de brusselse opstand (1303-1306) in het perspectief van jan van boendale: 1305 als breukpunt?

30

Upload: ugent

Post on 24-Feb-2023

0 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

1

Inhoudstafel

2 – Inleiding

3 – Betoog

12 – Conclusie

13 – Bibliografie

14 – Selectieve bibliografie

16 – Bijlages bronnen

16 – Brabantsche Yeesten

21 – Oorkondes

2

Inleiding

De eeuwwisseling kende geen rustig verloop in Brabant en Vlaanderen. Rond het jaar 1300 waren er opstanden in Brugge, Mechelen en Brussel. Deze kenden telkens dezelfde basisoorzaak: de vraag van de middenklasse om inspraak in de stad. Deze groep werd in deze periode namelijk steeds zelfbewuster en wilde beloond worden voor zijn bijdrage aan het succes van de steden. Deze groep ontwikkelde een actief politiek discours om de hegemonie van de patriciërs te ondermijnen en uitte regelmatig kritiek op publieke plaatsen in de stad, waardoor de patricische macht nooit ongecontesteerd bleef. Hoewel hun belangen voor een stuk verschilden van de laagste klassen, reflecteerde het discours van de middenklasse doorgaans de zorgen van deze laatste groep (men wou justitie, een rechtvaardige en gelijkwaardige behandeling) en men vormde vaak een natuurlijke alliantie tegen de elite. De massa was dan ook een echte machtsfactor in de stad, al was het maar door de simpele factor van het getal. Gewelddadige uitbarstingen waren echter een laatste oplossing en discussies en redevoeringen waren het voornaamste wapen van deze groepen1. Beide elementen, de voortrekkersrol van de middenklasse (vaak de ambachten) en het – pas in laatste instantie – gebruik van geweld, vormen een cruciaal onderdeel van de Brusselse opstand (en de golf van opstanden in deze periode, in het algemeen) en zullen in deze verhandeling dan ook uitgebreid aan bod komen. Het precieze verloop van de Brusselse opstand is onzeker en de specifieke actoren en de verhoudingen onderling zijn slechts deels bekend. Ook dé verhalende bron bij uitstek voor dit conflict, de Brabantsche Yeesten van Jan van Boendale, roept evenveel vragen op als het oplost. Hetgeen het meest in het oog springt, is dat hij zijn relaas pas eind 1305 laat starten, terwijl men in de historiografie al vanaf 1303 van een opstand spreekt2. Waarom zag hij deze evolutie in de stad Brussel pas zo laat plaatsvinden? Ziet hij een eerste fase in dit grotere conflict die volgens hem niet de moeite is te vermelden of waar hij zelfs sympathie voor heeft? En verandert er dan iets eind 1305 dat voor hem een nieuwe fase, en dus een nieuwe houding, inluidt? Dit roept uiteraard ook de vraag op of er van 1303 tot eind 1305 wel van een opstand kan gesproken worden, en of er eerder sprake is van een evolutie in het stadsbestuur? Hiervoor moeten we kijken naar de groepen die elkaar afwisselen aan de macht en de ideologie van Jan van Boendale. Hiervoor wordt, naast de nodige secundaire literatuur, hoofdzakelijk gebruik gemaakt van de rijmkroniek de Brabantsche Yeesten van Jan van Boendale en de oorkonden die hertog Jan II uitvaardigde in de eerste helft van 1306 en op 7 juni 1312 en een oorkonde uitgevaardigd op 19 maart 1306 door het bestuur van Brussel. Deze oorkonden dienen om de inhoud van de kroniek te contextualiseren en te verklaren waarom Boendale de opstand op zijn manier weergeeft. Een verdere uitleg bij de kroniek wordt gegeven wanneer de figuur van Boendale en zijn denkbeelden worden geïntroduceerd (zie infra). De bestaande wetenschappelijke literatuur kan opgedeeld worden in twee ‘kampen’: de oudere werken (Des Marez, Favresse, Bonenfant) spreken over een duidelijke opstand vanaf 1303 tot 1306 waarna er weer een restauratie plaatsvindt van de oude machtshebbers. Recentere auteurs (Vandecandelaere, Martens) geven een genuanceerder beeld wat betreft het verloop van dit conflict en stellen tevens dat de 1 J. Dumolyn en J. Haemers, “‘A bad chicken was brooding’: subversive speech in late medieval Flanders” In: Past and Present, 214 (2012), pp. 84-86 2 H. Vandecandelaere, “Een opstand in zeven "aktes". Brussel 1303-1306” In: Brusselse Cahiers Bruxellois, 40 (2008), p. 5-8

3

machtshebbers na 1306 niet exact dezelfde zijn als voor 1303. Deze paper leunt aan bij de laatste groep en vooral Vandecandelaere, wiens gedetailleerde analyse van de opstand een uitstekende aanzet vormde voor dit onderzoeksprobleem. Daarnaast werd ook veel literatuur over Jan van Boendale en zijn ideologie geraadpleegd om hem zo goed mogelijk te contextualiseren en analyseren. Betoog

Om deze vragen te kunnen beantwoorden, is het allereerst noodzakelijk om het verloop van de opstand en de actoren ervan kort te schetsen waarna ook de persoon van Jan van Boendale en de aard van zijn besproken kroniek aan bod dient te komen. Het precieze verloop van de opstand is zoals gezegd onzeker, maar de grote lijnen zijn vrij duidelijk. In 1303 moet de hertog van Brabant, Jan II, een opstand in de stad Mechelen onderdrukken. Hiervoor moet hij een bede heffen om de nodige fondsen te verwerven. Dit gebeurde bij de steden en de stadsbesturen beslisten hoeveel ze de vorst wilden toekennen. Op dat moment was het Brusselse patriciaat, dat tot dan toe steeds de macht in handen had en een stedelijke oligarchie vormde, onderling verdeeld en kon het het niet eens raken over de toe te kennen som. Hier maakten nieuwe, kapitaalkrachtige elites van gebruik om zich in de gunst van de vorst in te kopen en dus de vorst te financieren. Hiervoor werden ze beloond met machtsparticipatie. Op dat moment ontstaat er een gemengde schepenbank met oude en nieuwe elites, waarbij ook de ambachten inspraak krijgen. De oligarchie van het oude patriciaat is dus doorbroken. Dit blijft zo tot eind 1305. Bij een nieuwe bedeheffing kan het patriciaat zich deze keer wél degelijk organiseren en enkele grote families – later gekend als de zeven geslachten – kennen de vorst een bede toe, waardoor ze weer de hertogelijke steun verwerven. Deze actie van de geslachten zorgt voor spanningen in de stad, vooral bij de ambachten die nu vrezen om hun inspraak weer te verliezen en dat er weer een oligarchie zal ingesteld worden. Nadat een arbeider wordt aangevallen door een heer, breken er vlak voor kerstavond gewelddadige rellen uit en veel patriciërs verlaten de stad. Sommige blijven echter uit opportunisme of schrik in het stadsbestuur functioneren, waarin de ambachten nu de overhand hebben3. De hertog wil de stad terug onder controle krijgen en wil de zeven geslachten installeren als machtshebbers, waartoe hij hen ook enkele garanties geeft (volgens de oorkondes van 21 februari en 4 maart 13064 zou eventuele schade jegens de geslachten bij deze transitie, vergoed worden). Deze geslachten twijfelen nog echter, want ook het huidige stadsbestuur en de ambachten zijn machtige partijen. Het bestuur krijgt het echter steeds moeilijker om de gemeente onder controle te houden aangezien de ambachten steeds meer inspraak willen, en moet eind maart zelfs de hulp van de zeven geslachten inroepen om weer stabiliteit te bekomen. Ze zijn bereid om een deel van hun macht af te staan aan de geslachten, indien ze participeren in het bestuur en er zo legitimiteit aan geven. Dit wordt ook afgekondigd in een oorkonde naar de vorst en de buitenwereld toe5. Het machtsevenwicht in dit conflict is evenwel definitief

3 H. Vandecandelaere, art. cit., p. 44-45 4 P. De Ridder, “De oorkonden verleend door Jan II van Lotharingen, van Brabant en van Limburg (1294-1312) aan de stad Brussel (1303-1312)” In: Eigen schoon en de Brabander, 57, 1974, p. 303-307 5 Den Luyster ende Glorie van het Hertogdom van Brabant, Brussel, 1999, s.p. (Algemeen Rijksarchief, Reprints, 106), pp. 63-65

4

verschoven en de hertog en de geslachten weigeren deze regeling. Op de eerste mei van 1306 trekt de gemeente, aangevoerd door de ambachten, naar Vilvoorde, waar de hertog gelegerd is. Waarschijnlijk was dit bedoeld als een allerlaatste onderhandelingspoging waarbij men de hertog wou intimideren, maar het ontaardt in een veldslag waarbij de hertog overwint6. Het stadsbestuur wordt afgeschaft en de zeven geslachten worden geïnstalleerd als nieuwe machtshebbers en krijgen allerlei privileges. Hiermee wordt de opstand beëindigd en de stad gepacificeerd7. Maar hoe geeft van Boendale nu al deze gebeurtenissen weer? Allereerst moet er echter aandacht worden gegeven aan wat voor type werk de Brabantsche Yeesten nu juist is en wat de bedoeling ervan was. Het is een rijmkroniek uit de eerste helft van de 14de eeuw die sterk gebaseerd is op voorgaande auteurs, zoals Jacob van Maerlant. De ideeën in dit werk zijn dus zeker niet allemaal origineel en het weerspiegelt in grote mate de algemene tijdsgeest8. Wanneer het werk juist werd samengesteld, is onduidelijk, maar zeker is dat het na 1306 gebeurde; Boendale blikte dus terug op deze gebeurtenissen. Het concrete doel van deze kroniek was, naast vermaak, het legitimeren van de Brabantse hertog. De structuur is dan ook dynastiek opgevat. Het werk werd niet besteld door de hertog, maar door een Antwerpse patriciër, Willem van Bornecolve9. Dit verklaart, samen met Boendales functie als schepenklerk in Antwerpen, de grote rol die hij de steden toekent in zijn werk10. De kroniek moet dus zeker gezien worden als propaganda voor de hertog, maar toch weerhield dit van Boendale er niet van – zoals we zullen zien – om zijn eigen mening en commentaar erin te verwerken. Al Boendales werken waren immers doordrenkt van moraal: dichtkunst was voor hem een middel om zijn opvattingen over de wereld te kunnen doorgeven en mensen te onderwijzen. Bij deze kroniek moet er dan ook zeker rekening gehouden worden met de moralistische en didactische elementen ervan en een al te letterlijke lezing dient voorkomen te worden. Het werk weerspiegelt dus sterk zijn eigen opvattingen, en bij uitbreiding die van de gegoede middenklasse11. De relevante delen van dit werk zijn hoofdstukken VI, VII en LIX van boek V. In hoofdstuk VI verhaalt hij over de opstand zelf, terwijl hij in hoofdstuk VII en LIX bedenkingen geeft bij de gehele golf van opstanden in de streek in die periode12. Hij start zijn relaas over de opstand pas eind 1305, terwijl er al in 1303 sprake was van een opstand of toch op zijn minst een drastische verschuiving in de machtsverdeling binnen de stad (de aloude oligarchie werd immers doorbroken). Van Boendale geeft deze verschuiving weer13: 415 In desen tiden, dat dit ghesciede,

Ghinghen al die ghemene liede 6 Boendale schrijft dat de bedoeling van de gemeente niet duidelijk was en de strijd plots uitbrak, men leek er niet van uit te gaan dat het sowieso tot een veldslag zou komen; Boendale, Brabantsche Yeesten, V, VI, 470-475 7 H. Vandecandelaere, art. cit., p. 55-57 8 J. Van Gerven, Literatuur, maatschappij en religie. Mentaliteit en realiteit in het oeuvre van de Antwerpse dichter en geschiedschrijver Jan van Boendale (1290-1365), Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 1989, p. 5-7 9 J. Van Gerven, op. cit., p. 28 10 W. Van Anrooij, “Recht en rechtvaardigheid binnen de Antwerpse School” In: REYNAERT (J.) et al., Wat is wijsheid? Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde, Amsterdam, s.n., 1994, p. 151 11 J. Van Gerven, op. cit., p. 2 12 H. Vandecandelaere, art. cit., p. 7-8 13 Boendale, Brabantsche Yeesten, V, VI, 415-420

5

In allen landen te gadere plechten, Ende ieghen haer heren rechten, Soe dat die heren waren tonder,

420 Ende die ghemeente boven, dats wonder. Hij geeft dus aan dat die verschuiving er geweest is en dat de gemeente nu dus ‘boven is’. Met ‘in dese tiden’ verwijst Boendale echter niet specifiek naar de periode vanaf 1303 in Brussel, maar naar de algemene toestand rond de eeuwwisseling. Voor Brussel lijkt hij zelfs te stellen dat dit pas zo was in 1305, in het derde jaar na het beleg van Mechelen14:

Drie jaer, na dat die poert Van Mechelen dus was testoert, 435 Soe warp die hertoghe sinen hat Op die ghemeente van der stat Van Brusele, die doen te waren Het is vrij onwaarschijnlijk dat hij de dominantie van de gemeente als uitgangspunt zou nemen zonder dit te verklaren. Deze inleiding voor het feitelijke relaas over de opstand kan dan beter worden gezien als een algemene reflectie over de gehele periode van opstanden die zich rond deze tijd afspeelden. Op deze manier lijkt hij het in vers 433 bewust over een nieuwe evolutie te hebben in Brussel, één die zich in 1305 afspeelt. Één waarbij de heren in Brussel nu gedomineerd worden door de gemeente. Maar als deze kroniek in feite reclame is voor de hertog, dan moet het initiële doorbreken van de traditionele oligarchie, en dus de oude machtsorde in het algemeen, in 1303 toch ook wel vermeldenswaardig zijn? Zeker gezien het feit dat in 1306 de oude orde weer zou hersteld worden15, iets waar Boendale zich uiteraard van bewust was bij het opstellen van deze kroniek. Dit is waar de persoonlijke visie en ideologie van Boendale komt bij kijken. In zijn opvattingen was hij, zoals gezegd, heel moralistisch en didactisch. Hij was een groot voorstander van de maatschappelijke status-quo, met de eerste twee standen aan het hoofd die door de eeuwen heen was bereikt. Hij zag deze orde als een christelijk ideaal en dit verklaart tevens zijn bewondering voor de hertog en de aristocratie16. Zijn beeld van de elite was echter ook erg dubbel: bewondering aan de ene kant en kritiek aan de andere. De elite, en zeker de stedelijke oligarchieën, waren volgens hem immers doorgaans ver afgedreven van het christelijke ideaal en waren vaak vervallen in decadent en verderfelijk gedrag. Ze genoten enkel nog van hun rechten die ze hadden als elite, maar vervulden niet langer de plichten die daarbij kwamen kijken17. Boendales centrale concept is ‘het algemeen belang’: mensen moeten datgene doen wat de gemeenschap bevordert en wat nuttig is; verderfelijke elites doen dit niet meer en profiteren enkel nog. Dus hoewel Boendale de aristocratie (als concept) in theorie ten zeerste bewondert, hekelt hij vaak de concrete invulling die de elite daaraan geeft18. 14 Boendale, Brabantsche Yeesten, V, VI, 433-437 15 F. Favresse, “L’avènement du régime démocratique à Bruxelles pendant le moyen age (1306-1423)” In: Académie royale de Belgique. Classe des lettres et des sciences morales et politiques. Mémoires. Collection in-8., Bruxelles, Lamertin, 1930, 2de reeks, 30ste band, p. 15-16 16 J. Van Gerven, op. cit., p. 286-288 17 J. Van Gerven, op. cit., p. 401 18 R. Stein, “Jan van Boendales Brabantsche Yeesten: antithese of synthese?” In: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 106 (1991), p. 192-193

6

Ook het stadsbestuur van voor 1303 lijkt zich schuldig te hebben gemaakt aan slecht gedrag, of slecht beleid met andere woorden. Zoveel kunnen we toch afleiden uit de eerste oorkonde van 12 juni 130619 waarin de hertog, nadat de opstand dus beëindigd is, een nieuwe machtsverdeling oplegt in samenspraak met de zeven geslachten. Hierbij wordt de macht van de geslachten vastgelegd waarbij er veel aandacht is voor het evenwicht tussen deze families. Zo zullen er, zoals voorheen, zeven schepenen worden gekozen; maar nu zal er één uit elk geslacht worden gekozen20. Daarnaast vervullen schepenen hun functie voor één jaar waarna ze weer minstens één jaar moeten wachten alvorens weer schepen te kunnen worden21. Deze maatregelen lijken monopolisering van het schepenambt door enkele families tegen te gaan en ervoor te zorgen dat deze zeven families evenveel in de macht kunnen participeren.

(4) Voert es onse seggen dat die seven scepene van onser stat van Bruessel voergenoemt met gemeinen gevolge van hen sevenen ocht metter meerre partien van hen sevenen, van iare te iare kiesen selen acht dage voer Sente Jansmesse (g) Baptists in den somere, seven scepenen ute den voergenoemden seven geslachten op haren eet, die wettechste ende die orborlecste die si daer in kinnen ende die sevene die dan gecosen sijn selen si ons presenteren ende worde dan van ons enech van dien sevenen die gecosen sijn ende ons gepresenteert, wederseegt van ons soe selen die scepenen voergenoemt ander (h) kiesen uten selven geslachte daer hi in wederseegt werdt gelikerwijs dat voersproken es. (5) Voert es onse seggen dat negeen scepene langer dan een jaer tenden een scepen sijn en sal.

Deze artikels impliceren dus dat deze praktijken van monopolisatie voorkwamen voor 1303 en mogelijk zelfs voor de verdeeldheid van het patriciaat zorgden waardoor er überhaupt ruimte ontstond voor de nieuwe, kapitaalkrachtige, elite om aan de macht te komen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de hertog dit wil voorkomen in de toekomst en dus een evenwicht tussen de machtshebbers poogt te creëren 22. Deze monopolisatie zal Boendale hebben opgevat als een vorm van decadentie en wanbeleid; het schaadde het algemeen belang want het zorgde voor verdeeldheid in de stad23. Deze elementen zorgden er mogelijk voor dat Boendale het niet zo erg vond (of misschien zelfs wenselijk) dat een nieuwe groep plots participeerde in de macht vanaf 1303. Het zou kunnen dat hij een nieuwe machtsgroep capabeler vond of toch alleszins even bekwaam en dat ze ook recht hadden op inspraak. Hiervoor moeten we echter eerst kijken naar die nieuwe groep; wie deelde vanaf 1303 nu juist in de macht en hoe zag het nieuwe stadsbestuur er nu uit? Wanneer de hertog in 1303 genoodzaakt is tot bedeheffing over te gaan, is er al een langer proces bezig van nieuwe, kapitaalkrachtige elites die zich steeds duidelijker profileren. Deze nieuwe elite wil zijn bijdrage aan het succes van de steden verzilverd zien in de vorm van machtsparticipatie. Toch worden hun eisen steeds genegeerd of in de kiem gesmoord. In 1303 krijgen deze kapitaalkrachtige groepen echter de kans om zich bij de hertog in de gunst te werken door hem te financieren. Ze grijpen deze kans met beide handen en mogen, als tegenprestatie, mee besturen. Het plots verschijnen van nieuwe figuren – en zelfs een ambachtsleider – in de schepenbank toont dit aan24.

19 P. De Ridder, art. cit., p. 309-313 20 Artikel 4 van de oorkonde 21 Artikel 5 van de oorkonde 22 H. Vandecandelaere, art. cit., p. 36-37 23 W. Van Anrooij, art. cit., p. 153 24 H. Vandecandelaere, art. cit., p. 45-51

7

Bovendien laat de tweede oorkonde van 12 juni 130625 uitschijnen dat er zulke kapitaalkrachtige figuren in Brussel aanwezig waren voor 1303. In de jaren voordien kende Brussel een enorme economische groei, vooral door de lakennijverheid. Dit creëerde nouveaux riches die nu niet alleen taksen wilden betalen, maar ook inspraak in ruil wilden. De oorkonde handelt over het afschaffen van de lakengilde en de vervanging ervan door een nieuwe, waarbij allerlei bepalingen werden opgelegd. Artikel 7 verleent aan de leden van de gilde het meet- en weegmonopolie op een aantal producten die, op wol na, in de lakenververij werden gebruikt. Dit betreft uiterst dure producten, zoals aluin uit Azië en brazilhout uit India, en konden dus enkel door zeer rijke zelfstandige ondernemers worden opgekocht. Artikel 5 bepaalt dat de luxedraperie in de vorm van scharlakens vanaf nu wordt gemonopoliseerd door de gilde; dit impliceert wederom rijke ondernemers die de productie voorheen konden dragen26.

(5) Voert es onse seggen dat niemen die in dese gulde niet en es maken en sal noch maken en mach noch doen maken laken scarlaken lingde, noch verwen noch mingen met graynen. Ende die gene die in dese gulde niet en sijn mogen maken alrehande gewant sonder allene Iakene scarlaken lingde ende gevarwet ende gemenket met graynen. Ende haer gewant dat si maken, mogen si beslaen ende voeren tallen marcten daer si willen metten genen die in dese gulde sijn ende met hen staen ende vercopen hare gewant, utegenomen altoes Iaken scarlaken lingde ende geverwet ende geminget met graynen, gelijc dat voersproken es. Ende si mogen halen ende bringen ute Engelant ende ute andren lande wolle ende alle andre goet gelijc den guldebruederen (1). (7) Voert es onse seggen dat wi geven die stat ende die gulden van Bruessel dat meeten vander meden ende vanden weede ende dat wegen van den weetassche (d) ende dat wegen vander wouden ende dat wegen van den alune ende van den brusilihoute (e) ende van den graynen ende vanden boetren en de van den wolle.

Deze nieuwe machtsgroep bestond dus uit rijke handelaars die bovendien een nauwe band hadden met de ambachten. Een mogelijke verklaring waarom Boendale de machtsparticipatie van deze groep niet afbeeldt als zijnde slecht, is dat hij in het algemeen positief tegenover deze groepen stond: ze waren immers allebei uiterst nuttig en zelfs cruciaal voor het succes van de steden en dus ook voor het succes van de hertogen. Het was door het kapitaal van de handelaars dat Brussel zo is kunnen groeien in de 13de eeuw en bovendien kwam Boendale zelf uit de gegoede middenklasse, net die klasse waaruit de meeste handelaars kwamen en hij had dan ook banden met de handelsklasse. Hij had een grote bewondering voor hen en kan dan ook gezien worden als een pleitbezorger van de stedelijke handelselite27. Dit druist zeker niet in tegen zijn respect voor de hertog: vorst en stad zijn in zijn optiek immers onlosmakelijk met elkaar verbonden en hebben elkaar nodig om te kunnen bloeien, het stimuleren van de één leidt dus ook tot stimulatie van de ander28. Hij stond ook zeker niet vijandig tegenover de ambachten, hoewel hij op dit vlak iets subtieler is. Het is onontkenbaar dat de ambachten een grote bijdrage hadden geleverd aan de groei van de steden en Boendale bewonderde de lagere klassen ook omdat ze dichter bij het ideaal van de imitatio christi stonden wegens hun armoede (zeker in tegenstelling tot de ‘decadente’ elite). Maar hij

25 P. De Ridder, art. cit., p. 315-318 26 H. Vandecandelaere, art. cit., p. 48-50 27 J. Van Gerven, op. cit., p. 288 28 R. Stein, art. cit., p. 196

8

durfde, aangezien de uitkomst van de vele opstanden in die periode, de ambachten ook niet te veel bewierroken en blijft dan ook vrij vaag als het daarover gaat29. Boendale stond dus, vanuit zijn eigen achtergrond en ideologie, eerder positief tegenover de nieuwe machtsgroepen en uit zijn werken kan men ook afleiden dat hij de verzuchtingen van de gemeente enigszins begreep en er sympathie voor had. Gezien het wanbeleid van de patriciërs, die elke vorm van macht monopoliseerden, is het dus niet ondenkbaar dat Boendale vindt dat deze verdrukte groepen ook recht hebben op inspraak, dat ze dit verdiend hebben en dat de patriciërs verdiend hebben de macht te moeten delen30. Hij stond waarschijnlijk niet weigerachtig tegenover een mengvorm qua bestuur, waarbij er samenwerking is tussen de oude (geboorte)elite en de nieuwe, economische elite. De status-quo van de standenmaatschappij blijft hierbij behouden – de patriciërs hebben nog steeds het overwicht – maar moeten nu wel rekening houden met andere groepen, wiens wensen, waar ze recht op hebben volgens Boendale door hun eigen verdiensten, niet langer te negeren vallen. Dit verklaart waarom hij de periode van 1303 tot eind 1305 niet als een radicale opstand ziet, maar eerder als een evolutie in het bestuur van de stad Brussel, die daarbij ook nog eens de hertogelijke goedkeuring (alleszins toch aanvankelijk) had31. Hoewel dit zeer aannemelijk klinkt, zitten we nu echter met een paradox: waarom spreekt hij vanaf eind 1305 dan wel over een opstand en waarom spreekt hij, wanneer hij de opstand beschrijft, zo negatief over de gemeente als hij er toch sympathie voor had? Het volstaat om enkele voorbeelden van zijn taalgebruik te geven om de sterke indruk te wekken dat hij niets anders dan misprijzen voelde voor de lagere klassen: 436 Op die ghemeente van der stat Van Brusele, die doen te waren Overmoedich ende pijllic waren,32 485 Het was een cranc mei dat si haelden; Want sijt swaerlike betaelden Met scanden ende met smerten. Daer verloren si al haer herten, Ende quamen tsertoghen wille, 490 Ende sweghen voerdane stille, Die te voren soe overdadich Waren, ende soe onghenadich,33 4915 Wet dat ghemeinte ombedwonghen Alder scamelheit es ontspronghen; Want hare haet is sekerlike Op wel gheborene ende rike.34 29 H. Vandecandelaere, art. cit., p. 30 30 J. Van Gerven, art. cit., p. 396-400 31 Hertog Jan II moet bij het aanvaarden van de bede van deze nieuwe groepen ongetwijfeld hebben beseft dat dit tot machtsdeelname zou leiden en heeft dit misschien zelfs gestimuleerd als beloning voor hun hulp. 32 Boendale, Brabantsche Yeesten, V, VI, 436-439 33 Boendale, Brabantsche Yeesten, V, VI, 485-492 34 Boendale, Brabantsche Yeesten, V, LIX, 4915-4919

9

Overmoedig, opportunistisch, overdadig, ongenadig, schaamteloos, ze betaalden met schande en smart… Boendale lijkt een hartsgrondige hekel te hebben aan alles wat niet de elite is. Dit taalgebruik moet echter in de specifieke context van het conflict – en meer bepaald de radicalisering ervan – worden gezien. Wanneer de zeven geslachten eind 1305 de hertog via een bede kunnen financieren, werken ze zich in zijn gunst. De ambachten denken hierdoor hun inspraak weer te verliezen en in dezelfde omstandigheden van voor 1303 terecht te komen. Ondertussen is het bestuur dat in 1303 aan de macht kwam – en oorspronkelijk slechts gedeeltelijk aristocratisch was – steeds verder afgedreven van het volk en had het een meer elitair karakter gekregen. Door deze spanningen – en een schermutseling tussen een arbeider en een heer waarbij de eerste wordt gedood als spreekwoordelijke druppel – radicaliseert de opstand vlak voor kerstavond 130535. Dit is waar Boendale de opstand laat beginnen in zijn kroniek36: 440 Si worden soe dies te rade, Om enen knecht, die was ghewont, Dat si te gadere liepen tier stont, Ende braken der heren huuse, Ende daden grote confuse. Er breekt een golf van geweld uit jegens de aristocratie en velen van hen verlaten de stad zelfs, vrezend voor hun leven. De ambachten maken van dit gedeeltelijk machtsvacuüm gebruik door meer autoriteit te verwerven en een dominante speler te worden in de stad37. Het is in deze context dat Boendales pejoratief taalgebruik dient opgevat te worden. Dat het vooral de ambachten – en in het bijzonder de lakenambachten – waren die een grote rol speelden in het geweld, lijkt de eerste oorkonde van 12 juni 130638 aan te tonen. Hier wordt onder meer bepaald dat volders en wevers ’s nachts niet langer binnen de stadsmuren mogen verblijven en dat niemand van de ambachten iemand anders mag bewapenen.

(11) Voert es onse seggen dat en geen man van ambachte met anderen man van ambachte (l) hem wapenen en sal om en genen twist hi en si sijn maech, wiet dade hi waers tonsen wille van live ende van goede. (12) Voert es onse seggen daten geen wevere noch volre binnen den mure van Brussel bliven en sal noch en mach over nacht, wat wevere ofte wat volre daer binnen bleven over nacht, si waren tonsen wille van live ende van goede.

Samen met de oorkonde van 7 juni 131239 – die meldt dat enkele wevers en volders levend werden begraven in het kader van de nasleep van de opstand – wijst dit erop dat de lakenambachten een voortrekkersrol speelden in het geweld en in de stad in de eerste maanden van 1306. Dit hoeft niet te verbazen aangezien het juist deze industrie was die in de jaren voorheen zo spectaculair was gegroeid40. Het bevestigt ook de these dat de ambachten – en dus de middenklasse – een belangrijke rol speelden in het mobiliseren van de menigte.

35 H. Vandecandelaere, art. cit., p. 45 36 Boendale, Brabantsche Yeesten, V, VI, 440-444 37 H. Vandecandelaere, art. cit., p. 56-57 38 P. De Ridder, art. cit., p. 309-313 39 P. De Ridder, art. cit., p. 320-321 40 H. Vandecandelaere, art. cit., p. 49

10

Rond kerstavond van 1305 verandert er dus iets: de natuurlijke evolutie van een stad slaat volgens Boendale om in geweld en verderf. Bovendien voerden de ambachten, met hun banieren, de gemeente aan tijdens de tocht naar de Vilvoordse beemden op 1 mei 130641. Dit gedrag is volgens Boendales visie ontoelaatbaar; moorden en platbranden kan immers moeilijk verder staan van het christelijke ideaal. Het verklaart ook waarom hij in de rest van zijn relaas zo vaag blijft als het over de ambachten gaat: gezien de gebeurtenissen kan hij ze moeilijk goede eigenschappen toekennen. Voorts distantieert hij de heren ook van de gewelddadige gemeente door te stellen dat alle heren meteen de stad verlieten na de rellen. In feite vertrok slechts een deel van de elite terwijl anderen in de stad bleven uit opportunisme of angst voor hun bezittingen. Geweld bleek echter een allerlaatste redmiddel te zijn: men maakte zich hier pas schuldig aan op het moment dat de moeizaam verworven machtsparticipatie op de helling kwam te staan. Dit wordt bevestigt door het verloop van de Slag bij Vilvoorde. Op 1 mei 1306 confronteert de gemeente de hertog in Vilvoorde. Hierbij was het echter waarschijnlijk niet de bedoeling meteen aan te vallen, maar om toch nog te onderhandelen. Wanneer deze laatste poging mislukt, breekt de strijd los42. Er is echter nog een andere dimensie aan deze gebeurtenis die Boendales kijk op de gemeente van Brussel doet omslaan. Boendale was, zoals gezegd, een voorstander van de maatschappelijke status-quo. Iedereen heeft hierbinnen zijn vaste plaats, zoals dat doorheen de eeuwen natuurlijk gegroeid is43. Wanneer de gemeente beperkte inspraak bekomt in 1303, zal Boendale dit nog zien als een verandering waar de gemeente – of toch de groepen die effectief in het bestuur komen: ambachten en handelaars – recht op heeft. Hier eindigt het echter voor Boendale: de gemeente heeft niet het recht om de stad quasi over te nemen; ze overschrijden hiermee een cruciale grens en willen te veel. Waar er voorheen nog een zeer sterke patricische invloed was in het bestuur, zetten ze nu de hele maatschappelijke orde op de helling door de aristocratische macht drastisch te reduceren. Dit gaat te ver voor Boendale en de traditionele samenleving – waar hij zo’n voorstander van was – dreigt nu te verdwijnen. De heren hun fundamentele rechten worden nu bedreigd. Bovendien is hij sowieso tegen gewelddadige opstanden, in welke omstandigheden dan ook. Dit is niet alleen te radicaal, maar gaat ook nog eens tegen het algemeen belang in: het doet vooral schade aan de stad en de bevolking, niemand wordt er beter van44. Dit verklaart waarom zijn toon tegenover de gemeente zo vijandig wordt: ze zijn schaamteloos wanneer ze niet tevreden zijn met het beetje macht dat ze reeds hebben en ze alles in handen willen; en ze zijn ongenadig in hun gewelddadige uitbarsting. Dit alles verbaast Boendale echter niet. Hij heeft zeker wel sympathie voor de gemeente en toont regelmatig ook begrip voor hun verzuchtingen, die hij terecht vindt in het kader van het elitaire wanbeleid. Maar de gemeente zit volgens Boendale met een fundamenteel probleem: zodra ze niet langer gecontroleerd worden, vervallen ze onvermijdelijk in excessen en geweld45:

41 Dit geeft aan dat de ambachten een vrij grote graad van organisatie en identiteitsbesef moesten gehad hebben; H. Vandecandelaere, art. cit., p. 58-59; Boendale, Brabantsche Yeesten, V, VI, 467-472 42 H. Vandecandelaere, art. cit., p. 53-59 43 J. Van Gerven, op. cit., p. 287 44 J. Van Gerven, op. cit., p. 396-400 45 Boendale, Brabantsche Yeesten, V, VI, 4905-4914 + 4944-4949

11

4905 Ende verdructense ooc twaren Die van goeden comen waren;

Want edelheit ende onedelheit Sijn contrarie, voer waer gheseit, Ende twee contrarien en moghen niet 4910 Te gader staen, wats gheschiet, Alsoe ons wel maect ghewes Die wise Aristotiles; Maer, hoe hoghe si climmen, int deinde Vielen si neder met groter sceinde.

Haer onbesceidenheit is soe groot, 4945 Ende soe ongheraect met allen, Datse weder in dassche vallen, Ende meer versmaden worden twaren, Dan si te voren ye ghewaren; Want onghelijc, sonder waen Ze zijn gedoemd tot een eeuwige cyclus van opkomst waarna ze terug pijnlijk vallen. Kort na de uitbarsting van het geweld, krijgt het bestuur het moeilijk om de gemeente onder controle te houden: dit is voor Boendale een illustratie dat een stad op zo’n manier niet kan functioneren. Het bestuur heeft al snel de geslachten (patriciërs dus) nodig om de stad te pacificeren46; de elite is dus onontbeerlijk in het stadsbestuur en het ‘gewone’ volk kan zoveel macht niet aan. Alle opstanden tijdens deze periode bevestigen zijn wereldbeeld en benadrukken dat de echte macht in hoofdzaak bij de elite en de vorst moet liggen. Voor Boendale is het een typisch geval van hybris en een les voor het volk dat dit soort toestanden alleen maar contraproductief zijn: “Datse weder in dassche vallen, ende meer versmaden worden twaren, aan si te voren ye ghewaren”47. Wanneer de hertog op 12 juni 1306 twee oorkondes uitvaardigt die de nieuwe stadsorde regelen, zowel op politiek als economisch vlak48, dan zorgt de afloop van dit conflict voor een dubbel gevoel bij Boendale. De overmoedige ambachten worden afgestraft voor hun wandaden en worden op hun plaats gezet, of om het in moralistische termen uit te drukken: ze krijgen hun verdiende loon. Tegelijkertijd vindt er ook een restauratie plaats op politiek vlak: niet zozeer een letterlijke restauratie (met andere woorden, exact dezelfde machtshebbers als voor 1303), maar een principiële restauratie waarbij de maatschappelijke orde wordt hersteld, met de elite bovenaan de ladder. Maar er worden ook beperkingen opgelegd aan de machtshebbers, op deze manier kan nieuw machtsmisbruik – iets wat Boendale meerdere keren hekelt – in de toekomst hopelijk worden voorkomen49. Toch vreest hij eventueel nieuw machtsmisbruik van de elite en behoudt dan ook enige reserves, vandaar zijn eerder gelaten toon in de laatste verzen over de opstand. Bovendien is hij ontgoocheld dat het volk er weer eens niet in slaagde om zich deftig te gedragen; het algemeen belang bleek weer eens niet gebaat bij machtsparticipatie van het volk. Hij is echter ook ontgoocheld dat er in wezen niet zoveel veranderde: het stadsbestuur bestond weer grosso modo uit dezelfde mensen die voor

46 H. Vandecandelaere, art. cit., p. 53 47 Boendale, Brabantsche Yeesten, V, LIX, 4946-4948 48 Uiteraard zijn deze twee aspecten nauw met elkaar verbonden in deze opstand, zie maar de rol van de ambachten in dit conflict 49 H. Vandecandelaere, art. cit., p. 62-65

12

1303 verantwoordelijk waren voor het wanbeleid en gezien de spanningen die er ook na 1306 nog waren in Brabant, zag hij deze afloop waarschijnlijk niet als de best mogelijke. Bovendien was er niets fundamenteels opgelost en waren de oorzaken voor een nieuwe opstand hiermee meteen gesteld50. Conclusie

Boendale laat de opstand dus pas eind 1305 beginnen, omdat hij de gebeurtenissen pas dan als een echte opstand percipieerde; hij zag de periode van 1303 tot 1305 eerder als een natuurlijke evolutie die bovendien paste bij zijn eigen achtergrond van de stedelijke middenklasse. Bovendien was die evolutie toegestaan en zelfs gestimuleerd door de vorst aangezien hij, in ruil voor financiering, deze nieuwe groepen macht toekende. Dat de, volgens Boendale, verderfelijke elite hiermee op zijn plaats werd gezet, was ongetwijfeld belangrijk voor hem. Pas wanneer er rond kerstavond van 1305 geweld uitbrak, spreekt Boendale pas echt van een opstand; pas dan werd de maatschappelijke orde echt op zijn kop gezet en werd het algemeen belang geschaad. De fundamentele sympathie die hij voor de lagere klassen had, ontgoochelt hem wanneer ze weer eens toonden dat ze ‘onedel’ zijn. De gemeente, aangevoerd door de ambachten, ging te ver en overschreed eeuwenoude maatschappelijke grenzen. De traditionalist die Boendale was, keurde dit niet goed en was dan ook ongenadig in zijn kritiek op de gemeente. Ze kregen dan ook hun verdiende loon wanneer de hertog allerlei beperkingen oplegde aan de ambachten. Ook al is het zo dat het nieuwe bestuur in 1303 een zeker contrast vormt met de traditionele oligarchie die in Brussel heerste, toch is er op dat moment geen sprake van een echte opstand, of toch niet in de betekenis die men er doorgaans aan geeft. Geweld en plotse overname van het bestuur kwam er pas eind 1305; en of dat wel zo radicaal ging, is ook niet precies geweten. Geweld bleek dus inderdaad slechts een laatste redmiddel te zijn, eenmaal hun machtsparticipatie leek te verdwijnen. Een overkoepelend conflict is er alleszins: de periode van 1303 tot 1306 kan uitgelicht worden als één, duidelijk afgebakende, periode in de Brusselse geschiedenis, daar er in 1306 weer een restauratie is naar de orde van voor 1303. Het is dus zeker nuttig om van een conflict te spreken in de stad Brussel van 1303 tot 1306, temeer omdat het doorbreken van het machtsmonopolie van de patriciërs een belangrijke verschuiving was in de stedelijke verhoudingen die bijna drie jaar vrij goed moet gefunctioneerd hebben. Het is echter niet correct om de gehele periode als één gewelddadige overname van de stad door de gemeente te zien; deze visie is te simplistisch en veralgemenend en geldt slechts deels voor de periode na kerstavond 1305. Dit conflict dient dus opgesplitst te worden in twee fases, waarbij kerstavond 1305 een breukpunt is. De reden waarom Boendale stelt dat er pas eind 1305 überhaupt iets opmerkelijks aan de hand was in Brussel, is te wijten aan zijn persoonlijke visie en ideologie die overal in zijn werken doorsijpelt. Dit werk moet dan ook niet als een letterlijk historisch relaas van feiten worden gezien, maar eerder als een spiegel voor de contemporaine opvattingen, en vooral die van de gegoede middenklasse, die tijdens de eerste fase hun opgang bewerkstelligd zagen.

50 H. Vandecandelaere, art. cit., p. 31

13

Bibliografie

Primaire bronnen

Boendale, Brabantsche Yeesten, V, VI, 415-500

Boendale, Brabantsche Yeesten, V, VII, 501-518

Boendale, Brabantsche Yeesten, V, LIX, 4901-4954 Uitgegeven bronnen

Den Luyster ende Glorie van het Hertogdom van Brabant, Brussel, 1999, s.p. (Algemeen Rijksarchief, Reprints, 106), pp. 63-65

DE RIDDER (P.), “De oorkonden verleend door Jan II van Lotharingen, van Brabant en van Limburg (1294-1312) aan de stad Brussel (1303-1312)” In: Eigen schoon en de Brabander, 57, 1974, pp. 303-321

WILLEMS (J. F.), Les gestes des ducs de Brabant, par Jean de Klerk d’Anvers, Brussel, Hayez, 1839-1869, Boek V, pp. 428-432 + 586-588 Literatuur

DUMOLYN (J.) en HAEMERS (J.), “‘A bad chicken was brooding’: subversive speech in late medieval Flanders” In: Past and Present, 214 (2012), pp. 45-86

FAVRESSE (F.), “L’avènement du régime démocratique à Bruxelles pendant le moyen age (1306-1423)” In: Académie royale de Belgique. Classe des lettres et des sciences morales et politiques. Mémoires. Collection in-8., Bruxelles, Lamertin, 1930, 2de reeks, 30ste band, 334 p.

STEIN (R.), “Jan van Boendales Brabantsche Yeesten: antithese of synthese?” In: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 106 (1991), pp. 185-197

VAN ANROOIJ (W.), “Recht en rechtvaardigheid binnen de Antwerpse School” In: REYNAERT (J.) et al., Wat is wijsheid? Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde, Amsterdam, s.n., 1994, pp. 149-163 + 399-405

VANDECANDELAERE (H.), “Een opstand in zeven "aktes". Brussel 1303-1306” In: Brusselse Cahiers Bruxellois, 40 (2008), pp. 3-67

VAN GERVEN (J.), Literatuur, maatschappij en religie. Mentaliteit en realiteit in het oeuvre van de Antwerpse dichter en geschiedschrijver Jan van Boendale (1290-1365), Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 1989, LXIX + 404 p. (promotor: W. PREVENIER)

14

Selectieve bibliografie BAUTIER (R.H.), “La place de la draperie brabançonne et plus particulièrement bruxelloise dans l’histoire textile du moyen âge” In: Annates de la Société royale d'Archéologie de Bruxelles, LI, 1962-1966, pp. 31-63

BONENFANT (P.), “Le premier gouvernement démocratique à Bruxelles (1303-1306)” In: Revue de l'Université de Bruxelles, 26, 1 (1920-1921), pp. 3-31

DE CACAMP (F.) en VAN PARYS (H.C.), Généalogie des familles inscrites aux lignages de Bruxelles en 1376 d’après les travaux de J.B. Houwaert et d’après les sources originales, s.l., Genealogicum Belgicum, 1971, 1275 p.

DE RIDDER (P.), “Een paleografische en diplomatische studie van de oorkonden verleend door hertog Jan II (1294-1312) aan Antwerpen (6 december 1306) en Zoutleeuw (7 mei 1307)” In: Bijdragen geschiedenis hertogdom Brabant, 56 (1973), pp. 135-156

DE RIDDER (P.), Het hertogelijke inkomstenbeleid en ontwikkeling van de standenstaat in Brabant onder Jan I (1267-1294) en Jan II (1294-1312), Gent, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent), 1976-1977, 3 dln.

DES MAREZ (G.), “De maatschappelijke beweging te Brussel in de middeleeuwen” In: De Wilde Roos, Brussel, nr. 11-12, 7 (1929), pp. 407-466

DES MAREZ (G.), Les Luttes sociales en Flandres au Moyen Age, Bruxelles, Lefevre, 1900, 36 p.

DES MAREZ (G.), “L’organisation du travail à Bruxelles au moyen âge” In: Mémoires couronnés et autres mémoires publiés par l’Académie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, Brussel, Hayez, 65 (1904), XII + 520 p.

FAVRESSE (F.), “Actes intéressant la ville de Bruxelles 1154-2 décembre 1302” In: Bulletin de la Commission Royale d’Histoire, 56 (1973), pp. 354-512

FAVRESSE (F.), “Comment on choisissait les jurés de métiers à Bruxelles pendant le moyen âge?” In: Revue belge de Philologie et d’Histoire, 35, 4 (1957), pp. 374-392

GORIS (J.A.), “Nieuwe elementen voor de biografie van Jan Van Boendale” In: Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal-en Letterkunde, (1924), pp. 153-162

MARTENS (M.), “Note sur l’époque de fixation du nom des sept lignages bruxellois” In: Cahiers Bruxellois, 4, 3-4 (1959), pp. 173-193

PLEIJ (H.), “Poorters en burgers in laatmiddeleeuwse literaire bronnen” In: KLOEK (J.) en TILMANS (K.), Een geschiedenis van het begrip ‘burger’ in de Nederlanden van de middeleeuwen tot de 21ste eeuw, Amsterdam, s.n., 2002, pp. 55-78

STEIN (R.), “Politiek en historiografie. Het ontstaansmilieu van de Brabantse kronieken in de 1ste helft van de 15de eeuw” In: Miscellanea Neerlandica, Leuven, 10 (1994), 372 p.

STEIN (R.), “Wanneer schreef Jan van Boendale zijn Brabantsche Yeesten?” In: Tijdschrift voor Nederlandse Taal en Letterkunde, 106 (1990), pp. 262-280

VAN ANROOIJ (W.), “Al t’Antwerpen in die stad. Jan van Boendale en de literaire cultuur van zijn tijd” In: Nederlandse Literatuur en Cultuur in de Middeleeuwen, Amsterdam, 24 (2002), 205 p.

15

VAN ANROOIJ (W.), “Stand van zaken: Jan van Boendale en de Antwerpse school” In: Nederlandse letterkunde, 5 (2000), pp. 86-99

VANDERVELDE (J.), “Liste des échevins de Bruxelles depuis leurs premières mentions jusqu’en 1306” In: Brabantica, III, 1958, pp. 169-192

VAN EERDEN (P.C.), “Het maatschappijbeeld van Jan van Boendale” In: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 5 (1979), pp. 219-239

VAN GERVEN (J.), “Nationaal gevoel en stedelijke politieke visies in het 14de-eeuwse Brabant. Het voorbeeld van Jan van Boendale” In: Bijdragen geschiedenis hertogdom Brabant, 59 (1976), pp. 145-164

VAN GERVEN (J.), “Sociale werkelijkheid en mentale constructie in het werk van Jan van Boendale” In: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 13 (1979), pp. 47-70

VAN UYTVEN (R.), “Les bourgeois dans les villes brabançonnes au 13e siècle” In: Revue de l'Université de Bruxelles, 1978, pp. 468-482

VAN UYTVEN (R.), “Standenprivilegies en beden in Brabant onder hertog Jan I (1290-1293)” In: Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 44 (1966), pp. 413-456

VAN UYTVEN (R.), BRUNEEL (C.), KOLDENEIJ (A. M.), VAN DE SANDE (A. W. F. M.), Geschiedenis van het hertogdom Brabant. Van het hertogdom tot heden, Leuven, Davidsfonds, 2004, 719 p.

WAUTERS (A.), Les plus anciens échevins de la ville de Bruxelles. Essai d’une liste complète de ces magistrats pour les temps antérieurs à l’année 1339, Brussel, s.n., 1895, 54 p.

16

Bijlages bronnen

Jan van Boendale – Brabantsche Yeesten (uit Narrative Sources)

Boendale, Brabantsche Yeesten, V, VI, 415-500

415 In desen tiden, dat dit ghesciede,

Ghinghen al die ghemene liede

In allen landen te gadere plechten,

Ende ieghen haer heren rechten,

Soe dat die heren waren tonder,

420 Ende die ghemeente boven, dats wonder.

Aldus ghevielt in allen porten:

Soe wie dat was van gheboerten

En mochte sitten in ghenen ghedinghen,

Ende alsi ten raethuuse ghinghen

425 Bleven die heren buten der doren.

Die ghemeente maecten coren

In haren visierne, alsoe si wouden,

Ende dadense in den lande houden.

Scoemakere, volre, wevere, ziedere,

430 Vleeschoudere, backere, briedere,

Hen moesten wiken alle heren.

Dus soe moeste die werelt verkeren,

Drie jaer, na dat die poert

Van Mechelen dus was testoert,

435 Soe warp die hertoghe sinen hat

Op die ghemeente van der stat

Van Brusele, die doen te waren

Overmoedich ende pijllic waren,

Daer si saghen hare stade.

440 Si worden soe dies te rade,

Om enen knecht, die was ghewont,

Dat si te gadere liepen tier stont,

Ende braken der heren huuse,

Ende daden grote confuse.

445 Die hertoghinne was in die stat

Op tien tijt, ende bat

17

Hen dat sijs ontberen souden.

Die domme liede en wouden

Hier omme die dinc niet laten;

450 Daer omme begonste die hertoghe haten

Die ghemeente van dier stede,

Dat si versmaden sijns wijfs bede.

Dat dit gheviel ter selver stont

Was rechte voer kersavont.

455 Die heren, die van daer binnen waren,

Ruumden die stat, sonder sparen;

Want si verliesen waenden tleven,

Waren si daer binnen bleven.

Aldus soe waren, te tien tiden,

460 Die ghemeente ontsien in allen siden.

Die hertoghe ende die te hem hoerden

Lagen ter Vuren ende te Vilvorden.

Ende oec die heren, die om dat

Ute Brusele waren der stat.

465 Die ghemeente en dorste, clein noch groot,

Ute Brusele steken thoet.

Alse recht quam opten meidach,

Ende die hertoghe te Vilvorden lach,

Quam die ghemeente, sterc ende vermoghen,

470 Met banieren ute ghetoghen,

Tote in de beemde te Vilvorden.

Die ghene, dit dit saghen ende hoerden,

En wisten haer ghedachten niet;

Maer die men alsoe ghebaren siet,

475 Men waent dat hi strijt begaert.

Die hertoghe sloech daerwaert

Dompelike met luttel lieden,

Sonder die hoerden te sijnre maisnieden,

Ende van Brusele een deel der heren:

480 Dese dadense weder keren

Soe datter lxx bleef doot.

18

Dander volc dat ontscoet,

Danent quam, binnen mure.

Daer haddense quade aventure.

485 Het was een cranc mei dat si haelden;

Want sijt swaerlike betaelden

Met scanden ende met smerten.

Daer verloren si al haer herten,

Ende quamen tsertoghen wille,

490 Ende sweghen voerdane stille,

Die te voren soe overdadich

Waren, ende soe onghenadich,

Dat si goede liede verjaechden,

Daer si haer broet ane bejaechden.

495 In Brabant worden, bi desen valle,

Die meentucht gheleet af alle,

Soe dat meneghen coste sijn leven

Die overdaet hadde ghedreven,

Die cleine hadde ghemict van dien

500 Dat hem soude alsoe ghescien.

Boendale, Brabantsche Yeesten, V, VII, 501-518

501 In des selfs hertoghen tiden,

Dien wi hier overliden,

Soe ghescieden drie wonder,

Die meeste die onder

505 Des hemels throne waren,

Hier te voren in hondert jaren.

Deerste wonder dat was dat,

Dat die ghemeente in elke stat

Boven den heren hadden doverhant,

510 Ende dat ghesciede in elc lant,

Dat die ghemeente deden houden

In elke stat wat si wouden,

Ende waren scepen ende raetsmanne,

Ende die heren moesten danne

19

515 Quite sijn van al dien,

Ende moesten die ghemeente seer ontsien;

Want om een clein ocsuun, in dien daghen,

Haddense die heren al verslaghen.

Boendale, Brabantsche Yeesten, V, LIX, 4901-4954

4901 In ouden yeesten hebbic ghelesen

Dat die ghemeente die sijn gheresen,

Ende hem verheven soe sere,

Dat si verdreven haren here,

4905 Ende verdructense ooc twaren

Die van goeden comen waren;

Want edelheit ende onedelheit

Sijn contrarie, voer waer gheseit,

Ende twee contrarien en moghen niet

4910 Te gader staen, wats gheschiet,

Alsoe ons wel maect ghewes

Die wise Aristotiles;

Maer, hoe hoghe si climmen, int deinde

Vielen si neder met groter sceinde.

4915 Wet dat ghemeinte ombedwonghen

Alder scamelheit es ontspronghen;

Want hare haet is sekerlike

Op wel gheborene ende rike.

Orosius seit in sijnre schrifturen:

4920 Als die ghemeente wert in rueren

Salmen altoes duchten des,

Dat lant verloren es;

Mer als ridderen ende knapen

In rueren werden ter wapen,

4925 Soe salmen hopen al te hants

Dat orbaer es des lants.

Als een ghemeente es in roeren

Soe pleghen si vremder voeren,

Soe loept dat volc hier ende daer,

20

4930 Recht oft sinloes waer,

Soe settet al sinen toren

Op rike liede ende wel gheboren:

Die willen si ontliven

Of des lants verdrieven,

4935 Ende al die haerthede,

Die men hen noit mesdede,

Willen si dan al wreken.

Selke willen haer huuse breken;

Sulc wil wreken al gader

4940 Dat men ye misdede sinen ouden vader,

Ende wie daer seide ieghen

Worden verslaghen, sonder beden;

Si willent al hebben doot.

Haer onbesceidenheit is soe groot,

4945 Ende soe ongheraect met allen,

Datse weder in dassche vallen,

Ende meer versmaden worden twaren,

Dan si te voren ye ghewaren;

Want onghelijc, sonder waen,

4950 En mach emmer niet te gader staen.

Ende eest dat sonder wanc

In Vlaendren duert dus lanc,

Het sal nochtan onverhoet

Ter neder vallen, alstmen minst moet.

21

Oorkondes

Oorkonde van 21.02.1306 (P. De Ridder, art. cit., pp. 303-305)

Wi Jan hider gracien van Gode, hertoghe van Lothrike, van Brabant ende van Lymborch maken cont al den genen die dese letteren sien selen ende horen lesen dat wi hebben geloeft (a) ende geloven bi onser trouwen ende met gesworenen eede vor ons ende onse oir, onsen goeden lieden van onser stat van Brussel, dat es te verstane allen den genen die den sevenen geslachten ende tote hen behoren ende haren oire, weder te brengene ende te settene in den poent ende in den state daer si ende hare vorderen bi ons ende onsen vorderen hier vormaels in waren ende hebben geweest: alsoe dat onse stat van Brussel bi onsen rechteren ende bi den scepenen die uut hen selen worden gecozen (b) die stat (c) berecht sal werden ende bi den rechte van der stat ende bi den core ende gelijc dat die privilegien spreken die daer op gemaect sijn van outs.

(2) Voert soe gelove wi hen, waert dat sake dat om dese stucken toe te bringene enech twist, orloge of scade geviele waert iegen die gemeinte van onser stat van Brussel ocht ieghen wine dat waere, ocht in wat manieren dat gevallen mach, dat dat onse daet es ende van onsen wegen ende soe wat dat (d) onse goede liede van Brussel hier in mesdaden of begripen met ons ende ons dese stucken helpen toe brengen (e) dat si daer ane iegen ons niet en mesdoen noch en mogen mesdoen noch wi noch niemen van onsen wegen en mogene nemmermeer (f) daer af calengieren noch ane spreken.

(3) Voert soe gelove wi hen dat wi noch vrede, noch sone, noch vorwarden metten genen ane gaen en selen noch en mogen die iegen ons ende hen hier af waren en si hi haren consente ende wille.

Ende om dat wi alle dese stucken ende vorwarden die hier voer bescreven sijn vaste ende gestade willen houden soe hebbe wi dese (g) letteren besegelt met onsen propren segele. Ende omme die meerre sekerheit onsen goeden lieden voergenoemt te doene om dese stucken vaste ende gestade (h) te houdene soe bidde wi edelen lieden ende onsen lieven magen ende mannen Janne, here van Kuyc; Florense Berthoude, here van Berlaer ende van Hunebeke; here Otten sone tsheren van Kuyc;

heren Wouteren van Winegheem, drossate van onsen herberghen dat si hare segele an dese letteren hangen omme die meerre sekerheit metten onsen.

Ende wi Jan, here van Kuyc; Florens Bertout, here van Barlaer ende van Hunebeke; Otten, sone tsheren van Kuyc ende heren Wouteren here van Winegeem, ridderen omme beden wille ons liefs heren tshertogen voergenoemt ende wi oec kinnen ende weten dat hi al dese vorwaerde inen goeden lieden van sijnre stat van Brussel geloeft heet te doene ende te houdene ende toe te bringene ende wi oec met hem na onse macht, soe hebbe wi dese letteren besegelt met onsen segelen in orcontscapen der waerheit metten sinen.

Dit was gedaen des maendages na die dominike dat men singt Invocavit me als men screef die jare ons Heren dusentech driehondert ende vive.

22

Oorkonde van 04.03.13 (P. De Ridder, art. cit., pp. 306-307)

Wi Jan bider gracien van Goede, hertoghe van Lothrike, van Brabant ende van Lymborch maken cont allen den ghenen die dese letteren sullen zien ende horen lesen dat wi hebben gheloeft ende gheloven allen onsen goeden lieden van onser stat van Bruesel, dat es te verstaen den ghenen vanden seven gheslechten ende die tot hem behoren, eest dat si met ons uter stat van Bruesel varen ende ons helpen daer toe dat wi beternisse ghecrighen vander misdaet die ons die van Bruesele misdaen hebben (a) en de dat daer om hem die van Bruesele scade daden in wat manieren dat dat ghevallen mach dat wi noch vrede, noch zoene, noch vorwarde aenghaen en zelen noch en moghen met den ghenen die hen die scade doen, hen en si ten iersten gnoech ghedaen van hare scaden ter goeder waerheit ende en si haer wille, ende willen wale ende gheloven hem dat si die scade weder nemen moghen ende verhalen aen die ghene die se hen doen zelen. In orcontscapen van desen dinghen soe hebben wi dese letteren bezeghelt met onsen propren zeghele. Dit was ghedaen als men screef tiaer ons Heren M CCC ende vive des vrydachs nae die dominike als men singt Reminiscere in die vastene.

Tweede oorkonde van 19.03.13 (Den Luyster ende Glorie van het Hertogdom van Brabant, Brussel, 1999, s.p. (Algemeen Rijksarchief, Reprints, 106), pp. 63-65)

Allen de gene die dese Letteren sullen sien oft hooren lesen; alle de seven Geslechten van der Stadt Brussele, ende die te hen behoiren, Commoigne-Meestere, Schepenen, Gezworen Raedt, alle d' Ambachten, ende alle de Gemynte van der voorsz. Stadt, ende die tot hen behoiren, Saluyt. Met kennisse der waerheyt wy doen u cont:

I. Dat wy met gemeynen raede, consente, ende willecoez, ende met onsen vryen wille, van ons, ende van al der Stadt van Brussele, ende van onserr, hebben geloeft ende geloeven op ons, ende op ons Goet enen edelen Prince onsen lieven Heer JAN by der gratie ons Heeren Hertoghe van Lothrijck,

Brabant, ende van Limbourg, al dat hy maken, ordonneren ende visiteren sal by raede van goede Luden, om syn Stadt van Brussel in rusten, in vreden, ende in goede puncten te settene, soe dat maer van den anderen ongedrongen, ende ongeperst blive, vast ende gestade te houdene immermeer.

II. Ende waer dat saecken dat yman van ons allen die voor genoemt zijn, ende oft onse naercommelingen ons liefs Heeren 't'sHertogen voorgenoemt seggen ende ordonneren vast ende gestade niet en hielden, dat alle die andere die de Stadt van Brussele toe-behooren sullen, onsen Heere den Hertoge ende sijnen Rechte helpen ende stercken selen, ende moeten met raede, ende met dade in goeden trouwen, dat die broeken ende die misdaet gebetert werden, en sijn seggen

gestadig blive, ende gehouden werden immermeer, ende al dat hier voren beschreven es, hebben wi alle geloeft te houden, ende geloven vast ende gestadig te houdene voor ons, ende voor onse naerkommelingen, op ons, ende op ons Goedt. Ende om dat wi willen dat dit vast ende immermeer gehouden blive, soe hebben wi dese Letteren besegelt met onsen gemeynen Segel van der Stadt

van Brussele: ende om die meerdere sekerheyt, ende te vaster gehouden te zyne, vast ende gestadig te houdene al dat voor beschreven es, van ons, ende van onsen Naercommelingen, soo bidden wy Edelen Luden den Greve van Gelre, den Greve van Luxemborg, den Greve van Guylke, den Greve van Loen, den Greve van Vianen, den Heere van Edingen, den Heere van Kuyck, den Heere van Liedekercke, den Heere van

23

Diest, Heer Florens Berthout Heer van Berlaer, den Heere van Rotselair, Henricus Gerardus van Wesemale, Heere van Bergen ende van Woude; den Heere van Wesemale, den Heere van Renné, Janne van Loven, Heere van Herstal; Gillis Berthoude Heere van Mechelen, Heere Philippe van Vianen, den Heere van Dussle, den Heere van Sombreffe, Otthen van Kuyck, Heer

Daniel van Bouckhout Riddere; oyck bidden wi eersaeme Luden der Stadt Loven, der Stadt van Mechelen, van Antwerpen, van den Bossche, van Thienen, van Nyvele, ende de Stadt van Lewewaert, waer dat saecke dat wy oft ymanden van ons, ochte onse naercommelingen ons liefs Heeren 't 's Hertogen voorgenoemt seggen ende Ordonnantie, vast ende gestadig niet en hielen, dat ghy alle beide Heeren, Ridderen, ende Steden, gelijck dat geschreven zyt, onsen lieven Heere den Hertoghe, ende sijne Rechteren getrouwelick met raede, ende met dade hulpen ende stercken wilt, dat die broecken, ende mesdaet gebetert worden, van den genen die misdoen, ende sijn Seggen ende Ordonnantie vaste ende gestade bliven, ende gehouden werde emmermeer van ons, ende van onsen naercomelingen. Ende wi dese Heeren voorgenoemt, ende die Steden voorsz. om beden wille, ende om begeerte al der Stadt van Brussele gemeynelic, soe geloeven wi onsen lieven Heere den Hertoge voorsz. te helpen, ende by te staen jeghen den genen die sijn Seggen, ende sijne Ordonnantie niet en hielden, in der vormen ende manieren die voorsz. is, ende hebben alle onse propre Segelen aen dese

Letteren gehangen in orcontschappen der waerheydt, mitter Stadts Segele van Brussele voorsz. ende willecoren wi die Geslechten ende al die Stadt van Brussele voorsz. Alwaer dat sake dat alder goeden lide Segele die voor-genoemt zyn, aen dese Letteren niet en worden gehangen, ofte en hingen, dat nochtans dese Letteren bliven vast ende gestadig, ende in huer virtuyt, gelijck ofte alle de Segelen hier aen hingen. Gegeven in 't jaer ons Heeren duysent dry hondert ende vive, des Saterdaegs in Half-Vasten. Onder stont geschreven aldus: Collatio facta est. Onder stont: Getrocken uyt 't Boeck metten Taetssen berustende onder de Heeren Wethouderen deser Stadt, geregistreert folio 5. is

dese Copye naer voorgaende Collatie bevonden t'accorderen bi mi Greffier der voorsz. Stadt, Quod Attestor, ende was onderteeckent I. Bemmel.

Eerste oorkonde van 12.06.1306 (P. De Ridder, art. cit., pp. 309-313)

Wi Jan, bi der gratien ons Heren (a), hertoghe van Lothrike, van Brabant ende van Lymborch, maken cont allen den genen die dese letteren selen sien ende horen lesen dat, omme die twist ende omme die discorden die gheweest heet tusschen onse gebortege liede van den seven geslachten van onser stat van Bruessel ende die te (b) hen behoren; dats te verstane: Shuges, Skints geslachte, des

Weerts geslachte, des Leus geslachte, die van Rodenbeke, Seroloefs (c) geslachte, die Uten Steenwege ende die van Coudenbergen ende die te desen seven geslachten horen in die ene partie

ende die gemeinte van der selver stat in dander partie ende sij in beiden siden van desen twiste ende derre discorden op ons bleven sijn gelikerwijs dattie letteren ende die compromisse spreken die daer op gemaect sijn ende besegelt metten gemeinen segele van onser stat van Bruessel ende die partien voergenoemt onse seggen en de onse ordinance (d) hebben geloeft wel ende wetteleec te houdene.

24

Wi die ons met groeten voersientheiden ende met goeden staden met wisen ende onderscedegen (e) ende met wettegen lieden hebben beraden ende besproken omme onser stat van Brussel ende

gemeinleec onse liede van der selver stat beide rike ende arme in payse ende in raste ende in neringen te settene ende te houdene voert ane emmermere ende omme gemeinen orbore van onser

liever stat van Brussele:

(1) Soe es onse seggen ende seggen die commoingnie ave omme die quaetheit, die ondaet ende die onredene die de gemeinte metten commoingnien dede ende besegde iegen ons ende iegen onse

gebortege liede van onser voergenoemder stat van Bruessel.

(2) Voert es onse seggen dat nemmermeer voert ane in onse stat van Bruessel voergenoemt commoingnie wesen en sal.

(3) Voert es onse seggen dat wi setten onse vorgenoemde liede van der voergenoemden sevenen geslachten van Bruessel in alle die vriheit, in alle die macht ende in allen dien selven staet daer si in waren te voren bi onsen vader, bi onsen ouden vader ende bi onsen out vorderen si ende hare out vorderen alse onse stat voergenoemt te berechtene overmids onsen rechtere (f).

(4) Voert es onse seggen dat die seven scepene van onser stat van Bruessel voergenoemt met gemeinen gevolge van hen sevenen ocht metter meerre partien van hen sevenen, van iare te iare kiesen selen acht dage voer Sente Jansmesse (g) Baptists in den somere, seven scepenen ute den voergenoemden seven geslachten op haren eet, die wettechste ende die orborlecste die si daer in

kinnen ende die sevene die dan gecosen sijn selen si ons presenteren ende worde dan van ons enech van dien sevenen die gecosen sijn ende ons gepresenteert, wederseegt van ons soe selen die scepenen voergenoemt ander (h) kiesen uten selven geslachte daer hi in wederseegt werdt gelikerwijs dat voersproken es.

(5) Voert es onse seggen dat negeen scepene langer dan een jaer tenden een scepen sijn en sal.

(6) Voert es onse seggen dat en geen ambacht gederingen en sal maken noch raet hebben te gaderen stille noch openbare en si met orlove des rechters ende der scepenen van onset stat van Brussel, worde hen oec raet georloeft daer souden over sijn die gene die de rechter ende die scepenen daer over souden setten ende die gene die over dien raet waren van des rechters halven ende van den scepenen, selen dien selven raet bringen vote dien ende vore de scepenen dats te verstane voer den rechter ende vore scepenen (i) ende wiet dade waers tonsen wille van live ende van goede.

(7) Voert es onse seggen dat negeen ambacht en mach nemen gelt onder hen noch houden ghemeine busse noch ghemeine borsse (j) sonder orlof des rechters ende der scepenen, wie dadt dade hi ware tonsen wille van live ende van goede.

(8) Voert es onse seggen dat elc man van ambachte sal brengen ende leggen sine wapene in onse macht ende daer wi willen alsoe dicke als hise van ons ochte van onsen rechteren metten scepenen versocht wert ende wie des niet en dade hi waer tonsen wille van live ende van goede.

25

(9) Voert es onse seggen dat alle die letteren ende die charteren die wi gegeven hadden der stat ende der gemeinten van Brussel van dien dage dat men screef die jare ons Heren dusentech driehondert ende drie, des sesten dages van ingaenden meye tote op den dach van heden, te nieute sijn ende emmermeer te nieute bliven selen.

(10) Voert es onse seggen dat die scepene van onser stat van Brussel selen berechten dat gasthuus van (k) Sente Claus ende geven de provenden vanden gasthuse den armen die vanden seven en voergenoemden geslachten comen sijn ochte den genen die daer toe behoren ende niemene el in alle die maniere dat ment voermaels heet gedaen, want die goede liede voergenoemt daer toe dat selve gasthuus gefundeert hebben ende gemaect.

(11) Voert es onse seggen dat en geen man van ambachte met anderen man van ambachte (l) hem wapenen en sal om en genen twist hi en si sijn maech, wiet dade hi waers tonsen wille van live ende van goede.

(12) Voert es onse seggen daten geen wevere noch volre binnen den mure van Brussel bliven en sal noch en mach over nacht, wat wevere ofte wat volre daer binnen bleven over nacht, si waren tonsen wille van live ende van goede.

(13) Voert es onse seggen om dat die ambachte ende die gemeinte van Brussel hem gesedt hebben ende gedaen te haren onrechte iegen ons ende iegen onse gebortege liede van onset stat van Brussel, ware dat sake dat enech ambacht ochte meer ambachte ochte die gemeinte met gaderingen ofte anders enege dine bestonden te doene ochte enege dine daden ochte doen wouden, daer ons ochte onse voergenoemde gebortegen lieden daernesse, scade ofte onraste af comen mochte, dat die gebortege liede voergenoemt dat weren mochten met onsen rechtere ochte metten genen die in sine stat es ende wi gebieden onsen rechtere ochte den genen die in sine stat es van sinen halven, dat hi hen dat hulpe weren alsoe dicke alse hijs van hen versocht werdt ende ware dat sake dat onse rechtere ochte die gene die in sine stat es hen niet en holpe noch helpen en wilde dat te werne alsoe saen als hijs versocht ware, soe mogen dat onse voergenoemde gebortege liede ende hare helperen selve weren sonder broke ende sonder mesdaet iegen ons te mesdoene wat daer af gesciede.

(14) Voert es onse seggen dat wi confirmeren ende gestadegen onser liever stat van Brussel den core van der stat gelijc dat hi bescreven es ende alle die goede usaigen die si tot hare hebben bracht, behondeleec allen den poenten ende den articlen die wi vore hebben geseegt in onsen seggen in desen jegenwordegen chartere.

(15) Voert es onse seggen om dat onse liede van Brussel, dat es te verstane die gebortege liede vander selver stat, in dene zide ende die gemeinte vander selver stat in dander zide, onse seggen

houden willen soe seggen wi dat si haren gemeinen segel selen hangen ane desen jegenwerdege chartere met onsen segele ende metten segelen onser manne.

In orcontscap van welken dingen ende dat onse seggen dat in desen jegenwordegen chartere bescreven es emmermeer van ons ende onsen nacomelingen gestadech ende vast bliven sal ende wel gehouden soe hebbe wi Jan hertoghe voergenoemt onsen propren segele in kennessen van waerheiden gehangen ane desen chartere. Ende wi gemeinlike van Brussel om dat onse here die hertoghe in sijn seggen geseegt heeft dat wi onsen gemeinen segele vander stat van Brussel ane desen chartere hangen souden met den sinen, soe hebben wi onsen segel ane desen chartere gehangen. Ende wi Jan bi

26

der gratien ons Heren hertoghe van Lothrike, van Brabant ende van Lymborch omme die meerre sekerheit van allen den voergenoemden dingen, soe bidden wi edelen lieden onsen lieven mannen Geraerde, grave van Guleke; Arnoude, grave van Lone ende van Ghynny; Janne, here van Kuyc; Florense Bertoude, here van Barlaer; Rasen, here van Liedekerke ende van Breeda; Geraerde, here van Diest; Geraerde van Wesemale, here van Berge ende van Woude; Geraerde, here van Rotselaer; Arnoude, here van Wesemale, marscalc van Brabant; Otten van Kuyc, here van Zalem; Janne van Lovene, here van Heerstalle, Gilise Bertoude, here van Mechelne; Danele van Boechout; Heinrike van Wange, drossate van Brabant; Ywaine van Meldaert, Wouteren van Winengheem, ridderen, dat si haren segele hangen ane desen charteren.

Ende wi Geraert, grave van Guleke; Arnd, grave van Lone; Jan, here van Kuyc; Florens Bertout, here van Barlaer; Rase, here van Liedekerke ende van Breda; Geraert, here van Diest; Geraert van Wesemael, here van Berge ende van Woude; Geraert, here van Rotselaer; Arnaud, here van Wesemale, marscalc van Brabant; Otte van Kuyc, here van Zalem; Jan van Lovene, here van Herstalle; Gilijs Berthout, here van Mechelne; Danele van Boechout, Heinric van Wange, drossate van Brabant; Ywaine van Meldert, Woutere van Wineghem omme die bede ons heren tsertoghen voergenoemt hebbe wi onse segele metten segele ons heren tsertoghen gehangen ane desen chartere.

Gegeven ende gedaen int jaer ons Heren doe men screef dusentech driehondert ende sesse, des sondages na den dach Sente Barnabas in die maent van Juniuse.

Tweede oorkonde van 13.06.13 (P. De Ridder, art. cit., pp. 315-318)

Wi Jan bi der gratien ons Heren hertoghe van Lothrike, van Brabant ende van Lymborch doen cont dat wi met voerzienecheiden met wiser liede rade ons besproken hebben ende beraden omme die quaetheit ende die onorborlecheit van diere gemeinte neringen die men gehanteert ende ghebesecht heeft metten gulde die wi der gemeinten van Bruessel gegeven hadden, ende hebben

anezien die gemeinen orbore van der neringen van onser stat van Bruessel beide van riken ende van armen want onse gebortege liede vanden sevenen (a) geslachten van Bruessel ende die tote hen behoren in dene partien ende die gemeinte van der selver stat in dandre partien gelijc die lettren spreken die daer op gemaect sijn van allen twiste die tuschen die voergenoemde partien geweest

heeft tons weert ende op onse seggen geloeft vaste te houdene soe wat dat wi daer af seggen selen:

(1) Soe es onse seggen ende seggen die gulde die wi der gemeinten van onser stat van Bruessel gegeven hadden ave ende te nieute ende dat si te nieute bliven sal emmermeer.

(2) Voert es onse seggen dat wi geven (b) onser stat van Bruessel ende onsen goeden lieden van der selven stat die gulde die hier na volgende es (c) in ave diere manieren dat hier na volgende es: dats te verstane dat elc man die vore in die vorste gulde was dat hi nu si daer inne gelijc dat hi te voren was.

(3) Voert es onse seggen dat elc man die vortinne gaen sal dat hi daer inne gaen mach na sine geborte gelikerwijs datmen voermaeis plach te doene.

(4) Voert es onse seggen dat die hoechste boete van der gulden es ende sal wesen dertech marc.

27

(5) Voert es onse seggen dat niemen die in dese gulde niet en es maken en sal noch maken en mach noch doen maken laken scarlaken lingde, noch verwen noch mingen met graynen. Ende die gene die in dese gulde niet en sijn mogen maken alrehande gewant sonder allene Iakene scarlaken lingde ende gevarwet ende gemenket met graynen. Ende haer gewant dat si maken, mogen si beslaen ende voeren tallen marcten daer si willen metten genen die in dese gulde sijn ende met hen staen ende vercopen hare gewant, utegenomen altoes Iaken scarlaken lingde ende geverwet ende geminget met graynen, gelijc dat voersproken es. Ende si mogen halen ende bringen ute Engelant ende ute andren lande wolle ende alle andre goet gelijc den guldebruederen (1).

(6) Voert es onse seggen wille enich man van ambacht in dese gulde gaen hi mager inne gaen overmits die hogeste boete vander gulden ende danne moet hi versweeren sijn ambachte op dat hi van scalken ambachte es.

(7) Voert es onse seggen dat wi geven die stat ende die gulden van Bruessel dat meeten vander meden ende vanden weede ende dat wegen van den weetassche (d) ende dat wegen vander wouden ende dat wegen van den alune ende van den brusilihoute (e) ende van den graynen ende vanden boetren en de van den wolle.

(8) Voert seggen wi van weveren ende van volren en de van verweren ende van noppersen ende vanden scroderssen, vanden kemmersen ende van den spinnersen, van den anedoenren ende vanden samencoperen ende van den ramen ende van alle den geboden die die gulde maect onder hen met gemeinen rade alsoe vele boeten ende beternessen alse die scepenen metten guldekenen

ende metten achten daer op setten ende ordineren selen dat men daer af panden mach metten guldekenen ofte metten guldenknapen, waer oec dat sake dat ane die poente die si maken ende ordineren yet gebrake soe bevele wi onsen rechtere dat hise gescien doe.

(9) Voert es onse seggen dat die scepene van onser stat van Bruessel met vollen gevolge vanden sevenen scepenen achte met gevolge der meerre partien van hen sevenen kiesen selen van jare

te jare op haren eet ute den voergenoernden sevenen geslachten ende die ten sevenen geslachten behoren, die achte van der gulden die wettechste ende die orborleecste die si daer inne kinnen ende

alse die achte gecosen sijn soe selen die scepenen metten achten kiesen twee guldekene ute die voergenoemde sevenen geslachten.

(10) Voert es onse seggen ware dat sake dat enich twist geviel van enegen poente dat den gulden ochte den gewande ginge ane, soe es onse seggen daert die scepenen setten dat daer blive ende dat selen wi vaste doen maken ende houden.

(11) Voert es onse seggen dat die stat van Bruessel setten sal te desen voergenoemden stucken diegene die se wale ende wetteleec houden selen ende selve doen metter ihant.

(12) Voert es onse seggen dat alle die stuck en die die scepenen ende die guldekene ende die achte vander gulden maken (f) dat wi die houden selen ende houden doen getruwelec.

(13) Voert es onse seggen dat die guldekene ende die achte alsi gecosen sijn selen sweren ten heylegen dat si der stat recht ende der gulden recht vaste ende gestade selen houden.

28

Ende omme dat wi willen dat alle dese voergenoemde poente gelijc dat wise geseegt hebben in desen iegenwordegen charteren van ons ende van onsen nacomelingen onser stat van Bruessel

ende onsen goeden lieden van der selver stat hen ende haren nacomelinge emmermeer vaste ende wale gehouden blive (g), soe hebbe wi onser stat ende onsen goeden lieden van Bruessel voergenoemt gegeven desen charteren besegelt met onsen propren segele in kennessen der waerheit.

Ende omme die meerre sekerheit soe bidde wi edelen lieden onsen lieven mannen Geraerde, grave van Guleke; Arnoude, grave van Loen ende van Chynney; Janne, here Van Kuyc; Florense Berthoude, here van Berlaer; Rasen, here van Liedekerke ende van Breda; Geraerde, here van Dyest; Geraerde van Wesemale here van Berge ende van Woude; Geraerde, here van Rotselaer; Arnd, here van Wesemale, marscalc van Brabant; Otten van Kuyc, here van Zelem; Janne van Lovene, here van Herstal; Gilise Berthoude, here van Mechelne; Danele van Boechout; Heinric van Wange, drossate van Brabant; Ywaine van Meldert, Woutren van Winegeem riddren, dat si haren segele met onse segele hangen an desen carteren.

Ende wi Geraerd, grave van Guleke; Arnt, grave van Loon ende van Chynney; Jan, here van Kuyc; Florens Berthout, here van Berlaer; Rase, here van Liedekerke ende van Breda; Geraerd, here van Dyest; Geraerd van Wesemale, here van Berge ende van Woude; Geraerd, here van Rotselaer; Arnt, here van WesemaJe marscalc van Brabant; Otte van Kuyc, here van Zelem; Jan van Lovene, here van Herstalle; Gilijs Berthoude, here van Mechelne; Daneel van Boechout; Heinric van Wange, drossate van Brabant; Ywain van Meldert (h); Woutren van Winegeem (i), omme die bede ons heren tshertoghen voergenoemt hebbe wi onse segelen met ons heren tshertoghen segele gehangen ane desen chartere.

Gegeven ende gedaen int jaer ons Heren datmen screef dusentech driehondert ende sesse des sondages na den dagh Sente Barnabas dach (j) die valt in die Braecmaent ( k).

Oorkonde van 07.06.1312 (P. De Ridder, art. cit., pp. 320-321)

Nos Johannes Dei gratia dux Lothoringie, Brabantie et Limburgie notum facimus universis quod nos recepimus et levavimus ab opido nostro Bruxellensi summas pecunie infrascriptas pro refusione damonorum infrascriptis (a) a communitate ipsius opidi illatorum.

Primo de dampno Godefrido de Helleke illato, mille et quingentas libras.

Item pro Arnoldo de Wonkenzele, de Arnoldo Tserheinrex et de Johanne de Lovanio, mille centum et quingentas libras. Item de textoribus et fullonibus vivis sepultis, quadringentas libras.

Pro equo quem perdidimus in pratis de Filvordia, centum libras.

Item pro equo quem perdidit dvminus Daniel de Bouchout ibidem, sexaginta libras.

Item pro equo quem Egidius de Beeverne perdidit ibidem, septuaginta libras.

Item de uno equo quem amisit ibidem Willelmus de Meltbroec, quadraginta libras.

Item de equo Henrici de Lyra ibidem perdito, viginti septem libras.

29

Item de equo Johannis Loze, viginti quatuor libras.

Item de equo Johannis Ette ibidem amisso, viginti quatuor libras.

Et de uno equo Johannis de Plassche, decem libras.

Quasquidem summas pecunie prenominatas recognoscimus nobis ex parte opidi nostri predicti per manus Willelmi dicti Mol integraliter esse deliberatas et persolutas, de quibus dictum opidum absolvimus, quitamus et quiti clamamus nos tenentes solutos et contentos de eisdem, presencium testimonio litterarum sigillo nostro sigillatarum.

Datum anno Domini M°CCC° duodecimo, septima die mensis Junii intrantis.