegenstelling

tot anderen, ook voor deze steekproef opgaat.

Tabel 4.5./2: De cumulatieve energieverdeling per vetcategorie.MaUjfcS.

categorie 1 2

periode 5 4 5 6 7 8 9

Dik 12.3 23.6 35.1 37.4 44.5 50.7 88.5 98.8 99.9'A Normaal 15.3 26.9 38.6 40.3 46.3 51.9 87.7 98.3 100.0% Dun 9.8 20.5 35.3 36.8 45.0 51.6 87.2 96.6 99.9%

Uit tabel! 4»5»/2 blijkt, dat dit bij det. door ons gebruikte methode niet het geval is .Verder blijkt dat het verschil in energieopname(tussen de vetcategorieën)uit het ontbijt pas in de lo®p v&a de dag wordt ge­nivelleerd.

4.5.1.2. Jongens

De onderzochte steekpreef bestond uit 27 Dikke, 26 Normale en 26 Dun­ne jongens.

1. De totale energieopname

vetcategorie gem. energieopjianift f+st.fout) in kcal

Dik 2650 (98) Normaal 3040 (126)

Dun 307Ö (149)

Zoals bovenstaande tabel te zien geeft wordt er met dewe methode een signifikant lagere energieopname voor de 15 % diksten uit onze steek­proef gevonden in vergelijking met de beide andere vetcategorieen, het­geen overeenkomt met de hypothese.

2. De energieverdeling over de dag

Ook bij de jongens b^eek het niet zinvol te zijn de perioden 4 en 9 apart te bekijken. Ze zijn daarom evenals bij de.meisjes gekombineerd met respektievelijk periode 2 en 8.— De gemiddelde energieopname (+ st.fout) per periode, uitgedrukt als percentage van de totale ener­gieopname, wordt in de onderstaande tabel weergegeven.

U 3

Tabel 4.5./3: Gemiddelde energieopname (+st.fout) van de vetcatego-rieen per periode^ uitgedrukt als percentage van de

totale opname. Jongens periode

1 2 3 2+4 5 6 7 88+9 eategorie

Dik' 13.1 7.6 12.7 8.2 6.2 4.3 41.5 12.4 14.1 (1.1) (1.3) (1.7) (1.2) (1.5) (1.3)(1.9) (1.4) (1.3)

Normaal 12.-5 9.6 17.6 10.6 6.2 7.4 33.9 9.9 12.0 (1.0) (1.3) (1.-9) (1.3) (1-6) (1.5) (1.7) (1.3) (1.6)

Dun 17.5 10.1 16.7 ll.l 6.6 3.9 34.0 7.9 10.1 (1.7) (1.5) (2.1) (1.6) (1.4) (0.8)(1.3) (1.0) (1.2)

De signifikante verschillen tussen de vetcategorieën staan in de eer­

ste rij van schema 4.5./2, blz. We bespreken deze hieronder. - Tijdens het ontbijt nemen de Dikke en Normale jongens signifikant minder energie op dan de Dunne. Onze groep Dikke jongens eet welis­waar tijden® het ontbijt minder dan de Dunnen (hypothese), maar een door ons verwachte geringe energieopname blijkt toch niet uit deze gegevens. - Tijdens de grote pauze (periode 3) eten de Dikken signifikant minder dan de Normalen^ en bestaat de tendens dat ze ook minder eten dan de Dünnen (p<ïO.10). Dit is in overeenstemming met de hypothese. - Voor de 15 % diksten wordt met deze methode geen grotere energieop­name gevonden in de schoolpauzes. De hypothese dat de Dikken in deze periode meer zouden eten wordt dus niet bevestigd.

- In de tijd van 'langer dan 30 minuten na einde schooltijd^ of - aan­komst thuis of elders' tot het avondeten (periode 6) nemen de Dikken en de Dunne jongens signifikant minder energie op dan de Normale. Dit resultaat is niet in overeenstemming met de hypothese.

- Tijdens het avondeten eten de Dikken signifikant meer dan de beide andere groepen.

- Na het avondeten tot 30 minuten voor het naar bed gaan (periode 8) en over de hele avond bezien (periode 8+9.) eten de Dikken signifikant meer dan de Dunnen.

Deze twee laatste resultaten zijn in overeenstemming met de hypothese dat de Dikken meer eten dan de anderen vanaf 5 uur ' s middags. - Of Dikken vlak voor het slapen gaan en 's nachts meer eten dan de Dunnen is niet te toetsen, doordat er in die periode te weinig mensen iets eten.

I

.0 •\ s

f t * a

^ C * « S f 'ï ;{ ' 5 •;

0 *5 <n i «. « Î »

S- £ §

V ^ -« -Si - « QJ ' ~ "O ^ r I X s <o s „ * tf * r S S £ tt

J! a rf? rf

• » A.

S «V

V (V S.

•8 s 5 C"*

-2 5

: Cr-j V •Ï y •> £ o «I

"ö * O

113

M •?d 91

Fl o c w V V "8 -6 V <V .v v ^

r a c §•

«0 r v of * -

F r o -rf es» S :sP * 0^ 85 v V <8 *

TS '•** Ö V S - ^ o

^ « *1 V 3C. S .s S IM M w » 3 O 3

V» j <J S 6»

"5 <o

s î 01

vJ . J "U O V

I 1 M V

.* V p p

2 * A A V

• • • - —

2 •s & V

o 2

«n f. «b

3 P A

• •# P

IN M A 2 A A •* .3 £, <3

I Pk A * ä

i £ * P

T £

\ ? a a A A

ß> Ä/

a A A ï

vë.

1 s" - £ * v O Ä

* I a A a c * »

W 8 1 P A A .* .* <5 A

I ^ * î

X P vë»

vO o 1 3 5 11

y o 2 VJ s =j A

^ f a 5 .ï ? A ^

j/ o « a a V v

i P vây

U

2

V SK O 2

> + •V

T A V

<P y

•7

aN «? S e A 2 V/ V/ .*

A

i ^ p 2 V v

A v£,

W o 2 SJ

vâ/

2 3 P V * A

®V

-

1 ^ * e V v * S s

•s * p <=> s/ ^ o <5 -a

<Û V V

Jv

1 3 s A v * • l a

« I P d v v v l' •S o P 2

v y 1 A * / * 2£Ï /s;o / g-** Al / i l

.v 0~i ï s <u

+ * V .3 $ $

O

f ."2 S

• d 0 ^

. <f» S o 4

s: 0» •Q « « * es • a:

31 o a 4

I z o Zo te zien vindt er by de Dikke jongens een verschuiving van eten

naar de avond, plaats, welke hierna aan de hand van de cumulatieve energieverdeling besproken wordt.

3. De cumulatieve energieverdeling

Tabel 4.5./4: De cumulatieve energieverdeling per vetcategorie. periode

1 2 3 4 5 6 7 8 9 categorie

Dik 13.1 20,7 33.4 33.9 4o.l 44.4 85.9 98.3 100% Normaal 12.5 22.1 39.7 40.7 46.9 54.3 88.2 98.1 100.2%

Dun 17.5 27.6 44.-3 ^5.^ 52.0 55.9 89.9 97.8 100%

Be cumulatieve energieverdeling verduidelijkt de bovengenoemde verschui­

ving, hieruit blijkt namelijk: - De Bunnen eten een relatief uitgebreid ontbijt invergelijking met de beide andere categorieën. #

- De Normalen en de Dunnen lopen ijm. periode 6 steeds verder op de Dikken uit. Vooral de Normalen maken in deze laatste periode een 'sprong voorwaarts'.

- De Dikken halen hun achterstand voor een groot deel in tijdens het avondeten (periode 7) en evenaren de beide categoriéën daarna.

De hypothese dat Dikke mensen het grootste gedeelte van hun energie pas na ongeveer 5 uur opnemen blijkt bij jongens wel bevestigd te wor­den. Vanaf het begin van het avondeten nemen zijn namelijk 55.6 % van hun energie op tegen 45.7 % bij de Normalen en 44.1 % bij de Dunnen.

Een vergelijking van de resultaten van de meisjes en de jongens zou een vrij zinloze bezigheid zijn, aangezien de resultaten totaal ver­schillend zijn en er niet een lijn uit te halen valt. Het enige wat

, beide gemeen hebben is, dat er geen sprake is van drie hoofdmaaltij­den, waar tussendoor nog een beetje gegeten wordt. Dé tussendoortjes blijken een groot deel van de energie te leveren en in slechts êên

periode blijkt relatief veel te worden gegeten, namelijk tijdens

de avondmaalt ij cl ( periode 7)-

> 2 1

4.5.2. Nutriëntenpatroon

4,5.2.1* De energieleverende nutriënten

Voor dit onderdeel is dezelfde steekproef en dezelfde toetsingsmetho-de gebruikt als bij het energiepatroon. Alleen de gegevens van eiwit, vet, oligo- en Polysacchariden worden besproken; die van alkohol blijven buiten beschouwing, omdat er zo weinig alkohol werd gebruikt dat er niets over te zeggen valt. De ver­deling van de energieleverende nutriënten over dé perioden (uitge-drukt als percentage van de totale energieopneune) wordt uitgebreid in

bijlage 1^ behandeld; alleen de belangrijkste resultaten eruit komen in deze paragraaf aan de orde. Daarnaast worden de gegevens over de to­tale dag besproken.

1. meisjes per periode

- Een groot deel van de verschillen die tijdens het ontbijt gevonden worden, wanneer de nutriëntenopname wordt uitgedrukt als percentage I van de totale energieopname, lopen parallel met de eerder gevonden ver-schilllen in energieopname. (De Normale meisjes bleken relatief meer energie op te nemen dan de Dikke en de Dikke weer meer dan de Dunne) Wordt het ontbijt op zich bekeken, dan

- eten de Normalen vetter dan de Dunnen, - eten de Dunnen meer Oligosacchariden dan de rest,

- eten de Dikken meer Polysacchariden dan de rest. - Tijdens de grote pauze halen de Dunnen een groter deel van &un tota— Ie energie uit eiwit dan de Normalen.

- 's Avonds halen de Dunne meisjes een hoger percentage van hun tota-le energie uit Polysacchariden dan de Dikke (voor een overzicht, zie het schema 4.5./1, biz. II•ƒ•*). totaal over de dag

Over de hele dag bezien blijken de verschillen elkaar grotendeels weer op te heffen: geen enkel verschil is namelijk nog groot genoeg om zelfs maar van een tendens te mogen spreken, zoals uit de onderstaande ta­bel moge blijken:

Energieopname over de hele dag

12.X

Tabel- 4„5../5 Gemiddelde opname (+st.-fout) van energieleverende nutriënten per vet-categorie, alls percentage van de energie opname*. Meisjes.

nutriënten

eiwit vet Oligosacchariden polysacchar. categorie

Dik 13.7(0.7) 35.5(1.6) 23.8(1.4) 25.3(0.6) Normaal 12.8(0.5) 38.1(1.3) 23.7(1.5) 23.6(0.8) Dun 12.5(0.-5) 37.0(1.5) 25.6(1.7) 24.2(1.0)

We vergelijken hierna de gemiddelde energie- en nutriëntenopname met de aanbevolen hoeveelheden.

$ Tabel 4.5«/6: De aanbevolen hoeveelheden in vergelding met die ge­

middelde opname (+st.fout) per vetcategorie» Meisjes. « \ . .

energie eiwit vet tot.kool- mono-di-in kcal in kcal'/o in kcal'/o hydraten sacchariden

aanbevolen 2000-2300** 11 35 50-55 10*** aoeveelneaen

opname Dik 2040(123) 13.7(0.7) 35.5(1.6) 49.0(1.3) 23.8(1.4) opname Normaal 2310(104) 12.8(0.5) 38.1(1.3) 47.6(1.5) 23.7(1.5)

opname Dun 2310(110) 12.5(0.5) 37.0(1.5) 49..9(1..4) 25.6(1.6)

Zoals hieruit blijkt ligt het percentage energie dat door Oligosaccha­riden geleverd wordt erg hoog. De verdere resultaten geven geen aanleiding tot bezorgdheid omtrent de samenstelling van het voedsel (Voor deze steekproef en op deze manier gemeten l ).

2. jongens per periode

Wat de nutriëntenverdeling betreft lopen de verschillen grotendeels parallel met de gevonden verschillen in energieopname, te weten: - tijdens het ontbijt eten de Dunnen relatief meer dan de Normalen en de Dikken,

- tijdens de grote pauze eten de Normalen relatief meer dan de Dikken,

* bron: de Nedêrlandse Voedingsmiddelentabel 1975. energie bij geringe-normäle aktiviteit.

+* * De voedingsmiddelentabel geeft weliswaar geen echte aanbeveling voor mono- en disacchariden, maar stelt tan aanzien hiervan dat "de voor­ziening van mineralen en vitamines in het gedrang komen, indien van de koolhydraten meer dan 10 % van de totale kalorieënbehoefte uit enkelvoudige suikers wordt betrokken.

123

- tijdens het avondeten eten de Dikken relatief meer dan de Normalen

en dan de Dunnen, - •s avonds eten de Dikken relatief meer dan de Dunnen.

Als er m.a.w. in een bepaalde periode relatief meer energie wordt op­genomen door één van de vetcategorieën, dan komt dit verschil by alle energieleverende nutriënten terug. Tijdens het ontbijt is dit echter niet het geval; de Dikken eten dan weliswaar minder, maar vetter dan de Dunnen, (zie schema 4.5./2, blz.iio^ totaal over de dag Totaal over de dag blijken bij de jongens wel interessante verschillen ~ te bestaan: Hoewel het percentage energie dat uit eiw^'t en uit Oligo­sacchariden gahaald wordt voor alle vetcategorieen nagenoeg gelijk is, wordt bij de Dikken een groter deel van hun energie geleverd door vet dan bij de Dunnen, terwijl de Normalen een lager percentage Polysaccha­riden opnemen dan de Dunnen. De Sie verschillen komen in de volgende tabel tot uiting. Tabel 4.-5./7

Gemiddelde opname (+st. fout) van energieleverende nutriënten per vet-categorie» als percentage van de energieopname«. Jongens.

nutriënten

eiwit vet Oligosacchariden Polysacchariden categorie

Dik 12.1(0.4) 38.6(1.2) 21.6(1.2) 26.1(1.0) Normaal 12.5(0,4) 38.4(1.4)* 23.0(1.7) 24.9(1.0) Dun 12»5(0.4) 36.9(1.0) 22.9(1.0) 27.9(0.8)

De Dikken vertonen voor vet en Polysacchariden meer overeenkomst met de Normalen dan de Dunnen met de Normalen.

Ook by de jongens; blijken bij vergelijking van de gemiddelde opname met de aanbevplen hoeveelheden Oligosacchariden een hoog percentage van de energie te leveren, zoals uit onderstaande tabel blijkt. Verder ko­men er bij deze vergelijking geen onrustbarende feiten naar voren, voor dezegroep jongens.

Het verschil Normaal-Dun is niet signifikantj getoetst met de toets van , Wilcoxon; uitersten kunnen Wel het gemiddelde erg beïnvloeden maar heb­

ben weinig effekt op de toets omdat het daarbij om de rangnummers gaat.

\z.\f

Tabel'4.5./8: De aanbevolen hoeveelheden in vergelijking met de ge­middelde opname (+st.fout) per vetcatejgorie , Jongens.

energie eiwit vet tot.koolh. mono* en di-in kcal in k"cal% in kcal% in Kcal % sacchariden

aanbevolen ~ Z 1 ^in faal /o • hoeveelheden 2800-3100 11 35 50-55 10**

opname Dik 2650(98) 12.1(0.4) 38.6(1*2) 4?.9(1.3) 21.6(1.2) opname Normaal 3040(125) 12.3(0.4) 38.4(1.4) 48.4(1.5) 23.0(1.0) opname Dun 3070(149) 12.5(0.4) 36.9(1.0) 50.4(1.0) 22.9(1.0)

Konklusie:

Er worden zowel door deze meisjes als door deze jongens erg veel loze kalorieen opgenomen. De vrees dat op deze manier mineralen en vita­mines in het gedrang komen lijkt daarom voor deze steekproef niet on­gegrond. Zoals later blijkt is hun yzeropname in vergelijking met de aanbevolen hoeveelheden danook erg laag (zie bijlage 2b ),

* Energie bij geringe-normsle aktiviteit; gemiddeld voor de leeftijds­

groepen I3 t/m 15 jaar en l6 t/m 19 jaar, omdat beide leeftijdsgroepen ongeveer even sterk vertegenwoordigd waren,

bron: Nederlandse Voedingsmiddelentabèl, 1975 **zie voetnoot tabel 4.5./6

i^sr

4.5«2.2. Plantaardig vezel

De gegeten hoeveelheid plantaardig vezel is uitgedrukt in absolute hoeveelheden. Al^blykt dat de ene vetcategorie meer plantaardig vezel opneemt dan een andere, dan is dit op zich al een belangrijk gegeven in verband met de theorieën over de invloed èrvan op de stofwisseling en over de verzadigingswaarde ervan. Daarnaast is.het interessant te weten waar dit verschil vandaan komt: gaat het samen met het feit dat die categorie in totaal meer eet, of komt het doordat zij andere, meer plantaardig vezel bevattende voedingsmiddelen eten. De verdeling van de hoeveelheid plantaardig vezel over de perioden staat in de bijlage 28 vermeld, ~ Er wor­

den wel signifikante verschillen tussen de vetcategorieën gevonden, maar gezien de zeer kleine hoeveelheden waar het dacM-Vy om gaat lijkt het ons zinniger hier alleen naar het dagtotaal te kijken en hiervoor na te gaan waar een eventueel lagere plantaardig vezel-opname verder door gekenmerkt wordt.

1. meisjes

Tabel 4.5• /9: Vergelijking van de gemiddelde dagelijkse opname van plantaardig vezel met die van energie en Polysaccha­riden, per vetcategorie. Meisjes.

plant. energie plant. polysacch.- plaint .vezel vezel vessel per per 100 gr.

100 kcal polysacch. (in gr.) (in kcal) (in gr.) (in gr.) (in gr.)

vetcategorie

Dik 22.0(1.5) 20*4-0 (123) 1.10(0.1) 125(6.9) 17.4(0.9) Normaal 24.8(1.?) 2310(104) 1.09(0.1) 136(7.8) 18*9(1.6)

Dun 20.9(1.5) 2310(110) 0.94(0.1) 138(0.9) 15.4(1.0)

signifikante Normaal^ (Dik<fïorm) (Dik ^Dun) - Dik>Dun verschillen Dun of (tendenzen) (Dik^Dun) Noria.y Dun

Uit bovenstaande tabel blijkt^: - De Normale meisjes nemen signifikant meer plantaardig vezel op dan de Dunne. Dit verschil wordt ondermeer verklaard door het feit dat de Normalen per 100 gr. Polysacchariden meer plantaardig vezel opnemen, terwijl beide vetcategorieën ongeveer evenveel Polysacchariden opnemen.

Het te verwachten verschil in ojpn-ame van plantaardig vezel per 10.0

kcal blijkt niet significant te zijn.

12. L

- De plantaardig vezel-opname van de Dikke en de Dunne meisjes ver­

schilt niet signifikant. De Dikken nemen wel meer plantaardig vezel per 100 gr. Polysacchariden op, maar doordat de Dikken (zij het niet signifikant) minder Polysacchariden opnemen resulteert dit niet in een hogere plantaardig vezel opname. Ook de bij deze vetcategorieën gevon­den tendenzen bij energieopname en hoeveelheid plantaardig vezel per 100 kcal heffen elkaar op deze manier op.

2. jongens

Tabel 4.5./10: Vergelijking van de gemiddelde dagelijkse opname van plantaardig vezel met die van energie en Polysaccha­riden, per vetcategorie. Jongens. .

plant. eaergie plant• vezel , vezel per

100 kcal (in gr.) (in kcal) (in gr.)

polysajch. plant.vezel per 100 gr. polysacch.

(in gr.) (in gr.) vetcategorie

Dik 2^.9(1.8) 2650(98) O.9MO.I) Normaal 28.8(1.7) 30^0(126) 0.96(0.0) Dun 32.8(1.9) 3070(149) 1.08(0.1)

175(10*2) 1^.8(0.9) 189(11.0) 15.8(0.8) 208(8.6) 15.8(0.7)

signifikante Dik^Norm. Dik <Norm. Dik <Dun. verschillen Norm.<Dun Dik <Dun Dik<Dim Norm.<Dun of (tendenzes) Dik <Dun ' Norm.<Dun

- De Dikke jongens nemen signifikant minder plantaardig vezel op dan de Normale, doordat zij minder eten, terwijl het gegeten voedsel onge­veer een :aelfde plantaardig vezel gehalte heeft. - De Normale jongens nemen minder plantaardig vezel op dan de Dunnen. Beide vetcategorieën hebben een ongeveer evengrote energieopname, maar

het voedsel van de Normalenlevert per 100 kcal minder plantaardig ve* zei. Het feit dat de Normale jongens per energieeenheid minder plant­aardig vezel opnemen wordt gekenmerkt door een lagere polysacchariden-opnames terwijl per 100 gr . Polysacchariden ongeveer evenveel plant­aardig vezel opgenomen wordt.

- De Dikken hebben in vergelijking met de Dunnen een signifikant lage­re plantaardig vezelopname. Ze eten niet alleen minder, maar daarbij ook voedsel dat per 100 kcal minder plantaardig vezel levert.

Konklusie

De Dunne meisjes nemen relatief weinig plantaardig vezel op, wat voor­al komt doordat ze anders eten, dwz» minder plantaardig vezel per

\2.f-

100 gr. Polysacchariden. By de jongens eten de Dunnen juist meer plantaardig vezel dan de rest, wat komt doordat ze voedsel eten met een hoger plantaardig vezel gehalte per energieeenheid. Hij de jongens werd geen verschil gevonden in hoeveelheid plantaardig vezel per 100 gr. Polysacchariden. Zowel de Dunne meisjes als de Dunne jongens eten in vergelijking met de Dikken veel (kcal). Een hogere vezelopname blijkt hier dus niet steeds gepaard te gaan met een lagere energieopname, wat gezian de verzadigingswaarde verwacht zou kunnen worden.

^.5.3. Eventuele vertekening van de resultaten

De verschillende schooltypen zijn binnen de groepen jongens en meis­jes niet evenredig verdeeld over de vetcategorieen. De volgende tabel geeft dit weer.

Tabel ^f.5./lis Verdeling van jongens en meisjes naar vetcategorieen en schooltype

.jongens meis.ies vetcategorie N LBO MAVO/MBO HAVO/VWO N LBO MAVO/MBO. HAVO/VWO Dik 27 10 9 8 20 3 ; 10 7 Normaal 26 13 7 6 18 2 3 11 Dun 26 10. 10 6 19 k 5 10

Totaal 79 33 26 20 57 9 20 28

Dit kan tot gevolg hebben dat de gevonden verbanden tussen de vétcate gorieen en het energie/nutriëntenpatroon vertekend zijn door een even­tueel sterker verband tussen schooltype en energie/nutrientenpatroon. Om na te gaan of dit verband bestaat en om te zien of dit verband van invloed is op de eerder gevonden resultaten zijn we als volgt te werk gegaan: Voor die perioden waarin eerder een verschil tussen de drie vetcategorieen gevonden werd zijn de gegevens opgesplitst naar school­type. Een splitsing binnen de scho-oltypes in Dik, Normaal en Dun was vanwege de te kleine steekproefomvang helaas niet mogelijk.

Naar de verschillen totaal over de dag is verder niet gekeken. We wil den namelijk aan de hand van een paar voorbeelden nagaan óf het school type onze resultaten beïnvloedde; hoe en waar is hierbij van minder be

lang

I2L8

meis.ies Bij de meisjes vertoonden de gegevens van MAVO/MBO en HAVO/VWO steeds vrij veel overeenkomst, terwijl die van het LBO hier vrij sterk van af­weken. Door het kleine aantal LBO-leerlingen kon dit verschil met beide andero schooltypen niet getoetst worden. Daarom hebben we de onderdelen, waarvoor eerder signifikante verschillen tussen de vetca­tegorieën gevonden waren nog eens getoetst, maar nu zonder het LBO, om te zien of dit andere uitkomsten gaf. De precieze resultaten staan vermeld in bijlage 2-g .

jongens

Doordat er bij de jongens niet steeds êên schooltype van de overige twee afweek, moesten we een andere methode gebruiken. Het grotere aantal leerlingen per schooltpye maakte het mogelijk de schooltypes nu wel onderling te vergelijken. Ook hiervan staan de resultaten in

bijlage 2,0. Deze resultaten zijn ons inziens voldoende bewijs dat er een verband be­

staat tussen schooltype en energie- en nutriëhtenpatroon. Door de niet evenredige verdeling van de schooltypes over de categorieën Dik, Nor­maal en Dun is het te verwachten dat het schooltype inderdaad van in­vloed is op onze resultaten. Hoe en in welke mate blijft onbekend, doordat de steekproef te klein is om binnen de schooltypen een op­splitsing te maken in Dik, Normaal èn Dun. Uit dit alles blijkt wel, dat met onze indeling in vet categorieën en de gebruikte methode geen duidelijk verschillende energie-nutriënt en-patronen gevonden worden bij de drie vetcategorieën, zodat de verde­ling van energie en nutriënten over de dag hier geen bijdrage levert in de voorspelling van de vetcategorie. Verder menen we hieruit te mogen konkluderen, dat het voor volgend onderzoek op dit gebie^l raadzaam is de schooltypen gelijkelijk over de drie vetcategorieën te verdelen, om deze, mogelijke storende, faktor uit te schakelen.

Eetmomenten en soorten voedingsmiddelen

Zowel voor eetmomenten als voor soorten voedingsmiddelen wilden we een bepaald patroon zien, te ontdekken. Voor het vinden van een derge­lijk patroon hebben we een aantal kombinaties van situaties gemaakt. Deze kombinaites zijn voor beide elementen hetzelfde, om de resultaten

s*ô

eventueel later met elkaar te kunnen vergelijken. Tijdens de verwerking van de gegevens bleek vergelijking echter onmogelijk te zijn, omdat een

eetmoment iets totaal anders voorstelt dan een portie bij de soorten voedingsmiddelen (zie 3«^» , blz. 63 ). Om tussen de drie vetcategorieën afzonderlijk, of tussen een ervan en de beide andere, verschillen te kunnen aanwijzen hebben we de toets van Kruskal Wallis of de toets van Wilcoxon (voor onafh. steekproeven) toegepast. Als er in een (kombinatie van) situatieGa) erg veel dezelfde waarnemingen voorkwamen (subjektieve maat: meer dan - 1/3 van de waar­nemingen bij de frekwentie 0) waren de beide bovenstaande toetsen on­

bruikbaar. We maakten dan een tweedeling in aantal waarnemingen bij de frekwentie O/niet 0. Op deze gegevens pasten we de X' -toets toe. Signifikante verschillen die met de twee eerstegenoemda methodes ge-

2 vonden zijn betekenen iets anders dan die welke met de X —toets ge­vonden worden. Dit komt bij de formulering van de resultaten tot ui­

ting in b.v.'Dikken eten vaker zoetigheid' voor de eerste toetsen en 2 'een groter aantal Dikken eet zoetigheid' voor de X -toets.

De resultaten staan vermeld in bijlage 30 .. Hiero.nder worden eerst voor de eetmomenten en daarna voor de soorten voedingsmiddelen de algemene lijnen hieruit voor de meisjes en de jongens apart bespro­ken. De resultaten mogen echter niet tè absoluut geïnterpreteerd wor­den omdat er bij de gevolgde procedure nog wel enkele kanttekeningen te maken zijn. (zie blz. 132. ). Verder^aoeten de resultaten alleen als een beschrijving van déze steekproef gezien worden. Met de ^bruikte metho­de kunnen misschien wel bepaalde hypothesen bevestigd worden, maar de vraag, wat er ten grondslag ligt aan het feit dat de ene vetcategorie in een bepaaldejsituatie gaat eten en de andere niet (eten ze nu omdat ze honger hebben, of omdat de gelegenheid tot eten zich voordoet?) blijft onbeantwoord. Om hier een uitspraak over te mogen doen is diep­gaand onderzoek nodig.

^^•^•l. Eetmomentenpatroon

1. meisjes

- De tendens bestaat dat een groter aantal Dikke meisjes onderweg van school eten dan niet-Dikken (p^O.10). Deze situatie geeft direkt na schooltijd gelegenheid tot eten. De hypothese dat Dikken vaker eten op tijden waarin de gelegenheid tot eten bestaat wordt voor deze situatie bevestigd.

130

- Onze groep Dikke meisjes eet 's avonds signifikant minder vaak dan

de andere vetcategorieën. Dit komt niet overeen met de hypothese dat Dikken vanaf - 5 uur rs middags en vooral vlak voor het slapen gaan en 's nachts vaker eten dan anderen.

- De hypothese dat er geen verschil bestaat tussen Dikken en Dunnen wat hun eetmomentenfrekwentie betreft in andere situaties_, wordt voor deze groep wel bevestigd. - Er worden echter geen verschillen gevonden tussen Dikken en Dunnen 'over de totale dag', tijdens 'ontbijt' en 'middagmaaltijd' en 'direkt

na aankomst thuiff of elders' of in ' schoolpa.uzes', die we welverwacht hadden.

2, jongens

- Over de hele dag bezien eet onze groep Dikke jongens signifikant minder vaak dan de Normale en dan Normale en Dunne jongens samen. Dit komt overeen met de bevindingen van Hampton, Huenemann e.a. (1967)»

- De Normale jongens eten vaker onder alle» schoolpauzeS_, ook eten ze 's avonds vaker. Dit zou men volgens de hypothesen juist van de ^ikken verwachten.

- Vanaf 30 minuten na aankomst thuis tot het avondeten eten de Dikken signifikant minder vaak dan de Normalen. De hypothese hieromtrent luidde dat er in deze situaties juist geen verschil zou bestaan. Mis­schien hebben de Normalen voor het eten honger en eten alvast wat, terwijl de Dikken pas gaan eten als het etenstijd is. - Ook bij de jongens werd er tijdens het'ontbijt1 en de ' middagmaaltijd * geen verschil in eetmomentenfrekwentie gevonden.

Zowel voor de meisjes als voor de jongens kon er geen verschil in eet-• T3.lt ttjxDtyw j

momentenfrekwentie tussen de vetcategorieen^worden aangetoond in de situaties waarin 'thuis' of 'elders' iets gegeten werd^üs-Vv^otWa^«» blz.5^).

>

^.5.^.2. Patroon van soorten voedingsmiddelen

De hypothese dat Dikken vaker dan Dunnen voedingsmiddelen eten die geen voorbereiding vragen kan met deze methode niet getoetst worden (Zowel een appel='gezonde hongerstiller'als een snoep je='zoetigheid', vragen geen voorbereiding).

131

1. meisjes

Over de gehele dag bezien bestaat de tendens dat Dikke meisjes min­

der'gezonde hongerstillers' eten dan de Dunne (p^O.10). Dit komt waar­schijnlijk vooral doordat zij tijdens de kleine pauzes en 's avonds sig­nifikant minder voedingsmiddelen van deze categorie eten. - Tijdens de kleine pauzes eten de Dikke meisjes signifikant minder vaak gezonde hongerstillers, terwijl er tijdens de grote pauze geen verschil gevonden wordt. - De Dikke meisjes eten na schooltijd thuis signifikant minder'zoetig­heid' dan de rest; terwijl ze buiten schooltijd elders juist meer zoe­tigheid eten. Konklusie: De Dikke meisjes eten minder voedingsmiddelen met een e-venwichtige- nutriëntensamenstelling dan de niet-Dikken. Misschien willen ze zich in verband met hun dik-zijn matigen, maar doen dit met de verkeerde voedingsmiddelen, hoewel ze na schooltijd thuis ook wei­nig zoetigheid eten. Als ze niet thuis zijn weerstaan ze deze verlei­ding echter misschien niet.

2. jongens

- Totaal over de dag eten de Dikke jongens signifikant minder vaak 'gezonde hongerstillers' en een groteraantal Dikken iets uit de groep 'hartige happen*.

- Op school tijdens de lesuren worden geen verschillen tussen de vet-categorieen gevonden, terwijl de Dikken tijdens de pauzes signifikant minder gezonde hongerstillers eten dan beide andere groepen. - Meteen na afloop van school eet een kleiner aantal Dikken zoetig­heid.

- Langer dan een halfuur na aankomst thuis of elders, maar v66r het avondeten, eet een kléiner aantal Dikken zoetigheid terwijl ook een kleiner aantal Dikken gezonde hongerstillers eet. - Na schooltijd thuis eet een signifikant kleiner aantal Dikken gezon­de hongerstillers en bestaat de tendens dat ook meer van hen hartige happen en alkohol nemen (p^O.10).

-' Na schooltijd elders wordt geen enkel verschil gevonden. - ' s A v o n d s e e t e e n s i g n i f i k a n t g r o t e r a a n t a l D i k k e n h a r t i g e h a p p e n . - 's Avonds elders eet een groter aantal Dikken zoetigheid. - Vlak voor het naar bed gaan en ' s nachts eet een groter aantal Dun­nen gezonde hongerstillers dan de Dikken (p^O.10) en dan de Dikken en Normalen samen.

132-

konklusie (jongens) Na schooltijd tot het avondeten eet een kl-einer aantal Dikken zoetig­heid. Als ze elders zijn gedragen ze zich hetzelfde als de anderen (behalve 's avonds elders, dan eten namelijk meer Dikken zoetigheid), terwijl ze thuis, in hun eigen omgeving veel hartige happen eten. Ook bij de jongens komt naar voren dat Dikken vaker voedingsmiddelen eten die veel lege calorieën leveren(vooral na schooltijd thuis en ' s avonds) terwijl ze minder voedingsmiddelen met een evenwichtiger nutriënten-samenstelling eten.

Meisjes en jongens gedragen zich (behalve t,a.v. de gezonde honger-stillers) verschillend, vooral wat betreft de keuze ran het soort voedingsmiddel 'thuis' en 'elders'; terwijl de Dikke meisjes; thuis minder zoetigheid' eten, eten de Dikke jongens thuis juist veel har­tige happen. Niet-thuis eten de Dikke.meisjes meer zoetigheid,en de Dikke jongens gedragen zich net zo als de riiet-Dikken.

Onvolkomenheden bij de verwerking

Te laat hebben we nog enkele onachtzaamheden ontdekt. Er bleek name­lijk dat enkele mensen hun warme maaltijd niet 's avonds, maar tussen de middag, of op een ander tijdstip gebruikten. Doordat deze maaltijd vaak een groot deel van de totale energieopnamè uitmaakt, en doordat de nutriëntensamenstelling veelal anders is dan die van een brood­maaltijd of tussendoortje is het niet ondenkbaar, dat de resultaten

ten aanzien van energie- ©n nutriëntenpatroon hierdoor aanzienlijk beïnvloed zijn. Hefebr^^^a de warme maaltijd in een andere periode is niet alleen van invloed op de resultaten in die periode maar strekt zijn werking misschien ook uit naar die van de voorafgaande en de daaropvslgende periode(n) Gtfaarschijnlijk heeft met na een warme maaltijd minder gauw weer een hongergevoel). We ontdekten deze fout echter pas nadat de gegevens al grotendeels verwerkt waren. We hebben verschillende mo­gelijke oplossingen tegen elkaar afgewogen allen hadden hun voor- en nadelen. We hebben voor de oplossing het zo te laten gekozen, omdat deze niet slechter leek dan de andere en omdat het ons ondoenlijk leek alles nog eens over te doen, maar nu zonder de 'afwijkende'personen.

\ 3 3

De aantallen jongens en meisjes met een afwijkend tijdstip van de warme maaltijden lagen als volgt; In totaal 7 jongens, waarvan k Dik, 2 Hormaal en 1 Dun. In totaal 1 meisje, uit de vetcategorie Dun. Gezien het feit dat het bij de jongens om aantallen gaat, die de resul­taten erg kunnen beïnvloeden, moeten de resultaten van de jongens, vooral wat betreft de perioden 3 (grote pauze), 5 en. 6 (na schooltijd) en 7 (avondeten) met de nodige reserve bekeken worden.

Bij de bepaling van het eetmomentenpatroon is dezelfde fout gemaakt. Hier zal dit echter niet veel invloed op de resultaten hebben, omdat zowel de warme maaltijd als de broodmaaltijd als êên eetmoment gerekend wordt. Wel is het mogelijk dat de invloed zich naar de volgende peri­oden uitstrekt vanwege de grotere verzadigingswaarde van de warme maaltijd.

Bij dit onderdeel is er ook per ongeluk 1 Normaal meisje ingedeeld bij de Normale jongens.

Bij de verwerking van de soorten voedingsmiddelen hebben we met dezelf­de fouten doorgewerkt. Bij dit element zijn, zoals eerder vermeld, de warme maaltijden buiten beschouwing gelaten. Omdat deze maaltijd af en toe iin een afwijkende situatie gebruikt werd en omdat de voedingsmid­delen eruit met de gebruikte methode moeilijk te coderen zijn, hebben we voor de personen waar dit voor gold de warme maaltijd en de tweede broodmaaltijd waar mogelijk omgewisseld.Dat dit op de resultaten van invloed zal zyn is duidelijk, maar dit leek ons de beste oplossing hiervoor. Dit, en het feit dat de soorten voedingsmiddelen in porties en niet in hoeveelheden zijn uitgedrukt maakt eer^rergelijking van de nutrientensamenstelling en de soorten voedingsmiddelen onmogelijk.

^.6. Aktiviteit

We bespreken eerst de aktiviteit in de Vrije Tijd, waarbij de verschil­

len tussen de vetcategorieën centraal staan en bovendien de resulta­ten van jongens en meisjes vergeleken worden. Hetzelfde doen we voor het aktiviteitenpatroon over de Hele Dag. De slotparagraaf bevat konklusies t.a.v. de vetcategorieën, de schei­ding tussen jongens en meisjes en vergelijkt de parameters over de Hele Dag en de Vrije Tijd.

A-.6.1. Aktiviteitenpatroon in de Vrije Tijd

Het aktiviteitenpatroon in de Vrije Tijd is weergegeven in tabel 4.6./1* voor zover het de Relatieve Aktiviteit en de verdeling van de tijd over de aktiviteitencategorieën betreft. Het al of niet tijd besteden aan aktiviteitencategorie 5 staat in tabel k»6./2 weergegeven. Uit deze tabellen blijkt het volgende: 1. Er zijn slechts kleine verschillen tussen de vetcategorieën en tus­

sen jongens en meisjes.

2. Bijna 8o % van de Vrije Tijd wordt liggend en zittend doorgebracht, circa 14 % van de Vrije Tijd wordt doorgebracht met wéinig inspannen­

de staande bezigheden en slechts ca 7 % Vrije Tijd wordt besteed aan be­zigheden die meer inspanning vragen. Zwaar inspannende bezigheden wor­den door 1 op de 4 jongens ondernomen.

3. De Relatieve Aktiviteit in de Vrije Tjjd ligt op ongeveer 1,7» wat maar weinig aktiever is dan rustig zittend werk.

Hierbij willen we opmerken dat het gemiddelde van de Dunnen bij akti­viteitencategorie 5 in tabel 4.6./1 relatief laag is in vergelijking met de aantallen in tabel ^.6./2. Dit komt doordat de Dunnen die aan deze categorie tijd besteden, er kennelijk relatief weinig minuten aan besteden.

Verschillen in tijdsbesteding aan de aktiviteitencategorieën in de Vrije Tijd tussen de vetcategorieën zijn weergegeven in tabel ^.ô./s. We bespreken alleen de verschillen die in deze tabel zijn weergegeven,

per aktiviteitenBätegorie. De gevolgen van het aktiviteitenpatroon op de Relatieve Aktiviteit en de eventuele verschillen tussen de vet­categorieën t.a.v. deze. aktiviteitsmaat komen daarna aan de orde.

*" De tabellen behorend bij dit hoofdstuk staan op blz* 1^0,. 1^1 en lb-2.

Categorie 1 = liggen en slapen De Dikke meisjes en de Dikke en l>.unne meisjes samen besteden een sig­

nifikant* kleiner deel van hun Vrije Tijd aan aktiviteitencategorie 1, dan de Normale meisjes. Als de Dunne en Mormale meisjes worden samen genomen bestaat er een tendens (péO.10) dat deze twee groepen ëamen

meer tijd doorbrengen met aktiviteitencategorie 1 dan de "Dikke meis­jes. Bij de jongens vonden we met tleze methode geen signifikante verschil­len tussen de vetcategorieen in tijdsbesteding aan aktiviteitencatego-r rie 1 in de Vrije Tijd.

Als jongens eh meisjes worden samengenomen wordt het signifikante ver­schil tussen de Dikke en Normale meisjes afgezwakt. Je Pikken vertonen namelljkYcle tendens wat minder tijd te besteden aan aktivitei­tencategorie 1 dan de Normalen (p^O.lOX

Categorie 2 = zittende bezigheden

De gegevens wijzen voor jongens en meisjes in dezelfde richting. Voor de meisjes bestaat de tendens dat de Dikken meer tijd aan deze Aktiviteitencategorie besteden, dan de Normalen en dan de Normalen en Dunnen samen. Voor de jongens bestaat deze tendens alleen voq>r de Dikken in vergelijking met de Normalen.

Voor jongens en meisjes samen vonden we signifikante verschillen t.a.v. aktiviteitencategorie 2. De Dikken - besteden signifikant meer tijd aan zittende bezigheden dan de Normalen en dan de Normalen en Dunnen sâmen..

Categorie k = matige inspanning

Alleen als jongens en meisjes worden samen genomen vertonen de Dikken de tendens (péo.10) aan deze aktiviteitencategorie minder tijd te be­steden dan de unnen.

\

Categorie k+3 = matige en zware inspanning Bij de jongens vertonen de Dikken de tendens minder tijd aan deze akti­viteitencategorie te besteden dan de Normalen en Dunnen samen(p<0-lo). Hoewel bij de meisjes hierin geen verschillen aantoonbaar waren, blijken dezelfde tendenzen op te gaan als jongens en meisjes worden samen ge­nomen. Met andere woorden: De Dikken vertonen de tendens (péO.10) een kleiner deel van hun Vrije Tijd te besteden aan matig en zwaar inspannende bezigheden dan de Normalen. , en dan de Nor-male en Dunnen samen.

12>L

Relatieve Aktiviteit Bij de meisjes resulteren de hiervoor besproken verschillen (cat.l en 2) niet in signifikante verschillen tussen de vetcategorieën wat betreft de Relatieve Aktiviteit over de Vrije Tijd. De verschillen tussen de vetcategorieën bij de jongens (cat.2 en A+5) geven ook geen signifikante verschillen t.a.v. de Relatieve Aktiviteit over de Vrije Tijd. Voor de jongens en meisjes samen genomen waren met deze methode ook geen signifikante verschillen aantoonbaar tussen de vetcategorieën t.a.v. de Relatieve Aktiviteit over de Vrije Tijd. Het• signifikante ver­schil bij cat.2 wordt kennelijk gekompenseerd door de tendenzen bij de

cat. 1, k en ^f+5.

k.6,2, Aktiviteitenp^troon over de Hele Dag

Tabel 4>6./3 geeft het aktiviteitenpatroon over de Hele Dag weer, wat

betreft de Relatieve Aktiviteit en de verdeling van de tijd over de ak­tiviteit encate gor ieën. Tabel k.6,/y vult dit beeld aan met de aantal= len jongeren, die al of niet tijd besteden aan aktiviteitèncategorie 5* Uit deze tabellen kunnen we het volgende afleiden:

1. Er bestaan slechts kleine verschillen tussen de vetcategorieën en tussen jongens en meisjes.

2. Bijna 80 % van de Hele Dag wordt liggend en zittend doorgebracht. Dit cijfer komt overeen met dat voor de Vrije Tijd. Alleen de verde­ling over cat.l en 2 verschilt, doordat de Schooltijd hoofdzakelijk zittende bezigheden toevoegt (cat.2) en cat.l alleen in de Vrije Tijd voorkomt. Circa 15 % van de Hele Dag vrd doorgebracht met staande bezigheden en ca 6 % met matig en zwaar inspannende bezig­heden. Ook dit komt vrijwel overeen met het beeld van de Vrije Tijd.. Zwaar inspannende bezigheden wc rden over de Hele Dag bezien door door 1 op de 3 jongeren uitgevoerd. Bij vergelijking met de Vrije Tijd blijkt dat er tijdens schooltijd nog 10 jongerên deze aktiviteitenca-tegorie hebben beoefend. Uit de gemiddelde tijdsbesteding aan deze aktiviteitencategorie blijkt dat de Dunnen dit relatief korter doen.

3. De Relatieve Aktiviteit over de Hele Dag ligt op ongeveer 1.8. Dit komt overeen met de waarde voor de Vrije Tijd en is nauwelijks aktiever dan rustig zittend werk.

13J Tabel 4.6./6 geeft de gevonden verschillen tussen de vetcategorieën

wat betreft de tijdsbesteding aan de aktiviteitencategorieën over de Hele Dag en de Relatieve Aktiviteit. Per categorie bespreken we alleen de verschillen, die in de tabel zijn aangegeven. De Relatieve Aktiviteit komt daarna aan bod.

categorie 1 = liggen en slapen De Dikke meisjes besteden signifikant minder tijd aan liggende bezig­heden dan de Normale meisjes, dan de ïjunne meisjes en dan de N.ormale en D.unne meisjes samen.

Bij de jongens en bij samenvoeging van jongens en meisjes geen verschillen aantoonbaar.

categorie k = matige inspanning

De Normale meisjes besteden signifikant minder tijd aan aktiviteiten-categorie k dan de Dunne meisjes,en de Kormale en pikke meisjes samen vertonen een tendens (péO.10) minder tjjd te besteden aan deze aktivi-teitencategorie dan Dunne meisjes» Hoewel bij de jongens geen verschillen aantoonbaar iCjr> , blijft laatst­genoemde tendens, dat de Dunnen meer tijd besteden aan aktiviteitenca-tegorie k dan Dikken en Normalen samen, bij samenvoegen van méisjes en jongens bestaan.

categorie 5 = zware inspanning De jongens en meisjes vertonen dezelfde tendens: minder Dikken beoefe­nen zwaar inspannende bezigheden dan de Normalen en Dunnen (póO.10). Bij samenvoegen van jongens en meisjes wordt dit verschil signifikant.

Relatieve Aktiviteit

Bij de meisjes resulteren de hiervoor besproken verschillen (çat.l, 4

en 5) niet in signifikante verschillen t.a.v. de Relatieve Aktiviteit over de Hele Dag. Dé ene tendens bij de jongens levert bij de Relatieve Aktiviteit ook geen signifikante verschillen op, en ook by samenvoe­ging van jongens en meisjes zijn de per categorie gevonden verschillen (cat. 4 en 5) te klein om tot signifikante verschillen t.a.v. de Relatieve Aktiviteit over de Hele Dag te kunnen leiden.

138

^.6.3« Konklusies

1. Verschillen tussen de vetcategorieën Signifikante verschillen tussen de vetcategorieën zijn gevonden voor maar enkele aktiviteitencategorieën. Deze verschillen bedragen niet meer dan enkele procenten van de totale tijd, en daarmee kan beslist geen onderscheid aangebracht worden tussen 'aktieven' en 1niet-ak-tieven'. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat dergelijke kleine ver­schillen tussen de vetcategorieën kleiner zijn dan de gemaakte meet-fout (die niet bekend is). Bovenstaande doet ons besluiten dat de gevonden verschillen niet rele­vant zijn met betrekking tot de vraagstelling eh dat de vetcategorie-en dus niet verschillen in aktiviteitenpatroon. De relatieve aktiviteit zowel berekend over de Hele Dag als over de Vrije Tijd verschilt niet signifikant tussen de vetcategorieën. Wet de gebruikte methode hebben we dus geen verschil in totale aktiviteit

tussen de categorieën Dik, Normaal en Dun kunnen aantonen.

2. Verschillen tussen de Vrije Tijd en de Hele Dag De verwachting dat een verschil in Aktiviteitenpatroon tussen de vet-categorieën juist in de Vrije Tijd zou blijken, kan niet worden beves­tigd. Maar ook uit het aktiviteitenpatroon over de Hele Dag blijken geen verschillen tussen de vetcategorieën. De maten vooï* de totale aktiviteit, zowel over de Hele Dag als over de Vrije Tijd, kunnen al evenmin verschillen aantonen. Uit bovenstaande kunnen we opmaken dat de parameters voor de Vrije Tyd niet bruikbaarder zijn gebleken dan die voor de Hele Dag.

Het aktiviteitenpatroon van de Hele Dag verschilt alleen van dat van de Vrije Tijd in de verhouding tussen categorie 1 = liggende bezigheden en categorie 2 = zittende bezigheden. ' Dit wordt veroorzaakt doordat de Schooltijd, die ongeveer èen kwart van de Hele Dag uitmaakt, hoofd­zakelijk cat.2 aan de Vrije Tijd toevoegt.

3. Verschillen tussen jongens en meisjes Hoewel signifikante verschillen tussen de vetcategorieën by jongens en meisjes niet altijd in dezelfde aktiviteitencategorie zyn gevon­den, kunnen volgens ons bij deze methode van aktiviteitsmeting de jon­gens en meisjes wel worden samengenomen. Een belangrijk argument hier­voor vormt de geringe grootte van de verschillen in tijdsbesteding en

de daarmee éamengaande geringe relevantheid (zie l}.

Diskussie Het ontbreken van verschillen tussen de vetcategorieën kan te wijten zijn aan de gebruikte methode. Met name de spreiding in energiebeste­ding binnen de categorieën en het niet kunnen mee tellen van de inten­siteit waarmee een aktiviteit is beoefend, kunnen een overschatting van de aktiviteit van de Dikken hebben veroorzaakt. Het is met de gevolgde methode niet mogelijk dat de Dikken zelf hun aktiviteitsniveau overschat hebben, omdat de indeling van bezigheden in categorieën al van tevoren was vastgelegd. Wel bestaat de mogelijk­heid dat de Dikken de tijdsduur overschatten van hun meest inspannende bezigheden, b.v. 10 minuten zitten onder de gymles vergeten. Wes- hopen

dit beperkt te hebben door de navraag bij de kontrole van de opschrijf­boekjes. N.B.

De vragen omtrent de aktiviteit die in dk lijst Persoonlijke Gegevens wa­ren opgenomen, leverden evenmin onderscheid tussen de vetcategorieën. Van de wijze van naar school gaan bleek de operationalisatie niet bruikbaar. De mate van aktiviteit van een eventuele bijbaan en de tijd die daaraan werd besteed verschilde niet tussen de vetcategorieën» Ook was èr geen verband tussen overgewicht en het doen aan sport, op school, ook in de vrije tijd en in competitieverband (zie ook k.3?). Tot een vergelijking van de opschrijfmethode met de vragen in de lijst Persoonlijke Gegevens is het dan ook niet meer gekomen.

*J>l2.. 85, Pyervgo.

iLjO

-p 0 1 1 o d +» <H

© o • -p > -P •H (0 © u -P <0 + •H *0 -•—

0 M •H M (1) •H H T3 "M

<D rH M U) U tu XJ «Î O •Ö TJ O •H d > S <D <D rH TS faO

rH •O *H »H' •• A ÊH ö u © m « §• fn n 3 <0 •H ta > fH > d <0 © t3 0) 'Ö © u -p 0) U > <ü S o > Pi O <d Ti <d •r-3 +> co •H •H a> EH 0 •<-}

-P. co a) T1 •rl •n • © •H •H a M +> a

!=» M d O a> >0 e> co > d ö ta © aS •ri bo > -P d cd O bo H •1-3

ö <0 •H « u r-i O œ O) O X) tJ > h o d d > <u ©

« p) d r-| :® :© 0> 6) © •H •H -P U Ö O O a> to ÎK5 o s> © o -p -P u al cö PM o O • • <

vo

£

*

lo •K.

'S VJ

>

«0

V

«V so tj

•w U

w .*» y) 5 2:

TT o s <b vû

Sv£ o -

"4** • .jv .

^ c

£ -3

O" Q "w ov °

V, W

o- crt *o cT O O

XN »- O o" O* -"

•> <? £

^ is Q'

Vn PO

1 S U

Si w

<b *}

ry 4 ^ ä «a v

"O •»» cn -- CT CT N_> *»J 0- •*- ** "v" U O- >

O «-) O •v "V

<s «

^ s i & ^ «

m ç <D O I •* O J-3

Q « V s •s *> S& SN c <

«n «8T V-s sû

•ï

O- ^ v_ ^ > In cT <•

U-» CT

<fe o" cr -r

«v «v £ -o cc

^ Crt O ^ c:

C"! O V •» -» «tf ««o °*

O* sh O o —

«*î *5 *?

«-Î

"5

O" s *o >0 «b IrT 5r O- > O-

»• »A vA «* ts •«

•>j <c « t

if * - -5 <Q ^ 3 <i

+ » « s

SLoI ~ 2 « j: r

£S -V * ? £ _0N

>• O «v

% v> . sû « ti.

vSl V (O ^ cT «2. vi >*--» «ô 4S ^ ^ ^

«S» CT

Ch cT w

°* e«j >• *C ^

*-

•f» <"3 «0 C? 0

«n cT O* oN <- V-O 09 CD <> c> v. 5

O- ^ O -*C- Ifl "a *3 *o

SK w >o £x £ v *û (o * < -. •>• <o i-> •> O-

»- In VO O" CS" CJ-

«

* S P ^ <Q

CO

1 5

4 % »o2 * 1 >

1 V

4» V* 0)

5?

u

n'

0 <*» vÛ *3 *>

0

«/) 3 «i

?

*>

& u* « •Ki

$ S'

5 i 5 ë

jv ». op

cn *•-

iA

. ^

41 . «1 -M $

In

"S -M s ê

Si S .

'o c)

• w

$

§->

•k.

& ' $ O

>«»

s i 1 a ^ «

Ql « £

14.1

+> 3 0 1 1 <H

Ö •P • CD O -p

-P > (0 *rl Q) u + -P © ' •H •Ö > © •H M •Ö -P H 1—4 & ffi 0) co TJ h •Ö 0) O •ri Tl O a ä > © v bO H bO 1—) (0 ••

*H Q Ö ,d © U © ä 0} H co h © co Q) W t> W a d) © <D tJ T3 -p u (H (1) CEI 0) > P. > O cd O -p IQ bO •H O) a (1) •0 « -P m •H •H Q) > © H •H a 0) -P a M 0 < 0 <D •0 © to > Ö Ci CU Ri *H bO > •P d

M cd O M H T-J Ö <D •H m H 0 O © 0 "Ö -Ö > (1) ö Ö > © CD © Ö a 1—1 «© : © © S © •H •H -P M U Ö O O O bO bO O © (D O •p •P M cd cd ft 0 u

MD

H V .O a Eh

-~N O t £ 0 O oN 0

J-' £ VJ V

«V <•-«V lo

î>->»• k «•

*» *

• s . *-\ or* «J

U 0" 6* VJ 0" 4. ir* .3- «©

VI j- UC d VI

0" 0" 0 s_

O O d 0 VI

ov <s a- *>-< v" V > si •S 4 . % O > «O u

O O Sw

n . O» "3 U 1a <&

•N <0 >• U O *>»

. ^ ' «C

«"» O U % n »0 «O a 0» <ï

$ Nô 0" O* Ck

VI

Œ\ % V «•S NO* t .3 ~ï •> «V-

w. O <n û •V • » , •»

»1 $ %

«•

«1 5 À

r V £

2 3 /Q

•rr\ (fO -SS

0-0 o%

0 o"

ir> 0 9° « *w

2s S" en Q* <r 0-Sy S»(

<3~> - en 1^ % -Û

•^\ P «-v •V

0" 0" 0" <0

•V O" •0 cT

S1 «> 0"

7> 0'

>û en vC u" O

0 0s

«w N»< V-«b *v

*

i- H »0 •s» •N»

„J w 'to <h *0 > c cr-

0*

/r\ *0 c-" o% 0" s. Nw t •0 «n * sfi U" *» •>> *"5

^ 0 -û «V •V •V

"cf

g « ï « 0 ar Ô a

«< <n 5

• " < 2 o

V W o « o o"1 o" <? — s^ a - ^ ^ Jjk 4^

* ^ CS* _ *°

Q C*9 UC »s -®

cT \o S-0'

«"> 0 s,

3-O"

^ ^ 6" tf* oN

^ o .> Ô1 "ä"

«r O- «î v. s» fe «4 «V

** *

O- .3-3-

C^ O

;> i*. • » O» «V «O'

«> 3- CH

W ^ J <f » ^

^ 01 % j H <sA (a • » " } " >

tk VA S6 £ï- «• •>

S V «? 2

\* JS 3 ^ 2 o

' «d S

• 8-5« . «w V Z

a J

v» M 4J I «1 •» 0

0 >» — > «v «)

V- <T) U • *» •>

s <¥ «-£ Ä

m U

«i "S * u

W V> ï *•' 3 è

N Cr N -

lr> «V O

«

<5 £

4J W •- U'

V* <5) -g 5 g

ev In -**. •*»

-N W- V>

s

.3

"•O « Ö 5 0

* v î • W 0 <Q 2 <Q

£

14-2

Ta-ise-L <5»cjhifcca.nte. UeaScUit(êv) tussen ote ueteate^ofeieë« "t.CL..o. die. a.Ktivt te-itein C<*.te.qoeteën en ofe Xe-lccf/eutAfdiut-hett o vete. die. 1/ze. e. Ty'ct

C(Xt. 1 CCKt. ÓL Ccct. j> çat .Cf Cat S Cat.yf T Het. Atct.

Î1e.isje$

1

3>iK < Nù*n.

bik<No*+T>4À

(3>ÏK >fJofc) A>'IK>IU0K'O

T>«AM J

- — — — —

Jon^e^s — ^b»K >*>o*j / —

[î>'iK^We<e) î>û< ^ Wo«.^

2>u*> -

Afeis/es en jontjens

1

T)iK^>tJo<

2)«<A?

"ï>iK CÎ)m.m> » •> — (W^Nee;)

Dum y

-

gescu-iKte •fco-e-ts

F-toets lAiilcoïcoh of KeuiKal

(jDtlcofam »f tCKUiif.ll' F-toets

"ïö-fce-C <5» mficawvt€. oe«.3eKiU€<o i.**.5S®«o <te üet.ca.t«<j©Äiee>'i t.a.o, etc aKtiL>ttc.tfca.t«2o«.ie.êV) s*-i et« /^«c i»j« tett-oue«. cte Hete 2>ag

coct. * CA±. 2 Cut. J Ceti, (f Cetf. 5" taf 5" 9*1 Mi.

Metsfes VMCNOK. IkK <Z>MA> biK **»*.<-lUM

. -UOK< t>uu ^ <®*5

* XM*>> -

^Jortej-en 5 - — 3>ctw ) — -

fietsjes en jonefems — — W+- <JÏ>UM)

£>0*. ' tliU - —

<jeiaieu.iKte ieetj

fr-teets F-toet s witcoxon »/ «KUsKaU

umfi'S •x*

WllcoXOia of ftutsifoft

U3a(l 15 fr-toeis

* -tassen Uaa.Kj'<$ : 0,05- < /o 4 0,10 == ie.rȈews

Zond-en hMitjei : (O$o,os" = Sv^wi. cawt vjcrscVwY

I l f - 3

5. NABESCHOUWING

In dit slóthoofdstuk worden de opziet van dit onderzoek, de gebruikte methoden en de resultaten besproken. In een aparte paragraaf worden aan de hand hiervan suggesties gedaan, die naar onze mening zouden kunnen leiden tot een betere opzet van een soortgelijk onderzoek.

5#1. Opzet van het onderzoek

5.1.1. Omvang van de (sub)steekproef

Het aantal deelnemers in onze steekproef was kleiner dan gepland was. Doordat we de gegevens verzameld hadden bij gehelte schoolklassen, bleek pas tijdens de verwerking dat een groter aantal deelnemers dan verwacht, niet voldeed.aan de omschrijving van de onderzoekspopulatie. Bovendien bleken zo weinig partieel leerplichtigen aan het onderzoek mee te wil­len doen, dat het niet mogelijk was deze categorie op te nemen bij de trekking van desteekproef. Hierdoor werd de omvang van de substeek-proef (vetcategorieen) ook kleiner dan de bedoeling was.

Van nog meer invloed op het aantal per vetcategorie was het feit dat de meisjes en jongens apart verwerkt moesten worden. Dit bleek pas tijdens de verwerking.

5.1.2. Indeling in vetcategorieen

Het is mogelijk dat de vetcategorieen niet homogeen genoeg waren en dat er daardoor te weinig verschil was tussen de vetcategorieen. Hier­voor zijn verschillende mogelijke oorzaken aan te wijzen, b.v.; - De gemeten lichaamsmaten verklaren bij de jongens slechts k6 tot 56 procent (afhankelijk van de rijpingsfase) en bij de meisjes Sk procent van de variantie in bet percentage lichaamsvet. - Om de vetcategorieen (Dik,Normaal,Dun) groot genoeg te maken voor de verwerking was van tevoren vastgesteld, dat elk uit 15% van de steekproef zou bestaan. Tijdens het onderzoek bleek echter, dat 7% van de steekproef te dik was en dat niemand dun was, volgens de door ons gehanteerde normen. M.a.w. slechts de helft van de categorie Dik is ook werkelijk dik, en niemand uit de categorie Dun is echt dun.

"f¥

- Tijdens de verwerking van de gegevens gingen we ons afvragen in hoe­

verre er verschil in attitude en gedrag'te verwachten is bij deelne­mers, die stationair dik zijn, dik aan het worden zijn of aan het af­vallen zijn. Evenzo zou er verschil kunnen zijn tussen deelnemers, die van zichzelf vinden dat ze te dik zijn en deelnemers die niet het idee

hebben dik te zijn; los van het feit of ze al of niet te dik zijn. - De oorzaak van het ontstaan van overgewicht kaai per persoon verschil­len. Daarmee zouden oolcv^chillen in attitude en gedrag kunnen samen­gaan.

Als de vetcategorieën niet homogeen genoeg zijn, is het erg moeilijk,

zo niet onmogelijk om faktoren op te sporen, die onderscheid maken tus­sen de vetcategorieën.

5.1.5» Organisatie

Ondanks indrukken, die we uit de literatuur gehaald hadden, bleek -vooral tijdens het veldwerk- dat we te weinig kennis hadden van de on­derzoekspopulatie. Het idee, dat we te maken hadden met een sterk he­terogene groep (o.a. in houding ten opzichte van het onderzoek, de onderzoeksmethoden en het taalgebruik), werd steeds sterker. We gingen ons daardoor afvragen of de gehele onderzoekspopulatie wel met êên en dezelfde onderzoeksmethode te benaderen is.

De komplexiteit van dit soort onderzoek is sterk onderschat, waardoor onder andere de tijd die in eerste instantie voor dit onderzoek uitge­

trokken was, veel te krap was. Op alle fasen van het onderzoek heeft dit natuurlijk invloed gehad.

5.2« Beperkingen van de methoden

Op grond van een literatuuronderzoek is bepaald welke methoden we bij dit onderzoek zouden gebruiken. Aan elke méthode zijn eeai antal beper­kingen inhaerent. In het hoofdstuk Methoden van..onderzoek' is uitvoe­rig ingegaan op de voor- en nadelen van de verschillende methoden en de redenen waarom we uiteindelijk voor een bepaalde methode gekozen hebben. Hier willen we een aantal beperkingen van de gebruikte metho­den herhalen, omd^t bij het interpreteren van de resultaten het ons in­ziens nodig is deze beperkingen in ogenschouw te nemen.

5.2.1. Anthropométrie

Een aantal potentiële deelnemers weigerde, omdat het voor het meten van de lichaamsmaten nodig was, dat ze zich tot aan hun ondergoed uit­kleedden. Met name bij het partieel onderwijs was het aantal weigeraars groot.

5.2.2. Attituden

De items uit de attitudenlijst zijn opgesteld aan de hand van gelezen literatuur. De items zijn geformuleerd zonder overleg met de onder­zoekspopulatie. Hierdoor is het mogelijk dat de deelnemers aan het on­derzoek de items op een andere manier geïnterpreteerd hebben dan wij bedóeld hadden. Bovendien bleek tijdens het verzamelen van de gegevens, dat de formuleringen van een aantal items, zeker voor bepaalde groepen uit de onderzoekspopulatie, te moeilijk was. Omdat rwe geen tataaBskore van de attitudenlijst konden berekenen, was heit onmogelijk om te selek-teren op betrouwbaarheid van de lijst en de personen met behulp van eentest en retest. Hierdoor werd' het ook onmogelijk om te bepalen wel­ke itema onduidelijk geformuleerd waren en welke personen de attituden-lijst lukraak ingevuld hadden. De selektie op validiteit zou gebeuren met diskriminant-analyse, waar­bij geselekteerd wordt op het onderscheidend vermogen van de items tus­sen de drie vetcategorieën. Omdat de aantallen van de categorieën te klein waren, moesten de items eerst op een andere manier geêlekteexd worden, en wel met behulp van regressie-analyse. Hiermee is echter ge­selekteerd op een lineair verband tussen de items en het percentage lichaamsvet.

5.2.3. Voedingsgedrag

De resultaten van het meten van het voedingsgedrag met elke tot nu toe bekende methode mogen slechts per groep geïnterpreteerd worden. Het is niet bekend hoe groot een groep moet zijn, om bij een tweedaagse-op-schrijfmethode relevante informatie te krijgen. De kans bestaat dat de methode te onnauwkeurig is om verschillen te vinden tussen de vetca­tegorieën, omdat de aantallen per vetcategorie nogal klein waren. Als de vetcategorieën niet homageen genoeg geweèst zijn, kan dit natuurlijk ook een sterk verstorende faktor geweest zijn.

5.2.4. Aktiviteit

Hiervoor gelden dezelfde problemen als bij de tweedagse opschrijfmethode van het voedingsgedrag. Bovèndien is de voor deze methode noodzake­lijke indeling in aktiviteitencategorieën vrij grof. Bij deze indeling kan ook geen rekening gehouden worden met de intensiteit, waarmee een bepaalde aktiviteit bedreven wordt.

5.3. Resultaten

5.3.1. Anthropométrie

De steekproef is beschreven aan dehand van lengte, gewicht, tricipi-tale huidplooi en de schouderbreèdte. Deze gegevens kwamen goed over­een met de gegevens van soortgelijke steekproeven (Luyken, 1975). De gemeten lichaamsmaten verklaren Gh% van de variantie in het per­centage lichaamsvet bij de. meisjes en 46-56 % bij de jongens, (gieters, ' 76)

Het bleek, dat zowel bij de meisjes als de jongens 7% volgens de door s ons gehanteerde normen te dik was.

5.3.2. Persoonlijke gegevens

Door te geringe aantallen per categorie was het onmogelijk om na te gaan of er signifikante verschillen waren tussen de vetcategorieën.

5»3*3. Attituden

De gedrags-items verklaarden 29% van de variantie in het berekende percentage lichaamsvet bij de meisje® en 27% bij de jongens. De opinie­items verklaarden 25% vàn de variantie in het berekende percentage lichaamsvet bij de meisjes en 18% bij de jongens. Wij zijn er in deze eerste, onderzoeksronde niet in geslaagd om een se-lektie uit de items te maken, die onderscheidend werkt tussen de vet­categorieën. Ondanks dat er enkele verwerkingsfouten gemaakt zijn, zijn deze ons inziens niet zo belangrijk, dat we het ontbreken van he t on­derscheidend vermogen hieraan moeten wijten.

' f ? -

Voedingsgedrag

De gémiddelde energie-opname van de Dikke meisjes was signifikant la­ger dan die van de niet-Dikke meisjes. De' gemiddelde energieopname van de Dikke jongens was lager dan de gemiddelde energieopname van de Normale en van de Dunne jongens. T^a.v. de energieleverende nutriënten werden bij de jongens wel enkele statistisch signifikante verschillen gevonden, maar deze verschillen waren zo klein, dat ze nauwelijks praktische betekenis hebben. Wat de cumulatieve energieverdeling over de dag betreft werd er bjj de meisjes alleen een verschil tussen de vetcategorieën gevonden tijdens het ontbijt, namelijk de Normale meisjes aten d«*rïn meer dan de Dikken en deze weer meer dan de Dunnen, welke verschillen pas in de loop van de , dag genivelleerd werden. Bij de jongens werden er meer verschillen ge­vonden, en wel: tijdens het ontbijt namen de Dunnen relatief meer ener­gie op dan de rest; na ongeveer vijf uur namen de Dikke jongens rela­tief meer energie op dan de rest

Verder viel voor beide sexes op dat er eigenlijk maar één keer per dag veel energie in een periode werd opgenomen, namelijk tijdens de avond­maaltijd.

De Normale meisjes namen gemiddeld minder plantaardig vezel op dan de Dunne. . De Dikke jongens namen minder van dit nutriënt op dan de Nor­male en deze weer minder dan de Dunne . Vergelijken we deze uitkom­sten met die van de energieopname, dan blijkt een hogere plantaardig vezel-opname niet steeds samen te gaan met een lagere energieopname, wat we op grond vàn de verzadigingswaarde van plantaardig vezel wel verwacht hadden.

In het algemeen kwamen zowel voor energie als voor de energieleverende nutriënten de opgenomen hoeveelheden redelijk overeen met de aanbevo­len hoeveelheden. Er werd echter een groot deel (i de helft) van de koolhydraten in de vorm van Oligosacchariden opgenomen. Zowel t.a.v. de eetmomenten als de keuze van het soort voedingsmiddelen zijn enkele statistisch signifikante verschillen gevonden. Vanwege het relatief kleine aantal per vetcategorie en ook omdat de operationa-lisatie van deze elementen Uit het voedingsgedrag hier voor het eerst op deze manier gebeurd is, willen we aan deze verschillen geen ver­gaande konklusies verbinden. Verdere uitwerking lijkt echter de moeite waard.

i i f s

Bij alle onderdelen van het voedingsgedrag kan een vertekend beeld

ontstaan zijn, doordat de mensen die hun warme maaltijd niet 's avonds aten, toch mee zijn verwerkt.-

5.3.5. Aktiviteit

In het algemeen was de aktiviteit gering. Gemiddeld werd So% van de tijd liggend of zittend doorgebracht, en 6% van de tijd werd besteed aan matig tot zwaar inspannende bezigheden. Er zijn geen verschillen gevonden tussen de vetcategorieën in de totale aktiviteit over de hóle dag en in de vrije tijd. Enkele statistische sig­nifikante verschillen in tijdsbesteding aan de aktiviteitencategorieën lijken te klein om relevant té zijn.

5.3.6. Kombinatie van de verschillende onderdelen van het onderzoek

Q.p grond van de resultaten, de beperkingen van de methoden en de om­vang van de steekproef äs afgezien van het kombineren van de verschil­lende onderdelen van het onderzoek.

5«^« Suggesties voor het opzetten van een soortgelijk onderzoek

Ondanks de moeilijkheden die we met dit onderzoek gehad hebben en de beperkingen van de beschikbare methoden, vinden wijvhet de moeite waard om dit onderwerp verder te onderzoeken. Tot slot willen we enkele sug­gesties doen die naar onze mening zoüden kunnen leiden tot een betere opzet van een soortgelijk onderzoek.

5.^.1. Omvang van de (sub)steekproef ;

Eén van de grootste beperkingen bij dit onderzoek was het aantal perso­nen per vetcategorie. Om een grotere (sub)steekproef te krijgen is het misschien mogelijk om de anthropometrische gegevens te laten verzamelen door school- en bedrijfsartsen, tijdens het uitoefenen van hun praktijk.

5.^.2. Indeling in vetcategorieën

De categorieën moeten zo homogeen mogelijk zijn. B.v. De catégorie Dik

<4-3

moet ook dik zijn volgens de 'normen'. Het lijkt ons ook belangrijk om onderscheid te maken tussen personen die stationair dik zijn, dik aan het worden zijn of aan het afvallen zijn. Misschien is het ook zinnig om na te gaan of het mogelijk is onderscheid te maken tussen personen, die zich dik voelen en personen die het gevoel hebben dat ze dik zijn.

5»^.3» Organisatie

Omdat het onderzoek naar attituden t.a.v. overgewicht nog steeds in een pril stadium verkeert, lijkt het ons van groot belang dat er bij de doelgroep een kwalitatief explorerend onderzoek wordt gedaan. Dit on-, . «ftAV,-derzoek zou zich zegels kunnen richten op de ideeën, die de doelgroep heeft over het ontstaan van overgewicht, enVöp de voor deze doelgroep meest geschikte onderzoeksmethoden, b.v. taalgebruik etc. Voordat een dergelijk onderzoek bij adolescenten wordt uitgevoerd kan waarschijnlijk beter eerst een minder gekompliceerde groep onderzocht worden, b.v. jonge volwassenen. Het is waarschijnlijk dat de attituden bij deze groep meer uitgekristalliseerd zijn. Bovendien is het mogelijk bij deze groep een groter percentage van de variantie in het percentage

lichaamsvet te verklaren met behulp van bepaalde lichaamsmaten. Omdat we de indruk hebben, dat bij verschillende sociale klassen ver­schillende onderzoeksmethoden het best toepasbaar zijn (naar aanleiding van onze ervaringen op de verschillende schooltypen), is het misschien beter om's.lcViin eerste instantie te beperken tot een bepaalde homogene groep. De groep die het hoogste risiko heeft t.a.v. overgewicht lijkt ons het eerste in aanmerking te komen.

Gezien de aversie tegen hét uitkleden, lijkt het ons zinnig om na te gaan welke kombinatie van lichaamsmaten waarbij men zich zo weinig mo­gelijk behoeft uit te kleden, het percentage lichaamsvet het best voorspelt.

Voor een soortgelijk onderzoek lijkt ons een interdisciplinaire aanpak vereist. Zo'n onderzoeksgroep zou ons inziens moeten bestaan uit voe-dingkundigen, een socioloog, een psycholoog en een wiskundige/komputer-kundige.

Bijlage 1 ;1

Woordenlijst. xx achter een woord "betekent: staat elders in deze lijst.

Adolescent : (in ons onderzoek) vijftien tot en met zeventien jarigen

Aktiviteitenpatroon: gedeelten van de dag resp. vrije tijd besteed aan ver­

schillende aktiviteitenkategoriën.xx Aktiviteiterikategorie: een groep aktiviteiten met een ongeveer gelijk ener­

gieverbruik (inspanningsniveau); in onze aktiviteitenenquete werden vijf dergelijke kategorien onderscheiden

• XX Anthröpometrisch dikken: adolescenten , die volgens een bepaalde norm

(Pieters, persoonlijke informatie) dik zijn Attitude : - een duurzaam systeem van positieve of negatieve waarderingen,

gevoelens en neigingen om te. reageren m.b.t. sociale Objek­

ten (Krech e.a.

- een relatief konstante gedisponeerdheid om in een bepaalde graad positief of negatief op een bepaald objekt, idee,

persoon etc. te reageren (Theunissen, 1975) •

Attitudelijst:lijst met uitsprakeh(items) waarop de deelnemers aankruisten in hoeverre deze voor hen opgingen; deze uitspraken konden zijn:

- opinie-items: b.v. kernreaktoren zijn gevaarlijk - gedrags-items : b.v. ik demonstreer tegen de snelle kweek-

reaktor in Kalkar.

Dikken : zie substeekproef*3" Dunnen : zie sub steekproef30*"

Eetmoment : in een eetmoment wordt iets gegeten en/of gedronken, Eetmomenten

worden op de volgende manier onderscheiden: 1

- het ontbijt, de pauze op school en het avondeten zijn elk als een eetmoment geteld

• XX - bij verandering van situatie begint een nieuw eetmoment - binnen een situatie begint er een volgend eetmoment >0 min.

na het begin van het vorige eetmoment - als er binnen een langere tijd in een situatie verschillende

porties worden gegeten zonder dat er een verdere tijdsaandui-• ding gegeven is, dan is het aantal eetmomenten het kleinste

aantal van de .volgende twee mogelijkheden:

. het (maximale) aantal blokken van 30 minuten^dat binnen die situatie mogelijkis

. het aantal eenheden

Gcjlc^«

Eetmomentenfrekwentie: aantal eetmomenten30"in een "bepaalde tijd(dag of deel

ervan) Eetmomentenpatroon: het aantal eetmomenten in verschillende kombinaties vom

situaties3™

Elementen van het voedingsgedrag: operationalisatie van het voedingsgedrag en wel in: .relatieve energie nut rient en verdeling over de dag

.eetmomenten

.soort voedingsmiddelen Gedragsitem : zie . attitudelijst Gezonde hongerstiller: een kategorie voedingsmiddelen met een evenwichtige

nutrientensamenstelling (Alleen van een totaal dagmenu kan' gezegd worden óf het al of niet gezond is).

Kontrole vraag : een stel van 2 items in de attitudelijst met dezelfde inhoud, als kontrole op het konsistent "beantwoorden

* xX '' • Normalen : zie substeëkproef

Nutriëntenpatroon: bijdrage van de energieleverende nutriënten aan de energie XX opname in een periode of over de hele dag

Onderzoekspopulatie: adolescenten (vijftien tot en met zeventien jarigen) Zie ook: Selektiekriteria.

Opinie-item: zie Attitudelijst

Overgewicht: Het percentage lichaamsvet, dat boven een bepaalde norm uitstijgt. Patroon van eetmomenten: zie Eetmomentenpatroon

Patroon van soorten voedingsmiddelen: frekwentieverdeling van porties uit verschillende kategoriên- voedingsmiddelen. De voedingsmiddelen zijn ingedeeld in vijf kategorien:

XX . gezonde hongerstillers . zoetigheid . hartige happen . koffie en theé

. alkoholische dranken Periode : deel van de dag. De dag is voor verwerking naar tijd en plaats

ingedeeld in negen perioden (zie schema 3. 4/1) Selektie kriteria: De onderzoekspopulatie30^ beperkt tot:

. blanke adolescenten XX . adolescenten die de kontrolevraag in de attitudelijst

konsistent beantwoord hebben . -gezonde adolescenten

Situatie : Indeling van dë perioden30"naar plaats. De dag is ingedeeld in negentien situaties (schema 3.4/1)

Steekproef (uiteindelijke): Alle deelnemers Van de dagscholen, waarvan alle XX gegevens aanwezig waren en die voldeden aan de selektiekriteria

XX van de onderzoekspopulatie

Substeekproef: een deel van de steekproef, bestaande uit drie vetkategorien:

de Dikken: 15% van de steekproef, die het hoogste percentage lichaamsvet had

. de Dunnen: 15% van de steekproef, die het laagste percentage vet had

. de normalen: een aselekte steekproef uit de overgebleven middengroep, ter grootte van de andere twee vetkategorien

Vetkategorie: zie substeekproef Vetpercentage: percentage lichaamsvet

Voedingsgedrag: ieder gedrag dat in relatie tot de voeding kan worden gebracht (Cramwinckel e.a.). Wij beperken deze omschrijving tot het

aspekt voedsel opname. Zie ook Elementen van het voedingsgedrag. Voedingsmiddelen, zie Patroon van soorten voedingsmiddelen.

Bijlage X

Scholen, die meegedaan hebben met het onderzoek

- Vormingscentrum van de Verkende Jeugd, Singravenlaan 4» Arnhem - Vormingscentrum werkende jongeren, Spiiiderweg 4-6 , Ede - R.K. Technische School, IJssellaan 89, Arnhem - Kath. School voor beroepsonderwijs, Fluitenkruidstraat 2, Arnhem - Scholengemeenschap Beroepsonderwijs Vredenburg (LTO-LBNO) Middel-

graaf laan 40, Arnhem ^ - Scholengemeenschap Noord (Chr. School voor Beroepsvoorbereidend

onderwijs) Zwaluwstraat 1, Arnhem

- Technische School Nijverheidsavondschool, Churchillweg 43-45»Wageningen - Koninklijke Wilhelmina Mavo, Wilhelminaweg 2, Wageningen - Gemeentelijke school voor Middelbaar Economisch en Administratief

Onderwijs, Honigkamp 1, Arnhem

- Malburgen-Mavo, 2eegsingel 2, Arnhem

- School voor Kleuterleidster Opleiding (Prot.Chr.) Làan van Klaren-beek 13, Arnhem

- Middelbare Technische School — BoveribuurtWeg 9» Ede - Rijksscholengemeenschap - Hollandseweg 11, Wageningen

- Scholengemeenschap Lorentz, Apeldoornseweg 2104, Arnhem - Nederrijn College - Middelgraafpad 42, Arnhem - Heldring College-Mammoetstraat, Zetten

Qtjla^e 3 . I

Organisatie en verloop van het vela .ei^

1. Voorbereiding van het veldwerk

Ienaderinè va.i de scholen en motivering van de deelnemers: Uitgaande van de CBS cijfers zijn een aantal scholen, variërend vàn "r"r0 tot ^ormingsschool, aangeschreven in

Arnhem, 5de , .'Zeiten en Wapeningen. D-.m.v. een brief is de schoolleiding geïnformeerd over het doel van het onder -zoek en gevraagd of ze hun medewerking willen verlenen. Napenkelé dagen werd telefonisch kontakt' opgenomen met de schoolleiding om te horen of deze positief reageerde. Indien de reaktie in eerste instantie positief was, werd

.er een afspraak gemaakt, waarbij mondeling verdere informatie gegeven kon worden, en een aantal afspraken gemaakt werd t.a.v. het aantal leerlingen, de datum van onderzoek, de plaats, waar het onaerzoek gedaan kon worden enz. Zoals vermeld is (zie 2.3) vroegen we om deelname van hele klassen. Later bij de verwerking lieten we mensen ouder, dan 17,9 jr. en jonger dan 15 jr. eruit. Op eên school waren alle 16 jarigen door de.directeur verzameld om met het onderzoek mee te doen. Tijdens het onderzoek bleken er echter zoveel leerlingen uit te vallen (vrnl. door leeftijd), dat we genoodzaakt waren onze steekproef herhaaldelijk uit te breiden. Dit deden we niet meer d.m.v. een brief vooraf, maar belden meteen op of gingen direkt naar een school voor een monde­linge informatie. Dit oleek even goed te gaan als de eerste procedure met het voordeel dat het sneller verliep. Ofschoon de deelname aan het onderzoek op vrijwillege basis was, zagen we 2 soorten reakties bij de schoolleiding nl.: -^de schoolleiding zelf maakte uit welke leerlingen er

meededen

de leerlingen zeli mochten beslisr en of ze meededen De schoolstruktuur beïnvloedde naar onze indruk de deel­

name aan het onderzoek. Pij een hiërarchischere struktuur v/as de deelname groter -net minder moeite van onze kant om de leerlingen te motiveren. Hierbij moet wel opgemerkt

ßijl cuje 3.2.

worden dat verplichte deelname nadelig kar; 7ijn voor de resultaten van het onderzoek, vooral voor het attitude gedeelte.

Bij de presentatie aan de leerlingen kwamen er ook 2 benaderingen voor': - de schoolleiding gaf de eerste inlichtingen over het

onderzoek, waarna Wij op de dag van het onderzoek nog eens uitgebreid informatie gaven.

- we gaven direkt informatie' aan de leerlingen, soms me­teen gevolgd door de metingen,.

Bij de informatie is aan de leerlingen nooit verteld, dat het om vetmetingen ging, maar om lich. samenstel-ling/lich. bouw; Dit werd gedaan o;:i de leerlingen (en het aantal weigeringen) .niet te beïnvloeden. Uit.real­ties , zoals :"komen jullie -weer voor de vetléllen", was -»vel duidelijk dat uit de uitleg op te maken was, wat we kwamen doen.

Onze ervaring was dat de leerlingen beter in éên keer goede, duidelijke en volledige informatie van ons konden

ontvangen, dan eer;-t vage, vaak vrijblijvende informatie van de schoolleiding of een docent. Het kwam nl. voor dat de leerlingen door onjuiste of .onvolledige informatie (waarbij vaak het doel van het onderzoek ontbrakV afge­schrikt werden, waarna ze zeer slecht weer te motiveren waren. Ze verscholen zich dan achter de informatie van de schoolleiding/docent.

Doordat het onderzoek een klassikaal gebeuren was speelde bij de beslissing of iemand wel of, niet meedeed (het was tenslotte vrijwillig'! de groepsdruk een merkbare rol. Hierdoor werd ér soms door een groepje samen geweigerd, een andere keer juist vanuit die groepsdruk als gehele klas meegedaan.

2. . De uitvoering van, het veldwerk 2.1 De eerste fase

2.1./. De anthropométrie .ï-oalB reed:; eer oer vermeld hielü ae anthropometric in

voor:

de jongens: het meten van lengte, gewicht, schouderbreedte en triceps.

de meisjes: lengte, gewicht, schouderbreedte, tricipitale, bicipitale en subscapulaire huidplooi.

S tandaardisa_ti_e Voor de standaardisatie van de metingen moesten de deel­nemers zich uitkleden tot het ondergoed. Dit werd hen van te voren bij de informatie over het onderzoek verteld.

Dit uitkleden bleek voor een aantal deelnemers problemen op te leveren. Sommigen weigerden om deze reden al direct na de informatie over het onderzoek, anderen toen hat op uitkleden aankwam. (Aantal weigeraars, zie Bijlage tb )

N.B. Wat de anthropométrie betreft is de onderzochte groep moeilijk, daar de mees ten zich midden in hun puberteit be­vinden. Ze moeten zelf nog wennen aan hun lichamelijke veranderingen, waardoor, er een zekere preutsheid ontstaat. Deze preutsheid gold in sterkere mate voor de meisjes dan de jongens en kwam meer voor op lagere opleidingen zoals Vormingsscholen en LHNO's, maar ook bij de meisjes van de MEAO. I.v.m. de hierbovengenoemde problemen vroegen wij ons af hoe nauwkeurig de meting van het gewicht moeten zijn. Waarschijnlijk weigeren er minder mensen als ze hun lange broek of rok moren aanhouden.. Wat de huidplooien betreft ligt er voor de jongens dan geen probleem meer, maar de meisjes moeten voor de subscapulaire huidplooi nog steeds hun bovenlijf gedeeltelijk ontbloten.

•De organisatie - Zoals reeds eerder vermeld werden de jongens door mannelijke

studenten gemeten en de meisjes üoo-r vrouwelijke studenten. De taakverdeling was als volgt:

•2 mensen meten, waarvan de een de huidplooien en de ander de overige maten. 2 mensen schrijven üe gegevènr, op.

De evt. aanwezige i?e persoon leidde alles lin goede, banen zodat ae metingen vlot konden verlopen.

ß y l a g e 3 . H

Deze scheiding tussen meisjes en jongens bleek wel degelijk noodzakelijk, evenals een scherm dat zich tussen de "meters" en de "opschrijvers" bevond. De bereidwilligheid om mee te doen nam daardoor aanzienlijk toe.

- De metingen zijn op enkele scholen tijdens gewone lesr e verricht op andere tijaeno gymnastieklessen. Deze laatsten verdienen volgens ons de voorkeur, omdat de deelnemers dan al bijna uitgekleed zijn. Hierdoor gaat de organisatie sneller. 'Vel moet erop gelet worden dat degenen, die geen gymnastiek volgen ooi gemeten worden.

- De oorsprong van een aantal weigeringen lag in een angst­gevoel voor doitoren. In dergelijke gevallen is het waar­schijnlijk beter geen witte jassen te dragen, omdat anders die mensen nog meer afgeschrikt worden. Van de andere kant zijn we ook situaties tegen gekomen, waarbij- het wel beter is een witte jas te dragen uit oog­punt van respekt en het serieus nemen van het onderzoek. Het hierboven beweerde over de witte jas zijn we niet sys­tematisch nagegaan, maar is opgetekend naar aanleiding van een aantal reakties van leerlingen en docenten.

Sugg_esties_ - Het verdient aanbeveling verder onderzoek te doen om een

aantal parameters te vinden, die bij meisjes het vet­percentage goed schatten en makkelijker, d.w.z. met minder uitkleden, te meten zijn.

- Doe de metingen tijdens de gymnastieklessen. - Gebruik een scherm en laat de mensen door een sexe-genoot

meten.

- Betrek in een vooronderzoek in welke situatie witte jassen funktioneel zijn, en overleg op iedere school met de schoolleiding en/of docenten welke situatie zich daar voordoet.

2.1.2. De attitude lijsten Standaardisatie Instruktie: ^.xti.v. een gestandaardiseerde instruktie hebben we gepro­beerd de invloed van de onderzoeker, die de lijst afneemt uit te schakelen.

öijltuje a.s . \

De standaardisatie van de inëtruktie kwam op het volgende neer :

- aan de hand van 2 voorbeelden aangeven hoe de gedrags­items en hoe de opinie-items ingevuld moeten worden.

- woorden als vaak, bijna nooit en weinig moeten geïnter­preteerd v/orden in vgl. met anderen-,

- iedereen moet zijn eigen lijst invullen. Problemën:

- Het plan was niet mêêr dan dit -te vertellen aan de deel­nemers, maar dit bleek niet helemaal haalbaar, doordat:

- er een aantal typefouten in de lijsten zaoen, waardoor enkele mensen niet begrepen wat er met de vraag bedoeld werd. B.v. opinie-item nummer 3: Moe zijn door sport geeft je een voldaan voldoen, in plaats van gevoel.

- de taal waarin de items geschreven waren soms niet aan­sloot bij de taal van de leerlingen, (dit had voor­komen kunnen worden door vooronderzoek).

Situatie:

De lijf:ten werden in de klas afgenomen. De situatie, waarin de lijsten ingevuld worden, zou eigen­lijk ook gestandaardiseerd moeten zijn. Dit was in ons onderzoek niet het geval.

Enkele faktoren die de situatie beïnvloeden zijn:

- de sfeer op school, door een autoritaire struktuur kunnen leerlingen gedwongen worden met het onderzoek mee te doen,

wat ook invloed kan hebben op het invullen. - de aanwezigheid van een docent.

Er v/aren enkele docenten, die de klas gingen rondlopen, aanwijzin,gen gaven en soms waardeoordelen uitspraken. Dit Kan natuurlijk de uitkomsten behoorlijk beïnvloeden. v;e hebben de docenten hierop mondeling gewezen, maar dit bleek niet altijd effectief. Haai'tegenover staat echter dat de aanwezigheid van eon docent ook gunstig kan zijn i.v.m. het bewaren van de orde in de klas, waar wij af en toe de grootste moeite mee

hadaen.

I

C>y|ûL^c 3.fc>

- verder bleken de meer-te docenten niet op de hoo gt e te zijn van (het doel van) het onderzoek. Suggestie:

l.v.m. de bovengenoemde punten is het misschien verstandig een stencil aan de docenten uit te delen om hen te informe­ren over het ondersoek en hen te verzoeken niets te zeggen om zodoende de deelnemers niet te beïnvloeden. De motivatie, hiervoor is dat schriftelijke mededelingen meer gezag hebben en minder aanvallend zijn dan een mondeling verzoek. N.B. Ook de leerlingen kunnen elkaar.beïnvloeden door hard­op te lezen en commentaar te geven.

Organisatie

Het streven was om iedereen eerst de attitude lijsten in te laten vullen, en daarna pas te meten. Dit om te voorkomen dat de deelnemers door de meting beïnvloed:zouden worden. Een paar keer werden de attitudelijsten na de anthropo­métrie afgenomen, doordat we gebonden waren aan de moge­lijkheden binnen de lesroosters van de scholen.

Problemen - D e s n e l h e i d w a a r m e e m e n d e l i j s t e n i n v u l d e v e r t o o n d e e e n

grote individuele variatie. Hierdoor was de één sneller klaâr dan de ander, wat de rust in de klas enigzins ver­

stoorde.

- De leeftijd en de schoolopleiding spelen ook een rol bij het invullen van de lijsten. Onze indruk was dal jonge leerlingen (13/14 jarigen) meer moeite hadden met het invullen van de lijsten', de klassen met jongere leerlingen deden nl. langer over het invullen. De verdeling van de leeftijden over de klassen verschilt nogal per schooltype. NU was het zo, dat de

«

klassen met veel jonge leerlingen LTP -klassen waren.

De moeilijkheid- bij het invullen kan ook aan het oplei-aingsnivo gelegen hebben. Lagere opleidingen, zoals LTS/LHNO's en Vormingsscholen hadden er duidelijk meer moeite mee daii hogere opleidingen. Een aantal vragen, die hier gesteld kunnen worden zijn:

ß^lcL^C *3. ^

1) In hoeverre leest men de items goed? Uit reakties van deelnemers bleek bv.duidelijk dat veel leerlingen de negatief gestelde vragen verwarrend vonden. 2) Begrijpt men de vragen wel? Het bovengenoemde probleem deed zich nl. ook voor wanneer men de vragen wel goed las, maar niet begreep. Bv. de uit­

drukking: "erbij inschieten" in de zin: "als ik het druk heb schiet de maaltijd er wel eens tij in." •3) Hoe eerlijk antwoordt men? - wordt er gewenst gedrag ingevuld? - wordt er "lukraak" ingevuld? - wordt er gesaboteerd?

Om de eerlijkheid der antwoorden na te kunnen gaan moeten er meer kontrolevragen ingebouwd worden, waarvan de sociale wenselijkheid er niet duidelijk bovenop ligt. Bovendien kun je met de kontrolevragen de mensen die niet consequent "lukraak" invullen eruit halen. Tegen sabotage valt weinig te doen. 4) Is men wel gewend zijn mening te geven over bepaalde uitspraken? 5) Is men wel gewend geprecodeerde vragen te beantwoorden?

De formulieren zijn makkelijker in te vullen als men gewend is aan het multiple choice systeem.

6) Sluit de 5-puntsschaal wel aan bij de denktrant van de deelnemer? Uit gesprekken met docenten en een eerste blik op de ingevulde attitudeformulieren kwam naar voren dat lagere opleidingen meer zwart/wit denken dan hogere opleidingen, waar genuanceerder gedacht wordt.

Z.1.3. De persoonlijke gegevens

S t andaar di s a t_i_e ln eerste instantie bestond er bij deze lijst geen instruk-tie, daar. het principe gehanteerd werd, dat men alles wat niet begrepen werd kon vragen.

Op de eerste scholen bleken er toch een aantal moeilijkhe­

den te rijzen t.a.n. het invullen van de persoonlijke gegevens, zoüat we in het vervol- een korte uitleg gaven, die .vrnl. oer>toad uit de moeilijkheden ontdekt op de vorige scholen.

Calage 3.ä

Deze punten hadaen we meestal op het bord geschreven. Verder kon iedereen vragen stellen. Het kwam er meestal op neer , dat 'ze meteen begonnen met invullen en niet luisterden naar onze instruktie, waarna we, zeker op lagere opleidingen, bestormd werden met vragen.

'I ' , i!

Organisa_tie_ De lijst met biografische gegevens werd na het inleveren van de attitudeli j.st uitgedeeld. Hietbij werd wel gewacht tot het grootste gedeelte van de klas klaar was met het invullen van de eerste lijst.

Problemen - De lay-out van het formulier

Door te weinig tijd bij de voorbereiding was het for­mulier erg onoverzichtelijk geworden. De vorm moet veel systematischer zijn bv. de antwoordhokjes precies onder elkaar.

- De formulering van de vragen De vragen moeten duidelijk en een-duidig gesteld zijn, zodat meri weet wat men wel en niet moet invullen.

Hierdoor en door de slechte lay-öut van het formulier werden veel vragen gesteld.

' I '

- Te persoonlijke gegevens Enkele leerlingen weigerden het formulier in te vullen vrnl. door de vragen over hun ouders, ziekte en het pil gebruik (zie bijlage ^ ) Na verloop van tijd bleek dat een motivatie van onze kant, waarom deze vragen opgenomen waren, de weerstand tegen de desbetreffende vragen verminderde. Bv. ter motivatie van de vraag over het pilgebruik werd gezegd,,dat de pil ook als menstruatie-regelaar dienst doet en niet alleen als anti-conceptie middel. Sommige mensen krijgen meer , andere minder eetlust van de pil. Een ander bijverschijnsel kan zijn dat je er dik van wordt, door vocht vast te houden,

- Onwetendheid t.a.v. antwoorden

3. 3

Op een aantal vragen wisten een heleboel deelnemers het antwoord niet. Dit waren vrnl. vragen over de leeftijd, het beroep en de opleiding van de ouders. Dit is gedeelte­lijk op te vangen door navraag bij de ouders. Dit kan door de deelnemers een brief, met een gefrankeerde envelop en antwoordformulier, mee naar huis te geven, waarin de vragen nog eens aan de ouders zelf worden gesteld.De vraag is alleen wanneer een dergelijke brief meegegeven moet wor­den. In ons onderzoek waren er drie* mogelijkheden: I.in de eerste fase van het onderzoek meteen na het in­

vullen van de persoonlijke gegevens..(voordeel:volledige gegevens van iedereen),

2.in de tweede fase van het onderzoek, bij de instruktie t.b.v. het invullen van het voedings-en aktiviteiten-boekje, waarbij de deelnemers van de substeekproef (+ 150 deelnemers) het ingevulde formulier bij de controle van het boekje weer konden inleveren.

j;.in de tweede fase, maar na de controle van het.boekje waarbij de deelnemers zelf,, d.m.v. een gefrankeerde en­velop, het formulier moesten opsturen naar ons.

ad I) Y/e hadden er niet op gerekend dat dit probleem zich kon voordoen, er was dus pok geen brief klaar voor de ouders om aan de deelnemers mee te ^even.

ad 1+2) Het nadeel van deze twee tijdstippen is, dat de gevraagde persoonlijke informatie de ouders misschien doet afschrikken, zodat ze van verdere medewerking aan het onderzoek, m.n. het invullen van de samen­stelling van de warme maaltijd door de moeders, af te zien. • .

• Gekozen is voor omdat de bovengenoemde problemen bij deze oplossing, zich niet voordoen.

- Veerstand tegen,schrijven Op de vormingsscholen kwam het af en toe voor dat de men­sen niet mee wilden doen omdat ze moesten schrijven (wat

. ze niet elke dag doen). Dit schrijfprobleem deed zich voor­al voor bij de lijst met persoonlijke gegevens, omdat daar gebruik is gemaakt van open vragen. Door de mensen gerust te stellen en te helpen verdween dit probleem. V/el kostte

ßc^la^e 3.1 o

het op deze manier erg veel tijd. Een enkele keer heeft . één van ons de hele tijd naast iemand gezeten om te hel­

pen bij het invullen, hierbij was ook het lezen een pro­bleem.

Eën lijst met zoveel mogelijk gesloten vragen, waarvan wij ook enkele hadden opgenomen, draagt bij aan de oplos­sing van dit probleem.

Conciliai €3 Een duidelijke conclusie die we uit de uitvoering van de eerste f'aee konden trekken was, dat we in de tweede fase

van het veldwerk de Vormingsscholen maai niet moesten be­trekken en deze groep apart te verwerken wat betreft de gegevens, die in de eerste fase waren verzameld. De voornaamste redenen hiervoor waren, dat we ondanks onze grote moeite (en uren lang ping-pongen) te weinig werkende jongeren bereikt hadden. 'Bovendien was de S;roep die we bereikt hadden zeer selekt. (De dikke mensen deden bij voorbaat al niet mee.) Het'werd ons wel duiuelijk dat de huidige onderzoeks?-

' methoden, die ook door ons gehanteerd zijn, niet geschikt zijn om deze groep te onderzoeken. Gezocht moet worden naar andere methoden^ die waarschijnlijk geen schrifte­lijke enquêtes inhouden.

2.2 De tweede fase.

De deelnemers aioesten nog twee keer bezocht worden. De eerste keer om ze de attitudelijst nogmaals te laten in­vullen (.1) en om uit te leggen hoe ze met de voedings-en aktiviteitenenquète (.2; moesten omgaan. De tweede keer, twee dagen later, moesten we er heen om de ingevul­de boekjes samen met hen door te nemen ter controle (3).

I. Attituüeli jat-l.etest - Organisatie

Om te kunnen selecteren op betrouwbaarheid 'was de tweede afname van de attitudelijst nodig. Omdat de retest enige tijd na de eerste afname moest plaatsvinden hebben we

dit onderdeel gecombineerd met het uitreiken van de voe-dings- en aktiviteiten enquete en wel in deze volgorde om beïnvloeding te voorkomen. Voor de retes.t en de uitleg van het boekje was meestal êên lesuur beschikbaar. Alleen de leerlingen die in de substeekproer'waren op­genomen hebben de lijst tweemaal ingevuld. Instruktie Het voor de tweede keer invullen van eénzelrae attitude-lijst is aannemelijk gemaakt door er de nadruk op te leggen, dat we door deze tweede kéer invullen wilden ha-gaan of: - wij onzinnige vragen hebben opgesteld die daarom door

hun verschillend worden ingevuld, (fout ligt bij ons; - zij betr-ouwbaar invullen (fout ligt bij "hen) - hun ideeën in tussentijd veranderd zijn, daar wij op

zoek zijn naar constante ideeën.' Alle argumenten werden aan de deelnemers verteld oradat de indruk bestond dat het gevoelig zijn voor'een argument per deelnemer verschilde. Problemen Aangezien de lij-et en werkwijze bekend waren, hebben we geen verdere uitleg gegeven en deden zich ook geen pro­

blemen voor. Ongetwijfeld zal het feit dat we deze test slechts bij een deel van de klas afnaden, die. daartoe in een aparte ruimte zat, een en ander vereenvoudigd hebben.

2 De voedings- en aktiviteiten-enquête Zoals in bijlage & verder wordt uitgelegd is er een proefondex'zoek gedaan naar de voorkennis en wijze van invullen van de onderzoekspopulatie. Daardoor ondervonden we bij de uitvoering van dit onderdeel weinig problemen. Organisatie en instruktie zijn op grond van de .ervaringen van het proefonderzoek verbeterd. Organisatie Voor de uitleg van dit onderdeel werd >0 à i+0 minuten uit getrokken. Ka de uitleg werden met de deelnemers afspra­ken gemaakt wanneer we o.ver twee dagen terug zouden komen

ôt^lcu^e 3.12.

Sr werden stickers uitgereikt waarop ze de afspraak ,on-den invulien^om vergeten te voorkomen.

Ten aanzien van de voedingsenqête kregen de deelnemers een brief mee voor ouders of verzorgers waarin werd uit-r gelegd hoe precies wij de samenstelling van de warme maal­tijd wilden weten. Het proefonderzoek had geleerd dat we dat zeer duidelijk moesten vragen.

- Instruktie Een goede uitleg aan de proefpersonen leek ons' essentieel voor volledige en betrouwbare invulling. De volgende grond­regels werdt.n bij de uitleg gehanteerd;

- een rustig tempo - overzichtelijkheid - gebruiken van ervaringen in de groep - het stellen van vragen om na te gaan of het uitgelegde

begrepen is.

Door het proefonderzoek werd standaardisatie tussen en oefening van de leden van het onderzoeksteam bereikt t.a.v. de enquêteinstruktie. Ter plekke hanteerden we een checklijst voor de instruktie (zie bijlage »4 )„

- Problemen

Jlechts 3 van de 165 deelnemers van de substeekproef weigerden aan dit onderdeel hun medewerking.

3 De controle van de voedings- en aktiviteitenenquête - Organisatie

Elke controleur had de beschikking over een aantal levens­middelen en huishoudmaten (zie 3.4. blz. 5*5 )\*Je maakten tevens gebruik van een checklijst om mogelijk vergeten

iX*>e w Uu» ) voeding en aktiviteit op te sporerï> Voor het geval dat iemand zijn boekje vergeten zou zijn stond er een auto gereed om dat bij hem/haar thuis op te halen.

- Controlegesprek Het gesprek met de deelnemer begon met het aanbieden van een kop koifie of thee. Dit enerzijds om na te gaan hoe­veel suiker se in hun koffie of thee doen, anderzijds om iets terug te kunnen doen voor twee dagen lang invul­len van de enquête.

Gamen met de deelnemer namen we het ingevulde beekje door

ßcjla^e 3.13

om meer informatie te krijgen -t.a.v. de voeding, of ze iets hadden gegeten, zo ja, wat

dan precies en in welke hoeveelheid -t.a.v. de aktiviteit, wat ze die dagen precies hadden

gedaan voor zover dat energetisch interessant, was. Af en toe bleek bij'de controle van de samenstelling van de warme maaltijd dat de moeder niet volledig had in­gevuld. In zo'n geval kreeg de deelnemer een brief mee met een gefrankeerde envelop, waarin de nog ontbrekende informatie werd gevraagd (zie bijlage «5 ).

Het gesprek eindigde met de belofte dat ze een verslag van ons zouden krijgen.

In een enkel geval kregen zij nog een brief mee voor de ouders om beroep en opleiding na te vragen voor zover de deelnemer dat niet wist.

- Problemen Dé grove schooltijdindeling, die in de boekjes was aan­gelegd, bleek toch niet voor elk lesrooster bruikbaar te zijn. Verwarring ontstond als de pauze tussen de middag kleiner bleek te zijn dan de ochtendpauze. Het probleem van het thuis hebben laten liggen van de boekjes deed zich nauwé-ij&s voor.

] [" I j~"" j Vracy^v\_^Ll^sV:^'rscwv\t^Uj^ ^%C~ H

Algemene gegevens Adolescentenonder^oek \

Hieronder volgen enigfe vragen over jezelf en je leefomstandigheden.Als er

meerdere antwoordmogelijkheden gegeven zijn.omcircel dan het antwoord waar

jij het nee eens bent.

I.Geboortedatum:.....dag.....maand......jaär.

2. Geslacht:man/vrouw.

3.School of laatstgevolgde opleiding:..............

4.Woon je nog thuis? ga/aee

5.Ben je thuis het jongste kind? ja/nee

,, ,, ,, ,, oudste kind? Ja/nee

t , , , , , , , e n i g s t e k i n d ? j a / n e e . Z o j a , g a d o o r n a a r v r a a g 6 .

Hoe oud is de broer of zus die na jou komt?.•

Hoe oud is de broer of zus waar jij op volgt?..

Euige vragen over je ouders:

6#Hoe oud is je vader?...... .jaar

Indien je vader is overleden,hoe lang is dat geleden*?.

V/at voor werk doet/deed je vader?..

Wat voor opleiding heeft je vader gehad?omcircel het juiste.

-alleen lagere school

—lagere technische school,landbouwschool,mulo

-hbs,mts —anders, n.l.:

-universiteit -weet ik niet

(als vader is overladen ga door naar vraag 7.)

Heeft je vader een eigen bedrijf?Ja/aee . . »

Heeft hij geregelde'werktijden?jà/nee

ïs je vader werkeloos?ja/n«e

Zo ja,hoe lang al?...................................................

7,Hoe oud is 3e moeder?............ jaar

V/at voor opleiding heoft je moeder gehad?

-alleen lagere school ,-anders n.l.:»...*..............

-huishoudschool,mulo,vglo -universiteit

-hbs,mts -weet ik niet

Ij

Vervolg van de algemene gegevens

(indien moeder is overleden,ga door naar vraag8.)

Werkt je moeder nog naast dat ze het huishouden, doet?ja/nee

Wad; voor werk doet ze dan?» .r.........................

H e e f t j e m o e d e r d a n o n g e r e g e l d e w e r k t i j d e n ? j a / n e e

8.Heb je oen beroep?ja/nee

zo ja, welk?, ..

zo nee,ga door naajj 9«

heb je werk op het, ogenblik? ja/nee

Was het moeilijk om werk te vinden,toen je van school kwam?ja/nëe

9»Hebj,_e zakgeld?ja/nee

Zo ja,omcircel dan in het onderstaande lijstje welke drie dingen je er

het vaakste van doet.

-kleding

-eten en of drank(b.v.snoep,patat,pils,frisdrank)

-schoonheidsartikelen

-entree's voor film/theater

-kado's

-Dchoolbenodigdheden

-lidmaatschappen

-hobby's

10.Doe je binnen schooltijd aan sport?ja/nee

Hoeveel uur per week? uur

Doe je buiten school aan sport?ja/noe

V/at doe je dan?

Hoeveel uur per week? ......uur

Doe je dat in competitieverband?ja/nee

11.Kun je aangeven hoeyeel vrienden je hebt?

-veel -een paar -weinig -geen

Heb je vaste verkering? ja/nee -,

12.Heb je een bijbaantje? ja /nee

zo ja ,'welk?....

hoeveel tijd kost je dat per week?..

i l^jUxc^L Ij . 3

I3«Ga je voor de middagmaaltijd naar huis om te eten?ja/nee

14«Hoe ver woon je van school/werk?• ..»•............Kilometer

I5«Hoe ga. je naar school /werk? ' -trein -bus -fiets -lopend

-brommer

I6»B en je het laatste half jaar nog ernstig ziek geweest?ja/nee

Z o j a , w a t h a d j e d a n ? . . . . • • • • • • « • . «

17*Sta je nu onder doktersbehandeling?ja/nee

Zo ja,waarvoor?...

I8.Gebruik je medicijnen?ja/nee

Z o j a , w a a r v o o r ? * . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

I9«Gebruik je een dieet?ja/nee

Zo ja ,waarvoor?..

20.Alleen voor. meisjes,gebruik je dç pil?^8/»©e..

Bedankt voor het invullen

läc^lacjß- 5* lAÂ-Vtacj «AA uoc^ ^Tvvu^-sVüVNg. /D«SLC\CVUL

Beste siüdenil

De reden voor hel ßchrijv»ll Van dëae ttifief iä dat <*lde5*g©t^k<»ttden tij} liUR doctoraalonderzoek ^ringend hulp nódig hebbeïU îtt eeptembar va» dit jaar kómt er in opdracht van do Voe dingaraad een ondeiSaoek in Nederland tiaar do voedings- en göaondheiddtoestand alsmede naar de yofedittgèop^Hliigôli van de zestienjarige adolescent4Een viertal studenten is de eer te beurt gevallen om daarvoor het »oorondersoek te siogen uitvoeréiwWe richten ona daarbij op de ve moe de lijk belangrijkste fout van die leeftijd n«l* overgewicht via onderzoek op het te rrein van de bio chemie « antropoae trie | Voe dingsanamne se en

attitudeneting*Voor dit laatste onderdeel nu hebben we dj hulp nodig Vaü ieder een die overgewicht oagevaer kan plaatsen* Voordat we attitudee kunne» gaan neten bij de adolescent moei er een s«haal geconstrueerd worden#Deze schaal kan alleen tot stand konen als een aantal gedragingen door jullie beoor­deeld worden op het gunstig dan wel ongunstig zijn ten aanzien van het ontstaan van overgewichti

We hebben een aantal gedragingen opgesteld in hei aan deze fetfâef gg, paard gaande boekje»elk voorzien van een 9punts eontinuusueett schaal bestaande uit negen hokjes).Het is de bedoeling dat jullie Van elk van deze gedragingea aangeeft hoe gunstig OS ongunstig je zó vindt voor het onts;taan van overgewicht. Oor de el ze&f, niets is waar» Verder zijn er gedragingen*die misschien niets met overgewicht te te maken hebben, maar die uit algenjeen ge zondhe idsoogpust als meer

of minder gunstig beschouwd kansen worden*Deze gedragingen staan in een apart boekjeV.Vil Je ook daar Je oordeel over geven?

Gezien liet grote aantal kruisjes dat gezet moet worden,stellen we voor om uit .werk te spreiden over een paar avonden gedurende een paar minuien *Eo t

tijdschema waarmee, we moeten werke® is erg krap en w© willen deze gegevens daarom graag uiterlijk 28 januari© is ons bezit hebben »We vragen, nee smeken,.deze lijst zo snel mogelijk e « in zo groot moegelijken getale in te vuilen^oadat we er alleen dan zinnige cortclusie® aan kunnen verMncfetk« Kortom we hopen op een massale nedewerkiagy

Me t hartelijke dank namens het adoleseenfcenkollectief dis sector attitude

gerda jaarsma hans- cornuit

ATTITUDEN FORMULIER I

^ tfcv t\A.À«.Lc{St ^ • »

ADOLESCEïJTENOITOEHZOEïï.

NAAM.

SCHOOL.

KLAS...

DATUM Ü?6

Hieronder zijn een aantal zinnen afge drukt,waarin een bepaald gedrag staat.

We willen graag,dat jij voor jezelf nagaat of dat gedrag ook voor jou op«

gaat»Als je denkt dat dat gedrag op jou slaat,zet je achter die zin een

kruis in het hokje onder "klopt".Ben je het er niet mee eens dan zet je eer*

kruis in het hokje onder "klopt niet".

VOORBEELD! klopt Stel dat er staat:Bc Zaat geen kaas

Als je geen kaas lust,antwoord j e net een kruis onder'klopt|X * « -—

Maar als je wel kaas lust,klopt het voor jou niet en dus

kloptj niet- 1

Zelf invullen

1«Als ik iets eetbaars zie kan ik er neeetal niet afblijven«

2.Ik rook«omdat mijn vrienden roken.

3«Als ik uit school kom heb ik vaak honger«

^.Bij het ontbijt drink ik haast nooit melkprodukten. (melk, yoghurt,etc.)

5«Ik kom bijna elke dag in een 'patat'zaak.

6.Ik kauw niet vaak kauwgom.

7'By een 'drankje' heen ik ook meestal iets te eten»

8«Ik rook steeds v/eer zonder dat ik er erg in heb.

9.. Ik eet haast elke dag op vaste tijden.

10.Tijdens een spannende film of voetbalwedstrijd zit ik m e e s t a l t e e t e n .

11.Ik eet altijd snellèr dan anderen.

klopt I

klopt j

niet

i I t

| i

-

i

I

±

*S)^CXC«2. O

Op dezelfde manier invullen als de vorige bladzijde.

12.Als ik iets eetbaars krijg aangeboden, kan ik het

moeilijk afslaan.

13»Ik neen haast elite dag alkohol.

14.1k doe altijd suiker in koffie en/of thee.

15«Bij koffie en/of thee neen ik meestal geen koekje.

l6.In het weekend eet ik ninder dan door de week.

17.Na het avondeten ben ik meestal te moe om nog

iets te doen.

18.Ik poets mijn tanden niet elke dag.

19»Ik kan 's avonds goed in slaap komen.

20.In de lunchpauzes haal ik bijn nooit iets lekkers

te eten.

21.Als ik net andere dingen bezig ben, zit ik niet vaak te snoepen.

22.In de lunchpauzes eet ik meestal brood* (i 23.Ik heb nooit echt honger.

24.Ik neem meestal wel vette jus.

25.Ik lees veel.

26.Op'vrije dagen slaap ik nogal eens lang uit.

27.Na het warme eten heb ik vaak een vol gevoel*

28.1k eet bijne elke dag fruit.

29.Onder schóól of werk snoep ik vaak.

30.Ik eet altijd tot ik niet meer kan.

31.Ik gebruik geen suiker in koffie en/of thee.

32.Ik eet vaker zoet beleg dan vlees of kaas op mijn!brood,

33«Ik eet vaak het restje uit de pan.

3^.Ik neem vaak grote happen.

35.AIS ik het druk heb schiet de maaltijd er wel eens bij in.

klopt klopt niet

Ook deze bladzijde op dezelfde nanier invullen., klopt

klopt niet

36.Als ik me gespannen voel, ga ik bijna nooit op zoek naar iets 'eetbaars'.

1 _ 37.De ga minstens oen keer per week dansen.

38«Als'het gezellig is, eet ik neer als anders.

39»Na de avondmaaltijd eet ".ik bijna nooit neer iets.

40. Ik loop veel. •

'

4l.Als anderen snoepen, doe ik bijna altijd mee.

42.Ik drink per dag gemiddeld zeker twee glazen frisdrank. '

43.1k ben 's morgens vaak niet uitgerust.

44.Ik poets iedere dag mijn tanden.

45.AIS ik me verveel ga ik eten.

-o-o-o-o-

ga verder op de Volgende bladzijde

.ATTITÜDEN FORMULIER II ADOLE S CENTENONDERZOEK

Nu volgen enkele sinnen, waarin een nening staat. We willen graag, dat jij

voor jezelf nagaat of jij het met die mening eens bent.

Zet dan een kruisje in één van de vijf hokjes.

VOORBEELD:

Je moet niet met de trein reizen.

»

sterk mee . gneens

b e e t j e m e e oneens

weet niet, tussen in

b e e t j e mee eens

sterk mee eens

1 2 3 5

Als je het helemaal niet eens bent met die mening, zet dan je

kruisje bij 1. Als je het er niet mee eens bent, maar ook niet mee oneens, zet dan je kruisje bij 3» En als je het wel een b e e t j e e e n s b e n t m e t d i e n e n i n g , z e t d a n e e n k r u i s j e b i j

(hieronder staan de hokjes wat dichter bijelkaar, maar de cijfers betekenen hetzelfde als in het voorbeeld.)

sterk oneens Zelf invullen

1. Je. moet zoveel eten als je kunt.

2. Mager zijn is gezond.

3> Moe zijn door sport geeft je een voldaan

voldoen.

4. Lekker eten kan niet slecht zijn voor de gezondheid.

5. Je moet je in het weekend niet te moe raaken.

6. Als je mollig bent, zie je er aantrekkelijk

uit.

7. Het is zonde je geld aan lekker eten te verspillen.

8. Als je mager bent, zie je er onaantrekke­l i j k u i t .

1 2 3 k 5

! ! 1 [ i u. . 1

- 5

Op dezelfde manier invullen als op de vorige bladzijde.

sterk oneens 1 2 3 k 5

9. Je moet van thuis zoveel te eten krijgen als je lust.

10. Voor gezond eten moet je geld over hebben. t \ 1

11. Je moet eten voor je plezier.

12. Dikke mensen zijn lui.

13» Spanning verdwijnt als je eet.

14. Als je je ergert, leun je het best maar wat eten.

15. Het is goed tussen de maaltijden niets te eten.

16. Je noet de tijd hemen om rustig te eten.

17. Het is goed om op vaBte t i jden te eten.

18. Een trommel vol koek of snoep is een voort­durende verleiding.

19» Op een feestje wordt het pas gezellig, als er alkohol gedronken wordt.

20, Magere mensen zijn niet gauw moe.

21. Jongeren van mijn leeftijd kunnen zelf wel uitmaken, wat gezond eten is.

22. Je moet alleen eten als je honger krijgt.

2.3.. Moeder moet koken wat de kinderen lusten'.

2k. Dikke mensen zijn gezellige mensen.

25. Je moet bewust aan je gezondheid werken.

26. Lezen is het beste tijdverdrijf.

27. Als je mollig bent noet je oppassen voor je gezondheid.

28. Magere mensen ergeren zich vaak.

29. Als je 's morgens geen trek hebt, moet je niet eten. niet eten. i

30. Vaak kun je zelf tegengaan, dat je ziek wordt. I 1

G . O

2.

sterk I oneens Weer op dezelfde manier invullen.

31. Als je een slecht gebit hebt, moet je zo snel mogelijk een kunstgebit nemen.

32. Je moet weieens dingen eten, die je• niet lekker vindt.

33» Sport is alleen leuk als je er goed in bent.

3k. Je moet leren wat gezond eten is.

35. Als anderen snoepen, moet' je wel meedoen.

36. Roken heeft niets met je gezondheid te maken.

37» Als'je maar genoeg eet, wordt je niet ziek.

38, Je moet eten wat de pot schaft-.

39« Als je niet rookt, ga je snoepen.

kO. Voor jongeren van mijn leeftijd is 8 uur slaap per nacht nodig.

I 1 1 '

2 3 k '

5

-

sterk eens

-O-O-O-O-O-

Wil je even nakijken of je bij iedere zin iets ingevuld hebt?

Bedankt voor de moeite,

Bijlage j. 1

Literatuur getruikt voor de afleiding van de vraagstellingen ten aanzien van voedings- en aktlviteitengedrag.

Om tot zinvolle vraagstellingen te komen is een korte literatuurstudie gedaan. Gezien de korte beschikbare tijd zijn we hierbij zeker -niet volledig geweest. Onderzoek onder adolescenten heeft de Nutrition Division van de Universiteit van Californië gedaan (Huenemann e.a. 1966, 1967» 1968» Hampton e.a., 1966, 1967» 1974)» Zij lieten scholieren van l6 à 17s jaar, over ee 1 periode van twee jaar 4 maal hun voeding en aktiviteit bijhouden, steeds met een zeven­daagse opschrijfmethode; ook vroegen zij naar de opvattingen over voeding en aktiviteit en onderzochten de samenhang van overgewicht met enkele sociaal-economische variabelen. Een belangrijk deel van onze informatie is van hen afkomstig.

1. Literatuur over voeding.

Hierna wordt literatuur over de volgende onderwerpen behandeld: - de energie-opname bij dikken en dunnen

- het effect van nutriënten op de stofwisseling en op de hoeveelheid voedsel die genuttigd wordt

- de soorten voedingsmiddelen die dikken en cUnnen eten - het eetmomentenpatroon over de dag.

1.1. Energie-opname.

Over de relatie tussen de energie-opname en overgewicht bestaat geen een­duidigheid in de literatuur,

Hodges en Krehl (1965) vonden dat dikke adolescenten eèn grotere energie­opname hadden dan niet-dikken, maar in verschillende andere onderzoekingen bleken dikke adolescenten een even grote of zelfs kleinere energie—opname te hebben (o.a. Hampton, Huenemann e.a., I967, Stefanik e.a. 1959). Hampton e.a. wijzen hierbij op de bevinding van Beaudoin en Mayer (1955) dat dikke vrouwen de neiging hadden om bij het bijhouden van hun voedsel-opname (record), deze te onderschatten. Als andere mogelijke verklaring noemen zij dat dikken wellicht minder gaan eten door het opschrijven. Conclusie: Het is onduidelijk.of er verschillen zijn tussen dikken en dunnen in energie-opname én waaruit die dan zouden voortkomen. Wij zagen • er daarom van af ook nog de energie-opname per kilo vetvrije massa als-parameter op te nemen.

De soorten voedingsmiddelen 1. Effect van de aard van het voedingsmiddel op de hoeveelheid voedsel

die gegeten wordt. Er is een aantal factoren, samenhangend met de aard van de voedings­middelen, die kunnen maken dat iemand meer gaat eten in een bepaald eetmoment, dan hij hij. afwezigheid van die factoren zou doen. Volgens Hunt, Cash en ïïewland (1975) vindt de ontlediging van de maag sneller plaats naarmate de energie-dichtheid.van het voedsel groter is doordat het minder vocht "bevat. Mensen die geconcentreerd voedsel eten zouden hierdoor sneller opnieuw gaan eten dan mensen die hun energie in een meer "verdunde" vorm opnemen of meer erbij drinken. Zij vonden dat de voeding van een groep dikke vrouwen een grotere energie­dichtheid had dan de voeding van een controlegroep, bestaande uit diëtisten." De voeding bleek echter ook op een aantal andere punten te verschillen.

Volgens Wooley, Wooley en Dunham (1972) is datgene, wat men denkt over de energie-dichtheid van het voedsel, belangrijker voor de hoeveelheid die gegeten wordt dan de werkelijke energie-inhoud. Volgens hen wordt het volume van het gegeten voedsel niet in.korte tijd aan de energie­dichtheid aangepast.

Volgens Silverstone (1975) beinvloedt het sensorisch genot dat met het eten gepaard gaat zowel de voedselopname als de duur van het verzadigings-gevöel.

Conclusie: Het is mogelijk dat op.een aantal factoren in het" voedsel de regulering van de voedselopname op korte termijn beinvloeden. Dit be­tekent echter niet, dat deze. factoren ook op de lange duur invloed op de energiebalans zouden hebben, dus samenhangen met overgewicht.

2» Verschil in het soort voedingsmiddelen dat dikken en dunnen eten. Gates, Huenemann en Brand (1965) beschrijven een onderzoek in een cafe-

' taria, waarbij het verstrekte voedsel werd ingedeeld in twee groepen: de eerste met een hoog energie- en een laag nutriëntengehalte, de tweede bevatte alle nutriënten in voldoende mate. De bezoekers wérden al naar gelang de hoeveelheid .voedsel die uit elke groep gekozen werd, in categorieën ingedeeld, hierbij werd niet gekeken of de borden leeg­gegeten werden. Op het oog werd geschat, of iemand al dan niet dik was. Dikken bleken niet alleen een grotere hoeveelheid voedsel te kiezen, maar een grotere groep van hen behoorde tot de categorie die meer uit de eerste, nutrientenarme groep koos dan uit de andere groep voedings­middelen.

3vj"l-a^e 7.3

1.2. Effect van nutriënten op de stofwisseling en op de hoeveelheid voedsel

die gegeten wordt. Door een hoog gehalte aan koolhydraten (vooral Oligosacchariden) in de voéding zou de lipogenese worden gestimuleerd} door een hoog vetgehalte zou juist de vetmobilisatie en -afbraak worden bevorderd doordat de pancreas minder insuline oplevert. Op een laag energetisch dieet verloren dikken het snelst gewicht als de meeste energie door vet geüesrerd werd; waren koolhydraten de voornaamste energiebron, dan verliep de vermage­ring langzamer (Blix , 1964). Ook Fabry (1967) stelt dat bij rattenproe-ven met intermitterende voeding, het koolhydratengehalte van de voeding met name het suikergehalte met de vetafzetting een positief verband heeft. Volgens Vergroesen (1975) stimuleert zetmeel en in sterkere mate suiker

. de vetafzetting en beide remmen de afgifte van vrije vetzuren uit het vetweefsel aan het bloed. Horton (1974) stelt hier tegenover dat over­gewicht louter een gevolg is van een overmatige energie-opname en niet een specifiek effect van koolhydraten. Volgens hem is er echter nog weinig duidelijkheid op dit gebied. Marsh e.a. (1967) vonden in een onderzoek bij vrouwelijke adolescenten, dat ruwvezel de vetuitscheiding bevorderde.

Silverstone (1975) noemt als factoren'die de verzadigingswaarde van het voedsel beinvloeden het vet- en het eiwitgehalte (in tegenstelling tot het koolhydraat gehalte), en het volume van het voedsel. We hebben geen onderzoekingen kunnen vinden waaruit bleek dat zo'n verschil in verza­digingswaarde de totale energie-opname beinvloedde. Toevoeging van methyl-cellulose aan vermageringsdieten, zowel in tabletvorm als in oplossing bleek volgens Silverstone de snelheid van afvallen niet te beinvloeden. Volgens Pieters (persoonlijke informatie) is in rattenproeven gebleken dat de nutrientensamenstelling van de voeding van ondergeschikt belang is in vergelijking tot de eetmomenten-frequentie (zie I.4).

Conclusie:, Er zijn wellicht verschillen tussen diverse nutriënten in hun effect op de vetstofwisseling en de verzadiging, maar het is de vraag of deze belangrijk zijn in verhouding tot andere verschillen zoals het eetmomentenpatr0on.

We nemen de nutrientensamenstelling dus meer in het onderzoek op als beschrijving, dan vanwege een eventueel stofwisselingseffect.

SCjLû-gc H

Zij tekenen hiérbij aan, dat het gaan naar een cafetaria op zich al

een keus "betekent met betrekking tot het soort voedingsmiddelen. Bo­vendien is naar een groot aantal andere variabelen niet gekeken, zoals de invloed van opmerkingen van metgezellen die de keuze bein-vloedden.

t

Een uiting van de voorkeur van een bepaald soort voedingsmiddelen kan de keuze voor een bepaalde maaltijd zijn. Huenemann e.a. (1966) vroe­gen aan hun.adolescentenpopulatie voor welke maaltijd van de dag zij voorkeur hadden. De grootste voorkeur ging bij alle groepen uit naar het avondeten. Bij de oudere leeftijdsgroepen (l7•jaar) was hierbij geen verschil tussen dikken en niet-dikken, maar bij de jongste leef­tijdsgroep (l6 jaar) was' er wel een groot verschil; bij de dikke jongens hiervan had een grotere groep voorkeur voor de avondmaaltijd dan de anderen, bij de dikke meisjes juist een kleinere groep.

Als reden voor deze voorkeur voor de avondmaaltijd werd door 0% van de totale groep "het voedsel" opgegeven, terwijl bij de voorkeur voor andere maaltijden heel andere factoren de doorslag bleken te geven (bij het ontbijt de maagvulling, bij de lunch het samen eten met anderen). Bij een indeling van de gegeten voedingsmiddelen naar nutriëntensamen­stelling was er een tendens dat dikken op minder dagen voedingsmiddelen

uit de groenten- en fruitgroep aten dan anderen (Hampton, Huenemann, e.a. 1967)« Iel een later artikel over hetzelfde onderzoek (Huenemann e.a. 1968) werden alle snacks ingedeeld in 10 groepen naar nutrienten-samenstelling en energie-inhoud. Hierbij bleek in de soorten voedings­middelen die als snack werden gebruikt weinig verschil te bestaan tussen groepen met verschillende vetmassa. De eerder genoemde tendens voor tussendoortjes bleek dus niet te bestaan.

Storende variabelen bij het 'verband tussen het patroon van soorten voedings­middelen en overgewicht:

Het is ïiiet duidelijk of de genoemde verschillen direct met overgewicht samen­hangen of dat er een andere oorzaak is die systematisch met overgewicht sa­menhangt, wij geven hier het volgende voorbeeld met betrekking tot sociale klasse. In Amerika en in Engeland bleek dat in de lagere sociale klassen overgewicht meer voorkwam (Davidson, Passmaore- en Broek, 1973). Ook tussen de sociale klasse en voeding is wel verband gevonden: zo bleken kinderen van 5» 8 en 13 jaar in Zweden uit de lagere k]assen meer zoetigheid en minder fruit te eten (Samuelson e.a. I97I).

Bgtag« } • £

Het zou dus kunnen zijn dat het eerder genoemde verband tussen overvoeding en het patroon van soorten voedingsmiddelen in feite veroorzaakt wordt door een verband tussen sociale klasse en dit voedingsmiddelenpatroon.

Conclusie^ Over 2 en jV- Het is niet duidelijk of er verschillen "bestaan in het patroon van soorten voedingsmiddelen die dikken en dunnen eten. Bij de interpretatie van eventueel gevonden verschillen in ons onderzoek moet rekening gehouden worden met storende variabelen.

I Eetmomentenpatroon over de dag. De gelezen literatuur over het verband tussen het' eetmomentenpatroon en overgewicht beslaat twee vragen: 1. Verschilt het eetmomentenpatroon van dikken en dunnen? 2. Dragen deze verschillen bij tot het orlstaan van overgewicht? We kunnen hierbij een onderverdeling maken naar de frequentie van eetmomen-ten over de totale dag en over bepaalde delen van,de dag, dus de verdeling van eten 'en drinken over de dag. Over het eerste bestaat uitgebreide literatuur; over de verdeling van eten en,drinken over de dag vonden we veel minder. Hierna wordt onder 3• in ge­gaan op het'eetmomentenpatroon van jongeren in het algemeen. De meeste auteurs gebruiken niet het begrip eetmoment, maar maaltijd, In het algemeen worden hieronder alleen de "grotere" eetmomenten verstaan,

maar de grens hierbij wordt door de verschillende auteurs verschillend ge­trokken (Dit was voor ons aanleiding, liever het woord eetmoment te gebrui­ken) .

1. Verschillen in het eetmomentenpatroon tussen dikken en dunnen. Eetmomentenfrequentie.

Hampton, Huenemann. e.a. (1967) vonden,met een 7-dâagse opschrijfmethode dat dikke adolescenten de neiging hadden minder vaak te eten en meer rna.a.1 • tijden 'overslaan dan hun niet-dikke leeftijdsgenoten; de gerapporteerde frequentie van het hongergevoel bleek niet te verschillen.

Hejda, Fabry en Zvolânkovâ (1964) gingen de voeding van spoorwegmachinis­ten na door middel van een 14-daagse opschrijf- en .weegmethode en deel­den hen op grond van de maaltijdfrequentie in in drie groepen (met maal­tijdfrequenties van resp. 4 en 5 of meer maaltijden per dag). Hoewel.' de groepen die vaker aten ook een grotere totale energie-opname hadden, hadden zij toch een lager gewicht en dunnere huidplooien.

Hutson (1965) vond echter met een 24-uurs navraagmethode bij volwassen

2>ij Lqge j . 6

vrijwilligers geen verband tussen overgewicht en het.aantal maaltijden

per dag, dat. varieerde van 1 tot 7* Ook waren er niet meer dikken in de groep die meer 'dan de helft van de dagelijkse, energie in één maal-'tijd tot zich namen.

Verdeling Van eten en drinken over de dag. Huenemann e.a. (1968) vonden dat vooral dikken het ontbijt oversloegen; dit bleken zij niet met tussendoortjes in de loop van de avond in te halen (in tegenstelling tot het in 3.4.2. genoemde "night eating syndrome"). Overdag aten de dikke jangens meer tussendoortjes, maar de dikke meisjes aten'overdag minder tussendoortjes en ook minder maaltij­den. Welke maaltijd van de dag het meest geliefd was bleek voor de jongste leeftijdsgroep (l6 jaar) samen te hangen met overgewicht (Huenemann, e.,a. 1966, zie verder onder 1.3). Andere verschillen in het eetmomentenpatroon (plaats, tijdstip, tijdsduur, omvang van eet-

-momenten) worden beschreven in hoofdstuk 3«4•

2. Gevolgen die verschillen in eetmomentenpatroon hebben voor het ontstaan van overgewicht.

Pieters (1970) geeft een overwicht van resultaten op dit gebied van onderzoek bij proefdieren en mensen. Bij de meeste diersoorten is vol­gens hem gebleken dat bij intermitterende voeding (d.w.z. in porties toegediend), de vetafzetting.verhoogd is vergeleken met voeding ad libitum (naar vrije keuze) hoewel de totale hoeveelheid gegeten voedsel bij intermitterende voeding meestal minder is. De samenstelling van de voeding is hierbij van ondergeschikt belang aldus Pieters. Fabry (geciteerd naar Pieters 1970) deed onderzoek bij 10 tot 15-jari-gen in Tsecho-Slowakije. Op drie internaten liet hij resp. 3, 5 en 7 maaltijden per dag verstrekken, bij een gelijke totale energie-opname per dag. Hierbij werd over een periode van 2 jaar de ratio gewichts­toename/lengtetoename bepaald, evenals de toename van huidplooidikten. Beide maten bleken voor de groep die 3 maaltijden per dag gebruikte groter te zijn dan bij de groep met 7 maaltijden per dag. Bij de meisjes was het verschil groter dan bij de jongens.

Dit principe werd door verschillende onderzoekers toegepast bij verma— geringsdiëten, door een gelijk laagenergetisch dieet te verdelen over een groot aantal maaltijden. Zowel Munro e.a. als Gordon vonden, aldus " Pieters (1970) een duidelijk positief effect op de vermageringssnelheid.

3jjLa3«

Echter Yoxuog e.a. (1971) en Finkelstein en Fryer (1971) vonden bij ver­magering van dikke volwassenen over een periode van enkele maanden deze invloed van de maaltijdenfrequentie niet. Young (1972) vond ook geen invloed op de toename van huidplooidikten "bij jonge volwassenen in een

experiment dat 15 weken duurde. Conclusie (over 1 en 2): Zowel in de frequentie als in de verdeling van eetmomenten over de dag lijken er verschillen te bestaan tussen dikken en niet dikken. Of de verdeling van dezelfde totale hoeveelheid over minder eetmomenten een vergroting van de vetafzetting teweeg brengt, is onduidelijk. Bij jongeren in de groei lijkt dit wel het geval te zijn; maar bij vermagering van volwassenen niet. Wellicht is er verschil

tussen enerzijds de vetsynthese en -opslag, en anderzijdsde vetmobili-satie en -afbraak, dat maakt dat de frequentie van eten en drinken op de eerste wel, op de twëede geen.invloed heeft. Andere oorzaken van de onder 1 en 2 genoemde elkaar tegensprekende lite­ratuur zouden kunnen zijn: . - verschil tussen de onderzochte groepen (met name in leeftijd en in de

mate van overgewicht)

- verschil in de onderzoeksmethodiek, met name de gebruikte definities . (maaltijd) en de kritèra gebruikt voor indeling in kategorieën

(welke frequenties worden samengevoegd bij de indeling). Een moeilijk punt is verder de vraag, in hoeverre de totale energie-op-name verandert met toenemende eetmomentenfrequentie. Anders gezegd het is mogelijk dat de totale energie-opname het verband tussen overgewicht en de eetmomentenfrequentie beinvloedt.

. Eetmomentenpatroon van jongeren in,het alganeen.

Hampton, Huenemann e.a. (I967) vonden een spreiding van 2-6 eetmomenten per dag bij verschillende jongeren; deze frequenties waren het gemid­delde over zeven dagen opschrijven. De meisjes aten iets vaker dan de jongens.

Volgens een latere publikatie over hetzelfde onderzoek (Huenemann e.a. 1968) werd het middageten het vaakst overgeslagen en het (warme) avond­eten het minst vaak; het ontbijt zat er tussenin. Het middageten werd vaak vervangen, door andere bezigheden rond deze tijd, soms met en soms zonder een vervangende snack.

Door de jongste leeftijdsgroep(l6 tot 17 jaar) werd het ontbijt regel­matiger gegeten dan door de oudere leeftijdsgroepen (17 tot 18 jaar).

1S>vj' 'io.OjC -j ,*3>

iTaarmate de sociaal-economische klasse hoger was, nam de regelmaat van de maaltijden toe en werden ontbijt en lunch minder vaak overgeslagen. Ook de frequentie van het snackgebruik nam toe met hógere sociaal-

economische klasse.

Conclusie (over 3); De grote spreiding' in het eetmomentenpatroon bij jon­geren die: in de Verenigde Staten gevonden is, doet de kans toenemen dat ook tussen dunnen en dikken verschillen in dit opzicht gevonden kunnen

worden. De invloed van. de variabele sociaal-economische klasse is' niet duidelijk er zijn twee modellen mogelijk: - soc-ec.klasse —* eetdrinkmom.frequentie —* overgewicht - soc.ec.klaSse^overgewicht . Evenals bij het patroon van

^eetmomentenfrequentie soorten voedingsmiddelen kan een groot aantal andere variabelen een dergelijke rol spelen. Dit betekent dat ook bij het eetmomentenpatroon de interpretatie van resultaten in ons onderzoek met voorzichtigheid moet plaatsvinden.

2.. Literatuur over aotiviteit - Achtereenvolgens komen aan de orde . Het verband tussen activiteit en overgewicht

. het verband tussen de activiteit en de regulering van de voedsel (ener­gie-opname

. de activiteit van. jongeren in het algemeen.

2.1. Verband tussen activiteit en overgewicht.

Hoewel de literatuur op het eerste gezicht tegenstrijdig is, blijkt er bij nader inzien een nauwe samenhang te bestaan tussen het resultaat en de ge­bruikte methode.

In een aantal onderzoeken ging men door .middel van een vragenlijst of inter­view na, hoeveel tijd jongeren besteedden aan verschillende aktiviteiten (over een bepaalde periode, of in het algemeen). Soms werd hierbij geen verschil tussen dikken en dunnen gevonden (Stefanik e.a. 1959) soms weinig (Hutson, 1965)» Ballen e.a. (1964) vonden echter dat dikken meer tijd be­steedden aan bepaalde zittende aktiviteiten en buiten school minder aan lichamelijk inspannende bezigheden deelnamen.

Huenemann e.a. (1967) hanteerden een zevendaagse opschrijfmethode en vonden eveneens geen verschil tussen dikken en dunnen. Als mogelijke oorzaak hier­van noemen zij het feit dat over het geheel maar weinig tijd actief werd

7 . g

doorgebracht ; zodat eventuele verschillen hierin'op het totaal weinig

invloed zouden hebben» Bij het gehruik van objectieve methoden om de energiebesteding door akti-viteit te bepalen werden steeds duidelijke verschillen gevonden.

Chirico en Stunkard (i960) constateerden met behulp van een pedometer, dat van een groep volwassenen de dikken minder dan de helft van de wandelaf­stand hadden van hun normale leeftijdsgenoten. Het leek of de mensen die meer dan 15 uur per week televisie keken, meest dikken waren (Dorris en

Stunkard, 1957). Stefanik e.a. (1959) en Bullen'e.a. (1964) gingen door middel van film resp. observatie na, op welke wijze adolescenten deelnamen aan lichamelijk

inspannende aktiviteiten in kampen. In beide gevallen bleken de dikken veel minder aktief deel te nemen, o.a. stonden zij veel langer stil.

Verschillende van deze onderzoeken besteedden ook aandacht aan de voorkeur voor diverse aktiviteiten en het verschil tussen het idee dat iemand van zijn eigen aktiviteit heeft en zijn werkelijke aktiviteit. Stefanik e.a. (1959) vonden dat naar verhouding meer dikken voorkeur had­den voor zittende aktiviteiten dan anderen. Volgens Bullen e.a. (1964) hadden zij desgevraagd wel een positieve attitude ten opzichte van licha­melijke inspanning maar zetten dit niet om in gedrag: ze deden nl. minder aan sport. Dikken zeiden vooral in de sociale kant van sport voldoening te vinden, terwijl anderen zeiden ook de prestatie en het samen aktief zijn als bevredigend te ervaren.

Volgens Bullen beschouwden dikken zichzelf als minder aktief dan hun leef­tijdsgenoten, maar weten dit aan hun overgewicht. Huenemanri e.a. (1967) von­den een tendens in dezelfde richting, die echter niet significant was.

Dorris en Stunkard (1957) constateerden dat de helft van hun groep dikke vrouwen zichzelf als veel aktiever zagen'dan ze in werkelijkheid waren, in tegenstelling tot de dunnen. Bij adolescenten (Huenemann e.a., 1967) was de gepercipieerde aktiviteit een goede maat voor de .werkelijke aktiviteit, m.a.w. was deze vertekening van de zelfperceptie ten aanzien van aktiviteit bij dikken er niet.

Conclusieî Er lijkt ontegenzeggelijk een verschil- tussen dunnen en dikken te bestaan. Het is echter de vraag of dit met andere'-dan objectieve methoden (waaronder observatie) kan worden aangetoond. Voorwaarde hiervoor is wellicht dat bij een vragenlijst niet de soort aktiviteit uitgangspunt is, maar de inspanning waarmee die aktiviteit is bedreven.

ßij la. 0^2- J.{0

Verder is onduidelijk of overgewicht veroorzaakt wordt door gebrek aan aktiviteit, of dat overgewicht zelf een verminderde aktiviteit ten gevolge

heeft. Wellicht zijn heide gedeeltelijk juist.

2.2.Verhand tussen aktiviteit en regulering van de energieopname Gebleken is dat hij ratten heneden een bepaald niveau van. aktiviteit de

fvftn Es, voedselopname naar verhouding te hoog was zodat zij in gewicht toenamen.

Dit betekent dat een goede regulering van de energie-opname alleen plaats vindt boven een zeker minimaal niveau van aktiviteit. Mayer en Bullen (i960) deden een onderzoek in India naar de energie-opname en het gewicht bij beroepskategoriën van zeer passieve tot zeer inspannende arbeid. Het. bleek dat de gemiddelde energie-opname bij'de minst aktieve beroepen hoger was in vergelijking tot de aktievere, en dat hun gemiddelde gewicht hoger was.

Conclusie; Het is mogelijk dat bij een zittend bestaan overgewicht in de hand wordt gewerkt, doordat de regulering van de energie-opname wellicht minder goed functioneert.

2.5.Aktiviteit bij jongeren in het algemeen en invloed van het lesrooster op de aktiviteit.

Wij vonden geen literatuur met nauwkeurige gegevens over de aktiviteit van Ned. jongeren. Bij onderzoek in Amerika (ïïuenemann e.a., 1967) bleek, dat 16 en 17 jarigen in het algemeen weinig aktief waren en dat de aktiviteit nog afnam bij het bereiken van de rijbevoegde leeftijd. Ook was in de zomervakantie de aktiviteit geringer, dan 's winters vooral door langer slapen en door het ontbreken van de gymnastieklessen op school. Er blijken (McNaughton en Cahn, 1970) grote verschillen te bestaan in de tijd die aan diverse aktiviteiten besteed wordt, zowel tussen jongeren onderling, als bij hetzelfde individu over verschillende dagen.

Durnin (l97l) constateerde dat meisjes van 13 tot 15 jaar op school dezelf­de aktiviteit hadden als dunne en intermediaire, maar over de hele dag genomen veel minder aktief waren dan beide andere groepen.

Conclusie: De aktiviteit wordt waarschijnlijk beinvloed door het dagpatroon met name het lesrooster. Vooral de vrije tijd zal waarschijnlijk bijdragen tot eventuele verschillen tussen dikken en dunnen. De geringe aktiviteit maakt het twijfelachtig of nog verschil tussen dikken en dunnen aantoon­baar is, als dit er al zou zijn. Ook de schommelingen tussen verschillende . dagen en tussen mensen onderling maken het moeilijk eventuele verschillen aan te tonen. >

Bijlage &:l

Proefonderzoek ter verbetering van de tweedaagse voedings- en activiteiten-

enquete.

1. Motivatie Er was een aantal redenen om de voorgestelde methoden uit te proberen; deze waren deels van "technische", deels van meer organisatorische aard: 1. Er waren een aantal onzekerheden met betrekking tot de methode zelf:

- de dagindeling van de voedingsenquete; - het al dan niet nodig zijn van een controle tussen beide dagen in; - de voedingsmiddelen die bij controle gewogen zouden worden.

2. De populatie was ons onbekend, met name hadden we geen gegevens over de aanwezige voorkennis en de wijze van invullen.

3. Oefening en standaardisatie van uitleg en controle tussen de zes stu­denten die aan het onderzoek meewerkten leek van groot belang, temeer daar geen van ons ervaring had op dit gebied.

4. Voor een goede tijdsplanning leek het van belang, te weten hoeveel tijd de uitleg en controle in beslag zouden nemen.

Met name op het tweede punt was tijdens de eerste fase van het onderzoek gebleken dat we ons op een aantal punten misrekend hadden, terwijl dit

door een vooronderzoek had voorkomen kunnen worden. We wilden deze fout nu vermijden.

2. Populatie

We verwachtten de meeste problemen bij leerlingen van de "laagste" school­typen, omdat: we vermoedden dat:

- zij de geringste voorkennis op verschillende punten zouden hebben - hun milieu weinig met wetenschappelijk onderzoek-te maken zou-'.hebben

en daardoor wellicht minder interesse voor een dergelijk soort onder­zoek zouden hebben.

Op grond hiervan kozen we als populatie de leerlingen van een lagere technische- school^ en vroegen daar 16 vrijwilligers.

3. Opzet

Samengevat hadden we de volgende variabelen in het proefonderzoek: - de enquete:

Â: van dit boekje had het voedingsgedeelte een grove dagindeling (5 per.) niet gelinieerd

1) De vormingsscholen waren in dit stadium reeds afgevallen.

'Öyla^e SX

B: van dit boekje had het voedingsgedeelte een fijnere dagindeling (9 per.) en was wel gelinieerd.

- de controle: 1. eenmalig 2. tweemalig.

De proefopzet wordt samengevat in schema 1.

Schema 1. Verdeling van de verschillende ontwerpboekjes en controle (een-of tweemalig over de deelnemers aan het proefonderzoek (n = 16)^

Boekje controle eenmalig tweemalig

AA 3 3 BB 3 3 A3 ' - 2 BA - 2

l) AB betekent: eerste dag boekje A,tweede dag boekje B

4. Verloop

Na afloop, bij de controle werden enkele vragen gesteld om de haalbaar­heid van de.methode na te gaan en verbeteringen aan te brengén. De groep bleek sterk gemotiveerd te zijn. Vrijwel allen hadden het wel leuk werk gevonden en vonden het ook niet teveel werk. Enkelen waren wel blij dat het na twee dagen afgelopen was.

Op de verdere wijze van invullen en de leerpunten voor het hoofdonderzoek

wordt in bijlage^(praktische ervaringen van het veldwerk) verder ingegaan.

5. Conclusies

Het belangrijkste voordeel van het proefonderzoek was, dat tijdens het hoofdonderzoek weinig onverwachte dingen meer gebeurden. Zo kwamen op de 165 benaderde deelnemers slechts 3 weigeringen voor. . In het algemeen kunnen we concluderen dat de resultaten van het proefonder­zoek de moeite en tijd ruimschoots hebben beloond. We zijn hierdoor gesterkt in onze mening dat dit voor elk onderzoek geldt.

Bijlage g.I

Praktische ervaringen tijdens het veldwerk met de tweedaagse voeding­

en activiteitenenquete; een kort overzicht van leerpunten en suggesties voor andere soortgelijke

onderz oekingen.

1. Het dagboek ^ 1.1. Periode-indeling van het voedingsgedeelte

- Een fijnere dagindeling werd-door deelnemers aan het proefonderzoek meer

gewaardeerd; dit "betrof mensen die ook één van beide dagen een grove in­deling (5 perioden) hadden gebruikt.

De fijne dagindeling gaf meer steun bij het invallen en het verwachte bezwaar dat het de invulling in een keurslijf zou persen bleek niet op te gaan.

- De fijnere periode-indeling werd op grond van het proefonderzoek nog enigszins aangepast. Het bleek namelijk dat: . niemand vân de deelnemers na schooltijd op school nableef (daarom werd

de periode "tussen einde schooltijd en vertrek van school" weggelaten) . veel deelnemers gingen tussen de middag naar huis, zodat één periode

"tijdens schooltijd" verwarrend was (daarom werd een periode "tijdens grote pauze" tussengevoegd).

' - Tijdens het hoofdonderzoek bleek nog dat:

de dagindeling van de verschillende scholen sterk uiteenliep. Sommige leerlingen hadden 's middags vrij en sloegen dus de periode"'s middags

tijdens schooltijd" over.. Andere leerlingen hadden maar een kwartier middagpauze en verstonden dus onder de "grote pauze" de ochtendpauze.

Bij de verwerking konden we deze problemen opvangen, maar het invullen werd erdoor bemoeilijkt.

- Verder bleek in de periode "onderweg naar school" nauwelijks gegeten te worden; deze periode kan dus in het vervolg zonder bezwaren worden weggelaten.

1.2. Activiteitengedeelte..

Deze omschrijving van de activiteiten bleek goed te voldoen. Alleen bleek tijdens het proefonderzoek de term "les volgen"in de cat. "zitten" verwar­ring te geven omdat op het LBO ook praktijklessen worden gegeven (we ver­anderden dit in: "zittend les volgen", en voegden in de cat. "staand of lopend bezigzijn" toe: "praktijkles (staand of lopend").

l) zie bijlage'.!I de Voedings- en Aktiviteitenenquete.

B^e .1

De tijdsaanduidingen "bleken wel problemen te geven. Ka het proefonderzoek

was al "bijv. IJ.00 vervangen door "1.00 ' s middags", aangezien veel deel­

nemers moeite hadden met het 24-uurs systeem. Maar ook het interpreteren van "1.50" als tien voor twee, leek veel deelnemers niet gemakkelijk af te

gaan. Bij de controle losten deze moeilijkheden zich echter wel weer op.

1.3. Vormgeving - Gelinieerde vellen voor de voedingsenquete werden door de deelnemers aan

het vooronderzoek meer gewaardeerd dan ongelinieerde vellen. -'Het bleek praktischer om alles in eén "boekje samen te voegen dan een

apart "voorbeeldboekje" (waarin een voorbeeld was ingevuld) te geven.

Onoverzichtelijkheid kon hierbij worden voorkomen door vellen met een verschillende functie op verschillende kleuren papier te drukken.

- We vonden zelf een boekje met een rug handzamer dan losse vellen met een nietje in een hoek, zoals we in het proefonderzoek gebruikten. Be deel­

nemers aan het proefonderzoek zelf zeiden, dat ze hiervan weinig hinder hadden gehad (maar zij hebben het boekje met rug nooit gezien).

- We namen geen codeervellen in het boekje op, zodat het boekje niet te dik werd en omdat dit voor het invullen overzichtelijker was.

- Aan de verzorging van het boekje werd veel aandacht besteed: het werd

in offset gedrukt en kreeg een kleurige kaft met tekening. Ook werden zoals gezegd verschillende kleuren papier gebruikt voor vellen met een verschillende functie. Deze zorg bleek ruimschoots vruchten af te werpen bij de uitleg, de manier waarop de deelnemers invulden en de controle. We menen dat dit een positieve indruk op de deelnemers maakte en hun motivatie verhoogde.

2. Uitleg en controle

2.1. Uitleg

De grondregels die bij de uitleg gehanteerd werden zijn vermeld in bij­lage <3 , Organisatie en verloop, van het veldwerk. Tijdens het proefonder­zoek bleek al snel dat het beter was de eigen dagindeling van de groep als uitgangspunt te nemen voor de uitleg dan een vooropgezet voorbeeld te gebruiken. Bij het hanteren, van ons voorbeeld verzandde de uitleg namelijk al snel in een monoloog van onze kant en het sprak minder aan. Op grond hiervan ging bijvoorbeeld de uitleg van de activitéiten-enquete als volgt:

ly loo^e ( 3

Eadat de betekenis van de codecijfers was uitgelegd, werden hokjes van 10

minuten op het bord getekend voor de eerste paar uur van de dag. Eén van de

leerlingen werd dan gevraagd daarin de cijfers in te vullen voor zijn aktiviteiten van die ochtend. De checklist van punten waarop bij de uitleg

werd ingegaan is bijlage i4.

2.2. Controle. Tijdens het proefonderzoek bleek dat eenmalige controle voldoende was: Na.afloop, van de twee dagen wisten de meeste deelnemers nog goed wat ze de eerste dag gegeten hadden. De checklist van punten waarop bij de controle werd gelet is bijlage t3

3. Respons en wijze van invullen.

3.1. Door de deelnemers

- In het algemeen werd - zo was onze indruk - zorgvuldig ingevuld, maar hierbij waren wel sterke individuele verschillen, ook in de regelmaat van invullen (direct of pas na langere tijd)

- Het hanteren'van codes voor verschillende categorien van aktiviteiten en het invullen hiervan in hokjes van 10 minuten gaf minder problemen dan we verwacht hadden.

De wijze van tijdsaanduiding gaf voor sommigen wel problemen (zie 1.2). - In het proefonderzoek bleek^ dat enkele termen die in het voorbeeld van

de voedingsenquete waren gebruikt door de deelnemers werden overgenomen. Dit waren: . de term "middelgrote aardappels"

, de term "suikerklontjes" waar in feite schepjes suiker gebruikt ble­ken te zijn.

Deze termen werden daarom in het voorbeeld gewijzigd. We hebben tijdens het hoofdonderzoek niet kannen constateren dat er nog meer dergelijke termen waren die de wijze van invullen beïnvloedden.

3.2. Door de moeder: de samenstelling van de warme maaltijd.

Tijdens het proefonderzoek bleken hierbij enkele problemen op te treden: - verschillende moeders hadden niets ingevuld; verschillende deelnemers

zeiden dat hun moeder geen tijd gehad had.

- bij degenen die wel hadden ingevuld waren veel onduidelijke gegevens. We weten dit mede aan de slechte (schriftelijke) uitleg en de onduidelijk­heid van het voorbeeld van de warme maaltijd.

'fcylcu^e <3.4

Ér werd daarom-het volgende veranderd: 1. Het voorbeeld van de warme maaltijd werd duidelijker gemaakt. 2. Aan de deelnemers werd een gestencilde brief meegegeven voor de moeder,

waarin haar medewerking werd gevraagd en nadere uitleg gegeven (zie bijlage )

3« Als er bij de controle onduidelijkheden bleken in de samenstelling van de warme maaltijd, kreeg de deelnemer een brief mee waarin deze onduidelijkheden alsnog werden nagevraagd. Hierbij werd een gefrankeer­d e a n t w o o r d e n v e l o p g e g e v e n ( z i e b i j l a g e > 5 ) .

Het aantal moeders dat bij het hoofdonderzoek niets invulde was hierdoor te verwaarlozen. Wel moest van de brief-terverduidelijking vrij vaak ge­bruik worden gemaakt. We hebben geen gegevens over de respons van de moeders op deze brief, aangezien we niet hebben bijgehouden aan hoeveel

deelnemers hij is uitgereikt. Wel ontvingen we een groot aantal brieven terug.

Al met al bleek het dus mogelijk met eenvoudige middelen de methode aan­zienlijk te verbeteren.

Het vergeten van het boekje.

Dit probleem - dat tijdens het proefonderzoek herhaaldelijk voor kwam -bleek vrijwel geheel te worden ondervangen als een sticker aan de deel­nemers werd meegegeven waarop de deelnemers de datum van meenemen konden schrijven.

ScV Ä tvvcx Njouv\ r\&û!

Ä E J

« a - - « "I £ S o>

s . ï > «

t s V 1-4

£ «O B M » «

? S H (4 « • • <0

5 S

e a. h B & S. • £ 4> • C • Ä h «h a < 6 » C «0

A à £ 0 ; 5 . 00 *° 0 •o «H .c 0 « «o

G K\ 0 • £ * S à

• X. 5 A

0 V S ï « 0 2 t ? « 0 4» « «

T* CM

C9

n •-» o •< n 'S

KN

» C H 0 fil 3 'S MOT <H 6h» fa MM 0 53 • ft -Mä o «g c

a 0 n tj O A-H »4 h 0 0 * O. 4». e e»

s J 2 *o § P.S fa b 0 0 » fi* 4» <§£

M M 0 m

..I ra ru s o

p OT,

s o Î3 O'"-•J> •-•I «M « 10 if t H © ;* m ^ ';• O o fi o a»

Oi c o' ©.c u e 0 0 1 0 fa •p 0 t; M Sc

c«: 9 b' C2 4» a fa 3 0 •»* >1

c o, 0 o! a€ c 0 0 4® fa » 0 a, <3 o c a ^ 0 0 h O 4* 0 K ? 0. •P •

C 0 r-4 Ö O S o : •P 03! 0 & fa O 0 0 e c 0 0 M-m © fi fa +» 4»

1 U ! 0

*0 fi O 0 C Tf

tû © 5? O

>» rH O O

©• 6 O TJ si fi- 0 a O - m

; o , o 1 Ä . ' 0 bù ta fa. c 0 0 <0 »Q Ci s> O' 4»

; rH . O . O i •§ ta m ©• ï 0 fa; fi 0' 0 »Öj T3

^•0 0 3? O 4* •O H M O Is 5 .CO o f 0

d d ra -d fi 3»Ä 4» +» *»'

0 4» •0 4» 0 3 T3 d ci a d d ci 0 0 > -a > d 0 A S fi O 0 fi© ' T 04> H d © © OTJ .0 >0 M i-tfi *0 d 0 3O 0 S ffi > •d > 4s 4^0 •H 0

§§ W > 0 fa Vö 4» d fa

12 ,d d H I© © o

33 Ä 9 u ip 4» 0 il

d 4* 0 o *§ ®s h 3 *Ü 0 d > o d H 0 0 0 ra o -h ® «fi • 2 fi O Ä 43 0 4®

i •H â <H • 1 4-1 0 © © O M © M

>î ^ 3 0 O. fi 0 U 0 c 4* 0 © fa & © X C » O fa

O g O h > O c. 'WWW w T*. > « ra ^ O d* *0 fa fi 0

c © ^ 03 60 © » r4 <r fi •a. +> i © »: x n n •a Tî fa 0 s fi r? ©: 0 © © e 4-» rs y c ta :t ' 0 0 - •> 4•» "

•p i» rH 0 fi « c

cl Ö 0 > > © 0. H C-

0 fi fa c CJ 0 C 0 ^4 > FH T1 u n © 0 © •K U O *3 M d © 3 fi © »H •M rH **< -n

x: 1 O T3 ra d o 0 > d 0

§« .m 0 it „ 0*0} 0 fi,4» d o* © 0 >''0 0 0, fi 0 ' O f i f i « > V«). 0

'fi ' 0 >

•o* o •o H © »0 •o d o •d > •H 0

T3 fi O g

e: 0 fi 6 'c„ fa 0 &

H

ji * Icî 'J j* •'

c © m : CJ -H ' C C U- Ci 5 O 'Uv

1 C > , rt

^O-£^2") 1.1 \/öeAA.ifvcys- ö" täicU>^Wv.kür»avvc^wJiia.: irvOt^ö^Lin^ ®v\ yjocv-loafiStc^

Pi Pi O o bu •P «i O •a « (D •a s T» > •ri -p •p O O •d •ri Pi •0 a» B PI 3 •ri •d © O 60 •i"5 (D •P • •1-3 (d •p

Pi * O © +» O 6C • cd •p •Ö id •0 <H (H «b T5 O > to •ri TJ id h © id a 4» •n IH O ni 60 m > a ft S ti- o ti > © o H <n © H © •p £ •ri •ri > O t3 •p © •ri <d O h h !* SB ft •Ü

o •p

•ri o e

f5 •d •p A 0 • m e»o

> Pi ti Pi -P ti e»o •o 0 o o •H ti id ••k •ri ft o

o ta

id •p u • Ol 60 5 h R X A id 0 o a o to S O H •d a +>

•ri m X •p 4» A © •p h ft -p a tts O o £ X •d 0 •ri 3 cd es

H 3 id al

H

Pi •ri o al

H O g 0) h o •'-> •P o > A o. H •d d T} * H H •• •p d 9 -p Ü H •ri A «H 0 •p 3 Ai •P <H Tri 0 a o o X J5j cd O •

•p 73 » s •d 0 m fi o +» •p •ri •p •o A o O © > 0 id h 0 ItO •H a X 0) •d •d o 0 a) -p O o a « -d •ri al X O. o

•ri © o o Pi 60 •d h id id

u h h M •"-S •o o 60 <10 id

id Pt to •d Pi id ti

<10 S

to •ri Pl U •p •d 0 0 O h o

A •d 0 si o H > U) o •d o h si 0 0 H h CD id > H O d al +» a Pl •d ai g 0 > 0 id

H •n

o Pi £ m 3 •ti H id H » •ri

4» 0 •p *d ••> 0 H X N © H •d id H 0 H •ri ti

H •o cd O 0 •d 0 > a (B h •p •ri •ri H Ts ® 60 o > O • id d •P Oi o h -p ma O 0

•d O •p © •i"5 O O 0 •rl > "O 01 ffl 0 td o •d •d h h X ti h n •d ï A 4» U -p A a 0 © 1 i I 1 cd ft O 0 o cd o !> >• 1 i 1 1 î* o > A 10 a A

a 0 4» 1 <° 3 « to £

PI 0 S 0 O l' '"ï bj) fi O O ti h

X ft o o o -o

tlO w cd H x) <j •p ti 0 © A S © S PI

O -p s * ti »

S o X

© -p h o o •d

o

-p œ S

•p « o H 0 tu ft O a © •a k o

a i 0 0 •

73 •ri •ri • ti • r r\ O, 00 •ri U h •d 0 N T— i—

0 0 •d Pi ti B H i 1 i H U 0 0 o A 1 N >r\ T— r* 0 ft Pi X X ' T- i»

A 0 0 1

X ,o •p 0 L, Pi O o

h

U •o Pi 0 •p 3

Pi O o

h

H e o

0 -P

•ri

h 0 •p

60 •ri

0

Pi 0 rH

Pi O o

h

•p

•H

H e o

4» •|J

A t>0

ti id

o

hfl

Pi •ri •ri

de

0 -p

0

X bo » 6a V

ti H id u > 0 0 •d 0 0 A H i> 0 ti

&• Pi 0 o •p 0 M tp ip 0 0 X 0 ti 0 0 A Fh Pi 3 ti o •ri 0 0 •ri O N "3 ft U 0 Pi h -p X h 0 in 0 id B 0 •d Ti ti 0 O •ri id 60 Pi O •ri

"3 > ö a a ti 0 ti 4» Pl

a h 0 0 O o H 0 •H •d o h O u u> •o •T- H t»

O O 0 o •p X d ti •ril ti +> o > bo Pi ti ti 0 ? 0 4» 0 •ri > U Pi 0 s! o ti P O •d

H al al

o 1-5

m •ri

•ri •d

? A •ri O a ti 0

+> •ri « e -P +> •• +> Pi > •p h X 0 •ri 0 60 o 0 • id 0 0 •p •d A id

•ri M a > 0 ti •d M

•d Pi » O 0 o ti •O i 60 •ri h « Pl h o cd •ri •d a

h U « ti 0 0 i > A H •d o 0 0 0 •ri •d 0 0 o W) > +> « ti 60 •d 60 0 0 i» 0 o 0

60 d 0 A 4»

(H u ti X « s3 o H U CO id td ti •p •ri A •P O h cd 0 id s 0 •ri •ri 0 0

Se p fio p X Q •d H É3 S> »

KO CM CM O I I i- O I- i" N N n

O -P

s» t

-P •ri

> •H -P O d

H 0 O bû

g 3 Tt U •Ü § fi 0 -p 0

M cd "0 o

•a o s

•o •o •H -p H (d i o

g Î

-P M d a) g «i <d H X

"Ö •H -P H Si Si S

© >3 6o

P! •H H H 0 0 -ri •P > 01 ti (h V o

fo >• CO W

•a • bO • H • O •

•>

® • tfl •

m Ö ® • O H • Ö O » 91 o Ö s • -P X O 2 • U ® O a • 0 •p M A • 0 ** •«. •• >

m O O • O « r- CV • N • • • •

C\ O O • ti r- r- • ©. 1 t 1 . l O »O O O r\ CM T— cn • •• ft • co a\ O O r— T—

-o u N

«J -c c O

y O Û

t£ «

V :>

te CS cl -O C « >

i=> _ ] . D >

o o *•

H cd H t (Ö > -p

• 3 © •0 ctf O ö ö © cd S O 1-J o

0) O A

S O 1-J •a «k -p 0 T2 CH O •rl ,Q .O •H h 40 0) ,5 cd CO •ü 0 'O I-P O 03 » O A fl ciJ

§ -p m O

w O O

J M 0 m O w ® H fc fi PH 0 H • ® CO A cd n •p M •rt V <d © to •a •<"3 •p

® h o M •p h A !> <Z o O W £ 'O h H • • u 4) ® P< •Ö O t)0 O 3 O © •rl h >

•p W O 3 bo O • O ® U H t- H-» 1— M 0

•p O A

-p td >

N

01 •ö > H ® H \ <d •rl O H A O V O • • O & > X h u tH H ft O H 0) O id S Ç-I > A « •r» •o •• •rl •rl •H (H h .0 H «H O O O a AI w AI S O • r>

AI H O a a fi)

tt w H cd •0 H 0 U) A U) H H ® O ® ® > > O O O O A A œ •0 "0 H fi M ® 0 A 0 h O h o O > O •o

+> •rl 0 A

JàCjVa^i. 1S - 3

M N P c£ ta

I O z w Q

© <D O O Ä

ß O -p O III O hl

X H

-d û

I

a •p (0 d H Ck

•À

•0 •O •ri

H

«fl O «N

S

'I J5

3

•§ « o?

I'

j

%

C u O' T-

C g - d

Q c-

3 *

w N D aß w

1 O M Q 2 w

(M

*« (Q P Ö V d C H P<

«0 <u „ • r ?

_i O O a ' u t/3 ci <

tu

es: LU > Z w, Z < S cv> eu O 2: w '-O

tM O 0) > & O

• Ä

0 © «p O « «

.O O

AS H

(0 -P ö cö

••

•o •n

O O cû

te

-3 'S

£ <J -Ö UJ O c<

•• GÛ.

O 0 1 u t/2 ei < <

Ui W «

» >

H

©

> <Û 0 5

* •« •c o •p « te a> ti

s .Û -V © Lc

1 X < H

•• fl •P d

o d H u PU

ai w Q Z

•*

*Ü •T) O ri

H

O' m «I

•J O O Ä u c/D CU 0 H CT)

1 2 <

"! c ®I S s i

V cj **»"> o-

'-Ï-<2 • Ct!

JU

û. •j £bi-

«» C

c> c

-t O

<4 O

11 .14

-d c 4

M rf

A © +> œ h£ V fer fi o fi X H

P-3

J c JS -«V

>3 S-J

Ö' C<

C oj

"oî C - o. 9 -

•P ctf (3 H Pi j •0 •n •H t-«

0 £

vD

_£ a C^3 f.

d J

oi o-

1

-pi

3 £

-S <3

*1 _c £ c

J

J • '-i

I

H « rt c^- ci © © 0- « i> *0 v p, t-5 H © al ©•HO M A •O h -P ©. » fi « sa ft O O O © •H » fc •p 0

"d ö fi m 0 V © Ö -P E fi ra 0 ni H 0 o, 01 S d bO 0 U O'-v m Bl -P •0 +» -H > si , «H nj TS tü a 0 (S T: « D E w g ?ri fflfl © h O +3 j "d tto © w> H •S *ri h •a u <s 6 d 0 d (S M ö O «J E 0 © H E H O -d M X © © E c! m •n *> h © >H <H (S M © © je ta to T3 s 3 +» £i © .p 0

M -0 •H a a © O nj © © 1-3 N IH-P 0 1 I > © fi

3 a H

•8 Z < •< Z w

Ü O O 3: u I/O W a z ' n-4 w 2 ti4 (S3 y) D

•H1.

o o > o o S

Ö o -p o © tl

.û 0 ^

s

a -p cd ai H d,

*0 •n

Ö •ç->

C/5 >—4 D P H tn S-s z < <

VI d _l <n

01 +3 d d H o,

-'S «

ft 0 _s

G rç M

o Sk

% 'j c VI

o. ret

i so cd cd •a ö £3 > CQ

•H

•O T) I •rl *0 +> V)

h o cd O (Ö £

S O o 73

lu cd cd

60-d <n O • • •p > h

> «! o

•O

fi *> O 8 fl Hfl © a a © O > • © H Ü

!?Y

« o -d .. „

O H © cd -H g.h un 5 m M » h • 55 S ©. © a

. . od S*9Ä A -H -a Ö ? -H <a P Ë H 2 cd 3 M a • A H h T3 © •d ® ©

Ö « « ö a ® © C -p o u

> S •p © Ö d o

- « OÄ 60 h n

01 v © Q © « ® "ö ö +> i -d © a 3 a ® -rt M. (S M 3

h to m m fi •ri > cd ® * fi

B ® - _ o

3 ffl h q ma

•d a © M ©• (H

? tu) « ® S «H

h © N

* <oi a © a 0 01 h O p.

ti ® •p

® I ® © a h ai •p ä cd <

M h cd a! cd ni

•<-> -n

<a <r\ r\ "3

<h

cd g

t

U ®

ci o a a o o a a 0 O 01 91 U h O «

A ft

I h

' ® tt > e

' o

A

fi ® 1)0

a ®

•d •rl •p h cd

cd

S

•SP •H h h

« ® s cd m

IND

E L

OO

P V

AN

DE

A

VO

ND

Ho

evee

li

i/i .S ft J «

t/1 ol t.*" ?j

c; C<]

Q

U Q S

'i • «

0 -2

ç>

«y

"o

1

r

"c > ? <

c

CI

IND

E L

OO

P V

AN

DE

A

VO

ND

Tk

heb

eese

ten

i

QJ

ti ci

o*

c

1 -< < c

- si

«1

i j i «

"5

i

% 'i

v> Q

'A <*

IND

E L

OO

P V

AN

DE

A

VO

ND

•• 0) -p td cd H 0-i

s

J «4. 1

IND

E L

OO

P V

AN

DE

A

VO

ND

M •o •rj •H b

0 O 02

o o o

i*

VL

AK

V

OO

R

HE

T S

LA

PE

N

GA

AN

Ho

evee

li

VL

AK

V

OO

R

HE

T S

LA

PE

N

GA

AN

Ik h

eb R

OR

eten

i

-H c -< l

VL

AK

V

OO

R

HE

T S

LA

PE

N

GA

AN

Pla

ats

j

VL

AK

V

OO

R

HE

T S

LA

PE

N

GA

AN

*•

•d T) •H

a a

Q Ui C3 C*!

C

<

Z

"-ÖCj la.c^2_ li . I-

H W O Q 0

•Q tü kJ w X w Q w 1—•> H

1 C/3 z W O eü O S c/3

3 3

U 3 3

U , 3 3

U 3 3

3 \0

CS Ol CM Ci CN CN

1 uu

r 7

uur

CS rt O» d CS r - •&

CS

O O O O O O r- PJ CO 4- IA \û 1 1 1 ( • t O O O O O O o «— N * in

1 uu

r 7

uur

o t O O

O CS 1 O O ra 1 O CM

O .-3* 1 O ra

O Lr\ 1 O -3"

0 vO 1 O LA CS Ol c«l M CS <N 1

uur

7 uu

r

CV O) CV M

i_ 3 3

:x ar O" T Zr tS i_ 3 3 •3T •3T «*4 i

O t O O

O C3 O O O cm ra -3- la \o 1 1 1 1 t o o o o o «— CM ca -3* IA

LA

U 00-1

0 10

-20 O O O O ra 4- ia vo 1 1 1 1 O O O O

cm ra -3" ia

cS N> CS CM Ol 3 cJ «S d c*

— — — » Ol ra

L.

*3 >5 «s CS N

o o o o o o *— CS ca -3* IA O 1 1 1 1 i 1 o o o o o o O N fO -3» IA

ra

L.

o o o o o *- CM cy «ss» LA 1 « 1 i i o o o o o o 1— cvi ra -3*

o vO 1 o LA

— — — H- — 3 CM

O 5

es CVi M CS CM t* 3 CM

O 5

3 CM

O 5 rsJ CN CH tS e* Or

O 1 O O

O cm O

o ra o CM

o o o j- irv va 1 1 ' • o a o <*\ -a- u\

s -Q -(-* 3 S 3 CM y> —

o o o o o o *— cm ra -3* la vo li 1 1 l i o . o o o o o o *•" cm ca mf la

- :• — — — —

s -Q -(-* 3 S 3 CM y> — d CH es CS cs 0*

C/) 0 2

1 C/3

l. 3 3 7

l. 3 3 C\

— — — — — —

O *— 1 O O 10-2

0

20-3

0 O -3* 9 O ra

O LA O

09-0

S

— — — - — — *

mm — — — — 01

-

O CM O ra O -3* O LA O VO -00

O r» O CM O ra O O LA - — ~ — —

-

« — - —

O O CM O ra ^S" O LA '

O \o O O O O CM O ra O -3* O LA

1- r*j H C* CS N

CM C* CS « M M

O • O CM O ra a -3" O • IA à> vD t O LA O O O O CM O ra - O -3*

à> vD t O LA CNÎ ÇS CS *s CS cS

CIJ

FE

R

«•« OB

'

CQ i ^ 1 ?0 1

• . i i . H- I c I i

Q> * 0 1 i . 1 M ^ c S j

' • c — c B J > o (A m â> R I

© 1 o .3 «t rau 1| I 4-» ^ t— JZ "O • c — g T

0) - o «w-* A3 — a> I. S c * «/) -O je — 9 <0 M C C >* OS « 3 0) a» •• o O S 1 s c c (A E • S

V) i. — 0) C - C { * o>.* m O 4-» Û) 1

• c 2 - L. m o > 0) Q. g > a> -o O E — O I —ï A-» c N »- • •k c «— I — L. m L. 10 c 9mm —' "O 1 ^3 rD X & m 4) 10 t» g w •—) > — L. C (0 g -

•k 4-» 4) X I c — C O » Q) •— B 0) CÛ 0) ^ C C O H « •» % «D —i a) M» > CC s c

9 — 4-* "O 3*—s O E O H . C E — UI c H- C * 0. W C

a» a) C a) •—\ o> (A Q — UI V "O o «• a. » •— c L. (0 ï- —» u O (A O e N o LU (9 U —• tn — 0) z (A «— o a. ce > u -> u tu S c < • a) 9 1 — o c (A — O O *•- 3 0) • • o» ? c — H- «— t*> Q> t» TM a. h O L. O IA c c fM Q) <M O 4J 3 O 0) •-n C 0) •w «i «— < m L. O 4) X » •> •O ï LO (Q CL ce *J -o

H O — Q. NI C Jt C (A T3 u LU — c Ui *D u- (A « LU o u ro O. 0k Q •k LU Q. 0 O NI C E 0) C CO — o <D 0) c ti S. 4-* (Ni m o

O o a) • • a> 2 4J O <y <D (A 0) z . UJ N L. c» O c (A L. iA -C r» * •• < -J ca *-» Z 0) C w q> O C w * c > z c C O Ui »*• •r •—* m 0) c tu fQ OS 0) s LU -5 ro • S > 0. 3 T • (A _ <0 > CD Ui Q> B 1 <J a. CO ^ E • • • O <0 N Q> O U. <0 • S z z < CQ J-» c 3 C (A N -J > *"3 C — <-» c * N *M M K LU — es: tn o l_ 0) 0) C C -O 0 IA 0) ^ C os ^ 1 a. > V) < 4-» •Ö r- Q) u. Q) 3 —» 0) • • ! "O 0) 0) i o < — (0 M o 0) — O • — 9 > cl Mi < C I -j — •k s W L. C O -o * *u 0) jr c -m E a> o *J » s •n a. ' cc z a. •M 0) c c o c "O (A 0) a (A (A rM •— o X LU </> a> a) z o C — ro 4-» h* xi <0 — N O O LU U •M % < 1_ m 3 m *- <u ce. u C c ft U) CJ3 -J " I O •M —». < 0) :* x É Q . Ï o Q E c ui 4-> ? s -J c O f— »-• Û. O S O LU r~ O < (1>| > Ni (A • X i • I i t/> > O H IM

I h

Bijlage 12.. I

CHECKLIJST ATTITÜDEN/RETEST EN UITLEG DAGBOEK

ATTITUDEN

Formulieren uitdelen, naam op laten zetten.

Uitleg: drie argumenten waarom nog een keer invullen.

DAGBOEK

-naam laten opschrijven, data dat ze moeten invullen en datum en

uur van controle, (kijken of wij alles begrijpen)

-Bespreken: inrichting boekje; blz.l, vertellen en laten blade­

ren.

-Aktivitsit uitleg cijfers,linker bladzijde,

uitleg hokjes, rechter bladzijde,

voorbeelden oefenen -N.B. Bij wisselen van de les

i hokje 3. T naast hokje en aangeven hoeveel verdiepingen

- Voeding: zelf invullen op blz. li+ e. V . (Voorbeeld vanaf blz.5)

Indeling van de dag is in perioden, (blokken) in ieder

blok zijn kolommen voor tijd, plaats, wat je eet of

drinkt en de hoeveelheid.

Je hebt 2x5 bladen om in te vullen.

Daarachter groene bladen om je moeder te laten opschrij­

ven, hoe ze het warme eten heeft klaargemaakt. Je krijgt

zometeen een brief voor haar mee, waarin precies de

bedoeling staat.

- Voorbeeld: Spelregels; blz 3.

Doornemen; eten en aktiviteit gecombineerd, gedurende

een deel vän de dag.

Broodmaaltijd: nauwkeurig opschrijven; b.v. soort

margarine, dikte daarvan en van beleg, soort melk,

kaas, worst. Ook wat je erbij drinkt.

'Warme maaltijd: b.v. soep, helder of gebonden,

jus, vet of mager (bruin of geel)

sausje over groente niet vergeten,

grootte van de aardappels,

Ook wat je toe eet, fruit yoghurt,pap.

N.B. zoveel mogelijk in SCHEPPEN opschrijven (zie vervolg.)

Bijlage lt.I

(vervolg)

Tussendoortjes: alle kleine dingetjes, dropjes,

snoepjes, e.d. Ook als je alleen iets drinkt.(sinas),

eet (appel, koek) of snoept. (Soort en hoeveel!)

-EXTRA; Broodmaaltijden; noteren hoelang ze duren. Bijschrijven

bij de voorbeelddag: 8.00 - 8.15.

Kraanwater; ook opschrijven.

- Laat je niet beïnvloeden doordat je nu opschrijft, wat je eet.

STICKERS UITDELEN

H.iuexj.ug voeuxng, banuoouwnogescnooi lb'^Vou^€ i%.\

Aaolescentenonderzoek, april/mei 1976

Checklijst Controle voedingsenquête

Onbekend : direct opschrijven op het navraagformulier

ACTIVITEITEN

- Wisselen van lokaal

- Trappen: minder dan 5 treden - O verdiepingen

>-10 treden = verdieping

meer dan 10 treden = 1 verdieping

VOEDING

1. Algemeen; per eetmoment

- Plaats, tijd Herinner aan:

- Bij eten iets gedronken? .... melk, bier, fris, aperitief

- Bij drinken iets gegeten? .... snoep, drop, koekjes, fruit

2. Tussendoortjes

Specificeer: soort, hoeveelheid (grootte)

- Koek;met boter

3» Drank

Alle caloriehoudende dranken: model beker

- Melk: soort

- Koffiemelk of melk, suiker

- Thee: melk, suiker

. Broodmaaltijden

Tijd: VAN. TOT

- Aantallen: sneden = boter = beleg

- Brood; soort

- Boter: soort, dik/dun ) _ , , , , _ Dubbele boterhammen: enkel of dubbele

-- Beleef: soort, dik/dun ) , , J boter en beleg?

- Fruit: groot/klein

- Gedronken?

zie volgende vel

Checklijst voedingsenquête, vervolg •Stjlcu^e i% .2.

5. Warme maaltijd

Grootte van de opscheplepels (modellen .)

• •SOEP ~ Aantal borden/kommen, of scheppen

HOOFDMAALTIJD. - Aantal scheppen (ev. borden)

- Aardappels: hoeveel, grote/midden/kleine stukken

- Groente: met saus? dan bereiding (moeder)

- Appelmoes, compôte, sla

- Jus: vet/mager (=licht/donker^

tot hoever juslepel vol?

WAGERECHT - Met extra boter, suiker?

Voor moeder

SOEP - Hoeveel liter

- Helder 'gebonden

- Vlees; soort, mager/vet

HOOFDMAALTIJD - Vlees: soort, mager'"vet

bereiding (hoeveelheid boter of vet"*

- Jus:hoeveelheid toegevoegd water

- Groente: saus? dan bereiding

HAGERECHT - Hoeveel liter

- Toegevoegde boter, suiker, bindmiddel

Ev. resten - J U G , saus

- Soep, nagerecnt

6. Nog kraanwater gearonken? - Wanneer

JMAWEGEN

- Brood: altijd hetzelfde, of wisselt het nogal eens?

t

Jongerenonderzoek o«^ u«. |4 u/R^V«^«- «WtVcoLYx^. A.,

Afdeling voeding J Wageningen .18 april Landbouw Hogeschool

Aan degene die de warme maaltijd klaarmaakt

De afdeling voeding van de Landbouw Hogeschool in

Wageningen is bezig met een onderzoek naar de voedings- en

gezondheidstoestand van 15 tot en met 18 jarigen.Een onder­

deel daarvan is dat we precies willen weten wat deze leerlingen

eten en drinken en hoe aktief ze zijn.

Om daar achter te komen laten we hen gedurende twee dagen precies

opschrijven wat ze eten en drinken en wat ze doen.

Het is voor ons belangrijk dat we dat heel nauwkeurig weten.Uit

ervaring blijkt echter dat de deelnemers zelf de samenstelling

van 'warm eten' niet kennen.We vragen U daarom op te schrijven

waaruit die warme maaltijd bestaat op de groene bladzijden

van het dagboek dat zij zelf gebruiken.Het gaat er daarbij om dat

U opschrijft wat U in totaal klaargemaakt heeft,dus voor het hele

gezin.Het is belangrijk dat het nauwkeurig gebeurt b.v.

algemeen-uit een pak,blik of fles

zelf klaargemaakt of kant en klaar gekocht?hoe klaargemaakt?

soep:hoeveel liter,helder of gebonden?

hoofdmaaltijd;

-wat voor soort vlees(varkens- of rundvlees,

vet of mager?)

hoe ü het klaarmaakt:met hoeveel margarine of

vet O het bakt of braadt

-jus:hoeveel water U aan het braadvet toevoegt

-gebonden saus:b.v.over bloemkool,wat doet U eirin

-toetje:hoeveel liter?uit pak of fles?

als u het zelf klaarmaakt,hoe dan?

Van dit alles moet U ook opschrijven hoeveel er overblijft.

Met 'warm eten"bedoelen we niet alleen de warme maaltijd maar ook

al het andere wat U heeft klaargemaaktb.v.soep tussen de middag of

iets warms wat in de loop van de avond gegeten wordt.

Wij hopen dat ü ons hiermee wilt helpen

Hartelijk dank na Me« s

PI

Jongerenonder zoek Wcwwoc^Vrvv~v^"^f uocrr &«*»***- stAVx*^

Afdeling Voeding <w imol^ v*-\£. mc*. asu^^.

Landbouw Hogeschool

Wageningen

Aan degene die de warme maaltijd heeft klaargemaakt

voor

Op de eerste plaats onze hartelijke dank voor het

opschrijven van de warme maaltijd.Omdat het voor ons

erg belangrijk is dat we de hoeveelheden precies weten,

willen we nog graag wat extra informatie over die twee

maaltijden.Hieronder hebben we aangegeven wat U voor

ons kunt opschrijven.

De eerste dag:

De tweede dag%

o

/ 9

Wilt U deze brief in de gestempelde enveloppe naar ons

opsturen?

Nogmaals onze dank

Namens jongerenonderzoek Qr mui

Meisjes

100

Bijlage 1 b

Uitval op grond van afwezigheid en weigering naar schooltype, absoluut( ) en procentueel; voor meisjes en jongens. 100 % à aantal benader-

TofA^telnemers*

% 1

9 0 -

80

bö-

TO KedenJ wu u.itoa.1

HBO/flftVO EU]

mofMo;

•.M'iy.

«r/ D(15)

uv n m ' - -)h\u\) >>

W)

ö <".)/:• ' •/ * • - \ *

I * \ * • \

* * % » \ * * >

jaj |= 5«<u«lteüjK AMTHHopowmie ߣe/^=uolledlq 3«>o«!^«RCL y t f t ( \ <jCu,e'iy*oL

00O«, aeicte tafteUevi.

t i a # . - » ! i

2> Jruoltedu^ h*e.-e^ecC< aan,

jONgeNS' e/ ,e 100-

80

Y o

&o

SO

IAO ' S • * v.-* . *

TißO/tlAVO UMNVUO'

I I ml DU|)

TOTAAL EnHsrra

vu/Sm//* 2>(*99

N.B.

Voor de vormingsschool kunnen geen percentages worden berekend, omdat het benaderde aantal deelnemers niet bekend was.

Bijlage if Uitval op basis van selektiekriteriai absoluut ( ) en. procentueel,voor meisjes en jongens; 100 % = aantal deelnemers dat volledig heeft meege­

daan. msjes

1» /O0

Î

«0

{w

So

LBO' ; y,O

5IÖ ~

^t.L23;

hbo/havo mim ; ."OU)-.-:

31«)

U.ST.Cïi)

6e leKtie kRiteRiA [-"'?•*'1- oud E]= te

üoor. Qe)de -tmeLiem.

s «as

u. iî.m)

TOTÄRL JMïtHojflO

U.iT(i43)

Vorh.SCH '.}.;oCby

s(< oNTRote vRaa^

JstieKte |u.sr|=uurewctetifte STeeKpfcDtf.

3GN^CWS

% Î

too

So

to

h>0

fo

jv;: o(bX->r; /J, .r \5' V .

u.st(w;

; " t -f. •' • • , «* i * • » . » •

v;Î.: . *» » > . 3<*)

MBO/MAVO tM/VWO l)Ag5^i?il0V VORH-Sck.

Vvï>?,

/ «OT / f. u.vr(ti)

3 (mm)

u..vr{i<)3)

.. °L&>:

* • t

- • î » ,

K t«0

Van de 26 leerlingen zijn er 13 op leeftijd (l6 jaar) uitgezocht. Daarom is in deze categorie weinig uitval tengevolge van de leeftijd

: IS QemicUieldgv) Ckv S. P«Ä c^-e iicxcWT vooie. ole

cL üCLio U€ieScWtl(€wCl€ LiC.WaawiSw»aT«n «ƒ 2önoeß/j/c-e -subgroepû-"

S

SJ V\ — ^ o •- 5$

i'î ST "S'-g.

m —çrr 1 UI

S CA ; s->£_ s>. ft S i O J :>

te tri

b— <r> *v

o-\ °*ï is 1 ^ NS O

I •— © *V- ®«V ©^«3 5? •v" O •y «•» «s^ »o

O _ cs •"f

SV.

S*-*5

O «V

~© «V ©«-» O «C •:

•V »Vs

•v fSrj

te «d

r i

«V

<• •V

VC O

-«n — <b ^ % •v

"O . . > W" "vsT "c£"

«•o

•V

<*r

«5S ' 3r^- îJS" *£ <*j"

«-a % «V

<S*> "O

<C <c 2T , |S 2 «

Q> - * -c* cvf W> ^sT -~û

Î *> i <3- «V

o «Ä J"

O —

£•

O cv

•3-*T

V» O ïC OS

«O «y"

5. •* -»• 3 5?

W

2 •3 P

te

i" I ?r>

G-> O ~L ^ «V WC*

Sr- «2»

"O «s

v CT

o _ 0" 0s «ö"

«ö ?C

®v ïv

-~0 <^r

«<0 vo

0 Cï? s ï*-«<0

-C CS- Sb R>

«V <s->

«V «V

0s <r> >c

Q» «v su"

•^0 3C

% ac O 2!

ft

^sT

o f |L 'k 'S . — «V

H =* &

i

•O

C\ „^s

\f* ®v

lDb O?

4rJ

O c*

«N •*J

<b ~V

Hf ! c-

VB CN

•V

^sT O X. s? •v

~5" «v «=5 -a «a

•s». «*i •3? -jT

**5

O *0

Q) s£ ••*S\ cs^

>4k «fc. r «•>• - «a SJ-

I

O •>

3=" •v •v

O oii

«V •a?

wv

~ö ~ I/* e? 4

-o" —. os oF ~ "~o -o'

-» ~,-«S-3

•»i f

</>

«y cr £ O -7

®3 » 6)

& .5^ c/5 5 Î T •0 II

®

<fl

• H, JT i

*0

©

<-0 s ^ .f =1 O d ^

i 2 " H d -g

ts

—-25 § ^

Ï>

O WC

«o •n *v

Gö ®rï

CJ- is.

<3P) 0 cn ^-O <%s <*> VfJ* O"

-— O - - — , — .

*r>-~x •»3 C3^) •O

S WS 5?

0--s

Ot-

' T ç l i s .«s ^ ? Cl

^ s

0^

Bijlade. 13 ^ ù^jfS(^vA-\Wv\ Vu.SÇev\ (Va Qxc\mjlo-vvlX) Vv\£lWa uoyv a^dvv<3kQ,irA.^W- suJo^ro€_^>.(2vA.

v* O lo W - ° o o o o cT o- o" o K ' ' ' b. a. &. &.

» * *

« * * * » * *

ftylage £o CjCwvicW-eIcUn e-h s.c(. oa^\ Lee^ijd e^\ ueiesd-ttHelote LicUo£xm5w\Oi.4-ei^ ctLt i ov\de&zoel£ev\

uute iWbelyKe STeel^ joeoe-f

Lay Ken (Kyp)

1? h

<J*mi CUÄ . ] S A. CfêymcLct. j S.o( . 1?

h 11/3 1

MfJyd-hfL) it.t, j lt>}0 %j*

oe*% I I , L 1 J

H.° ^ i •

/rMtfyw/him) H-ufojilool

t/.° *,* J w

/ fe^o 1 f>3 l(o8,é 1

yvMclt(faj) f?,f 1 IS s°jA ! e.(

L(M) Jé,/ 1

1 !,b ir,i [ i,\

I â

h

1

' f f

i

af 1

hbf4y£ (}«,) 'M ; o f S téjû % i

n , b i 1 Jif

• * n,i i >.

i jfutâM (n\m) Hm&pfooi

w i V ^ 1 ®

0,5 j 4 H

(fa) 1 1 ^ , 0 j W i*î,i I

(toj) é i , 3 1

j 9>t h,i j <f.t 1 ®

S(JdSud£i&nwU (&")

J&,o i l t

3â>t i i,%

i i

© lft*v£ stzSA&rt-CjgK, CXXm. Mrt,

® h » £3/ © Kl c i3i

Bijlage 21 Gedrags-items, die onbetrouwbaar zijn ingevuld, bij

totale sub-steekproef, opgesplitst naar schooltype.

item no. LBO MAVO VWO Totaal

3 x U X 6 x x 7 x x x 9 x

10 x 12 x x 15 x x 16 x x 20 x x x 21 x x 23 x x x 27- xxx x 28 x 29 x 32 x 35 x 36 x X 3 8 x x

X X X

39 x xx x XX X

X

ko

43 x

Gedrags-items, die onbetrouwbaar zijn ingevuld, bij "betrouwbare"personen uit de substeekproef naar schoc type .

item no. LBO MAVO VWO Totaal

7 o o o 1 5 o o o 1 6 20 o 23 o

o o O

27 ó 00 28 o 36 O O O 38 o 39 o 00

o 00 o

ho hl ^3 o

Bijlage

Opinie-itenis: Korrelatie-koefficiënten per item bij test

en retest.

item no. korrelatie-koeffielen

1 0.55 2 .38

3 .52 4 .45

5 .44 6 .51 7 .41 8 .34 9 .61

10 .51 11 .54 1 2 .44 13 .23 14 .16 15 .47 16 .23 1 7 .45 1 8 .54 19 .54 20 .39

item no. korrelatie-koeffi-cient

21 .37 22 .53 23 .47 24 .53 25 .28 26 .54 27 .41 28 .34 29 .59 30 .40 31 .49 32 .30 33 .45 34 .47 35 .34 36 .38 37 .42 38 .34 39 . 56 4o .41

£>cjloj3^L .~F\-eW UJC.TR> V*. <2- U«.RC^.-C.VV.AG VCLVV \u oa-t, IPC.RCÛ.^\Vok^E.

eÀ^ckfiVi^U c /olß^k. j?Vûe^.

£ t> -O "8

«n cö « * *> 7 § 3 A 3 * S

'5 uT ^ s< 2 «v _ •ft V v §

S a • <s

«• -w S I/» <n <u . «

"5 £ ^ fc ^ h

Ko «• I

BCjVatä<l • Vr<2.V-LAjev\Vvfi. vÄff<^g^jLirve| va/w UtJr o^Vw^L^cvsV o"ï.V jpß/KCeMteu^ß-

L- lpß^rcav\W^2. <ko or* (^ß. vwiiW.Oüuv\ UCLW ^çry\c^/v^

r^exs^o i -ü\ <W VjùWn&jAl^ui «

Vr» £ _ eb <to 2 cT o 6 * A

N Ia ^ ft V ^

c & >i

'3 60 I » c* »i I

I *b Of-

r

r-I I i h

_ J

I J

w-i

Bijlage 25

Meest valide kombinaties van de gedrags-items, (de nummers verwijzen naar de

attitudelijst)

Jongens: 7 9 10 12 16 ÏT^I? 21 22 24 25 34 35 38 39 42 , Meisjes: 8 12 20 22 23 26 29 37 39 40 41 43

De kombinaties van gedrags-items, die gebruikt zijn "bij de diskriminantana-lyse.

Jongens: 9 10 171) 19 22 24 34 35 39 42

Meisjes: 8 12 22 232^ 26 29 37 39 43

Meest valide kombinaties van opinie-items. Jongens: 1 4 12 '20 22 24 30 35

Meisjes: 2 11 12 15 21 23 27 28 30 31 38 40

De kombinaties van opinie-items, die gebruikt zijn bij de diskriminantana-lyse.

Jongens: 1 4 12 20 , 22 24 30 35

Meisjes: 25^ 15 21 23 27 28 30 38 40

1) gedrags-item 17 bij de jongens was eerder geschrapt voor verdere verwerking. 2) in plaats van item 23 had item 41 mee moeten doen 3 ) in plaats item 2 had item 12 mee moeten doen Dit zijn fouten die gemaakt zijn tijdens de komputerverwerking.

Bi jläge2t.1:De opname van de micronutriënten Uzer, vitamine El

en vitamine B2, in de substeekproef.

Om een globale indruk te krijgen van de opname van de micronu­

triënten IJzer (Fe), vitamine Bl en vitamine B2 bij deze groep

adolescenten, zijn staafgrafieken samengesteld. Voor de meisjes

en jongens apart staan hierin de absolute aantallen leerlingen,

die een bepaalde hoeveelheid van het betreffende micronutriënt

opnemen, weergegeven.(zie volgende bladzijden)

Dit is eerst per schooltype gedaan om te zien of er teö aanzien

hiervan verschillen lijken te bestaan tuôsen de scàooltypen.

Deze verschillen konden niet getoetst worden vanwege de te klei­

ne aantallen per schooltype. Ter beschrijving van de totale sub-

steekproef zijn op dezelfde manier staafgrafieken samengesteld.

Om de opname te kunnen vergelijken met de aanbevolen hoeveelhe-

den*^hebben we deze laaste in de grafiek als stippellijn aangege­

ven. Bij de jongens zijn de aanbevolen hoeveelheden voor de leef-

tijdscategoriën 13/15 jaar en 16/19 jaar gemiddeld, omdat deze

beide kategoriën ongeveer evensterk in onze steekproef voorkwa­

men.

De indruk die uit deze grafieken naar voren komt is:

Bij de meisjes:-over het algemeen een lage ijzeropname in verge-

(n = 57) lijking met de aanbevolen hoeveelheden. De medi­

aan ligt tussen 11 en 12 rag.

-De aanbevelingen voor vitamine Bl worden door

iets neer dan de helft van de meisjes gehaald.

De mediaan ligt tussen 1,0 en 1,1 mg.

-De opname van vitamine B2 lij Kt over het algemeen aan de krappe kant. De mediaan ligt tussen 1,3

en 1,14. mg. De spreiding bij vitamine B2 is erg

groot.

Bij de jongens :-Hoewel de ijzeropname hoger is dan bij de meis-

(n = 79) jes, is deze ook bij de jongens marginaal. De

mediaan ligt tussen 1^ en 13 mg.

-Voor de vitamines Bl en B2 geldt ongeveer het­

zelfde als bij de meisjes. De waarden voor de

medianen hiervan liggen tussen respectievelijk

1,3-1,4 en 1,8-1,9.

Elke opmerking over verschillen tussen schooltypen lijkt ons

speculatief in verband met de kleine aantallen.

*) bron: De Nederlandse Voedingsmiddelentabel, 1975-

Svj ï h , 1

Bi jlagetyl:overzicht van de verdeling van de energie leverende nutri­

ënten en de energie over de dag, waarbij de nutriënten­

en de energie opname zijn uitgedrukt als percentage van de

totale energie opname.

In de tabellen worden de gemiddelden en de standaard fou­

tent tussen haakjes) weergegeven.

? D'iK (v\r 10) /OO Vp = AOC/ O ( / Z j ) K c o d .

enetzy ie e t u j t t uet OlttjOSoiCCk. po/ysa.c.cH.

pemodt 1 (>.o) *9 (o,r) V l'.l) v-' M i. n.3 (i.r) !.i M <i>° (°,f) 1-3 hi) i,1 M <3 H , * ( W ) ',t(o,l) H , o ( ' , Ö i.i (°,b J.S (0,9)

y S 3 ( o t b ) 0,1 ( 0,0) OS W) a («,y 0,5- (0,1)

5* l' M 1,0 (0,1) M 1,0 (o,t) < o ( W

b L.l (1,3) ut (0,1) *,o (o,t>) },b M 0,9 (°J)

f 3*}# U,0) i.tr (0,6) 'M 0,3) f,f (o,S) 1.J (o,e)

8 ' 0 , 3 0 , S ) o.f («,,) *>* M) f.0 (0,S) 1,0 (0,1)

9 1,1 (o,s) o,i tv) o,i (o,i) o,b (0,3) 0,1 (0,0)

tot MlC 13 4 M) S^s* (ttb) li,s 0,i) is, i (o,t)

9 hJo&n/ML (n = l8; wo'/o * ZJIO (lOtf) tCca.1.

enë&yt'ë e-tioit OiUjOSCiCCti . pohj&a.cct{.

pentode. / *,$ M m 3,1 (o,lf) W ( W ) ',3 (o,l) H.i (o,V (o,Ç) 41- (°,t)

J 1 1 , 1 ( I . Ï ) >>* M (o,$) 1,9 (o,i) v,« (o,b

V ',ï M) 0,1 (0,1) o, r (o,i) o,s- (0,3) O/S" (o,i) r • 1° (to) M (i,o) is (o,H) hi (o,S) t> U s ) °S (o,i) ( ° , f ) *.*> (o*) 1,0 (o,tf)

? JS,e fro) f>9 (wj tb,® (l.l) Ï,H (OM M 8 i o , y o , i ) 0,9 (0,1) 1,! (o.S) 0,0) M 9 w M 0,1 (o,0 o,f> (o.l) o,ï Lo.i) 0,2 (0,0

t of OLO-t (o,s) 3&, i (O) 13, f (tf) (ö,8)

ß^lcLe^e ^1- • *

? i o o % « i l l O [ i i o ) K c a l

t otftat

enettqi l t H O t t Ott olitjosoLCcH. poftj^accH.

1 3'* >A (0,1) (OM) 3.3 IW *S (0J)

'.J Co,l) 3,<f CS) iA M J,<? M

J t'.3) f,9 (otl) r>3 O.0 I A ( O , H ) loM

u M 0,1 (Ot!) 0,1 (0,1) 0,B (0,3) o,3 (ö,l)

f o.i a.t) !,0 (0,2) li lot) <t S lo,b) (o,1)

l> C a ) 0,S- (o,i) t.ï lo,(>) 3,1 lo,ê) U (OA)

1 0'<p (o,i) ' I S O s ) i j , S ( 0 , S ) <P,ö (o,8)

& 9 (o,Q) M iii l°M) f>3 (o,b) i , l l o , i )

e 3,3 (o.D l°A) 1,0 io,i) l.l lo,l) 0,b (ottf)

M 31,0 0,S) is',b (1,b) M

N.B. £.Het aandeel van de verschillende nutriënten aan de totale

energie opname in de periodes 1t/m 9 opgeteld, wijkt per nu­

triënt enigszins af van het totale calorie percentage over

de dag. Dit komt vooral door afrondingsfouten, die door in­

voering van de Atwaterfactoren, nog eens vergroot worden.

2_. Alle percentages opgeteld leveren niet precies 100$ op, wat

ook vooral aan de afrondingsfouten te wijten is. Daarbij

komt, dat de hoeveelheden oligo-en polysa cchariden geschat­

te waarden zijn in de UCV-tabel. Verder ïs «Ae door alcohol

geleverde energie bij deze berekeningen buiten beschouwing

gelaten.

Bijlage if '-Overzicht van de verdeling va n de energieleverende nutri­

ënten en de energie over de dag, waarbij de nutriënten- en

de energieopname zijn uitgedrukt als percentage van de tota­

le energie opname.

In de tabellen worden de gemiddelden en de standaardfouten

(tussen haakjes) weergegeven.

$ î ) i K ( ^ = . 2 ^ ) l O o 7 0 = i b s o C $ 8 ) K c o J L

e*\e«]ie e.iu)it tf€-t o(i(jO%CLCcK yoobj SACCW

i '3,1 (<,') r,l(o,i) Co, S) ôtS (o,f) 3,S to, H)

s h <° ÜJ) l,o ( 0,2) 3,1 (o,ù) 0,6 (°,2) 4,S(o,S)

J n # C h V h 5" Co,3) 5-, / M J , I ( o j ) M

V 0,S Co, 3) 0,l (°,°) °,i (°,0 0,1 fat) 0,3.(0,')

f 6>,i Us) 0, £ C°,i) / ,? M -?,/ C°,Ï) f,b (°,$)

ê n,i ay O,V (°,Z) 1- W) f , l C o M ) o,y l°,î)

? ms (*•9) é / O ( ù , 3 ) /?, Q Chi) r,r Co, t) / / ,< / M

S C'A) Ot S (0,2) 3,<p C°M y,f (où) ht- l°ÏÏ

S >,ï 0, 2 Co,l) 0, % Co, H) 1°,*) 0,1 [o,0

u , i f a y 36>t> (*,*) •ll}b (l>%) i b , i M ioiaal

cf NohmaaI C - .(o) 100% = v3ot/o Cub) iKcjo~L

i&iacJi

ert-e.ie.Cf te. etui it o&t oltyosa.ccli polys(xceL(

/ n , r [ i ,oy !>tj C°'z) tfM°,<i) W (°M 3,1 (o,l)

i 9> ('>*) hl (°>z) H, ' (w '»3 (o,3) 3, 0 (o,ii) ' % y 0 > 9 ) -1,1 (.0,3) 3 , 1 (0,8) <t,S (o,6)

H f>° (°,H) 0,1 (0,0) 0,1 (o,0 <?,(ƒ (o,l) 0,3 (°J2)

f M UM 0,1 C°A) WM l,é> (0,1) //S- (oa)

i \ > H h , s*; 0,ï (0,2) i ) 9 (°,*) 1,3 (°.i)

* 33S L'>ï) T.olo.i) 9,0 M 8,^(o,(>)

8 9 > e M 0,3 Co,y (o,S) H> 3 to,S) / ,V (V)

3 4 ,i ( W ) 0, t (0,1) o,u C°S l,o (°,i) o,v (°j9

/ i , $ /°/V) (h H) 0 > D ^,s('>b)

ßi^lcu^e

cT î)u_iO (_ilï^b) too 7» = J o i f O ( t L f C j y KcO-l

e.r\e.teq <e e luJ l t vei: ohyos&ccll f>ohjS<LccU 1 ( t , ï ) •VM S,*i(o,b) M (°.V 5,1 M

lOf! ( ' , S ) (V) s,3 fat) (o.*) 3,<i (o,S)

J / é , ? (2y t ) li fai) i , H f a y r . l ( ° , s)

H / M O,' (o,l) o, y (°,1) o,V CV) 0,4 fal)

5" 0, £ (»,*) bOlo,t>) (°,S) >,y (°>v

i 4e o , i (o , ) 1,0 (0,1) t,0 (0,1,) 0,6 ( o ,Z )

? >.3) 5V (o,l) n, f 0 , ö ) T,0 fal) (°M

6 o,t> M i , r (W) 3,é> M 1,0 fa*.)

3 0,3 (o,i) M fay 0,% fa,*) 0 , f i ( ° / 1)

'*,r (o,9) s?,3(1,o) •«,9 O'l) if ,T M "tot aai.

N.B. 1) Het aandeel van de verschillende nutriënten aan de totale

energie-opname in de perioden 1 t/m 9 opgeteld, wijkt per

nutriënt enigszins af van het totale calorie percentage o-

ver de dag. Dit komt vooral door afrondingsfouten, die, door

invoering Yan de Atwaterfaktoren, nog eens vergroot worden.

2) Alle percentages opgeteld levert niet precies 100$ op, wat

ook vooral aan de afrondingsfouten te wijten is. Daarbij komt,

dat de hoeveelheden oligo- en Polysacchariden geschatte waar­

den zijn in de UCV-tabel. Verder is de door alcohol geleverde energie bij deze berekeningen buiten beschouwing gelaten.

Bijlage

Het nutriënten patroon

De energieleverende nutriënten.

Voor het opstellen van een nutriënten patroon hebben we gekozen voor

de methode waarbij de door de nutriënten geléverde energie per peri­

ode als percentage van de totale energie opname wordi uitgedrukt.

Als de energieopname in een bepaalde periode echter significant ver­

schilt, dan gaan. we ook na hoe de verdeling van de nutriënten binnen

die periode is. De kahs bestaat dan n-rl. dat de eerder gevonden ver­

schillen vooral door dit verschil in energieopname veroorzaakt wor­

den. Zoals in. paragraaf 3.4.3. blz.é© vermeld staat zijn -er aan deze

laatste methode wel enkele bezwaren verbonden. Deze zijn echter niet

onoverkomelijk als het gaat om een periode waarin vrij veel wordt ge­

geten.

Per periode is nagegaan of en hoe de drie vetkategorieën van elkaar

verschillen in hun nutrïeüten opname. Voor de verschillende perio­

den zie paragraaf 3-4.3. blz 50,

Meisjes

-Tijdens het ontbijt (periode 1) blijken er significante verschillen

in energieopname te bestaan. De Normalen nemen n.l. een groter deel

van hun totale energie op dan de Dikken en deze weer meer dan de

Dunnen. Aan de hand van onderstaande tabel gaan we eerst na of de

kategorieën binnen het ontbijt voedsel van een andere samenstelling

eten, dan wel of de Normalen en Dikken hetzelfdetmaar meer eten.

aS.I

Tabel a.s/l Periode 1

Gemiddeld aandeel ( st. fout) dat de nutriënten aan de energie op­

name tijdens het- ontbijt hebben..

eiwit vet Oligosac­

chariden

Polysac­

chariden

Dik

Normaal

Dun

13.1 (M)

12,5 (0,9)

11.2 ( 1 , 4 )

30,7(2,8)

36,1 (2,1)

26,3 (3,2)

20,8 (3,2)

22,8 (2,7)

38,5 (5,3)

34,8 (2,3. )

28,7 (2,1)

24,0 (2,9)

De volgende verschillen zijn significant: binnen het ontbijt eten

-de Normalen relatief meer vet dan de dunnen

-de Dunnen meer Oligosacchariden dan beide andere groepen

-de Dikken meer Polysacchariden dan beide andere groepen

Hoewel het, door het verschil in energie opname, hier van belang is

de gegevens van de drie vetkategorieën gerelateerd aan de totale

energie opname met elkaar te vergelijken,willen we het niet ach­

terwege laten, omdat we het patroon over de dag niet uit het oog mo­

gen verliezen.

De volgende tabel geeft een overzicht va n de tijdens het ontbijt door

de nutriënten geleverde energie welke is uitgedrukt als gem. percen-

ta ge (standaard fout)van de totale energieopname.

Tabel 2.8/2 Periode 1 .

«.nee^ie. eiwit o-et ©ItqoSaccHcuei-3 de*

pol ijso-cc Haiti.

3)'IK A/o*H4Al Duw

ii,3 Uq) 'S", 3 0.3j 3,9 (.l.o)

f.9 (°,i)

Is S (°,v ( O j l )

J,3 ïo,sJ W ( o , f )

L o t f f )

( o j ) •3,1 (W) J L J t l Q )

<*,* (°,?)

(w) lo.i,)

gr», i>€Ä5cWj//fti P $ o , T o f

PCC.IO

Wo D'ifc >Wu "bifC < Moftn*.

A/oie«

(bitt > Du*>)

NOK M ^ I>tu>

ï>i»C >7>uw ( Ö ' i « . 4 h J t e H )

( "brtt C îiUKf) "bi*.

<X.C^L "2. 8 - 3

Zoals hieruit Toll 3kt' worden veel van de gevonden verschillen (mede)

verklaard door het verschil in energie aandeel.Enkele gevallen waar

het energieaandeel de nutriënten niet "volgt"(hij Oligosacchariden

de verschillen Dik-Dun en Normaal-Dun en hij Polysacchariden de ver­

schillen Dik-Normaal) zijn te verklaren uit het feit dat de vet-kate

goriën hinnen het ontbijt een ander percentage van die nutriënten

opnemen.

Het verschil tussen Dik en Normaal in energieaandeel komt ook hij

eiwit 'en Oligosacchariden niet tot uiting. Dit is echter niet op bo­

venstaande wijze te verklaren.

Dit kómt vaker voor. Dat de uitkomsten toch niet tegenstrijdig zijn

willen we uitleggen aan de hand van het volgende voorbeeld: een ho­

ger aandeel van eiwit aan de totale energieopname kan niet verklaard

worden uit 6f een hogere enërgieopname (uitgedrukt als percentage

van de totale energieopname) öf een hoger percentage eiwit binnen

deze periode. Dit kan komen doordat:

-de energieopname een optelsom is van de vier energieleverende nu­

triënten, waardoor een verschil, dat per nutriënt niet significant

is, dit wel wordt wanneer alle nutriënten worden gesommeerd. Dit kan

ook andersom het geval zijn; elk van de nutriënten oefent bij deze

optelling zijn invloed uit.

-de verschillen in percentages nutriënten binnen die periode welis­

waar niet significant zijn maar wel in een bepaalde richting wij-

ze$, waardoor zij toch- het eindresultaat kunnen Verklaren.

De gegevens kunnen m.a.w. do.or allerlei niét significant«, "verschil

len" toch zodanig beïnvloed vrerden, dat het totaal" effect' (de ener­

gieopname) toch significante verschillen te zien geeft.

-In de overige perj oden- werd.geen'signifi cant verschil in energieop­

name g e v o n d e n . D a a r o m v e r g e l i j k e n w e a l l e e n d e n u t r i 3 n t e n o imam f } u i t ­

gedrukt als percentage v:m de to tale energie opname.

Deze 'percenl.'iges wurden alleen ver-meld . vóór die perioden w.-.i'-.rin si g

• ni f j can te verschillen .of tendensen f,evonden jn. Voor'- de cijfers

van dp overige perioden wordt verwesen- naar' bijlage TJ- .

S^\.eu^2, -x8. H

-Tijà ens de grote pauze (periode 3) halen de Dunnen een significant

groter deel van hun totale energie uit eiwit dan de Normale De ove­

rige verschillen bleken niet significant te zijn.

Tsbel 2-8 /3 Periode 3

EIU>IT 1JET OHQO IACCHA.UL POLYSAECFFON'. ETEN

V,K

DUA)

'I 6 >,*. (0,1)

F.3 (0,*)

ti,o O.')

HS (°A) S A ( 1 , 0

V ( ° S ) t,e (*.3)

3S (*.9) <T,I (O,B)

U,V (O,B) Doordat zij in deze periode niet significant meer energie opnamen

wordt dit verschil waarschijnlijk verklaard door een eiwit rijkere

maaltijd-.

De tendens bestaat, dat de Normalen "onderweg, minder dan 30 min.

na einde schooltijd/minder dan 3u min., na aankomst thuis of elders"

(periode 3) relatief minder Oligosacchariden opnemen dan de Diinnen ( 0,C5 <.p&o-io)

Tabel qâ/v Pp erjoae ,

OE.T JOOIU SOI.CCU0I.AT. den

D i k AJOHHAAL

DUAJ

/,0 (0,3)

t,l LO,S)

!TO (O,S)

*A (O,9)

0.°J JA (O,B) .

S,0 (0,1)

/. r (oftfj I.19 (O.B)

*,O (0,9)

(os) 1,0 (0,1)

D o o r d a t er in deze periode door vrij veel meisjes niets, of anders

maar een fractie van de totale energie wordt gegeten, is het belang

van deze tendens gering.

~ De tendens bestaat dat de dikke meisjes een groter deel van hun to­

tale energie tijdens het avondeten (periode 7) uit eiwit halen dan

de dunne (o,o5 ly £.0.10)

Tabel %^/s Periode 7

e » ui it üet oh go stKccUggi p»l<j saccftaKt -

Vite

7>u*

t.* (otf>) f . 2 ( t f ) f.l (o,3)

f h , o ( i , 3 ) J b , & ( f , 3 )

IIS es)

fS (°S)

s~,f M LfS (*>S)

9/3 (0,9)

M 8,0 (o,B)

Z&-S

Doordat er geen verschil in energie opname gevonden is, wordt deze

tendens verklaard door een eiwitrijkere maaltijd van de Dikken.

— Hoewel er na het avondeten tot 30 min. voor het naar bed gaan

(periode 8) nog geen enkel verschil groot genoeg was om significant

te zijn, halen de Dunnen over de hele avond bezien (periode 8 en 9)

een significant groter percentage van hun totale energie uit Poly­sacchariden dan de Dikken,.

Tabel 2-â/6 Perioden 8 en 9

eiwit •j-ef ohtjo iO-CCRaKiolf») poiysactkQitt'dn)

D(K 0.3 (°A) J.o (o,V ro,9j 1 (°A) AJOitMAAl 'jO (o,2) (o,b) b,lf Lhb) hH tV) fruAl 4' M (°>b) 1,9 lo.H)

Al deze significante verschillen en tendenzen staan samengevat in

schema 4.5/1. Voor een totaal dagoverzicht van de nutriënten opname

uitgedrukt als percentage van de totale energie ..opname wordt verwe­

zen naar Tabel 4-5./5.

Jongens

Ook hier worden alleen die perioden behandeld waarin significante

verschillen of tendenzen gevonden zijn.

Voor de percentages van de overige perioden wordt verwezen naar

bijlage

Tijdens het ontbijt (periode 1) hebben de dunnen een relatief hoge­

re energie opname dan de Wormalen en dan de Dikken. Daarom gaan we

eerst na of er binnen het ontbijt al dan niet verschillend samenge­

steld voedsel gegeten wordt.

Tabel x 8 / j Periode 1

Het gemiddelde aandeel ( st. fout) van de nutriënten aan de energie

opname tijdens het ontbijt.

uet ohijo saeekcuùettk pofySaccHcut/ ~

T>tK /JO*-HAAL DULAJ

fO,é> (o,}) to,6 Co,$J thq (o.q\

3Z9 (*,i) 3ity ('&)

13**-

W (V) te.*- HM j oti a y

f ft.9) (<A)

28-6

Uit deze gegevens blijkt dat de Dikke jongens binnen het ontbijt

een hoger percentage vet opnemen dan de Dunnen.

Hierna bekijken we de percentages van de verschillende nutriënten

gerela-teerd aan de totale energie opname

Tabel %8/g Periode 1

e t w i t o'/a»so>.cctfa*j. 7 (t«M

pofijSaccM&zi-

2>/K

f i JOXMAAL 2>UtV

/v e,0 0,0J

t*S d,t)

',3 (0,1) t,<i (o.D l.t (0,1)

(°S) (*><0

ÇM Lo.b)

JS (o,s) (w)

SS «J,Y (o.i)

(°M St'gv*. o«ieicHi(te»\ "b'lK

WOltH. <T>UV

toitC < "bu.w

K)oitH. fbauu (bik

Hierin komt duidelijk naar voren dat alle verschillen* op die van

vetina, in dezelfde richting gaan als de verschillen in energieaan­

deel. Bezien we daarnaast de uitkomsten \/an de nutriënten verdeling

binnen het ontbijt, dan blijkt ook dat het verschil in vetaandeel

tussen Dik en Dun significant is. De andere hier gevonden verschil­

len worden m.a.w. (mede) veroorzaakt door het verschil in energie­

aandeel.

-Tijdens de grote pauze (periode 3) nemen de Dikken een kleiner deel

van hun totale energie op dan de Normalen en bestaat de tendens dat

ze ook minder op nemen dan de Dunnen. ( o,os <: p $o,io)

We vergelijken daarom weer eerst de nutriëntenverdeling binnen de­

ze periode.

Sommige jongens eten in deze periode echter niets. Daarnàast eten/

drinken enkelen erg weinig (b.v. een kop thee met suiker)»waardoor

het aandeel van éën nutriënt erg hoog kan zijn, terwijl er absoluut

gezien erg weinig van dit nutriënt wordt gegeten . Dit alles heeft

vooral op de gemiddelde percentages nutriënten binnen de periode

grote invloed. Het is daarom zinvoller de gemiddelde rangnummers

(afgeleide van de toetsingsgrootheid van de toets van Wilcoxon)

i.p.v. de gemiddelde percentages met elkaar te vergelijken.

Deze zijn als volgt:

2-ä ' ~ f -

T ab el 28/9 Periode 3

De gemiddelde rangnummers per vetkategorie van het aandeel dat de

verschillende nutriënten aan de energie^opname tijdens de grote pau-

hebben.

EIUIIT c>«£ OT'CJO SCLCCMATTI • FIA/YSOLEEMOLLCLOFTT

DIK jé,S* j

A/OHM A A( JQ,0 39,1

2)U*J <*9.6 3^,8

Geen enkel verschil blijkt hierbij significant te zijn.

Vergelijken we deze gegevens 'met die van het aandeel dat de nutriën­ten aan de totale energie opname hebben dan zien we:

Tabel aa/10 Periode 3 eneteqte eiujit 0//90 Sac£ffâïl pol<fso*ccHa«.(-

1>iK K)&e.HA*l èlla)

'Z.ï C'f) ' ? » & ( h l )

(10

h r ( V ) •fA (".*) •IA (0,2)

r,< ( o,9) V (',°)

(°A) J,t (ot8)

( ° f )

<f,0 (o,b)

W (*M f.t M

si«jn

en

* " b ' l K C f J o K M .

(biK. < "buiJJ 0« c "bow

"bik <~b 14.(0

Ook hier worden de gevonden verschillen in nutriënten-aandeel gro­

tendeels verklaard door het verschil in energie-opname met daarnaast

de op blz 3 genoemde factoren.

-Op school, voor en na de grote pauze (periode 2 en 4) wordt zowel

gerelateerd aan de totale energie opname als binnen de periode geen

enkel significant verschil in nutriënt en-aandeel gevonden. W2.. ö)

'Wel wijzen voor alle nutriënten de cijfers van Dik en Dun in dezelf­

de richting zodat er bij de optelsom•ervan (energie) een tendens ge­

vonden wordt.

„De Normalen nemen 'onderweg, minder dan 30 min. na einde schooltijd/

minder dan 30 min. na aankomst thuis of elders'(periode 5), minder

Oligosacchariden op dan de Dunnen.

"Büjlajcp 28 . S

Tabel 28/11 , Periode 2 en 4

I Cl* «.ICOH«. •e ivxjit o«.t »(iCjOJdccH. p®fy soiccM.

TXK MOOMOGLI ï>u*>

8A ( 1,9.) b (i,3)

I t . l O . t a

!,o (0ti) hi (0,1) A i ( o . i )

3,3 (<>,(>) ( o , t )

Q.l (ft*)

i,o C o,l) ( * , H )

/ • > C o . j )

*>3 (°'0 3.i (o,H) J. 6 f 0. ii

Sigw. oeescMt/fe (ttwleMteuJ

* ("bi«. <• Duw] -

Tabel 28/10. Periode 5

«to-eieo} i-e €««*J ("t oiigo&Q-ecW. |oo l<j SaceMi.

"biK ttOW-WUKO-1

"butf

é>,t 0,sr) 6,2 (1,6)

6 / & ( t , H )

°tt> (ÙA)

M Q . b ( O A )

hl- C°,S) (°*v

he Co,e>)

* , l ( % S )

l,t> (o,S) «>* (Of)

t, f> (o,f)

( W ) U k ( 0 , U )

Doordat er geen verschil in energieopname gevonden wordt mogen we

concluderen dat de Dunnen in deze periode voedingsmiddelen eten die

rijker aan Oligosacchariden zijn dan de Normalen.

Het belang van deze conclusie is echter klein, doordat er maar zo

weinig gegeten wordt.

-Onderweg, meer dan 30 min. na einde schooltijd/meer dan 30 min. na

aankomst thuis of elders eten 1'? Dikken, 3 Normalen en 7 Dunne

jongens niets. Daarom is elke uitspraak over eventuele verschillen

dubieus. We willen er dan-ook niet verder op ingaan en verwijzen

alleen voor deze periode naar de resultaten van de eet-momenten.

Zie 4.5.V' )

-»Tijdens het avondeten (periode 7) bleken de Dikken meer te eten dan

de Normalen en dan de Dunnen. We gaan daarom eerst de verdeling van

de nutriënten binnen deze periode na.

Tabel Periode 7

e i o ü i t o&t OhtfOtoJe-tM . fa&ly SfcceH.

b ' i K AJotvn^A/ Dut*

' t f ' ï f a t » ) ' S . i t o , } )

'S.3 (ot8)

(Z,i)

( t , 8 )

/t,3 O**) /?,* <•>,*)

i f . Z ( b O )

ff A (t,6)

!(>, / (hi)

2 9 , 9 ( h i ) 1

Hieruit "blijkt dat de Dunnen een maaltijd eten die een hoger per­

centage aan Polysacchariden bevat dan de Normalen.

Drukken we hierna de hoeveelheden nutriënten als percentage van

de totale energieopname uit, dan blijken,behalve voor Oligosaccha­

riden, overal dezelfde verschillen gevonden te worden als bij de

energie-opname, m.a.w. de Dikken- eten van dat alles meer, maar niet

anders.

Tabel 28/iV Periode 7

©meieqt-e «IkOlt oet olc^ojaCCH. poly saccK. V'/S* (1,3) J3.9 (',1) 3H,0 ('•*)

6,0 (o,l) S,o (o,i) S>t (o,i)

't, <? (>,*)

(<,o)

r* (°,fj sr,o (otb) r,° (o,3)

"/V (/>°) 0,3 Cofy Q, t Co, b)

n T>'»K >WoeH. 3)IK

ï>lK > Wo«.M 3i«K >"buw

ï>ÏK>Woiui ÎW >ïvu.w • -

ViK fOoifeM.

(friK

- In de loop van de. avond, tot 30 min. voor het naar bed gaan (perio­

de 8) nemen de Dikken relatief meer energie op dan de Dunnen.

Bekijken we de verdeling van de nutriënten binnen deze periode,

dan blijkt geai enkel verschil significant te zijn.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gem. rangnummers hier­

van.

Tabel 2-%/iS Periode 8

eiujit OtJt 0(130 S>ocCcK poljj SftceM.

T>iK q o . y

Noie.nAAL Ljk>,b <3£,V Ci'.O

tfi,0 <*9/3

Ket nutriënten aandeel, uitgedrukt als percentage van de totale e-

nergie opname geeft, voor alle nutriënten, eiwit uitgezonderd, de­

zelfde verschillen te sien als bij energie. Ook in deze periode wor­

den de verschillen dus vooral verklaard uit het f eit dat. Dikken van alles meer eten.

z8. 1°

Tabel 2S/1L Periode 8

eweie<5i€ eiuufr u«t oll^OiCLCck . |Oo t y %a~c£~H T>'iK f0O«ê.MA A(. "bU-M

C w ) 9/9 0,1) ¥ , e \ C / . o )

0,8 (o,Z) °,9 (<>,*) Oi 6 Co. /J

-3, S (o,é) 1,8 Co,S)

(o,<4)

5",<T (o,b) y,3 (o,s) 3,6 (0,<r)

/.* (Oft) ''H (ö,Z) 1,0 l»A)

6IA T>iK>bu*/

— ( b i "b'iK >"£>"*> Q>iK> No*-»*)

1— . ... Ook bestaat de tendens dat Dikken meer Oligosacchariden opnemen dan

iVormabenl ^ > 1 0), terwijl er geen significant -verschil in energie-op­

name tussen deze kategorieën gevonden is. De gevonden tendens wordt

echter niet verklaard uit het feit dat Dikken binnen deze periode

voedingsmiddelen eten die rijker aan Oligosacchariden zijn, integen­

deel.(zie tabel *2.8/15 ) De oorzaak ligt waarschijnlijk in de (zij het

niet significant) grotere energie-opname van de Dikken.

- Ook over de hele avond bezien (periode 8 en 9) eten de Dikken rela­

tief meer dan de Dunnen. Binnen deze combinatie van perioden wordt

wederom geen significant verschil in nutriënten aandeel gevonden.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gem. rangnummers hier­

van.

Tabel 1er iode 8 en L_.

eitoifc 1

oet —.

0liQO&c».ccM. polysotccM..

~b\K JÉ», 9 i f O , l

W Oie.vw.cxa.1 ( H l . 1 U h ? <30,3

î> U-NJ U o . G j H h * 1n>t>

Drukken we de hoeveelheden nutriënten als percentage van de totale

energie opname uit, dan blijken voor vet en Oligosacchariden dezelf­

de verschillen gevonden te v'crden als voor energie.

Doordat voor deze nutriënten geen verschillen binnen de periode ge­

vonden worden zijn ze dus vooral te verklaren uit het feit dat Dik­

ken meer eten.

I Olc|j2_ 2-^). i I

Tabel lS/tö Periode 8 en 9

e»e:oj i€ e^uo'it uet olf^osaccH. '

jpoiysacck.

"biK MoexAAl

1HA.M

' 4 ) 1 0 , 3 ) u,o lO.t £<,*>

• , o (o , i ) /, o ( o,l) Q,q Co,*)

*1,S ( o, b) M (o / t y 3,3

b , l (O t f . ) V ( o , k ) </,J (o.S)

h&lW) (o,i0

Si$v\ ..oeeicMOl« em

1 (btK >"bUWj

ü i K

3)iK >"baw

Voor eiwit worden geen significante verschillen gevonden tussen de

vetcategorieën. Voor Polysacchariden worden er eveneens nergens

significante verschillen gevonden tussend de vetcategorieën. Voor

mogelijke verklaringen wordt terug verwezen naar blz 3-

Ook blijken Dikken gerelateerd aan de totale energie opname signi­

ficant meer vet op te nemen dan de Normalen, hoewel ze niet meer

energie opnemen. Op grond hiervan zou je verwachten dst de Dikken

over de avond bezien voedingsmiddelen eten die rijken aan vet zijn,

maar ze blijken wat dit betreft niet significant van de Normalen te verschillen.

2.Plantaardig.vezel

Besproken wordt de opname van de absolute hoeveelheid plantaardig

vezels door de drie vetcategorieën per periode.

Tabel 28/t^ De absolute hoeveelheden plantaardig vezel per vetcate-

gorie (gemiddelde en stand.fout) per periode

1 4 3 Z + t f 5* 6 * <? <9+3

~ b ' \ K NOK-HAAI

DvtW

3, H m

i,blo,l)

3,0 (o,ty

i,9(o,s)

3,1 M

3M°,s)

3,0 fcyj

43 M

M (o,s)

'/* lw)

h* (0,S)

'*(*,*)

',i (<>,*)

10,1 (1,1)

s . t ( ° d

0J M

i,o (o,rJ

/,< M

',rfav)

W M

l,ê> (o,H)

De Bunnen nemen tijdens het ontbijt significant minder plantaardig

vezel op dan de beide andere groepen, terwijl ze tussen de middag

(periode 3) meer opnemen dan de Dikken. De verschillen tijdens de o-

verige perioden zijn niet significant.

12.

Jongens

Tabgl iS/zo

De absolute hoeveelheden plantaardig vezel per vetcategorie (gem.

en st. fout) pel- periode.

! 4, 3 s ó Ï & & + 3

1>iK MÖILMAA L T>UK>

•2,9(o, Ç)

LO.})

ï°(qt) V M w (°A

R.IÏOÜ]

'A (w)

hi (0,1) r,T(°A)

Ù,b(oJ)

t j t ' M

isM'tl a <<(>,)

f3, 9 (',$

>,i (O,I)

'y V foVj 1,2 (°,Ï)

hH (V)

1,9 FA)

Bij toetsing komt naar voren:

De Dikken en Normalen nemen tijdens het ontbijt (periode 1) sig­

nificant minder.plantaardig vezel op dan de Dunnen.

Voor periode 2 (na het ontbijt, voor de grote pauze) bestaat de ten­dens, dat de Dikken minder plantaardig vezel opnemen dan de Dunnen

De in periode 2 gevonden tendens wordt bij het bekijken van de pe­

riodes 2 -+»4 (na het ontbijt, voor de grote pauze en op school na

de grote pauze) een significant verschil.

Ook in periode 3 (tijdens de grote pauze) nemen de Dikken minder ruw

vezel op dan de Dunnen.

Onderweg 30 min. na einde school/.^30 min. na aankomst thuis (pe­

riode b) is de plantaardig vezel-opname van de JMormalen significant

groter dan die van de Dikken.

Konklusie

Ten aanzien van de opname van plantaardig vezel in de diversè pe­

rioden, worden weliswaar enkele significante verschillen tussen de

vetcategorieën gevonden, maar deze zijn vanwege hun geringe omvang

niet erg relevant.

We willen hieraan daarom geen verdere konklusies verbinden.

Bijlage 29.1 Eventuele vertekening van de resultaten t.a.v. het energie/nutri'énten-patroon door een verschillend aantal leerlingen per schooltype.

Meis jes :

Onderstaande tabel geeft weer waar eerder gevonden verschillen tus­

sen de vet kategorieën verdwijnen of waar verschillen ontstaan wan­

neer het LBO buiten beschouwing wordt gelaten.

e n ie eioo'it 0-e.t ol«qosaceK. $a.cck

A Ne«.rt >$LLM ïiiK. DiK.

C'b'itO'biuaf Mo«, fciK. (poot

(ï>lit < HO«.M >ï>«.W

"bil*. ">ï>wö

N»«.M

B Jvfo*.« >5>u.w

1ÎK < AJO*H. NOAH >•&*«<: $ UC <• Î)MJVJ N0C.K

V'buM

MStH

A-gevonden verschillen tussen de vet-

categorieën, waarbij alle schooltypen

inogenschouw zijn genomen.

B-gevonden verschillen tussen de vet-

categorieën, waarbij alleen het MBO/

MAVO en HAVO/VWO bekeken wórden.

* d e vers c h i l l e n d i e b i j e e n be t r o u w ­

baarheid van slechts 90-95% bestaan,

staan tussen haakjes weergegeven.

De overige eerder gevonden verschillen (zie- schema4.5./1) blijken

alle te verdwijnen.

Jongens :

Bij toetsing gevonden verschillen tussen schooltypen t.a.v. het e-

nergie-/nutriënten patroon:

Tijdens de grote pauze (periode 3) nemen de LBO-leerlingen relatief

meer energie op dan die van het HAVO/VWO. Ook bestaat de tendens

dat in deze periode een groter deel van hun totale energie door ei­

wit, vet en Polysacchariden wordt geleverd,(p £ 0,10), wat verklaard

kan worden door dat de LBOers meer eten. De gegevens van de MAVO/MBO

leerlingen liggen er steeds ongeveer tussen in.

Periode. <3

R,a.wuejt«4

A (VlK < "bi**)

6 «£ ï>ttw

1>itC C Nqkm

Bijlage

De HAVO/VWCters halen echter een significant groter deel van hun to­

tale energie uit Oligosacchariden dan de leerlingen van MB0/MAl)"0

met nu de gegevens van het LBO er tussen in.

Onderweg, minder dan 30 min. na schooltijd/minder dan 30 min. na

aankomst thuis of elders nemen de LBO leerlingen relatief weinig

Oligosacchariden op.

Tijdens het avondeten eten de LBO leerlingen relatief meer vet, meer

Polysacchariden (p^0,10) en minder Oligosacchariden dan die van

het HAVO/VWO,terwijl de MBO/MAVO leerlingen ook.relatief meer Po­

lysacchariden eten dan de HAVO/VWOers. Wat de oligosaccharidén

betreft': door Samuelson(1971) werd het tegenovergestelde gevonden,

maar hun resultaten golden totaal over de dag.

Bijlage 30.1

Re£Ultaten_eetmomenten_en poorten voedingsmiddelen.

N.B. Bedenk bij het bekijken van de resultaten, dat een eetmoment

iets tötaal anders voorstelt dan een portie bij soorten voedings­

middelen (zie 3.4.3.blz. él en é>3.) " - it 0

-In het overzicht is soorten voedingsmiddelen afgekort tot soorten v.m!

! s 3 F 3 c «I O.

I t &

-*>

S l â

b ai

i l t 0 1 u

O & •s«» S S X.

xi "O î <*

. S

i

<r> G. £

-0

r f

S "S

i £ Q)

f >' £ .m*

ö %

<r» > rt>-+

>0

(O + X

&

tf-i +• T

CO +• rO

-*» ~ï>

<m •I _r ai r O

1 b

<n

7 1 r 0 1

i

i cn

* f e) er»

4 1 i* f

i "5 r J 15 4

£4* g «• s

*

"• £

K - M

0

i 3 r i. <» lï O

• J l ? -L -f

I £ "S * «I

! £T

i s

i 1 *1

r

<v- f O c fS I SS V •» ir A

3

I f

0 & CD u Ö ctf U

•H Ctf •0 0 0 'CJ •H -P iH r-O si «H 0

O 0 0 Ö •H © CO 0) XI CO •r( O tQ CQ -P 3 •H +> O Ctf T3 SH Pi -P fH SlO CD ä O Ö T3 CD

•H ,Q Ö Ö CD 0 -P <H 00 •P M 0 -P IH •P uo •H CD Ctf 0 r-1 TJ bO Pi «H CO 0 CD 0 0) N tsl tio tJÛ n » Ctf Ctf ctf 0 ctf ft ft -P > CD 0 © M •ä © H 1—1 •ä 0

& © & CO a CD 0 Ö ö

a •H •H s •P CÖ ctf • fH ft Ctf bO P T3 0 0) S~i -p

5H O <ctf © S Ö 0 •r-3 a Ö •

•H œ tS) -P -p •0 CD 0 •H G Xi bO S~t CD 0 bû 4-> -P 00 ß Ö ctf ctf CD rcJ w rH •p a fi -p 0 0 0 O 0 ctf a •H 4-> M O ca 0) CO C tsl © CD CD 0 Sh IS1 -P +J © •O 0 •H 0 -P

•H ctf 'd Ö PQ ft J=> 'd •H

33CyX.(xcia

(a

3r 1 •A

4 ^ i î j»! 8 * I i a i d o f «

? «> 3

<T> Ö~>

'3 S

en

+•

o

s

o £-sL rt 4 -S

k •% •* -$ î s i

n ? I Î In

a I r w Q) CP

«o

<J *

> r

<r» r

'r i /

* o f

5 c O 0 /i

% +. te + Û + + 0 + r»-•h rj

i u •v 3*

i J 1

1 r 3 <r»

i « | _y o

i 1

I J - Î J -

°r*-- -5 § 0

r 3 5 ^ é t» o->M Q-w V * T

OO + M +

1 i

i i f 1 »

-»• d S ( S

1 «i 3 t 9 <r>

î b î 14 3 S. i ! i v'

(PS 3 J

é 1 f i

G» ï to + S? + -t-o

3 #1 <* X

é <r>

1 ? i

gn ï E~ + 3-+ çf

i î » . 1 i 4 £

é on

f f j \ 1 ! i f • 1 f i l i r-* * J 5 «) % « V f ƒ

- 8 1 3 f

'<h

\ i 0

J / î 1

i >*

i & /i

-p • CÖ M T3 •r-3 ru

ß •H T" Ö © +

B «JÜ V •s fn Ö , •*-c -P CD ci + CD CÖ iH O

JÜ £ tH CD T* © O £>

Ö CD 03 eu 5x0 M •H rû Cti 0 -P

CO CÖ "Ö Cti -P •H fH Ö Ö u > H •rl Ctf X! S rQ ft -p CD S T3 T"» o

n •rl o C\J c S fi X- O u CD

•ö CD CD •r-3 Ö 'rH

•H •H CD si fH P -P CD CÖ Ctf i—1 œ ctf 3 CD i—i •r) Ö -p •H CÖ •H T3 fj Ö

CO -P <3 CD ß CD <0 CD 4-> •H 4H "S rH t3 •H iH

M ß -P • «t CÖ O (t) CÖ -p & S CÖ 'Ö Ö

UO CD Ö -p o -P 0} <0 Ö 5 Ö

I—t £ CD CD CD -P ö S

T3 ß Ö CD n T3 (D 0 -P S •H -P pj CD -P § CD Ö &0 CD W ' S: a CD CD b0 -p tlÛ Ö CD CD CD •H 4-1 CD "Ö T5 TJ •r-3 0 (Q CD •H •r-} O •ni Xi -P •H > . rH.

-P •r-3 O Ö ß •H O CD Ctf m XI CD ö -P œ o CD

co » CQ -P O CD -p CÖ CD o - CD Ctf TS M C-i (D 0} Ö CD

•P f-1 bû CD ß CQ -p CÖ

TJ •H CÖ -P CD CD T3 TS

•r-3 -P TS U Ö •H 0 i—1 •H ci O PQ Xi CD XJ > P»

*

lSCyQ.CU^2.

g->

3 «- •? H . r

i-r. s 4 £ l>

il

fr 3 K, é *?

t c

' 3 4 *

f j& jü

M* * * *

i l l

? ü r

i

*5

1 s ƒ O tn o s

' - S G <r^ 3 "3 «t Jo

1« * "5 _w> JC é cr>

i ?

i <p

Tï~

4. 8 o * 7 â

"S d -u 3 . a5

13 4» «A O

7 I 0 r

J 3

! i

l en

- â -5T

? ) * « ! 4

5 - ? 1 - V f r s o « s < b ' H î ï H • a r l ü i ^

5 *"< li \ * 1 2 ' %il 3 3 s il é a. 4 - S f H « , T " 3 .3» TÂ P *" Ö -a»

O 1 1»

r

r j* s o

"f 0 .£ "8

f

ï

on +

CÖ +

<A

1 f

3 Cl

-8 i

!®i 0/ * C

-H ^ "S

fl

"S 5

f|! •4 « I a Î i 5 * - 3

$ o S> I

w « r É» ƒ 7 * 3

"Ti P *

I

i

J 4 7 H Ï • f i a I t I s -

? o-g-3 •2 î i^'3 v

3 <p§-P <» "ö

3

8 X1

7 o f»

-o I 3

I L a»

r 4

I v, a.

_Ö o * £

H

m

i f i j

*!?!

% +

n ol u

11

à JO

i & r <J

J <!>

r*

f o

c i S S

i i s 1

f >

c 8 <A

S>^lac^2. 3o. V

(A 0 o" </»

! I 1 4 * ,

1 Ö-5

J CP

O ci

l' <3

i 1°

^ 1 cJ <r> 'C * 0

$ -fl

X 8. CL. 1

lh

! I

•I f f •3

-É _v

5 r5

f> 4if « © *5 ^ j Ö-

•fi _£ f' 5

£ i î

iiH I

* If 5 î

-3 Jr *

I 5

en -+ T+-•-

># +• tn > 3"

8 3 G. Jj

Ü r

_r>

! t f £ * «-* • _*• r <* 5 1 -S r o* ? u o> V»

r ? Û-f o> o —»

i | f ! «) «) «î «1 -0 w c CP

k 1 1 ^

1 £ ? i J

<u <r»S -t

; • « r f j 3 v ° £

3 «I .-0 So

4 1 N-g J

•»•

+• w

a

i -2 u

4

J -T

ST !

$ èJ ' i? - § "L

1 sb* £ T*i i

j î 5 i |

4 S 34! SI

<n • •X

if °-7

'3 J, -5 « v

*" 1

i|

»

*

î

• I L * T •f r*i°" i 4- «, Ü v' ƒ ? 1 b_^7 ®> <r>^ jP,

*4 si f

J i l 1 1 zi . Ö * a J <spai ,

4 a i l

Q» •*• (Q

f 3

1

1

Q. 0

1 §

I, CP

1 î

i

Îî

I -4> "35

r 9

f e

s 1

f ?

"15 Q)

î •>

J ». O S

I^jCAgucy«. 30. S

1/3 3" -f «2

f t f «> : «5 -o * £5.3 Ä T!

H i HÎ 1 h

£ r a "* I 's r 0 6/1 S •5 -fl t "* i , 0 w Q-x 5 S -« j •« 0" £ K l - é é j 0

i H 1 b t i r -« â ê $ â

? M1 file 1 1 4 ' t "&I 3 <f)? ^ » if ^ «g

éSÎ&îjJï

H

>A * '5 à s IJ 'li 0 *

i j * î 4 0 t f>

3f 1

jii* _? j ir-, rf? sfe° <= Ts "5 K—^"* "1 ¥ J *

II 1 * éali

CV + -t-2

•f 0 f r t 5 < 1 ill U i

n*-1H1

! • ü 1 Of

vt £ ^ ri

3411 i n l 5 Hf é H i 1

£? -»• . 0

ï

1

r -t S

f i> <p

j V>

P

î-î 0

r «) 1 j ? 1

f if • J 1»

8 «/I

c 0 ~o Gö

+ V

+ rj + + 0 + r+-a

h 8 5

i 3 J9

l &

ï

i CP

f

f t> '?

ƒ

c J J J>

1 u

s^ssrl 1 bi I

? w

+• (A + ?! Si

!>

i L m

*

S 00 + (A + 52 -*•

O

>

3 j?

Ü

4 ,-¥ a <f

y i çp çp i?

5"> + Ö" + y •f r*

i/> j -r > 1 -5 A it s

*

1 J ( et v -*"•> f s

î f l t l j f i l ; 1 ^ 2 1 1 d f %. *4 1-3 * r Cl) 6» R M f ^ sj

-J 0 l î? Jfl n M c

M %

r

r j 0

1

i >

4

«-* e 0 s

in i ?

^ S r ? f i $G J « S <r><o «j

i re

<*

r

r j 0 i i

LI C"TOOSL 5û. 6

<p

i -0 I ? i 0 3 si ? f 1 V?» 8 .-

1 1 , J)

!

i

-si i

1$^ f» i S S 1

ht : i V, J

S 9"i 1

i W ^

f"» ri o-é = M j l £

Oo

I 8 3 I

"? « 3- i y îi

il * «1 f 3 o ?

h

? à «> cT

i i i ! stAS

|1fs;

5 g - 1 ~ £ S-,«l i °ls ?

|i 41 . W 4

1 3 4 â

c*"

C 8 i 1 0

JT i ü 1 - <n t*

2J 4? %

§ . i l

•5 S

L <r>

_ i 3 j"'i

J i lf J l w 0 fl ] J v'

"Sih -z a- >

"*Hj

| 5 f f > <p3 o r + s t in 4 i

"2 j

v I5

/ o

à

? 1

i V _c)

i

S d 2

0_ , H <pr

- S £ >

l | -? tt j» J 0 5 îW" l ' f - i

i l l

* 4 » 3 < f

i l ! -, o»«/>

- 1 * 4 »'îk

1 1 1

5"* • Cb + fj-

1 f V» • •"!

~0 X

i

i 4 c $ 0

"* 0" .•

J» ^

jf

if s ï f * i & _o r t î

j i f * 1 -S 0 -i c *p «1 «1 -d "0

0_ , H <pr

- S £ >

l | -? tt j» J 0 5 îW" l ' f - i

i l l

* 4 » 3 < f

i l ! -, o»«/>

- 1 * 4 »'îk

1 1 1

a> + «r-

"S

0 5 1 "i o rt

-* O

"0 r 0 § «i "O

li o"j

-5 J ut k 21

0 s?-t 0 J -B à f -x y 1 ? ? f 11 s * -o

31 *> 0

1« -f -0 $5 1 i Al %•*

41 s- i !

S3 1

h i lb 1 1 t "5 v» JÜ { iSiS -3

S I • ? r ü i ^ — Q) ä» -t

Î U V * 1

U i i ? Jî ^ i < i P S , -0 <J -Ö TJ X

'i * 1 i ƒ 4 r • S 0 1 1 I a S l M

Uy^ïi*

•4

1 «*-"Ä

(T> S b *5 <A f O

1 ? 1

/

i T S

\

Literatuurlijst

Ashwell, M., Etchell, L., 1974- Attitudes of the individual to his own body-

weight. Brit. J. prev. soc. Med. 28 : 127 - 132.

Bakker, A.J., e.a., 1975« First international congress on obesity, London

9-11 oct. 1974. Voeding 36 : 201 - 206 Beem, i.van, e.a., 1974« Onderzoek naar het voorkomen van risicofaktoren

voor hart- en vaatziekten "bij Wageningse studenten. Vakgroep Humane Voe­

ding, Wageningen.

Blix, G., 1964« Occurence, causes, and prevention of ovemutrition. Symposia

of the Swedish Nutrition Foundation no. 2. Uppsala.

Bont, A. de, 1975« Een literatuurstudie over bruikbaarheid van verschillende

methodieken om de voedselopname te schatten bij epidemiologische onder­

zoekingen.

Bullen, B.A., e.a., 1963. Attitudes towards physical activity, food and

family in obese and non-obese adolescent girls. Am.J. of Clin.Hutr. 12:1

Bullen, B.A., e.a., 1964» Physical activity of obese and non-obese adolescent

girls appraised by motion-picture sampling.Am.J. of Clin.ïïutr. 14: 211.

Campbell,A, Schuman H.,1968. Racial attitudes in fifteen American cities, in: Wrightsman, L.S., 1972. Social Psychology in the Seventies. Belmont.

C.B.S., 1975« De nederlandse jeugd en haar onderwijs 1973 - 1974« Den Haag.

Chirico, A.M., Stunkard, A.J., i960.,Physical activity and human obesity. New English J. Med. 263 : 935 - 940.-.

Commissie Uniforme Codering Voedingsenquetes, 1975. Ontwikkeling van een

systeem om gegevens van voedingsenquêtes m.b.v. de computer te verwerken.

Voeding 36: 356 - 361

Cramwinckel, A.B. e.a. Woordenlijst Voeding. Vakgroep Humane Voeding,Wageningen

Cramwinckel, A.B., 1976. Een gezonde voedselkeuze. Intermediair 12 ; 15

Croes-Amesz, M.F., 1975- Vergelijking van verschillende methodieken van

voedingsonderzoek.- Gezondheidsleerverslagen enz. 1975 - 9» Wageningen.

Daniel, C., Wood, P.S., 1971» Pitting equations to data.

Davidson, S." Passmore, R. en Brock, J.P., 1972- Human nutrition and dietetics

Churchill Livingstone.

Dorris, R.J. Stunkard,A.J, 1957. Physical activity, performance and attitudes

of a group of obese women. Am.J. Med. Sciences, june.

Durnin, J.V.G.A. en Passmore, R.,1967. Energy, work and leisure. London, Heine-mann.

Durnin, J.V.G.A., 1971« The regulation of energy balance. Br.J.Hosp. Med.

Edema, J.M.P. 1973« K.A. College dictaat. Sociaal Wetenschappelijke facetten van de voeding, vakgroep Humane Voeding, Wageningen.

Edwards, A.L., 1957. Techniques of attitude scale construction. New York»

Eppright, E.S., 1970. The North-Central regional study of diets of preschool

schildren. part 2. Nutrition knowledge and attitudes of mothers. J. of

Home Economics 62 : 327 - 532.

Es, A.J.H. van, 1973- Regulering van de energieopname. Syllabus caput college.

Wageningen. Fysiologie der Dieren (niet gepubliceerd)

Fabry, P., 19&7* Frequency of food intake. Rev. of Nutr. and Food Science 7• 14

Festinger, L., 1957« A theory of cognitive dissonance in: Wrightsman, L.S.

1972. Social Psychology in the Seventies. Belmont.

Finkelstein, B., Fryer, B.A., 1971. Meal frequency and weight reduction of

young woman, Am. J. Clin. Nutr. 24 : 465 - 474«

Fishbein, M. en Ajzen, I'., 1974« Attitudes towards objects as predictors of

single and multiple behavioral criteria. Psychological Review 81: 59-74«

Gates, J.C., Huenémam, R.L., Brand, R.J., 1975« Food choices of obese and

non-obese persons. J.A.D.A. 67: 339•

Geer, J.P. de, I967« Inleiding in de multivariate analyse. Arnhem.

Glucksman, M.L., 1972. Psychiatric observations on obesity, in: Reichsman, F.

1972. Advances in psychosomatic medicine. New York.

G.7.0.projekt, Nijmegen, 1973« Verslag over het tweede halfjaar.

Goldblatt, P.B., Moore, M.E., Stunkard, A.J., 1973« Social factors in obesity,

in: Kiell, N., 1973. The psychology of obesity, dynamics and treatment,

New York.

Hampton, M.C., Huenemann, R.L., e.a. 1966. A longitudinal study of gross

body composition and body conformation and their association with Food

and Activity in a Teen-age population. Anthropometric evaluation of body

' build. Am.J.Clin. Nutr. 19: 422.

Hampton, M.C., Huenemann, R.L., e.a.,1.967. Caloric and nutrient intakes of teen-agers. J.A.D.A. 50 : 385.

Hampton, M.C., Huenemann, R.L. e.a. 1974« Teen-age nutrition and physique. •

(Thomas), Springfield.

Hartog, C. den, 1969. Nieuwe Voedingsleer, Utrecht. Heesink, R., 1976. Stress en hart- en vaatziekten. Wageningen, afdeling Humane

Voeding.

Hejda,S., Fabry, P. Zvolânkovâ, R., 1964. Frequency of food intake in relation to some parameters of the nutritional status. Nutr.Diet. 6: 216 - 228.

Hinton, M.A., e.a., 1963. Eating behavior and dietary intake of girls 12 to

14 years old. J.A-.D,A. 43: 223-227.

Hodges, R.E., Krehl, W.A., 1965- Nutritional status of teen-agers in Jowa.

Am. J.Clin.Nutr. 17 : 200.

Horton E.S., Danford, E. e.a#, 1974« Endocrine and metabolic operations associated

with overfeeding and'obesity in men. in: Borland, W.L.- e.a. 1974» Obesity-

symposium; proceedings of a servier research institute symposrum held

in December 1973»

Huenemann, R.L., 1966, Adolescent food practices associated with obesity.

Federation Proceedings 25«

Huenemann, R.L., Shapiro L.R., e.a., 1966. A longitudinal study of gross body composition and body conformation and their association with Food

and Activity in a teen-age population. Views of teen-age subjects on body

information, food and activity. Am.J.Clin. Nutr. 18: 325«

Huenemann, R.L, Shapiro L.R., e.a., 1967« Teen-ager's activities and attitudes

toward activity. J.A.D.A. 51: 433«

Huenemann, R.L., Shapiro L.R., e.a., 1968. Food and eating practices of teen-agers J.A.D.A. 53 : 17.

Hunt, J.N. Cash, R., Newland,P. 1975« Energy density of food, gastric emptying

and obesity. Lancet 7941: 905 - 906.

Hutson,E.H., 1965« Measures of body fat and related factors in normal adults

J.A.D.A. 47: 179 - 186.

Krech, D., Crutchfield, R.S., Ballachey, E.L., 1972. Individual in Society. •

New York.

Kuys,J.e.a., 1975» Vetzucht; gedragstherapeutische benadering van obesitas.

Amsterdam. Psychologische faculteit van de Vrije Universiteit.

Loo-Bunnik, L.M. van de -, Staveren, W.A. van, 1973» Methodieken voor individueel

gericht onderzoek naar de voeding en de samenstelling van het voedselpakket.

Voeding 34: 507«

Looman, H.J., 1975« Revolutie op ons bord. Voeding 36: 253« Luyken, R., Wijn, J.F. de, Zaat, J.C.A., 1973« Ontwikkeling van'de voedingstoe­

stand van nederlandse adolescenten en jonge volwassenen in 1960-1970.

Rapport no. 4045 CIV0, TNO Zeist.

Luyken, R., e.â., 1975* Somatometrische gegevens van nederlandse schoolkinde­

ren adolescenten en jonge volwassenen, 8 tot 25 jaar. Rapport no. R 4842

CITO TNO, Zeist.

Marr, J.W., 1971* Individual dietary surveys: purposes and methods. World Rev. Nutr.Diet. 13: 105 - 164.

Marsh,A.G., e.a., 1967. Metabolic response of adolescent girls to a lacto- or

a vegetarian diet. J.A.D.A. 51: 441 - 446.

Mayer, J., Ballen, B., i960.-Nutrition and athletic performance.Physiol.

Reviews 40: 369»

Mayer, J., 1966. Physical activity and anthropometric measures of obese adolescents. Federation Proceedings 25 nr. 1.

Mc Elroy, J., Taylor, B. 1966. Adolescents'values in the selection of food.

J. of Home Economics 58s 651 - 654« Mc Kenna, R.J., 1972. Some effects of anxiety level and food cues on the

eating behavior of obese and normal subjects. J. of Personality and

Social Psychology 3: 3II - 314. Mc Naughton, J.¥., Cahn, A.J., 1970« A study of the food intake and activity

of urban adolescents. Br.J.Nutr. 24 : 331»

Miller, D.S., 1974- Energy balance and obesity, in: Burland, W.L.e.a. 1974«

Obesity symposium; proceedings of a servier research institute' symposium

held in December 1973.Edinburgh.

Monello, L.I1., Mayer, J. 1963- Obese adolescent girls, an unrecognised

minority group. Am. J.Clin.Nutr. 13: 35

Nederlandse Voedingsmiddelentabel, De. 1975» Voorl.Bureau van de Voeding.

Den Haag.

Nisbett, R.E», 1968. Taste deprivation and weight determinants of eating

behavior J.Pers. and Social Psychology 10 : 107-116.

Nota Overvoeding, 1972. Voedingsraad. Voeding 33 s 468-521

Passchier, J., Reep,E.M. van de, 1977« Oriënterend onderzoek naar de mogelijk­

heid tot verkorting van de 7-daagse opschrijfmethode. Vakgroep Humane Voeding. Landbouwhogeschool Wageningen.

Pieters, J.J.L., 1970« Maaltijdfrequentie, vetzucht en athérosclérose.

Ned. Tijdschrift voor Diëtisten 25: 6l - 67^

Pieters, J.J.L., 1976. Densiteit en lichaamsmaten bij adolescenten. CIVO-TïïO

rapport nr. 76O4I. Samuelson, G., e.a., 1971- An epidemiological study of child health and

nutrition in a northern Swedish county. Am.J.Clin. Nutr. 24: l?6l Schachter, S., 1968. Obesity and eating. Science l6l : 751» Schwartz, U.E., 1975» Nutritional knowledge, attitudes and practices of high

school graduates. J.A.D.A. 66: 28 - 31. Silverstone, J.T. (ed.) 1975» Obesity pathogenesis and management. Med. and

Techn. Publ. Co., Lancaster.

Singh, L., e.a. 1973« Performance of obese humans on transfer of training

and reaction time tests. Psychosomatic Medicine 35 : 241.

SprncLier,E.B., Acker, G., 1963« Teenagers tell us about their nutrition.

J.A.B.A. 43: 228-231.

Stefanik, P.A., Heald, F.P., Mayer, J.M., 1959« Caloric intake in relation

to energy output of obese and non-obese adolescent boys.Am.J.Clin.Nutr.

7: 55.

Stunkard, A.J., e.a., 1955« The night eating syndrome. Pattern of food intake

among certain obese patients. Am.J. Med. 19 : 78.

Swaribom, P.G., 1972. Aspecten van sociologisch onderzoek. Meppel. Boom

Tanner, J.M., 1964. The physique of the Olympic athlete. Allen-& ïïnwin, London. Theunissen, T.J.J.M., 1975« College syllabus, Vakgroep Humane "Voeding,

Wageningen.

Thiele Wittig, M., 1970. Verbraucherverhalten und Nachfrage nach Nahrungs­

mitteln. Agrarwirtschaft, Sonderheft 42.

Thomas, J.J., Call, C.l. 1974« Hapjes tussen de maaltijden door - een voe­

dingsprobleem bij tieners? Voeding 35 î 491 - 494«

Vergroesen, A.J. (ed.), 1975« The role of fats in human nutrition.London

Westerlaak, J.M.,1974« Beroepskenmerken en sociale milieus. Instituut voor

toegepaste sociologie, Nijmegen.

Wijn, J.F.de» 1976. Zesde oriënterend, onderzoek omtrent de voeding en voe­

dingstoestand van 8-jarige schoolkinderen in Nederland (1973/1974).

Voeding 37 i 54-75.

Wooley, O.W., Wooley,S.C., Dunham, R.B., 1972. Can calories be perceived

and do they affect hunger in obese and'non-obese humans? J.Comp. Physiol.

Phys. 80 : 250 - 258.

Wrightsman, L.S., 1972. Social Psychology in the Seventies. Belmont.

Young, C.M. e.a., 1971. Frequency of feeding, weight reduction and body

composition. J.A.D.A. 59 : 466 - 472.

Young, C,M. e.a., 1972. Metabolic effects of meal frequency on normal young

men. J.A.D.A. 61 : 391 - 398.