inleiding in de
TRANSCRIPT
CASUS
46-jarige vrouw met een depressieve stoornis.
6 weken geleden switch van venlafaxine naar nortrilen gestart, i.v.m. uitblijven effect.
Nortrilenspiegel bij 75mg/dag: <25ug/l, E-10 26, Z-10 4
Nortrilenspiegel bij 2dd75mg: 45ug/l, E-10 81, Z-10 12
Wat vindt je hiervan?
Wat wil je weten?
INHOUD
Literatuur
Keuze van het middel
Farmacodynamiek: Receptoraffiniteit en klinische effecten
Klinische effecten en antagonisten, agonisten en partiële agonisten
Receptoren
Farmacokinetiek Toedieningsvormen en absorptie
Verdeling over het lichaam (distributie)
Uitscheiding uit het lichaam (metabolisme en eliminatie)
Geschiktheid van een geneesmiddel Kinderen
Zwangeren
Ouderen
Interacties CYP
Voedingsstoffen en fytotherapeutica
Kosten
Starten: opladen of opbouwen
Onderhoud en monitoring Bloedspiegelbepaling
Bijwerkingen
Staken
INHOUD
Literatuur
Keuze van het middel
Farmacodynamiek: Receptoraffiniteit en klinische effecten
Klinische effecten en antagonisten, agonisten en partiële agonisten
Receptoren
Farmacokinetiek Toedieningsvormen en absorptie
Verdeling over het lichaam (distributie)
Uitscheiding uit het lichaam (metabolisme en eliminatie)
Geschiktheid van een geneesmiddel Kinderen
Zwangeren
Ouderen
Interacties CYP
Voedingsstoffen en fytotherapeutica
Kosten
Starten: opladen of opbouwen
Onderhoud en monitoring Bloedspiegelbepaling casus Bijwerkingen
Staken
Afgewisseld met quizvragen
LITERATUUR
Boeken:
1. P. Naarding, E. Beers - Moleman’s Praktische Psychofarmacologie 2015
2. H.M. van Praag - Psychofarmaca 2000
3. S.M. Stahl – Stahl’s Essential Psychopharmacology fourth edition 2013
Artikelen:
4. M. van Soest – Therapeutic drug monitoring bij psychofarmaca: een update
Internet
5. TRC http://coo.lumc.nl/trc/
FARMACOKINETIEK? FARMACODYNAMIEK?
Farmacokinetiek:
Effect van het lichaam op geneesmiddel
Farmacodynamiek:
Effect van het geneesmiddel op het lichaam
KEUZE VAN HET MIDDEL
Standaard behandeling geschikt voor 50-70% van de patiënten
Van belang voor de keuze van het middel is:
Effectiviteit, dit hangt af van zowel:
Farmacodynamiek, als:
Farmacokinetiek
En tevens factoren zoals psychische invloeden, placebo-effecten, milieu-factoren2
Veiligheid
Beschikbaarheid, prijs, bijwerkingenprofiel e.d.
FARMACODYNAMIEK
Het gewenste therapeutisch effect
De ongewenste effecten, bijwerkingen
De idiosyncratische bijwerkingen, overgevoeligheidsreacties
RECEPTORAFFINITEIT EN KLINISCHE EFFECTEN
Affiniteit = aantrekkingskracht tussen geneesmiddel en receptor
Receptoraffiniteit = concentratie waarbij 50% van de receptor bezet is
In vitro gemeten
Voor klinisch effect kennis van concentratie in lichaam nodig vaak gemeten in bloed, zelden in de hersenen
Voor perifere werking kan je wel gebruik maken van plasmaconcentratie.
Voor o.a. klassieke antidepressiva wel relatie tussen werking in hersenen en bloedspiegel.
Relatie tussen receptor en klinisch effect alleen bewezen als het ook bij de mens is geobserveerd.
KLINISCHE EFFECTEN EN ANTAGONISTEN, AGONISTEN EN PARTIËLE AGONISTEN
Neurotransmitters in het lichaam zijn vrijwel allemaal agonisten: stimuleren tot activiteit.
Geneesmiddelen:
(volledige) Agonist: stimulerend effect
Partiële agonisten: stimuleren in mindere mate dan de natuurlijke neurotransmitters
(neutrale) Antagonist: bindt aan receptor maar dan gebeurt er niets voorkomt dat een agonist kan binden
Inverse antagonist: verminderen intrinsieke signaal van receptor en voorkomen binding agonist
RECEPTOREN
Dopamine-2-receptor (D2)
Histamine-1-receptor (H1)
GABA-receptor
Noradrenerge receptor
Muscarine-acetylcholinereceptor (M)
Serotoninereceptor (5-HT)
DOPAMINE-2-RECEPTOR (D2)Substantia nigra: Motorische systeem M. Parkinson, extrapiramidale symptomen
Nucleus accumbens: Beloning, motivatie, plezier
Salience: bij toename: hallucinaties, wanen, manie
Antipsychotica:blokkade postsynaptische receptoren:
Verbetering cognitie
Afvlakking: minder beloning, motivatie en plezier
Hypofyse: minder remming van prolactine afgifte stijging prolactine daling LH en hCG minder testosteron gynaecomastie
HISTAMINE-1-RECEPTOR (H1)
Hersenen: opwinding, slaap-waakritme, voedselintake, energieverbruik, geheugen, cognitie.
Bloedvaatwand: stimulatie H1-receptor migraine
Hersenen: bij blokkade: hypnosedatie en afname misselijkheid
Hypothalamus: korte termijn: stijging voedselinname, lange termijn: minder energieverbruik gewichtstoename
Clozapine, olanzapine, chloorpromazine, mirtazapine sterke H1-receptorantagonisten
GABA-RECEPTORGAMMA-AMINOBOTERZUUR
Overal in hersenen is GABA-receptor ook GABA is wijdverspreid.
GABA-A en GABA-B receptoren
GABA-A: centrale functies: zintuiglijke en motorische verwerking, slaap-waakritme, emoties en cognitie.GABA heeft een remmende werking
5 subunits GABA-A, 2 plekken waar GABA bindt, benzodiazepine-agonist bindt op een andere 3e plek.
- Allosterische modulatoren: beïnvloeden de werkzaamheid / affiniteit van agonisten (positief, negatief of neutraal). versterkt remming door GABA- Antagonisten.
GABA-B: baclofen (spasticiteit). Mogelijk een rol bij pijn en craving.
FARMACOKINETIEK
Toedieningsvormen en absorptie
Verdeling over het lichaam (distributie)
Bloed-hersenbarrière
Uitscheiding uit het lichaam (metabolisme en eliminatie)
Cytochroom P450-enzymsysteem
P-glycoproteïne
Klaring
TOEDIENINGSVORMEN EN ABSORPTIEToedieningsvorm bepaalt in sterke mate de Tmax.
Gereguleerde afgifte: stof komt later, langzamer en/of gelijkmatiger in circulatie:
Figuur 1.8
Plasmaconcentratie
bij verschilde orale
‘time release’
toedieningsvormen
BIOLOGISCHE BESCHIKBAARHEID =F
Berekening voor omzetting intraveneus (F=1, 100%) naar andere toedieningsvorm (F=?)
Mgveneus x (Fveneus/Fanders) = Mgandere toedieningsvorm
Bijv:
3mg intraveneus per dag F=100%. Oraal F=60%, dan:
3mg x (100/60) = 5mg oraal per dag
FIRST PASS - EFFECT
Passage van de darmwand, portale venen en de lever beïnvloeden de hoeveelheid die de systemische circulatie bereikt.
Er treedt metabolisatie op.
Bij groot first pass-effect: vaker gebruik van parenterale route (diazepam-rectiole, morfinepleisters)
Bij leverfunctiestoornissen kan er een veel grotere fractie beschikbaar komen, bij middelen met een groot first pass-effect
Tabel 1.9
VERDELING OVER HET LICHAAM DISTRIBUTIE
Vd= schijnbaar verdelingsvolume: maat voor verdeling werkzame stof over de weefsels in het lichaam ten opzichte van plasmaconcentratie
Stof verdeelt zich over bloed, bindt aan eiwitten en diffundeert naar weefsels buiten de circulatie.
Grote Vd = grote affiniteit voor weefsels buiten bloedbaan vooral lipofiele stoffen deze binden aan vetweefsel en hersenweefsel. Daarbij is de concentratie in het bloed laag tijdens opbouw, tot steady-state is bereikt.
Lipofiele middelen: deze moet je opladen, cave: piekconcentraties. Bij intoxicaties heeft hemodialyse vrijwel geen zin.
In bloed: binding aan eiwitten of vrij opgelost (vrije concentratie / vrije fractie). De vrije fractie is beschikbaar voor distributie en voor passage vd bloed-hersenbarrière.
VERDELING OVER HET LICHAAM DISTRIBUTIEBloed-hersenbarrière
Tight junctions:
hierdoor kunnen stoffen vrijwel niet tussen cellen door diffunderen
Transportbarrière:
transporteiwitten voor opgeloste stoffen
Metabole barrière door enzymen:
metabolisatie voor uitwisseling
Figuur 1.9 bloedhersenbarrière
UITSCHEIDING UIT HET LICHAAM METABOLISME EN ELIMINATIE
Belangrijke factoren voor beschikbaarheid van geneesmiddel / kinetiek per individu: opname, verdeling, eiwitbinding, passage bloed-hersenbarrière, uitscheiding, leeftijd en geslacht. Belangrijkste factor: snelheid van metabolisme.
Hydrofiele stoffen kunnen door nieren worden uitgescheiden
bij nierinsufficiëntie: risico op toxische spiegels.
Lipofiele stoffen moeten eerst hydrofieler gemaakt worden: metabolisering.
Meestal is het metaboliet minder werkzaam.
Fase I reactie: koppeling met polaire groepen (vooral via oxidatie) meer hydrofiel
Fase II reactie: koppeling aan lichaamseigen stof (bijv gal, urine)
UITSCHEIDING UIT HET LICHAAM METABOLISME EN ELIMINATIE
Cytochroom P450-enzymsysteem (CYP)
Enzymen die zorgen voor oxidatieve fase I reacties. In lever, maag, dunne darm, placenta.
Families: CYP1, CYP2 etc. Subfamilie: CYP1A, CYP2C etc. Individuele enzymen: CYP1A2
CYP2C9, CYP2C19, CYP2D6 morfismen hiervan klinisch meest relevant
CYP3A4 zorgt voor 40-50% van de metabole CYP reacties, al tijdens eerste passage in lever en darm, stoffen die door CYP3A4 worden gemetaboliseerd hebben dus een lage F (biologische beschikbaarheid)
Verschil in genotype en invloed van voedsel, roken en co-medicatie
UITSCHEIDING UIT HET LICHAAM METABOLISME EN ELIMINATIE
P-glycoproteïne (P-gp) = multi-drug resistant protein 1 (MDR1)
Beschermt het lichaam via transport en eliminatie
Terugtransport: uit hersenweefsel terug naar de capillairen en uit darmweefsel terug naar de darm
Excretie: via de nieren
Netto-effect bij andere activiteit niet te voorspellen, o.a. door compensatoire processen.
Tabel 1.13 (volgende dia)
UITSCHEIDING UIT HET LICHAAM METABOLISME EN ELIMINATIE
KlaringVolume plasma dat per tijdseenheid volledig wordt geklaard van het geneesmiddel
l/uur of ml/min
Lever: 90l bloed per uur: 1,5l/min
Nieren: 7,2-7,8l bloed per uur: 120-130ml/min
Eersteordekinetiek: per tijdseenheid wordt een constante percentage van het geneesmiddelen geëlimineerd. Meeste geneesmiddelen
Nuldeordekinetiek: per tijdseenheid wordt dezelfde hoeveelheid van het middel geëlimineerd.
VOORBEELDEN VAN CYP-INTERACTIES?
CYP1A2
CYP2C9
CYP2C19
CYP2D6
CYP3A4
Paroxetine
Omeprazol
Cafeïne
Haloperidol
St Janskruid
HIV-remmers
Grapefruitsap
Sigarettenrook
Niet-induceerbaar
Inductor
Remmer
INTERACTIES CYP-INTERACTIES
Belangrijkste farmacokinetische interacties psychofarmacologie
Remming: direct, geen of verminderde activiteit van enzym geen of langzamere omzetting van substraat hierdoor hogere plasmaspiegel moederstof, lagere of geen spiegel van metabolieten.
Reversibele en irreversibele remming mogelijk: Grapefruitsap: 1 glas / 2-3 dagen: enzym CYP3A4 onschadelijk, 2 weken om het enzym opnieuw aan
te maken
Inductie: traag proces, er moeten via lever meer enzymen worden aangemaakt, kan enkele weken duren. CAVE: snel verdenking therapie-ontrouw, echter: lagere moederstof en hogere metabolieten.
Mate van inductie en remming verschilt per individu en per dosering
Sommige middelen zowel inductor als substraat (paroxetine, carbamazepine)
Flockhart-tabel: http://medicine.iupui.edu/clinpharm/ddis/main-table/
INTERACTIES VOEDINGSSTOFFEN EN FYTOTHERAPEUTICA
(KRUIDENGENEESMIDDELEN)
Sommige stoffen kunnen interacties veroorzaken: o.a. grapefruitsap, cafeïne houdende dranken en sint-Janskruid.
Homeopathische middelen zijn sterk verdund, geen verwachtte interacties.
Psychofarmaca over het algemeen weinig gevoelig voor effecten van maaltijden.
CYP3A4 wordt geremd door grapefruitsap. Sint-janskruid is een inductor.
Tabel 1.18
KOSTEN
www.medicijnkosten.nl
1. is het middel in geneesmiddelenvergoedingssysteem opgenomen
2. zijn er nadere voorwaarden die gelden, zoals preferentiebeleid
3. moet de patiënt bijbetalen
4. is er een vervangend geneesmiddel dat wel helemaal wordt vergoed
START: OPLADEN OF OPBOUWEN
Na 4- 5-maal de eliminatiehalfwaardetijd na start is er sprake van een steady state: constante spiegel.
Eliminatiehalfwaardetijd is onafhankelijk van toedieningsvorm; echter wel bij middelen met een gereguleerde of vertraagde afgifte. Er is een schijnbare verlengde eliminatiehalfwaardetijd.
Oplaaddosis: bij lange eliminatiehalfwaardetijd (digoxine 30-40u) of als je snel therapeutisch effect wil. hoeveelheid geneesmiddel bij steady state
DL = CSS x Vd
DL = oplaaddosis, CSS =gewenste plasmaconcentratie, Vd = verdelingsvolume
Start low go slow: bij middelen met smalle therapeutische breedte, verschil therapeutisch venster per patiënt of grote variatie in kinetiek
ONDERHOUD EN MONITORING
Vuistregels:
Verhoging van de steady state concentratie wordt bereikt door het verhogen van de doseerfrequentie:
2dd15mg 3dd15mg
Verlaging van de steady state concentratie wordt bereikt door het verlagen van de dosis per keer:
2dd15mg 2dd10mg
Bij bijwerkingen tijdens de piekspiegels bij een adequate gemiddelde plasmaspiegel de doseerfrequentie verhogen en de dosis per keer verlagen:
2dd15m 3dd10mg
ONDERHOUD EN MONITORING
Monitoren: Is het probleem opgelost? Bijwerkingen?
1. Het probleem is verholpen: behandeling stoppen ofwel continueren ter preventie recidief
2. Het probleem is gedeeltelijk opgelost
1. Geen relevante bijwerkingen behandeling kan worden voortgezet
2. Relevante bijwerkingen: geneesmiddel en/of dosering heroverwegen
3. De behandeling is niet effectief, met of zonder bijwerkingen:
1. Wat zijn de oorzaken? Diagnose? Dosis? Instructie aan patiënt? Therapietrouw?
2. Overwegen staken van medicatie.
BLOEDSPIEGELBEPALINGTHERAPEUTIC DRUG MONITORING
TDM zinvol indien:
1. Er is een relatie tussen de spiegel van het geneesmiddel en het effect (therapeutisch venster).
2. Een duidelijke relatie tussen de dosis van het geneesmiddel en het effect ontbreekt.
3. Het effect van het geneesmiddel kan niet op andere manieren worden bepaald.
4. Het geneesmiddel heeft een smal therapeutisch venster.
Bloedspiegel bepalen kan tevens voor: bepalen therapieontrouw, vaststellen van interacties en mogelijke intoxicaties.
Middelen voor TDM: tricyclische antidepressiva (vooral nortrilen, amitriptyline en imipramine), clozapine, haloperidol, valproïnezuur, carbamazepine en lithium.
BLOEDSPIEGELBEPALINGTHERAPEUTIC DRUG MONITORING
Randvoorwaarden: Steady state: 4-5-maal de eliminatiehalfwaardetijd; meestal na 1 week
Langere eliminatiehalfwaardetijd bijv. fluoxetine: 3-15dagen SS na 2-10 weken
Depotpreparaten: gemiddeld na 2-4 maanden
Moment van bloedafname:
Dalspiegel 12-24 uur na de laatste inname
Eerst prikken, dan slikken
Herhaalde TDM steeds op hetzelfde tijdstip
Bepalingsmethoden en referentiewaarden kunnen tussen laboratoria verschillen
Lithium afwijkende regels: 11,5-12,5 uur na de laatste inname, referentiewaarden gebaseerd op 2-daagse inname
Klassieke AD: afnametijdstip afhankelijk van doseringsfrequentie
Nortrilen: 10-24 uur na laatste inname, bij 3-maal daagse inname: voor ochtenddosering
Depotpreparaten: zo kort mogelijk voor de volgende toediening van het depotpreparaat
CASUS
46-jarige vrouw met een depressieve stoornis.
6 weken geleden switch van venlafaxine naar nortrilen gestart, i.v.m. uitblijven effect.
Nortrilenspiegel bij 75mg/dag: <25ug/l, E-10 26, Z-10 4
Nortrilenspiegel bij 2dd75mg: 45ug/l, E-10 81, Z-10 12
Wat vindt je hiervan?
Wat wil je weten?
CASUS
Inname om 9.00 en 17.00.
Bloedafname om 8.30, voordat ze de ochtendgift heeft ingenomen.
Nog geen klinisch effect en bemerkt ook geen bijwerkingen.
Overige medicatie: Oxazepam 10mg 1-3dd1, Carbasalaatcalcium Bruistablet 100mg 1D1T , Persantin Retard Capsule Mga 200mg 2DIC, Metformine Tablet 1000mg 2D1T, Simvastatine Tablet Eo 40mg 1 DiT, Valsartan/Hydrochloorthiazide Tab Omh 80/12,5mg ID1T , Ethinylestradiol/Levonorgestrel(TrinorlTrigynon)
Gestopte medicatie: Venlafaxine Tablet Mga 225mg 1 D1C, sinds 4 weken gestaakt
Verklaring? Beleid?
CASUS
Verklaring: versneld metabolisme via het CYP2D6.
Beleid: overweeg genotypering. CYP2D6 remmen, bijvoorbeeld met paroxetine.
Nortrilen: spiegel kan tot 5x stijgen door paroxetine of fluoxetine additie.
Gestart met paroxetine 10mg 1dd1 en verlaging nortrilen naar 50mg 2dd1.
Spiegel na 1 week: No 67, E-10 61, Z-10 12
Nieuwe spiegel en CYP bepaling volgen nog.
BIJWERKINGEN
Type A:
Type B:
Type C: chronische bijwerkingen, zoals tolerantie voor het middel
Type D: late bijwerkingen, zoals carcinogene effecten van het middel
STAKEN
Middelen met eersteordekinetiek: 4-5-maal eliminatietijd na staken geen effect meer.
Middelen met nuldeordekinetiek: bijv doordat enzymsysteem verzadigd raakt geen halfwaardetijd, geen steady state, meer risico op accumulatie en toxiciteit. Bv. Alcohol. Of acetylsalicylzuur in hoge doseringen.
Soms in lage dosering eersteordekinetiek, maar bij hogere doseringen nuldeordekinetiek.
Als er sprake is van gewenning en aanpassing van fysiologische systemen aan een middel, moet er afgebouwd worden.
Bijv door up-regulatie van receptoren in aanwezigheid van receptorantagonisten. Met afbouw voorkom je reboundsymptomen en kan het lichaam zich aanpassen. Amfetaminen, anti-epileptica, antidepressiva, antipsychotica, cardiovasculaire middelen, bètablokkers,
benzodiazepineagonisten, opioïden.