amerika - import en export van ideeen

22
1 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink 20 Amerika – import en export van ideeën Het ik-tijdperk als resultaat van een vermenging van ik-ideeën Het autoritaire burgerlijke rol-ik met zijn standsopvattingen over uiterlijk fat- soen, deftigheid en waardigheid is geen zelfstandig ik. Het is een stands-ik, een ‘ik van stand’. Het beweegt zich in een standenmaatschappij. Geen maatschappij van mensen verbonden door groepen, maar van elkaar gescheiden door (stands) verschillen! Na de laatste wereldoorlog verdwenen de standsverschillen in West- Europa in een snel tempo. Verschillende factoren droegen daartoe bij, zoals be- wondering voor de Amerikaanse bevrijders, het nieuw elan van de wederopbouw en een expansieve economie. Ineens bleek dat velen alleen maar lippendienst aan de standenmaatschappij hadden beleden om te overleven en dat zij zich het standsdenken, dat bij de huisfamilie past, nooit eigen hadden gemaakt. Vanuit de Verenigde Staten is sinds de jaren zestig het ‘ik-tijdperk’ de litera- tuur binnengeslopen. Het ik-tijdperk is een verzamelnaam voor een groot aantal individualistische tendensen, waarvan de oorsprong niet steeds even duidelijk is. Op het eerste gezicht lijkt het erop dat het hier om een afgebakend fenomeen gaat dat een nieuwe ontwikkelingsfase van ik-opvattingen inluidt. Bij nadere bestu- dering blijkt er geen sprake te zijn van één uniforme opvatting of ontwikkeling. Om maar meteen met de deur in huis te vallen: het ‘nieuwe ik’ is een verza- meling van drie hoofdlijnen die we in West-Europa zijn tegengekomen: het anti- autoritaire ik, het autonome ik en het egalitaire ik. Ik begin met het egalitaire ik

Upload: independent

Post on 18-Jan-2023

0 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

1 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

20

Amerika – import en export van ideeën

Het ik-tijdperk als resultaat van een vermenging van ik-ideeënHet autoritaire burgerlijke rol-ik met zijn standsopvattingen over uiterlijk fat-soen, deftigheid en waardigheid is geen zelfstandig ik. Het is een stands-ik, een ‘ik van stand’. Het beweegt zich in een standenmaatschappij. Geen maatschappij van mensen verbonden door groepen, maar van elkaar gescheiden door (stands)verschillen! Na de laatste wereldoorlog verdwenen de standsverschillen in West-Europa in een snel tempo. Verschillende factoren droegen daartoe bij, zoals be-wondering voor de Amerikaanse bevrijders, het nieuw elan van de wederopbouw en een expansieve economie. Ineens bleek dat velen alleen maar lippendienst aan de standenmaatschappij hadden beleden om te overleven en dat zij zich het standsdenken, dat bij de huisfamilie past, nooit eigen hadden gemaakt.

Vanuit de Verenigde Staten is sinds de jaren zestig het ‘ik-tijdperk’ de litera-tuur binnengeslopen. Het ik-tijdperk is een verzamelnaam voor een groot aantal individualistische tendensen, waarvan de oorsprong niet steeds even duidelijk is. Op het eerste gezicht lijkt het erop dat het hier om een afgebakend fenomeen gaat dat een nieuwe ontwikkelingsfase van ik-opvattingen inluidt. Bij nadere bestu-dering blijkt er geen sprake te zijn van één uniforme opvatting of ontwikkeling.

Om maar meteen met de deur in huis te vallen: het ‘nieuwe ik’ is een verza-meling van drie hoofdlijnen die we in West-Europa zijn tegengekomen: het anti-autoritaire ik, het autonome ik en het egalitaire ik. Ik begin met het egalitaire ik

2 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

waarvan in hoofdstuk 18 werd gesteld dat het dusdanig conformistisch is dat er nauwelijks van een individualistische ik-opvatting gesproken kan worden en dat men eerder aan een groeps-ik moet denken. Dit groeps-ik gaat uit van idealen van gelijkheid en broederschap. Deze gelijkheid van de ‘gelijke broers’ past moeilijk bij de vrijheid die het anti-autoritaire ik wenst. De idealen van de Franse Revolu-tie van 1789 kwamen voort uit een mengelmoes van ik-ideeën en het resultaat was niet voor niets een bloedig debâcle. Ze maakten de weg vrij voor een autoritaire Napoleon.

Twee jaar vóór de Franse Revolutie was individuele vrijheid verwoord in de Amerikaanse constitutie.1 Zoals Todd terecht stelt, botsen gelijkheidsideeën steeds weer met het Angelsaksische vrijheidsidee. Niet alleen de (Latijnse) ge-lijkheidsideeën2 (o.a. in de Mediterranée), ook het anti-autoritaire vrijheidsidee correspondeert niet geheel met de individuele vrijheid van het autonome ik.

De eerste Engelse en Nederlandse immigranten van omstreeks 1600 had-den een situatie aangetroffen waar geen dominante cultuur bestond. Sinds de 19e eeuw nam het aandeel Duitse immigranten (en Nederlandse immigranten uit de Achterhoek) gestaag toe. In totaal waren het 6 miljoen Duitssprekenden. Het overgrote deel van hen bestond uit anti-autoritaire ‘jongere zonen’ die in eigen land geen nieuw ‘huis’ konden stichten (de mythe wil dat het slechts een haar scheelde of het Duits was Amerika’s voertaal geworden). Dat Amerika een melting pot was, is slechts ten dele waar. Vooral de trek naar de steden in de 19e en vooral in de 20e eeuw heeft daar bijgedragen tot onderlinge contacten en cul-tuurvermenging, maar (anti-)autoritaire roltendensen bleven vooralsnog de toon aangeven.

Anti-autoritaire tendensenEvenals in Europa, bestonden er in Amerika al in de 18e eeuw anti-autoritaire bewegingen. Deze hadden hun basis in het Engelse moederland met figuren als de gebroeders Wesley en hun collega Whitefield, de grondleggers van de Angli-kaanse methodisten (18e eeuw). Opnieuw voerden de (anti)autoritaire elementen

1 Een leger onder leiding van George Washington versloeg met behulp van Frankrijk en Spanje de Engelsen, waarna het Verenigde Koninkrijk de onafhankelijkheid van de Ver-enigde Staten erkende (verdrag van Versailles, 1783). In 1787 werd de eerste grondwet goedgekeurd en werden de Staten een federale republiek. In de grondwet zijn de mense-lijke grondrechten (Bill of Rights) vastgelegd. Thomas Jefferson schreef reeds in 1776 zijn Declaration of Independence en beriep zich daarin op de ‘rechten van de mens’ en op de volkssoevereiniteit. De Verenigde Staten werden de eerste democratische bondsstaat ter wereld.

2 De uitbundige ‘persoonlijke’ begroetingen, zoals ‘You look marvelous’ bij aankomst op een Amerikaans vliegveld, valt in de categorie van oorspronkelijke groepstendensen van het egalitaire ik. Ze hebben een rolmatig karakter gekregen en komen daarom op buiten-staanders ‘phony’ over.

3 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

de hoofdmoot: de Wesleys richtten een ‘heilige Club’ op die, evenals de club van het vrome salesiaantje Savio, een bewakingssysteem opzette om de ‘zielzorg’ van elke individuele gelovige nauwlettend in de gaten te kunnen houden. Bij de me-thodisten staat de persoonlijke bekeringservaring centraal: het wonder van het machtige en plotselinge ingrijpen van de Heilige Geest in ieder mens die zich hiervoor openstelt.3 Iets dergelijks vinden we bij de mennonieten en de quakers4. Deze laatsten zochten in hun beginperiode de extatische toestand, toegeschreven aan de inwerking van de Heilige Geest. Ze werden daarnaar ‘sidderaars’ genoemd. Zij geloofden dat door bidden in elk mens het ‘innerlijk licht’ zal komen en dat de ‘innerlijke Christus’ ieder persoonlijk bijzondere openbaringen deelachtig zal laten worden. Bij een dergelijk ondogmatisch, anti-autoritair, piëtisme gaat de gelovige op in een eigen innerlijke vroomheid. Dit lijkt op de anti-autoritaire Mo-derne Devotie.

Toch zullen het juist deze stromingen zijn die in de Nieuwe Wereld een dui-delijk geluid van autonome opvattingen over individuele vrijheid laten horen. De Amerikaanse mennonieten gaven een belangrijke impuls aan de afschaffing van de slavernij. De quakers propageerden de wereldvrede, bestreden daadwerkelijk de slavernij en kwamen op voor de gelijkstelling van de vrouw aan de man. De persoonlijke bejegening van slaven, vrouwen, kinderen en zelfs dieren, is een onmiskenbaar teken van autonome ik-opvattingen. Deze opvattingen heb ik sa-mengevat onder de noemer ‘leven en laten leven’, ofwel verdraagzaamheid en tolerantie.

Het ziet er daarom naar uit dat anti-autoritair piëtisme en rationele overwe-gingen om verdraagzaam tegenover ‘anderen’ te zijn elkaar hebben gevonden, al-thans op Amerikaanse bodem. Dat is des te opmerkelijker, omdat het piëtisme de innerlijke (geloofs)beleving tegenover de rede stelde: geloof was niet met de rede te vatten. Het piëtisme was echter niet afkerig van het gebruik van de rede wan-neer dat goed uitkwam. Reeds eerder heb ik vermeld dat juist de godsdienstige minderheden, uit eigen belang, verdraagzaamheid voorstonden. Daarbij deden ze graag een beroep op de ‘redelijkheid’ van anderen.

Verdraagzaamheid en tolerantieIn Europa werd over tolerantie de hoofdstrijd gestreden. Uit die strijd blijkt dat autonome ik-ideeën zònder anti-autoritaire bijmenging in die tijd waarschijnlijk onmogelijk waren, wellicht gezien de heersende autoritaire opinie.

3 Nölle, pp. 302-303.4 Als stichter wordt de schoenmaker en ambulante prediker George Fox (1624-1691) be-

schouwd.

4 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

Anderen hebben de geschiedenis van de ontwikkeling van godsdienstige tolerantie uitvoerig beschreven.5 Verdraagzaamheid en ik-opvattingen hangen nauw met elkaar samen en het hoeft daarom niet te verbazen dat tolerantie even-veel varianten kent als er ik-opvattingen zijn.

Verdraagzaamheid was weliswaar bijbels voorschrift, maar het werd in de praktijk slechts toegepast in een beperkte kring van geloofsgenoten. Voor veel christenen waren ‘ongelovigen’ loslopend wild. Vermoedelijk voor het eerst waarschuwt Fray Luis de Granada (1504-1588), in zijn Introdución bij de Catecís-mo, voor misplaatste geloofsijver bij de ijver om zielen te redden. Gelovigen moe-ten niet menen dat zij niet zondigen wanneer zij “kwaad en schade berokkenen aan hen die buiten het geloof staan, of het nu Moren, joden, ketters of heidenen zijn. Zij misleiden zichzelf in hoge mate, want ook dezen zijn, evenals hun ge-loofsgenoten, hun broeders”.6 Pas mensen als Erasmus en Coornhert droegen een dergelijke ruime tolerantie uit. Deze zogeheten ‘bijbelse humanisten’ vonden in de bijbel hun inspiratie voor hun tolerante opvattingen.7

Het autoritaire protestantisme schreef onverdraagzaamheid als dwingend voor, maar werd, om zelf te overleven, gedwongen om tolerantie te aanvaarden.8 Engeland en Nederland werden wat dit betreft de meest dynamische protestantse landen.9 Volgens velen waren met name de arminianen van doorslaggevend be-lang voor de verruiming van de Engelse denkwereld.10 Opvallend is m.i. wel dat godsdienstvrijheid in haar beginfase een zaak van politiek en economisch eigen-belang was. Regeerders, adel, kooplieden en zelfs de paus toonden zich afwis-selend mild tegenover andersdenkenden, vooral jegens joden, zolang het hen uitkwam. Willem van Oranje was als één van de allereersten van mening dat vrij-heid van geweten, dat wil zeggen van godsdienst, van wezenlijk belang was voor

5 Kamen, 1967.6 De volledige werken van Fray Luis de Gránada, zoals zijn Epístolos, La canción de la san-

tidad en zijn Catecísmo, alma de recreándose worden inmiddels heruitgegeven. Todd zou in de werken van Fray Luis een verdere bevestiging kunnen vinden voor een reeds lang bestaan van het idee van ‘broederschap’ (tussen ‘gelijke broers’) in het zuiden van Spanje.

7 Overigens ook anderen, zoals hun voorganger kardinaal Nicolaas Cusanus (1401-1464). Kardinaal Cusanus wordt als de eerste humanist beschouwd die verdraagzaamheid in praktijk bracht; hij beijverde zich ervoor om zowel de Grieks-othodoxen als de hussieten met de kerk te herenigen.

8 Aldus Lord Acton in een beroemd essay, aangehaald door Kamen (1967, p. 55). Volgens Kamen (p. 116) zijn de eeuwenlange protestantse godsdienstvervolgingen, beginnend te-gen de volgelingen van Wicliff (hij predikte ‘evangelische armoede’) en met name van de anabaptisten, een continue klasse-onderdrukking. Inmiddels heb ik zelf een groot aantal genealogieën van doperse en mennonietenfamilies uitgezocht en kom tot de conclusie dat de aanhang sociaal gezien zeer geschakeerd was: van arm tot in zeer goede doen.

9 Kamen, 1967, p. 84. De protestantse Poolse adel toonde zich evenwel het meest tolerant. (Idem, pp. 120-e.v.)

10 Volgens Kamen (1967, p. 165) en Todd (1996, passim). Het gaat hier vooral om de invloed van het erastianisme, zie hierna.

5 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

commerciële voorspoed.11 Verschillende heersers, de Staten van Holland voorop, zouden hem nazeggen dat zij over mensen regeerden, niet over hun gewetens.12

Het waren vooral de magistraten die voorstanders van godsdienstvrijheid waren, zoals we al in hoofdstuk 17 zagen. Eén van hen was Althusius (1557-1638) uit Westfalen, later de hoogste magistraat te Embden, dat toen deel uitmaakte van de Republiek.13 Hij constateerde nuchter dat “de magistraat […] afvalligen dient te tolereren in het belang van de openbare vrede en rust […]” Vervolging verstoort volgens hem de burgerlijke samenleving.14 De burgerlijke autoriteiten protes-teerden meermalen tegen wat zij ‘zinloze vervolgingen’ noemden. De Staten van Holland wisten zichzelf “te bevrijden van een hervormde theocratie” waarin zij als leiders van een commerciële bourgeoisie een bedreiging zagen van het econo-mische leven.15

De Nederlandse dichter en (in naam katholieke) humanist Coornhert (1522-1590) zou vooralsnog de enige blijven die volledige vrijheid van godsdienst voor-stond, met inbegrip voor de niet-christelijke godsdiensten en zelfs voor degenen zonder geloof!16 Maar ook vooraanstaande Nederlanders als de jurist Hugo de Groot (1583-1645)17 en de schrijvende Amsterdamse burgemeester Pieter Corne-lisz. Hooft (1581-1647) toonden zich voorstanders van godsdienstvrijheid. Deze laatste kwam met een geraffineerde argument: waarom vervolging en dwang aanwenden, want als de leer van de predestinatie waar is “kan niemand datgene waartoe hij voorbestemd is, vermijden”.18

Een dergelijke gedachtengang vooronderstelt een kern aan autonome ik-op-vattingen, die derhalve reeds aan het einde van de 16e eeuw in Holland moeten hebben bestaan. Een kleine minderheid stond ‘vrijheid van geweten’ voor, een idee van de Heidelbergse theoloog Thomas Erastus (1524-1583) en naar hem eras-tianisme genoemd. Gewetensvrijheid heeft in deze leer al vage individualistische contouren, want het is het individu dat zijn geweten dient te volgen en openlijk voor zijn geloof moet uitkomen; in het erastianisme is het echter God zelf die het individu inspireert tot de ‘juiste’ leer. Bovendien was het de aanhangers te doen om staatsbescherming van hun minderheid tegen de meerderheid.19 Het zouden

11 Kamen, 1967, p. 149.12 Zie ook: William Penn, eind 17e eeuw, zie hierna.13 In Embden vond ook de eerste (lutherse) synode plaats.14 Johannes Althusius [1557-1638], Politica methodice digesta. Groningen, 1610.15 Aldus Kamen, 1967, p. 153.16 Ongeveer zestig jaar later zou in Engeland de presbyteriaan Baylie eveneens dergelijke

geluiden laten horen. Hij stond godsdienstvrijheid vóór voor iedereen, zelfs voor Turken en… anabaptisten (dopersen).

17 Hij zat levenslang op slot Loevestein gevangen, omdat hij de absolute voorbestemming afwees. Zoals bekend, wist hij in een boekenkist te ontvluchten.

18 Hooft geciteerd door Kamen, 1967, p. 155.19 Bij deze minderheid gaat het om de remonstrantse volgelingen van de intussen overleden

Arminius. Hun belangrijkste pleitbezorgers waren de raadsman Van Oldenbarneveldt,

6 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

politieke overwegingen zijn die uiteindelijk bij de vrede van Münster (1648) de ‘gewetensvrijheid’ van elk individu garandeerde, zij het met de beperking tot de drie officieel erkende godsdiensten: katholicisme, lutheranisme en calvinisme.20 Het economische motief voor verdraagzaamheid was handelsvrijheid en een on-belemmerd handelsverkeer. Dit motief zou weldra de doorslag geven.

“De theorie van de godsdienstige verdraagzaamheid was tenslotte in 1660 een wezenlijk afgerond geheel.”21 De principes ervan werden door de liberale cal-vinisten in Nederland, de latitudinisten in Engeland en de kolonisten in Amerika te zamen geformuleerd.22

Godsdienstvrijheid was voor alles het streven van minderheidsgroeperingen, en dat was zelfs zo sterk dat dit streven de kolonisatie van de Nieuwe Wereld zou uitlokken. In 1620 waren de puriteinse Pilgrim Fathers de eersten die, met de Mayflower, in hun beloofde land aankwamen.23 De eerste staten die gesticht werden, Plymouth, Maryland en Massachusetts Bay, kregen een grondwet die redelijk liberaal en verdraagzaam was en werden toevluchthavens voor allerlei sektariërs en in het moederland vervolgden, zoals de mennonieten en quakers. Maryland werd overigens opgezet door de zoon van de tot katholiek bekeerde Lord Baltimore, de eerste politicus die volledige godsdienstvrijheid voorstond. Dit tegen de zin van het katholieke bevolkingsdeel, maar met instemming van de generaal der jezuïeten.

Het is opvallend dat het ontstaan van de Verenigde Staten van Amerika gebaseerd was op anti-autoritaire vrijheidsstrevingen, waardoor godsdienst- en gewetens-vrijheid voor altijd hun stempel op het Amerikaanse politieke denken zouden blijven drukken. Niet alle staten werden echter van begin af aan vervuld van vrij-heidsideeën en verdraagzaamheid. In een staat als Virginia spande de autoritaire (protestantse) onverdraagzaamheid zelfs de kroon. Ook Maryland zou ten prooi vallen aan een (puriteinse) autoritaire onverdraagzaamheid. Politieke beweegre-denen stelden de godsdienstige steeds meer in de schaduw; godsdienstvrijheid of niet werd een zaak van politieke wisselvalligheden. Kamen komt in zijn studie

Uytenbogaert, en de Leidse theologisch hoogleraar Episcopius. (Kamen, 1967, 156-57.) De Universiteit van Amsterdam werd in wezen gesticht als remonstrantse universiteit. Het erastianisme vond (evenals de ideeën van Arminius) in Engeland vooral bij rationa-listische anglicanen veel gehoor. Henry Parker baseerde er zijn Of a free trade op (1648). (Kamen, 1967, p. 180; zie verder Todd, 1996.) Het erastianisme beïnvloedde, tenslotte, Spinoza (1632-1677).

20 Na het debâcle van de Münsterse Wederdopers werden dopersen (baptisten), ariaanse Hernhutters (die de goddelijke drie-eenheid verwierpen) en verwante groepen vanzelf-sprekend van deze godsdienstvrijheid uitgesloten. Dit ondanks dat de mennonitische en andere anabaptisten overtuigde pacifisten waren.

21 Aldus Jordan (Wilbur Kitchener), The devlopment of religious toleration in England.22 Dit en het volgende ontleen ik aan Kamen (1967), pp. 217-19.23 In 1620 vertrok de Mayflower vanuit de Engelse haven Southampton, met voornamelijk

puriteinen aan boord die de kolonie Plymouth zouden stichten. Volgens Wagenaar (Va-derlandsche historie) waren er ook Nederlanders onder, met name uit Zeeland.

7 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

over de verdraagzaamheid tot de conclusie dat er ook in de Nieuwe Wereld voor-lopig geen sprake is van wat hij principiële tolerantie noemt, tegenover de door godsdienstige, politieke en economisch motieven ingegeven verdraagzaamheid.

Curieus is nog dat sommige stromingen het vraagstuk tolerantie volkomen vermijden (of in de kiem smoren) door een sterke tegenstelling tussen ingroup en outgroup te hanteren. Zo is een deel van de mennonieten fel gekant tegen huwe-lijken buiten hun eigen kring.24

De puritein Roger Williams (1603-1683) is de eerste bij wie we een kern van autonome ik-opvattingen kunnen vermoeden, vermengd met anti-autoritaire op-vattingen.25 Verbannen uit Massachusetts, legt Roger Williams het begin voor de latere kolonie Rhode Island. Met zijn vrienden en medestanders onderhandelt hij met de plaatselijke Indianen over landverkoop, want hij erkent niet alleen godsdienstvrijheid, maar ook rassengerechtigheid.26 In zijn Letter to the town of Providence (1651), geschreven ter gelegenheid van de stichting van deze stad, onder zijn leiding, vergelijkt hij de stad met een schip. De kapitein bepaalt de koers en mag zijn bemanning bepaalde werkzaamheden opdragen, maar hij kan de bemanning beter niet dwingen om aan godsdienstoefeningen deel te nemen. De Quaker-leider William Penn (1644-1718) zal later hetzelfde doen als Williams; ook hij koopt van de Indianen het land dat hem al door de kroon is toegewezen; het krijgt zijn naam, Pennsylvania.

Het thema van de rassengelijkheid zal daarna nog generaties lang de autori-taire gemoederen verhitten. Een teken dat hier het autoritaire ik-idee het hoogste lied zingt.

De menselijke redeDe zelfstandig denkende mens was het produkt van het humanistische ‘evangelie van de rede’. Het persoonlijke oordeel en de persoonlijke vrijheid werden be-dreigd zowel door de kerk als door de staat, dat was het oordeel van de Engelse

24 Zo blijkt bij de mennonietengemeenschap in de Achterhoek en Twente eind 17e, begin 18e eeuw een sterke druk te bestaan om met een geloofsgenoot te huwen (endogamie) en omdat de gemeenschap zo klein is trouwen neven en nichten met elkaar. Zij moeten telkens aan het Hof van Gelderland huwelijksdispensatie vragen. (Eigen onderzoek.) Vol te houden was dit niet, de families sterven uit behalve hun exogame afstammelingen zoals de uitgeversfamilie Tjeenk-Willink en de Twentse textielfabrikanten zoals de Ten Cates.

25 In zijn definitie van het ‘geweten’, verwoordt Williams autonome opvattingen met volop anti-autoritaire sporen, wanneer hij schrijft: “Ik bedoel met Geweten een overtuiging, die zich in het verstand en het hart van een mens heeft vastgezet, en die hem dwingt op een bepaalde manier te oordelen met betrekking tot God, die hij verheerlijkt. Dit Ge-weten vindt men bij ieder mens, in meer of mindere mate: bij joden, Turken, papisten, protestanten, heidenen.” (Citaat zie volgende noot). Deze definitie tendeert slechts naar autonome ik-opvattingen in de laatste zinsnede; in de zin daarvóór klinken humanisti-sche rol-opvattingen door.

26 Zijn principes zet Roger Williams uiteen in The bloudy tenent of persecution for cause of conscience discussed: and Mr. Cotton’s letter examined and answered.

8 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

latitudinisten.27 In Engeland leidden deze ideeën tot scepticisme en godsdienstig nihilisme. John Locke (1632-1704) zou in zijn Essay concerning human understan-ding en zijn Letter concerning toleration de hierboven genoemde ideeën over ver-draagzaamheid, de menselijke rede en het persoonlijk geweten, voor een breed publiek toegankelijk maken. Hij moest de wijk nemen naar het tolerantere Hol-land, waar onofficieel vrijheid van drukpers was. De praktische argumenten voor verdraagzaamheid, die Locke hanteerde, zouden in de volgende generaties toon-aangevend worden en de Amerikaanse grondwet mede beïnvloeden.28

Lockes rationalisme is exemplarisch voor het a-religieuze intellectuele kli-maat van zijn tijd; weldra zouden grote delen van de West-Europese en Ame-rikaanse bevolking eenzelfde onverschilligheid tegenover kerk en godsdienst tonen.29 De rede (ratio) blijkt het instrument bij uitstek om autonome ik-opvat-tingen te ondersteunen.

Reacties op de rede in de 20e eeuw: alom ik-tendensenDe mens is evenwel niet alleen een redelijk wezen, en over wat ‘redelijk en billijk’ is kan men van mening verschillen. Slechts besluiten nemen op basis van alleen de logica blijkt uitgesloten en zo kon het gebeuren dat in de 20e eeuw zelfs de rede, de empirie en de wetenschap beschouwd gingen worden als autoritair en deze derhalve sterke anti-autoritaire reacties opriepen.30 Eerder al hadden de piëtisten de aanval ingezet tegen de rede, maar dit bleef beperkt tot het geloofsgebied. Een nieuw geloof in bovenzintuiglijke realiteiten en fantasieën daarover namen sterk toe en een wijd scala aan irrationele denkbeelden bereikte een steeds ruimer pu-bliek, van astrologie en science fiction tot allerlei new age pseudo-geloof.

27 Zie voor de verschillende stromingen in (en buiten) de Anglicaanse kerk – en hun aan-hang in het Engelse parlement van de 16e-17e eeuw –, zoals de levellers, latitudinists, independents en sektariërs. (Kamen 1967, pp. 165-69.) De latitudinisten vormden een be-weging binnen de Anglicaanse kerk, sterk beïnvloed door arminiaanse opvattingen uit de Republiek. Volgens hen kan “elke christen, ja elk mens, als hij zijn verstand juist gebruikt, verlost worden, zelfs in de kerk van Rome”. De Quakers (‘Sidderaars’) werden gehaat als (anti-autoritaire) ‘nivelleerders’ (levellers) van gezag en eigendom.

28 Andere ballingen in Holland waren de Franse hoogleraar filosofie en calvinist Pierre Bayle (1647-1706), later hoogleraar te Rotterdam, beroemd om zijn rationeel scepticisme in godsdienstzaken en fundamenteel rationalisme in het algemeen, evenals René Descartes.

29 Vooral de 18e-eeuwse Verlichting (Aufklärung) achtte de menselijke rede soeverein. Vol-taire, Diderot, Rousseau en anderen gingen uit van de onverdorven volmaaktheid van de menselijke natuur: de mens is van nature geheel goed. Uit de verlichting ontstond het po-litiek en godsdienstig liberalisme van de 19e eeuw. Een volledige vrijheid van denken en gedachtenuiting was het uitgangspunt, met de individuele rede als hoogste maatstaf. God en godsdienst dienden buiten het openbare leven, en kerk en staat gescheiden te worden gehouden.

30 Vgl. bijvoorbeeld het pleidooi tegen reason en reasonability in R.M. Pirsig, Zen and the art of motorcycling. Zie hoofdstuk 9 (Rolpatronen: eer en deugd, wellevendheid, schaamte en fatsoen – Renaissance en Humanisme.)

9 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

Vóór alles nam het geloof van de mens in zichzelf toe, tot en met het geloof in de ‘eigen innerlijke kracht’.31 De American dream, de humanistic psychology, sen-sitivity training, allerlei soorten psychotherapieën, new age, hulpverlening, zelf-hulpgroepen, je zelf ontdekken, aan jezelf werken, vertrouwen op eigen kracht, ‘awareness’ – dat alles is een teken van de oprukkende ik-tendensen in de 20e eeuw. Het recht op vrije meningsuiting maakt verspreiding van willekeurig welke ideeën mogelijk. En lang niet elke menings-uiter past zelfcensuur toe door zijn denkbeelden aan de logica en empirie te toetsen.

De economische onafhankelijkheid van het individu stelt mensen in staat om on-afhankelijk van familie en vrienden te overleven. Het kerngezin wordt nog kleiner van omvang dan het al was: ongehuwde moeders, bom-moeders (Bewust On-gehuwd Moeders), alleenstaande vaders, massaal scheidende partners, sleutel-kinderen32, huisvaders, deeltijdvaders. Ze zullen niet de laatste varianten van het kerngezin zijn. Het moderne gezin wordt nog individu- en ik-gerichter.

Maar individuen willen met andere individuen samenleven en werken. Hoe sterker de ik-tendensen worden, des te moeilijker blijkt de communicatie te wor-den. Om deze te verbeteren werd – vooral in de ‘humanistic psychology’ – terug-gegrepen op twee bekende humanistische idealen: ‘openheid’ en ‘eerlijkheid’!

De betekenis die ‘openheid’ in sommige kringen in de jaren zeventig van de 20e eeuw kreeg: ‘alles eruit gooien wat je voelt en denkt’ getuigt van extreme in-dividualistische opvattingen. Niet iedereen was daar onmiddellijk bedreven in en er werden ook in Europa ‘sensitivity trainingen’ gegeven om dat te leren, overge-waaid uit de Verenigde Staten. Die ideeën echoën nog na bij leken en hulpverle-ners, onder wie huisartsen, die een echtpaar met relatieproblemen aanraden toch vooral ‘te praten’ en zich uit te spreken, alsof openlijk over dingen ‘praten’ een zaak automatisch kan oplossen.33

Christopher Lash was een van de eersten die bij dit ‘ik-tijdperk’ kanttekeningen plaatste, nog voordat het die omvang van tegenwoordig had gekregen. Hij blijkt zich vooral af te zetten tegen de anti-autoritaire ‘uitwassen’ in ik-opvatting. Dat roept vanzelfsprekend de vraag op: Zijn al deze uitingen van toegenomen ik-ten-densen het resultaat van dezelfde soort ik-ideeën?

In de moderne ik-opvattingen overheersen duidelijk twee hoofdtendensen die alleen op het eerste gezicht moeilijk te onderscheiden zijn. Allereerst het an-ti-autoritaire ik dat de rollen – dat wil zeggen slechts de oude rollen! – wil afzwe-ren, en ten tweede het autonome ik dat nooit iets met rollen te maken heeft ge-

31 Louise L. Hay, Gebruik je innerlijke kracht. (Groningen: De Zaak, 1992. Org.: 1991.)32 Kinderen van twee werkende ouders die op jonge leeftijd een eigen sleutel krijgen en

moeten afwachten wanneer hun ouders thuiskomen.33 Er komt meer bij kijken, namelijk een protocol voor het gesprek, anders verergert dit

middel alleen de kwaal. Openheid en ‘praten’ moeten geleerd worden.

10 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

had, maar dat zich wel van die terminologie bediend heeft, omdat er geen andere voorhanden was. Zoals we inmiddels weten, gaat het autonome ik-idee ervan uit dat elk een voor zichzelf dient te zorgen en dat elk mens ‘vrij’ is en vrij dient te zijn in zijn keuzen.34 In mindere mate komt het conformistische ik aan het woord, dat de groep, de pueblo, of ‘gelijkheid’ tussen mensen benadrukt. Het moderne ik is vooral een spel van non-conformistische ik-ideeën, een spel tussen autonome en anti-autoritaire, en tussen diverse anti-autoritaire ik-opvattingen onderling.

Ideologen en politici vliegen elkaar in de haren, omdat zij redeneren vanuit verschillende ik-concepten en een daarmee samenhangend mensbeeld. Ook in de menswetenschappen zien we een dergelijke ideologieënstrijd.

De wetenschap van de psycheDe beginperiode van de wetenschap van de psyche, de psychologie en psychia-trie, gaat volledig uit van een autoritair ik-concept. We kunnen zelfs stellen dat ze een typisch product is van autoritaire ik-opvattingen. Vooral de ideeën van de grote protagonist van deze nieuwe wetenschap, Sigmund Freud, zijn het toon-beeld van de conservatieve ik-opvattingen van de autoritaire huisfamilie. Aller-eerst al door het bestaan van een zelfstandige psyche (een toestand-begrip) te veronderstellen, die bijna al vanaf de geboorte op een passieve manier de invloe-den van de machtige autoritaire ouders ondergaat. En – of dat nog niet voldoende is – door in deze psyche diepe lagen aan te nemen die op het zieleleven van het individu inwerken. Deze lagen zijn gemodelleerd naar het autoritaire idee van sociale klassen die voortdurend met elkaar in strijd zijn.

Zoals we zagen, is angst voor het vreemde en onverwachte het bijproduct van het autoritaire ik-idee. We zagen ook dat met deze angst een intolerante en zelfs agressieve houding gepaard gaat, omdat in de autoritaire ik-opvattingen het indi-vidu niet anders kan dan overal in de buitenwereld gevaar te zien. Het ik heeft in de freudiaanse optiek niet slechts aanslagen op zijn ‘eer en deugd’ van buitenaf te duchten, maar het moet ook van binnenuit gevaar vrezen en dus innerlijk strijd leveren. Bovenaan in het systeem van de psyche troont niet meer God, maar het super-ego, waaraan het ego zich te ontworstelen heeft. Zoals dit ego op zijn beurt de duivelse draak van het es in het onbewuste – een soort inferno van seksuele en andere lusten, die alles dreigen te doordringen – moet verslaan. Het is maar al te duidelijk dat Freud een rolmatig concept van het ik heeft en dat hij ‘psychi-sche gezondheid’ slechts kan opvatten als het resultaat van ‘juist’ rolgedrag van de psyche.35

34 Zie de hoofdstukken 14, “Gewone families” en 17, “Gelovig in naam”.35 Nog sterker spreekt een dergelijke opvatting uit de term ‘psychische hygiëne’, die later ten

aanzien van de geestelijke gezondheid zijn intrede zou doen.

11 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

De psyche moet aan banden worden gelegd door rolvoorschriften om gezond te worden. Evenmin als het ik als autonoom wordt beschouwd, wordt de psyche dat. Een dergelijke opvatting zal in de psychiatrie en geestelijke gezondheidszorg tot een normerende en bedisselende opstelling leiden, waarbij de hulpverlener weet wat goed is voor de mens. De mens hoeft niet langer gered te worden van het Kwade dat hem was aangepraat door autoritaire theologen, maar van zijn eigen innerlijke conflicten, die hem nu aangepraat worden door autoritaire psychia-ters. Het conflictueuze ik dat met zichzelf overhoop ligt moet geanalyseerd en daardoor gered worden. Niet voor niets wordt vaak een verband gelegd tussen de fenomenen biechtvader en psychiater.

Wat in de 19e eeuw de priester was, werd in de 20e eeuw de ‘dokter’: de ver-trouwenspersoon bij wie men te biecht ging en die je vertelde hoe je diende te leven. In Amerika werd de ‘dokter’ uiteindelijk psychiater, psycholoog, psycho-therapeut en new age goeroe.

Anderen spreken hier van de ‘psychologisering’ van de maatschappij.36 Feite-lijk is er in vergelijking met de tijd van de vrome christen uit de eeuwen daarvoor weinig veranderd. Alleen de inhoud van de moraal is anders. Nu schrijft de the-rapeut de mensen voor hoe ze zich moeten ‘voelen’, dat ze ‘zichzelf moeten zijn’, ‘gezond moeten leven’, etcetera. Is hier sprake van toenemende ik-tendensen? Wel zeker, maar dan in een opgelapt jasje dat het autoritaire-anti-autoritaire ik zich heeft aangemeten. Het zogenaamde nieuwe jasje is en blijft gedrapeerd om rolvoorschriften.

In zijn vluchttocht naar binnen in het eigen ‘innerlijk’, ontdekte het anti-au-toritaire ik daar allerlei lagen en ‘diepten’. Het maakte zelfs studie daarvan en wist een aantal wetenschappelijke stromingen voort te brengen zoals de autoritaire dieptepsychologie en haar anti-autoritaire tegenhanger de humanistic psychology. De anti-autoritaire reacties in de menswetenschappen op de gevestigde psychi-atrie brachten verschillende nieuwe methoden van psychotherapie voort. Hielp het? Zeker is dat de idee van een ‘eigen ik’ gemeengoed werd.

Jezelf ontdekkenAl is het ‘eigen ik’ gemeengoed geworden, het blijft oude wijn in nieuwe vaten. De biechtvader is eerst vervangen door de dokter, vervolgens door de psychiater, psycholoog of therapeut, daarna door de new-age goeroe (of zijn boeken), en uit-eindelijk gaat de ene vriend of het ene ‘collegaatje’ te biecht bij de ander. Al deze mensen helpen iemand zijn ‘eigen ik’ of ‘zichzelf ’ te ontdekken, en langzaam aan ontstaan er nieuwe rollen die voorschrijven dàt en hóe je ‘jezelf ’ dient te zijn. Het lijkt allemaal zo nieuw en bijzonder, maar deze stroming volgt een eeuwenoude

36 Bijvoorbeeld Zeegers.

12 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

traditie van mensen die op zoek waren naar innerlijke bezinning en ‘heiligheid’, en zich afzetten tegen de ‘wereld’, de wereld van de autoriteit.

Wat is de ‘ontdekking’ van het ‘eigen ik’, volledig jezelf worden, jezelf ontplooi-en, anders dan een moderne vorm van a-religieuze heiligheid? Alsof er zoiets abstracts als ‘jezelf ’ bestaat, los van een omgeving, los van economische en poli-tieke omstandigheden.

Na de godsdienst werd het Westen beheerst door wetenschap en techniek. De menswetenschappen deden hun intrede. Men zou hebben verwacht dat juist deze zouden uitstijgen boven de eigen ik-opvattingen van hun beoefenaars. Dat is niet gebeurd. Zonder kwaad te willen spreken van de psychologie, moet geconsta-teerd worden dat deze zeker tot in de jaren veertig van de 20e eeuw gedomineerd werd door ideeën waarin autoritaire ik-opvattingen overheersten, gevolgd door een tegenreactie in de Amerikaanse psychologie die een mensbeeld uitdroeg dat voornamelijk gebaseerd was op een anti-autoritair gedachtengoed.

Onder de menswetenschappers waren veel Duitstalige (joodse) immigran-ten. Door hen kreeg het ik de gedaante die het in Duitsland sedert de Romantiek had: een diep verborgen, geheimzinnig, ik in jezelf dat verlost moest worden. De richtingenstrijd waarmee de psychologie vanaf haar ontstaan behept was, is geheel verklaarbaar vanuit de verschillen in ik-opvattingen van de elkaar bestrij-dende psychologen. Zij waren er zelf niet van op de hoogte dat hun theorieën tegenstrijdig waren, omdat zij verschillende ik-ideeën door elkaar haalden. Een autoritair, een anti-autoritair en een autonoom ik gaan niet goed samen. Naar mijn mening kwam de psychologie als wetenschap te weinig van de grond omdat ze als gedragswetenschap te veel het kind bleef van de westerse filosofie.37

Eveneens is een van de redenen waarom psychotherapie vaak niet aanslaat het verschil in ik-opvatting tussen patiënt en therapeut. De methode die de the-rapeut hanteert zal vanzelfsprekend aansluiten bij zijn eigen ik-opvattingen, maar hoeft dat niet te doen bij die van de patiënt.

Persoonlijk ‘succes’ als het nieuwe geloof van de 20e eeuw: de tweede aanval op het rol-ik en de definitieve afbraak van oude rolpatronenOp de hypocrisie van de standenmaatschappij met haar te beperkte rol-ik, dat de eigen beleving van het individu bijna geheel ondergeschikt maakte aan wel-levendheid en waardigheid, kwam een reactie die uiteindelijk in de hele westerse wereld toonaangevend werd. Het individu nam het heft in eigen handen en wilde zijn leven naar eigen inzichten inrichten. Persoonlijk geluk, succes en ‘zelfont-

37 Oorspronkelijk maakte de psychologie aan de universiteiten deel uit van de faculteit der filosofie.

13 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

plooiing’ werden de nieuwe doelen. Zelfwerkzaamheid en zelfvolmaking op elk gebied, zowel financieel als spiritueel. Zelfbewustzijn wordt self awareness.

Na de 2e Wereldoorlog en in het bijzonder sinds de jaren zestig was de reactie op het rollenpakket van fatsoen steeds feller geworden. Mensen braken massaal deze gevangenis uit, zodra de economische omstandigheden dat mogelijk maak-ten. De ik-tendensen werden ‘bevrijd’. Vooral van het keurslijf dat het onderwijs oplegde – het werkterrein bij uitstek van mensen met een autoritaire achtergrond en daarom ook het ontstaansgebied voor allerlei wilde en minder wilde anti-autoritaire ideeën. Maar brachten deze wat nieuws? Een ideaal als ‘jezelf zijn’ verschilt in wezen niet veel van een idee als ‘ware vriendschap’, waar de jonge regentenzoons naar verlangden. ‘Jezelf zijn’ is een nieuwe opgelegde rol, een vaag ideaalbeeld als reactie op een verstarde ontwikkeling in een samenleving. De jongeren uit de flower power-tijd leefden in een tijd van hoog conjunctuur en kwamen uit de gegoede klasse. Evenals de regentenzoons in de eeuwen daarvoor, zetten zij zich af tegen rolpatronen die voorheen niet langer noodzakelijk waren om te overleven.

Klasseverschillen – het kunststukje van de autoritaire roltendensen – had-den aan betekenis ingeboet, zeker in de Verenigde Staten waar eigen initiatief, doorzettingsvermogen en een hoger opleidingsniveau over de gehele linie van de samenleving, persoonlijk succes en promotie garandeerden – de American dream voor iedereen. Er waren voorbeelden te over, rolmodellen van grootindustriëlen die ‘van onderaf ’ begonnen waren en ‘het gemaakt’ hadden, zonder goede rela-ties en kruiwagens. Maar lukt dat werkelijk iedereen? Wel waren de economische omstandigheden voor ik-tendensen gunstiger dan ooit. Door toegenomen mas-saproductie en de uitvinding van nieuwe materialen (plastics) waren producten goedkoop en hadden een grote afzet. De welvaart bood alle gelegenheid voor individuele voorkeuren op elk gebied, voor persoonlijke ambitie, een eigen car-rière, verschillende takken van sport, vrijetijdsbesteding, seksuele voorkeur; zelfs de jeugd kreeg zijn eigen muziek en subcultuur.

De welvaart nam toe en meer mensen konden daardoor dingen verwerven waarvan vroegere generaties niet hadden durven dromen, zaken als auto’s, elek-trische apparaten etc. waaraan de bezitters een groot gevoel van zelfbewustzijn ontleenden. De bevolkingstoename zorgde voor een constante vraag, zodat de economie draaiende bleef in een opwaartse spiraal.38 Dat alles was een belangrij-ke conditie waardoor persoonlijk initiatief tot succes kon uitgroeien. Het succes-idee, de eigen carrière, was het nieuwe geloof, het had het oude geloof terug-gedrongen naar de zondag. Na de scheiding van kerk en staat, werd de scheiding tussen werken en geloven een feit. Met de eigen inkomsten verdween niet alleen de afhankelijkheid van familie, van vader en van oudste broer, maar ook van God.

38 Een spiraal die niet wetmatig naar omhoog voert. (Vgl. Paul Ormerod, Economen hebben geen idee.)

14 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

Het nieuwe ChristendomDe inhoud van het geloof werd een zaak van ‘specialisten’. Geloofsstrijd, ver-volging, banvloeken spraken niet meer tot de verbeelding, laat staan heksenver-brandingen. Unanimiteit kwam er niet, noch op politiek, noch op godsdienstig gebied, maar dat past bij een vrije meningsuiting. Tolerantie, de vrijheid om te denken wat je wilt en te zeggen wat je denkt, werden algemeen aanvaard bij grote lagen der bevolking. Ik-tendensen in diverse variaties kregen de overhand.

Geloof is nu hobby, ondergeschikt aan het leven van alledag. Christenen zijn dit meestal niet veel meer dan in naam. Het zijn gewone mensen (sektarische groepen, ‘uitverkorenen’ daar gelaten) en nauwelijks nog te onderscheiden van anderen (niet-christenen). Het ziet ernaar uit dat katholieken, protestanten van allerlei richting, geestelijken, leken en ‘bedienaars des woords’ het in de praktijk op een aantal wezenlijke punten met elkaar eens zijn geworden. Dit verliep on-gemerkt. De praktijk blijkt uit de levensstijl, ideeën over maatschappij, het leven,

de eigen persoon en ‘de mens’. De economische en maatschappelijke ontwikke-lingen hebben de geschilpunten die bijna tweeduizend jaar lang zo’n grote rol hebben gespeeld als sneeuw voor de zon doen smelten. De onderlinge verdraag-zaamheid is op het gebied van denken en vrije meningsuiting een feit, zeker ver-geleken met het Europa van vóór de 17e eeuw. De technische ontwikkelingen en de ‘Nieuwe Wereld’ hebben daarin een belangrijke rol gespeeld. De migratie-stromen naar deze nieuwe wereld hebben een veelheid aan opvattingen met zich

† man A vd 1e vr. v oude

man

† vrouw A

man C oude man:

3 huwelijken

† man B vd 2e vr. v oude

man

† vrouw B

hoofdpersoon trouwt als 3e vrouw

met oude man

† voorkind uit 1e hwl.

1e vrouw (A) v oude man C: vader van de

hoofdpersoon

2 zonen int groen kinderen uit 1e huwelijk

oude man C:

vaders broeders

2 zonen int rood kinderen uit 2e huwelijk

oude man C:

moeders broeders

† voorkind uit 1e hwl.

2e vrouw (B) v oude man C: moeder van de hoofdpersoon

2 zonen: de kinders int wit

15 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

meegebracht die tot een ruime tolerantie hebben geleid, doordat er geen feodale structuren bestonden die het denken aan banden konden leggen.

Het lijkt erop dat juist die ideeën de overhand hebben gekregen waartegen de christelijke kerken zich zo sterk teweer gesteld hadden. Maar wist het gewone kerkvolk ooit precies wat ‘ketters’ was, wat het christendom in West-Europa en Amerika anno 2000 in houdt? Luistert men naar de christelijke of naar de van huis uit christelijke vrouw of man ‘in de straat’, dan bestaat er een grote overeen-komst van opvattingen:

– “Er is (zeer waarschijnlijk) ‘n God.” (1) – “Jezus was heel belangrijk, een zeer heilig mens.” (2) – “De mensen moeten ‘een beetje begrip’ voor elkaar hebben en elkaar helpen.”

(3) – “We kunnen er zelf in het leven iets van maken.” (4) – “We moeten niet alleen aan materiële dingen denken.” (5)

Deze opvattingen zouden in de eeuwen vóór het ik-tijdperk stuk voor stuk als christelijke ‘ketterijen’ zijn veroordeeld, behalve (3). We herkennen er het aria-nisme39 (1), het monofysitisme (2) en vooral het pelagianisme (4 en 5) in.40

Zijn alle moderne ik-opvattingen identiek?Een vluchtige beschouwer zou kunnen constateren dat in de moderne geïndustri-aliseerde westerse wereld de diverse ik-ideeën uit het verleden in de smeltkroes van de welvaart tot één algemeen ik versmolten zijn. In zeker zin is dit het geval, maar schijn kan bedriegen. Wie dezelfde woorden gebruikt als iemand anders, hoeft niet hetzelfde te denken als die ander.

Een studie die ontegenzeglijk aantoont dat er vanaf de 2e Wereldoorlog een groeiende tendens bestaat om in contact-advertenties individualistisch getinte beschrijvingen van zichzelf te geven in plaats van het rolmatige ‘keurige man van stand met goed inkomen zoekt zorgzame echtgenote’ bewijst slechts dat de termen veranderd zijn.41 Niet dat de ik-opvattingen veranderden. Mensen met autonome ik-opvattingen zullen in het verleden de termen gebruikt hebben die toen gangbaar waren. Achter ‘een man van stand’ kan een persoon hebben ge-schuild die wars was van hiërarchische rolpatronen in zijn huwelijk. Om dezelfde reden kan men aannemen dat achter een ‘pittig, ondernemend, sportief type’ een man of vrouw verborgen gaat die er autoritaire rolopvattingen op na kan houden. Want misschien beantwoorden termen als ‘pittig’, ‘ondernemend’ en ‘sportief ’ wel aan moderne, nieuwe rolverwachtingen.

39 Sedert de Hernhutters spreekt men van unitariërs. Zij verwerpen een goddelijke drie-eenheid (trinitas). God is één (unitas), d.w.z. alleen goddelijk, niet menselijk.

40 Zie resp. de hoofdstukken 1 en 3.41 Zeegers, Andere tijden, andere mensen: de sociale representatie van identiteit.

16 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

Zondigheid en schuldbesef zijn van alle tijden, zolang autoritaire ik-opvattingen blijven bestaan. Zo kan iemand zich in onze tijd ‘schuldig’ voelen omdat hij te dik is en er niet in slaagt af te vallen, of een schuldgevoel overhouden aan allerlei andere niet verwezenlijkte voornemens.42 Misstanden, natuurrampen, de onder-gang van de aarde wegens ecologische rampen en het jaar-2000-effect kunnen tot een (autonome) actiegerichte aanpak aanzetten of appelleren aan (autoritaire) gevoelens van verontwaardiging, schuldgevoel en ook doemdenken.

Het oude rol-ik hoeft niet dood te zijn, het kan in steeds nieuwe vormen ver-schijnen. Dat kan ook gezegd worden van het anti-autoritaire ik dat zich telkens weer zal verzetten tegen nieuwe (vermoede) autoriteiten en autoritaire menin-gen. Een nieuw doelwit dient zich al aan, de bureaucratie.

Als het autonome ik altijd bestaan heeft, wat ik aanneem, zal het blijven voortbestaan en, gezien de economische omstandigheden, duidelijker uit de verf komen dan voorheen. Hoe het met het conformistische ik afloopt, valt moeilijk te voorspellen.

Zeker is, dat zelfs wanneer er een (verdere) versmelting van opvattingen plaats heeft, er duidelijke accentverschillen zullen blijven bestaan. Ook omdat de verschillende opvattingen voor een belangrijk deel fundamenteel met elkaar in strijd zijn.

In dit boek zijn alleen de westerse ik-ideeën aan bod gekomen. Ik neem aan dat er buiten de westerse wereld andere ik-opvattingen bestaan en dat ook deze niet zullen verdwijnen wanneer de welvaart toeneemt. Ook de toestandsideeën uit het hellenisme zijn nog lang niet dood!

Buiten de westerse wereld zullen mensen de technische verworvenheden overnemen, maar het betekent niet dat de westerse ik-tendensen op de koop toe genomen worden.43 Het onderwijs dat in de vorige eeuw overwegend gestoeld was op autoritaire ik-opvattingen en dat de rolideeën van de zogenoemde ‘elite’ probeerde algemeen te verbreiden, slaagde daar slechts tijdelijk en ten dele in. Tegelijkertijd kregen degenen met andere ik-opvattingen instrumenten in han-den om hun eigen ideeën en waarden beter te kunnen verwoorden. Techniek en toenemende welvaart zullen waarschijnlijk hetzelfde effect hebben. Welvaart en techniek hebben bijvoorbeeld in Saudi-Arabië het mogelijk gemaakt om de schei-ding van geslachten consequent door te voeren: meisjes krijgen eigen onderwijs, met hoog geavanceerde middelen; er zijn banken alleen voor vrouwen, waar ze hun eigen geld kunnen beleggen, eigen bezit dat volgens de islam de vrouw toe-

42 Het zgn. schuldgevoel als fatsoen. Hieronder valt ook de verwachting dat de ander zich ‘kwetsbaar dient op te stellen’ (gehoord in een studentenhuis anno 2006). Dat is niets an-ders dan een rolverwachting (degene die in het studentenhuis ondanks aandringen daar geen blijk van gaf moest vertrekken).

43 Toynbee lijkt van mening te zijn dat het één niet zonder het andere gaat. Ik betwijfel dat.

17 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

gestaan was maar dat bij gebrek aan een andere oplossing beheerd werd door mannelijke familieleden. Om slechts twee voorbeelden te noemen.

Ik-tendensen zijn niet onbeperkt, noch wat verspreidingsgebied betreft, noch qua inhoud. De flower power-ideeën zijn achterhaald. De ik-opvattingen van de humanistic psychology zijn thans (in ‘het Westen’) gemeengoed, al moeten de scherpe kantjes ervan afgeslepen worden. ‘Volledig jezelf zijn’ is larie. De idee van ‘volledig jezelf zijn’ leidt zelfs tot verkrampt rolgedrag, want in plaats van je van alle rollen te ontdoen, zoals Jung voorstaat, krijg je er één rol voor terug: die van jezelf móéten zijn.44 Men probeert (dan) tegenover de buitenwereld èn zichzelf een en dezelfde rol te spelen: ‘mezelf zijn’. Een Griek of Romein uit de oudheid zou nooit op het idee zijn gekomen níet zichzelf te zijn wanneer hij zijn sociale rollen volmaakt beheerste.

In de praktijk hangt de bandbreedte van het ‘jezelf kunnen zijn’ af van de ruimte die iemands omgeving biedt voor het ‘leven en laten leven’ van ‘de anderen’.

Als de neurotische Thea tijdens een autorit de chauffeur voortdurend ergert door te blijven vragen “Wanneer zijn we er, komen we wel op tijd?” en deze tegen haar uitvalt dat ze moet ophouden met zeuren, is ze verontwaardigd. “Je hoeft niet zo tegen me uit te vallen. Ik mag toch wel vragen?!” (Met andere woorden: Thea wil haar neurotische zelf mogen zijn.) En ze vertelt dat haar vader altijd zei: “Leven en laten leven”. Thea wilde hiermee zeggen dat men háár haar gang moet laten gaan, en zij vergeet dat met datzelfde gezegde van haar vader de chauffeur kan zeggen: “Ik mag toch wel mezelf zijn en uitvallen!” In het sociale verkeer leidt dit ‘jezelf zijn’ tot niets; daar komt ruzie en narigheid van, of nog erger. Datzelfde is het geval met ‘je eigen natuur volgen’.

En zo zijn we terug bij de teugelloosheid waar men in de klassieke oudheid zo beducht voor is. Daar prevaleerde het groeps-ik, dat de eigen mensen bijeen wil houden. Dat is evenzeer de functie van het

egalitaire ik van de ‘gelijke broers’: ruzie en narigheid vermijden. Ver-mijden is toestandsgericht en weinig actiegericht. Het ontstaan van het rol-ik wordt erdoor begrijpelijk: de ‘deugd’ en rolvoorschriften zijn een – in min of meerdere mate – actiegerichte oplossing voor het vermijden van ruzie en narigheid, vooral wanneer het gaat om een ruimere of abstractere groep (zoals ‘de’ maatschappij) dan de eigen familie of pueblo.

44 Citaat van Eppink, Familierelaties, p. 175. Met ‘jezelf zijn’ wordt overigens ook het gevoel bedoeld dat je niet gebonden bent aan verplichtingen die als onprettig ervaren worden.

18 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

Plicht en maatschappelijke verplichtingenDe lezer zal begrepen hebben dat ideeën van ‘plicht’ en ‘verantwoordelijkheid’ rechtstreeks samenhangen met het concept ‘deugd’. Plichten en verantwoorde-lijkheden vloeien vanzelf voort uit de relaties die mensen in kleine gemeenschap-pen met elkaar onderhouden; ze zijn derhalve verbonden aan het groeps-ik. Zo-dra de ‘groep’ een abstracte vorm aanneemt en verder verruimd wordt tot dè samenleving nemen ook ‘plicht’ en ‘verantwoordelijkheid’ een steeds abstractere vorm aan en het autoritaire rol-ik vervat ze in abstracte rolvoorschriften.

Tegen het keurslijf van maatschappelijke verplichtingen kwam het anti-au-toritaire ik in opstand. (Ik bedoel met ‘maatschappelijke verplichtingen’ natuur-lijk niet louter party’s en recepties.) De weerstand tegen ‘de maatschappij’, die ik gemakshalve in de jaren zestig plaats, kwam niet uit de lucht vallen. De idee ‘maatschappij’ is immers van autoritaire origine en in feite niets anders dan een a-religieuze, remplaçant van de idee ‘god’. De rationele autoritaire opvattingen van de Verlichting schiepen ongemerkt een andere god waaraan het individu tri-buutplichtig was, even ongrijpbaar als de christelijke God. Het abstracte idee van dè maatschappij waarin wij zouden leven was irreëel, want mensen leven niet in abstracties, maar samen met concrete andere mensen.

Abstracte ideeën kunnen alleen bestaan bij de gratie van denkbeeldige dwang en sancties. Opnieuw werd het schuldgevoel in stelling gebracht als de spil waar-op het nieuwe denken draaide. Schuldgevoelens en gevoelens tekort te schieten niet jegens God maar jegens imaginaire en abstracte ‘anderen’ en dè samenleving. Mensen kregen dit schuldgevoel aangepraat of legden het zichzelf op door te verwijzen naar ‘ethische principes’ die autonome ik-tendensen onmiddellijk ver-ketterden als ‘egoïstisch’. De mens mocht geen egoïst zijn, hij diende zijn eigen wensen en zichzelf op te offeren ten bate van anderen. Dit voortdurend ‘offertjes’ brengen kennen we al van het autoritaire religieuze ‘vrome ik’.

Een anti-autoritaire reactie hierop werd treffend verwoord door een Ameri-kaans-intellectuele beweging, objectivist ethics, bij monde van Ayn Rand, eind jaren vijftig, begin zestig.45 Zij was in het Rusland van vóór de revolutie geboren en stelde tegenover de volgens haar steeds toenemende maatschappelijke collec-

45 Alisa Zinov’yevna Rosenbaum, beter bekend als Ayn Rand (1905 – 1982). Ayn Rand, The virtue of selfishness: a new concept of egoism. Zie verder: Ayn Rand, The fountainhead; Atlas shrugged; We the living; Anthem; For the new intellectual. Ik ga hier voorbij aan de politieke gevolgtrekkingen die Rand en haar aanhangers uit de theorie van de objectivist ethics trokken en de praktische onhoudbaarheid van sommige stellingen, zoals: “One’s sole obligation toward others (…) is to maintain a social system that leaves men free to achieve, to gain and to keep their values.” (1961, p. 48.) Haar invloed is groot. Alan Green-span, econoom en jarenlang chairman van de federale reservebanken (FED), was vanaf zijn studietijd tot aan haar dood (1982) met haar bevriend. In zijn boek The Age of Turbu-lance (2007) noemt hij haar een van de “most prominent advocate of the free-market ca-pitalism” (p. 265) en een “stabilization force in my life” (p. 51) die hem “value orientated” en bewust maakte van culturele verschillen (p. 52-53).

19 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

tivistische druk de ‘ethiek van het individualisme en het eigen ego’, ofwel een egoïsme op rationele gronden.46 Rand verdedigde dat het individu zichzelf níet dient op te offeren voor andermans behoeften en dat anderen helpen een zaak is van ‘goede wil’, een uitzondering en géén morele ‘plicht’.47 Dit egoïsme-op-rationele-gronden hoeft geen onverschilligheid jegens anderen te betekenen. Zij blijkt een lans te breken voor autonome ik-opvattingen. Niet de samenleving – en anderen – zijn verantwoordelijk voor het individu; het individu is voor zichzelf verantwoordelijk. Hij overleeft door met anderen te onderhandelen en door zijn producten of diensten te verhandelen.48 Het autonome individu beschouwt ande-ren noch als slaven, noch als meesters, maar als onafhankelijke gelijken, met wie hij als handelaar deals sluit, op wederzijds vrijwillige basis en zonder dwang.49 Liefde, vriendschap, respect of andere emotionele beloningen zijn een vorm van ‘spirituele betaling’.

De inzet hierbij is steeds de eigen actiegerichte inspanning van het individu50, waarbij deze rekening dient te houden met de kans op mislukken. Falen is echter geen schande, mits het individu zijn acties vooraf rationeel getoetst heeft.51 Wan-neer dit niet gebeurt, wordt het individualisme ‘arbitrair’ en de mens speelbal van zijn eigen luimen en zou er eenzelfde situatie ontstaan als in het geval van ab-solute on-egoïstische opofferingsgezindheid, die het individu afhankelijk maakt van de luimen van anderen.

46 Ayn Rand, Anthem. Hierin verzet zij zich tegen de social gains, social aims, social objec-tives en tegen the common good, waarvan op dat moment het Amerikaanse taalgebruik doorspekt is, en welke ideeën volgens haar uiteindelijk tot een communistische vorm van slavernij leiden, zoals in haar geboorteland, Rusland.

47 Ayn Rand (1961, p. 49): “This does not mean that he is indifferent to all men, that human life is of no value to him and that he has no reason to help others in an emergency. But it does mean that he does not subordinate his life to the welfare of others, that he does not sacrifice himself to their needs, that the relief of their suffering is not his primary con-cern, that any help he gives is an exception, not a rule, an act of generosity, not of moral duty…” (Cursievering van Rand; vetgedrukte passages van mij.)

48 Ayn Rand (1961, p. 52): “Living in a society (…) does not relieve a man of the responsibi-lity of supporting his own life (…) he supports his life by trading his products or services for the products or services of others.”

49 Ayn Rand (1961, p. 31): “… a trader is a man who earns what he gets and does not give or take the undeserved. he does not treat men as masters or slaves, but as independent equals. he deals with men by means of a free, voluntary, unforced, uncoerced exchange…” Hier wordt duidelijk wat volgens de autonome ik-opvatting ‘gelijkheid’ inhoudt, namelijk wederzijdse onafhankelijkheid.

50 Ayn Rand (1961, p. 52): “A rational man never holds a desire or pursues a goal which can-not be achieved directly or indirectly by his own effort.”

51 Ayn Rand (p. 51): “He chooses and/or identifies his desires by a process of reason, and he does not act to achieve a desire until and unless he is able rationally to validate it in the full context of his knowledge and of his other values and goals.” En pp. 137-38: “… it is only in the context of reason and man’s needs as a rational being that the principle of individu-alism can be justified.”

20 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

Rands opvattingen zijn daarom zo interessant omdat ze een nieuwe synthese zijn van verschillende ik-opvattingen. Aanleiding daartoe vormden de ideeën dat het individu zich hoort op te offeren voor anderen.

Inmiddels weten we maar al te goed dat elke vorm van schuldgevoel, zonde- en schuldbesef te maken heeft met autoritaire ik-opvattingen.

Anti-autoritair reageert Rand op het autoritaire schuldbesef dat ontstaat wanneer iemand niet doet wat anderen ‘eigenlijk’ van hem verwachten. Tegen-over “het is de plicht van iedere weldenkende burger […]” stelt zij een onder-bouwde autonome ethische theorie. Toch zie ik een duidelijk verschil met voor-gaande anti-autoritaire reacties. Hier is geen sprake van een vlucht uit de wereld of de vlucht in zichzelf, integendeel. Rand blijkt de exponente van een omslag qua ‘ik-ideeën’ die na 1960 veel vaker gehoord zullen worden.

Bij de omslag van omstreeks 1960 wordt het accent verlegd van anti-autoritair + autonoom naar autonoom + anti-autoritair.

Pure ik-ideeën bestaan niet (meer), een ideeënvermenging is een gegeven geworden vanwege het voortschrijden van de economische en communicatieve mogelijkheden.52 De balans is echter omgeslagen van anti-autoritair naar auto-noom. Het ‘geweten’ heeft een autonome betekenisverandering ondergaan: toet-sing en afweging aan persoonlijke maatstaven.53

Dat niet alleen; Rand grijpt terug op een oud groepsconcept uit de klassieke oudheid, namelijk dat van de menselijke wil in de oude betekenis van ‘goede wil’ en welwillendheid in plaats van ‘plicht’. Mijns inziens is hiermee een geslaagde syn-these tot stand gekomen van groeps- en autonome ik-opvattingen.

Uit het autonome of anti-autoritaire ik-concept ontwikkelt zich in de literatuur sedert de 17e eeuw het idee van individualisme. Bij de ‘gewone familie’ uit de drassige gebieden hebben we gezien hoe het dit ik-concept in de praktijk vergaat,

52 Om deze reden heb ik problemen met de conclusies van Todd, die het doet voorkomen dat gezinstypen en daarmee samenhangende opvattingen vrijwel ongewijzigd blijven. Hij zet daarom grote vraagtekens bij de Europese eenwording. Om die reden hebben zijn boeken furore gemaakt. (Zij verdienen eerder aandacht vanwege de gedegen statistische benadering.) Dat gezinstype noch opvattingen, werkelijk constant blijven bewijst de ana-lyse van Alain Collomb, La maison du père, familiie et village en Haute-Provence aux xviie et xviiie siècles. Reeds daar zien we een ideeënvermenging van autoritaire huisfamilie met egalitaire opvattingen. Want niet ‘het huis’ is meer bepalend. (Vgl. de Europese streken, zoals Westfalen, waar bewoners de naam krijgen van de hoeve waarop ze wonen.) In de haute-Provence wordt het idee van de huisfamilie weliswaar voortgezet, maar tevens worden de woonhuizen op egalitaire wijze in kleinere eenheden opgesplitst, zoals dat in de Andalusische pueblos het geval is.

53 Ayn Rand gaat daarbij uit van de mens als redelijk weldenkend wezen. Het is een feit dat de mens een rationeel wezen is (het enige). Dat neemt niet weg dat de mens met de ratio als toetssteen alle kanten op kan (wat Rand echter niet bedoelt te zeggen); daarom besteedt de NLP (‘neuro-linguistic programming’), een psychologische stroming sinds 1970, bij haar ‘toetsing’ niet alleen aandacht aan een rationele afweging, maar ook aan de in de hersens van elk individu vastgelegde voor hem positieve ervaringen (de zgn. ‘ecological check’ - een nogal onduidelijke benaming, overigens). (Ayn Rand, The virtue of selfishness: a new concept of egoism. Robert Dilts [et al.], Neuro linguistic programming.)

21 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

zonder dat natuurlijk één van deze mensen die ten tonele werden gevoerd daar zelf weet van had of de literatuur erover had gelezen.

Later zal het begrip individualiteit gestalte krijgen en in de psychologie ver-der ontwikkeld worden.54

Datzelfde gebeurt met het begrip persoonlijkheid. Zelfs een eigen vakgebied, de persoonlijkheidsleer, wordt eraan gewijd om van ‘s mensens persoon en de persoonlijkheidsontwikkeling studie te maken. Persoonlijkheid heeft hier een volledige begripsverschuiving ondergaan, want voorheen was het een typisch rolbegrip: mensen met een hoge status waren ‘een persoonlijkheid’; vervolgens worden mensen met een bijzonder ik ofwel bijzonder karakter een persoonlijk-heid genoemd. Dat wil zeggen dat het individuele en unieke in de persoon van de ander en bij zichzelf wordt gewaardeerd en soms gekoesterd. Dan wordt het idee persoonlijkheid opnieuw geïnterpreteerd in ik-termen en van haar rolterminolo-gie ontdaan. Dat heeft gevolgen voor de partnerkeuze: er wordt gezocht naar het unieke in de ander en bij dit individuele ik hoort eigenlijk geen keurslijf van een huwelijk, wèl partnership.

Uniekheid en individuele ontplooiing gaan echter niet goed samen met de idee van gelijkheid – wij zagen dat eerder. Individuele vrijheid is eerder de leidraad voor dit ik-idee. Het gevolg is dikwijls strijd, partner-conflicten en relaties die niet du-ren ‘voor de eeuwigheid’. Dit leidt niet altijd tot individueel welzijn.

De vrijheidsgedachte en ideeën van gelijkheid en zelfontplooiing komen we ook tegen in de politiek. Vrijheid van meningsuiting, individuele vrijheid en democratie zijn daarbij kernbegrippen, terwijl gelijke rechten, dat wil zeggen ge-lijke behandeling (voor de wet), voor iedereen die vrijheid moeten garanderen. Ook dit leidt niet vanzelfsprekend tot welzijn. De oorzaak daarvan ligt in het feit dat dergelijke ideeën uit verschillende ik-concepten voortkomen, die nogal te-genstrijdig kunnen zijn.

Bij het anti-autoritaire ik van de ‘jonge zonen en dochters’ uit de huisfamilie gaat het om de be-vrijding uit de knellende banden van rolgedrag. Dit in tegen-stelling tot de individuele vrijheidsgedachte (‘vrijheid, blijheid’, ‘leven en laten leven’). Deze komt voort uit de constellatie van het individugerichte gezin. Het streven naar gelijke behandeling is daar een wezenlijk kenmerk van; de ouders beginnen ermee in de vroege jeugd van de kinderen. Reeds op jonge leeftijd wor-den ze als ‘individu’ gezien. De egalitaire families leggen veel meer het accent op samen delen in de groep, op ‘broederschap’ en de band tussen vrouwen (allemaal ‘zusters’) onderling, als de basis voor gelijkheid.

54 Alfred Adler (1870-1937), leerling en latere tegenstander van Freud, ontwikkelde de ‘In-dividualpsychologie’ een tak van de dieptepsychologie die ervan uitgaat dat ieder mens een onbewust levensplan (Leitlinie) heeft die hij moet proberen te verwezenlijken. Ik ga hier verder niet in op verschillen in opvattingen tussen Engelse, Duitse en Amerikaanse psychologen over ‘individualiteit’.

22 ©1998, ©2005, ©2013, Dr. Andreas Eppink

Conclusie

Het moderne individualistische ik waar we in dit boek naar op zoek waren, blijkt een mengelmoes te zijn van alle voorgaande ik-opvattingen, met een accentue-ring nu eens op anti-autoritaire, dan weer op autonome aspecten. Duidelijk is in elk geval de breuk met uitgesproken conformistische rolvoorschriften.

Uit: De geschiedenis van het ik: Europa als bakermat, Amerika als broeikas, blz. 420 t/m 438. Verkrijbaar bij Amazon.com.