1 relevante wet en regelgeving ontruiming · relevante wet- en regelgeving over ontruimen en bhv1...
Post on 09-Jul-2020
1 Views
Preview:
TRANSCRIPT
© NIBHV, 2009 Pagina 1 van 17
In dit document zijn de letterlijke teksten van relevante wetsartikelen opgenomen.
Relevante wet- en regelgeving over ontruimen en BHV1 Inhoud Pagina 1. Arbeidsomstandighedenwet 2 2. Arbeidsomstandigbesluit 7 3. Besluit Brandveilig Gebruik Bouwwerken (Gebruiksbesluit) 10 4. Wet op de Ondernemingsraden (WOR) 17
1 Het NIBHV besteedt de grootst mogelijke zorg aan de inhoud van de tekst, maar aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele inhoudelijke fouten.
© NIBHV, 2009 Pagina 2 van 17
1. Arbeidsomstandighedenwet (van kracht sinds 1 januari 2007) N.B. Achter de artikelen wordt met (AW) aangegeven dat het om de Arbo-wet 2007 gaat. HOOFDSTUK 1. DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED Artikel 1 Definities (AW) 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a) werkgever: 1* degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten; 2* degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder 1*;
b) werknemer: de ander, bedoeld onder a. 2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:
a) werkgever: 1* degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten; 2* degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander niet onder zijn gezag arbeid in een woning doet verrichten, in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen;b. werknemer, de ander, bedoeld onder a, met uitzondering van degene die als vrijwilliger
b) arbeid verricht. HOOFDSTUK 2.ARBEIDSOMSTANDIGHEDENBELEID Artikel 3 Arbobeleid (AW) 1. De werkgever zorgt voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers
inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en voert daartoe een beleid dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden, waarbij hij, gelet op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, het volgende in acht neemt: c. inrichting van de arbeidsplaatsen, de werkmethoden en de bij de arbeid
gebruikte arbeidsmiddelen alsmede de arbeidsinhoud worden zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd aan de persoonlijke eigenschappen van werknemers aangepast;
e. doeltreffende maatregelen worden getroffen op het gebied van de eerste hulp bij ongevallen, de brandbestrijding en de evacuatie van werknemers en andere aanwezige personen, en doeltreffende verbindingen worden onderhouden met de desbetreffende externe hulpverleningsorganisaties;
f. elke werknemer moet bij ernstig en onmiddellijk gevaar voor zijn eigen veiligheid of die van anderen, rekening houdend met zijn technische kennis en middelen, de nodige passende maatregelen kunnen nemen om de gevolgen van een dergelijk gevaar te voorkomen, waarbij artikel 29, eerste lid, derde zin, van overeenkomstige toepassing is.
Artikel 5 Inventarisatie en evaluatie van risico’s (AW)
© NIBHV, 2009 Pagina 3 van 17
1. Bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Deze risico-inventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers.
2. In de risico-inventarisatie en -evaluatie wordt aandacht besteed aan de toegang
van werknemers tot een deskundige werknemer of persoon, bedoeld in de artikelen 13 en 14, of de arbodienst.
3. Een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen zullen worden
genomen in verband met de bedoelde risico’s en de samenhang daartussen, een en ander overeenkomstig artikel 3, maakt deel uit van de risico-inventarisatie en -evaluatie. In het plan van aanpak wordt tevens aangegeven binnen welke termijn deze maatregelen zullen worden genomen.
4. De risico-inventarisatie en -evaluatie wordt aangepast zo dikwijls als de daarmee
opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden of de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening daartoe aanleiding geven.
5. Indien de werkgever arbeid doet verrichten door een werknemer die hem ter
beschikking wordt gesteld, verstrekt hij tijdig voor de aanvang van de werkzaamheden aan degene, die de werknemer ter beschikking stelt, de beschrijving uit de risico-inventarisatie en -evaluatie van de gevaren en risicobeperkende maatregelen en van de risico’s voor de werknemer op de in te nemen arbeidsplaats, opdat diegene deze beschrijving verstrekt aan de betrokken werknemer.
Artikel 8 Voorlichting en onderricht (AW) 1. De werkgever zorgt ervoor dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over
de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico’s te voorkomen of te beperken. Tevens zorgt de werkgever ervoor dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de wijze waarop de deskundige bijstand, bedoeld in de artikelen 13, 14, 14a en 15, in zijn bedrijf of inrichting is georganiseerd.
2. De werkgever zorgt ervoor dat aan de werknemers doeltreffend en aan hun
onderscheiden taken aangepast onderricht wordt verstrekt met betrekking tot de arbeidsomstandigheden.
3. Indien persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking van de werknemers
worden gesteld en indien op arbeidsmiddelen of anderszins beveiligingen zijn aangebracht, zorgt de werkgever ervoor dat de werknemers op de hoogte zijn van hun doel en werking en de wijze waarop zij deze dienen te gebruiken.
4. De werkgever ziet toe op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op
het voorkomen of beperken van de in het eerste lid genoemde risico’s alsmede op het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.
5. Indien binnen de onderneming werknemers jonger dan 18 jaar werkzaam zijn,
houdt de werkgever bij de uitvoering van de in de voorgaande leden genoemde verplichtingen in het bijzonder rekening met de aan de jeugdige leeftijd inherente
© NIBHV, 2009 Pagina 4 van 17
beperkte werkervaring en onvoltooide lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van deze werknemers.
Artikel 11 Algemene verplichtingen van de werknemers (AW) De werknemer is verplicht om in zijn doen en laten op de arbeidsplaats, overeenkomstig zijn opleiding en de door de werkgever gegeven instructies, naar vermogen zorg te dragen voor zijn eigen veiligheid en gezondheid en die van de andere betrokken personen. Met name is hij verplicht om: a. arbeidsmiddelen en gevaarlijke stoffen op de juiste wijze te gebruiken; b. de hem ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen op de juiste
wijze te gebruiken en na gebruik op de daartoe bestemde plaats op te bergen, een en ander voor zover niet krachtens deze wet is bepaald dat werknemers niet verplicht zijn beschermingsmiddelen als vorenbedoeld te gebruiken;
c. de op arbeidsmiddelen of anderszins aangebrachte beveiligingen niet te veranderen of buiten noodzaak weg te halen en deze op de juiste wijze te gebruiken;
d. mede te werken aan het voor hem georganiseerde onderricht bedoeld in artikel 8; e. de door hem opgemerkte gevaren voor de veiligheid of de gezondheid terstond ter
kennis te brengen aan de werkgever of degene die namens deze ter plaatse met de leiding is belast;
f. de werkgever en de werknemers en de andere deskundige personen, bedoeld in artikel 13, eerste tot en met derde lid, de personen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, en de arbodienst, indien nodig bij te staan bij de uitvoering van hun verplichtingen en taken op grond van deze wet.
HOOFDSTUK 3. SAMENWERKING, BIJZONDERE RECHTEN VAN DE ONDERNEMINGSRAAD, DE PERSONEELSVERTEGENWOORDIGING EN DE BELANGHEBBENDE WERKNEMERS EN DE REGELING VAN DE DESKUNDIGE BIJSTAND Artikel 12 Samenwerking, overleg en bijzondere rechten van de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging en de belanghebbende werknemers (AW) 1. Bij de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid werken de werkgever en
werknemers samen. 2. De werkgever voert overleg met de ondernemingsraad of de personeels-
vertegenwoordiging over aangelegenheden die het arbeidsomstandighedenbeleid betreffen alsmede over de uitvoering van dit beleid, waarbij actief informatie wordt gewisseld.
Artikel 15 Deskundige bijstand op het gebied van bedrijfshulpverlening (AW) 1. De werkgever laat zich ten aanzien van de naleving van zijn verplichtingen op
grond van artikel 3, eerste lid, onder e, van deze wet bijstaan door een of meer werknemers die door hem zijn aangewezen als bedrijfshulpverleners.
2. Het verlenen van de bijstand houdt in elk geval in:
a. het verlenen van eerste hulp bij ongevallen; b. het beperken en het bestrijden van brand en het beperken van de gevolgen van
ongevallen;
© NIBHV, 2009 Pagina 5 van 17
c. het in noodsituaties alarmeren en evacueren van alle werknemers en andere personen in het bedrijf of de inrichting.
3. De bedrijfshulpverleners beschikken over een zodanige opleiding en uitrusting,
zijn zodanig in aantal en zodanig georganiseerd dat zij de in het tweede lid genoemde taken naar behoren kunnen vervullen.
Memorie van toelichting bij artikel 15 In artikel 15 wordt, in aanvulling op de algemene zorgverplichting van de werkgever in artikel 3, eerste lid, onder e, bepaald dat de werkgever zich voor de feitelijke uitvoering van die verplichting moet laten bijstaan door daartoe aangewezen werknemers. De taken van die bedrijfshulpverleners worden omschreven en er wordt bepaald aan welke eisen de bedrijfshulpverleners moeten voldoen. Het artikel is vereenvoudigd en nog meer afgestemd op artikel 8, tweede lid, van Richtlijn nr. 89/391/EEG, waarvan het de implementatie vormt. Daartoe zijn ondermeer de volgende wijzigingen doorgevoerd. “Het voorkomen en beperken van ongevallen” is gewijzigd in het beperken van de gevolgen van ongevallen, waarbij het voorkomen van ongevallen als taak van de bedrijfshulpverleners is geschrapt. Ongevalspreventie wordt ook in de richtlijn niet beschouwd als behorend tot de taak van de bedrijfshulpverlener. De taak voor de bedrijfshulpverleners om hulpverleningsorganisaties te alarmeren en daarmee samen te werken, is komen te vervallen. In artikel 8, eerste lid, van de richtlijn wordt het onderhouden van de nodige verbindingen met diensten van buitenaf geformuleerd als een verplichting voor de werkgever. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te bepalen wie hij met deze taak belast. Dit behoeven dus niet per se de bedrijfshulpverleners te zijn. De bedoelde verplichting heeft daarom een plaats gekregen in de algemene werkgeversverplichtingen in artikel 3, eerste lid, onder e. Het derde lid is eveneens meer afgestemd op de richtlijn, die voorschrijft dat de werknemers een opleiding moeten krijgen, talrijk genoeg moeten zijn en over geschikt materiaal moeten beschikken. De ervaringseis is daarbij geschrapt, omdat het voor zich spreekt dat het opleidingsniveau op peil moet worden gehouden. De bepaling dat de werkgever-natuurlijke persoon met niet meer dan 15 werknemers zelf bedrijfshulpverleningstaken mag verrichten is komen te vervallen. De in het eerste lid opgenomen verplichting voor de werkgever om zich voor de bedrijfshulpverlening te laten bijstaan door werknemers impliceert namelijk al dat in kleine bedrijven de werkgever zelf die taken ook kan uitvoeren, waarbij hij wel een bedrijfshulpverlener moet aanwijzen om hem bij afwezigheid te vervangen zodat kan worden voldaan aan de eis dat er altijd een bedrijfshulpverlener aanwezig moet zijn. Naast algemene verplichtingen voor de werkgever op het terrein van veiligheid en gezondheid van werknemers worden, op grond van Richtlijn nr. 89/391/EEG, specifieke verplichtingen opgelegd op het terrein van eerste hulp, brandbestrijding en evacuatie van werknemers bij ernstig en onmiddellijk gevaar. De werkgever moet maatregelen nemen om te zorgen dat deze crisissituaties op een goede manier worden beheerst. Deze maatregelen zijn een kwestie van maatwerk; de werkgever moet ze afstemmen op de aard en de grootte van de activiteiten van zijn bedrijf. Bij het nemen van maatregelen zal de werkgever rekening moeten houden met de normaliter in het bedrijf of instelling aanwezige werknemers. Zo vragen mensen met verstandelijke of fysieke beperkingen een andere inzet van de bedrijfshulpverlening dan een groep doorsnee werknemers zonder beperkingen.
© NIBHV, 2009 Pagina 6 van 17
Om de maatregelen uit te voeren moet de werkgever zich laten bijstaan door een of meer werknemers, de bedrijfshulpverleners. Bedrijfshulpverleners moeten zijn opgeleid voor hun taken op het terrein van eerste hulp, brandbestrijding en evacuatie van personen. Bovendien moeten ze kunnen beschikken over het nodige materieel om hulpverlenende taken uit te kunnen voeren. Het juiste voorzieningenniveau zal moeten worden bepaald op basis van de RIE. Om in noodsituaties adequaat te kunnen opereren zal het nodig zijn het opleidingsniveau van de bedrijfshulpverleners op peil te houden. Dit betekent (afhankelijk van onder meer de complexiteit van de bedrijfsactiviteiten) dat er regelmatig na of bijscholing van bedrijfshulpverleners zal moeten plaatsvinden. Ook kunnen de vaardigheden op peil worden gehouden door het regelmatig organiseren van oefeningen in het bedrijf. Het aantal bedrijfshulpverleners dat een werkgever aanwijst hangt samen met de grootte van het bedrijf en de specifieke risico’s van het bedrijf, en is dus ook een kwestie van maatwerk. Op basis van de ri&e zal de werkgever dus het juiste aantal bedrijfshulpverleners moeten vaststellen. Er zullen voldoende bedrijfshulpverleners aangewezen en opgeleid moeten worden zodat, rekening houdend met ziekte, vakanties of ploegendiensten op elk moment voldoende hulpverleners binnen het bedrijf aanwezig zijn. Het is denkbaar dat in kleine bedrijven de werkgever zelf de hulpverleningstaken op zich neemt, mits hij ook de vervanging heeft geborgd. Uiteraard betreft de verplichting aan de werkgever tot het doeltreffend inlichten van werknemers over de risico’s en de maatregelen om deze risico’s te voorkomen of te beperken van artikel 8 van de wet, ook voorlichting over de maatregelen in geval van noodsituaties. HOOFDSTUK 4. BIJZONDERE VERPLICHTINGEN Artikel 19 Verschillende werkgevers (AW) 1. Indien in een bedrijf of een inrichting verschillende werkgevers arbeid doen
verrichten, werken zij onderling op doelmatige wijze samen teneinde de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde te verzekeren.
2. Alvorens werkzaamheden behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur
aangewezen categorie aanvangen zorgen de werkgevers ervoor dat schriftelijk is vastgelegd op welke wijze zal worden samengewerkt, welke voorzieningen daarbij zullen worden getroffen en op welke wijze op die voorzieningen toezicht zal worden uitgeoefend.
© NIBHV, 2009 Pagina 7 van 17
2. Arbeidsomstandighedenbesluit (van kracht sinds 1 januari 2007) N.B. Achter de artikelen wordt met (ABS) aangegeven dat het om de Arbo-besluit 2007 gaat. Hoofdstuk 3. Inrichting arbeidsplaatsen § 3. Voorzieningen in noodsituaties Artikel 3.6. Vluchtwegen en nooduitgangen (ABS) 1. Doeltreffende maatregelen zijn genomen teneinde het mogelijk te maken dat de
werknemer, indien een toestand ontstaat waarin direct gevaar voor zijn veiligheid of gezondheid aanwezig is, zich snel via de kortst mogelijke weg in veiligheid kan stellen.
2. Het aantal, de plaats en de afmetingen van de daartoe beschikbare vluchtwegen
en nooduitgangen zijn afhankelijk van het gebruik, de uitrusting en de afmetingen van de arbeidsplaatsen alsmede van het maximum aantal werknemers en andere personen dat zich op deze plaatsen kan ophouden.
Artikel 3.7. Veilig gebruik van vluchtwegen en nooduitgangen (ABS) 1. Vluchtwegen en nooduitgangen zijn vrij van obstakels. 2. Nooduitgangen kunnen te allen tijde worden geopend. 3. Deuren van nooduitgangen en deuren op het traject van de vluchtwegen zijn op
eenvoudige wijze van binnen- uit naar buiten toe te openen. 4. Schuif- en draaideuren worden niet als nooduitgang gebruikt. 5. De vluchtwegen en nooduitgangen die bij het uitvallen van de verlichting slecht
zichtbaar zijn, zijn voorzien van een adequate noodverlichting. 6. De vluchtwegen, de deuren en poorten op het traject van de vluchtwegen alsmede
de nooduitgangen zijn gemarkeerd door signalen die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde.
Artikel 3.8. Brandmelding en brandbestrijding (ABS) 1. In aanvulling op artikel 15 van de wet zijn op arbeidsplaatsen, afhankelijk van de
aard van de arbeid die daar wordt verricht, de daaraan verbonden gevaren en het maximum aantal werknemers en andere personen dat zich daar bevindt, voldoende passende brandbestrijdingsmiddelen aanwezig.
2. Indien nodig zijn, in aanvulling op het eerste lid, branddetectoren en
alarmsystemen aanwezig. 3. Niet-automatische brandbestrijdingsmiddelen zijn gemakkelijk bereikbaar en
gemakkelijk te bedienen. 4. Niet-automatische brandbestrijdingsmiddelen zijn voorzien van een signalering die
voldoet aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde. De signalering is duurzaam en op de juiste plaats aangebracht.
© NIBHV, 2009 Pagina 8 van 17
Artikel 3.9. Noodverlichting (ABS) Arbeidsplaatsen waar werknemers bij het uitvallen van het kunstlicht aan bijzondere gevaren zijn blootgesteld, zijn voorzien van adequate noodverlichting. Indien noodverlichting niet mogelijk is, beschikken de werknemers over individuele verlichting. Artikel 2.5f. Naburige bedrijven of inrichtingen (ABS) Indien een zwaar ongeval gevolgen kan hebben voor de veiligheid van werknemers in naburige bedrijven of inrichtingen verstrekt de werkgever uit eigen beweging aan de betreffende bedrijven of inrichtingen algemene gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het risico voor de veiligheid van de werknemers in het naburige bedrijf of inrichting. Hoofdstuk 4. Gevaarlijke stoffen en biologische agentia Afdeling 1. Gevaarlijke stoffen § 4. Maatregelen bij specifieke omstandigheden § 2. Zorgplicht, maatregelen en nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie Artikel 4.7. Maatregelen bij ongewilde gebeurtenissen (ABS) 1. Voor zover uit de resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, blijkt dat er
gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers bestaat, zijn in aanvulling op artikel 15 van de wet doeltreffende procedures opgesteld die in werking treden indien zich een ongewilde gebeurtenis voordoet.
2. Op grond van de procedures, bedoeld in het eerste lid, zijn zodanige technische of organisatorische maatregelen genomen, dat wanneer zich een ongewilde gebeurtenis voordoet de gevolgen hiervan zoveel mogelijk worden beperkt.
3. Ter naleving van het tweede lid worden in ieder geval de volgende maatregelen genomen: a. er worden onmiddellijk doeltreffende maatregelen genomen om de gevolgen
van een ongewilde gebeurtenis zoveel mogelijk te beperken en er wordt zo spoedig mogelijk zorg gedragen voor het herstel van de veilige toestand;
b. de werknemers worden onverwijld ingelicht over de ongewilde gebeurtenis en er wordt zorg voor gedragen dat zij zich verwijderen uit de getroffen zone;
c. uitsluitend de werknemers of andere personen, belast met het uitvoeren van de noodzakelijke herstelwerkzaamheden, betreden, met gebruik van doeltreffende middelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, de getroffen zone;
d. de werknemers en andere personen, bedoeld in onderdeel c, zijn niet langer dan strikt noodzakelijk voor het herstel van de veilige toestand in de getroffen zone aanwezig;
e. er zijn in aanvulling op artikel 15 van de wet doeltreffende waarschuwings- en andere communicatiesystemen beschikbaar ten behoeve van de signalering van een toegenomen risico voor de veiligheid en gezondheid en die voldoen aan het bepaalde bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8;
f. er wordt voorkomen dat anderen dan de werknemers en andere personen, bedoeld in onderdeel c, de getroffen zone betreden.
© NIBHV, 2009 Pagina 9 van 17
4. De werkgever zorgt ervoor dat de bedrijfshulpverleners, bedoeld in artikel 15 van de wet, en de externe hulpverleningsorganisaties desgewenst kennis kunnen nemen van de maatregelen, bedoeld in het derde lid.
5. De informatie over de maatregelen, bedoeld in het vierde lid, omvat in ieder geval: a. een beschrijving van de gevaren op grond van de beoordeling, bedoeld in
artikel 4.2; b. een beschrijving van de redelijkerwijs voorzienbare specifieke gevaren op grond
van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, die kunnen ontstaan bij een ongewilde gebeurtenis;
c. een beschrijving van de maatregelen die zijn getroffen ter naleving van artikel 4.6, eerste en tweede lid;
d. een omschrijving van de procedures, bedoeld in het eerste lid.
© NIBHV, 2009 Pagina 10 van 17
3. Besluit Brandveilig Gebruik Bouwwerken (Gebruiksbesluit) N.B. Op de cd-rom vindt u een pdf van het Gebruiksbesluit inclusief toelichting HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1.1 Begripsbepalingen 1. Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt
verstaan onder: - ADR-klasse: classificatie als bedoeld in de op 30 september 1957 te Genève tot
stand gekomen Europese overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (Trb. 1959, 171);
- brandcompartiment: brandcompartiment als bedoeld in het Bouwbesluit 2003; - brandgevaarlijke stof: vaste, vloeibare of gasvormige stof die brandbaar of
brandbevorderend is of bij brand gevaar oplevert; - brandweerlift: brandweerlift als bedoeld in het Bouwbesluit 2003; - brutovloeroppervlakte: brutovloeroppervlakte als bedoeld in NEN 2580; - gebruiksfunctie: gebruiksfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003; - gebruiksmelding: melding als bedoeld in artikel 2.12.1, eerste lid; - gebruiksoppervlakte: gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580; - gebruiksvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 2.11.1, eerste lid; - meetniveau: meetniveauals bedoeld in het Bouwbesluit 2003; - milieugevaarlijke stoffen: gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit algemene
regels voor inrichtingen milieubeheer; - NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm; - nevenfunctie: nevenfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003; - nooddeur: nooddeur als bedoeld in het Bouwbesluit 2003; - subbrandcompartiment: subbrandcompartiment als bedoeld in het Bouwbesluit
2003; - verblijfsruimte: verblijfsruimte als bedoeld in het Bouwbesluit 2003; - verkeersroute: verkeersroute als bedoeld in het Bouwbesluit 2003; - verpakkingsgroep: verpakkingsgroep als bedoeld in de op 30 september 1957 te
Genève tot stand gekomen Europese overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (Trb. 1959, 171);
- vluchtroute: voor het vluchten bij brand bestemde route die uitsluitend voert over vloeren, trappen en hellingbanen en eindigt op een veilige plaats, zonder dat gebruik behoeft te worden gemaakt van een lift;
- wet: Woningwet; - wooneenheid: gedeelte van een woonfunctie voor een individueel huishouden bij
kamergewijze verhuur; - woonfunctie voor kamergewijze verhuur: woonfunctie voor het bedrijfsmatig
verschaffen van woonverblijf aan meer dan een huishouden en aan meer dan vier personen.
2. Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt voorts verstaan onder:
- woonfunctie: woonfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003. - bijeenkomstfunctie: bijeenkomstfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003; - celfunctie: celfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003; - gezondheidszorgfunctie: gezondheidszorgfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit
2003; - industriefunctie: industriefunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003;
© NIBHV, 2009 Pagina 11 van 17
- kantoorfunctie: kantoorfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003; - lichte industriefunctie: lichte industriefunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003; - logiesfunctie: logiesfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003; - onderwijsfunctie: onderwijsfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003; - sportfunctie: sportfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003; - winkelfunctie: winkelfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003; - overige gebruiksfunctie: overige gebruiksfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit
2003. 3. Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt
onder bouwwerk mede verstaan delen van een bouwwerk die zijn ontworpen of aangepast om afzonderlijk te worden gebruikt.
Artikel 1.2 Gemeenschappelijk of gezamenlijk 1. Bij of krachtens dit besluit wordt een gedeelte van een bouwwerk, een ruimte of
een voorziening, die ten dienste staat van meer dan een gebruiksfunctie, aangeduid als gemeenschappelijk. Een zodanig gedeelte, zodanige ruimte of zodanige voorziening maakt met uitzondering van een gedeelte van een nevenfunctie, voor de toepassing van dit besluit deel uit van ieder van de betrokken gebruiksfuncties.
2. Bij of krachtens dit besluit wordt een niet-gemeenschappelijk gedeelte van een
woonfunctie, een ruimte of een voorziening, die ten dienste staat van meer dan een wooneenheid, aangeduid als gezamenlijk.
Artikel 1.3 Reikwijdte 1. De bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften zijn van toepassing op elk
gebruik van een bouwwerk, tenzij bij het desbetreffende voorschrift anders is aangegeven.
2. Op een gemeenschappelijke ruimte van een in een woongebouw gelegen
woonfunctie voor zorg en een nevenfunctie daarvan zijn de artikelen 2.2.1, vierde lid, 2.3.7 en 2.8.1 niet van toepassing.
3. Op een niet-gemeenschappelijke ruimte van een woonfunctie voor zorg en een
nevenfunctie daarvan zijn de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.2.1, vierde lid, 2.3.1, 2.3.2, 2.3.5, eerste lid, 2.3.7, 2.3.10, 2.3.11, 2.4.2, 2.4.3 en 2.8.1 niet van toepassing.
4. Op een gemeenschappelijke ruimte van een in een woongebouw gelegen
woonfunctie voor kamergewijze verhuur en een nevenfunctie daarvan zijn de artikelen 2.2.1, vierde lid, 2.3.7 en 2.8.1 en paragraaf 2.11 niet van toepassing.
5. Op een niet-gemeenschappelijke ruimte van een woonfunctie voor kamergewijze
verhuur en een nevenfunctie daarvan zijn de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.2.1, vierde lid, 2.3.1, 2.3.2, 2.3.5, eerste lid, 2.3.7, 2.3.10, 2.3.11, 2.4.2, eerste lid, en 2.8.1 en paragraaf 2.11 niet van toepassing.
6. Op een gemeenschappelijke ruimte van een in een woongebouw gelegen niet in
het tweede en vierde lid genoemde woonfunctie en een nevenfunctie daarvan zijn
© NIBHV, 2009 Pagina 12 van 17
de artikelen 2.2.1, vierde lid, 2.3.7, 2.4.2 en 2.8.1 en de paragrafen 2.11 en 2.12 niet van toepassing.
7. Op een niet-gemeenschappelijke ruimte van een niet in het derde en vijfde lid
genoemde woonfunctie en een nevenfunctie daarvan zijn de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.2.1, vierde lid, 2.3.1, 2.3.2, 2.3.5, eerste lid, 2.3.7, 2.3.10, 2.3.11, 2.4.2, 2.4.3 en 2.8.1 en de paragrafen 2.11 en 2.12 niet van toepassing.
8. Op een niet in een logiesgebouw gelegen logiesfunctie en een nevenfunctie
daarvan zijn de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.2.1, vierde lid, 2.3.1, 2.3.2, 2.3.5, eerste lid, 2.3.7, 2.3.10, 2.3.11, 2.4.2, 2.4.3 en 2.8.1 en de paragrafen 2.11 en 2.12 niet van toepassing.
9. Op een overige gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50
m2 die niet voor het publiek toegankelijk is en op een lichte industriefunctie is artikel 2.3.7 niet van toepassing.
10. Op een bouwwerk geen gebouw zijnde, niet zijnde een tunnel met een
tunnellengte van meer dan 250 m, is artikel 2.3.7 niet van toepassing. Paragraaf 2.3 Vluchten bij brand Artikel 2.3.1 Opstelling inventaris 1. De inrichting van een ruimte is zodanig dat:
a. voor elke persoon zonder zitplaats ten minste 0,25 m2 vloeroppervlakte beschikbaar is;
b. voor elke persoon met zitplaats ten minste 0,3 m2 vloeroppervlakte beschikbaar is, indien geen inventaris kan verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang;
c. voor elke persoon met zitplaats ten minste 0,5 m2 vloeroppervlakte beschikbaar is, indien inventaris kan verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang.
Bij de berekening van de per persoon beschikbare vloeroppervlakte wordt uitgegaan van de vloeroppervlakte aan verblijfsruimte na aftrek van de oppervlakte van de inventaris.
2. In een ruimte met meer dan 100 zitplaatsen zijn de zitplaatsen gekoppeld of aan
de vloer bevestigd, zodanig dat deze niet kunnen verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang, voor zover die zitplaatsen in meer dan 4 rijen van meer dan 4 stoelen zijn opgesteld.
3. Bij in rijen opgestelde zitplaatsen is tussen de rijen een vrije ruimte aanwezig met
een breedte van ten minste 0,4 m, gemeten tussen de loodlijnen op de elkaar dichtst naderende gedeelten van de rijen.
4. Indien in een rij als bedoeld in het derde lid tussen de zitplaatsen een tafel is geplaatst, bevindt deze zich niet in de vrije ruimte, bedoeld in dat lid.
5. Een rij zitplaatsen die slechts aan een einde op een gangpad of uitgang uitkomt,
heeft niet meer dan 8 zitplaatsen. 6. Een rij zitplaatsen die aan beide einden op een gangpad of uitgang uitkomt, heeft
ten hoogste:
© NIBHV, 2009 Pagina 13 van 17
a. 16 zitplaatsen indien de vrije ruimte, bedoeld in het derde lid, niet groter is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of van de uitgang ten minste 0,6 m is;
b. 32 zitplaatsen indien de vrije ruimte, bedoeld in het derde lid, groter is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of van de uitgang ten minste 0,6 m is;
c. 50 zitplaatsen indien de vrije ruimte, bedoeld in het derde lid, groter is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of van de uitgang ten minste 1,1 m is.
Artikel 2.3.2 Ruimten met stands, kramen, schappen, podia en andere inrichtingselementen 1. Gangpaden tussen stands, kramen, schappen, podia en andere
inrichtingselementen in een voor publiek toegankelijke ruimte zijn ten minste 1,1 m breed.
2. Voor een uitgang in een ruimte als bedoeld in het eerste lid is een vrije
vloeroppervlakte met een lengte en een breedte van ten minste de breedte van deze uitgang.
Artikel 2.3.3 Deuren, ramen en luiken met rookwerende functie Een zelfsluitend constructieonderdeel als bedoeld in de artikelen 2.138, 2.144, 2.168 en 2.177 van het Bouwbesluit 2003 mag niet in geopende stand zijn vastgezet, tenzij het constructieonderdeel bij rook als gevolg van brand automatisch wordt losgelaten. Artikel 2.3.4 Rookdoorgang bij doorvoeren Na het aanbrengen of wijzigen van een kabel-, leiding-of andere doorvoer in of door een scheidingsconstructie waarvoor op grond van de afdelingen 2.16, 2.22 en 2.23 van het Bouwbesluit 2003 een eis omtrent de rookdoorgang geldt, wordt de weerstand tegen rookdoorgang van de scheidingsconstructie op adequate wijze gecontroleerd. Artikel 2.3.5 Deuren in vluchtroutes 1. Bij aanwezigheid van personen in een bouwwerk is een deur in een vluchtroute
uitsluitend gesloten indien die deur tijdens het vluchten, zonder gebruik te moeten maken van een sleutel, onmiddellijk over de ten minste vereiste breedte kan worden geopend.
2. Een deur van een ruimte voor meer dan 100 personen en een deur waarop bij het
vluchten meer dan 100 personen zijn aangewezen kunnen in de vluchtrichting worden geopend door:
a. een lichte druk tegen de deur, of b. een lichte druk tegen een op circa 1 m boven de vloer over de volle breedte van
de deur aangebrachte panieksluiting die voldoet aan NEN-EN 1125: 1997, inclusief wijzigingsblad A1: 2001 en correctieblad C1: 2002.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid is bij een celfunctie of een nevenfunctie
van een celfunctie een deur in een vluchtroute uitsluitend gesloten indien die deur
© NIBHV, 2009 Pagina 14 van 17
voor het vluchten bij brand voldoende snel over de ten minste vereiste breedte kan worden geopend.
4. Een automatisch werkende deur en een voorziening voor toegangs of
uitgangscontrole in een vluchtroute mogen het vluchten niet belemmeren. 5. Een deur die toegang geeft tot een overdruktrappenhuis als bedoeld in NEN 6092:
1995 is voorzien van een aanduiding waaruit blijkt dat hard duwen noodzakelijk kan zijn.
6. Aan de tegen de vluchtrichting in gekeerde zijde van een nooddeur of nooduitgang
in een uitwendige scheidingsconstructie is het opschrift ‘nooddeur vrijhouden’ of ‘nooduitgang’ aangebracht. Dit opschrift voldoet aan de eisen voor aanvullende tekens in NEN 3011: 2004.
7. Een deur in een vluchtroute vanaf de toegang van een wooneenheid naar de
toegang van de woonfunctie voor kamergewijze verhuur kan in de vluchtrichting worden geopend: a. door een lichte druk tegen de deur, of b. met behulp van een ontsluitingsmechanisme dat voldoet aan NEN-EN 179:
1997, inclusief wijzigingsblad A1: 2001 en correctieblad C1: 2002, of aan NEN-EN 1125: 1997, inclusief wijzigingsblad A1: 2001 en correctieblad C1: 2002.
Artikel 2.3.6 Ontruimingsalarminstallatie en ontruimingsplan 1. Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 2.2.1,
eerste lid, heeft een ontruimingsalarminstallatie die voldoet aan NEN 2575: 2004 en aan een door burgemeester en wethouders goedgekeurd programma van eisen als bedoeld in deze norm.
2. Bij een woonfunctie voor kamergewijze verhuur is de in het eerste lid bedoelde
ontruimingsalarminstallatie een luidalarminstallatie die in elke verblijfsruimte voldoende hoorbaar is. Deze installatie heeft ten minste een signaalgever in een gezamenlijke keuken en een per bouwlaag in een ruimte waardoor een gezamenlijke vluchtroute voert.
3. Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking als bedoeld
in artikel 2.2.1, vierde lid, heeft een ontruimingsalarminstallatie met automatisch ontruimingssignaal die voldoet aan NEN 2575: 2004 en aan een door burgemeester en wethouders goedgekeurd programma van eisen als bedoeld in deze norm.
4. Het beheer, de controle en het onderhoud van een ontruimingsalarminstallatie als
bedoeld in het eerste tot en met derde lid voldoet aan NEN 2654-2: 2004. 5. Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 2.2.1 heeft
een ontruimingsplan. Artikel 2.3.7 Vluchtrouteaanduidingen 1. Een ruimte waardoor een verkeersroute voert en een ruimte voor meer dan 50
personen hebben een vluchtrouteaanduiding die voldoet aan NEN 6088: 2002 en
© NIBHV, 2009 Pagina 15 van 17
aan de zichtbaarheidseisen, bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838: 1999.
2. Een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste lid is aangebracht op een
duidelijk waarneembare plaats. 3. Een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste lid voldoet binnen 15
seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit gedurende een periode van ten minste 60 minuten aan de zichtbaarheidseisen, bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838: 1999.
4. Op een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste lid, op een vluchtroute
vanuit een ruimte met een verlichtingsinstallatie die niet is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld in de artikelen 2.59 en 2.66 van het Bouwbesluit 2003, zijn bij het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit de in het eerste lid bedoelde zichtbaarheidseisen niet van toepassing.
5. De controle en het onderhoud van een vluchtrouteaanduiding vindt ten minste
eenmaal per jaar op adequate wijze plaats. Artikel 2.3.8 Noodverlichtingsinstallaties 1. Een noodverlichtingsinstallatie als bedoeld in de artikelen 2.59 en 2.66 van het
Bouwbesluit 2003 functioneert overeenkomstig de in die artikelen genoemde voorschriften.
2. De controle en het onderhoud van de in het eerste lid bedoelde
noodverlichtingsinstallatie vindt ten minste eenmaal per jaar op adequate wijze plaats.
Artikel 2.3.9 Rookbeheersingssystemen Een bij of krachtens de wet voorgeschreven rook-en warmteafvoerinstallatie of ander rookbeheersingssysteem is voorzien van een geldig door burgemeester en wethouders aanvaard document waaruit blijkt dat deze voorziening adequaat functioneert, wordt onderhouden en gecontroleerd. Paragraaf 2.9 Overige bepalingen brandveilig gebruik Artikel 2.9.1 Voorkomen van belemmeringen en hinder Onverminderd het bij of krachtens dit besluit bepaalde is het verboden in, op, aan of nabij een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, werktuigen, middelen of voorzieningen te gebruiken of niet te gebruiken of anderszins belemmeringen op te werpen of hinder te veroorzaken waardoor: a. brandgevaar wordt veroorzaakt; b. melding van, alarmering bij of bestrijding van brand wordt belemmerd; c. het gebruik van vluchtmogelijkheden bij brand wordt belemmerd, of d. het redden van personen of dieren bij brand wordt belemmerd. Paragraaf 2.11 Gebruiksvergunning
© NIBHV, 2009 Pagina 16 van 17
Artikel 2.11.1 Gebruiksvergunningplicht 1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een gebruiksvergunning van
burgemeester en wethouders: a. een bouwwerk in gebruik te nemen of te gebruiken voor zover daarin
bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen;
b. een bouwwerk in gebruik te nemen of te gebruiken voor zover daarin dagverblijf zal worden verschaft aan: 1° meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of 2° meer dan 10 lichamelijk of verstandelijk gehandicapte personen.
2. In een bouwverordening als bedoeld in artikel 8 van de wet, kan worden
afgeweken van het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde aantal personen. Paragraaf 2.12 Gebruiksmelding Artikel 2.12.1 Gebruiksmeldingplicht 1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een gebruiksmelding: a. een gelijkwaardige oplossing als bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, toe te passen; b. een bouwwerk in gebruik te nemen of te gebruiken indien daarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn; c. een woonfunctie in gebruik te nemen of te gebruiken voor kamergewijze verhuur. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op het in gebruik nemen of gebruiken van een
bouwwerk waarvoor een gebruiksvergunning is vereist. 3. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op het in gebruik nemen of
gebruiken van: a. een één-of meergezinswoning; b. een tunnel die uitsluitend dan wel mede bestemd is voor motorrijtuigen als
bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet. 4. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij het veranderen van een
bouwwerk of van het gebruik daarvan indien eerder een gebruiksmelding is gedaan en door het veranderen een afwijking ontstaat van de bij die melding verstrekte gegevens.
© NIBHV, 2009 Pagina 17 van 17
4. Wet op de Ondernemingsraden (WOR) Wet van 28 januari 1971, houdende nieuwe regelen omtrent de medezeggenschap van de werknemers in de onderneming door middel van ondernemingsraden N.B. Achter de artikelen wordt met (WOR) aangegeven dat het om een artikel uit de WOR gaat. Hoofdstuk II. De instelling van ondernemingsraden (WOR)
Artikel 27 (WOR)
1. De ondernemer behoeft de instemming van de ondernemingsraad voor elk door hem voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van:
a. een regeling met betrekking tot een pensioenverzekering, een winstdelingsregeling of een spaarregeling;
b. een arbeids- en rusttijdenregeling of een vakantieregeling; c. een belonings- of een functiewaarderingssysteem; d. een regeling op het gebied van de arbeidsomstandigheden, het
ziekteverzuim of het reintegratiebeleid; e. een regeling op het gebied van het aanstellings-, ontslag- of
bevorderingsbeleid; f. een regeling op het gebied van de personeelsopleiding; g. een regeling op het gebied van de personeelsbeoordeling; h. een regeling op het gebied van het bedrijfsmaatschappelijk werk; i. een regeling op het gebied van het werkoverleg; j. een regeling op het gebied van de behandeling van klachten; k. een regeling omtrent het verwerken van alsmede de bescherming van de
persoonsgegevens van de in de onderneming werkzame personen; l. een regeling inzake voorzieningen die gericht zijn op of geschikt zijn voor
waarneming van of controle op aanwezigheid, gedrag of prestaties van de in de onderneming werkzame personen;
een en ander voor zover betrekking hebbende op alle of een groep van de in de
onderneming werkzame personen.
327Besluit van 26 juli 2008 houdende vaststellingvan voorschriften met betrekking tot hetgebruik van bouwwerken uit het oogpunt vanbrandveiligheid (Besluit brandveilig gebruikbouwwerken)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses vanOranje-Nassau, enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratievan 5 februari 2008, nr. DJZ2008002904, Directie Juridische Zaken,Afdeling Wetgeving;Gelet op de artikelen 8, achtste lid, en 120a van de Woningwet;De Raad van State gehoord (advies van 7 april 2008,
nr. W08.08.0047/IV);Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen, Wijken en
Integratie van 14 juli 2008, nr. BJZ2008065150, Directie Bestuurlijke enJuridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan:
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
1. Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegevenvoorschriften wordt verstaan onder:– ADR-klasse: classificatie als bedoeld in de op 30 september 1957 te
Genève tot stand gekomen Europese overeenkomst betreffende hetinternationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (Trb. 1959,171);– brandcompartiment: brandcompartiment als bedoeld in het
Bouwbesluit 2003;– brandgevaarlijke stof: vaste, vloeibare of gasvormige stof die
brandbaar of brandbevorderend is of bij brand gevaar oplevert;– brandweerlift: brandweerlift als bedoeld in het Bouwbesluit 2003;– brutovloeroppervlakte: brutovloeroppervlakte als bedoeld in NEN
2580;– gebruiksfunctie: gebruiksfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003;– gebruiksmelding: melding als bedoeld in artikel 2.12.1, eerste lid;– gebruiksoppervlakte: gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580;– gebruiksvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 2.11.1, eerste
lid;
Staatsbladvan het Koninkrijk der Nederlanden
Jaargang 2008
Staatsblad 2008 327 1
– meetniveau: meetniveauals bedoeld in het Bouwbesluit 2003;– milieugevaarlijke stoffen: gevaarlijke stoffen als bedoeld in het
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;– NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven
norm;– nevenfunctie: nevenfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003;– nooddeur: nooddeur als bedoeld in het Bouwbesluit 2003;– subbrandcompartiment: subbrandcompartiment als bedoeld in het
Bouwbesluit 2003;– verblijfsruimte: verblijfsruimte als bedoeld in het Bouwbesluit 2003;– verkeersroute: verkeersroute als bedoeld in het Bouwbesluit 2003;– verpakkingsgroep: verpakkingsgroep als bedoeld in de op
30 september 1957 te Genève tot stand gekomen Europese overeenkomstbetreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over deweg (Trb. 1959, 171);– vluchtroute: voor het vluchten bij brand bestemde route die
uitsluitend voert over vloeren, trappen en hellingbanen en eindigt op eenveilige plaats, zonder dat gebruik behoeft te worden gemaakt van een lift;– wet: Woningwet;– wooneenheid: gedeelte van een woonfunctie voor een individueel
huishouden bij kamergewijze verhuur;– woonfunctie voor kamergewijze verhuur: woonfunctie voor het
bedrijfsmatig verschaffen van woonverblijf aan meer dan een huishoudenen aan meer dan vier personen.2. Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven
voorschriften wordt voorts verstaan onder:– woonfunctie: woonfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003.– bijeenkomstfunctie: bijeenkomstfunctie als bedoeld in het
Bouwbesluit 2003;– celfunctie: celfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003;– gezondheidszorgfunctie: gezondheidszorgfunctie als bedoeld in het
Bouwbesluit 2003;– industriefunctie: industriefunctie als bedoeld in het Bouwbesluit
2003;– kantoorfunctie: kantoorfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003;– lichte industriefunctie: lichte industriefunctie als bedoeld in het
Bouwbesluit 2003;– logiesfunctie: logiesfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003;– onderwijsfunctie: onderwijsfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit
2003;– sportfunctie: sportfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003;– winkelfunctie: winkelfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2003;– overige gebruiksfunctie: overige gebruiksfunctie als bedoeld in het
Bouwbesluit 2003.3. Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven
voorschriften wordt onder bouwwerk mede verstaan delen van eenbouwwerk die zijn ontworpen of aangepast om afzonderlijk te wordengebruikt.
Artikel 1.2 Gemeenschappelijk of gezamenlijk
1. Bij of krachtens dit besluit wordt een gedeelte van een bouwwerk,een ruimte of een voorziening, die ten dienste staat van meer dan eengebruiksfunctie, aangeduid als gemeenschappelijk. Een zodanig gedeelte,zodanige ruimte of zodanige voorziening maakt met uitzondering van eengedeelte van een nevenfunctie, voor de toepassing van dit besluit deel uitvan ieder van de betrokken gebruiksfuncties.2. Bij of krachtens dit besluit wordt een niet-gemeenschappelijk
gedeelte van een woonfunctie, een ruimte of een voorziening, die tendienste staat van meer dan een wooneenheid, aangeduid als gezamenlijk.
Staatsblad 2008 327 2
Artikel 1.3 Reikwijdte
1. De bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften zijn vantoepassing op elk gebruik van een bouwwerk, tenzij bij het desbetreffendevoorschrift anders is aangegeven.2. Op een gemeenschappelijke ruimte van een in een woongebouw
gelegen woonfunctie voor zorg en een nevenfunctie daarvan zijn deartikelen 2.2.1, vierde lid, 2.3.7 en 2.8.1 niet van toepassing.3. Op een niet-gemeenschappelijke ruimte van een woonfunctie voor
zorg en een nevenfunctie daarvan zijn de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.2.1,vierde lid, 2.3.1, 2.3.2, 2.3.5, eerste lid, 2.3.7, 2.3.10, 2.3.11, 2.4.2, 2.4.3 en2.8.1 niet van toepassing.4. Op een gemeenschappelijke ruimte van een in een woongebouw
gelegen woonfunctie voor kamergewijze verhuur en een nevenfunctiedaarvan zijn de artikelen 2.2.1, vierde lid, 2.3.7 en 2.8.1 en paragraaf 2.11niet van toepassing.5. Op een niet-gemeenschappelijke ruimte van een woonfunctie voor
kamergewijze verhuur en een nevenfunctie daarvan zijn de artikelen 2.1.3,2.1.4, 2.2.1, vierde lid, 2.3.1, 2.3.2, 2.3.5, eerste lid, 2.3.7, 2.3.10, 2.3.11,2.4.2, eerste lid, en 2.8.1 en paragraaf 2.11 niet van toepassing.6. Op een gemeenschappelijke ruimte van een in een woongebouw
gelegen niet in het tweede en vierde lid genoemde woonfunctie en eennevenfunctie daarvan zijn de artikelen 2.2.1, vierde lid, 2.3.7, 2.4.2 en 2.8.1en de paragrafen 2.11 en 2.12 niet van toepassing.7. Op een niet-gemeenschappelijke ruimte van een niet in het derde en
vijfde lid genoemde woonfunctie en een nevenfunctie daarvan zijn deartikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.2.1, vierde lid, 2.3.1, 2.3.2, 2.3.5, eerste lid, 2.3.7,2.3.10, 2.3.11, 2.4.2, 2.4.3 en 2.8.1 en de paragrafen 2.11 en 2.12 niet vantoepassing.8. Op een niet in een logiesgebouw gelegen logiesfunctie en een
nevenfunctie daarvan zijn de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.2.1, vierde lid, 2.3.1,2.3.2, 2.3.5, eerste lid, 2.3.7, 2.3.10, 2.3.11, 2.4.2, 2.4.3 en 2.8.1 en deparagrafen 2.11 en 2.12 niet van toepassing.9. Op een overige gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van ten
hoogste 50 m2 die niet voor het publiek toegankelijk is en op een lichteindustriefunctie is artikel 2.3.7 niet van toepassing.10. Op een bouwwerk geen gebouw zijnde, niet zijnde een tunnel met
een tunnellengte van meer dan 250 m, is artikel 2.3.7 niet van toepassing.
Artikel 1.4 Gelijkwaardigheid
1. Aan een in paragraaf 2.1 tot en met 2.9 gesteld voorschrift behoeftniet te worden voldaan indien het gebruik van een bouwwerk anders dandoor toepassing van het desbetreffende voorschrift ten minste dezelfdemate van brandveiligheid biedt als is beoogd met het betrokkenvoorschrift.2. De eigenaar van een bouwwerk dan wel degene die uit anderen
hoofde daartoe het meest aangewezen is, maakt desgevraagd voldoendeaannemelijk dat een in het eerste lid bedoelde gelijkwaardige oplossing instand wordt gehouden.
Artikel 1.5 Experimenteerbepaling
1. Onze Minister kan ten behoeve van experimenten tijdelijk van de indit besluit gegeven voorschriften afwijken of afwijking daarvan toestaan.2. Onze Minister maakt geen gebruik van de in het eerste lid bedoelde
bevoegdheid dan nadat burgemeester en wethouders van de gemeentewaarin het bouwwerk geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen in degelegenheid zijn gesteld hun zienswijze naar voren te brengen.
Staatsblad 2008 327 3
3. De tijdsduur van een afwijking als bedoeld in het eerste lid bedraagtten hoogste 24 maanden.4. Onze Minister zendt drie maanden voor het verstrijken van de in het
derde lid bedoelde termijn een verslag over de doeltreffendheid en deeffecten van het experiment in de praktijk aan de Staten-Generaal.5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de uitvoering van een experiment.
HOOFDSTUK 2 BRANDVEILIG GEBRUIK BOUWWERKEN
Paragraaf 2.1 Voorkomen en beperken van brand
Artikel 2.1.1 Toestellen en installaties
1. Een voorziening voor elektriciteit als bedoeld in afdeling 2.7 van hetBouwbesluit 2003 wordt niet gebruikt op een wijze die gevaar oplevertvoor het ontstaan van brand.2. In een ruimte waarin een of meer verbrandingstoestellen met een
totale nominale belasting van meer dan 130 kW aanwezig zijn of eengemeenschappelijk stook- of warmwatertoestel aanwezig is zijn geenbrandbare goederen opgeslagen of opgesteld.3. Een opening ten behoeve van de toevoer van verbrandingslucht of de
afvoer van rook is niet afgesloten tijdens het gebruik van een daaropaangewezen verbrandingstoestel.4. Een verbrandings- of verwarmingsinstallatie wordt niet gebruikt
indien de installatie, de opstelling of het gebruik daarvan gevaar oplevertvoor het ontstaan van brand. Bij een verbrandingsinstallatie is dat gevaarniet aanwezig indien de installatie, de opstelling en het gebruik daarvanvoldoen aan de brandveiligheidsvoorschriften van NEN 3028: 2004.5. Een voorziening voor de afvoer van rook wordt uitsluitend gebruikt
indien die voorziening:a. doeltreffend is gereinigd;b. na brand voldoende is gereinigd en hersteld;c. bij gebruik geen gevaar voor de veiligheid van personen oplevert.
Artikel 2.1.2 Verbod op roken en open vuur
1. Het is verboden te roken of open vuur te hebben:a. in een ruimte die is bestemd voor de opslag van een brandgevaarlijke
stof;b. bij het verrichten van een handeling die het uitstromen van een
brandgevaarlijke stof kan veroorzaken;c. bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandgevaarlijke
stof.2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, wordt duidelijk zichtbaar
aangegeven door het aanbrengen van een gestandaardiseerd symboolovereenkomstig NEN 3011: 2004.
Artikel 2.1.3 Aankleding in een besloten ruimte
1. Aankleding in een besloten ruimte mag geen brandgevaar opleveren.Dit gevaar is niet aanwezig indien:a. de aankleding een navlamduur heeft van ten hoogste 15 seconden en
een nagloeiduur van ten hoogste 60 seconden;b. de aankleding onbrandbaar is, ofc. de aankleding een ondergeschikte bijdrage aan het brandgevaar
levert.
Staatsblad 2008 327 4
2. De verticale vrije ruimte tussen de vloer van een besloten ruimte voorhet verblijven of het vluchten van meer dan 50 personen en niet op devloer aangebrachte aankleding is ten minste 2,5 m, tenzij:a. de aankleding onbrandbaar is;b. de aankleding een ondergeschikte bijdrage aan het brandgevaar
levert, ofc. de aankleding zich bevindt boven een gedeelte van een vloer waar
zich geen personen behoren te bevinden.3. De aankleding in een besloten ruimte mag bij brand geen druppel-
vorming geven boven een gedeelte van een vloer bestemd voor gebruikdoor personen.4. Bij apparatuur en installaties die warmte ontwikkelen mag, ter
voorkoming van brand, de temperatuur van een gedeelte dat in aanrakingkan komen met de aankleding van een besloten ruimte, niet hoger wordendan 90 °C. Dit geldt niet voor zover de aankleding onbrandbaar is.5. In een besloten ruimte zijn geen met brandbaar gas gevulde
ballonnen aanwezig.
Artikel 2.1.4 Brandveiligheid stands, kramen, schappen, podia enandere inrichtingselementen
1. In een voor publiek toegankelijke ruimte opgestelde stands, kramen,schappen, podia en andere inrichtingselementen zijn brandveilig.2. Aan het in het eerste lid gestelde is voldaan indien een naar de lucht
toegekeerd onderdeel van het inrichtingselement:a. onbrandbaar is, bepaald volgens NEN 6064: 1991, inclusief
wijzigingsblad A2: 2001;b. een dikte heeft van ten minste 3,5 mm, en voldoet aan klasse 4 als
bedoeld in NEN 6065: 1991, inclusief wijzigingsblad A1: 1997, ofc. een dikte heeft van minder dan 3,5 mm en over de volle oppervlakte
is verlijmd met een onderdeel als bedoeld onder b.
Artikel 2.1.5 Deuren, ramen en luiken met brandwerende functie
Een zelfsluitend constructieonderdeel als bedoeld in de artikelen 2.107,2.114, 2.119 en 2.124 van het Bouwbesluit 2003 mag niet in geopendestand zijn vastgezet, tenzij het constructieonderdeel bij brand automatischwordt losgelaten.
Artikel 2.1.6 Branddoorslag en brandoverslag bij doorvoeren
Na het aanbrengen of wijzigen van een kabel-, leiding- of anderedoorvoer in of door een scheidingsconstructie waarvoor op grond van deafdelingen 2.13, 2.14, 2.19, 2.22 en 2.23 van het Bouwbesluit 2003 een eismet betrekking tot de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslaggeldt, wordt de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van descheidingsconstructie op adequate wijze gecontroleerd.
Artikel 2.1.7 Aanvullende behandeling constructieonderdelen
Onderdelen van de bouwconstructie als bedoeld in het Bouwbesluit2003 die uitsluitend met een aanvullende behandeling kunnen voldoenaan de in het Bouwbesluit 2003 gestelde eisen met betrekking totbrandveiligheid zijn voorzien van een geldig door burgemeester enwethouders aanvaard document waaruit blijkt dat deze aanvullendebehandeling adequaat is toegepast.
Staatsblad 2008 327 5
Artikel 2.1.8 Brandgevaarlijke stoffen
1. In, op of nabij een bouwwerk is geen in tabel 2.1.8 aangewezenbrandgevaarlijke stof aanwezig.2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:a. de in tabel 2.1.8 aangegeven toegestane hoeveelheid per stof niet
wordt overschreden, met dien verstande dat de totale toegestanehoeveelheid stoffen 100 kilogram of liter is;b. de stof deugdelijk is verpakt, waarbij:1° de verpakking tegen normale behandeling bestand is,2° de verpakking is voorzien van een adequate gevaarsaanduiding, en3° geen inhoud onvoorzien uit de verpakking kan ontsnappen, enc. de stof wordt gebruikt met inachtneming van de op de verpakking
aangegeven gevaarsaanduidingen.3. Het eerste lid is voorts niet van toepassing op:a. brandstof in het reservoir van een verbrandingsmotor;b. brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander
warmteontwikkelend toestel;c. voor consumptie bestemde alcoholhoudende dranken;d. gasflessen tot een totale waterinhoud van 115 liter;e. dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen de
61°C en 100 °C tot een totale hoeveelheid van 1.000 liter, enf. brandgevaarlijke stoffen voor zover de aanwezigheid daarvan bij of
krachtens de Wet milieubeheer is toegestaan.4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van een in
het tweede lid, onderdeel a, bedoelde toegestane hoeveelheid.5. Bij het berekenen van een toegestane hoeveelheid als bedoeld in het
tweede lid, onderdeel a, wordt een aangebroken verpakking als een vollemeegerekend.
Tabel 2.1.8 Brandgevaarlijke stoffen
ADR-klasse Omschrijving Verpakkingsgroep Toegestane maximumhoeveelheid in kg of l.1
2
UN 1950 spuitbussen & UN2037 houders, klein, gas
gassen zoals propaan, zuurstof, acyteleen,aerosolen (spuitbussen)
n.v.t. 50
3 brandbare vloeistoffen zoals bepaaldeoplosmiddelen en aceton
II 25
3
excl. dieselolie, gasolie oflichte stookolie met eenvlampunt tussen 61°C en100°C
brandbare vloeistoffen zoals terpentine enbepaalde inkten
III 50
4.1, 4.2, 4.3 4.1: brandbare vaste stoffen, zelfontledendevaste stoffen en vaste ontplofbare stoffen inniet explosieve toestand zoals wrijvings-lucifers, zwavel en metaalpoeders4.2: voor zelfontbranding vatbare stoffenzoals fosfor (wit of geel) en diethylzink4.3: stoffen die in contact met waterbrandbare gassen ontwikkelen zoalsmagnesiumpoeder, natrium encalciumcarbide
II en III 50
5.1 brandbevorderende stoffen zoalswaterstofperoxide
II en III 50
5.2 organische peroxiden zoals dicymylperoxide en di-propionyl peroxide
n.v.t. 1
1 Eenheid bepaald overeenkomstig het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
Artikel 2.1.9 Brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen
1. Bedrijfsmatige opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen iszodanig dat bij brand geen onveilige situatie kan ontstaan voor een opeen aangrenzend perceel gelegen of op dat perceel volgens het bestem-mingsplan nog te realiseren gebouw dat op grond van het Bouwbesluit2003 een brandcompartiment of een gedeelte van een brandcompar-timent is, of voor een speeltuin, kampeerterrein of opslag van brandge-vaarlijke stoffen.
Staatsblad 2008 327 6
2. Aan het in het eerste lid gestelde is bij opslag van hout, anders dan ineen gebouw, voldaan indien:a. de opslag bij brand gedurende een periode van ten minste 60
minuten, gerekend vanaf het ontstaan van de brand, geen groterestralingsbelasting veroorzaakt dan 15 kW/m2;b. de bereikbaarheid van de opslag vanaf twee tegenover elkaar
liggende zijden is gewaarborgd, waarbij in een derde zijde ook eentoegangsmogelijkheid aanwezig is indien die zijde langer is dan 40 m, enc. bij de opslag een bluswatervoorziening met gedurende ten minste
vier uren een toevoercapaciteit van ten minste 90 m3 per uur aanwezig is.3. De in het tweede lid bedoelde stralingsbelasting wordt gemeten op:a. de perceelsgrens, indien het aangrenzend perceel een kampeer-
terrein, een speeltuin of een opslag van brandgevaarlijke stoffen is, enb. enig punt van de uitwendige scheidingsconstructie van een op het
aangrenzend perceel gelegen gebouw.
Paragraaf 2.2 Tijdig vaststellen van brand
Artikel 2.2.1 Brandmeldinstallatie
1. Een gebruiksfunctie heeft een brandmeldinstallatie met een omvangvan de bewaking en een doormelding zoals aangegeven in bijlage I bij ditbesluit, indien:a. de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie groter is dan de in
bijlage I bij dit besluit aangegeven grenswaarde;b. de hoogste vloer van een verblijfsruimte van de gebruiksfunctie
gemeten boven het meetniveau hoger is dan de in bijlage I bij dit besluitaangegeven grenswaarde;c. het aantal bouwlagen van de gebruiksfunctie groter is dan de in
bijlage I bij dit besluit aangegeven grenswaarde ofd. bijlage I dit aanwijst zonder dat sprake is van een grenswaarde als
hierboven bedoeld.2. Een doormelding als bedoeld in het eerste lid vindt rechtstreeks
plaats naar de regionale alarmcentrale van de brandweer.3. Bij een woonfunctie voor zorg met zorg op afroep in een
woongebouw of in een groepszorgwoning, vindt rechtstreekse meldingnaar een zorgcentrale plaats. Bij 24-uurszorg in een woongebouw of ineen groepszorgwoning, vindt deze melding naar een zusterpost plaats.4. Een besloten ruimte waarop een verblijfsruimte is aangewezen van
waaruit slechts in een richting kan worden gevlucht heeft een brandmeld-installatie met ruimtebewaking als bedoeld in NEN 2535: 1996, inclusiefwijzigingsblad A1: 2002, indien:a. de loopafstand tussen de toegang van de verblijfsruimte en het punt
van waaruit in meer dan een richting kan worden gevlucht meer dan 10 mis ofb. de totale vloeroppervlakte van de besloten ruimte van waaruit in
slechts een richting kan worden gevlucht meer dan 200 m2 is.5. Het eerste lid is niet van toepassing op een woonfunctie voor
kamergewijze verhuur indien elke wooneenheid in een afzonderlijksubbrandcompartiment ligt met een volgens NEN 6068: 2004, inclusiefwijzigingsblad A2: 2005, bepaalde weerstand tegen branddoorslag enbrandoverslag van het subbrandcompartiment naar een besloten ruimtein het brandcompartiment die niet lager is dan 30 minuten.6. Een installatie als bedoeld in het eerste lid voldoet aan NEN 2535:
1996, inclusief wijzigingsblad A1: 2002, en aan een door burgemeester enwethouders goedgekeurd programma van eisen als bedoeld in dezenorm.7. Een installatie als bedoeld in het eerste lid functioneert overeen-
komstig de op de installatie van toepassing zijnde voorschriften.
Staatsblad 2008 327 7
8. Het beheer, de controle en het onderhoud van een installatie alsbedoeld in het eerste en derde lid voldoet aan NEN 2654-1: 2002.9. Een installatie als bedoeld in het eerste lid heeft, indien de installatie
is voorzien van doormelding, een geldig certificaat als bedoeld in deRegeling brandmeldinstallaties 2002 van het Centraal College vanDeskundigen van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid.
Artikel 2.2.2 Rookmelders woonfunctie
1. Indien in een woonfunctie voor kamergewijze verhuur de vloer vaneen verblijfsruimte hoger ligt dan 2.1 m boven het meetniveau en vanafde toegang van de wooneenheid waar die verblijfsruimte toe behoortgeen tweede vluchtroute is en het aansluitende terrein niet op een andereadequate wijze kan worden bereikt zonder gebruik te maken van eensleutel, hebben alle verblijfsruimten in de woonfunctie doorgekoppelderookmelders als bedoeld in NEN 2555: 2006.2. Een rookmelder als bedoeld in het eerste lid en een volgens artikel
2.146, zevende lid, van het Bouwbesluit 2003 aangebrachte rookmelderfunctioneren overeenkomstig dat voorschrift.
Paragraaf 2.3 Vluchten bij brand
Artikel 2.3.1 Opstelling inventaris
1. De inrichting van een ruimte is zodanig dat:a. voor elke persoon zonder zitplaats ten minste 0,25 m2 vloer-
oppervlakte beschikbaar is;b. voor elke persoon met zitplaats ten minste 0,3 m2 vloeroppervlakte
beschikbaar is, indien geen inventaris kan verschuiven of omvallen alsgevolg van gedrang;c. voor elke persoon met zitplaats ten minste 0,5 m2 vloeroppervlakte
beschikbaar is, indien inventaris kan verschuiven of omvallen als gevolgvan gedrang.Bij de berekening van de per persoon beschikbare vloeroppervlakte
wordt uitgegaan van de vloeroppervlakte aan verblijfsruimte na aftrek vande oppervlakte van de inventaris.2. In een ruimte met meer dan 100 zitplaatsen zijn de zitplaatsen
gekoppeld of aan de vloer bevestigd, zodanig dat deze niet kunnenverschuiven of omvallen als gevolg van gedrang, voor zover diezitplaatsen in meer dan 4 rijen van meer dan 4 stoelen zijn opgesteld.3. Bij in rijen opgestelde zitplaatsen is tussen de rijen een vrije ruimte
aanwezig met een breedte van ten minste 0,4 m, gemeten tussen deloodlijnen op de elkaar dichtst naderende gedeelten van de rijen.4. Indien in een rij als bedoeld in het derde lid tussen de zitplaatsen een
tafel is geplaatst, bevindt deze zich niet in de vrije ruimte, bedoeld in datlid.5. Een rij zitplaatsen die slechts aan een einde op een gangpad of
uitgang uitkomt, heeft niet meer dan 8 zitplaatsen.6. Een rij zitplaatsen die aan beide einden op een gangpad of uitgang
uitkomt, heeft ten hoogste:a. 16 zitplaatsen indien de vrije ruimte, bedoeld in het derde lid, niet
groter is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpadof van de uitgang ten minste 0,6 m is;b. 32 zitplaatsen indien de vrije ruimte, bedoeld in het derde lid, groter
is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of vande uitgang ten minste 0,6 m is;c. 50 zitplaatsen indien de vrije ruimte, bedoeld in het derde lid, groter is
dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of vande uitgang ten minste 1,1 m is.
Staatsblad 2008 327 8
Artikel 2.3.2 Ruimten met stands, kramen, schappen, podia enandere inrichtingselementen
1. Gangpaden tussen stands, kramen, schappen, podia en andereinrichtingselementen in een voor publiek toegankelijke ruimte zijn tenminste 1,1 m breed.2. Voor een uitgang in een ruimte als bedoeld in het eerste lid is een
vrije vloeroppervlakte met een lengte en een breedte van ten minste debreedte van deze uitgang.
Artikel 2.3.3 Deuren, ramen en luiken met rookwerende functie
Een zelfsluitend constructieonderdeel als bedoeld in de artikelen 2.138,2.144, 2.168 en 2.177 van het Bouwbesluit 2003 mag niet in geopendestand zijn vastgezet, tenzij het constructieonderdeel bij rook als gevolgvan brand automatisch wordt losgelaten.
Artikel 2.3.4 Rookdoorgang bij doorvoeren
Na het aanbrengen of wijzigen van een kabel-, leiding- of anderedoorvoer in of door een scheidingsconstructie waarvoor op grond van deafdelingen 2.16, 2.22 en 2.23 van het Bouwbesluit 2003 een eis omtrent derookdoorgang geldt, wordt de weerstand tegen rookdoorgang van descheidingsconstructie op adequate wijze gecontroleerd.
Artikel 2.3.5 Deuren in vluchtroutes
1. Bij aanwezigheid van personen in een bouwwerk is een deur in eenvluchtroute uitsluitend gesloten indien die deur tijdens het vluchten,zonder gebruik te moeten maken van een sleutel, onmiddellijk over de tenminste vereiste breedte kan worden geopend.2. Een deur van een ruimte voor meer dan 100 personen en een deur
waarop bij het vluchten meer dan 100 personen zijn aangewezen kunnenin de vluchtrichting worden geopend door:a. een lichte druk tegen de deur, ofb. een lichte druk tegen een op circa 1 m boven de vloer over de volle
breedte van de deur aangebrachte panieksluiting die voldoet aan NEN-EN1125: 1997, inclusief wijzigingsblad A1: 2001 en correctieblad C1: 2002.3. In afwijking van het eerste en tweede lid is bij een celfunctie of een
nevenfunctie van een celfunctie een deur in een vluchtroute uitsluitendgesloten indien die deur voor het vluchten bij brand voldoende snel overde ten minste vereiste breedte kan worden geopend.4. Een automatisch werkende deur en een voorziening voor toegangs-
of uitgangscontrole in een vluchtroute mogen het vluchten niet belem-meren.5. Een deur die toegang geeft tot een overdruktrappenhuis als bedoeld
in NEN 6092: 1995 is voorzien van een aanduiding waaruit blijkt dat hardduwen noodzakelijk kan zijn.6. Aan de tegen de vluchtrichting in gekeerde zijde van een nooddeur of
nooduitgang in een uitwendige scheidingsconstructie is het opschrift«nooddeur vrijhouden» of «nooduitgang» aangebracht. Dit opschriftvoldoet aan de eisen voor aanvullende tekens in NEN 3011: 2004.7. Een deur in een vluchtroute vanaf de toegang van een wooneenheid
naar de toegang van de woonfunctie voor kamergewijze verhuur kan in devluchtrichting worden geopend:a. door een lichte druk tegen de deur, ofb. met behulp van een ontsluitingsmechanisme dat voldoet aan
NEN-EN 179: 1997, inclusief wijzigingsblad A1: 2001 en correctieblad C1:2002, of aan NEN-EN 1125: 1997, inclusief wijzigingsblad A1: 2001 encorrectieblad C1: 2002.
Staatsblad 2008 327 9
Artikel 2.3.6 Ontruimingsalarminstallatie en ontruimingsplan
1. Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld inartikel 2.2.1, eerste lid, heeft een ontruimingsalarminstallatie die voldoetaan NEN 2575: 2004 en aan een door burgemeester en wethoudersgoedgekeurd programma van eisen als bedoeld in deze norm.2. Bij een woonfunctie voor kamergewijze verhuur is de in het eerste lid
bedoelde ontruimingsalarminstallatie een luidalarminstallatie die in elkeverblijfsruimte voldoende hoorbaar is. Deze installatie heeft ten minsteeen signaalgever in een gezamenlijke keuken en een per bouwlaag in eenruimte waardoor een gezamenlijke vluchtroute voert.3. Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie met ruimte-
bewaking als bedoeld in artikel 2.2.1, vierde lid, heeft een ontruimings-alarminstallatie met automatisch ontruimingssignaal die voldoet aan NEN2575: 2004 en aan een door burgemeester en wethouders goedgekeurdprogramma van eisen als bedoeld in deze norm.4. Het beheer, de controle en het onderhoud van een ontruimings-
alarminstallatie als bedoeld in het eerste tot en met derde lid voldoet aanNEN 2654-2: 2004.5. Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in
artikel 2.2.1 heeft een ontruimingsplan.
Artikel 2.3.7 Vluchtrouteaanduidingen
1. Een ruimte waardoor een verkeersroute voert en een ruimte voormeer dan 50 personen hebben een vluchtrouteaanduiding die voldoet aanNEN 6088: 2002 en aan de zichtbaarheidseisen, bedoeld in de artikelen 5.2tot en met 5.6 van NEN-EN 1838: 1999.2. Een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste lid is aange-
bracht op een duidelijk waarneembare plaats.3. Een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste lid voldoet
binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteitgedurende een periode van ten minste 60 minuten aan de zichtbaarheids-eisen, bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838: 1999.4. Op een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste lid, op een
vluchtroute vanuit een ruimte met een verlichtingsinstallatie die niet isaangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld in deartikelen 2.59 en 2.66 van het Bouwbesluit 2003, zijn bij het uitvallen vande voorziening voor elektriciteit de in het eerste lid bedoelde zichtbaar-heidseisen niet van toepassing.5. De controle en het onderhoud van een vluchtrouteaanduiding vindt
ten minste eenmaal per jaar op adequate wijze plaats.
Artikel 2.3.8 Noodverlichtingsinstallaties
1. Een noodverlichtingsinstallatie als bedoeld in de artikelen 2.59 en2.66 van het Bouwbesluit 2003 functioneert overeenkomstig de in dieartikelen genoemde voorschriften.2. De controle en het onderhoud van de in het eerste lid bedoelde
noodverlichtingsinstallatie vindt ten minste eenmaal per jaar op adequatewijze plaats.
Artikel 2.3.9 Rookbeheersingssystemen
Een bij of krachtens de wet voorgeschreven rook- en warmteafvoer-installatie of ander rookbeheersingssysteem is voorzien van een geldigdoor burgemeester en wethouders aanvaard document waaruit blijkt datdeze voorziening adequaat functioneert, wordt onderhouden en gecontro-leerd.
Staatsblad 2008 327 10
Artikel 2.3.10 Verduisterde ruimten
In een ruimte bestemd om te worden verduisterd tijdens het gebruikdoor meer dan 50 personen, zijn zodanige voorzieningen getroffen dattijdens de verduistering een redelijke oriëntatie mogelijk is.
Artikel 2.3.11 Valgevaarlijke aankleding van een ruimte
Ter voorkoming van letsel bij loslaten is:a. tegen of onder het plafond aangebracht glas veiligheidsglas of
voorzien van een ingegoten kruiswapening met een maximale maaswijdtevan 0,016 m;b. textiel, folie of papier in horizontale toepassing onderspannen met
metaaldraad op een onderlinge afstand van ten hoogste 0,35 m, ofmetaaldraad in twee richtingen met een maximale maaswijdte van 0,7 m.
Paragraaf 2.4 Handmatig bestrijden van brand
Artikel 2.4.1 Brandslanghaspel en pompinstallatie
1. Een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandslanghaspel isaangesloten en wordt in stand gehouden.2. De controle en het onderhoud van een brandslanghaspel als bedoeld
in het eerste lid vindt ten minste eenmaal per jaar op adequate wijzeplaats.3. Het onderhoud van een bij een brandslanghaspel als bedoeld in het
eerste lid behorende pompinstallatie vindt ten minste eenmaal per jaar opadequate wijze plaats.4. De controle van een bij een brandslanghaspel als bedoeld in het
eerste lid behorende pompinstallatie vindt ten minste eenmaal per maandop adequate wijze plaats.
Artikel 2.4.2 Blusmiddelen en draagbare en verrijdbareblustoestellen
1. Voor zover daarin niet reeds voldoende door de aanwezigheid vanbrandslanghaspels is voorzien, is een gebouw voorzien van voldoendedraagbare of verrijdbare blustoestellen om een beginnende brand zo snelmogelijk door in het gebouw aanwezige personen te laten bestrijden.2. Bij een woonfunctie voor kamergewijze verhuur is aan het eerste lid
voldaan met een toestel in een gezamenlijke keuken en ten minste een perbouwlaag, in een ruimte waardoor een gezamenlijke vluchtroute voert.3. Ten minste eenmaal per twee jaar wordt overeenkomstig NEN 2559:
2001, inclusief wijzigingsblad A2: 2004, op adequate wijze het nodigeonderhoud aan een bij of krachtens wettelijk voorschrift aanwezigdraagbaar of verrijdbaar blustoestel verricht, en de goede werking van datblustoestel gecontroleerd.
Artikel 2.4.3 Aanduiding blusmiddelen
Een bij of krachtens de wet voorgeschreven blusmiddel is duidelijkzichtbaar opgehangen of gemarkeerd met een pictogram als bedoeld inNEN 3011: 2004.
Staatsblad 2008 327 11
Paragraaf 2.5 Automatisch bestrijden van brand
Artikel 2.5.1 Automatische brandblusinstallatie
Een bij of krachtens de wet voorgeschreven automatische brandblus-installatie is voorzien van een geldig door burgemeester en wethoudersaanvaard document waaruit blijkt dat deze voorziening adequaatfunctioneert, wordt onderhouden en gecontroleerd.
Paragraaf 2.6 Voor de brandweer noodzakelijke voorzieningen
Artikel 2.6.1 Bereikbaarheid bouwwerk voor brandweer
1. Een bij of krachtens de wet of de Wet ruimtelijke ordening voorge-schreven verbindingsweg tussen de toegang van een bouwwerk en hetopenbaar wegennet is over de voorgeschreven hoogte en breedtevrijgehouden voor brandweervoertuigen.2. Een bij of krachtens de wet of de Wet ruimtelijke ordening voorge-
schreven opstelplaats voor brandweervoertuigen is over de voorge-schreven hoogte en breedte vrijgehouden voor brandweervoertuigen.3. Hekwerken die een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid of
een opstelplaats als bedoeld in het tweede lid afsluiten, kunnen snel engemakkelijk worden geopend.
Artikel 2.6.2 Aanwezigheid en kwaliteit brandweeringang
1. Een bouwwerk met een brandmeldinstallatie met doormelding alsbedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, heeft een brandweeringang. Indien hetbouwwerk meerdere toegangen heeft, worden in overleg met debrandweer een of meer van die toegangen als brandweeringangaangewezen.2. Een brandweeringang als bedoeld in het eerste lid:a. wordt automatisch ontsloten bij een brandmelding, ofb. wordt ontsloten met een systeem dat in overleg met de brandweer is
bepaald.
Artikel 2.6.3 Brandweerlift
De controle en het onderhoud van een brandweerlift vindt ten minsteeenmaal per jaar op adequate wijze plaats.
Paragraaf 2.7 Blusvoorzieningen
Artikel 2.7.1 Blusleiding en pompinstallatie
1. De controle en het onderhoud van een bij of krachtens de wetvoorgeschreven blusleiding vindt ten minste eenmaal per jaar opadequate wijze plaats.2. Het onderhoud van een bij een blusleiding als bedoeld in het eerste
lid behorende pompinstallatie vindt ten minste eenmaal per jaar opadequate wijze plaats.3. De controle van een bij een blusleiding als bedoeld in het eerste lid
behorende pompinstallatie vindt ten minste eenmaal per maand opadequate wijze plaats.4. In aanvulling op het eerste, tweede en derde lid worden een
blusleiding en een pompinstallatie bij oplevering en daarna eenmaal in devijf jaar getest volgens NEN 1594: 2006.
Staatsblad 2008 327 12
Artikel 2.7.2 Brandkraan en bluswaterwinplaats
1. Een bij of krachtens de wet of de Wet ruimtelijke ordening voorge-schreven brandkraan of bluswaterwinplaats is onbeperkt toegankelijk voorbluswerkzaamheden.2. Een brandkraan en een bluswaterwinplaats als bedoeld in het eerste
lid worden op adequate wijze onderhouden.
Paragraaf 2.8 Mobiele radiocommunicatie
Artikel 2.8.1 Communicatiesysteem hulpverleningsdiensten
Een voor grote aantallen bezoekers toegankelijk bouwwerk waarbij ditnoodzakelijk is voor het goed functioneren van hulpverleningsdiensten bijcalamiteiten en een wegtunnel met een tunnellengte van meer dan 250 mhebben een adequate installatie voor mobiele radiocommunicatie tussenhulpverleningsdiensten binnen en buiten dat bouwwerk.
Paragraaf 2.9 Overige bepalingen brandveilig gebruik
Artikel 2.9.1 Voorkomen van belemmeringen en hinder
Onverminderd het bij of krachtens dit besluit bepaalde is het verbodenin, op, aan of nabij een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen, tewerpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, werktuigen,middelen of voorzieningen te gebruiken of niet te gebruiken of anderszinsbelemmeringen op te werpen of hinder te veroorzaken waardoor:a. brandgevaar wordt veroorzaakt;b. melding van, alarmering bij of bestrijding van brand wordt
belemmerd;c. het gebruik van vluchtmogelijkheden bij brand wordt belemmerd, ofd. het redden van personen of dieren bij brand wordt belemmerd.
Paragraaf 2.10 Beschikbaarheid gegevens en bescheiden
Artikel 2.10.1 Logboek
1. In een bouwwerk waarop voorschriften uit dit hoofdstuk vantoepassing zijn, is een logboek aanwezig. Dit logboek ligt evenals eenafschrift van de gebruiksvergunning en een afschrift van de gebruiks-melding ter inzage van degenen die belast zijn met het toezicht op denaleving van de voorschriften van dit besluit.2. Een logboek als bedoeld in het eerste lid bevat een volledig en
chronologisch overzicht van buitengebruikstellingen en van op grond vandit besluit uitgevoerde onderhouds- en controleactiviteiten en storings- enalarmmeldingen van installaties als bedoeld in dit besluit alsmede vanandere werkzaamheden aan deze installaties.3. Een logboek als bedoeld in het eerste lid bevat voorts:a. het document, bedoeld in de artikelen 2.1.7, 2.2.1, negende lid, 2.3.9
en 2.5.1;b. het ontruimingsplan, bedoeld in artikel 2.3.6, vijfde lid, enc. het verslag van ontruimingsoefeningen.
Paragraaf 2.11 Gebruiksvergunning
Artikel 2.11.1 Gebruiksvergunningplicht
1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een gebruiks-vergunning van burgemeester en wethouders:
Staatsblad 2008 327 13
a. een bouwwerk in gebruik te nemen of te gebruiken voor zover daarinbedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal wordenverschaft aan meer dan 10 personen;b. een bouwwerk in gebruik te nemen of te gebruiken voor zover daarin
dagverblijf zal worden verschaft aan:1° meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of2° meer dan 10 lichamelijk of verstandelijk gehandicapte personen.2. In een bouwverordening als bedoeld in artikel 8 van de wet, kan
worden afgeweken van het in het eerste lid, onderdeel a, genoemdeaantal personen.
Artikel 2.11.2 Aanvraag gebruiksvergunning
1. Een aanvraag om gebruiksvergunning wordt schriftelijk ingediend bijburgemeester en wethouders van de gemeente waarin het bouwwerkgeheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen.2. Een aanvraag wordt gedaan op een door Onze Minister vastgesteld
formulier dat door burgemeester en wethouders op zijn verzoek aan deaanvrager beschikbaar wordt gesteld.3. Voor zover dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders
nodig is om aannemelijk te maken dat het gebruik voldoet aan de bij ofkrachtens de wet geldende eisen verstrekt de aanvrager bij de aanvraageen situatieschets met noordpijl met een schaal die niet kleiner mag zijndan 1:1000, en per bouwlaag een plattegrondtekening met een schaal dieniet kleiner mag zijn dan 1:100 bij een gebouw met een brutovloer-oppervlakte van minder dan 10.000 m_ en niet kleiner dan 1:200 bij eengrotere oppervlakte.Op de plattegrondtekening is aangegeven:a. schaalaanduiding;b. per bouwlaag:° hoogte van de vloer boven het meetniveau;° gebruiksoppervlakte, en° maximaal aantal personen;c. per ruimte:° vloeroppervlakte;° gebruiksbestemming;° bij ruimten voor meer dan 25 personen, de hoogste bezetting van die
ruimte, en° opstelling van inventaris en van inrichtingselementen als bedoeld in
de artikelen 2.3.1 en 2.3.2;d. met aanduidingen van de plaats van, voor zover deze aanwezig zijn:° brand- en/of rookwerende scheidingsconstructies;° vluchtroutes;° draairichting van deuren;° zelfsluitende deuren als bedoeld in de artikelen 2.1.5 en 2.3.3;° sluitwerk van deuren als bedoeld in artikel 2.3.5, tweede lid;° vluchtroute-aanduidingen;° noodverlichting;° oriëntatieverlichting als bedoeld in artikel 2.3.10;° brandmeldcentrale en brandmeldpaneel;° brandslanghaspels;° mobiele brandblusapparaten;° droge blusleidingen;° brandweeringang;° sleutelkluis of -buis, en° brandweerlift.De aanduidingen zijn conform NEN 1414: 2007, voor zover deze norm
daarin voorziet.
Staatsblad 2008 327 14
4. Bij toepassing van een gelijkwaardige oplossing als bedoeld in artikel1.4, eerste lid, verstrekt de aanvrager voor zover dit naar het oordeel vanburgemeester en wethouders nodig is tevens gegevens en bescheidenwaarmee de gelijkwaardigheid voldoende aannemelijk wordt gemaakt.5. Het aanvraagformulier en de daarbij te verstrekken gegevens en
bescheiden worden in drievoud ingediend.6. Een aanvraag kan betrekking hebben op meerdere bouwwerken op
hetzelfde terrein of op met elkaar samenhangende terreinen.
Artikel 2.11.3 Afhandeling aanvraag gebruiksvergunning
1. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag omgebruiksvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraagen kunnen hun beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.2. In afwijking van het eerste lid houden burgemeester en wethouders
de beslissing aan indien:a. voor het bouwwerk een bouwvergunning is vereist en zij nog niet op
de aanvraag om bouwvergunning hebben beslist;b. voor het bouwwerk een aanschrijving is uitgevaardigd wegens strijd
met voorschriften van het Bouwbesluit 2003 en de aanschrijving binnende in het eerste lid bedoelde termijn is verzonden en nog niet aan deaanschrijving is voldaan.3. De in het tweede lid bedoelde aanhouding eindigt zes weken nadat is
beslist op een aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in het tweedelid, onderdeel a, dan wel zes weken nadat is voldaan aan de aanschrijving,bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.
Artikel 2.11.4 Voorwaarden gebruiksvergunning
1. Burgemeester en wethouders kunnen aan de gebruiksvergunningvoorwaarden verbinden indien deze noodzakelijk zijn voor het voorkomen,beperken en bestrijden van brand, brandgevaar en ongevallen bij brand.2. Bij een aanvraag om gebruiksvergunning voor tijdelijk of seizoensge-
bonden gebruik van een bouwwerk kan in de gebruiksvergunning wordenbepaald voor welke periode of voor welke tijdvakken in een kalenderjaarde vergunning is verleend.
Artikel 2.11.5 Weigeren gebruiksvergunning
Een gebruiksvergunning mag slechts en moet worden geweigerdindien:a. de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van het bouwwerk in
relatie tot de beoogde gebruiksfunctie geen brandveilig gebruik is en doorhet stellen van voorwaarden geen brandveilig gebruik kan worden bereikt,ofb. de bouwvergunning is geweigerd.
Artikel 2.11.6 Wijzigen en intrekken gebruiksvergunning
1. Burgemeester en wethouders kunnen de gebruiksvergunningwijzigen:a. indien een verandering van inzichten of van omstandigheden gelegen
buiten het bouwwerk die bij de verlening van de gebruiksvergunning eenrol hebben gespeeld dit noodzakelijk maakt, ofb. op verzoek van de vergunninghouder.2. Burgemeester en wethouders kunnen de gebruiksvergunning
intrekken:a. indien blijkt dat zij de vergunning op grond van onjuiste of onvol-
ledige gegevens hebben verleend;
Staatsblad 2008 327 15
b. indien blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aaneen voorwaarde van de vergunning;c. indien van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen
30 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning;d. indien van de vergunning gedurende een aansluitende periode van
30 weken of langer geen gebruik is gemaakt;e. indien het belang in verband waarmee de vergunning is verleend dit
vereist op grond van een verandering van inzichten of van omstandig-heden gelegen buiten het bouwwerk, opgetreden na het verlenen van devergunning, en het niet mogelijk blijkt door wijziging van de vergunningdat belang voldoende te beschermen off. op verzoek van de vergunninghouder.3. Burgemeester en wethouders gaan niet over tot intrekking of
wijziging van de gebruiksvergunning dan nadat zij de vergunninghouderin de gelegenheid hebben gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.
Paragraaf 2.12 Gebruiksmelding
Artikel 2.12.1 Gebruiksmeldingplicht
1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een gebruiksmelding:a. een gelijkwaardige oplossing als bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, toe
te passen;b. een bouwwerk in gebruik te nemen of te gebruiken indien daarin
meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn;c. een woonfunctie in gebruik te nemen of te gebruiken voor kamerge-
wijze verhuur.2. Het eerste lid is niet van toepassing op het in gebruik nemen of
gebruiken van een bouwwerk waarvoor een gebruiksvergunning isvereist.3. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op het in gebruik
nemen of gebruiken van:a. een één- of meergezinswoning;b. een tunnel die uitsluitend dan wel mede bestemd is voor motorrij-
tuigen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenver-keerswet.4. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij het veranderen
van een bouwwerk of van het gebruik daarvan indien eerder eengebruiksmelding is gedaan en door het veranderen een afwijking ontstaatvan de bij die melding verstrekte gegevens.
Artikel 2.12.2 Indiening gebruiksmelding
1. Een gebruiksmelding wordt ten minste vier weken voor de aanvangvan het gebruik schriftelijk ingediend bij burgemeester en wethouders vande gemeente waarin het bouwwerk geheel of in hoofdzaak is of zal zijngelegen.2. Een gebruiksmelding wordt gedaan op een door Onze Minister
vastgesteld formulier dat door burgemeester en wethouders op zijnverzoek aan de melder beschikbaar wordt gesteld.3. Bij de gebruiksmelding, bedoeld in artikel 2.12.1, eerste lid, onderdeel
a, verstrekt de melder voor zover dit naar het oordeel van burgemeesteren wethouders nodig is gegevens en bescheiden waarmee de gelijkwaar-digheid voldoende aannemelijk wordt gemaakt.4. Voor zover dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders
nodig is om aannemelijk te maken dat het gebruik voldoet aan de bij ofkrachtens de wet geldende eisen verstrekt de melder bij de gebruiks-melding, bedoeld in artikel 2.12.1, eerste lid, onderdelen b en c, eensituatieschets met noordpijl met een schaal die niet kleiner mag zijn dan
Staatsblad 2008 327 16
1:1000, en per bouwlaag een plattegrondtekening met een schaal die nietkleiner mag zijn dan 1:100 bij een gebouw met een brutovloeroppervlaktevan minder dan 10.000 m_ en niet kleiner dan 1:200 bij een grotereoppervlakte.Op de plattegrondtekening is aangegeven:a. schaalaanduiding;b. per bouwlaag:° hoogte van de vloer boven het meetniveau;° gebruiksoppervlakte, en° maximaal aantal personen;c. per ruimte:° vloeroppervlakte;° gebruiksbestemming;° bij ruimten voor meer dan 25 personen, de hoogste bezetting van die
ruimte, en° opstelling van inventaris en van inrichtingselementen als bedoeld in
de artikelen 2.3.1 en 2.3.2;d. met aanduidingen van de plaats van, voor zover deze aanwezig zijn:° brand- en/of rookwerende scheidingsconstructies;° vluchtroutes;° draairichting van deuren;° zelfsluitende deuren als bedoeld in de artikelen 2.1.5 en 2.3.3;° sluitwerk van deuren als bedoeld in artikel 2.3.5, tweede lid;° vluchtroute-aanduidingen;° noodverlichting;° oriëntatieverlichting als bedoeld in artikel 2.3.10;° brandmeldcentrale en brandmeldpaneel;° brandslanghaspels;° mobiele brandblusapparaten;° droge blusleidingen;° brandweeringang;° sleutelkluis of -buis, en° brandweerlift.De aanduidingen zijn conform NEN 1414: 2007, voor zover deze norm
daarin voorziet.5. Het meldingsformulier en de daarbij te verstrekken gegevens en
bescheiden worden in drievoud ingediend.6. Bij een gebruiksmelding voor tijdelijk of seizoensgebonden gebruik
van een bouwwerk wordt door de melder aangegeven voor welke periodeof voor welke tijdvakken in een kalenderjaar het gebruik is beoogd.7. Een gebruiksmelding kan betrekking hebben op meerdere
bouwwerken op hetzelfde terrein of op met elkaar samenhangendeterreinen.
Artikel 2.12.3 Afhandeling gebruiksmelding
De melder krijgt door of namens burgemeester en wethouders eenbewijs van ontvangst toegezonden of uitgereikt, waarin de datum vanontvangst is vermeld.
Artikel 2.12.4 Voorwaarden na gebruiksmelding
1. Burgemeester en wethouders kunnen na een melding van eengebruik als bedoeld in artikel 2.12.1, eerste lid, onderdeel b, besluitennadere voorwaarden op te leggen indien deze noodzakelijk zijn voor hetvoorkomen, beperken en bestrijden van brand, brandgevaar enongevallen bij brand.2. Het is verboden in strijd te handelen met de nadere voorwaarden,
bedoeld in het eerste lid.
Staatsblad 2008 327 17
Artikel 2.12.5 Wijzigen nadere voorwaarden gebruiksmelding
1. Burgemeester en wethouders kunnen de nadere voorwaarden,bedoeld in artikel 2.12.4, eerste lid, wijzigen:a. indien een verandering van inzichten of van omstandigheden gelegen
buiten het bouwwerk die bij de beoordeling van de melding een rolhebben gespeeld dit noodzakelijk maakt, enb. op verzoek van de melder.2. Burgemeester en wethouders gaan niet over tot wijziging van de
nadere voorwaarden, bedoeld in artikel 2.12.4, eerste lid, dan nadat zij demelder in de gelegenheid hebben gesteld zijn zienswijze naar voren tebrengen.
HOOFDSTUK 3 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 3.1 Overgangsbepalingen
1. Een vergunning voor het brandveilig gebruik van bouwwerken opgrond van de verordening, bedoeld in artikel 8 van de wet, verleend voorhet tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, blijft van toepassing voorzover een gebruiksvergunning op grond van dit besluit is vereist. Artikel2.11.6 is op een dergelijke vergunning van toepassing.2. Een vergunning voor het brandveilig gebruik van bouwwerken op
grond van de verordening, bedoeld in artikel 8 van de wet, verleend voorhet tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, wordt voor zover dezebetrekking heeft op een situatie waarvoor op grond van dit besluit eenmelding als bedoeld in artikel 2.12.1 is vereist, beschouwd als eenmelding als bedoeld in laatstgenoemd artikel.3. Een aanvraag om vergunning voor het brandveilig gebruik van
bouwwerken op grond van de verordening, bedoeld in artikel 8 van dewet, ingediend voor het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, wordtvoor zover deze betrekking heeft op een situatie waarvoor op grond vandit besluit een melding als bedoeld in artikel 2.12.1 is vereist, beschouwdals een melding als bedoeld in laatstgenoemd artikel.4. Met betrekking tot een aanvraag om vergunning voor het brandveilig
gebruik van bouwwerken op grond van de verordening, bedoeld in artikel8 van de wet, ingediend voor het tijdstip waarop dit besluit in werkingtreedt alsmede met betrekking tot enig bezwaar of beroep ingesteld tegeneen beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, blijven voor zover dezeaanvraag betrekking heeft op een situatie waarvoor op grond van ditbesluit een gebruiksvergunning is vereist de voorschriften van toepassingdie golden op het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend.
Artikel 3.2 Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalentijdstip.
Artikel 3.3 Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit brandveilig gebruikbouwwerken.
Staatsblad 2008 327 18
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota vantoelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
Tavarnelle, 26 juli 2008Beatrix
De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,C. P. Vogelaar
Uitgegeven de negentiende augustus 2008
De Minister van Justitie,E. M. H. Hirsch Ballin
STB11834ISSN 0920 - 2064Sdu Uitgevers’s-Gravenhage 2008
Het advies van de Raad van State is openbaargemaakt door terinzagelegging bij het Minis-terie van Volkshuisvesting, RuimtelijkeOrdening en Milieubeheer.Tevens zal het advies met de daarbij ter inzagegelegde stukken worden opgenomen in hetbijvoegsel bij de Staatscourant van9 september 2008, nr. 174.
Staatsblad 2008 327 19
BIJLAGE
Staatsblad 2008 327 20
NOTA VAN TOELICHTING
I Algemeen
1. Inleiding
1.1 Algemeen
Op basis van de Woningwet moeten gemeenten in hun bouwveror-dening voorschriften over het brandveilig gebruik van bouwwerkenopnemen. Met dit besluit worden deze voorschriften landelijk geünifor-meerd. Die uniformering is een logisch vervolg op de eerdere unifor-mering van de bouwtechnische voorschriften (1992: Bouwbesluit,inmiddels Bouwbesluit 2003) en van de indieningsvereisten voor hetaanvragen van een bouwvergunning (2003: Besluit indieningsvereistenaanvraag bouwvergunning). Zij past ook in de modernisering van deVROM-regelgeving zoals deze is beschreven in de brief «meerjaren-programma herijking van de VROM-regelgeving» (Kamerstukken II2005/06, 29 383, nr. 34) en de brief «prioriteit milieu en ruimte» (Kamer-stukken II 2006/07, 30 800 XI, nr. 88).Met deze uniformering komt er een einde aan (onnodige) lokale
verschillen. Eenduidige landelijk geldende voorschriften bieden degebruiker en het bedrijfsleven meer rechtszekerheid en rechtsgelijkheid.Bovendien wordt in dit besluit recht gedaan aan de al jaren bestaandewens tot reductie van het aantal gebruiksvergunningplichtige gevallen tekomen.Ook wordt met dit besluit tegemoetgekomen aan de wens de door het
Ondernemersklankbord Regeldruk (Commissie Stevens, rapport30 augustus 2005) gesignaleerde hinderlijke regeldruk te verminderen.Een ander gevolg van de invoering van dit besluit is een afname van deadministratieve lasten.Op grond van de Woningwet zijn in de bouwverordening tevens
voorschriften opgenomen over het gebruik van open erven en terreinenen de staat waarin deze zich moeten bevinden. Genoemde voorschriftenworden voor zover het de brandveiligheid van de bedrijfsmatige opslagvan brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen op die erven en terreinenbetreft met de invoering van dit besluit landelijk geüniformeerd.Voorschriften omtrent de bedrijfsmatige opslag van dergelijke stoffenwaren eerder krachtens de Wet milieubeheer in zogenoemde 8.40-amvb’sondergebracht. In het kader van de modernisering van deVROM-regelgeving is dit onderwerp voortaan in dit besluit opgenomen enzijn de 8.40-amvb’s vervangen door het Besluit algemene regels voorinrichtingen milieubeheer. Dat besluit is op 1 januari 2008 in werkinggetreden.Het voornemen is dit besluit op 1 oktober 2008 in werking te laten
treden.
1.2 Wettelijke basis
Dit besluit is gebaseerd op de artikelen 8, achtste lid, en 120a van deWoningwet.Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Woningwet moet elke
gemeente een bouwverordening vaststellen. Op grond van artikel 8,tweede lid, onderdeel a, onder 4°, worden voorschriften over hetbrandveilig gebruik van bouwwerken in de bouwverordening opgenomen.Op grond van onderdeel b van dat lid moeten in de bouwverordening ookvoorschriften worden opgenomen over het gebruik van open erven enterreinen en de staat waarin deze zich moeten bevinden. Op grond vanartikel 8, achtste lid, kunnen ter bevordering van de eenheid in debouwverordeningen bij algemene maatregel van bestuur regelen worden
Staatsblad 2008 327 21
gegeven omtrent de inhoud van de voorschriften van de bouwverorde-ningen. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt om in dit besluit devoorschriften over de brandveiligheid van het gebruik van bouwwerkenen van de brandveiligheid van de bedrijfsmatige opslag van brandbareniet-milieugevaarlijke stoffen in bouwwerken en op open erven enterreinen landelijk te uniformeren.Op grond van artikel 8, negende lid, van de Woningwet moet de
gemeenteraad binnen een jaar na het in werking treden van dit besluit debetreffende voorschriften van de bouwverordening hiermee in overeen-stemming brengen. Zolang dat niet gebeurd is gelden de voorschriftenvan dit besluit rechtstreeks. In een dergelijk geval moeten de voorschriftenvan dit besluit worden toegepast en blijven de betreffende voorschriftenvan de bouwverordening buiten toepassing.De experimenteerbepaling die in artikel 1.5 van het besluit is
opgenomen, is gebaseerd op artikel 120a van de Woningwet dat eenalgemene grondslag voor het opnemen van een experimenteerbepaling ineen op de Woningwet gebaseerde algemene maatregel van bestuur bevat.De Woningwet biedt momenteel nog geen directe wettelijke grondslag
voor dit besluit. Op grond van artikel 8 van die wet berust de bevoegdheidtot het geven van voorschriften over het (brandveilig) gebruik vanbouwwerken bij de gemeenteraad. De voor dit besluit gehanteerdewettelijke grondslag van artikel 8, achtste lid, van die wet biedt een basisvoor landelijke uniformering van die voorschriften. Nadeel van een besluitop die grondslag is dat de gemeenten hun bouwverordening met zo’nbesluit in overeenstemming moeten gaan brengen («overschrijfbesluit»).Gelet daarop is tot nu toe uiterst terughoudend met het geven vanuniforme voorschriften omgegaan. Gezien de evidente voordelen van ditbesluit en het zeer grote maatschappelijke en politieke draagvlak voorsnelle landelijke uniformering van de betreffende voorschriften heeft hetkabinet gemeend dat een besluit op grond van artikel 8, achtste lid, van deWoningwet in dit geval voldoende gerechtvaardigd is.Overigens is het de bedoeling op zeer korte termijn een voorstel tot
wijziging van de Woningwet in procedure te brengen dat is gericht op hetscheppen van een directe wettelijke grondslag voor een algemenemaatregel van bestuur over het gebruik van bouwwerken en op hetschrappen van de bestaande bevoegdheid van de gemeenteraad op datpunt; zie ook mijn brief aan de Tweede Kamer van 29 april 2008 (Kamer-stukken II 2007/08, 28 325, nr. 79).
1.3 Gevolgde procedure en inspraak
In het kader van het streven naar vermindering van regeldruk enbestuurlijke en administratieve lastendruk heeft de Vereniging vanNederlandse Gemeenten (VNG) in 1999 voorgesteld om de technische enprocedurele voorschriften van de gemeentelijke bouwverordeningenlandelijk te gaan uniformeren. Dat voorstel is door het toenmalige kabinetovergenomen. Een eerste stap hierin was de inwerkingtreding per1 januari 2003 van het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwver-gunning.Dit Besluit brandveilig gebruik bouwwerken is te beschouwen als
tweede stap.Vooruitlopend op de totstandkoming van dit besluit heeft de VNG in
overleg met het Landelijk Netwerk Brandpreventie (LNB) van de Neder-landse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR), deVereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland (VBWTN) en de minis-teries van BZK en VROM de in de model-Bouwverordening (Mbv)opgenomen voorschriften op het terrein van brandveilig gebruik vanbouwwerken geactualiseerd.Deze geactualiseerde voorschriften zijn als basis voor de totstand-
koming van dit besluit gebruikt.
Staatsblad 2008 327 22
Ook zijn diverse onderzoeken1 verricht, waaruit is gebleken datlandelijke uniformering zowel voor de procedurele als de materiëlevoorschriften op het gebied van het brandveilig gebruik van bouwwerkengoed mogelijk is.Voorts heeft uitgebreid overleg met de diverse organisaties op het
terrein van de brandpreventie en de bouwregelgeving plaatsgevonden.Hiertoe is een Klankbordgroep Gebruiksbesluit geïnstalleerd. In dezebreed samengestelde klankbordgroep en de diverse deelwerkgroepenhebben vertegenwoordigers van het bedrijfsleven in de breedste zin vanhet woord geparticipeerd.Conceptversies van dit besluit zijn besproken in het reguliere overleg-
traject over wijzigingen van de bouwregelgeving, dat bestaat uit hetInterdepartementaal Overleg Bouwregelgeving (IOB), de Juridisch-Technische Commissie (JTC) en het Overlegplatform Bouwregelgeving(OPB) alsmede in de Stuurgroep 3e wijzigingspakket bouwregelgeving(een stuurgroep ter voorbereiding van de verdere deregulering van debouwregelgeving).Hiernaast is regelmatig en veelvuldig bilateraal overlegd met diverse in
bovengenoemde gremia opgenomen organisaties.Bij het voorbereidend overleg voor de totstandkoming van dit besluit
zijn door het georganiseerde bedrijfsleven (zoals VNO-NCW, MKBNederland, Koninklijke Horeca Nederland, FME-CWM) veel praktijk-voorbeelden aangereikt waaruit met name bleek dat de huidige praktijk-toepassing van brandveiligheidsvoorschriften regelmatig tot problemenen ergernis bij de betrokken bedrijven leidde. Bij bestudering van deaangeleverde voorbeelden bleek dat de oorzaak daarvan vooral in detoepassing van de regelgeving en nauwelijks in de inhoud van deregelgeving is gelegen.Het gaat dan vooral om interpretatiegeschillen tussen het bevoegd
gezag en bedrijven. Om zulke geschillen voortaan zoveel mogelijk tevoorkomen, zijn de voorschriften met dit besluit geüniformeerd, is deruimte voor het bevoegd gezag om aanvullende eisen te stellen zo beperktmogelijk gehouden en is in de toelichting nadrukkelijk ingegaan op dewijze waarop de voorschriften moeten worden toegepast. Bij de invoeringvan dit besluit zal bovendien de nodige aandacht aan voorlichting wordengegeven.Bij brief van 20 december 2006 (Kamerstukken II 2006/2007, 28 325,
nr. 48) heeft de toenmalige Minister van Volkshuisvesting, RuimtelijkeOrdening en Milieubeheer desgevraagd toegezegd dat het ontwerp-besluit vóór inwerkingtreding aan de Tweede Kamer zal worden toege-zonden. Overeenkomstig die toezegging heb ik het ontwerp-besluit bijbrief van 2 oktober 2007 aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II2007/08, 28 325, nr. 52). In die brief ben ik tevens ingegaan op de vragendie de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening enMilieubeheer bij brief van 16 november 2006 (06-VROM-B-078) heeftgesteld. Genoemde brief en het ontwerp-besluit zijn op 10 oktober 2007besproken in een algemeen overleg van de algemene commissie voorWonen, Wijken en Integratie (Kamerstukken II 2007/08, 28 325, nr. 62). Bijbrief van 16 november 2007 (Kamerstukken II 2007/08, 28 325, nr. 63) hebik de Tweede Kamer nader geïnformeerd. Die brief is op 22 januari 2008 ineen algemeen overleg van laatstgenoemde commissie besproken(Kamerstukken II 2007/08, 28 325, nr. 73). Op 14 februari 2008 zijn door deTweede Kamer drie moties met betrekking tot het ontwerp-besluitaangenomen (Kamerstukken II 2007/08, 28 325, nrs. 70 tot en met 72). Bijbrief van 21 april 2008 heb ik de Tweede Kamer over mijn standpuntterzake van die moties geïnformeerd (Kamerstukken II, 2007/08, 28 325,nr. 76). De VNG is vanaf het begin nauw bij het opstellen van dit besluitbetrokken, zowel als lid van de Klankbordgroep Gebruiksbesluit, vanafzonderlijke deelwerkgroepen, van de JTC en het OPB en in bilateraalambtelijk en bestuurlijk overleg. De VNG heeft de Tweede Kamer bij brief
1 Versterking inrichting van het toezichtbrandveilig gebruik bouwwerken, 1 december2003, adviesbureau Van Dijke BV; Integratiebrandtechnische eisen 8.40 amvb’s Wetmilieubeheer in de bouwregelgeving, 18september 2004, Adviesbureau Nieman BV;Inventarisatie brandbeveiligingsinstallaties inde 10e serie wijzigingen van de ModelBouwverordening, 30 mei 2005, AdviesbureauNieman BV; Uniformering voorschriftenbrandveilig gebruik inrichtingen, bouwwerkenen gebouwen, 18 juli 2003, AdviesbureauNieman BV.
Staatsblad 2008 327 23
van 3 oktober 2007 over haar standpunt geïnformeerd. De VNG juicht hetterugbrengen van het aantal gebruiksvergunningplichtige gevallen op zichtoe maar acht het – voor zover het gaat om bouwwerken met een hogepersonendichtheid – risicovol om de gebruiksvergunningplicht voorbouwwerken waarin meer dan 50 personen kunnen verblijven tevervangen door een meldingplicht. Naar oordeel van de VNG komt bij eenmeldingsysteem de bestaande voorcontrole door de gemeente tevervallen. Dit zou dan tot hogere investeringslasten voor bedrijvenkunnen leiden aangezien zij pas na het in gebruik nemen van hetbouwwerk geconfronteerd worden met aanvullende brandveiligheids-eisen. De VNG meent verder dat er bij overtreding van de voorschriftenvan dit besluit geen adequate sanctiemiddelen zijn. Ook vraagt zijaandacht voor de financiële consequenties voor gemeenten. Inmiddels isbestuurlijke overeenstemming bereikt over de wijze van compensatie vande financiële gevolgen van dit besluit voor de gemeenten door middel vaneen saldoberekening waarbij ook de financiële gevolgen van het op1 januari 2008 in werking getreden Besluit algemene regels voorinrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) zijn meegenomen. DeVNG-visie heeft verder niet tot aanpassing van het ontwerp-besluit geleid.Gezien de omstandigheid dat 7 jaar na de cafébrand te Volendam nogsteeds niet alle gemeenten hun inhaalslag bij de afgifte van gebruiks-vergunningen hebben afgerond, acht het kabinet het door de VNGopgevoerde preventieve karakter van de figuur «gebruiksvergunning»nogal betrekkelijk. Bovendien zullen voor bouwwerken waarvan hetgebruik door de inwerkingtreding van dit besluit meldingplichtig is, deonder de werking van de bouwverordening reeds afgegeven gebruiks-vergunningen hun gelding blijven houden (zie het overgangsrecht). HetVNG-bezwaar kan derhalve niet op die categorie betrekking hebben.Resteren de gevallen die onder de werking van de bouwverordeninggebruiksvergunningplichtig zijn en door de inwerkingtreding van ditbesluit meldingplichtig zullen zijn. Voor dergelijke gevallen zal door deinwerkingtreding van dit besluit duidelijk zijn welke algemene regels ophet brandveilig gebruik van toepassing zijn. Dat is een aanmerkelijkeverbetering ten opzichte van de huidige situatie in veel gemeenten waarbij de voorschriften pas kenbaar werden op het moment dat zij alsvoorwaarde aan de gebruiksvergunning verbonden werden. Bedrijvenkunnen dus veel vroeger dan voorheen rekening houden met devoorschriften, zodat niet voor hogere investeringslasten behoeft teworden gevreesd. Voorts dient een melding op voet van dit besluit tenminste vier weken voor aanvang van het gebruik te worden ingediend,zodat een voorcontrole mogelijk blijft. Burgemeester en wethouderskunnen daarbij op basis van een risico-analyse hun eigen prioriteitenstellen, waarbij zij dus voorrang kunnen geven aan voorcontrole van debouwwerken die zij zelf als meest risicovol aanmerken. Bovendien kan eenmelding ook eerder dan vier weken voor aanvang van het gebruik wordengedaan; in de voorlichting over dit besluit zal bedrijven daar expliciet opworden gewezen. Verder zijn in beginsel voldoende sanctiemiddelentegen overtreding van voorschriften van dit besluit beschikbaar (ziehiervoor ook paragraaf 3.3), zij het dat het wenselijk wordt geacht omdaaraan een boete-instrument voor een «lik-op-stuk-benadering» toe tevoegen (Kamerstukken II 2007/08, 28 325, nr. 73). Het streven is om datinstrument per 1 oktober 2009 inzetbaar te hebben. Een dergelijkinstrument ontbrak overigens ook onder de werking van de bouwveror-dening, zodat daaraan geen argument tegen dit besluit kan wordenontleend.
Staatsblad 2008 327 24
1.4 Systematiek van dit besluit
De voorschriften van dit besluit hebben betrekking op het brandveiliggebruik van bouwwerken en op de brandveiligheid van de opslag vanbrandbare niet-milieugevaarlijke stoffen. De voorschriften zijn uitputtendbedoeld. Tenzij het desbetreffende voorschrift dat expliciet mogelijkmaakt, zijn gemeenten niet bevoegd om van deze voorschriften af tewijken.Zolang de gemeentelijke bouwverordening niet met die voorschriften in
overeenstemming is gebracht, gelden de voorschriften van dit besluitrechtstreeks en blijven de betreffende voorschriften van de bouwveror-dening buiten toepassing. Het staat de gemeenten echter vrij om opgrond van artikel 2, tweede lid, van de Woningwet in de bouwverordeningvoorschriften over het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinenop te nemen die op andere gebruiksaspecten dan het brandveilig gebruikbetrekking hebben. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aanvoorschriften met het oog op gezond gebruik en het voorkomen vanhinder voor derden (zie hiervoor ook paragraaf 1.5).Hiernaast is het mogelijk dat een gemeente een eigen beleid voert op
grond van de Huisvestingswet met het oog op het tegengaan van hetomzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte. Ditbeleid vindt zijn neerslag in de plaatselijke huisvestingsverordening.
Dit besluit bestaat uit drie hoofdstukken. Hoofdstuk 1 betreft algemenebepalingen, hoofdstuk 2 betreft het brandveilig gebruik van bouwwerkenen hoofdstuk 3 bevat de overgangs- en slotbepalingen. Hoofdstuk 2 dat demateriële en procedurele voorschriften over het brandveilig gebruik bevatis ten behoeve van de toegankelijkheid naar onderwerp onderverdeeld inparagrafen.Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen, bevat in het eerste artikel de
begripsbepalingen. Bij het formuleren van deze begripsbepalingen iszoveel mogelijk aangesloten bij het Bouwbesluit 2003. Ook zijn in dithoofdstuk voorschriften met betrekking tot de reikwijdte van de in ditbesluit gegeven voorschriften opgenomen, een gelijkwaardigheids-bepaling en een experimenteerbepaling.In hoofdstuk 2 zijn de materiële en procedurele voorschriften over het
brandveilig gebruik van bouwwerken en over de brandveilige opslag vanbrandbare niet-milieugevaarlijke stoffen opgenomen. Deze voorschriftenzijn zo geformuleerd dat zij rechtstreekse werking hebben, het is nietnodig dat zij eerst als voorwaarde in een gebruiksvergunning zijnopgenomen of als nadere voorwaarde zijn opgelegd na een gebruiks-melding.Hoofdstuk 2 bestaat uit 12 paragrafen. De paragrafen 2.1 tot en met 2.9
bevatten materiële voorschriften en de paragrafen 2.10 tot en met 2.12procedurele voorschriften. Paragraaf 2.10 betreft voorschriften inzake hethebben van een logboek. In de paragrafen 2.11 en 2.12 zijn de voor-schriften opgenomen over het gebruiksvergunning- en -melding-vereiste. Elke paragraaf is voorzien van een titelkopje waarin hetonderwerp van de desbetreffende paragraaf is aangegeven. Voor de inparagraaf 2.1 tot en met 2.8 opgenomen voorschriften zijn die titelkopjesmede van belang bij het beoordelen van een beroep op gelijkwaardigheidals bedoeld in artikel 1.4. Bij een gelijkwaardige oplossing wordt het methet desbetreffende voorschrift beoogde brandveiligheidsdoel op eenandere manier bereikt dan in dat voorschrift is aangegeven. Het titelkopjevan de desbetreffende paragraaf, bijvoorbeeld «Paragraaf 2.1 Voorkomenen beperken van brand», geeft informatie over dat doel.De materiële voorschriften van de paragrafen 2.1 tot en met 2.8 gaan in
op alle aspecten van het brandveilig gebruik; zowel op het beheer, hetonderhoud en de controle van installaties als op de inrichting vanruimten. Ook worden bijvoorbeeld eisen gesteld aan voor de brandweer
Staatsblad 2008 327 25
noodzakelijke voorzieningen, zoals de bereikbaarheid van een bouwwerkvoor de brandweer.In paragraaf 2.9 is een vangnetbepaling opgenomen. Met deze
vangnetbepaling is beoogd een algemene verbodsbepaling te maken dietoeziet op de brandveiligheid van individuele gebruikssituaties waarin nietis voorzien door de specifieke voorschriften van dit besluit. Het is niet debedoeling dat een gemeente op grond van deze paragraaf generiekaanvullende of nadere eisen stelt in situaties waarvoor al anderevoorschriften in dit besluit zijn opgenomen. Ook moeten de door degemeenten op basis van de vangnetbepaling geëiste maatregelen altijd inverhouding staan tot het te bestrijden risico. De gemeente zal bij eenberoep op de vangnetbepaling bovendien de noodzaak daarvan moetenaantonen.In combinatie met de overigens op het bouwwerk en het gebruik
daarvan van toepassing zijnde brandveiligheidsvoorschriften (zoals debouwtechnische voorschriften van het Bouwbesluit 2003, ARBO-voor-schriften en eventuele milieuvoorschriften) waarborgen de voorschriftenvan de paragrafen 2.1 tot en met 2.9 in nagenoeg alle gevallen eenvoldoende mate van brandveiligheid. In de meeste gevallen kan dus metrepressief toezicht op de naleving van die voorschriften worden volstaan.In een aantal meer risicovolle gevallen is de mogelijkheid van preventiefoverheidstoezicht via de afhandeling van een aanvraag om gebruiks-vergunning of een gebruiksmelding gerechtvaardigd.In paragraaf 2.11 is de gebruiksvergunning opgenomen. Het is niet
toegestaan om zonder of in afwijking van een gebruiksvergunning eenbouwwerk in gebruik te hebben of te houden in de in die paragraafbeschreven gevallen. Omdat zoals hierboven aangegeven op basis van ditbesluit samen met de andere van toepassing zijnde voorschriften inprincipe een voldoende mate van brandveiligheid mag worden aange-nomen is ervoor gekozen slechts voor de meest risicovol geachte vormenvan gebruik een gebruiksvergunning voor te schrijven. In dergelijkegevallen is op grond van het vergunningvereiste een preventievebeoordeling mogelijk. Het gaat dan om het bedrijfsmatig of in het kadervan verzorging verstrekken van nachtverblijf aan meer dan 10 personenen om het verschaffen van dagverblijf aan meer dan 10 personen jongerdan 12 jaar (kinderdagverblijven en basisscholen) of aan meer dan10 lichamelijk of verstandelijk gehandicapte personen. Het gaat hier omgrotere brandveiligheidsrisico»s door de aanwezigheid van mensen in eenkwetsbare situatie of kwetsbare mensen in een bouwwerk.In paragraaf 2.12 is de gebruiksmelding opgenomen. Ook de gebruiks-
melding is slechts in een relatief beperkt aantal gevallen voorgeschreven.Dit is bij een beroep op de gelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 1.4,wanneer meer dan 50 personen tegelijk in een bouwwerk aanwezigkunnen zijn en bij kamergewijze verhuur. Met de gebruiksmelding wordthet bevoegd gezag geïnformeerd over het voorgenomen gebruik van eenbouwwerk. Burgemeester en wethouders kunnen op basis van dezemelding zonodig beslissen om zelf ter plaatse te gaan controleren of hetvoorgenomen gebruik daadwerkelijk aan de voorschriften van de besluitvoldoet.Zowel de gebruiksmelding als de gebruiksvergunning zijn zaak-
gebonden, een nieuwe gebruiker die de oude wijze van gebruik voortzetbehoeft dus niet opnieuw een melding te doen of een vergunning aan tevragen. In dit verband kan worden verwezen naar artikel 10.3 van de Mbv.Ook gelden de gebruiksmelding en een gebruiksvergunning in principeonbeperkt. Alleen in de in dit besluit genoemde gevallen kan de gebruiks-vergunning worden gewijzigd en ingetrokken en de gebruiksmeldingworden gewijzigd. Wanneer het bouwwerk en/of het gebruik daarvanwordt veranderd en door die verandering afwijking ontstaat van de bij degebruiksvergunningaanvraag of -melding verstrekte gegevens, dient een
Staatsblad 2008 327 26
aanvraag tot wijziging van de vergunning respectievelijk een melding vande gewijzigde situatie te worden gedaan.In hoofdstuk 3, Overgangs- en slotbepalingen is met name het
overgangsrecht opgenomen. De overgangsbepalingen zijn zo geformu-leerd dat verworven rechten worden gerespecteerd. Een vergunning voorbrandveilig gebruik verleend voor de inwerkingtreding van dit besluit blijftvan toepassing indien en voor zover dit besluit een gebruiksvergunningvoorschrijft. Een vergunning verleend voor de inwerkingtreding van ditbesluit, voor een situatie waar na de inwerkingtreding van dit besluit eenmelding is voorgeschreven wordt ook beschouwd als een melding. Eenaanvraag om een gebruiksvergunning gedaan voor inwerkingtreding vandit besluit voor een situatie waar na de inwerkingtreding een melding isvereist, wordt beschouwd als een melding. Een aanvraag om gebruiks-vergunning gedaan voor inwerkingtreding van dit besluit, voor eensituatie waarvoor na inwerkingtreding ook een vergunning nodig is, wordtafgedaan op grond van de voorschriften die golden op het moment vanaanvraag van de vergunning. Wanneer de voorschriften na de inwerking-treding van dit besluit gunstiger voor de aanvrager zijn, staat het hemuiteraard vrij de aanvraag in te trekken en de nieuwe aanvraag of meldingte doen op grond van dit besluit.
1.5 Wijzigingen van de inhoud
De landelijke uniformering van de voorschriften over het brandveiliggebruik van bouwwerken, zoals die in dit besluit is uitgewerkt, is inbeginsel een beleidsneutrale operatie op basis van het brandveiligheids-niveau van de model-Bouwverordening (Mbv). Aan de uniformering ligtdan ook niet de intentie ten grondslag om dat brandveiligheidsniveaulandelijk te verlagen of te verhogen. Dit beeld zal gezien op het niveau vande individuele gemeente in het algemeen kloppen aangezien de meestegemeenten hun bouwverordening op de Mbv hebben gebaseerd. Voor deenkele gemeente die strengere of minder strenge voorschriften in debouwverordening heeft opgenomen, betekent de verwerking van ditbesluit in de bouwverordening een wijziging van het niveau van devoorschriften.Het in beginsel beleidsneutrale karakter neemt niet weg dat dit besluit
ten opzichte van de Mbv-voorschriften op acht hoofdpunten inhoudelijkewijzigingen bevat. Drie daarvan zijn afkomstig uit de zogenoemde 8.40amvb»s op grond van de Wet milieubeheer en hebben geen inhoudelijkeconsequenties voor het uit de Mbv overgenomen brandveiligheidsniveau.Het betreft:1. De voorschriften inzake de huishoudelijke opslag van stoffen die niet
alleen brandgevaarlijk maar ook milieugevaarlijk zijn (zie ook detoelichting op artikel 2.1.8). De Wet milieubeheer blijft eisen stellen aan debedrijfsmatige opslag van dergelijke stoffen. Dit betekent dat er terzakegeen wijziging in het brandveiligheidsniveau plaatsvindt.2. De voorschriften over de bedrijfsmatige opslag van brandbare
niet-milieugevaarlijke stoffen (zoals hout, kunststoffen en autobanden) zijnvanuit de zogenoemde 8.40-milieuvoorschriften overgebracht naar ditbesluit (zie ook de toelichting op artikel 2.1.9). Ook deze wijziging heeftgeen consequenties voor het bestaande brandveiligheidsniveau.3. De voorschriften over de verplichte aanwezigheid van mobiele
brandblusapparaten zijn vanuit de milieuregelgeving naar dit besluitovergebracht (zie ook de toelichting op artikel 2.4.2). Het veiligheidsniveauis ook hier hetzelfde als voorheen in de Wet milieubeheer.4. De voorschriften die in artikel 2.4.2 zijn opgenomen over de verplichte
inspectie- en controlefrequentie van mobiele brandblusapparaten wijkenaf van de voorschriften die daarover eerder in de Mbv waren opgenomen.Voortaan behoeven deze inspecties en controles slechts eenmaal per tweejaar in plaats van jaarlijks plaats te vinden. Blijkens TNO-onderzoek2, dat
2 Eerste advies periodieke keurings-/onderhouds-/controleverplichting draagbarebrandblusapparaten, januari 2006, rapport2005-CVB-R0352, TNO Bouw en Ondergrond;Advisering betreffende projectering vandraagbare blustoestellen, juni 2006, rapport2006-CVB-R0331, TNO Bouw en Ondergrond;Onderhoudsfrequentie draagbareblustoestellen– Vergelijking met anderelanden, juni 2006, rapport 2006-CVB-R0332,TNO Bouw en Ondergrond.
Staatsblad 2008 327 27
mede op buitenlandse ervaringen is gebaseerd, zijn er geen hardeaanwijzingen dat die frequentiewijziging ten koste zal gaan van hetbrandveiligheidsniveau. Daarbij speelt ook een rol dat de op grond vanhet Bouwbesluit 2003 voorgeschreven voorzieningen voor de bestrijdingvan brand vooral brandslanghaspels en zogenoemde droge blusleidingenzijn en de functie van mobiele brandblusapparaten slechts aanvullend is.5. De voorschriften die in de artikelen 2.1.6 en 2.3.4 zijn opgenomen
over de verplichte controle van leiding-, kabel- en andere doorvoeren doorconstructieonderdelen van een gebouw (zoals muren) wijken af van devoorschriften die daarover in de Mbv waren opgenomen. Voortaanbehoeft die controle alleen na het moment van aanbrengen of wijzigenvan een doorvoer te worden verricht, dit ter vermindering van deonevenredig hoge administratieve belasting die voortvloeide uit de in deMbv opgenomen verplichting tot periodieke controle. Daarbij speelt ookeen rol dat die verplichting uit de Mbv in de praktijk niet goed werdnagekomen.6. Dit besluit kent in tegenstelling tot de Mbv een zogenoemde
gelijkwaardigheidsbepaling. Deze wijziging heeft in principe geenconsequenties voor het bestaande brandveiligheidsniveau; bij een beroepop gelijkwaardigheid moet tenslotte ten minste dezelfde mate vanbrandveiligheid worden gerealiseerd als is beoogd met het betrokkenvoorschrift (zie ook de toelichting op artikel 1.4).7. De wijziging inzake het brandveilig gebruik bij kamergewijze verhuur
kan – afhankelijk van de thans in de gemeentelijke bouwverordeningopgenomen voorschriften – wel inhoudelijke consequenties voor hetbrandveiligheidsniveau hebben. De Mbv bevatte geen specifiekevoorschriften voor een dergelijk gebruik. Een aantal gemeenten had opeigen initiatief wel voorschriften in de gemeentelijke bouwverordeningopgenomen. Die voorschriften konden per gemeente nogal verschillen. Bijde totstandkoming van de voorschriften in dit besluit is rekeninggehouden met TNO-onderzoek3.8. In vergelijking met de eerdere bepaling in de Mbv is de zogenoemde
vangnetbepaling beperkt. Elementen die niet direct samenhangen metbrandveiligheid zijn geschrapt (zie ook de toelichting op artikel 2.9.1). Ditbetreft met name het voorkomen van hinder voor derden doorverspreiding van rook, roet, walm of stof. Dit heeft geen gevolgen voorhet brandveiligheidsniveau. Het staat gemeenten overigens vrij op grondvan artikel 8, tweede lid, van de Woningwet om dergelijke voorschriften,die geen direct verband houden met de brandveiligheid in de gemeente-lijke bouwverordening te blijven opnemen.Naast deze inhoudelijke wijzigingen bevat dit besluit vergeleken met de
Mbv ook wijzigingen van procedurele aard. Het gaat hier met name omhet terugdringen met circa 80 procent van het aantal gevallen dat opgrond van de gemeentelijke bouwverordeningen gebruiksvergunning-plichtig was. Die reductie is op twee manieren bereikt. In de eerste plaatswas in de Mbv-uitwerking ook de categorie «bedrijfsmatige opslag vanbrandgevaarlijke stoffen» als gebruiksvergunningplichtig aangemerkt.Voor zover die stoffen niet alleen brandgevaarlijk maar ook milieu-gevaarlijk zijn, worden de brandveiligheidsaspecten van die opslag naarhuidig inzicht reeds voldoende door de milieuregelgeving gedekt, zodathet niet langer noodzakelijk is de gebruiksvergunningplicht voor diecategorie te laten bestaan4. Voor zover die stoffen wel brandbaar maarniet milieugevaarlijk zijn, zijn in dit besluit algemene regels opgenomen(zie artikel 2.1.9) die de gebruiksvergunningplicht voor die categorieoverbodig maken. In de tweede plaats zijn de situaties waarin de groterebrandveiligheidsrisico»s samenhangen met de aanwezigheid van grotereaantallen personen in een bouwwerk, niet meer gebruiksvergunning-plichtig, zoals in de Mbv het geval was, maar gebruiksmeldingplichtig. Opbasis van de praktijkervaringen die gemeenten na de cafébrand teVolendam in het kader van een inhaalslag bij de afgifte van gebruiks-
3 Brandveiligheid Kamerverhuur, mei 2003,rapport 2003-CVB-R0136, TNO Bouw enOndergrond.4 De VNG heeft inmiddels de vergunning-plicht voor deze categorie uit de Mbvgeschrapt.
Staatsblad 2008 327 28
vergunningen hebben opgedaan, is geconcludeerd dat in de categorie«bouwwerk waarin meer dan 50 personen aanwezig zullen zijn» eengebruiksvergunning vanuit brandveiligheidsoogpunt niet strikt noodza-kelijk is. Het stellen van aanvullende voorschriften, de reden dat indergelijke gevallen voorheen voor een gebruiksvergunning werd gekozen,is namelijk meestal niet nodig. Uitgaande van die constatering heeft,begeleid door Adviesbureau Nieman B.V., intensief overleg met de VNG,het LNB, de VBWTN, het Ministerie van BZK en de gemeente Amsterdamplaatsgevonden over de criteria die worden gehanteerd bij het bepalen ofin een concreet geval wel of geen aanvullende voorschriften in eengebruiksvergunning moeten worden opgenomen. Gedachte daarbij wasdat wanneer op basis van die criteria voldoende zekerheid bestaat dat hetgebruik van het bouwwerk voldoende brandveilig is, geen aanvullendevoorschriften hoeven te worden gesteld en dus geen gebruiksvergunningmeer nodig is. De desbetreffende bedrijven zouden dan kunnen volstaanmet een simpele gebruiksmelding, zodat de gemeente over het voorge-nomen gebruik zou worden geïnformeerd. VROM heeft dit spoor echtermoeten verlaten omdat bij de verdere uitwerking bleek dat dit eendermate uitgebreide set complexe criteria zou opleveren, dat onder-nemers in de praktijk zonder inhuur van kostbare technische expertise nietin staat zouden zijn om zelf te beoordelen of aan de criteria zou wordenvoldaan. In plaats daarvan is in dit besluit gekozen voor een gebruiks-meldingsysteem voor de gehele categorie bouwwerken waarin meer dan50 personen tegelijk zullen verblijven, waarbij het voorgenomen gebruikvan het bouwwerk minstens vier weken voor aanvang van het daadwerke-lijke gebruik dient te worden gemeld (zodat desgewenst preventief kanworden gecontroleerd of dat gebruik voldoende brandveilig is) incombinatie met de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om zonodignadere voorwaarden op te leggen indien die noodzakelijk zijn om eenvoldoende brandveilig gebruik te bereiken.Zoals uit het voorgaande blijkt betekent dit niet dat het beleid rondom
brandveiligheid nu wordt verschoven van preventie door vergunningennaar handhaving achteraf. Een melding moet ten minste vier weken vooraanvang van het gebruik worden gedaan, waarbij gegevens enbescheiden moeten worden aangeleverd op basis waarvan de gemeentezich een deugdelijk oordeel over de mate van brandveilig gebruik zalkunnen vormen. Op deze wijze heeft de gemeente ook na de inwerking-treding van het besluit nog steeds gelegenheid om het voorgenomengebruik van het bouwwerk vooraf ter plaatse te controleren. Of diecontrole voorafgaand aan het gebruik en/of tijdens het daadwerkelijkegebruik wordt verricht, beslist de gemeente op basis van een eigenprioriteitstelling. De bestuurlijke aansturing daarvan kan (jaarlijks)plaatsvinden in het handhavingsbeleidsplan dat gemeenten sinds 1 april2007 op grond van de Woningwet dienen op te stellen. Naar verwacht zalde gemeentelijke keuze erin resulteren dat de gemeente vooral preven-tieve controles zal gaan uitvoeren bij bouwwerken waarvan men op basisvan de melding betwijfelt of het gebruik daadwerkelijk aan de algemeneregels van het besluit voldoet dan wel bij gevallen waarin – gelet op deaard van het voorgenomen gebruik en de technische staat van hetbouwwerk – mogelijk nadere voorwaarden moeten worden opgelegd omeen voldoende brandveilig gebruik te bereiken. Overigens zal die laatstecategorie naar verwachting beperkt van omvang zijn aangezien dealgemene regels van het besluit meestal toereikend zijn om eenvoldoende brandveilig gebruik te garanderen.
Ook is een aantal in de Mbv opgenomen meldingplichten vervallen.Dit betreft de melding van het ontsteken van vuurwerk in bouwwerken
en de melding van het verrichten van mogelijk brandgevaarlijkewerkzaamheden aan bouwwerken met een bijzonder karakter. Dezemeldingplichten zijn hier overbodig omdat burgemeester en wethouders
Staatsblad 2008 327 29
reeds uit anderen hoofde met de voorgenomen uitvoering van dedesbetreffende activiteiten bekend zijn. Het ontsteken van vuurwerk in eenbouwwerk (zoals zogenoemd theatervuurwerk tijdens een toneelvoor-stelling) is namelijk al meldingplichtig op grond van het Vuurwerkbesluit.Het gaan uitvoeren van mogelijk brandgevaarlijke werkzaamheden (zoalsbijvoorbeeld laswerk) aan bijzondere bouwwerken zal bij burgemeester enwethouders in het algemeen reeds bekend zijn omdat dergelijkebouwwerken meestal een monumentenstatus hebben en de werkzaam-heden daarom reeds vergunningplichtig zijn op grond van de Woningwet(bouwvergunning) en de Monumentenwet 1988 (monumentenver-gunning).Daarnaast zijn in dit besluit wel twee nieuwe meldingplichten
opgenomen; voor het gaan toepassen van een gelijkwaardige oplossingals bedoeld in artikel 1.4 en voor kamergewijze verhuur (zie ook detoelichting op paragraaf 2.12).
1.6 Relatie met andere regelgeving
Naast de relatie met regelgeving van algemene aard (zoals deAlgemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet), die hier verder buitenbeschouwing wordt gelaten, heeft de inhoud van dit besluit met namerelaties met andere voorschriften die bij of krachtens de Woningwet zijngegeven (Bouwbesluit 2003; Besluit indieningsvereisten aanvraagbouwvergunning (Biab); gemeentelijke bouwverordeningen) en metenkele bestemmingsplanvoorschriften, de milieuregelgeving en hetBesluit aanvullende regels veiligheid wegtunnels (Barvw).In deze paragraaf wordt in meer algemene zin op de onderlinge
samenhang ingegaan.In een aantal gevallen is de zinsnede «een bij of krachtens de wet
voorgeschreven» gebruikt. Zie bijvoorbeeld artikel 2.4.1 dat betrekkingheeft op het functioneren, de controle en het onderhoud van brandslang-haspels en de daarbij behorende pompinstallatie. Met die zinsnede is danbedoeld dat het betreffende voorschrift uitsluitend van toepassing is opde betreffende brandbeveiligingsvoorziening (in dit voorbeeld de haspelen de pompinstallatie) indien die aanwezig is om te voldoen aan eenvoorschrift van de Woningwet of van daarop gebaseerde voorschriften,zoals dit besluit, het Bouwbesluit 2003 of de bouwverordening, Daarbijkan het gaan om:a. een brandbeveiligingsvoorziening waarvan de aanwezigheid
rechtstreeks in de regelgeving is voorgeschreven (zoals bijvoorbeeld inafdeling 2.21 van het Bouwbesluit 2003 brandslanghaspels);b. een brandbeveiligingsvoorziening die in het kader van gelijkwaar-
digheid aanwezig is. De voorziening is aanwezig om te voldoen aan eenfunctioneel geredigeerd voorschrift (zie bijvoorbeeld afdeling 2.23 van hetBouwbesluit 2003 op grond waarvan een gebouw hoger dan 70 meterzodanig ingericht moet zijn dat het gebouw brandveilig is) of als gelijk-waardige oplossing (zie artikel 1.4 van dit besluit en artikel 1.5 van hetBouwbesluit 2003), ofc. een brandbeveiligingsvoorziening die aanwezig is op grond van een
voorwaarde van de gebruiksvergunning of een nadere voorwaarde bij eengebruiksmelding (zie de artikelen 2.11.4 en 2.12.4 van dit besluit).
1.6.1 Woningwet
Dit besluit is gebaseerd op de artikelen 8, achtste lid, en 120a van deWoningwet (zie ook hiervoor, onder 1.2). De in artikel 1 van die wetopgenomen begripsbepalingen zijn ook van toepassing op de in ditbesluit gehanteerde begrippen. Ook de systematiek van de Woningwetterzake van het bestuursrechtelijke toezicht op de naleving, de bestuurs-
Staatsblad 2008 327 30
rechtelijke handhaving en de strafbaarstelling zijn van toepassing op ditbesluit (zie verder ook hierna, onder 3.3).
1.6.2 Bouwbesluit 2003
Een relatief groot aantal voorschriften van dit besluit heeft een relatiemet voorschriften van het Bouwbesluit 2003. Dat betreft vooral comple-mentaire voorschriften in de installatiesfeer. Bijvoorbeeld: devoorschriften van afdeling 2.21 van het Bouwbesluit 2003 geven aan of en,zo ja, hoeveel brandslanghaspels aanwezig moeten zijn en aan welkekwaliteitseisen een haspel moet voldoen. In aanvulling daarop bevat ditbesluit voorschriften over het goede functioneren, de periodieke controleen het onderhoud van de haspel in de gebruiksfase van het bouwwerk.Overigens is het de bedoeling de voorschriften die thans in het
Bouwbesluit 2003 en dit besluit zijn opgenomen, samen te voegen in éénbesluit. Dit voornemen zal worden gerealiseerd zodra het hierboven onder1.2 toegelichte voorstel tot wijziging van de Woningwet zijn beslag heeftgekregen.
1.6.3 Relatie met Biab
Zie paragraaf 3.3.
1.6.4 Relatie met gemeentelijke bouwverordening
Die juridische relatie is reeds beschreven in paragraaf 1.2. Ook is er eenmeer inhoudelijke relatie. Deze hangt samen met de wordingsgeschie-denis van dit besluit. Met dit besluit worden bestaande voorschriften vangemeentelijke bouwverordeningen landelijk geüniformeerd, waarbij deMbv als vertrekpunt heeft gediend. Zie hierover verder paragraaf 1.5.Verder wordt gewezen op het in dit besluit veel gebruikte begrip«bouwwerk». Dat begrip is in de gemeentelijke bouwverordeningomschreven. Uitgaande van de model-Bouwverordening van de VNG, diein de regel door de gemeenten in hun bouwverordening is overgenomen,luidt die omschrijving: elke constructie van enige omvang van hout, steen,metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij directhetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steunvindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. Blijkensde jurisprudentie mag deze begripsomschrijving als leidraad bij de uitlegvan het begrip «bouwwerk» worden gebruikt. Ook is er een relatie op hetgebied van de brandweer en blusvoorzieningen. Voor zover het bestem-mingsplan daarover geen voorschriften bevat (zie ook hierna, onder 1.6.5)gelden op grond van de bouwverordening stedenbouwkundigevoorschriften over de aanwezigheid van voorzieningen voor de bereik-baarheid van het bouwwerk voor de brandweer en over de aanwezigheidvan brandkranen en bluswaterwinplaatsen. Indien de bouwverordeningde aanwezigheid van een dergelijke voorziening voorschrijft, waarborgende artikelen 2.6.1 en 2.7.2 van dit besluit dat die voorziening ook tijdens degebruiksfase van het bouwwerk goed blijft functioneren. Ten overvloedewordt opgemerkt dat onder bouwwerk in het kader van dit besluit ook kanworden begrepen gedeelte van een bouwwerk. Zie hiervoor de toelichtingop artikel 1.1, derde lid.
1.6.5 Relatie met bestemmingplanvoorschriften
Ten aanzien van twee onderwerpen bevat dit besluit voorschriften diecomplementair zijn aan voorschriften die in een bestemmingsplan kunnenzijn opgenomen. Het betreft de voorschriften van artikel 2.6.1 over debereikbaarheid van het bouwwerk voor de brandweer en de voorschriftenvan artikel 2.7.2 over brandkranen en bluswaterwinplaatsen. Indien het
Staatsblad 2008 327 31
bestemmingsplan de aanwezigheid van de betreffende voorzieningvoorschrijft, waarborgen de voorschriften van dit besluit dat dievoorziening ook tijdens de gebruiksfase van het bouwwerk goed blijftfunctioneren.
1.6.6 Relatie met milieuregelgeving
Zie de paragrafen 1.5 en 3.4 alsmede de toelichting op artikel 2.1.8.
1.6.7 Relatie met Barvw
In het kader van de implementatie van richtlijn nr. 2004/54/EG van hetEuropees parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004inzake de minimumveiligheidseisen voor tunnels in het trans-Europesewegennet (PbEG L 101/56) is op 25 mei 2006 het Besluit aanvullenderegels veiligheid wegtunnels (Stb. 2006, 248) (Barvw) in werking getreden.De voorschriften van paragraaf 2 van dat besluit over het veilig gebruikvan wegtunnels zijn gebaseerd op artikel 120 van de Woningwet, dat hetmogelijk maakt om bij of krachtens algemene maatregel van bestuurvoorschriften te geven met het oog op de nakoming van voor Nederlandverbindende internationale verplichtingen die betrekking hebben op ofsamenhangen met onderwerpen waarin bij of krachtens de Woningwet isvoorzien. Die Barvw-voorschriften betreffen in het algemeen specifiekeveiligheidsvoorschriften in aanvulling op de algemene voorschriften overhet brandveilig gebruik van bouwwerken die in het onderhavige besluitzijn gegeven. Het gebruik van wegtunnels die onder de reikwijdte van hetBarvw en van dit besluit vallen, moet aan beide besluiten voldoen.Overigens is het de bedoeling de gebruiksvoorschriften uit het Barvw optermijn in dit besluit op te nemen.
2. Notificatie
Het ontwerpbesluit is op 29 februari 2008 gemeld aan de Commissievan de Europese Gemeenschappen, notificatienummer 2008/0073./NL, tervoldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van hetEuropees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen entechnische voorschriften en regels betreffende de diensten van deinformatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijnnr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).De meeste artikelen in dit besluit bevatten mogelijk technische
voorschriften in de zin van deze richtlijn (notificatierichtlijn). Met eenberoep op de gelijkwaardigheidsbepaling (artikel 1.4) zullen dezevoorschriften niet tot een situatie behoeven te leiden waarin het vrijeverkeer van goederen op een niet gerechtvaardigde of discriminerendewijze wordt belemmerd. Door de Commissie zijn geen opmerkingengemaakt die tot wijziging van deze regeling leiden.
3. Lasten en effecten
Op grond van artikel 1.3, dat de reikwijdte van dit besluit aangeeft, zijnde voorschriften van dit besluit van toepassing op elk gebruik van eenbouwwerk of een gedeelte daarvan en hebben de uit dit besluit voort-vloeiende lasten en effecten mitsdien vooral betrekking op bedrijven enburgers die een bouwwerk in gebruik hebben.
Staatsblad 2008 327 32
3.1 Administratieve lasten
Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) heeft op 6augustus 2007 advies uitgebracht over dit besluit. Daarbij heeft Actalgetoetst op de kwantificering van de te verwachten administratieve lasten,op mogelijke alternatieven die minder administratieve lasten opleveren enof gekozen is voor het minst belastende alternatief en voor een uitvoeringmet minimale administratieve lasten.Actal adviseert voor zowel bedrijfsleven als (georganiseerde) burgers
aanvullende reductiemaatregelen te zoeken. Ook wordt aanbevolen debetrokken bedrijven goed voor te lichten over de vermindering van dekeuringsfrequentie van mobiele brandblussers. Voorts wordt kwantifi-cering van en het zoeken naar een minder belastend alternatief voor delogboekplicht geadviseerd. Tenslotte wordt geadviseerd om te voorkomendat de administratieve lasten kunnen stijgen door gemeentelijke beleids-vrijheid.Het Actal-advies is in deze toelichting verwerkt.Met dit besluit worden bestaande gemeentelijke voorschriften landelijk
geüniformeerd. Behoudens initiële lasten in de vorm van het kennismoeten nemen van dit besluit, heeft die landelijke uniformering voordelenvoor bedrijven en (in mindere mate) georganiseerde burgers, die persaldo een beperking van de administratieve lasten met zich brengen:o één set landelijk geldende voorschriften;o eind aan onnodige lokale verschillen;o minder verbrokkeling van brandveiligheidsvoorschriften;o meer rechtszekerheid en rechtsgelijkheid;o betere mogelijkheden voor voorlichting en ondersteunende
ICT-toepassingen;o betere afstemming met het Bouwbesluit 2003 en milieuvoorschriften.De omvang van die uit de uniformering sec voortvloeiende lasten-
beperking is evenwel niet goed te kwantificeren. Bovendien (zie ookparagraaf 5) is met dit besluit nog niet de gewenste eindsituatie bereikt. Inde toekomst zal aan een tweede fase worden gewerkt, waarbij verdereadministratieve lastenreducties zullen worden onderzocht (onder andereten aanzien van de logboekverplichting).De effecten van drie specifieke onderdelen van dit besluit kunnen
grosso modo wel worden gekwantificeerd. Dat betreft in de eerste plaatsde effecten op de administratieve lasten die samenhangen met dereductie van het aantal gebruiksvergunningplichtige gevallen met circa80%. Op grond van de Mbv-voorschriften waren landelijk totaal circa180.000 gevallen gebruiksvergunningplichtig5 Jaarlijks worden circa13.000 gebruiksvergunningen verleend6De administratieve lasten pervergunningaanvraag bedragen gemiddeld € 569,–7 Dit betekent dat deadministratieve lasten van gebruiksvergunningaanvragen jaarlijks totaalcirca € 7.5 miljoen bedroegen. De reductie van de gebruiksvergunning-plicht die met dit besluit wordt gerealiseerd, levert derhalve een beperkingvan de administratieve lasten van jaarlijks circa € 6.0 miljoen op (= 80%van € 7.5 miljoen), waarvan circa € 4.5 miljoen in verband met hetaanvragen van een gebruiksvergunning voor het in gebruik hebben vaneen bouwwerk waarin meer dan 50 personen tegelijk zullen verblijven en€ 1.5 miljoen in verband met het aanvragen van een gebruiksvergunningvoor de bedrijfsmatige opslag van brandgevaarlijke stoffen in eenbouwwerk8Die lastenbeperking zal vooral bedrijven betreffen aangeziende gebruiksvergunningplicht geen betrekking heeft op woonsituaties.Reductie van administratieve lasten voor burgers is derhalve niet ofnauwelijks aan de orde, behalve in zeer specifieke gevallen zoalsvrijwillige samenwerkingsverbanden van burgers (zoals een vereniging ofkerkgenootschap) die een gebouw in gebruik hebben dat als gevolg vande reductie thans niet meer gebruiksvergunningplichtig is. In de praktijkzal de omvang van de lastenbeperking overigens iets minder dan jaarlijks
5 Rapport IOOV 2002.6 Rapport kwantificering bouw-, sloop- engebruiksvergunning, Companen, oktober2004.7 Rapport Nulmeting Administratieve Lastenvan Gemeenten, Sira, augustus 2004.8 Zie ook voetnoot 4.
Staatsblad 2008 327 33
€ 6.0 miljoen zijn. In een deel van de gevallen die op grond van deMbv-voorschriften gebruiksvergunningplichtig waren maar dat op grondvan dit besluit niet meer zijn, dient namelijk het voorgenomen gebruik vanhet desbetreffende bouwwerk voortaan aan burgemeester en wethouderste worden gemeld. Die melding brengt administratieve lasten met zich.Per saldo zal de beperking van de administratieve lasten als gevolg van dereductie van het aantal gebruiksvergunningplichtige gevallen naarverwachting jaarlijks circa € 3.8 miljoen bedragen.De gemeentelijke beleidsvrijheid is met het besluit afgenomen. Er zijn
immers geen lokale verschillen meer in brandveiligheidseisen; deze zijnmet het besluit landelijk geüniformeerd. Wel is er nog een gemeentelijkebeleidsruimte in die zin dat er door het college van burgemeester enwethouders nadere voorwaarden kunnen worden verbonden aan eengebruiksmelding of een gebruiksvergunning indien die noodzakelijk zijnvoor het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, brandgevaar enongevallen bij brand. In beginsel waarborgen de algemene regels van ditbesluit echter voldoende brandveiligheid. Het geven van naderevoorwaarden door het college van burgemeester en wethouders zal dusslechts in een zeer beperkt aantal gevallen aan de orde zijn. Hieraan zal inde voorlichting (zie paragraaf 4) goede aandacht worden besteed.In de tweede plaats vloeit naar verwachting een forse beperking van de
administratieve lasten voort uit de aanpassing van de voorgeschrevencontrolefrequentie van doorvoeren voor kabels, leidingen en dergelijkedoor scheidingsconstructies van gebouwen (zoals muren). Die controlebehoeft niet meer periodiek maar alleen na het aanbrengen of wijzigenvan een doorvoer te worden verricht. De administratieve lasten voorbedrijven worden daardoor met ongeveer € 16.5 miljoen per jaarverminderd9.In de derde plaats vloeit naar verwachting een forse beperking van de
administratieve lasten voort uit de halvering van de voorgeschreveninspectie- en controlefrequentie van mobiele brandblusapparaten(tweejaarlijks in plaats van jaarlijks). In ons land zijn in totaal circa 2.5miljoen mobiele brandblussers aanwezig (bron: Vebon 2006). De halveringvan de frequentie betreft uitsluitend de circa 1.5 miljoen brandblus-apparaten die op grond van dit besluit in een bouwwerk aanwezig moetenzijn en dus niet de overige circa 1.0 miljoen blusapparaten die hetzij opgrond van andere voorschriften (zoals voorschriften in een milieu-vergunning) verplicht aanwezig zijn dan wel in, bijvoorbeeld, woningen,boten, personenauto»s, autobussen en vrachtwagens aanwezig zijn.Bij de voorgeschreven jaarlijkse inspectie/controle van de 2.5 miljoen
apparaten bedragen de lasten jaarlijks totaal circa € 20.0 miljoen (bron:Sira 2006). De uit dit besluit voortvloeiende frequentiehalvering zalderhalve een beperking van administratieve lasten van jaarlijks circa € 6.0miljoen opleveren (= 60% van € 10 miljoen). Aangezien dit besluit geenverplichting bevat tot het aanwezig hebben van een brandblusapparaat inde privésfeer (zoals woningen, personenauto»s, pleziervaartuigen), zullenmet name bedrijven en instellingen profijt van die lastenbeperkinghebben. Overeenkomstig het Actal-advies zal in de voorlichting over ditbesluit expliciet aandacht worden besteed aan de vermindering van deinspectie- en controlefrequentie van de mobiele brandblussers.Voor zover gekwantificeerd bedraagt de totale beperking van de
administratieve lasten die uit dit besluit voortvloeit derhalve jaarlijks circa€ 26.3 miljoen. Hierbij wordt ten overvloede opgemerkt dat de mogelijk-heden om tot administratieve lastenverlichting te komen steeds zijngetoetst aan het brandveiligheidsbelang als randvoorwaarde.De hiervoor gegeven kwantificering betreft een saldobenadering. De
saldobenadering brengt met zich mee dat de administratieve lasten dievoortvloeien uit voorschriften van dit besluit die reeds als voorschrift vande bouwverordening bestonden niet zijn weergegeven. Om die reden zijnbijvoorbeeld de lasten van de logboekverplichting niet gekwantificeerd.
9 Rapport Administratieve lastenreductie inbrandveiligheid, Sira, oktober 2007.
Staatsblad 2008 327 34
3.2. Overige bedrijfseffecten
Naast de effecten op de administratieve lasten van bedrijven heeft ditbesluit nog enkele andere effecten voor bedrijven. Dat betreft met nameeen beperking van het aantal gevallen waarin leges zal zijn verschuldigd.Bij het indienen van een aanvraag om gebruiksvergunning is gemiddeldeen bedrag van € 633,– aan leges verschuldigd (bron: rapport Companen2004). Per jaar ging het in totaal om een bedrag van circa € 8.5 miljoen.De reductie van de gebruiksvergunningplicht levert een reductie van deverschuldigde leges van jaarlijks circa € 6.4 miljoen op, waarvan € 5.1miljoen in verband met het aanvragen van gebruiksvergunningen voorhet in gebruik hebben van een bouwwerk waarin meer dan 50 personentegelijk kunnen verblijven en € 1.3 miljoen in verband met het aanvragenvan gebruiksvergunningen voor de opslag van brandgevaarlijke stoffen ineen bouwwerk10. Daarvan zullen vooral bedrijven profijt hebben; opjaarbasis gaat het daarbij in totaal om circa 10.400 bedrijven. De omstan-digheid dat een deel van de thans gebruiksvergunningplichtige gevallenna het in werking treden van dit besluit gebruiksmeldingplichtig zal zijn,heeft geen effect op de omvang van dat bedrag aangezien voor het doenvan een melding geen leges is verschuldigd.Daarnaast heeft dit besluit mogelijk een effect voor de bedrijven die
inspecties/controles van mobiele brandblusapparaten verrichten. Dateffect vloeit voort uit de halvering van de voorgeschreven minimaleinspectie- en controlefrequentie van mobiele brandblusapparaten(tweejaarlijks in plaats van jaarlijks). Een lagere frequentie betekentminder werk en minder omzet voor de desbetreffende bedrijven tenaanzien van de betreffende brandblusapparaten. Er zijn geen gegevensbekend over de omvang van dit effect. Of dit effect in de praktijk ookdaadwerkelijk zal optreden, hangt overigens af van de wijze waarop degebruikers van bouwwerken met die halvering van de frequentie zullenomgaan. Het staat hen tenslotte vrij om de inspectie/controle jaarlijks telaten uitvoeren.Voorts kunnen – naast de in paragraaf 1.5 reeds beschreven wijzigingen
ten opzichte van de Mbv – ook enkele detailwijzigingen die zijnopgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage I inzake de brandmeld-installatie bedrijfseffecten hebben. Dat betreft met name de verlichtingvan de eisen met betrekking tot kinderopvang, parkeergarages en wonenmet zorg. Over de kwantitatieve omvang van die effecten zijn geengegevens bekend.
3.3 Handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid
De standaardtoets op de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van devoorschriften van dit besluit door de daarvoor ingestelde interne VROM(DG Wonen-)toetsgroep heeft plaatsgevonden.De resultaten van dit onderzoek zijn doorgesproken met de
VROM-inspectie.Bij de beoordeling van de handhaafbaarheid is mede uitgegaan van de
handhavingsvoorschriften zoals opgenomen in de Woningwet zoals dezeluidt na de inwerkingtreding van de wijziging inzake de verbetering vannaleving, handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving (Staatsblad2007, 27) Op hoofdlijnen weergegeven betekent dit:– dat de voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening op grond
van artikel 7b, tweede lid, onderdeel a, van de Woningwet rechtstreeksewerking hebben indien de verordening met dit besluit in overeen-stemming is gebracht;– dat de voorschriften van dit besluit op grond van artikel 7b, derde lid,
onderdeel b, van de Woningwet rechtstreekse werking hebben indien degemeentelijke bouwverordening niet met dit besluit in overeenstemmingis gebracht;10 Zie ook voetnoot 4.
Staatsblad 2008 327 35
– dat het op grond van artikel 7b, tweede en derde lid, van deWoningwet verboden is een bouwwerk, open erf of terrein te gebruiken ofte laten gebruiken anders dan in overeenstemming met de op dat gebruikvan toepassing zijnde voorschriften van de bouwverordening of ditbesluit;– dat burgemeester en wethouders indien noodzakelijk aan een
gebruiksvergunning voorwaarden kunnen verbinden en naderevoorwaarden na een gebruiksmelding kunnen opleggen, waarondergebruiksbeperkende voorwaarden;– dat burgemeester en wethouders op grond van de Algemene wet
bestuursrecht en de Gemeentewet door het toepassen van bestuurs-dwang en/of het opleggen van een last onder dwangsombestuursrechtelijk tegen overtredingen van de desbetreffendevoorschriften kunnen optreden;– dat burgemeester en wethouders daarbij op grond van artikel 100d
van de Woningwet kunnen besluiten dat het gebruik van het bouwwerk(zo nodig: direct) moet worden gestaakt;– dat burgemeester en wethouders op grond van artikel 97 van de
Woningwet een gebouw kunnen sluiten indien overtreding van eenvoorschrift van de bouwverordening of dit besluit gepaard gaat met eengevaar voor de veiligheid en er klaarblijkelijk gevaar is op herhaling vande overtreding;– dat burgemeester en wethouders op grond van artikel 14 van de
Woningwet kunnen bewerkstelligen dat het gebouw bij een ander dan devorige gebruiker in gebruik of beheer komt indien dat gebouw op grondvan artikel 97 van de Woningwet is gesloten;– dat overtredingen van de desbetreffende voorschriften strafbaar zijn
op grond van artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten;– dat burgemeester en wethouders op grond van artikel 100c van de
Woningwet jaarlijks de voornemens over de wijze waarop zij uitvoeringzullen geven aan de bestuursrechtelijke handhaving van de desbetref-fende voorschriften bekend moeten maken.Overigens wordt overwogen om het bestaande instrumentarium uit te
breiden met een boete-instrument (bestuurlijke boete op grond van deAlgemene wet bestuursrecht of bestuurlijke transactie ex Wet op deeconomische delicten), zodat een lik-op-stuk-behandeling kan wordentoegepast bij veel voorkomende kleinere overtredingen van voorschriftenuit de paragrafen 2.1 tot en met 2.10 van dit besluit. Naast het hierbovenaangegeven repressief toezicht van burgemeester en wethouders wordt(evenals voor de inwerkingtreding van dit besluit het geval was) in debouwvergunningprocedure door burgemeester en wethouders op grondvan artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Woningwet in voorkomendegevallen preventief getoetst of wordt voldaan aan voorschriften waarin deaanwezigheid van bepaalde brandbeveiligingsvoorzieningen is voorge-schreven. Voor zover voor de toepassing van dit besluit van belang gaathet om:– brandmeldinstallaties (artikel 2.2.1 van dit besluit);– ontruimingsalarminstallaties (artikel 2.3.6);– vluchtrouteaanduidingen (artikel 2.3.7);– technische voorzieningen voor communicatie tussen publieke
hulpverleners (artikel 2.8.1).Om burgemeester en wethouders in staat te stellen die toets in de
bouwvergunningprocedure naar behoren te kunnen verrichten, moetenop grond van artikel 4, eerste lid, van het Besluit indieningsvereistenaanvraag bouwvergunning en van artikel 1.2.5, onderdeel b, van dedaarbij behorende bijlage de benodigde gegevens en bescheiden wordenaangeleverd. Het is niet nodig het Besluit indieningsvereisten aanvraagbouwvergunning in verband met de inwerkingtreding van dit besluit aante passen.
Staatsblad 2008 327 36
De primaire verantwoordelijkheid voor het brandveilig gebruik van eenbouwwerk berust bij de gebruiker. Het besluit spreekt van het gebruik, enniet van de gebruiker. Er wordt in principe geen onderscheid gemaakttussen een hoofdgebruiker en eventuele gebruikers van onderdelen. In depraktijk zal de hoofdgebruiker verantwoordelijk zijn. Maar afhankelijk vande omstandigheden van het geval zal soms een ander dan de hoofd-gebruiker (uitsluitend of mede) als overtreder van een voorschrift van ditbesluit kunnen worden aangemerkt. Bij de constatering van een acutebrandgevaarlijke situatie als gevolg van een overtreding van dit besluit isvoor het bevoegd gezag alleen van belang dat zo snel mogelijk alsnog aande voorschriften wordt voldaan. Wanneer het voor het bevoegd gezagonvoldoende duidelijk is wie voor de overtreding verantwoordelijk is,kunnen zo nodig de eigenaar en alle gebruikers worden aangesproken. Indit verband verwijs ik ook naar artikel 7b, tweede lid, onder a, en derde lid,van de Woningwet. Ook kan het mogelijk zijn de eigenaar aan te sprekenop basis van de technische bouwvoorschriften zoals deze in hetBouwbesluit 2003 zijn opgenomen. Op grond van die artikelen kan er invoorkomende gevallen sprake zijn van een eigen verantwoordelijkheidvan de eigenaar van het bouwwerk.Van het bevoegd gezag behoeft niet worden verwacht dat het zich in
een dergelijk acuut geval eerst in de relatie tussen de diverse partijenverdiept alvorens handhavend op te treden. De ervaring die sedert 1992met deze benadering is opgedaan, leert overigens dat het aanspreken vanmeerdere betrokken partijen in het algemeen niet tot problemen leidt.In een aantal voorschriften van de paragrafen 2.1, 2.3, 2.6 en 2.7 wordt
in beginsel een ieder aangesproken. In die voorschriften gaat het namelijkom een verbod of gebod dat in beginsel iedereen kan treffen, zoals hetverbod op roken en het hebben van open vuur in een ruimte waarin eenbrandgevaarlijke stof is opgeslagen (artikel 2.1.2), het verbod op deaanwezigheid van met brandbaar gas gevulde ballonnen in een ruimte(artikel 2.1.3) of het gebod om opstelplaatsen voor brandweervoertuigenen brandkranen en andere bluswaterwinplaatsen vrij te houden (artikel2.6.1 en 2.7.2). Om diezelfde reden is in artikel 2.9.1, dat algemenevangnetvoorschriften inzake het brandveilig gebruik van bouwwerkenbevat, in principe iedereen aanspreekbaar.
3.4 Milieueffecten
Met dit besluit worden reeds bestaande gemeentelijke voorschriftenlandelijk geüniformeerd. Zoals in paragraaf 1.5 van deze toelichting isaangegeven heeft deze uniformering plaatsgevonden op basis van hetbrandveiligheidsniveau van de Mbv (inclusief 11e serie wijzigingen). Zoalsuit onderzoek11 is gebleken, hebben de gemeenten hun bouwverordeningin het algemeen geheel op de Mbv-voorschriften afgestemd. De milieu-effecten van dit besluit, waaronder de effecten op externe veiligheid, zijndan ook nagenoeg nihil. De belangrijkste potentiële milieueffecten hangensamen met de halvering van de voorgeschreven minimale inspectie- encontrolefrequentie van mobiele brandblusapparaten (artikel 2.4.2). Indiendaadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om deinspectie/controle van die apparaten tweejaarlijks te verrichten, kan eeneffect zijn dat er minder autokilometers worden gemaakt en dus minderenergieverbruik en minder uitstoot van schadelijke gassen (zoals CO2) enfijn stof plaats vindt. Op basis van de beschikbare gegevens is het nietmogelijk deze milieueffecten te kwantificeren.Zoals reeds is aangegeven, bevat dit besluit ten opzichte van de Mbv
ook een aantal wijzigingen die samenhangen met een verbeterdeafstemming tussen de voorschriften over het brandveilig gebruik vanbouwwerken en milieuvoorschriften. Die wijzigingen hebben geeninhoudelijke consequenties voor het uit de Mbv overgenomen brand-veiligheidsniveau en zij hebben ook geen milieueffecten. Het gaat hier met
11 Zie het in noot 1 genoemde onderzoek van18 juli 2003.
Staatsblad 2008 327 37
name om herordening van bestaande voorschriften op basis van eenconsequentere domeinafbakening tussen de regelgevingscomplexen«bouwregelgeving (inclusief gebruiksvoorschriften)» en «milieu-regelgeving». Zoals aangegeven in de toelichting op artikel 2.1.8 behoorthet geven van voorschriften over stoffen die zowel brand- als milieu-gevaarlijk zijn vanaf de zogenoemde Ivb-grens voortaan uitsluitend tot hetdomein van de milieuregelgeving. De voorschriften over dergelijke stoffentot die Ivb-grens zijn voortaan in dit besluit opgenomen. De Ivb-grens isde ondergrens waarmee in het Inrichtingen- en vergunningenbesluitmilieubeheer (Ivb) is aangegeven welke hoeveelheden van welke stoffenonder de reikwijdte van dat besluit vallen. In dit besluit is nu aangeslotenbij de systematiek en terminologie van het Ivb. Het geven vanvoorschriften over bedrijfsmatige opslag van stoffen die zowel brand- alsmilieugevaarlijk zijn zal dus alleen nog geschieden in regelgevinggebaseerd op de Wet milieubeheer, zoals de algemene maatregel vanbestuur ex artikel 8.40 van die wet en in milieuvergunningen. Dit besluitbeperkt zich tot huishoudelijke opslag van die stoffen, dat wil zeggenkleinere hoeveelheden die – rekening houdend met de gevaarsaspectenvan de desbetreffende stoffen – voor de goede bedrijfsvoering alswerkvoorraad mogen worden beschouwd. Daarnaast zijn in dit besluitvoorschriften opgenomen over de bedrijfsmatige opslag van brandbareniet-milieugevaarlijke stoffen zoals hout, autobanden en kunststoffen(artikel 2.1.9). Die voorschriften, die voorheen in 8.40-amvb’s Wetmilieubeheer waren opgenomen, zijn in het kader van eerdergenoemdeherafbakening van de wetgevingsdomeinen naar dit besluit overgeheveld(artikel 2.1.9).
3.5 Bestuurlijke lasten
De bestuurlijke lasten van dit besluit zijn relatief beperkt. Gemeentenzullen beperkte eenmalige bestuurlijke lasten hebben doordat degemeentelijke bouwverordening met de voorschriften van dit besluit inovereenstemming moet worden gebracht. Dergelijke lasten zouden zichook voordoen indien zou zijn voortgegaan op de bestaande weg vanaanpassingen van de bouwverordening op basis van periodiekeMbv-wijzigingen door de VNG.Door de reductie van het aantal gebruiksvergunningplichtige gevallen
zullen gemeenten naar verwachting jaarlijks circa € 5.1 miljoen minderleges ontvangen. Bovendien is voor een melding geen leges verschuldigd.Daartegenover staat een besparing in personele capaciteit omdat erminder vergunningen behoeven te worden afgehandeld en gemeentenzelf kunnen beslissen hoe zij in het concrete geval met een ingekomengebruiksmelding omgaan. Verder wordt verwacht dat gemeenten bij hunvoorlichtingsactiviteiten gebruik zullen maken van het voorlichtings-materiaal van VROM. De uitgaven voor eigen voorlichtingsmateriaalzullen derhalve afnemen.Tussen het Rijk en de VNG bestaat overeenstemming over het tegen
elkaar wegvallen van de kosten en besparingen bij gemeenten tengevolge van dit besluit en van het Besluit algemene regels voor inrich-tingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), zodat geen compensatie van debestuurlijke lasteneffecten van dit besluit hoeft plaats te vinden.
4. Voorlichting
Bij de inwerkingtreding van dit besluit wordt veel energie in voorlichtinggestoken. Er zullen verschillende voorlichtingsmiddelen worden ingezet,waaronder brochures die zowel in een papieren versie als op internetbeschikbaar worden gesteld. Bij die voorlichting wordt onderscheidgemaakt tussen de verschillende doelgroepen, zoals overheden engebruikers. Zo zal bijvoorbeeld aan bedrijven goede voorlichting worden
Staatsblad 2008 327 38
gegeven over de vermindering van de controlefrequentie van mobielebrandblussers.Voor vragen over het besluit en de toepassing daarvan in concrete
gevallen zal een digitale helpdesk beschikbaar worden gesteld.Naast deze meer algemene voorlichting over het besluit zal voorlichting
specifiek gericht op de gebruiksvergunning- en de meldingplichtplaatsvinden. Deze voorlichting is qua opzet vergelijkbaar met devoorlichting die VROM sinds 2002 over de bouwvergunning geeft. Hetgaat daarbij om vraaggestuurde voorlichting waarbij de vragensteller aande hand van «ja-nee-vragen» in een checklist inzicht krijgt of in zijnspecifieke individuele situatie een gebruiksvergunning of -melding isvereist en, zo ja, aan welke procedurele eisen zijn vergunningaanvraagc.q. melding moet voldoen.De checklist is voorzien van een ook voor leken begrijpelijke toelichting
en van een rekenmethodiek waarmee het maximaal toelaatbaar aantalpersonen in (delen van) het bouwwerk kan worden bepaald.Het (landelijk uniforme) aanvraag- respectievelijk meldingsformulier kan
via www.vrom.nl worden gedownload. De vergunningaanvragerrespectievelijk melder kan, indien hij dat wenst, het desbetreffendeformulier digitaal invullen en, indien de gemeente in kwestie die faciliteitbiedt, het formulier en de daarbij behorende bescheiden en gegevenselektronisch indienen bij de gemeente. Ook zal via www.vrom.nl digitaalhulp worden geboden bij het zonodig zelf vervaardigen van eenzogenoemde ontruimingstekening. VROM stelt hiervoor gratis eentekenprogramma beschikbaar.Voor de afhandeling van aanvragen om gebruiksvergunning en
gebruiksmeldingen door de gemeenten is een afhandelingsprotocolontwikkeld.Voor het uitoefenen van toezicht ter plaatse tijdens het gebruik van een
bouwwerk is een toezichtsprotocol ontwikkeld.Daarnaast zijn enkele andere specifieke op de gemeentelijke
uitvoeringspraktijk gerichte ondersteunende maatregelen genomen:– in aanvulling op de algemene voorlichting over dit besluit zijn
brochures ontwikkeld over de toepassing van de brand-veiligheidsvoorschriften voor specifieke typen bouwwerken die in degemiddelde gemeente slechts weinig voorkomen, zoals unitbouw,theaters, schouwburgen, kerken, monumenten, hoogbouw (hoger dan70 m2) en gebouwen met brandcompartimenten groter dan 1.000 m2;– de brochure «Vluchten bij brand» is geactualiseerd;– de zogenoemde brandbeveiligingsconcepten, die een kader geven
voor de integrale brandbeveiliging van bepaalde typen gebouwen (zoalscelgebouwen, logiesgebouwen en gezondheidszorggebouwen), wordengeactualiseerd.Verder is ten behoeve van alle bij de toepassing van dit besluit
betrokken partijen (gemeenten, eigenaren en gebruikers van bouwwerkenen het bouwbedrijfsleven) een landelijk informatie- en adviescentrumopgericht ter verbetering van de toepassing van die brand-veiligheidsvoorschriften waarbij het bevoegd gezag beoordelingsruimteheeft. Het gaat daarbij met name om:– gelijkwaardigheid in het Bouwbesluit 2003;– functionele voorschriften in het Bouwbesluit 2003 zoals de
bezettingsgraadklasse B0 en de voorschriften inzake grote brand-compartimenten;– aanschrijvingsbevoegdheid wegens strijd met het Bouwbesluit 2003;– gelijkwaardigheid in dit besluit;– het stellen van noodzakelijke aanvullende voorwaarden (de artikelen
2.11.4 en 2.12.4 van dit besluit).Bij al deze zaken is sprake van een gemeentelijke beoordelingsruimte,
die in de praktijk tot geschillen tussen de eigenaar/gebruiker van eenbouwwerk en de gemeente zou kunnen leiden. Bedoeld centrum heeft tot
Staatsblad 2008 327 39
taak informatie over de toepassing van deze voorschriften in de praktijk teverzamelen, bekendheid te geven aan brandveiligheidsoplossingen diebreder toepasbaar zijn en partijen bij een geschil desgevraagd eentechnisch-inhoudelijk advies te geven over de vraag of een bepaaldeoplossing vanuit het oogpunt van brandveiligheid voldoende respectie-velijk noodzakelijk is. De door dit centrum te verzamelen gegevens zullengebruikt worden bij de evaluatie en eventuele bijstelling van devoorschriften van dit besluit.
5. Toekomst
Met dit besluit is een belangrijke stap gezet, maar nog niet de gewensteeindsituatie bereikt. Aan de volgende onderwerpen zal de komende jarenaandacht worden besteed.Onderzocht zal worden in hoeverre algemene regels kunnen worden
ontwikkeld voor die gevallen die op grond van dit besluit noggebruiksvergunning- of gebruiksmeldingplichtig zijn. Wanneer hetmogelijk blijkt bruikbare algemene regels voor dergelijke gevallen teontwikkelen zal het aantal gebruiksvergunningplichtige respectievelijkgebruiksmeldingplichtige gevallen in de toekomst nog verder kunnenafnemen. Tevens zal worden onderzocht of in dit besluit meer specifiekevoorschriften voor specifieke categorieën gebruik moeten wordenopgenomen. Hierbij kan worden gedacht aan voorschriften voor bijvoor-beeld het prostitutiebedrijf. Met de inwerkingtreding van de Wetalgemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) zullen de gebruiks-vergunning en de gebruiksmelding worden ingebed in de omgevings-vergunning. De gebruiksvergunning(procedure) wordt alsdan geïnte-greerd in de omgevingsvergunning(procedure). Zie voor een uitgebreideuitleg over deze integratie de memorie van toelichting bij het betreffendewetsvoorstel (Kamerstukken II 2006/07, 30 844, nr. 3, subparagraaf 3.2.1,blz. 16–18). Een gebruiksmelding zal vanaf dan gedaan worden ophetzelfde formulier waarmee een omgevingsvergunning kan wordenaangevraagd. Voor de vergunningaanvrager en de melder heeft dit hetvoordeel dat hij – indien hij meerdere vergunningen nodig heeft –voortaan met één formulier en één procedure kan volstaan in plaats vanmeerdere formulieren en procedures. Dit betekent dus ook dat de bij deaanvraag of melding behorende gegevens en bescheiden slechts in eenprocedure behoeven te worden meegestuurd. Tegelijk met de inwerking-treding van de WABO zullen de procedurevoorschriften met betrekking totde gebruiksvergunning(verlening), die in paragraaf 2.11 van het onder-havige besluit zijn opgenomen, komen te vervallen.Op korte termijn zal een voorstel tot wijziging van de Woningwet
worden ingediend waarin de bevoegdheid tot het geven van voorschriftenover het gebruik van bouwwerken wordt overgeheveld van de gemeen-teraad naar het Rijk. In de Woningwet zal daartoe een rechtstreeksegrondslag voor het geven van gebruiksvoorschriften, vergelijkbaar met dewettelijke grondslag voor het Bouwbesluit 2003, worden opgenomen. Ditbetekent dat op termijn de plaatselijke bouwverordening op die onder-delen waarvoor een rechtstreeks besluit geldt, overbodig wordt.Tevens wordt overwogen om het bestaande instrumentarium uit te
breiden met een boete-instrument (zie hiervoor paragraaf 3.3).Verder zal onderzocht worden in hoeverre het mogelijk en wenselijk is
om de voorschriften van dit besluit nader af te stemmen met devoorschriften van het Bouwbesluit 2003 en het ARBO-besluit. Ook zalaandacht worden besteed aan de mogelijkheid om enkele functioneelgeredigeerde eisen in het Bouwbesluit 2003 die een rol spelen bij hetbrandveilig gebruik alsnog om te zetten in prestatie-eisen. Het gaat daarbijmet name om de bouwtechnische brandveiligheidseisen voorbijeenkomstgebouwen met een hoge bezetting, zoals discotheken, café’s,theaters en schouwburgen.
Staatsblad 2008 327 40
Tevens zal worden onderzocht in hoeverre de thans in dit besluitvoorgeschreven inspectie- en controlefrequentie van brandbeveiligings-installaties kan worden beperkt alsmede of in dit besluit eisen moetengaan worden opgenomen ten aanzien van de kwaliteit en de projecteringvan brandbeveiligingsinstallaties die als gelijkwaardige oplossing wordenaangebracht (zoals automatische brandblusinstallaties en rookbeheer-singssystemen).Voorts zal de afstemming tussen NEN-normen en de voorschriften van
dit besluit worden geoptimaliseerd. In dat verband wordt onder meerbezien of er bepalingsmethoden ontwikkeld kunnen worden waarmee deontvlambaarheid van aankleding in besloten ruimten eenduidig kanworden vastgesteld (zie artikel 2.1.3). Ook de afstemming tussencertificeringsregelingen en de voorschriften van dit besluit zal wordengeoptimaliseerd. Eventuele in de toekomst nog te ontwikkelen kwaliteits-verklaringen zullen daarbij een rol spelen.
II Artikelsgewijze toelichting
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In artikel 1.1, eerste lid, is een aantal begripsbepalingen opgenomen.Een gedeelte daarvan bevat een uitgeschreven definitie, voor een anderdeel is verwezen naar de definitie zoals opgenomen in andere regel-geving. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval bij het begrip gebruiksfunctie,dit is gedefinieerd als gebruiksfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit2003. Het is niet nodig begrippen te definiëren die reeds in de Woningwetzijn opgenomen.
ADR-klasse
ADR is de afkorting van de Franse titel van het Europees verdragbetreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over deweg, Accord Européen relatif au transport international des merchandisesdangereuses par route. In dit verdrag zijn de voorwaarden opgenomenwaaronder gevaarlijke stoffen binnen Europa mogen worden vervoerd. Indit besluit wordt de ADR-classificatie gebruikt voor de aanduiding van in,op of nabij een bouwwerk aanwezige brandgevaarlijke stoffen (artikel2.1.8).
Gebruiksfunctie
Onder gebruiksfunctie wordt in dit besluit hetzelfde verstaan als in hetBouwbesluit 2003.Evenals bij het Bouwbesluit 2003, is het voor het bepalen van het
geldende niveau van eisen van belang te weten welke gebruiksfunctievoor het bouwwerk of onderdeel daarvan is aangegeven. Een deel van devoorschriften van dit besluit is gericht op specifieke gebruiksfuncties.In dit besluit is overigens als verbijzondering van de woonfunctie uit het
Bouwbesluit 2003 een woonfunctie voor kamergewijze verhuur en eenwoonfunctie voor zorg opgenomen. Een dergelijke verbijzondering wordtook wel subgebruiksfunctie genoemd.
Kamergewijze verhuur
In dit besluit is kamergewijze verhuur gedefinieerd als «eenwoonfunctie voor het bedrijfsmatig verschaffen van woonverblijf aanmeer dan een huishouden en aan meer dan vier personen». Hiermee richthet begrip «kamergewijze verhuur» zich op de verhuur van kamers in een
Staatsblad 2008 327 41
woning aan afzonderlijke huurders die geen sociale band met elkaar of deverhuurder hebben en zodoende zelf geen of weinig invloed op debrandveiligheidssituatie kunnen uitoefenen. Het gaat hier dus niet om eenwoongroep, gezinsvervangend tehuis of studentenhuis waarin een aantalpersonen gezamenlijk een huishouden voert of de woning van eenhospita met een beperkt aantal inwonende studenten. Ook de woning dieouders voor hun studerende kind kopen valt er in beginsel buiten, zelfs alser in die woning nog enkele andere studenten worden gehuisvest. Dezewoonvormen vallen in principe onder de gewone woonfunctie.In de definitie is een ondergrens van meer dan vier personen per
woonfunctie opgenomen, omdat aangenomen wordt dat er uit hetbedrijfsmatig woonverblijf verschaffen aan maximaal vier personen, diealle vier een eigen wooneenheid hebben, vergeleken met de regulierewoonfunctie geen extra risico»s voor de brandveiligheid voortvloeien.Personen die deel uitmaken van het eigen huishouden van de verhuurdertellen hierin dus niet mee.Onder huishouden wordt in de definitie van kamergewijze verhuur niet
noodzakelijkerwijs hetzelfde verstaan als in de fiscale regelgeving.Overigens mag de kamergewijze verhuur niet verward worden met de
verhuur van kamers in een logiesfunctie. Het gebruik van dergelijkekamers, bijvoorbeeld in een pension, moet voldoen aan de voorschriftendie gelden voor de logiesfunctie. Zo valt huisvesting van seizoenarbeidersonder de logiesfunctie, zij hebben tenslotte elders hun hoofdverblijf.Zie op dit onderdeel ook de toelichting op artikel 1.3, eerste lid.
Meetniveau
Onder meetniveau wordt in dit besluit hetzelfde verstaan als in hetBouwbesluit 2003. Dit betekent dat het gaat om de hoogte van hetaansluitende terrein, gemeten ter plaatse van de toegang van het gebouw.
Nooddeur
Onder nooddeur wordt in dit besluit hetzelfde verstaan als in hetBouwbesluit 2003. Dit betekent dat het om een deur gaat die uitsluitendbedoeld is om het bouwwerk te ontvluchten.
Verpakkingsgroep
Evenals bij de definitie van de ADR-klasse het geval is, is deze definitiegebaseerd op het Accord Européen relatif au transport international desmerchandises dangereuses par route.Een verpakkingsgroep is een groep, waarin bepaalde stoffen op grond
van hun gevaarlijkheid tijdens het vervoer conform het ADR zijn ingedeeldvoor verpakkingsdoeleinden. In dit besluit is aangesloten op de in de ADRgebruikte indeling van die stoffen.Verpakkingsgroep I: zeer gevaarlijke stoffenVerpakkingsgroep II: gevaarlijke stoffenVerpakkingsgroep III: minder gevaarlijke stoffen.
Vluchtroute
Onder vluchtroute wordt in dit besluit verstaan een voor het vluchten bijbrand bestemde route die uitsluitend voert over vloeren, trappen ofhellingbanen en eindigt op een veilige plaats, zonder dat gebruik behoeftte worden gemaakt van een lift. Op elke plaats in een gebouw waar zichpersonen bevinden begint een vluchtroute. Er kan volgens de definitiegeen sprake zijn van een vluchtroute als deze niet over het gehele trajectover vloeren, trappen of hellingbanen voert. Dit betekent dat een route diegebruik maakt van bijvoorbeeld een lift of een touwladder geen vlucht-
Staatsblad 2008 327 42
route in de zin van dit besluit is. Zie in dit verband ook de toelichting opartikel 2.2.2. Het Bouwbesluit 2003 kent de begrippen rookvrije en brand-en rookvrije vluchtroute. Deze begrippen zijn verbijzonderingen van hetbegrip vluchtroute zoals in dit besluit is opgenomen.
Wooneenheid
Wooneenheid is in dit besluit gedefinieerd als gedeelte van eenwoonfunctie voor een individueel huishouden bij kamergewijze verhuur.Dit begrip is nodig om in een aantal gevallen bij bedrijfsmatige verhuurspecifieke eisen te stellen aan individuele wooneenheden en hungezamenlijke ruimten.
In artikel 1.1, derde lid, is bepaald dat onder bouwwerk mede wordtverstaan gedeelten van een bouwwerk die zijn ontworpen of aangepastom afzonderlijk te worden gebruikt. Het bleek nodig om dit voorschrift opte nemen, omdat het anders niet mogelijk is recht te doen aan de situatiedat verschillende gebruikers van een bouwwerk een afzonderlijke op hunspecifieke situatie afgestemde gebruiksvergunning kunnen aanvragen ofmelding kunnen doen.
Artikel 1.2 Gemeenschappelijk of gezamenlijk
In het eerste lid van dit artikel is het begrip «gemeenschappelijk»beschreven. Hiervoor is aansluiting gezocht bij artikel 1.2 van hetBouwbesluit 2003. In het eerste lid van dit artikel wordt (een gedeelte van)een bouwwerk, (een gedeelte van) een ruimte of (een gedeelte van) eenvoorziening, die ten dienste staat van meer dan een gebruiksfunctie,aangeduid als gemeenschappelijk. Het kan daarbij zowel gaan om eengedeelte van als om een geheel bouwwerk, gehele ruimte of gehelevoorziening. Een voorbeeld van een gemeenschappelijke voorziening iseen toiletruimte waarop meer dan een gebruiksfunctie, al dan niet vandezelfde soort, is aangewezen. Het gaat dan bijvoorbeeld om kantoor-ruimten en een bedrijfsrestaurant die beide gebruik maken van hetzelfdetoiletblok.In het tweede lid is het begrip «gezamenlijk» beschreven. De opzet van
dit lid is in hoofdlijnen dezelfde als die van het eerste lid. Het begrip«gezamenlijk» wordt gebruikt voor een niet-gemeenschappelijk gedeeltevan een woonfunctie of van een ruimte of voorziening die ten dienstestaat van meer dan een wooneenheid. Het Bouwbesluit 2003 kent hetbegrip «gezamenlijk» niet. In dit besluit is het nodig gebleken het begripgezamenlijk te introduceren om bij een woonfunctie voor kamergewijzeverhuur eisen te kunnen stellen gericht op ruimten en voorzieningen waarmeer dan een wooneenheid binnen dezelfde gebruiksfunctie gebruik vanmaakt. Deze ruimten zijn dus niet-gemeenschappelijk omdat het ruimtenvan dezelfde gebruiksfunctie (één woonfunctie voor kamergewijzeverhuur) betreft. Voorbeelden van gezamenlijke voorzieningen en ruimtenzijn een gezamenlijke keuken en een gezamenlijke vluchtroute bijkamergewijze verhuur.
Samengevat: een gemeenschappelijke voorziening is bedoeld voormeer dan een gebruiksfunctie. Dit kunnen ook gebruiksfuncties vandezelfde soort zijn.Een gezamenlijke voorziening is daarentegen altijd bedoeld voor één
gebruiksfunctie, een woonfunctie voor kamergewijze verhuur.
Artikel 1.3 Reikwijdte
Artikel 1.3 geeft de reikwijdte van dit besluit aan.
Staatsblad 2008 327 43
In het eerste lid is bepaald dat de voorschriften van dit besluit vantoepassing zijn op elk gebruik van een bouwwerk of een gedeelte daarvan,tenzij in dit besluit anders is aangegeven. Omdat het in zijn algemeenheidniet noodzakelijk is om bij de woonfunctie dezelfde gedetailleerdevoorschriften aan brandveilig gebruik te stellen als bij andere gebruiks-functies, zijn in de overige leden van dit artikel uitzonderingen voor dewoonfunctie en de niet in een logiesgebouw gelegen logiesfunctieopgenomen. Op een in een logiesgebouw gelegen logiesfunctie zijn de indit besluit opgenomen voorschriften in principe integraal van toepassing.Per artikellid is binnen de groep woonfuncties nader onderscheid
aangebracht. Daarbij wordt de woonfunctie onderscheiden in dewoonfunctie voor zorg, de woonfunctie voor kamergewijze verhuur en deoverige woonfunctie.In het tweede lid is aangegeven welke voorschriften van dit besluit niet
gelden voor de gemeenschappelijke ruimten (bijvoorbeeld hettrappenhuis) van een in een woongebouw gelegen woonfunctie voor zorgen van een nevenfunctie daarvan.In het derde lid is aangegeven welke voorschriften van dit besluit niet
gelden voor de niet-gemeenschappelijke ruimten van een woonfunctievoor zorg en een nevenfunctie daarvan. Onder niet-gemeenschappelijkeruimten zijn ook de eventuele gezamenlijke ruimten van deze specifiekewoonfunctie, zoals bijvoorbeeld een keuken, toilet- of badruimte,begrepen.In het vierde lid zijn de uitzonderingen aangegeven voor de gemeen-
schappelijke ruimten van een woonfunctie voor kamergewijze verhuur eneen nevenfunctie daarvan. Zoals uit de begripsomschrijving voorgemeenschappelijk volgt (zie de toelichting op artikel 1.2) kunnen dezeuitzonderingen een rol spelen bij een woning in een woongebouw. Juistbij een woongebouw is er namelijk sprake van woningen met gemeen-schappelijke voorzieningen (bijvoorbeeld een trappenhuis). Bij eenwoonfunctie voor kamergewijze verhuur in een eengezinswoning zijn perdefinitie geen gemeenschappelijke voorzieningen.Onder gemeenschappelijke ruimten zijn niet de eventuele gezamenlijke
ruimten van deze specifieke woonfunctie begrepen. Deze gezamenlijkeruimten zijn namelijk alleen bedoeld voor de wooneenheden die binneneenzelfde woonfunctie liggen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht wordenaan een gezamenlijke keuken in een voor kamerverhuur bestemdewoning.In het vijfde lid zijn de uitzonderingen aangegeven voor de
niet-gemeenschappelijke ruimten van een woonfunctie voor kamergewijzeverhuur en een nevenfunctie daarvan.In het zesde en zevende lid is een restbepaling opgenomen voor alle
woonfuncties die niet onder het tweede tot en met vijfde lid vallen. Deuitzonderingen van het zesde en zevende lid zijn dus gericht op woningendie niet als woonfunctie voor zorg of kamergewijze verhuur wordengebruikt. Het zesde lid heeft betrekking op de gemeenschappelijkeruimten van in een woongebouw gelegen woningen en een nevenfunctiedaarvan. Het zevende lid heeft betrekking op de niet-gemeenschappelijkeruimten.Op grond van het achtste lid gelden dezelfde uitzonderingen als in het
zevende lid genoemd zijn voor de logiesfunctie die niet is gelegen in eenlogiesgebouw. Daarmee wordt bereikt dat de eisen voor een recreatie- ofvakantiewoning niet strenger zijn dan de eisen voor een gewoneeengezinswoning.Voor zover een gebruiksfunctie een nevenfunctie van een woonfunctie
of een niet in een logiesgebouw gelegen logiesfunctie is, bieden hettweede tot en met het achtste lid van dit artikel voor deze nevenfunctiedezelfde uitzonderingen als voor die woon- of logiesfunctie gelden.
Staatsblad 2008 327 44
Dit om te voorkomen dat bijvoorbeeld een buitenberging, een garage ofeen kantoorruimte aan huis, aan hogere eisen zou moeten voldoen dan debijbehorende woning.In het negende lid is een uitzondering gegeven voor een overige
gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50 m2 dieniet voor het publiek toegankelijk is en een lichte industriefunctie. Het isniet nodig dat een kleine fietsenstalling, een stal of een tuinbouwkas eenvluchtrouteaanduiding heeft.In het tiende lid is aangegeven welke artikelen niet van toepassing zijn
op een bouwwerk geen gebouw zijnde, niet zijnde een tunnel met eentunnellengte van meer dan 250 meter.
Artikel 1.4 Gelijkwaardigheid
In artikel 1.4 wordt de mogelijkheid geboden om aan voorschriften vandit besluit te voldoen met gebruik van een gelijkwaardige oplossing. Ditsysteem van gelijkwaardigheid is op hoofdlijnen vergelijkbaar met hetsysteem van gelijkwaardige bouwkundige oplossingen zoals opgenomenin artikel 1.5 van het Bouwbesluit 2003.In het eerste lid van artikel 1.4 is het basisprincipe van gelijkwaardigheid
in dit besluit vastgelegd. Aan een in paragraaf 2.1 tot en met 2.9 gesteldvoorschrift behoeft niet te worden voldaan indien het gebruik van eenbouwwerk of een gedeelte daarvan anders dan door toepassing van datvoorschrift, ten minste dezelfde mate van brandveiligheid biedt alsbeoogd met het betrokken voorschrift. Overigens wordt opgemerkt dateen beroep op gelijkwaardigheid moet worden gemeld aan burgemeesteren wethouders zoals is bepaald in artikel 2.12.1, eerste lid, onderdeel a. Degebruiker zal daarbij ten genoegen van burgemeester en wethoudersaannemelijk moeten maken dat er sprake is van gelijkwaardigheid. Degebruiker is in beginsel vrij om te bepalen hoe hij dat aannemelijk maakt.Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting opparagraaf 2.12.In het tweede lid van dit artikel is vastgelegd dat een eenmaal gekozen
gelijkwaardige oplossing daadwerkelijk moet worden nageleefd en instand gehouden. Burgemeester en wethouders kunnen zonodig aan deeigenaar of degene die uit anderen hoofde daartoe het meest is aange-wezen op elk gewenst moment vragen dit aan te tonen.Door de gelijkwaardigheidsbepaling kunnen innovatieve oplossingen en
alternatieven die in het concrete geval beter aansluiten bij de bedrijfs-voering van de gebruiker van het bouwwerk in de praktijk wordentoegepast. Wanneer de gebruiker bijvoorbeeld een brandgevaarlijke stofop een andere manier opslaat dan in artikel 2.1.8 van dit besluit isvoorgeschreven levert dit geen overtreding van dat voorschrift op als dieandere wijze van opslag dezelfde mate van brandveiligheid biedt alsbedoeld is met dit artikel. Een ander voorbeeld is wanneer de eigenaar/verhuurder van een gebouw beschikt over een certificaat waarmee debrandveiligheid van het gebruik van het bouwwerk voldoende wordengeborgd, het certificaat kan worden gebruikt om aannemelijk te maken datsprake is van een gelijkwaardige oplossing. Een voorbeeld van zo’ncertificaat is het zogenoemde Procescertificaat voor het verhuren vanonzelfstandige woonruimte, dat – indien de betreffende woning voorkamergewijze verhuur wordt gebruikt – aannemelijk kan maken dat sprakeis van gelijkwaardigheid aan de in dit besluit opgenomen specifiekevoorschriften voor kamergewijze verhuur, zulks ter beoordeling vanburgemeester en wethouders.Zoals uit de tekst van artikel 1.4 blijkt is een beroep op gelijkwaar-
digheid alleen mogelijk bij inhoudelijke voorschriften zoals opgenomen inde paragrafen 2.1 tot en met 2.9, en niet bij de procedurele voorschriftendie zijn opgenomen in de paragrafen 2.10 tot en met 2.12. De gebruikervan het bouwwerk kan bijvoorbeeld het beheer, de controle en het
Staatsblad 2008 327 45
onderhoud van een verplicht in het bouwwerk aanwezige brandmeld-installatie op andere wijze uitvoeren dan is bepaald in de in artikel 2.2.1,achtste lid, aangestuurde NEN 2654. Voorwaarde is dan dat dezealternatieve werkwijze ten minste eenzelfde mate van zekerheid biedt datde installatie bij brand adequaat zal functioneren.Bij wijziging van een NEN-norm kan de gelijkwaardigheid eveneens een
rol spelen. Wanneer in dit besluit een NEN-norm wordt aangestuurd,wordt daarbij zowel het normbladnummer als de uitgave daarvanvermeld. Dat betekent echter niet dat een voorziening die niet aan dieuitgave maar wel aan een eerdere uitgave van die norm voldoet, perdefinitie ondeugdelijk is en mitsdien zou moeten worden aangepast ofvervangen door een installatie die wel aan die gewijzigde uitgave van denorm voldoet. De hoofdregel is dat het normblad blijft gelden dat bij hetaanbrengen van de installatie in het bouwwerk van toepassing was. Hetgaat om zowel het toentertijd aangewezen normbladnummer als om deuitgave daarvan. Deze regel kan, vooral bij oudere installaties, soms toteen te laag, dus ongewenst veiligheidsniveau leiden. Wanneer diehoofdregel bij wijziging van een norm tot een zodanig (onacceptabel) laagveiligheidsniveau zou leiden dat in redelijkheid een hoger niveau kanworden verlangd, kan dat meebrengen dat de aanwezige installatie niet(meer) als gelijkwaardig kan worden beschouwd. In dat geval kan degemeente aanvullende eisen aan de installatie kan stellen. Een dergelijkebeslissing zal van geval tot geval moeten worden gemotiveerd en behoeftniet automatisch te betekenen dat alsnog aan het in dit besluitopgenomen kwaliteitsniveau van nieuw aan te brengen installaties moetworden voldaan.Het is niet mogelijk hiervoor algemene regels te geven. In het algemeen
zal rekening moeten worden gehouden met het wel acceptabeleveiligheidsniveau in vergelijkbare bestaande situaties. Het mag niet zo zijndat een nieuw normblad zonder meer aanleiding is nadere eisen te stellenaan een bestaande, tot op dat moment als veilig beoordeelde, situatie.Iedere situatie zal in redelijkheid moeten worden beoordeeld.
Artikel 1.5 Experimenteerbepaling
Artikel 1.5 biedt de mogelijkheid dat de minister ten behoeve vanexperimenten afwijkingen van dit besluit toestaat. Bij een dergelijkexperiment kan dan een voorschrift uit dit besluit buiten beschouwingworden gelaten zonder dat er sprake behoeft te zijn van een gelijk-waardige oplossing als bedoeld in artikel 1.4. Deze experimenteerbepalingis met name bedoeld om in een individueel geval toepassing van eeninnovatieve brandveiligheidsoplossing bij het gebruik van een bouwwerkmogelijk te maken. Om een beroep te kunnen doen op dezeexperimenteerbepaling is geen instemming van de gemeente noodza-kelijk. De minister zal bij de beoordeling van het verzoek wel de zienswijzevan de gemeente betrekken.
Hoofdstuk 2 Brandveilig gebruik bouwwerken
Dit hoofdstuk bevat in de paragrafen 2.1 tot en met 2.9 inhoudelijkevoorschriften en in de paragrafen 2.10 tot en met 2.12 procedurelevoorschriften over het brandveilig gebruik van bouwwerken. Overeen-komstig artikel 1.1 van de modelbouwverordening (Mbv) wordt in ditverband onder bouwwerk verstaan: elke constructie van enige omvangvan hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats vanbestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzijdirect of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse tefunctioneren.Bij het beoordelen van de inhoudelijke voorschriften moet worden
bedacht dat voor die specifieke gevallen waarin de voorschriften niet
Staatsblad 2008 327 46
voorzien in artikel 2.9.1 een «vangnetbepaling» is opgenomen. Dat artikelis zo geformuleerd dat er in een concreet geval een beroep op kan wordengedaan voor alle onvoorziene situaties die gevaar zouden kunnenopleveren voor de brandveiligheid. Zie ook de toelichting op artikel 2.9.1.
Paragraaf 2.1 Voorkomen en beperken van brand
De voorschriften van deze paragraaf zijn gericht op het zoveel mogelijkvoorkomen en beperken van brand.
Artikel 2.1.1 Toestellen en installaties
In dit artikel worden voorschriften gegeven voor brandveilig gebruikvan toestellen en installaties. In een aantal gevallen zijn de voorschriftengegeven voor installaties. Dergelijke voorschriften gelden dus zowel voorde installatie als geheel, als voor een toestel of een ander onderdeel vande installatie. Een aantal andere voorschriften richt zich uitsluitend optoestellen en niet op de gehele installatie. Dit kan het geval zijn omdat deandere installatieonderdelen bouwkundige voorzieningen zijn waarop hetBouwbesluit 2003 reeds van toepassing is.In het eerste lid is bepaald dat een elektriciteitsvoorziening als bedoeld
in afdeling 2.7 van het Bouwbesluit 2003 zo moet worden gebruikt dat ergeen gevaar kan ontstaan voor het ontstaan van brand. In hetBouwbesluit 2003 zijn de eisen aan de installatie zelf gesteld. Het gaat danom bijvoorbeeld de vaste stopcontacten, kabels, lichtschakelaars enlichtpunten. Verlengsnoeren en aansluitsnoeren van elektrischeapparatuur behoren niet tot de in het Bouwbesluit 2003 geregeldeelektriciteitsvoorziening.De veiligheid van in de handel gebrachte elektrische apparatuur,
snoeren en verlichtingsornamenten is geregeld in de Warenwet. Het veiliggebruik van dergelijke zaken en van niet in de handel gebrachte(onveilige) apparatuur onttrekt zich in het algemeen aan de beoordeling,maar kan in het concrete geval zonodig met behulp van het «vangnet-artikel» (artikel 2.9.1) worden afgedwongen.Het tweede lid bepaalt dat in een stookruimte geen brandbare goederen
mogen zijn opgeslagen of opgesteld. Onder stookruimte wordt in ditverband verstaan een ruimte waarin een of meer verbrandingstoestellenmet een totale nominale belasting van meer dan 130 kW aanwezig zijn ofeen ruimte met een gemeenschappelijk stook- of warmwatertoestel (zoalsboiler of geiser), ongeacht de nominale belasting.Het derde lid bepaalt dat een opening voor de toevoer van
verbrandingslucht of de afvoer van rook tijdens het gebruik van hetstooktoestel niet afgesloten mag zijn. Op deze wijze wordt een brandge-vaarlijke situatie voorkomen. Bovendien wordt hiermee koolmonoxidever-giftiging als gevolg van een slechte toevoer van verbrandingslucht ofonvoldoende afvoer van rookgassen voorkomen. In het Bouwbesluit 2003is geregeld dat een voorziening voor de toevoer van verbrandingsluchtniet afsluitbaar mag zijn. In dit lid is geregeld dat de opening tijdens hetgebruik ook niet door een niet-bouwkundige voorziening, zoals dicht-plakken, mag zijn afgesloten.In het vierde lid is bepaald dat een verbrandings- of verwarmingsinstal-
latie (of een onderdeel daarvan zoals een verbrandings- of verwarmings-toestel) niet mag worden gebruikt indien die installatie, de opstelling ofhet gebruik daarvan gevaar oplevert voor het ontstaan van brand. Ondereen verwarmingstoestel wordt bijvoorbeeld ook een elektrische radiatoren een elektrisch kookplaatje of een rechaud begrepen. Hiermee is hetbegrip verwarmingstoestel in dit besluit breder dan in het Bouwbesluit2003, waar onder verwarmingstoestel uitsluitend een toestel voorruimteverwarming wordt begrepen.
Staatsblad 2008 327 47
De tweede volzin van het vierde lid bepaalt dat een verbrandings-installatie, dus ook een verbrandingstoestel, geacht wordt veilig te zijnindien de installatie, de opstelling en het gebruik daarvan voldoen aan debrandveiligheidsvoorschriften uit NEN 3028: 2004. Ook het voorschrift vanhet vierde lid moet worden gelezen naast de voorschriften die hetBouwbesluit 2003 aan de elektriciteits- en gasvoorziening stelt.Bij gebruik van een verbrandings- of verwarmingsinstallatie moet het
gebied rond het toestel en andere installatieonderdelen waar een hogeretemperatuur kan optreden worden vrijgehouden van brandbare goederenen brandgevaarlijke stoffen. Zo nodig dienen zodanige maatregelen teworden getroffen, bijvoorbeeld door het verplaatsen van het toestel of hettreffen van isolerende maatregelen, dat die goederen en stoffen in debuurt van dat toestel niet hun verbrandingstemperatuur kunnen bereiken.Over het algemeen zal er geen sprake zijn van een gevaarlijke situatieindien die goederen of stoffen niet warmer kunnen worden dan 90 °C ofonbrandbaar zijn conform NEN 6064: 1991, inclusief wijzigingsblad A2:2001.Het vijfde lid stelt eisen aan de voorziening voor de afvoer van rook,
zoals een schoorsteen of afvoerkanaal:a. een voorziening moet doeltreffend zijn gereinigd. Dit is voor een
stooktoestel in het algemeen het geval indien de schoorsteen afhankelijkvan het gebruik eenmaal per jaar wordt geïnspecteerd en geveegd;b. een voorziening voor de afvoer van rookgassen waarin brand heeft
gewoed, moet eerst gereinigd en zo nodig hersteld zijn alvorens devoorziening weer mag worden gebruikt;c. verder mag de voorziening bij gebruik geen gevaar voor de veiligheid
van personen opleveren, bijvoorbeeld door lekkage van rookgas,warmteontwikkeling of andere gebreken. Hiervoor is het belangrijk dat deschoorsteen regelmatig wordt gereinigd en geconstateerde gebrekenadequaat worden hersteld, zie ook onderdeel a.
Artikel 2.1.2 Verbod op roken en open vuur
Dit artikel bevat een verbod om te roken of open vuur te hebben inruimten die voor de opslag van brandgevaarlijke stoffen zijn bestemd, bijhet verrichten van handelingen die het uitstromen van brandbarevloeistoffen of gassen kunnen veroorzaken en bij het vullen van eenbrandstofreservoir met een brandbare vloeistof of gas. Het verbod moetkenbaar worden gemaakt door duidelijk zichtbaar aangebrachte picto-grammen zoals beschreven in NEN 3011 (uitgave 2004). Eventueel kanmet een beroep op gelijkwaardigheid worden volstaan met een opschrift«verboden voor open vuur» of «verboden te roken» dat is aangebrachtvoor inwerkingtreding van dit besluit.
Artikel 2.1.3 Aankleding in een besloten ruimte
In dit artikel zijn voorschriften gegeven voor de aankleding van eenbesloten ruimte, met het oog op het voorkomen van brandgevaar. Dezevoorschriften worden uitsluitend aan een besloten ruimte gesteld omdatwordt aangenomen dat aan een niet-besloten ruimte, bijvoorbeeld eenbinnenplaats of tuin, andere (beperktere) brandveiligheidsrisico’s kleven.Bij dergelijke niet-besloten ruimten kan in een specifiek geval zonodig eenberoep op het «vangnetartikel» 2.9.1 worden gedaan.In dit besluit wordt onderscheid gemaakt tussen aankleding, inventaris
en «inrichtingselementen» (een deelverzameling van «inventaris»). Eenonderscheid tussen aankleding, inventaris en constructieonderdelen is inhet kader van dit besluit noodzakelijk omdat het Bouwbesluit 2003 alleeneisen stelt aan constructieonderdelen en dit besluit zich richt op degebruiksaspecten. Met «aankleding» wordt gedoeld op gordijnen,vitrages, slingers en andere ornamenten in een ruimte, die niet worden
Staatsblad 2008 327 48
gerekend tot de constructieonderdelen of tot de inventaris. Meubilair ineen ruimte valt niet onder aankleding en constructieonderdelen maaronder inventaris. Het begrip inventaris wordt in artikel 2.3.1 geïntrodu-ceerd bij het berekenen van de per persoon beschikbare hoeveelheidvloeroppervlakte. Hiernaast kent dit besluit in artikel 2.3.2 het begripinrichtingselementen in de zinsnede «stands, kramen, schappen, podia enandere inrichtingselementen». Dergelijke inrichtingselementen zijnevenals meubilair te beschouwen als «inventaris».In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat aankleding geen brand-
gevaar mag opleveren. Daarbij is aangegeven dat dit gevaar niet bestaatwanneer aan de daar genoemde voorwaarden is voldaan. Dit is het gevalwanneer:a. de navlamduur ten hoogste 15 seconden en de nagloeiduur ten
hoogste 60 seconden is,b. de aankleding onbrandbaar is, ofc. de aankleding een ondergeschikte bijdrage aan het brandgevaar
levert.Een concrete bepalingsmethode waar in dit besluit naar kan worden
verwezen is niet beschikbaar. Door de NVBR wordt in haar folder«Brandveiligheidsinfo 18: feestversiering het kan en moet veilig!» metname voor de onderdelen a en b hierover praktische informatie gegeven.Deze folder kan worden gedownload via www.brandweer.nl. De recentontwikkelde Nederlandse technische afspraak NTA 8007 «Brandgedragversieringsmaterialen» bevat eveneens informatie die de praktijk-toepassing van die onderdelen kan ondersteunen. Deze NTA isverkrijgbaar bij NEN (www.nen.nl).De vraag wanneer aankleding een ondergeschikte bijdrage aan het
brandgevaar levert is sterk afhankelijk van de omstandigheden. In hetalgemeen is een kerststukje op de tafeltjes in een restaurant geenprobleem. Dat kerststukje kan wel een probleem worden als er in denabijheid aankleding is waarnaar brand in het kerststukje eenvoudig kanoverslaan.
In het tweede lid zijn eisen gesteld aan de verticale vrije ruimte. Dezeeisen gelden voor besloten ruimten die bedoeld zijn voor het verblijven ofvluchten van meer dan 50 personen in aanvulling op de eisen van heteerste lid. Het gaat in het tweede lid om de afstand tussen de vloer en deonder het plafond aangebrachte aankleding. Deze afstand moet in eenbesloten ruimte die bedoeld is voor het verblijven of vluchten van meerdan 50 personen ten minste 2,5 m zijn.Onder bepaalde omstandigheden mag de aankleding lager dan 2,5 m
hangen. Dit is het geval wanneer:– de aankleding onbrandbaar is,– de aankleding een ondergeschikte bijdrage aan het brandgevaar
levert, of– de aankleding zich bevindt boven een gedeelte van de vloer waar zich
geen personen kunnen bevinden.Of sprake is van een gedeelte van de vloer waar zich geen personen
behoren te bevinden is afhankelijk van de inrichting van de ruimte. Hetgaat om die plaatsen waar zich normaliter geen mensen bevinden,bijvoorbeeld boven een tafel, een barmeubel of stand. Met de situatie datiemand op een dergelijk inrichtingselement klimt behoeft geen rekening teworden gehouden.De aanvullende bepalingen in dit tweede lid zijn met name bedoeld om
te voorkomen dat grotere hoeveelheden mensen, bijvoorbeeld inhorecagelegenheden, risico’s lopen als gevolg van bijvoorbeeld laaghan-gende kerst- of feestversiering.
In het derde lid is bepaald dat de aankleding in een besloten ruimte bijbrand geen druppelvorming mag geven boven een gedeelte van een vloer
Staatsblad 2008 327 49
bestemd voor gebruik door personen. Het gaat hier dus niet om diegedeelten waar mensen zich niet behoren te bevinden.In het vierde lid is bepaald dat die delen van apparatuur en installaties
die hitte uitstralen (meer dan 90 °C worden), niet in aanraking mogenkomen met de aankleding. Dit mag wel wanneer de aankledingonbrandbaar is. Met het voorschrift van het vierde lid kan bijvoorbeeldworden opgetreden tegen een situatie waarin door een halogeenspotjebrand in de gordijnen zou kunnen ontstaan.
Artikel 2.1.4 Brandveiligheid stands, kramen, schappen, podia en andereinrichtingselementen
Dit artikel stelt eisen aan de brandveiligheid van stands, kramen,schappen, podia en andere inrichtingselementen als zij zijn opgesteld invoor het publiek toegankelijke ruimten, zoals winkel-, beurs-, markt-,tentoonstellings-, school-, muziek- en theaterruimten, wijkcentra enbibliotheken. Doel van die voorschriften is te voorkomen dat eenbeginnende brand in de opstellingsruimte zich snel kan ontwikkelen endat de gebruikte materialen bij een brand letselrisico’s voor in deopstellingsruimte aanwezige personen opleveren. Er worden dus geeneisen gesteld aan de in de stands uitgestalde producten of voorwerpen.Bij dergelijke producten of voorwerpen kan in het concrete geval zonodigeen beroep op het «vangnetartikel» 2.9.1 worden gedaan.In het eerste lid is bepaald dat de inrichtingselementen brandveilig
moeten zijn. Dit betekent dat ze voldoende brandveilig moeten zijn, dat debrandveiligheid niet onvoldoende mag zijn.In het tweede lid is bepaald waaraan een naar de lucht toegekeerd
onderdeel van een dergelijk inrichtingselement moet voldoen ombrandveilig te zijn. Dit is het geval wanneer dat onderdeel:a. onbrandbaar is, bepaald volgens NEN 6064: 1991, inclusief
wijzigingsblad A2: 2001;b. een dikte heeft van ten minste 3,5 mm, en voldoet aan klasse 4 als
bedoeld in NEN 6065: 1991, inclusief wijzigingsblad A1: 1997, ofc. een dikte heeft van minder dan 3,5 mm en over de volle oppervlakte
is verlijmd met een onderdeel als bedoeld onder b.Dunne materialen hebben in het algemeen slechtere brandeigen-
schappen dan dikkere. Indien een dun materiaal als bedoeld onder c overde volle oppervlakte is verlijmd met een materiaal als bedoeld in b (eendrager), dan benaderen de eigenschappen van de samengevoegdematerialen de brandeigenschappen van het dikkere dragermateriaal.
Artikel 2.1.5 Deuren, ramen en luiken met brandwerende functie
In dit artikel is bepaald dat een zelfsluitend constructieonderdeel alsbedoeld in het Bouwbesluit 2003, lees vooral een deur, niet in geopendestand mag zijn vastgezet. De verwijzing naar een aantal afdelingen van hetBouwbesluit 2003 maakt duidelijk dat de eis alleen geldt voor voorge-schreven zelfsluitende constructieonderdelen. Op de regel dat de deur nietin geopende stand mag zijn vastgezet is een uitzondering mogelijk,namelijk wanneer de deur bij brand automatisch wordt losgelaten. Onderautomatisch loslaten wordt verstaan dat de deur bij brand vanzelf, duszonder tussenkomst van een persoon (automatische detectie), sluit. Zieook artikel 2.3.3 voor een soortgelijke eis aan deuren, ramen en luiken meteen rookwerende functie.
Artikel 2.1.6 Branddoorslag en brandoverslag bij doorvoeren
Om te voorkomen dat een beginnende brand zich snel in een bouwwerkuitbreidt, stelt het Bouwbesluit 2003 eisen aan de weerstand tegenbranddoorslag en brandoverslag van scheidingsconstructies (zoals muren
Staatsblad 2008 327 50
en vloeren). Wanneer in of door zo’n scheidingsconstructie op onzorg-vuldige wijze een doorvoer voor kabels, leidingen, een buizenpost- ofluchtbehandelingssysteem en dergelijke wordt aangebracht (of een reedsaanwezige doorvoer onzorgvuldig wordt gewijzigd) kan dit een zodanignegatief effect hebben dat niet meer aan de eisen van het Bouwbesluit2003 wordt voldaan. Om dergelijke situaties te voorkomen schrijft artikel2.1.6 voor dat deze doorvoeren na het aanbrengen of wijzigen opadequate wijze worden gecontroleerd. Onder doorvoeren worden in ditverband tevens de met de doorvoer samenhangende voorzieningen zoalsbrandwerende brandmanchetten begrepen. Mocht vervolgens blijken datniet meer aan de voorschriften van de afdelingen 2.13, 2.14, 2.19, 2.22 of2.23 van het Bouwbesluit 2003 wordt voldaan, dan moet dat op grond vande Woningwet en het Bouwbesluit 2003 direct worden hersteld.Zie ook de toelichting op artikel 2.3.4 met betrekking tot de
rookdoorgang van de desbetreffende scheidingsconstructies.
Artikel 2.1.7 Aanvullende behandeling constructieonderdelen
Een aantal constructie-onderdelen van bouwwerken kan de op grondvan het Bouwbesluit 2003 vereiste prestaties ten aanzien van brandwe-rendheid en brandvoortplanting uitsluitend met aanvullende behande-lingen blijven leveren. Voorbeelden daarvan zijn: stalen draagconstructies(voor zover die hun brandwerendheid mede aan daarop aangebrachteverf ontlenen), houten gevelbekledingen (voor zover die door behandelingmet een impregneermiddel voldoen aan brandvoortplantingseisen) enrieten daken. Doordat de werking van zo’n aanvullende behandeling vandie constructie-onderdelen in de loop der tijd door veroudering afneemten op termijn zelfs geheel kan verdwijnen, bestaat in dergelijke gevalleneen risico op onderschrijding van de vereiste brandveiligheidskwaliteit.Om die reden is als waarborg voor de instandhouding van die kwaliteit inartikel 2.1.7 voorgeschreven dat bij de bedoelde constructie-onderdeleneen geldig door burgemeester en wethouders aanvaard documentaanwezig moet zijn waaruit kan worden opgemaakt dat de benodigdeaanvullende behandeling goed is uitgevoerd, in stand wordt gehouden enzonodig wordt herhaald. Met de aanvaarding van een dergelijk documentverklaren burgemeester en wethouders als het ware dat zij voldoendevertrouwen hebben dat de desbetreffende onderdelen van de bouwcon-structie voldoen aan de hiervoor gestelde eisen. Met het begrip geldigwordt in dit artikel bedoeld dat het document niet is verlopen.
Artikel 2.1.8 Brandgevaarlijke stoffen
Dit artikel heeft betrekking op de aanwezigheid van brandgevaarlijkestoffen in, op en nabij bouwwerken, de zogenoemde huishoudelijkeopslag. Zoals in artikel 1.1 is aangegeven wordt onder brandgevaarlijkestoffen verstaan: vaste stoffen, vloeistoffen en gassen die brandbaar ofbrandbevorderend zijn of bij brand gevaar opleveren. Vergeleken methetgeen eerder in de modelbouwverordening (Mbv) over dergelijkestoffen was opgenomen, bevat artikel 2.1.8 enkele belangrijke wijzigingen.In de Mbv werd gesproken van brandgevaarlijke stoffen (bijlagen 5 en 6)zonder vermelding van een maximaal toelaatbare hoeveelheid. Voortsvielen die stoffen deels onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer.Anderzijds waren in de milieuregelgeving ook voorschriften opgenomenover brandgevaarlijke stoffen die weliswaar bij brand negatieve milieu-effecten kunnen hebben maar niet als milieugevaarlijk worden aange-merkt.Er is nu voor een nieuwe afbakening tussen bouw- en milieuregelgeving
gekozen. Het geven van voorschriften over stoffen die zowel brand- alsmilieugevaarlijk zijn, behoort vanaf de zogenoemde Ivb-grens voortaanuitsluitend tot het domein van de milieuregelgeving. Het geven van
Staatsblad 2008 327 51
voorschriften over dergelijke stoffen tot die Ivb-grens behoort voortaanuitsluitend tot het domein van de bouwregelgeving. De Ivb-grens is deondergrens waarmee in het Inrichtingen- en vergunningenbesluitmilieubeheer (Ivb) is aangegeven welke hoeveelheden van welke stoffenonder de reikwijdte van dat besluit vallen. In dit besluit is nu aangeslotenbij de systematiek en terminologie van het Ivb.
Het geven van voorschriften over bedrijfsmatige opslag van stoffen diezowel brand- als milieugevaarlijk zijn zal dus alleen nog geschieden inregelgeving gebaseerd op de Wet milieubeheer, zoals de algemenemaatregel van bestuur ex artikel 8.40 van die wet en in milieu-vergunningen. De bouwregelgeving beperkt zich tot huishoudelijkeopslag, dat wil zeggen kleinere hoeveelheden die – rekening houdend metde gevaarsaspecten van de desbetreffende stoffen – voor de goedebedrijfsvoering als werkvoorraad mogen worden beschouwd. Dit is inartikel 2.1.8 uitgewerkt in een verbod op het aanwezig hebben vanbrandgevaarlijke stoffen in combinatie met expliciete uitzonderingen opdat verbod. In de bij dit artikel opgenomen tabel 2.1.8 is per soort stof enverpakkingsgroep (zie definitie in artikel 1.1) aangegeven welkehoeveelheid van een brandgevaarlijke stof is toegestaan.In de eerste kolom van de tabel zijn de desbetreffende stoffen geordend
overeenkomstig de classificatie van de ADR (zie definitie in artikel 1.1), dieook in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en milieurichtlijnen wordtgehanteerd. Het ADR kent dertien klassen van gevaarlijke stoffen. Artikel2.1.8 van dit besluit beperkt zich tot de deelverzameling «stoffen die zowelmilieu- als brandgevaarlijk zijn». Conform de ADR-terminologie wordtdaarbij de netto massa in kilo’s gehanteerd als eenheid voor hetvaststellen van hoeveelheden vaste stoffen, vloeibaar gemaakte gassenen onder druk opgeloste gassen en wordt de nominale inhoud in liters alseenheid gehanteerd indien het vloeistoffen en samengeperste gassenbetreft. Zie hiervoor de PGS-reeks (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen).Deze door VROM uitgegeven reeks bevat adviezen die het bevoegd gezagkan toepassen bij het verlenen van milieuvergunningen en het uitoefenenvan toezicht op de naleving van algemene regels, zoals bijvoorbeeld opgrond van artikel 8.40 van de Wet milieubeheer.In het eerste lid is het verbod op het aanwezig hebben van een
brandgevaarlijke stof opgenomen. Of iets een brandgevaarlijke stof is, iste lezen in tabel 2.1.8. Uit deze tabel blijkt dat ook medicinale zuurstof eengas is dat onder het voorschrift van artikel 2.1.8 valt.
Op grond van het tweede lid is het in het eerste lid gestelde verbod nietvan toepassing wanneer de toegestane maximum hoeveelheid van eenbepaalde stof niet wordt overschreden (onderdeel a), de stof deugdelijk isverpakt (onderdeel b) en die stof met inachtneming van de op deverpakking aangegeven gevaarsaanduidingen wordt gebruikt (onderdeelc). Hierbij geldt dat de totale hoeveelheid stoffen niet meer mag zijn dan100 kilogram of liter. De stof dient zodanig verpakt te zijn dat deverpakking tegen een normale behandeling bestand is (hetgeen bij eenstof in de originele verpakking van de fabrikant/leverancier in de regel hetgeval zal zijn) en van de inhoud niets onvoorzien uit de verpakking kanontsnappen (hetgeen bij deugdelijke sluiting van een geopende origineleverpakking in de regel het geval zal zijn). Bij gebruik overeenkomstig degevaarsaanduiding moeten de zogenoemde R- en S-zinnen in achtworden genomen. Die zinnen, die in de regel op de originele verpakkingzijn aangegeven, geven de producteigenschappen aan (R = risc: bijvoor-beeld «ontvlambaar») en bevatten gebruiksinstructies (S = safety:bijvoorbeeld «niet roken tijdens het gebruik»).
In het derde lid wordt een aantal zelfstandig te lezen aanvullingen ophet eerste en tweede lid gegeven. Bij de bepaling van de totale
Staatsblad 2008 327 52
hoeveelheid toegestane stoffen behoeft geen rekening te wordengehouden met de in het derde lid opgenomen stoffen. Er behoeftbijvoorbeeld geen rekening te worden gehouden met de in een auto ofscooter aanwezige motorbrandstoffen (a), of met voor consumptiebestemde alcoholhoudende dranken (c).Onderdeel f van het derde lid bepaalt dat het eerste lid niet van
toepassing is op brandgevaarlijke stoffen voor zover de aanwezigheiddaarvan bij of krachtens de Wet milieubeheer is toegestaan. Hiermeewordt zeker gesteld dat voor dergelijke stoffen uitsluitend de Wetmilieubeheer geldt en zodoende strijdige voorschriften worden uitge-sloten.Het vierde lid bevat een ontheffingsbevoegdheid voor burgemeester en
wethouders. Op grond daarvan kunnen zij in een incidenteel gevalontheffing verlenen voor het aanwezig hebben van een groterehoeveelheid van een stof dan op grond van het tweede lid, onderdeel a, istoegestaan. De reikwijdte van die bevoegdheid is beperkt tot gevallen diebuiten de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen. Dit is bijvoor-beeld het geval wanneer in een bouwwerk dat geen inrichting in de zinvan de Wet milieubeheer is (bijvoorbeeld een stadion) meer dan 1.000 literdieselolie aanwezig is ten behoeve van generatoren die tijdens eenevenement worden gebruikt.Op grond van het vijfde lid moet de inhoudsmaat van een aangebroken
verpakking volledig worden meegerekend. Indien, bijvoorbeeld, een vatslechts met vier liter is gevuld terwijl het tien liter vloeistof kan bevatten,moet gerekend worden met tien liter.
Enkele rekenvoorbeelden op basis van artikel 2.1.8. Ongeacht deaanwezigheid van andere stoffen mogen altijd gasflessen met eenmaximum inhoud van in totaal 115 liter en maximaal 1.000 liter diesel-,gas- of lichte stookolie (vlampunt tussen 61°C en 100°C) aanwezig zijn. Bijde overige stoffen gaat het niet alleen om een maximum hoeveelheidvoor stoffen per ADR-klasse (bijvoorbeeld: geen grotere hoeveelheid vanstoffen van ADR-klasse 3 uit verpakkingsgroep II dan totaal 25 liter) maarmag ook de hoeveelheid van stoffen uit alle genoemde ADR-klassentezamen niet meer dan 100 kilogram of liter bedragen. Wanneer, bijvoor-beeld, in een bouwwerk 50 liter vloeistof van ADR-klasse 3 uitverpakkingsgroep III en 50 kilogram stoffen van ADR-klasse 5.1 aanwezigzijn, is die grens van de toegestane maximum hoeveelheid van 100kilogram of liter bereikt. In dat geval mogen nog wel eerderbedoeldegasflessen en oliesoorten tot maximaal de daarvoor aangegevenmaximum hoeveelheid aanwezig zijn maar geen van de overige in detabel aangegeven stoffen.
Artikel 2.1.9 Brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen
De voorschriften van dit artikel zijn erop gericht om de brandveiligheidvoor belendingen te waarborgen bij de bedrijfsmatige opslag vanbrandbare niet-milieugevaarlijke stoffen zoals hout, autobanden enkunststoffen in een bouwwerk of op een open erf of terrein. Dezevoorschriften waren voorheen opgenomen in algemene maatregelen vanbestuur op grond van artikel 8.40 van de Wet milieubeheer. In het kadervan de vernieuwing van de VROM-regelgeving zijn zij in dit besluitondergebracht omdat het brandbaar zijn van een stof op zich naar huidigeinzichten niet als direct milieurisico wordt gezien.In het eerste lid is een functionele eis gegeven voor de bedrijfsmatige
opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen in het algemeen.Daarin is bepaald dat de opslag van dergelijke stoffen in een bouwwerk ofin de open lucht zodanig moet zijn dat bij brand geen onaanvaardbaarrisico ontstaat voor percelen die zijn gelegen naast het perceel waar dieopslag plaatsvindt. Daarbij gaat het met name om het voorkomen van
Staatsblad 2008 327 53
brandoverslag naar die aangrenzende percelen. Niet elk naastgelegenperceel behoeft evenwel bescherming tegen brandoverslag. Overeen-komstig de reikwijdte van de eerdere voorschriften is de beschermendewerking van het voorschrift dan ook alleen van toepassing op bestaandeen toekomstige kampeerterreinen, speeltuinen, opslagen van brandge-vaarlijke stoffen en gebouwen op een belendend perceel. Het vantoepassing zijn van deze regeling op toekomstige situaties betekent dathet bedrijf zich zal moeten aanpassen aan die toekomstige situaties. Hetgaat daarbij alleen om toekomstige situaties die kunnen worden gereali-seerd op grond van het bestemmingsplan.In het tweede lid zijn prestatie-eisen gegeven voor de opslag van hout
anders dan in een gebouw. Deze eisen houden in dat geen sprake magzijn van brandoverslag naar het andere perceel gedurende een uur nadateen brand in de opslag is uitgebroken. Wanneer aan deze prestatie-eis isvoldaan, is daarmee ook voldaan aan de in het eerste lid gegevenfunctionele eis. Degene die voor de opslag verantwoordelijk is, zalzonodig ten genoegen van burgemeester en wethouders aannemelijkmoeten maken dat de opslag aan die prestatie-eis voldoet. Hij kan datdoen door gebruik te maken van de bepalingsmethode die is opgenomenin de VROM-publicatie «Bepalingsmethode warmtestralingsbelastingopslag van hout» (mei 2004) (te downloaden via www.vrom.nl) en van hetdaarbij behorende computermodel (te downloaden via www.infomil.nl).In het derde lid is bepaald hoe de stralingsbelasting van de opslag moet
worden gemeten. Wanneer op het aangrenzend perceel een kampeer-terrein, een speeltuin of een opslag van brandgevaarlijke stoffen isgevestigd, moet op de perceelsgrens worden gemeten. Wanneer op hetaangrenzende perceel een gebouw is gelegen mag op geen enkel puntvan de uitwendige scheidingsconstructie de in het tweede lid bedoeldestralingsbelasting worden overschreden. Dit kan het beste gemetenworden op de naar de perceelsgrens toegekeerde muur.Een voorbeeld.Naast een palletbedrijf bevindt zich op 100 meter afstand van de
perceelsgrens van dat bedrijf de buitenmuur van een schoolgebouw. Indat geval moet de stralingsbelasting worden gemeten op de naar dehoutopslag van dat bedrijf gekeerde buitenmuur van die school. Wanneerde school overeenkomstig het in het ter plaatse geldende bestem-mingsplan aangegeven bouwblok wil uitbreiden met een lokaal, waardoorde buitenmuur van de school op bijvoorbeeld 50 meter van de perceels-grens van het palletbedrijf komt te staan, zal de stralingsbelasting hetbeste kunnen worden berekend op die nieuwe buitenmuur. Zolang van demogelijkheid van een extra lokaal geen gebruik wordt gemaakt, kan destralingsbelasting worden berekend op de buitenmuur die op 100 metervan de perceelsgrens is gelegen. Zodra het nieuwe lokaal is gebouwd, kande stralingsbelasting worden berekend op de nieuwe buitenmuur die op50 meter van de perceelsgrens is gelegen. Om aan de eisen te kunnenvoldoen, kan het noodzakelijk zijn dat de houtopslag op het terrein van hetbedrijf na het bouwen van het extra lokaal verplaatst moet worden of dathet palletbedrijf op zijn terrein extra brandwerende voorzieningen moettreffen. Het bedrijf kan in een dergelijk geval geen rechten ontlenen aande oude situatie.Het geven van een vergelijkbare prestatie-eis voor de bedrijfsmatige
opslag van andere brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen, zoalsautobanden of kunststofproducten, is nog niet mogelijk omdat daarvoornog geen bepalingsmethode beschikbaar is.
Paragraaf 2.2 Tijdig vaststellen van brand
De voorschriften van deze paragraaf zijn gericht op het tijdig vaststellenvan brand in een bouwwerk.
Staatsblad 2008 327 54
Artikel 2.2.1 Brandmeldinstallatie
Algemeen
Dit artikel regelt in welke gevallen een brandmeldinstallatie aanwezigmoet zijn en aan welke eisen die installatie dan moet voldoen. Doel vaneen brandmeldinstallatie is dat een brand zo snel mogelijk wordt ontdekten gemeld, zodat de ontvluchting van de in het bouwwerk aanwezigepersonen direct na de ontdekking van de brand op gang kan wordengebracht. Een installatie is nodig indien de brand zonder brandmeld-installatie niet tijdig genoeg door alle aanwezigen kan worden opgemerkt.Bijvoorbeeld omdat de grootte of complexiteit van het bouwwerkverhindert dat personen de brand tijdig zelf zien of ruiken of personen nietdoor aanroepen snel genoeg op de hoogte kunnen worden gesteld van debrand.Een belangrijke functie van een brandmeldinstallatie is dan ook de
aansturing van de ontruimingsalarminstallatie die zorgdraagt voor eenontruimingssignaal; het behoud van het bouwwerk sec en/of de inventarisdaarvan behoort niet tot de belangen die deze voorschriften beogen tebeschermen.Daarnaast kan de brandmeldinstallatie automatisch een brandmelding
doorgeven naar een externe alarmcentrale die voor alarmopvolging kanzorgdragen. Door een dergelijke automatische alarmering wordt debrandweer rechtstreeks gealarmeerd waardoor zij ook sneller ter plaatsekan zijn. Hierdoor kan de brandweer eventueel nog assisteren bij deontruiming van het bouwwerk.Een brandmeldinstallatie kan ook belangrijk zijn om de voor het
vluchten noodzakelijke hulp te mobiliseren, bijvoorbeeld door meldingnaar een zusterpost of zorgcentrale. Dit is bijvoorbeeld het geval bijminder zelfredzame personen, personen die zijn ingesloten of bij hetvluchten van grote hoeveelheden mensen.
Er worden vier bewakingsvormen bij een brandmeldinstallatieonderscheiden:– niet-automatische bewaking: brandmeldinstallatie met alleen
handbediende brandmelders;– gedeeltelijke bewaking: brandmeldinstallatie met handbediende
brandmelders en (in de verkeersruimten en de ruimten met een verhoogdbrandrisico) automatische brandmelders;– volledige bewaking: brandmeldinstallatie met handbediende
brandmelders en (in nagenoeg alle ruimten) automatische brandmelders;– ruimtebewaking: brandmeldinstallatie met handbediende- en/of
automatische brandmelders en (in geval van samenvallende vluchtrouteszoals een doodlopende verkeersroute) automatische rookmelders.
Uit het eerste lid en de daarbij behorende bijlage I volgt wanneer eenbrandmeldinstallatie aanwezig moet zijn en aan welke omvang van debewaking en doormelding deze moet voldoen. In de tabel zijn pergebruiksfunctie grenswaarden (drempels) opgenomen die aangeven dattot die grenswaarde een brandmeldinstallatie niet noodzakelijk wordtgeacht om een tijdig en veilig vluchten te kunnen garanderen. Tenovervloede wordt opgemerkt dat een gebruiker van een gebouw ook opvrijwillige basis kan besluiten om een brandmeldinstallatie aan te leggenof voor een hoger niveau van bewaking te kiezen, bijvoorbeeld omdat zijngebouw of de inventaris bijzonder waardevol is. Bij overschrijding van dein de tabel opgenomen grenswaarden is een brandmeldinstallatie inbeginsel verplicht. Deze drempels zijn betrekkelijk «streng» in die zin, datdaarmee bereikt kan worden dat in alle voorkomende bouwwerken envormen van gebruik – voor zover vallend binnen de categorieën vanbijlage I – een veilige situatie kan worden gewaarborgd: zowel bij
Staatsblad 2008 327 55
bestaande bouw als bij nieuwbouw, bij hoge en bij lage bezettingsgraden,in ruimten met een hoge of met een lage vuurbelasting, met weinig ofmet extra vluchtdeuren, bouwwerken waarin de aanwezigen bekend zijnmet de indeling (bijvoorbeeld het personeel van het in het bouwwerkgevestigde bedrijf of kantoor) of niet (bijvoorbeeld de bezoekers van eenmuseum) enzovoort. De tabel gaat derhalve uit van een «worst case»situatie. Het is in het kader van dit besluit niet mogelijk gebleken om eenmeer gedetailleerd onderscheid aan te brengen zoals in het Bouwbesluit2003 wel is gedaan. Ook in de Mbv werd geen onderscheid gemaakttussen bijvoorbeeld bestaande bouw en nieuwbouw. Zo kan het gebeurendat bijvoorbeeld bij betrekkelijk nieuwe gebouwen reeds dermate goedevluchtmogelijkheden bestaan dat een brandmeldinstallatie in de praktijkweinig toegevoegde waarde heeft. Indien de gebruiker van een dergelijkbouwwerk kan aantonen dat de op grond van dit artikel voorgeschreveninstallatie niet noodzakelijk is om te kunnen waarborgen dat iedereentijdig kan vluchten, kan een beroep worden gedaan op gelijkwaardigheidals bedoeld in artikel 1.4, zie ook hierna in deze toelichting. Bij hetbeoordelen of een situatie gelijkwaardig is kan bijvoorbeeld gebruikworden gemaakt van de zogenoemde brandbeveiligingsconcepten vanhet ministerie van BZK. Hierin wordt er van uitgegaan dat de ontruimingvan een brandend gebouw onder normale omstandigheden voldoendeveilig is, indien de aanwezigen binnen 15 minuten na het ontstaan van debrand kunnen zijn gealarmeerd en binnen 15 minuten na deze alarmering,zonder hulp van de brandweer, kunnen vluchten naar een veilige plaats.Met andere woorden: door brand bedreigde personen moeten binnen 30minuten na het ontstaan van de brand zonder hulp van de brandweer, hetgebouw hebben kunnen verlaten (Brandbeveiligingsconcept Kantoorge-bouwen en Onderwijsgebouwen, Ministerie van Binnenlandse Zaken, DenHaag, april 1996, blz. 37). Er zijn ook brandveiligheidsconcepten voorandere gebruiksfuncties, waarbij andere criteria kunnen gelden.
De tabel van bijlage I gaat uit van de gebruiksoppervlakte van degebruiksfunctie (a), de hoogste vloer van een verblijfsruimte van degebruiksfunctie gemeten boven het meetniveau (b) en het aantalbouwlagen van de gebruiksfunctie (c). Voor ieder van de drie hiervoorgenoemde criteria zijn in de tabel per gebruiksfunctie grenswaardenopgenomen. Hiermee kan de gebruiker van een bouwwerk per gebruiks-functie op eenvoudige wijze nagaan of hij een brandmeldinstallatie moethebben en, zo ja, wat de omvang daarvan is en of er sprake moet zijn vandoormelding naar de brandweer.Opgemerkt wordt dat het gaat om het aantal bouwlagen van de
gebruiksfunctie en niet om het aantal bouwlagen van het gebouw. Bij eenkantoorgebouw met vier bouwlagen, kan bijvoorbeeld sprake zijn van driebouwlagen met kantoorruimten, terwijl zich op de bovenste bouwlaaguitsluitend een kantine en vergaderruimten bevinden. In dat geval heeftde kantoorfunctie drie bouwlagen (met de kantoorruimten) en debijeenkomstfunctie vier bouwlagen en (kantine en vergaderruimten). Dezebijeenkomstfunctie heeft vier bouwlagen omdat ruimtes waardoor debouwlagen waarover de vluchtroute voert moeten worden meegerekend.Uit de tabel blijkt dat deze kantoorfunctie een niet-automatische brand-meldinstallatie, zonder doormelding naar de brandweer, moet hebben. Bijeen aantal gebruiksfuncties is een brandmeldinstallatie voorgeschreventerwijl er in de tabel geen grenswaarde is aangegeven (d).Dit is in ieder geval zo bij de woonfunctie voor kamergewijze verhuur en
de gezondheidszorgfunctie voor aan bed gebonden patiënten. Het kan zozijn bij de woonfunctie voor zorg. Dit hangt dan af van de soortwoonfunctie voor zorg.
Staatsblad 2008 327 56
Woonfunctie
In de tabel wordt bij de woonfunctie onderscheid gemaakt tussen dewoonfunctie voor zorg (a), de woonfunctie voor kamergewijze verhuur (b)en een andere woonfunctie (c).De woonfunctie voor zorg bevat een verdere onderverdeling. Deze
onderverdeling doet recht aan de verschillende soorten van woonfunctiesvoor zorg die de praktijk onderkent en de daarbij passende verschillendevormen van omvang van bewaking, melding en doormelding.Deze onderverdeling is nieuw. Voorheen werd op grond van de Mbv
(artikel 2.6.1 en volgende en de daarbij behorende bijlage 10) de aanwe-zigheid van een brandmeldinstallatie voorgeschreven bij een woonfunctievoor minder zelfredzame personen en hing de vereiste bewakingsvorm afvan de vraag of er al dan niet sprake was van permanent toezicht. In depraktijk leverde dit vaak onduidelijkheden op. Vooral was onduidelijkwanneer er sprake was van «minder zelfredzaamheid bij brand» bij dediverse woonvormen waar zorg geleverd wordt. Om een eind aan dezeproblematiek te maken is in overleg met de zorgsector (VGN, ActiZ enGGZ Nederland), Aedes, VNG, NVBR, het ministerie van BZK en hetministerie van VWS besloten in dit besluit niet langer het subject (= deminder zelfredzame persoon) als uitgangspunt te nemen maar het object(= de woonvorm). In plaats van de begrippen «minder zelfredzaam» en«permanent toezicht» wordt voortaan uitgegaan van een indeling inverschillende soorten woonfuncties voor zorg. Iedere soort woonfunctieheeft daarbij afhankelijk van de mate van geboden zorg een brandmeld-installatie, een eigen voorgeschreven omvang van de bewaking,doormelding en melding naar een zorgcentrale respectievelijk zusterpost.Uit de tabel in combinatie met het derde lid volgen precies de vereisten
bij een bepaalde soort woonfunctie voor zorg. Of er een brandmeld-installatie nodig is, de omvang van de bewaking, het doormelden naar deregionale alarmcentrale van de brandweer (RAC) en het melden naar eenzorgcentrale of zusterpost is afhankelijk van de specifieke functie. Dat debrandmeldinstallatie ook ingezet wordt voor het melden aan dezorgcentrale of zusterpost is van belang omdat de – zelfstandig wonende –minder zelfredzame cliënten van de zorginstelling hulp nodig kunnenhebben bij het beoordelen van de situatie of bij het vluchten. Er wordtnadrukkelijk op gewezen dat wanneer dit besluit spreekt van doormelding,er sprake is van doormelding aan de RAC en wanneer dit besluit spreektvan melding het gaat om melding aan een zorgcentrale of zusterpost. Dein dit besluit aangewezen NEN 2535 vult het onderscheid tussen meldingen doormelding echter anders in. Deze norm noemt elke melding opafstand een doormelding. In de praktijk zal dit echter geen problemengeven. De gedetailleerde uitwerking van de woonfunctie voor zorg levertduidelijkheid over hetgeen is voorgeschreven en heeft als voordeel dat insommige situaties blijkt dat volstaan kan worden met lichtere engoedkopere maatregelen, dan op grond van de Mbv-voorschriften golden,zonder dat dit ten koste gaat van de brandveiligheid.De woonfunctie voor zorg heeft in dit besluit alleen betrekking op
woonfuncties waarbij aan bewoners de hieronder omschreven profes-sionele zorg wordt verleend (in de regel op grond van de Algemene wetbijzondere ziektekosten of de Wet maatschappelijke ondersteuning). Devoorschriften voor de woonfunctie voor zorg zijn dus niet van toepassingop het wonen met andere vormen van zorgverlening zoals mantelzorg. Bijhet (zelfstandig) wonen zonder structurele professionele zorg is debewoner in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de brandveiligheidbinnen de woning.De woonfunctie voor zorg heeft ook geen betrekking op
gezondheidszorggebouwen zoals verzorgings- of verpleeghuizen. Voor delaatste categorie gelden de eisen zoals deze in de tabel bij degezondheidszorgfunctie zijn opgenomen.
Staatsblad 2008 327 57
Bij de woonfunctie voor zorg daarentegen gaat het om een concentratievan zorgcliënten in specifieke woonvormen waarin die cliënten zijngehuisvest in verband met de professionele zorg die hen daar kan wordenverleend. Er is dan sprake van een vanuit het zorgaanbod georganiseerdekoppeling tussen wonen en zorg. De zorg neemt daarbij ook de verant-woordelijkheid voor de brandveiligheid van de cliënt over. Die concen-tratie kan in principe twee verschijningsvormen hebben, de zorgcluster-woning en de groepszorgwoning:– zorgclusterwoning. Er is in dit besluit sprake van een zorgcluster-
woning indien die woning:o een zelfstandige woning is,o door ten minste een individuele zorgcliënt (al dan niet samen met een
partner) wordt bewoond,o door die cliënt wordt bewoond in verband met de zorg die hij in die
woning van één of meer zorgaanbieders ontvangt of kan ontvangen, eno in de directe nabijheid van vier of meer andere soortgelijke woningen
is gelegen. De veronderstelling hierbij is dat in een dergelijk cluster ook deburen zorgbehoevend zijn, zodat men bij brand niet altijd wederzijds opmelding en hulp kan rekenen. Het kan hier, bijvoorbeeld, gaan om eenproject van zelfstandig wonende mensen met een lichte verstandelijkehandicap. Wanneer die woningen grondgebonden zijn, worden zij voor detoepassing van dit voorschrift slechts als zorgclusterwoning aangemerktwanneer zij aan elkaar grenzen (bijvoorbeeld: rijtjeswoningen). In eenwoongebouw (zoals een galerij- of portiekflat), worden zij slechts alszorgclusterwoning aangemerkt wanneer de toegangen van dezorgwoningen grenst aan dezelfde gemeenschappelijke verkeersruimte(zoals de betreffende galerij of portiektrap); in dat geval is dus nietbepalend of de betreffende (vijf of meer) woningen direct aan elkaargrenzen maar of de bewoners van die woningen op dezelfde gemeen-schappelijke verkeersruimte zijn aangewezen om het brandcompartimentte kunnen verlaten.– groepszorgwoning. Er is in dit besluit sprake van een groepszorg-
woning indien die woning:o een zelfstandige woning is,o door vijf of meer zorgcliënten met een vergelijkbare zorgindicatie en
dito zorgvoorziening wordt bewoond, die samen één huishouding voeren,eno door die cliënten wordt bewoond in verband met de zorg die zij in die
woning van één of meer zorgaanbieders ontvangen of kunnen ontvangen.Het kan hier bijvoorbeeld gaan om groepswonen van verstandelijkgehandicapten of dementerenden. Het onderscheid met de woonfunctievoor kamergewijze verhuur is dat bewoners in een groepszorgwoning eengezamenlijke huishouding voeren en dat zij in die woning wonen inverband met de zorg die hen daar kan worden verleend. Er is hier dussprake van een vanuit het zorgaanbod georganiseerde koppeling vanwonen en zorg.Zorgcluster- en groepszorgwoningen moeten in de in de tabel
genoemde gevallen een brandmeldinstallatie hebben. Of er een brand-meldinstallatie aanwezig moet zijn en aan welke omvang van de bewakingen doormelding deze moet voldoen hangt af van de risicosetting. Dezewordt bepaald door de woonvorm (zorgcluster- of groepszorgwoning), delocatie van de woning (grondgebonden of in woongebouw) en de matevan zorgbehoefte. In dit besluit is deze in drie categorieën onderverdeeld.Uitgaande van de aanname dat de zelfredzaamheid van de bewonersomgekeerd evenredig is aan het noodzakelijke niveau van de aangebodenzorg, worden oplopend in zwaarte van de zorgbehoefte de volgendecategorieën onderscheiden:– zorg op afspraak: de zorgverlener komt op afspraak langs (bijvoor-
beeld thuiszorg). In de woning zijn geen specifieke voorzieningen terondersteuning van die zorg (zoals een zogenoemde spreek/luister-
Staatsblad 2008 327 58
verbinding met een zorgcentrale of een zusterpost) aanwezig. Wel kan eenpersoonlijk alarmeringssysteem aanwezig zijn. Deze woonvorm onder-scheidt zich dus slechts in beperkte mate van niet voor zorg bestemdewoonfuncties. De– zorg op afroep: de zorgverlener wordt op dagelijks door de cliënt te
bepalen momenten opgeroepen, bijvoorbeeld voor hulp bij dagelijksezaken zoals toiletbezoek of aankleden. Hierbij zijn in de woning specifiekevoorzieningen aanwezig ter ondersteuning van die zorgverlening,bijvoorbeeld een professioneel intercomsysteem voor het doen vanoproepen in geval van een zorgvraag. Dit systeem is meer uitgebreid daneen persoonlijk alarmeringssysteem. De oproep wordt opgenomen dooreen zorgcentrale. De feitelijke zorg vindt daarna meestal plaats vanuit eennabij de woning gelegen steunpunt, dat eveneens in contact staat met dezorgcentrale. In dit verband wordt onder «zorgcentrale» verstaan: een aldan niet in de nabijheid van de woning gelegen centrale die door eenspreek/luisterverbinding met deze en andere soortgelijke woningen isverbonden.– 24-uurs zorg: wonen in een woning met verschillende voorzieningen
ter ondersteuning van de zorg, waarbij 24 uur per dag personeel aanwezigis in de woning zelf of in een zusterpost. Onder «zusterpost» wordt in ditverband verstaan: een in de directe nabijheid van de woning gelegen postdie 24 uur per dag bereikbaar is en van waaruit 24 uur per dag directehulp aan de bewoner kan worden verleend.Naast de eisen die in de tabel worden gesteld moet bij de woonfunctie
voor zorg ook naar het derde lid worden gekeken. Bij zorg op afroep ineen woongebouw of een groepszorgwoning worden niet alleen de in dewoning aanwezige personen gealarmeerd, maar vindt daarnaast ookmelding naar de zorgcentrale plaats. Bij 24-uurs zorg in een woongebouwof een groepszorgwoning vindt die melding plaats naar de zusterpost.Deze melding naar zorgcentrale of zusterpost vindt dus plaats naast deeventuele doormelding zoals die op grond van de tabel moet plaats-vinden.
Op basis van het met bovengenoemde partijen in de zorg gevoerdeoverleg is de woonfunctie voor zorg in de tabel in zeven soorten onderver-deeld. Onder de zevende «andere woonfunctie voor zorg» vallen ook de inde praktijk veelal als zelfstandige ondersoorten beschouwde zorgcluster-woning voor zorg op afspraak en de zorgclusterwoning voor zorg opafroep, niet in een woongebouw. Bij deze beide soorten worden namelijkgeen specifieke eisen aan de brandmeldinstallatie gesteld zodat het nietlogisch is ze in de tabel als aparte soorten op te nemen. Of er sprake isvan een zorgclusterwoning of een groepszorgwoning, wordt in principebeoordeeld door degene die de woonfunctie exploiteert of gaat exploi-teren. Dat betekent echter niet dat de exploitant «zijn eigen eisen magbepalen». Het gebruik van het bouwwerk zal tenslotte altijd moetenvoldoen aan de eisen die dit besluit stelt. Is er dus gekozen voor eenbepaalde woonvorm, dan zal de woning aan de hand van die keuzeworden getoetst aan dit besluit. Mocht het daadwerkelijk gebruik van hetbouwwerk afwijken van het eerder door de exploitant aangegevengebruik, dan is er sprake van een onjuiste of onvolledige opgave,waartegen zo nodig bestuurs- en of strafrechtelijk kan wordenopgetreden. Bovendien moet bij nieuwbouw de aanvrager van debouwvergunning op zijn aanvraagformulier aangeven of het om eendergelijke woonfunctie gaat (zie ook vraag 5f van het huidige aanvraagfor-mulier en de daarbij behorende toelichting). Dit stelt burgemeester enwethouders in staat om ook in het kader van de aanvraag om debouwvergunning te bezien of in dat bouwwerk een brandmeldinstallatievereist is.
Staatsblad 2008 327 59
Woonfunctie voor kamergewijze verhuur
Bij deze woonfunctie voor het bedrijfsmatig verschaffen vanwoonverblijf aan meer dan een huishouden en aan meer dan vierpersonen geldt de volledige bewaking alleen voor de gezamenlijkeruimten. De gezamenlijke ruimten zijn de ruimten binnen de woonfunctiewaarvan alle huurders gebruik mogen maken, dus ook de ruimten,waarop de verschillende kamerbewoners voor het vluchten zijn aange-wezen.Zoals hiervoor aangegeven onderscheidt deze woonfunctie zich van het
wonen in een groepszorgwoning doordat bewoners van een groepszorg-woning samen één huishouding voeren en doordat zij in die woningwonen in verband met de zorg die hen daar kan worden verleend, terwijlhet bij kamergewijze verhuur om een aantal zelfstandige huishoudensgaat.
Bijeenkomstfunctie voor kinderopvang
Bij kinderopvang voor kinderen jonger dan vier jaar zijn op grond vande tabel de volgende 3 situaties te onderscheiden:Bij kinderopvang met een gebruiksoppervlakte van maximaal 200 m2 en
op de begane grond gelden geen eisen.Bij kinderopvang met een gebruiksoppervlakte tussen 200 m2 en 400 m2
en op de begane grond is als uitgangspunt volledige bewakingopgenomen, zonder doormelding.Bij alle andere situaties, ongeacht de oppervlakte en het aantal
bouwlagen, geldt volledige bewaking en doormelding als uitgangspunt.De uitzondering dat bij een gebruiksoppervlakte van maximaal 400 m2
en op de begane grond geen doormelding is vereist is opgenomen omdatbij kinderopvang in een dergelijk gebouw de eventuele ontruiming snelzal kunnen verlopen.Hierbij moet bedacht worden dat bij iedere vorm van kinderopvang
altijd een risicoinventarisatie wordt gemaakt, die jaarlijks wordt getoetstdoor de GGD. Een belangrijk onderdeel daarvan is de risicoinventarisatieop het gebied van de brandveiligheid. De kinderopvangondernemerdraagt ervoor zorg dat het in de kinderopvang werkzame personeel kenniskan nemen van de risicoinventarisatie. De procedure met betrekking tot derisicoinventarisatie is te vinden in de op de Wet kinderopvang gebaseerdeBeleidsregels kwaliteit kinderopvang 2004.Verder wordt opgemerkt dat – voor zover een brandmeldinstallatie op
grond van dit besluit aanwezig moet zijn – op grond van artikel 2.3.6,vijfde lid, van dit besluit altijd een ontruimingsplan is voorgeschreven.
Gelijkwaardigheid
Uit dit artikel en de tabel volgt in welke gevallen een brandmeld-installatie met welke omvang en doormelding is voorgeschreven. In depraktijk kunnen echter reeds dermate goede vluchtmogelijkheden bestaandat adequate detectie en melding ook met een installatie met een lichtereomvang van de bewaking of zelfs zonder installatie mogelijk is. In eendergelijk geval kan een beroep op gelijkwaardigheid als bedoeld in artikel1.4 worden gedaan. Wanneer burgemeester en wethouders dit honorerenwordt een lichtere vorm van bewaking toegestaan of is wellicht zelfshelemaal geen brandmeldinstallatie noodzakelijk. Gelijkwaardigheidhoudt daarbij in dat, bijvoorbeeld door bouwkundige maatregelen, isgewaarborgd dat met een lichtere vorm van bewaking (of zelfs het geheelachterwege laten daarvan) even goed kan wordt voorzien in de eis dat deaanwezigen in het bouwwerk, dit tijdig en veilig kunnen verlaten.Voorbeeld 1. De tabel geeft aan dat bij de celfunctie altijd een brand-
meldinstallatie met volledige bewaking en doormelding naar de
Staatsblad 2008 327 60
brandweercentrale is vereist. In de tabel wordt geen onderscheid gemaakttussen verschillende typen celfunctie, zodat de voorschriften zowelbetrekking hebben op cellen voor dag- en nachtverblijf in bijvoorbeeld eenpenitentiaire inrichting als op cellen voor kortstondig dagverblijfzoals ophoudcellen in gerechtsgebouwen. Toepassing van deze algemenevoorschriften zou in een individueel geval kunnen betekenen dat deomvang van de installatie zwaarder is dan in het specifieke geval – geletop het soort celfunctie en op de specifieke omstandigheden – nodig is.Wanneer detectie en melding door goed opgeleid veiligheidspersoneel
kan plaatsvinden en ook de zekerheid bestaat dat dit personeel zijn takenterzake van alarmopvolging, redding en blussen regelmatig oefent,kunnen burgemeester en wethouders een dergelijke oplossing alsgelijkwaardig aanvaarden. Met de genoemde randvoorwaarden zoudendan bijvoorbeeld geen rookmelders in de ophoudcellen hoeven te wordengeplaatst.Voorbeeld 2. Uit de grenswaarden in de tabel volgt dat bij een opper-
vlakte van meer dan 250 m2 op de eerste verdieping van een kantoor-functie een brandmeldinstallatie is voorgeschreven. In de praktijk kan eenkantoorgebouw boven de grenswaarde toch zo overzichtelijk zijn en zo’ngoede akoestiek met weinig omgevingsgeluid hebben (bijvoorbeeldkantoortuin of ruimten met open deuren) dat iedereen tijdig kan wordengewaarschuwd (de Mbv sprak in dat kader van «aanroepen»). Adequatedetectie en melding zou dan ook zonder de voorgeschreven brandmeld-installatie mogelijk kunnen zijn. Ook in een dergelijk geval zoudenburgemeester en wethouders een beroep op gelijkwaardigheid kunnenhonoreren, zodat een lichtere vorm van bewaking wordt toegestaan ofwellicht helemaal geen brandmeldinstallatie is vereist.De mogelijkheid van een beroep op gelijkwaardigheid is in de plaats
gekomen van de vroegere ontheffingsmogelijkheid volgens de Mbv.Het tweede lid geeft een voorschrift voor de doormelding naar de RAC.
Brandmeldinstallaties die op grond van de tabel verplicht zijn door temelden, doen dat op grond van het tweede lid rechtstreeks, dat wilzeggen dat zij zonder tussenkomst van een particuliere centraledoormelden naar de regionale alarmcentrale van de brandweer. Diedoormelding moet bovendien in beginsel zonder vertraging plaatsvinden.Vertraagde doormelding is met name een oplossing in situaties met veelvalse meldingen. In dergelijke gevallen heeft het personeel gedurende eenbeperkt aantal minuten na de brandmelding de gelegenheid dedoormelding te annuleren. Ingeval er niet tot annuleren wordt beslotenvindt alarmering van de brandweer automatisch plaats. Voor hettoepassen van vertraagde doormelding is altijd de goedkeuring vanburgemeester en wethouders nodig. Tegenwoordig kan er bij dedoormelding ook gebruik worden gemaakt van zogenoemde multi-sensormelders, die zowel optisch (rook) als thermisch (warmte) werken.Voor deze multi-sensormelders gelden zowel wat betreft de gewonedoormelding als de vertraagde doormelding dezelfde normen als voorandere brandmeldinstallaties. Met deze multi-sensormelders is hetmogelijk een voormelding te krijgen zodat al in een heel vroeg stadiumrekening kan worden gehouden met een eventuele brand. Technischgezien zijn er geen bezwaren tegen het toepassen van multi-sensormelders. In de praktijk is gebleken dat om aan de gestelde eisen bijde toepassing van een dergelijk systeem te kunnen voldoen het nodig isextra aandacht aan een zorgvuldige instelling van de multi-sensormelderste besteden. Bij die zorgvuldige instelling is er geen grond voor deveronderstelling dat deze melders minder goed (lees: trager) zoudenfunctioneren dan andere typen melders.Het derde lid dat betrekking heeft op de woonfunctie voor zorg is
hierboven reeds besproken.Het vierde lid bepaalt wanneer, in aanvulling op het eerste lid, een
besloten ruimte in beginsel een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking
Staatsblad 2008 327 61
moet hebben. Dit is het geval als er vanuit een verblijfsruimte slechts inéén richting kan worden gevlucht en:a. de loopafstand van de deur van die ruimte naar een plaats waar de
vluchtroute zich splitst in meerdere vluchtmogelijkheden meer dan10 meter is ofb. de ruimte van waaruit in slechts één richting kan worden gevlucht
groter is dan 200 m2.Samengevat gaat het dus om verblijfsruimten die op slechts één
vluchtroute zijn aangewezen, bijvoorbeeld omdat ze aan een doodlopendegang liggen. Een brandmeldinstallatie met volledige bewaking verhoogtde mogelijkheid dat de gebruikers kunnen ontvluchten voordat de enigevluchtroute door brand is geblokkeerd. Artikel 1.3, reikwijdte, bepaalt datdit lid niet geldt voor gewone woningen en voor vakantiehuisjes.Het vijfde lid bepaalt dat bij een woonfunctie voor kamergewijze
verhuur niet aan het gestelde in de tabel hoeft te worden voldaanwanneer elke wooneenheid in een afzonderlijk subbrandcompartimentligt. De weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van hetsubbrandcompartiment naar een besloten ruimte in een brand-compartiment mag dan niet lager zijn dan 30 minuten. Voorschriften oversubbrandcompartimentering zijn te vinden in afdeling 2.14 van hetBouwbesluit 2003.Overigens wordt opgemerkt dat bij bijvoorbeeld verhuur van kamers
aan maximaal 4 personen (zie ook de toelichting op kamergewijze verhuurin artikel 1.1) dit artikel niet relevant is omdat er dan geen sprake is vankamergewijze verhuur als bedoeld in dit besluit. Uit de tabel blijkt namelijkdat voor een gewone woonfunctie geen brandmeldinstallatie is voorge-schreven.In het zesde lid is beschreven aan welke eisen een brandmeldinstallatie
moet voldoen. Er moet zowel rekening worden gehouden met NEN 2535:1996, inclusief wijzigingsblad A1: 2002, als met een door burgemeester enwethouders goedgekeurd programma van eisen. Dit programma vaneisen is genoemd in de norm en zal moeten voldoen aan daarin gestelderandvoorwaarden.In het zevende, achtste en negende lid zijn nadere voorschriften
gegeven om het goed functioneren van een brandmeldinstallatie tewaarborgen. Uit het zevende lid blijkt dat een brandmeldinstallatie nietmag worden uitgeschakeld. Het achtste lid stelt eisen aan beheer, controleen onderhoud. In het negende lid is bepaald dat een brandmeldinstallatiemet doormelding voorzien moet zijn van een geldig certificaat als bedoeldin de Regeling brandmeldinstallaties 2002 van hetCentraal College van Deskundigen van het Centrum voor Criminaliteits-
preventie en Veiligheid. Het gaat om het door dit college vastgesteldecertificatieschema inzake het ontwerp, de installatie en het onderhoud vanbrandmeldinstallaties. Er is voor gekozen een brandmeldinstallatie metdoormelding naar de brandweer van zo»n certificaat te laten voorzienomdat een dergelijk gecertificeerde brandmeldinstallatie extrawaarborgen biedt tegen valse meldingen. In dit lid wordt onder het begripgeldig verstaan dat de looptijd van het certificaat nog niet verstreken is.
Artikel 2.2.2 Rookmelders woonfunctie
In het eerste lid van dit artikel is een specifiek voorschrift gegeven vooreen woonfunctie voor kamergewijze verhuur zonder een tweede vlucht-route. Indien een dergelijke woonfunctie een verblijfsruimte bevatwaarvan de vloer hoger ligt dan 2.1 m boven het meetniveau en hetaansluitende terrein niet op een andere adequate wijze kan wordenbereikt zonder gebruik te maken van een sleutel dan hebben alleverblijfsruimten in de woonfunctie doorgekoppelde rookmelders alsbedoeld in NEN 2555: 2006. Het begrip andere adequate wijze betekentdat het afhankelijk van het soort kamergewijze verhuur om een accep-
Staatsblad 2008 327 62
tabele oplossing moet gaan. Voor ouderen is een brandweerpaalbijvoorbeeld geen acceptabele oplossing. Burgemeester en wethouderszullen van geval tot geval beoordelen of er een acceptabele tweedevluchtmogelijkheid als bedoeld in dit lid is en of er dus geendoorgekoppelde rookmelders aanwezig behoeven te zijn.In het tweede lid is bepaald dat een volgens artikel 2.146, zevende lid,
van het Bouwbesluit 2003 aangebrachte rookmelder moet blijvenfunctioneren overeenkomstig dat voorschrift. De rookmelder mag dus nietworden uitgeschakeld en moet bij een defect worden gerepareerd ofvervangen.Met de verwijzing naar het Bouwbesluit 2003 is zeker gesteld dat de
rookmelder moet voldoen aan NEN 2555, zoals deze luidde ten tijde vande aanvraag van de bouwvergunning. Een wijziging van de norm heeftdus in beginsel geen effect op de aan de bestaande rookmelder gesteldeeisen.Met de verwijzing naar het Bouwbesluit 2003 is ook zeker gesteld dat dit
voorschrift alleen van toepassing is op woningen waarvoor de aanvraagom bouwvergunning heeft plaatsgevonden na 1 januari 2003.Dit voorschrift heeft geen betrekking op vrijwillig aangebrachte
rookmelders. Het Bouwbesluit 2003 stelt overigens geen eisen aan deaanwezigheid van rookmelders in bestaande woningen.
Paragraaf 2.3 Vluchten bij brand
De voorschriften van deze paragraaf zijn gericht op het bij brandvoldoende snel en veilig kunnen vluchten.
Artikel 2.3.1 Opstelling inventaris
De mogelijkheden om een bouwwerk bij brand voldoende snel en veiligte kunnen ontvluchten, worden in grote mate bepaald door dedoorstroomcapaciteit voor personen. De doorstroomcapaciteit wordtbehalve door bouwkundige eigenschappen (zie Bouwbesluit 2003) metname bepaald door de aanwezigheid van en de opstelling van inventaris,zoals stoelen, tafels, kasten en plantenbakken. Artikel 2.3.1 bevatvoorschriften over de wijze van de opstelling van inventaris in relatie totde bezetting (het aantal personen) in de ruimte. Doel van die voorschriftenis om voldoende doorstroomcapaciteit te waarborgen in ruimten waarinveel mensen tegelijk bijeenkomen, zoals schouwburgen, theaters,bioscopen, horecaruimten, sportkantines, kerken en onderwijs-, vergader-en congresruimten.
In het eerste lid is de hoofdregel opgenomen. Deze hoofdregel, die uitdrie onderdelen bestaat, geldt in principe ongeacht de afmetingen en debezetting van de ruimte. Uit de samenhang met de andere leden van ditartikel blijkt echter dat het voorschrift vooral effect zal hebben op grotereruimten en ruimten met een hogere bezetting. De hoofdregel geeft aanhoeveel ruimte per persoon (al dan niet met zitplaats) beschikbaar moetzijn en waaraan de inrichting van deze ruimte moet voldoen.De minimaal vereiste beschikbare vloeroppervlakte bedraagt:– 0,25 m2 voor elke persoon waarvoor geen zitplaats aanwezig is;– 0,3 m2 voor elke persoon waarvoor wel een zitplaats aanwezig is die
niet kan verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang;– 0,5 m2 voor elke persoon waarvoor wel een zitplaats aanwezig is
zonder dat maatregelen zijn of worden getroffen om verschuiven ofomvallen als gevolg van gedrang te voorkomen.Beschikbare vloeroppervlakte komt in dit besluit neer op de vloer-
oppervlakte van een ruimte na aftrek van de oppervlakte van inrichtings-elementen die de bewegingsvrijheid van personen en daarmee devluchtsnelheid kunnen hinderen. Bij de berekening van de voor elke
Staatsblad 2008 327 63
persoon beschikbare vloeroppervlakte wordt dus uitgegaan van devloeroppervlakte na aftrek van de oppervlakte van de inventaris (zoals dehiervoor genoemde zitplaatsen). Er is overigens niet gekozen voor hetbegrip vrije vloeroppervlakte omdat dit, zoals gedefinieerd in NEN 2580,voorbij gaat aan de aanwezigheid van losse inrichtingselementen zoalsinventaris.Rekenvoorbeeld 1: De vloeroppervlakte van een ruimte is 70 m2. In deze
ruimte zijn 60 stoelen opgesteld met een oppervlakte van 0,22 m2 perstoel (totaal 13,2 m2) en losse podiumelementen met een totale opper-vlakte van 15 m2. In de ruimte zijn geen staanplaatsen. De beschikbarevloeroppervlakte van deze ruimte bedraagt dus 70 m2 – (13,2 m2 + 15 m2)= 41,8 m2. Dit komt neer op een beschikbare vloeroppervlakte per persoonvan 41,8 m2 : 60 = 0,69 m2. Als zich niet meer dan 60 personen in deruimte bevinden behoeven de zitplaatsen dus niet aan de vloer te zijnbevestigd.Rekenvoorbeeld 2: Als in dezelfde ruimte als hiervoor 90 zitplaatsen
worden gerealiseerd (90 x 0,22 m2 = 19,8 m2) dan bedraagt de beschikbarevloeroppervlakte van deze ruimte 70 m2 – (19,8 m2 + 15 m2) = 35,2 m2. Ditkomt neer op een beschikbare vloeroppervlakte per persoon van 0,39 m2.De zitplaatsen moeten dus zodanig zijn gekoppeld of aan de vloerbevestigd dat ze niet kunnen verschuiven of omvallen als gevolg vangedrang.Met de van www.vrom.nl te downloaden rekenmethodiek, zie ook
onderdeel 4 van het algemeen deel van de toelichting, kan wordenuitgerekend hoeveel personen onder welke omstandigheden in eenruimte mogen verblijven.In het tweede lid is een nader voorschrift gegeven voor in rijen
opgestelde zitplaatsen. Indien zitplaatsen in vier of meer rijen zijnopgesteld en het aantal zitplaatsen in de desbetreffende ruimte 100 ofmeer is, moeten de zitplaatsen op grond van dit lid zodanig gekoppeld ofaan de vloer bevestigd zijn, dat zij ten gevolge van gedrang niet kunnenverschuiven of omvallen.Het derde lid bepaalt dat bij in rijen opgestelde zitplaatsen tussen de
rijen een vrije ruimte aanwezig moet zijn van ten minste 0,4 meter. Ditbetekent dat er een voldoende ruim looppad aanwezig moet zijn voor hetvluchten. De vrije ruimte wordt gemeten tussen de loodlijnen op de elkaardichtst naderende gedeelten van de rijen. Bij zelf opklappende stoelen,zoals bijvoorbeeld in een theater of bioscoop, wordt gerekend met deruimte in opgeklapte toestand.Met het vierde lid is benadrukt dat ook langs een tussen de rijen stoelen
geplaatste tafel gevlucht moet kunnen worden. Met andere woorden ookter hoogte van de tafel moet een vrije ruimte aanwezig zijn van ten minste0,4 m.Het vijfde lid bepaalt dat een rij zitplaatsen die slechts aan één kant aan
een gangpad of uitgang ligt, niet meer dan 8 zitplaatsen mag hebben. Metdit voorschrift wordt een voldoende uitstroomcapaciteit van een doodlo-pende rij stoelen gewaarborgd. Wanneer een doodlopende rij zitplaatsente lang wordt, bestaat namelijk het risico dat men bij het vluchten niet snelgenoeg weg komt en in paniek raakt.Het zesde lid legt voor situaties waarbij aan beide kanten van de rij een
gangpad of een uitgang is, een relatie tussen het toegelaten aantalzitplaatsen in een rij en de volgens het derde lid gemeten vrije ruimte.Wanneer aan beide kanten van de rij een gangpad of een uitgang is, wordter van uitgegaan dat er naar twee kanten kan worden gevlucht. Hetvoorschrift onderscheidt drie mogelijkheden:a. tot en met 16 zitplaatsen per rij als de loopruimte voor de rij stoelen
tussen de 0,4 m en maximaal 0,45 m is en het gangpad of uitgang aanbeide zijden ten minste 0,6 m breed is;
Staatsblad 2008 327 64
b. tot en met 32 zitplaatsen per rij als de loopruimte voor de rij stoelenten minste 0,46 m is en het gangpad of uitgang aan beide zijden tenminste 0,6 m breed is;c. tot en met 50 zitplaatsen per rij als de loopruimte voor de rij stoelen
ten minste 0,46 m is en het gangpad of uitgang aan beide zijden tenminste 1,1 m breed is.
Artikel 2.3.2 Ruimten met stands, kramen, schappen, podia en andereinrichtingselementen
Dit artikel heeft betrekking op de door- en uitstroomcapaciteit in voorhet publiek toegankelijke ruimten waarin stands, kramen, schappen, podiaen andere inrichtingselementen aanwezig zijn. Bij dergelijke ruimten moetvooral gedacht worden aan winkel-, beurs-, markt-, en tentoonstellings-ruimten. Met de voorschriften van dit artikel wordt in dergelijke voorpubliek toegankelijke ruimten voldoende door- en uitstroomcapaciteit vangangpaden en uitgangen gewaarborgd. Op deze wijze wordt voorkomendat de capaciteit van vluchtroutes onvoldoende is waardoor men niettijdig kan ontvluchten of er paniek ontstaat.Het eerste lid regelt dat gangpaden waarlangs de stands en dergelijke
staan opgesteld ten minste 1,1 meter breed moeten zijn.In het tweede lid is bepaald dat er voor de uitgangen een vloer-
oppervlakte die ten minste even lang en breed is als de breedte van dieuitgang wordt vrijgehouden van inrichtingselementen.
Artikel 2.3.3 Deuren, ramen en luiken met rookwerende functie
In dit artikel is bepaald dat een zelfsluitend constructieonderdeel alsbedoeld in het Bouwbesluit 2003, lees vooral een deur, niet in geopendestand mag zijn vastgezet. De verwijzing naar een aantal afdelingen van hetBouwbesluit 2003 maakt duidelijk dat de eis alleen geldt voor voorge-schreven zelfsluitende constructieonderdelen. Op de regel dat de deur nietin geopende stand mag zijn vastgezet is een uitzondering mogelijk,namelijk wanneer de deur bij rook door brand automatisch wordtlosgelaten. Onder automatisch loslaten wordt verstaan dat de deurvanzelf, dus zonder tussenkomst van een persoon (automatische detectie),sluit. Zie ook artikel 2.1.5 voor een soortgelijke eis aan deuren, ramen enluiken met een brandwerende functie. In aanvulling op artikel 2.1.5 regeltdit artikel dat het zelfsluitend constructieonderdeel ook bij rook automa-tisch moet worden losgelaten. In het algemeen is de temperatuur van derook in de beginfase van de brand nog zo laag dat een smeltzekering nietadequaat zal functioneren. Derhalve zal bij een rookscheiding een andersysteem dan een smeltzekering moeten worden toegepast. Op grond vanafdeling 2.16 van het Bouwbesluit 2003 zal een brandscheiding in de regelook een rookscheiding zijn. Dit betekent dat, hoewel de smeltzekering bijeen brandscheiding voldoende is, in een dergelijk geval toch (ofdaarnaast) een ander systeem moet worden toegepast.
Artikel 2.3.4 Rookdoorgang bij doorvoeren
Om te voorkomen dat bij een beginnende brand rook zich snel door eenbouwwerk kan verspreiden, stelt het Bouwbesluit 2003 eisen aan derookdoorgang van scheidingsconstructies (zoals muren en vloeren).Wanneer in of door zo»n scheidingsconstructie op onzorgvuldige wijzeeen doorvoer voor kabels, leidingen, een buizenpost- of luchtbehan-delingssysteem en dergelijke wordt aangebracht (of een reeds aanwezigedoorvoer onzorgvuldig wordt gewijzigd) kan dit een zodanig negatiefeffect hebben dat niet meer aan de eisen van het Bouwbesluit 2003 wordtvoldaan. Om dergelijke situaties te voorkomen schrijft artikel 2.3.4 voordat deze doorvoeren na het aanbrengen of wijzigen op adequate wijze
Staatsblad 2008 327 65
worden gecontroleerd. Onder doorvoeren worden in dit verband tevensde met de doorvoer samenhangende voorzieningen zoals rookwerendebrandmanchetten begrepen. Mocht vervolgens blijken dat niet meer aande voorschriften van de afdelingen 2.16, 2.22 en 2.23 van het Bouwbesluit2003 is voldaan, dan moet dat op grond van de Woningwet en hetBouwbesluit 2003 direct worden hersteld.Zie ook de toelichting op artikel 2.1.6 met betrekking tot de weerstand
tegen branddoorslag en brandoverslag van de desbetreffende scheidings-constructies.
Artikel 2.3.5 Deuren in vluchtroutes
Dit artikel heeft betrekking op de deuren in vluchtroutes vanbouwwerken. Doel van deze voorschriften is te waarborgen dat deuren invluchtroutes het vluchten bij brand zo min mogelijk hinderen.In het eerste lid is het basisprincipe opgenomen. Als er mensen in een
gebouw aanwezig zijn, dan mogen deuren die bij het vluchten een rolspelen niet op slot zijn, zodat het niet noodzakelijk is een sleutel tegebruiken om het pand te kunnen verlaten. Onder sleutel wordt hier nietalleen een bij een slot behorende sleutel bedoeld maar elk ander losvoorwerp dat nodig kan zijn om een deur bij brand over de vereistebreedte te openen. Een zogenoemde knopcilinder is dus wel toegestaan.Ook kan met een deur met een grendel aan dit voorschrift zijn voldaan;het is dan wel nodig dat deze grendel op een makkelijk te bereiken plaatszit en niet bijvoorbeeld helemaal boven of onder aan de deur. In dergelijkegevallen zal namelijk niet aan het criterium «onmiddellijk» te openenkunnen worden voldaan.In het tweede lid worden eisen gesteld aan deuren waarop bij het
vluchten meer dan 100 personen zijn aangewezen en aan deuren in eenruimte voor meer dan 100 personen. Dergelijke deuren moeten in devluchtrichting kunnen worden geopend door een lichte druk tegen de deuruit te oefenen of door een lichte druk tegen een op een hoogte van ca. 1 maangebrachte «panieksluiting». Een panieksluiting is een ontsluitings-mechanisme dat wordt bediend met een stang die over de volledeurbreedte op de deur is aangebracht. De panieksluiting moet voldoenaan NEN-EN 1125: 1997, inclusief wijzigingsblad A1: 2001 en correctiebladC1: 2002. «In de vluchtrichting» wil zeggen met de stroom vluchtendenmee. Er worden geen eisen gesteld aan de wijze waarop de deur vanaf deandere kant moet worden geopend.In het derde lid is bepaald dat het eerste en tweede lid niet gelden voor
de celfunctie of een nevenfunctie daarvan. Voor deze uitzonderings-bepaling is gekozen omdat de aard van een cellencomplex zich in hetalgemeen verzet tegen deuren die door iedereen zonder sleutel kunnenworden geopend.Om tijdig vluchten bij brand mogelijk te maken moeten de deuren in
een cellencomplex die bij het vluchten bij brand een rol spelen voldoendesnel kunnen worden geopend. Wat dit in de praktijk betekent zal van gevaltot geval zorgvuldig moeten worden nagegaan.Dit voorschrift geldt niet alleen voor een als celfunctie aangemerkt
gedeelte van bijvoorbeeld een penitentiaire inrichting of psychiatrischeinrichting (gesloten afdeling), maar ook voor andere in die inrichtinggelegen gebruiksfuncties met hetzelfde veiligheidsregime. Deze anderegebruiksfuncties zijn dan een nevenfunctie van de celfunctie. Hierbij kanbijvoorbeeld worden gedacht aan een recreatieruimte (bijeenkomst-functie) of onderwijsruimte (onderwijsfunctie).Het vierde lid geeft een verbijzondering van het eerste lid voor
automatisch werkende deuren en voorzieningen voor toegangs- ofuitgangscontrole. Bij het wegvallen van de netspanning moeten dergelijkevoorzieningen vanzelf (automatisch) opengaan of overeenkomstig heteerste en tweede lid, zonder gebruik van een sleutel, kunnen worden
Staatsblad 2008 327 66
geopend. Bij een automatische deur die in geval van brand handmatigmoet worden geopend moet duidelijk zijn aangegeven hoe deze kanworden geopend.Op grond van het vijfde lid moet op deuren die op een verdieping van
een gebouw toegang geven tot een zogenoemd overdruktrappenhuisduidelijk zichtbaar zijn aangegeven dat die deur toegang tot een dergelijktrappenhuis geeft. Wanneer een overdruktrappenhuis op overdruk staat(dit gebeurt automatisch bij brand), is de weerstand van de deuren dietoegang tot dat trappenhuis geven hoger dan de weerstand ondernormale omstandigheden. Vluchtende personen zouden daardoor kunnenconcluderen dat de deur op slot zit. Met een opschrift, zoals «Hard duwen,trappenhuis kan op overdruk staan», wordt men hierover geïnformeerd.Overigens wordt opgemerkt dat een overdruktrappenhuis niet recht-
streeks in het Bouwbesluit 2003 of dit besluit wordt voorgeschreven. Zo’ninstallatie wordt regelmatig toegepast in het kader van gelijkwaardigheidals bedoeld in artikel 1.5 van het Bouwbesluit 2003, bijvoorbeeld alsalternatief voor rooksluizen voor trappenhuizen of om bij hoge gebouwen(> 70 meter) te voldoen aan de brandveiligheidseisen van afdeling 2.23van het Bouwbesluit 2003.Op grond van het zesde lid moet aan de buitenkant van een in een
buitengevel aanwezige nooddeur of nooduitgang het opschrift «nooddeurvrijhouden» of «nooduitgang» zijn aangebracht. Het opschrift moetvoldoen aan NEN 3011 (uitgave 2004). Hiermee wordt voor iedereenduidelijk gemaakt dat de desbetreffende deur of uitgang moet wordenvrijgehouden, zodat daarvan in geval van een calamiteit onmiddellijkgebruik kan worden gemaakt.
In het zevende lid zijn voor de woonfunctie voor kamergewijze verhuureisen aan het ontsluitingsmechanisme van deuren gesteld. Elke deur opde vluchtroute moet eenvoudig met een lichte druk of een ontsluitings-mechanisme dat voldoet aan NEN-EN 179: 1997, inclusief wijzigingsbladA1: 2001 en correctieblad C1: 2002, kunnen worden geopend. Er mag eenpanieksluiting als bedoeld in het tweede lid worden aangebracht maar dathoeft niet. Het gaat dus niet om de draairichting van deuren en ook nietover het met een sleutel afsluitbaar mogen zijn van deuren van dekamers, maar om het eenvoudig kunnen openen van deuren op devluchtroute die loopt vanaf de toegang van de kamer naar de voordeurvan de woonfunctie.
Artikel 2.3.6 Ontruimingsalarminstallatie en ontruimingsplan
Dit artikel heeft betrekking op ontruimingsalarminstallaties. Eenontruimingsalarminstallatie is aangesloten op de brandmeldinstallatie enheeft als doel de in het bouwwerk aanwezige personen na het ontdekkenvan een brand te alarmeren. Hoe eerder de alarmering plaatsvindt hoemeer tijd men heeft om veilig te kunnen vluchten. Het eerste lid bevatvoorschriften over de verplichte aanwezigheid en de kwaliteit vanontruimingsalarminstallaties. De aanwezigheid van zo’n installatie isverplicht in de gevallen dat op grond van artikel 2.2.1 een brandmeld-installatie aanwezig moet zijn. De ontruimingsalarminstallatie moetvoldoen aan NEN 2575 (uitgave 2004) en moet zijn ontworpen enaangelegd overeenkomstig een door burgemeester en wethoudersgoedgekeurd programma van eisen. Het programma van eisen kanbijvoorbeeld aangeven dat zo»n installatie moet zijn uitgevoerd met stilalarm (met attentiepanelen en optische signaalgevers), luid alarm (metakoestische signaalgevers) of een combinatie van stil en luid alarm. Welktype installatie in een concreet geval voorgeschreven wordt, hangt af vande specifieke situatie (zoals aanwezigheid van niet of minder zelfredzamepersonen, totaal aantal in het bouwwerk aanwezige personen, deconcentratie van die personen en het aantal verdiepingen van het
Staatsblad 2008 327 67
bouwwerk). In «doodlopende einden» van het bouwwerk waarin op grondvan artikel 2.2.1, vierde lid, een brandmeldinstallatie met ruimtebewakingaanwezig moet zijn, moet de ontruimingsalarminstallatie een automa-tische installatie als bedoeld in NEN 2575 (uitgave 2004) zijn. Dat wilzeggen dat directe aansturing van de signaalgevers plaatsvindt als gevolgvan de activering van een automatische brandmelder.In het tweede lid is een nadere bepaling opgenomen voor de
woonfunctie voor kamergewijze verhuur. Het in het eerste lid bedoeldeprogramma van eisen moet voor een dergelijke woonfunctie uitgaan vaneen luidalarminstallatie die in elke kamer hoorbaar is. Hiervoor moet tenminste een signaalgever in de gemeenschappelijke keuken en ten minsteeen per bouwlaag in een ruimte waardoor een gezamenlijke vluchtroutevoert zijn opgenomen. Het uitgangspunt van het voorschrift is dat hetsignaal in elke kamer zodanig hoorbaar is dat mensen ook tijdens hunslaap worden gealarmeerd (een geluidniveau van 85 dB is in hetalgemeen toereikend). In het algemeen zal met de plaatsing van signaal-gevers in een gezamenlijke keuken, en op elke verdieping in een gezamen-lijke vluchtroute (centrale gang of overloop), aan dit uitgangspunt zijnvoldaan.Het derde lid geeft een nader voorschrift voor een ontruimings-
alarminstallatie bij een doodlopende gang.Met het vierde lid is benadrukt dat de installatie niet alleen aanwezig
moet zijn, maar ook overeenkomstig de voorschriften moet functioneren.In het vijfde lid worden eisen gesteld aan de kwaliteit van het
onderhoud, beheer en de controle van de voorgeschreven ontruimings-alarminstallatie. Doel van die voorschriften is de goede werking van deontruimingsalarminstallatie op elk moment te waarborgen.In het zesde lid is bepaald dat, indien er een brandmeldinstallatie is, er
ook een ontruimingsplan moet zijn. Zo’n ontruimingsplan bevat deafspraken over de bij een ontruiming te nemen maatregelen. Doel is datde gebruikers van het bouwwerk weten wat zij bij een brandmeldingmoeten doen, zodat de risico’s bij brand zoveel mogelijk worden beperkt.Bij het opstellen van een ontruimingsplan kan gebruikt worden gemaaktvan de Nederlandse Technische Afspraken (NTA). In deze serie zijnaanbevelingen gegeven voor het opstellen van ontruimingsplannen (deNTA 8112-serie). De verschillende delen «leidraad voor eenontruimingsplan» worden als volgt genummerd en benoemd:Deel 1: KantoorgebouwenDeel 2: OnderwijsgebouwenDeel 3: KinderopvanggebouwenDeel 4: Gebouw met een publieksfunctieDeel 5: LogiesgebouwenDeel 6: GezondheidszorgbouwenDeel 7: IndustriegebouwenDeel 8: Cellen en cellengebouwenDeel 9: Ontruimingshandleiding en ontruimingkaart voor
niet-vergunningplichtige bouwwerken.
Gelijkwaardigheid
Vergelijkbaar met hetgeen in de toelichting op artikel 2.2.1 isbeschreven, kon op grond van de modelbouwverordening ook bij deontruimingsalarminstallatie een ontheffing worden verleend. Bij bijvoor-beeld een situatie die zowel overzichtelijk is als een goede akoestiek heeftmet weinig omgevingsgeluid kan een adequate alarmering ook plaats-vinden zonder een ontruimingsalarminstallatie. In een dergelijk geval zousprake kunnen zijn van gelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 1.4.Wanneer met een beroep op gelijkwaardigheid is vastgesteld dat geen
brandmeldinstallatie is vereist betekent dit dat ook geen ontruimings-alarminstallatie is vereist. Een ontruimingsalarminstallatie is alleen
Staatsblad 2008 327 68
voorgeschreven in die gevallen dat een brandmeldinstallatie verplicht is.De brandmeldinstallatie en ontruimingsinstallatie komen dus in de regelals combinatie voor. In de toelichting bij artikel 2.2.1 is aangegeven datgebruikers van gebouwen ook om een andere reden (dan het veiligvluchten) kunnen kiezen voor de aanleg van een brandmeldinstallatie,bijvoorbeeld in een gebouw met een lage bezetttingsgraad maar met eenkostbare inventaris zoals soms bij een lichte industriefunctie het geval kanzijn. Een ontruimingsalarminstallatie is bij een dergelijke vrijwilligegeplaatste brandmeldinstallatie niet verplicht.
Artikel 2.3.7 Vluchtrouteaanduidingen
De vluchtrouteaanduiding is bedoeld om de gebruiker van een gebouwduidelijkheid te geven over het verloop van vluchtroutes, zodat ookpersonen die niet of minder bekend zijn met een specifieke vluchtroute ofzich door rook of duisternis niet meer kunnen oriënteren, voldoende snelhet aansluitend terrein kunnen bereiken.De aanwezigheidseis geldt in beginsel voor alle typen gebouwen. In het
eerste lid is bepaald dat de eis alleen geldt voor verkeersruimten en voorruimten waarin grote aantallen personen aanwezig zijn. Artikel 1.3, dereikwijdtebepaling, geeft een uitzondering voor de lichte industriefunctieaangezien in die functie normaliter weinig personen aanwezig zijn (zie ookartikel 1.1, vierde lid, Bouwbesluit 2003). Voor zover het gaat om dewoon-, cel- en logiesfunctie volgt uit artikel 1.3 dat de verplichte aanwe-zigheid van vluchtrouteaanduidingen alleen geldt voor de gemeenschap-pelijke verkeersroutes van die gebouwen en dus niet voor de verkeers-routes in de afzonderlijke woning, woonwagen of cel of in het zomerhuisjeop een bungalowpark.
In het eerste lid is bepaald dat een bouwwerk in iedere ruimte waardooreen verkeersroute voert, en in iedere ruimte die bedoeld is voor meer dan50 personen een vluchtrouteaanduiding moet hebben. In de tekst isgekozen voor de term verkeersroute in plaats van vluchtroute. Eenvluchtrouteaanduiding is bijvoorbeeld niet noodzakelijk en gebruikelijk ineen afgesloten kantoortje, maar wel in de gang of kantoortuin waardoorvanuit dat kantoortje naar een veilige plek wordt gevlucht. Met het gebruikvan de term verkeersroute behoeft de ruimte waar het ontvluchten startniet te zijn voorzien van een vluchtrouteaanduiding. De term verkeers-route is afkomstig uit en heeft dezelfde betekenis als in het Bouwbesluit2003. In een ruimte bestemd voor meer dan 50 personen moet altijd eenvluchtrouteaanduiding aanwezig zijn, dus ook als door deze ruimte geenverkeersroute loopt.De in het eerste lid opgenomen NEN 6088 stelt eisen aan de gebruikte
kleuren en symbolen (pictogrammen) van vluchtrouteaanduidingen. InNEN-EN 1838 worden met name eisen gesteld aan luminantie enluminantieverhoudingen. De luminantie van elk deel van de veiligheids-kleur van de vluchtrouteaanduiding moet minimaal 2 cd/m2 bedragen inalle relevante kijkrichtingen.Deze normen bevatten geen eisen over de verlichtingssterkte van de
vluchtrouteaanduiding zelf. Vluchtrouteaanduidingen hoeven dan ook nietper definitie als inwendig verlichte armaturen te worden uitgevoerd. Ineen aantal gevallen kan worden volstaan met het aanbrengen vanpictogramstickers die zo nodig door externe verlichting worden aangelichtom aan de luminantie-eis te kunnen voldoen.In het tweede lid is bepaald dat de vluchtrouteaanduiding moet zijn
aangebracht op een duidelijk waarneembare plaats, dus niet achter eendeur, gordijn of in een hoge ruimte direct onder het plafond.Het derde lid regelt dat een in het eerste lid bedoelde vluchtroute-
aanduiding binnen 15 seconden na stroomuitval, gedurende ten minste60 minuten aan de zichtbaarheidseisen van NEN-EN 1838 moet voldoen.
Staatsblad 2008 327 69
Hoewel in de praktijk vaak van een intern verlichte armatuur gebruik zalworden gemaakt is het ook toegestaan de vluchtrouteaanduiding externaan te lichten.In het vierde lid is een uitzondering opgenomen voor een vluchtroute-
aanduiding die op een vluchtroute ligt vanuit een ruimte met eenverlichtingsinstallatie die niet is aangesloten op noodstroom als bedoeldin de artikelen 2.59 en 2.66 van het Bouwbesluit 2003. Dergelijke vlucht-routeaanduidingen hoeven bij stroomuitval niet aan de zichtbaarheids-eisen van NEN-EN 1838 te voldoen.Op grond van het vijfde lid moet een vluchtrouteaanduiding ten minste
eenmaal per jaar op een adequate wijze worden gecontroleerd enonderhouden. Dit betekent dat zonodig ook reparaties moeten wordenuitgevoerd, maar beter nog dat defecten worden voorkomen. Zo is hetvan belang dat aanwezige lampjes tijdig worden vervangen. Doel van hetvoorschrift is dat de goede werking van de vluchtrouteaanduidingen teallen tijde gewaarborgd is.
Artikel 2.3.8 Noodverlichtingsinstallaties
Met het eerste lid van dit artikel wordt zeker gesteld dat een op grondvan het Bouwbesluit 2003 voorgeschreven en geïnstalleerdenoodverlichtingsinstallatie ook daadwerkelijk functioneert. Men mag deinstallatie niet weghalen en ook niet uitschakelen.Zo’n noodverlichtingsinstallatie, die als antipaniekverlichting of als
vluchtrouteverlichting kan worden uitgevoerd, zorgt ervoor dat binnenenkele seconden na het wegvallen van de netspanning weer verlichtingaanwezig is. Het doel van deze noodverlichtingseis is te waarborgen datde in het bouwwerk aanwezige personen zich ook bij een calamiteit, zoalsbrand, voldoende kunnen blijven oriënteren, zodat zij het bouwwerk tijdigkunnen ontvluchten.Het tweede lid regelt dat een noodverlichtingsinstallatie ten minste
eenmaal per jaar op een adequate wijze wordt gecontroleerd en onder-houden. Dit betekent dat zonodig ook reparaties moeten wordenuitgevoerd, maar beter nog dat defecten worden voorkomen. Zo is hetvan belang dat lampjes tijdig worden vervangen. Doel van het voorschriftis dat de goede werking van de noodverlichtingsinstallatie te allen tijdegewaarborgd is. Er kan bijvoorbeeld aan deze eis worden voldaan door decontrole en het onderhoud te verrichten volgens publicatie nr. 79«Inspectie en onderhoud van noodverlichtingsinstallaties» vanISSO/NFVN/Uneto-VNI (juni 2004).
Artikel 2.3.9 Rookbeheersingssystemen
Dit artikel heeft betrekking op het functioneren, het onderhoud en decontrole van rookbeheersingssystemen zoals rook- en warmteafvoer-installaties en rookbeheersingssystemen van overdruktrappenhuizen. Eenrook- en warmteafvoerinstallatie heeft tot doel om rook en warmte bij eenbrand uit het bouwwerk af te voeren. Zo»n installatie maakt het mogelijkgedurende een langere periode veilig te kunnen vluchten. Dit besluit, nochhet Bouwbesluit 2003, schrijft de aanwezigheid van een dergelijkeinstallatie expliciet voor. De installatie kan een rol spelen bij het voldoenaan artikel 2.169 (luchttoevoer en rookafvoer), afdeling 2.22 (grotebrandcompartimenten) en bij artikel 1.5 (gelijkwaardigheid) van hetBouwbesluit 2003. Ook kan een dergelijke installatie een rol spelen bijgelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 1.4 van dit besluit. Doortoepassing van een rookbeheersingssysteem is het bijvoorbeeld mogelijkom grotere loopafstanden toe te staan dan het Bouwbesluit 2003 inbeginsel toestaat.Artikel 2.3.9 stelt in dergelijke gevallen eisen aan het gebruik, het
onderhoud en de controle van de rookbeheersingsinstallatie. Als
Staatsblad 2008 327 70
waarborg dat daaraan is voldaan moet op ieder moment een geldig doorburgemeester en wethouders aanvaard document kunnen wordenovergelegd. Met de aanvaarding van een dergelijk document verklarenburgemeester en wethouders als het ware dat zij voldoende vertrouwenhebben dat een rookbeheersingsinstallatie die voorzien is van zo’ndocument voldoet aan de gestelde eisen. Met het begrip «geldig» wordt indit artikel bedoeld dat het document niet is verlopen.
Artikel 2.3.10 Verduisterde ruimten
Dit artikel stelt een eis aan ruimten voor meer dan 50 personen waarinhet gebruikelijk is om de normale verlichting te reduceren of uit teschakelen (theaters, bioscopen e.d.).In een dergelijke ruimte is oriëntatieverlichting noodzakelijk zodat
zonodig in het donker kan worden gevlucht. Het gaat bijvoorbeeld om hetaanlichten van het gangpad en traptreden naar een uitgang. Zie ook detoelichting op artikel 2.3.7, vluchtrouteaanduidingen.
Artikel 2.3.11 Valgevaarlijke aankleding van een ruimte
Het mag niet zo zijn dat de aankleding onder het plafond bij brand naarbeneden valt, met het risico van letsel voor in de ruimte aanwezige ofvluchtende personen of van blokkering van een vluchtroute. Om dit tevoorkomen worden in dit artikel eisen gesteld aan onder het plafondaangebrachte aankleding. In dit artikel worden eisen gesteld aan hetvalgedrag van de aankleding. Het gaat hier om tegen of onder een plafondaangebracht glas dat snijwonden kan veroorzaken (bijvoorbeeld spiegels;glas in een verlaagd plafond) en om textiel, folie en papier in eenhorizontale toepassing, waarin mensen verstrikt kunnen raken. In artikel2.1.3 worden eisen gesteld aan het brandgedrag van de aankleding. Deaankleding in een besloten ruimte zal aan de criteria van beide artikelenmoeten voldoen. De aankleding van een niet besloten ruimte behoeftuitsluitend aan dit artikel te voldoen.
Paragraaf 2.4 Handmatig bestrijden van brand
De voorschriften van deze paragraaf zijn gericht op het zo snel mogelijkkunnen bestrijden van een beginnende brand door de gebruikers van eenbouwwerk.
Artikel 2.4.1 Brandslanghaspel en pompinstallatie
Afdeling 2.21 van het Bouwbesluit 2003 bepaalt dat een bouwwerkzodanige voorzieningen voor de bestrijding van brand moet hebben, dateen brand in dat bouwwerk binnen redelijke termijn kan worden geblust.Bij nieuwbouw moeten daarvoor bij de meeste gebruiksfunctiesbrandslanghaspels worden aangebracht. Met de aanwezigheid vanbrandslanghaspels wordt beoogd de gebruikers van het bouwwerk instaat te stellen een beginnende brand, die gewoonlijk slechts éénbrandhaard heeft, zelf te blussen.Met het eerste lid van dit artikel wordt zeker gesteld dat de op grond
van het Bouwbesluit 2003 voorgeschreven en geïnstalleerde brandslang-haspels daadwerkelijk functioneren. Men mag de brandslanghaspels nietweghalen en ook niet afsluiten.In het tweede lid wordt bepaald dat de brandslanghaspel eenmaal per
jaar moet worden gecontroleerd en onderhouden. Dit betekent datzonodig ook reparaties moeten worden uitgevoerd, maar beter nog datdefecten worden voorkomen. Zo is het van belang dat de slang tijdigwordt vervangen. Doel van het voorschrift is dat de goede werking van debrandslanghaspel te allen tijde gewaarborgd is.
Staatsblad 2008 327 71
Het derde lid stelt een eis aan het jaarlijkse onderhoud van eeneventueel ten behoeve van de brandslanghaspels aanwezigepompinstallatie.Het vierde lid schrijft een maandelijkse controle van een dergelijke
pompinstallatie voor. Het is dan onder meer nodig de pompinstallatieeven te laten draaien om de bedrijfszekerheid te waarborgen.
Artikel 2.4.2 Blusmiddelen en draagbare en verrijdbare blustoestellen
Dit artikel heeft betrekking op draagbare en verrijdbare blustoestellen.Mobiele blustoestellen hebben in het algemeen slechts een aanvullende
functie op de in het Bouwbesluit 2003 voorgeschreven brandslanghaspels.Daarom waren in de Mbv geen mobiele blustoestellen voorgeschreven.Een dergelijk voorschrift was eerder wel in de zogenoemde 8.40-amvb’sop grond van de Wet milieubeheer opgenomen.Het eerste lid bepaalt dat er, voor zover de aanwezige brandslang-
haspels onvoldoende zijn om een beginnende brand adequaat tebestrijden, er voldoende draagbare of verrijdbare blustoestellen aanwezigmoeten zijn. Of er voldoende brandslanghaspels aanwezig zijn wordtzowel voor nieuwbouw als voor bestaande bouw beoordeeld aan de handvan het nieuwbouwvoorschrift van artikel 2.192, derde lid, van hetBouwbesluit 2003. Als hieraan voldaan is dan is het aantal brandslang-haspels voldoende en zijn andere blusmiddelen in het algemeen nietnodig. Andere blusmiddelen kunnen wel nodig zijn als er als gevolg vanhet gebruik van een gebouw een situatie kan ontstaan waarbij water alsblusmiddel ontoereikend of gevaarlijk is. Dit is bijvoorbeeld het geval bijeen kans op een vloeistofbrand of bij hoge elektrische spanningen. Ookkan het zijn dat, als gevolg van de specifieke inrichting van een ruimte, debij het berekenen van het aantal brandslanghaspels in het Bouwbesluit2003 gehanteerde uitgangspunten niet voldoende zijn. In de hiervoorbeschreven gevallen zal het noodzakelijk zijn om draagbare of verrijdbareblustoestellen te hebben.Het eerste lid biedt enige ruimte bij het beoordelen of het aantal en de
aard van de beschikbare handblusmiddelen voldoende is. Met NEN vindtmomenteel overleg plaats over de mogelijkheden NEN 4001: 2006«Projectering van draagbare en verrijdbare blustoestellen» zo aan tepassen, dat deze in dit lid kan worden aangewezen, waarmee aan ditvoorschrift een meer concrete invulling zal worden gegeven.In het tweede lid is voor kamergewijze verhuur aangegeven dat aan het
eerste lid is voldaan indien er ten minste een blustoestel in een gezamen-lijke keuken en ten minste een per bouwlaag in de gezamenlijke gang ofop de overloop aanwezig moet zijn. Gemeenten kunnen bij twijfel aan debrandveiligheid van kamergewijs verhuurde panden uiteraard gebruik-maken van de mogelijkheid om ter plekke te gaan controleren of hetvoorgenomen gebruik daadwerkelijk aan de voorschriften van dit besluitvoldoet. Zie ook de toelichting op paragraaf 2.12.Het derde lid regelt dat een draagbaar of verrijdbaar blustoestel ten
minste eenmaal per twee jaar op een adequate wijze wordt gecontroleerden onderhouden en dat die controle en dat onderhoud moet geschiedenovereenkomstig NEN 2559: 2001, inclusief wijzigingsblad A1: 2004. Doelvan dit voorschrift is de goede werking van het blustoestel te waarborgen.Het staat de gebruiker van het bouwwerk uiteraard vrij de blustoestellenvaker te laten inspecteren/controleren.
Artikel 2.4.3 Aanduiding blusmiddelen
Doel van dit voorschrift is dat de in het bouwwerk aanwezige personendirect kunnen zien waar de blusmiddelen zich bevinden. Een blusmiddeldat bijvoorbeeld is ingebouwd in een kast, of is aangebracht in een ruimte
Staatsblad 2008 327 72
met allerlei zichtbelemmeringen, zoals magazijnstellingen, moet zijnaangeduid door een pictogram.
Paragraaf 2.5 Automatisch bestrijden van brand
De voorschriften van deze paragraaf zijn gericht op het waarborgen vande goede werking van een in het bouwwerk aanwezige automatischeblusinstallatie bij brand.
Artikel 2.5.1 Automatische brandblusinstallatie
Doel van dit voorschrift is dat de goede werking van een automatischebrandblusinstallatie te allen tijde gewaarborgd is.Een automatische brandblusinstallatie (bijvoorbeeld een sprinklerinstal-
latie) heeft tot doel een beginnende brand te blussen of een brand ondercontrole te houden, zodat de omvang van de brand beperkt wordt. HetBouwbesluit 2003 schrijft een dergelijke installatie niet voor. Wel kan deautomatische brandblusinstallatie een rol spelen bij een beroep opgelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 1.4 van dit besluit of artikel 1.5 vanhet Bouwbesluit 2003 (bijvoorbeeld als alternatief voor bouwkundigebrandwerende voorzieningen). Ook is het mogelijk een automatischebrandblusinstallatie te installeren als onderdeel van de invulling van defunctionele brandveiligheidseisen van de afdelingen 2.22 (grote brand-compartimenten) en 2.23 (hoge en ondergrondse gebouwen) van hetBouwbesluit 2003. Verder worden soms automatische brandblus-installaties geplaatst op grond van de Wet milieubeheer.Dit artikel eist voor dergelijke bij of krachtens de Woningwet voorge-
schreven automatische brandblusinstallaties een geldig door burge-meester en wethouders aanvaard document. Met de aanvaarding van eendergelijk document verklaren burgemeester en wethouders als het waredat een brandblusinstallatie die voorzien is van zo’n document adequaatfunctioneert, wordt onderhouden en gecontroleerd. Dit document moetdesgevraagd te allen tijde kunnen worden overgelegd aan de gemeente.Met het begrip «geldig» wordt bedoeld dat het document niet verlopenmag zijn.
Paragraaf 2.6 Voor de brandweer noodzakelijke voorzieningen
De voorschriften van deze paragraaf zijn gericht op het zo snel enadequaat mogelijk kunnen inzetten van de brandweer bij een brand.
Artikel 2.6.1 Bereikbaarheid bouwwerk voor brandweer
Op grond van de bouwverordening of het bestemmingsplan kunnenvoorschriften van stedenbouwkundige aard zijn gesteld, gericht op debereikbaarheid voor hulpdiensten zoals de brandweer. Dit artikel beoogtte regelen dat de voorzieningen van stedenbouwkundige aard voldoendebruikbaar zijn voor de brandweer (en andere hulpdiensten).In het eerste lid is bepaald dat op een voorgeschreven verbindingsweg
geen obstakels aanwezig zijn die de voor de doorgang van brandweer-voertuigen benodigde vrije hoogte en breedte blokkeren. Zo mag eendergelijke weg niet worden geblokkeerd door geparkeerde auto’s ofoverhangende takken.Het tweede lid geeft een soortgelijk voorschrift voor een opstelplaats
van het brandweervoertuig. Een brandweervoertuig moet nabij hetgebouw kunnen worden geplaatst.Het derde lid bepaalt dat een verbindingsweg als bedoeld in het eerste
lid, of een opstelplaats als bedoeld in het tweede lid, niet zodanig mag zijnafgesloten dat dit de brandweer onnodig hindert.
Staatsblad 2008 327 73
Artikel 2.6.2 Aanwezigheid en kwaliteit brandweeringang
Om een snelle en adequate inzet mogelijk te maken, moet de brandweereen bouwwerk op eenvoudige wijze kunnen betreden. Het is van grootbelang dat de brandweer direct weet waar het gebouw kan wordenbetreden, bijvoorbeeld wanneer de brandweer moet assisteren bij deontruiming van het bouwwerk.Dit artikel stelt specifieke eisen aan bouwwerken met een brandmeld-
installatie met doormelding.Het eerste lid geeft aan dat een bouwwerk met een brandmeldinstallatie
met doormelding een brandweeringang moet hebben. In artikel 2.2.1 ende daarbij behorende bijlage I is bepaald wanneer een bouwwerk eenbrandmeldinstallatie met doormelding moet hebben.Indien het bouwwerk meerdere toegangen heeft, wordt in overleg met
de brandweer een of meer van die toegangen als brandweeringangaangewezen. De brandweer zal hierbij rekening houden met de mogelijk-heden om vanaf de specifieke toegang of toegangen de brandweerinzetgoed te kunnen organiseren en uitvoeren.In het tweede lid zijn eisen gesteld aan het ontsluitingsmechanisme van
de brandweeringang. Deze ingang moet bij brand of automatisch opengaan of kunnen worden geopend met een systeem dat in overleg met debrandweer is bepaald, bijvoorbeeld met een «brandweersleutel».
Artikel 2.6.3 Brandweerlift
Op grond van afdeling 2.20 van het Bouwbesluit 2003 moet eenbouwwerk zodanig zijn, dat personen kunnen worden gered en brand kanworden bestreden. In sommige gevallen (bijvoorbeeld hoogbouw) kan datmeebrengen dat in het bouwwerk een brandweerlift aanwezig moet zijn.Een brandweerlift moet volgens het Bouwbesluit 2003 voldoen aanNEN-EN 81-72 (uitgave 2003, gecorrigeerd in de Regeling Bouwbesluit2003). Met de aanwezigheid van zo’n lift wordt de brandweer in staatgesteld om in geval van brand langs veilige weg hoger gelegen verdie-pingen te bereiken, zodat zij het bouwwerk kan doorzoeken op achterge-bleven personen en een beginnende brand kan bestrijden met materieeldat met de lift is aangevoerd.Als een lift is aangemerkt als brandweerlift, dan moet de brandweer er,
omwille van zijn veiligheid, op kunnen vertrouwen dat deze lift volgens deeisen functioneert. Daarom is in dit artikel bepaald dat elke brandweerlift,dus ook een brandweerlift die niet is voorgeschreven, aan een adequatejaarlijkse controle en onderhoudsbeurt wordt onderworpen.Dit voorschrift is nodig aangezien de voorgeschreven periodieke
controle van liften op grond van het Warenwetbesluit Liften, niet toezietop veiligheidsaspecten die specifiek zijn voor een brandweerlift zoalsschachtventilatie.Wordt niet (meer) voldaan aan de voorschriften van dit artikel dan kan
en mag de lift niet worden aangemerkt als brandweerlift om onbedoeldgebruik bij brand te voorkomen.
Paragraaf 2.7 Blusvoorzieningen
De voorschriften van deze paragraaf zijn gericht op het zo snel mogelijkkunnen blussen van een brand door de brandweer.
Artikel 2.7.1 Blusleiding en pompinstallatie
Het Bouwbesluit 2003 schrijft in bepaalde gevallen (afdeling 2.21) eenblusleiding voor. Ook in het kader van gelijkwaardigheid en het bouwenvan hoge of ondergrondse gebouwen kan een blusleiding noodzakelijkzijn. In bepaalde gevallen, met name bij gebouwen met een vloer van een
Staatsblad 2008 327 74
verblijfsgebied boven de 70 meter, is de opvoerhoogte van de pomp vaneen brandweerwagen onvoldoende, zodat het niet mogelijk is deblusleiding te laten functioneren zonder pompinstallatie. In dergelijkegevallen kan op grond van afdeling 2.23 van het Bouwbesluit 2003 eenpompinstallatie zijn voorgeschreven. In al deze gevallen is sprake van bijof krachtens de wet voorgeschreven blusleidingen en pompinstallaties,waaraan in dit artikel eisen aan controle en onderhoud worden gesteld.In het eerste lid is bepaald dat een voorgeschreven blusleiding ten
minste eenmaal per jaar moet worden gecontroleerd en onderhouden opadequate wijze.In het tweede lid is voor de bij een blusleiding behorende pomp-
installatie bepaald dat deze ten minste een maal per jaar op adequatewijze moet worden onderhouden.In het derde lid is bepaald dat een dergelijke pompinstallatie ten minste
een maal per maand moet worden gecontroleerd. Deze controle isbedoeld om na te gaan of de pompinstallatie nog functioneert en kanderhalve relatief eenvoudig zijn.Het vierde lid stelt meer gedetailleerde eisen aan het testen van een
blusleiding en een pompinstallatie. Bij oplevering en eenmaal in de vijfjaar moet getest worden volgens NEN 1594: 2006.
Artikel 2.7.2 Brandkraan en bluswaterwinplaats
Op grond van de bouwverordening of het bestemmingsplan kunnenvoorschriften van stedenbouwkundige aard zijn gesteld, gericht op debeschikbaarheid en bereikbaarheid van bluswater. Het betreft dan vooralvoorschriften over de verplichte aanwezigheid van een bluswater-voorziening nabij bouwwerken en gebouwen waarin veel personen bijeenkomen, zoals een voetbalstadion of een groot theatercomplex.Voorbeelden van dergelijke bluswatervoorzieningen zijn: een brandkraanof andere aansluiting op het drinkwater- of ander waterleidingnet, eenblusvijver, oppervlaktewater, een waterput of een bron.Het eerste lid regelt dat de op grond van dergelijke voorschriften
vereiste brandkranen en bluswaterwinplaatsen altijd direct bereikbaarmoeten zijn. Zo kan het bijvoorbeeld noodzakelijk zijn om maatregelen tetreffen om te voorkomen dat een bluswatervoorziening wordt geblokkeerddoor parkerende auto»s of andere objecten.Het tweede lid bepaalt dat bij of krachtens de wet voorgeschreven
brandkranen en bluswaterwinplaatsen op adequate wijze wordenonderhouden.
Paragraaf 2.8 Mobiele radiocommunicatie
Het voorschrift van deze paragraaf heeft tot doel bij calamiteiten eeneffectieve communicatie tussen publieke hulpverleners binnen en buitenspecifieke bouwwerken mogelijk te maken.
Artikel 2.8.1 Communicatiesysteem hulpverleningsdiensten
Bij een calamiteit is adequate communicatie tussen publieke hulpver-leners essentieel om goed te kunnen functioneren. In het algemeen zijnhiervoor geen extra voorzieningen nodig. In dit artikel is voorbouwwerken die toegankelijk zijn voor grote aantallen bezoekers en voorwegtunnels met een tunnellengte van meer dan 250 m wel een specifiekvoorschrift gegeven. In dergelijke gevallen kunnen bijzondere voorzie-ningen voor een adequate mobiele radiocommunicatie tussenhulpverleningsdiensten binnen en buiten dat bouwwerk nodig zijn. Bijwegtunnels met een tunnellengte van meer dan 250 m is altijd eendergelijke installatie nodig. Bij bouwwerken die voor grote aantallenbezoekers toegankelijk zijn is de noodzaak van een dergelijke installatie
Staatsblad 2008 327 75
afhankelijk van de specifieke omstandigheden. Daarbij kunnen ondermeer een rol spelen de reeds beschikbare dekking van het communicatie-netwerk van publieke hulpverleningsdiensten in en buiten het bouwwerk,het aantal personen en de complexiteit of omvang van het gebouw.De reeds beschikbare dekking van het zogenoemde C2000-systeem zal
in de meeste gevallen voldoende zijn.C2000 is een landelijk digitaal radionetwerk ten behoeve van de mobiele
communicatie van de Nederlandse hulpverleningsdiensten. Dit radio-netwerk garandeert buitenshuis een dekking van 95%, naar tijd en plaatsgemeten vanaf een op de heup gedragen portofoon. In de praktijkbetekent dit dat de hulpverlener in Nederland altijd en overal buitenshuiseen verbinding tot stand kan brengen met collega’s of met de meldkamerof alarmcentrale. Door de wijze waarop het C2000-radionetwerk isontworpen zal in veel gevallen ook sprake zijn van binnenhuisdekking. Ditis echter sterk afhankelijk van de aard en ligging van het bouwwerk. Hetontbreken van binnenhuisdekking kan soms tot bezwaarlijke situatiesleiden in voor het grote publiek toegankelijke bouwwerken zoals voetbal-stadions, grote overdekte winkelcentra, luchthavengebouwen, stations enondergrondse bouwwerken zoals auto-, trein- en metrotunnels. Dergelijkelocaties worden in C2000-jargon aangeduid als special coverage locations(SCL’s). In die gevallen kan vanuit de operationele werkwijze van dehulpverleningsdiensten soms worden volstaan met plaatselijke entijdelijke dekkingsmaatregelen zoals direct mode of operations (DMO) ofmet een zogenoemde DMO-TMO-gateway.Voordat burgemeester en wethouders in het kader van artikel 2.8.1
aanvullende eisen kunnen stellen moeten zij vaststellen of debouwwerken op een SCL-locatie liggen en of er zonder aanvullendevoorzieningen in die SCL onvoldoende binnenhuisdekking is van hetbestaande radionetwerk (C2000). Is die dekking er niet (of niet in hetgehele bouwwerk), dient te worden bepaald of DMO of DMO-TMO eenvoldoende oplossing biedt. Pas wanneer dat laatste niet het geval is moetop grond van artikel 2.8.1 voor die locatie worden gezocht worden naareen meer structurele oplossing voor adequate binnenhuisdekking.
Paragraaf 2.9 Overige bepalingen brandveilig gebruik
Deze paragraaf bevat als vangnetbepaling het zogenoemde «kapstok-artikel» voor brandveilig gebruik. Met dit «kapstokartikel» is beoogd eenalgemene verbodsbepaling te geven die toeziet op de brandveiligheid vaneen gebruikssituatie waarin niet is voorzien door de specifiekevoorschriften van dit besluit. Het artikel is bedoeld om burgemeester enwethouders een juridische «kapstok» te bieden voor ingrijpen wanneer zijin een individueel geval geconfronteerd worden met een situatie waarin –ook indien het gebruik voldoet aan de voorschriften van dit besluit – hetbrandveilig gebruik van het betreffende bouwwerk onvoldoendegewaarborgd is. Het gaat hier om een geclausuleerde bevoegdheid dieuitsluitend kan worden toegepast in de in artikel 2.9.1, onderdelen a tot enmet d, genoemde omstandigheden.Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat de gemeente op grond van de
voorschriften van deze paragraaf generiek aanvullende of nadere eisenstelt in die gevallen die reeds geregeld zijn in de andere voorschriften vandit besluit. Voorts moeten de geëiste maatregelen altijd in verhoudingstaan tot het te bestrijden risico. De gemeente zal bij een beroep op dit«kapstokartikel» de noodzaak hiervan moeten kunnen aantonen.In vergelijking met de vangnetbepaling die tot de inwerkingtreding van
dit besluit was opgenomen in de Mbv is de reikwijdte van dit voorschriftbeperkter. De vangnetbepaling van de Mbv had ook betrekking opsituaties waarin geen sprake is van brand of brandgevaar en wel vanhinder voor derden (zoals het op hinderlijke wijze verspreiden van rook,roet, walm of stof, bijvoorbeeld door het verbranden van tuinafval of
Staatsblad 2008 327 76
snoeihout). De vangnetbepaling van dit besluit heeft daarop geenbetrekking. Op grond van artikel 8, tweede lid, van de Woningwet staat hetgemeenten echter vrij om dergelijke voorschriften die geen betrekkinghebben op het brandveilig gebruik van bouwwerken in de gemeentelijkebouwverordening te blijven opnemen.
Artikel 2.9.1 Voorkomen van belemmeringen en hinder
Dit kapstokartikel bevat een algemene verbodsbepaling met eenoverzicht van de vormen van belemmeringen en hinder die kunnen leidentot het ontstaan van een gevaarlijke situatie bij brand.Bij de daarin beschreven gedragingen gaat het in de ruimste zin van het
woord om het verbieden van activiteiten die brandgevaar kunnenvergroten of leiden tot belemmeringen bij de bestrijding van brand en hetuitvoeren van blus- of reddingswerkzaamheden.Enkele voorbeelden van situaties waarin een beroep op het kapstok-
artikel noodzakelijk kan zijn:– indien brandgevaar wordt veroorzaakt door bijvoorbeeld het opslaan
van brandbaar materiaal of het verzamelen van afval in een onveiligopgestelde container (onderdeel a);– indien een vluchtroute obstakels bevat die brandgevaar opleveren of
snel vluchten bij brand onmogelijk maken (onderdelen a en c);– indien de terugloopruimte van een roltrap niet goed wordt schoonge-
houden. In een dergelijke ruimte opgehoopt stof, vet en vuil kan leiden totbrandgevaar (onderdeel a).
Paragraaf 2.10 Beschikbaarheid gegevens en bescheiden
De voorschriften van deze paragraaf hebben betrekking op de beschik-baarheid van gegevens en bescheiden over de staat van de brandbe-veiligingsvoorzieningen van het bouwwerk alsmede over het ter inzagegeven van gegevens en bescheiden aan degenen die met het toezicht opde naleving van de voorschriften van dit besluit zijn belast. Doel van dievoorschriften is om effectieve en efficiënte uitoefening van dat toezicht inhet concrete geval mogelijk te maken.
Artikel 2.10.1 Logboek
Het eerste lid schrijft in alle gevallen waarin voorschriften uit hoofdstuk2 van toepassing zijn een logboek voor. Dit lid moet in samenhang metartikel 1.3, de reikwijdtebepaling, worden gelezen.Op basis hiervan kan in zijn algemeenheid worden geconcludeerd dat
met name voor de reguliere woonfunctie en voor «overige kleinegebruiksfuncties» met een gebruiksoppervlakte kleiner dan 50 m2 die nietvoor het publiek toegankelijk zijn, geen logboek nodig is.Indien een bouwwerk waarvoor een logboek is voorgeschreven,
onderdeel is van een samenhangend geheel van bouwwerken ophetzelfde terrein of met elkaar samenhangende terreinen hoeft niet perbouwwerk een logboek te worden bijgehouden maar kan worden volstaanmet één logboek dat op alle bouwwerken op dat terrein of die terreinenbetrekking heeft. Hierbij kan, bijvoorbeeld, worden gedacht aan eenfabriekscomplex waarin de bedrijfsactiviteiten verspreid over meerdereproductieloodsen, opslagloodsen en kantoorruimten plaatsvinden of aaneen scholencomplex dat uit meerdere onderwijsgebouwen bestaat.Het logboek moet desgevraagd onmiddellijk ter inzage worden gegeven
aan degenen die met het toezicht op de naleving van dit besluit zijn belast.Dit kan de politie zijn (algemene opsporingsbevoegdheid), bouw- enwoningtoezicht (voorschriften bouwverordening) of de brandweer(brandveiligheidsvoorschriften).
Staatsblad 2008 327 77
Het tweede lid bepaalt dat, wanneer een logboek is voorgeschreven, diteen volledig en chronologisch overzicht moet bevatten van alle in hetkader van brandveilig gebruik relevante gebeurtenissen.Het gaat hier om een overzicht van buitengebruikstellingen,
onderhouds- en controleactiviteiten en storings- en alarmmeldingen vande in dit hoofdstuk opgenomen installaties, te weten:– doorvoeren (artikelen 2.1.6 en 2.3.4);– brandmeld- en de ontruimingsalarminstallaties (artikelen 2.2.1 en
2.3.6);– deuren met panieksluiting (artikel 2.3.5);– vluchtrouteaanduidingen (artikel 2.3.7);– noodverlichtingsinstallaties (artikel 2.3.8);– rookbeheersingssystemen (artikel 2.3.9);– brandslanghaspels en de daarbij behorende pompinstallatie (artikel
2.4.1);– mobiele blustoestellen (artikel 2.4.2);– automatische brandblusinstallaties (artikel 2.5.1);– brandweerliften (artikel 2.6.3);– blusleidingen en de daarbij behorende pompinstallatie (artikel 2.7.1.);– installaties die mobiele communicatie tussen publieke hulpverleners
mogelijk maken (artikel 2.8.1).Het derde lid schrijft voor dat verder in het logboek moeten worden
opgenomen:– de documenten als bedoeld in de artikelen 2.1.7, 2.2.1, achtste lid,
2.3.9 en 2.5.1;– het ontruimingsplan (artikel 2.3.6) en verslagen van ontruimings-
oefeningen.Het spreekt voor zich dat wanneer de hierboven bedoelde installaties en
documenten niet aanwezig behoeven te zijn geen logboek nodig is.
Paragraaf 2.11 Gebruiksvergunning
Deze paragraaf bevat voorschriften over het vereiste van de gebruiks-vergunning.
Artikel 2.11.1 Gebruiksvergunningplicht
In het eerste lid van dit artikel is bepaald in welke gevallen het verbodenis om zonder of in afwijking van een gebruiksvergunning een bouwwerkin gebruik te nemen of te gebruiken. Zoals eerder is aangegeven,waarborgen de voorschriften van dit besluit samen met de van toepassingzijnde voorschriften van het Bouwbesluit 2003 (en eventuele Arbovoor-schriften en voorschriften op grond van de Wet milieubeheer) in principeeen voldoende mate van brandveiligheid. Bij een aantal van de meestrisicovol geachte vormen van gebruik is echter gekozen voor eenpreventieve beoordeling door het voorschrijven van een gebruiks-vergunning. Onder «meest risicovol» wordt in dit verband verstaan: eenverhoogde kans op negatieve gevolgen van een eenmaal uitgebrokenbrand voor de veiligheid van personen. Het gaat om de aanwezigheid vangrotere aantallen mensen in een wellicht kwetsbare situatie of om minderzelfredzame mensen. Een vergunning is daarom voorgeschreven voor:a. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk voor zover
daarin bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zalworden verschaft aan meer dan 10 personen (zoals penitentiaire inrich-tingen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, hotels en pensions);b. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk voor zover
daarin dagverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen jongerdan 12 jaar (zoals kinderdagverblijven en basisscholen) of meer dan10 lichamelijk of verstandelijk gehandicapte personen (zoals dagopvangvoor die groepen).
Staatsblad 2008 327 78
In het tweede lid is bepaald dat in de plaatselijke bouwverordening kanworden afgeweken van het in het eerste lid onder a genoemde aantalpersonen. Een gemeente kan bijvoorbeeld bepalen dat bij het verstrekkenvan nachtverblijf een gebruiksvergunning is vereist bij een anderminimum aantal personen. Dat aantal kan dus lager of hoger dan10 liggen.
Artikel 2.11.2 Aanvraag gebruiksvergunning
In dit artikel zijn de procedurele voorschriften voor het aanvragen vaneen gebruiksvergunning opgenomen. Het hierbij gevolgde systeem isgebaseerd op het systeem van het Besluit indieningsvereisten aanvraagbouwvergunning en de Regeling indieningsvereisten aanvraag bouwver-gunning.In het eerste lid is bepaald dat indiening van de aanvraag moet worden
gedaan bij burgemeester en wethouders van de gemeente waarin hetbouwwerk geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen.In het tweede lid is bepaald dat een aanvraag moet worden gedaan op
een door de minister vastgesteld formulier. Burgemeester en wethoudersstellen dit formulier op zijn verzoek aan de aanvrager ter beschikking. Degemeente mag niets aan het formulier veranderen of toevoegen, behalvede adresgegevens en het logo van de gemeente. Het aanvraagformulierzal na vaststelling ook te downloaden zijn via www.vrom.nl.Het derde lid heeft betrekking op de gegevens en bescheiden die bij de
aanvraag om gebruiksvergunning moeten worden ingediend. Bij deaanvraag moeten twee soorten tekeningen worden aangeleverd: eensituatieschets van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft(schaal niet kleiner dan 1:1000; voorzien van noordpijl) en eenplattegrondtekening per bouwlaag van dat bouwwerk (schaal niet kleinerdan 1:100 bij een gebouw met een brutovloeroppervlakte van minder dan10.000 m2 en niet kleiner dan 1:200 bij een grotere oppervlakte). Eenschaal niet kleiner dan 1:1000 betekent dat een schaal van, bijvoorbeeld,1:1500 niet is toegestaan maar, bijvoorbeeld, 1:500 wel.De bedoelde gegevens en bescheiden moeten bij de vergunning-
aanvraag worden aangeleverd. Wanneer de verstrekte gegevens enbescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag ofvoor de voorbereiding van de beschikking op die aanvraag kunnenburgemeester en wethouders besluiten om de aanvraag niet te behan-delen. Zij moeten de aanvrager dan eerst de gelegenheid hebben gegevende aanvraag binnen een door hen gestelde termijn aan te vullen.Op de plattegrondtekening(en) moeten de in de onderdelen a tot en met
d van het derde lid genoemde gegevens worden aangegeven. Het gaatom een uitputtende opsomming. De aanvrager is dus niet verplicht ommeer gegevens aan te leveren. Soms kan met het aanleveren van mindergegevens worden volstaan. Wanneer de aanvraag om gebruiks-vergunning geen betrekking heeft op het gehele bouwwerk maar alleenop een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld wanneer maar één verdieping vaneen gebouw van tien verdiepingen wordt gebruikt als kinderdagverblijf)hoeven op de plattegrondtekening(en) slechts de gegevens te wordenverstrekt die samenhangen met het brandveilig gebruik van dat gedeelte.In dit voorbeeld hoeven alleen de gegevens te worden aangeleverd diebetrekking hebben op de verdieping waarop dat kinderdagverblijf isgevestigd en op de overige verdiepingen voor zover daarop voorzie-ningen als genoemd in onderdeel d aanwezig zijn die voor het brandveiliggebruik van het kinderdagverblijf van belang zijn (zoals de vluchtroute dievanaf het kinderdagverblijf naar een veilige plaats buiten dat gebouwvoert; de plaats van de vluchtroute-aanduidingen in die vluchtroute; dedraairichting van deuren in die vluchtroute; de plaats van de brandweer-ingang, brandweerlift, de sleutelkluis of -buis en het brandmeldpaneel inhet gebouw). Verder hoeft op de plattegrondtekening(en) de plaats van de
Staatsblad 2008 327 79
in onderdeel d bedoelde voorzieningen alleen te worden aangegeven voorzover de betreffende voorziening op de betreffende bouwlaag aanwezigis. Wanneer in het bouwwerk, bijvoorbeeld, geen droge blusleiding ofbrandweerlift aanwezig is, hoeft de plaats daarvan niet te wordenaangegeven. Ook kunnen burgemeester en wethouders van oordeel zijndat weliswaar niet alle mogelijk van toepassing zijnde gegevens uit deopsomming zijn aangeleverd maar de wel aangeleverde gegevens reedsvoldoende zijn om te kunnen beoordelen of het gebruik voldoet aan de bijof krachtens de Woningwet geldende brandveiligheidseisen. Bijvoorbeeld:het aanleveren van een zogenoemd stoelenplan is in het algemeen slechtszinvol als het gaat om een (gedeelte van) een bouwwerk met eenbijeenkomstfunctie waarin veel personen tegelijk aanwezig zullen zijn(zoals een bioscoop, theater of zalencentrum); bij andere gebouwen (zoalskantoorgebouwen) is dat in het algemeen niet zinvol (zie verder hierna,onder Ad onderdeel c). Verder houdt de formulering van het derde lid indat gegevens waarover burgemeester en wethouders reeds beschikkenniet nogmaals behoeven te worden aangeleverd.Ad onderdeel b: Inherent aan een plattegrondtekening per bouwlaag is
dat daarop is aangegeven hoe de bouwlaag ruimtelijk is ingedeeld. Dietekening zal derhalve de bouwkundige indeling van de bouwlaaginzichtelijk moeten maken, zodat voldoende duidelijk is welke ruimten diebouwlaag omvat en waar de trappen, liften en dergelijke zich bevinden.Ad onderdeel c: Met «opstelling van inventaris en van inrichtings-
elementen als bedoeld in de artikelen 2.3.1 en 2.3.2» is het hiervoor reedsgenoemde stoelenplan bedoeld. Zo’n stoelenplan maakt inzichtelijk welkevluchtmogelijkheden personen in de betreffende ruimte – gegeven deopstelling van de inventaris en de inrichtingselementen – bij brandhebben. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen een vast en eenvariabel stoelenplan. Een vast stoelenplan heeft betrekking op situatiesmet een permanente opstelling van inventaris en inrichtingselementen,zoals aan de vloer bevestigde inventaris en inrichtingselementen(bijvoorbeeld de stoelen in een bioscoopzaal, de bar in een café en hetvaste podium in een muziek- of theaterzaal). Een variabel stoelenplanheeft betrekking op situaties met een wisselende opstelling van inventarisen inrichtingselementen, zoals niet aan de vloer bevestigde inventaris eninrichtingselementen (bijvoorbeeld de tafels en stoelen in een zalen-centrum en stands en kramen in beursruimten).Indien in een ruimte meer dan 25 personen tegelijk zullen verblijven,
dient op de plattegrondtekening ten aanzien van die ruimte te wordenaangegeven welk maximum aantal personen tegelijk in die ruimte zullenverblijven.Ad onderdeel d: Voor zover de betreffende norm (NEN 1414: 2007)
daarin voorziet, moeten de in onderdeel d genoemde voorzieningen op deplattegrondtekening(en) worden aangeduid met de symbolen die in dezenorm zijn opgenomen. Voor zover die norm daarin niet voorziet (hetgeenten aanzien van noodverlichting en oriëntatieverlichting als bedoeld inartikel 2.3.10 het geval is), moet de plaats van de voorziening op anderewijze op de tekening(en) worden aangegeven. Als hulpmiddel voorhetaankleden van een plattegrondtekening met die symbolen is eentekenmodule ontwikkeld die gratis beschikbaar is (zie www.vrom.nl).In het vierde lid is bepaald dat de aanvrager van een gebruiks-
vergunning bij de toepassing van een gelijkwaardige oplossing alsbedoeld in artikel 1.4, naast de in het derde lid genoemde gegevens ookgegevens en bescheiden moet overleggen waarmee deze gelijkwaar-digheid kan worden aangetoond.In het vijfde lid is aangegeven dat het aanvraagformulier en de te
verstrekken gegevens en bescheiden worden ingediend in drievoud.In het zesde lid staat aangegeven dat een aanvraag betrekking kan
hebben op meerdere bouwwerken op hetzelfde terrein of op met elkaarsamenhangende terreinen. Dit is van belang om voor bijvoorbeeld een
Staatsblad 2008 327 80
gezondheidszorgcomplex, bestaande uit meerdere gebouwen gelegen opaangrenzende terreinen, één vergunning te kunnen aanvragen.
Artikel 2.11.3 Afhandeling aanvraag gebruiksvergunning
In het eerste lid is bepaald dat burgemeester en wethouders binnen12 weken na ontvangst de beslissing nemen, waarbij de beslissingeenmaal voor een periode van hoogstens zes weken kan wordenuitgesteld. Dit betekent ook dat om het voorgenomen gebruik mogelijk temaken de vergunning tijdig moet worden aangevraagd.In het tweede lid is een aanhoudingsregeling opgenomen. De beslissing
op de aanvraag om gebruiksvergunning wordt aangehouden indien ereen bouwvergunning nodig is en nog niet op de aanvraag om bouwver-gunning is beslist en in geval van een aanschrijving op grond van deWoningwet wegens strijd met het Bouwbesluit 2003. De aanschrijvingmoet dan zijn verzonden voordat de beslissing op de aanvraag omgebruiksvergunning is genomen.In het derde lid is bepaald dat de aanhouding eindigt zes weken nadat
beslist is op de aanvraag om bouwvergunning dan wel zes weken nadat isvoldaan aan de aanschrijving. Overigens zijn op de afhandeling van deaanvraag om gebruiksvergunning de algemene uitgangspunten van deAlgemene wet bestuursrecht van toepassing. Met andere woorden als deverstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn, stellen burge-meester en wethouders de aanvrager in de gelegenheid om de gegevensbinnen een redelijke door hen gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 2.11.4 Voorwaarden gebruiksvergunning
Het eerste lid betreft het stellen van inhoudelijke voorwaarden. In degebruiksvergunningprocedure wordt door burgemeester en wethoudersbeoordeeld of en, zo ja, onder welke voorwaarden het voorgenomengebruik van het bouwwerk wel voldoende brandveilig kan worden geacht.Wanneer het voorgenomen gebruik niet voldoende brandveilig is,
beoordeeld naar de uitgangspunten van dit besluit, kunnen burgemeesteren wethouders in de te verlenen gebruiksvergunning aanvullendevoorschriften over het brandveilig gebruik opnemen. Deze aanvullendevoorwaarden kunnen uitsluitend worden gesteld wanneer zij in hetspecifieke geval noodzakelijk zijn in het kader van het voorkomen,beperken en bestrijden van brand, brandgevaar en ongevallen bij brand.De noodzaak om in een specifiek geval nadere voorwaarden te stellen,moet door burgemeester en wethouders te allen tijde kunnen wordengemotiveerd. Bij het stellen van nadere voorwaarden wordt veelalgedacht aan het beperken van het maximaal toe te laten aantal personenin een bouwwerk.In het geval dat de vergunningaanvrager meer personen tegelijk in (een
deel van) het bouwwerk wil gaan toelaten dan op grond van dit besluit,het Bouwbesluit 2003 en de Regeling Bouwbesluit 2003 maximaal istoegestaan kan daar op grond van genoemde besluiten tegen wordenopgetreden. Er is dan niet zozeer sprake van het stellen van naderevoorwaarden aan de gebruiksvergunning maar van het handhaven van deregelgeving. Het is ten slotte niet mogelijk om op grond van dit artikelnadere voorwaarden te stellen die op grond van dit besluit reeds alsalgemene voorwaarden op het gebruik van het bouwwerk van toepassingzijn. Ook mogen de aanvullende voorwaarden geen bouwtechnische eisenbetreffen. Bouwtechnische eisen worden uitsluitend op grond van hetBouwbesluit 2003 en de Regeling Bouwbesluit 2003 gesteld. In het gevaldat een ondernemer bij de indiening van zijn aanvraag uitgaat van eenvluchtmogelijkheid van 200 personen per minuut per meter deurbreedtebetekent het bovenstaande dat burgemeester en wethouders het aantal
Staatsblad 2008 327 81
personen niet verder mogen terugbrengen dan het in het Bouwbesluit2003 opgenomen aantal van 135 personen per minuut.De nadere voorwaarden kunnen in uitzonderlijke situaties ook een
beperking van het soort voorgenomen gebruik inhouden. Zoals hierbovenaangegeven moeten burgemeester en wethouders dit dan kunnenmotiveren.Wanneer burgemeester en wethouders in de procedure vaststellen dat
ook met aanvullende voorschriften geen voldoende brandveilig gebruikkan worden bereikt, moet de gebruiksvergunning worden geweigerd. Nietelk bouwwerk is immers voor elke vorm van gebruik geschikt. Dat neemtoverigens niet weg dat het de aanvrager van de gebruiksvergunninguiteraard vrijstaat om het bouwwerk en/of het voorgenomen gebruikdaarvan op vrijwillige basis zodanig aan te passen dat hij alsnog voor eengebruiksvergunning in aanmerking komt.Het tweede lid biedt de mogelijkheid om bij een aanvraag om
vergunning voor tijdelijk of seizoensgebonden gebruik van een bouwwerkin de vergunning te bepalen dat de vergunning voor een bepaalde periodeof voor bepaalde tijdvakken in het kalenderjaar wordt verleend.
Artikel 2.11.5 Weigeren gebruiksvergunning
Een gebruiksvergunning is een gebonden beschikking. In dit artikel isprecies bepaald wanneer de vergunning moet worden geweigerd, in alleandere gevallen moet de vergunning worden verleend. De vergunningmag slechts en moet worden geweigerd indien de voorgenomen wijzevan gebruik van het bouwwerk in relatie tot de beoogde gebruiksfunctieniet brandveilig is en naar het oordeel van burgemeester en wethoudersook niet door het stellen van aanvullende voorwaarden (zie de toelichtingop artikel 2.11.4) brandveilig gemaakt kan worden of indien de bouwver-gunning is geweigerd.
Artikel 2.11.6 Wijzigen en intrekken gebruiksvergunning
Een gebruiksvergunning heeft in principe een onbeperkte geldig-heidsduur, de vergunning kan echter wel worden gewijzigd ofingetrokken.In het eerste lid is bepaald dat burgemeester en wethouders de
gebruiksvergunning kunnen wijzigen bij een verandering van inzichten ofomstandigheden. Het moet gaan om een wijziging van inzichten of omeen wijziging van omstandigheden gelegen buiten het bouwwerk die eenrol speelden bij het verlenen van de gebruiksvergunning. Deze nieuweinzichten of omstandigheden moeten zo anders zijn dat een ongewijzigdeinstandhouding van de vergunning niet kan worden geaccepteerd.Het tweede lid geeft aan in welke nauwkeurig omschreven gevallen
burgemeester en wethouders de gebruiksvergunning kunnen intrekken.Dit is het geval indien:a. de vergunning op grond van onjuiste of onvolledige gegevens is
verleend;b. de vergunninghouder voorwaarden van de vergunning niet nakomt;c. binnen 30 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning
daarvan geen gebruik is gemaakt;d. gedurende een aansluitende periode van 30 weken of langer geen
gebruik van de vergunning is gemaakt;e. er sprake is van een verandering van inzichten of omstandigheden
gelegen buiten het bouwwerk, opgetreden na het verlenen van devergunning, en het niet mogelijk blijkt door het wijzigen van de gebruiks-vergunning het belang waarvoor de vergunning oorspronkelijk is verleendvoldoende te beschermen. Wanneer er sprake is van dergelijke gewijzigdeinzichten of omstandigheden zal er een belangenafweging moetenplaatsvinden;
Staatsblad 2008 327 82
f. de vergunninghouder dit verzoekt.Het derde lid bepaalt dat de houder van de vergunning in de
gelegenheid moet worden gesteld zijn zienswijze te geven, voordatburgemeester en wethouders beslissen tot intrekken of wijzigen.
Paragraaf 2.12 Gebruiksmelding
Deze paragraaf bevat voorschriften over het vereiste van gebruiks-melding. Zoals ook toegelicht bij paragraaf 2.11.1 inzake de gebruiks-vergunningplicht waarborgen de voorschriften van de paragrafen 2.1 toten met 2.9 in combinatie met verder van toepassing zijnde voorschriftenzoals het Bouwbesluit 2003 in principe een voldoende mate van brand-veiligheid. In een beperkt aantal gevallen is gekozen voor een preventievebeoordeling door het voorschrijven van een gebruiksvergunning. In eenbeperkt aantal andere gevallen, waarbij er sprake is van een relatief hogevoorgenomen bezetting van een bouwwerk is ervoor gekozen om hetgebruik van dat bouwwerk meldingplichtig te maken. Het gaat hierbij metname om bouwwerken met een voorgenomen bezetting van meer dan 50personen tegelijk. Met de melding wordt het bevoegd gezag ten minstevier weken van tevoren over dit voorgenomen gebruik van een bouwwerkgeïnformeerd. Na deze melding kan het bevoegd gezag op basis vaneigen prioriteitstelling besluiten om hetzij voor aanvang van het gebruik,hetzij tijdens het gebruik, hetzij helemaal niet gaan controleren of het(voorgenomen) gebruik daadwerkelijk aan de voorschriften van dit besluitvoldoet. De gebruiksmelding is zaakgebonden. Bij een nieuwe gebruikerdie de oude wijze van gebruik voortzet, hoeft de nieuwe gebruiker dus nietopnieuw een melding te doen. De geldigheidsduur van een gebruiks-melding is in beginsel onbeperkt. Bij een voorgenomen wijziging van hetgebruik zal de gebruiker wel moeten beoordelen of het gebruik dan nogsteeds aan de criteria voor melding voldoet en zonodig een nieuwemelding voor het gewijzigde gebruik moeten doen.
Artikel 2.12.1 Gebruiksmeldingplicht
In het eerste lid van dit artikel is bepaald in welke gevallen het verbodenis om zonder of een afwijking van een gebruiksmelding een bouwwerk ingebruik te nemen of te gebruiken. Een gebruiksmelding is nodig indien:a. een beroep op gelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 1.4, eerste lid,
wordt gedaan;b. meer dan 50 personen tegelijk in een bouwwerk aanwezig zullen zijn;c. het gaat om kamergewijze verhuur.In het tweede lid is bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is in
de gevallen dat een gebruiksvergunning is vereist. Op die manier isgeregeld dat wanneer een bepaald gebruik zowel onder de meldingplichtals onder de vergunningplicht zou vallen, de gebruiksvergunningvoorgaat. Een voorbeeld van een dergelijk geval is een verpleeghuis met60 bedden. Het gebruik als verpleeghuis is op grond van artikel 2.11.1,eerste lid, onderdeel a, gebruiksvergunningplichtig omdat er nachtverblijfaan meer dan 10 personen wordt geboden. De omstandigheid dat er inhet verpleeghuis meer dan 50 personen aanwezig zullen zijn, betekent nietdat er ook nog een gebruiksmelding als bedoeld in artikel 2.12.1, eerstelid, onderdeel b, zou moeten worden gedaan.Het derde lid bepaalt dat onderdeel b van het eerste lid niet van
toepassing is voor één- of meer gezinswoningen en evenmin voorwegtunnels. Op deze wijze is het bijvoorbeeld mogelijk een feest te gevenzonder dit te moeten melden. Het vierde lid stelt zeker dat bij hetveranderen van een bouwwerk of van het gebruik daarvan, met als gevolgdat de bij de melding verstrekte gegevens niet meer juist zijn, opnieuween melding moet plaatsvinden.
Staatsblad 2008 327 83
Artikel 2.12.2 Indiening gebruiksmelding
In dit artikel zijn de procedurele voorschriften voor het indienen van eengebruiksmelding opgenomen.In het eerste lid is bepaald dat een gebruiksmelding ten minste vier
weken voor de voorgenomen aanvang van het gebruik schriftelijk moetworden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeentewaarin het bouwwerk geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen.In het tweede lid is bepaald dat een melding moet worden gedaan op
een door de minister vastgesteld formulier. Burgemeester en wethoudersstellen dit formulier op zijn verzoek aan melder ter beschikking. Degemeente mag niets aan het formulier veranderen of toevoegen, behalvede adresgegevens en het logo van de gemeente. Een meldingsformulierzal na vaststelling ook te downloaden zijn via www.vrom.nl . Aangezien degemeente bij het afhandelen van een melding geen dienst jegens demelder verricht, is de melder voor het doen van een melding geen legesverschuldigd.In het derde lid is aangegeven dat bij de melding van een gelijk-
waardige oplossing als bedoeld in artikel 2.12.1, eerste lid, onderdeel a,naar het oordeel van burgemeester en wethouders gegevens enbescheiden moeten worden verstrekt die dit aannemelijk maken.Het vierde lid heeft betrekking op de gegevens en bescheiden die bij
een gebruiksmelding als bedoeld in artikel 2.12.1, eerste lid, onderdelen ben c, moeten worden verstrekt. Hierbij moeten twee soorten tekeningenworden aangeleverd: een situatieschets van het bouwwerk waarop deaanvraag betrekking heeft en een plattegrondtekening per bouwlaag vandat bouwwerk. De eisen die hier aan gesteld worden zijn gelijk aan die bijde aanvraag om gebruiksvergunning gesteld worden. Voor een toelichtingop de eisen waaraan de bescheiden bij de indiening van de gebruiks-melding moeten voldoen wordt dan ook verwezen naar de toelichting opartikel 2.11.2, derde lid, inzake de bij de aanvraag om gebruiksvergunningin te dienen gegevens en bescheiden.In het vijfde lid is bepaald dat het meldingsformulier en de daarbij te
verstrekken tekeningen worden ingediend in drievoud.Het zesde lid schrijft voor dat de melder bij een gebruiksmelding voor
tijdelijk of seizoensgebonden gebruik aangeeft voor welke periode enwelke tijdvakken in het kalenderjaar het gebruik is beoogd.In het zevende lid staat aangegeven dat een melding ook betrekking kan
hebben op meerdere bouwwerken op hetzelfde terrein of op met elkaarsamenhangende terreinen. Dit is van belang om voor bijvoorbeeld eencomplex winkels één melding te kunnen doen.
Artikel 2.12.3 Afhandeling gebruiksmelding
In dit artikel is bepaald dat de melder een ontvangstbevestiging vanburgemeester en wethouders krijgt. Overigens zijn op de afhandeling vaneen melding de algemene uitgangspunten van de Algemene wetbestuursrecht van toepassing. Met andere woorden als de verstrektegegevens en bescheiden onvoldoende zijn, stellen burgemeester enwethouders de melder in de gelegenheid om de gegevens binnen eenredelijke door hen gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 2.12.4 Voorwaarden na gebruiksmelding
Het eerste lid betreft het opleggen van nadere voorwaarden. Burge-meester en wethouders beoordelen of het gemelde voorgenomen gebruikvan een bouwwerk waarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullenzijn (artikel 2.12.1, eerste lid, onderdeel b) wel voldoende brandveilig kanworden geacht. Wanneer het voorgenomen gebruik niet voldoendebrandveilig is, beoordeeld naar de uitgangspunten van dit besluit, kunnen
Staatsblad 2008 327 84
burgemeester en wethouders beslissen nadere voorschriften over hetbrandveilig gebruik op te leggen. In het geval dat de melder meerpersonen tegelijk in (een deel van) het bouwwerk wil gaan toelaten dan opgrond van dit besluit, het Bouwbesluit 2003 en de Regeling Bouwbesluit2003 maximaal is toegestaan, kan daar op grond van genoemde besluitentegen worden opgetreden. Er is dan niet zozeer sprake van het stellen vannadere voorwaarden aan de melding maar van het handhaven van deregelgeving. Het is ten slotte niet mogelijk om bij wijze van naderevoorwaarde voorwaarden te stellen die op grond van dit besluit reeds ophet gebruik van het bouwwerk van toepassing zijn. Ook mogen deaanvullende voorwaarden geen bouwtechnische eisen betreffen.Bouwtechnische eisen worden uitsluitend op grond van het Bouwbesluit2003 en de Regeling Bouwbesluit 2003 gesteld. In het geval dat eenondernemer bij zijn melding uitgaat van een vluchtmogelijkheid van200 personen per minuut per meter deurbreedte betekent het boven-staande dat burgemeester en wethouders het aantal personen niet verdermogen terugbrengen dan het in het Bouwbesluit 2003 opgenomen aantalvan 135 personen per minuut.De nadere voorwaarden kunnen in uitzonderlijke situaties ook een
beperking van het soort voorgenomen gebruik inhouden. Zoals hierbovenaangegeven moeten burgemeester en wethouders dit dan kunnenmotiveren. Deze nadere voorwaarden mogen uitsluitend wordenopgelegd wanneer zij in het concrete geval noodzakelijk zijn in het kadervan het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, brandgevaar enongevallen bij brand. Mits zij in dat kader noodzakelijk zijn, kunnen dezevoorwaarden – afhankelijk van de omstandigheden in het concrete geval –ook een beperking van het voorgenomen gebruik inhouden, waarondereen beperking van het maximaal toe te laten aantal personen in (een deelvan) het bouwwerk indien de melder althans meer personen tegelijk in(dat deel van) het bouwwerk wil gaan toelaten dan op grond van ditbesluit, het Bouwbesluit 2003 en de Regeling Bouwbesluit 2003 maximaalis toegestaan. Het mogen geen voorwaarden zijn die op grond van ditbesluit reeds op het gebruik van het bouwwerk van toepassing zijn. Ookmogen de aanvullende voorwaarden geen bouwtechnische eisenbetreffen. Bouwtechnische eisen worden uitsluitend op grond van hetBouwbesluit 2003 gesteld en alleen door een aanschrijving op grond vande Woningwet kunnen bouwtechnische eisen aan een bestaandbouwwerk worden opgelegd.De noodzaak om in het concrete geval nadere voorwaarden te stellen,
moet door burgemeester en wethouders te allen tijde worden gemoti-veerd.Indien ook door het stellen van nadere voorwaarden niet een voldoende
brandveilig gebruik kan worden bereikt kunnen burgemeester enwethouders besluiten dat de gebruiksmelding niet langer geldig is. In hettweede lid is bepaald dat het verboden is te handelen in strijd met denadere voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 2.12.5 Wijzigen nadere voorwaarden gebruiksmelding
In het eerste lid is bepaald dat burgemeester en wethouders de na demelding opgelegde nadere voorwaarden kunnen wijzigen wanneer ersprake is van een verandering van inzichten of van omstandighedengelegen buiten het bouwwerk, opgetreden na de melding die dit noodza-kelijk maakt. Ook kunnen de nadere voorwaarden worden gewijzigd opverzoek van de melder.
Het tweede lid bepaalt dat burgemeester en wethouders geen gebruikvan de in het eerste lid gegeven mogelijkheden mogen maken zonder demelder eerst in de gelegenheid te stellen hierover zijn mening te geven.
Staatsblad 2008 327 85
Artikel 3.1 Overgangsbepalingen
Voor de invoering van dit besluit werd onderscheiden tussen gebruikmet een vergunning en gebruik zonder een vergunning. De vergunningvoor invoering van dit besluit is een vergunning (mede) verleend voorbrandveilig gebruik van bouwwerken op grond van de verordening,bedoeld in artikel 8 van de Woningwet. In dit besluit wordt gesproken vanvergunning voor het brandveilig gebruik van bouwwerken op grond vande verordening, bedoeld in artikel 8 van de Woningwet, om een dergelijkevergunning te onderscheiden van de gebruiksvergunning als bedoeld indit besluit. Een vergunning verleend voor de invoering van dit besluit kanvoorschriften bevatten voor andere zaken dan brandveilig gebruik,bijvoorbeeld in het belang van de gezondheid. De overgangsbepalingen indit artikel zijn zo geformuleerd dat de onderdelen van de oorspronkelijkevergunning die betrekking hebben op andere aspecten dan brandveiliggebruik volledig in stand blijven.Na de invoering van dit besluit kan onderscheiden worden tussen
gebruik met een gebruiksvergunning, gebruik met een gebruiksmeldingen gebruik zonder gebruiksvergunning of gebruiksmelding.Hoewel na de invoering van dit besluit het aantal vergunningplichtige
situaties sterk afneemt, zijn er gevallen waarin na invoering van dit besluiteen gebruiksvergunning of een gebruiksmelding is voorgeschreven. Als ervoor de invoering van het besluit al een vergunning voor brandveiliggebruik was, zal er in principe niet opnieuw een vergunning behoeven teworden aangevraagd of te worden gemeld. Bij de opstelling van dezeovergangsbepalingen is uitgegaan van het beginsel dat verworvenrechten worden gerespecteerd.In de overgangsbepalingen worden vier situaties onderscheiden, een
vijfde situatie – voor inwerkingtreding van dit besluit is een vergunningnodig, na inwerkingtreding niet meer – is niet in het besluit geregeld. Ditis ook niet nodig, in die situatie vervalt een dergelijke vergunning of eenaanvraag daarvoor voor zover deze betrekking heeft op het brandveiliggebruik.In het eerste lid is bepaald dat een vergunning voor het brandveilig
gebruik verleend voor de inwerkingtreding van dit besluit, van toepassingblijft voor zover dit besluit een gebruiksvergunning voorschrijft. Ditbetekent ook dat voorwaarden die aan de oorspronkelijke vergunningwaren verbonden, zoals bijvoorbeeld het maximaal toegelaten aantalbezoekers, van toepassing blijven. Omdat de oude vergunning in standblijft is artikel 2.11.6 op een dergelijke vergunning van toepassingverklaard. Artikel 2.11.6 regelt het wijzigen en intrekken van een gebruiks-vergunning. Op deze wijze is het als daartoe aanleiding zou zijn mogelijkvoor burgemeester en wethouders deze oude vergunning te wijzigen of inte trekken.In het tweede lid is bepaald dat een vergunning voor het brandveilig
gebruik verleend voor de inwerkingtreding van dit besluit voor zover diebetrekking heeft op een situatie waarvoor dit besluit een meldingvoorschrijft, beschouwd wordt als een melding als bedoeld in artikel2.12.1 van dit besluit. De voorwaarden die aan de oorspronkelijkevergunning waren verbonden worden daarmee beschouwd als naderevoorwaarden in de zin van artikel 2.12.4. Ook zijn de voorschriften metbetrekking tot het wijzigen van de gebruiksmelding (artikel 2.12.5)automatisch van toepassing.Het derde lid behandelt de situatie wanneer er voor de inwerkingtreding
van dit besluit een aanvraag om vergunning is gedaan waarop nog geenbeslissing is genomen en er na die inwerkingtreding een melding isvereist. Deze aanvraag wordt na de inwerkingtreding beschouwd als eenmelding als bedoeld in artikel 2.12.1.Het vierde lid behandelt de situatie wanneer er voor de inwerking-
treding van dit besluit een aanvraag om vergunning is gedaan waarop
Staatsblad 2008 327 86
nog geen beslissing is genomen en er na die inwerkingtreding eengebruiksvergunning nodig is. Een dergelijke aanvraag alsmede bezwaaren beroep tegen een beslissing op een dergelijke aanvraag wordenafgedaan op grond van de voorschriften die golden op tijdstip waarop deaanvraag werd ingediend. Mocht het zo zijn dat de voorschriften die na deinwerkingtreding van dit besluit gelden gunstiger voor de aanvrager zijn,dan staat het een aanvrager in een dergelijk geval uiteraard vrij om zijnaanvraag om vergunning in te trekken en een nieuwe aanvraag te doen opgrond van dit besluit.
Artikel 3.2 Inwerkingtreding
Dit artikel regelt dat dit besluit in werking treedt op een bij koninklijkbesluit te bepalen tijdstip. Het streven is om de inwerkingtreding op1 oktober 2008 te laten plaatsvinden.
De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,C. P. Vogelaar
Staatsblad 2008 327 87
Zelfredzaamheid bij brandTien mythen ontkracht
2
Het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Nibra (NIFV) heeft een uitgebreide literatuurstudie gedaan naar het vluchten bij brand. Hierbij zijn meer dan 150 internationale publicaties bestudeerd. In deze brochure wordt een deel van de kennis over het vluchten bondig verwoord aan de hand van tien levende mythen over de zelfredzaamheid van mensen bij brand.
Deze brochure licht slechts een tipje van de sluier op. In de publi-catie Zelfredzaamheid bij brand: kritische factoren voor het veilig vluchten uit gebouwen treft u meer informatie aan over de onderwerpen die hierna worden aangesneden. Ook geeft de publicatie een overzicht van de huidige kennis over de factoren die bepalend zijn voor de zelfredzaamheid bij brand en wordt een vergelijk gemaakt tussen de wetenschappelijke kennis en de uitgangspunten in het brand-veiligheidsbeleid. De publicatie (ISBN 978-90-5643-348-2) is vanaf voorjaar 2008 verkrijgbaar via Boom Juridische uitgevers.
ZELFREDZAAMHEID BIJ BRANDTIEN MYTHEN ONTKRACHT
3
Mythe 1. Mensen kennen de gevaren van brand
Over het algemeen wordt verondersteld dat mensen weten dat brand gevaarlijk is en wat de gevaren van brand zijn. Het lijkt over-bodig om aan te geven dat brand gevaarlijk is in verband met de hitte straling en het vrijkomen van rook en giftige gassen, wat kan leiden tot verstikking. Toch zijn mensen zich in praktijksituaties minder bewust van de gevaren van brand dan verondersteld wordt. De gevaarsperceptie van mensen is lager dan de ernst van de situatie in werkelijkheid is.
Voor aanwezigen blijkt het allereerst lastig te zijn om de snelheid van brandontwikkeling in te schatten. Mensen wachten te lang met vluchten, waarna dit in sommige gevallen niet meer mogelijk is. Daarnaast blijkt dat mensen zich vasthouden aan rolpatronen, wanneer ze worden geconfronteerd met een onbekende situatie. Bij een brand in een warenhuis weigerden veel aanwezigen in de kantine deze te verlaten zonder de maaltijd te hebben genuttigd of te hebben betaald. Uiteindelijk werden negen van de tien dodelijke slachtoffers in de kantine aangetroffen. In winkels zijn mensen geneigd om, ondanks de brand, eerst af te rekenen. De reden hier-van is dat zij naar de winkel gaan om iets te kopen, niet om voor een brand te vluchten. Door deze rolpatronen wordt het herkennen van de gevaarssignalen beperkt en duurt het langer voordat men-sen de informatie hebben verwerkt.
Het lijkt op brand, maar is het ook gevaarlijk?
4
Ook onderkennen mensen het verstikkende gevaar van rook meestal niet. Hoewel mensen weten dat ze niet door rook moeten vluchten, doen ze dat wel. Tijdens de ontvluchting van de twee torens van het WTC in New York (1991) vluchtte 94% respectievelijk 70% van de aanwezigen door rook. Bijna 50% van de geïnterviewde mensen die uit het WTC waren gevlucht gaf aan dat zij tot aan het eindpunt door rook hadden gelopen. Dat mensen wel degelijk door rook lopen, blijkt ook uit andere onderzoeken. Verder lijken de onderzoeken aan te tonen dat mensen die bekend zijn met een gebouw eerder geneigd zijn door rook te lopen dan mensen die het gebouw niet goed kennen.
Mythe 2. Mensen vluchten zodra ze een brandalarm horen
Dat is wat in de uitgangspunten van de bouwregelgeving wordt aangenomen. Maar in werkelijkheid blijkt dat mensen vaak helemaal niet vluchten zodra ze een brandalarm horen. De reactie op een brandalarm kan enkele minuten tot enkele uren duren. Er zijn gevallen bekend waarbij mensen pas na vier uur reageer-den. Kwam dat doordat ze het geluid van het brandalarm niet herkenden? Uit onderzoek blijkt dat mensen doorgaans het signaal wel degelijk herkennen, maar het blijkbaar niet associëren met de noodzaak van een snelle ontvluchting.
Slaat u meteen op de vlucht als u op Schiphol een alarm hoort en u in een lange rij
staat om in te checken?
5
Een ontruimingssignaal is voor velen dan ook geen duidelijke aan-wijzing voor brand. Dit komt voornamelijk doordat een brandalarm regelmatig ‘loos’ lijkt te zijn, bijvoorbeeld omdat de brandmelder wordt geactiveerd door stoomvorming of door een in de kiem gesmoorde brand. Hoewel in het laatste geval wel degelijk sprake is van een werkelijk potentieel gevaar, bestaat doorgaans de neiging de brandmelding af te doen met de opmerking “niets aan de hand”.Wanneer mensen geen rook ruiken of vlammen zien, zien zij vaak geen noodzaak tot vluchten. En zelfs al zijn vlammen duidelijk zichtbaar, dan nog reageren mensen niet direct. Het is juist het gedrag van andere mensen in de omgeving dat een cruciale rol speelt. Als de mensen in de omgeving geen duidelijk vluchtgedrag vertonen, houden zij vast aan de eerdergenoemde rolverwachtin-gen en negeren zij de signalen van gevaar.
Duidelijke informatie over de ernst van de situatie blijkt belangrijk te zijn voor het vluchtgedrag. Zo wordt een brandalarm met een gesproken bericht het meest serieus genomen door de aanwezigen in een gebouw. Tijdens onaangekondigde ontruimingsoefenin-gen kwam de ontvluchting bij een alarmering met gesproken bericht binnen één minuut op gang. Bij een brandalarm zonder aanvullende informatie waren veel van de aanwezigen na vijftien minuten nog niet gestart met de ontvluchting. Als de ontruiming toch op gang komt, en het brandalarm wordt tijdens de evacuatie uitgezet, dan stoppen mensen met vluchten en gaan ze ervan uit dat het gevaar voorbij is.
Mythe 3. Mensen maken bij het vluchten gebruik van de groene vluchtrouteaanduidingen
Dat is de algemene veronderstelling gezien de aandacht van beleidsmakers en –handhavers voor de kleur, het pictogram en de locatie van deze al dan niet verlichte nooduitgangbordjes. Maar in de praktijk blijkt dat mensen niet of nauwelijks gebruik maken van deze bordjes. Bovendien blijken mensen zich vaak niet eens bewust te zijn van de aanwezigheid van de groene vluchtrouteaanduidin-gen. Uit incidentevaluaties naar de ontvluchting bij brand blijkt
6
Mythe 4. Mensen vluchten via de dichtstbijzijnde nooduitgang
Was het maar waar. Dan zouden de discussies over de draairichting van deuren en de kostbare inbraakbeveiliging van nooduitgangen niet alleen vervelend maar ook nuttig zijn voor gebouwbeheerders zijn.
dat 92% van de overlevenden zich niet bewust is van de aanwezig-heid van groene bordjes of deze simpelweg negeert. Zo bleek een persoon bij een incident zelfs langs acht nooduitgangen te lopen om uiteindelijk via de hoofduitgang het gebouw te verlaten. Daarnaast hangen de bordjes meestal op een onstrategische plaats. Over het algemeen worden ze vlak onder het plafond en boven een deur geplaatst. Maar warme rook stijgt op, waardoor de bordjes in de rooklaag komen te hangen. Het licht van de bordjes wordt door de rook weerkaatst, zoals ook gebeurt bij autolampen bij het rijden door mist. Hierdoor zijn de bordjes niet meer zichtbaar. En als er veel ‘ruis’ in de omgeving is, zoals reclame-uitingen, blijkt de vluchtrouteaanduiding nog minder op te vallen.
Alternatieve oplossingen zijn fotoluminescente aanduidingen op oog-, taille- of vloerhoogte. Ook geluidssignalen en dynami-sche vluchtrouteaanduidingen, zoals de ‘lopende’ lampjes in een vliegtuigvloer, zijn mogelijke alternatieven voor de groene transparanten boven deuren. Hoewel de effecten van veel van dergelijke alternatieven nog niet bekend zijn, zien de resultaten van experimenten met geluidsbakens er veelbelovend uit.
Begrijpt u wat deze aanduiding betekent?
Vluchtrouteaanduiding in de terminal van de luchthaven van Hong Kong.
7
Maar het gebruik van de dichtstbijzijnde nooduitgang is niet van-zelfsprekend. Het is niet zozeer de afstand tot de nooduitgang die de keuze voor een bepaalde uitgang bepaalt. Nee, mensen vluchten doorgaans via de route waarmee ze bekend zijn. Over het algemeen is dit de (hoofd)ingang waardoor zij zijn binnengekomen. Zonder uitdrukkelijke aanwijzingen van personeel zullen ze dan ook via deze (hoofd)ingang vluchten. En dit is niet altijd de kortste en meest veilige uitgang.
Daarbij lijkt het zo te zijn dat de uitvoering van de nooduitgangen bepaalt of mensen via die uitgang zullen vluchten. Deuren die zijn voorzien van een noodontgrendeling met een daaraan gekoppeld alarm blijken bijvoorbeeld een negatieve associatie te hebben bij gebouwgebruikers. Deuren met een dergelijke noodontgrendeling worden dan ook niet of nauwelijks gebruikt bij een ontvluchting. Zo werd bij een brand in een verzorgingstehuis 95% van de patiën-ten door het personeel via één trappenhuis gered, terwijl drie andere trappenhuizen beschikbaar waren. De toegangsdeuren tot deze drie trappenhuizen waren echter voorzien van een alarm. Deze negatieve associatie leidde ertoe dat deze trappenhuizen - zelfs in een noodsituatie - niet gebruikt werden. Dit natuurlijke gedrag van mensen heeft grote consequenties voor de bepaling van de brandveiligheid van een gebouwontwerp. Bij de berekening van de benodigde vluchtcapaciteit en de vluchtsnelheid wordt er namelijk van uitgegaan dat alle uitgan-gen optimaal gebruikt worden. En als de hoofdtrap zich in een atrium bevindt, wordt deze trap, vanwege de ‘extra’ noodzakelijke rookcompartimentering, soms buiten de berekening gehouden. Dat terwijl in geval van brand naar verwachting de meeste gebouw-bezoekers gebruik zullen maken van deze trap in het atrium en de vaak weggestopte noodtrappenhuizen links zullen laten liggen.
De consequenties zijn dat de vluchtcapaciteit van de hoofd-ingang(en) waarschijnlijk niet is afgestemd op het werkelijke aantal mensen dat via deze uitgang(en) wil vluchten. Daardoor is de benodigde vluchttijd langer dan tijdens de ontwerpfase van het gebouw is berekend. Verder zal, zoals in atria mogelijk het geval is,
8
de vluchtroute waarlangs de meeste mensen zullen vluchten niet vrij zijn van giftige en zichtbelemmerende rook. Een pragmatische oplossing zou zijn om alle (nood)trappen en (nood)uitgangen zo uit te voeren dat deze ook geschikt zijn voor dagelijks gebruik en om alle beschikbare trappen en uitgangen mee te nemen in de ont-ruimingsberekeningen. Daarbij zou de verdeling van de aantallen mensen over de uitgangen niet per definitie evenredig moeten zijn, maar zou deze moeten afhangen van het te verwachten (alledaagse) gebruik van de uitgangen.
Weet u waar de dichtstbijzijnde nooduitgang is?
9
Mythe 5. In gebouwen met een hoge bezettingsdichtheid wordt de zelfredzaamheid bij brand bepaald door het aantal nooduitgangen en de deurbreedte
De Nederlandse wet- en regelgeving schrijft voor welke deurbreedte noodzakelijk is voor een snelle en veilige ontvluchting uit een gebouw, en daarmee indirect hoeveel nooduitgangen een gebouw moet hebben. Hierboven is al genoemd dat niet alle uitgangen in geval van brand gebruikt zullen worden en dat er geen sprake is van een evenredige verdeling van de aanwezigen over de beschik-bare uitgangen. Bovendien blijken de aannamen in de wet- en regelgeving over de doorstroomsnelheid van nooduitgangen niet juist te zijn. Er wordt al sinds de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog, uitgegaan van de gouden handregel van 100 perso-nen per 1,1 meter uitgangsbreedte. Dat is ongeveer 90 personen per meter. En sinds de invoering van het Bouwbesluit 2003 wordt uitgegaan van de nog optimistischere gouden handregel van 135 personen per meter uitgangsbreedte.
Zijn deze waarden dan echt te optimistisch gesteld? Ja, want uit diverse praktijkstudies blijkt het aannemelijk te zijn dat bij een daadwerkelijke ontvluchting slechts 60 personen per meter
Op 12 september 2007 opende elektronicagigant Media Markt zijn deuren in Berlijn.
Vergelijkbare taferelen vinden ook in Nederland plaats, zoals tijdens de Drie Dwaze
Dagen van de Bijenkorf en tijdens de H&M-acties met de verkoop van beroemde
designercollecties.
10
Mythe 6. Liften en roltrappen zijn niet geschikt voor het vluchten bij brand
In elk ontruimingsplan en vlakbij bijna iedere lift is het te lezen: Gebruik bij brand nooit de lift. Het verbod om een lift te gebruiken komt voort uit de mogelijkheid dat de lift stil komt te staan door stroomuit-val, waardoor de liftgebruikers geen kant meer op kunnen. Een veilige ontvluchting is dus niet gegarandeerd. Maar zijn liften en roltrappen echt niet geschikt voor het vluchten bij brand?
Uit een onderzoek naar de WTC-ramp van 9/11 bleek dat 27% van de overlevenden gebruik had gemaakt van de lift.
Vlucht u liever via de roltrap of via een
vaste trap?
deurbreedte per minuut door de nooduitgangen kunnen. De crux zit vooral in het feit dat mensen van nature altijd een vrije ruimte aanhouden tot aan de wanden en de deurkozijnen. Er moet niet gerekend worden met de daadwerkelijke uitgangsbreedte, maar met de effectieve uitgangsbreedte. Daar komt nog bij dat uit onder-zoek is gebleken dat veel nooduitgangen bij een daadwerkelijke brand afgesloten of gebarricadeerd zijn door opgeslagen goederen. De zelfredzaamheid bij brand wordt dus niet (uitsluitend) bepaald door het aantal nooduitgangen en de deurbreedte. Het zijn vooral de snelheid en de juistheid van de reactie van de aanwezigen in een gebouw die de zelfredzaamheid bepalen. Dit is in het bijzonder het geval in een gebouw met een hoge bezettingsdichtheid, zeker wanneer iedereen via de hoofdingang het gebouw wil verlaten.
11
De schatting is dat circa 3000 mensen uit WTC 2 de ramp hebben overleefd door een zelfstandige ontvluchting via de liften gedu-rende de eerste 16 minuten van de ramp. Blijkbaar is het gebruik van liften, en in mindere mate van roltrappen, een mogelijkheid om de ontruiming te versnellen en om levens te redden. Verder speelt het natuurlijke gedrag om via de bekende route te vluch-ten een rol. Als mensen zich normaal gesproken via een lift of een roltrap in een gebouw verplaatsen, zullen ze dat ook willen doen wanneer er sprake is van een noodsituatie. Zo zijn er diverse branden bekend waarbij mensen via een lift of een roltrap hebben geprobeerd te vluchten.
In Nederland is er discussie of een roltrap gelijkwaardig is aan een vaste trap. Er is nog weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar het brandveilig gebruik van roltrappen en liften bij ontvluch-ting. Het zou zeer wenselijk zijn dit onderwerp verder te onder-zoeken. Vooral in zeer hoge of in complexe en drukke gebouwen, zoals treinstations, zou de ontvluchting via roltrappen en liften een gewenste aanvulling kunnen zijn. Daarnaast is de zelfstandige ontvluchting van mensen met een fysieke beperking, zoals rolstoel-gebruikers, nauwelijks mogelijk zonder het gebruik van een lift. Verder is de ontvluchting in opgaande richting, bijvoorbeeld vanaf de perrons naar de bovenliggende terminal van een treinstation, naar verwachting eenvoudiger via een roltrap dan via een vaste trap.
Mythe 7. Bedrijfshulpverleners zijn overbodig: de technische brandveiligheidsmaatregelen zijn veel belangrijker
Tot op heden richten beleidshandhavers hun aandacht vooral op de technische brandveiligheidsmaatregelen in een gebouw. De organi-satorische aspecten van brandveiligheid, zoals good housekeeping en bedrijfshulpverlening, zijn een ondergeschoven kindje.
Natuurlijk zijn technische maatregelen erg belangrijk. Voorbeelden van technische maatregelen zijn bouwkundige brandcompartimen-tering en brandmeld- en ontruimingsalarminstallaties.
12
Deze moeten functioneren en effectief zijn in geval van brand. Dit betekent dat nadrukkelijke aandacht nodig is voor de uitvoe-ring en het onderhoud van technische maatregelen. Uit onderzoek blijkt dat het slecht gesteld is met de handhaving van technische maatregelen. Zo worden elektriciteitsleidingen door compartimen-teringsmuren gelegd, is er onnodig vaak loos alarm van ontrui-mingsinstallaties door slecht onderhoud of onjuist geprojecteerde brandmelders en zijn nooduitgangen vaak afgesloten. Veiligheids-management in gebouwen is dan ook zeer belangrijk.
Maar ook al is een gebouw brandveilig uitgevoerd, dan nog bepaalt het gedrag van de aanwezige mensen uiteindelijk voor een belang-rijk deel de zelfredzaamheid bij brand. Mensen laten zich sterk beïnvloeden door het gedrag van anderen en passen hun eigen gedrag daarop aan. Mensen zijn geneigd instructies van anderen op te volgen, vooral als ze afkomstig zijn van mensen met autori-teit en als de instructies overeenkomen met de eigen beoordeling van de situatie. Verder zijn personeelsleden vaak beter bekend met de nooduitgangen, zeker wanneer ze goed getraind zijn in ontruiming, en kunnen zij bezoekers of klanten aansporen om de nooduitgangen te gebruiken. Uit incidentevaluaties en experimen-ten blijkt dat een goed functionerende bedrijfshulpverleningsorga-nisatie de reactietijd ongeveer tienmaal kan verkorten ten opzichte van de situatie waarin de ontvluchting niet door getraind personeel wordt begeleid.
Het Centraal Station in Rotterdam wordt op de avond van woensdag 25 april 2007
geheel ontruimd vanwege een grote brand in een intercitytrein.
13
Mythe 8. Mensen met een permanente functionele beperking zijn het minst zelfredzaam bij brand
Vooralsnog werd aangenomen dat mensen met een handicap niet in staat zijn zichzelf te redden in geval van brand. Maar de resulta-ten uit de literatuurstudie tonen aan dat mensen met een functio-nele beperking bij brand niet per definitie minder zelfredzaam zijn dan mensen zonder functionele beperking. Wat betreft het waarne-mingsvermogen zijn blinde mensen bij slecht zicht als gevolg van bijvoorbeeld lichtuitval beter in staat zich te oriënteren dan niet visueel gehandicapte mensen. Daar staat tegenover dat mensen die slechtziend, slechthorend of een beperking aan het reukvermogen hebben, een lager waarnemingsvermogen hebben dan mensen zon-der dergelijke beperkingen. Toch is niet alleen het waarnemings-vermogen van belang voor de zelfredzaamheid bij brand. Het gaat met name om de gevaarsdreiging, de acties die mensen uitvoeren nadat een brand is ontdekt en de vluchtmogelijkheden die er zijn.
Een zorgcentrum in Gouda wordt op de vroege ochtend van zondag 8 juni 2003 na een
uitslaande brand in zijn geheel ontruimd.
14
Naast de omgeving en het waarnemingsvermogen is de mobiliteit van mensen een van de kenmerken die de zelfredzaamheid bepa-len. Wat betreft de mobiliteit kan een onderscheid gemaakt worden tussen verminderd zelfstandig mobiele mensen, zoals rolstoelge-bruikers, ouderen en kinderen, en verhinderd zelfstandig mobiele mensen, bijvoorbeeld mensen die bedgebonden zijn of in een cel zitten. Verhinderd mobiele mensen kunnen zichzelf niet redden en hebben altijd de hulp van anderen nodig. Voor verminderd mobiele mensen is de noodzaak van hulp niet vanzelfsprekend. Zo blijken mensen met een permanente functionele beperking in geval van een noodsituatie prima in staat te zijn om zich in een gebouw te verplaatsen, zoals zij dat ook kunnen in normale situaties. Rolstoel-gebruikers en niet-rolstoelgebruikers blijken elkaar daarbij niet te belemmeren.
Mythe 9. Mensen zijn zelfredzaam bij brand als zij zich onder normale omstandigheden zelfstandig in een gebouw kunnen verplaatsen
Tot nu toe ging het alleen over mensen met permanente functionele beperkingen. Maar mensen die in een normale situatie als ‘gemid-deld mobiel’ aangemerkt worden, blijken in geval van een incident helemaal niet zo mobiel te zijn als wordt aangenomen. Vooral in hoge gebouwen, waarbij veel trappen afgedaald moeten worden, blijken veel mensen last te ondervinden van tijdelijke beperkingen.
Deze tijdelijke beperkingen kunnen ontstaan als gevolg van brandeffecten, zoals lichamelijke reacties op hitte en rook (slecht zicht, bewusteloosheid, et cetera). Tijdelijke beperkingen kunnen ook ontstaan door zwangerschap, operaties, overgewicht, astma en dergelijke. Zo is de schatting dat ongeveer duizend overleven-den van de ramp in de twee WTC-torens in New York (2001) last hebben gehad van tijdelijke beperkingen. Mensen met tijdelijke beperkingen verplaatsen zich langzamer dan gemiddeld en moeten regelmatig rusten. Ook vrouwen met hoge hakken en mannen met knellende schoenen blijken problemen te krijgen tijdens de ontvluchting en kunnen daardoor opstoppingen veroorzaken.
15
De zelfredzaamheid bij brand is dus geen permanente persoonlijke eigenschap, maar een dynamische omstandigheid.
De zelfredzaamheid bij brand wordt bepaald door menskenmer-ken, gebouwkenmerken en brandkenmerken. Voorbeelden van menskenmerken zijn mobiliteit, gevaarsperceptie en opmerkzaam-heid. Voorbeelden van gebouwkenmerken zijn de aanwezigheid van een automatisch blussysteem, de uitvoering van de vluchtwegen en de bezettingsdichtheid. Voorbeelden van brandkenmerken zijn de snelheid van de ontwikkeling van de brand, de hitte en de toxiciteit van de rookgassen. Een uitgebreide bespreking van de kenmerken die invloed hebben op zelfredzaamheid vindt u in de eerdergenoemde literatuurstudie.
De brandweer redt mensen uit de brand in het Opera Hotel in Parijs
op de vroege ochtend van 15 april 2005.
16
Mythe 10. Mensen raken in geval van brand in paniek
De laatste en hardnekkigste mythe is dat mensen in paniek raken als er brand uitbreekt. Al sinds 1954 wordt deze mythe door vele onderzoekers ontkracht. Quarantelli was de eerste sociologische wetenschapper die geen bewijs vond voor de associatie van paniek met grote rampen. Toch blijft de associatie van paniek met brand telkens terugkomen, vooral wanneer in de media wordt bericht over ernstige branden. Blijkbaar is dat wat we willen geloven en wat we graag in stand houden. Maar, zoals met alle mythen, is het tegendeel waar. In veel gevallen doen mensen namelijk helemaal niets bij het zien van brand. Ze blijven staan kijken of gaan door met de activiteiten die ze al deden. Of erger nog, ze komen juist naar de brand toe om het natuurverschijnsel van zo dichtbij moge-lijk te ervaren. Zo is in een video-opname van een brand in een kiosk te zien dat een moeder met twee kleine kinderen de kiosk binnenloopt om naar de brand te kijken.
Een video-opname van de brand in The Station Nightclub (2003) laat zien dat het publiek bij een optreden van een rockband pas op de brand reageert, wanneer de band op het podium stopt met spelen. Daarna lopen de bezoekers relatief rustig de nachtclub uit. Van wild geduw of getrek is geen sprake. In de video-opname van de brand in het voetbalstadion van Bradford (1985) is te zien dat brand uitbreekt op de overkapte tribune. De rook en hitte vullen de lege ruimte onder de kap.
Brandontwikkeling gedurende 136 seconden. Yorkshire Television (1985) Live videoregistratie
van voetbalwedstrijd Bradford City en Lincoln City.
17
In plaats van te blussen of te vluchten, reageren de meeste aanwe-zigen enthousiast op de brand. Pas als de situatie zeer kritiek is geworden, vluchten de mensen richting het voetbalveld. Hoewel de videobeelden zeer dramatisch zijn, lijkt van paniek geen sprake te zijn: de mensen reageren zeer logisch en beheerst.
Hoewel gedacht wordt dat mensen bij brand in paniek raken en voornamelijk voor zichzelf zorgen, is het zo dat mensen in noodsi-tuaties juist samenwerken en gericht zijn op het redden van elkaar. Uit veel incidentevaluaties blijkt dat mensen elkaar helpen, bij-voorbeeld door elkaar te ondersteunen en te kalmeren met bemoe-digende opmerkingen. Verder kan een sterk leidende persoon een grote groep aanwezigen op gecontroleerde wijze in veiligheid brengen door aan anderen aan te geven hoe zij de ontvluchting op gang moeten brengen. Dit is bijvoorbeeld gebleken uit interviews na de brand in een Brussels warenhuis (1969).
Conclusie
Uit de hierboven beschreven tien mythen kan de indruk ontstaan dat mensen helemaal niet zo zelfredzaam zijn bij brand. Dit is echter slechts ten dele waar. Wat er vooral aan de hand is, is dat de brandveiligheidsmaatregelen in gebouwen niet voldoende zijn afgestemd op het menselijk gedrag bij brand. Dit zou beter kunnen. Nader onderzoek is hiervoor noodzakelijk.
Verder lijken mensen moeite te hebben met het inschatten van het gevaar van brand. Om dit te verbeteren zou er geïnvesteerd moeten worden in voorlichting aan burgers en training van bedrijfshulp-verleners. Hierbij moet het huidige gedrag van mensen bij brand het uitgangspunt zijn.
18
Nader onderzoek naar het menselijk gedrag bij brand
In de huidige praktijk van brandveiligheid in gebouwen staat de techniek centraal. Maatregelen die technisch gezien perfect zijn, blijken in de gebruikspraktijk van gebouwen niet doeltreffend te zijn. Zo blijken de keurig verborgen en inbraakveilige nooduitgan-gen in geval van een echte brand helemaal niet toegankelijk te zijn voor gebouwbezoekers. Uit de literatuurstudie is verder naar voren gekomen dat de huidige uitvoering van vluchtrouteaanduiding niet of nauwelijks bijdraagt aan de zelfredzaamheid bij brand. Dat terwijl nooduitgangen en vluchtrouteaanduidingen bedoeld zijn om aanwezigen in gebouwen te ondersteunen bij het snel vluchten bij brand. Als deze maatregelen niet effectief zijn, welke maatrege-len zijn dan wel doeltreffend om via de dichtstbijzijnde en veiligste uitgang te vluchten? En op welke wijze moeten de maatregelen uitgevoerd worden, zodat ze aansluiten bij het werkelijke gedrag van mensen?
Niet de techniek, maar de mens zou centraal moeten staan bij de brandveiligheid van gebouwen. We weten uit incidenten en experi-menten bijvoorbeeld dat aanwezigen in gebouwen doorgaans via de bekende uitgang vluchten en niet direct reageren op een brand-alarm. Maar waarom vluchten mensen niet via de nooduitgang en waarom beginnen mensen niet meteen met vluchten als zij een brandalarm horen? Om bovengenoemde en andere vragen over het menselijk gedrag bij brand te kunnen onderzoeken, heeft het NIFV een onderzoeks- en beoordelingsinstrument ontwikkeld. Dit onder-zoeksinstrument is de Behavioural Assessment and Research Tool in de virtuele omgeving van de Advanced Disaster Management Simulator, kortweg ADMS™-BART. Het instrument maakt gebruik van serious gaming. Dit houdt in dat mensen door middel van een computerspel in een virtueel gebouw kunnen rondlopen en kunnen reageren op veranderende omgevingssituaties. Zo is het mogelijk mensen op een veilige wijze te confronteren met brand in een gebouw. Het gedragsonderzoek in ADMS™-BART levert naar verwachting de wetenschappelijke kennis op, die gebouwontwerpers en beleids-makers nodig hebben om een gebouw brandveilig te maken.
Meer informatie
Meer informatie over het onderzoek naar zelfredzaamheid bij brand vindt u op onze website www.nifv.nl onderzoek. Ook kunt u contact opnemen met projectleider Nancy Oberijé, telefoon 026 355 23 26, e-mail nancy.oberije@nifv.nl.
Colofon
Deze brochure is ontwikkeld door het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Nibra met subsidie van de directie Brandweer en GHOR van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De brochure en de publicatie Zelfredzaamheid bij brand: kritische factoren voor het veilig vluchten uit gebouwen zijn producten uit het meerjarenonderzoeksprogramma Zelfredzaamheid van het NIFV en het onderzoek van promovenda Margrethe Kobes naar de toepassing van serious gaming bij onderzoek naar het menselijk gedrag bij brand. Het promotieonderzoek voert Kobes uit binnen de leerstoel Crisis beheersing en Fysieke Veiligheid van de Vrije Univer-siteit Amsterdam, in samenwerking met het NIFV en de leerstoel Architectonische Ontwerpsystemen van de Technische Universiteit Eindhoven.
Tekst:Karin Groenewegen-Ter Morsche en Margrethe Kobes
Fotografie:ANP pag 3, 4, 9, 12, 13, 15Eric Didderen: pag 10Margrethe Kobes: pag 6, 8
Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Nibra
Postbus 7010
6801 HA Arnhem
T 026 355 24 00
F 026 351 50 51
www.nifv.nl
© NIBHV, 2009 Pagina 1 van 1
Een voorbeeld van een instructiekaart die u in het bedrijf kunt ophangen. Pas de tekst zonodig aan, aan de situatie in uw bedrijf.
Voorbeeldinstructiekaart1 Wat te doen bij een incident? 1. Roep de BHV’er van de afdeling Begane grond: (naam BHV’er, toestel…) 1e etage: (naam BHV’er, toestel…) 2. Volg de instructies van de BHV’er op
Als de BHV’er niet reageert
bij brand • druk een handbrandmelder in • let op eigen veiligheid • waarschuw direct de werknemers in de omgeving • sluit ramen, deuren en kasten • schakel apparatuur uit • verlaat zo nodig het gebouw volgens de instructies
bij een ongeval • bel de receptie (toestel..) • vermeld:
• wie je bent • waar het is gebeurd • wat er is gebeurd • hoeveel slachtoffers er zijn
• blijf bij het slachtoffer
bij ontruiming • verlaat het gebouw als de slow whoop afgaat • schakel eigen apparatuur uit en stel goederen veilig • sluit deuren, ramen en kasten • verlaat het gebouw via een veilige route • maak geen gebruik van de lift • ga naar de verzamelplaats en meld je bij de BHV-er • blijf op de verzamelplaats en wacht op instructies
1 Het NIBHV besteedt de grootst mogelijke zorg aan de inhoud van de tekst, maar aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele inhoudelijke fouten.
©NIBHV, 2009 Pagina 1 van 1
Voorbeeld van een procedure/instructie voor de receptiemedewerker. Pas deze zonodig aan.
Voorbeeldprocedure/instructie receptiemedewerker Reactie van de receptie/centrale telefoon op een brandmelding of ander incident dat tot een ontruiming kan leiden
brandmelding of ander incident
telefonische of mondelinge melding
automatische melding en handbrandmelder
• wacht op instructies van BHV-er
• start ontruimingssignaal
• is inzet brandweer gewenst?
• wacht op nadere instructies
ja
nee
• alarmeer de BHV-er: laat hem controleren wat er aan de hand is
• bel 1-1-2
© NIBHV, 2009 Pagina 1 van 2
Voorbeeld van een procedures/instructies voor het melden van een incident en het handelen van werknemers bij een ontruiming. Pas de procedures zonodig aan.
Voorbeeldprocedures/instructies werknemers Instructie werknemers voor het melden van een incident
u ontdekt brand of een ander
incident
geef door: • wie: uw naam en
telefoonnummer • waar: de locatie van het
incident (verdieping, kamer) • wat: wat er is gebeurd (ernst en
omvang van de brand of rook) • of er slachtoffers zijn
bel intern alarmnummer tst …
• handel volgens de ontruimingsinstructie
wacht op instructies van de BHV’er
roep de BHV’er
BHV’er arriveert
BHV’er reageert niet
intern alarmnummer reageert niet, sla handbrandmelder in (indien aanwezig)
verzoek om brandweer in de gemeente …
bel direct 112
wacht op instructies van de brandweer
© NIBHV, 2009 Pagina 2 van 2
Instructie werknemers bij een ontruiming
slow-whoop gaat af mondelinge melding ‘ontruimen’
• meld u bij de BHV’er op de
verzamelplaats
• zet pc’s uit en stel goederen veilig • neem persoonlijke bezittingen mee • sluit ramen, deuren en kasten
• verlaat het gebouw via de veiligste route • maak geen gebruik van de lift!
• wacht op nadere instructies van de
BHV’er
© NIBHV, 2009 Pagina 1 van 2
Voorbeelden van instructies voor de BHV’ers. Pas de procedures zonodig aan.
Voorbeeldprocedures/instructies BHV’ers Alarmeringsprocedure BHV’ers
incident
• besluit tot ontruimen
• BHV’er wordt gealarmeerd
• BHV’er controleert melding
• start ontruimingssignaal • alarmering 1-1-2
• BHV- inzetprocedure ontruiming
ja
nee
BHV’er handelt incident af
© NIBHV, 2009 Pagina 2 van 2
Inzetprocedure BHV’ers bij een ontruiming
ontruiming
• geef aanwijzingen aan werknemers
• let op eigen veiligheid • stel eigen werkplek veilig • doe een bluspoging indien mogelijk • besluit tot ontruimen
• controleer of werkruimten, toiletten en
kasten leeg zijn • sluit ramen, deuren en kasten • zet apparatuur uit
• wacht na controle gebouw op de externe
hulpverleningsdiensten • informeer de hulpverleningsdiensten
• controleer aanwezigheid werknemers op
verzamelplaats
• na vrijgave gebouw door externe hulpverleningsdiensten: personeel gebouw in begeleiden
© NIBHV, 2009 Pagina 1 van 17
Dit document bevat een model voor een ontruimingsplan. Hiermee kunt u eenvoudig uw eigen ontruimingsplan maken.
Voorbeeldontruimingsplan1 Met het model voor een ontruimingsplan kunt u eenvoudig uw eigen ontruimingsplan maken. Het is een kwestie van doorlezen en invullen. Daar waar nodig, kunt u het voorgedrukte plan aanvullen of wijzigen. Elk onderdeel van het ontruimingsplan begint met een korte instructie (cursief gedrukt). Daarna kunt u uw eigen gegevens invullen. Als u uw eigen ontruimingsplan heeft gemaakt, kunt u dit digitaal bewaren en uitprinten. Wijzigingen in het plan kunnen hierdoor tevens eenvoudig worden aangebracht. Het is belangrijk dat iedereen weet hoe te handelen bij een ontruiming. Daarom moet het personeel worden voorgelicht en geïnstrueerd over de ontruimingsprocedures en het en het ontruimingsplan. Bewaar het ontruimingsplan op een centrale plaats in het bedrijf en zorg ook voor reserve-exemplaren. Bij een incident moet er immers gebruik van kunnen worden gemaakt. Als er in uw organisatie ook een bedrijfshulpverleningsplan is, stem ontruimingsplan en bedrijfshulpverleningsplan dan op elkaar af.
1 Het NIBHV besteedt de grootst mogelijke zorg aan de inhoud van de tekst, maar aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele inhoudelijke fouten.
© NIBHV, 2009 Pagina 2 van 17
Ontruimingsplan
van .................. (Instructie: vul de naam van uw bedrijf in)
Plaats, datum: ..............................................................
© NIBHV, 2009 Pagina 3 van 17
Inhoud Pagina 1 Verantwoording ontruimingsplan 4 1.1 Doel en functie ontruimingsplan 4 1.2 Taken ontruimingsorganisatie 4 1.3 Verantwoordelijkheden 4 1.4 Beheer ontruimingsplan 4 2 Basisgegevens bedrijf 4 2.1 Bedrijfsgegevens 4 2.2 Personeel 5 2.3 Gegevens gebouw 6 3 Ontruimingsorganisatie 9 3.1 Overzicht BHV’ers 9 3.2 Operationaliteit BHV’ers 9 3.3 Beschikbaarheid en aanwezigheid 9 4 Materialen t.b.v. de ontruiming 9 4.1 Alarmerings- en communicatiemiddelen voor de BHV 9 4.2 Middelen om aanwezigen te alarmeren 9 4.3 Overige BHV- materialen 10 5 Instructies voor het personeel 10 5.1 Voorlichting over de BHV 10 5.2 Procedure voor het melden van een incident door een werknemer 10 5.3 Handelen bij een ontruiming 11 5.4 Deelname aan voorlichting, instructie over ontruimen 11
en ontruimingsoefeningen 5.5 Instructiekaarten en plattegronden 11 6 Procedures voor de BHV 11 7 Oefenen 12 7.1 Registratie beheer ontruimingsoefeningen 12 7.2 Evaluatie en rapportage 12 Bijlagen Bijlage 1 Voorbeeldprocedure/instructie receptiemedewerker 13 Bijlage 2 Voorbeeldprocedures/instructies werknemers 14 Bijlage 3 Voorbeeldprocedures/instructies BHV’ers 16
© NIBHV, 2009 Pagina 4 van 17
1 Verantwoording ontruimingsplan 1.1 Doel en functie ontruimingsplan Instructie: Geef onder deze kop het doel en de functie van het ontruimingsplan aan. 1.2Taken ontruimingsorganisatie Instructie: Geef in deze paragraaf de taken van de BHV aan bij een ontruiming. 1.3 Verantwoordelijkheden Instructie: Geef aan wie het besluit neemt tot een ontruiming en wie mensen aanstuurt om het gebouw te verlaten. 1.4 Beheer ontruimingsplan Instructie: Geef in deze paragraaf aan wie verantwoordelijkheid is voor het beheer van het ontruimingsplan. 2 Basisgegevens bedrijf Instructie: Vul hieronder de gegevens over uw bedrijf in. Vul ook belangrijke telefoonnummers in. Het gaat hierbij om mensen uit uw bedrijf en uit omliggende bedrijven of woningen die bij een incident gewaarschuwd moeten kunnen worden. Neem alle telefoonnummers op waarop deze personen zouden kunnen worden bereikt, inclusief de mobiele telefoonnummers. Ook kunt u hieronder de alarmnummers invullen, zowel de interne als de externe nummers.
2.1 Bedrijfsgegevens Bedrijf : ..................................................................................... Straat en nummer : ..................................................................................... Postcode en plaats : ..................................................................................... Telefoonnummer : ..................................................................................... Faxnummer : ..................................................................................... E-mail : .....................................................................................
Nadere aanduidingen; � Plaats hoofdingang: ............................................................................... � Plaats andere ingangen: ............................................................……....
Het centrale telefoontoestel (tst.nr. ……..) bevindt zich:................................ Belangrijke telefoonnummers
NB Noteer naam/namen en telefoonnummers/gsm-nummers Medegebruikers: Als een gebouw gedeeld wordt met andere bedrijven of instellingen, moeten de bovenstaande gegevens daarvan ook bekend zijn. Geef naast de aanrijtijden van de externe hulpverleningsdiensten ook aan of er bijzondere afspraken zijn gemaakt met brandweer en politie. Bedrijf Directeur : ..................................................................................... Huismeester : .....................................................................................
Sleutelhouder(s) : …….............................................................................. Andere(n) : ..................................................................................... Medegebruikers : .....................................................................................
© NIBHV, 2009 Pagina 5 van 17
Omgeving
Instructie: Geef aan wie de contactpersonen zijn van bedrijven in de directe omgeving i.g.v. een ontruiming. Geef ook aan of en welke afspraken er zijn gemaakt over de eventuele opvang van personeel bij een ontruiming. Contactpersonen buurbedrijven/instellingen bedrijf naam telefoonnummer ................................................................... ..................... ............................ ................................................................... ..................... ............................ ................................................................... ..................... ............................ Afspraken over opvang personeel bij een ontruiming: ........................................................................................................................................................................................................................................................................................ ............................................................................................................................................
Alarmnummers Intern : .....................................................................................
Extern
Ambulance : 1-1-2............................................................................ Brandweer : 1-1-2............................................................................ Politie : 1-1-2............................................................................ Beveiligingsbedrijf : …………………………………………………………….. Aanrijtijden externe hulpverleners Aanrijtijd ambulance : ……. minuten Aanrijtijd Brandweer : ……. minuten Aanrijtijd Politie : ……. minuten Bijzonderheden : …………………………………………………………….. 2.2 Personeel Instructie: Aantal werknemers: Geef aan hoeveel eigen werknemers er zijn, hoeveel personen er op elke verdieping aanwezig zijn en op welke tijdstippen zij aanwezig zijn. Geef ook het aantal minder-zelfredzame medewerkers aan. Werktijden: Van iedere afdeling moet duidelijk zijn hoe de werktijden liggen. Hierbij moet ook aangegeven worden wat de mogelijkheden zijn voor overwerk en alleenwerk. Receptie: (indien relevant) geef de werktijden en bezetting van de receptie weer. Derden: Geef aan hoeveel personeel van derden, onder beheer van het eigen bedrijf, op welke tijdstippen aanwezig zijn. Hierbij valt te denken aan beveiligingsdienst, schoonmaakpersoneel, catering e.d. Vermeld tevens voor elke andere organisatie wie de contactpersoon is binnen het bedrijf. Geef ook het aantal minder-zelfredzame medewerkers van derden aan. Stel derden op de hoogte van de ontruimings-procedures. Bezoekers: Geef aan hoe er wordt omgegaan met bezoekers en wie er verantwoordelijk is voor een bezoeker bij een incident. Hoeveel bezoekers zijn er maximaal op welke tijdstippen te verwachten? Wat zijn de activiteiten van deze bezoekers? Geef ook aan of er minder-zelfredzame bezoekers zijn.
© NIBHV, 2009 Pagina 6 van 17
Aantal medewerkers : …………………………………………………………….. Werktijden : …………………………………………………………….. Receptie : …………………………………………………………….. Derden : …………………………………………………………….. Bezoekers : …………………………………………………………….. 2.3 Gegevens gebouw Houd overzicht over het beheer van de voorzieningen t.b.v. een ontruiming in uw bedrijf. Bedrijfsstoffen Instructie: Geef voor de hoofdaansluiting van gas, water en elektriciteit aan waar deze zich bevinden en wie de sleutelbeheerder is.
Gas Hoofdaansluiting : …………………………………………………………….. Sleutelbeheerder : …………………………………………………………….. Elektriciteit Hoofdaansluiting : …………………………………………………………….. Sleutelbeheerder : …………………………………………………………….. Water Hoofdaansluiting : …………………………………………………………….. Sleutelbeheerder : …………………………………………………………….. Bijzonderheden Instructie: Geef aan of er in uw bedrijf brandgevaarlijke materialen worden opgeslagen en/of er gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Zo ja, benoem deze. Brandgevaarlijke materialen opslagplaats ….................................................................. ............................................................... ….................................................................. ............................................................... ….................................................................. ............................................................... Gevaarlijke stoffen opslagplaats ….................................................................. ............................................................... ….................................................................. ............................................................... ….................................................................. ............................................................... Tekeningen Instructie: Van alle bouwlagen dienen tekeningen beschikbaar te zijn. In ieder geval moeten de bouwkundige voorzieningen hierop duidelijk zijn aangeven. Gegevens die hier onder gevraagd worden kunnen eventueel ook op tekening aangegeven worden. Tekeningen van het bedrijf: voeg bijlagen met tekeningen toe. Bediening luchtbehandelingssysteem Instructie: Geef aan waar de bediening zich bevindt en welke instructies er gelden. Locatie bediening ventilatiesysteem : ………………………………………………… Instructies : ..………………………………………………..
© NIBHV, 2009 Pagina 7 van 17
Liften Instructie: Geef aan waar de bediening van de liften zich bevindt en waar onderhoudscontracten en keuringsrapporten te vinden zijn. Locatie bediening liften : …………………………………………………………….. Onderhoudsrapporten : …………………………………………………………….. Keuringsrapporten : …………………………………………………………….. Centrale deurbediening Instructie: Geef aan waar de bediening van de centrale deur zich bevindt en welke instructies er gelden. Locatie bediening centrale deur : ………………………………………………………….. Instructies : ………………………………………………………….. Vluchtwegen Instructie: Geef aan hoe de vluchtwegen zijn aangeduid. Vluchtwegen en nooduitgangen moeten voorzien zijn van goede, verlichte richtingsbordjes. De volgende bordjes zijn verplicht: � Uitgang: pijl in kader (groen/ wit) � Nooduitgang: rennende figuur, pijl, deur (groen/ wit) De vluchtwegen en nooduitgangen die bij het uitvallen van de verlichting slecht zicht-baar zijn, zijn voorzien van een adequate noodverlichting. Aantal en omvang van de nooduitgangen en vluchtwegen moeten in overeenstemming zijn met de eisen van de gemeente en brandweer. Deuren van nooduitgangen en deuren op het traject van de vluchtwegen moeten op eenvoudige wijze van binnen- uit naar buiten toe zijn te openen. Op strategische plaatsen, het liefst naast een toegangsdeur bijvoorbeeld in gangen en kantine, moet een overzichtelijke plattegrond hangen waarop de kortste vluchtwegen en de nooduitgangen zijn aangegeven. Vluchtwegen en nooduitgangen moeten vrij zijn van obstakels zoals kasten, plantenbakken, losse kapstokken e.d. Voor het type nooduitgangen zijn verschillende mogelijkheden. Overleg hierover met de brandweer. Schuif- en draaideuren voldoen niet als nooduitgang. In verband met beveiliging kan een nooduitgang worden voorzien van een bewakingssysteem, maar dit mag de werking van de nooduitgang nooit beïnvloeden. Aanduiding vluchtwegen: zie tekeningen Locatie noodverlichting: zie tekeningen Locatie plattegronden: zie tekeningen Verzamelplaats Instructie: Geef aan waar het personeel zich moet melden bij een ontruiming. Verzamelplaats(en) :……………………………………………….. Brandmeldinstallatie (BMI) Instructie: Bedrijven kunnen op grond van het Gebruiksbesluit verplicht zijn tot het installeren van een brandmeldinstallatie. Geef aan wie de beheerder Brandmeldinstallatie is (voorheen Opgeleid Persoon) en waar de brandmeldinstallatie zich bevindt. Beheerder BMI : ………………………………………………………….. Locatie BMI : zie tekeningen
© NIBHV, 2009 Pagina 8 van 17
Ontruimingsalarminstallatie Instructie: Bedrijven kunnen op grond van het Gebruiksbesluit verplicht zijn tot het installeren van een ontruimingsalarminstallatie. Geef aan waar de ontruimingsalarminstallatie zich bevindt, hoe en door wie deze bediend mag worden en hoe het beheer is geregeld. Bediener ontruimingsalarminstallatie : …………………………………………… Beheerder ontruimingsalarminstallatie : ………………………………………… Locatie ontruimingsalarminstallatie : zie tekeningen Brandcompartimenten Instructie: Bij de bouw zijn brandwerende scheidingen (wanden en deuren) aangebracht tussen verschillende delen. Geef op de tekeningen van het gebouw aan waar de brandwerende deuren en wanden zich bevinden. Brandcompartimenten : zie tekeningen Bluswatervoorzieningen Instructie: Geef aan of de brandweer bij het blussen van een brand gebruik kan maken van een brandkraan of van een andere onuitputtelijke watervoorziening, bijvoorbeeld een rivier, haven, kanaal of sloot. Het is belangrijk dat deze watervoorziening altijd toegankelijk is. Beschrijf hoe de situatie is bij uw bedrijf en waar deze voorziening zich bevindt. U kunt deze voorziening aangeven op de plattegrond van uw bedrijf. Bluswatervoorzieningen : zie tekeningen
© NIBHV, 2009 Pagina 9 van 17
3 Ontruimingsorganisatie Instructie: Vul hieronder de naam/namen in van de BHV’er(s) met hun taken. Indien er meer BHV’ers zijn, kunt u hieronder ook hun BHV-functie aangeven (bijvoorbeeld: hoofd BHV, ploegleider, BHV’er). 3.1 Overzicht BHV’ers BHV’er Afdeling
BHV-functie BHV-taak
(naam) ….……………………… …………………………
……………… ………………
……………………………………
Ontruimer Allround
(naam) ….……………………… …………………………
………………………………
……………………………………
Ontruimer allround
3.2 Operationaliteit BHV’ers Instructie: Geef aan binnen hoeveel minuten de BHV’ers ter plaatse moeten zijn bij een ontruiming. Responstijd bij een ontruiming :…………minuten 3.3 Beschikbaarheid en aanwezigheid Instructie: Zorg dat op een centraal punt bekend is welke BHV’ers aanwezig zijn in het gebouw. Zorg dat er ook BHV is bij activiteiten buiten de gangbare openingstijden.
4 Materialen t.b.v. de ontruiming 4.1 Alarmerings- en communicatiemiddelen voor de BHV Instructie: Geef aan over welke alarmerings- en communicatiemiddelen de BHV kan beschikken en hoe het beheer is geregeld. Alarmerings- en communicatiemiddelen ……………………………………………… ……………………………………………… Beheer ……………………………………………… ……………………………………………… 4.2 Middelen om aanwezigen te alarmeren Instructie: Geef aan hoe in uw bedrijf alarm kan worden geslagen als er een incident plaatsvindt. Denk hierbij vooral aan: • het aanroepen van alle aanwezigen (in een klein bedrijf); • een afgesproken codewoord wordt geroepen of verspreid via
intercom/omroepinstallatie (om paniek te voorkomen onder klanten/gasten); • een brandmeldinstallatie (met ontruimingssignaal: slow-whoop of met gesproken
woord). Wijze van alarmeren aanwezigen ................................................................................
© NIBHV, 2009 Pagina 10 van 17
4.3 Overige BHV- materialen Als u geen apart BHV-plan heeft, kunt u hier ook de blusmiddelen, Eerste Hulp middelen en eventuele reddingsmiddelen en de persoonlijke beschermingsmiddelen voor de BHV opnemen. Instructie: Geef aan welke blusmiddelen en Eerste Hulp-middelen in uw bedrijf aanwezig zijn. De blus- en Eerste Hulp-middelen moeten zijn voorzien van gezondheids- en veiligheidssignalering (bijvoorbeeld een bordje met het pictogram brandslanghaspel bij of boven de brandslanghaspel). Op een plattegrond van uw bedrijf moet met pictogrammen worden aangegeven waar deze middelen te vinden zijn. N.b. Op de cd-rom is een voorbeeldplattegrond opgenomen en zijn pictogrammen te downloaden voor gebruik in uw eigen plattegrond. Houd overzicht over het beheer van de voorzieningen en BHV-materialen.
5 Instructies voor het personeel Instructie: Geef aan alle werknemers minimaal voorlichting over: • wie de BHV’ers in het bedrijf zijn (zie 5.1); • wat de taken van de BHV zijn (zie 5.1); • hoe werknemers zelf moeten handelen als zij een ongeval of brand ontdekken (zie
5.2); • hoe zij moeten handelen als het signaal tot ontruimen wordt gegeven (zie 5.3). 5.1 Voorlichting over de BHV Instructie: Besteed in de voorlichting aandacht aan de volgende zaken. • Geef per deel van het gebouw aan wie de BHV’er(s) in het bedrijf is/zijn. • Geef aan welke BHV-taak de BHV’er vervult.
In uw bedrijf kan een brand, ongeval of ander incident plaatsvinden. Om de gevolgen hiervan zo veel mogelijk te beperken, beschikt uw bedrijf over een of meer BHV’er(s). De BHV als totaal heeft de volgende taken: • het verlenen van Eerste Hulp bij ongevallen; • het beperken en bestrijden van brand en het beperken van de gevolgen van
ongevallen; • het alarmeren en evacueren van alle werknemers en andere personen in het
bedrijf. De taak ‘Het onderhouden van verbindingen met diensten van buitenaf’ kan bij de BHV worden neergelegd, maar is geen specifieke wettelijke taak voor de BHV. Het alarmeren van en samenwerken met externe hulpverleningsorganisaties is vervallen als specifieke BHV-taak. De werkgever kan deze taak wel bij de BHV neerleggen. Geef aan hoe dat in het bedrijf is geregeld. 5.2 Procedure voor het melden van een incident door een werknemer Instructie: Geef de wijze van handelen door een werknemer weer als hij een brand of of ongeval ontdekt of zelf slachtoffer is. Voorbeeld tekst: Meld het incident volgens de afspraken in het bedrijf. Er kan zich een situatie voordoen die zo dreigend is, dat u alleen nog uzelf en anderen in veiligheid kunt brengen en zo directe ernstige gevolgen kunt voorkomen. Doe, zodra het mogelijk is, dan alsnog een melding. In bijlage 1 vindt u een voorbeeld van procedures voor werknemers. U kunt de procedures, indien nodig aanpassen aan de situatie in uw bedrijf.
© NIBHV, 2009 Pagina 11 van 17
5.3 Handelen bij een ontruiming Instructie: Instrueer werknemers zich op de eigen werkplek op de hoogte te stellen van de volgende gegevens: • In welk gebouw, welke vleugel, welke bouwlaag en eventueel in welke ruimte bevind
ik mij? • Hoe alarmeer ik de BHV’er? • Waar bevinden zich de dichtstbijzijnde blusmiddelen? • Volgens welke procedure moet ik handelen als het ontruimingssignaal afgaat? • Langs welke routes kan ik deze plek verlaten bij een incident? In bijlage 1 vindt u een voorbeeld van procedures voor werknemers. U kunt de procedures, indien nodig aanpassen aan de situatie in uw bedrijf. 5.4 Deelname aan voorlichting, instructie over ontruimen en
ontruimingsoefeningen Instructie: Houd per werknemer bij of hij de voorlichting en instructie over BHV en de procedures bij een incident heeft bijgewoond en aan welke ontruimingsoefeningen hij heeft deelgenomen. 5.5 Instructiekaarten en plattegronden Instructie: In het bedrijf moeten één of meer instructiekaarten hangen met informatie over hoe de werknemer dient te handelen bij een brand of ongeval. Plattegronden waarop de vluchtwegen zijn aangeduid, vormen een zinvolle aanvulling op de instructiekaarten. In uw bedrijf moeten voldoende instructiekaarten - minimaal één op elke verdieping, maar liefst in elke ruimte - hangen voor werknemers en bezoekers, waarop is aangegeven hoe te handelen bij een brand,ongeval of ontruiming. Op een instructiekaart moet een alarmnummer staan. Als er in uw bedrijf een intern alarmnummer bestaat dan vult u dit nummer in op de instructiekaart. Is er geen intern alarmnummer, dan vult u het externe alarmnummer 1-1-2 in op de instructiekaart. Instructiekaarten moeten hangen op herkenbare plekken, bijvoorbeeld bij de trappen, in een kantine en bij de receptie. Bestaat uw bedrijf uit meer verdiepingen of locaties dan geldt dit voor elke verdieping of locatie. De cd-rom bevat een voorbeeldinstructiekaart en een voorbeeldplattegrond en een bestand met een aantal veel voorkomende pictogrammen.
6. Procedures voor de BHV Instructie: In veel bedrijven is een centraal punt met een telefoon waar een incident gemeld kan worden; het centrale telefoontoestel. Daar kunnen de BHV’er(s) opgeroepen worden en kan gebeld worden met externe hulpverleningsdiensten. Soms wordt de telefoon bemand door een receptionist of telefonist. In die bedrijven is het raadzaam om de receptionist(e) of telefonist(e) de bevoegdheid te geven om externe hulpverlenings-diensten te bellen en haar of hem instructies te geven voor het omgaan met de melding van een incident. Als een bedrijf geen receptionist(e) of telefonist(e) heeft, moet een andere werknemer instructies krijgen om externe hulpverleningsdiensten te bellen. Bestaat uw bedrijf uit weinig medewerkers dan is het zinvol om alle medewerkers deze instructies te geven.
© NIBHV, 2009 Pagina 12 van 17
Medewerker(s) met de speciale taak om externe hulpverleners te alarmeren na een interne melding van een incident: Naam: ...........................................………….., telefoonnummer(s): …………………. Naam: ...........................................………….., telefoonnummer(s): …………………. Bij grotere bedrijven met een complexere BHV-organisatie kunnen meerdere functies worden onderscheiden binnen de BHV. Naast BHV’ers kunnen er dan ook ploegleiders, hoofden BHV en een coördinator BHV zijn. In bijlage 2 en 3 vindt u voorbeelden van procedures voor receptiemedewerkers en BHV’ers: wat wordt er verwacht van de receptie of centrale telefoon waar de melding binnenkomt en hoe verloopt de alarmering en inzet van de BHV. De procedures zijn beschreven in afloopschema’s en kunnen nader worden ingevuld met bedrijfsspecifieke zaken. U kunt de procedures, indien nodig aanpassen aan de eigen situatie in.
7. Oefenen Instructie: Vul in onderstaand schema in wanneer er een ontruimingsoefening in uw bedrijf heeft plaatsgevonden. Daarbij kan melding gemaakt worden van het soort incident dat is nagebootst, van vertoonde gebrek(en) en oplossing(en) daarvoor. U bent wettelijk verplicht om regelmatig ontruimingsoefeningen te houden. Minimaal één keer per jaar ontruimingsoefening is een goede richtlijn. Daarnaast moet u zorgen dat het opleidingsniveau van de BHV’ers op peil wordt gehouden zodat zij in noodsituaties adequaat kunnen optreden. Naast het regelmatig laten volgen van na- of bijscholing door de BHV’ers, kunt u door het regelmatig organiseren van oefeningen in het bedrijf de vaardigheden van de BHV’ers op peil houden. Houd oefeningen zoveel mogelijk in het bedrijfspand of in een nagebootste situatie. Registreer deelname van medewerkers aan instructies en ontruimings-oefeningen. Leg schriftelijk vast dat er is geoefend en zorg voor evaluatie van de oefening, zodat duidelijk is waar verbeteringen noodzakelijk zijn.
7.1. Registratie beheer ontruimingsoefeningen
ontruimingsoefeningen verricht Datum oefening
Soort incident
Vertoonde gebrek(en)
Welke oplossing(en) voor gebrek(en)
Wie pakt gebrek(en) aan
Datum oplossing(en) aangebracht
7.2. Evaluatie en rapportage Instructie: Evalueer alle oefeningen. Bekijk of de instructies werkbaar zijn. Stel ze zonodig bij.
© NIBHV, 2009 Pagina 13 van 17
Bijlage 1 Voorbeeldprocedure/instructie receptiemedewerker Reactie van de receptie/centrale telefoon op een brandmelding of ander incident dat tot een ontruiming kan leiden
brandmelding of ander incident
telefonische of mondelinge melding
automatische melding en handbrandmelder
• wacht op instructies van BHV-er
• start ontruimingssignaal
• is inzet brandweer gewenst?
• wacht op nadere instructies
ja
nee
• alarmeer de BHV-er: laat hem controleren wat er aan de hand is
• bel 1-1-2
© NIBHV, 2009 Pagina 14 van 17
Bijlage 2 Voorbeeldprocedures/instructies werknemers Instructie werknemers voor het melden van een incident
u ontdekt brand of een ander
incident
geef door: • wie: uw naam en
telefoonnummer • waar: de locatie van het
incident (verdieping, kamer) • wat: wat er is gebeurd (ernst en
omvang van de brand of rook) • of er slachtoffers zijn
bel intern alarmnummer tst …
• handel volgens de ontruimingsinstructie
wacht op instructies van de BHV’er
roep de BHV’er
BHV’er arriveert
BHV’er reageert niet
intern alarmnummer reageert niet, sla handbrandmelder in (indien aanwezig)
verzoek om brandweer in de gemeente …
bel direct 112
wacht op instructies van de brandweer
© NIBHV, 2009 Pagina 15 van 17
Instructie werknemers bij een ontruiming
slow-whoop gaat af mondelinge melding ‘ontruimen’
• meld u bij de BHV’er op de
verzamelplaats
• zet pc’s uit en stel goederen veilig • neem persoonlijke bezittingen mee • sluit ramen, deuren en kasten
• verlaat het gebouw via de veiligste route • maak geen gebruik van de lift!
• wacht op nadere instructies van de
BHV’er
© NIBHV, 2009 Pagina 16 van 17
Bijlage 3 Voorbeeldprocedures/instructies BHV’ers Alarmeringsprocedure BHV’ers
incident
• besluit tot ontruimen
• BHV’er wordt gealarmeerd
• BHV’er controleert melding
• start ontruimingssignaal • alarmering 1-1-2
• BHV- inzetprocedure ontruiming
ja
nee
BHV’er handelt incident af
© NIBHV, 2009 Pagina 17 van 17
Inzetprocedure BHV’ers bij een ontruiming
ontruiming
• geef aanwijzingen aan werknemers
• let op eigen veiligheid • stel eigen werkplek veilig • doe een bluspoging indien mogelijk • besluit tot ontruimen
• controleer of werkruimten, toiletten en
kasten leeg zijn • sluit ramen, deuren en kasten • zet apparatuur uit
• wacht na controle gebouw op de externe
hulpverleningsdiensten • informeer de hulpverleningsdiensten
• controleer aanwezigheid werknemers op
verzamelplaats
• na vrijgave gebouw door externe hulpverleningsdiensten: personeel gebouw in begeleiden
© NIBHV, 2009 Pagina 1 van 1
Dit is een plattegrond van een bakkerij om u een beeld te geven van de wijze waarop met pictogrammen wordt gewerkt op een plattegrond.
Voorbeeldplattegrond1
Deze bakkerij beschikt over 1 slanghaspel en een Eerste Hulp-koffer. De telefoon hangt in de winkelruimte. De voor- en achteruitgang zijn tevens nooduitgangen en worden aangeven met transparantverlichting. Tevens is met transparantverlichting de vluchtrichting aangegeven tussen beide compartimenten. Achter de winkel ligt de parkeerplaats, die als verzamelplaats gebruikt kan worden bij een ontruiming.
1 Het NIBHV besteedt de grootst mogelijke zorg aan de inhoud van de tekst, maar aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele inhoudelijke fouten.
© NIBHV, 2009 Pagina 1 van 2
Voor de plattegrond van uw eigen bedrijf kunt u gebruikmaken van de onderstaande pictogrammen.
Pictogrammen1
Eerste Hulp-koffer
(Centraal) telefoontoestel/receptie
Brandtelefoon
Brandblusser
Slanghaspel
Schadelijke stoffen
Parkeergelegenheid
Verzamelplaats
1 Het NIBHV besteedt de grootst mogelijke zorg aan de inhoud van de tekst, maar aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele inhoudelijke fouten.
© NIBHV, 2009 Pagina 2 van 2
Vluchtroute aanduiding
Pictogram voor richtingsverandering van de
vluchtrichting
Pictogram voor vluchtrichting rechtdoor
Pictogram voor richtingsverandering van de
vluchtrichting
Aanduiding uitgang
Pictogram voor de aanduiding van een uitgang
Pictogram voor de aanduiding van een uitgang
Pictogram voor de aanduiding van een uitgang
© NIBHV, 2009 Pagina 1 van 2
Lesbrief Ontruiming Handleiding Ontruimen moet je oefenen De publicatie ‘Handleiding Ontruimen moet je oefenen’ is bedoeld om werknemers voor te lichten over ontruimen en de procedures die zij zelf moeten volgen bij een ontruiming. De voorlichting kan door de organisatie zelf, de brandweer of door BHV-opleiders worden gegeven. Hiervoor kunnen onder andere de powerpointpresentatie, film en voorbeelden op de cd-rom gebruikt worden. De voorlichter bepaalt zelf wat hij gebruikt. Onder het kopje ‘Mogelijk te gebruiken bestanden op cd-rom’ en het kopje ‘Tips’ reiken we u enige ideeën aan. Aantal deelnemers Er kan aan een grote groep voorlichting worden gegeven. De groepsgrootte is afhankelijk van de beschikbare ruimte en tijd. Duur van de bijeenkomst 1 à 1,5 uur. Benodigde middelen • Handleiding ‘Handleiding Ontruimen moet je oefenen’. • Cd-rom met Powerpointpresentatie en film Ontruiming. Op de cd-rom staan:
• een Powerpoint_presentatie • de film ‘Ontruiming’. Beide bestanden moeten worden gekopieerd naar de harde schijf van uw pc en samen in een map worden gezet. Alleen op deze wijze kan de film (via een hyperlink) worden getoond in de presentatie Voorlichting en instructie over ontruiming’. U kunt de film natuurlijk ook afspelen buiten de Powerpointpresentatie als via bijvoorbeeld windows mediaplayer.
• beamer en pc/laptop. Mogelijk te gebruiken bestanden op cd-rom • Relevante wet- en regelgeving • pdf Gebruiksbesluit • De tien mythen ontkracht (onderzoek NIFV) • Voorbeeldprocedures/instructies receptiemedewerker • Voorbeeldprocedures/instructies werknemers • Voorbeeldprocedures/instructies BHV’ers • Voorbeeldontruimingsplan • Wegwijzer oefenen • Achtergrondinformatie over ontruimen • Voor de zorg:
• Checklist zorginstellingen (ministerie VROM) • Quickwins voor zorginstellingen (ministerie VROM)
© NIBHV, 2009 Pagina 2 van 2
Sheets In de Powerpointpresentatie wordt aangegeven wanneer specifieke gegevens kunnen worden ingevuld. Dit wordt aangegeven doordat de teksten in het groen en cursief staan. Bijvoorbeeld:
�
��������������� ���������������
��������������������������� ���������
• ���������������� �
�������������������������� ���������
• ������������������������
• ������ ��������������������� ���������������������������
Indien beschikbaar, kunt u foto’s en filmpjes van het eigen bedrijf invoegen. U kunt de presentatie dus geheel op maat maken. Tips voor het verzorgen van een voorlichtingsbijeenkomst Betrek de directie en de BHV bij de voorlichting en laat hen, indien mogelijk, aanwezig zijn. Probeer de deelnemers aan de bijeenkomst zoveel mogelijk actief te betrekken door hun antwoord te laten geven op de vragen over de specifieke situatie in hun organisatie. U kunt onderstaande vragen gebruiken als leidraad bij het geven van de voorlichting. • Welke verplichtingen hebben werkgevers en werknemers m.b.t. ontruimen? • Welke rol speelt de BHV bij een ontruiming? • Zijn er gegevens bekend over brand en ontruiming in de eigen organisatie? • Waarom, wanneer en hoe moet worden ontruimd? • Hoe herkent men een vluchtroute? Waar vindt u de vluchtwegaanduidingen in het
eigen gebouw? • Wat is een verzamelplaats? Hoe wordt de verzamelplaats aangeduid? Waar is/zijn
onze verzamelplaats(en)? • Wie zijn onze BHV’ers? Hoe worden ze gealarmeerd? Hoe moeten we omgaan
met instructies van de BHV? • Wat moet u weten als u reden tot ontruimen ontdekt? Wat kunt u doen? Wat moet
u weten als het ontruimingssignaal wordt gegeven? Wat kunt u doen? Vat ter afsluiting de juiste procedures nog eens samen en verwijs naar de BHV’ers voor verdere vragen.
© NIBHV, 2009 Pagina 1 van 2
In dit document worden de competenties van de BHV’er beschreven. Tevens worden mogelijke opleidingsprofielen aangegeven.
Opleidingsprofiel bedrijfshulpverlener1
Algemene regels alarmering en veilig optreden als BHV’er De BHV’er kan: • kan de algemene hulpverleningsregels toepassen; • is bekend met de regels voor het melden en alarmeren en met de communicatiemiddelen
die in het bedrijf worden gebruikt. Eerste Hulp De BHV’er kan • de juiste maatregelen nemen ten behoeve van zijn eigen veiligheid en die van het
slachtoffer. • Eerste Hulp verlenen bij de meest voorkomende letsels:
• uitwendige wonden en ernstige uitwendige bloedingen • brandwonden • botbreuken, ontwrichtingen en wervelletsel • kneuzingen en verstuikingen • oogletsel.
Indien uit de RIE blijkt dat er binnen het bedrijf kans is op levensbedreigende situaties dient de BHV’er te beschikken over vaardigheden om Eerste Hulp te bieden bij levensbedreiging. De BHV’er kan • de basale reanimatie toepassen en de AED op juiste wijze gebruiken. • handelen bij situaties die het leven kunnen bedreigen, namelijk:
• verslikking • shock • acute ziekten/aandoeningen.
Het beperken en het bestrijden van brand • De BHV’er weet wat brand is en hoe brand kan worden geblust. • De BHV’er weet wat een BHV’er moet doen in geval van brand:
• alarmeren • branduitbreiding voorkomen • blussen.
De BHV’er kan • veilig optreden bij rook, hitte en op een veilige wijze deuren openen. • het juiste blusmiddel gebruiken bij een brand. • een vaste stoffenbrand en/of een vloeistofbrand en/of een gasbrand bestrijden.
© NIBHV, 2009 Pagina 2 van 2
Ontruiming • De BHV’er de voorzieningen om een gebouw op een veilige wijze te ontruimen, de
regels die gelden voor het ontruimingsplan en de alarmerings- en ontruimingsprocedures. • De BHV’er kent de voorzieningen om een gebouw op een veilige wijze te ontruimen, de
regels die gelden voor het ontruimingsplan en de alarmerings- en ontruimingsprocedures. • De BHV’er kan:
• handelen volgens de algemene ontruimingsprocedure bij het afgaan van het ontruimingssignaal.
• • handelen volgens de gedragsregels voor de BHV’er tijdens het ontruimen. • • aanwijzingen geven aan medewerkers en derden. • • werkplekken en algemene ruimtes controleren. • • informatie verstrekken aan en samenwerken met externe hulpverleningsdiensten.
• kent de algemene afspraken over de opvang van medewerkers en derden op de verzamelplaats.
• kent de algemene afspraken over het verlenen van nazorg aan medewerkers en derden.
Mogelijke opleidingsprofielen Onderstaand overzicht kan behulpzaam zijn om de opleiding voor BHV’ers verder vorm te geven, volgens een modulaire opbouw: Kleine bedrijven zonder specifieke restrisico’s
BHV instructie voor micro-bedrijven Deze bestaat uit de volgende onderdelen: • Niet-spoedeisende Eerste Hulp • BHV Instructie Brandbestrijding en Ontruiming Basisopleiding BHV • Niet-spoedeisende Eerste Hulp • Spoedeisende Eerste Hulp • Brandbestrijding • Ontruiming Aanvullende opleidingen afhankelijk van de specifieke risico’s • BHV Adembescherming • BHV Bronbestrijding • BHV in de petrochemische industrie • BHV Eerste Hulp gevaarlijke stoffen • BHV Procedure gevaarlijke stoffen • Beheerder Brandmeldinstallatie • Ploegleider BHV • Ploegleider BHV Beheer
Grote bedrijven en bedrijven met specifieke restrisico’s
• Coördinator/Hoofd BHV
1 Het NIBHV besteedt de grootst mogelijke zorg aan de inhoud van de tekst, maar aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele inhoudelijke fouten.
© NIBHV, 2009 Pagina 1 van 2
Voo
rlich
ting
& In
stru
ctie
Voorlichting over de Bedrijfshulpverlening
Bewijs van deelname
duur
2 uur
inhoud onderwerp certificering
Bas
isop
leid
inge
n B
HV
Eerste Hulp: Niet spoedeisend
Brandbestrijding - soorten brandblussers afhankelijk van bedrijf
- m.n. praktijkoefeningen
Ontruiming - afhankelijk gebouw, doelgroep
- m.n. praktijk oefenen ontruimen
BHV NEH
BHV SEH
BHV Brand-bestrijding
BHV Ontruiming
Dip
lom
a B
HV
Allr
ound
(16
u)
4 uur
4 uur
Modulaire opleidingsstructuur BHV 2009
4 uur
Eerste Hulp: Spoedeisend: - reanimatie - AED
4 uur
BHV instructie (B&O) - instructie Brandbestrijding - instructie Ontruiming
4 uur
BH
V v
oorl.
& In
str.
(6
u)
Bewijs van deelname
© NIBHV, 2009 Pagina 2 van 2
Het NIBHV besteedt de grootst mogelijke zorg aan de inhoud van de tekst, maar aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele inhoudelijke fouten.
duur inhoud onderwerp certificering O
pera
tione
el le
idin
g ge
ven
B
ehee
r B
elei
d B
HV
Ploegleider BHV - operationeel leidinggeven - BHV ploeg
Ploegleider BHV
2 dagen
Aan
vulle
nde
BH
V o
plei
ding
en
BHV Adembescherming - gidsen - informeren Brandweer
BHV Bronbestrijding - Bron- en brandbestrijding industrie
BHV Procedure gevaarlijke stoffen - BHV informatie bij werken met gevaarlijke stoffen
BHV Adembe-scherming
BHV Bron- bestrijding
BHV Gevaarlijke stoffen
2,5 dag
1,5 dag
8 uur
Beheerder Brandmeldinstallatie (BMI) - Beheer, onderhoud van BMI
Beheerder BMI
1,5 dag
Ploegleider BHV Beheer - locatieverantwoordelijke - BHV (beheer)plannen
Coördinator/hoofd BHV - beleid - medezeggenschap - kwaliteit BHV
Ploegleider Beheer BHV
3 dagen
C/H BHV
2 dagen
BHV Eerste Hulp gevaarlijke stoffen - EH bij ongevallen
BHV EH gevaarlijke stoffen
4 uur
BHV in de petrochemische industrie - BHV Adembescherming - BHV Bronbestrijding
BHV in de petrochemi-sche industrie
4 dagen
© NIBHV, 2009 Pagina 1 van 7
Deze wegwijzer bevat tips voor het houden van oefeningen.
Wegwijzer oefenen1 In deze wegwijzer worden aanwijzingen gegeven voor het oefenen in fasen. Ook worden een aantal suggesties gedaan voor het houden van een communicatieoefening en een praktijkoefening. Een communicatieoefening wordt gebruikt om te toetsen of BHV’ers en/of overige werknemers op de hoogte zijn van de procedures bij een incident. In een praktijkoefening worden de procedures daadwerkelijk geoefend in de praktijk. 1. Oefenen in fasen Afhankelijk van de aard, grootte en ligging van uw bedrijf kunt u het oefenen van de ontruimingsprocedures splitsen in meerdere fasen. Gebruik de procedures of instructiekaarten als uitgangspunt voor de oefeningen. Houd de oefeningen zo eenvoudig mogelijk. Oefening fase 1: het personeel wordt ingelicht over dag en tijd Na de communicatieoefening wordt het personeel voor het eerst geconfronteerd met een daadwerkelijke ontruiming. Door plaats en tijd bekend te maken is deze fase de eenvoudigste. In de praktijk is namelijk gebleken dat de personeelsleden zich op deze situatie zullen gaan voorbereiden. Het BHV-plan wordt weer eens uit de kast gehaald en de taken worden weer eens bestudeerd. Dit heeft tot gevolg dat iedereen weer goed op de hoogte is. Beperk in dit stadium de ontruiming tot een gedeelte van het bedrijf, zoals een etage of een paviljoen met als deelnemers het geïnstrueerde personeel. Goed controleerbaar is nu hoe bijvoorbeeld een ontruimingsploeg (indien voorhanden) zijn werkzaamheden opbouwt en coördineert, hoe functioneel het ontruimingssignaal is, hoe op een eerste verzamelplaats de controle uitgevoerd wordt. Bij een oefening fase 1 zijn de deelnemers de personen die werkzaam zijn op de betreffende etage/afdeling én de BHV’ers. Bij deze oefening kan gekozen worden voor een gedeeltelijke ontruiming bijvoorbeeld een ontruiming van (een gedeelte van) een verdieping. Het incident kan, bijvoorbeeld, een brandje zijn in een prullenbak op een van de kamers/kantoren. Geef hierbij aan hoever de rook zich verspreid heeft zodat gedeeltelijke ontruiming noodzakelijk is. Omdat de oefening kleinschalig is kunt u zelf als waarnemer optreden. Aan het eind van deze oefening is het belangrijk, zeker om het personeel gemotiveerd te houden, een evaluatie te houden. Tijdens deze evaluatie kunnen de ervaringen van het personeel tijdens deze ontruiming aanleiding zijn om het plan aan te passen. Zorg er voor dat de evaluaties opgeslagen worden in het archief van de BHV. Oefening fase 2: het personeel wordt ingelicht over de dag of week Bij deze fase wordt het tijdstip van de oefening niet vermeld. Ook hier heeft de praktijk uitgewezen dat de personeelsleden zich terdege op de ontruimingsoefening zullen voorbereiden. Evenals bij fase 1 dient men ook nu een op handen zijnde 1 Het NIBHV besteedt de grootst mogelijke zorg aan de inhoud van de tekst, maar aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele inhoudelijke fouten.
© NIBHV, 2009 Pagina 2 van 7
ontruimingsoefening aan het personeel kenbaar te maken. Bij een oefening fase 2 gaat u de ontruiming verder uitbreiden tot een hele vleugel of afdeling. De deelnemers zijn de personen die werkzaam zijn op betreffende vleugel of afdeling en de personen die algemeen een taak hebben in het ontruimingsplan. Het incident kan, bijvoorbeeld, zijn dat er een gaslekkage is. Beperk de oefening tot het testen van de ontruimingsprocedure. In deze fase is het aan te bevelen dat u met minimaal twee waarnemers werkt. Als er meerdere BHV’ers in het bedrijf zijn, laat BHV’ers van andere afdelingen dan optreden als waarnemer. Hiervoor moet u personen kiezen die goed op de hoogte zijn van het ontruimingsplan. Op de cd-rom is een voorbeeld van een waarnemersformulier opgenomen. Afhankelijk van de oefendoelen kunnen er aandachtspunten wijzigen. Werk bij een oefening altijd zo realistisch mogelijk. Aan het einde van de oefening is het belangrijk een goede evaluatie te houden. Zorg er voor dat de evaluaties opgeslagen worden in het archief van de BHV. Oefening fase 3: het personeel wordt niet ingelicht Bij deze stap worden de gebruikers van het bedrijf niet ingelicht. Alleen de directie is op de hoogte van de oefening. Het is mogelijk om een observator van de brandweer of een adviesbureau in te schakelen om de oefening te begeleiden en te evalueren. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft dient u het plan of de organisatie aan te passen. In deze fase is sprake van volledige ontruiming van het bedrijf. Het is dan mogelijk het plan op effectiviteit en functionaliteit te toetsen. Belangrijke aspecten zijn: • de wijze waarop alle gebruikers het bedrijf verlaten; • de controle op de verzamelplaats buiten het bedrijf; • de begeleiding van niet-zelfredzamen en bezoekers. Het kan nuttig zijn in dit stadium ook de brandweer en andere hulpverleningsdiensten te betrekken in de oefening. Bij oefeningen in de derde fase kunt u uitgaan van een scenario afgeleid van de restrisico’s en de specifieke risico’s in uw bedrijf. Een oefening moet zo realistisch mogelijk zijn. Om dit te bereiken kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van een tijdschema, maar ook van hulpmiddelen zoals een rookmachine, lichteffecten, eventueel Lotus- slachtoffers en dergelijke. Waarnemers moeten duidelijkheid hebben over hun taak. Het is noodzakelijk dat zij voldoende observatieformulieren en schrijfmateriaal bij zich hebben en zij moeten als zodanig herkenbaar zijn. Goed overleg is van groot belang. Dit is zeker het geval bij een oefening in fase 3. Er moet zeker overleg gepleegd worden met de beheerder van het bedrijf, de oefenleiding, de waarnemers, de brandweer, de politie en de ambulance. Daarnaast kan het nuttig zijn de pers vooraf te informeren. In grote bedrijven is het aan te bevelen om een apart verbindingsnet voor de ensceneringploeg en de waarnemers vast te stellen. De veiligheid moet altijd gewaarborgd worden. Daar moeten voorzorgsmaatregelen voor getroffen worden. Zo moet worden afgesproken hoe te handelen, voor het geval er zich werkelijk een incident of ongeval voordoet tijdens de oefening (‘no play’). Aan het einde van de oefening is het belangrijk een goede evaluatie te houden. Zorg er voor dat de evaluaties opgeslagen worden in het archief van de BHV. Oefening fase 4: het personeel wordt niet ingelicht en de oefening is onverwacht Ook in deze laatste fase van de oefeningcyclus worden de gebruikers van het bedrijf niet ingelicht. De uitgangspunten en werkwijze zijn dezelfde als bij oefening fase 3, met dien verstande dat deze oefening uitgaat van een specifiek incident, zoals een grote brand met als complicatie bijvoorbeeld het wegvallen van één van de vluchtwegen of het niet beschikbaar zijn van elektriciteit. Vergelijk het eerder genoemde scenario met
© NIBHV, 2009 Pagina 3 van 7
de gaslekkage. Als extra handicap kunt u bijvoorbeeld één van de trappenhuizen ontoegankelijk maken door het gaslek te ensceneren in een kamer/kantoor in de nabijheid van het trappenhuis. U dient goed te (laten) letten op de wijze van ontruiming aangezien het incident wat groter is, één van de vluchtwegen afgesloten is en er wellicht juist door deze combinatie in de oefening paniek ontstaat bij de gebruikers van het pand. Een oefening in fase 4 heeft alleen maar zin als de bedrijfshulpverleningsorganisatie én het personeel voldoende op de hoogte zijn van de taken die vervuld moeten worden. Mocht dat nog niet bekend zijn, dan bieden de oefeningen uit de eerdere fasen voldoende uitdaging voor de organisatie. Verder is het voor een oefening van deze omvang raadzaam om geassisteerd te worden door een extern adviesbureau of door de gemeentelijke brandweer. Aan het einde van de oefening is het belangrijk een goede evaluatie te houden. Zorg er voor dat de evaluaties opgeslagen worden in het archief van de BHV.
© NIBHV, 2009 Pagina 4 van 7
2. Voorbeeld van een communicatieoefening Een communicatieoefening wordt gebruikt om te toetsen of BHV’ers en/of overige werknemers op de hoogte zijn van de procedures bij een incident. Praktisch kunt u dit doen door uw bedrijf op ‘papier’ te laten ontruimen. Maak een keuze uit de scenario’s (uit het BHV plan) die tot een ontruiming kunnen leiden. Geef op de plattegrond van het bedrijf aan wat voor calamiteit heeft plaatsgevonden en laat de deelnemers opschrijven/vertellen wat voor actie zij ondernemen. Doel van de oefening Voorbeelden van oefendoelen. Toetsen of:
• de alarmering intern en/of extern volgens de alarmeringsprocedure verloopt • de inzet van de BHV volgens de inzetprocedure verloopt • werknemers de eigen werkplek veilig achterlaten • er veilige vluchtwegen worden gebruikt • de melding op de verzamelplaats volgens de procedure verloopt
Beperk het aantal doelen per oefening. Zorg dat u de doelen die u wilt testen ook daadwerkelijk kunt beoordelen. Doelgroep Alle bedrijfshulpverleners of een deel daarvan. Oefenscenario Een incident wordt 'op papier' voorgelegd aan (een deel van) alle BHV’ers. Maak gebruik van een plattegrond van een (deel) van het bedrijf om een betere voorstelling te kunnen maken hoe het gekozen scenario zich ontwikkelt en wat de acties zijn van de (bedrijfs)hulpverleners. De calamiteit moet voor deze oefening niet te complex zijn. Het bedrijf moet dus 'op papier' worden ontruimd. De bedrijfshulpverleners moeten opschrijven welke acties ze zouden ondernemen. Voorbeeld: Op het centrale punt/ de receptie wordt gemeld dat er brand is ontstaan in het archief. De receptionist/ telefonist geeft de melding door aan de BHV. Vragen:
� Hoe ziet de ontruimingsprocedure van de BHV eruit? � Wat zijn uw taken? � Hoe en wat communiceert u met de andere bedrijfshulpverleners? � Hoe en wat communiceert u met het overige personeel? � Tot hoever wordt besloten om het bedrijf te ontruimen?
Voorbereiding Inplannen van de betrokken bedrijfshulpverleners. Andere voorbereiding is niet nodig. De oefenleider kan tijdens de oefening zelf als waarnemer optreden. Externe hulpverleners De externe hulpverleners hoeven van een communicatieoefening niet op de hoogte te worden gebracht.
© NIBHV, 2009 Pagina 5 van 7
Evaluatie Herhaal het doel van de oefening. Toets of de taken en instructies bij de BHV’ers duidelijk zijn en of de onderlinge communicatie op elkaar is afgestemd. Geconstateerde problemen moeten schriftelijk worden vastgelegd. Gebruik hiervoor een evaluatieformulier (zie cd-rom). Mocht blijken dat de communicatie stroef en dus niet effectief verloopt en dat de taken/instructies niet goed bekend zijn bij de deelnemers, dan zal een herinstructie van de betrokkenen moeten plaatsvinden. Eventueel kunnen de procedures worden aangepast. Nazorg Stel vast hoe en wanneer geconstateerde problemen worden opgelost. Stel indien nodig het BHV-plan bij.
© NIBHV, 2009 Pagina 6 van 7
3. Voorbeeld van een ontruimingsoefening (Praktijkoefening) In een praktijkoefening worden de procedures daadwerkelijk geoefend in de praktijk. Doel van de oefening Het toetsen van ontruimingsprocedures en –instructies, met name: � ontruimingssignaal is hoorbaar en herkenbaar in het gehele bedrijf � bedrijfshulpverleners en hun taken zijn bekend bij overige personeel � externe hulpverleners worden op juiste wijze gealarmeerd � juiste afstemming van werkzaamheden van bedrijfshulpverleners en andere
personen die een functie hebben bij een ontruiming � juist gebruik van vluchtwegen zoals aangegeven op plattegronden � juiste wijze van gebruik verzamelplaats � juiste wijze van registratie van personen op verzamelplaats. Beperk het aantal doelen per oefening. Zorg dat u de doelen die u wilt testen ook daadwerkelijk kunt beoordelen. Doelgroep Alle medewerkers worden betrokken bij de ontruimingsoefening en zijn vooraf ingelicht over het tijdstip van de oefening. Oefenscenario Kies een scenario waarbij een gedeelte van het bedrijf moet worden ontruimd en werk dat uit in een oefening. Voorbeeld: een kleine brand op een kantoor of een gaslek in een kantine. Er kan tevens gekozen worden voor één of twee slachtoffers. Bijvoorbeeld: Bij de receptie wordt door de man van de technische dienst gemeld dat in de werkplaats bij het lassen brand is ontstaan; de receptioniste geeft de melding door aan de brandweer. Vragen: Hoe en door wie wordt de ontruimingsprocedure gestart, tot hoe ver wordt er besloten het bedrijf te ontruimen? Voorbereiding De volgende zaken moeten goed geregeld worden: 1. Alle medewerkers (inclusief bedrijfshulpverleners) worden vooraf op de hoogte
gebracht van: de datum en de tijd van de oefening hoe lang de oefening maximaal duurt in welke ruimte het incident (bijvoorbeeld het brandje) is
2. Met de bedrijfshulpverleners wordt tevens vooraf afgesproken:
het tijdstip van de evaluatie/ nabespreking van de oefening Advies: evalueer (vrijwel) direct na het einde van de oefening.
3. Met 'de slachtoffers' wordt afgesproken:
wat ze moeten doen, waar ze zich bevinden, wat de verwondingen zijn, wat ze tegen de bedrijfshulpverleners mogen zeggen.
© NIBHV, 2009 Pagina 7 van 7
4. Waarnemer(s): Afhankelijk van de omvang van de oefening kan de oefenleider gebruik maken van
een of meer personen die op de hoogte is/zijn van het BHV-plan en de BHV-taken. Zij kunnen tijdens de oefening optreden als waarnemer. Gebruik hiervoor bijvoorbeeld het evaluatieformulier en het waarnemersformulier van de cd-rom en gele briefjes voor het noteren van korte notities. Gebruik de gele briefjes om op de werkplek aan te geven wat er niet volgens de procedure is gedaan (bijvoorbeeld apparatuur aangelaten, kastdeuren die openstaan).
Externe hulpverleners Als de oefening beperkt wordt gehouden, is over het algemeen melding aan externe hulpverleners niet nodig. Informeer politie en brandweer wel als een oefening buiten het bedrijf door derden kan worden opgemerkt. Communicatiemiddelen Er moeten voldoende communicatiemiddelen aanwezig zijn. Dit zijn de middelen die in het bedrijfsnoodplan zijn opgenomen. Meestal gaat het om interne en/ of mobiele telefoons en/ of portofoons. Evaluatie Herhaal het doel van de oefening. Toets of de taken en instructies bij de bedrijfshulpverleners duidelijk zijn en of de onderlinge communicatie op elkaar is afgestemd. Geconstateerde problemen moeten schriftelijk worden vastgelegd. Hiervoor kan het evaluatieformulier worden gebruikt. Bespreek in ieder geval de volgende punten: � bekendheid van het ontruimingssignaal onder de medewerkers � de communicatie tussen de bedrijfshulpverleners � functioneren van de bedrijfshulpverleners bij het blussen van de beginnende brand � functioneren van de bedrijfshulpverleners bij de ontruiming � eventueel: functioneren van de bedrijfshulpverleners bij het verlenen van Eerste
Hulp aan slachtoffer(s) of het optreden bij brand � gebruik van de vluchtroutes � gebruik van de verzamelplaats � registratie van de personen � melding bij de brandweer. Nazorg Breng alle medewerkers (inclusief bedrijfshulpverleners) op de hoogte van de resultaten van de oefening. Stel vast hoe en wanneer geconstateerde problemen worden opgelost. Stel indien nodig het BHV-plan bij.
© NIBHV, 2009 Pagina 1 van 3
Dit formulier kan worden gebruikt bij de eindevaluatie van een ontruimingsoefening.
Evaluatieformulier oefening1
Bedrijf: Datum oefening: Tijdstip aanvang/ einde oefening: ...............uur/..................uur Naam leider oefening: Soort oefening Communicatieoefening
Gedeeltelijke ontruiming van het bedrijf
Volledige ontruiming van het bedrijf
Anders, ….
Bekendheid van de oefening Met kennisgeving vooraf
Zonder kennisgeving vooraf
Uitvoering ja nee opmerking Alarmering 1. Is de brandmeldapparatuur juist gebruikt?
2. Is het ontruimingsalarm/de ontruimingsalarminstallatie juist gebruikt?
3. Zijn intern de juiste personen op juiste wijze gealarmeerd?
4. Waren de aanwezige personen bekend met het ontruimingssignaal?
5. Zijn (eventueel) externe hulpverleners op de juiste wijze gealarmeerd?
1 Het NIBHV besteedt de grootst mogelijke zorg aan de inhoud van de tekst, maar aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele inhoudelijke fouten.
© NIBHV, 2009 Pagina 2 van 3
Uitvoering van taken 6. is de ontruiming op de juiste wijze gecoördineerd?
7. Is de directie geïnformeerd over/betrokken bij de ontruiming?
8. Zijn de taken van de receptie/centraal punt juist uitgevoerd?
9. Zijn gas en elektra afgesloten?
10. Zijn liften buiten werking gesteld?
11. Hebben de werknemers de ontruimingsprocedure gevolgd? a. Is de werkplek volgens afspraak achtergelaten? b. Zijn ramen, deuren, kasten gesloten? c. Is een veilige vluchtroute gevolgd?
12. Was de taakverdeling binnen de BHV duidelijk?
13. Zijn de taken van de BHV juist uitgevoerd? a. Zijn alle ruimten op aanwezigen gecontroleerd? b. Is apparatuur zonodig uitgezet? c. Zijn ramen, kasten en deuren gesloten? d. Heeft de ontruiming van niet-zelfredzame personen
op een juiste wijze plaatsgevonden? e. Zijn werknemers en derden daadwerkelijk begeleid? f. Zijn alle aanwezigen naar de verzamelplaats
gestuurd?
14. Is op de juiste wijze door de BHV’ers samengewerkt?
15. Is op de juiste wijze omgegaan met de aanwezige communicatiemiddelen?
16. Is op de juiste wijze omgegaan met brand-blusmiddelen en/ of Eerste Hulp-middelen?
17. Zijn de aanwezigen geregistreerd op de verzamelplaats?
18. Zijn de nooduitgangen daadwerkelijk gebruikt?
© NIBHV, 2009 Pagina 3 van 3
Mogelijke aanpassingen
19. Waren alle voorzieningen goed te gebruiken? a. brandmelders b. brandmeldinstallatie c. ontruimingssignaal/ontruimingsalarminstallatie d. vluchtwegen e. nooduitgangen f. blusmiddelen g. reddingsmiddelen h. eerst hulpmiddelen i. overige…
20. Is nadere voorlichting en instructie nodig van: a. directie? b. personeel? c. BHV’ers?
21. Dienen de afspraken met de externe hulpverleningsdiensten te worden aangepast?
22. Moet het ontruimingsplan worden aangepast n.a.v. de oefening?
Overige opmerkingen:
© NIBHV, 2009 Pagina 1 van 2
Dit formulier kan worden gebruikt door degenen die de oefening observeren.
Waarnemersformulier Ontruimingsoefening1
Organisatie Datum oefening
Tijdstip aanvang
Naam waarnemer Taak
Ja Nee Opmerking
Receptie 1. Is brandmeldapparatuur juist gebruikt?
2. Zijn de hulpverleningsdiensten op de juiste wijze gealarmeerd?
3. Zijn volgens plan de juiste personen gealarmeerd?
4. Is het ontruimingsalarm/bericht juist afgegeven?
Leidinggevend personeel 5. Is de ontruiming op een juiste wijze gecoördineerd?
6. Is de directie geïnformeerd over/betrokken bij de ontruiming?
Technisch personeel 7. Zijn elektra en gas afgeschakeld?
8. Zijn de liften buiten werking gesteld?
Overige personeelsleden 9. Zijn de werkplekken volgens afspraak achtergelaten?
10. Zijn er veilige vluchtroutes gebruikt?
11. Zijn niet-zelfredzame personen juist geholpen?
12. Heeft het personeel zich afgemeld op de verzamelplaats?
1 Het NIBHV besteedt de grootst mogelijke zorg aan de inhoud van de tekst, maar aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele inhoudelijke fouten.
© NIBHV, 2009 Pagina 2 van 2
BHV/Ontruimers 13. Indien relevant, is een aanvang gemaakt met de
blussing?
14. Zijn de ontruimers ingezet?
15. Is er volgens de procedure ontruimd? a. Zijn alle ruimten op aanwezigen gecontroleerd? b. Is apparatuur zonodig uitgezet? c. Zijn ramen, kasten en deuren gesloten? d. Heeft de ontruiming van niet-zelfredzame personen op
een juiste wijze plaatsgevonden? e. Zijn werknemers en derden daadwerkelijk begeleid?
16. Zijn de hulpverleningsdiensten opgevangen en zonodig begeleid naar het incident?
17. Zijn de hulpverleningsdiensten geïnformeerd over het incident?
Verzamelplaats 18. Vond er registratie plaats?
Overige opmerkingen:
©NIBHV, 2009 Pagina 1 van 4
Achtergrondinformatie over ontruimen Een ontruiming kan alleen goed verlopen door de combinatie van geïnstrueerd personeel, een goed getrainde BHV, de benodigde (brandveiligheids)voorzieningen en regelmatig oefenen. Op de cd-rom vindt u informatie die u kunt gebruiken om de ontruiming in uw bedrijf te ondersteunen. 1. Voorzieningen Naast de organisatorische invulling van een ontruiming zijn bouwtechnische en technische voorzieningen vereist bij het goed laten verlopen van een ontruiming. In principe wordt er tijdens het ontwerp van het gebouw al voldoende rekening gehouden met de technische mogelijkheden. Soms moeten er in bestaande bouw voorzieningen getroffen worden om een goede ontruiming te garanderen. Alarmering Op het moment dat de verantwoordelijke van het bedrijf de beslissing heeft genomen om het gebouw te ontruimen, zullen de aanwezige daarvan op de hoogte moeten worden gebracht. Alarmering vindt plaats via een ontruimingssignaal (slow whoop of mondelinge mededeling). Uit onderzoek blijkt dat een ontruimingssignaal met gesproken woord tot een betere opvolging van het signaal leidt. Na de alarmering moet iedereen via een veilige vluchtroute naar een veilige plek gaan. Vluchtwegen Van belang is dat er op ieder moment van de dag voldoende verlichting aanwezig is om te kunnen vluchten. De vluchtroute moet worden aangegeven via vluchtwegaanduidingen. Iedereen moet weten welke vluchtroute hij moet nemen. Van groot belang is dat de aangegeven vluchtroute ook tot aan buiten toe gebruikt kan worden. Deuren moeten zonder sleutel kunnen worden geopend. Voorwaarden bij een ontruiming Het doel van een ontruiming is dat mensen binnen één minuut het compartiment waar de brand heerst, kunnen verlaten. Een brandveilig gebouw is zo gemaakt dat de muren en wanden van delen van het gebouw (compartimenten) een bepaalde brandwerendheid bezitten om te bereiken dat de brand binnen het compartiment blijft. Een brandwerende scheidingswand houdt een brand 30 tot 60 minuten tegen. Bij het bepalen van de brandwerendheid wordt er vanuit gegaan dat deuren in scheidingswanden gesloten zijn en dat er geen kieren of gaten in de wand zijn aangebracht. Bij een brand is het belangrijk dat de BHV erop let dat compartimenten worden afgesloten, zodat een brand zich minder snel kan verspreiden. De regelgeving gaat er daarbij onder andere van uit dat mensen dertig seconden met ingehouden adem door rook kunnen vluchten. Mensen moeten binnen vijftien minuten een gevaarlijke plek (een bouwwerk) kunnen verlaten.
©NIBHV, 2009 Pagina 2 van 4
In de ‘Visie op brandveiligheid’ stelt het ministerie van VROM dat een pand veilig moet kunnen worden verlaten. Dat houdt in dat mensen een gevaarlijke plek (een bouwwerk) binnen vijftien minuten kunnen verlaten. De constructie van een gebouw moet daarmee gedurende vijftien minuten de brand kunnen weerstaan van moment van brand uitbreken tot de tijd (vijftien minuten) waarbinnen de brandweer hulp kan verlenen. “De doorgangsbreedte van de vluchtroutes bepaalt hoeveel mensen in één minuut het rookcompartiment kunnen verlaten. De regelgeving gaat er daarbij onder andere van uit dat mensen dertig seconden met ingehouden adem door rook kunnen vluchten.” (Bron: Vluchten bij brand. Handreiking voor gebruiksvergunningen, 2004, pagina 7) Nadat alle betrokkenen buiten het gebouw staan moet er ook aan opvang gedacht zijn. Bij extreme weersomstandigheden is het ongewenst om iedereen buiten te laten staan. De ontruiming is tenslotte nodig geweest om gevaren en risico’s weg te nemen. Een mogelijkheid die hier toegepast kan worden is bijvoorbeeld een afspraak met een buurbedrijf. In sommige gevallen kunnen eigen voorzieningen voldoende zijn. Op deze zogenaamde verzamelplaatsen is bij voorkeur de mogelijkheid aanwezig om alle betrokkenen te informeren over het verloop van de ontruiming. Een uitermate belangrijk bericht dat gegeven moet worden is dat het gebouw weer veilig is en dat iedereen weer terug kan gaan. Eisen aan brandveiligheidsvoorzieningen en voorzieningen t.b.v. ontruimen worden beschreven in het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit. De eisen uit het Bouwbesluit zorgen ervoor dat het gebouw veilig is. Het Gebruiksbesluit regelt het brandveilig gebruik van het gebouw. 2. Ontruimingsprocedures Ontruimingsprocedures zijn bedoeld om werknemers duidelijk te maken hoe zij moeten handelen bij een ontruiming. Elk bedrijf zijn eigen ontruimingsprocedures. Werknemers moeten weten hoe te handelen als het signaal tot ontruimen wordt gegeven: de werkplek veilig achterlaten en via een veilige vluchtroute het gebouw verlaten naar een verzamelplaats. Indien relevant, begeleiden zij niet-zelfredzamen en derden naar een veilige plaats. In de ontruimingsprocedures voor de BHV ligt de nadruk op het controleren van ruimten en het geven van aanwijzingen aan personeel en derden. Tevens houden zij zich bezig met het opvangen en informeren van de externe hulpverleningsdiensten. Afhankelijk van de situatie in het bedrijf, kan de BHV ook de registratie op de verzamelplaats verzorgen en de afronding van de ontruiming. 3. Voorlichting en instructie Het doel van voorlichting en instructie is mensen voor te bereiden op hun handelen bij een ontruiming, zodat zij het gebouw op een veilige wijze kunnen verlaten.
©NIBHV, 2009 Pagina 3 van 4
Geef aan alle werknemers minimaal voorlichting over: • wie de BHV’ers in het bedrijf zijn; • wat de taken van de BHV zijn; • hoe werknemers zelf moeten handelen als zij een ongeval of brand ontdekken; • hoe zij moeten handelen als het signaal tot ontruimen wordt gegeven. Elke werknemer dient zich op zijn eigen werkplek op de hoogte te stellen van de volgende gegevens: • In welk gebouw, welke vleugel, welke bouwlaag en eventueel in welke ruimte bevind
ik mij? • Hoe alarmeer ik de BHV’er? • Waar bevinden zich de dichtstbijzijnde kleine brandblusmiddelen? • Langs welke routes kan ik deze plek verlaten bij een incident? • Bij welke verzamelplaats(en) buiten het gebouw hoor ik mij te melden bij een
ontruiming? Benut regulier werkoverleg om het personeel voor te lichten en te instrueren. In de instructie voor nieuwe medewerkers dient de ontruimingsprocedure aan bod te komen. Door middel van oefeningen kunt u toetsen of het personeel conform de procedures handelt en of de procedures voldoen. 4. Oefenen Na de voorlichting en instructie kan worden gestart met oefenen. Voor de zorgsector zijn de volgende documenten ontwikkeld door het ministerie van VROM. Hierin wordt het volgende gesteld: “2.1 Het regelmatig oefenen (tenminste 1x per jaar) van het blussen van branden en het ontruimingplan onder leiding van de Bedrijfshulpverlening (BHV) en/of de brandweer zorgen ervoor de personeelsleden weten wat er moet gebeuren en wat er van hen verwacht wordt. Door ook bewoners/patiënten/cliënten bij de oefeningen te betrekken zullen deze bij een calamiteit minder snel in paniek raken. Ook het oefenen van het goed gebruik van brandblusmiddelen kan voorkomen dat een kleine brand zich snel verspreidt. 2.2 Tijdens het oefenen kunnen verbeterpunten in het ontruimingsplan naar voren komen. Vaak wordt geconstateerd dat de logica van de vluchtroute en de onderlinge communicatie tijdens een “calamiteit” te wensen overlaten. Ook blijken vluchtdeuren vaak niet geopend te kunnen worden De verbeterpunten kunnen worden aangepakt voordat zich een calamiteit daadwerkelijk voordoet. Bij knelpunten moet het plan of de situatie worden aangepast. Het is noodzakelijk (en verplicht) regelmatig (tenminste één maal per jaar) een ontruiming te oefenen zoals beschreven in het ontruimingsplan. Het plan moet ‘ingesleten’ zijn en ook nieuwe personeelsleden moeten oefenen. Bij een sterk wisselend personeelsbestand moet met een hogere frequentie (tenminste éénmaal per half jaar) worden geoefend. Reeds bij de introductie van een nieuwe medewerker moet deze zijn rol in de ontruimingsorganisatie kennen. De resultaten van de oefening moeten worden vastgelegd en geëvalueerd, zodat er geleerd wordt van gemaakte fouten en knelpunten en het plan, indien nodig, kan worden bijgesteld. Het is
©NIBHV, 2009 Pagina 4 van 4
zeer aan te bevelen de ontruimingsoefening steeds te evalueren en de evaluatie op het afdelings- en/of managementoverleg te bespreken”. (Uit: ‘Checklist brand- en vluchtveiligheid zorginstellingen’, pagina 2, april 2009) “Geef regelmatig instructie (tenminste 1x per jaar) aan het personeel over het vlucht/ontruimingsplan. • Brand- en vluchtveiligheid zijn serieuze onderwerpen en horen regelmatig (bv. 2-3 keer per jaar) terug te keren in diverse overleggen (raad van bestuur, MT, overleg met ondernemingsraad, afdelingsoverleggen). Bijv. naar aanleiding van de evaluatie van een ontruimingsoefening of nodig eens een ervaringsdeskundige uit die een calamiteit in een vergelijkbare organisatie heeft meegemaakt; hij of zij kan vanuit de praktijkervaring vaak beter duidelijk maken wat de gevolgen zijn van een brand en wat de consequenties kunnen zijn van een slechte voorbereiding op een dergelijke calamiteit”. (Uit: ‘Quick Wins veiligheid zorginstellingen’, pagina 3, april 2009).
Eind
rapp
orta
ge
Actie
prog
ram
ma
Br
andv
eilig
heid
2007
-200
8
1
InhoudBrief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mede namens 3 de minister voor Wonen, Wijken en Integratie aan de Tweede Kamer, 29 april 2009, kamerstuk 2008-2009, 26 956, nr. 66, Tweede Kamer
Bijlage 1 Eindrapportage Actieprogramma Brandveiligheid 2007-2008 9
Hoofdstuk 1Hoofdpunten Actieprogramma Brandveiligheid 11
1 Inleiding 11 a) Brandveiligheidsvisie 11 b) Verhogen bewustzijn brandveiligheid 11 c) Voldoende kennis en vaardigheden 13 d) Borging van veiligheidsdenken en handelen 15
Hoofdstuk 2Interdepartementale initiatieven 16
2.1 Inleiding 162.2 Brandveiligheid in het gevangeniswezen 162.3 Brandveiligheid in de zorg 172.4 Brandveiligheid in het onderwijs 182.5 Brandveiligheid in woningen 182.6 Ontwikkelingen brandbeveiligingsconcepten 192.7 Brandveiligheid in politiecellen 19
Hoofdstuk 3Initiatieven uit het veld 20
3.1 Inleiding 203.2 Model Integrale Brandveiligheid Bouwwerken (model IBB) 203.3 Model Brandveilig Gebruik Bouwwerken (BGB) 203.4 Project Veilig Wonen brandweer Amersfoort 213.5 Brandpreventieweek en burgerinitiatief rookmelders 21
Bijlage 2Overzicht eindresultaten actiepunten e 23Actieprogramma Brandveiligheid 2007-2008
Bijlage 3Visie op brandveiligheid; Gedeelde verantwoordelijkheid en 27heldere kaders vanuit een risicobenadering Samenvatting van uitgangspunten en keuzen 29
23
45
67
89
Eind
rapp
orta
ge
Actie
prog
ram
ma
Bran
dvei
lighe
id
2007
-200
8
Bijla
ge 1
1011
van
onde
rzoe
ken
en e
valu
atie
s, d
ie in
het
teke
n st
aan
van
de b
rand
veili
ghei
d. D
e br
andv
eilig
heid
svis
ie is
dyn
amis
ch
van
aard
, hee
ft o
p in
tera
ctie
ve w
ijze
vorm
gek
rege
n en
zal
de k
omen
de ti
jd o
p ba
sis v
an n
ieuw
e in
zich
ten
en
erva
ring
en a
ange
past
wor
den.
Hoo
fddo
el is
om
op
basi
s van
de
risi
cobe
nade
ring
te k
omen
tot m
eer e
igen
ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id d
oor b
eter
bew
ustz
ijn o
ver d
e ri
sico
’s va
n br
and.
Ke
rnpu
nten
van
de
visi
e zi
jn:
Van
rege
lger
icht n
aar r
isico
geric
ht: b
ij on
twer
p en
geb
ruik
van
ge
bouw
en w
ordt
te w
eini
g aa
ndac
ht b
este
ed a
an
veili
ghei
d: d
e in
span
ning
is v
eela
l ‘ve
rval
len’
tot h
et
toep
asse
n va
n re
geltj
es, z
onde
r bes
ef v
an a
chte
rgro
nd,
argu
men
tatie
en
cons
eque
ntie
s. E
en ri
sico
bena
deri
ng
verp
licht
de
gebo
uwei
gena
ar, d
e on
twer
per e
n de
ge
brui
ker n
a te
den
ken
over
de
wijz
e w
aaro
p de
br
andv
eilig
heid
wor
dt b
erei
kt e
n ge
borg
d. E
en
risi
cobe
nade
ring
is d
us b
ehul
pzaa
m b
ij he
t bep
alen
van
he
t bel
eid
én b
ij de
bew
ustw
ordi
ng v
an b
rand
veili
ghei
d bi
j het
bou
wen
en/
of g
ebru
iken
van
een
geb
ouw
.Du
ideli
jke ve
rant
woo
rdeli
jkheid
sver
delin
g: d
e ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id v
oor h
et v
oork
omen
en
bepe
rken
va
n de
gev
olge
n va
n br
and
is e
en g
edee
lde
vera
ntw
oord
elijk
heid
, waa
rbij
het a
ccen
t in
spec
ifiek
e ge
valle
n so
ms m
eer b
ij ee
n va
n de
par
tijen
in d
e ve
iligh
eids
kete
n lig
t. B
urge
rs e
n be
drijv
en m
oete
n ze
lf oo
k de
noo
dzak
elijk
e m
aatr
egel
en n
emen
om
zich
zelf
en
ande
ren
te b
esch
erm
en te
gen
(de
gevo
lgen
van
) bra
nd.
Hie
rvoo
r spe
elt d
e ri
sico
bena
deri
ng e
en b
elan
grijk
e ro
l. D
e ov
erhe
id is
ver
antw
oord
elijk
voo
r het
stel
len
en
hand
have
n va
n he
lder
e ka
ders
die
aan
geve
n w
at h
et
min
imaa
l noo
dzak
elijk
gea
chte
vei
lighe
idsn
ivea
u is
. Do
elgro
epen
: de
prim
aire
doe
lgro
epen
zijn
de
verm
inde
rd
of n
iet-
zelfr
edza
men
, daa
rnaa
st d
e be
won
ers e
n ei
gena
ren
van
won
inge
n. D
eze
laat
ste
groe
p is
spec
ifiek
aa
n de
vis
ie to
egev
oegd
van
weg
e he
t fei
t dat
rece
nt
onde
rzoe
k he
eft a
ange
toon
d d
at fa
tale
bra
nden
voo
ral i
n w
onin
gen
voor
kom
en.
Doelk
wan
tifice
ring:
om
mee
r inz
icht
te k
rijg
en in
de
oorz
aak
en g
evol
g va
n br
and
wor
dt e
en m
etho
de o
ntw
ikke
ld v
oor
de e
valu
atie
van
bra
nd, t
e be
ginn
en m
et e
en
regi
stra
tiesy
stee
m, z
odat
naa
r een
doe
lkw
antifi
ceri
ng v
an
bele
id k
an w
orde
n to
egew
erkt
.
Het
in d
e pr
aktij
k br
enge
n va
n de
ze v
isie
ver
gt d
e on
twik
kelin
g va
n di
vers
e m
aatr
egel
en, z
oals
inst
rum
ente
n,
hulp
mid
dele
n en
aan
pass
inge
n va
n re
gelg
evin
g. D
eze
wor
den
in sa
men
wer
king
met
bet
rokk
en p
artij
en v
erde
r ui
tgew
erkt
. De
teks
t van
de
visi
e op
bra
ndve
iligh
eid
is
inte
graa
l opg
enom
en in
dez
e ei
ndra
ppor
tage
als
bijl
age
3.
b. V
erho
gen
bew
ustz
ijn b
rand
veili
ghei
d
b.1 C
omm
unica
tiestr
ateg
ie en
porta
lweb
site b
rand
veili
gheid
In 2
007
heeft
TN
S-N
IPO
het
ond
erzo
eksr
appo
rt
Eind
rapp
orta
ge A
ctie
-pr
ogra
mm
a Br
andv
eilig
heid
20
07-2
008
1 In
leid
ing
Het
act
iepr
ogra
mm
a1 is o
p 30
janu
ari 2
007
door
de
min
iste
r va
n Bi
nnen
land
se Z
aken
en
Koni
nkri
jksr
elat
ies (
BZK)
, med
e na
men
s de
min
iste
r van
Vol
kshu
isve
stin
g, R
uim
telij
ke
Ord
enin
g en
Mili
eu (V
ROM
), aa
ngeb
oden
aan
de
Twee
de
Kam
er e
n he
eft e
en lo
optij
d va
n tw
ee ja
ar; v
an ja
nuar
i 200
7 to
t jan
uari
200
9.
Doe
l van
het
act
iepr
ogra
mm
a is
het
ver
grot
en v
an h
et
bew
ustz
ijn e
n de
ken
nis v
an b
rand
veili
ghei
d bi
j div
erse
ve
rant
woo
rdel
ijke
acto
ren
in d
e fa
sen
van
het b
ouw
- en
gebr
uiks
proc
es. I
n ee
rste
inst
antie
ligt
hie
rbij
de fo
cus o
p in
stel
linge
n m
et b
ewon
ers e
n ge
brui
kers
die
kw
etsb
aar z
ijn,
of a
fhan
kelij
k zi
jn v
an a
nder
en v
oor h
un v
eilig
heid
; de
zoge
naam
de v
erm
inde
rd ze
lfred
zam
en. D
enk
hier
bij a
an
zorg
inst
ellin
gen,
gev
ange
niss
en, k
inde
ropv
angg
ebou
wen
en
pol
itiec
elle
n.
De
vers
chill
ende
act
iepu
nten
zijn
ond
er te
ver
dele
n in
de
volg
ende
vie
r pijl
ers:
a.
vis
ieon
twik
kelin
g br
andv
eilig
heid
b.
verh
ogen
bew
ustz
ijn b
rand
veili
ghei
dc.
waa
rbor
gen
vold
oend
e ke
nnis
en
vaar
digh
eden
br
andv
eilig
heid
d. b
orgi
ng v
an b
rand
veili
ghei
dsde
nken
en
hand
elen
.
Vanu
it he
t act
iepr
ogra
mm
a zi
jn d
iver
se in
itiat
ieve
n on
twik
keld
om
dez
e do
elen
te b
erei
ken
en in
stru
men
ten
ontw
ikke
ld o
m d
e eff
ectiv
iteit
van
deze
initi
atie
ven
te
met
en. D
eze
wor
den
hier
onde
r nad
er u
itgew
erkt
, ge
clus
terd
per
pijl
er.
Aans
luite
nd v
olgt
in b
ijlag
e 2
een
inte
graa
l sch
emat
isch
ov
erzi
cht v
an d
e re
sulta
ten
van
de d
iver
se a
fger
onde
en
lope
nde
activ
iteite
n si
nds d
e vo
ortg
angs
rapp
orta
ge2 .
Ten
slott
e is
in d
e 3e
bijl
age
een
van
de b
elan
grijk
ste
resu
ltate
n va
n he
t act
iepr
ogra
mm
a op
geno
men
: de
visi
e op
br
andv
eilig
heid
en
de u
itwer
king
daa
rvan
.
a. V
isie
op
bran
dvei
lighe
id
In h
et a
ctie
prog
ram
ma
is o
pgen
omen
dat
een
gez
amen
lijke
vi
sie
van
over
heid
, ken
nisc
entr
a en
ber
oeps
groe
pen
op
bran
dvei
lighe
id w
ordt
ont
wik
keld
. Dez
e vi
sie
zal d
e ko
men
de ja
ren
rich
tingg
even
d zi
jn v
oor d
e ve
rder
e on
twik
kelin
g va
n w
et- e
n re
gelg
evin
g, fo
rmul
erin
g va
n st
rate
gieë
n, o
pzett
en v
an a
ctiv
iteite
n en
act
iepr
ogra
mm
a’s,
on
twik
kele
n va
n sc
enar
io’s
en m
odel
len
en h
et v
erri
chte
n
1213
com
mun
icat
iem
idde
len
voor
het
age
nder
en v
an h
et th
ema
bran
dvei
lighe
id o
p ki
nder
dagv
erbl
ijven
doo
r oud
ers e
n/of
be
lang
enor
gani
satie
s van
oud
ers m
et k
inde
ren
in d
e ki
nder
opva
ng. O
p ba
sis v
an d
eze
inve
ntar
isat
ie is
beg
in d
it ja
ar o
p in
itiat
ief v
an V
ROM
/WW
I een
pro
ject
ges
tart
om
sa
men
met
dez
e be
lang
enor
gani
satie
s ins
trum
ente
n en
m
idde
len
te o
ntw
ikke
len
om b
rand
veili
ghei
d te
kun
nen
agen
dere
n in
de
kind
erop
vang
. Ver
wac
ht w
ordt
dat
dez
e in
stru
men
ten
en m
idde
len
med
io d
it ja
ar b
esch
ikba
ar
kom
en.
c. V
oldo
ende
ken
nis
en v
aard
ighe
den
c.1 K
enni
scen
trum
In
het
act
iepr
ogra
mm
a w
erd
de o
pric
htin
g va
n ee
n ke
nnis
cent
rum
toep
assi
ng b
rand
veili
ghei
dsvo
orsc
hrift
en
(hie
rna:
ken
nisc
entr
um) a
ange
kond
igd.
De
beho
efte
aan
een
kenn
isce
ntru
m w
erd
even
eens
ben
adru
kt b
ij de
be
slui
tvor
min
g ov
er h
et B
eslu
it br
andv
eilig
geb
ruik
bo
uww
erke
n (h
iern
a: G
ebru
iksb
eslu
it).
Op
1 nov
embe
r 200
8 is
het
Geb
ruik
sbes
luit
in w
erki
ng
getr
eden
. Met
het
Geb
ruik
sbes
luit
zijn
voo
rsch
rift
en o
ver
bran
dvei
lig g
ebru
ik u
it de
gem
eent
elijk
e bo
uw-
vero
rden
inge
n la
ndel
ijk g
eüni
form
eerd
. Bij
het o
pste
llen
erva
n zi
jn d
oor h
et g
eorg
anis
eerd
e be
drijf
slev
en v
eel
prak
tijkv
oorb
eeld
en a
ange
reik
t waa
ruit
blee
k da
t de
prak
tijkt
oepa
ssin
g va
n br
andv
eilig
heid
svoo
rsch
rift
en
rege
lmat
ig to
t pro
blem
en e
n er
gern
is b
ij be
drijv
en/
inst
ellin
gen
leid
de. B
ij be
stud
erin
g va
n de
aan
gele
verd
e vo
orbe
elde
n bl
eek
dat d
e oo
rzaa
k da
arva
n vo
oral
in d
e to
epas
sing
van
de
rege
lgev
ing
en n
auw
elijk
s in
de in
houd
va
n de
rege
lgev
ing
is g
eleg
en. H
et g
aat d
aarb
ij m
et n
ame
om d
e to
epas
sing
van
bra
ndve
iligh
eids
voor
schr
iften
op
basi
s van
de
Won
ingw
et w
aarb
ij he
t bev
oegd
gez
ag
beoo
rdel
ings
ruim
te h
eeft
.
Daa
rbij
gaat
het
om
:de
toep
assi
ng v
an e
en te
chni
sche
opl
ossi
ng d
ie
gelij
kwaa
rdig
is a
an d
e op
loss
ing
die
door
het
Bo
uwbe
slui
t 200
3 of
het
Geb
ruik
sbes
luit
wor
dt
voor
gesc
hrev
en.
de to
epas
sing
van
func
tione
el g
ered
igee
rde
voor
schr
iften
(b
ijvoo
rbee
ld: d
e ei
s "da
t een
gro
ot b
rand
com
part
imen
t va
n ee
n ge
bouw
eve
n br
andv
eilig
moe
t zijn
als
een
br
andc
ompa
rtim
ent v
an m
axim
aal 1
.000
m²
(nie
uwbo
uw) o
f 2.5
00m
² (be
staa
nde
bouw
)").
gem
eent
elijk
e aa
nsch
rijv
inge
n op
bas
is v
an a
rtik
el 13
W
onin
gwet
tot v
erho
ging
van
de
bouw
tech
nisc
he
kwal
iteit
van
een
best
aand
geb
ouw
.he
t ste
llen
van
aanv
ulle
nde
eise
n ov
er h
et b
rand
veili
g ge
brui
k va
n ee
n ge
bouw
in e
en g
ebru
iksv
ergu
nnin
g of
na
een
gebr
uiks
mel
ding
.
curs
us b
rand
veili
ghei
d vo
or p
atië
nten
- clië
nten
orga
nisa
ties.
D
e la
ndel
ijke
orga
nisa
ties i
n de
zorg
sect
or e
n op
vang
(K
ansp
lus,
LSR
, AN
BO, C
G-ra
ad, g
emee
nsch
appe
lijke
ou
dere
norg
anis
atie
s, C
SO) w
aren
bet
rokk
en b
ij de
to
tsta
ndko
min
g va
n de
ze in
stru
men
ten.
Doe
l van
het
ha
ndbo
ek e
n de
cur
sus i
s om
ver
tege
nwoo
rdig
ers v
an
clie
nten
rade
n of
pat
ient
enor
gani
satie
s bin
nen
een
spec
ifiek
e in
stel
ling
info
rmat
ie e
n in
stru
men
ten
aan
te
reik
en o
m h
et b
estu
ur/d
irec
tie v
an d
ie in
stel
ling
aan
te
spre
ken
op b
rand
veili
ghei
d. V
an h
et h
andb
oek
zijn
cir
ca
5.00
0 ex
empl
aren
gem
aakt
die
in d
e lo
op v
an 2
009
wor
den
vers
prei
d. In
het
han
dboe
k st
aat a
chte
rgro
ndin
form
atie
ov
er b
rand
veili
ghei
d, re
gelg
evin
g, d
e na
levi
ng v
an d
e re
gelg
evin
g en
wor
dt u
itleg
geg
even
ove
r wat
clië
nten
rade
n ku
nnen
doe
n om
het
ond
erw
erp
bran
dvei
lighe
id te
ag
ende
ren.
Het
han
dboe
k be
vat e
en c
heck
list v
oor h
et in
ka
art b
reng
en v
an d
e br
andv
eilig
heid
ssitu
atie
in e
en
zorg
inst
ellin
g of
opv
angf
acili
teit
.
Enke
le ja
ren
gele
den
is e
r doo
r het
min
iste
rie
van
Ond
erw
ijs, C
ultu
ur e
n W
eten
scha
p ve
el a
anda
cht b
este
ed
aan
het o
nder
wer
p (b
rand
)vei
lighe
id. I
n ee
n m
eerj
aren
-ca
mpa
gne
is a
anda
cht g
egev
en a
an d
e m
etho
de w
aarm
ee
scho
len
de (b
rand
)vei
lighe
id in
en
rond
het
scho
olge
bouw
ku
nnen
ver
bete
ren.
De
scho
len
nem
en ze
lf m
aatr
egel
en o
m
onve
ilige
situ
atie
s van
het
geb
ouw
weg
te n
emen
en
scha
kele
n bi
jvoo
rbee
ld d
e po
litie
, bur
eau
Hal
t of b
rand
wee
r in
om
scho
liere
n te
info
rmer
en o
ver v
eilig
heid
in h
et
alge
mee
n en
bra
ndve
iligh
eid
in h
et b
ijzon
der.
Hie
rdoo
r w
orde
n le
erlin
gen
gest
imul
eerd
tot v
eilig
(er)
ged
rag.
Na
afsl
uitin
g va
n de
cam
pagn
e is
het
van
bel
ang
dat d
e op
geda
ne k
enni
s en
erva
ring
bes
chik
baar
blij
ft. D
iver
se
orga
nisa
ties u
it he
t wer
kvel
d -z
oals
de
sam
enw
erki
ngs-
GGD
’en,
land
elijk
e ou
dero
rgan
isat
ies,
bes
ture
norg
anis
atie
s,
pabo
’s en
het
Ver
vang
ings
fond
s- h
ebbe
n de
ze ta
ak o
p zi
ch
geno
men
. Sch
oolle
ider
s kun
nen
bij h
en te
rech
t wan
neer
ze
hun
basi
ssch
ool v
eilig
er w
illen
mak
en. D
e in
form
atie
en
mat
eria
len
die
zijn
ont
wik
keld
in h
et la
ndel
ijke
proj
ect v
oor
info
rmat
ie-o
verd
rach
t ove
r bra
ndve
iligh
eid
in h
et
basi
sond
erw
ijs zi
jn n
og b
esch
ikba
ar e
n ku
nnen
nog
stee
ds
wor
den
gebr
uikt
. M
edio
200
9 za
l het
min
iste
rie
bezi
en o
f dez
e in
form
atie
nog
ac
tuee
l is e
n of
er n
og n
ieuw
e m
idde
len
ontw
ikke
ld m
oete
n w
orde
n. O
ok w
ordt
bek
eken
of m
arkt
initi
atie
ven
rond
in
form
atie
over
drac
ht o
ver (
bran
d)ve
iligh
eid
onde
rste
und
kunn
en w
orde
n.
Een
bijz
onde
re d
oelg
roep
is d
e ki
nder
opva
ng (c
rèch
es),
aang
ezie
n hi
er k
inde
ren
slap
en b
inne
n de
inst
ellin
g. V
anui
t de
rege
lgev
ing
is h
ier i
n he
t ver
lede
n al
de
nodi
ge a
anda
cht
aan
best
eed
en zi
jn e
r ond
er m
eer b
rand
veili
ghei
ds-
voor
schr
iften
opg
enom
en in
de
rege
lgev
ing.
Nal
evin
g va
n de
rege
lgev
ing
is v
an b
elan
g om
bra
ndve
iligh
eid
in d
e pr
aktij
k te
waa
rbor
gen.
In 2
007/
2008
is e
en in
vent
aris
atie
ui
tgev
oerd
naa
r de
beho
efte
aan
kenn
is, i
nfor
mat
ie e
n
Eind
resu
ltaa
t
Bij d
e ui
twer
king
van
dit
actie
punt
is o
p ee
n sc
hem
atis
che
wijz
e in
kaa
rt g
ebra
cht w
elk
gedr
ag m
ag w
orde
n ve
rwac
ht
van
de p
artij
en d
ie w
erkz
aam
zijn
in d
e ‘b
ouw
kete
n’.
Het
is za
ak o
m d
e ge
noem
de d
oelg
roep
en in
dez
e fa
sen
te
wijz
en o
p zi
jn o
f haa
r (ge
wen
st e
n ve
reis
t) g
edra
g. V
eel
part
ijen
zijn
zich
nie
t bew
ust v
an h
un v
eran
twoo
rdel
ijkhe
id
en a
ansp
rake
lijkh
eid.
De
in k
aart
geb
rach
te k
eten
-ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id b
evor
dert
kri
tisch
opd
rach
tgev
er- e
n op
drac
htne
mer
scha
p. D
aarb
ij za
l het
doe
l moe
ten
zijn
dat
de
gro
epen
:op
de
hoog
te zi
jn v
an h
un v
eran
twoo
rdel
ijkhe
id (‘
wee
t m
en h
et’)
zich
bew
ust z
ijn v
an h
et b
elan
g en
wat
het
pro
fijt i
s van
de
doe
lgro
ep zo
dat e
r dra
agvl
ak is
(‘w
il m
en h
et’).
hu
lpm
idde
len
hebb
en o
m d
at g
edra
g te
ver
tone
n da
t van
he
n w
ordt
ver
wac
ht. D
eze
hulp
mid
dele
n ku
nnen
zow
el
door
de
over
heid
, als
doo
r de
bran
che
wor
den
ontw
ikke
ld. V
anui
t de
bran
che
zou
kunn
en w
orde
n be
vord
erd
dat b
rand
veili
ghei
d al
s vol
waa
rdig
ond
erde
el
van
het k
wal
iteits
eise
npak
ket w
ordt
opg
enom
en.
Bijv
oorb
eeld
doo
r het
te la
ten
opne
men
als
ond
erde
el
van
inte
gral
e m
odel
cont
ract
en e
n vo
orbe
elde
n va
n pr
ogra
mm
a’s v
an e
isen
.
Een
verd
ere
verd
iepi
ng in
de
mot
ieve
n va
n ni
et-n
alev
ing
kan
mee
r inz
icht
bie
den
in n
og n
ader
te o
ntw
ikke
len
inst
rum
ente
n/in
terv
entie
s om
de
nale
ving
te v
erbe
tere
n.
Dit
is u
itdru
kkel
ijk n
iet a
lleen
een
ver
antw
oord
elijk
heid
van
de
rijk
sove
rhei
d, m
aar o
ok v
an d
e br
anch
e. M
et d
e op
rich
ting
van
de p
orta
lweb
site
bra
ndve
iligh
eid
en h
et
Kenn
isce
ntru
m P
rakt
ijkto
epas
sing
Bra
ndve
ilig
Geb
ruik
kan
de
act
uele
ken
nis -
den
k aa
n ge
lijkw
aard
ige
oplo
ssin
gen
en
juri
spru
dent
ie- o
p ee
n go
ede
man
ier w
orde
n on
tslo
ten
en
toep
asba
ar g
emaa
kt v
oor d
e do
elgr
oepe
n.
b.3 M
ondi
ger m
aken
van
doelg
roep
enIn
tege
nste
lling
tot d
e m
eest
e an
dere
act
iepu
nten
uit
het
actie
prog
ram
ma
ligt d
e fo
cus v
an d
it ac
tiepu
nt n
iet o
p de
pr
ofes
sion
ele
part
ijen
die
vera
ntw
oord
elijk
zijn
voo
r de
bran
dvei
lighe
id v
an e
en g
ebou
w, m
aar o
p de
per
sone
n di
e in
dez
e ge
bouw
en v
erbl
ijven
. Het
act
iepu
nt ri
cht z
ich
spec
ifiek
op
de d
oelg
roep
nie
t- o
f ver
min
derd
zelfr
edza
men
in
de
twee
sect
oren
zorg
en
opva
ng e
n he
t ond
erw
ijs/
kind
erop
vang
.
Prim
aire
doe
lgro
epen
voo
r de
sect
or zo
rg e
n (s
ocia
le)
opva
ng zi
jn m
et n
ame
de c
liënt
enra
den
en d
e pa
tiënt
en-
vert
egen
woo
rdig
ers.
Zij
wor
den
onde
rste
und
bij h
un
activ
iteite
n om
het
them
a br
andv
eilig
heid
op
de a
gend
a te
kr
ijgen
van
de
inst
ellin
gen
in d
e zo
rg e
n op
vang
. De
min
iste
rs v
an V
ROM
/WW
I, VW
S en
BZK
heb
ben
geza
men
lijk
de o
pdra
cht g
egev
en a
an L
OC
Zegg
ensc
hap
in zo
rg v
oor d
e on
twik
kelin
g va
n he
t Han
dboe
k Br
andv
eilig
heid
en
een
‘Com
mun
icat
ie o
ver B
rand
veili
ghei
d’ o
pgel
ever
d. O
p ba
sis
van
de u
itkom
sten
van
dit
rapp
ort i
s een
com
mun
icat
ie-
stra
tegi
e op
gest
eld.
Naa
st sp
ecifi
eke
com
mun
icat
ie-
activ
iteite
n pe
r doe
lgro
ep, i
s ook
een
alg
emen
er
com
mun
icat
ietr
ajec
t uitg
ewer
kt, n
amel
ijk h
et c
reër
en v
an
één
cent
rale
ken
nisb
ron
met
ade
quat
e in
form
atie
ove
r br
andv
eilig
heid
in N
eder
land
. Om
hie
raan
invu
lling
te
geve
n is
pri
mai
r gek
ozen
voo
r het
real
iser
en v
an e
en
them
aweb
site
ove
r bra
ndve
iligh
eid,
met
de
rijk
sove
rhei
d al
s afz
ende
r. D
e m
inis
teri
es v
an B
ZK e
n VR
OM
/WW
I, he
t N
eder
land
s Ins
tituu
t voo
r Fys
ieke
Vei
lighe
id (h
iern
a: N
IFV)
en
het
Cen
trum
voo
r Cri
min
alite
itspr
even
tie e
n Ve
iligh
eid
(hie
rna:
CCV
) heb
ben
hier
toe
geza
men
lijk
een
stru
ctuu
r be
paal
d. E
r is n
adru
kkel
ijk e
en p
laat
s weg
gele
gd v
oor
kete
n-ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id e
n de
nie
uwe
rege
lgev
ing
uit
het B
eslu
it br
andv
eilig
geb
ruik
bou
ww
erke
n (G
ebru
iks-
besl
uit)
. Ook
ver
wijs
t dez
e po
rtal
web
site
naa
r het
reed
s be
staa
nde
Kenn
isce
ntru
m P
rakt
ijkto
epas
sing
Bra
nd-
veili
ghei
dsvo
orsc
hrift
en, z
ie §
c2. V
anze
lfspr
eken
d pu
blic
eert
de
site
teve
ns d
e op
gele
verd
e ei
ndre
sulta
ten
van
de a
ctie
punt
en u
it he
t act
iepr
ogra
mm
a en
ver
wijs
t naa
r an
dere
initi
atie
ven
op h
et g
ebie
d va
n br
andv
eilig
heid
uit
het v
eld.
In h
et e
erst
kw
arta
al v
an 2
009
is d
e w
ebsi
te
ww
w.a
lleso
verb
rand
veili
ghei
d.nl
onl
ine
gega
an. D
iver
se
com
mun
icat
ieac
tivite
iten
hebb
en d
e ni
euw
e w
ebsi
te o
nder
de
aan
dach
t geb
rach
t van
de
rele
vant
e do
elgr
oepe
n.
b.2 O
verz
icht k
eten
vera
ntw
oord
elijkh
eid br
andv
eilig
heid
Doe
l van
het
in k
aart
bre
ngen
van
ket
enve
rant
woo
rdel
ijk-
heid
is h
elde
r mak
en w
at ie
ders
rol i
s ten
aan
zien
van
br
andv
eilig
heid
in h
et p
roce
s van
initi
atie
f, vi
a on
twer
p,
real
isat
ie n
aar g
ebru
ik v
an e
en b
ouw
wer
k. D
it ac
tiepu
nt
rich
t zic
h du
s op
het t
rans
para
nt m
aken
van
de
vera
nt-
woo
rdel
ijkhe
den
gedu
rend
e de
‘bou
wke
ten’
. Im
mer
s, h
et
waa
rbor
gen
van
bran
dvei
lighe
id in
geb
ouw
en k
ent v
ele
vera
ntw
oord
elijk
en. D
at h
eeft
het
risi
co in
zich
dat
, zoa
ls d
e O
nder
zoek
sraa
d en
de
com
mis
sie
Oos
ting
naar
aan
leid
ing
van
de v
uurw
erkr
amp
in E
nsch
ede,
ook
al e
erde
r co
nclu
deer
den,
par
tijen
in g
eval
van
cal
amite
iten
naar
el
kaar
wijz
en e
n da
t het
eig
en a
ande
el w
ordt
ge
baga
telli
seer
d. D
aarn
aast
con
clud
eerd
e de
Ond
erzo
eks-
raad
dat
, in
het g
eval
van
Sch
ipho
l, de
bet
rokk
en in
stan
ties
wei
nig
kriti
sch
zijn
ten
aanz
ien
van
hun
vera
ntw
oord
elijk
-he
den
en d
e in
vulli
ng d
aarv
an. D
e Co
mm
issi
e3 Fu
ndam
ente
le V
erke
nnin
g Bo
uw (“
Com
mis
sie
Dek
ker”
), di
e in
mei
200
8 ha
ar a
dvie
s hee
ft u
itgeb
rach
t, b
eves
tigde
dit
beel
d vo
or d
e bo
uww
erel
d. E
r is z
owel
aan
de
kant
van
de
bouw
ers a
ls a
an d
e ka
nt v
an h
et lo
kaal
bes
tuur
nog
de
nodi
ge p
rofe
ssio
nalit
eit t
e w
inne
n. E
en b
eter
inte
graa
l m
anag
emen
t en
tijdi
g in
spel
en o
p w
ettel
ijke
eise
n is
no
odza
kelij
k. D
e co
mm
issi
e st
elde
dat
bet
rokk
en
bouw
part
ijen
vaak
reac
tief o
pere
ren,
om
dat d
e ve
rant
woo
r-de
lijkh
eden
tuss
en e
nerz
ijds h
et lo
kaal
bes
tuur
en
de
bouw
part
ners
en
ande
rzijd
s de
bouw
part
ners
ond
erlin
g ni
et a
ltijd
dui
delij
k zi
jn.
1415
stee
ds p
rom
inen
tere
aan
dach
t bin
nen
orga
nisa
ties.
Zic
ht
op b
rand
veili
ghei
d be
gint
met
het
invu
llen
van
de v
rage
n in
di
t ins
trum
ent.
Het
is d
e ba
sis o
m o
p ee
n ob
ject
ieve
wijz
e he
t niv
eau
van
bran
dvei
lighe
id te
bep
alen
en
stap
pen
te
onde
rnem
en v
oor h
et o
ptim
alis
eren
van
de
bran
dvei
lighe
id.
Dit
zelfe
valu
atie
inst
rum
ent h
elpt
org
anis
atie
s met
ni
et-z
elfr
edza
men
inzi
cht t
e ve
rkri
jgen
in h
et n
ivea
u va
n br
andv
eilig
heid
. Het
inst
rum
ent i
s er t
even
s op
geri
cht d
e aa
nvul
lend
e kw
alite
it va
n de
bra
ndve
iligh
eid
te m
eten
doo
r de
org
anis
atie
s een
set v
an e
xtra
vra
gen
aan
te b
iede
n. D
oor
de re
sulta
ten
van
dit a
anvu
llend
e on
derz
oek
te v
erge
lijke
n m
et a
nder
e (v
erge
lijkb
are)
org
anis
atie
s en
te k
oppe
len
aan
de k
oste
n, o
ntst
aat e
en b
ench
mar
k op
kos
ten
en k
wal
iteit
van
bran
dvei
lighe
id. D
eze
benc
hmar
k is
op
pand
nive
au
inge
rich
t waa
rdoo
r een
org
anis
atie
spec
ifiek
op
de
gebr
uiks
func
tie v
erge
lijki
ngen
kan
mak
en. I
mm
ers,
voo
r ee
n zi
eken
huis
gel
den
ande
re v
eilig
heid
scri
teri
a da
n vo
or
een
basi
ssch
ool.
Dit
inst
rum
ent i
s zod
anig
van
opz
et d
at d
eze
gem
akke
lijk
gesc
hikt
gem
aakt
kan
wor
den
voor
de
over
ige
orga
nisa
ties.
G
ezie
n de
mog
elijk
e ve
rkee
rde
asso
ciat
ies m
et d
e te
rm
Veili
ghei
dseu
ro, i
s bes
lote
n om
het
inst
rum
ent v
oort
aan
aan
te d
uide
n al
s BIZ
: Bra
ndve
iligh
eid
In Z
icht
, ze
lfsca
nins
trum
ent b
rand
veili
ghei
d.
d.3 S
timul
erin
g afsp
rake
n tu
ssen
wer
kgev
ers e
n w
erkn
emer
s D
e ni
euw
e Ar
bow
et g
aat u
it va
n do
elvo
orsc
hrift
en.
Wer
kgev
ers e
n w
erkn
emer
s wor
den
gest
imul
eerd
om
hi
eraa
n ge
zam
enlij
k in
vulli
ng te
gev
en m
idde
ls e
en
arbo
cata
logu
s. D
e ov
erhe
id st
imul
eert
de
ontw
ikke
ling
van
arbo
cata
logi
met
een
subs
idie
rege
ling.
Ten
beh
oeve
van
een
na
dere
uitw
erki
ng v
an d
e do
elbe
palin
gen
over
de
bedr
ijfs-
hulp
verl
enin
g (B
HV)
doo
r soc
iale
par
tner
s in
arbo
cata
logi
, is
inm
idde
ls e
en h
andr
eiki
ng v
an d
e St
icht
ing
van
de A
rbei
d be
schi
kbaa
r voo
r bed
rijfs
hulp
verl
enin
g. D
e ST
vdA
is e
en
(pri
vaat
rech
telij
k) la
ndel
ijk o
verl
egor
gaan
van
de
cent
rale
or
gani
satie
s van
wer
kgev
ers e
n w
erkn
emer
s in
Ned
erla
nd.
De
hand
reik
ing
Bedr
ijfsh
ulpv
erle
ning
(mei
200
8) is
te
dow
nloa
den
via
hun
web
site
. St
imul
erin
g op
bed
rijfs
nive
au is
mee
geno
men
in d
e co
mm
unic
atie
ove
r de
nieu
we
Arbo
wet
. Bijv
oorb
eeld
via
in
tern
et o
p htt
p://
ww
w.a
rbon
ieuw
estij
l.nl/
kom
t het
on
derd
eel B
HV
aan
de o
rde.
En
ook
via
de w
ebsi
te v
an h
et
arbo
port
aal i
s BH
V op
de
kaar
t gez
et. B
eide
site
s zijn
op
actie
ve w
ijze
onde
r de
aand
acht
geb
rach
t in
de m
edia
.
d.4
Opste
llen
AMvB
BHV
niet
-wer
knem
ers
Het
bet
reft
hie
r de
wett
elijk
e ve
rank
erin
g va
n hu
lpve
rlen
ing
aan
niet
-wer
knem
ers i
n ge
val v
an c
alam
iteite
n. S
amen
met
de
min
iste
ries
van
SZW
en
VRO
M/W
WI w
erkt
het
min
iste
rie
van
BZK
aan
een
geza
men
lijke
Alg
emen
e M
aatr
egel
van
Be
stuu
r (AM
vB) w
aari
n de
org
anis
atie
van
inte
rne
hulp
verl
enin
g in
noo
dsitu
atie
s wor
dt g
ereg
eld.
Er i
s
Cong
res “
Bran
dvei
lig b
ouw
en”
Bouw
kund
ige
Bran
dpre
vent
ie, B
rand
veili
g Bo
uwen
Ned
erla
nd (B
BN),
jaar
lijks
teru
gker
end;
Cong
ress
en o
ver G
ebru
iksb
eslu
it; r
ond
de
inw
erki
ngtr
edin
g va
n he
t geb
ruik
sbes
luit
(1 n
ovem
ber
2008
) heb
ben
zow
el d
e N
VBR
als d
e VN
G co
ngre
ssen
ge
orga
nise
erd
om h
un a
chte
rban
te in
form
eren
ove
r dit
besl
uit,
okt
ober
/nov
embe
r 200
8.
Cong
res “
Bran
dvei
lighe
id in
de
zorg
” (m
inis
teri
e va
n VW
S), j
anua
ri 2
009;
“Nat
iona
al B
rand
veili
ghei
dsco
ngre
s”, S
BR. S
inds
200
7 ee
n ja
arlij
ks te
rugk
eren
d co
ngre
s met
als
cen
traa
l the
ma
bran
dvei
lighe
id in
de
bouw
. De
min
iste
ries
van
BZK
en
VRO
M le
vere
n zo
wel
een
inho
udel
ijke
als e
en fi
nanc
iële
bi
jdra
ge a
an d
it co
ngre
s.
d. B
orgi
ng v
an v
eilig
heid
sden
ken
en h
ande
len
d.1 O
ntw
ikke
len va
n ee
n (b
rand
)veil
ighe
idsm
anag
emen
tsyste
em
Een
bran
dvei
lighe
idsm
anag
emen
tsys
teem
(hie
rna:
VM
S) is
he
t sam
enha
ngen
de g
ehee
l van
afs
prak
en e
n w
erkw
ijzen
bi
nnen
een
org
anis
atie
die
er v
oor z
orge
n da
t de
bran
d-ve
iligh
eid
is g
ewaa
rbor
gd. H
et is
geb
asee
rd o
p he
t cyc
lisch
e pr
oces
van
risi
cobe
oord
elin
g, tr
effen
van
ben
odig
de
bouw
- en
inst
alla
tiete
chni
sche
en
orga
nisa
tori
sche
m
aatr
egel
en, m
onito
ren
en e
valu
eren
van
de
effec
tivite
it va
n di
e m
aatr
egel
en e
n w
aar n
odig
bijs
telle
n en
ver
bete
ren.
In h
et k
ader
van
het
act
iepr
ogra
mm
a on
twik
kelt
het
Ned
erla
nds N
orm
alis
atie
-inst
ituut
(NEN
) een
mod
el v
oor
het V
MS
dat n
aar v
erw
acht
ing
in d
e zo
mer
van
200
9 ge
reed
za
l zijn
. Doo
r de
kom
st v
an d
it m
odel
voo
r een
VM
S ko
mt
een
refe
rent
ieka
der b
esch
ikba
ar o
p ba
sis w
aarv
an se
ctor
en
en o
rgan
isat
ies i
nvul
ling
kunn
en g
even
aan
hun
eig
en
vera
ntw
oord
elijk
heid
om
te zo
rgen
voo
r een
opt
imal
e br
andv
eilig
heid
. Het
VM
S is
aan
vulle
nd o
p al
le a
nder
e in
stru
men
ten
en in
itiat
ieve
n vo
or b
evor
deri
ng v
an
bran
dvei
lighe
id e
n bi
edt h
et o
rgan
isat
oris
che
kade
r voo
r ge
borg
de e
n op
de
spec
ifiek
e si
tuat
ie to
eges
nede
n to
epas
sing
van
die
and
ere
inst
rum
ente
n. H
et V
MS
is
daar
mee
een
bel
angr
ijke
basi
s voo
r con
tinue
aan
dach
t voo
r br
andv
eilig
heid
.
d.2 D
e fina
nciël
e com
pone
nt: o
ntw
ikke
len va
n ee
n ve
iligh
eidse
uro
De
man
ier w
aaro
p ve
iligh
eid
is o
pgen
omen
in o
ntw
erp,
co
nstr
uctie
en
expl
oita
tie v
an g
ebou
wen
wor
dt e
xplic
iet
door
de
finan
ciël
e co
mpo
nent
van
bra
ndve
iligh
eid
inzi
chte
lijk
te m
aken
in a
lle fa
sen
van
een
bouw
wer
k en
het
on
derh
oud
daar
van.
In o
pdra
cht v
an h
et m
inis
teri
e va
n BZ
K he
eft h
et C
entr
um F
acili
ty M
anag
emen
t (CF
M) e
en
benc
hmar
kins
trum
ent,
de
Veili
ghei
dseu
ro, o
ntw
ikke
ld
waa
rmee
de
kost
en e
n kw
alite
it va
n ve
iligh
eid
zich
tbaa
r w
orde
n ge
maa
kt. D
oor b
ench
mar
king
kun
nen
orga
nisa
ties
en in
stel
linge
n ze
lf ve
rgel
ijken
hoe
veel
bud
get e
n ca
paci
teit
zij b
este
den
aan
bran
dvei
lighe
id. B
rand
veili
ghei
d kr
ijgt
naar
ver
wac
htin
g pe
r 1 m
ei 2
009
bij S
axio
n w
ordt
aa
nges
teld
, zal
zich
inze
tten
voo
r ken
niso
ntw
ikke
ling
en
vers
prei
ding
van
dez
e ke
nnis
bin
nen
het b
rede
vel
d va
n ho
ger b
ouw
gere
late
erd
onde
rwijs
(inc
lusi
ef fa
cilit
y m
anag
emen
t) d
oor n
auw
e sa
men
wer
king
met
and
ere
hoge
scho
len.
Daa
rnaa
st h
eeft
het
NIF
V in
sam
enw
erki
ng m
et d
e H
anze
hoge
scho
ol G
roni
ngen
het
lesp
akke
t Fir
e Sa
fety
En
gine
erin
g (F
SE) o
ntw
ikke
ld. D
e H
anze
hoge
scho
ol
Gron
inge
n is
in h
et n
ajaa
r van
200
8 ge
star
t met
de
eers
te
deel
tijdo
plei
ding
FSE
met
24
deel
nem
ers.
FSE
is e
en a
part
ui
tstr
oom
profi
el b
inne
n de
opl
eidi
ng E
ngin
eeri
ng, w
aarb
ij de
afg
estu
deer
de st
uden
ten
gele
erd
wor
dt o
m b
rand
-pr
even
tie e
n ri
sico
behe
ersi
ng in
de
bebo
uwde
om
gevi
ng o
p ee
n in
tegr
ale
en w
eten
scha
ppel
ijk o
nder
bouw
de w
ijze
in d
e pr
aktij
k to
e te
pas
sen.
In h
et v
oorj
aar v
an 2
010
zulle
n de
ee
rste
stud
ente
n af
stud
eren
.
Ook
hee
ft h
et N
IFV
dit j
aar e
en to
olbo
x Br
andp
reve
ntie
on
twik
keld
. Uit
onde
rzoe
k bl
eek
dat b
ij de
bou
wku
ndig
e op
leid
inge
n op
de
hoge
scho
len,
gee
n of
nau
wel
ijks
aand
acht
wer
d be
stee
d aa
n br
andp
reve
ntie
, maa
r dat
de
beho
efte
daar
aan
bij h
oges
chol
en g
root
was
. De
ontw
ikke
lde
tool
box
is e
en m
odul
air o
pgeb
ouw
d le
spak
ket
bran
dpre
vent
ie, b
esta
ande
uit
lesb
riev
en, c
asus
sen
en
read
ers e
n sp
ecia
al o
ntw
ikke
ld v
oor h
et b
ouw
kund
ig
onde
rwijs
op
de h
oges
chol
en. D
eze
tool
box
geeft
de
hoge
scho
len
een
hulp
mid
del o
m b
rand
prev
entie
op
een
gest
ruct
uree
rde
en, w
at ti
jdsb
este
ding
bet
reft
flex
ibel
e m
ogel
ijkhe
id, o
m ti
jden
s de
less
en, s
tage
s en
proj
ecte
n,
bran
dpre
vent
ie in
tegr
aal m
ee te
nem
en. M
et d
e to
olbo
x is
te
vens
een
eer
ste
fund
amen
t gel
egd
waa
rop
de le
ctor
Br
andv
eilig
heid
bij
Saxi
on k
an d
oorb
ouw
en.
Een
ande
r ini
tiatie
f van
opl
eidi
ngen
op
dit g
ebie
d be
treft
de
Hog
esch
ool A
rnhe
m–N
ijmeg
en (H
AN) d
at e
en le
spak
ket
Veili
ghei
d en
Cul
tuur
hee
ft o
ntw
ikke
ld v
oor p
abo-
stud
ente
n. G
edur
ende
de
vier
jari
ge o
plei
ding
doe
n de
st
uden
ten
kenn
is e
n er
vari
ngen
op
ten
aanz
ien
van
onde
r an
dere
de
best
rijd
ing
en n
azor
g va
n ee
n be
ginn
ende
bra
nd
en d
eeln
ame
aan
regu
liere
ont
ruim
ings
oefe
ning
en. D
it dr
aagt
bij
aan
het v
ergr
oten
van
de
bran
dvei
lighe
idsk
enni
s bi
j sta
rten
de le
rare
n in
het
bas
ison
derw
ijs. D
e H
AN za
l dit
lesp
akke
t ver
spre
iden
ond
er d
e N
eder
land
se p
abo’
s die
hie
r vr
ij ge
brui
k va
n ku
nnen
mak
en.
c.4 K
enni
suitw
isseli
ngD
it ac
tiepu
nt k
rijg
t ges
talte
doo
r bet
rokk
enhe
id v
an
rele
vant
e pa
rtije
n bi
j div
erse
con
gres
sen
Doe
l van
dez
e co
ngre
ssen
is k
enni
sove
rdra
cht e
n he
t uitw
isse
len
van
erva
ring
en te
n aa
nzie
n va
n br
andv
eilig
heid
. Enk
ele
goed
e vo
orbe
elde
n hi
erva
n zi
jn:
Cong
res “
Fire
Saf
ety
Engi
neer
ing
(FSE
)” v
an h
et
Ned
erla
nds I
nstit
uut v
oor F
ysie
ke V
eilig
heid
(NIF
V),
jaar
lijks
teru
gker
end
cong
res;
Eind
resu
ltaat
Het
ken
nisc
entr
um is
pri
mai
r ger
icht
op
de v
erbe
teri
ng v
an
de p
rakt
ijkto
epas
sing
van
de
bran
dvei
lighe
idsv
oors
chri
ften
op
bas
is v
an d
e W
onin
gwet
. Het
cen
trum
hee
ft d
rie
func
ties:
1. d
igita
le h
elpd
esk
voor
bea
ntw
oord
ing
van
vrag
en o
ver d
e be
treff
ende
voo
rsch
rift
en.
D
eze
help
desk
func
tie is
ger
ealis
eerd
per
1 no
vem
ber
2008
. Van
af d
ie d
atum
is d
e he
lpde
sk B
ouw
en e
n br
andv
eilig
geb
ruik
te b
enad
eren
via
de
web
site
van
het
m
inis
teri
e va
n VR
OM
: ww
w.v
rom
.nl/
gebr
uiks
besl
uit)
. 2.
dat
aban
k m
et in
form
atie
ove
r die
voo
rsch
rift
en. H
ierb
ij w
ordt
aan
gesl
oten
bij
de w
ebsi
te b
rand
veili
ghei
d di
e do
or B
ZK e
n VR
OM
/WW
I is o
pger
icht
in h
et k
ader
van
het
ac
tiepr
ogra
mm
a (g
eree
d: e
erst
e kw
arta
al 2
009)
. 3.
ona
fhan
kelij
ke a
dvie
scom
mis
sie
die
een
tech
nisc
h-in
houd
elijk
des
kund
igen
oord
eel g
eeft
bij
een
gesc
hil
over
de
toep
assi
ng v
an d
e vo
orsc
hrift
en. E
ind
2008
is
onde
r lei
ding
van
VRO
M/W
WI m
et V
NO
/NCW
, MKB
N
eder
land
, Hor
eca-
Ned
erla
nd, A
ctiz
(zor
gsec
tor)
, VN
G en
LN
B ee
n w
erkg
roep
gev
orm
d di
e w
erkt
aan
de
opze
t en
vorm
voo
r een
ona
fhan
kelij
ke d
esku
ndig
enco
mm
issi
e.
Stre
ven
is o
m d
eze
onafh
anke
lijke
adv
iesc
omm
issi
e in
he
t tw
eede
kw
arta
al 2
009
oper
atio
neel
te h
ebbe
n.
c.2 In
vent
arisa
tie aa
nwez
ige k
enni
sIn
het
act
iepr
ogra
mm
a w
as te
vens
spra
ke v
an h
et a
ctie
punt
in
vent
aris
atie
van
aan
wez
ige
kenn
is. D
it ac
tiepu
nt h
eeft
in
apri
l 200
7 ge
resu
lteer
d in
de
Qui
ck sc
an k
enni
s van
br
andv
eilig
heid
van
het
NIF
V. D
eze
quic
k sc
an g
eeft
aan
w
elke
ken
nisb
ronn
en o
p he
t geb
ied
van
bran
dpre
vent
ie in
N
eder
land
bes
taan
. Daa
rbij
is te
vens
aan
gege
ven
wat
het
do
el e
n de
doe
lgro
ep v
an d
ie k
enni
sbro
nnen
zijn
. Ook
is
stilg
esta
an b
ij he
t ken
nisn
ivea
u va
n br
andv
eilig
heid
in
Ned
erla
nd.
De
over
ige
aspe
cten
van
dit
actie
punt
zijn
geï
nteg
reer
d in
de
uitw
erki
ng v
an h
et b
oven
geno
emde
ken
nisc
entr
um e
n de
po
rtal
web
site
alle
sove
rbra
ndve
iligh
eid.
nl. (
zie
pijle
r Ve
rhog
en b
ewus
tzijn
bra
ndve
iligh
eid,
§b.
)
c.3 In
tegr
atie
bran
dveil
ighe
id in
oplei
ding
enH
et a
ctie
prog
ram
ma
besc
hrijft
het
geb
rek
aan
kenn
is o
ver
bran
dvei
lighe
id b
ij pa
rtije
n ve
rant
woo
rdel
ijk v
oor o
ntw
erp,
de
tech
nisc
he u
itvoe
ring
bij
de b
ouw
van
het
bou
ww
erk
en
het o
nder
houd
daa
rvan
. Dit
was
aan
leid
ing
om te
wer
ken
aan
het i
nteg
rere
n va
n he
t asp
ect b
rand
veili
ghei
d in
het
re
gulie
re te
chni
sche
en
man
agem
ento
nder
wijs
. Op
basi
s va
n ee
n ha
alba
arhe
idso
nder
zoek
, uitg
evoe
rd d
oor S
BR
(ken
nisc
entr
um v
oor d
e bo
uw) i
s bes
lote
n to
t ont
wik
kelin
g va
n ee
n le
ctor
aat B
rand
veili
ghei
d da
t zic
h pr
imai
r ric
ht o
p op
leid
inge
n hb
o-bo
uwku
nde,
maa
r ook
een
uits
tral
ing
krijg
t naa
r ins
talla
tiete
chni
ek e
n fa
cilit
y m
anag
emen
t.
Hie
rvoo
r bes
taat
een
gro
ot d
raag
vlak
bij
alle
bet
rokk
enen
in
de o
ntw
ikke
l- en
bou
wpr
oces
kete
n. S
axio
n, h
oges
choo
l te
Ensc
hede
en
Dev
ente
r, w
erd
bere
id e
n ge
schi
kt g
evon
den
om d
it le
ctor
aat t
e ad
opte
ren.
De
lect
or B
rand
veili
ghei
d, d
ie
1617
maa
treg
elen
waa
rdoo
r met
de
bran
dvei
lighe
idsm
atri
x m
ogel
ijke
teko
rtko
min
gen
in k
aart
kun
nen
wor
den
gebr
acht
. De
mat
rix
bied
t ver
bete
rvoo
rste
llen
en g
eeft
in
zich
t in
de d
aarm
ee g
emoe
ide
kost
en.
In h
et n
ajaa
r van
200
8 is
de
eers
te v
ersi
e va
n de
bra
ndve
ilig-
heid
smat
rix,
in o
verl
eg m
et d
e br
anch
eorg
anis
atie
s uit
de
zorg
en
veili
ghei
dsde
skun
dige
n, to
t sta
nd g
ekom
en.
Erva
ring
en v
an g
ebru
iker
s heb
ben
gele
id to
t het
ops
telle
n va
n ee
n tw
eede
, mee
r geb
ruik
svri
ende
lijke
ver
sie.
Dez
e ve
rsie
is v
oor d
e zo
mer
van
200
9 ge
reed
en
gete
st e
n za
l ve
rvol
gens
bes
chik
baar
wor
den
gest
eld
aan
alle
zo
rgin
stel
linge
n.
3. O
ntw
ikke
ling
inte
ract
ief o
nder
wijs
inst
rum
ent
e-
lear
ning
“O
plei
den
en O
efen
en”
Een
inst
rum
ent o
m d
e ke
nnis
en
het b
rand
veili
ghei
ds-
bew
ustz
ijn v
an w
erkn
emer
s in
de g
ezon
dhei
dszo
rg te
bo
rgen
, is h
et e
-lear
ning
inst
rum
ent “
Opl
eide
n en
O
efen
en”.
Zor
gins
telli
ngen
in d
e ve
iligh
eids
regi
o H
aagl
ande
n he
bben
de
besc
hikk
ing
over
dit
e-le
arni
ng
inst
rum
ent.
In d
e to
ekom
st w
ordt
een
stic
htin
g op
geri
cht,
di
e na
ast h
et b
ehee
r van
de
licen
tie v
an d
it in
stru
men
t, o
ok
stur
ing
zal g
even
aan
de
uitv
oeri
ng v
an d
it (z
elf)
leer
prog
ram
ma.
Het
geh
eel i
s in
eers
te in
stan
tie b
edoe
ld
voor
zorg
ople
ider
s, zo
als R
OC’
s, h
oges
chol
en e
n un
iver
site
iten.
Voo
rnaa
mst
e do
el is
om
com
pete
ntie
geri
cht
te le
ren
en h
ierd
oor t
e ku
nnen
ant
icip
eren
op
onts
tane
(d
reig
ende
) situ
atie
s, d
ie a
fdel
ings
- of v
erdi
epin
gsge
bond
en
zijn
.
4. O
ntw
ikke
ling
inte
ract
ief o
nder
wijs
inst
rum
ent
be
drijf
shul
pver
leni
ng
Voor
med
ewer
kers
in d
e zo
rg is
het
bel
angr
ijk d
at zi
j op
een
toeg
anke
lijke
en
laag
drem
pelig
e w
ijze
wor
den
toeg
erus
t vo
or b
edri
jfshu
lpve
rlen
ings
take
n. D
aaro
m h
eeft
de
zorg
bran
che
het i
nitia
tief g
enom
en o
m e
en e
-lear
ning
-pr
ogra
mm
a be
drijf
shul
pver
leni
ng te
ont
wik
kele
n vo
or d
e ge
hele
zorg
sect
or. D
e on
twik
kelin
g va
n di
t e-le
arni
ng
pakk
et (N
IVEO
Zor
g ge
naam
d) w
ordt
ges
ubsi
diee
rd d
oor h
et
min
iste
rie
van
VWS.
Bij
de o
ntw
ikke
ling
van
NIV
EO Z
org
is
afst
emm
ing
gezo
cht m
et d
e br
andw
eer e
n is
er g
ebru
ik
gem
aakt
van
bes
taan
d m
ater
iaal
. Het
e-le
arni
ngpr
ogra
mm
a is
mod
ulai
r opg
ebou
wd
en zo
dani
g vo
rmge
geve
n vo
or e
en
optim
ale
herk
enba
arhe
id. D
aarb
ij is
reke
ning
geh
oude
n m
et d
e sp
ecifi
eke
risi
co’s
en w
erks
ituat
ies i
n de
zo
rgbr
anch
e. R
uim
100
zorg
inst
ellin
gen
hebb
en re
eds
aang
egev
en in
tere
sse
te h
ebbe
n in
NIV
EO Z
org.
Het
pr
ogra
mm
a za
l naa
r ver
wac
htin
g vo
or d
e zo
mer
van
200
9 op
erat
ione
el zi
jn. D
e op
leve
ring
staa
t gep
land
voo
r het
na
jaar
van
200
9, w
aarn
a im
plem
enta
tie in
de
gezo
ndhe
idsz
org
volg
t.
Verv
olga
ctivit
eiten
In ju
ni 2
008
hebb
en d
e m
inis
ter v
oor W
WI,
de m
inis
ter v
oor
Jeug
d en
Gez
in e
n de
staa
tsse
cret
aris
van
VW
S ge
zam
enlij
k
2.3
Bran
dvei
lighe
id in
de
zorg
Aanv
ulle
nd o
p he
t act
iepr
ogra
mm
a is
op
initi
atie
f van
de
min
iste
r van
VW
S he
t pro
gram
ma
Bran
dvei
lighe
id in
de
Zorg
opg
ezet
. Daa
rmee
wil
men
het
them
a br
andv
eilig
heid
bi
j zor
gver
lene
rs o
nder
de
aand
acht
bre
ngen
. In
het
Actie
prog
ram
ma
Bran
dvei
lighe
id is
de
zorg
sect
or b
enoe
md
tot é
én v
an d
e pr
iori
teite
n va
nweg
e de
kw
etsb
are
groe
pen
men
sen
die
zich
in zo
rgin
stel
linge
n be
vind
en. D
e to
en-
mal
ige
min
iste
r van
VW
S he
eft in
dec
embe
r 200
6 ee
n ci
rcul
aire
uitg
ebra
cht a
an d
e vo
orzi
tter
s van
Rad
en v
an
Toez
icht
en
Rade
n va
n Be
stuu
r van
zorg
inst
ellin
gen.
Hie
rin
ston
d ex
plic
iet b
esch
reve
n da
t de
vera
ntw
oord
elijk
heid
vo
or h
et v
erbe
tere
n va
n de
bra
ndve
iligh
eid
in d
e zo
rg
prim
air b
ij he
t bes
tuur
van
de
zorg
inst
ellin
gen
ligt.
In d
ieze
lfde
maa
nd h
eeft
de
toen
mal
ige
min
iste
r van
VW
S he
t Col
lege
Bou
w Z
orgi
nste
lling
en v
erzo
cht o
m e
en
verk
enne
nd o
nder
zoek
uit
te v
oere
n na
ar d
e br
and-
veili
ghei
d in
zorg
inst
ellin
gen,
bij
de je
ugdz
org
en in
sc
hipp
ersi
nter
nate
n. U
it di
t ond
erzo
ek k
wam
een
div
ers
beel
d na
ar v
oren
. Zo
vert
oond
en d
e in
stel
linge
n gr
ote
vers
chill
en o
p he
t geb
ied
van
bran
dvei
lighe
id, d
e m
ate
van
bran
dvei
lighe
idsb
ewus
tzijn
en
het v
oldo
en a
an d
e hu
idig
e br
andv
eilig
heid
seis
en. D
at g
ing
ook
op v
oor d
e om
vang
en
getr
aind
heid
van
de
bedr
ijfsh
ulpv
erle
ning
. In
een
reac
tie o
p di
t ond
erzo
ek h
eeft
de
staa
tsse
cret
aris
van
VW
S de
Tw
eede
Ka
mer
in a
pril
2007
gem
eld10
dat
de
form
ele
vera
ntw
oord
e-lij
khei
d vo
or d
e br
andv
eilig
heid
bij
de zo
rgin
stel
linge
n,
jeug
dzor
g en
schi
pper
sint
erna
ten
zelf
ligt.
Ver
volg
ens h
eeft
zi
j de
Twee
de K
amer
in n
ovem
ber 2
007
in e
en v
ervo
lgbr
ief
gem
eld11
dat
het
min
iste
rie
van
VWS
deze
inst
ellin
gen
zove
el
mog
elijk
zal o
nder
steu
nen
bij h
et in
vulle
n va
n de
ze
vera
ntw
oord
elijk
heid
. Daa
rtoe
kon
digd
e zi
j aan
dat
in d
it ka
der h
et m
inis
teri
e va
n VW
S de
vol
gend
e vi
er a
ctiv
iteite
n zo
u on
tplo
oien
:
1. O
rgan
iser
en v
eilig
heid
scon
fere
ntie
sIn
nov
embe
r 200
8 he
bben
vijf
regi
onal
e ve
iligh
eids
-co
nfer
entie
s pla
atsg
evon
den
die
door
med
ewer
kers
van
ru
im 10
00 zo
rgin
stel
linge
n zi
jn b
ezoc
ht. D
eze
conf
eren
tie-
reek
s wer
d ei
nd ja
nuar
i 200
9 af
gesl
oten
met
een
con
gres
vo
or b
estu
urde
rs in
de
zorg
. Gez
ien
de e
norm
e be
lang
-st
ellin
g vo
or d
eze
zes b
ijeen
kom
sten
kan
wor
den
vast
-ge
stel
d da
t het
ond
erw
erp
bran
dvei
lighe
id b
inne
n de
zorg
go
ed o
p de
kaa
rt is
gez
et.
2. O
ntw
ikke
ling
inst
rum
ent b
rand
veili
ghei
dsm
atri
xD
e ve
iligh
eids
mat
rix
is e
en o
bjec
tief b
eoor
delin
gsm
odel
w
aarm
ee in
stel
linge
n hu
n br
andv
eilig
heid
kun
nen
verb
eter
en. O
nder
deel
van
de
bran
dvei
lighe
idsm
atri
x is
ee
n vr
agen
lijst
die
zorg
inst
ellin
gen
kunn
en in
vulle
n. D
e br
andv
eilig
heid
wor
dt b
epaa
ld d
oor h
et sa
men
spel
van
bo
uwku
ndig
e-, i
nsta
llatie
tech
nisc
he- e
n or
gani
sato
risc
he
maa
treg
elen
. De
bran
dvei
lighe
idsm
atri
x om
vat a
l dez
e
uits
taan
voo
r vei
liger
e sc
hole
n en
hee
ft d
ie v
erde
r ui
tgeb
ouw
d. T
en sl
otte
heeft
de
min
iste
r van
BZK
sam
en
met
de
min
iste
r van
VRO
M d
e pr
oble
mat
iek
van
de
bran
dbev
eilig
ings
conc
epte
n aa
ngep
akt.
Ove
r dez
e in
itiat
ieve
n vi
ndt u
hie
rond
er e
en n
ader
e to
elic
htin
g.
2.2
Bran
dvei
lighe
id in
het
ge
vang
enis
wez
en
Na
de S
chip
holb
rand
heb
ben
het m
inis
teri
e va
n Ju
stiti
e/D
iens
t Jus
titië
le In
rich
tinge
n (D
JI) e
n he
t min
iste
rie
van
VRO
M/R
ijksg
ebou
wen
dien
st (R
gd) d
irec
t elk
een
eig
en
prog
ram
ma
(bra
nd)v
eilig
heid
opg
este
ld. D
eze
beid
e pr
ogra
mm
a’s z
ijn a
fges
tem
d op
de
actie
punt
en d
ie
voor
tvlo
eide
n ui
t de
kabi
nets
reac
tie v
an 18
okt
ober
200
6 op
he
t rap
port
van
de
Ond
erzo
eksr
aad
voor
Vei
lighe
id. V
oor d
e ac
tiepu
nten
uit
de k
abin
etsr
eact
ie is
de
Kam
er to
egez
egd
hier
over
per
iodi
ek te
rapp
orte
ren5 . D
e la
atst
e ra
ppor
tage
6 aa
n de
Kam
er d
atee
rt v
an d
ecem
ber 2
008.
D
e ve
rbet
erpr
ogra
mm
a’s v
an d
e D
JI en
de
Rgd
valle
n ni
et
onde
r het
rijk
sbre
de A
ctie
prog
ram
ma
Bran
dvei
lighe
id.
Aang
ezie
n he
t ver
bete
ren
van
bran
dvei
lighe
id b
inne
n de
ze
drie
(act
ie)p
rogr
amm
a’s h
et c
entr
ale
them
a is
, heb
ben
de
drie
dep
arte
men
ten
de a
fgel
open
jare
n na
uw m
et e
lkaa
r sa
men
gew
erkt
. De
Kam
er is
in m
ei 2
008
tijde
ns e
en A
O
nade
r geï
nfor
mee
rd o
ver h
et p
rogr
amm
a. N
aast
de
regu
liere
vo
ortg
angs
-rap
port
age
van
febr
uari
200
87 , sto
nd o
p de
ag
enda
het
ond
erzo
eksr
appo
rt v
an d
e vi
er sa
men
wer
kend
e ri
jks-
insp
ectie
s ove
r de
(bra
nd)v
eilig
heid
en
legi
onel
labe
stri
jdin
g bi
j jus
titië
le in
rich
tinge
n en
de
bele
idsr
eact
ie8 d
aaro
p. D
e vo
ortg
angs
rapp
orta
ges v
an D
JI en
Rgd
zijn
med
e na
men
s de
Min
iste
r van
Bin
nenl
ands
e Za
ken
en K
onin
krijk
srel
atie
s, v
oor d
e ha
ar re
gard
eren
de
actie
punt
en, g
esch
reve
n. E
én v
an d
eze
actie
punt
en b
etro
f he
t inf
orm
eren
van
de
Kam
er9 o
ver d
e pu
blic
atie
s br
andv
eilig
bou
wen
en
gebr
uik
van
bouw
-wer
ken.
Ook
in
2009
gev
en D
JI en
Rgd
onv
erm
inde
rd u
itvoe
ring
aan
hun
pr
ogra
mm
a’s (
bran
d)ve
iligh
eid.
De
prog
ram
ma’
s bet
reff
en
onde
r and
ere
bran
dvei
lighe
ids-
maa
treg
elen
waa
rond
er
bouw
tech
nisc
he a
anpa
ssin
gen,
maa
r ook
het
aan
sche
rpen
va
n ve
iligh
eids
proc
edur
es w
aaro
nder
voo
rsch
rift
en,
plan
nen
en m
odel
len
voor
cal
amite
iten,
eva
cuat
ie,
ontr
uim
ing,
opv
ang
en n
azor
g en
de
BHV.
Voo
rts g
aan
beid
e or
gani
satie
s doo
r met
de
borg
ing
van
de m
aatr
egel
en e
n he
t ve
iligh
eids
bew
ustz
ijn b
ij de
med
ewer
kers
. De
geïn
tens
ivee
rde
sam
enw
erki
ng tu
ssen
DJI
en R
gd za
l ook
in
2009
wor
den
voor
tgez
et. E
vena
ls h
et o
verl
eg o
ver d
eze
onde
rwer
pen
onde
r lei
ding
van
BZK
med
e in
afs
tem
min
g m
et d
e on
derd
elen
uit
het a
ctie
prog
ram
ma
en d
e do
or B
ZK
en W
WI t
e re
alis
eren
act
ies u
it de
kab
inet
-sre
actie
van
ok
tobe
r 200
6. D
e st
aats
secr
etar
is v
an Ju
stiti
e en
de
min
iste
r vo
or W
WI z
ijn v
oorn
emen
s ein
d 20
09 d
e vo
lgen
de
voor
tgan
gsra
ppor
tage
ove
r bra
ndve
iligh
eid
in (j
ustit
iële
) in
rich
tinge
n aa
n de
Tw
eede
Kam
er te
zend
en.
geko
zen
voor
een
gez
amen
lijke
AM
vB o
mda
t die
vor
m d
e be
ste
mog
elijk
hede
n bi
edt o
m e
en e
endu
idig
e en
ha
ndha
afbar
e re
gelin
g vo
or h
ulpv
erle
ning
aan
nie
t-w
erke
nden
bij
cala
mite
iten
te re
alis
eren
. Voo
r een
ge
zam
enlij
ke A
MvB
is e
en g
rond
slag
nod
ig in
de
Wet
ve
iligh
eids
regi
o’s,
de
Won
ingw
et e
n de
Arb
owet
. D
e Ar
bow
et b
evat
reed
s een
ver
plic
htin
g to
t BH
V. D
ie st
rekt
zi
ch, n
aast
wer
knem
ers,
ook
uit
tot h
et in
noo
dsitu
atie
s al
arm
eren
en
evac
uere
n va
n an
dere
in h
et b
edri
jf aa
nwez
ige
pers
onen
. Dez
e re
gelin
g va
n BH
V is
nie
t toe
reik
end
om
beha
lve
voor
wer
knem
ers o
ok v
oor a
nder
e pe
rson
en d
e or
gani
satie
van
bas
ishu
lpve
rlen
ing
bij c
alam
iteite
n te
ve
rplic
hten
. Dit
is v
oora
l aan
de
orde
in si
tuat
ies w
aari
n he
t aa
ntal
nie
t-w
erkn
emer
s vel
e m
alen
gro
ter i
s dan
het
aan
tal
wer
knem
ers.
Hie
rbij
kan
geda
cht w
orde
n aa
n pu
blie
k,
bezo
eker
s, p
atië
nten
, bew
oner
s van
ver
plee
g- e
n ve
rzor
ging
steh
uize
n, v
rijw
illig
ers,
leer
linge
n en
ge
detin
eerd
en. O
mda
t org
anis
atie
van
hul
pver
leni
ng in
no
odsi
tuat
ies v
oor o
nder
mee
r laa
tst g
enoe
mde
gro
epen
is
gew
enst
, is e
en u
itbre
idin
g va
n de
ver
plic
htin
g to
t or
gani
satie
van
hul
pver
leni
ng n
oodz
akel
ijk.
Er is
ond
erzo
ek g
edaa
n na
ar m
ogel
ijke
juri
disc
he
oplo
ssin
gen.
In ju
li va
n 20
08 is
het
ond
erzo
eksr
appo
rt o
ver
de v
eran
keri
ng v
an in
tern
e hu
lpve
rlen
ing
in n
oods
ituat
ies
aan
de T
wee
de K
amer
aan
gebo
den.
In d
e be
gele
iden
de
brie
f4 aan
de
Twee
de K
amer
is v
erm
eld
dat d
e be
palin
gen
zove
el m
ogel
ijk a
ls d
oelv
oors
chri
ft zu
llen
wor
den
gefo
rmul
eerd
, zod
at m
aatw
erk
mog
elijk
is.
Doo
r de
drie
dep
arte
men
ten
wor
dt m
omen
teel
ove
rleg
d ov
er e
en c
once
pt v
oor d
e ge
zam
enlij
ke A
MvB
. Het
beo
ogde
re
sulta
at is
een
eff
ectie
ve re
gelin
g va
n ba
sish
ulpv
erle
ning
bi
j noo
dsitu
atie
s voo
r alle
per
sone
n in
afg
ezon
derd
e op
en
of b
eslo
ten
ruim
tes o
f in
een
gebo
uw.
2. In
terd
epar
tem
enta
le
in
itiat
ieve
n
2.1
Inle
idin
g
Naa
st h
et a
ctie
prog
ram
ma
van
BZK
en V
ROM
/WW
I zijn
er
door
de
ande
re m
inis
teri
es o
ok d
iver
se a
ctie
s ond
erno
men
om
Ned
erla
nd b
rand
veili
ger t
e m
aken
.Zo
hee
ft d
e D
iens
t Jus
titië
le In
rich
tinge
n (Ju
stiti
e/D
JI)
sam
en m
et d
e Ri
jksg
ebou
wen
dien
st (R
GD) n
a de
Sc
hiph
olbr
and
een
omva
ngri
jke
oper
atie
in g
ang
geze
t om
ce
llen
en c
elle
ngeb
ouw
en a
an te
pas
sen
om te
vol
doen
aan
he
t ver
eist
e br
andv
eilig
heid
sniv
eau.
De
min
iste
r van
VW
S he
eft h
et in
itiat
ief g
enom
en o
m d
e be
wus
twor
ding
voo
r br
andv
eilig
e ge
bouw
en in
de
zorg
te v
ergr
oten
, zoa
ls h
et
orga
nise
ren
van
cong
ress
en e
n he
t ont
wik
kele
n va
n ee
n ba
ndve
iligh
eids
mat
rix.
De
min
iste
r van
OCW
had
al a
ctie
s
1819
voor
schr
iften
vol
doet
. Dat
ble
ek u
it ee
n in
vent
aris
atie
van
he
t min
iste
rie
van
VRO
M n
aar a
anle
idin
g va
n tw
ee g
rote
w
onin
gbra
nden
in 2
008
in H
oofd
dorp
en
Zaan
dam
. Het
ga
at o
m g
esch
akel
de o
f ges
tape
lde
won
inge
n m
et e
en p
lat
hout
en d
ak v
an v
óór 1
980.
Het
Insp
ectie
sign
aal r
aadt
aan
ro
okm
elde
rs in
de
betr
effen
de w
onin
gen
aan
te b
reng
en
om o
p ko
rte
term
ijn d
e ve
iligh
eid
van
de b
ewon
ers t
e ve
rgro
ten.
Dit
advi
es g
eldt
ook
voo
r won
inge
n m
et e
en
ande
re d
akco
nstr
uctie
om
de
bran
dvei
lighe
id v
an d
e w
onin
g te
ver
bete
ren.
2.6
Ont
wik
kelin
gen
br
andb
evei
ligin
gsco
ncep
ten
Per b
rief
van
29
janu
ari 2
009
hebb
en d
e m
inis
ters
van
BZK
en
WW
I aan
de
colle
ges v
an B
&W
van
alle
gem
eent
en la
ten
wet
en w
at d
e st
and
van
zake
n is
met
bet
rekk
ing
tot d
e br
andb
evei
ligin
gsco
ncep
ten
bran
dvei
lig b
ouw
en e
n ge
brui
k va
n ge
bouw
en. E
en a
fsch
rift
van
dez
e br
ief13
is n
aar d
e Tw
eede
Kam
er to
egez
onde
n.
2.7
Bran
dvei
lighe
id in
pol
itiec
elle
n
Het
NIF
V he
eft e
en o
riën
tere
nde
scan
uitg
evoe
rd n
aar d
e kw
alite
it va
n de
bed
rijfs
hulp
verl
enin
g en
de
bouw
kund
ige
bran
dvei
lighe
id v
an d
e ce
llenb
lokk
en b
ij po
litie
bure
aus
(okt
ober
200
7). U
it de
ze sc
an k
wam
en d
iver
se v
erbe
ter-
punt
en n
aar v
oren
. Geb
leke
n is
dat
er s
oms o
nvol
doen
de
kenn
is is
ove
r de
eise
n di
e w
et- e
n re
gelg
evin
g st
elle
n aa
n br
andv
eilig
heid
. Bov
endi
en g
even
pol
itier
egio
’s aa
n te
m
aken
te h
ebbe
n m
et v
ersc
hille
nde
advi
ezen
ove
r br
andv
eilig
heid
. De
min
iste
r van
BZK
hee
ft d
e ko
rps-
behe
erde
rs (v
eran
twoo
rdel
ijk v
oor d
e br
andv
eilig
heid
van
po
litie
celle
n) h
iero
p ge
vraa
gd e
en v
erbe
terp
rogr
amm
a op
te
stel
len.
Het
stre
ven
is o
m d
it pr
ogra
mm
a bi
nnen
een
pe
riod
e va
n tw
ee ja
ar u
it te
voe
ren.
Voo
r de
kort
e te
rmijn
zi
jn d
e ko
rpsb
ehee
rder
s ver
zoch
t voo
r elk
pol
itiec
elle
n-co
mpl
ex a
fzon
derl
ijk n
a te
gaa
n ho
e he
t is g
este
ld m
et d
e
Volg
ens d
e ci
jfers
van
het
CBS
is b
ij he
t aan
tal d
oden
per
10
00 b
rand
en to
t 199
7 ee
n da
lend
e tr
end
waa
r te
nem
en,
waa
rbij
de tr
end
voor
won
ingb
rand
en re
delij
k ge
lijk
loop
t m
et d
e tr
end
voor
alle
bra
nden
. Van
af 19
97 is
bij
het a
anta
l do
den
per 1
000
won
ingb
rand
en e
en st
ijgen
de tr
end
zich
tbaa
r. Bo
vend
ien
is si
nds 1
997
de k
ans d
at e
en
won
ingb
rand
fata
le g
evol
gen
heeft
in b
ijna
alle
jare
n aa
nmer
kelij
k ho
ger d
an in
de
peri
ode
tot 1
997.
De
info
rmat
ie d
ie h
et C
BS in
de
jaar
lijks
e br
andw
eer-
stat
istie
ken
bied
t, b
eant
woo
rdt e
chte
r nie
t aan
de
info
rmat
iebe
hoeft
e vo
or b
rand
prev
entie
bele
id. Z
o w
ordt
in
de b
rand
wee
rsta
tistie
ken
nauw
elijk
s inf
orm
atie
geg
even
ov
er d
e on
derl
igge
nde
fact
oren
en
kenm
erke
n va
n w
onin
gbra
nden
en
de sl
acht
offer
s en
gew
onde
n bi
j dez
e w
onin
gbra
nden
. De
min
iste
ries
van
BZK
en
VRO
M h
ebbe
n da
arom
een
ond
erzo
ek in
gest
eld
naar
de
fata
le w
onin
g-br
ande
n in
200
8. H
et o
nder
zoek
bet
reft
surv
eyon
derz
oek
onde
r bra
ndw
eerk
orps
en d
ie in
200
8 be
trok
ken
zijn
ge
wee
st b
ij ee
n fa
tale
won
ingb
rand
.
In h
et o
nder
zoek
zijn
55
bran
den
mee
geno
men
(6
2 sl
acht
offer
s), w
aarv
an 4
4 br
ande
n (4
9 sl
acht
offer
s) e
en
niet
-opz
ettel
ijke
bran
door
zaak
heb
ben.
Dez
e la
atst
e ca
tego
rie
fata
le w
onin
gbra
nden
is n
ader
gea
naly
seer
d.
Daa
rbij
is v
oora
l gek
eken
naa
r de
aspe
cten
van
de
bran
den
die
mid
dels
bra
ndve
iligh
eidb
elei
d he
t aan
tal f
atal
e w
onin
gbra
nden
kan
bep
erke
n. V
oorb
eeld
en h
ierv
an zi
jn d
e aa
nwez
ighe
id e
n w
erki
ng v
an ro
okm
elde
rs e
n bl
us-
mid
dele
n, d
e aa
nwez
ige
(bou
w)m
ater
iale
n en
de
opko
mst
-tij
den
van
de b
rand
wee
r. H
et o
nder
zoek
naa
r de
fata
le
won
ingb
rand
en b
iedt
een
ove
rzic
ht v
an d
e ke
nmer
ken
van
fata
le w
onin
gbra
nden
in 2
008
en zi
jn n
iet n
oodz
akel
ijker
-w
ijs re
pres
enta
tief v
oor f
atal
e w
onin
gbra
nden
in a
nder
e ja
ren.
Verd
er is
het
van
bel
ang
dat d
e VR
OM
-Ins
pect
ie in
janu
ari
2009
een
Insp
ectie
-sig
naal
hee
ft g
estu
urd
aan
gem
eent
en
over
de
bran
dwer
endh
eid
van
won
inge
n m
et p
latt
e ho
uten
da
ken.
In 2
80.0
00 w
onin
gen
in N
eder
land
bes
taat
nam
elijk
ee
n ri
sico
dat
de
wee
rsta
nd te
gen
bran
ddoo
rsla
g ni
et a
an d
e
verb
eter
inge
n do
or b
ijvoo
rbee
ld d
e aa
npak
van
ach
ters
talli
g on
derh
oud.
Het
min
iste
rie
van
OCW
stre
eft n
aar s
truc
ture
le
invo
erin
g va
n de
gen
oem
de m
etho
de e
n de
daa
rbin
nen
ontw
ikke
lde
inst
rum
ente
n. U
itgan
gspu
nt is
de
vera
nker
ing
van
opge
dane
ken
nis,
info
rmat
ie e
n be
houd
van
een
pr
aktis
che
onde
rste
unin
gsfu
nctie
aan
scho
len
via
de
over
drac
ht v
an d
e m
etho
de e
n in
stru
men
ten
aan
(bra
nche
)or
gani
satie
s in
het v
eld.
Bas
issc
hole
n en
hun
med
ewer
kers
ku
nnen
voo
r ond
erst
euni
ng b
ij he
t uitv
oere
n va
n ve
iligh
eids
bele
id te
rech
t bij
de sa
men
wer
king
s-GG
D’e
n, d
e la
ndel
ijke
oude
rorg
anis
atie
s, d
e be
stur
enor
gani
satie
s, d
e Pa
bo’s
en h
et V
erva
ngin
gsfo
nds.
De
Stic
htin
g Co
nsum
ent
en V
eilig
heid
beh
oudt
haa
r fun
ctie
als
ken
nisc
entr
um e
n bl
ijft sc
hole
n en
de
bran
che
onde
rste
unen
.
2.5
Bran
dvei
lighe
id in
won
inge
n
Het
Act
iepr
ogra
mm
a Br
andv
eilig
heid
hee
ft g
etra
cht b
ij te
dr
agen
aan
een
daa
dwer
kelij
ke v
erho
ging
van
de
bran
dvei
lighe
id v
oor d
e do
elgr
oep
verm
inde
rd
zelfr
edza
men
. Het
zou
echt
er zo
nde
zijn
om
ons
in o
nze
insp
anni
ngen
te b
eper
ken
tot d
eze
doel
groe
p en
de
bijb
ehor
ende
woo
n/ve
rblij
fvor
men
. Rec
ent o
nder
zoek
he
eft im
mer
s aan
geto
ond
dat j
uist
bij
won
ingb
rand
en d
e m
eest
e do
delij
ke sl
acht
offer
s val
len.
Onde
rzoe
k fat
ale w
onin
gbra
nden
NIF
VIn
200
8 bl
eken
er m
eer f
atal
e w
onin
gbra
nden
te h
ebbe
n pl
aats
gevo
nden
dan
het
jaar
daa
rvoo
r. D
it w
as a
anle
idin
g vo
or d
e m
inis
teri
es v
an B
ZK e
n VR
OM
om
het
NIF
V op
drac
ht
te g
even
dez
e fa
tale
won
ingb
rand
en te
ond
erzo
eken
. Dit
onde
rzoe
k le
vert
bel
eids
info
rmat
ie o
p ov
er o
nder
mee
r de
rela
ties m
et b
ijvoo
rbee
ld w
onin
gtyp
en, s
amen
stel
ling
bew
oner
s en
gebr
uik
van
bran
dgev
aarl
ijke
appa
ratu
ur o
f bo
uwm
ater
iale
n. V
ervo
lgen
s doe
t het
ond
erzo
ek
aanb
evel
inge
n vo
or g
eric
hte
maa
treg
elen
om
het
aan
tal
fata
le w
onin
gbra
nden
teru
g te
dri
ngen
. De
resu
ltate
n va
n he
t ond
erzo
ek w
orde
n in
de
loop
van
febr
uari
200
9 ve
rwac
ht. I
ndie
n de
uitk
omst
en v
an h
et o
nder
zoek
vo
ldoe
nde
aank
nopi
ngsp
unte
n vo
or b
rand
veili
ghei
dsbe
leid
op
leve
ren,
zulle
n de
min
iste
ries
dit
onde
rzoe
k in
de
toek
omst
per
iodi
ek la
ten
uitv
oere
n.
Om
een
eff
ectie
f bra
ndve
iligh
eids
bele
id te
kun
nen
ontw
ikke
len
is in
zich
t nod
ig in
de
oorz
aken
en
de g
evol
gen
van
bran
d. S
tatis
tisch
e in
form
atie
kan
daa
rbij
help
en o
m d
e fo
cus v
an d
e be
nodi
gde
inte
rven
ties t
e be
pale
n. E
n ho
ewel
de
mee
ste
dode
n en
gew
onde
n bi
j bra
nd b
ij w
onin
gbra
nden
val
len,
wor
dt in
Ned
erla
nd n
auw
elijk
s on
derz
oek
geda
an n
aar d
e ke
nmer
ken
van
fata
le
won
ingb
rand
en. H
et C
BS v
erza
mel
t geg
even
s van
bra
nden
in
Ned
erla
nd e
n pu
blic
eert
in d
e ja
arlij
kse
‘Bra
ndw
eers
tatis
tiek’
.
de T
wee
de K
amer
geï
nfor
mee
rd12
ove
r de
bran
dvei
lighe
ids-
situ
atie
in zo
rgin
stel
linge
n. D
aari
n m
eldd
en d
e be
win
ds-
liede
n da
t zij,
med
e do
or d
e aa
ngeg
even
aan
spor
ing
van
de
zorg
inst
ellin
gen
en d
e on
twik
keld
e in
stru
men
ten,
ve
rwac
hten
dat
in d
e ko
men
de ja
ren
daad
wer
kelij
k ee
n ve
rbet
erin
g va
n de
ze si
tuat
ie k
an w
orde
n be
reik
t. Z
ij w
illen
de
eff
ecte
n va
n de
ze in
stru
men
ten
op e
en v
erbe
terd
e br
andv
eilig
heid
eer
st a
fwac
hten
waa
rbij
nadr
ukke
lijk
een
ving
er a
an d
e po
ls w
ordt
geh
oude
n. D
e m
inis
teri
es v
an V
WS
en V
ROM
/WW
I en
het p
rogr
amm
amin
iste
rie
Jeug
d en
Gez
in
zulle
n in
201
0 ee
n ve
rvol
gmon
itor o
pste
llen
om zi
cht t
e ho
uden
op
de b
rand
veili
ghei
dssi
tuat
ie in
(jeu
gd)
zorg
inst
ellin
gen.
Op
basi
s daa
rvan
kan
wor
den
besl
oten
of
verv
olga
ctiv
iteite
n no
odza
kelij
k zi
jn. A
anva
nkel
ijk h
adde
n de
bew
inds
liede
n ge
mel
d da
t dit
in 2
009
zou
plaa
tsvi
nden
m
aar d
it is
ver
scho
ven
naar
201
0. D
e re
dene
n hi
erva
n zi
jn
dat e
nkel
e in
stru
men
ten
pas i
n de
loop
van
200
9 ge
reed
zu
llen
zijn
en
de v
oorb
erei
ding
en v
oor d
e ve
rvol
gmon
itor
mee
r tijd
vra
agt o
mda
t een
aan
tal i
nspe
ctie
s hie
rbij
betr
okke
n zi
jn.
2.4
Bran
dvei
lighe
id in
het
ond
erw
ijs
In d
e ki
nder
opva
ng e
n in
bas
issc
hole
n ve
rblij
ven
baby
’s en
ki
nder
en d
ie v
oor h
un (b
rand
)vei
lighe
id a
fhan
kelij
k zi
jn v
an
ande
ren.
In 19
97 zi
jn d
e ta
ken
en v
eran
twoo
rdel
ijkhe
den
voor
ond
erw
ijshu
isve
stin
g ge
dece
ntra
lisee
rd. D
e ve
rant
-w
oord
elijk
heid
voo
r de
(bra
nd)v
eilig
heid
van
ond
erw
ijs-
gebo
uwen
ligt
nu
bij d
e ei
gena
ren
en g
ebru
iker
s van
dez
e ge
bouw
en: d
e ge
mee
nten
en
scho
olbe
stur
en.
In d
e pr
aktij
k vi
nden
inci
dent
en in
bas
issc
hole
n vo
orna
mel
ijk p
laat
s in
de n
acht
of i
n he
t wee
kend
. Het
m
inis
teri
e va
n O
CW h
echt
vee
l waa
rde
aan
veili
ghei
d op
ba
siss
chol
en. O
m a
anda
cht t
e ve
stig
en o
p de
ver
hogi
ng v
an
de fy
siek
e ve
iligh
eid
op b
asis
scho
len
heeft
het
min
iste
rie
daar
om tu
ssen
200
1 en
2005
de
mee
rjar
enca
mpa
gne
‘Vei
lighe
id o
p de
bas
issc
hool
: wer
ken
aan
een
scho
ol
zond
er o
ngel
ukke
n’ g
evoe
rd. I
n di
t kad
er h
eeft
het
m
inis
teri
e de
Stic
htin
g Co
nsum
ent e
n Ve
iligh
eid
gevr
aagd
om
een
gel
ijkna
mig
e m
etho
de d
e on
twik
kele
n, w
aarm
ee
scho
len
(bra
nd)v
eilig
heid
van
en
in h
et sc
hool
gebo
uw
kunn
en o
rgan
iser
en e
n m
anag
en. N
a afl
oop
van
de
cam
pagn
e in
200
5 ha
d 83
% v
an d
e sc
hole
n de
met
hode
‘V
eilig
heid
op
de b
asis
scho
ol’ i
n be
zit e
n gi
ng 4
2% v
an d
e sc
hole
n er
mee
aan
de
slag
. De
cam
pagn
e lie
t ond
er m
eer
zien
dat
scho
len
een
lang
e vo
orbe
reid
ings
tijd
nodi
g he
bben
om
met
het
pro
ject
te b
egin
nen.
Red
enen
hie
rvoo
r zijn
de
nood
zake
lijke
inte
rne
afst
emm
ing,
het
inpl
anne
n va
n ca
paci
teit
voor
de
aans
telli
ng v
an e
en v
eilig
heid
s-co
ördi
nato
r en
vast
stel
ling
van
finan
ciël
e m
idde
len
voor
Figu
ur 1:
Aan
tal d
oden
per
1000
(won
ing)
bran
den.
(Bro
n: C
BS)
2021
3.5
Bran
dpre
vent
iew
eek
en
burg
erin
itiat
ief r
ookm
elde
rs
Sind
s 200
0 be
staa
t de
Nat
iona
le B
rand
prev
entie
wee
k. D
it is
ee
n in
itiat
ief v
an d
e St
icht
ing
Nat
iona
le
Bran
dpre
vent
iew
eek
(SN
BPW
) die
wor
dt g
esub
sidi
eerd
doo
r he
t min
iste
rie
van
BZK.
Tev
ens o
ntva
ngt d
e st
icht
ing
spon
sorb
ijdra
gen
vanu
it he
t bed
rijfs
leve
n. D
e br
and-
prev
entie
wee
k he
eft e
lk ja
ar e
en c
entr
aal t
hem
a. D
e la
atst
e dr
ie ja
ren
was
dat
them
a ro
okm
elde
rs. O
nlan
gs is
geb
leke
n da
t doo
r dez
e dr
ieja
rige
-cam
pagn
e he
t aan
tal h
uish
oude
ns
met
rook
mel
ders
in N
eder
land
met
10%
is g
este
gen
naar
74
%. I
n 20
08 ri
chtt
e de
stic
htin
g zi
ch o
ok sp
ecifi
ek o
p de
do
elgr
oep
allo
chto
nen,
om
dat b
inne
n de
ze d
oelg
roep
re
latie
f min
der h
uish
oude
ns zi
jn d
ie ro
okm
elde
rs in
hui
s he
bben
. D
e SN
BPW
is e
en g
root
voo
rsta
nder
van
ver
plic
htst
ellin
g va
n ro
okm
elde
rs in
Ned
erla
nd. A
ls p
artn
er v
an d
e SN
BPW
is
de B
rand
won
den
Stic
htin
g da
arom
ges
tart
met
een
Bu
rger
initi
atie
f en
hoop
t hie
rmee
40.
000
hand
teke
ning
en
te v
erza
mel
en, t
er o
nder
steu
ning
van
de
‘Roo
kmel
derw
et’
zoda
t zij
hun
plan
op
de a
gend
a kr
ijgt v
an d
e Tw
eede
Kam
er.
waa
rmee
de
aand
acht
voo
r bra
ndve
iligh
eid
wor
dt v
erst
erkt
en
daa
dwer
kelij
k w
ordt
vor
mge
geve
n. In
de
nabi
je
toek
omst
is d
e br
andw
eer H
aagl
ande
n vo
orne
men
s om
het
m
odel
BGB
te in
trod
ucer
en in
and
ere
sect
oren
met
ve
rmin
derd
zelfr
edza
men
.
3.4
Proj
ect V
eilig
Won
en b
rand
wee
r
Am
ersf
oort
Doe
l van
het
pro
ject
Vei
lig W
onen
is o
m w
ijkge
rich
t het
aa
ntal
won
ingb
rand
en e
n –i
nbra
ken
teru
g te
dri
ngen
. Ti
jden
s ona
ange
kond
igde
hui
s-aa
n-hu
is b
ezoe
ken
wor
den
bew
oner
s aan
de
hand
van
che
cklis
ts d
oor d
e br
andw
eer
gead
vise
erd
over
het
ver
bete
ren
van
de b
rand
- en
inbr
aak-
veili
ghei
d va
n hu
n w
onin
g. W
aar n
odig
wor
den
door
de
bran
dwee
r dir
ect (
en g
ratis
) roo
kmel
ders
opg
ehan
gen.
De
bran
dwee
r Am
ersf
oort
is d
it pr
ojec
t in
2006
ges
tart
naa
r vo
orbe
eld
van
een
succ
esvo
l pro
ject
van
bra
ndw
eer
Live
rpoo
l (Gr
oot-
Britt
anni
ë). A
ls d
e fin
anci
ën h
et to
elat
en,
wil
het k
orps
de
mee
st (b
rand
)onv
eilig
e w
ijken
stru
ctur
eel
op d
eze
man
ier g
aan
bena
dere
n. In
mid
dels
zijn
twee
ac
hter
stan
dsw
ijken
met
pos
itief
resu
ltaat
bez
ocht
(toe
nam
e br
and-
en
inbr
aakb
ewus
tzijn
van
bur
gers
en
toen
ame
aant
al
goed
wer
kend
e en
goe
dgep
laat
ste
rook
mel
ders
). H
et
min
iste
rie
van
BZK
heeft
subs
idie
ver
stre
kt a
an d
e br
andw
eer A
mer
sfoo
rt o
m d
eze
aanp
ak te
vens
toe
te g
aan
pass
en in
de
wijk
Lie
nder
t. D
e vo
orbe
reid
inge
n zi
jn
hier
voor
in v
olle
gan
g en
de
huis
-aan
-hui
s bez
oeke
n zu
llen
in a
pril
2009
star
ten.
Bij d
iver
se a
nder
e br
andw
eerk
orps
en b
esta
at b
elan
gste
lling
vo
or d
it pr
ojec
t. B
rand
wee
r Am
ersf
oort
wil
dit p
roje
ct
land
elijk
intr
oduc
eren
doo
r een
han
d- e
n w
erkb
oek
te
verv
aard
igen
met
de
gevo
erde
aan
pak
en b
esch
rijv
ing
van
erva
ring
en. V
oor d
e om
bouw
van
het
loka
le p
roje
ct n
aar
een
land
elijk
e to
epas
sing
wer
kt B
rand
wee
r Am
ersf
oort
sa
men
met
de
bran
chev
eren
igin
g va
n de
bra
ndw
eer;
de
NVB
R.
Ook
het
CCV
is a
ctie
f op
het v
lak
van
de zo
gena
amde
Co
mm
unity
Saf
ety
((Br
and)
veili
ghei
d in
de
wijk
). D
it ke
nnis
cent
rum
is v
an m
enin
g da
t dit
initi
atie
f mee
r kan
s va
n sl
agen
hee
ft a
ls e
r van
uit d
e kr
acht
van
een
wijk
tot e
en
land
elijk
e aa
npak
van
bra
ndve
ilige
wijk
en g
ekom
en k
an
wor
den
door
ken
nis e
n er
vari
ng v
an d
e br
andw
eer t
e ko
ppel
en a
an a
nder
e pa
rtije
n in
een
wijk
zoal
s won
ing-
corp
orat
ies e
n be
won
ersv
eren
igin
gen.
Het
CCV
hee
ft
hier
toe
in h
aar p
rogr
amm
a vo
or 2
009
het p
roje
ct
‘Bra
ndve
ilige
Wijk
’ ged
efini
eerd
.
Bran
dvei
lighe
idse
staf
ette
Het
Mod
el IB
B m
aakt
de
vera
ntw
oord
elijk
heid
sver
delin
g tu
ssen
de
acto
ren
tran
spar
ant.
Hie
rdoo
r is h
et v
oor i
eder
een
duid
elijk
wat
zijn
rol i
s, w
aar h
ij op
aan
gesp
roke
n ka
n w
orde
n, e
n w
at h
ij va
n an
dere
act
oren
mag
ver
wac
hten
. Het
M
odel
IBB
en h
et b
ijbeh
oren
de In
tegr
aal P
lan
Bran
d-be
veili
ging
stel
len
de a
ctor
en in
staa
t om
voo
r het
be
treff
ende
bou
ww
erk
de ‘b
rand
veili
ghei
dest
afett
e’ te
lo
pen
en e
lkaa
r effi
ciën
t het
‘bra
ndve
iligh
eids
stok
je’ d
oor
te g
even
.
3.3
Mod
el B
rand
veili
g G
ebru
ik
Bouw
wer
ken
(BGB
)
In d
e af
gelo
pen
jare
n is
de
aand
acht
voo
r bra
ndve
iligh
eid
toeg
enom
en. B
rand
wee
r Haa
glan
den
heeft
hie
raan
bi
jged
rage
n do
or sa
men
met
de
gem
eent
e D
en H
aag
het
mod
el B
rand
veili
g G
ebru
ik B
ouw
wer
ken
(BGB
) te
ontw
ikke
len.
Het
mod
el B
GB is
het
traj
ect d
at g
ebru
iker
s/ei
gena
ars v
an g
ebou
wen
vri
jwill
ig k
unne
n vo
lgen
met
het
do
el o
m e
en g
ecer
tifice
erd
bran
dvei
lighe
idke
urm
erk
(BGB
ke
urm
erk)
te v
erkr
ijgen
. Con
cree
t bet
eken
t dit
dat
gebr
uike
rs/e
igen
aars
een
che
cklis
t inv
ulle
n w
aari
n br
andv
eilig
heid
svoo
rsch
rift
en zi
jn o
pgen
omen
. Bra
ndw
eer
Haa
glan
den
heeft
keu
ring
seis
en o
pges
teld
waa
raan
een
br
andv
eilig
geb
ouw
moe
t vol
doen
. Zod
ra h
et B
GB k
eurm
erk
is v
erle
end
voer
en o
nafh
anke
lijke
daa
rtoe
gec
ertifi
ceer
de
bedr
ijven
een
jaar
lijks
e ke
urin
g ui
t. D
eze
bedr
ijven
wor
den
zelf
geco
ntro
leer
d do
or é
én k
wal
iteits
orga
nisa
tie zo
dat d
e kw
alite
it va
n he
t BGB
keu
rmer
k en
het
toez
icht
daa
rop
goed
ge
waa
rbor
gd b
lijft
.
Bran
dwee
r Haa
glan
den
heeft
het
mod
el B
GB v
oor h
et e
erst
ge
ïntr
oduc
eerd
bij
zorg
inst
ellin
gen
in d
e re
gio
Haa
glan
den.
D
eze
voor
tvar
ende
aan
pak
heeft
eri
n ge
resu
lteer
d da
t si
ndsd
ien
enke
le zo
rgin
stel
linge
n he
t BGB
keu
rmer
k he
bben
ont
vang
en. G
ezie
n de
gro
te b
elan
gste
lling
wor
dt
aang
enom
en d
at d
it aa
ntal
ges
taag
zal g
roei
en. B
estu
urde
rs
van
zorg
inst
ellin
gen
late
n hi
erm
ee zi
en d
at zi
j hun
ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id v
oor d
e br
andv
eilig
heid
in h
un
zorg
inst
ellin
gen
seri
eus n
emen
.
In ja
nuar
i 200
9 he
bben
de
bran
dwee
rkor
psen
van
de
vier
gr
ote
sted
en in
Ned
erla
nd (G
4) b
eslo
ten
om, n
aar v
oorb
eeld
va
n de
bra
ndw
eer H
aagl
ande
n, m
et h
et m
odel
BGB
in h
un
eige
n re
gio’
s aan
de
slag
te g
aan.
Het
aan
tal g
ecer
tifice
erde
be
drijv
en d
at h
et B
GB k
eurm
erk
mag
ver
lene
n, b
lijft
gr
oeie
n. T
even
s bie
dt e
en v
erze
keri
ngsm
aats
chap
pij l
ager
e ve
rzek
erin
gspr
emie
s aan
bij
inst
ellin
gen
die
in h
et b
ezit
zijn
va
n he
t BGB
keu
rmer
k.
Het
mod
el v
oorz
iet i
n ee
n pu
blie
k pr
ivat
e sa
men
wer
king
BHV
en b
rand
veili
ghei
d en
hie
rop
- voo
r zov
er a
an d
e or
de
- tijd
elijk
e co
mpe
nser
ende
maa
treg
elen
te tr
effen
.D
e VR
OM
-Ins
pect
ie v
erri
cht l
ande
lijk
onde
rzoe
k na
ar d
e br
andv
eilig
heid
van
pol
itiec
elle
n. H
et o
nder
zoek
op
loca
tie
is a
fger
ond;
de
rapp
orta
gefa
se m
et h
oor-
en
wed
erho
or
vind
t mom
ente
el p
laat
s. D
e ei
ndra
ppor
tage
is v
oorz
ien
med
io 2
009.
De
min
iste
r van
BZK
zal o
p ba
sis v
an d
e ui
tkom
sten
van
dit
rapp
ort b
ezie
n w
elke
maa
treg
elen
zij
kan
nem
en.
3. In
itiat
ieve
n in
het
vel
d
3.1
Inle
idin
g
Naa
st d
e bi
j het
act
iepr
ogra
mm
a di
rect
bet
rokk
en p
artn
ers,
zi
jn e
r nog
vel
e an
dere
org
anis
atie
s die
een
bel
angr
ijke
rol
spel
en in
het
ver
grot
en v
an d
e br
andv
eilig
heid
in
Ned
erla
nd. D
e la
atst
e ja
ren
zijn
er i
n he
t vel
d di
vers
e nu
ttig
e in
itiat
ieve
n on
tplo
oid
en in
stru
men
ten
ontw
ikke
ld. D
eze
ontw
ikke
linge
n m
aken
het
bijv
oorb
eeld
mog
elijk
om
in
zich
t te
verk
rijg
en in
het
bra
ndve
iligh
eids
nive
au.
Daa
rnaa
st le
vere
n de
ze in
itiat
ieve
n ee
n bi
jdra
ge a
an h
et
verg
rote
n va
n he
t bra
ndve
iligh
eids
bew
ustz
ijn b
ij zo
wel
pr
ofes
sion
als a
ls b
urge
rs. H
iero
nder
een
bes
chri
jvin
g va
n de
m
eest
in h
et o
og sp
ring
ende
initi
atie
ven.
3.2
Mod
el In
tegr
ale
Bran
dvei
lighe
id
Bouw
wer
ken
(Mod
el IB
B)
Buite
n he
t act
iepr
ogra
mm
a, m
aar w
el in
dir
ecte
rela
tie
daar
mee
is h
et M
odel
Inte
gral
e Br
andv
eilig
heid
Bo
uww
erke
n (M
odel
IBB)
ont
wik
keld
. Pub
lieke
en
priv
ate
part
ners
zijn
sind
s 200
5 in
nau
we
sam
enw
erki
ng m
et d
it pr
aktij
kger
icht
e in
stru
men
t aan
de
slag
. Het
Mod
el IB
B is
on
twik
keld
doo
r het
Cen
trum
voo
r Cri
min
alite
itspr
even
tie
en V
eilig
heid
(CCV
). H
et m
odel
is e
en h
ulpm
idde
l voo
r or
gani
satie
s bij
het v
erbe
tere
n va
n de
bra
ndve
iligh
eid
van
hun
gebo
uwen
en
rich
t zic
h op
per
soon
lijke
vei
lighe
id,
behe
ersi
ng v
an b
rand
scha
de e
n de
gev
olge
n da
arva
n in
en
om d
e hu
isve
stin
g. M
et h
et m
odel
kan
een
goe
de
sam
enst
ellin
g va
n ve
rsch
illen
de b
rand
veili
ghei
ds-
voor
zien
inge
n w
orde
n ge
real
isee
rd, z
oals
org
anis
ator
isch
e m
aatr
egel
en, b
ouw
kund
ige
voor
zien
inge
n en
inst
alla
ties.
D
e m
etho
de is
van
toep
assi
ng v
oor z
owel
de
bouw
fase
als
ge
dure
nde
het g
ebru
ik v
an h
et g
ebou
w. D
e ba
sis i
s het
st
anda
ard
bouw
proc
es: I
nitia
tief-
en
Defi
nitie
– O
ntw
erp
– Re
alis
atie
– G
ebru
ik.
2223
Sche
mat
isch
ove
rzic
ht
eind
resu
ltaat
act
iepu
nten
Ac
tiepr
ogra
mm
a Br
andv
eilig
heid
200
7-20
08
Bijla
ge 2
2425
2627
Bijla
ge 3
Visi
e op
bra
ndve
iligh
eid
Gede
elde
vera
ntw
oord
elijk
heid
en
held
ere k
ader
s van
uit e
en
risico
bena
derin
g
2829
tot e
n m
et g
ebru
ik d
e ri
sico
’s on
vold
oend
e w
orde
n af
gew
ogen
. Doo
r ond
uide
lijkh
eid
over
de
rege
ls,
onbe
kend
heid
met
de
mog
elijk
hede
n di
e de
rege
ls b
iede
n en
te w
eini
g in
houd
elijk
e ke
nnis
bij
zow
el m
arkt
part
ijen
als
de o
verh
eid
wor
dt v
eela
l gek
ozen
voo
r st
anda
ardo
plos
sing
en e
n w
orde
n de
ze v
aak
zelf
‘voo
rges
chre
ven’
.H
et g
ebre
k aa
n ke
nnis
wor
dt m
ede
vero
orza
akt d
oor
onvo
ldoe
nde
info
rmat
ie o
ver o
orza
ken
en g
evol
gen
van
bran
d.
Visie
op
bran
dvei
lighe
idD
e vi
sie
op b
rand
veili
ghei
d be
vat d
e ko
ers v
oor d
e ko
men
de
jare
n en
is d
aarm
ee ri
chtin
ggev
end
voor
de
even
tuel
e aa
npas
sing
en b
inne
n he
t sys
teem
van
bra
ndve
iligh
eid.
Dez
e vi
sie
is n
iet v
an d
e en
e op
de
ande
re d
ag w
erke
lijkh
eid.
Het
is
een
eer
ste
aanz
et, o
p ba
sis w
aarv
an d
iver
se h
ulpm
idde
len
en in
stru
men
ten
de k
omen
de ja
ren
verd
er o
nder
zoch
t en
uitg
ewer
kt m
oete
n w
orde
n.
De
verd
elin
g va
n ve
rant
woo
rdel
ijkhe
den
en d
e ui
tgan
gspu
nten
voo
r reg
elge
ving
han
gen
nauw
met
elk
aar
sam
en. D
e ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id v
an d
e ov
erhe
id e
n de
da
arm
ee sa
men
hang
ende
rege
lgev
ing
rich
t zic
h op
de
veili
ghei
d va
n be
won
ers.
Een
pan
d ve
ilig
kunn
en v
erla
ten
is
een
basi
spri
ncip
e en
hou
dt in
dat
men
sen
een
geva
arlij
ke
plek
(een
bou
ww
erk)
bin
nen
vijft
ien
min
uten
kun
nen
verl
aten
. De
cons
truc
tie v
an e
en g
ebou
w m
oet d
aarm
ee
gedu
rend
e vi
jftie
n m
inut
en d
e br
and
kunn
en w
eers
taan
van
m
omen
t van
bra
nd u
itbre
ken
tot d
e tij
d (v
ijftie
n m
inut
en)
waa
rbin
nen
de b
rand
wee
r hul
p ka
n ve
rlen
en. D
e br
andv
eilig
heid
smaa
treg
elen
han
gen
daar
naas
t nau
w
sam
en m
et d
e ri
sico
’s va
n he
t spe
cifie
ke b
ouw
wer
k. D
e re
gelg
evin
g is
ald
us g
eric
ht o
p he
t waa
rbor
gen
van
een
min
imal
e st
erkt
e co
nstr
uctie
bou
ww
erk
met
inac
htne
min
g va
n de
spec
ifiek
e ri
sico
’s va
n da
t bou
ww
erk.
De
bran
dsch
ade
aan
het p
and
is e
en v
eran
twoo
rdel
ijkhe
id v
an d
e ei
gena
ar
van
het g
ebou
w.
De
visi
e va
n de
ove
rhei
d op
de
bran
dvei
lighe
id h
eeft
be
trek
king
op
de v
eran
twoo
rdel
ijkhe
idsv
erde
ling,
pri
mai
re
doel
groe
pen
voor
ove
rhei
dsin
terv
entie
, de
maa
tsch
appe
lijke
acc
epta
tie v
an b
rand
, bek
endh
eid
en
uitv
oerb
aarh
eid
van
voor
schr
iften
en
de d
oele
n di
e de
ov
erhe
id st
elt b
ij de
ont
wik
kelin
g op
het
geb
ied
van
bran
dvei
lighe
idsb
elei
d de
kom
ende
jare
n (r
isic
oben
ader
ing
en d
oelk
wan
tifice
ring
). U
it de
stud
ies n
aar a
anle
idin
g va
n in
cide
nten
blij
kt d
at d
e ve
rant
woo
rdel
ijkhe
idsv
erde
ling
en h
et
veili
ghei
dsbe
wus
tzijn
bij
de d
iver
se p
artij
en o
nvol
doen
de
duid
elijk
zijn
. Daa
rom
is in
dez
e vi
sie
veel
aan
dach
t voo
r de
gew
enst
e ve
rant
woo
rdel
ijkhe
idsv
erde
ling
en h
et v
erho
gen
van
het v
eilig
heid
sbew
ustz
ijn. H
et o
mga
an m
et
bran
dvei
lighe
id v
erei
st sp
ecifi
eke
kenn
is d
ie n
u va
ak n
iet o
f on
vold
oend
e aa
nwez
ig is
. Voo
r het
ver
ster
ken
van
kenn
is
bij z
owel
ove
rhei
d al
s geb
ruik
ers z
ulle
n da
n oo
k ac
tivite
iten
wor
den
ontp
looi
d. D
it al
les m
oet e
rtoe
leid
en d
at p
artij
en
Visi
e op
bra
ndve
iligh
eid
Sam
enva
ttin
g va
n ui
tgan
gspu
nten
en
keuz
en
Aanl
eidi
ng V
isie o
p br
andv
eilig
heid
De
Schi
phol
bran
d en
and
ere
cala
mite
iten
lere
n da
t het
hu
idig
e sy
stee
m ro
nd b
rand
veili
ghei
d aa
n de
gre
nzen
van
zi
jn m
ogel
ijkhe
den
is g
ekom
en. A
lgem
een
wor
dt o
nder
-sc
hrev
en d
at m
eer r
egel
s, st
reng
ere
hand
havi
ng e
n te
chni
sche
opl
ossi
ngen
op
de la
nge
term
ijn n
iet z
ulle
n le
iden
tot e
en v
erbe
teri
ng v
an d
e br
andv
eilig
heid
. Ve
rbet
erin
g va
n de
bra
ndve
iligh
eid
moe
t gev
onde
n w
orde
n in
het
ver
hoge
n va
n he
t vei
lighe
idsb
ewus
tzijn
, een
mee
r in
tegr
ale
bena
deri
ng v
an d
e ri
sico
's e
n ee
n ee
ndui
dige
ve
rant
woo
rdel
ijkhe
idsv
erde
ling.
Dez
e bo
odsc
hap
kom
t ook
tot u
itdru
kkin
g in
het
Act
ie-
prog
ram
ma
Bran
dvei
lighe
id. E
én v
an d
e be
lang
rijk
ste
onde
rdel
en in
dit
Actie
prog
ram
ma
is e
en g
ezam
enlij
ke v
isie
va
n de
ove
rhei
d, k
enni
scen
tra,
ber
oeps
groe
pen
en b
ranc
hes
op b
rand
veili
ghei
d. D
eze
visi
e za
l de
kom
ende
jare
n ri
chtin
ggev
end
zijn
voo
r de
verd
ere
ontw
ikke
ling
van
wet
- en
rege
lgev
ing,
form
uler
ing
van
stra
tegi
eën,
opz
etten
van
ac
tivite
iten
en a
ctie
prog
ram
ma’
s, o
ntw
ikke
ling
van
scen
ario
’s en
mod
elle
n en
het
ver
rich
ten
van
onde
rzoe
ken
en e
valu
atie
s, in
het
teke
n va
n de
bra
ndve
iligh
eid.
Dez
e br
andv
eilig
heid
svis
ie is
op
hoof
dlijn
en, d
ynam
isch
van
aa
rd, k
reeg
op
inte
ract
ieve
wijz
e vo
rm e
n za
l op
basi
s van
ni
euw
e in
zich
ten
en e
rvar
inge
n aa
ngep
ast e
n ve
rder
ui
tgew
erkt
wor
den.
De
“Vis
ie o
p br
andv
eilig
heid
; Ged
eeld
e ve
rant
-w
oord
elijk
heid
en
held
ere
kade
rs v
anui
t een
ri
sico
bena
deri
ng”
is b
ijgev
oegd
, hie
rond
er v
olgt
een
sa
men
vatt
ing.
De h
uidi
ge si
tuat
ieD
e m
aats
chap
pelij
ke re
actie
in re
latie
tot b
rand
veili
ghei
d is
m
et n
ame
inci
dent
gest
uurd
. Na
ram
pen
volg
t als
snel
de
roep
om
maa
treg
elen
, waa
rbij
met
nam
e na
ar d
e ov
erhe
id
wor
dt g
ekek
en. D
e aa
ndac
ht v
oor b
rand
veili
ghei
d eb
t ec
hter
rede
lijk
snel
wee
r weg
en
leid
t nie
t tot
een
toen
ame
van
de b
rand
veili
ghei
d, h
et b
rand
veili
ghei
dbew
ustz
ijn o
f be
sef v
an d
e ei
gen
vera
ntw
oord
elijk
heid
. Ont
wer
pers
, ge
bouw
eige
nare
n en
geb
ruik
ers z
ijn zi
ch o
nvol
doen
de
bew
ust v
an h
un v
eran
twoo
rdel
ijkhe
id o
p he
t geb
ied
van
bran
dvei
lighe
id.
De
bran
dvei
lighe
id w
ordt
doo
r vel
en g
ezie
n al
s een
pri
mai
re
vera
ntw
oord
elijk
heid
van
de
over
heid
. Bij
ontw
erp
en
gebr
uik
van
bouw
wer
ken
lijkt
daa
rdoo
r het
vol
doen
aan
ei
sen
van
bevo
egd
geza
g ee
n do
el o
p zi
ch te
zijn
. Er w
ordt
te
wei
nig
reke
ning
geh
oude
n m
et d
e da
adw
erke
lijke
risi
co’s.
D
e hu
idig
e re
gelg
evin
g m
aakt
een
risi
cobe
nade
ring
w
elis
waa
r mog
elijk
, maa
r is d
aar o
nvol
doen
de o
p to
eges
nede
n. G
evol
g is
dat
in d
e di
vers
e st
adia
van
ont
wer
p
3031
Beke
ndhe
id, u
itvo
erba
arhe
id e
n ha
ndha
afba
arhe
id v
an
de re
gelg
evin
g10
Het
hui
dige
stel
sel v
an w
et- e
n re
gelg
evin
g be
schr
ijft e
en
slui
tend
stel
sel v
an v
oors
chri
ften
met
bet
rekk
ing
tot
bouw
wer
ken,
het
geb
ruik
van
de
bouw
wer
ken
en d
e or
gani
satie
die
de
bouw
wer
ken
gebr
uikt
. Bin
nen
iede
r va
n de
dri
e ge
noem
de d
omei
nen
moe
t aan
bep
aald
e m
inim
ale
voor
schr
iften
wor
den
vold
aan.
Dit
is e
en
uitg
angs
punt
waa
raan
nie
t moe
t wor
den
geto
rnd.
Mee
tbar
e do
elst
ellin
g en
ont
wik
kelin
gen
in b
elei
d11
Ten
eind
e in
zich
t te
verk
rijg
en in
oor
zake
n en
gev
olge
n va
n br
and
wor
dt e
en m
etho
de o
ntw
ikke
ld v
oor d
e ev
alua
tie v
an b
rand
. Het
regi
stre
ren
van
de
eval
uatie
gege
vens
zal (
op te
rmijn
) mee
r inz
icht
gev
en in
de
zwak
ke sc
hake
ls p
er d
omei
n en
daa
rmee
inpu
t lev
eren
vo
or h
et o
ntw
erp
van
nieu
we
bouw
wer
ken
en e
vent
uele
aa
npas
sing
en in
wet
- en
rege
lgev
ing.
Bij
het o
pzett
en v
an
een
derg
elijk
e re
gist
ratie
wor
dt sa
men
gew
erkt
met
de
bran
dwee
r, po
litie
en
verz
eker
aars
en
gebr
uik
gem
aakt
w
orde
n va
n he
t voo
rwer
k da
t doo
r NIF
V, N
VBR
en e
nkel
e br
andw
eerk
orps
en is
ged
aan.
12 E
r wor
den
doel
stel
linge
n ge
form
ulee
rd m
et b
etre
kkin
g to
t de
gevo
lgen
van
bra
ndve
iligh
eid.
Op
basi
s hie
rvan
ku
nnen
uits
prak
en g
edaa
n w
orde
n ov
er w
at w
e al
s m
aats
chap
pij b
rand
veili
g vi
nden
en
wel
ke a
spec
ten
bij
deze
uits
praa
k va
n be
lang
zijn
. Dez
e do
elkw
antifi
ceri
ng
kan
een
hulp
mid
del z
ijn b
ij he
t bep
alen
van
do
elst
ellin
gen
in b
elei
d en
bij
het u
itwer
ken
van
de
risi
cobe
nade
ring
bij
ontw
erp
en b
ehee
r van
bou
ww
erke
n.
Ond
erzo
ek m
oet u
itwijz
en o
p w
elke
wijz
e de
ze
doel
kwan
tifice
ring
het
bes
te k
an w
orde
n in
gevu
ld.
13 W
e le
ven
in e
en sa
men
levi
ng w
aari
n he
t nie
t mog
elijk
is
om ri
sico
’s to
t nul
te re
duce
ren.
Het
nad
enke
n ov
er d
e re
gelg
evin
g in
de
huid
ige
maa
tsch
appi
j beg
int d
us a
l met
he
t acc
epte
ren
van
een
bepa
ald
risi
co. A
ccep
tatie
van
ri
sico
’s be
teke
nt d
at n
iet a
utom
atis
ch n
aar d
e ov
erhe
id
geke
ken
wor
dt b
ij ca
lam
iteite
n. N
ucht
er o
mga
an m
et
risi
co’s
leid
t tot
mee
r ges
truc
ture
erde
aan
pak
van
de
bran
dvei
lighe
id zo
nder
dat
op
iede
r inc
iden
t met
de
roep
om
mee
r reg
els w
ordt
ger
eage
erd.
prak
tijks
ituat
ie. D
e ri
sico
bena
deri
ng za
l bij
intr
oduc
tie in
de
rege
lgev
ing
gehe
el o
f ged
eelte
lijk
in d
e pl
aats
kom
en v
an
de h
uidi
ge re
gelg
evin
g. D
iscu
ssie
s ove
r wat
nu
vold
oend
e ve
ilig
is e
n in
terp
reta
tieve
rsch
illen
tuss
en to
ezic
htho
uder
s en
de
bouw
prak
tijk
wor
den
onde
rvan
gen
door
in e
en
risi
cobe
nade
ring
zo c
oncr
eet m
ogel
ijk e
isen
te fo
rmul
eren
. D
e di
scus
sie
over
wat
nu
wel
en
niet
vei
lig is
wor
dt n
iet o
p bo
uww
erkn
ivea
u m
aar o
p la
ndel
ijk n
ivea
u ge
voer
d w
aard
oor v
oora
f dui
delij
k is
aan
wel
ke v
oors
chri
ften
moe
t w
orde
n vo
ldaa
n. E
r is d
us sp
rake
van
maa
twer
k bi
nnen
st
rikt
e ka
ders
.
Prim
aire
doe
lgro
epen
voo
r ove
rhei
dsin
terv
enti
e5
De
vera
ntw
oord
elijk
heid
van
de
over
heid
is p
rim
air
geri
cht o
p de
vei
lighe
id v
an d
ie g
roep
en d
ie, o
m w
elke
re
den
dan
ook,
onv
oldo
ende
zelfr
edza
am zi
jn o
f on
vold
oend
e ha
ndel
ings
pers
pect
ief h
ebbe
n:
a.
men
sen
die
(tijd
elijk
of p
erm
anen
t) a
fhan
kelij
k zi
jn d
e
ge
zond
heid
szor
g. H
et g
aat h
ierb
ij om
de
bran
dvei
lighe
id v
an zo
rgin
stel
linge
n in
den
bre
de
(z
ieke
nhui
zen,
ver
zorg
ings
tehu
izen
, GGZ
, etc
.
b. le
erlin
gen
in h
et o
nder
wijs
en
dan
met
nam
e jo
nge
kind
eren
en
spec
iaal
(bas
is) o
nder
wijs
.
c. m
ense
n di
e op
gesl
oten
zitt
en in
pen
itent
iair
e
in
rich
tinge
n, p
oliti
ecel
len,
etc
.6
Bij d
e hu
isve
stin
g va
n de
ze g
roep
en za
l het
doo
r de
over
heid
ges
teld
e ka
der s
trik
ter z
ijn e
n st
rikt
er w
orde
n ge
hand
haaf
d, w
aarb
ij oo
k de
geb
ouw
eige
naar
/ be
heer
der n
adru
kkel
ijker
op
zijn
of h
aar
vera
ntw
oord
elijk
heid
wor
dt a
ange
spro
ken.
7 W
onin
gen
vorm
en e
en sp
ecifi
eke
aand
acht
sgro
ep. V
anui
t he
t oog
punt
van
bew
ustw
ordi
ng w
orde
n w
onin
geig
enar
en a
ange
spro
ken
op h
un
vera
ntw
oord
elijk
heid
.
Maa
tsch
appe
lijke
gev
olge
n va
n br
and
8 Ee
n st
ruct
urel
e aa
npak
van
de
bran
dvei
lighe
id is
ger
icht
op
het
voo
rkom
en v
an sl
acht
offer
s bij
geke
nde
risi
co’s
en
niet
op
cala
mite
iten,
zoal
s aan
slag
en e
n ne
erst
orte
nde
vlie
gtui
gen.
9
Gec
ombi
neer
d m
et d
e aa
ndac
htsg
roep
en v
oor
over
heid
sint
erve
ntie
rich
t de
over
heid
zich
pri
mai
r ri
chte
n op
het
voo
rkom
en v
an sl
acht
offer
s als
gev
olg
van
bran
d in
de
zorg
, het
ond
erw
ijs e
n bi
j cel
len.
Daa
rnaa
st
rich
t de
insp
anni
ng zi
ch o
p vi
tale
asp
ecte
n va
n de
m
aats
chap
pij,
zoal
s het
voo
rkom
en d
an w
el h
et b
eper
ken
van
de g
evol
gen
van
cala
mite
iten
die
leid
en to
t m
aats
chap
pelij
ke o
ntw
rich
ting.
2 G
ebou
wbe
heer
ders
heb
ben
hun
gebo
uw e
n or
gani
satie
op
ord
e. Z
o ni
et d
an is
het
een
taak
van
de
over
heid
om
hi
erte
gen
op te
tred
en. H
et is
nie
t de
taak
van
de
over
heid
om
de
vera
ntw
oord
elijk
heid
voo
r de
veili
ghei
d ov
er te
ne
men
.3
Vanu
it he
t ond
er p
unt 2
geg
even
uitg
angs
punt
in d
e ve
rant
woo
rdel
ijkhe
idsv
erde
ling
moe
t hel
der w
orde
n w
at
de w
ettel
ijke
vera
ntw
oord
elijk
hede
n en
take
n va
n de
ge
mee
nten
en
de b
rand
wee
r zijn
. Daa
r waa
r nod
ig za
l de
wet
- en
rege
lgev
ing
wor
den
aang
epas
t.
Ris
icob
enad
erin
g br
andv
eilig
heid
4 H
et o
ntw
erp
van
een
gebo
uw m
oet m
eer i
n sa
men
hang
w
orde
n be
scho
uwd
op b
rand
veili
ghei
d: w
elke
risi
co’s
kunn
en a
an d
e or
de zi
jn, w
elke
maa
treg
elen
wor
den
hier
tege
n ge
nom
en, w
at zi
jn d
e re
stri
sico
’s en
hoe
ku
nnen
dez
e w
orde
n ge
min
imal
isee
rd. O
m d
it te
be
reik
en w
ordt
ond
erzo
cht o
p w
elke
wijz
e de
hui
dige
re
gelg
evin
g ka
n w
orde
n aa
ngep
ast.
Daa
rbij
zijn
ond
er
ande
re d
e re
sulta
ten
uit d
e st
udie
s naa
r het
ged
rag
van
men
sen
van
bela
ng. U
itgan
gspu
nt is
een
ben
ader
ing
volg
ens h
et ‘p
iram
idem
odel
’ hie
rnaa
st. V
an b
ened
en
naar
bov
en g
ezie
n zo
u de
rege
lgev
ing
als v
olgt
moe
ten
wer
ken:
Niv
eau
1 bev
at d
e vo
orsc
hrift
en v
oor h
et g
root
ste
deel
van
de
bou
ww
erke
n: e
envo
udig
e bo
uww
erke
n / k
lein
bu
rger
wer
k. V
olst
aan
kan
wor
den
met
een
voud
ige,
vas
te
pres
tatie
-eis
en g
ebas
eerd
op
een
alge
men
e ri
sico
bena
deri
ng (w
ellic
ht ze
lfs m
idde
lvoo
rsch
rift
en?)
Niv
eau
2 va
n de
pir
amid
e be
schr
ijft se
mi-
maa
twer
kopl
ossi
ngen
, geb
asee
rd o
p ri
sico
’s, d
ie
toep
asba
ar zi
jn v
oor m
eerd
ere
gebo
uwen
/ in
rich
tinge
n:
stan
daar
dsce
nari
o’s v
oor e
en ri
sico
bena
deri
ng p
er
gebo
uwty
pe /
gebr
uik
Niv
eau
3 is
de
spec
ifiek
e ob
ject
geri
chte
risi
cobe
nade
ring
: m
aatw
erk
risi
coan
alys
e vo
or d
e m
eer c
ompl
exer
e (r
isic
ovol
lere
) obj
ecte
n
In e
erst
e in
stan
tie w
ordt
ond
erzo
cht o
p w
elke
wijz
e ee
n ri
sico
bena
deri
ng in
vulli
ng k
an g
even
aan
niv
eau
3 vo
or
mee
r com
plex
e ge
bouw
en e
n op
wel
ke w
ijze
de
risi
cobe
nade
ring
kan
bijd
rage
n aa
n he
t ver
eenv
oudi
gen
van
de v
oors
chri
ften
voo
r de
over
ige
nive
aus.
Uitg
angs
punt
bij
een
even
tuel
e in
trod
uctie
van
de
risi
cobe
nade
ring
in d
e w
etge
ving
is d
at e
r gee
n sp
rake
is v
an
stap
elin
g va
n vo
orsc
hrift
en: d
e ri
sico
bena
deri
ng m
aakt
he
lder
wel
ke v
oors
chri
ften
ger
icht
op
de sp
ecifi
eke
situ
atie
no
dig
zijn
, het
geen
mog
elijk
tot m
inde
r voo
rsch
rift
en le
idt.
Er
is g
een
spra
ke v
an e
en o
peen
stap
elin
g va
n re
gelg
evin
g m
aar e
en a
anvu
llend
inst
rum
ent v
oora
l bed
oeld
om
vo
orsc
hrift
en b
eter
te la
ten
aans
luite
n bi
j de
bete
r met
elk
aar a
fste
mm
en o
ver b
rand
veili
ghei
d, m
et e
en
bete
re b
rand
veili
ghei
dssi
tuat
ie a
ls re
sulta
at.
Het
intr
oduc
eren
van
een
risi
cobe
nade
ring
is e
en b
elan
grijk
el
emen
t dat
voo
ral v
an b
etek
enis
is v
oor h
et a
nder
s om
gaan
m
et w
et- e
n re
gelg
evin
g. V
anui
t een
risi
cobe
nade
ring
wor
dt
de b
rand
veili
ghei
d pr
imai
r bez
ien
op d
e ri
sico
’s va
n he
t ge
bouw
, het
geb
ruik
en
de o
rgan
isat
ie e
n ni
et v
anui
t de
gene
riek
e ve
iligh
eids
nive
aus d
ie zi
jn v
astg
eleg
d in
de
rege
lgev
ing.
De
risi
co’s
bepa
len
de m
aatr
egel
en b
inne
n ee
n (b
inde
nd) a
lgem
een
wett
elijk
kad
er. V
oor e
envo
udig
e ge
bouw
en w
orde
n de
risi
co’s
op c
entr
aal n
ivea
u in
kaa
rt
gebr
acht
en
geld
en a
lgem
ene
rege
ls. V
oor c
ompl
exe
gebo
uwen
gel
dt e
en ri
sico
-inve
ntar
isat
ie o
p m
aat e
n,
daar
uit v
olge
nd, m
aatr
egel
en o
p m
aat.
Daa
r waa
r nod
ig
zulle
n de
div
erse
voo
rsch
rift
en b
eter
op
elka
ar w
orde
n af
gest
emd.
In
dez
e vi
sie
wor
den
prio
rite
iten
gest
eld
met
bet
rekk
ing
tot
de in
span
ning
en v
an d
e ov
erhe
id. D
e in
terv
entie
zal z
ich
voor
al ri
chte
n op
gro
epen
per
sone
n di
e va
n an
dere
n afh
anke
lijk
zijn
voo
r hun
bra
ndve
iligh
eid,
zoal
s min
der
zelfr
edza
men
en
men
sen
die
de ri
sico
’s va
n br
and
niet
of
onvo
ldoe
nde
kunn
en in
scha
tten
. Het
gaa
t hie
rbij
om d
ie
situ
atie
s die
het
mee
st ri
sico
vol z
ijn d
oor a
anw
ezig
heid
van
gr
oepe
n m
ense
n, zo
als s
chol
en, d
e zo
rg e
n ce
lgeb
ouw
en,
en d
ie g
eval
len
waa
r op
dit m
omen
t de
mee
ste
slac
htoff
ers
valle
n, w
onin
gen
en w
oong
ebou
wen
. Bei
de g
eval
len
vrag
en
iede
r hun
eig
en, s
peci
fieke
aan
pak
die
in h
et
wer
kpro
gram
ma
beho
rend
e bi
j dez
e vi
sie
zal w
orde
n ui
tgew
erkt
. Hie
rond
er w
orde
n, p
er o
nder
deel
, pun
tsge
wijs
de
hoo
fdlij
nen
uit d
e vi
sie
sam
enge
vat.
Vera
ntw
oord
elijk
heid
sver
delin
g1
De
vera
ntw
oord
elijk
heid
voo
r het
voo
rkom
en e
n be
perk
en v
an d
e ge
volg
en v
an b
rand
is e
en g
edee
lde
vera
ntw
oord
elijk
heid
, waa
rbij
het a
ccen
t in
spec
ifiek
e ge
valle
n so
ms b
ij éé
n va
n de
par
tijen
in d
e ve
iligh
eids
kete
n lig
t. B
urge
rs e
n be
drijv
en m
oete
n ze
lf de
no
odza
kelij
ke m
aatr
egel
en n
emen
om
zich
zelf
en
ande
ren
te b
esch
erm
en te
gen
(de
gevo
lgen
van
) bra
nd: z
ij zi
jn h
ierv
oor p
rim
air v
eran
twoo
rdel
ijk. D
e ov
erhe
id
bepa
alt d
e ka
ders
(in
de v
orm
van
wet
- en
rege
lgev
ing)
, on
ders
teun
t waa
r mog
elijk
de
juis
te to
epas
sing
en
ziet
to
e op
de
nale
ving
.
3233
Bouw
besl
uit b
esta
ande
bou
w, h
et B
eslu
it Br
andv
eilig
ge
brui
k bo
uww
erke
n.
Geb
ruik
van
bou
ww
erke
nD
e vo
orsc
hrift
en in
zake
bra
ndve
ilig
gebr
uik
zijn
vas
tgel
egd
in h
et B
eslu
it br
andv
eilig
geb
ruik
bou
ww
erke
n. Z
oals
in h
et
vori
ge st
uk a
l bes
chre
ven
beva
t dit
besl
uit v
oors
chri
ften
in
zake
bra
ndbe
veili
ging
sins
talla
ties e
n da
t voo
r bep
aald
e ca
tego
rieë
n bo
uww
erke
n ee
n ge
brui
ksve
rgun
ning
(b
rand
veili
g ge
brui
k) v
erpl
icht
is. D
e lo
kale
bo
uwve
rord
enin
g be
vat d
aarn
aast
ook
voo
rsch
rift
en in
zake
de
bes
chik
baar
heid
van
blu
swat
er, d
e be
reik
baar
heid
voo
r br
andw
eerv
oert
uige
n, e
tc..
De
Arbo
-wet
gee
ft d
oelv
oors
chri
ften
voo
r de
veili
ghei
d va
n w
erkn
emer
s. D
e vo
orsc
hrift
en st
elle
n da
t een
wer
kple
k ve
ilig
moe
t zijn
, wat
een
doo
rwer
king
hee
ft in
de
bran
dvei
lighe
id o
p he
t geb
ied
van
mat
eria
len,
vlu
chte
n,
etc.
De
Arbo
-wet
stel
t tev
ens e
isen
aan
de
BHV-
orga
nisa
tie
binn
en e
en b
edri
jf of
inri
chtin
g.H
andh
avin
g vi
ndt p
laat
s doo
r de
gem
eent
e (g
ebru
iksv
ergu
nnin
g) e
n de
Arb
eids
insp
ectie
(Arb
o-w
etge
ving
).
Land
elijk
e ge
ünifo
rmee
rde
voor
schr
iften
voo
r geb
ouw
, geb
ruik
en
orga
nisa
tie
Een
deel
van
de
prob
lem
atie
k (lo
kale
ver
schi
llen,
ver
snip
-
perin
g) is
al e
en a
anta
l jare
n ge
lede
n on
derk
end.
Per
1 no
vem
ber 2
008
is h
et B
eslu
it br
andv
eilig
geb
ruik
bou
w-
wer
ken
van
krac
ht. M
et d
it be
slui
t kom
en d
e br
and-
veili
ghei
dsvo
orsc
hrift
en in
de
loka
le b
ouw
vero
rden
inge
n te
verv
alle
n en
gel
dt é
én la
ndel
ijke
set (
rech
tstr
eeks
wer
kend
e)
voor
schr
iften
voo
r bra
ndve
ilig
gebr
uik.
Ond
erde
el v
an d
e
intr
oduc
tie v
an h
et B
eslu
it br
andv
eilig
geb
ruik
bou
ww
erke
n is
voor
licht
ing
aan
gebr
uike
rs e
n he
t bes
chik
baar
stel
len
van
budg
et v
oor b
ijsch
olin
g va
n pr
even
tiste
n en
toez
icht
-hou
ders
.
De
volg
ende
stap
is h
et in
tegr
eren
van
Bou
w-b
eslu
it en
Bes
luit
bran
dvei
lig g
ebru
ik b
ouw
wer
ken
tot é
én A
MvB
, voo
rzie
n vo
or
eind
200
9. A
nder
e on
twik
kelin
gen
die
in d
it ka
der v
an b
elan
g
zijn,
zijn
het
voo
rnem
en o
m te
kom
en to
t een
AM
vB w
aarin
de
voor
-sch
riften
rond
om d
e be
drijf
shul
pver
leni
ng e
n de
veili
ghei
d va
n de
rden
in b
ouw
wer
ken
wor
den
vast
gele
gd
(ver
bred
e BH
V) e
n de
Wet
vei
lighe
idsr
egio
’s, w
aarm
ee b
eoog
d
wor
dt o
m sl
agva
ardi
ge v
eilig
heid
sreg
io’s
te cr
eëre
n w
aarin
gem
eent
en, b
rand
wee
r, ge
nees
kund
ige
dien
sten
, de
polit
ie e
n
ande
re p
artn
ers e
ffect
ief s
amen
wer
ken
om d
e ve
iligh
eid
van
burg
ers t
e w
aarb
orge
n bi
j inci
dent
en v
arië
rend
van
“dag
elijk
se” b
rand
en e
n on
geva
llen
tot g
root
scha
lige
ram
pen
en cr
ises
.
Het
Bou
wbe
slui
t 200
3 be
vat v
oors
chri
ften
in d
e vo
rm v
an
pres
tatie
-eis
en, m
aar s
chri
jft n
iet v
oor o
p w
elke
wijz
e aa
n de
voo
rsch
rift
en m
oet w
orde
n vo
ldaa
n. In
het
Bou
wbe
slui
t w
orde
n be
palin
gsm
etho
den
aang
ewez
en w
aarm
ee d
e pr
esta
tie k
an w
orde
n be
paal
d da
n w
el a
ange
toon
d. H
et
nive
au v
an d
e vo
orsc
hrift
en is
bep
aald
op
basi
s van
een
ri
sico
-insc
hatt
ing
die
(nie
t spe
cifie
k be
noem
d) v
eela
l op
erva
ring
geb
asee
rd is
. In
veel
gev
alle
n zi
jn d
e vo
orsc
hrift
en
onts
taan
van
uit h
et o
ogpu
nt b
epaa
lde
cala
mite
iten
(lees
: ri
sico
’s) te
gen
te g
aan.
Voo
r som
mig
e on
derd
elen
, zoa
ls
cons
truc
ties,
hee
ft d
it ge
resu
lteer
d in
(op
risi
co’s)
ge
base
erde
alg
emen
e re
kenr
egel
s in
NEN
-nor
men
. In
ande
re g
eval
len,
zoal
s bij
bran
dvei
lighe
id, i
s (no
g) g
een
spra
ke v
an a
lgem
ene
op ri
sico
geb
asee
rde
reke
nreg
els o
f vo
orsc
hrift
en, m
aar z
ijn d
eze
rege
ls v
eela
l op
erva
ring
en
geba
seer
d.Ee
n be
lang
rijk
e on
derd
eel v
an d
e bo
uwre
gelg
evin
g is
ge
lijkw
aard
ighe
id. K
an n
iet a
an d
e pr
esta
tie-e
is w
orde
n vo
ldaa
n of
is d
e aa
ngew
ezen
bep
alin
gsm
etho
de n
iet d
irec
t to
epas
baar
, dan
bie
dt d
e ge
lijkw
aard
ighe
id o
ntw
erpe
rs /
initi
atie
fnem
ers d
e m
ogel
ijkhe
id o
m o
p ee
n an
dere
man
ier
een
(aan
toon
baar
) gel
ijkw
aard
ig v
eilig
heid
sniv
eau
te
bere
iken
. De
voor
schr
iften
voo
r de
max
imal
e (s
ub)
bran
dcom
part
imen
teri
ng, b
ijvoo
rbee
ld, z
ijn g
eric
ht o
p he
t be
heer
sen
van
bran
d re
spec
tieve
lijk
het v
oldo
ende
snel
ku
nnen
vlu
chte
n. Is
het
nie
t mog
elijk
om
een
bou
ww
erk
te
com
part
imen
tere
n da
n ka
n bi
jvoo
rbee
ld e
en sp
rink
ler
wor
den
aang
ebra
cht,
waa
rdoo
r geb
ruik
ers m
eer t
ijd k
rijg
en
om te
vlu
chte
n en
dus
een
gel
ijkw
aard
ig v
eilig
heid
sniv
eau
wor
dt b
erei
kt. G
elijk
waa
rdig
heid
moe
t wor
den
aang
etoo
nd
aan
burg
emee
ster
en
wet
houd
ers.
Gel
ijkw
aard
ige
oplo
ssin
gen
zijn
bep
erkt
tot c
oncr
ete
bouw
kund
ige
/ bo
uwte
chni
sche
maa
treg
elen
(dus
gee
n or
gani
sato
risc
he
maa
treg
elen
ter c
ompe
nsat
ie).
Het
Bou
wbe
slui
t 200
3 be
vat v
oors
chri
ften
die
er i
n he
t bi
jzon
der o
p ge
rich
t zijn
om
tijd
ig v
luch
ten
mog
elijk
te
mak
en. D
aarn
aast
zijn
voo
rsch
rift
en o
pgen
omen
om
ui
tbre
idin
g va
n br
and
tege
n te
gaa
n / t
e ve
rtra
gen.
Een
bo
uww
erk
moe
t op
gron
d va
n he
t Bou
wbe
slui
t tev
ens h
et
redd
en v
an m
ense
n ‘fa
cilit
eren
’, zo
dat d
e br
andw
eer h
aar
wer
k ka
n do
en.
Voor
schr
iften
inza
ke b
rand
beve
iligi
ngsi
nsta
llatie
s zijn
sl
echt
s voo
r een
dee
l opg
enom
en in
het
Bou
wbe
slui
t 200
3.
Het
gro
otst
e de
el v
an d
e in
stal
latie
s wor
dt v
erpl
icht
op
basi
s va
n de
gem
eent
elijk
e bo
uwve
rord
enin
g. D
e bo
uwve
rord
enin
g be
vat (
mid
del)v
oors
chri
ften
inza
ke d
e aa
nwez
ighe
id v
an b
rand
mel
dins
talla
ties,
on
trui
min
gsin
stal
latie
s, e
tc. e
n oo
k vo
orsc
hrift
en in
zake
de
con
trol
e en
het
ond
erho
ud v
an d
eze
inst
alla
ties.
H
andh
avin
g va
n en
toez
icht
op
de b
ouw
rege
lgev
ing
vind
pl
aats
doo
r bur
gem
eest
er e
n w
etho
uder
s op
gron
d va
n de
bo
uwve
rgun
ning
tijd
ens d
e bo
uw e
n op
gro
nd v
an h
et
2 Pr
oble
emsc
hets
/ ui
tgan
gspu
nten
:
inka
dere
n pr
oble
emst
ellin
g
Inle
idin
gIn
alle
ond
erzo
eken
die
de
laat
ste
jare
n zi
jn u
itgev
oerd
naa
r de
oor
zake
n en
ach
terg
rond
en v
an c
alam
iteite
n ko
mt e
en
aant
al le
erpu
nten
stel
selm
atig
teru
g: d
e on
derz
ocht
e ob
ject
en v
oldo
en n
iet (
volle
dig)
aan
de
rege
lgev
ing,
de
eige
nare
n zi
jn zi
ch v
aak
niet
of o
nvol
doen
de b
ewus
t van
hu
n ve
rant
woo
rdel
ijkhe
den
en g
ebru
iker
s zijn
vaa
k on
vold
oend
e vo
orbe
reid
op
een
even
tuel
e ca
lam
iteit
. Dez
e co
nclu
sies
kom
en n
aar v
oren
uit
de o
nder
zoek
en n
aar d
e N
ieuw
jaar
sbra
nd in
Vol
enda
m e
n de
bra
nd o
p Sc
hiph
ol.
Aan
de a
nder
e ka
nt w
ordt
ook
gec
onst
atee
rd d
at e
r vee
l ge
leer
d is
van
bra
nden
in h
et v
erle
den:
er i
s dui
delij
k m
eer
aand
acht
voo
r bra
ndve
iligh
eid
van
bouw
wer
ken,
BH
V-op
leid
inge
n en
and
ere
aspe
cten
. Ook
wor
dt k
eer o
p ke
er
geco
nsta
teer
d da
t het
nie
t aan
de
(hoe
veel
heid
) reg
els l
igt,
m
aar a
an d
e na
levi
ng e
n to
epas
sing
hie
rvan
. Een
co
nsta
teri
ng d
ie a
l doo
r de
Com
mis
sie
onde
rzoe
k Ca
fébr
and
nieu
wja
arsn
acht
200
1 (Co
mm
issi
e Al
ders
) in
haar
ei
ndra
ppor
t is v
erw
oord
.
Het
hui
dige
ste
lsel
op
hoof
dlijn
enH
et h
uidi
ge st
else
l van
wet
- en
rege
lgev
ing
is g
rofw
eg te
sp
litse
n in
voo
rsch
rift
en v
oor b
ouw
wer
ken,
voo
rsch
rift
en
voor
geb
ruik
en
over
ige
voor
schr
iften
(ond
er m
eer v
oor
‘nie
t-bo
uww
erke
n’).
De
voor
schr
iften
zijn
teru
g te
vin
den
in
de W
onin
gwet
, het
Bou
wbe
slui
t 200
3, d
e Ar
bo-w
et, d
e ge
mee
ntel
ijke
Bran
dbev
eilig
ings
vero
rden
ing
(op
gron
d va
n de
Bra
ndw
eerw
et) e
n pe
r 1 n
ovem
ber 2
008
het B
eslu
it br
andv
eilig
geb
ruik
bou
ww
erke
n en
in d
iver
se d
ocum
ente
n di
e va
ak w
orde
n op
geva
t als
‘pse
udor
egel
gevi
ng’
(bra
ndbe
veili
ging
scon
cept
en e
n an
dere
han
drei
king
en)
maa
r waa
rove
r de
min
iste
rs v
an B
ZK e
n va
n W
WI i
n ee
n br
ief v
an 2
9 ja
nuar
i jl.
de T
wee
de K
amer
hee
ft in
gelic
ht. D
e vo
orsc
hrift
en o
p he
t geb
ied
van
de b
rand
wee
rtak
en zi
jn
onde
r mee
r vas
tgel
egd
in d
e Br
andw
eerw
et 19
89.
Een
kort
e to
elic
htin
g op
de
best
aand
e w
et- e
n re
gelg
evin
g ka
n he
t bes
te w
orde
n ge
geve
n op
bas
is v
an d
e in
delin
g bo
uww
erk
– ge
brui
k –
omge
ving
en
toez
icht
ver
sus
nale
ving
. Tev
ens w
ordt
kor
t ing
egaa
n op
de
voor
schr
iften
ro
ndom
het
func
tione
ren
van
de b
rand
wee
r.
Bouw
wer
ken
De
Won
ingw
et b
epaa
lt da
t alle
bou
ww
erke
n m
oete
n vo
ldoe
n aa
n de
voo
rsch
rift
en v
an h
et B
ouw
besl
uit.
Dez
e Al
gem
ene
maa
treg
el v
an b
estu
ur b
evat
(bou
wku
ndig
e)
voor
schr
iften
waa
raan
ten
min
ste
moe
t wor
den
vold
aan.
H
et B
ouw
besl
uit m
aakt
ond
ersc
heid
tuss
en b
esta
ande
bo
uw, t
ijdel
ijke
bouw
en
nieu
wbo
uw: a
an n
ieuw
bouw
w
orde
n ov
er h
et a
lgem
een
hoge
re e
isen
ges
teld
(ook
wat
be
treft
bra
ndve
iligh
eid)
.
Visi
e op
bra
ndve
iligh
eid
Ged
eeld
e ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id e
n he
lder
e ka
ders
van
uit e
en
risi
cobe
nade
ring
1.
Waa
rom
een
vis
ie o
p br
andv
eilig
heid
?
Naa
r aan
leid
ing
van
de b
rand
in h
et c
elle
ncom
plex
op
Schi
phol
-Oos
t en
het r
appo
rt v
an d
e O
nder
zoek
sraa
d Vo
or
Veili
ghei
d hi
erov
er re
es d
e vr
aag
of h
et h
uidi
ge
bran
dvei
lighe
idsc
once
pt n
og w
el v
oldo
et a
an d
e ei
sen
die
de sa
men
levi
ng d
aara
an st
elt.
Lev
ert h
et h
uidi
ge sy
stee
m
van
wet
- en
rege
lgev
ing,
de
toep
assi
ng h
ierv
an e
n he
t to
ezic
ht h
iero
p de
bra
ndve
iligh
eid
op d
ie w
e in
Ned
erla
nd
nood
zake
lijk
acht
en?
Om
dit
te k
unne
n be
oord
elen
is h
et
nood
zake
lijk
om e
erst
exp
licie
t vas
t te
legg
en w
at d
e BV
N
eder
land
ver
wac
ht: w
at is
de
visi
e op
bra
ndve
iligh
eid,
de
wijz
e w
aaro
p w
e di
t will
en b
erei
ken
en d
e ve
rdel
ing
van
de
vera
ntw
oord
elijk
hede
n hi
erbi
j. Ee
n he
lder
e vi
sie
bied
t de
basi
s voo
r eva
luat
ie v
an d
e be
staa
nde
situ
atie
en
mog
elijk
e aa
npas
sing
en.
In h
et A
ctie
prog
ram
ma
bran
dvei
lighe
id is
opg
enom
en d
at
een
geza
men
lijke
vis
ie (o
verh
eid,
ken
nisc
entr
a en
be
roep
sgro
ep) o
p br
andv
eilig
heid
wor
dt o
ntw
ikke
ld. D
eze
visi
e za
l de
kom
ende
jare
n ri
chtin
ggev
end
zijn
voo
r de
verd
ere
ontw
ikke
ling
van
wet
- en
rege
lgev
ing,
form
uler
ing
van
stra
tegi
eën,
opz
etten
van
act
ivite
iten
en
actie
prog
ram
ma’
s, o
ntw
ikke
len
van
scen
ario
’s en
mod
elle
n en
het
ver
rich
ten
van
onde
rzoe
ken
en e
valu
atie
s, d
ie in
het
te
ken
staa
n va
n de
bra
ndve
iligh
eid.
De
bran
dvei
lighe
idsv
isie
is d
ynam
isch
van
aar
d, k
rijg
t op
inte
ract
ieve
wijz
e vo
rm e
n za
l de
kom
ende
tijd
op
basi
s van
ni
euw
e in
zich
ten
en e
rvar
inge
n aa
ngep
ast w
orde
n.Bi
j het
ops
telle
n va
n de
ze V
isie
is g
ebru
ik g
emaa
kt v
an
onde
rzoe
ken
en v
isie
s op
bran
dvei
lighe
id v
an d
iver
se
orga
nisa
ties e
n ee
rder
e ka
bine
tsst
andp
unte
n op
het
geb
ied
van
veili
ghei
d (in
bijl
age
2 bi
j dez
e vi
sie
zijn
de
bela
ngri
jkst
e do
cum
ente
n ko
rt sa
men
geva
t). T
even
s hee
ft a
fste
mm
ing
plaa
tsge
vond
en m
et k
enni
scen
tra
en v
erte
genw
oord
iger
s va
n de
bra
ndw
eer e
n de
bou
wpr
aktij
k.D
eze
visi
e is
een
eer
ste
(bel
angr
ijke)
stap
om
te k
omen
tot
een
verb
eter
de a
anpa
k va
n de
bra
ndve
iligh
eid.
Het
laat
ste
hoof
dstu
k be
vat e
en o
verz
icht
van
act
ies d
ie in
dez
e vi
sie
wor
den
beno
emd.
Als
ver
volg
op
deze
vis
ie zu
llen
de a
ctie
s,
in sa
men
wer
king
de
bij d
e be
trok
ken
part
ijen,
wor
den
vert
aald
naa
r een
wer
kpro
gram
ma
om te
kom
en to
t de
met
de
ze v
isie
beo
ogde
bra
ndve
iligh
eids
situ
atie
.
3435
3.
De
Visi
e op
bra
ndve
iligh
eid
Acce
ptat
ie v
an ri
sico
’sIn
Ned
erla
nd v
alle
n re
latie
f wei
nig
slac
htoff
ers d
oor b
rand
; ge
mid
deld
83
slac
htoff
ers e
n ca
. 115
0 ge
won
den
over
de
peri
ode
1991
- 20
05 (z
ie fi
guur
1), w
at E
urop
ees g
ezie
n ve
r on
der h
et g
emid
deld
e14 is
. Het
gro
otst
e de
el v
an d
e sl
acht
offer
s val
t bij
won
ingb
rand
en: g
emid
deld
60%
ove
r de
afge
lope
n 15
jaar
. Al h
oew
el h
et a
anta
l sla
chto
ffer
s een
da
lend
e tr
end
laat
zien
, lijk
t dez
e da
ling
bij w
onin
gbra
nden
m
inde
r ste
rk te
zijn
. De
cijfe
rs o
ver d
e ja
ren
2006
- 20
08 (t
ot
juni
200
8) b
eves
tigen
dit
: gem
idde
ld w
aren
er 4
5 do
den
te
betr
eure
n, w
aarv
an 3
9 bi
j won
ingb
rand
en.
Fi
guur
1: D
oden
en g
ewon
den
bij b
rand
(Bro
n: N
IFV)
Ond
anks
het
rela
tief l
age
aant
al sl
acht
offer
s is d
e im
pact
va
n br
and
zoda
nig
hoog
dat
te a
llen
tijde
ges
tree
fd m
oet
wor
den
naar
min
imal
iser
ing
van
het a
anta
l sla
chto
ffer
s.
Hie
raan
zit e
chte
r wel
een
gre
ns: a
bsol
ute
veili
ghei
d is
een
ill
usie
. Ind
ien
best
aand
e re
gelg
evin
g w
ordt
nag
elee
fd is
sp
rake
van
een
bep
aald
e ba
sisv
eilig
heid
. Bij
het s
trev
en n
aar
een
hoge
r vei
lighe
idsn
ivea
u is
het
van
bel
ang
om d
e (m
aats
chap
pelij
ke) k
oste
n hi
erva
n te
gen
de b
aten
af t
e w
egen
15: h
et st
reve
n na
ar ‘n
ul ri
sico
’ en
daar
mee
naa
r ‘nu
l sl
acht
offer
s’ za
l bijn
a al
tijd
leid
en to
t een
te zw
are
verp
licht
ing
voor
bur
gers
en
bedr
ijfsl
even
. Zoa
ls o
ok in
de
notit
ie ‘M
aats
chap
pelij
k de
bat o
ver d
e es
sent
iele
ve
lighe
idsr
elat
ie tu
ssen
ove
rhei
d en
sam
enle
ving
’ van
de
Ond
erzo
eksr
aad
voor
Vei
lighe
id a
ange
geve
n, is
het
no
odza
kelij
k om
dui
delij
ker s
chei
ding
tuss
en d
e ke
rnta
ken
van
de o
verh
eid
en d
e ei
gen
vera
ntw
oord
elijk
heid
van
bu
rger
s en
onde
rnem
ers a
an te
bre
ngen
.Ve
iligh
eid
is e
en g
edee
lde
vera
ntw
oord
elijk
heid
van
de
sam
enle
ving
als
geh
eel.
De
rol v
an d
e ov
erhe
id k
omt i
n be
eld
zodr
a be
paal
de h
ande
linge
n of
ged
ragi
ngen
co
nseq
uent
ies h
ebbe
n vo
or d
e pu
blie
ke v
eilig
heid
en
wan
neer
de
effec
ten
van,
of r
isic
o’s o
p, in
cide
nten
op
de
maa
tsch
appe
lijke
ord
e te
gro
ot o
f sys
tem
atis
ch w
orde
n ge
acht
. De
zorg
voo
r vei
lighe
id is
daa
rmee
dus
noo
it ee
n ta
ak v
oor d
e ov
erhe
id a
lleen
. Vei
lighe
id is
pri
mai
r een
eig
en
vera
ntw
oord
elijk
heid
van
bur
gers
en
bedr
ijven
, waa
rbij
de
over
heid
moe
t het
kad
er a
ange
eft v
an h
et m
inim
ale
Het
geb
rek
aan
kenn
is w
ordt
med
e ve
roor
zaak
t doo
r on
vold
oend
e in
form
atie
ove
r de
oorz
aken
en
gevo
lgen
va
n br
and.
Hie
rdoo
r is s
prak
e va
n ve
el d
iscu
ssie
ove
r m
aatr
egel
en d
ie g
etro
ffen
moe
ten
wor
den
de d
oele
n di
e de
ze m
aatr
egel
en d
iene
n.
De
cons
eque
ntie
s van
de
geco
nsta
teer
de p
robl
emen
is e
en
veili
ghei
dsys
teem
dat
onv
oldo
ende
sam
enha
ng v
erto
ont e
n de
els ‘
toev
allig
’ tot
stan
d lij
kt te
kom
en. O
plos
sing
en e
n ri
sico
’s zi
jn n
iet o
p el
kaar
afg
este
md
en g
ebou
wei
gena
ren,
ge
brui
kers
en
bevo
egd
geza
g zi
jn zi
ch o
nvol
doen
de b
ewus
t va
n de
risi
co’s.
Res
umé
Sam
enge
vat k
an g
econ
clud
eerd
wor
den
dat d
e hu
idig
e re
gelg
evin
g te
chni
sch
en in
houd
elijk
op
zich
vol
doen
de is
om
bra
ndve
iligh
eid
te b
orge
n m
aar d
at k
eer o
p ke
er
geco
nsta
teer
d w
ordt
dat
de
toep
assi
ng v
an d
ie re
gelg
evin
g ni
et le
idt t
ot v
oldo
ende
bor
ging
van
de
bran
dvei
lighe
id. I
n he
t Act
iepr
ogra
mm
a is
dit
dile
mm
a ve
rwoo
rd m
et d
e co
nsta
teri
ng “d
at h
et h
uidi
ge sy
stee
m v
an b
rand
prev
entie
aa
n de
gre
nzen
van
zijn
mog
elijk
hede
n is
gek
omen
”.
De
prob
lem
en ro
nd b
rand
veili
ghei
d zi
jn v
oora
l het
gev
olg
van
de w
ijze
waa
rop
met
de
rege
ls w
ordt
om
gega
an.
Part
ijen
zijn
het
er d
an o
ok o
ver e
ens d
at e
en v
erbe
teri
ng
van
bran
dvei
lighe
id g
ezoc
ht m
oet w
orde
n in
het
ver
hoge
n va
n he
t vei
lighe
idsb
ewus
tzijn
, het
ver
der v
erke
nnen
en
toep
asse
n va
n ee
n m
eer i
nteg
rale
ben
ader
ing
van
de ri
sico
's
en e
en e
endu
idig
e ve
rant
woo
rdel
ijkhe
idsv
erde
ling
en n
iet
in m
eer r
egel
s en
stre
nger
e ha
ndha
ving
.D
eze
visi
e op
bra
ndve
iligh
eid
is h
et st
artp
unt v
oor d
e an
alys
e va
n de
kne
lpun
ten
in h
et h
uidi
ge sy
stee
m e
n de
ba
sis v
an m
ogel
ijke
oplo
ssin
gen.
Op
basi
s daa
rvan
kan
het
hu
idig
e st
else
l teg
en h
et li
cht w
orde
n ge
houd
en e
n w
aar
nodi
g aa
ngep
ast e
n he
rzie
n.
aan
het b
ewus
tzijn
van
de
risi
co’s
en d
e ei
gen
vera
ntw
oord
elijk
heid
:
“Het
bew
ustz
ijn h
oudt
niet
allee
n in
dat m
en zi
ch be
wus
t is v
an de
eig
en ve
rant
woo
rdeli
jkheid
, maa
r tev
ens w
at di
e ver
antw
oord
elijkh
eid
inho
udt.
Conc
reet
invu
lling
geve
n aa
n de
ze ve
rant
woo
rdeli
jkheid
kan
allee
n m
aar a
ls er
vold
oend
e ken
nis o
ver b
rand
veili
gheid
is, z
odat
ste
eds e
en go
ede r
isico
beoo
rdeli
ng m
ogeli
jk is
en da
t de d
aaru
it vo
lgen
de ac
tie oo
k wor
dt ge
borg
d. H
et ga
at da
arbi
j niet
allee
n ov
er de
eig
en ve
rant
woo
rdeli
jkheid
. Zek
er zo
bela
ngrij
k is h
et ov
erdr
agen
van
de ve
rant
woo
rdeli
jkheid
van
ontw
erpe
r via
bouw
er n
aar e
igen
aar/
behe
erde
r en
gebr
uike
r. He
t gaa
t hier
bij o
m ee
n br
ede c
ultu
urom
slag.
”
Mee
r con
cree
t is s
prak
e va
n de
vol
gend
e pr
oble
empu
nten
:Al
s rea
ctie
op
de in
cide
nten
die
de
afge
lope
n tij
d he
bben
pl
aats
gevo
nden
is v
eel a
anda
cht b
este
ed a
an h
et o
p or
de
krijg
en v
an d
e br
andv
eilig
heid
. Zow
el n
a de
Nie
uwja
ars-
bran
d in
Vol
enda
m a
ls n
a de
Sch
ipho
lbra
nd is
bi
jvoo
rbee
ld v
eel w
erk
gest
oken
in re
spec
tieve
lijk
een
inha
alsl
ag in
de
gebr
uiks
verg
unni
ngen
en
het v
erbe
tere
n va
n de
bra
nd-v
eilig
heid
bij
just
itiël
e in
rich
tinge
n.
Doo
rdat
dit
veel
al in
cide
ntge
stuu
rd e
n on
der h
oge
tijds
druk
is u
itgev
oerd
, zijn
opl
ossi
ngen
vaa
k su
bopt
imaa
l, ni
et o
p el
kaar
afg
este
md
en m
et
onvo
ldoe
nde
aand
acht
voo
r bor
ging
op
de la
nger
e te
rmijn
. Het
(pos
itiev
e) e
ffec
t van
een
cal
amite
it eb
t da
arna
ast s
nel w
eer w
eg.
Ont
wer
pers
, eig
enar
en e
n ge
brui
kers
van
bou
ww
erke
n zi
jn zi
ch o
nvol
doen
de b
ewus
t van
hun
eig
en
vera
ntw
oord
elijk
heid
voo
r de
bran
dvei
lighe
id. E
r is
onvo
ldoe
nde
oog
voor
de
spec
ifiek
e ri
sico
’s w
aard
oor d
e in
druk
bes
taat
dat
het
zo la
ngza
mer
hand
gaa
t om
de
rege
ltjes
en
niet
om
het
doe
l ach
ter d
e re
gels
nam
elijk
de
veili
ghei
d. B
rand
veili
ghei
d lij
kt v
erw
orde
n to
t een
(vaa
k on
over
zich
telij
ke) p
apie
ren
wer
kelij
khei
d.H
et k
enni
sniv
eau
met
bet
rekk
ing
tot t
oepa
ssin
g va
n de
re
gelg
evin
g m
oet o
mho
og. D
it ge
ldt z
owel
voo
r m
arkt
part
ijen
als v
oor b
evoe
gd g
ezag
. D
e hu
idig
e ge
brui
ks- e
n bo
uwre
gelg
evin
g ke
nt e
en st
else
l w
aari
n m
ag w
orde
n af
gew
eken
van
de
conc
rete
pre
stat
ie-
eis i
ndie
n op
een
and
ere
wijz
e w
ordt
vol
daan
aan
het
ve
iligh
eids
nive
au d
at w
ordt
beo
ogd
met
een
bep
aald
vo
orsc
hrift
: de
gelij
kwaa
rdig
e op
loss
inge
n. M
et n
ame
bij
bran
dvei
lighe
id w
ordt
dit
zeer
rege
lmat
ig to
egep
ast
(eer
der r
egel
dan
uitz
onde
ring
. Een
geb
ouw
ontw
erp
geba
seer
d op
de
spec
ifiek
e ri
sico
’s va
n da
t geb
ouw
is in
pr
inci
pe d
us m
ogel
ijk. D
e re
gelg
evin
g is
hie
r ech
ter n
iet
op to
eger
ust,
waa
rdoo
r dit
, blij
kens
de
geco
nsta
teer
de
knel
punt
en, o
nvol
doen
de u
it de
ver
f kom
t. D
oor
ondu
idel
ijkhe
id o
ver d
e re
gels
, onz
eker
heid
bij
ontw
erpe
rs e
n be
voeg
d ge
zag
en o
nbek
endh
eid
met
de
alte
rnat
ieve
n w
ordt
als
snel
teru
ggev
alle
n op
st
anda
ardo
plos
sing
en (e
n w
orde
n de
ze v
aak
zelfs
ve
rplic
ht).
Ove
rige
voo
rsch
rift
en b
rand
veili
ghei
d/ni
et-b
ouw
wer
ken
De
bran
dvei
lighe
id v
an n
iet b
ouw
wer
ken
(woo
nbot
en,
erve
n en
terr
eine
n, e
tc.)
wor
dt g
ereg
eld
in d
e ge
mee
ntel
ijke
bouw
vero
rden
ing
en in
de
bran
dbev
eilig
ings
vero
rden
ing.
O
ok w
orde
n sp
ecifi
eke
voor
schr
iften
voo
r eve
nem
ente
n vi
a de
Alg
emen
e pl
aats
elijk
e ve
rord
enin
g (A
PV) g
ereg
eld.
D
e vo
orsc
hrift
en b
etre
ffen
het
ver
bod
op h
et c
reër
en o
f in
stan
d ho
uden
van
gev
aarl
ijke
situ
atie
s in
het a
lgem
een.
D
e al
gem
ene
veili
ghei
d va
n op
en e
rven
en
terr
eine
n ka
n op
gr
ond
van
de W
onin
gwet
en
de b
ouw
vero
rden
ing
door
de
gem
eent
e w
orde
n ge
hand
haaf
d (r
echt
stre
eks w
erke
nde
voor
schr
iften
). D
e br
andb
evei
ligin
gsve
rord
enin
g is
ver
gelij
kbaa
r met
de
bouw
vero
rden
ing,
zij h
et v
oor i
nric
htin
gen
die
niet
te zi
en
zijn
als
bou
ww
erk
(fee
stten
ten,
woo
nsch
epen
, e.d
.).
De
bran
dbev
eilig
ings
vero
rden
ing
kent
een
met
de
bouw
vero
rden
ing
verg
elijk
baar
ver
gunn
ings
tels
el v
oor
bran
dvei
lig g
ebru
ik.
Rol
en
taak
van
het
bev
oegd
e ge
zag
met
bet
rekk
ing
tot
bran
dvei
lighe
idBu
rgem
eest
er e
n w
etho
uder
s zijn
ver
antw
oord
elijk
voo
r het
af
geve
n va
n ve
rgun
ning
en v
oor b
ouw
wer
ken,
nie
t-bo
uww
erke
n en
eve
nem
ente
n en
het
toez
icht
op
de
nale
ving
van
de
voor
schr
iften
op
het g
ebie
d va
n br
andv
eilig
heid
. In
de m
eest
e ge
mee
nten
tree
dt d
e br
andw
eer o
p al
s adv
iseu
r van
bur
gem
eest
er e
n w
etho
uder
s m
et b
etre
kkin
g to
t ver
gunn
ingv
erle
ning
. De
bran
dwee
r is i
n de
mee
ste
geva
llen
(al d
an n
iet v
ia m
anda
teri
ng) o
ok b
elas
t m
et d
e ui
tvoe
ring
van
de
toez
icht
staa
k. D
e ta
ken
van
de
bran
dwee
r zijn
vas
tgel
egd
in d
e Br
andw
eerw
et 19
85 e
n de
W
et ra
mpe
n en
zwar
e on
geva
llen.
Kor
t sam
enge
vat z
ijn d
it:
het v
oork
omen
, bep
erke
n en
bes
trijd
en v
an b
rand
, he
t bep
erke
n va
n br
andg
evaa
r, he
t voo
rkom
en e
n be
perk
en v
an o
ngev
alle
n bi
j bra
nd e
n al
het
geen
daa
rmee
ver
band
hou
dt e
nhe
t bep
erke
n en
bes
trijd
en v
an g
evaa
r voo
r men
sen
en
dier
en b
ij on
geva
llen
ande
rs d
an b
ij br
and.
Prob
lem
en m
et h
et h
uidi
ge s
tels
el v
an w
et- e
n re
gelg
evin
gRe
gels
gen
oeg
dus,
maa
r zijn
dez
e re
gels
ook
vol
doen
de
kenb
aar (
snap
t de
burg
er, o
nder
nem
er e
n to
ezic
htho
uder
ze
nog)
, uitv
oerb
aar e
n ha
ndha
afbaa
r? A
ls w
e ki
jken
naa
r de
cala
mite
iten
in d
e af
gelo
pen
jare
n en
de
resu
ltate
n va
n on
derz
oeke
n da
arna
ar d
an is
het
ant
woo
rd o
p de
ze v
raag
ne
gatie
f. O
ndan
ks a
ansc
herp
ing
van
rege
ls e
n m
eer
aand
acht
voo
r han
dhav
ing
is d
e br
andv
eilig
heid
on
vold
oend
e to
egen
omen
. Tev
ens m
oet g
econ
stat
eerd
w
orde
n da
t het
ook
ont
bree
kt a
an in
form
atie
ove
r het
na
leeft
ekor
t: w
e w
eten
voo
r bep
aald
e de
len
van
de
gebo
uwen
voor
raad
en
het g
ebru
ik o
nvol
doen
de h
oe g
root
de
pro
blem
atie
k nu
wer
kelij
k is
. In
het A
ctie
prog
ram
ma
Bran
dvei
lighe
id w
ordt
gec
onst
atee
rd d
at m
et n
ame
scho
rt
3637
van
de o
verh
eid
om d
ie v
eran
twoo
rdel
ijkhe
id o
ver t
e ne
men
.
Ris
icob
enad
erin
g br
andv
eilig
heid
bij
ontw
erp
en b
ehee
r va
n ge
bouw
enD
e hu
idig
e re
gelg
evin
g is
, doo
r geb
ruik
te m
aken
van
sp
ecifi
eke
voor
schr
iften
per
soor
t geb
ruik
, im
plic
iet
geba
seer
d op
een
risi
cobe
nade
ring
. Op
de e
erst
e pa
gina
van
de
ze v
isie
is g
econ
stat
eerd
dat
het
ont
wer
pen
van
een
bran
dvei
lig g
ebou
w in
som
mig
e ge
valle
n is
ver
wor
den
tot
een
‘com
plia
nce-
exam
en’.
Het
vol
doen
aan
de
rege
lgev
ing
lijkt
een
doe
l op
zich
gew
orde
n. In
het
Act
iepr
ogra
mm
a w
ordt
daa
rom
ges
prok
en o
ver h
et e
xplic
iet i
ntro
duce
ren
van
een
risi
cobe
nade
ring
voo
r het
ver
bete
ren
van
de
bran
dvei
lighe
id. H
et o
ntw
erp
van
een
gebo
uw m
oet m
eer
in sa
men
hang
wor
den
besc
houw
d m
et o
p br
andv
eilig
heid
: w
elke
risi
co’s
zijn
aan
de
orde
, wel
ke m
aatr
egel
en k
unne
n hi
erte
gen
geno
men
wor
den,
wat
zijn
de
rest
risi
co’s
en h
oe
kunn
en d
eze
wor
den
gem
inim
alis
eerd
. In
tege
nste
lling
tot
de h
uidi
ge w
erkw
ijze,
waa
rbij
spra
ke is
van
gen
erie
ke
voor
schr
iften
naa
r geb
ruik
van
een
bou
ww
erk,
moe
t de
nieu
we
risi
cobe
nade
ring
leid
en to
t een
bep
erki
ng v
an d
e sp
ecifi
eke
risi
co’s
die
bij e
en b
epaa
ld b
ouw
wer
k ho
ren.
Teve
ns is
van
bel
ang
om (z
o m
ogel
ijk) v
oora
f toe
kom
stig
e aa
npas
sing
en in
een
geb
ouw
in te
cal
cule
ren:
hoe
robu
ust
is h
et sy
stee
m v
an b
rand
veili
ghei
d, w
at is
mog
elijk
bij
vera
nder
inge
n en
hoe
kan
dan
de
veili
ghei
d op
pei
l ge
houd
en w
orde
n. M
et ‘r
obuu
st’ w
ordt
hie
r de
gevo
elig
heid
voo
r wijz
igin
gen
in b
ouw
wer
k, g
ebru
ik o
f or
gani
satie
bed
oeld
. Bij
een
robu
ust o
ntw
orpe
n ge
bouw
is
de b
rand
veili
ghei
d id
ealit
er n
iet a
fhan
kelij
k va
n (b
eper
kte)
ve
rand
erin
gen
in g
ebru
ik. Z
o ka
n bi
jvoo
rbee
ld b
ij he
t on
twer
p re
keni
ng g
ehou
den
wor
den
met
mog
elijk
e ni
euw
e do
orvo
eren
in b
rand
sche
idin
gen
en k
an e
en in
delin
g w
orde
n ge
koze
n di
e w
ijzig
inge
n to
elaa
t zon
der d
at
bran
dsch
eidi
ngen
moe
ten
vera
nder
d. D
e ui
tdag
ing
hier
bij
is o
m e
en o
ptim
um te
vin
den
tuss
en d
e ro
buus
thei
d va
n ee
n ge
bouw
, de
ontw
erpk
euze
n va
n ee
n op
drac
htge
ver /
on
twer
per e
n de
bep
erkt
e in
form
atie
die
vaa
k vo
oraf
aa
nwez
ig is
: vaa
k is
nog
onb
eken
d w
ie d
e hu
urde
r van
een
ge
bouw
is. I
s het
nie
t mog
elijk
om
bij
het o
ntw
erp
enig
e ro
buus
thei
d in
te b
ouw
en d
an za
l bij
even
tuel
e w
ijzig
inge
n in
het
geb
ruik
ext
ra g
elet
moe
t wor
den
op d
e ri
sico
’s di
e de
ni
euw
e si
tuat
ie m
et zi
ch m
eebr
engt
. Sam
enge
vat m
oet e
r du
s spr
ake
zijn
van
het
man
agen
van
risi
co’s
en h
et b
orge
n va
n de
vei
lighe
id ti
jden
s ont
wer
p al
s het
geb
ruik
. Om
de
bran
dvei
lighe
id o
p de
lang
ere
term
ijn te
bor
gen
zijn
br
andv
eilig
heid
sman
agem
ents
yste
men
van
gro
te w
aard
e.
De
risi
cobe
nade
ring
stop
t dan
ook
nie
t bij
de o
plev
erin
g va
n he
t geb
ouw
maa
r die
nt o
ok d
e ge
brui
ksfa
se te
bev
atten
en
daa
rmee
aan
dach
t te
best
eden
aan
de
rela
tie tu
ssen
ge
bouw
en
repr
essi
e. E
en a
anta
l lop
ende
pro
ject
en o
p he
t ge
bied
van
man
agem
ent v
an b
rand
veili
ghei
d en
de
rela
tie
prev
entie
- re
pres
sie
binn
en g
ebou
wbe
heer
en
-ont
wer
p
Het
inge
zett
e tr
ajec
t waa
rbij
de b
ouw
tech
nisc
he e
isen
van
he
t Bou
wbe
slui
t zijn
afg
este
md
op d
e BH
V- e
n ge
brui
ksei
sen
wor
dt v
erde
r doo
rgez
et. D
e vo
orge
nom
en
inte
grat
ie v
an h
et B
ouw
besl
uit e
n he
t Geb
ruik
sbes
luit
en d
e on
twik
kelin
g va
n ee
n ‘v
erbr
ede
BHV-
AMvB
’ zijn
daa
rbij
een
stap
in d
e go
ede
rich
ting.
Vera
ntw
oord
elijk
heid
van
eig
enar
en, g
ebru
iker
s en
de
bouw
prak
tijk
Geb
ouw
eige
nare
n en
-geb
ruik
ers,
incl
usie
f de
over
heid
in
deze
rol,
moe
ten
zorg
en v
oor e
en h
elde
re e
n tr
ansp
aran
te
orga
nisa
tie in
zake
de
bran
dvei
lighe
id. Z
oals
doo
r de
Com
mis
sie
Dek
ker19
gea
dvis
eerd
, moe
t de
over
heid
kad
ers
stel
len
en fa
cilit
eren
, op
een
zoda
nige
wijz
e da
t rui
mte
en
vert
rouw
en k
an w
orde
n ge
geve
n aa
n (e
xplic
iet t
oebe
deel
de)
eige
n ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id v
an m
arkt
part
ijen.
Nu
is n
og te
va
ak d
e ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id v
erde
eld
tuss
en
gebo
uwei
gena
ren,
huu
rder
s en
– na
ar d
e m
enin
g va
n m
enig
een
- de
over
heid
waa
rdoo
r onv
eilig
e si
tuat
ies
onvo
ldoe
nde
wor
den
gesi
gnal
eerd
en
opge
pakt
.
Binn
en h
et b
ouw
proc
es is
de
vera
ntw
oord
elijk
heid
nie
t ee
ndui
dig
bele
gd20
. For
mee
l lig
t de
vera
ntw
oord
elijk
heid
vo
or h
et b
ouw
en v
an e
en v
eilig
bou
ww
erk
bij d
e op
drac
htge
ver/
verg
unni
ngho
uder
. Vee
lal b
lijkt
dez
e ec
hter
on
vold
oend
e op
de
hoog
te v
an w
at d
it be
teke
nt v
oor h
et
gebo
uwon
twer
p. O
ntw
erpe
rs e
n bo
uwer
s moe
ten
mee
r dan
nu
hun
ver
antw
oord
elijk
heid
nem
en e
n op
drac
htge
vers
w
ijzen
op
risi
co’s.
Voor
licht
ing
zal a
ls e
ssen
tieel
inst
rum
ent w
orde
n in
geze
t om
de
gest
elde
pri
orita
ire
punt
en in
de
visi
e te
real
iser
en.
Het
gaa
t dan
om
ver
schi
llend
e do
elgr
oepe
n m
et e
lk e
en
eige
n bo
odsc
hap:
De
Ned
erla
ndse
bur
ger m
oet z
ich
bew
ust w
orde
n va
n zi
jn
eige
n ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id v
oor d
e br
andv
eilig
heid
in
huis
en
de g
evar
en d
ie e
en w
onin
gbra
nd m
et zi
ch
mee
bren
gt21
;de
ver
antw
oord
elijk
en v
oor z
orgs
inst
ellin
gen,
scho
len
(waa
rond
er o
ok k
inde
ropv
ang
wor
dt v
erst
aan)
en
celg
ebou
wen
moe
ten
zich
bew
ust w
orde
n va
n de
ui
tgan
gspu
nten
van
het
bra
ndve
iligh
eids
bele
id v
oor h
un
inri
chtin
gen
en v
an h
un ta
ken
en v
eran
twoo
rdel
ijkhe
den
zoal
s die
daa
ruit
voor
tvlo
eien
;Ei
gena
ren
van
bedr
ijven
moe
ten
bew
ust w
orde
n ge
maa
kt
van
de d
oels
telli
ng v
an h
et b
rand
veili
ghei
dsbe
leid
(vei
lig
vluc
hten
van
de
aanw
ezig
en) e
n he
t gev
olg
dat b
eper
king
va
n br
ands
chad
e ee
n ei
gen
vera
ntw
oord
elijk
heid
is.
Het
is d
e ta
ak v
an d
e ov
erhe
id o
m e
igen
aren
en
gebr
uike
rs
te o
nder
steu
nen
bij h
et v
oldo
en a
an d
e vo
orsc
hrift
en
mid
dels
hel
dere
voo
rsch
rift
en e
n an
dere
hul
pmid
dele
n.
Het
is te
vens
de
taak
van
de
over
heid
om
op
te tr
eden
in d
ie
geva
llen
waa
rbij
blijk
t dat
eig
enar
en e
n ge
brui
kers
nie
t vo
ldoe
n aa
n de
wett
elijk
e ve
rplic
htin
gen.
Het
is n
iet d
e ta
ak
min
imaa
l noo
dzak
elijk
gea
chte
vei
lighe
idsn
ivea
u is
en
de
hand
havi
ng h
ierv
an.
De
verd
elin
g va
n ve
rant
woo
rdel
ijkhe
den
en d
e ui
tgan
gs-
punt
en v
oor r
egel
gevi
ng h
ange
n na
uw m
et e
lkaa
r sam
en.
De
vera
ntw
oord
elijk
heid
van
de
over
heid
en
de d
aarm
ee
sam
enha
ngen
de re
gelg
evin
g ri
cht z
ich
op d
e ve
iligh
eid
van
bew
oner
s. E
en p
and
veili
g ku
nnen
ver
late
n is
een
bas
is-
prin
cipe
en
houd
t in
dat m
ense
n ee
n ge
vaar
lijke
ple
k (e
en
bouw
wer
k) b
inne
n vi
jftie
n m
inut
en k
unne
n ve
rlat
en. D
e co
nstr
uctie
van
een
geb
ouw
moe
t daa
rmee
ged
uren
de
vijft
ien
min
uten
de
bran
d ku
nnen
wee
rsta
an v
an m
omen
t va
n br
and
uitb
reke
n to
t de
tijd
(vijft
ien
min
uten
) w
aarb
inne
n de
bra
ndw
eer h
ulp
kan
verl
enen
. De
bran
dvei
lighe
idsm
aatr
egel
en h
ange
n da
arna
ast n
auw
sa
men
met
de
risi
co’s
van
het s
peci
fieke
bou
ww
erk.
De
rege
lgev
ing
is a
ldus
ger
icht
op
het w
aarb
orge
n va
n ee
n m
inim
ale
ster
kte
cons
truc
tie b
ouw
wer
k m
et in
acht
nem
ing
van
de sp
ecifi
eke
risi
co’s
van
dat b
ouw
wer
k. D
e br
ands
chad
e aa
n he
t pan
d is
een
ver
antw
oord
elijk
heid
van
de
eige
naar
va
n he
t geb
ouw
.
Vera
ntw
oord
elijk
heid
van
de
over
heid
Het
bas
is b
rand
veili
ghei
dsni
veau
17 is
vas
tgel
egd
in d
e bo
uwre
gelg
evin
g (B
ouw
- en
Besl
uit b
andv
eilig
geb
ruik
bo
uww
erke
n), A
rbo-
wet
gevi
ng e
n in
de
take
n en
be
voeg
dhed
en v
an d
e br
andw
eer.
De
onde
rlin
ge
afst
emm
ing
van
deze
voo
rsch
rift
en is
een
zaak
van
de
over
heid
. Het
min
iste
rie
van
VRO
M/W
WI i
s ver
antw
oor-
delij
k vo
or d
e br
andv
eilig
heid
svoo
rsch
rift
en in
de
bouw
rege
lgev
ing
en h
et sy
stee
m v
an h
andh
avin
g en
na
levi
ng h
ierv
an. D
e be
leid
sver
antw
oord
elijk
heid
voo
r ge
bouw
en in
de
zorg
, ond
erw
ijs, e
tc. l
igt b
ij de
re
spec
tieve
lijk
min
iste
ries
. Het
min
iste
rie
van
BZK
coör
dine
ert h
et b
rand
veili
ghei
dsbe
leid
in a
lgem
ene
zin.
De
Won
ingw
et, W
et ru
imte
lijke
ord
enin
g en
Wet
m
ilieu
behe
er zi
jn d
uide
lijk
over
de
vera
ntw
oord
elijk
-he
idsv
erde
ling
tuss
en p
ublie
ke e
n pr
ivat
e pa
rtije
n. H
et in
st
and
late
n va
n ee
n si
tuat
ie d
ie in
stri
jd is
met
de
voor
-sc
hrift
en is
een
ove
rtre
ding
van
die
voo
rsch
rift
en. D
e ei
gena
ar, g
ebru
iker
, exp
loita
nt, d
rijv
er, e
tc.18
is d
us
vera
ntw
oord
elijk
e vo
or d
e (b
rand
)vei
lighe
id. D
e ov
erhe
id
ziet
toe
op d
e na
levi
ng v
an d
e vo
orsc
hrift
en.
De
Bran
dwee
rwet
en
ook
de in
voo
rber
eidi
ng zi
jnde
Wet
ve
iligh
eids
regi
o’s g
aat v
erde
r in
de to
ewijz
ing
van
vera
ntw
oord
elijk
heid
aan
met
nam
e de
bra
ndw
eer.
Een
taak
al
s ‘he
t voo
rkom
en e
n be
perk
en v
an o
ngev
alle
n bi
j bra
nd
en a
l het
geen
daa
rmee
ver
band
hou
dt’ l
egt d
e ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id st
erk
bij d
e ov
erhe
id.
De
aanw
ezig
e di
scre
pant
ie in
ver
antw
oord
elijk
hede
n tu
ssen
de
ove
rhei
d in
den
bre
de e
n m
eer s
peci
fiek
de b
rand
wee
r is
niet
wen
selij
k en
moe
t wor
den
hers
teld
.
veili
ghei
dsni
veau
en
een
vang
net m
oet v
erzo
rgen
voo
r di
egen
en d
ie h
un e
igen
ver
antw
oord
elijk
heid
(om
ui
teen
lope
nde
rede
nen)
nie
t of o
nvol
doen
de k
unne
n dr
agen
. De
daar
uit v
olge
nde
over
heid
sint
erve
ntie
s -
bijv
oorb
eeld
via
nor
mst
ellin
g of
rege
lgev
ing
- moe
ten
dan
verv
olge
ns b
ezie
n w
orde
n in
het
lich
t van
maa
tsch
appe
lijke
op
vatt
inge
n ov
er d
e aa
nvaa
rdba
arhe
id v
an ri
sico
’s, d
e ge
volg
en v
oor a
nder
e be
leid
ster
rein
en e
n de
bijb
ehor
ende
ko
sten
cons
eque
ntie
s. P
erce
ptie
van
risi
co v
ersc
hilt
imm
ers
per s
ituat
ie, p
er c
ultu
ur e
n ve
rsch
uift
doo
r de
tijd,
med
e on
der i
nvlo
ed v
an d
e pu
blie
ke e
n po
litie
ke o
pini
e en
in
cide
nten
. Op
mac
roni
veau
moe
t de
aand
acht
bij
(bra
nd)
veili
ghei
d m
et n
ame
gaan
naa
r die
gev
alle
n of
geb
ouw
en
waa
r de
kans
op
slac
htoff
ers h
et g
root
st is
en
naar
die
ge
valle
n w
aar d
aadw
erke
lijk
spra
ke is
van
een
(rel
atie
f)
groo
t aan
tal s
lach
toff
ers.
D
e in
terv
entie
s van
de
over
heid
zijn
van
uit d
it ui
tgan
gspu
nt
dan
ook
prim
air g
eric
ht o
p:H
et b
orge
n va
n de
vei
lighe
id v
oor d
ie g
roep
en in
de
sam
enle
ving
die
te m
aken
kri
jgen
met
risi
co’s
waa
rop
ze
zelf
geen
invl
oed
kunn
en u
itoef
enen
. H
et b
orge
n va
n de
vei
lighe
id v
oor d
ie g
roep
en in
de
sam
enle
ving
die
blo
otge
stel
d w
orde
n aa
n ri
sico
’s di
e ze
ze
lf ni
et o
f onv
oldo
ende
kun
nen
insc
hatt
en e
n gr
oepe
n m
et o
nvol
doen
de h
ande
lings
pers
pect
ief16
. Het
gaa
t hi
erbi
j met
nam
e om
men
sen
die
om b
epaa
lde
rede
nen
min
der z
elfr
edza
am zi
jn;
Het
bor
gen
van
de v
eilig
heid
van
gro
epen
in d
e sa
men
levi
ng d
ie b
lijke
n de
hui
dige
situ
atie
een
ver
hoog
d ri
sico
lope
n he
t sla
chto
ffer
te w
orde
n va
n ee
n ca
lam
iteit
. M
et b
etre
kkin
g to
t bra
ndve
iligh
eid
betr
eft d
it m
et n
ame
won
inge
n.
Vanu
it de
ze v
isie
op
de ro
l en
taak
van
de
over
heid
op
acce
ptat
ie v
an ri
sico
’s in
den
bre
de w
ordt
in d
e na
volg
ende
pa
ragr
afen
inge
gaan
op
de b
rand
veili
ghei
d. A
chte
reen
-vo
lgen
s wor
dt in
gega
an o
p de
ver
antw
oord
elijk
-he
idsv
erde
ling,
een
risi
cobe
nade
ring
, pri
mai
re
doel
groe
pen,
de
maa
tsch
appe
lijke
gev
olge
n va
n br
and,
be
kend
heid
en
uitv
oerb
aarh
eid
van
voor
schr
iften
en
de
doel
en d
ie d
e ov
erhe
id st
elt b
ij de
ont
wik
kelin
g op
het
ge
bied
van
bra
ndve
iligh
eids
bele
id d
e ko
men
de ja
ren
(ris
icob
enad
erin
g en
doe
lkw
antifi
ceri
ng).
Als l
aats
te w
ordt
ee
n sa
men
vatt
ing
gege
ven
van
actie
s die
voo
rtvl
oeie
n ui
t de
ze v
isie
.
Vera
ntw
oord
elijk
heid
sver
delin
gD
e ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id v
oor h
et v
oork
omen
en
bepe
rken
va
n de
gev
olge
n va
n br
and
is e
en g
edee
lde
vera
ntw
oor-
delij
khei
d, w
aarb
ij he
t acc
ent i
n sp
ecifi
eke
geva
llen
som
s bij
een
van
de p
artij
en in
de
veili
ghei
dske
ten
ligt.
Van
bur
gers
en
bed
rijv
en m
oete
n ze
lf de
noo
dzak
elijk
e m
aatr
egel
en
nem
en o
m zi
chze
lf en
and
eren
te b
esch
erm
en te
gen
(de
gevo
lgen
van
) bra
nd. D
e ov
erhe
id is
ver
antw
oord
elijk
voo
r he
t ste
llen
van
held
ere
kade
rs d
ie a
ange
ven
wat
het
3839
inte
rven
tie v
an d
e ov
erhe
id za
l zic
h bi
j de
over
ige
groe
pen
met
nam
e ri
chte
n op
pre
vent
ie e
n be
wus
twor
ding
, maa
r oo
k op
toez
icht
op
nale
ving
van
de
voor
schr
iften
. Met
nam
e bi
j won
inge
n, d
e ca
tego
rie
waa
rbij
op d
it m
omen
t de
mee
ste
slac
htoff
ers v
alle
n, m
oet w
orde
n be
zien
of
inte
nsiv
erin
g va
n de
voo
rlic
htin
g ov
er d
e ge
vare
n va
n br
and
en d
e m
ogel
ijke
maa
treg
elen
hie
rteg
en e
ffec
tief i
s. N
aast
hu
urde
rs e
n ei
gena
ar-b
ewon
ers z
ulle
n oo
k ve
rhuu
rder
s,
zoal
s cor
pora
ties e
n an
dere
vas
tgoe
deig
enar
en, m
oete
n w
orde
n aa
nges
prok
en o
p hu
n ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id a
ls
gebo
uwei
gena
ar.
Ond
anks
de
cam
pagn
es g
eric
ht o
p be
wus
twor
ding
van
de
geva
ren
van
bran
d de
afg
elop
en ja
ren
moe
t gec
oncl
udee
rd
wor
den
dat w
onin
gbra
nden
nog
stee
ds (t
e) v
aak
voor
kom
en. E
en e
valu
atie
van
de
effec
ten
van
de
insp
anni
ngen
in d
e af
gelo
pen
jare
n m
oet m
eer
duid
elijk
heid
gev
en o
ver d
e w
ijze
waa
rop
bew
oner
s en
eige
nare
n he
t bes
te b
erei
kt k
unne
n w
orde
n. D
e re
cent
e aa
n he
t lic
ht g
ekom
en p
robl
emat
iek
van
onvo
ldoe
nde
wee
rsta
nd te
gen
bran
dove
rsla
g bi
j won
inge
n (H
oofd
dorp
, Za
anda
m) k
an a
ls h
andv
at w
orde
n ge
brui
kt o
m m
et n
ame
won
inge
igen
aren
nad
rukk
elijk
op
hun
vera
ntw
oord
elijk
te
wijz
en. D
e co
rpor
atie
sect
or za
l, m
ede
gezi
en h
et sp
ecifi
eke
verz
oek
hier
toe
vanu
it he
t min
iste
rie
van
VRO
M, h
aar
vera
ntw
oord
elijk
ver
antw
oord
elijk
heid
naa
r ver
wac
htin
g go
ed o
ppak
ken.
De
uitd
agin
g is
om
ook
indi
vidu
ele
won
inge
igen
aren
en
klei
ne v
erhu
urde
rs v
an d
e er
nst v
an d
e za
ak te
ove
rtui
gen.
Dit
zal e
nerz
ijds m
oete
n pl
aats
vind
en
via
bela
ngen
orga
nisa
ties (
VvE-
behe
er, V
eren
igin
g Ei
gen
Hui
s) e
n an
derz
ijds v
ia v
oorl
icht
ing
in h
et o
nder
wijs
, w
ijk- e
n bu
urtv
eren
igin
gen
door
gem
eent
en.
Maa
tsch
appe
lijke
gev
olge
n va
n br
and
Een
cala
mite
it le
idt n
iet i
n al
le g
eval
len
tot e
en m
aat-
scha
ppel
ijk re
actie
. Bep
aald
e ca
lam
iteite
n (e
n du
s ook
de
bijh
oren
de sl
acht
offer
s) le
iden
nie
t tot
maa
tsch
appe
lijk
reac
tie o
f onr
ust.
In a
nder
e ge
valle
n, ze
lfs a
ls d
aarb
ij m
inde
r sla
chto
ffer
s te
betr
eure
n zi
jn, w
ordt
dir
ect n
aar d
e ov
erhe
id g
ekek
en e
n kl
inkt
de
roep
om
maa
treg
elen
en
wet
gevi
ng. H
iera
an g
evol
g ge
ven
leid
t tot
inci
dent
en-
polit
iek
en n
iet t
ot e
en g
oed
door
dach
t sys
teem
van
br
andv
eilig
heid
. Het
stel
sel v
an w
et- e
n re
gelg
evin
g m
oet
geba
seer
d zi
jn o
p da
adw
erke
lijke
risi
co’s
en n
iet o
p lo
sse
inci
dent
en. E
en st
ruct
urel
e aa
npak
van
de
bran
dvei
lighe
id
is d
an o
ok g
eric
ht o
p he
t voo
rkom
en v
an sl
acht
offer
s bij
geke
nde
risi
co’s25
en
niet
op
extr
eme
cala
mite
iten,
zoal
s aa
nsla
gen
en n
eers
tort
ende
vlie
gtui
gen.
Het
pri
mai
re d
oel v
an h
et b
rand
veili
ghei
dsbe
leid
is h
et
min
imal
iser
en v
an sl
acht
offer
s als
gev
olg
van
bran
d.
Gec
ombi
neer
d m
et d
e aa
ndac
htsg
roep
en v
oor o
verh
eids
-in
terv
entie
moe
t de
over
heid
zich
pri
mai
r ric
hten
op
het
voor
kom
en v
an sl
acht
offer
s als
gev
olg
van
bran
d in
de
zorg
, he
t ond
erw
ijs e
n bi
j cel
len.
Daa
rnaa
st za
l de
insp
anni
ng
voor
ove
rige
bou
ww
erke
n ku
nnen
wor
den
heri
jkt.
Het
gaa
t da
n m
et n
ame
om d
e w
ijze
waa
rop
een
risi
cobe
nade
ring
ka
n w
orde
n ve
rtaa
ld n
aar c
oncr
ete
voor
schr
iften
voo
r bo
uww
erke
n va
llend
in c
ateg
orie
1 (b
ijvoo
rbee
ld e
n w
onin
g of
een
een
voud
ig sc
hool
gebo
uwtje
). D
e er
vari
ngen
die
hi
erm
ee w
orde
n op
geda
an k
unne
n w
orde
n do
orve
rtaa
ld in
de
rege
lgev
ing
voor
ove
rige
bou
ww
erke
n.U
itgan
gspu
nt b
ij ee
n in
trod
uctie
van
een
risi
cobe
nade
ring
in
de
wet
gevi
ng is
dat
er g
een
spra
ke is
van
stap
elin
g va
n vo
orsc
hrift
en: d
e ri
sico
bena
deri
ng k
omt i
n da
t gev
al g
ehee
l of
ged
eelte
lijk
in d
e pl
aats
van
de
huid
ige
voor
schr
iften
en
niet
er b
oven
op.
Dis
cuss
ies o
ver w
at n
u vo
ldoe
nde
veili
g is
en
inte
rpre
tatie
vers
chill
en tu
ssen
toez
icht
houd
ers e
n de
bo
uwpr
aktij
k w
orde
n on
derv
ange
n do
or in
een
ri
sico
bena
deri
ng zo
con
cree
t mog
elijk
eis
en te
form
uler
en.
De
disc
ussi
e ov
er w
at n
u w
el e
n ni
et v
eilig
is w
ordt
nie
t op
bouw
wer
kniv
eau
maa
r op
land
elijk
niv
eau
gevo
erd
waa
rdoo
r voo
raf d
uide
lijk
is a
an w
elke
voo
rsch
rift
en m
oet
wor
den
vold
aan.
Prim
aire
doe
lgro
epen
ove
rhei
dsin
terv
enti
esIn
de
para
graa
f ‘Ac
cept
atie
van
risi
co’s’
is a
ange
geve
n da
t de
vera
ntw
oord
elijk
heid
van
de
over
heid
pri
mai
r ger
icht
moe
t zi
jn o
p de
vei
lighe
id v
an d
ie g
roep
en d
ie, o
m w
elke
rede
n da
n oo
k, o
nvol
doen
de ze
lfred
zaam
zijn
of o
nvol
doen
de
hand
elin
gspe
rspe
ctie
f heb
ben.
In h
et k
ader
van
de
visi
e op
br
andv
eilig
heid
wor
dt ze
lfred
zaam
heid
als
vol
gt
gede
finie
erd24
:
“Het
men
selij
k ver
mog
en om
sign
alen
van
geva
ar w
aar t
e nem
en en
te
inte
rpre
tere
n, en
om be
sliss
inge
n te
nem
en en
uit
te vo
eren
die g
erich
t zij
n op
het
over
leven
van
een
bran
dsitu
atie”
Dez
e de
finiti
e la
at zi
en d
at h
et b
ij m
inde
r zel
fred
zam
en n
iet
alle
en g
aat o
m m
ense
n di
e va
nweg
e fy
siek
e ge
stel
dhei
d ni
et
kunn
en v
luch
ten,
maa
r ook
om
men
sen
die
niet
zelf
kunn
en b
eslis
sen
dat v
luch
ten
nood
zake
lijk
is
(onv
oldo
ende
han
delin
gspe
rspe
ctie
f) e
n om
men
sen
die
in
hun
bew
egin
gsvr
ijhei
d zi
jn b
elem
mer
d. D
e pr
imai
re
aand
acht
sgro
epen
die
hie
ruit
volg
en zi
jn:
men
sen
die
(tijd
elijk
of p
erm
anen
t) a
fhan
kelij
k zi
jn v
an
de g
ezon
dhei
dszo
rg. H
et g
aat h
ierb
ij om
de
bran
d-ve
iligh
eid
van
zorg
inst
ellin
gen
in d
en b
rede
(zie
ken-
huiz
en, v
erzo
rgin
gste
huiz
en, g
roep
s- e
n zo
rgw
onin
gen,
GG
Z, e
tc.);
leer
linge
n in
het
ond
erw
ijs e
n da
n m
et n
ame
jong
e ki
nder
en e
n sp
ecia
al (b
asis
) ond
erw
ijs. O
ok k
inde
ropv
ang
valt
in d
eze
aand
acht
sgro
ep;
men
sen
die
opge
slot
en zi
tten
in p
enite
ntia
ire
inri
chtin
gen,
pol
itiec
elle
n, e
tc..
Bij d
e hu
isve
stin
g va
n de
ze g
roep
en za
l het
doo
r de
over
heid
ge
stel
de k
ader
stri
kter
zijn
en
stri
kter
wor
den
geha
ndha
afd,
w
aarb
ij oo
k de
geb
ouw
eige
naar
/-be
heer
der n
adru
kkel
ijker
op
zijn
ver
antw
oord
elijk
heid
zal w
orde
n aa
nges
prok
en. D
e
Niv
eau
1 bev
at d
e vo
orsc
hrift
en v
oor h
et g
root
ste
deel
van
de
bou
ww
erke
n: e
envo
udig
e bo
uww
erke
n / k
lein
bu
rger
wer
k. V
olst
aan
kan
wor
den
met
een
voud
ige,
vas
te
pres
tatie
-eis
en g
ebas
eerd
op
een
alge
men
e ri
sico
bena
deri
ng (w
ellic
ht ze
lfs m
idde
lvoo
rsch
rift
en?)
Niv
eau
2 va
n de
dri
ehoe
k be
schr
ijft se
mi-
maa
twer
kopl
ossi
ngen
, geb
asee
rd o
p ri
sico
’s, d
ie
toep
asba
ar zi
jn v
oor m
eerd
ere
gebo
uwen
/ in
rich
tinge
n:
stan
daar
dsce
nari
o’s v
oor e
en ri
sico
bena
deri
ng p
er
gebo
uwty
pe /
gebr
uik
Niv
eau
3 is
de
spec
ifiek
e ob
ject
geri
chte
risi
cobe
nade
ring
: m
aatw
erk
risi
coan
alys
e vo
or d
e m
eer c
ompl
exer
e (r
isic
ovol
lere
) obj
ecte
n
Nat
uurl
ijk m
oet h
et m
ogel
ijk b
lijve
n om
voo
r alle
ge
bouw
en u
it te
gaa
n va
n va
ste
pres
tatie
-eis
en. V
an b
elan
g is
voo
ral d
at o
pdra
chtg
ever
s, e
igen
aren
en
ontw
erpe
rs d
e sp
ecifi
eke
risi
co’s
mee
nem
en in
hun
bes
lissi
ngen
bij
het
ontw
erp
en g
ebru
ik v
an e
en g
ebou
w.
Een
risi
cobe
nade
ring
is b
inne
n de
hui
dige
rege
lgev
ing
voor
zo
wel
bou
w a
ls g
ebru
ik m
ogel
ijk d
oor t
oepa
ssin
g va
n de
ge
lijkw
aard
ighe
id. D
e re
gelg
evin
g is
ech
ter n
iet
toeg
esne
den
op e
en ri
sico
bena
deri
ng e
n ka
n di
t pun
t m
ogel
ijk w
orde
n ve
rbet
erd.
Van
uit e
en st
else
l van
fu
nctio
nele
eis
en (e
en b
ouw
wer
k m
oet i
n vo
ldoe
nde
mat
e be
stan
d zi
jn te
gen
bran
d en
geb
ruik
ers v
oldo
ende
tijd
bi
eden
om
te v
luch
ten)
zal b
ezie
n w
orde
n of
een
and
er
invu
lling
mog
elijk
is. I
n ee
rste
inst
antie
zal d
aarb
ij ge
keke
n w
orde
n na
ar d
e vo
orsc
hrift
en o
p he
t geb
ied
van
bran
dvei
lighe
id v
oor g
ebou
wen
hog
er d
an 7
0 m
eter
. Het
Bo
uwbe
slui
t 200
3 ke
nt v
oor d
eze
cate
gori
e ge
bouw
en
slec
hts f
unct
ione
le e
isen
, zon
der n
ader
e in
vulli
ng d
oor
mid
del v
an p
rest
atie
-eis
en. B
ij di
t soo
rt g
ebou
wen
, dat
val
t in
‘cat
egor
ie 3
’ van
de
pira
mid
e, w
ordt
bez
ien
of o
ntw
erp
vanu
it ee
n ri
sico
bena
deri
ng to
t een
goe
d en
vei
lig
gebo
uwon
twer
p le
idt (
los v
an d
e be
staa
nde
voor
schr
iften
en
/ of
wer
kwijz
e). T
en tw
eede
wor
dt o
ok g
ekek
en n
aar d
e w
ijze
waa
rop
vanu
it ee
n ri
sico
bena
deri
ng d
e vo
orsc
hrift
en
wor
den
nade
r uitg
ewer
kt in
het
kad
er v
an h
et
wer
kpro
gram
ma
bij d
eze
visi
e.
Het
doe
l van
een
risi
cobe
nade
ring
/ ri
sico
man
agem
ent i
s dr
iele
dig:
Toen
ame
veili
ghei
dsbe
sef b
ij on
twer
pers
en
gebr
uike
rs:
Bij o
ntw
erp
en g
ebru
ik v
an g
ebou
wen
wor
dt te
wei
nig
aand
acht
bes
teed
aan
vei
lighe
id. D
e in
span
ning
is v
eela
l ‘v
erva
llen’
tot h
et to
epas
sen
van
rege
ltjes
, zon
der b
esef
va
n ac
hter
gron
d, re
dene
n en
gev
olge
n. E
en
risi
cobe
nade
ring
ver
plic
ht d
e ge
bouw
eige
naar
na
te
denk
en o
ver d
e w
ijze
waa
rop
de b
rand
veili
ghei
d w
ordt
be
reik
t en
gebo
rgd;
Bena
druk
ken
van
de e
igen
ver
antw
oord
elijk
heid
van
ge
bouw
eige
nare
n (e
n on
twer
pers
): he
t lev
eren
van
de
bew
ijsla
st m
idde
ls e
en m
otiv
atie
ove
r het
gek
ozen
niv
eau
van
de b
rand
veili
ghei
d is
bij
de ri
sico
bena
deri
ng d
e ta
ak
van
de g
ebou
wei
gena
ar /
-geb
ruik
er;
Bran
dvei
liger
e bo
uww
erke
n: d
e br
andv
eilig
heid
zal b
ij ee
n ri
sico
bena
deri
ng w
orde
n be
rede
neer
d va
nuit
de
sam
enha
ngen
de a
spec
ten
bouw
wer
k, g
ebru
ik e
n or
gani
satie
. Het
geh
eel b
epaa
ld im
mer
s in
sam
enha
ng d
e ve
iligh
eid.
Dez
e in
tegr
ale
bena
deri
ng k
an e
en h
oger
e br
andv
eilig
heid
opl
ever
en d
oor b
eter
e af
stem
min
g va
n pr
even
tieve
maa
treg
elen
.
Een
vier
de e
ffec
t van
de
toep
assi
ng v
an e
en ri
sico
bena
deri
ng
bij o
ntw
erp
van
gebo
uwen
, is d
at o
nnod
ige
voor
schr
iften
di
e ev
entu
eel i
n de
rege
lgev
ing
aanw
ezig
zijn
aan
het
lich
t ko
men
en
kunn
en w
orde
n ge
schr
apt.
Voor
een
voud
ige
bouw
wer
ken
en v
erbo
uwin
gen
is e
en
indi
vidu
ele
risi
cobe
nade
ring
mog
elijk
te d
uur,
zal n
iet
leid
en to
t een
hog
er v
eilig
heid
sniv
eau
en is
der
halv
e ni
et
effici
ënt.
Voo
r der
gelij
ke b
ouw
wer
ken
zal v
olst
aan
kunn
en
wor
den
met
alg
emen
e re
gels
, bes
taan
de u
it pr
esta
tie-e
isen
ge
base
erd
op st
anda
ard
risi
cosc
enar
io’s.
Een
der
gelij
k sc
enar
io b
esch
rijft
de
risi
co’s
en m
ogel
ijke
maa
treg
elen
vo
or e
en b
epaa
ld v
eel v
oork
omen
d ge
bouw
en
gebr
uik.
Fir
e Sa
fety
Eng
inee
ring
(FSE
), w
aarb
ij ge
brui
k ge
maa
kt w
ordt
va
n re
kenk
undi
ge m
odel
leri
ng e
n ex
peri
men
ten
voor
br
and,
rook
vers
prei
ding
, con
stru
ctie
- en
vluc
htge
drag
om
te
bep
alen
hoe
op
wel
ke w
ijze
een
zo v
eilig
mog
elijk
e si
tuat
ie k
an w
orde
n be
reik
t, k
an h
ierb
ij ee
n be
lang
rijk
e ro
l sp
elen
.D
e ko
men
de ti
jd w
ordt
ond
erzo
cht o
p w
elke
wijz
e de
ri
sico
bena
deri
ng e
en p
laat
s kan
kri
jgen
bin
nen
het s
tels
el
van
wet
- en
rege
lgev
ing.
Het
ged
rag
van
men
sen
bij b
rand
is
een
twee
de b
elan
grijk
e fa
ctor
22 w
aarm
ee re
keni
ng
geho
uden
zal w
orde
n bi
j dit
onde
rzoe
k.
Bij e
en a
nder
e be
nade
ring
van
de
voor
schr
iften
op
het
gebi
ed v
an b
rand
kan
wor
dt g
edac
ht a
an e
en b
enad
erin
g vo
lgen
s het
vol
gend
e ’p
iram
idem
odel
’23 (z
ie fi
guur
2, v
an
bene
den
naar
bov
en):
4041
4.
Ten
slott
e
We
leve
n in
een
sam
enle
ving
waa
rin
het n
iet m
ogel
ijk is
om
ri
sico
’s to
t nul
te re
duce
ren.
Het
nad
enke
n ov
er d
e re
gelg
evin
g in
de
huid
ige
maa
tsch
appi
j beg
int d
us a
l met
he
t acc
epte
ren
van
een
bepa
ald
risi
co. A
ccep
tatie
van
risi
co’s
bete
kent
dat
nie
t aut
omat
isch
naa
r de
over
heid
gek
eken
w
ordt
bij
cala
mite
iten.
Nuc
hter
om
gaan
met
risi
co’s
leid
t to
t mee
r ges
truc
ture
erde
aan
pak
van
de b
rand
veili
ghei
d zo
nder
dat
op
iede
r inc
iden
t met
de
roep
om
mee
r reg
els
wor
dt g
erea
geer
d. D
it vr
aagt
om
een
om
slag
in h
et d
enke
n ov
er v
eilig
heid
en
risi
co’s.
Bur
gers
en
onde
rnem
ers m
oete
n m
eer d
an n
u he
t gev
al b
eseff
en d
at ze
zelf
vera
ntw
oord
elijk
zi
jn v
oor h
un v
eilig
heid
. Dez
e ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id li
gt n
iet
alle
en b
ij de
ove
rhei
d.
In d
eze
Visi
e is
een
afb
aken
ing
gege
ven
van
de g
edee
lde
vera
ntw
oord
elijk
heid
om
te k
omen
tot e
en a
ccep
tabe
l ni
veau
van
dez
e ri
sico
’s. H
et te
n ui
tvoe
r bre
ngen
van
dez
e Vi
sie
vraa
gt e
en fo
rse
insp
anni
ng v
an d
e ov
erhe
id e
n al
len
betr
okke
nen
vanu
it m
arkt
part
ijen
en k
enni
scen
tra.
Er i
s dan
oo
k sp
rake
van
een
ged
eeld
e Vi
sie
met
een
ged
eeld
doe
l: he
t be
perk
en v
an d
e ge
volg
en v
an b
rand
.
De
maa
treg
elen
sam
enge
vat
Hie
rond
er zi
jn d
e aa
ngek
ondi
gde
maa
treg
elen
uit
de
bran
dvei
lighe
idsv
isie
pun
tsge
wijs
opg
esom
d:
1. U
itgan
gspu
nten
bij
de a
ctie
s om
te k
omen
tot e
en
verb
eter
de a
anpa
k va
n de
bra
ndve
iligh
eid
zijn
:D
e ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id b
ij de
bra
ndve
iligh
eid
ligt
prim
air b
ij de
geb
ouw
eige
nare
n en
-geb
ruik
er. D
e ov
erhe
id is
ver
antw
oord
elijk
voo
r het
stel
len
van
held
er
en c
oncr
ete
eise
n en
het
toez
ien
op d
e na
levi
ng h
ierv
an;
Spec
ifiek
e do
elgr
oepe
n vr
agen
mee
r aan
dach
t van
zow
el
de o
verh
eid
als v
an g
ebou
wei
gena
ren
en –
gebr
uike
rs. H
et
betr
eft h
ier g
ebou
wen
ten
beho
eve
van
het (
basi
s)
onde
rwijs
, de
zorg
en
celg
ebou
wen
, maa
r ook
bew
oner
s en
eig
enar
en v
an w
onin
gen
en w
oong
ebou
wen
. Be
won
ers e
n ei
gena
ren
binn
en d
e sp
ecifi
eke
doel
groe
pen
zulle
n na
druk
kelij
ker w
orde
n ge
wez
en o
p de
risi
co’s
van
bran
d en
hun
ver
antw
oord
elijk
heid
op
dat g
ebie
d.
Gez
ocht
moe
t hie
rbij
wor
den
naar
nie
uwe
man
iere
n om
de
boo
dsch
ap g
oed
en h
elde
r dui
delij
k te
mak
en.
2. H
et h
uidi
ge st
else
l van
wet
- en
rege
lgev
ing
zal w
orde
n be
zien
op:
Cons
iste
ntie
wat
bet
reft
de
vera
ntw
oord
elijk
heid
s-ve
rdel
ing
tuss
en d
e pu
blie
ke e
n pr
ivat
e se
ctor
(met
nam
e W
et o
p de
vei
lighe
idsr
egio
’s ve
rsus
ove
rige
wet
gevi
ng o
p he
t geb
ied
van
(bra
nd)v
eilig
heid
). U
itgan
gspu
nt d
aarb
ij is
da
t de
prim
aire
ver
antw
oord
elijk
heid
voo
r de
bran
dvei
lighe
id li
gt b
ij de
geb
ouw
eige
naar
/ -g
ebru
iker
;
van
een
regi
stra
tie e
n ev
alua
tiesy
stee
m za
l log
isch
erw
ijs b
ij di
e on
twik
kelin
g w
orde
n aa
nges
lote
n.D
e re
gist
ratie
is p
rim
air b
edoe
ld v
oor h
et e
valu
eren
van
oo
rzaa
k (in
clus
ief o
ntw
ikke
ling,
etc.
) en
gevo
lgen
van
br
and.
Met
de
besc
hikb
aarh
eid
van
betr
ouw
bare
cijf
ers
wor
dt h
et o
ok m
ogel
ijk o
m d
e be
leid
sdoe
lste
lling
en o
p he
t ge
bied
van
bra
ndve
iligh
eid
te st
elle
n in
term
en v
an
conc
rete
kw
antifi
ceri
ng v
an h
et a
anta
l bra
nden
, de
aant
alle
n do
den
en g
ewon
den
of d
e sc
hade
doo
r bra
nd
(doe
lkw
antifi
ceri
ng).
De
kom
ende
per
iode
moe
t hie
rtoe
op
te ze
tten
ond
erzo
ek a
ntw
oord
gev
en o
p de
vra
ag w
elke
as
pect
en d
e br
andv
eilig
heid
bep
alen
en
wat
als
‘vei
lig’
besc
houw
d ka
n. H
et a
ntw
oord
op
deze
vra
ag le
vert
inpu
t vo
or b
elei
d en
is te
vens
een
(noo
dzak
elijk
) hul
pmid
del b
ij he
t uitw
erke
n va
n ee
n ri
sico
bena
deri
ng v
oor o
ntw
erp
en
behe
er v
an b
ouw
wer
ken.
Het
ond
erzo
ek n
aar
doel
kwan
tifice
ring
moe
t ant
woo
rd g
even
op
de v
raag
met
w
elke
maa
t we
veili
ghei
d w
illen
met
en (i
n te
rmen
van
sl
acht
offer
s, fi
nanc
iële
en
over
ige
scha
de) e
n w
elke
in
vulli
ng a
an d
eze
waa
rden
geg
even
moe
t wor
den
om te
ko
men
tot n
ieuw
e no
rmen
en
gren
swaa
rden
.In
dien
uite
inde
lijk
geko
zen
wor
dt v
oor d
oelk
wan
tifice
ring
da
n lig
t het
voo
r de
hand
om
sepa
rate
doe
len
te st
elle
n vo
or
de p
rim
aire
doe
lgro
epen
van
het
bra
ndve
iligh
eids
bele
id.
Nad
er o
nder
zoek
moe
t uitw
ijzen
of e
n zo
ja o
p w
elke
wijz
e do
elkw
antifi
ceri
ng e
en ro
l moe
t kri
jgen
in h
et
bran
dvei
lighe
idsb
elei
d va
n de
ove
rhei
d.
verh
ogen
van
het
ken
nisn
ivea
u va
n zo
wel
de
over
heid
als
de
bouw
prak
tijk.
O
f al d
an n
iet s
prak
e is
van
een
vei
lighe
idsn
ivea
u al
s doo
r de
wet
geve
r beo
ogd
moe
t (st
erke
r dan
nu)
afh
anke
lijk
zijn
va
n de
bor
ging
van
de
aang
edra
gen
oplo
ssin
g op
de
lang
ere
term
ijn. A
lleen
indi
en o
ok g
edur
ende
het
geb
ruik
(op
de
lang
ere
term
ijn) e
en v
oldo
ende
niv
eau
van
veili
ghei
d ge
borg
d is
kan
een
opl
ossi
ng a
ccep
tabe
l zijn
. Opl
ossi
ngen
di
e afh
anke
lijk
zijn
van
aan
vulle
nde
activ
iteite
n (in
zet v
an
extr
a pe
rson
eel,
peri
odie
k on
derh
oud,
insp
ectie
, etc
.) m
oete
n da
n oo
k kr
itisc
h w
orde
n be
oord
eeld
op
doel
mat
ighe
id e
n ha
ndha
afbaa
rhei
d.
Het
syst
eem
van
de
bouw
rege
lgev
ing
in N
eder
land
is
geba
seer
d op
het
mod
el v
an m
edeb
ewin
d: d
e re
gelg
evin
g vo
or d
e br
andv
eilig
heid
van
bou
ww
erke
n, b
rand
veili
g ge
brui
k en
de
BHV-
orga
nisa
tie b
iede
n lo
kale
ove
rhed
en
geen
ruim
te o
m d
ecen
tral
e br
andv
eilig
heid
svoo
rsch
rift
en
te st
elle
n bo
ven
het l
ande
lijke
niv
eau.
Lan
delij
k un
iform
e re
gels
zijn
uit
oogp
unt v
an tr
ansp
aran
tie e
n re
chts
zeke
rhei
d ee
n gr
oot g
oed.
Toc
h vr
aagt
een
spec
ifiek
obj
ect v
aak
maa
twer
k om
te k
omen
tot e
en b
rand
veili
ge si
tuat
ie.
Gem
eent
elijk
e be
leid
svri
jhei
d w
ordt
hie
rbij
door
som
mig
en
gezi
en a
ls h
et in
stru
men
t om
maa
twer
k te
leve
ren
en
inno
vatie
s te
bevo
rder
en te
r ver
mijd
ing
van
de in
rich
ting
van
Ned
erla
nd a
ls (o
nvei
lige)
gri
jze
eenh
eids
wor
st.
Zoal
s in
het k
abin
etst
andp
unt n
aar a
anle
idin
g va
n he
t ra
ppor
t van
de
Com
mis
sie
Dek
ker a
ange
geve
n, m
oet
wor
den
vast
geho
uden
aan
het
stel
sel v
an la
ndel
ijk u
nifo
rme
rege
lgev
ing,
zond
er ‘l
okal
e ko
p’ w
aarb
ij ri
sico
’s di
e sa
men
hang
en m
et h
et g
ebou
w, h
et g
ebru
ik e
n de
or
gani
satie
de
basi
s vor
men
. Voo
r nie
uw te
intr
oduc
eren
re
gelg
evin
g in
de
toek
omst
wor
dt a
ange
slot
en b
ij ee
n an
dere
aan
beve
linge
n va
n de
Com
mis
sie
Dek
ker:
de
uitv
oerb
aarh
eid
van
nieu
we
rege
lgev
ing
moe
t geg
aran
deer
d w
orde
n do
or zo
wel
bev
oegd
gez
ag a
ls m
arkt
part
ijen
en
kenn
isce
ntra
in e
en v
roeg
tijdi
g st
adiu
m m
ee te
late
n de
nken
ove
r vor
m e
n in
houd
van
die
voo
rsch
rift
en.
Mee
tbar
e do
elst
ellin
gen
De
prim
aire
doe
lste
lling
van
het
bra
ndve
iligh
eids
bele
id is
he
t voo
rkom
en v
an d
oden
en
gew
onde
n do
or b
rand
. Te
nein
de h
et e
ffec
t van
dit
bele
id te
kun
nen
mon
itore
n is
in
zich
t nod
ig in
oor
zake
n en
gev
olge
n va
n br
ande
n. O
p di
t m
omen
t ont
bree
kt h
et a
an e
en g
oede
eva
luat
iem
etho
de e
n re
gist
ratie
van
bra
nden
. Dit
zou
op k
orte
term
ijn m
oete
n w
orde
n op
geze
t, a
lsm
ede
een
regi
stra
tiesy
stee
m v
oor
slac
htoff
ers.
Dit
zal b
oven
dien
mee
r inz
icht
kun
nen
geve
n in
de
zwak
ke sc
hake
ls p
er d
omei
n en
daa
rmee
inpu
t lev
eren
vo
or h
et o
ntw
erp
van
nieu
we
bouw
wer
ken
en e
vent
uele
aa
npas
sing
en in
wet
- en
rege
lgev
ing.
Bij
het o
pzett
en v
an
deze
syst
emen
zal s
amen
wer
king
wor
den
gezo
cht m
et d
e br
andw
eer,
polit
ie e
n ve
rzek
eraa
rs. A
ange
zien
NVB
R, N
IFV
en e
nkel
e br
andw
eerk
orps
en a
l wer
ken
aan
het o
pzett
en
zich
moe
ten
rich
ten
op v
itale
asp
ecte
n va
n de
maa
tsch
appi
j, zo
als h
et v
oork
omen
dan
wel
het
bep
erke
n va
n de
gev
olge
n va
n ca
lam
iteite
n di
e le
iden
tot m
aat-
scha
ppel
ijke
ontw
rich
ting
(den
k aa
n co
ntin
uïte
it va
n de
zorg
en
het
onde
rwijs
), sc
hade
aan
het
mili
eu, b
ewak
en v
an c
ultu
reel
er
fgoe
d, e
tc. B
ij he
t bep
alen
van
de
inze
t op
deze
geb
iede
n za
l tel
kens
bez
ien
moe
ten
wor
den
wat
de
opbr
engs
ten
met
be
trek
king
tot d
e br
andv
eilig
heid
zijn
wel
ke k
oste
n hi
er
tege
nove
r sta
an.
Beke
ndhe
id, u
itvo
erba
arhe
id e
n ha
ndha
afba
arhe
id v
an
de re
gelg
evin
gH
et h
uidi
ge st
else
l van
wet
- en
rege
lgev
ing
besc
hrijft
een
sl
uite
nd st
else
l van
voo
rsch
rift
en m
et b
etre
kkin
g to
t bo
uww
erke
n, h
et g
ebru
ik v
an d
e bo
uww
erke
n en
de
orga
nisa
tie b
inne
n de
bou
ww
erke
n. B
ij ee
n ka
ntoo
rpan
d bi
jvoo
rbee
ld w
orde
n ei
sen
gest
eld
aan
de b
rand
veili
ghei
d va
n he
t geb
ouw
, het
bra
ndve
ilig
gebr
uik
van
dat g
ebou
w e
n aa
n de
inte
rne
BHV-
orga
nisa
tie. I
eder
van
de
drie
gen
oem
de
dom
eine
n m
oet a
an b
epaa
lde
min
imal
e vo
orsc
hrift
en
vold
oen.
Dit
uitg
angs
punt
blij
ft le
iden
d. A
lhoe
wel
de
bran
dvei
lighe
id k
an w
orde
n ve
rste
rkt d
oor e
en g
oede
sa
men
hang
tuss
en d
e ve
rsch
illen
de d
omei
nen
bouw
wer
k –
gebr
uik
– or
gani
satie
wor
dt h
et n
iet a
ccep
tabe
l gea
cht d
at
het n
iet v
oldo
en a
an b
ijvoo
rbee
ld d
e m
inim
ale
bouw
-ku
ndig
e br
andv
eilig
heid
seis
en w
ordt
gec
ompe
nsee
rd d
oor
orga
nisa
tori
sche
maa
treg
elen
. Gel
ijkw
aard
ige
oplo
ssin
gen
wor
den
alle
en b
inne
n ee
n do
mei
n ge
acce
ptee
rd13
. De
rede
n hi
ervo
or is
het
ont
brek
en v
an ze
kerh
eden
dat
een
op
enig
m
omen
t acc
epta
bel g
each
te o
plos
sing
ook
ged
uren
de h
et
verd
ere
gebr
uik
gebo
rgd
is.
Het
vas
thou
den
aan
een
min
imaa
l vei
lighe
idsn
ivea
u vo
or
bouw
wer
k, g
ebru
ik e
n or
gani
satie
wil
niet
zegg
en d
at h
et
prin
cipe
van
gel
ijkw
aard
ighe
id w
ordt
losg
elat
en.
Gel
ijkw
aard
ighe
id is
één
van
de
uitg
angs
punt
en v
an d
e bo
uwre
gelg
evin
g en
noo
dzak
elijk
om
inno
vatie
s en
ontw
ikke
ling
in d
e bo
uw m
ogel
ijk te
mak
en. D
e fu
nctie
van
ge
lijkw
aard
ighe
id in
de
rege
lgev
ing
moe
t jui
st w
orde
n ve
rstr
ekt.
Er w
ordt
nu
vaak
voo
r sta
ndaa
rdop
loss
inge
n w
ordt
gek
ozen
in v
erba
nd m
et d
e m
oeite
die
het
kos
t een
go
ede
gelij
kwaa
rdig
e op
loss
ing
te o
ntw
ikke
len
en d
eze
verv
olge
ns g
eacc
epte
erd
te k
rijg
en. D
e be
staa
nde
Wer
kgro
ep G
elijk
waa
rdig
heid
(VN
G, V
ROM
, NVB
R,
Stad
swer
k, e
tc.)
heeft
onv
oldo
ende
cap
acite
it en
aut
orite
it om
hie
rin
een
door
slag
geve
nde
rol t
e ve
rvul
len.
Aa
nvul
lend
e on
ders
teun
ing
van
zow
el h
et b
evoe
gde
geza
g al
s de
bouw
prak
tijk
is o
p di
t pun
t noo
dzak
elijk
. Het
in
opri
chtin
g zi
jnde
Ken
nisc
entr
um P
rakt
ijkto
epas
sing
en
Bran
dvei
lighe
id m
oet d
aaro
m n
iet a
lleen
een
he
lpde
skfu
nctie
kri
jgen
maa
r ook
snel
en
geza
gheb
bend
ui
tspr
aken
kun
nen
doen
ove
r het
al d
an n
iet g
elijk
waa
rdig
zi
jn v
an b
epaa
lde
oplo
ssin
gen.
Naa
st h
et K
enni
scen
trum
zal
de k
omen
de ja
ren
ook
gew
erkt
moe
ten
wor
den
aan
het
4243
Het
mod
el is
na
enig
doo
ront
wik
kele
n in
staa
t om
kw
antit
atie
ve b
erek
enin
gen
van
bran
dris
ico’
s uit
te v
oere
n,
waa
rmee
stra
tegi
eën
van
maa
treg
elen
kun
nen
wor
den
door
gere
kend
. Op
deze
man
ier k
unne
n al
tern
atie
ven
voor
bo
uwco
nstr
uctie
s, v
eilig
heid
svoo
rzie
ning
en e
n or
gani
sato
risc
he m
aatr
egel
en m
et e
lkaa
r wor
den
verg
elek
en o
p ba
sis v
an ri
sico
nive
au. D
eze
bena
deri
ng is
in
eers
te in
stan
tie v
oora
l ges
chik
t voo
r com
plex
e, ri
sico
volle
ob
ject
en. H
ier k
unne
n m
et d
it m
odel
op
basi
s van
pre
stat
ie-
eise
n sp
ecifi
eke
(maa
twer
k) b
ehee
rsm
aatr
egel
en w
orde
n to
egep
ast.
Voor
bel
eids
med
ewer
kers
en
toez
icht
houd
ers b
ij de
ov
erhe
id k
an h
et m
odel
van
bel
ang
zijn
en
gebr
uikt
wor
den
om p
rior
iteite
n vo
or h
et b
elei
d te
kun
nen
vast
stel
len.
In h
et
mod
el k
unne
n de
ana
lyse
s wor
den
uitg
evoe
rd o
p he
t eff
ect
van
wijz
igin
gen
in w
et- e
n re
gelg
evin
g en
in h
et
hand
havi
ngsb
elei
d. O
p de
ze m
anie
r kan
het
risi
com
odel
w
orde
n ge
brui
kt a
ls h
ulpm
idde
l bij
het o
ntw
ikke
len
van
bele
id in
zake
bra
ndve
iligh
eid.
Voo
r arb
eids
veili
ghei
d zi
jn
derg
elijk
e an
alys
es re
eds u
itgev
oerd
.
Bijla
ge 1
: Ri
sico
mod
el b
rand
veili
ghei
d in
de
zorg
-haa
lbaa
rhei
dsst
udie
-O
m d
e ri
sico
bena
deri
ng v
orm
te g
even
hee
ft a
dvie
sbur
eau
RPS
in o
pdra
cht v
an h
et m
inis
teri
e va
n VR
OM
een
ri
sico
mod
el o
ntw
ikke
ld v
oor b
rand
veili
ghei
d. H
et d
oel v
an
dit m
odel
is o
m d
e ri
sico
’s en
beh
eers
maa
treg
elen
bij
bran
d in
zich
telij
k te
mak
en. M
et b
ehul
p va
n he
t mod
el k
unne
n de
ze ri
sico
’s in
pri
ncip
e w
orde
n ge
kwan
tifice
erd.
Ook
kan
m
et d
it m
odel
de
effec
tivite
it va
n be
heer
smaa
treg
elen
w
orde
n be
paal
d. H
et u
itein
delij
ke d
oel i
s een
bijd
rage
te
leve
ren
aan
de d
iscu
ssie
rond
het
nut
en
de h
aalb
aarh
eid
van
een
derg
elijk
risi
com
odel
voo
r het
bel
eid
in N
eder
land
op
het
geb
ied
van
bran
dvei
lighe
id. I
n di
t pro
ject
is g
ekoz
en
voor
een
haa
lbaa
rhei
dsst
udie
, ger
icht
op
gebo
uwen
in d
e ge
zond
heid
szor
g.
Binn
en h
et p
rogr
amm
a Ve
rste
rkin
g Ar
beid
svei
lighe
id –
RAM
(R
isic
omod
el A
rbei
dsve
iligh
eid)
van
het
Min
iste
rie
van
SZW
zi
jn re
eds r
isic
omod
elle
n op
gest
eld,
waa
rmee
zow
el d
e ri
sico
’s va
n ve
rsch
illen
de ty
pen
arbe
idso
ngev
alle
n al
s de
effec
tivite
it va
n be
heer
smaa
treg
elen
kun
nen
wor
den
gekw
antifi
ceer
d. In
dit
proj
ect i
s geb
ruik
gem
aakt
van
de
zelfd
e m
etho
diek
aan
de
hand
van
een
zoge
naam
d vl
inde
rdas
mod
el.
Voor
de
ontw
ikke
ling
van
het m
odel
is g
ebru
ik g
emaa
kt v
an
zow
el in
put v
an e
xper
ts (m
et n
ame
vanu
it de
bra
ndw
eer e
n he
t NIF
V) a
ls v
an a
naly
sege
geve
ns v
an h
isto
risc
he b
rand
en.
Op
dit m
omen
t zijn
der
gelij
ke a
naly
ses s
lech
ts su
mm
ier
voor
hand
en. H
ierd
oor o
ntbr
eekt
het
col
lect
ief g
eheu
gen
om e
rvar
ing
van
onde
rzoe
k na
ar d
e oo
rzak
en v
an b
rand
en
stru
ctur
eel v
ast t
e le
ggen
. Het
ont
wik
keld
e m
odel
bie
dt e
en
anal
yses
truc
tuur
voo
r dir
ecte
en
acht
erlig
gend
e oo
rzak
en
van
bran
den
en k
an a
ls in
stru
men
t voo
r tre
ndan
alys
es
dien
en.
De
filos
ofie
acht
er h
et g
ebru
ik v
an h
et ri
sico
mod
el is
dat
do
or h
et n
emen
van
maa
treg
elen
ger
icht
op
fact
oren
die
he
t gro
otst
e ri
sico
aand
eel h
ebbe
n, h
et ri
sico
doe
lger
icht
en
daar
mee
kos
tene
ffec
tief k
an w
orde
n te
rugg
edro
ngen
. Dat
m
aakt
het
mod
el zi
nvol
voo
r bed
rijv
en e
n or
gani
satie
s die
hu
n si
tuat
ie o
p he
t geb
ied
van
bran
dvei
lighe
id w
illen
ve
rbet
eren
.
De
mog
elijk
heid
om
en
de w
ijze
waa
rop
een
risi
cobe
nade
ring
is in
te p
asse
n bi
nnen
de
bran
dvei
lighe
id;
De
mog
elijk
heid
om
te k
omen
tot e
en b
eter
e on
ders
teun
ing
van
gebo
uwon
twer
pers
, geb
ruik
ers e
n be
voeg
d ge
zag
daar
waa
r het
de
bran
dvei
lighe
id b
etre
ft.
Het
Ken
nisc
entr
um p
rakt
ijkto
epas
sing
bra
ndve
iligh
eid
krijg
t hie
rin
een
bela
ngri
jke
rol.
3. In
stru
men
ten
en h
ulpm
idde
len
die
zulle
n w
orde
n (d
oor)
on
twik
keld
en
/ of b
ezie
n op
hun
bru
ikba
arhe
id in
het
ka
der v
an d
e ui
twer
king
van
dez
e vi
sie
zijn
:Ee
n m
etho
diek
om
de
risi
cobe
nade
ring
ver
der v
orm
te
geve
n. E
en m
etho
diek
zoal
s ont
wik
keld
voo
r ri
sico
mod
elle
ring
van
arb
eids
onge
valle
n (u
itgev
oerd
in
opdr
acht
van
het
Min
iste
rie
van
Szw
) lijk
t tev
ens g
oed
brui
kbaa
r voo
r het
bep
alen
van
bra
ndri
sico
’s. In
het
kad
er
van
de to
tsta
ndko
min
g va
n de
vis
ie is
daa
rtoe
een
ha
alba
arhe
idss
tudi
e ui
tgev
oerd
. Een
sam
enva
ttin
g va
n de
ra
ppor
tage
is o
pgen
omen
in b
ijlag
e 1 b
ij de
ze v
isie
.H
ulpm
idde
len,
zoal
s een
refe
rent
iem
odel
voo
r br
andv
eilig
heid
sman
agem
ent,
waa
rmee
het
m
anag
emen
t van
een
(zor
g)in
stel
ling
of e
en
gebo
uwei
gena
ar g
ehol
pen
wor
dt o
m d
e ju
iste
in
stru
men
ten
op m
aat t
oe te
pas
sen
en zo
op
de
spec
ifiek
e ri
sico
situ
atie
toeg
espi
tste
maa
treg
elen
te
nem
en e
n te
ond
erho
uden
. H
ulpm
idde
len
voor
en
voor
beel
den
van
de to
epas
sing
va
n de
risi
cobe
nade
ring
bij
het o
ntw
erp
van
een
gebo
uw
(bijv
oorb
eeld
Fir
e Sa
fety
Eng
enee
ring
).
4. O
m e
en b
eter
inzi
cht t
e kr
ijgen
in d
e oo
rzak
en e
n ge
volg
en v
an b
rand
is h
et o
pzett
en v
an e
en m
etho
de o
m
bran
den
te e
valu
eren
en
te re
gist
rere
n no
odza
kelij
k. D
it ge
eft in
zich
t in
de zw
akke
scha
kels
in d
e ve
iligh
eids
kete
n en
kan
wor
den
gebr
uikt
om
de
effec
tivite
it va
n m
aatr
egel
en (z
owel
bel
eid
als t
echn
isch
) te
beoo
rdel
en.
4445
Arbe
idsi
nspe
ctie
gaa
t uit
van
de w
et- e
n re
gelg
evin
g, e
n de
in
vulli
ng d
aarv
an d
oor w
erkg
ever
s en
wer
knem
ers i
n ar
boca
talo
gi. D
e Ar
beid
sins
pect
ie st
elt t
en b
ehoe
ve v
an
wer
kgev
ers e
n w
erkn
emer
s spe
cial
e br
anch
ebro
chur
es o
p.
In d
e br
ochu
re is
info
rmat
ie o
pgen
omen
ove
r wel
ke
verp
licht
inge
n de
wer
kgev
er h
eeft
en
hoe
een
bedr
ijfs-
insp
ectie
ver
loop
t. O
ok zi
jn d
e be
lang
rijk
ste
arbe
idsr
isic
o’s
in d
e br
anch
e ui
tgew
erkt
. Doo
rgaa
ns zi
jn d
it de
bel
ang-
rijk
ste
aand
acht
spun
ten
bij e
en in
spec
tie. B
ij m
isst
ande
n tr
eedt
de
Arbe
idsi
nspe
ctie
har
d op
.
Ten
beho
eve
van
de u
itvoe
ring
van
het
Arb
o-be
leid
hee
ft h
et
min
iste
rie
van
Szw
een
inst
rum
ent o
ntw
ikke
ld d
at
geba
seer
d is
op
arbe
idsr
isic
o’s.
Dit
inst
rum
ent,
het
zo
gena
amde
“St
oryb
uild
er”,
bev
at g
egev
ens v
an c
a. 10
.000
in
cide
nten
in N
eder
land
. Het
is o
ntw
ikke
ld a
ls g
rafis
che
inte
rfac
e vo
or ri
sico
anal
yste
n om
resu
ltate
n va
n on
geva
lleno
nder
zoek
en v
ast t
e ku
nnen
legg
en. H
et is
een
tu
ssen
stap
naa
r een
risi
com
odel
voo
r arb
eids
onge
valle
n.
Het
inst
rum
ent i
s een
hul
pmid
del o
m fa
alka
nsen
, bar
rièr
es
en b
ijbeh
oren
de v
eran
twoo
rdel
ijkhe
den
inzi
chte
lijk
te
mak
en.
5.
Nuc
hter
om
gaan
met
risi
co’s
In 2
004
heeft
de
toen
mal
ige
staa
tsse
cret
aris
Van
Gee
l een
de
bat g
eënt
amee
rd o
ver h
et o
mga
an m
et ri
sico
’s en
de
fund
amen
tele
dile
mm
a’s d
ie d
aaru
it vo
ortv
loei
en. D
it he
eft
zijn
bes
lag
gekr
egen
in d
e ka
bine
tsvi
sie
‘Nuc
hter
Om
gaan
m
et R
isic
o’s’
(NO
R). K
ort s
amen
geva
t ste
lde
die
kabi
nets
-vi
sie
vast
dat
risi
co’s
zeld
en ze
ker z
ijn, c
ontr
over
siee
l ku
nnen
zijn
, kun
nen
leid
en to
t dis
prop
ortio
nele
kos
ten
om
ze te
beh
eers
en e
n ni
et a
ltijd
eer
lijk
verd
eeld
wor
den
over
de
bev
olki
ng e
n m
aats
chap
pelij
ke a
ctor
en. D
aar k
omt n
og
bij d
at ri
sico
’s - i
n de
tijd
- m
aats
chap
pelij
k va
ak a
nder
s w
orde
n w
aarg
enom
en d
an o
p de
ratio
nele
wijz
e w
aaro
p w
eten
scha
pper
s die
risi
co’s
in g
etal
len
prob
eren
te v
ange
n.
Daa
rom
is e
en c
ontin
ue p
oliti
eke
en m
aats
chap
pelij
ke
aand
acht
nod
ig v
oor d
e ri
sico
’s di
e w
e lo
pen
en d
e af
weg
ing
die
we
daar
toe
mak
en. H
et g
aat d
aarb
ij om
de
onde
rlin
ge
cons
iste
ntie
in h
et to
elat
en v
an d
e ve
rsch
illen
de so
orte
n ri
sico
’s en
de
cons
iste
ntie
met
vro
eger
gea
ccep
teer
de
risi
coni
veau
s. D
aarn
aast
gaa
t het
om
een
doo
r de
polit
iek
te
kiez
en b
alan
s tus
sen
(kos
ten-
)effi
ciën
tie e
n ee
n su
bjec
tief
bele
efde
rech
tvaa
rdig
heid
. Het
risi
cobe
leid
wor
dt n
amel
ijk,
mee
r nog
dan
het
mili
eube
leid
in h
et a
lgem
een,
gek
en-
mer
kt d
oor e
en st
erke
ver
men
ging
van
mee
r obj
ectie
ve
tech
nisc
h-w
eten
scha
ppel
ijke
met
mee
r sub
ject
ieve
be
levi
ngsa
spec
ten.
Het
span
ning
svel
d w
ordt
ver
der v
ergr
oot
wan
neer
de
ster
k su
bjec
tieve
risi
co’s
ook
nog
geke
nmer
kt
wor
den
door
een
hog
e m
ate
van
(wet
ensc
happ
elijk
e)
onze
kerh
eid.
NO
R no
emt e
en a
anta
l dile
mm
a’s d
ie sp
elen
bij
het d
enke
n ov
er ri
sico
’s. D
eze
dile
mm
a’s s
pele
n ee
n be
lang
rijk
e ro
l als
ge
keke
n w
ordt
naa
r de
taak
en
rol v
an d
e ov
erhe
id.
3.
Com
mis
sie
Dek
ker
De
“Com
mis
sie
Fund
amen
tele
Ver
kenn
ing
Bouw
”, o
nder
vo
orzi
tter
scha
p va
n m
w. D
ekke
r, do
orde
nkt i
n op
drac
ht v
an
het K
abin
et d
e m
ogel
ijkhe
den
om h
et g
ehel
e st
else
l van
bo
uwvo
orsc
hrift
en fu
ndam
ente
el te
ver
nieu
wen
met
als
do
el te
kom
en to
t een
subs
tant
iële
redu
ctie
van
rege
ldru
k en
ver
gunn
ingl
ast.
De
Com
mis
sie
Dek
ker b
espr
eekt
daa
rbij
onde
r and
ere
de v
olge
nde
aspe
cten
:D
e bo
uwpr
aktij
k m
oet m
eer i
nves
tere
n in
het
dag
en v
an
eige
n ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id v
oor d
e kw
alite
it va
n he
t te
real
iser
en g
ebou
w in
term
en v
an h
et v
oldo
en a
an d
e vo
orsc
hrift
en e
n de
wijz
e w
aaro
p di
t doe
l wor
dt b
erei
kt.
De
over
heid
hee
ft e
en p
roce
saud
itere
nde
rol.
Zet m
eer i
n op
een
duid
ighe
id v
an w
et- e
n re
gelg
evin
g. O
p na
tiona
al n
ivea
u bi
edt d
e W
ABO
goe
de m
ogel
ijkhe
den
voor
ver
dere
pro
cesm
atig
e in
tegr
atie
van
toet
skad
ers.
Op
loka
al n
ivea
u zo
uden
gem
eent
en g
een
nade
re e
n aa
nvul
lend
e ei
sen
moe
ten
stel
len.
De
uitv
oerb
aarh
eid
en h
andh
aafb
aarh
eid
van
rege
lgev
ing
verd
ient
mee
r aan
dach
t. D
aart
oe zo
uden
uitv
oerd
ers e
n to
ezic
htho
uder
s eer
der b
ij in
itiat
ieve
n vo
or n
ieuw
e w
et-
en re
gelg
evin
g be
trok
ken
moe
ten
wor
den.
4.
Vera
nder
inge
n in
het
Arb
o-be
leid
Met
inga
ng v
an 1
janu
ari 2
007
is d
e Ar
beid
som
stan
dig-
hede
nwet
in N
eder
land
gew
ijzig
d. W
erkg
ever
s en
wer
knem
ers h
ebbe
n do
or d
e ni
euw
e Ar
bo-w
et m
eer
mog
elijk
hede
n ge
kreg
en o
m ze
lf in
vulli
ng te
gev
en a
an d
e w
ijze
waa
rop
ze in
de
eige
n se
ctor
aan
de
wet
gevi
ng
vold
oen.
Dit
heeft
als
voo
rdee
l dat
bin
nen
de o
nder
nem
ing
een
arbo
-bel
eid
gevo
erd
kan
wor
den
dat r
eken
ing
houd
t m
et d
e sp
ecifi
eke
kenm
erke
n va
n de
sect
or, e
en b
ouw
bedr
ijf
vers
chilt
nu
eenm
aal v
an e
en zi
eken
huis
. Gee
n ‘o
ne si
ze fi
ts
all’
aanp
ak d
us, m
aar m
aatw
erk.
Een
arb
o-be
leid
op
maa
t da
t in
sam
ensp
raak
met
wer
knem
ers t
ot st
and
is g
ekom
en,
kan
reke
nen
op m
eer d
raag
vlak
in e
en o
nder
nem
ing.
Bo
vend
ien
bren
gt d
it zo
min
mog
elijk
adm
inis
trat
ieve
la
sten
met
zich
mee
.
De
over
heid
zorg
t voo
r een
hel
der w
ettel
ijk k
ader
met
zo
min
mog
elijk
ove
rbod
ige
rege
ls e
n zo
wei
nig
mog
elijk
ad
min
istr
atie
ve la
sten
. Wer
kgev
ers e
n w
erkn
emer
s mak
en
sam
en a
fspr
aken
ove
r de
wijz
e w
aaro
p zi
j aan
de
door
de
over
heid
ges
teld
e vo
orsc
hrift
en k
unne
n vo
ldoe
n. D
eze
afsp
rake
n ku
nnen
wor
den
vast
gele
gd in
zoge
noem
de
arbo
cata
logi
. De
nieu
we
Arbo
-wet
bet
eken
t mee
r vri
jhei
d en
ver
antw
oord
elijk
heid
voo
r wer
kgev
ers e
n w
erkn
emer
s,
min
der r
egel
s, e
en h
arde
r opt
rede
n do
or d
e Ar
beid
sins
pect
ie b
ij m
isst
ande
n, e
n ui
tein
delij
k ee
n ve
ilige
r en
gez
onde
r wer
kklim
aat.
Met
het
inga
an v
an d
e he
rzie
ne A
rbo-
wet
, is o
ok d
e w
erkw
ijze
van
de A
rbei
dsin
spec
tie v
eran
derd
. De
In d
eze
notit
ie b
eper
kt h
ij zi
ch to
t het
ond
erw
erp
fysi
eke
veili
ghei
d. H
ij ve
rwoo
rdt d
aari
n on
der a
nder
e vo
lgen
de:
Het
beh
oort
tot d
e ke
rnta
ken
van
de o
verh
eid
om d
e ve
iligh
eid
van
burg
ers e
n hu
n sa
men
levi
ng zo
goe
d m
ogel
ijk te
waa
rbor
gen.
Het
pas
t nie
t om
de
over
heid
ten
volle
te v
erw
ijten
dat
zij d
e fo
uten
van
enk
ele
bedr
ijven
ni
et h
eeft
wet
en te
voo
rkom
en. I
n he
t maa
tsch
appe
lijke
de
bat z
al st
eeds
opn
ieuw
de
bala
ns m
oete
n w
orde
n be
paal
d tu
ssen
de
omva
ng v
an d
e ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id
van
de o
nder
nem
er e
n di
e va
n de
ove
rhei
d. E
r zal
be
reid
heid
moe
ten
best
aan
om d
e co
nseq
uent
ies v
an d
e ui
tkom
sten
van
dat
deb
at v
oor d
e aa
rd e
n de
om
vang
van
de
ove
rhei
dsta
ak te
aan
vaar
den.
Iede
re o
nder
nem
ing,
org
anis
atie
of p
erso
on is
zelf
vera
ntw
oord
elijk
voo
r het
kri
tisch
bek
ijken
van
ve
iligh
eids
risi
co’s
in zi
jn o
f haa
r om
gevi
ng. D
eze
vera
ntw
oord
elijk
heid
is n
iet v
oor i
eder
een
hetz
elfd
e.
Uit
dive
rse
onge
valle
n is
geb
leke
n da
t de
stru
ctuu
r van
he
t vei
lighe
idsm
anag
emen
tsys
teem
en
de m
anie
r waa
rop
betr
okke
nen
daar
aan
invu
lling
gev
en c
ruci
aal i
s bij
het
behe
erse
n, b
orge
n en
con
tinue
ver
bete
ren
van
veili
ghei
d.
Om
het
ver
eist
e ve
iligh
eids
nive
au te
ber
eike
n di
enen
de
risi
co’s
te w
orde
n ge
ïnve
ntar
isee
rd. O
p ba
sis d
aarv
an
wor
dt v
astg
este
ld w
elke
pre
vent
ieve
en
repr
essi
eve
maa
treg
elen
nod
ig zi
jn.
Het
man
agem
ent d
ient
inte
rn zo
rg te
dra
gen
voor
du
idel
ijke
en re
alis
tisch
e ve
rwac
htin
gen
ten
aanz
ien
van
de v
eilig
heid
sam
bitie
, zor
g te
dra
gen
voor
een
klim
aat
van
cont
inue
ver
bete
ring
van
de
veili
ghei
d op
de
vloe
r. D
e w
erkw
ijze
dien
t ext
ern
goed
gec
omm
unic
eerd
te w
orde
n.
In e
en re
actie
van
VRO
M /
WW
I op
de n
otiti
e va
n Va
n Vo
llenh
oven
wor
den
onde
r mee
r de
volg
ende
ove
rweg
inge
n ge
geve
n:Ve
iligh
eid
is e
n bl
ijft e
en g
edee
lde
vera
ntw
oord
elijk
heid
va
n zo
wel
de
over
heid
als
van
bur
gers
. De
over
heid
gri
jpt
in o
p be
staa
nde
ontw
ikke
linge
n da
ar w
aar d
e eff
ecte
n op
de
sam
enle
ving
ona
anva
ardb
aar g
root
wor
den.
Het
be
treft
hie
r met
nam
e ri
sico
’s di
e he
t niv
eau
van
de
(bel
ange
n va
n) in
divi
duel
e bu
rger
of g
roep
ove
rstij
gen
en
waa
r dus
gee
n ‘n
atuu
rlijk
e’ a
ctor
aan
wez
ig is
and
ers d
an
de o
verh
eid.
De
eige
n ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id v
an e
en b
urge
r of e
en
onde
rnem
er b
egin
t nie
t pas
daa
r waa
r de
rege
lgev
ing
en
de in
vloe
d va
n de
ove
rhei
d op
houd
t. D
e ei
gen
vera
ntw
oord
elijk
heid
is e
erde
r uitg
angs
punt
dan
sl
uits
tuk,
de
over
heid
fung
eert
als
ach
terv
ang.
Het
stre
ven
naar
een
sam
enle
ving
zond
er ri
sico
’s is
nie
t re
alis
tisch
. Het
han
tere
n va
n de
‘sta
te-o
f-th
e-ar
t’ in
ve
iligh
eid
op ie
der m
omen
t lei
dt to
t ona
ccep
tabe
le
kost
en e
n to
t een
mar
gina
le v
erbe
teri
ng v
an d
e ve
iligh
eid.
Ook
hie
r moe
t dus
nuc
hter
wor
den
omge
gaan
m
et ri
sico
’s: w
e le
ven
in e
en sa
men
levi
ng w
aari
n he
t nie
t m
ogel
ijk is
om
risi
co’s
tot n
ul te
redu
cere
n
Bijla
ge 2
: Ac
hter
gron
dinf
orm
atie
bij d
e Vi
sie
op b
rand
veili
ghei
d
Ook
op
ande
re b
elei
dste
rrei
nen
spee
lde
de a
fgel
open
jare
n de
dis
cuss
ie o
ver v
eran
twoo
rdel
ijkhe
idsv
erde
ling
en h
et
verb
eter
en v
an d
e ui
tvoe
rbaa
rhei
d va
n he
t bel
eid.
De
erva
ring
en d
ie d
aar o
pged
aan
zijn
, kun
nen
van
nut z
ijn b
ij he
t ver
der o
ntw
ikke
len
van
een
nieu
we
aanp
ak v
oor
bran
dvei
lighe
id. D
aarn
aast
heb
ben
(of z
ijn d
oend
e)
desk
undi
ge c
omm
issi
es e
n pe
rson
en zi
ch in
gesp
anne
n hu
n vi
sie
op b
rand
veili
ghei
d te
gev
en.
1.
Lect
oral
e re
de R
ené
Hag
en: h
et k
erkj
e va
n
Spaa
rnw
oude
(Sep
tem
ber 2
007)
In zi
jn le
ctor
ale
rede
“H
et k
erkj
e va
n Sp
aarn
wou
de”
plei
t le
ctor
bra
ndpr
even
tie in
g. R
ené
Hag
en (N
eder
land
s In
stitu
ut F
ysie
ke V
eilig
heid
Nib
ra) v
oor e
en n
ieuw
e vi
sie
op
bran
dvei
lighe
id. D
oor h
em w
ordt
gec
onst
atee
rd d
at h
et
huid
ige
syst
eem
van
bra
ndve
iligh
eid
lout
er li
jkt t
e dr
aaie
n om
rege
lgev
ing,
daa
rbij
is h
et st
reve
n na
ar fu
nctio
nele
do
elen
ver
lore
n ge
gaan
. Daa
rnaa
st c
onst
atee
rt h
ij da
t ri
sico
’s ge
en o
nder
deel
zijn
van
de
bena
deri
ng v
an
bran
dvei
lighe
id. Z
ijn la
atst
e ob
serv
atie
is d
at h
et
veili
ghei
dsbe
sef i
n al
le la
gen
onvo
ldoe
nde
is. D
eze
visi
e di
e H
agen
voo
rste
lt is
geb
asee
rd o
p de
pijl
ers r
egel
gevi
ng,
risi
co’s
en v
eilig
heid
sbew
ustz
ijn. E
n m
eer s
peci
fiek
op h
et
optim
alis
eren
van
de
rege
lgev
ing,
het
redu
cere
n va
n ri
sico
’s en
het
ver
hoge
n va
n he
t vei
lighe
idsb
ewus
tzijn
. H
agen
spre
ekt o
ver e
en d
ried
elin
g ge
base
erd
op d
e st
urin
gsdr
ieho
ek d
ie d
oor O
omes
is g
eïnt
rodu
ceer
d.
Gep
roje
ctee
rd o
p br
andv
eilig
heid
is sp
rake
van
st
anda
ardo
ptre
den,
stan
daar
dafw
ijkin
gen
en a
fwijk
inge
n.
De
stan
daar
d is
het
han
tere
n va
n w
ettel
ijke
pres
tatie
voor
schr
iften
(rul
e-ba
sed)
, de
stan
daar
dafw
ijkin
gen
zijn
een
com
bina
tie v
an w
ettel
ijke
voor
schr
iften
en
gelij
kwaa
rdig
hede
n en
de
afw
ijkin
gen
betr
effen
maa
twer
k, g
ebas
eerd
op
de ri
sico
’s va
n he
t in
divi
duel
e ob
ject
.
2.
Prof
. Mr.
Piet
er v
an V
olle
nhov
en
Prof
esso
r Van
Vol
lenh
oven
schr
eef i
n de
cem
ber 2
007
een
notit
ie m
et a
ls ti
tel “
Maa
tsch
appe
lijk
deba
t ove
r de
esse
ntië
le v
eilig
heid
srel
atie
tuss
en o
verh
eid
en
sam
enle
ving
”.
4647
9.
Rap
port
WR
R
De
Wet
ensc
happ
elijk
e Ra
ad v
oor h
et R
eger
ings
bele
id (W
RR)
heeft
op
17 se
ptem
ber 2
008
het a
dvie
s ‘O
nzek
ere
veili
ghei
d,
vera
ntw
oord
elijk
hede
n ro
nd fy
siek
e ve
iligh
eid’
uitg
ebra
cht.
H
et a
dvie
s van
de
WRR
bev
at e
en a
naly
se v
an d
e w
ijze
waa
rop
de o
verh
eid
op ta
l van
geb
iede
n va
n de
zorg
voo
r fy
siek
e ve
iligh
eid
omga
at m
et ri
sico
’s en
van
de
dile
mm
a’s
die
zich
daa
rbij
voor
doen
. De
WRR
con
stat
eert
dat
de
zorg
vo
or fy
siek
e ve
iligh
eid
een
omva
ngri
jk e
n co
mpl
ex te
rrei
n va
n ov
erhe
idsb
emoe
ieni
s is.
Daa
rnaa
st st
elt d
e W
RR v
ast d
at
het r
isic
obel
eid
in N
eder
land
tot e
en h
oog
nive
au v
an
veili
ghei
d he
eft g
elei
d.
Het
vei
lighe
idsb
elei
d in
Ned
erla
nd is
vol
gens
de
WRR
ge
base
erd
op e
en k
lass
ieke
risi
cobe
nade
ring
: de
kans
en e
n ge
volg
en w
orde
n m
et e
lkaa
r in
verb
and
gebr
acht
en
verv
olge
ns w
ordt
afg
ewog
en o
f en
wel
ke m
aatr
egel
en n
odig
zi
jn o
m d
e ri
sico
’s bi
nnen
maa
tsch
appe
lijk
aanv
aard
bare
gr
enze
n te
hou
den.
De
WRR
noe
mt d
eze
bena
deri
ng in
haa
r ad
vies
‘ver
rass
end
succ
esvo
l’ m
aar o
nvol
doen
de
toek
omst
best
endi
g.
Een
groo
t dee
l van
de
(toe
kom
stig
e) ri
sico
’s (k
limaa
tver
ande
ring
, nan
otec
hnol
ogie
, etc
.) ke
nt o
nzek
ere
effec
ten
waa
rvoo
r de
klas
siek
e ri
sico
bena
deri
ng a
anvu
lling
be
hoeft
: het
voo
rzor
gbeg
inse
l. In
die
ben
ader
ing
is
voor
zorg
de
uitd
rukk
ing
van
het b
esef
dat
de
kwet
sbaa
rhei
d va
n m
ense
n, sa
men
levi
ng e
n na
tuur
lijke
om
gevi
ng e
en
proa
ctie
ve o
mga
ng m
et o
nzek
erhe
den
verg
t. O
verh
eid
en
bedr
ijfsl
even
moe
ten
actie
f op
zoek
gaa
n na
ar
onze
kerh
eden
en
die
onze
kerh
eden
ver
volg
ens v
erta
len
in
besp
reek
bare
en
zo m
ogel
ijk b
erek
enba
re ri
sico
’s. M
et h
et
voor
zorg
begi
nsel
wil
de W
RR b
evor
dere
n da
t m
aats
chap
pelij
ke p
artij
en zi
ch m
eer b
ewus
t wor
den
van
hun
eige
n ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id.
7.
Veili
ghei
dsm
anag
emen
tsys
teem
Binn
en h
et b
elei
dsve
ld e
xter
ne v
eilig
heid
van
het
min
iste
rie
van
VRO
M is
erv
arin
g op
geda
an m
et h
et w
erke
n m
et
veili
ghei
dsm
anag
emen
tsys
tem
en d
ie v
oora
l voo
r de
grot
e ri
sico
volle
bed
rijv
en v
erpl
icht
zijn
. Dez
e er
vari
ngen
kun
nen
wor
den
inge
zet b
ij he
t ont
wik
kele
n va
n ee
n pa
ssen
d ve
iligh
eids
man
agem
ents
yste
em v
oor b
rand
veili
ghei
d.
Op
basi
s van
de
risi
cobe
nade
ring
kan
een
ve
iligh
eids
man
agem
ents
yste
em g
emaa
kt w
orde
n. H
et is
ee
n m
anie
r waa
rop
orga
nisa
ties c
oncr
eet i
nvul
ling
geve
n aa
n hu
n ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id. K
ern
van
een
veili
ghei
dsm
anag
emen
tsys
teem
is d
at d
e in
stel
ling
zelf
een
inve
ntar
isat
ie e
n be
oord
elin
g va
n al
le b
rand
veili
ghei
ds-
risi
co’s,
de
wett
elijk
e en
and
ere
rele
vant
e vo
orsc
hrift
en
mak
en e
n ee
n ei
gen
bran
dvei
lighe
idsb
elei
d va
stst
elle
n. In
ee
n ve
iligh
eids
man
agem
ents
yste
em w
ordt
dit
uitg
ewer
kt in
do
elst
ellin
gen
en e
en p
rogr
amm
a w
aari
n co
ncre
et w
ordt
ge
maa
kt w
ie w
aarv
oor v
eran
twoo
rdel
ijk is
bin
nen
de
orga
nisa
tie o
f ket
en. V
anui
t het
act
iepr
ogra
mm
a zu
llen
rich
tlijn
en o
pges
teld
wor
den
voor
invu
lling
van
het
ve
iligh
eids
man
agem
ent.
8.
Zelf
redz
aam
heid
Rece
nt is
het
NIF
V-pu
blic
atie
ove
r zel
fred
zaam
heid
bij
bran
d ve
rsch
enen
. De
publ
icat
ie b
esch
rijft
de
besc
hikb
are
info
rmat
ie in
zake
de
type
rend
e ke
nmer
ken
van
bran
den
met
vee
l sla
chto
ffer
s, h
et m
ense
lijk
gedr
ag b
ij br
and
en v
an
gebo
uwen
in re
latie
tot v
luch
ten
bij b
rand
. In
de p
ublic
atie
w
ordt
een
kad
er g
esch
etst
voo
r de
ontw
ikke
ling
van
bran
dvei
lighe
idsb
elei
d in
rela
tie to
t vei
lig v
luch
ten
bij
bran
d. V
anui
t de
wet
ensc
happ
elijk
ben
ader
ing
van
de m
ate
van
bran
dvei
lighe
id (z
ie fi
guur
hie
rnaa
st) w
ordt
een
rela
tie
gele
gd n
aar d
e m
ate
van
zelfr
edza
amhe
id. D
e co
mbi
natie
va
n ke
nmer
ken
van
de b
rand
, het
geb
ouw
en
de m
ens
bepa
len
de m
ate
van
zelfr
edza
amhe
id b
ij ee
n ca
lam
iteit
. Be
lang
rijk
e co
nclu
sies
op
basi
s van
de
liter
atuu
rstu
die
zijn
da
t men
sen
zich
onv
oldo
ende
bew
ust z
ijn v
an ri
sico
’s en
dat
de
tijd
ben
odig
d vo
or h
et o
ntde
kken
van
een
bra
nd e
n he
t on
derk
enne
n va
n ge
vaar
van
gro
te in
vloe
d zi
jn o
p de
tota
le
tijd
beno
digd
voo
r vlu
chte
n. D
aarn
aast
wor
dt a
anbe
vole
n om
bij
het b
epal
en v
an ri
sico
’s ui
t te
gaan
van
een
br
andk
rom
me
die
bete
r aan
slui
t bij
een
bepa
ald
gebo
uw /
gebr
uik
(het
ont
wik
kele
n va
n br
ands
cena
rio’
s). U
it de
lit
erat
uurs
tudi
e bl
ijkt t
even
s dat
de
effec
ten
van
de d
rie
geno
emde
fact
oren
(bra
nd, m
ens e
n ge
bouw
) nog
on
vold
oend
e be
kend
zijn
. Met
nam
e he
t eff
ect v
an b
rand
en
gebo
uw o
p he
t men
selij
k ge
drag
moe
t nad
er o
nder
zoch
t w
orde
n.
gem
aakt
. Dit
kom
t dee
ls v
oort
uit
het h
ante
ren
van
vers
chill
ende
tijd
shor
izon
(de
kort
e te
rmijn
ver
sus d
e la
nge
term
ijn d
oele
n). B
ij he
t bes
luitv
orm
ings
proc
es
maa
kt d
e ov
erhe
id e
en a
fweg
ing
van
onge
lijks
oort
ige
aspe
cten
in e
en m
aats
chap
pelij
ke c
onte
xt w
aarb
ij an
dere
ac
tore
n ui
t de
sam
enle
ving
zoal
s med
ia, T
wee
de K
amer
, on
derz
oeks
inst
ellin
gen
en m
aats
chap
pelij
ke o
rgan
isat
ies
dit b
eslu
itvor
min
gspr
oces
(im
plic
iet)
beï
nvlo
eden
. 6.
Ex
tern
vei
lighe
idsb
elei
d vo
or in
rich
ting
en
bi
j het
min
iste
rie
van
VRO
M
De
bela
ngri
jkst
e ba
sis v
oor h
et h
uidi
ge ri
sico
bele
id v
an h
et
min
iste
rie
van
VRO
M is
nee
rgel
egd
in d
e no
ta “O
mga
an m
et
risi
co’s”
uit
1989
. Het
is e
en p
ragm
atis
che
invu
lling
van
de
wen
s om
een
gre
ns te
stel
len
aan
het r
isic
o. B
inne
n he
t ri
sico
bele
id li
gt d
e na
druk
op
het b
eper
ken
van
de k
ans o
p ee
n on
geva
l. H
et ri
sico
bele
id k
ent g
etal
smat
ige
gren
zen
voor
het
acc
epta
bele
rest
risi
co. G
rens
waa
rden
gel
den
voor
he
t pla
atsg
ebon
den
risi
co e
n de
kan
s op
een
ram
p w
aarb
ij ve
el m
ense
n om
kom
en, h
et zo
gena
amde
gro
epsr
isic
o. V
oor
het p
laat
sgeb
onde
n ri
sico
is e
en n
orm
van
10-6
dod
en p
er
jaar
vas
tges
teld
. Het
pla
atsg
ebon
den
risi
co is
het
min
imal
e be
sche
rmin
gsni
veau
voo
r de
veili
ghei
d in
de
woo
n-om
gevi
ng e
n w
ordt
ged
efini
eerd
als
: “de
kan
s per
jaar
dat
ee
n w
illek
euri
g pe
rsoo
n di
e zi
ch c
ontin
u on
besc
herm
d op
ee
n be
paal
de p
laat
s bev
indt
, dod
elijk
wor
dt g
etro
ffen
doo
r ee
n in
cide
nt m
et g
evaa
rlijk
e st
offen
in e
en b
edri
jf.”
Men
was
van
men
ing
dat d
e ka
ns o
p ee
n ca
lam
iteit
met
vee
l do
den
klei
ner m
oest
zijn
dat
een
ong
eluk
met
wei
nig
dode
n, d
aaro
m is
een
maa
t voo
r het
gro
epsr
isic
o ge
ïntr
o-du
ceer
d. V
oor h
et g
roep
sris
ico
geld
t een
ver
antw
oord
ings
-pl
icht
met
een
ori
ënte
rend
e w
aard
e. V
an d
ie w
aard
e m
ag
gem
otiv
eerd
wor
den
afge
wek
en. B
ij he
t gro
epsr
isic
o ga
at
het o
m d
e ka
ns p
er ja
ar d
at te
nmin
ste
10, 1
00 o
f 100
0 pe
rson
en o
verl
ijden
als
rech
tstr
eeks
gev
olg
van
hun
aanw
ezig
heid
in h
et in
vloe
dsge
bied
van
een
inri
chtin
g en
ee
n on
gew
oon
voor
val b
inne
n di
e in
rich
ting
waa
rbij
een
geva
arlij
ke st
of b
etro
kken
is.
Het
risi
co w
ordt
uitg
erek
end
met
beh
ulp
van
een
reke
nins
trum
ent,
de
zoge
naam
de k
wan
titat
ieve
ri
sico
anal
yse.
Dez
e re
kenm
etho
de is
rece
nt g
eüni
ficee
rd
waa
rdoo
r de
risi
co’s
bij b
edri
jven
op
unifo
rme
wijz
e w
orde
n be
reke
nd.
Binn
en h
et e
xter
ne v
eilig
heid
sbel
eid
geld
t een
dui
delij
ke
vera
ntw
oord
elijk
heid
voo
r bed
rijv
en. B
edri
jven
in d
e ch
emis
che
indu
stri
e zi
en zi
chze
lf oo
k va
ak a
ls e
erst
e be
lang
hebb
ende
en
dus a
ls e
erst
e ve
rant
woo
rdel
ijke
als h
et
gaat
om
vei
lighe
id. D
e ov
erhe
id st
elt k
ader
s, b
edri
jven
vu
llen
in.
Verd
eling
vera
ntw
oord
elijkh
eden
: ter
ugtre
dend
e ove
rheid
en
subs
idia
riteit
vers
us m
aatsc
happ
elijke
verw
acht
inge
n en
polit
iek
prag
mat
isme
Va
nuit
het v
erle
den
is d
e si
tuat
ie o
ntst
aan
dat d
e ov
erhe
id
vaak
de
vera
ntw
oord
elijk
heid
kri
jgt t
oebe
deel
d bi
j het
vo
orko
men
van
risi
co’s.
Doo
r het
opp
akke
n va
n de
ze
vera
ntw
oord
elijk
heid
hee
ft d
e (R
ijks)
over
heid
ech
ter
verw
acht
inge
n ge
creë
erd
bij h
et b
edri
jfsle
ven,
de
burg
er
en a
nder
e ov
erhe
den
over
het
opl
osse
n va
n de
rgel
ijke
maa
tsch
appe
lijke
pro
blem
en.
Belei
d op b
asis
van
wet
ensc
happ
elijke
ratio
nalit
eit ve
rsus
belei
d op
basis
van
risico
perc
eptie
In d
e m
aats
chap
pelij
ke p
robl
eem
bele
ving
spee
lt ri
sico
perc
eptie
een
bel
angr
ijke
rol d
ie n
iet a
ltijd
ov
eree
nkom
t met
de
ratio
nele
wet
ensc
happ
elijk
e pr
oble
embe
levi
ng d
ie v
eela
l de
basi
s vor
mt v
oor
over
heid
sbel
eid.
Indi
en d
e ov
erhe
id p
robe
ert t
egem
oet t
e ko
men
aan
de
wen
s van
bur
gers
om
te w
orde
n be
sche
rmd
tege
n - s
oms n
iet r
atio
nele
- ri
sico
’s ka
n da
t w
eer v
an in
vloe
d zi
jn o
p de
wijz
e w
aaro
p de
sam
enle
ving
na
ar e
en b
epaa
ld ri
sico
kijk
t. H
et h
ande
len
van
de
over
heid
beï
nvlo
edt z
o de
risi
cope
rcep
tie e
n vi
ce v
ersa
en
kan
los k
omen
te st
aan
van
de w
eten
scha
ppel
ijke
ratio
.
Belei
d op b
asis
van
wet
ensc
happ
elijke
onze
kerh
eid ve
rsus
belei
d op
basis
van
wet
ensc
happ
elijke
zeke
rheid
Va
nuit
de sa
men
levi
ng k
omt z
owel
het
sign
aal d
at d
e ov
erhe
id ju
ist e
en ta
ak h
eeft
als
de
wet
ensc
happ
elijk
e on
zeke
rhei
d gr
oot i
s (vo
orzo
rgsb
egin
sel)
terw
ijl
tege
lijke
rtijd
(doo
r and
eren
) het
sign
aal a
fgeg
even
wor
dt
dat d
e ov
erhe
id p
as to
t act
ie m
oet o
verg
aan
als d
e w
eten
scha
ppel
ijke
onze
kerh
eden
ger
ing
zijn
.
Gene
riek b
eleid
vers
us m
aatw
erk
O
p ba
sis v
an d
e be
gins
elen
van
beh
oorl
ijk b
estu
ur, a
ls
rech
tsge
lijkh
eid
en re
chts
zeke
rhei
d, w
ordt
gen
erie
k be
leid
wen
selij
k ge
acht
. Teg
elijk
ertij
d zi
jn e
ffec
tivite
it en
ko
sten
effec
tivite
it (d
oelm
atig
heid
) bel
angr
ijke
uitg
angs
punt
en b
ij be
leid
svor
min
g en
is e
r een
m
aats
chap
pelij
ke b
ehoe
fte
aan
spec
ifiek
e af
spra
ken
voor
be
paal
de si
tuat
ies (
=maa
twer
k). D
it ka
n be
teke
nen
dat
alge
men
e ui
tgan
gspu
nten
nie
t mee
r (ov
eral
) gel
dig
zijn
en
er i
n de
pra
ktijk
dus
ong
elijk
e ve
iligh
eids
nive
aus
kunn
en o
ntst
aan
(=di
ffer
entia
tie) e
n w
illek
eur k
an
optr
eden
.
Beslu
itvor
min
g op b
asis
van
belei
dsra
tiona
liteit
vers
us
beslu
itvor
min
g op b
asis
van
polit
ieke r
atio
nalit
eit
Het
bes
luitv
orm
ings
proc
es b
ehel
st h
et m
aken
van
een
af
weg
ing
tuss
en o
nrus
t weg
nem
en, z
eker
heid
bew
erk-
stel
ligen
en
invu
lling
gev
en a
an d
iver
se b
elan
gen.
Er
best
aat e
en sp
anni
ngsv
eld
tuss
en d
e be
leid
smat
ige
cont
ext w
aari
n ee
n be
paal
de a
fweg
ing
wor
dt g
emaa
kt e
n de
pol
itiek
e co
ntex
t waa
rin
een
bepa
alde
afw
egin
g w
ordt
4849
Eind
note
n
Kam
erst
uk 2
006-
2007
, 269
56, n
r. 46
, Tw
eede
Kam
er1.
Ka
mer
stuk
200
7-20
08, 2
6956
, nr.
56, T
wee
de K
amer
2.
“Pri
vaat
wat
kan
, pub
liek
wat
moe
t. V
ertr
ouw
en e
n Ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id in
het
Bou
wpr
oces
” d.
d. 14
mei
200
8.
3.
Kam
erst
uk 2
007-
2008
, 24
587
en 3
1 117
nr.
294.
4.
Ka
mer
stuk
200
6-20
07, 2
4 58
7, n
r. 19
9, T
wee
de K
amer
5.
Kam
erst
uk 2
008-
2009
, 24
587,
nr.
312,
Tw
eede
Kam
er6.
Ka
mer
stuk
200
7-20
08, 2
4 58
7, n
r. 25
8, T
wee
de K
amer
7.
Ka
mer
stuk
200
7-20
08, 2
4 58
7, n
r. 28
0, T
wee
de K
amer
8.
Kam
erst
uk 2
008-
2009
, 28
325,
nr.
102,
Tw
eede
Kam
er9.
K
amer
stuk
200
6-20
07, 2
6 95
6, n
r. 48
, Tw
eede
Kam
er10
. K
amer
stuk
200
7-20
08, 2
6 59
6, n
r. 53
, Tw
eede
Kam
er11
. K
amer
stuk
200
7-20
08, 2
6956
en
28 3
25, n
r. 64
, Tw
eede
Kam
er12
. K
amer
stuk
200
8-20
09, 2
8 32
5 nr
. 102
, Tw
eede
Kam
er13
. N
eder
land
: 4,1
dod
en p
er m
iljoe
n in
won
ers;
EU
gem
idde
ld: 1
2 do
den
per m
iljoe
n in
won
ers (
bron
: NIF
V)14
. K
abin
etsv
isie
‘Nuc
hter
Om
gaan
met
Ris
ico’
s’ 2
004
15.
Met
han
delin
gspe
rspe
ctie
f wor
dt b
edoe
ld h
et b
esef
van
een
indi
vidu
, gro
ep o
f org
anis
atie
van
eig
en
16.
hand
elin
gsm
ogel
ijkhe
den
bij e
en ra
mp
of c
alam
iteit
Bed
oeld
wor
dt h
et b
rand
veili
ghei
dsni
veau
van
bou
ww
erke
n, te
rrei
nen,
eve
nem
ente
n, e
tc.,
en h
et b
ijbeh
oren
de
17.
gebr
uik.
Zak
en a
ls tr
ansp
ort w
orde
n ni
et b
edoe
ld In
de
vers
chill
ende
wett
en w
orde
n ve
rsch
illen
de te
rmen
geb
ruik
t voo
r eig
enaa
r en
gebr
uike
r van
een
bou
ww
erk
18.
Com
mis
sie
Fund
amen
tele
Ver
kenn
ing
Bouw
, 14
mei
200
819
. Zi
e re
sulta
ten
actie
7, A
ctie
prog
ram
ma
Bran
dvei
lighe
id20
. O
veri
gens
zou
de N
eder
land
se b
urge
r als
geb
ruik
er o
ok b
rede
r bew
ust m
oete
n w
orde
n va
n de
bra
nd(o
n)ve
iligh
eid
in
21.
alle
rhan
de p
ublie
ksru
imte
s. D
it is
ech
ter n
iet a
ls p
rior
itair
in d
eze
visi
e be
noem
d. Zi
e de
bes
chri
jvin
g in
de
bijla
ge o
nder
pun
t 8: Z
elfr
edza
amhe
id b
ij br
and;
kri
tisch
e fa
ctor
en v
oor h
et v
eilig
vlu
chte
n bi
j 22
. br
and;
NIF
V, 2
008.
Geb
asee
rd o
p st
urin
gsdr
ieho
ek b
ij de
bra
ndw
eerk
unde
, zoa
ls b
esch
reve
n in
de
lect
oral
e re
de B
rand
prev
entie
“H
et
23.
kerk
je v
an S
paar
nwou
de”,
ing.
R. H
agen
MPA
, 13
sept
embe
r 200
7 Ze
lfred
zaam
heid
bij
bran
d; k
ritis
che
fact
oren
voo
r het
vei
lig v
luch
ten
uit g
ebou
wen
, NIF
V, 2
007
24.
In d
e lit
erat
uur w
ordt
dez
e be
nade
ring
aan
gedu
id m
et ‘m
axim
um c
redi
ble
acci
dent
s’; ‘
wel
ke c
alam
iteite
n zi
jn te
25
. ve
rwac
hten
’ en
niet
‘wat
kan
er i
n he
t mee
st e
xtre
me
geva
l geb
eure
n’.
Het
bet
reft
hie
r str
uctu
rele
opl
ossi
ngen
. Bij
even
emen
ten,
tijd
elijk
e op
loss
inge
n aa
r aan
leid
ing
van
cala
mite
iten
en
26.
derg
elijk
e zi
jn d
erge
lijke
opl
ossi
ngen
acc
epta
bel.
Den
k bi
jvoo
rbee
ld a
an e
en b
rand
wac
ht b
ij ee
n ev
enem
ent i
n ee
n ke
rkge
bouw
of d
e tij
delij
ke o
rgan
isat
oris
che
maa
treg
elen
in ju
stiti
ële
inri
chtin
gen
.
Het
adv
ies v
an d
e W
RR b
evat
twee
alg
emen
e aa
nbev
elin
gen
met
bet
rekk
ing
tot h
et to
epas
sen
van
het v
oorz
orgb
egin
sel.
De
eers
te a
lgem
ene
aanb
evel
ing
heeft
bet
rekk
ing
op h
et
sche
ppen
van
inst
itutio
nele
voo
rzie
ning
en: v
oorz
org
moe
t ge
orga
nise
erd
wor
den.
D
e tw
eede
alg
emen
e aa
nbev
elin
g zi
et o
p he
t sch
eppe
n va
n w
ettel
ijke
voor
zien
inge
n: v
oorz
org
moe
t gec
odifi
ceer
d w
orde
n, zo
dat o
ok b
ij on
zeke
re ri
sico
’s he
t uitg
angs
punt
‘de
verv
uile
r bet
aald
’, ov
erei
nd g
ehou
den
kan
wor
den.
Met
bet
rekk
ing
tot b
rand
veili
ghei
d is
de
met
nam
e de
not
ie
dat o
ok d
e W
RR u
itgaa
t van
een
ged
eeld
e ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id e
n he
t ver
ster
ken
van
de e
igen
ve
rant
woo
rdel
ijkhe
id v
an b
urge
rs e
n on
dern
emer
s van
be
lang
. In
rela
tie to
t het
voo
rzor
gbeg
inse
l gel
dt d
at b
ij br
andv
eilig
heid
hoo
fdza
kelij
k sp
rake
is v
an g
eken
de ri
sico
’s.
De
klas
siek
e ri
sico
bena
deri
ng v
oorz
iet i
n gr
ote
mat
e hi
erin
.
Dit
voor
jaar
zal d
e Ka
bine
tsre
actie
op
het a
dvie
s van
de
WRR
aa
n de
Tw
eede
Kam
er w
orde
n aa
ngeb
oden
. Hie
rin
zal o
ok
wor
den
inge
gaan
op
bran
dvei
lighe
id in
rela
tie to
t het
W
RR-a
dvie
s.
5051
Uit
gave
Min
iste
rie
van
Binn
enla
ndse
Zak
en e
n Ko
nink
rijk
srel
atie
sD
irec
tie V
eilig
heid
en
Best
uur
Post
bus 2
0011
2500
EA
Den
Haa
gw
ww
.min
bzk.
nlw
ww.
alles
over
bran
dveil
ighe
id.n
l
In sa
men
wer
king
met
:M
inis
teri
e va
n Vo
lksh
uisv
estin
g, R
uim
telij
ke O
rden
ing
en
Mili
eu /
Won
en W
ijken
en
Inte
grat
ieD
irec
tie S
tad
en B
ouw
Prod
uctie
bege
leid
ing,
dtp
en
prin
tM
inis
teri
e va
n Bi
nnen
land
se Z
aken
en
Koni
nkri
jksr
elat
ies
Die
nst C
once
rnst
af e
n Be
drijf
svoe
ring
Dir
ectie
Com
mun
icat
ie &
Info
rmat
ie/G
rafis
che
en
Mul
timed
iale
Die
nste
n
Aan
deze
pub
licat
ie k
unne
n ge
en re
chte
n w
orde
n on
tleen
d.
Verm
enig
vuld
igen
van
info
rmat
ie u
it de
ze u
itgav
e is
to
eges
taan
, mits
dez
e ui
tgav
e al
s bro
n w
ordt
ver
mel
d.
BZK/
2239
m
ei 2
009
Visie op Brandveiligheid
tot en met gebruik de risico’s onvoldoende worden afgewogen. Door onduidelijkheid over de regels, onbekendheid met de mogelijkheden die de regels bieden en te weinig inhoudelijke kennis bij zowel marktpartijen als de overheid wordt veelal gekozen voor standaardoplossingen en worden deze vaak zelf ‘voorgeschreven’.Het gebrek aan kennis wordt mede veroorzaakt door onvoldoende informatie over oorzaken en gevolgen van brand.
Visie op brandveiligheidDe visie op brandveiligheid bevat de koers voor de komende jaren en is daarmee richtinggevend voor de eventuele aanpassingen binnen het systeem van brandveiligheid. Deze visie is niet van de ene op de andere dag werkelijkheid. Het is een eerste aanzet, op basis waarvan diverse hulpmiddelen en instrumenten de komende jaren verder onderzocht en uitgewerkt moeten worden. De verdeling van verantwoordelijkheden en de uitgangspunten voor regelgeving hangen nauw met elkaar samen. De verantwoordelijkheid van de overheid en de daarmee samenhangende regelgeving richt zich op de veiligheid van bewoners. Een pand veilig kunnen verlaten is een basisprincipe en houdt in dat mensen een gevaarlijke plek (een bouwwerk) binnen vijftien minuten kunnen verlaten. De constructie van een gebouw moet daarmee gedurende vijftien minuten de brand kunnen weerstaan van moment van brand uitbreken tot de tijd (vijftien minuten) waarbinnen de brandweer hulp kan verlenen. De brandveiligheidsmaatregelen hangen daarnaast nauw samen met de risico’s van het specifieke bouwwerk. De regelgeving is aldus gericht op het waarborgen van een minimale sterkte constructie bouwwerk met inachtneming van de specifieke risico’s van dat bouwwerk. De brandschade aan het pand is een verantwoordelijkheid van de eigenaar van het gebouw.De visie van de overheid op de brandveiligheid heeft betrekking op de verantwoordelijkheidsverdeling, primaire doelgroepen voor overheidsinterventie, de maatschappelijke acceptatie van brand, bekendheid en uitvoerbaarheid van voorschriften en de doelen die de overheid stelt bij de ontwikkeling op het gebied van brandveiligheidsbeleid de komende jaren (risicobenadering en doelkwantificering). Uit de studies naar aanleiding van incidenten blijkt dat de verantwoordelijkheidsverdeling en het veiligheidsbewustzijn bij de diverse partijen onvoldoende duidelijk zijn. Daarom is in deze visie veel aandacht voor de gewenste verantwoordelijkheidsverdeling en het verhogen van het veiligheidsbewustzijn. Het omgaan met brandveiligheid vereist specifieke kennis die nu vaak niet of onvoldoende aanwezig is. Voor het versterken van kennis bij zowel overheid als gebruikers zullen dan ook activiteiten worden ontplooid. Dit alles moet ertoe leiden dat partijen
Visie op brandveiligheidSamenvatting van uitgangspunten en keuzen
Aanleiding Visie op brandveiligheidDe Schipholbrand en andere calamiteiten leren dat het huidige systeem rond brandveiligheid aan de grenzen van zijn mogelijkheden is gekomen. Algemeen wordt onder-schreven dat meer regels, strengere handhaving en technische oplossingen op de lange termijn niet zullen leiden tot een verbetering van de brandveiligheid. Verbetering van de brandveiligheid moet gevonden worden in het verhogen van het veiligheidsbewustzijn, een meer integrale benadering van de risico's en een eenduidige verantwoordelijkheidsverdeling.Deze boodschap komt ook tot uitdrukking in het Actie-programma Brandveiligheid. Eén van de belangrijkste onderdelen in dit Actieprogramma is een gezamenlijke visie van de overheid, kenniscentra, beroepsgroepen en branches op brandveiligheid. Deze visie zal de komende jaren richtinggevend zijn voor de verdere ontwikkeling van wet- en regelgeving, formulering van strategieën, opzetten van activiteiten en actieprogramma’s, ontwikkeling van scenario’s en modellen en het verrichten van onderzoeken en evaluaties, in het teken van de brandveiligheid. Deze brandveiligheidsvisie is op hoofdlijnen, dynamisch van aard, kreeg op interactieve wijze vorm en zal op basis van nieuwe inzichten en ervaringen aangepast en verder uitgewerkt worden.De “Visie op brandveiligheid; Gedeelde verant-woordelijkheid en heldere kaders vanuit een risicobenadering” is bijgevoegd, hieronder volgt een samenvatting.
De huidige situatieDe maatschappelijke reactie in relatie tot brandveiligheid is met name incidentgestuurd. Na rampen volgt als snel de roep om maatregelen, waarbij met name naar de overheid wordt gekeken. De aandacht voor brandveiligheid ebt echter redelijk snel weer weg en leidt niet tot een toename van de brandveiligheid, het brandveiligheidbewustzijn of besef van de eigen verantwoordelijkheid. Ontwerpers, gebouweigenaren en gebruikers zijn zich onvoldoende bewust van hun verantwoordelijkheid op het gebied van brandveiligheid.De brandveiligheid wordt door velen gezien als een primaire verantwoordelijkheid van de overheid. Bij ontwerp en gebruik van bouwwerken lijkt daardoor het voldoen aan eisen van bevoegd gezag een doel op zich te zijn. Er wordt te weinig rekening gehouden met de daadwerkelijke risico’s. De huidige regelgeving maakt een risicobenadering weliswaar mogelijk, maar is daar onvoldoende op toegesneden. Gevolg is dat in de diverse stadia van ontwerp
2 Gebouwbeheerders hebben hun gebouw en organisatie op orde. Zo niet dan is het een taak van de overheid om hiertegen op te treden. Het is niet de taak van de overheid om de verantwoordelijkheid voor de veiligheid over te nemen.
3 Vanuit het onder punt 2 gegeven uitgangspunt in de verantwoordelijkheidsverdeling moet helder worden wat de wettelijke verantwoordelijkheden en taken van de gemeenten en de brandweer zijn. Daar waar nodig zal de wet- en regelgeving worden aangepast.
Risicobenadering brandveiligheid4 Het ontwerp van een gebouw moet meer in samenhang
worden beschouwd op brandveiligheid: welke risico’s kunnen aan de orde zijn, welke maatregelen worden hiertegen genomen, wat zijn de restrisico’s en hoe kunnen deze worden geminimaliseerd. Om dit te bereiken wordt onderzocht op welke wijze de huidige regelgeving kan worden aangepast. Daarbij zijn onder andere de resultaten uit de studies naar het gedrag van mensen van belang. Uitgangspunt is een benadering volgens het ‘piramidemodel’ hiernaast. Van beneden naar boven gezien zou de regelgeving als volgt moeten werken:Niveau 1 bevat de voorschriften voor het grootste deel van de bouwwerken: eenvoudige bouwwerken / klein burgerwerk. Volstaan kan worden met eenvoudige, vaste prestatie-eisen gebaseerd op een algemene risicobenadering (wellicht zelfs middelvoorschriften?)Niveau 2 van de piramide beschrijft semi-maatwerkoplossingen, gebaseerd op risico’s, die toepasbaar zijn voor meerdere gebouwen / inrichtingen: standaardscenario’s voor een risicobenadering per gebouwtype / gebruikNiveau 3 is de specifieke objectgerichte risicobenadering: maatwerk risicoanalyse voor de meer complexere (risicovollere) objecten
In eerste instantie wordt onderzocht op welke wijze een risicobenadering invulling kan geven aan niveau 3 voor meer complexe gebouwen en op welke wijze de risicobenadering kan bijdragen aan het vereenvoudigen van de voorschriften voor de overige niveaus.
Uitgangspunt bij een eventuele introductie van de risicobenadering in de wetgeving is dat er geen sprake is van stapeling van voorschriften: de risicobenadering maakt helder welke voorschriften gericht op de specifieke situatie nodig zijn, hetgeen mogelijk tot minder voorschriften leidt. Er is geen sprake van een opeenstapeling van regelgeving maar een aanvullend instrument vooral bedoeld om voorschriften beter te laten aansluiten bij de
beter met elkaar afstemmen over brandveiligheid, met een betere brandveiligheidssituatie als resultaat.Het introduceren van een risicobenadering is een belangrijk element dat vooral van betekenis is voor het anders omgaan met wet- en regelgeving. Vanuit een risicobenadering wordt de brandveiligheid primair bezien op de risico’s van het gebouw, het gebruik en de organisatie en niet vanuit de generieke veiligheidsniveaus die zijn vastgelegd in de regelgeving. De risico’s bepalen de maatregelen binnen een (bindend) algemeen wettelijk kader. Voor eenvoudige gebouwen worden de risico’s op centraal niveau in kaart gebracht en gelden algemene regels. Voor complexe gebouwen geldt een risico-inventarisatie op maat en, daaruit volgend, maatregelen op maat. Daar waar nodig zullen de diverse voorschriften beter op elkaar worden afgestemd. In deze visie worden prioriteiten gesteld met betrekking tot de inspanningen van de overheid. De interventie zal zich vooral richten op groepen personen die van anderen afhankelijk zijn voor hun brandveiligheid, zoals minder zelfredzamen en mensen die de risico’s van brand niet of onvoldoende kunnen inschatten. Het gaat hierbij om die situaties die het meest risicovol zijn door aanwezigheid van groepen mensen, zoals scholen, de zorg en celgebouwen, en die gevallen waar op dit moment de meeste slachtoffers vallen, woningen en woongebouwen. Beide gevallen vragen ieder hun eigen, specifieke aanpak die in het werkprogramma behorende bij deze visie zal worden uitgewerkt. Hieronder worden, per onderdeel, puntsgewijs de hoofdlijnen uit de visie samengevat.
Verantwoordelijkheidsverdeling1 De verantwoordelijkheid voor het voorkomen en
beperken van de gevolgen van brand is een gedeelde verantwoordelijkheid, waarbij het accent in specifieke gevallen soms bij één van de partijen in de veiligheidsketen ligt. Burgers en bedrijven moeten zelf de noodzakelijke maatregelen nemen om zichzelf en anderen te beschermen tegen (de gevolgen van) brand: zij zijn hiervoor primair verantwoordelijk. De overheid bepaalt de kaders (in de vorm van wet- en regelgeving), ondersteunt waar mogelijk de juiste toepassing en ziet toe op de naleving.
Bekendheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regelgeving10 Het huidige stelsel van wet- en regelgeving beschrijft een
sluitend stelsel van voorschriften met betrekking tot bouwwerken, het gebruik van de bouwwerken en de organisatie die de bouwwerken gebruikt. Binnen ieder van de drie genoemde domeinen moet aan bepaalde minimale voorschriften worden voldaan. Dit is een uitgangspunt waaraan niet moet worden getornd.
Meetbare doelstelling en ontwikkelingen in beleid11 Teneinde inzicht te verkrijgen in oorzaken en gevolgen
van brand wordt een methode ontwikkeld voor de evaluatie van brand. Het registreren van de evaluatiegegevens zal (op termijn) meer inzicht geven in de zwakke schakels per domein en daarmee input leveren voor het ontwerp van nieuwe bouwwerken en eventuele aanpassingen in wet- en regelgeving. Bij het opzetten van een dergelijke registratie wordt samengewerkt met de brandweer, politie en verzekeraars en gebruik gemaakt worden van het voorwerk dat door NIFV, NVBR en enkele brandweerkorpsen is gedaan.
12 Er worden doelstellingen geformuleerd met betrekking tot de gevolgen van brandveiligheid. Op basis hiervan kunnen uitspraken gedaan worden over wat we als maatschappij brandveilig vinden en welke aspecten bij deze uitspraak van belang zijn. Deze doelkwantificering kan een hulpmiddel zijn bij het bepalen van doelstellingen in beleid en bij het uitwerken van de risicobenadering bij ontwerp en beheer van bouwwerken. Onderzoek moet uitwijzen op welke wijze deze doelkwantificering het beste kan worden ingevuld.
13 We leven in een samenleving waarin het niet mogelijk is om risico’s tot nul te reduceren. Het nadenken over de regelgeving in de huidige maatschappij begint dus al met het accepteren van een bepaald risico. Acceptatie van risico’s betekent dat niet automatisch naar de overheid gekeken wordt bij calamiteiten. Nuchter omgaan met risico’s leidt tot meer gestructureerde aanpak van de brandveiligheid zonder dat op ieder incident met de roep om meer regels wordt gereageerd.
praktijksituatie. De risicobenadering zal bij introductie in de regelgeving geheel of gedeeltelijk in de plaats komen van de huidige regelgeving. Discussies over wat nu voldoende veilig is en interpretatieverschillen tussen toezichthouders en de bouwpraktijk worden ondervangen door in een risicobenadering zo concreet mogelijk eisen te formuleren. De discussie over wat nu wel en niet veilig is wordt niet op bouwwerkniveau maar op landelijk niveau gevoerd waardoor vooraf duidelijk is aan welke voorschriften moet worden voldaan. Er is dus sprake van maatwerk binnen strikte kaders.
Primaire doelgroepen voor overheidsinterventie5 De verantwoordelijkheid van de overheid is primair
gericht op de veiligheid van die groepen die, om welke reden dan ook, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende handelingsperspectief hebben:
a. mensen die (tijdelijk of permanent) afhankelijk zijn de gezondheidszorg. Het gaat hierbij om de brandveiligheid van zorginstellingen in den brede (ziekenhuizen, verzorgingstehuizen, GGZ, etc.
b. leerlingen in het onderwijs en dan met name jonge kinderen en speciaal (basis) onderwijs.
c. mensen die opgesloten zitten in penitentiaire inrichtingen, politiecellen, etc.
6 Bij de huisvesting van deze groepen zal het door de overheid gestelde kader strikter zijn en strikter worden gehandhaafd, waarbij ook de gebouweigenaar / beheerder nadrukkelijker op zijn of haar verantwoordelijkheid wordt aangesproken.
7 Woningen vormen een specifieke aandachtsgroep. Vanuit het oogpunt van bewustwording worden woningeigenaren aangesproken op hun verantwoordelijkheid.
Maatschappelijke gevolgen van brand8 Een structurele aanpak van de brandveiligheid is gericht
op het voorkomen van slachtoffers bij gekende risico’s en niet op calamiteiten, zoals aanslagen en neerstortende vliegtuigen.
9 Gecombineerd met de aandachtsgroepen voor overheidsinterventie richt de overheid zich primair richten op het voorkomen van slachtoffers als gevolg van brand in de zorg, het onderwijs en bij cellen. Daarnaast richt de inspanning zich op vitale aspecten van de maatschappij, zoals het voorkomen dan wel het beperken van de gevolgen van calamiteiten die leiden tot maatschappelijke ontwrichting.
2 Probleemschets / uitgangspunten: inkaderen probleemstelling
InleidingIn alle onderzoeken die de laatste jaren zijn uitgevoerd naar de oorzaken en achtergronden van calamiteiten komt een aantal leerpunten stelselmatig terug: de onderzochte objecten voldoen niet (volledig) aan de regelgeving, de eigenaren zijn zich vaak niet of onvoldoende bewust van hun verantwoordelijkheden en gebruikers zijn vaak onvoldoende voorbereid op een eventuele calamiteit. Deze conclusies komen naar voren uit de onderzoeken naar de Nieuwjaarsbrand in Volendam en de brand op Schiphol. Aan de andere kant wordt ook geconstateerd dat er veel geleerd is van branden in het verleden: er is duidelijk meer aandacht voor brandveiligheid van bouwwerken, BHV-opleidingen en andere aspecten. Ook wordt keer op keer geconstateerd dat het niet aan de (hoeveelheid) regels ligt, maar aan de naleving en toepassing hiervan. Een constatering die al door de Commissie onderzoek Cafébrand nieuwjaarsnacht 2001 (Commissie Alders) in haar eindrapport is verwoord.
Het huidige stelsel op hoofdlijnenHet huidige stelsel van wet- en regelgeving is grofweg te splitsen in voorschriften voor bouwwerken, voorschriften voor gebruik en overige voorschriften (onder meer voor ‘niet-bouwwerken’). De voorschriften zijn terug te vinden in de Woningwet, het Bouwbesluit 2003, de Arbo-wet, de gemeentelijke Brandbeveiligingsverordening (op grond van de Brandweerwet) en per 1 november 2008 het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken en in diverse documenten die vaak worden opgevat als ‘pseudoregelgeving’ (brandbeveiligingsconcepten en andere handreikingen) maar waarover de ministers van BZK en van WWI in een brief van 29 januari jl. de Tweede Kamer heeft ingelicht. De voorschriften op het gebied van de brandweertaken zijn onder meer vastgelegd in de Brandweerwet 1989.Een korte toelichting op de bestaande wet- en regelgeving kan het beste worden gegeven op basis van de indeling bouwwerk – gebruik – omgeving en toezicht versus naleving. Tevens wordt kort ingegaan op de voorschriften rondom het functioneren van de brandweer.
BouwwerkenDe Woningwet bepaalt dat alle bouwwerken moeten voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit. Deze Algemene maatregel van bestuur bevat (bouwkundige) voorschriften waaraan ten minste moet worden voldaan. Het Bouwbesluit maakt onderscheid tussen bestaande bouw, tijdelijke bouw en nieuwbouw: aan nieuwbouw worden over het algemeen hogere eisen gesteld (ook wat betreft brandveiligheid).
Visie op brandveiligheidGedeelde verantwoordelijkheid en heldere kaders vanuit een risicobenadering
1. Waarom een visie op brandveiligheid?
Naar aanleiding van de brand in het cellencomplex op Schiphol-Oost en het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid hierover rees de vraag of het huidige brandveiligheidsconcept nog wel voldoet aan de eisen die de samenleving daaraan stelt. Levert het huidige systeem van wet- en regelgeving, de toepassing hiervan en het toezicht hierop de brandveiligheid op die we in Nederland noodzakelijk achten? Om dit te kunnen beoordelen is het noodzakelijk om eerst expliciet vast te leggen wat de BV Nederland verwacht: wat is de visie op brandveiligheid, de wijze waarop we dit willen bereiken en de verdeling van de verantwoordelijkheden hierbij. Een heldere visie biedt de basis voor evaluatie van de bestaande situatie en mogelijke aanpassingen.In het Actieprogramma brandveiligheid is opgenomen dat een gezamenlijke visie (overheid, kenniscentra en beroepsgroep) op brandveiligheid wordt ontwikkeld. Deze visie zal de komende jaren richtinggevend zijn voor de verdere ontwikkeling van wet- en regelgeving, formulering van strategieën, opzetten van activiteiten en actieprogramma’s, ontwikkelen van scenario’s en modellen en het verrichten van onderzoeken en evaluaties, die in het teken staan van de brandveiligheid. De brandveiligheidsvisie is dynamisch van aard, krijgt op interactieve wijze vorm en zal de komende tijd op basis van nieuwe inzichten en ervaringen aangepast worden.Bij het opstellen van deze Visie is gebruik gemaakt van onderzoeken en visies op brandveiligheid van diverse organisaties en eerdere kabinetsstandpunten op het gebied van veiligheid (in bijlage 2 bij deze visie zijn de belangrijkste documenten kort samengevat). Tevens heeft afstemming plaatsgevonden met kenniscentra en vertegenwoordigers van de brandweer en de bouwpraktijk.Deze visie is een eerste (belangrijke) stap om te komen tot een verbeterde aanpak van de brandveiligheid. Het laatste hoofdstuk bevat een overzicht van acties die in deze visie worden benoemd. Als vervolg op deze visie zullen de acties, in samenwerking de bij de betrokken partijen, worden vertaald naar een werkprogramma om te komen tot de met deze visie beoogde brandveiligheidssituatie.
Bouwbesluit bestaande bouw, het Besluit Brandveilig gebruik bouwwerken.
Gebruik van bouwwerkenDe voorschriften inzake brandveilig gebruik zijn vastgelegd in het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken. Zoals in het vorige stuk al beschreven bevat dit besluit voorschriften inzake brandbeveiligingsinstallaties en dat voor bepaalde categorieën bouwwerken een gebruiksvergunning (brandveilig gebruik) verplicht is. De lokale bouwverordening bevat daarnaast ook voorschriften inzake de beschikbaarheid van bluswater, de bereikbaarheid voor brandweervoertuigen, etc..
De Arbo-wet geeft doelvoorschriften voor de veiligheid van werknemers. De voorschriften stellen dat een werkplek veilig moet zijn, wat een doorwerking heeft in de brandveiligheid op het gebied van materialen, vluchten, etc. De Arbo-wet stelt tevens eisen aan de BHV-organisatie binnen een bedrijf of inrichting.Handhaving vindt plaats door de gemeente (gebruiksvergunning) en de Arbeidsinspectie (Arbo-wetgeving).
Landelijke geüniformeerde voorschriften voor gebouw, gebruik en organisatie
Een deel van de problematiek (lokale verschillen, versnip-
pering) is al een aantal jaren geleden onderkend. Per
1 november 2008 is het Besluit brandveilig gebruik bouw-
werken van kracht. Met dit besluit komen de brand-
veiligheidsvoorschriften in de lokale bouwverordeningen te
vervallen en geldt één landelijke set (rechtstreeks werkende)
voorschriften voor brandveilig gebruik. Onderdeel van de
introductie van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken is
voorlichting aan gebruikers en het beschikbaar stellen van
budget voor bijscholing van preventisten en toezicht-houders.
De volgende stap is het integreren van Bouw-besluit en Besluit
brandveilig gebruik bouwwerken tot één AMvB, voorzien voor
eind 2009. Andere ontwikkelingen die in dit kader van belang
zijn, zijn het voornemen om te komen tot een AMvB waarin de
voor-schriften rondom de bedrijfshulpverlening en de
veiligheid van derden in bouwwerken worden vastgelegd
(verbrede BHV) en de Wet veiligheidsregio’s, waarmee beoogd
wordt om slagvaardige veiligheidsregio’s te creëren waarin
gemeenten, brandweer, geneeskundige diensten, de politie en
andere partners effectief samenwerken om de veiligheid van
burgers te waarborgen bij incidenten variërend van
“dagelijkse” branden en ongevallen tot grootschalige rampen
en crises.
Het Bouwbesluit 2003 bevat voorschriften in de vorm van prestatie-eisen, maar schrijft niet voor op welke wijze aan de voorschriften moet worden voldaan. In het Bouwbesluit worden bepalingsmethoden aangewezen waarmee de prestatie kan worden bepaald dan wel aangetoond. Het niveau van de voorschriften is bepaald op basis van een risico-inschatting die (niet specifiek benoemd) veelal op ervaring gebaseerd is. In veel gevallen zijn de voorschriften ontstaan vanuit het oogpunt bepaalde calamiteiten (lees: risico’s) tegen te gaan. Voor sommige onderdelen, zoals constructies, heeft dit geresulteerd in (op risico’s) gebaseerde algemene rekenregels in NEN-normen. In andere gevallen, zoals bij brandveiligheid, is (nog) geen sprake van algemene op risico gebaseerde rekenregels of voorschriften, maar zijn deze regels veelal op ervaringen gebaseerd.Een belangrijke onderdeel van de bouwregelgeving is gelijkwaardigheid. Kan niet aan de prestatie-eis worden voldaan of is de aangewezen bepalingsmethode niet direct toepasbaar, dan biedt de gelijkwaardigheid ontwerpers / initiatiefnemers de mogelijkheid om op een andere manier een (aantoonbaar) gelijkwaardig veiligheidsniveau te bereiken. De voorschriften voor de maximale (sub)brandcompartimentering, bijvoorbeeld, zijn gericht op het beheersen van brand respectievelijk het voldoende snel kunnen vluchten. Is het niet mogelijk om een bouwwerk te compartimenteren dan kan bijvoorbeeld een sprinkler worden aangebracht, waardoor gebruikers meer tijd krijgen om te vluchten en dus een gelijkwaardig veiligheidsniveau wordt bereikt. Gelijkwaardigheid moet worden aangetoond aan burgemeester en wethouders. Gelijkwaardige oplossingen zijn beperkt tot concrete bouwkundige / bouwtechnische maatregelen (dus geen organisatorische maatregelen ter compensatie).Het Bouwbesluit 2003 bevat voorschriften die er in het bijzonder op gericht zijn om tijdig vluchten mogelijk te maken. Daarnaast zijn voorschriften opgenomen om uitbreiding van brand tegen te gaan / te vertragen. Een bouwwerk moet op grond van het Bouwbesluit tevens het redden van mensen ‘faciliteren’, zodat de brandweer haar werk kan doen.
Voorschriften inzake brandbeveiligingsinstallaties zijn slechts voor een deel opgenomen in het Bouwbesluit 2003. Het grootste deel van de installaties wordt verplicht op basis van de gemeentelijke bouwverordening. De bouwverordening bevat (middel)voorschriften inzake de aanwezigheid van brandmeldinstallaties, ontruimingsinstallaties, etc. en ook voorschriften inzake de controle en het onderhoud van deze installaties. Handhaving van en toezicht op de bouwregelgeving vind plaats door burgemeester en wethouders op grond van de bouwvergunning tijdens de bouw en op grond van het
aan het bewustzijn van de risico’s en de eigen verantwoordelijkheid:
“Het bewustzijn houdt niet alleen in dat men zich bewust is van de eigen verantwoordelijkheid, maar tevens wat die verantwoordelijkheid inhoudt. Concreet invulling geven aan deze verantwoordelijkheid kan alleen maar als er voldoende kennis over brandveiligheid is, zodat steeds een goede risicobeoordeling mogelijk is en dat de daaruit volgende actie ook wordt geborgd. Het gaat daarbij niet alleen over de eigen verantwoordelijkheid. Zeker zo belangrijk is het overdragen van de verantwoordelijkheid van ontwerper via bouwer naar eigenaar/beheerder en gebruiker. Het gaat hierbij om een brede cultuuromslag.”
Meer concreet is sprake van de volgende probleempunten:Als reactie op de incidenten die de afgelopen tijd hebben plaatsgevonden is veel aandacht besteed aan het op orde krijgen van de brandveiligheid. Zowel na de Nieuwjaars-brand in Volendam als na de Schipholbrand is bijvoorbeeld veel werk gestoken in respectievelijk een inhaalslag in de gebruiksvergunningen en het verbeteren van de brand-veiligheid bij justitiële inrichtingen. Doordat dit veelal incidentgestuurd en onder hoge tijdsdruk is uitgevoerd, zijn oplossingen vaak suboptimaal, niet op elkaar afgestemd en met onvoldoende aandacht voor borging op de langere termijn. Het (positieve) effect van een calamiteit ebt daarnaast snel weer weg.Ontwerpers, eigenaren en gebruikers van bouwwerken zijn zich onvoldoende bewust van hun eigen verantwoordelijkheid voor de brandveiligheid. Er is onvoldoende oog voor de specifieke risico’s waardoor de indruk bestaat dat het zo langzamerhand gaat om de regeltjes en niet om het doel achter de regels namelijk de veiligheid. Brandveiligheid lijkt verworden tot een (vaak onoverzichtelijke) papieren werkelijkheid.Het kennisniveau met betrekking tot toepassing van de regelgeving moet omhoog. Dit geldt zowel voor marktpartijen als voor bevoegd gezag. De huidige gebruiks- en bouwregelgeving kent een stelsel waarin mag worden afgeweken van de concrete prestatie-eis indien op een andere wijze wordt voldaan aan het veiligheidsniveau dat wordt beoogd met een bepaald voorschrift: de gelijkwaardige oplossingen. Met name bij brandveiligheid wordt dit zeer regelmatig toegepast (eerder regel dan uitzondering. Een gebouwontwerp gebaseerd op de specifieke risico’s van dat gebouw is in principe dus mogelijk. De regelgeving is hier echter niet op toegerust, waardoor dit, blijkens de geconstateerde knelpunten, onvoldoende uit de verf komt. Door onduidelijkheid over de regels, onzekerheid bij ontwerpers en bevoegd gezag en onbekendheid met de alternatieven wordt als snel teruggevallen op standaardoplossingen (en worden deze vaak zelfs verplicht).
Overige voorschriften brandveiligheid/niet-bouwwerkenDe brandveiligheid van niet bouwwerken (woonboten, erven en terreinen, etc.) wordt geregeld in de gemeentelijke bouwverordening en in de brandbeveiligingsverordening. Ook worden specifieke voorschriften voor evenementen via de Algemene plaatselijke verordening (APV) geregeld. De voorschriften betreffen het verbod op het creëren of in stand houden van gevaarlijke situaties in het algemeen. De algemene veiligheid van open erven en terreinen kan op grond van de Woningwet en de bouwverordening door de gemeente worden gehandhaafd (rechtstreeks werkende voorschriften). De brandbeveiligingsverordening is vergelijkbaar met de bouwverordening, zij het voor inrichtingen die niet te zien zijn als bouwwerk (feesttenten, woonschepen, e.d.). De brandbeveiligingsverordening kent een met de bouwverordening vergelijkbaar vergunningstelsel voor brandveilig gebruik.
Rol en taak van het bevoegde gezag met betrekking tot brandveiligheidBurgemeester en wethouders zijn verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen voor bouwwerken, niet-bouwwerken en evenementen en het toezicht op de naleving van de voorschriften op het gebied van brandveiligheid. In de meeste gemeenten treedt de brandweer op als adviseur van burgemeester en wethouders met betrekking tot vergunningverlening. De brandweer is in de meeste gevallen (al dan niet via mandatering) ook belast met de uitvoering van de toezichtstaak. De taken van de brandweer zijn vastgelegd in de Brandweerwet 1985 en de Wet rampen en zware ongevallen. Kort samengevat zijn dit:
het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt enhet beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand.
Problemen met het huidige stelsel van wet- en regelgevingRegels genoeg dus, maar zijn deze regels ook voldoende kenbaar (snapt de burger, ondernemer en toezichthouder ze nog), uitvoerbaar en handhaafbaar? Als we kijken naar de calamiteiten in de afgelopen jaren en de resultaten van onderzoeken daarnaar dan is het antwoord op deze vraag negatief. Ondanks aanscherping van regels en meer aandacht voor handhaving is de brandveiligheid onvoldoende toegenomen. Tevens moet geconstateerd worden dat het ook ontbreekt aan informatie over het naleeftekort: we weten voor bepaalde delen van de gebouwenvoorraad en het gebruik onvoldoende hoe groot de problematiek nu werkelijk is. In het Actieprogramma Brandveiligheid wordt geconstateerd dat met name schort
3. De Visie op brandveiligheid
Acceptatie van risico’sIn Nederland vallen relatief weinig slachtoffers door brand; gemiddeld 83 slachtoffers en ca. 1150 gewonden over de periode 1991 - 2005 (zie figuur 1), wat Europees gezien ver onder het gemiddelde14 is. Het grootste deel van de slachtoffers valt bij woningbranden: gemiddeld 60% over de afgelopen 15 jaar. Al hoewel het aantal slachtoffers een dalende trend laat zien, lijkt deze daling bij woningbranden minder sterk te zijn. De cijfers over de jaren 2006 - 2008 (tot juni 2008) bevestigen dit: gemiddeld waren er 45 doden te betreuren, waarvan 39 bij woningbranden.
Figuur 1: Doden en gewonden bij brand (Bron: NIFV)
Ondanks het relatief lage aantal slachtoffers is de impact van brand zodanig hoog dat te allen tijde gestreefd moet worden naar minimalisering van het aantal slachtoffers. Hieraan zit echter wel een grens: absolute veiligheid is een illusie. Indien bestaande regelgeving wordt nageleefd is sprake van een bepaalde basisveiligheid. Bij het streven naar een hoger veiligheidsniveau is het van belang om de (maatschappelijke) kosten hiervan tegen de baten af te wegen15: het streven naar ‘nul risico’ en daarmee naar ‘nul slachtoffers’ zal bijna altijd leiden tot een te zware verplichting voor burgers en bedrijfsleven. Zoals ook in de notitie ‘Maatschappelijk debat over de essentiele veligheidsrelatie tussen overheid en samenleving’ van de Onderzoeksraad voor Veiligheid aangegeven, is het noodzakelijk om duidelijker scheiding tussen de kerntaken van de overheid en de eigen verantwoordelijkheid van burgers en ondernemers aan te brengen.Veiligheid is een gedeelde verantwoordelijkheid van de samenleving als geheel. De rol van de overheid komt in beeld zodra bepaalde handelingen of gedragingen consequenties hebben voor de publieke veiligheid en wanneer de effecten van, of risico’s op, incidenten op de maatschappelijke orde te groot of systematisch worden geacht. De zorg voor veiligheid is daarmee dus nooit een taak voor de overheid alleen. Veiligheid is primair een eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven, waarbij de overheid moet het kader aangeeft van het minimale
Het gebrek aan kennis wordt mede veroorzaakt door onvoldoende informatie over de oorzaken en gevolgen van brand. Hierdoor is sprake van veel discussie over maatregelen die getroffen moeten worden de doelen die deze maatregelen dienen.
De consequenties van de geconstateerde problemen is een veiligheidsysteem dat onvoldoende samenhang vertoont en deels ‘toevallig’ tot stand lijkt te komen. Oplossingen en risico’s zijn niet op elkaar afgestemd en gebouweigenaren, gebruikers en bevoegd gezag zijn zich onvoldoende bewust van de risico’s.
ResuméSamengevat kan geconcludeerd worden dat de huidige regelgeving technisch en inhoudelijk op zich voldoende is om brandveiligheid te borgen maar dat keer op keer geconstateerd wordt dat de toepassing van die regelgeving niet leidt tot voldoende borging van de brandveiligheid. In het Actieprogramma is dit dilemma verwoord met de constatering “dat het huidige systeem van brandpreventie aan de grenzen van zijn mogelijkheden is gekomen”. De problemen rond brandveiligheid zijn vooral het gevolg van de wijze waarop met de regels wordt omgegaan. Partijen zijn het er dan ook over eens dat een verbetering van brandveiligheid gezocht moet worden in het verhogen van het veiligheidsbewustzijn, het verder verkennen en toepassen van een meer integrale benadering van de risico's en een eenduidige verantwoordelijkheidsverdeling en niet in meer regels en strengere handhaving.Deze visie op brandveiligheid is het startpunt voor de analyse van de knelpunten in het huidige systeem en de basis van mogelijke oplossingen. Op basis daarvan kan het huidige stelsel tegen het licht worden gehouden en waar nodig aangepast en herzien.
minimaal noodzakelijk geachte veiligheidsniveau is en de handhaving hiervan.
De verdeling van verantwoordelijkheden en de uitgangs-punten voor regelgeving hangen nauw met elkaar samen. De verantwoordelijkheid van de overheid en de daarmee samenhangende regelgeving richt zich op de veiligheid van bewoners. Een pand veilig kunnen verlaten is een basis-principe en houdt in dat mensen een gevaarlijke plek (een bouwwerk) binnen vijftien minuten kunnen verlaten. De constructie van een gebouw moet daarmee gedurende vijftien minuten de brand kunnen weerstaan van moment van brand uitbreken tot de tijd (vijftien minuten) waarbinnen de brandweer hulp kan verlenen. De brandveiligheidsmaatregelen hangen daarnaast nauw samen met de risico’s van het specifieke bouwwerk.
De regelgeving is aldus gericht op het waarborgen van een minimale sterkte constructie bouwwerk met inachtneming van de specifieke risico’s van dat bouwwerk. De brandschade aan het pand is een verantwoordelijkheid van de eigenaar van het gebouw.
Verantwoordelijkheid van de overheidHet basis brandveiligheidsniveau17 is vastgelegd in de bouwregelgeving (Bouw- en Besluit bandveilig gebruik bouwwerken), Arbo-wetgeving en in de taken en bevoegdheden van de brandweer. De onderlinge afstemming van deze voorschriften is een zaak van de overheid. Het ministerie van VROM/WWI is verantwoor-delijk voor de brandveiligheidsvoorschriften in de bouwregelgeving en het systeem van handhaving en naleving hiervan. De beleidsverantwoordelijkheid voor gebouwen in de zorg, onderwijs, etc. ligt bij de respectievelijk ministeries. Het ministerie van BZK coördineert het brandveiligheidsbeleid in algemene zin.
De Woningwet, Wet ruimtelijke ordening en Wet milieubeheer zijn duidelijk over de verantwoordelijk-heidsverdeling tussen publieke en private partijen. Het in stand laten van een situatie die in strijd is met de voor-schriften is een overtreding van die voorschriften. De eigenaar, gebruiker, exploitant, drijver, etc.18 is dus verantwoordelijke voor de (brand)veiligheid. De overheid ziet toe op de naleving van de voorschriften.De Brandweerwet en ook de in voorbereiding zijnde Wet veiligheidsregio’s gaat verder in de toewijzing van verantwoordelijkheid aan met name de brandweer. Een taak als ‘het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt’ legt de verantwoordelijkheid sterk bij de overheid. De aanwezige discrepantie in verantwoordelijkheden tussen de overheid in den brede en meer specifiek de brandweer is niet wenselijk en moet worden hersteld.
veiligheidsniveau en een vangnet moet verzorgen voor diegenen die hun eigen verantwoordelijkheid (om uiteenlopende redenen) niet of onvoldoende kunnen dragen. De daaruit volgende overheidsinterventies - bijvoorbeeld via normstelling of regelgeving - moeten dan vervolgens bezien worden in het licht van maatschappelijke opvattingen over de aanvaardbaarheid van risico’s, de gevolgen voor andere beleidsterreinen en de bijbehorende kostenconsequenties. Perceptie van risico verschilt immers per situatie, per cultuur en verschuift door de tijd, mede onder invloed van de publieke en politieke opinie en incidenten. Op macroniveau moet de aandacht bij (brand)veiligheid met name gaan naar die gevallen of gebouwen waar de kans op slachtoffers het grootst is en naar die gevallen waar daadwerkelijk sprake is van een (relatief ) groot aantal slachtoffers. De interventies van de overheid zijn vanuit dit uitgangspunt dan ook primair gericht op:
Het borgen van de veiligheid voor die groepen in de samenleving die te maken krijgen met risico’s waarop ze zelf geen invloed kunnen uitoefenen. Het borgen van de veiligheid voor die groepen in de samenleving die blootgesteld worden aan risico’s die ze zelf niet of onvoldoende kunnen inschatten en groepen met onvoldoende handelingsperspectief16. Het gaat hierbij met name om mensen die om bepaalde redenen minder zelfredzaam zijn;Het borgen van de veiligheid van groepen in de samenleving die blijken de huidige situatie een verhoogd risico lopen het slachtoffer te worden van een calamiteit. Met betrekking tot brandveiligheid betreft dit met name woningen.
Vanuit deze visie op de rol en taak van de overheid op acceptatie van risico’s in den brede wordt in de navolgende paragrafen ingegaan op de brandveiligheid. Achtereen-volgens wordt ingegaan op de verantwoordelijk-heidsverdeling, een risicobenadering, primaire doelgroepen, de maatschappelijke gevolgen van brand, bekendheid en uitvoerbaarheid van voorschriften en de doelen die de overheid stelt bij de ontwikkeling op het gebied van brandveiligheidsbeleid de komende jaren (risicobenadering en doelkwantificering). Als laatste wordt een samenvatting gegeven van acties die voortvloeien uit deze visie.
VerantwoordelijkheidsverdelingDe verantwoordelijkheid voor het voorkomen en beperken van de gevolgen van brand is een gedeelde verantwoor-delijkheid, waarbij het accent in specifieke gevallen soms bij een van de partijen in de veiligheidsketen ligt. Van burgers en bedrijven moeten zelf de noodzakelijke maatregelen nemen om zichzelf en anderen te beschermen tegen (de gevolgen van) brand. De overheid is verantwoordelijk voor het stellen van heldere kaders die aangeven wat het
van de overheid om die verantwoordelijkheid over te nemen.
Risicobenadering brandveiligheid bij ontwerp en beheer van gebouwenDe huidige regelgeving is, door gebruik te maken van specifieke voorschriften per soort gebruik, impliciet gebaseerd op een risicobenadering. Op de eerste pagina van deze visie is geconstateerd dat het ontwerpen van een brandveilig gebouw in sommige gevallen is verworden tot een ‘compliance-examen’. Het voldoen aan de regelgeving lijkt een doel op zich geworden. In het Actieprogramma wordt daarom gesproken over het expliciet introduceren van een risicobenadering voor het verbeteren van de brandveiligheid. Het ontwerp van een gebouw moet meer in samenhang worden beschouwd met op brandveiligheid: welke risico’s zijn aan de orde, welke maatregelen kunnen hiertegen genomen worden, wat zijn de restrisico’s en hoe kunnen deze worden geminimaliseerd. In tegenstelling tot de huidige werkwijze, waarbij sprake is van generieke voorschriften naar gebruik van een bouwwerk, moet de nieuwe risicobenadering leiden tot een beperking van de specifieke risico’s die bij een bepaald bouwwerk horen.Tevens is van belang om (zo mogelijk) vooraf toekomstige aanpassingen in een gebouw in te calculeren: hoe robuust is het systeem van brandveiligheid, wat is mogelijk bij veranderingen en hoe kan dan de veiligheid op peil gehouden worden. Met ‘robuust’ wordt hier de gevoeligheid voor wijzigingen in bouwwerk, gebruik of organisatie bedoeld. Bij een robuust ontworpen gebouw is de brandveiligheid idealiter niet afhankelijk van (beperkte) veranderingen in gebruik. Zo kan bijvoorbeeld bij het ontwerp rekening gehouden worden met mogelijke nieuwe doorvoeren in brandscheidingen en kan een indeling worden gekozen die wijzigingen toelaat zonder dat brandscheidingen moeten veranderd. De uitdaging hierbij is om een optimum te vinden tussen de robuustheid van een gebouw, de ontwerpkeuzen van een opdrachtgever / ontwerper en de beperkte informatie die vaak vooraf aanwezig is: vaak is nog onbekend wie de huurder van een gebouw is. Is het niet mogelijk om bij het ontwerp enige robuustheid in te bouwen dan zal bij eventuele wijzigingen in het gebruik extra gelet moet worden op de risico’s die de nieuwe situatie met zich meebrengt. Samengevat moet er dus sprake zijn van het managen van risico’s en het borgen van de veiligheid tijdens ontwerp als het gebruik. Om de brandveiligheid op de langere termijn te borgen zijn brandveiligheidsmanagementsystemen van grote waarde. De risicobenadering stopt dan ook niet bij de oplevering van het gebouw maar dient ook de gebruiksfase te bevatten en daarmee aandacht te besteden aan de relatie tussen gebouw en repressie. Een aantal lopende projecten op het gebied van management van brandveiligheid en de relatie preventie - repressie binnen gebouwbeheer en -ontwerp
Het ingezette traject waarbij de bouwtechnische eisen van het Bouwbesluit zijn afgestemd op de BHV- en gebruikseisen wordt verder doorgezet. De voorgenomen integratie van het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit en de ontwikkeling van een ‘verbrede BHV-AMvB’ zijn daarbij een stap in de goede richting.
Verantwoordelijkheid van eigenaren, gebruikers en de bouwpraktijkGebouweigenaren en -gebruikers, inclusief de overheid in deze rol, moeten zorgen voor een heldere en transparante organisatie inzake de brandveiligheid. Zoals door de Commissie Dekker19 geadviseerd, moet de overheid kaders stellen en faciliteren, op een zodanige wijze dat ruimte en vertrouwen kan worden gegeven aan (expliciet toebedeelde) eigen verantwoordelijkheid van marktpartijen. Nu is nog te vaak de verantwoordelijkheid verdeeld tussen gebouweigenaren, huurders en – naar de mening van menigeen - de overheid waardoor onveilige situaties onvoldoende worden gesignaleerd en opgepakt.
Binnen het bouwproces is de verantwoordelijkheid niet eenduidig belegd20. Formeel ligt de verantwoordelijkheid voor het bouwen van een veilig bouwwerk bij de opdrachtgever/vergunninghouder. Veelal blijkt deze echter onvoldoende op de hoogte van wat dit betekent voor het gebouwontwerp. Ontwerpers en bouwers moeten meer dan nu hun verantwoordelijkheid nemen en opdrachtgevers wijzen op risico’s.Voorlichting zal als essentieel instrument worden ingezet om de gestelde prioritaire punten in de visie te realiseren. Het gaat dan om verschillende doelgroepen met elk een eigen boodschap:
De Nederlandse burger moet zich bewust worden van zijn eigen verantwoordelijkheid voor de brandveiligheid in huis en de gevaren die een woningbrand met zich meebrengt21;de verantwoordelijken voor zorgsinstellingen, scholen (waaronder ook kinderopvang wordt verstaan) en celgebouwen moeten zich bewust worden van de uitgangspunten van het brandveiligheidsbeleid voor hun inrichtingen en van hun taken en verantwoordelijkheden zoals die daaruit voortvloeien;Eigenaren van bedrijven moeten bewust worden gemaakt van de doelstelling van het brandveiligheidsbeleid (veilig vluchten van de aanwezigen) en het gevolg dat beperking van brandschade een eigen verantwoordelijkheid is.
Het is de taak van de overheid om eigenaren en gebruikers te ondersteunen bij het voldoen aan de voorschriften middels heldere voorschriften en andere hulpmiddelen. Het is tevens de taak van de overheid om op te treden in die gevallen waarbij blijkt dat eigenaren en gebruikers niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen. Het is niet de taak
Niveau 1 bevat de voorschriften voor het grootste deel van de bouwwerken: eenvoudige bouwwerken / klein burgerwerk. Volstaan kan worden met eenvoudige, vaste prestatie-eisen gebaseerd op een algemene risicobenadering (wellicht zelfs middelvoorschriften?)Niveau 2 van de driehoek beschrijft semi-maatwerkoplossingen, gebaseerd op risico’s, die toepasbaar zijn voor meerdere gebouwen / inrichtingen: standaardscenario’s voor een risicobenadering per gebouwtype / gebruikNiveau 3 is de specifieke objectgerichte risicobenadering: maatwerk risicoanalyse voor de meer complexere (risicovollere) objecten
Natuurlijk moet het mogelijk blijven om voor alle gebouwen uit te gaan van vaste prestatie-eisen. Van belang is vooral dat opdrachtgevers, eigenaren en ontwerpers de specifieke risico’s meenemen in hun beslissingen bij het ontwerp en gebruik van een gebouw.Een risicobenadering is binnen de huidige regelgeving voor zowel bouw als gebruik mogelijk door toepassing van de gelijkwaardigheid. De regelgeving is echter niet toegesneden op een risicobenadering en kan dit punt mogelijk worden verbeterd. Vanuit een stelsel van functionele eisen (een bouwwerk moet in voldoende mate bestand zijn tegen brand en gebruikers voldoende tijd bieden om te vluchten) zal bezien worden of een ander invulling mogelijk is. In eerste instantie zal daarbij gekeken worden naar de voorschriften op het gebied van brandveiligheid voor gebouwen hoger dan 70 meter. Het Bouwbesluit 2003 kent voor deze categorie gebouwen slechts functionele eisen, zonder nadere invulling door middel van prestatie-eisen. Bij dit soort gebouwen, dat valt in ‘categorie 3’ van de piramide, wordt bezien of ontwerp vanuit een risicobenadering tot een goed en veilig gebouwontwerp leidt (los van de bestaande voorschriften en / of werkwijze). Ten tweede wordt ook gekeken naar de wijze waarop vanuit een risicobenadering de voorschriften
worden nader uitgewerkt in het kader van het werkprogramma bij deze visie.
Het doel van een risicobenadering / risicomanagement is drieledig:
Toename veiligheidsbesef bij ontwerpers en gebruikers: Bij ontwerp en gebruik van gebouwen wordt te weinig aandacht besteed aan veiligheid. De inspanning is veelal ‘vervallen’ tot het toepassen van regeltjes, zonder besef van achtergrond, redenen en gevolgen. Een risicobenadering verplicht de gebouweigenaar na te denken over de wijze waarop de brandveiligheid wordt bereikt en geborgd;Benadrukken van de eigen verantwoordelijkheid van gebouweigenaren (en ontwerpers): het leveren van de bewijslast middels een motivatie over het gekozen niveau van de brandveiligheid is bij de risicobenadering de taak van de gebouweigenaar / -gebruiker;Brandveiligere bouwwerken: de brandveiligheid zal bij een risicobenadering worden beredeneerd vanuit de samenhangende aspecten bouwwerk, gebruik en organisatie. Het geheel bepaald immers in samenhang de veiligheid. Deze integrale benadering kan een hogere brandveiligheid opleveren door betere afstemming van preventieve maatregelen.
Een vierde effect van de toepassing van een risicobenadering bij ontwerp van gebouwen, is dat onnodige voorschriften die eventueel in de regelgeving aanwezig zijn aan het licht komen en kunnen worden geschrapt.
Voor eenvoudige bouwwerken en verbouwingen is een individuele risicobenadering mogelijk te duur, zal niet leiden tot een hoger veiligheidsniveau en is derhalve niet efficiënt. Voor dergelijke bouwwerken zal volstaan kunnen worden met algemene regels, bestaande uit prestatie-eisen gebaseerd op standaard risicoscenario’s. Een dergelijk scenario beschrijft de risico’s en mogelijke maatregelen voor een bepaald veel voorkomend gebouw en gebruik. Fire Safety Engineering (FSE), waarbij gebruik gemaakt wordt van rekenkundige modellering en experimenten voor brand, rookverspreiding, constructie- en vluchtgedrag om te bepalen hoe op welke wijze een zo veilig mogelijke situatie kan worden bereikt, kan hierbij een belangrijke rol spelen.De komende tijd wordt onderzocht op welke wijze de risicobenadering een plaats kan krijgen binnen het stelsel van wet- en regelgeving. Het gedrag van mensen bij brand is een tweede belangrijke factor22 waarmee rekening gehouden zal worden bij dit onderzoek.
Bij een andere benadering van de voorschriften op het gebied van brand kan wordt gedacht aan een benadering volgens het volgende ’piramidemodel’23 (zie figuur 2, van beneden naar boven):
interventie van de overheid zal zich bij de overige groepen met name richten op preventie en bewustwording, maar ook op toezicht op naleving van de voorschriften. Met name bij woningen, de categorie waarbij op dit moment de meeste slachtoffers vallen, moet worden bezien of intensivering van de voorlichting over de gevaren van brand en de mogelijke maatregelen hiertegen effectief is. Naast huurders en eigenaar-bewoners zullen ook verhuurders, zoals corporaties en andere vastgoedeigenaren, moeten worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid als gebouweigenaar.
Ondanks de campagnes gericht op bewustwording van de gevaren van brand de afgelopen jaren moet geconcludeerd worden dat woningbranden nog steeds (te) vaak voorkomen. Een evaluatie van de effecten van de inspanningen in de afgelopen jaren moet meer duidelijkheid geven over de wijze waarop bewoners en eigenaren het beste bereikt kunnen worden. De recente aan het licht gekomen problematiek van onvoldoende weerstand tegen brandoverslag bij woningen (Hoofddorp, Zaandam) kan als handvat worden gebruikt om met name woningeigenaren nadrukkelijk op hun verantwoordelijk te wijzen. De corporatiesector zal, mede gezien het specifieke verzoek hiertoe vanuit het ministerie van VROM, haar verantwoordelijk verantwoordelijkheid naar verwachting goed oppakken. De uitdaging is om ook individuele woningeigenaren en kleine verhuurders van de ernst van de zaak te overtuigen. Dit zal enerzijds moeten plaatsvinden via belangenorganisaties (VvE-beheer, Vereniging Eigen Huis) en anderzijds via voorlichting in het onderwijs, wijk- en buurtverenigingen door gemeenten.
Maatschappelijke gevolgen van brandEen calamiteit leidt niet in alle gevallen tot een maat-schappelijk reactie. Bepaalde calamiteiten (en dus ook de bijhorende slachtoffers) leiden niet tot maatschappelijk reactie of onrust. In andere gevallen, zelfs als daarbij minder slachtoffers te betreuren zijn, wordt direct naar de overheid gekeken en klinkt de roep om maatregelen en wetgeving. Hieraan gevolg geven leidt tot incidenten-politiek en niet tot een goed doordacht systeem van brandveiligheid. Het stelsel van wet- en regelgeving moet gebaseerd zijn op daadwerkelijke risico’s en niet op losse incidenten. Een structurele aanpak van de brandveiligheid is dan ook gericht op het voorkomen van slachtoffers bij gekende risico’s25 en niet op extreme calamiteiten, zoals aanslagen en neerstortende vliegtuigen.
Het primaire doel van het brandveiligheidsbeleid is het minimaliseren van slachtoffers als gevolg van brand. Gecombineerd met de aandachtsgroepen voor overheids-interventie moet de overheid zich primair richten op het voorkomen van slachtoffers als gevolg van brand in de zorg, het onderwijs en bij cellen. Daarnaast zal de inspanning
voor overige bouwwerken kunnen worden herijkt. Het gaat dan met name om de wijze waarop een risicobenadering kan worden vertaald naar concrete voorschriften voor bouwwerken vallend in categorie 1 (bijvoorbeeld en woning of een eenvoudig schoolgebouwtje). De ervaringen die hiermee worden opgedaan kunnen worden doorvertaald in de regelgeving voor overige bouwwerken.Uitgangspunt bij een introductie van een risicobenadering in de wetgeving is dat er geen sprake is van stapeling van voorschriften: de risicobenadering komt in dat geval geheel of gedeeltelijk in de plaats van de huidige voorschriften en niet er boven op. Discussies over wat nu voldoende veilig is en interpretatieverschillen tussen toezichthouders en de bouwpraktijk worden ondervangen door in een risicobenadering zo concreet mogelijk eisen te formuleren. De discussie over wat nu wel en niet veilig is wordt niet op bouwwerkniveau maar op landelijk niveau gevoerd waardoor vooraf duidelijk is aan welke voorschriften moet worden voldaan.
Primaire doelgroepen overheidsinterventiesIn de paragraaf ‘Acceptatie van risico’s’ is aangegeven dat de verantwoordelijkheid van de overheid primair gericht moet zijn op de veiligheid van die groepen die, om welke reden dan ook, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende handelingsperspectief hebben. In het kader van de visie op brandveiligheid wordt zelfredzaamheid als volgt gedefinieerd24:
“Het menselijk vermogen om signalen van gevaar waar te nemen en te interpreteren, en om beslissingen te nemen en uit te voeren die gericht zijn op het overleven van een brandsituatie”
Deze definitie laat zien dat het bij minder zelfredzamen niet alleen gaat om mensen die vanwege fysieke gesteldheid niet kunnen vluchten, maar ook om mensen die niet zelf kunnen beslissen dat vluchten noodzakelijk is (onvoldoende handelingsperspectief ) en om mensen die in hun bewegingsvrijheid zijn belemmerd. De primaire aandachtsgroepen die hieruit volgen zijn:
mensen die (tijdelijk of permanent) afhankelijk zijn van de gezondheidszorg. Het gaat hierbij om de brand-veiligheid van zorginstellingen in den brede (zieken-huizen, verzorgingstehuizen, groeps- en zorgwoningen, GGZ, etc.);leerlingen in het onderwijs en dan met name jonge kinderen en speciaal (basis) onderwijs. Ook kinderopvang valt in deze aandachtsgroep;mensen die opgesloten zitten in penitentiaire inrichtingen, politiecellen, etc..
Bij de huisvesting van deze groepen zal het door de overheid gestelde kader strikter zijn en strikter worden gehandhaafd, waarbij ook de gebouweigenaar/-beheerder nadrukkelijker op zijn verantwoordelijkheid zal worden aangesproken. De
verhogen van het kennisniveau van zowel de overheid als de bouwpraktijk. Of al dan niet sprake is van een veiligheidsniveau als door de wetgever beoogd moet (sterker dan nu) afhankelijk zijn van de borging van de aangedragen oplossing op de langere termijn. Alleen indien ook gedurende het gebruik (op de langere termijn) een voldoende niveau van veiligheid geborgd is kan een oplossing acceptabel zijn. Oplossingen die afhankelijk zijn van aanvullende activiteiten (inzet van extra personeel, periodiek onderhoud, inspectie, etc.) moeten dan ook kritisch worden beoordeeld op doelmatigheid en handhaafbaarheid.
Het systeem van de bouwregelgeving in Nederland is gebaseerd op het model van medebewind: de regelgeving voor de brandveiligheid van bouwwerken, brandveilig gebruik en de BHV-organisatie bieden lokale overheden geen ruimte om decentrale brandveiligheidsvoorschriften te stellen boven het landelijke niveau. Landelijk uniforme regels zijn uit oogpunt van transparantie en rechtszekerheid een groot goed. Toch vraagt een specifiek object vaak maatwerk om te komen tot een brandveilige situatie. Gemeentelijke beleidsvrijheid wordt hierbij door sommigen gezien als het instrument om maatwerk te leveren en innovaties te bevorderen ter vermijding van de inrichting van Nederland als (onveilige) grijze eenheidsworst. Zoals in het kabinetstandpunt naar aanleiding van het rapport van de Commissie Dekker aangegeven, moet worden vastgehouden aan het stelsel van landelijk uniforme regelgeving, zonder ‘lokale kop’ waarbij risico’s die samenhangen met het gebouw, het gebruik en de organisatie de basis vormen. Voor nieuw te introduceren regelgeving in de toekomst wordt aangesloten bij een andere aanbevelingen van de Commissie Dekker: de uitvoerbaarheid van nieuwe regelgeving moet gegarandeerd worden door zowel bevoegd gezag als marktpartijen en kenniscentra in een vroegtijdig stadium mee te laten denken over vorm en inhoud van die voorschriften.
Meetbare doelstellingenDe primaire doelstelling van het brandveiligheidsbeleid is het voorkomen van doden en gewonden door brand. Teneinde het effect van dit beleid te kunnen monitoren is inzicht nodig in oorzaken en gevolgen van branden. Op dit moment ontbreekt het aan een goede evaluatiemethode en registratie van branden. Dit zou op korte termijn moeten worden opgezet, alsmede een registratiesysteem voor slachtoffers. Dit zal bovendien meer inzicht kunnen geven in de zwakke schakels per domein en daarmee input leveren voor het ontwerp van nieuwe bouwwerken en eventuele aanpassingen in wet- en regelgeving. Bij het opzetten van deze systemen zal samenwerking worden gezocht met de brandweer, politie en verzekeraars. Aangezien NVBR, NIFV en enkele brandweerkorpsen al werken aan het opzetten
zich moeten richten op vitale aspecten van de maatschappij, zoals het voorkomen dan wel het beperken van de gevolgen van calamiteiten die leiden tot maat-schappelijke ontwrichting (denk aan continuïteit van de zorg en het onderwijs), schade aan het milieu, bewaken van cultureel erfgoed, etc. Bij het bepalen van de inzet op deze gebieden zal telkens bezien moeten worden wat de opbrengsten met betrekking tot de brandveiligheid zijn welke kosten hier tegenover staan.
Bekendheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regelgevingHet huidige stelsel van wet- en regelgeving beschrijft een sluitend stelsel van voorschriften met betrekking tot bouwwerken, het gebruik van de bouwwerken en de organisatie binnen de bouwwerken. Bij een kantoorpand bijvoorbeeld worden eisen gesteld aan de brandveiligheid van het gebouw, het brandveilig gebruik van dat gebouw en aan de interne BHV-organisatie. Ieder van de drie genoemde domeinen moet aan bepaalde minimale voorschriften voldoen. Dit uitgangspunt blijft leidend. Alhoewel de brandveiligheid kan worden versterkt door een goede samenhang tussen de verschillende domeinen bouwwerk – gebruik – organisatie wordt het niet acceptabel geacht dat het niet voldoen aan bijvoorbeeld de minimale bouw-kundige brandveiligheidseisen wordt gecompenseerd door organisatorische maatregelen. Gelijkwaardige oplossingen worden alleen binnen een domein geaccepteerd13. De reden hiervoor is het ontbreken van zekerheden dat een op enig moment acceptabel geachte oplossing ook gedurende het verdere gebruik geborgd is.
Het vasthouden aan een minimaal veiligheidsniveau voor bouwwerk, gebruik en organisatie wil niet zeggen dat het principe van gelijkwaardigheid wordt losgelaten. Gelijkwaardigheid is één van de uitgangspunten van de bouwregelgeving en noodzakelijk om innovaties en ontwikkeling in de bouw mogelijk te maken. De functie van gelijkwaardigheid in de regelgeving moet juist worden verstrekt. Er wordt nu vaak voor standaardoplossingen wordt gekozen in verband met de moeite die het kost een goede gelijkwaardige oplossing te ontwikkelen en deze vervolgens geaccepteerd te krijgen. De bestaande Werkgroep Gelijkwaardigheid (VNG, VROM, NVBR, Stadswerk, etc.) heeft onvoldoende capaciteit en autoriteit om hierin een doorslaggevende rol te vervullen. Aanvullende ondersteuning van zowel het bevoegde gezag als de bouwpraktijk is op dit punt noodzakelijk. Het in oprichting zijnde Kenniscentrum Praktijktoepassingen Brandveiligheid moet daarom niet alleen een helpdeskfunctie krijgen maar ook snel en gezaghebbend uitspraken kunnen doen over het al dan niet gelijkwaardig zijn van bepaalde oplossingen. Naast het Kenniscentrum zal de komende jaren ook gewerkt moeten worden aan het
4. Ten slotte
We leven in een samenleving waarin het niet mogelijk is om risico’s tot nul te reduceren. Het nadenken over de regelgeving in de huidige maatschappij begint dus al met het accepteren van een bepaald risico. Acceptatie van risico’s betekent dat niet automatisch naar de overheid gekeken wordt bij calamiteiten. Nuchter omgaan met risico’s leidt tot meer gestructureerde aanpak van de brandveiligheid zonder dat op ieder incident met de roep om meer regels wordt gereageerd. Dit vraagt om een omslag in het denken over veiligheid en risico’s. Burgers en ondernemers moeten meer dan nu het geval beseffen dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor hun veiligheid. Deze verantwoordelijkheid ligt niet alleen bij de overheid.
In deze Visie is een afbakening gegeven van de gedeelde verantwoordelijkheid om te komen tot een acceptabel niveau van deze risico’s. Het ten uitvoer brengen van deze Visie vraagt een forse inspanning van de overheid en allen betrokkenen vanuit marktpartijen en kenniscentra. Er is dan ook sprake van een gedeelde Visie met een gedeeld doel: het beperken van de gevolgen van brand.
De maatregelen samengevatHieronder zijn de aangekondigde maatregelen uit de brandveiligheidsvisie puntsgewijs opgesomd:
1. Uitgangspunten bij de acties om te komen tot een verbeterde aanpak van de brandveiligheid zijn:De verantwoordelijkheid bij de brandveiligheid ligt primair bij de gebouweigenaren en -gebruiker. De overheid is verantwoordelijk voor het stellen van helder en concrete eisen en het toezien op de naleving hiervan;Specifieke doelgroepen vragen meer aandacht van zowel de overheid als van gebouweigenaren en –gebruikers. Het betreft hier gebouwen ten behoeve van het (basis) onderwijs, de zorg en celgebouwen, maar ook bewoners en eigenaren van woningen en woongebouwen. Bewoners en eigenaren binnen de specifieke doelgroepen zullen nadrukkelijker worden gewezen op de risico’s van brand en hun verantwoordelijkheid op dat gebied. Gezocht moet hierbij worden naar nieuwe manieren om de boodschap goed en helder duidelijk te maken.
2. Het huidige stelsel van wet- en regelgeving zal worden bezien op:Consistentie wat betreft de verantwoordelijkheids-verdeling tussen de publieke en private sector (met name Wet op de veiligheidsregio’s versus overige wetgeving op het gebied van (brand)veiligheid). Uitgangspunt daarbij is dat de primaire verantwoordelijkheid voor de brandveiligheid ligt bij de gebouweigenaar / -gebruiker;
van een registratie en evaluatiesysteem zal logischerwijs bij die ontwikkeling worden aangesloten.De registratie is primair bedoeld voor het evalueren van oorzaak (inclusief ontwikkeling,etc.) en gevolgen van brand. Met de beschikbaarheid van betrouwbare cijfers wordt het ook mogelijk om de beleidsdoelstellingen op het gebied van brandveiligheid te stellen in termen van concrete kwantificering van het aantal branden, de aantallen doden en gewonden of de schade door brand (doelkwantificering). De komende periode moet hiertoe op te zetten onderzoek antwoord geven op de vraag welke aspecten de brandveiligheid bepalen en wat als ‘veilig’ beschouwd kan. Het antwoord op deze vraag levert input voor beleid en is tevens een (noodzakelijk) hulpmiddel bij het uitwerken van een risicobenadering voor ontwerp en beheer van bouwwerken. Het onderzoek naar doelkwantificering moet antwoord geven op de vraag met welke maat we veiligheid willen meten (in termen van slachtoffers, financiële en overige schade) en welke invulling aan deze waarden gegeven moet worden om te komen tot nieuwe normen en grenswaarden.Indien uiteindelijk gekozen wordt voor doelkwantificering dan ligt het voor de hand om separate doelen te stellen voor de primaire doelgroepen van het brandveiligheidsbeleid. Nader onderzoek moet uitwijzen of en zo ja op welke wijze doelkwantificering een rol moet krijgen in het brandveiligheidsbeleid van de overheid.
De mogelijkheid om en de wijze waarop een risicobenadering is in te passen binnen de brandveiligheid; De mogelijkheid om te komen tot een betere ondersteuning van gebouwontwerpers, gebruikers en bevoegd gezag daar waar het de brandveiligheid betreft. Het Kenniscentrum praktijktoepassing brandveiligheid krijgt hierin een belangrijke rol.
3. Instrumenten en hulpmiddelen die zullen worden (door) ontwikkeld en / of bezien op hun bruikbaarheid in het kader van de uitwerking van deze visie zijn:Een methodiek om de risicobenadering verder vorm te geven. Een methodiek zoals ontwikkeld voor risicomodellering van arbeidsongevallen (uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Szw) lijkt tevens goed bruikbaar voor het bepalen van brandrisico’s. In het kader van de totstandkoming van de visie is daartoe een haalbaarheidsstudie uitgevoerd. Een samenvatting van de rapportage is opgenomen in bijlage 1 bij deze visie.Hulpmiddelen, zoals een referentiemodel voor brandveiligheidsmanagement, waarmee het management van een (zorg)instelling of een gebouweigenaar geholpen wordt om de juiste instrumenten op maat toe te passen en zo op de specifieke risicosituatie toegespitste maatregelen te nemen en te onderhouden. Hulpmiddelen voor en voorbeelden van de toepassing van de risicobenadering bij het ontwerp van een gebouw (bijvoorbeeld Fire Safety Engeneering).
4. Om een beter inzicht te krijgen in de oorzaken en gevolgen van brand is het opzetten van een methode om branden te evalueren en te registreren noodzakelijk. Dit geeft inzicht in de zwakke schakels in de veiligheidsketen en kan worden gebruikt om de effectiviteit van maatregelen (zowel beleid als technisch) te beoordelen.
Het model is na enig doorontwikkelen in staat om kwantitatieve berekeningen van brandrisico’s uit te voeren, waarmee strategieën van maatregelen kunnen worden doorgerekend. Op deze manier kunnen alternatieven voor bouwconstructies, veiligheidsvoorzieningen en organisatorische maatregelen met elkaar worden vergeleken op basis van risiconiveau. Deze benadering is in eerste instantie vooral geschikt voor complexe, risicovolle objecten. Hier kunnen met dit model op basis van prestatie-eisen specifieke (maatwerk) beheersmaatregelen worden toegepast.
Voor beleidsmedewerkers en toezichthouders bij de overheid kan het model van belang zijn en gebruikt worden om prioriteiten voor het beleid te kunnen vaststellen. In het model kunnen de analyses worden uitgevoerd op het effect van wijzigingen in wet- en regelgeving en in het handhavingsbeleid. Op deze manier kan het risicomodel worden gebruikt als hulpmiddel bij het ontwikkelen van beleid inzake brandveiligheid. Voor arbeidsveiligheid zijn dergelijke analyses reeds uitgevoerd.
Bijlage 1: Risicomodel brandveiligheid in de zorg -haalbaarheidsstudie-Om de risicobenadering vorm te geven heeft adviesbureau RPS in opdracht van het ministerie van VROM een risicomodel ontwikkeld voor brandveiligheid. Het doel van dit model is om de risico’s en beheersmaatregelen bij brand inzichtelijk te maken. Met behulp van het model kunnen deze risico’s in principe worden gekwantificeerd. Ook kan met dit model de effectiviteit van beheersmaatregelen worden bepaald. Het uiteindelijke doel is een bijdrage te leveren aan de discussie rond het nut en de haalbaarheid van een dergelijk risicomodel voor het beleid in Nederland op het gebied van brandveiligheid. In dit project is gekozen voor een haalbaarheidsstudie, gericht op gebouwen in de gezondheidszorg.
Binnen het programma Versterking Arbeidsveiligheid – RAM (Risicomodel Arbeidsveiligheid) van het Ministerie van SZW zijn reeds risicomodellen opgesteld, waarmee zowel de risico’s van verschillende typen arbeidsongevallen als de effectiviteit van beheersmaatregelen kunnen worden gekwantificeerd. In dit project is gebruik gemaakt van dezelfde methodiek aan de hand van een zogenaamd vlinderdasmodel.
Voor de ontwikkeling van het model is gebruik gemaakt van zowel input van experts (met name vanuit de brandweer en het NIFV) als van analysegegevens van historische branden. Op dit moment zijn dergelijke analyses slechts summier voorhanden. Hierdoor ontbreekt het collectief geheugen om ervaring van onderzoek naar de oorzaken van branden structureel vast te leggen. Het ontwikkelde model biedt een analysestructuur voor directe en achterliggende oorzaken van branden en kan als instrument voor trendanalyses dienen.
De filosofie achter het gebruik van het risicomodel is dat door het nemen van maatregelen gericht op factoren die het grootste risicoaandeel hebben, het risico doelgericht en daarmee kosteneffectief kan worden teruggedrongen. Dat maakt het model zinvol voor bedrijven en organisaties die hun situatie op het gebied van brandveiligheid willen verbeteren.
In deze notitie beperkt hij zich tot het onderwerp fysieke veiligheid. Hij verwoordt daarin onder andere volgende:
Het behoort tot de kerntaken van de overheid om de veiligheid van burgers en hun samenleving zo goed mogelijk te waarborgen. Het past niet om de overheid ten volle te verwijten dat zij de fouten van enkele bedrijven niet heeft weten te voorkomen. In het maatschappelijke debat zal steeds opnieuw de balans moeten worden bepaald tussen de omvang van de verantwoordelijkheid van de ondernemer en die van de overheid. Er zal bereidheid moeten bestaan om de consequenties van de uitkomsten van dat debat voor de aard en de omvang van de overheidstaak te aanvaarden.Iedere onderneming, organisatie of persoon is zelf verantwoordelijk voor het kritisch bekijken van veiligheidsrisico’s in zijn of haar omgeving. Deze verantwoordelijkheid is niet voor iedereen hetzelfde. Uit diverse ongevallen is gebleken dat de structuur van het veiligheidsmanagementsysteem en de manier waarop betrokkenen daaraan invulling geven cruciaal is bij het beheersen, borgen en continue verbeteren van veiligheid. Om het vereiste veiligheidsniveau te bereiken dienen de risico’s te worden geïnventariseerd. Op basis daarvan wordt vastgesteld welke preventieve en repressieve maatregelen nodig zijn. Het management dient intern zorg te dragen voor duidelijke en realistische verwachtingen ten aanzien van de veiligheidsambitie, zorg te dragen voor een klimaat van continue verbetering van de veiligheid op de vloer. De werkwijze dient extern goed gecommuniceerd te worden.
In een reactie van VROM / WWI op de notitie van Van Vollenhoven worden onder meer de volgende overwegingen gegeven:
Veiligheid is en blijft een gedeelde verantwoordelijkheid van zowel de overheid als van burgers. De overheid grijpt in op bestaande ontwikkelingen daar waar de effecten op de samenleving onaanvaardbaar groot worden. Het betreft hier met name risico’s die het niveau van de (belangen van) individuele burger of groep overstijgen en waar dus geen ‘natuurlijke’ actor aanwezig is anders dan de overheid.De eigen verantwoordelijkheid van een burger of een ondernemer begint niet pas daar waar de regelgeving en de invloed van de overheid ophoudt. De eigen verantwoordelijkheid is eerder uitgangspunt dan sluitstuk, de overheid fungeert als achtervang.Het streven naar een samenleving zonder risico’s is niet realistisch. Het hanteren van de ‘state-of-the-art’ in veiligheid op ieder moment leidt tot onacceptabele kosten en tot een marginale verbetering van de veiligheid. Ook hier moet dus nuchter worden omgegaan met risico’s: we leven in een samenleving waarin het niet mogelijk is om risico’s tot nul te reduceren
Bijlage 2: Achtergrondinformatie bij de Visie op brandveiligheid
Ook op andere beleidsterreinen speelde de afgelopen jaren de discussie over verantwoordelijkheidsverdeling en het verbeteren van de uitvoerbaarheid van het beleid. De ervaringen die daar opgedaan zijn, kunnen van nut zijn bij het verder ontwikkelen van een nieuwe aanpak voor brandveiligheid. Daarnaast hebben (of zijn doende) deskundige commissies en personen zich ingespannen hun visie op brandveiligheid te geven.
1. Lectorale rede René Hagen: het kerkje van Spaarnwoude (September 2007)
In zijn lectorale rede “Het kerkje van Spaarnwoude” pleit lector brandpreventie ing. René Hagen (Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Nibra) voor een nieuwe visie op brandveiligheid. Door hem wordt geconstateerd dat het huidige systeem van brandveiligheid louter lijkt te draaien om regelgeving, daarbij is het streven naar functionele doelen verloren gegaan. Daarnaast constateert hij dat risico’s geen onderdeel zijn van de benadering van brandveiligheid. Zijn laatste observatie is dat het veiligheidsbesef in alle lagen onvoldoende is. Deze visie die Hagen voorstelt is gebaseerd op de pijlers regelgeving, risico’s en veiligheidsbewustzijn. En meer specifiek op het optimaliseren van de regelgeving, het reduceren van risico’s en het verhogen van het veiligheidsbewustzijn. Hagen spreekt over een driedeling gebaseerd op de sturingsdriehoek die door Oomes is geïntroduceerd. Geprojecteerd op brandveiligheid is sprake van standaardoptreden, standaardafwijkingen en afwijkingen. De standaard is het hanteren van wettelijke prestatievoorschriften (rule-based), de standaardafwijkingen zijn een combinatie van wettelijke voorschriften en gelijkwaardigheden en de afwijkingen betreffen maatwerk, gebaseerd op de risico’s van het individuele object.
2. Prof. Mr. Pieter van Vollenhoven
Professor Van Vollenhoven schreef in december 2007 een notitie met als titel “Maatschappelijk debat over de essentiële veiligheidsrelatie tussen overheid en samenleving”.
Arbeidsinspectie gaat uit van de wet- en regelgeving, en de invulling daarvan door werkgevers en werknemers in arbocatalogi. De Arbeidsinspectie stelt ten behoeve van werkgevers en werknemers speciale branchebrochures op. In de brochure is informatie opgenomen over welke verplichtingen de werkgever heeft en hoe een bedrijfs-inspectie verloopt. Ook zijn de belangrijkste arbeidsrisico’s in de branche uitgewerkt. Doorgaans zijn dit de belang-rijkste aandachtspunten bij een inspectie. Bij misstanden treedt de Arbeidsinspectie hard op.
Ten behoeve van de uitvoering van het Arbo-beleid heeft het ministerie van Szw een instrument ontwikkeld dat gebaseerd is op arbeidsrisico’s. Dit instrument, het zogenaamde “Storybuilder”, bevat gegevens van ca. 10.000 incidenten in Nederland. Het is ontwikkeld als grafische interface voor risicoanalysten om resultaten van ongevallenonderzoeken vast te kunnen leggen. Het is een tussenstap naar een risicomodel voor arbeidsongevallen. Het instrument is een hulpmiddel om faalkansen, barrières en bijbehorende verantwoordelijkheden inzichtelijk te maken.
5. Nuchter omgaan met risico’s
In 2004 heeft de toenmalige staatssecretaris Van Geel een debat geëntameerd over het omgaan met risico’s en de fundamentele dilemma’s die daaruit voortvloeien. Dit heeft zijn beslag gekregen in de kabinetsvisie ‘Nuchter Omgaan met Risico’s’ (NOR). Kort samengevat stelde die kabinets-visie vast dat risico’s zelden zeker zijn, controversieel kunnen zijn, kunnen leiden tot disproportionele kosten om ze te beheersen en niet altijd eerlijk verdeeld worden over de bevolking en maatschappelijke actoren. Daar komt nog bij dat risico’s - in de tijd - maatschappelijk vaak anders worden waargenomen dan op de rationele wijze waarop wetenschappers die risico’s in getallen proberen te vangen. Daarom is een continue politieke en maatschappelijke aandacht nodig voor de risico’s die we lopen en de afweging die we daartoe maken. Het gaat daarbij om de onderlinge consistentie in het toelaten van de verschillende soorten risico’s en de consistentie met vroeger geaccepteerde risiconiveaus. Daarnaast gaat het om een door de politiek te kiezen balans tussen (kosten-)efficiëntie en een subjectief beleefde rechtvaardigheid. Het risicobeleid wordt namelijk, meer nog dan het milieubeleid in het algemeen, geken-merkt door een sterke vermenging van meer objectieve technisch-wetenschappelijke met meer subjectieve belevingsaspecten. Het spanningsveld wordt verder vergroot wanneer de sterk subjectieve risico’s ook nog gekenmerkt worden door een hoge mate van (wetenschappelijke) onzekerheid.NOR noemt een aantal dilemma’s die spelen bij het denken over risico’s. Deze dilemma’s spelen een belangrijke rol als gekeken wordt naar de taak en rol van de overheid.
3. Commissie Dekker
De “Commissie Fundamentele Verkenning Bouw”, onder voorzitterschap van mw. Dekker, doordenkt in opdracht van het Kabinet de mogelijkheden om het gehele stelsel van bouwvoorschriften fundamenteel te vernieuwen met als doel te komen tot een substantiële reductie van regeldruk en vergunninglast. De Commissie Dekker bespreekt daarbij onder andere de volgende aspecten:
De bouwpraktijk moet meer investeren in het dagen van eigen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het te realiseren gebouw in termen van het voldoen aan de voorschriften en de wijze waarop dit doel wordt bereikt. De overheid heeft een procesauditerende rol.Zet meer in op eenduidigheid van wet- en regelgeving. Op nationaal niveau biedt de WABO goede mogelijkheden voor verdere procesmatige integratie van toetskaders. Op lokaal niveau zouden gemeenten geen nadere en aanvullende eisen moeten stellen.De uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van regelgeving verdient meer aandacht. Daartoe zouden uitvoerders en toezichthouders eerder bij initiatieven voor nieuwe wet- en regelgeving betrokken moeten worden.
4. Veranderingen in het Arbo-beleid
Met ingang van 1 januari 2007 is de Arbeidsomstandig-hedenwet in Nederland gewijzigd. Werkgevers en werknemers hebben door de nieuwe Arbo-wet meer mogelijkheden gekregen om zelf invulling te geven aan de wijze waarop ze in de eigen sector aan de wetgeving voldoen. Dit heeft als voordeel dat binnen de onderneming een arbo-beleid gevoerd kan worden dat rekening houdt met de specifieke kenmerken van de sector, een bouwbedrijf verschilt nu eenmaal van een ziekenhuis. Geen ‘one size fits all’ aanpak dus, maar maatwerk. Een arbo-beleid op maat dat in samenspraak met werknemers tot stand is gekomen, kan rekenen op meer draagvlak in een onderneming. Bovendien brengt dit zo min mogelijk administratieve lasten met zich mee.
De overheid zorgt voor een helder wettelijk kader met zo min mogelijk overbodige regels en zo weinig mogelijk administratieve lasten. Werkgevers en werknemers maken samen afspraken over de wijze waarop zij aan de door de overheid gestelde voorschriften kunnen voldoen. Deze afspraken kunnen worden vastgelegd in zogenoemde arbocatalogi. De nieuwe Arbo-wet betekent meer vrijheid en verantwoordelijkheid voor werkgevers en werknemers, minder regels, een harder optreden door de Arbeidsinspectie bij misstanden, en uiteindelijk een veiliger en gezonder werkklimaat.
Met het ingaan van de herziene Arbo-wet, is ook de werkwijze van de Arbeidsinspectie veranderd. De
gemaakt. Dit komt deels voort uit het hanteren van verschillende tijdshorizon (de korte termijn versus de lange termijn doelen). Bij het besluitvormingsproces maakt de overheid een afweging van ongelijksoortige aspecten in een maatschappelijke context waarbij andere actoren uit de samenleving zoals media, Tweede Kamer, onderzoeksinstellingen en maatschappelijke organisaties dit besluitvormingsproces (impliciet) beïnvloeden.
6. Extern veiligheidsbeleid voor inrichtingen bij het ministerie van VROM
De belangrijkste basis voor het huidige risicobeleid van het ministerie van VROM is neergelegd in de nota “Omgaan met risico’s” uit 1989. Het is een pragmatische invulling van de wens om een grens te stellen aan het risico. Binnen het risicobeleid ligt de nadruk op het beperken van de kans op een ongeval. Het risicobeleid kent getalsmatige grenzen voor het acceptabele restrisico. Grenswaarden gelden voor het plaatsgebonden risico en de kans op een ramp waarbij veel mensen omkomen, het zogenaamde groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico is een norm van 10-6 doden per jaar vastgesteld. Het plaatsgebonden risico is het minimale beschermingsniveau voor de veiligheid in de woon-omgeving en wordt gedefinieerd als: “de kans per jaar dat een willekeurig persoon die zich continu onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, dodelijk wordt getroffen door een incident met gevaarlijke stoffen in een bedrijf.”
Men was van mening dat de kans op een calamiteit met veel doden kleiner moest zijn dat een ongeluk met weinig doden, daarom is een maat voor het groepsrisico geïntro-duceerd. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordings-plicht met een oriënterende waarde. Van die waarde mag gemotiveerd worden afgeweken. Bij het groepsrisico gaat het om de kans per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.Het risico wordt uitgerekend met behulp van een rekeninstrument, de zogenaamde kwantitatieve risicoanalyse. Deze rekenmethode is recent geünificeerd waardoor de risico’s bij bedrijven op uniforme wijze worden berekend.
Binnen het externe veiligheidsbeleid geldt een duidelijke verantwoordelijkheid voor bedrijven. Bedrijven in de chemische industrie zien zichzelf ook vaak als eerste belanghebbende en dus als eerste verantwoordelijke als het gaat om veiligheid. De overheid stelt kaders, bedrijven vullen in.
Verdeling verantwoordelijkheden: terugtredende overheid en subsidiariteit versus maatschappelijke verwachtingen en politiek pragmatisme
Vanuit het verleden is de situatie ontstaan dat de overheid vaak de verantwoordelijkheid krijgt toebedeeld bij het voorkomen van risico’s. Door het oppakken van deze verantwoordelijkheid heeft de (Rijks)overheid echter verwachtingen gecreëerd bij het bedrijfsleven, de burger en andere overheden over het oplossen van dergelijke maatschappelijke problemen.
Beleid op basis van wetenschappelijke rationaliteit versus beleid op basis van risicoperceptie
In de maatschappelijke probleembeleving speelt risicoperceptie een belangrijke rol die niet altijd overeenkomt met de rationele wetenschappelijke probleembeleving die veelal de basis vormt voor overheidsbeleid. Indien de overheid probeert tegemoet te komen aan de wens van burgers om te worden beschermd tegen - soms niet rationele - risico’s kan dat weer van invloed zijn op de wijze waarop de samenleving naar een bepaald risico kijkt. Het handelen van de overheid beïnvloedt zo de risicoperceptie en vice versa en kan los komen te staan van de wetenschappelijke ratio.
Beleid op basis van wetenschappelijke onzekerheid versus beleid op basis van wetenschappelijke zekerheid
Vanuit de samenleving komt zowel het signaal dat de overheid juist een taak heeft als de wetenschappelijke onzekerheid groot is (voorzorgsbeginsel) terwijl tegelijkertijd (door anderen) het signaal afgegeven wordt dat de overheid pas tot actie moet overgaan als de wetenschappelijke onzekerheden gering zijn.
Generiek beleid versus maatwerk Op basis van de beginselen van behoorlijk bestuur, als
rechtsgelijkheid en rechtszekerheid, wordt generiek beleid wenselijk geacht. Tegelijkertijd zijn effectiviteit en kosteneffectiviteit (doelmatigheid) belangrijke uitgangspunten bij beleidsvorming en is er een maatschappelijke behoefte aan specifieke afspraken voor bepaalde situaties (=maatwerk). Dit kan betekenen dat algemene uitgangspunten niet meer (overal) geldig zijn en er in de praktijk dus ongelijke veiligheidsniveaus kunnen ontstaan (=differentiatie) en willekeur kan optreden.
Besluitvorming op basis van beleidsrationaliteit versus besluitvorming op basis van politieke rationaliteit
Het besluitvormingsproces behelst het maken van een afweging tussen onrust wegnemen, zekerheid bewerk-stelligen en invulling geven aan diverse belangen. Er bestaat een spanningsveld tussen de beleidsmatige context waarin een bepaalde afweging wordt gemaakt en de politieke context waarin een bepaalde afweging wordt
9. Rapport WRR
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) heeft op 17 september 2008 het advies ‘Onzekere veiligheid, verantwoordelijkheden rond fysieke veiligheid’ uitgebracht. Het advies van de WRR bevat een analyse van de wijze waarop de overheid op tal van gebieden van de zorg voor fysieke veiligheid omgaat met risico’s en van de dilemma’s die zich daarbij voordoen. De WRR constateert dat de zorg voor fysieke veiligheid een omvangrijk en complex terrein van overheidsbemoeienis is. Daarnaast stelt de WRR vast dat het risicobeleid in Nederland tot een hoog niveau van veiligheid heeft geleid.
Het veiligheidsbeleid in Nederland is volgens de WRR gebaseerd op een klassieke risicobenadering: de kansen en gevolgen worden met elkaar in verband gebracht en vervolgens wordt afgewogen of en welke maatregelen nodig zijn om de risico’s binnen maatschappelijk aanvaardbare grenzen te houden. De WRR noemt deze benadering in haar advies ‘verrassend succesvol’ maar onvoldoende toekomstbestendig.
Een groot deel van de (toekomstige) risico’s (klimaatverandering, nanotechnologie, etc.) kent onzekere effecten waarvoor de klassieke risicobenadering aanvulling behoeft: het voorzorgbeginsel. In die benadering is voorzorg de uitdrukking van het besef dat de kwetsbaarheid van mensen, samenleving en natuurlijke omgeving een proactieve omgang met onzekerheden vergt. Overheid en bedrijfsleven moeten actief op zoek gaan naar onzekerheden en die onzekerheden vervolgens vertalen in bespreekbare en zo mogelijk berekenbare risico’s. Met het voorzorgbeginsel wil de WRR bevorderen dat maatschappelijke partijen zich meer bewust worden van hun eigen verantwoordelijkheid.
7. Veiligheidsmanagementsysteem
Binnen het beleidsveld externe veiligheid van het ministerie van VROM is ervaring opgedaan met het werken met veiligheidsmanagementsystemen die vooral voor de grote risicovolle bedrijven verplicht zijn. Deze ervaringen kunnen worden ingezet bij het ontwikkelen van een passend veiligheidsmanagementsysteem voor brandveiligheid.
Op basis van de risicobenadering kan een veiligheidsmanagementsysteem gemaakt worden. Het is een manier waarop organisaties concreet invulling geven aan hun verantwoordelijkheid. Kern van een veiligheidsmanagementsysteem is dat de instelling zelf een inventarisatie en beoordeling van alle brandveiligheids-risico’s, de wettelijke en andere relevante voorschriften maken en een eigen brandveiligheidsbeleid vaststellen. In een veiligheidsmanagementsysteem wordt dit uitgewerkt in doelstellingen en een programma waarin concreet wordt gemaakt wie waarvoor verantwoordelijk is binnen de organisatie of keten. Vanuit het actieprogramma zullen richtlijnen opgesteld worden voor invulling van het veiligheidsmanagement. 8. Zelfredzaamheid
Recent is het NIFV-publicatie over zelfredzaamheid bij brand verschenen. De publicatie beschrijft de beschikbare informatie inzake de typerende kenmerken van branden met veel slachtoffers, het menselijk gedrag bij brand en van gebouwen in relatie tot vluchten bij brand. In de publicatie wordt een kader geschetst voor de ontwikkeling van brandveiligheidsbeleid in relatie tot veilig vluchten bij brand. Vanuit de wetenschappelijk benadering van de mate van brandveiligheid (zie figuur hiernaast) wordt een relatie gelegd naar de mate van zelfredzaamheid. De combinatie van kenmerken van de brand, het gebouw en de mens bepalen de mate van zelfredzaamheid bij een calamiteit. Belangrijke conclusies op basis van de literatuurstudie zijn dat mensen zich onvoldoende bewust zijn van risico’s en dat de tijd benodigd voor het ontdekken van een brand en het onderkennen van gevaar van grote invloed zijn op de totale tijd benodigd voor vluchten. Daarnaast wordt aanbevolen om bij het bepalen van risico’s uit te gaan van een brandkromme die beter aansluit bij een bepaald gebouw / gebruik (het ontwikkelen van brandscenario’s). Uit de literatuurstudie blijkt tevens dat de effecten van de drie genoemde factoren (brand, mens en gebouw) nog onvoldoende bekend zijn. Met name het effect van brand en gebouw op het menselijk gedrag moet nader onderzocht worden.
Het advies van de WRR bevat twee algemene aanbevelingen met betrekking tot het toepassen van het voorzorgbeginsel. De eerste algemene aanbeveling heeft betrekking op het scheppen van institutionele voorzieningen: voorzorg moet georganiseerd worden. De tweede algemene aanbeveling ziet op het scheppen van wettelijke voorzieningen: voorzorg moet gecodificeerd worden, zodat ook bij onzekere risico’s het uitgangspunt ‘de vervuiler betaald’, overeind gehouden kan worden.
Met betrekking tot brandveiligheid is de met name de notie dat ook de WRR uitgaat van een gedeelde verantwoordelijkheid en het versterken van de eigen verantwoordelijkheid van burgers en ondernemers van belang. In relatie tot het voorzorgbeginsel geldt dat bij brandveiligheid hoofdzakelijk sprake is van gekende risico’s. De klassieke risicobenadering voorziet in grote mate hierin.
Dit voorjaar zal de Kabinetsreactie op het advies van de WRR aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Hierin zal ook worden ingegaan op brandveiligheid in relatie tot het WRR-advies.
Eindnoten Kamerstuk 2006-2007, 26956, nr. 46, Tweede Kamer1. Kamerstuk 2007-2008, 26956, nr. 56, Tweede Kamer2. “Privaat wat kan, publiek wat moet. Vertrouwen en Verantwoordelijkheid in het Bouwproces” d.d. 14 mei 2008. 3. Kamerstuk 2007-2008, 24 587 en 31 117 nr. 294. 4. Kamerstuk 2006-2007, 24 587, nr. 199, Tweede Kamer5. Kamerstuk 2008-2009, 24 587, nr. 312, Tweede Kamer6. Kamerstuk 2007-2008, 24 587, nr. 258, Tweede Kamer 7. Kamerstuk 2007-2008, 24 587, nr. 280, Tweede Kamer8. Kamerstuk 2008-2009, 28 325, nr. 102, Tweede Kamer9.
Kamerstuk 2006-2007, 26 956, nr. 48, Tweede Kamer10. Kamerstuk 2007-2008, 26 596, nr. 53, Tweede Kamer11. Kamerstuk 2007-2008, 26956 en 28 325, nr. 64, Tweede Kamer12. Kamerstuk 2008-2009, 28 325 nr. 102, Tweede Kamer13. Nederland: 4,1 doden per miljoen inwoners; EU gemiddeld: 12 doden per miljoen inwoners (bron: NIFV)14. Kabinetsvisie ‘Nuchter Omgaan met Risico’s’ 200415. Met handelingsperspectief wordt bedoeld het besef van een individu, groep of organisatie van eigen 16. handelingsmogelijkheden bij een ramp of calamiteit Bedoeld wordt het brandveiligheidsniveau van bouwwerken, terreinen, evenementen, etc., en het bijbehorende 17. gebruik. Zaken als transport worden niet bedoeld In de verschillende wetten worden verschillende termen gebruikt voor eigenaar en gebruiker van een bouwwerk18. Commissie Fundamentele Verkenning Bouw, 14 mei 200819. Zie resultaten actie 7, Actieprogramma Brandveiligheid20. Overigens zou de Nederlandse burger als gebruiker ook breder bewust moeten worden van de brand(on)veiligheid in 21. allerhande publieksruimtes. Dit is echter niet als prioritair in deze visie benoemd. Zie de beschrijving in de bijlage onder punt 8: Zelfredzaamheid bij brand; kritische factoren voor het veilig vluchten bij 22. brand; NIFV, 2008.Gebaseerd op sturingsdriehoek bij de brandweerkunde, zoals beschreven in de lectorale rede Brandpreventie “Het 23. kerkje van Spaarnwoude”, ing. R. Hagen MPA, 13 september 2007 Zelfredzaamheid bij brand; kritische factoren voor het veilig vluchten uit gebouwen, NIFV, 200724. In de literatuur wordt deze benadering aangeduid met ‘maximum credible accidents’; ‘welke calamiteiten zijn te 25. verwachten’ en niet ‘wat kan er in het meest extreme geval gebeuren’. Het betreft hier structurele oplossingen. Bij evenementen, tijdelijke oplossingen aar aanleiding van calamiteiten en 26. dergelijke zijn dergelijke oplossingen acceptabel. Denk bijvoorbeeld aan een brandwacht bij een evenement in een kerkgebouw of de tijdelijke organisatorische maatregelen in justitiële inrichtingen .
Deze uitgave is tot stand gekomen met medewerking van:
Ministerie van Binnenlandse Zaken en KoninkrijksrelatiesPostbus 200112500 EA Den Haagwww.minbzk.nl
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordeningen Milieu / Wonen Wijken en IntegratiePostbus 209512500 EZ Den Haagwww.vrom.nl
www.allesoverbrandveiligheid.nl
25
Dit is een publicatie van: Ministerie van VROMRijnstraat 8 | 2515 XP Den Haag | www.vrom.nl
VRO
M 9
173
/ Jun
i 200
9
Aanleiding en achtergrondIn 2007 vonden er in zorginstellingen ongeveer 1.100 branden plaats. De totale schade bedroeg ca € 84 miljoen. Door adequaat optreden van medewerkers en brandweer worden de meeste branden snel geblust. Enkele keren per jaar groeien de kleine branden uit tot een calamiteit. Zoals bekend vinden in het kader van het actieprogramma Brandveiligheid momenteel veel activiteiten plaats die de brandveiligheid in de zorginstellingen structureel moeten verbeteren. Uit diverse rapporten blijkt dat naast deze structurele maatregelen ook eenvoudige en goedkope maatregelen getroffen kunnen worden die de brandveiligheid en de vluchtveilig-heid binnen de zorginstellingen direct kunnen verbeteren, zogenoemde quick wins. De VROM-Inspectie heeft samen met verschillende betrokken partijen (brancheverenigingen, College bouw zorginstellingen, adviesbureaus, de ministeries VROM, SZW en de arbeidsinspectie) deze quick wins geïdentificeerd. Er is sprake van quick win als voldaan wordt aan 3 criteria:1. Snel en eenvoudig uit te voeren2. Relatief goedkoop3. Realisatie van een daadwerkelijke verbetering van de veiligheid.Uit de onderzoeken blijkt dat deze quick wins met name op het vlak van gedrag en gebruik liggen. Het gaat hier bijvoorbeeld om verbeteringen die betrekking hebben op het brandveilig ge-bruik zoals het vrijhouden van nooduitgangen en het voorkomen dat brandwerende deuren geopend worden vastgezet. Een van de producten is deze brochure voor hoofden facilitaire en technische diensten met een checklist waarin de quick wins zijn verwerkt.
Gebruik van checklistDe checklist bestaat in eerste instantie uit het uitvoeren van een visuele inspectie. Voor de toepassing van de checklist zijn de brandveiligheidstekeningen van de bouwvergunning en de gebruiksvergunning nodig. Uit de tekeningen kan worden afgelezen waar brandscheidingen liggen en waar onderdelen van de brandvei-ligheidsinstallatie, zoals vluchtwegaanwijzingen aanwezig zijn. Daarnaast zijn ook het ontruimingsplan en de logboeken van de installaties van belang. Het is de bedoeling dat de checklist regelmatig doorlopen wordt met daaraan gekoppeld een (management of werk)overleg over de bevindingen van de inventarisatie. Met name bij veranderingen in de bouwkundige, installatietechnische of organisatorische en gebruikstechnische situatie is dit belangrijk. Bij het inwerken van bijvoorbeeld een nieuwe brandveiligheidcoördinator kan deze lijst helpen bij het verkennen van de brandveiligheidssituatie. Deze toelichting en de checklist zijn ook te downloaden via www.vrom.nl en www.brandveiligheidindezorg.nl . De controle op basis van de checklist komt niet in de plaats van de door de gemeente uitgevoer-de toets op de naleving van de bouw- en brandveiligheidsvoor-schriften in de gebruiksvergunning. Deze checklist is een nuttige/handige aanvulling en betreft geen uitputtende controle.
Checklist brand- en vluchtveiligheid zorginstellingenConcrete quick wins om de brandveiligheidssituatie te verbeteren.
02 | Checklist brand- en vluchtveiligheid zorginstelling
VerantwoordelijkhedenBrand- en vluchtveiligheid zijn de verantwoordelijkheid van de eigenaar en de gebruiker van het gebouw. Primair betreft dit het bestuur van de zorginstelling. Gemeenten en Arbeidsinspectie houden toezicht op de naleving van de regelgeving. Echter ook niet wettelijke bepalingen (gedrag en gebruik) kunnen de brand- en vluchtveiligheid sterk verbeteren.
ToelichtingHieronder vindt u per vraag een toelichting. Indien de toelichting niet voldoende is, kunt u een deskundige inschakelen.
Algemeen1.1 Vaak worden na de bouw nog wijzigingen doorgevoerd,
bijvoorbeeld aan de indeling in ruimten of aan de gebouwin-stallaties. Bij deze wijzigingen kunnen brand- en rookscheidin-gen zijn beschadigd of zelfs zijn verwijderd. Het is gewenst om bij de uitvoering van het onderzoek extra aandacht aan deze wijzigingen en de omgeving daarvan te besteden.
1.2 Als ruimten anders worden gebruikt dan op de bouwvergun-nings- of gebruiksvergunningstekening is aangegeven, moet nagegaan worden of dit consequenties heeft voor de brand- en vluchtveiligheid. Zonodig moeten specifieke aanvullende voorzieningen getroffen worden om het ontstaan van brand en de verspreiding daarvan tegen te gaan, (bv het aanbrengen van tijdelijke sprinklerkoppen). Tevens dient de brandweer in die gevallen van het gewijzigde gebruik op de hoogte te worden gesteld.
Oefenen2.1 Het regelmatig oefenen (tenminste 1x per jaar) van het blussen
van branden en het ontruimingplan onder leiding van de Bedrijfshulpverlening (BHV) en/of de brandweer zorgen ervoor de personeelsleden weten wat er moet gebeuren en wat er van hen verwacht wordt. Door ook bewoners/patiënten/cliënten bij de oefeningen te betrekken zullen deze bij een calamiteit minder snel in paniek raken. Ook het oefenen van het goed gebruik van brandblusmiddelen kan voorkomen dat een kleine brand zich snel verspreidt.
2.2 Tijdens het oefenen kunnen verbeterpunten in het ontrui-mingsplan naar voren komen. Vaak wordt geconstateerd dat de logica van de vluchtroute en de onderlinge communicatie tijdens een “calamiteit” te wensen overlaten. Ook blijken vluchtdeuren vaak niet geopend te kunnen worden De verbeterpunten kunnen worden aangepakt voordat zich een calamiteit daadwerkelijk voordoet. Bij knelpunten moet het plan of de situatie worden aangepast. Het is noodzakelijk (en verplicht) regelmatig (tenminste één maal per jaar) een ontruiming te oefenen zoals beschreven in het ontruimings-plan. Het plan moet ‘ingesleten’ zijn en ook nieuwe perso-neelsleden moeten oefenen. Bij een sterk wisselend perso-neelsbestand moet met een hogere frequentie (tenminste éénmaal per half jaar) worden geoefend. Reeds bij de introduc-tie van een nieuwe medewerker moet deze zijn rol in de
ontruimingsorganisatie kennen. De resultaten van de oefening moeten worden vastgelegd en geëvalueerd, zodat er geleerd wordt van gemaakte fouten en knelpunten en het plan, indien nodig, kan worden bijgesteld. Het is zeer aan te bevelen de ontruimingsoefening steeds te evalueren en de evaluatie op het afdelings- en/of managementoverleg te bespreken.
Vluchten3.1 Elke deur die in een vluchtroute ligt, moet zonder sleutel te
openen zijn. In het geval van brand ontbreekt immers de tijd om te zoeken naar de sleutel van die (nood)deur. Indien een (nood)deur automatisch wordt ontgrendeld door een brand-alarm, moet deze sturing regelmatig worden getest om zeker te zijn dat hij goed functioneert. Markeer op de vloer de ruimte in de directe omgeving van de vluchtdeur (zowel binnen als buiten) die nodig is voor een vrije doorgang naar en van de vluchtdeur. Fluorescerende lijnen op de vloer verbeteren de zichtbaarheid van de vluchtwegen. Ook vluchtdeuren kunt u op deze wijze beter zichtbaar maken.
3.2 Om de vluchtdeuren en nooduitgangen herkenbaar te maken kan op iedere vluchtdeur een sticker “Vluchtdeur vrijhouden “ of vergelijkbare tekst worden aangebracht.
3.3 Vluchtwegen (en ook vluchtdeuren) moeten altijd vrij zijn van obstakels. Dit geldt ook voor de buitenzijde van het gebouw. In principe is ieder gedeelte van een gebouw een vluchtweg. Het gaat hier met name om gangen en deuren. Ieder obstakel dat het gebruik van vluchtwegen belemmert of bemoeilijkt, moet worden verwijderd.
Beperking verspreiding van brand4.1 Om mensen bewust te maken van de specifieke functie van
zelfsluitende branddeuren kunnen op de deuren stickers met bijvoorbeeld de tekst “Branddeur, gesloten houden” worden aangebracht. Hierdoor is men zich er van bewust dat de zelfsluitendheid van die deuren niet door een keg of prullen-bak mag worden geblokkeerd.
4.2 Denk aan brandvertragende/vuurdovend meubilair, textiel, in het bijzonder gordijnen, matrassen en linnengoed met een beperkte rookproductie bij brand. Duidelijk is dat voor de brandveiligheid ook de brandeigenschappen van de inventaris en stoffering een belangrijke rol spelen. Juist gordijnen, matrassen en linnengoed blijken bij de ontwikkeling van een beginnende brand een belangrijke rol te spelen en soms voor veel rookontwikkeling te zorgen. Ook zitjes in de algemene ruimten kunnen gevolgen hebben voor de uitbreiding van brand. Roken, en vooral roken in bed, levert een brandrisico op. Een rookverbod is echter vaak, maar niet zonder meer de juiste oplossing. Het is en blijft daarom van groot belang om zowel het linnengoed, de matrassen, de prullenbakken als de rest van de inrichting zodanig te kiezen dat een brandende sigaret niet tot brand kan leiden.s
4.3 In het gebouw moeten voldoende handbrandblusmiddelen beschikbaar zijn. Het gebruik van de brandslanghaspels en draagbare handblussers mag niet door obstakels worden belemmerd. Als blusmiddelen zijn ingebouwd of niet goed
Checklist brand- en vluchtveiligheid zorginstelling | 03
zichtbaar zijn, moet een pictogram de locatie aangeven. Uiteraard moeten de blusmiddelen zelf in goede staat verkeren. Brandblussers mogen niet leeg zijn of ‘over de datum’. Voor brandslanghaspels geldt dat zij niet mogen worden gebruikt voor andere doelen dan waarvoor zij bedoeld zijn. Het is noodzakelijk (en verplicht) alle blusmiddelen periodiek te controleren. Het is verstandig hiervoor een onderhoudscon-tract af te sluiten.
4.4 Plaats containers met afval niet te dicht bij het gebouw. Hierdoor wordt voorkomen dat de brand in (door o.a. brandstichting en vandalisme) brandende containers kan overslaan naar het gebouw. Of beter: sluit ze af: dan kunnen afvalmaterialen niet aangestoken worden.
4.5 Als op een kleine oppervlakte brandgevaarlijke stoffen of veel brandbare materialen of goederen aanwezig zijn, kan dat grote gevolgen hebben bij brand. De brand kan daardoor vrij plotseling enorm groeien en zich anders gedragen dan verwacht. Voorbeelden van dit soort ruimten zijn kamers met opslag van linnengoed, papier, kartonnen dozen, bouwmateri-alen e.d. Er moet op worden toegezien dat de kans op het ontstaan en de verspreiding van brand in dit soort ruimten tot een minimum wordt beperkt. Als ruimten anders gebruikt worden dan de oorspronkelijke bestemming (bv badkamers als opslagruimten voor linnen) moet na gegaan worden of de veiligheidsvoorzieningen ook aan gepast moeten worden (bv een tijdelijke sprinklerkop).
Voorkomen van brand5.1 Belangrijk is te voorkomen dat brand ontstaat. In de vraag zijn
voorbeelden van ontstekingsbronnen genoemd. Als het noodzakelijk is om dergelijke apparaten in het gebouw te plaatsen, dan is het wenselijk dat aandacht wordt besteed aan de elektrische veiligheid en beveiliging tegen oververhitting. Elektrische apparatuur waar bijvoorbeeld vergeetachtigheid kan leiden tot brand, zoals een kookplaatje, kan worden beveiligd door een tijdschakelaar. Denk ook aan de brandvei-ligheid van de omgeving van het kookplaatje. Laat huishoude-lijke apparaten niet dag en nacht op de stand-by stand staan; dit kan ook beveiligd worden met een apparaatje van 15 euro.
5.2 Let er op dat niet te veel apparaten op één stopcontact zijn aangesloten; zware apparaten zoals een elektrische kachel, een elektrische oven, een wasmachine, vaatwasser of droger moeten elk op een aparte groep worden aangesloten. Ook scootmobielen en elektrische rolstoelen kunnen voor een overbelasting zorgen. Door overbelasting kan brand ontstaan. Om na te gaan of in specifieke delen van het gebouw sprake is van overbelasting van het elektrische netwerk kan een thermografische foto van de zekeringenkast worden gemaakt.
5.3 Maak in ruimten waar gerookt mag worden gebruik van vlamdovende as- en vuilnisbakken.
Onderhoud6.1 Tijdens onderhoudswerkzaamheden en andere aanpassingen
aan het gebouw moet bekeken worden of de vluchtroutes kunnen blijven zoals ze zijn bepaald of dat er (tijdelijke) aanpassingen noodzakelijk zijn.
6.2 Tijdens onderhoudswerkzaamheden (bv. dakbedekking, liftschacht) moeten voldoende blusmiddelen (tenminste één poederblusser met inhoud 6 kg) in de directe omgeving van de werkzaamheden aanwezig zijn. Bij met name werkzaamheden aan dakbedekking wil er wel eens brand ontstaan. Het snel bij de hand van blusmiddelen hebben kan veel ellende voorkomen. Maak bij inhuur gebruik van bedrijven, waarvan de medewerkers tenminste beschikken over het erkende diploma Basisveiligheid VCA.
6.3 Test de brandmeld- en de ontruimingsinstallatie en de noodver-lichting regelmatig en onderhoud de technische installaties nauwkeurig.
Noodverlichting: De noodverlichting moet bij stroomuitval blijven branden en voldoende licht geven om de vluchtweg te vinden. De werking moet minimaal eenmaal per jaar worden gecontroleerd. Waar noodverlichting is aangebracht en waar vluchtrouteaanduidingen vereist zijn volgt uit de bouwvergun-ning en de gebruiksvergunning.
Brandmeldinstallatie: De brandmeldinstallatie kan bestaan uit drie componenten:
verplicht; neem bij twijfel contact op met een specialist). De werking van de brandmeldinstallatie moet tenminste
eenmaal per jaar worden gecontroleerd. Daarnaast moet erop worden gelet dat met name de brand- en rookmelders niet defect, beschadigd of onklaar gemaakt zijn.
Directe doormelding van een brandalarm naar de brandweer is vaak, maar niet altijd verplicht. Of het voor uw gebouw het geval is, kunt u terugvinden in het Gebruiksbesluit en/of de gebruiks-vergunning. Als doormelding in uw gebouw verplicht is, dan mag men niet vertraagd of handmatig doormelden. Een brandmeldinstallatie met automatische doormelding moet gecertificeerd zijn. Dit betekent dat een gecertificeerd bedrijf de installatie moet ontwerpen, aanleggen en onderhouden. Een certificaat moet aanwezig zijn. Controles, storingen en onder-houd van installaties moeten in een logboek worden bijgehouden.
Ontruimingsinstallatie: Wanneer wel of niet een ontruimings-installatie aanwezig moet zijn staat in het Gebruiksbesluit en/of de gebruiksvergunning. Een ontruimingsinstallatie is aangeslo-ten op de brandmeldinstallatie en zorgt dat bij brandalarm de mensen in het gebouw worden gewaarschuwd door bijvoorbeeld een sirene of toeter (signaalgever) of een stille melding naar de BHV-organisatie. Over het algemeen geeft het ontruimingsplan aan waar de signaalgevers moeten zijn opgehangen. De installatie moet worden gecontroleerd op functioneren, compleetheid en beschadigingen. Controles, storingen en onderhoud van installaties moeten in een logboek worden bijgehouden.
Dit is een publicatie van: Ministerie van VROMRijnstraat 8 | 2515 XP Den Haag | www.vrom.nl
VRO
M 9
135
/ apr
il 200
9
Stimuleren van brand- en vluchtveilig gedrag7.1 Het instandhouden van een brandveilige situatie in een
gebouw is een complexe opgave waarbij veel personen zijn betrokken. Het is gewenst om binnen de organisatie hiervoor iemand als coördinator aan te wijzen. Door het gericht kijken naar de brand- en vluchtveiligheid binnen een gebouw kan een brandveiligheidcoördinator ervoor zorgen dat de brandveilig-heid binnen de instelling toeneemt. Deze kan bijdragen aan het besef dat ook medewerkers en bewoners/ patiënten/cliënten kunnen bijdragen aan de brand- en vluchtveiligheid binnen de instelling en daarin ook een verantwoordelijkheid hebben.
7.2 De BHV kan op papier goed zijn georganiseerd, maar moet ook in de praktijk werken. Dit betekent dat alle personen die deel uitmaken van de BHV-organisatie goed op de hoogte moeten zijn van het ontruimingsplan en de taken die zij moeten vervullen in geval van brand. Bij brand moet er gehandeld worden en is er geen tijd om de taken rustig te verdelen en het ontruimingsplan er nog eens op na te slaan. Op ieder willekeu-rig moment moet daarom ook duidelijk zijn hoeveel BHV’ers er aanwezig moeten zijn en hoeveel er ook daadwerkelijk aanwezig zijn. Als de (vlucht- en ontruimings) plannen niet snel ter inzage zijn, is de beschikbaarheid voor derden zeker onvoldoende. Uiteraard moeten alle BHV’ers goed opgeleid zijn en jaarlijks ‘op herhaling’ gaan. Om te voorkomen dat met name tijdens de nachtelijke uren geen of te weinig bedrijfs-hulpverleners aanwezig is/zijn, is het zinvol zoveel mogelijk medewerkers de opleiding voor bhv-er te laten volgen.
7.3 Regelmatig instructie (tenminste 1x per jaar) (laten) geven aan het personeel over het vlucht/ontruimingsplan. Mogelijk via een instructiefilm of een e-learning traject.
7.4 Brand- en vluchtveiligheid regelmatig (bv. 2-3 keer per jaar) in diverse overleggen (raad van bestuur, MT, overleg met ondernemingsraad, afdelingsoverleggen) op de agenda plaatsen. Bijv. naar aanleiding van de evaluatie van een ontruimingsoefening of nodig hierbij een keer iemand uit die een calamiteit in een vergelijkbare organisatie heeft meege-maakt (ervaringsdeskundige). Zo wordt iedereen zich meer bewust van de brand- en vluchtveiligheid van het gebouw.
ColofonBestelgegevensDeze publicatie is te downloaden via www.vrom.nl onder vermelding van VROM 9135
Datum publicatieApril 2009
Nr. Onderdeel Vraag Antwoord Actie
1.1 Algemeen Is uw gebouw sinds de oplevering gewijzigd? ja/nee
1.2 Algemeen Worden alle ruimten gebruikt conform de op de tekeningen aangegeven functie? ja/nee
1.2.1 Algemeen Zo nee. Wat zijn de wijzigingen?
1.2.1 Algemeen Bij wijzigingen: Zijn (tijdelijke) aanpassingen t.a.v. de brand- en vluchtveiligheid noodzakelijk ?
ja/nee
2.1 Oefenen Wordt er regelmatig geoefend met het blussen van branden en het ontruimings-plan (onder leiding van brandweer en BHV)?
ja/nee
2.2 Oefenen Behoeft het ontruimingsplan aanpassing nav de oefening? ja/nee
3.1 Vluchten Zijn alle nooduitgangen zonder sleutel (of ander los hulpmiddel) te openen? ja/nee
3.2 VluchtenZijn alle nooduitgangen als zodanig herkenbaar (voorzien van een sticker “nooddeur vrijhouden”)?
ja/nee
3.3 Vluchten Zijn alle gangen en deuren in het gebouw vrij van obstakels? ja/nee
4.1 Beperken verspreiding van brand Zijn de branddeuren als zodanig herkenbaar (voorzien van sticker “branddeur gesloten” houden)?
ja/nee
4.2 Beperken verspreiding van brand Is bij de keuze de inventaris, stoffering en versiering in het gebouw rekening gehouden met de brandveiligheid (brandvertragend, vuurdovend)?
ja/nee
4.3 Beperken verspreiding van brandZijn in het gebouw brandslanghaspels of (hand)brandblussers aanwezig en zijn deze vrij van obstakels en goed zichtbaar?
ja/nee
4.4 Beperken verspreiding van brand Staan er containers met afval dicht bij het gebouw? ja/nee
4.5 Beperken verspreiding van brandZijn er in uw gebouw 1 of meer ruimten waar brandgevaarlijke stoffen of veel brandbare materialen/goederen op een kleine oppervlakte aanwezig zijn of anders gebruikt worden dan de oorspronkelijke bestemming?
ja/nee
Nr. Onderdeel Vraag Antwoord Actie
5.1 Voorkomen van brand Zijn er beperkingen gesteld aan het gebruik van apparatuur met een verhoogd brandrisico (warmhoudplaatje, televisie in stand-by etc.) ?
ja/nee
5.2 Voorkomen van brandIs er sprake van overbelasting van de elektrische bedrading doordat een groot aantal apparaten op een stopcontact is aangesloten?
ja/nee
5.3 Voorkomen van brand Zijn in ruimten waar wordt gerookt vlamdovende asbakken geplaatst? ja/nee
6.1 OnderhoudWordt tijdens onderhoudswerkzaamheden vooraf bekeken of vluchtroutes tijdelijk dienen te worden aangepast?
ja/nee
6.2 OnderhoudWordt er bij onderhoudswerkzaamheden aan dak en liftschachten rekening gehouden met extra brandgevaar en zijn daarvoor extra blusmiddelen aanwezig?
ja/nee
6.3 OnderhoudWorden de brandmeld- en de ontruimingsinstallaties en nood- en transparant-verlichting regelmatig getest en goed onderhouden?
ja/nee
7.1Stimuleren van brand- en vluchtveilig gedrag
Is er een brandveiligheidcoördinator aangewezen? ja/nee
7.2Stimuleren van brand- en vluchtveilig gedrag
Is het aantal BHV-ers vastgesteld dat op een willekeurig moment beschikbaar moet zijn?
ja/nee
7.3Stimuleren van brand- en vluchtveilig gedrag
Wordt er regelmatig instructie gegeven aan het personeel over het vlucht/ontruimingsplan?
ja/nee
7.4Stimuleren van brand- en vluchtveilig gedrag
Is brandveiligheid van het gebouw een regelmatig terugkerend agendapunt tijdens overleggen?
ja/nee
Aan de inhoud van de checklist kunnen geen rechten worden ontleend. Deze checklist treedt niet in de plaats van wet- en regelgeving die in dit kader van toepassing is. Het is aanvullend op het wettelijk kader.
Quick Wins brand- en vluchtveiligheid zorginstellingen
InleidingIn 2007 vonden in zorginstellingen 1.100 branden plaats. Door adequaat optreden van medewerkers en brandweer worden de meeste snel geblust. Toch groeien kleine branden enkele keren uit tot een calamiteit. Het Actieprogramma Brandveiligheid voorziet in een groot aantal activiteiten die de brandveiligheid in de zorginstellingen structureel verbeteren. Uit diverse rapporten blijkt dat ook eenvoudige en vaak goedkope maatre-gelen getroffen kunnen worden die de brandveiligheid en de vluchtveiligheid direct kunnen verbeteren, de zogenoemde quick wins.
Een quick win voldoet aan de volgende criteria:1. Snel en eenvoudig uit te voeren2. Relatief goedkoop3. Realisatie van een daadwerkelijke verbetering van de veiligheid.
U treft de quick wins hieronder themagewijs aan. Voor sommige lezers zullen de quick wins bekend voorkomen, voor iedereen geldt dat ze allemaal tenminste overwogen moeten worden.
Oefenen
dat personeelsleden weten wat er moet gebeuren en wat er van
calamiteiten om kunnen gaan.
op. Vaak zie je dat de logica van een vluchtroute en de onderlinge communicatie tijdens een “calamiteit” slimmer kan. Zo blijken vluchtdeuren vaak niet geopend te kunnen worden. Oefenen maakt preventief optreden mogelijk.
kan vaak voorkomen dat een kleine brand zich uitbreidt tot onwenselijke proporties.
Vluchten
de vluchtwegen. Ook de vluchtdeuren zijn op deze manier beter zichtbaar te maken.
een doorgang naar een veiligere locatie. Vluchtdeuren zijn beter herkenbaar als er stickers met tekst “vluchtdeur vrijhouden” op zijn aangebracht.
worden.
doorgang naar en van de vluchtdeur.
Rolstoelen, rollators, scootmobielen, bedden, serveerwagens, zitjes, meubilair etc. in vluchtwegen belemmeren de mogelijkhe-den tot vluchten.
02 | Quick Wins brand- en vluchtveiligheid zorginstellingen
herkenbaar zijn. Plak stickers op branddeuren met de tekst “branddeur, gesloten houden”. Door de stickers wordt een ieder erop gewezen dat deze deuren een bijzondere functie hebben. Hierdoor wordt mogelijk voorkomen dat de branddeuren worden open gehouden door middel van een keg of met meubilair worden geblokkeerd.
lakens, afvalbakken, wandbekleding en versiering kunt u kiezen voor vuurdovende en brandvertragende materialen. Zeker bij personen waarvan bekend is dat zij in bed roken zouden deze materialen moeten worden toegepast.
attributen in een gebouw. Daarom worden ze vaak verstopt achter planten, kapstokken, garderoberekken of wandversiering.
toegankelijke brandblusmiddelen geven meer mogelijkheden om een brand in een vroeg stadium aan te pakken.
-ners minder makkelijk overslaan naar het gebouw. Of nog beter: sluit ze af: dan kunnen afvalmaterialen niet aangestoken worden.
na gegaan worden of de veiligheidsvoorzieningen ook aan gepast
Voorkom brand
een thermografische foto van de zekeringenkast uitkomst. Deze opname toont of elektriciteitsgroepen overbelast zijn. De foto kan het best op verschillende momenten van de dag worden genomen zodat een beter beeld ontstaat waardoor en wanneer een eventuele overbelasting kan ontstaan.
en overbelasting van bedrading. Zorg ervoor dat tv’s, kookplaten, warmhoudplaatjes, koffiezetapparaten zich na verloop van een bepaalde tijd automatisch uitschakelen. Het lijkt zo voor de hand te liggen, maar let er ook op dat niet te veel apparaten op één stopcontact zijn aangesloten.
-vende as- en vuilnisbakken.
Quick Wins brand- en vluchtveiligheid zorginstellingen | 03
Onderhoud
gebouw moet bekeken worden of de vluchtroutes kunnen blijven
omgeving van de werkzaamheden aanwezig zijn.-
den. Daarnaast is het raadzaam de brandmeld- en de ontrui-mingsinstallatie en de noodverlichting regelmatig te testen.
VCA.
Stimuleren van brand- en vluchtveilig gedrag
-heid binnen de instelling toeneemt. Hij of zij kan er ook voor
kunnen bijdragen aan de brand- en vluchtveiligheid binnen de instelling en daarin ook een verantwoordelijkheid hebben.
Daarom is het raadzaam zoveel mogelijk medewerkers een bhv-opleiding te laten volgen.
instructiefilm of een e-learning traject.
-
van een ontruimingsoefening of nodig eens een ervaringsdeskun-dige uit die een calamiteit in een vergelijkbare organisatie heeft meegemaakt; hij of zij kan vanuit de praktijkervaring vaak beter duidelijk maken wat de gevolgen zijn van een brand en wat de consequenties kunnen zijn van een slechte voorbereiding op een dergelijke calamiteit.
Aan dit informatieblad kunnen geen rechten worden ontleend. Deze brochure treedt niet in de plaats van wet- en regelgeving die in dit kader van toepassing is. Het informatie-blad is aanvullend op het wettelijk kader.
De quick wins zijn opgesteld door de VROM-Inspectie in samenwerking met verschillende betrokken partijen zoals brancheverenigingen, College bouw zorginstellingen, adviesbu-reaus, de ministeries VROM, SZW en de arbeidsinspectie.
Dit is een publicatie van: Ministerie van VROMRijnstraat 8 | 2515 XP Den Haag | www.vrom.nl
VRO
M 9
134
/ Apr
il 200
9
ColofonBestelgegevensDeze publicatie is te downloaden via www.vrom.nl onder vermelding van VROM 9134
Datum publicatieApril 2009
Vluchten bij brand
Handreiking voor gebruiksvergunningen
Aanvraag gebruiks-vergunning
Nieuwe aanvraag
Gebruiksvergunning kan niet worden verleend
Gebruiksvergunningwordt verleend
Bepaal de gebruiksfuncties
Bepaal de bezettingsgraadklasse
Veilig gebruik bepalen
Organisatorische en beheers-
voorzieningen omschrijven
Beoordeel of een toets op bestaande bouw nuttig is
Gebouw voldoet bouwkundig (bestaande bouw)
Gebouw voldoet bouwkundig (nieuwbouwkwaliteit) Gebruiksbeperking noodzakelijk
Gebouw voldoet niet aan nieuwbouw-kwaliteit, maar gebruiksbeperking
is niet noodzakelijk
Voldoetbestaande
bouw?
Is er nieuwbouw-kwaliteit voor
veilig vluchten?
Voldoen brandveiligheids-
eisen?
Is de bezetting <135 personen/m
deurbreedte?
Voldoen brandveiligheids-
eisen?
Is veilig gebruikmogelijk?
Gaat aanvrager aanpasssen?
Is gebruiks-beperking zinvol?
Is aangetoond dat veilig vluchten
mogelijk is?
Gebruiksbeperking opleggen en organisatorische en beheers-
voorzieningen omschrijven
1
nee nee
nee
ja
ja ja
ja ja
ja
ja
ja
nee
nee
nee nee
nee nee
Bo
uw
ve
rord
en
ing
: g
em
ee
nte
lijk
be
leid
Bo
uw
be
slu
it 2
00
3:
lan
de
lijk
e r
eg
elg
ev
ing
Beoordelingsschema
gebruiksvergunning
Vluchten bij brand
Handreiking voor gebruiksvergunningen
Colofon
Deze publicatie is samengesteld in opdracht van het Ministerie
van VROM en het Ministerie van BZK.
De totstandkoming is begeleid door een klankbordgroep
waarin zitting hadden:
• VNG
• NVBR
• Nibra
• ministerie van BZK
• ministerie van VROM
Meer informatie
Voor meer informatie kunt u terecht bij de afdeling
Publieksvoorlichting van VROM, telefoonnummer 070 339 50 50
Bestellingen
Via de internetsite van VROM www.vrom.nl kunt u de tekst van
deze brochure downloaden.
Augustus 2004
Voorwoord
Met genoegen bied ik u hierbij, mede namens de minister van
BZK, de brochure “Vluchten bij brand” aan. Deze brochure is
tot stand gekomen door nauwe samenwerking tussen de minis-
teries van VROM en BZK en de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG), de Nederlandse Vereniging van Brandweer-
zorg en Rampenbestrijding (NVBR) en het Nederlands Instituut
voor Brandweer en Rampenbestrijding (Nibra).
Sinds de tragedies in Enschede en Volendam is (brand)veilig-
heid een onderwerp dat in de publieke belangstelling is komen
te staan. Dat heeft geleid tot meer aandacht voor de naleving
en handhaving van regelgeving, onder andere op het gebied van
de verlening van gebruiksvergunningen.
Bij de inwerkingtreding van het nieuwe Bouwbesluit op 1 janu-
ari 2003, waarbij de brandveiligheidseisen gekoppeld werden
aan bezettingsgraadklassen, ontstond hier en daar enige
onduidelijkheid. Vooral waar die bezettingsgraadklassen
samengaan met bepaalde regels uit gemeentelijke bouwver-
ordeningen. Eigenaren van horecagelegenheden hebben bij-
voorbeeld aangegeven niet meer te weten hoeveel strekkende
meter nooduitgang voor hun pand noodzakelijk is. Om deze
zaken te verhelderen is een circulaire (MG 2003-19) naar
gemeenten en samenwerkingsverbanden gestuurd.
Het is echter gebleken dat brandweermedewerkers en ambte-
naren van bouw- en woningtoezicht in de praktijk te weinig
houvast hebben aan de juridische circulaire. Om die reden heb-
ben de ministeries van VROM en BZK besloten deze brochure,
die gericht is op de uitvoeringspraktijk, uit te brengen.
Ik hoop dat de brochure voor gemeenteambtenaren en brand-
weermedewerkers de inzichten in de nieuwe regelgeving ver-
groot. En dat deze bijdraagt aan uniformering van de verlening
van gebruiksvergunningen, zodat in de praktijk ‘vluchten bij
brand’ goed kan worden uitgevoerd.
De Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Sybilla M. Dekker
Inhoud
Colofon
Voorwoord
1. Algemeen 05
Inleiding
Aanleiding
Leeswijzer
2. Gemeentelijk beleid 06
Uitgangspunten
Handvatten brandveilig gebruik
3. Toelaatbaar aantal personen 07
4. Verlening gebruiksvergunning 08
Principe
Het schema stap voor stap
Bijlagen
1 Bezettingsgraadklasse 17
1.1 Waarom bezettingsgraadklasse
1.2 Omgaan met de bezettingsgraad
2 Ontvluchtingstijd 19
3 Gebruiksvergunning 20
3.1 Brandveiligheid integraal benaderen
3.2 Gebruiksvoorschriften
3.3 Wanneer een gebruiksvergunning
3.4 Monumenten
4 Aanschrijvingen 22
4.1 Achtergrond aanschrijvingen
4.2 Aanschrijvingen wegens strijdigheid met de
voorschriften voor bestaande bouw
4.3 Aanschrijvingen wegens strijdigheid met de
nieuwbouwvoorschriften
4.4 Aanschrijving wegens strijdigheid met de
bouwverordening
5 Brandveiligheid in de bouwregelgeving 24
5.1 Inhoudsopgave MG 2003-19
5.2 Gebruiksvoorschriften uit de gemeentelijke
bouwverordening
5.3 Algemeen geldende gebruiksvoorschriften
5.4 Te verwachten ontwikkelingen in de bouwregel-
geving
6 Procedure Bezwaar en beroep 29
7 Voorbeeld: Discotheek in een bestaand pand 30
7.1 Omschrijving situatie
7.2 Aanvraag gebruiksvergunning
7.3 Uitwerking volgens schema
8 Voorbeeld: Monumentale kerk 34
8.1 Omschrijving situatie
8.2 Aanvraag gebruiksvergunning
8.3 Uitwerking volgens schema
9 Voorbeeld: Café in nieuwe casco winkelunit 41
9.1 Omschrijving situatie
9.2 Aanvraag gebruiksvergunning
9.3 Uitwerking volgens schema
10 Voorbeeld: Collegezaal in monumentaal gebouw 42
10.1 Omschrijving situatie
10.2 Aanvraag gebruiksvergunning
10.3 Uitwerking volgens schema
1.
Algemeen
Inleiding
Deze brochure behandelt een deel van de regels over brandvei-
ligheid van nieuw te bouwen en bestaande panden. Er wordt
ingegaan op de toepassing van de Woningwet, het Bouwbesluit
2003, de Model-bouwverordening 1992 en de MG 2003-19,
toegespitst op de gebruiksvergunning. De bedoeling van deze
brochure is het inzichtelijk en daardoor gemakkelijker hanteer-
baar maken van de soms complexe regelgeving op dit terrein.
In concrete situaties zal het echter nodig zijn de formele tekst
van de regelgeving te raadplegen.
Het is voor een aanvrager van een vergunning van groot belang
het doel van de voorgeschreven brandveiligheidsvoorzieningen
te begrijpen. Ook in beroepsprocedures moet de gemeente ver-
gunningsvoorwaarden goed kunnen motiveren en tevens kun-
nen verwijzen naar de relevante wettelijke voorschriften.
Deze brochure geeft hiervoor voorbeelden en handvatten.
In deze brochure bekijken we de aanvraag voor een gebruiks-
vergunning vanuit het gezichtspunt van de toetsende ambte-
naar. Daarbij wordt een praktische benadering gekozen, die is
weergegeven in het schema op de uitklappagina. Centraal staat
de vraag welke voorschriften van toepassing zijn, ofwel welke
eisen er gesteld kunnen worden aan het desbetreffende
gebouw met de specifieke gebruiksfuncties en het aantal
gebruikers zoals deze in de aanvraag zijn vermeld.
Aanleiding
De bouwregelgeving is op onderdelen ingrijpend veranderd.
Het Bouwbesluit is per 1 januari 2003 volledig herzien en de
Woningwet is gewijzigd. In het Bouwbesluit 2003 zijn de voor-
schriften van alle soorten bouwwerken per onderwerp samen-
gebracht. De eisen zijn afhankelijk van het type gebruiksfunc-
tie. In het Bouwbesluit 2003 zijn nu ook de voorschriften op het
gebied van de brandveiligheid afhankelijk van de bezettings-
graadklassen.
In de praktijk bleek dat op het gebied van de brandveiligheid op
een aantal punten nog onduidelijkheden bestonden. Het betreft
bijvoorbeeld de relatie tussen een gebruiksvergunning op
grond van de bouwverordening en de eisen uit het Bouwbesluit
2003. Daarom is aanvullend een circulaire opgesteld, de MG
2003-19, om hierin juridische en technische duidelijkheid te
verschaffen. Deze brochure is een praktische aanvulling op
deze MG. Betrokkenen, zoals ambtenaren Bouw- en Woning-
toezicht, preventiemedewerkers bij de brandweer, maar ook
adviseurs en ontwikkelaars van bouwplannen, kunnen zich zo
de regels eigen maken.
Leeswijzer
Het hart van deze brochure is een schema voor een praktische
aanpak van het behandelen van een aanvraag voor een
gebruiksvergunning. Aan de hand van het schema op de uit-
klappagina kan een aanvraag op een logische wijze aan de
regelgeving worden getoetst en wordt duidelijk op welke onder-
delen er invulling kan worden gegeven aan de beleidsvrijheid
van de gemeente. Dit schema wordt toegelicht in hoofdstuk 4.
Vooraf worden twee zaken verduidelijkt: de gemeentelijke
beleidsvrijheid (hoofdstuk 2) en het toelaatbaar aantal perso-
nen (hoofdstuk 3).
De bijlagen belichten de achtergrond van achtereenvolgens de
bezettingsgraadklasse, de gebruiksvergunning en de mogelijk-
heid van aanschrijven. Daarna volgen een overzicht van de rele-
vante (bouw-) regelgeving bij het behandelen van een aanvraag
voor een gebruiksvergunning en een beschrijving van de
bezwaar- en beroepsprocedure. Tenslotte wordt aan de hand
van vier voorbeelden het schema uit deze brochure toegelicht.
In de praktijk kan dan worden bezien welk voorbeeld het meest
overeenkomt met een concrete aanvraag. Het kenmerk van dat
voorbeeld kan daarbij een hulpmiddel zijn.
De gemeentelijke bouwverordening is in veel gemeenten afge-
leid van de Model-bouwverordening die is opgesteld door de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). In deze Model-
bouwverordening zijn ook de algemeen geldende voorschriften
vastgelegd. Daar waar sprake is van een directe verwijzing
wordt daarom in deze brochure verwezen naar de Model-bouw-
verordening. In de praktijk zal echter moeten worden voldaan
aan de desbetreffende gemeentelijke bouwverordening.
05
2.
Gemeentelijk beleid
Uitgangspunten
Het Bouwbesluit 2003 stelt concrete prestatie-eisen waaraan
gebouwen moeten voldoen. Er zijn voor de niet tot bewoning
bestemde gebouwen op meer onderdelen prestatie-eisen
geformuleerd dan voorheen. Dit past in het rijksbeleid. In situ-
aties waarin gemeentelijke bevoegdheid een rol speelt, is het
van belang dat er gemeentelijk beleid geformuleerd is. In deze
brochure is aangegeven op welke onderdelen deze gemeentelij-
ke bevoegdheid van toepassing is. Verder zijn in de voorbeelden
handvatten gegeven voor de invulling van gemeentelijk beleid.
Over het algemeen gaat het om vijf zaken:
• Gemeenten mogen geen bouwkundige eisen stellen die
afwijken van, of zwaarder zijn dan, de eisen uit het
Bouwbesluit 2003.
• Voor bestaande gebouwen stelt het Bouwbesluit 2003 in
principe lagere eisen dan voor nieuwbouw. Op het niveau van
bestaande bouw is echter niet elk gebruik zonder meer toe-
gestaan. In concrete individuele gevallen kunnen namelijk
hogere eisen noodzakelijk zijn dan in de voorschriften voor
bestaande bouw in het Bouwbesluit 2003.
• Voor het brandveilig gebruik geldt het nieuwbouw-niveau als
maximale referentie. Dit wil echter niet zeggen dat de
nieuwbouwvoorschriften zonder meer als eis kunnen worden
opgelegd.
• Er dient te worden voldaan aan de rechtstreeks werkende
voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening.
• Gemeenten dienen goed te kunnen motiveren waarom zij
een bepaalde voorwaarde voor een specifieke situatie nood-
zakelijk vinden. Het is van belang dat de aanvrager begrijpt
waarom een voorwaarde wordt gesteld.
Naar aanleiding van een gebruiksvergunningaanvraag moet de
toetser bepalen over welke bouwtechnische brandveiligheids-
kwaliteiten het bouwwerk moet beschikken. De brandveilig-
heidsvoorschriften van het Bouwbesluit 2003 vormen daarbij
het juridisch referentiekader. De voorschriften voor bestaande
bouw zijn daarbij het minumum referentie-niveau en de voor-
schriften voor nieuwbouw het maximum referentie-niveau.
Zo nodig kan daarbij ook de bouwvergunning een rol spelen.
Bijvoorbeeld in het geval van een door de gemeente geaccep-
teerde gelijkwaardige oplossing dat als alternatief juridisch
referentie-niveau kan worden beschouwd.
In situaties waarin de gemeentelijke bevoegdheid een rol
speelt (zoals het stellen van gebruikseisen bij de gebruiks-
vergunning, het verlenen van ontheffingen, het doen van aan-
schrijvingen en het beoordelen van gelijkwaardige oplossingen)
is het van belang dat het gemeentelijke beleid gemotiveerd en
vastgelegd is. Een aanvrager van een gebruiks- of bouwvergun-
ning kan er dan ook vooraf kennis van nemen.
Handvatten brandveilig gebruik
Naast de rechtstreeks werkende voorschriften in onder andere
bijlage 3 en 4 van de Model-bouwverordening kunnen in een
gemeentelijke beleidsnota bijvoorbeeld de volgende zaken wor-
den geregeld:
• Invulling van de bevoegdheden van de gemeente zoals vast-
gelegd in artikel 6.1.1 lid 2 en 3 van de Model Bouwveror-
dening 1992 om bij een gebruiksvergunning voorwaarden te
stellen. Een overzicht is opgenomen in bijlage 5.
Enkele aspecten zijn:
- Het maximaal toelaatbare aantal personen met het oog
op de brandveiligheid. In deze brochure wordt hier nader
op ingegaan.
- De aanwezigheid van technische installaties, voor zover
deze niet worden vereist volgens het Bouwbesluit 2003 of
hoofdstuk 2 en 5 van de Model-bouwverordening, alsmede
voorwaarden met betrekking tot de instandhouding en het
onderhoud van technische installaties.
- Organisatie in een gebouw.
• Vaststellen wanneer er aanleiding kan zijn een verleende
vergunning te wijzigen.
• Randvoorwaarden die als gunstig of ongunstig kunnen wor-
den aangemerkt voor het beoordelen van een gelijkwaardige
situatie of het mogelijk opleggen van een gebruiksbeper-
king; bijvoorbeeld gebruikte materialen, situering van uit-
gangen en inrichting.
• Handvatten voor het motiveren van een beoordeling door de
gemeente.
• Opstelling van een gemeentelijke standaardprocedure voor
het verlenen van een gebruiksvergunning. Van belang daarbij
zijn vragen als:
- Wordt standaard een vooroverleg aangeboden?
- Gaat de gemeente direct over tot het opleggen van een
gebruiksbeperking, of stelt de gemeente de aanvrager in
de gelegenheid om binnen een bepaalde termijn maatre-
gelen te treffen?
- In welke situaties wordt het aanschrijfinstrument ingezet?
06
3.
Toelaatbaar aantal
personen
Bij een aanvraag voor een gebruiksvergunning wordt het
brandveilig gebruik beoordeeld. Een belangrijk onderwerp
daarbij is het toelaatbaar aantal personen. Want wanneer een
brand niet in het beginstadium wordt geblust, zullen de aan-
wezige personen het gevaar moeten ontvluchten. De door-
gangsbreedte van de vluchtroutes bepaalt hoeveel mensen bin-
nen een bepaalde tijd het rookcompartiment kunnen verlaten.
De regelgever houdt daarbij voor nieuwbouw een scherpere tijd
aan dan voor bestaande bouw. In het geval van nieuwbouw is er
onder andere vanuit gegaan dat binnen één minuut het rook-
compartiment wordt verlaten en dat mensen 30 seconden met
ingehouden adem door rook kunnen vluchten.
In de meeste situaties is de vrije doorgang ter plaatse van de
deuren maatgevend. Voor de bepaling van het toelaatbaar aan-
tal personen spelen naast uitgangsbreedte echter bijvoorbeeld
ook de draairichting van deuren en de mate van opvang- en
doorstroomcapaciteit een rol. Bij het beoordelen van het veilig
ontvluchten wordt in de praktijk soms uitsluitend gekeken naar
het aantal personen per m1 deurbreedte. Dan spitst de discus-
sie zich toe op de vraag of dit maximaal 90 of 135 personen
mag zijn; dit is een te eenvoudige voorstelling van zaken.
Er moet goed worden onderscheiden dat er een verschil is tus-
sen de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit 2003 en de
beoordeling van het brandveilig gebruik in het kader van de
aanvraag voor een gebruiksvergunning. Een bouwvergunning
wordt onder andere verstrekt op basis van het Bouwbesluit
2003. Het Bouwbesluit 2003 geeft geen absolute waarde voor
het maximaal tot een gebouw toe te laten aantal personen,
maar gaat bij het stellen van verschillende prestatie-eisen uit
van een bandbreedte voor het gebruik: de bezettingsgraadklas-
se. Dit heeft tot gevolg dat er maximale waarden kunnen voor-
komen tot 135 personen per m1 deurbreedte, zonder dat dit
strijd oplevert met de voorschriften uit het Bouwbesluit 2003.
Bij het geven van de diverse voorschriften is de wetgever uitge-
gaan van een rekenbezetting. Die rekenwaarde is niet in het
Bouwbesluit 2003 opgenomen. De oorspronkelijke Model-
bouwverordening kende een rekenwaarde van 90 personen per
m1 deurbreedte. De rekenwaarde is in de praktijk nu vooral
bedoeld voor ontwerpers. Door bij het ontwerpen uit te gaan
van de rekenwaarde zal het bouwwerk in elk geval binnen de
bandbreedte van de desbetreffende eisen van het Bouwbesluit
2003 passen.
Bij de aanvraag voor een gebruiksvergunning staat het brand-
veilig gebruik centraal. Het werkelijk gebruik wordt bij elke
concrete aanvraag beoordeeld. Wanneer dit werkelijke gebruik
uitkomt op een groot aantal personen per m1 deurbreedte (bij-
voorbeeld tussen 90 en 135 personen per m1) kan de gemeente,
op basis van een integrale afweging van de brandveiligheid, tot
de conclusie komen dat deze situatie niet voldoende veilig is.
Aan de hand van de beoordeling van de concrete situatie kan
de gemeente aanleiding zien om voorwaarden aan de gebruiks-
vergunning te verbinden. Of deze aanleiding bestaat en welke
maatregelen dit zijn moet per situatie worden bepaald en moet
ook door de gemeente gemotiveerd kunnen worden. Die moti-
vering zal gebaseerd moeten zijn op de voldoende veilige ont-
vluchting van personen.
Het is uit het oogpunt van behoorlijk bestuur van belang dat de
uitgangspunten die de gemeente bij deze beoordeling hanteert,
zijn vastgelegd. De aanvrager van een gebruiksvergunning kan
er dan vooraf kennis van nemen. Betrokken partijen in de
markt zijn op deze manier van de beoordelingsaspecten op de
hoogte en kunnen er rekening mee houden. In gemeentelijk
beleid vastgelegde uitgangspunten kunnen bij een eventuele
beroepsprocedure meerwaarde bieden. Specifieke omstandig-
heden in het concrete geval zijn echter bepalend. Dit dient per
geval te worden beoordeeld.
07
4.1 Principe
Het doel bij het beoordelen van de aanvraag voor een gebruiks-
vergunning is altijd om te beoordelen of een veilig gebruik van
het pand bij de gegeven functie en bezetting redelijkerwijs
mogelijk is. Onderdeel van de afweging zijn ook de aanwezige
bouwkundige voorzieningen, de indeling van het gebouw en de
mogelijkheid tot het stellen van gebruiksvoorwaarden.
4.2 Het schema stap voor stap
Algemeen
Op de uitklappagina voorin de brochure vindt u een schema. Dit
schema geeft een praktische werkwijze weer om met de aan-
vraag voor een gebruiksvergunning om te gaan. Het bestaat uit
een beoordeling van het gebouw aan het Bouwbesluit 2003
gevolgd door een beoordeling van het brandveilig gebruik aan
de hand van de gemeentelijke bouwverordening.
De beoordeling volgens het Bouwbesluit 2003 vormt het boven-
ste deel van het schema; dit deel heeft een witte achtergrond
(1). Het wordt aangeduid met de omlaag gerichte pijl aan
de linkerzijde. De beoordeling van het brandveilig gebruik
wordt weergegeven in het onderste deel van het schema; dit
deel heeft een gekleurde achtergrond (2). In diverse onderde-
len van deze beoordeling speelt het gemeentelijk beleid een
rol. Dit is aangegeven in de omhoog gerichte pijl aan de linker-
zijde. De integrale toetsing van brandveiligheidseisen bevindt
zich op het snijpunt van deze twee delen (3). Dit komt omdat de
eisen deels in het Bouwbesluit 2003 en voor een ander deel in
de gemeentelijke bouwverordening zijn geformuleerd.
Aanvraag gebruiksvergunning
In de praktijk zal in vrijwel alle gevallen vanuit een aanvraag (a)
gekomen kunnen worden tot een gebruiksvergunning (b); of
beter gezegd: een individuele gebruiksvergunning met voor-
waarden die de gemeente moet kunnen motiveren. Afhankelijk
van het gebouw en het gebruik ervan moet bepaald worden in
welke mate er nader voorwaarden of eisen gesteld moeten
worden. Naast de nadere voorwaarden in de gebruiksvergun-
ning bestaat een groot aantal algemeen geldende voorschriften
vastgelegd in hoofdstuk 2 en 5 en in bijlage 3 en 4 van de
Model-bouwverordening.
Het uitgangspunt is een ontvankelijke aanvraag; een aanvraag
waarbij alle benodigde gegevens zijn vermeld. In bijlage 2 van
de Model-bouwverordening zijn de indieningsvereisten voor de
aanvraag van een gebruiksvergunning opgenomen. In het kader
van deze brochure zijn o.a. van belang:
• de gebruiksfunctie(s);
• het aantal personen dat van deze functie(s) gebruik maakt
(de bezetting van het gebouw);
• de gegevens van het gebouw zoals oppervlakten, vluchtrou-
tes en rook- en brandscheidingen.
Toets bestaande bouw
Beoordeel of een toets op bestaande bouw nuttig isVervolgens wordt beoordeeld of een toets op de voorschriften
voor bestaande bouw nuttig is (c). Deze eisen vormen het mini-
mum referentie-niveau. Dit is in ieder geval zinvol wanneer het
een ouder gebouw betreft. Bij een relatief jong gebouw kan
deze stap desgewenst worden overgeslagen, omdat redelijker-
wijs kan worden aangenomen dat de kwaliteit van een nieuw
gebouw wordt benaderd.
4.
Verlening gebruiks-
vergunning
08
Aanvraag gebruiks-vergunning
Nieuwe aanvraag
Gebruiksvergunning kan niet worden verleend
Gebruiksvergunningwordt verleend
Bepaal de gebruiksfuncties
Bepaal de bezettingsgraadklasse
Veilig gebruik bepalen
Organisatorische en beheers-
voorzieningen omschrijven
Beoordeel of een toets op bestaande bouw nuttig is
Gebouw voldoet bouwkundig (bestaande bouw)
Gebouw voldoet bouwkundig (nieuwbouwkwaliteit) Gebruiksbeperking noodzakelijk
Gebouw voldoet niet aan nieuwbouw-kwaliteit, maar gebruiksbeperking
is niet noodzakelijk
Voldoetbestaande
bouw?
Is er nieuwbouw-kwaliteit voor
veilig vluchten?
Voldoen brandveiligheids-
eisen?
Is de bezetting <135 personen/m
deurbreedte?
Voldoen brandveiligheids-
eisen?
Is veilig gebruikmogelijk?
Gaat aanvrager aanpasssen?
Is gebruiks-beperking zinvol?
Is aangetoond dat veilig vluchten
mogelijk is?
Gebruiksbeperking opleggen en organisatorische en beheers-
voorzieningen omschrijven
1
nee nee
nee
ja
ja ja
ja ja
ja
ja
ja
nee
nee
nee nee
nee nee
1
2
3 3
a
b
Voldoet bestaande bouw?Het Bouwbesluit 2003 maakt onderscheid tussen nieuwbouw en
bestaande bouw:
• Onder ‘nieuwbouw’ wordt verstaan zowel het plaatsen of
oprichten als het verbouwen (het geheel of gedeeltelijk ver-
nieuwen, veranderen en vergroten) van een bouwwerk.
• Met ‘bestaande bouw’ wordt bedoeld de staat van een bouw-
werk, zonder dat er sprake is van enig bouwen.
Een bestaand gebouw moet tevens voldoen aan de algemeen
geldende voorschriften uit hoofdstuk 5 en bijlage 3 en 4 van
de Model-bouwverordening.
Wanneer niet voldaan wordt aan de voorschriften voor een
bestaand gebouw, kan er geen gebruiksvergunning worden ver-
leend. Het gebouw voldoet dan niet aan het laagste niveau van
de bouwregelgeving. Het hangt van de concrete situatie af of de
gemeente zal overgaan tot aanschrijving. Volgens de Model-
bouwverordening moet de aanvraag tijdens de aanschrijvings-
procedure worden aangehouden. Op deze procedure wordt in
deze brochure niet verder ingegaan. Er wordt slechts geconsta-
teerd dat op grond van de desbetreffende aanvraag geen
gebruiksvergunning kan worden verleend (d).
Bepaal de bezettingsgraadklasse
Bij (c) is nu vastgesteld dat het gebouw voldoet aan de eisen
voor bestaande bouw. Bij de voorschriften voor bestaande bouw
uit het Bouwbesluit 2003 is impliciet uitgegaan van de minima-
le bezetting die voor nieuwbouw is toegestaan. Het kan prak-
tisch zijn ook voor bestaande gebouwen de werkelijke bezet-
tingsgraadklasse te bepalen (e). In het Bouwbesluit 2003 zijn er
voor bestaande bouw geen prestatie-eisen gekoppeld aan de
bezettingsgraadklasse. Door deze toch te bepalen, wordt toet-
sing aan de eisen voor nieuwbouw mogelijk; dit is het maxi-
mum referentie-niveau. Hierdoor wordt het inzicht verkregen of
het gebouw op de beoordeelde aspecten een kwaliteit heeft die
vergelijkbaar is met nieuwbouw.
Nieuwbouwkwaliteit
De eisen voor nieuwbouw hebben betrekking op zowel het
plaatsen of oprichten als op het verbouwen (het geheel of
gedeeltelijk vernieuwen, veranderen en vergroten) van een
bouwwerk. In dit geval betreft het een aanvraag voor een
gebruiksvergunning. Daarom vindt toetsing aan nieuwbouw in
dit kader uitsluitend plaats voor de eisen die een relatie heb-
ben met de brandveiligheid.
Is er nieuwbouwkwaliteit met betrekking tot veilig vluchten?
In de eerste plaats (f) gaat het om de eisen die gerelateerd zijn
aan de bezettingsgraadklasse, en die dus afhangen van het
oppervlak van ruimten en het verwachte aantal personen. Dit
zijn voor de brandveiligheid o.a.:
• loopafstanden in een rookcompartiment;
• vrije doorgang van de toegang naar een verblijfsgebied of
-ruimte en de toegang tot een rookcompartiment;
• aantal toegangen van een rookcompartiment;
• draairichting van deuren naar een verblijfsruimte of rook-
compartiment en deuren in een vluchtroute.
Wanneer voldaan wordt aan deze eisen kan gesteld worden dat
het gebouw, voor de eisen voor voldoende snel en veilig vluch-
ten, een kwaliteit heeft die vergelijkbaar is met een nieuw
gebouw.
Er kan op drie verschillende manieren aan de eisen uit het
Bouwbesluit 2003 worden voldaan:
• Er wordt rechtstreeks voldaan aan de prestatie-eis. Dit komt
het meest voor.
• Er wordt niet voldaan aan de prestatie-eis, maar er is sprake
09
Aanvraag gebruiks-vergunning
Bepaal de gebruiksfuncties
Bepaal de bezettingsgraadklasse
Beoordeel of een toets op bestaande bouw nuttig is
Gebouw voldoet bouwkundig (bestaande bouw)
Voldoetbestaande
bouw?
Is er nieuwbouw-kwaliteit voor
veilig vluchten? nee
nee
ja
ja
Aanvraag gebruiks-vergunning
Bepaal de gebruiksfuncties
Bepaal de bezettingsgraadklasse
Beoordeel of een toets op bestaande bouw nuttig is
Gebouw voldoet bouwkundig (bestaande bouw)
Voldoetbestaande
bouw? nee
ja
Gebruiksvergunning kan niet worden verleend
c
e
fd
van een gelijkwaardig veilige oplossing. De gelijkwaardigheid
zal door de aanvrager moeten worden aangeduid en door de
gemeente worden beoordeeld. Het kan nodig zijn dat de aan-
vrager de gelijkwaardigheid onderbouwt, bijvoorbeeld door
middel van een berekening of kwaliteitsverklaring.
• Er kan niet voldaan worden aan de prestatie-eis, omdat het
gebruik met zich meebrengt dat er meer personen per
oppervlak aanwezig zijn dan bezettingsgraadklasse B1 toe-
staat. Door de gemeente moet worden beoordeeld of er wel
voldaan wordt aan de functionele eis. Ook in dit geval zal het
vaak noodzakelijk zijn dat de aanvrager een nadere toelich-
ting en/of een berekening verstrekt.
Voldoen brandveiligheidseisen?Indien een gebouw op de bij (f) behandelde punten aan de
eisen voor nieuwbouw voldoet, wordt vervolgens bij (g) getoetst
of het voldoet aan de eisen voor brandveiligheid uit zowel het
Bouwbesluit (2003) als uit de gemeentelijke bouwverordening.
Wanneer dit het geval is, kan gesteld worden dat het gebouw een
kwaliteit heeft die vergelijkbaar is met een nieuw gebouw (h).
Veilig gebruik bepalenUit de toets bij (h) is vastgesteld dat het gebouw een met
nieuwbouw vergelijkbare kwaliteit heeft. Veilig gebruik zal
daarom in ieder geval mogelijk zijn. Bij (i) wordt vastgesteld
hoe dit in de concrete situatie gerealiseerd kan worden. Daarbij
kan de gemeente alle aspecten betrekken die niet concreet in
de bouwregelgeving zijn opgenomen, bijvoorbeeld de inrichting
en geometrie van de vluchtroutes, de redzaamheid van de aan-
wezigen en de gebruikte materialen van het pand. De eventuele
nadere voorwaarden voor veilig gebruik worden bepaald (j) en
vastgelegd in de gebruiksvergunning (b).
Geen nieuwbouwkwaliteit voor veilig vluchten
Vanzelfsprekend is er ook een groot aantal situaties waarin bij
(f) geconstateerd wordt dat niet voor alle beoordelingsaspecten
wordt voldaan aan de eisen voor nieuwbouw. Het is dan prak-
tisch het meest voor de hand liggend om eerst te beoordelen
hoeveel personen aangewezen zijn op de aanwezige uitgangen.
10
Nieuwe aanvraag
Gebruiksvergunningwordt verleend
Bepaal de bezettingsgraadklasse
Veilig gebruik bepalen
Organisatorische en beheers-
voorzieningen omschrijven
Gebouw voldoet bouwkundig (nieuwbouwkwaliteit) Gebruiksbeperking noodza
Gebouw voldoet niet aan nieuwbouw-kwaliteit, maar gebruiksbeperking
is niet noodzakelijk
Is er nieuwbouw-kwaliteit voor
veilig vluchten?
Voldoen brandveiligheids-
eisen?
Is de bezetting <135 personen/m
deurbreedte?
Voldoen brandveiligheids-
eisen?
Is veilig gebruikmogelijk?
Gaat aanvrager aanpasssen?
Is aangetoond dat veilig vluchten
mogelijk is?
1
nee nee
ja ja
ja ja
ja
ja
ja
nee
nee
nee
nee
f
g
h
i
j
b Nieuwe aanvraag
Bepaal de bezettingsgraadklasse
Veilig gebruik bepalen
Organisatorische en beheers-
voorzieningen omschrijven
Gebouw voldoet bouwkundig (bestaande bouw)
Gebouw voldoet bouwkundig (nieuwbouwkwaliteit) Gebruiksbeperking noodzakelijk
Gebouw voldoet niet aan nieuwbouw-kwaliteit, maar gebruiksbeperking
is niet noodzakelijk
bouw?
Is er nieuwbouw-kwaliteit voor
veilig vluchten?
Voldoen brandveiligheids-
eisen?
Is de bezetting <135 personen/m
deurbreedte?
Voldoen brandveiligheids-
eisen?
Is veilig gebruikmogelijk?
Gaat aanvrager aanpasssen?
Is aangetoond dat veilig vluchten
mogelijk is?
Gebruorgan
voo
1
nee nee
nee
ja
ja ja
ja ja
ja
ja
ja
nee
nee
nee nee
nee
k
n
f
l
o
Is de bezetting < 135 personen/m1 deurbreedte?Het aantal van 135 personen per m1 deurbreedte (k) is de maxi-
male waarde die kan vóórkomen zonder dat dit directe strijd
oplevert met de prestatie-eisen van het Bouwbesluit 2003.
Is aangetoond dat veilig vluchten mogelijk is?Allereerst wordt nu aangenomen dat uit de toetsing bij (k) blijkt
dat er meer dan 135 personen per m1 deurbreedte aanwezig
kunnen zijn. Het is mogelijk dat door de aanvrager wordt onder-
bouwd dat er desondanks sprake is van veilig vluchten (l). Dan
zouden mogelijk wel meer personen kunnen worden toegelaten.
Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer er sprake is van
rookbuffering in een hoge ruimte of van een installatie voor
rook- en warmteafvoer (RWA). In het voorbeeld in bijlage 8 wordt
hier nader op in gegaan. Een dergelijke onderbouwing moet dan
beoordeeld worden (l). Deze beoordeling is vergelijkbaar met de
beoordeling van een eventuele gelijkwaardigheid bij (f), met dit
verschil dat deze nu gecombineerd moet worden met de beoor-
deling bij (g). Het is dan een integrale beoordeling van alle
aspecten van het veilig vluchten. Is de uitkomst van deze beoor-
deling positief, dan kan de procedure vervolgd worden bij (n).
Indien uit de beoordeling bij (l) blijkt dat de situatie niet veilig
is, kan worden geconcludeerd dat een gebruiksbeperking nood-
zakelijk is (o). Dit is ook het geval wanneer er meer dan 135
personen per m1 deurbreedte aanwezig zijn, zonder dat er bij-
zondere omstandigheden aanwezig zijn.
Voldoen brandveiligheidseisen?Wanneer er bij (k) geconstateerd wordt dat er minder dan 135
personen per m1 zijn aangewezen op de uitgangen, worden ver-
volgens de brandveiligheidseisen integraal beoordeeld (m). Het
betreft in feite dezelfde toets als eerder bij (g). is beschreven,
met dit verschil dat nu bekend is dat het bouwwerk voor het
veilig vluchten geen nieuwbouwkwaliteit heeft. Is dit het geval
dan volgt beoordeling van het gebruik (n).
Wanneer bij (m) geconstateerd is dat er niet wordt voldaan aan
de brandveiligheidseisen, kan het zijn dat de aanvrager onder-
bouwt dat er desondanks sprake is van veilig vluchten (l). De
beoordeling hiervan is beschreven in een voorgaande alinea.
11
Nieuwe aanvraag
Bepaal de bezettingsgraadklasse
Veilig gebruik bepalen
Organisatorische en beheers-
voorzieningen omschrijven
Gebouw voldoet bouwkundig (bestaande bouw)
Gebouw voldoet bouwkundig (nieuwbouwkwaliteit) Gebruiksbeperking noodzakelijk
Gebouw voldoet niet aan nieuwbouw-kwaliteit, maar gebruiksbeperking
is niet noodzakelijk
bouw?
Is er nieuwbouw-kwaliteit voor
veilig vluchten?
Voldoen brandveiligheids-
eisen?
Is de bezetting <135 personen/m
deurbreedte?
Voldoen brandveiligheids-
eisen?
Is veilig gebruikmogelijk?
Gaat aanvrager aanpasssen?
Is aangetoond dat veilig vluchten
mogelijk is?
Gebruorgan
voo
1
nee nee
nee
ja
ja ja
ja ja
ja
ja
ja
nee
nee
nee nee
nee
k
m
n
l
Is veilig gebruik mogelijk?Uiteindelijk moet beoordeeld worden of er sprake kan zijn van
een veilig gebruik van het pand (n). Dit hangt af van de werke-
lijke situatie. Daarbij kan de gemeente alle aspecten betrekken
die niet concreet in de bouwregelgeving zijn opgenomen, bij-
voorbeeld de geometrie van de vluchtroutes, de redzaamheid
van de aanwezigen en de gebruikte materialen van het pand.
Bij de beoordeling van het veilig gebruik (n) moet de beoorde-
laar er rekening mee houden dat het pand op één of meer
onderdelen geen ‘nieuwbouwkwaliteit’ heeft, zoals is gebleken
uit de toetsing bij (f), (g) of (m). Dit kan ertoe leiden dat er
meer of strengere voorwaarden aan worden verbonden dan
wanneer wel volledig aan ‘nieuwbouw’ wordt voldaan (p). De
eventuele nadere voorwaarden voor veilig gebruik worden
bepaald (j) en vastgelegd in de gebruiksvergunning (b).
De beoordeling van het gebruik (n) kan ook tot de conclusie lei-
den dat veilig gebruik voor het aangevraagde aantal personen
niet mogelijk is en dat een gebruiksbeperking noodzakelijk is
(o).
Gebruiksbeperking
Langs verschillende wegen kan de beoordelaar tot de conclusie
komen dat een gebruiksbeperking noodzakelijk is, op grond van
het huidige pand en het aangevraagde gebruik (o).
Gaat aanvrager aanpassen?Dit betekent niet automatisch dat deze gebruiksbeperking ook
daadwerkelijk moet worden opgelegd. In veel gevallen zal de
beoordeling er toe leiden dat de aanvrager zijn gebouw zal wil-
len aanpassen (q). Hiervoor zal vaak een bouwvergunning nodig
zijn en de aanpassing kost enige tijd.
Dit kan leiden tot het aanhouden van de aanvraag voor de
gebruiksvergunning door de gemeente, of het intrekken door
de aanvrager. Dit hangt ook af van de concrete situatie, het
huidige gebruik, het beleid van de gemeente en de bepalingen
in de bouwverordening. In elk van deze gevallen leidt dit tot een
nieuwe behandeling van de aanvraag en wordt op een later tijd-
stip de procedure opnieuw vanaf (a) doorlopen.
Nieuwe aanvraag
Gebruiksbeperking noodzakelijk
et aan nieuwbouw-ebruiksbeperking odzakelijk
gebruiklijk?
Gaat aanvrager aanpasssen?
Is gebruikbeperking zi
Gebruiksbeperking oorganisatorische e
voorzieningen om
ja
ja
nee
nee
Aanvraag gebruiks-vergunning
Bepaal de gebruiksfuncties
q
a
12
o
Nieuwe aanvraag
Gebruiksvergunningwordt verleend
uik bepalen
Organisatorische en beheers-
voorzieningen omschrijven
t bouwkundig wkwaliteit) Gebruiksbeperking noodzakelijk
Gebouw voldoet niet aan nieuwbouw-kwaliteit, maar gebruiksbeperking
is niet noodzakelijk
wbouw-it voor
uchten?
oen igheids-
en?
Is de bezetting <135 personen/m
deurbreedte?
Voldoen brandveiligheids-
eisen?
Is veilig gebruikmogelijk?
Gaat aanvrager aanpasssen?
Is aangetoond dat veilig vluchten
mogelijk is?
Gebruiorgan
voor
1
nee nee
ja
ja
ja
ja
ja
nee
nee
nee nee
nee
n
p
j
b
o
Is gebruiksbeperking zinvol?Wanneer de aanvrager niet kan of wil aanpassen ontstaat
een andere situatie. De gemeente kan zich dan afvragen of
een gebruiksbeperking zinvol is (r). Is dit het geval dan kan
de gebruiksbeperking worden vastgesteld. Tevens worden de
eventuele overige bijzondere voorwaarden voor veilig gebruik
bepaald (s) en vastgelegd in de gebruiksvergunning (b).
Een alternatief is dat de gemeente overgaat tot een aan-
schrijving. In de praktijk zal dit vooral plaatsvinden als een
aanpassing dringend noodzakelijk is en overleg niet tot een
oplossing leidt. Zie voor een nadere toelichting Bijlage 4.
De uitkomst van de beoordeling bij (r) kan ook zijn dat een
gebruiksbeperking niet zinvol is, bijvoorbeeld wanneer dit er
toe leidt dat het beoogde gebruik niet mogelijk is. In dat
geval kan de gemeente tot de conclusie komen dat er geen
gebruiksvergunning kan worden verleend (d). In de praktijk
zal dit een uitzondering zijn.
13
Gebruiksvergunning kan niet worden verleend
Is gebruiks-beperking zinvol?
Gebruiksbeperking opleggen en organisatorische en beheers-
voorzieningen omschrijven
nee nee
Gebruiksvergunningwordt verleend
b
s
d
r
14
15
Bijlagen
16
Bijlage 1.
Bezettingsgraad-
klasse
1.1 Waarom bezettingsgraadklasse
De voorschriften van het Bouwbesluit hangen af van het type
gebruiksfunctie. Voor utiliteitsgebouwen hangt het ook af van het
aantal personen dat mogelijk aanwezig is: de bezettingsgraad.
Dit aantal is in de ontwerpfase meestal nog niet nauwkeurig
bekend. Daarom wordt een relatie gelegd met de oppervlakte van
het verblijfsgebied of rookcompartiment en wordt een klassenin-
deling gebruikt om de gebruiksintensiteit aan te geven. De bezet-
tingsgraadklassen zijn in het Bouwbesluit 2003 alleen uitgewerkt
voor nieuwbouw.
Er is echter wel een relatie tussen de bezettingsgraadklasse en
de voorschriften voor bestaande bouw. De minimumeisen voor
de bestaande bouw zijn in grote lijnen gebaseerd op de laagste
bezettingsgraadklasse die voor de gebruiksfunctie is toegestaan
volgens de nieuwbouweisen. Deze minimale bezettingsgraad-
klasse is aangegeven in Tabel 2.
1.2 Omgaan met de bezettingsgraad
Zoals uit Tabel 1 blijkt is B5 de klasse voor het minst intensieve
gebruik, ofwel het grootste aantal m2 per persoon. De zwaarste
bezettingsgraadklasse is B1. In de praktijk kan het voorkomen
dat bij een bepaalde gebruiksfunctie meer personen per m2 aan-
wezig kunnen zijn dan volgens klasse B1, bijvoorbeeld een disco-
theek of de tribune van een voetbalstadion. De aanvrager moet
dan bij de aanvraag toelichten hoe naar zijn oordeel een brand-
veilig gebruik mogelijk is. Vervolgens zal het college van Burge-
meester en Wethouders (B&W) beoordelen of de situatie voldoen-
de veilig is. In de praktijk zal dit gebeuren aan de hand van het
advies van Bouw- en Woningtoezicht en de afdeling Preventie van
de brandweer. Hierin speelt het gemeentelijke beleid een belang-
rijke rol. In de voorbeelden wordt hierop nader ingegaan.
De aanvrager van een bouw- of gebruiksvergunning is vrij om
bepaalde bezettingsgraadklassen te kiezen. Hij legt daarmee
vast door welk aantal personen een gebouw gebruikt mag wor-
den. De eisen voor brandveiligheid zijn hierop afgestemd. Het is
dan ook niet toegestaan om meer personen toe te laten. Door te
kiezen voor hogere bezettingsgraadklassen (dat wil zeggen, met
een lager rangnummer) ontstaat er meer vrijheid voor het ge-
bruik, maar daar horen dan ook zwaardere eisen bij. Het Bouw-
besluit eist voor bepaalde gebruiksfuncties wel een minimale
bezettingsgraadklasse. Deze zijn in Tabel 2 weergegeven.
17
Tabel 1: Bezettingsgraadklassen
m2 gebruiksopper- m2 vloeroppervlakte
vlakte aan rook- aan verblijfsgebied
compartiment (of verblijfsruimte)
per persoon per persoon
Bezettings- boven- onder- boven- onder-
graadklasse grens grens grens grens
B1 > 0,8 � 2 > 0,5 � 1,3
B2 > 2 � 5 > 1,3 � 3,3
B3 > 5 � 12 > 3,3 � 8
B4 > 12 � 30 > 8 � 20
B5 > 30 n.v.t. > 20 n.v.t.
Met de ‘bovengrens’ van de bezettingsgraadklasse wordt
bedoeld het kleinste aantal m2 per persoon, oftewel het
grootste aantal personen per m2. Met de ‘ondergrens’
van de bezettingsgraadklasse wordt bedoeld het grootste
aantal m2 per persoon, oftewel het kleinste aantal perso-
nen per m2.
Tabel 2: Minimaal vereiste bezettingsgraadklasse
Gebruiksfunctie
Bijeenkomstfunctie:
- voor het aanschouwen van sport
- andere bijeenkomstfunctie
Celfunctie:
- voor bezoekers
- andere celfunctie
Gezondheidszorgfunctie:
- voor bezoekers
- andere gezondheidszorgfunctie
Industriefunctie
Kantoorfunctie
Logiesfunctie
Onderwijsfunctie
Sportfunctie
Winkelfunctie
Overige gebruiksfunctie
Minimale
bezettingsgraadklasse
B2
B3
B3
B4
B3
B4
B5
B4
B4
B3
B5
B5
B5
18
Bijlage 2.
Ontvluchtingstijd
De doorgangsbreedte van de vluchtroutes bepaalt hoeveel
mensen in één minuut het rookcompartiment kunnen verlaten.
De regelgeving gaat er daarbij onder andere van uit dat men-
sen 30 seconden met ingehouden adem door rook kunnen
vluchten.
Er kan sprake zijn van een veel gunstiger situatie dan waarvan
de wetgever is uitgegaan bijvoorbeeld wanneer er sprake is
van:
• vroegtijdige ontdekking van brand, of
• een langere rookvrije periode.
Ontdekking van brand kan door een brandmeldinstallatie ge-
beuren, maar bijvoorbeeld ook door personeel. Een langere
rookvrije periode kan zich voordoen wanneer de rook zich kan
verzamelen in bijvoorbeeld een hoge ruimte, zoals bij een kerk,
of wanneer er sprake is van voorzieningen voor rook- en warm-
teafvoer.
Deze aspecten kunnen alleen worden beoordeeld in een con-
crete situatie. Het Bouwbesluit 2003 hanteert breed gedefi-
nieerde gebruiksfuncties. Kerken en discotheken vallen bij-
voorbeeld beide in de categorie ‘bijeenkomstfunctie’ en moeten
in beginsel op grond van dezelfde normen worden beoordeeld.
Het behoeft echter geen verdere uitleg dat zowel de bezoekers
als de gebruikte materialen dusdanig verschillen dat dit aanlei-
ding kan zijn om op basis van een gelijkwaardige oplossing van
de prestatie-eisen af te wijken.
Afhankelijk van een concrete situatie kan bij de beoordeling van
een aanvraag voor een gebruiksvergunning zelfs een groter
aantal personen worden toegestaan dan waar de prestatie-
eisen in het Bouwbesluit 2003 vanuit gaan. Het is echter de
aanvrager van de gebruiksvergunning die hiervoor het initiatief
zal moeten nemen. Deze moet motiveren waarom een groter
aantal personen veilig in het gebouw kan verblijven, bijvoor-
beeld aan de hand van een berekening.
19
Bijlage 3.
Gebruiksvergunning
3.1 Brandveiligheid integraal benaderen
De bouwkundige eisen in het Bouwbesluit 2003 en de niet-
bouwkundige eisen in de bouwverordening moeten er samen
toe leiden dat een bouwwerk brandveilig gebruikt kan worden.
De bouwtechnische staat van het bouwwerk en het gebruik
ervan worden in samenhang beoordeeld. De eisen aan de
bouwtechnische staat staan in het Bouwbesluit 2003; de mees-
te installatie-technische brandveiligheidsvoorschriften staan in
de gemeentelijke bouwverordening. Voor het gebruik gelden de
gebruikseisen uit de gemeentelijke bouwverordening. Verder
zijn in het ARBO-besluit en in de zogeheten ‘8.40 AmvB’s Wet
Milieubeheer’ een aantal voorschriften inzake brandveiligheid
opgenomen. Deze blijven in deze brochure echter buiten
beschouwing.
Bij het verlenen van een gebruiksvergunning dient een specifie-
ke relatie tussen de volgende onderdelen van de regelgeving in
acht te worden genomen:
• de bouwkundige eisen in het Bouwbesluit 2003;
• de voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening over
brandveilig gebruik;
• de voorschriften van de Woningwet over aanschrijvingen.
Bij het verlenen van een gebruiksvergunning worden deze on-
derdelen vaak door elkaar gebruikt. Een bekend voorbeeld is het
stellen van bouwkundige eisen, zoals het moeten verbreden van
uitgangen. Als voorwaarde tot het verlenen van een gebruiks-
vergunning is dit niet toegestaan. Bouwkundige voorzieningen
kunnen bij een utiliteitsgebouw alleen worden geëist via een
aanschrijving op basis van artikel 17 van de Woningwet. Omdat
de diverse regels op bouwwerk-niveau kunnen samenlopen, is
een op de praktijk afgestemde toepassing noodzakelijk. Een
gebruiksvergunning is het product van een integrale benadering
van de brandveiligheid van het bouwwerk. In de voorbeelden is
de samenhang tussen de onderdelen van de regelgeving nader
toegelicht.
3.2 Gebruiksvoorschriften
In elke gemeentelijke bouwverordening zijn niet-bouwkundige
voorschriften opgenomen, die samen met het Bouwbesluit 2003
moeten leiden tot een brandveilig bouwwerk. Uitgaande van de
Model-bouwverordening 1992 zijn de eisen in bijlage 3 t/m 6
algemeen geldend, ongeacht een eventuele gebruiksvergun-
ning. Gemeenten kunnen alleen voorwaarden aan de gebruiks-
vergunning verbinden op basis van artikel 6.1.1 lid 2 en 3 van
de Model-bouwverordening 1992. Hierin staan de onderwerpen
genoemd waaraan gemeenten bij een gebruiksvergunning
voorwaarden mogen verbinden. Steeds zal in elke concrete
situatie moeten worden beoordeeld hoe een brandveilige situ-
atie kan worden gerealiseerd.
In het kader van gemeentelijk beleid wordt verder geadviseerd
altijd het maximaal aantal personen vast te leggen in de
gebruiksvergunning, ook wanneer die niet afwijkt van de aan-
vraag. Bij overschrijding van het aantal personen wordt het
gebouw gebruikt in strijd met de gebruiksvergunning, waartegen
de gemeente handhavend kan optreden. Bij grote brand- of rook-
compartimenten zouden in dit kader ook andere grenswaarden
kunnen worden vastgelegd, zoals de maximale vuurbelasting.
3.3 Wanneer een gebruiksvergunning
Een gebruiksvergunning is volgens de Model-bouwverordening
1992 vereist in één van de volgende situaties:
1. Wanneer meer dan vijftig personen tegelijk in een gebouw
aanwezig zullen zijn. Dit geldt niet voor normale woningen in
een woongebouw.
2, Indien bedrijfsmatig brandgevaarlijke stoffen worden opge-
slagen. In de Regeling Bouwbesluit 2003 zijn deze stoffen
omschreven.
3. Wanneer aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het
kader van verzorging nachtverblijf wordt verschaft.
4. Wanneer aan meer dan tien kinderen jonger dan twaalf jaar,
of aan meer dan tien lichamelijk en/of geestelijk gehandi-
capten dagverblijf wordt verschaft.
Dit zijn situaties waarin gevaar kan ontstaan door een verhoog-
de kans op brand of door negatieve gevolgen van een eenmaal
uitgebroken brand. Tussen gemeentelijke bouwverordeningen
bestaan hierin verschillen!
In een aantal situaties kunnen gemeenten nieuwe voorwaarden
aan een bestaande vergunning verbinden of eerder gestelde
voorwaarden wijzigen of intrekken. Ook kunnen zij de vergun-
ning volledig intrekken, waardoor een nieuwe gebruiksvergun-
ning vereist is. Het gaat om de volgende situaties.
• Bij gewijzigde inzichten omtrent de risico’s en/of gewijzigde
omstandigheden buiten het bouwwerk.
20
• Bij een wijziging van de gebruiksfunctie of van het gebruik
van het bouwwerk.
• Bij een wijziging van de bezetting, dat wil zeggen het aantal
aanwezige personen.
3.4 Monumenten
Bij Monumenten kunnen noodzakelijke bouwkundige voor-
zieningen in strijd zijn met de Monumentenvergunning. In het
Bouwbesluit 2003 is in artikel 1.12 geregeld dat de eisen in de
Monumentenvergunning maatgevend zijn boven de eisen in het
Bouwbesluit 2003. Als volgens de Monumentenvergunning geen
wijzigingen in een gevel mogen worden aangebracht, is het niet
toegestaan om extra uitgangen aan te brengen als dat volgens
het Bouwbesluit 2003 is vereist.
Dit betekent dat Monumenten niet voor elk gebruik geschikt
zijn en dat de eigenaar of exploitant vooraf moet nagaan of het
gebouw geschikt is voor zijn gebruiksdoeleinden. In deze bij-
zondere situaties moet onderzoek worden gedaan naar een
specifieke ‘maatwerkoplossing’.
21
Bijlage 4.
Aanschrijvingen
4.1 Achtergrond aanschrijvingen
De aanschrijving is een instrument dat door gemeenten kan
worden gebruikt om te kunnen optreden tegen een ongewenste
staat of een ongewenst gebruik van bestaande bouwwerken.
Voor de brandveiligheid kan onderscheid worden gemaakt in:
• Aanschrijvingen wegens strijdigheid met de voorschriften
voor bestaande bouw;
• Aanschrijvingen wegens strijdigheid met de nieuwbouw-
voorschriften;
• Aanschrijvingen wegens strijdigheid met de gemeentelijke
bouwverordening.
De voorschriften in het Bouwbesluit 2003 voor bestaande bouw
bevatten een lager kwaliteits-niveau dan de voorschriften voor
nieuwbouw.
In de huidige praktijk komt het vaak voor dat een aanschrijving
wordt gecombineerd met het verlenen van een gebruiksvergun-
ning. Een veel voorkomende situatie is dat de eigenaar een lijst
krijgt met zowel bouwkundige als niet-bouwkundige eisen
waaraan moet worden voldaan voordat de gebruiksvergunning
wordt verleend. Het stellen van bouwkundige voorwaarden voor
het verlenen van een gebruiksvergunning is echter niet toege-
staan. Het volgende onderscheid is van belang:
• Bouwkundige aanpassingen kunnen alleen worden afge-
dwongen door een aanschrijving op basis van de Woningwet.
• Punt 1 is het vertrekpunt voor het verlenen van de gebruiks-
vergunning; als voorwaarde voor de gebruiksvergunning
kunnen alleen nog niet-bouwkundige (dus uitsluitend
gebruikstechnische) eisen worden gesteld.
De noodzaak van aanschrijving moet door de gemeente kunnen
worden aangetoond.
Aanschrijven is een middel dat bedoeld is om alleen in een
uiterste omstandigheid toe te passen. Eerst zal een gemeente
proberen de eigenaar van een pand te overreden om de voor-
zieningen vrijwillig aan te brengen of om het gebruik aan te
passen dan wel te staken. Wordt hieraan geen gehoor gegeven,
dan zal de gemeente tenslotte kunnen overgaan tot aanschrij-
ven. De noodzakelijkheid hiervan zal door de gemeente gemoti-
veerd moeten kunnen worden.
4.2 Aanschrijvingen wegens strijdigheid met de voorschriften
voor bestaande bouw
Indien een bestaand utiliteitsgebouw niet voldoet aan de eisen
voor bestaande bouwwerken, kunnen gemeenten de eigenaar
van het bouwwerk met een aanschrijving verplichten om bouw-
kundige voorzieningen te treffen. Het doel van de aanschrijving
is het bouwwerk weer te laten voldoen aan de eisen voor
bestaande bouwwerken (het ‘bodem-niveau’).
Voor een dergelijke aanschrijving is de motivatieplicht beperkt
tot het vermelden van de artikel- en lidnummers waarmee
strijdigheid bestaat. Strijdigheid met deze eisen is nooit toege-
staan, zodat verdere motivering overbodig is.
4.3 Aanschrijvingen wegens strijdigheid met de nieuwbouw-
voorschriften
Gemeenten kunnen in concrete situaties voor een bestaand
bouwwerk bouwkundige voorzieningen eisen vanwege strijdig-
heid met de nieuwbouwvoorschriften. Er zal sprake moeten zijn
van dringend noodzakelijke voorzieningen voor brandveilig
gebruik van het pand. Een dergelijke eis zal altijd zeer goed
gefundeerd moeten zijn aan de hand van de specifieke functie
van het gebouw. Hieruit volgt dat een dergelijke benadering
niet standaard is voor te schrijven in een gemeentelijk beleids-
stuk. Wel kan worden vastgelegd op welke wijze een gemeente
in voorkomende gevallen deze bevoegdheid zal hanteren.
Er wordt op basis van de Woningwet aangeschreven wegens
strijd met de nieuwbouwvoorschriften van het Bouwbesluit
2003. Toch zijn die voorschriften niet bepalend voor het daad-
werkelijk te realiseren niveau. De hoogte van dat niveau wordt
bepaald vanuit de noodzaak om voorzieningen aan te brengen
die uitstijgen boven de voorschriften voor bestaande bouw. Per
situatie zal dit moeten worden gemotiveerd. In een aanschrij-
ving vanwege strijdigheid met de nieuwbouwvoorschriften moet
dus het volgende worden aangegeven:
1. waarom de kwaliteit van een gebruiksfunctie die voldoet aan
de eisen voor bestaande bouwwerken, niet toereikend is in
de desbetreffende situatie;
2. waarom juist dat specifieke niveau wordt verlangd.
Het te realiseren niveau, zoals dat is beschreven in de aan-
schrijving, mag in ieder geval niet uitstijgen boven de nieuw-
bouwvoorschriften van het Bouwbesluit 2003.
22
4.4 Aanschrijven wegens strijdigheid met de
bouwverordening
Indien een bestaand utiliteitsgebouw niet wordt gebruikt in
overeenstemming met de voorschriften van de bouwverorde-
ning, kunnen gemeenten de gebruiker van het bouwwerk
aanschrijven om het gebruik in overeenstemming met die
voorschriften te brengen.
Voor een aanschrijving vanwege strijdigheid met de voorschrif-
ten van de bouwverordening is de motivatieplicht beperkt tot
het vermelden van de artikel- en lidnummers waarmee strij-
digheid bestaat. Strijdigheid met deze eisen is nooit toege-
staan, zodat verdere motivering overbodig is.
23
Bijlage 5.
Brandveiligheid in de
bouwregelgeving
In dit overzicht wordt een verwijzing gegeven naar relevante
artikelen in de Woningwet, het Bouwbesluit 2003 en de
Model-bouwverordening aan de hand van de MG 2003-19
(MG = Mededeling aan Gemeenten). Vanwege het doel en de
reikwijdte van deze brochure betreft dit geen volledig over-
zicht van wetten, normen en regels die te maken hebben
met de brandveiligheid van gebouwen.
5.1 Inhoudsopgave MG 2003-19
In tabel 3 is een inhoudsopgave van de MG 2003-19 opgeno-
men.
Relatie (bouw)regelgeving met de MG 2003-19
In tabel 4 op pagina 27 is een overzicht opgenomen waarin
is aangegeven naar welke (bouwregelgeving) de MG 2003-19
verwijst.
De tabel is als volgt opgebouwd:
• Kolom 1: artikelnummers van de regelgeving (o.a. Woning-
wet en het Bouwbesluit 2003 waarnaar de MG 2003-19
verwijst;
• Kolom 2: korte omschrijving van de titel/inhoud van de
artikelen in kolom 2;
• Kolom 3: de desbetreffende paragraaf van de MG 2003-19
waarin de verwijzing naar de regelgeving is opgenomen.
In tabel 5 op pagina 28 is een overzicht opgenomen van de
beoordelingsaspecten van het Bouwbesluit 2003 die zijn gerela-
teerd aan de bezettingsgraadklasse.
5.2 Gebruiksvoorschriften uit de gemeentelijke bouw-
verordening
De gebruiksvoorschriften waaraan bouwwerken moeten vol-
doen, zijn opgenomen in de gemeentelijke bouwverordening.
Veelal is de gemeentelijke bouwverordening afgeleid van de
door de VNG uitgegeven Model-bouwverordening 1992, bijge-
werkt tot en met de negende serie wijzigingen (d.d. oktober
2003), verder genoemd: Model-bouwverordening.
In de volgende kolom is aangegeven welke voorschriften uit de
Model-bouwverordening gelden voor de aanvraag van een bouw-
vergunning en voor de aanvraag van een gebruiksvergunning.
Daarbij is ook aangegeven of de voorschriften gelden voor
nieuw te bouwen bouwwerken of bestaande bouwwerken.
Aanvraag bouwvergunning
Bij de aanvraag van een bouwvergunning moet, naast de eisen
voor nieuw te bouwen bouwwerken uit het Bouwbesluit 2003,
aan de eisen van hoofdstuk 2 van de Model-bouwverordening
worden voldaan. Dit zijn onder andere de volgende eisen:
• Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer en brand-
blusvoorzieningen: paragraaf 2.5.3;
• Brandmeldinstallaties: paragraaf 2.6.1 t/m 2.6.4 en bijlage
10;
• Ontruimingsalarminstallaties: paragraaf 2.6.5 t/m 2.6.7
en bijlage 11;
• Vluchtroute-aanduiding: paragraaf 2.6.8 t/m 2.6.10
en bijlage 12.
De staat van een bestaand bouwwerk
Een bestaand bouwwerk moet, naast de eisen voor de staat van
bestaande bouwwerken uit het Bouwbesluit 2003, voldoen aan
de eisen van hoofdstuk 5 van de Model-bouwverordening. Dit
zijn onder andere de volgende eisen:
• Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer en brand-
blusvoorzieningen: paragraaf 5.1.2;
• Brandmeldinstallaties: dezelfde eisen als nieuw te bouwen
bouwwerken;
• Ontruimingsalarminstallaties: dezelfde eisen als nieuw te
bouwen bouwwerken.
• vluchtroute-aanduiding: dezelfde eisen als nieuw te bouwen
bouwwerken.
Aanvraag gebruiksvergunning (procedurevoorschriften)
Bij de aanvraag van een gebruiksvergunning gelden de voor-
schriften van hoofdstuk 6 uit de Model-bouwverordening. In
grote lijnen kan de volgende onderverdeling in voorschriften
worden gemaakt:
• procedurele voorschriften (hoofdstuk 6, paragraaf 1);
• algemeen geldende gebruiksvoorschriften (zie tabel 6,
pagina 28);
• voorwaarden die gemeenten aan de gebruiksvergunning
kunnen verbinden (zie paragraaf 5.3 op pagina 25).
24
5.3 Algemeen geldende gebruiksvoorschriften
De gebruiksvoorschriften in Tabel 6 op pagina 28 gelden altijd,
ongeacht een gebruiksvergunning.
Voorwaarden die gemeenten aan de gebruiksvergunning
kunnen verbinden
Gemeenten kunnen volgens artikel 6.1.1 lid 2 (zie tabel 6, pagi-
na 28), naast de algemeen geldende voorschriften in bijlage 3
t/m 6 van de Model-bouwverordening, aan de gebruiksvergun-
ning slechts voorwaarden verbinden in het belang van het voor-
komen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van
brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij
brand. Hieronder is aangegeven op welke onderwerpen deze
voorwaarden betrekking kunnen hebben.
Onderwerpen voorwaarden gebruiksvergunning
• Stoffering en versiering;
• Uitgangen en vluchtwegen;
• Installaties;
• Standbouw, podia, kramen e.d.;
• Verbrandingsmotoren;
• Verbod voor open vuur en vuurwerk;
• Bewaking en controle;
• Ventilatie en werkzaamheden;
• Brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleve-
rende stoffen;
• Opstellingsplannen;
• Afval;
• Doorlopend toezicht;
• Brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan uitgaande
van de bestaande interne organisatie;
• Het maximaal toelaatbare aantal personen in een ruimte
van een gebouw of in een gebouw met het oog op de brand-
veiligheid;
• De plaats van, alsmede het aantal en het type draagbare
blustoestellen en/of minihaspels.
Richtlijnen voor het gemeentelijke beleid worden gegeven in
de ‘Handreiking brandpreventiebeleid bestaande bouw’. De
bestaande ‘Handreiking brandveiligheid bestaande bouw’ sluit
niet goed aan op de huidige regelgeving en moet worden her-
zien.
5.4 Te verwachten ontwikkelingen in de bouwregelgeving
Pakket 2005
• Wijziging Woningwet: verhelderen aanschrijvingsinstrumen-
tarium en het creëren sancties voor inspectie en basis voor
handhavingbeleidsplan (VROM)
• 10e Wijziging Model-bouwverordening (VNG)
Pakket 2006 en verder
• Uniformering gebruikseisen uit de gemeentelijke bouw-
verordeningen (VROM)
• Normalisatie opvang- en doorstroomcapaciteit (NEN)
waarna mogelijk aanwijzing in het Bouwbesluit 2003 volgt
(VROM)
• Onderzoeken mogelijkheid bezettingsgraadklasse groter
dan B1 (VROM)
• Onderzoek grote brandcompartimenten gericht op verdui-
delijking eisen van het Bouwbesluit (VROM)
• Onderzoek beheersbaarheid van brand (BZK)
• Onderzoek naar de mogelijkheid om te komen tot een richt-
lijn voor bouwwerken die hoger zijn dan 70 meter (SBR)
• Implementatie EU-richtlijn tunnelveiligheid (V&W)
Actuele informatie over deze onderwerpen zal te vinden zijn
op: www.vrom.nl
25
26
Hoofdstuk
1.
2.
3.
3.1
3.1.1
3.1.2
3.1.3
3.1.4
3.1.5
3.2
3.2.1
3.2.2
4
4.1
4.2
5
5.1
5.2
5.3
5.3.1
5.3.2
5.3.3
6
7
Titel
Inleiding
Prestatie-eisen voor de utiliteitsbouw in het Bouwbesluit 2003
Toepassing van de bezettingsgraadklassen het Bouwbesluit 2003
- Nieuwbouw
- Toegestane bezettingsgraadklasse
- Bandbreedtes binnen de bezettingsgraadklassen
- Totale vrije doorgang van toegangen
- Eisen bij een bezetting boven het maximum van
bezettingsgraadklasse B1
- Betekenis van de ‘rekenwaarde’
- Bestaande bouwwerken
- Voorschriften voor bestaande bouw in het Bouwbesluit 2003
- Doorwerking nieuwbouwvoorschriften naar bestaande bouw
Aanschrijving op grond van de Woningwet t.a.v. de eisen
in het Bouwbesluit 2003
- Aanschrijving wegens strijd met de voorschriften voor bestaande bouw
- Aanschrijving wegens strijd met de nieuwbouwvoorschriften
(het treffen van noodzakelijke voorzieningen)
Gebruiksvergunning
- Gebruiksfunctie gebouwd volgens de eisen van het Bouwbesluit 2003
- Gebruiksfunctie gebouwd volgens de eisen van het oude Bouwbesluit of eerder
- Verdere voorwaarden en uitzonderingen
- Gebruik conform gebruiksfunctie
- Wijziging van gebruiksfunctie
- Wijziging van bezetting
Relatie het Bouwbesluit 2003, gebruiksvoorschriften
en aanschrijfinstrumentarium
Beperking geldigheidsduur gebruiksvergunning
Tabel 3: Inhoudsopgave MG 2003-19
27
Tabel 4: Relatie (bouw)regelgeving met de MG 2003-19
Onderwerp
Woningwet
2
4
8
17 lid 1
17 lid 3
17 lid 4
21
107
Het Bouwbesluit 2003
1.5
1.1 lid 6
2.145 lid 1
2.145 lid 2
2.146 lid 8
2.146 lid 9
2.148 lid 3
2.148 lid 4
Gemeentewet
125
Algemene wet bestuursrecht
5.32
Inhoud
Aansturing van het Bouwbesluit 2003 voor nieuw te bouwen en bestaande bouwwerken.
Geeft aan dat het Bouwbesluit 2003 geldt voor de staat van een bouwwerk en het bouwen
van een bouwwerk.
Plicht voor gemeenten om een bouwverordening op te stellen en de zaken die daarin
geregeld moeten en mogen zijn.
Aanschrijving wegens strijd met de voorschriften voor bestaande bouw of de
nieuwbouwvoorschriften.
Aanschrijving wegens strijd met de bouwverordening
Mogelijkheid voor gemeenten om gebruik van gebouw te laten staken.
Plicht tot het voldoen aan een aanschrijving.
Strafbaarstelling bij het niet voldoen van een aanschrijving door hechtenis
of een geldboete.
Gelijkwaardigheidsbepaling
Bevat de tabel met bezettingsgraadklassen.
Functionele eis voor het vluchten uit een rookcompartiment en
sub-brandcompartiment.
Aansturing tabel 2.145.1 en 2.145.2 waarin is aangegeven welke prestatie-eisen voor
een gebruiksfunctie gelden om te voldoen aan de functionele eis.
Bepaling vrije doorgang toegang verblijfsgebied/verblijfsruimte.
Draairichting deur toegang verblijfsgebied/verblijfsruimte
Bepaling vrije doorgang toegang rookcompartiment.
Draairichting deur toegang rookcompartiment.
Toepassing bestuursdwang bij het niet nakomen van een aanschrijving.
Toepassing last met een dwangsom bij het niet nakomen van een aanschrijving.
Relatie MG
2003-19
4.2
2/3.2.2
5
3.2.2/4.1/4.2
5.3.1/5.3.3
5.3.1/5.3.3
4.1
4.1
3.1.4
3.1
3.1.4
3.1.4
3.1.3/3.1.4
3.1.4
3.1.3/3.1.4
3.1.4
4.1
4.1
28
Veiligheid
Gezondheid
Bruikbaarheid
Afmetingen van een trap
(kolom A of kolom B)
Aanwezigheid van noodverlichting
Aantal toegangen
Breedte van de vrije doorgang van een
toegang
Draairichting van een deur van een
toegang
Loopafstanden
Het mogen samenvallen van twee
vluchtroutes
Luchtverversing capaciteit verblijfs-
gebied/-ruimte
Aantal toiletruimten
Oppervlakte aan stallingsruimte voor
fietsen
Tabel 6: Algemeen geldende gebruiksvoorschriften Model-bouwverordening met betrekking op brandveiligheid
Onderwerp
6.2
6.2.1
6.2.1 lid 1
6.2.1 lid 2
6.2.1 lid 3
6.2.2
6.2.2 lid 1
6.2.2 lid 2
6.2.2 lid 3
6.2.3
6.3
6.3.1
6.3.2
Omschrijving
Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
Gebruikseisen voor bouwwerken
- Er moet worden voldaan aan de algemeen geldende eisen in bijlage 3 van de
Model-bouwverordening.
- Er moet worden voldaan aan de algemeen gelden eisen in bijlage 4 van de
Model-bouwverordening (voor bepaalde type bouwwerken).
- Vrijstellingsbevoegdheid gemeente voor artikelen in bijlage 3.
Verbod stoffen aanwezig te hebben.
- Verbod voor brandgevaarlijke stoffen (omschreven in Regeling Bouwbesluit 2003).
- Uitzonderingen op lid 1 voor bepaalde hoeveelheden brandgevaarlijke stoffen.
- Wijze van bereken van de inhoud van vaatwerken.
Wijze van opslag van stoffen als bedoeld in Regeling Bouwbesluit 2003
Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
Eis voor het gereed houden van bluswaterwinplaats.
Eisen voor voorkomen van de belemmering van het gebruik en zichtbaarheid van
brandmeld- en ontruimingsalarminstallaties en middelen een voorzieningen tot
ontvluchting van personen en dieren bij brand.
Verwijzing naar bijlage
3
4
3
5
6
Tabel 5: Overzicht voorschriften die zijn gerelateerd aan
de bezettingsgraadklasse
Bijlage 6.
Procedure bezwaar
en beroep
Inleiding
Er staan voor de burger vele wegen open om bezwaar te maken
of in beroep te gaan als hij meent dat de overheid onrechtmatig
of onbehoorlijk jegens hem heeft gehandeld. Over het alge-
meen gaat het dan om zaken waarin Burgemeester en Wet-
houders (B&W) beslissingsbevoegdheid hebben. De procedures
die daarvoor kunnen worden gevolgd staan in het algemeen in
de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB). Beslissingen en andere
handelingen van de overheid worden in de regel door de be-
stuursrechter behandeld. Alleen belanghebbenden kunnen
bezwaar en beroep instellen. Dit kan dus de aanvrager van
een gebruiksvergunning zijn indien de gebruiksvergunning is
geweigerd of indien deze het niet eens is met de gestelde voor-
waarden. Maar ook andere belanghebbenden, derden, kunnen
bezwaar maken tegen een verleende gebruiksvergunning. Wie
geen belang aannemelijk kan maken wordt niet ontvankelijk
verklaard en het beroep wordt niet in behandeling genomen.
Relevante definities
Een gebruiksvergunning en een aanschrijving zijn volgens de
AWB zowel een besluit als een beschikking:
• Besluit = een schriftelijke beslissing van een bestuursor-
gaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling;
• Beschikking = een besluit dat niet van algemene strekking
is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Rechtsmiddelen en volgorde van rechtsgang
In het kader van een gebruiksvergunning of een aanschrijving
zijn de rechtsmiddelen ‘bezwaar’ en ‘beroep’. Het stelsel van
rechtsbescherming kan op hoofdlijnen worden samengevat:
• Tegen besluiten staat beroep open bij een administratieve
rechter.
• Beroep op een administratieve rechter kan pas worden inge-
steld nadat bezwaar is gemaakt bij het orgaan dat de
beschikking heeft gegeven (in dit geval meestal B&W).
• De bevoegde administratieve rechter is in het algemeen de
rechtbank.
• Tegen de uitspraak van de rechtbank staat hoger beroep
open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van
State.
Termijnen
Voor het kenbaar maken van bezwaar en beroep gelden de
volgende termijnen:
• Binnen 6 weken na de datum van de beschikking moet een
bezwaarschrift zijn ingediend bij B&W.
• B&W moeten binnen 6 weken hun beschikking herover-
wegen; werkt de gemeente met een bezwarencommissie,
dan is die termijn maximaal 10 weken.
• Duurt de behandeling langer, of is de bezwaarde het niet
eens met de beslissing, dan kan deze binnen 6 weken in
beroep gaan bij de rechtbank. Op de termijnen die dan
gelden wordt hier niet nader ingegaan.
Schorsing
Het instellen van bezwaar en beroep heeft geen schorsende
werking op het genomen besluit. Eventueel kan een voorlopige
voorziening (schorsing) worden aangevraagd bij de President
van de rechtbank.
29
Bijlage 7.
Voorbeeld: Discotheek
in bestaand pand
30
Aanvraag gebruiks-vergunning
Nieuwe aanvraag
Gebruiksvergunning kan niet worden verleend
Gebruiksvergunningwordt verleend
Bepaal de gebruiksfuncties
Bepaal de bezettingsgraadklasse
Veilig gebruik bepalen
Organisatorische en beheers-
voorzieningen omschrijven
Beoordeel of een toets op bestaande bouw nuttig is
Gebouw voldoet bouwkundig (bestaande bouw)
Gebouw voldoet bouwkundig (nieuwbouwkwaliteit) Gebruiksbeperking noodzakelijk
Gebouw voldoet niet aan nieuwbouw-kwaliteit, maar gebruiksbeperking
is niet noodzakelijk
Voldoetbestaande
bouw?
Is er nieuwbouw-kwaliteit voor
veilig vluchten?
Voldoen brandveiligheids-
eisen?
Is de bezetting <135 personen/m
deurbreedte?
Voldoen brandveiligheids-
eisen?
Is veilig gebruikmogelijk?
Gaat aanvrager aanpasssen?
Is gebruiks-beperking zinvol?
Is aangetoond dat veilig vluchten
mogelijk is?
Gebruiksbeperking opleggen en organisatorische en beheers-
voorzieningen omschrijven
1
nee nee
nee
ja
ja ja
ja ja
ja
ja
ja
nee
nee
nee nee
nee nee
250 m2
19
00
19
00
20000 mm
12
50
0 m
m
Bo
uw
ve
rord
en
ing
: g
em
ee
nte
lijk
be
leid
Bo
uw
be
slu
it 2
00
3:
lan
de
lijk
e r
eg
elg
ev
ing
1
2
3
4
5
6
7
B
A
Afbeelding 1
7.1 Omschrijving situatie
Voorbeeld: Discotheek in een bestaand pand
Kenmerk: Bezettingsgraadklasse hoger dan B1
Voor een bestaande discotheek wordt een gebruiksvergunning
aangevraagd. Het betreft een pand met één bouwlaag met een
gebruiksoppervlakte van 250 m2 en ieder weekend ca. 510
bezoekers per avond.
De voorwaarden die genoemd zijn in dit voorbeeld, zijn niet
algemeen toepasbaar, maar hebben slechts betrekking op het
voorbeeld zelf.
7.2 Aanvraag gebruiksvergunning
Uitgangspunten:
• Zie Afbeelding 1
• Gebruiksfunctie = bijeenkomstfunctie
• Aangevraagde aantal personen = 510
• Verblijfsruimte = 250 m2
• Rookcompartiment = 250 m2
• Vrije doorgang toegangen = 2 x 1,9 = 3,8 m1
7.3 Uitwerking volgens schema
Bepaal de gebruiksfuncties (1)
Het gehele gebouw wordt aangemerkt als bijeenkomstfunctie.
Beoordeel of toets op bestaande bouw nuttig is/voldoet
bestaande bouw? (2)
Gesteld wordt dat het gebouw voldoet aan de eisen voor
bestaande bouw. Dit betekent dat het gebouw voor wat betreft
de brandveiligheid in gebruik kan blijven.
Bepaal de bezettingsgraadklasse (3)
De minimumeisen voor de bestaande bouw zijn in grote lijnen
gebaseerd op de laagste bezettingsgraadklasse die voor de
desbetreffende gebruiksfunctie is toegestaan volgens de
nieuwbouweisen (voor bijeenkomstfunctie: B3). Dit gebouw
wordt nu veel intensiever gebruikt. Daarom kan de gemeente
bij de beoordeling van het brandveilig gebruik van het gebouw
rekening houden met dit grotere aantal personen en uitgaan
van een hoger niveau. Dit hogere niveau kan worden afgeleid
van de grenswaarden van de bezettingsgraadklasse. Een prak-
tische werkwijze is om te beoordelen of het gebouw nieuw-
bouwkwaliteit heeft. Daarvoor moet eerst de bezettingsgraad-
klasse worden bepaald.
Aan de hand van Tabel 1 van het Bouwbesluit 2003 kan de
bezettingsgraadklasse als volgt worden bepaald:
• Verblijfsruimte-niveau: 250/510 = 0,49 m2 per persoon
(bezettingsgraadklasse > B1)
• Rookcompartiment-niveau: 250/510 = 0,49 m2 per persoon
(bezettingsgraadklasse > B1).
De bezetting is hoger dan de bovengrens van bezettingsgraad-
klasse B1.
Is er nieuwbouwkwaliteit voor veilig vluchten? (4)
Om te beoordelen of het gebouw nieuwbouwkwaliteit heeft voor
het veilig ontvluchten, wordt het gebouw getoetst aan de eisen
in het Bouwbesluit 2003 voor nieuw te bouwen bouwwerken.
Eerst wordt een toets uitgevoerd aan de voorschriften die
afhankelijk zijn van de bezettingsgraadklasse.
Aangezien er in het Bouwbesluit 2003 geen prestatie-eisen
zijn gegeven voor bouwwerken met een zwaardere bezettings-
graadklasse dan B1, zal op een andere wijze invulling gegeven
moeten worden aan de functionele eisen van de voorschriften.
Er zal door de aanvrager om bouwvergunning een maatwerkop-
lossing moeten worden aangedragen die door de gemeente
wordt beoordeeld (vergelijkbaar met een gelijkwaardige oplos-
sing).
Handvatten voor het aantonen dat wordt voldaan aan de
functionele eis
Dat het aantal aangevraagde personen niet valt binnen bezet-
tingsgraadklasse B1, behoeft niet per definitie een reden te
zijn om de aangevraagde 510 personen in deze concrete situ-
atie niet toe te staan. Bij het accepteren van een maatwerkop-
lossing kan de grenswaarde van bezettingsgraadklasse B1 als
referentie-niveau worden aangehouden.
Een praktisch uitgangspunt is een vergelijking van de concrete
situatie met de nieuwbouweisen voor bezettingsgraadklasse B1.
In schema 1 (op pagina 33) is dit voor de vrije doorgang uitge-
werkt. Aangezien het rookcompartiment tevens verblijfsruimte
is geldt altijd de zwaarste eis. Het aantal personen op basis van
de indeling in rookcompartimenten is maatgevend. Dit betekent
een maximum van 312 personen. Uitgaande van de vereiste
vrije doorgang van 2,3 m1 (stap 4 van schema 1) betekent dit
31
312/2,3 = 135 personen per m1 uitgang per minuut.
Vervolgens zou het mogelijk kunnen zijn de eisen voor B1
evenredig op te hogen. De aanvrager wil 510 in plaats van 312
personen toelaten. Om deze toe te laten kan de voor de 312
personen voorgeschreven deurbreedte (2,3 m; zie stap 4 en 5
van schema 1) evenredig worden opgehoogd tot 2,30 x
(510:312) = 3,76 m1. Teruggerekend betekent dat er in een
dergelijke situatie 510/3,76 = 135 personen per m1 uitgang per
minuut kunnen vluchten. Dit is de maximale waarde die kan
voorkomen, zonder dat dit strijd oplevert met de voorschriften
uit het Bouwbesluit 2003.
Beoordeling overige aspecten met betrekking tot veilig vluchten
Het Bouwbesluit 2003 stelt op een aantal plaatsen prestatie-
eisen die afhankelijk zijn van de bezettingsgraadklasse (zoals
maximale loopafstanden en draairichting van deuren).
Wanneer overwogen wordt een groter aantal personen toe te
laten, zoals in dit voorbeeld, moet in werkelijkheid ook op al
deze andere aspecten beoordeeld worden of voldaan wordt
aan de functionele eisen op die aspecten.
Geconcludeerd kan worden dat het gebouw nieuwbouwkwaliteit
heeft op een gelijkwaardige wijze als de wetgever met de voor-
schriften heeft beoogd.
Voldoen brandveiligheidseisen? (5)
Vervolgens wordt getoetst of aan de overige nieuwbouweisen
voor de brandveiligheid wordt voldaan. Deze zijn te vinden in het
Bouwbesluit 2003 en de gemeentelijke bouwverordening (brand-
veiligheidseisen in hoofdstuk 2 met betrekking tot brandmeldin-
stallaties, ontruimingsalarminstallaties en vluchtroute-aandui-
ding; alsmede de algemeen geldende gebruikseisen die in
hoofdstuk 6 zijn aangestuurd zoals bijlage 3 en 4).
In de praktijk zal het regelmatig kunnen voorkomen dat een
bestaand gebouw niet op alle punten voldoet. Dit hoeft niet te
leiden tot afwijzing van de aanvraag. Alleen als er sprake is van
een afwijking van de algemeen geldende voorschriften uit o.a.
hoofdstuk 2 en bijlage 3 en 4 van de Model-bouwverordening
moet de aanvraag worden afgewezen, omdat dan ook niet wordt
voldaan aan de eisen voor een bestaand gebouw. De eigenaar
kan dan ook worden aangeschreven. In dit voorbeeld is dit niet
het geval. Er is echter wel een ander knelpunt. In dit voorbeeld
gaan we er van uit dat de wandafwerking niet voldoet aan klasse
4 volgens NEN 6065. Dit betekent dat niet vastgesteld kan wor-
den dat het gebouw ‘nieuwbouwkwaliteit’ heeft.
Is veilig gebruik mogelijk? (6)
Het beoogde gebruik betekent dat een groot aantal personen per
m1 deurbreedte aanwezig is. De gemeente moet nu, op basis van
een integrale afweging van de brandveiligheid in deze concrete
situatie, tot het oordeel komen hoe deze situatie voldoende veilig
kan zijn. Dit oordeel hangt mede af van de volgende beoorde-
lingsaspecten:
• Zelfredzaamheid van de personen;
• Ligging van het gebouw;
• Eigenschappen van de ruimte (overzichtelijkheid, hoogte in
verband met mogelijke rookbuffering);
• Aanwezigheid van installaties zoals rook- en warmteafvoer,
sprinkler, brandmeldinstallatie.
Mocht in een concrete situatie bijvoorbeeld sprake zijn van
een ongunstige combinatie van factoren, dan kan dit voor de
gemeente aanleiding zijn tot het terugbrengen van het aantal
personen tot minder dan 135 personen per m1 uitgang per
minuut (A). Denk bijvoorbeeld aan disco-bezoekers onder
32
Als voorbeeld kan voor veilig vluchten worden gedacht aan
de maximale loopafstand van 30 m1 die bij nieuwbouw voor
bezettingsgraadklasse B1 t/m B3 is toegestaan (ervan uit-
gaande dat in deze concrete bestaande situatie in het kader
van een maatwerkoplossing deze loopafstand is gehan-
teerd). Het Bouwbesluit 2003 gaat uit van een ontvluchtings-
snelheid van 1 m/s. Hierop is bijvoorbeeld de maximale
loopafstand van 30 m1 bij bezettingsgraadklasse B1 t/m B3
gebaseerd (maximaal 30 seconden vluchten door de rook
met een snelheid van 1 m/s). Is de bezettingsgraadklasse
echter > B1 (dat wil zeggen � 0,8 m2 gebruiksoppervlakte
per persoon en � 0,5 m2 oppervlakte aan verblijfsgebied/
verblijfsruimte per persoon), dan wordt een vluchtsnelheid
van 1 m/s mogelijk niet gerealiseerd.
Daarom zal in dergelijke gevallen door middel van een bere-
kening van de doorstroomcapaciteit ook moeten worden
gecontroleerd hoeveel tijd de personen nodig hebben om te
vluchten, waarbij maximaal 30 seconden door de rook mag
te worden gevlucht, hetgeen in ongunstige situaties moge-
lijk tot een beperktere toegestane loopafstand kan leiden.
invloed, in een onoverzichtelijke, donkere en lage ruimte met
een ongunstige positionering van de toegangen (bijvoorbeeld
vlak naast elkaar).
Mocht in een concrete situatie sprake zijn van een gunstige
combinatie van factoren, dan kan sprake zijn van een veilige
situatie (B). Zelfs een groter toelaatbaar aantal personen is
denkbaar. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een
langere vluchttijd kan worden toegestaan bijvoorbeeld door de
aanwezigheid van een RWA-installatie, waardoor alsnog ten
minste dezelfde mate van (brand)veiligheid zal worden bereikt.
Op dit gebied bestaat er gemeentelijke beleidsvrijheid (zie ook
hoofdstuk 2), zodat ingespeeld kan worden op de concrete, loka-
le situaties. De gekozen oplossingen staan niet op zichzelf; het is
het product van de integrale afweging van de brandveiligheid.
Wij gaan er vanuit in dit voorbeeld dat op basis van de integrale
afweging geconcludeerd wordt dat het gebouw niet op alle
onderdelen nieuwbouwkwaliteit heeft, maar dat een gebruiksbe-
perking niet noodzakelijk is.
Organisatorische en beheersvoorzieningen omschrijven (7)
Veilig gebruik is mogelijk door in de gebruiksvergunning nadere
gebruiksvoorschriften te formuleren die moeten leiden tot een
brandveilig gebruik. In artikel 6.1.1 lid 2 van de bouwverordening
is aangegeven voor welke onderdelen gebruiksvoorschriften
mogen worden gegeven. Dit zijn met name voorschriften die
betrekking hebben op de organisatie en het beheer van het
gebouw. Deze worden vastgelegd in de gebruiksvergunning.
33
Schema 1:
1. Indeling in rookcompartimenten
en verblijfsruimten
2. Bepaling vereiste vrije doorgang
verblijfsruimte.
3. Bepaling aantal toelaatbare personen
voor de verblijfsruimte.
4. Bepaling vereiste vrije doorgang
rookcompartiment.
5. Bepaling aantal toelaatbare personen
voor het rookcompartiment.
Het rookcompartiment is tevens verblijfsruimte. De oppervlakte is 250 m2.
De vereiste vrije doorgang moet volgens artikel 2.146 lid 8 bij bezettingsgraad
klasse B1 minimaal 250 x 13,75 = 3438 mm zijn. Hieraan wordt voldaan.
Op basis van stap 2 mogen bij bezettingsgraadklasse B1 maximaal 250/0,5 =
500 personen worden toegelaten (de exacte bovengrens van B1 staat echter
niet een waarde gelijk aan 0,5 toe, in dit geval zal deze dus moeten worden
afgerond naar 499 personen).
De vereiste vrije doorgang moet volgens artikel 2.148 lid 3 bij bezettings-
graadklasse B1 minimaal 250 x 9,2 = 2300 mm zijn. Hieraan wordt voldaan.
Op basis van stap 4 mogen bij bezettingsgraadklasse B1 maximaal 250/0,8 =
312 personen worden toegelaten.
Bijlage 8.
Voorbeeld:
Monumentale kerk
34
Aanvraag gebruiks-vergunning
Nieuwe aanvraag
Gebruiksvergunning kan niet worden verleend
Gebruiksvergunningwordt verleend
Bepaal de gebruiksfuncties
Bepaal de bezettingsgraadklasse
Veilig gebruik bepalen
Organisatorische en beheers-
voorzieningen omschrijven
Beoordeel of een toets op bestaande bouw nuttig is
Gebouw voldoet bouwkundig (bestaande bouw)
Gebouw voldoet bouwkundig (nieuwbouwkwaliteit) Gebruiksbeperking noodzakelijk
Gebouw voldoet niet aan nieuwbouw-kwaliteit, maar gebruiksbeperking
is niet noodzakelijk
Voldoetbestaande
bouw?
Is er nieuwbouw-kwaliteit voor
veilig vluchten?
Voldoen brandveiligheids-
eisen?
Is de bezetting <135 personen/m
deurbreedte?
Voldoen brandveiligheids-
eisen?
Is veilig gebruikmogelijk?
Gaat aanvrager aanpasssen?
Is gebruiks-beperking zinvol?
Is aangetoond dat veilig vluchten
mogelijk is?
Gebruiksbeperking opleggen en organisatorische en beheers-
voorzieningen omschrijven
1
nee nee
nee
ja
ja ja
ja ja
ja
ja
ja
nee
nee
nee nee
nee nee
Bo
uw
ve
rord
en
ing
: g
em
ee
nte
lijk
be
leid
Bo
uw
be
slu
it 2
00
3:
lan
de
lijk
e r
eg
elg
ev
ing
1
2
3
4 5
6
8
7
B
A
600 m2 50 m2
25 m2
25 m2
1800
1800
18
00
18
00
Afbeelding 2
8.1 Omschrijving situatie
Voorbeeld: Monumentale kerk
Kenmerk: Bezettingsgraadklasse B1
Voor een bestaande monumentale kerk wordt een gebruiksver-
gunning aangevraagd. De kerk heeft een gebruiksoppervlakte
van 700 m2 en wordt iedere zondag door 700 bezoekers
bezocht. Gezien het monumentale karakter mogen aan de kerk
geen bouwkundige en slechts beperkt installatietechnische
aanpassingen worden gedaan. De kerk heeft een inwendige
hoogte van 15 m1.
De voorwaarden die genoemd zijn in dit voorbeeld, zijn niet
algemeen toepasbaar, maar hebben slechts betrekking op het
voorbeeld zelf.
8.2 Aanvraag gebruiksvergunning
Uitgangspunten:
• Zie Afbeelding 2
• Gebruiksfunctie = bijeenkomstfunctie
• Vrije doorgang toegangen = 3 x 1,8 m
• Aangevraagd aantal personen = 700
• Verblijfsruimte = 600 m2
• Rookcompartiment = 700 m2
8.3 Uitwerking volgens schema
Bepaal de gebruiksfunctie (1)
De kerk wordt aangemerkt als bijeenkomstfunctie.
Beoordeel of toets op bestaande bouw nuttig is/voldoet
bestaande bouw? (2)
Gesteld wordt dat het gebouw voldoet aan de eisen voor be-
staande bouw. Dit betekent dat het gebouw voor wat betreft
de brandveiligheid in gebruik kan blijven.
Bepaal de bezettingsgraadklasse (3)
De minimumeisen voor de bestaande bouw zijn in grote lijnen
gebaseerd op de laagste bezettingsgraadklasse die voor de
desbetreffende gebruiksfunctie is toegestaan volgens de
nieuwbouweisen (voor bijeenkomstfunctie: B3). Dit gebouw
wordt nu veel intensiever gebruikt. Daarom kan de gemeente
bij de beoordeling van het brandveilig gebruik van het gebouw
rekening houden met dit grotere aantal personen en uitgaan
van een hoger niveau. Dit hogere niveau kan worden afgeleid
van de grenswaarden van de bezettingsgraadklasse. Een prak-
tische werkwijze is om te beoordelen of het gebouw nieuw-
bouwkwaliteit heeft. Daarvoor moet eerst de bezettingsgraad-
klasse worden bepaald.
Aan de hand van Tabel 1 van het Bouwbesluit 2003 kan de
bezettingsgraadklasse als volgt worden bepaald:
• Verblijfsruimte-niveau: 600/700 = 0,85 m2 per persoon
(bezettingsgraadklasse B1).
• Rookcompartiment-niveau: 700/700 = 1,00 m2 per persoon
(bezettingsgraadklasse B1).
Is er nieuwbouwkwaliteit voor veilig vluchten? (4)
Om te beoordelen of het gebouw nieuwbouwkwaliteit voor het
veilig ontvluchten heeft, wordt het gebouw getoetst aan de eisen
in het Bouwbesluit 2003 voor nieuw te bouwen bouwwerken.
Eerst wordt een toets uitgevoerd aan de voorschriften die
afhankelijk zijn van de bezettingsgraadklasse. Als voorbeeld
volgt hierna de toetsing van de vrije doorgang van de toegangen
en de draairichting van de deuren. (Zie Schema 2; pagina 36).
De aanwezige deurbreedte is zowel bij beoordeling op verblijfs-
ruimte-niveau als bij beoordeling op rookcompartiment-niveau
onvoldoende. Hieruit wordt geconcludeerd dat er in dit geval
geen sprake is van ‘nieuwbouwkwaliteit’ voor veilig vluchten.
Het Bouwbesluit 2003 stelt op een aantal plaatsen prestatie-
eisen die afhankelijk zijn van de bezettingsgraadklasse, zoals
maximale loopafstanden. In dit voorbeeld wordt ervan uitgegaan
dat het gebouw op deze overige aspecten nieuwbouwkwaliteit
heeft.
Is de bezetting < 135 personen/m1 deurbreedte? (5)
Het aangevraagde aantal personen zou neerkomen op 130 per-
sonen (700/5,4) per m1 deurbreedte. De aangevraagde bezetting
lijkt daarom kleiner dan 135 personen per m1 toegangsbreedte.
Er zijn echter twee deuren van de toegangen die tegen de
vluchtrichting indraaien. Daarom wordt dit aspect nader beoor-
deeld.
In gebouwen zoals monumentale kerken komt het regelmatig
voor dat er deuren tegen de vluchtrichting in draaien. In dit
voorbeeld is dat ook het geval, zie hiervoor afbeelding 2.
35
Voor de beoordeling wordt de volgende benadering gehanteerd:
• Bepaling van de maximale oppervlakte en daarmee het
maximaal aantal personen dat op de deuren zijn aangewe-
zen die tegen de vluchtrichting in draait (volgens de presta-
tie-eisen van het Bouwbesluit 2003.)
• Het resterende aantal personen wordt vervolgens herver-
deeld over de overige deuren die wel in de vluchtrichting
draaien. (Zie Schema 3).
De uitgangspunten worden nu als volgt aangehouden:
• Het aantal personen dat is aangewezen op de deuren die
tegen de vluchtrichting indraaien, is maximaal 37.
• Het aantal personen dat op de overige deuren is aangewezen
is 700-37 = 663.
De totale breedte van de vrije doorgang van de toegangen die
wel in de vluchtrichting draaien is 1,8 x 2 = 3,6 m1. Het aantal
personen dat per minuut door 1 m1 deurbreedte moet vluchten
is dan 663/3,6 = 184 personen per m1. Dit aantal is meer dan
135 personen per m1.
Is aangetoond dat veilig vluchten mogelijk is? (6)
Om als gemeente toch over te kunnen gaan tot verlening van een
gebruiksvergunning zal door de aanvrager op de eerste plaats
moeten worden aangetoond dat wordt voldaan aan de functione-
le eis in artikel 2.150 lid 1 van het Bouwbesluit 2003. Deze luidt
als volgt: Een bestaand bouwwerk is zodanig dat een rookcom-
partiment en een sub-brandcompartiment op veilige wijze kun-
nen worden verlaten. De prestatie-eisen van het Bouwbesluit
2003 zijn op deze situatie niet toegesneden. Dit betekent dat een
maatwerkoplossing moet worden aangedragen. Er zal moeten
worden aangetoond dat het rookcompartiment op veilige wijze
kan worden verlaten.
Bij het accepteren van een maatwerkoplossing kunnen de
volgende overwegingen een rol spelen:
• Er is sprake van een ruimte met een hoogte van 15 m1. Bij
het ontstaan van een eventuele brand zal de warme rook
opstijgen en vanaf het plafond naar beneden zakken. Voordat
de rook zich op een hoogte van 2,5 m1 zal bevinden, is het
gebouw mogelijk al grotendeels ontruimt. Dit in afwijking
van vele andere bijeenkomstfuncties, waarin de hoogte rela-
tief beperkt zal zijn, waardoor er geen plaats is voor rook
36
Schema 2:
1. Indeling in rookcompartimenten
en verblijfsruimten
2. Bepaling vereiste vrije doorgang
verblijfsruimte.
3. Bepaling aantal toelaatbare personen
voor de verblijfsruimte.
4. Bepaling vereiste vrije doorgang
rookcompartiment.
5. Bepaling aantal toelaatbare personen
voor het rookcompartiment.
- De gebruiksoppervlakte van het rookcompartiment = 700 m2.
- De oppervlakte van de verblijfsruimte (kerkzaal) = 600 m2.
- De vereiste vrije doorgang moet volgens artikel 2.146 lid 8 bij bezettingsgraad-
klasse B1 minimaal 600 x 13,75 = 8250 mm zijn. Er is een vrije doorgang van
3 x 1800 = 5400 mm aanwezig. Dit is derhalve onvoldoende
- Op basis van bezettingsgraadklasse B1 zouden maximaal 600/0,5 = 1200
(afgerond: 1199) personen kunnen worden toegelaten, mits de deurbreedte
voldoende zou zijn; zie ook stap 4 en 5.
- De vereiste vrije doorgang moet volgens artikel 2.148 lid 3 bij bezettingsgraad-
klasse B1 minimaal 700 x 9,2 = 6440 mm zijn. Er is een vrije doorgang van
3 x 1800 = 5400 mm aanwezig. Dit is derhalve onvoldoende.
- Op basis van bezettingsgraadklasse B1 kunnen maximaal 700/0,8 = 875
(afgerond: 874) personen worden toegelaten, mits de deurbreedte voldoende
zou zijn. Dit is meer dan de aangevraagde 700 personen.
buffering en extra ontruimingstijd. De ontruimingstijd in
relatie met de mogelijke rookbuffering kan door middel van
computerberekeningen worden bepaald. Omdat de beschik-
bare ontvluchtingstijd langer is, kan bij een bepaalde aanwe-
zige deurbreedte een groter aantal personen veilig vluchten.
In het gemeentelijk beleid kan worden vastgelegd dat een
berekening in dergelijke situatie vereist wordt.
• Beperkte rookproductie. De vuurbelasting in een monumen-
tale kerk is vaak relatief beperkt, waardoor ook de rookpro-
ductie bij een brand beperkt zal zijn, wat een positief effect
heeft op de ontvluchtingstijd.
Op grond van deze onderbouwing kan de gemeente tot de con-
clusie komen dat is aangetoond dat veilig vluchten mogelijk is.
Is veilig gebruik mogelijk? (7)
Er is echter een integrale beoordeling noodzakelijk van alle
brandveiligheidseisen. In dit voorbeeld wordt ervan uitgegaan
dat er geen brandslanghaspels in het gebouw aanwezig zijn.
Verder wordt ervan uitgegaan dat wel wordt voldaan aan de
overige nieuwbouweisen voor de brandveiligheid van Bouw-
besluit 2003 en de gemeentelijke bouwverordening (brand-
veiligheidseisen in hoofdstuk 2 met betrekking tot brandmeld
installaties, ontruimingsalarminstallaties en vluchtroute-aan-
duiding; alsmede de algemeen geldende gebruikseisen die in
hoofdstuk 6 zijn aangestuurd zoals bijlage 3 en 4).
De gemeente zal moeten beoordelen of zonder brandslang-
haspels een veilig gebruik van het gebouw mogelijk is. Bij
deze beoordeling kunnen o.a. worden meegenomen:
• Zelfredzaamheid van de personen.
• Ligging van het gebouw; hierin speelt o.a. mee of vanaf de
toegangen veilig kan worden gevlucht.
• Overzichtelijkheid van de ruimte. In een kerk zijn de kerk-
gangers normaal gesproken geordend in de kerkbanken
waardoor sprake is van een overzichtelijke ruimte. Dit kan
een positieve invloed hebben op de ontvluchting van de per-
sonen. Dit geldt ook voor personen die verder onbekend zijn
met de situatie. Dit in afwijking van vele andere bijeen-
komstfuncties, zoals een discotheek of theaterfoyer, waarin
bezoekers vaak door elkaar heen staan, waardoor er sprake
kan zijn van een onoverzichtelijke situatie.
37
Schema 3:
1. Indeling in rook compartimenten en
verblijfsruimten
2. Beoordeling draairichting deur
verblijfsruimte.
3. Beoordeling draairichting deur
rookcompartiment
4. Vertaling in aantal personen.
- De gebruiksoppervlakte van het rookcompartiment = 700 m2.
- De oppervlakte van de verblijfsruimte (kerkzaal) = 600 m2.
- De deur van de toegang van een verblijfsruimte mag volgens artikel 2.146
lid 9 bij bezettingsgraadklasse B1 tegen de vluchtrichting in draaien als de
vloeroppervlakte van de verblijfsruimte die op die deur aangewezen is
maximaal 20 m2 is.
- De deur van de toegang van een rookcompartiment mag volgens artikel
2.148 lid 4 bij bezettingsgraadklasse B1 tegen de vluchtrichting in draaien als
de vloeroppervlakte van die verblijfsruimte die op die deur aangewezen
is maximaal 30 m2 is.
- Het aantal personen dat is aangewezen op de deur van de verblijfsruimte die
tegen de vluchtrichting in draait mag maximaal 20/0,5 = 39 zijn (afgerond);
- Het aantal personen dat is aangewezen op de deur van het rookcompartiment
die tegen de vluchtrichting in draait mag maximaal 30/0,8 = 37 (afgerond).
Komt de gemeente tot de conclusie dat op basis van de voor-
gaande aspecten geen veilig gebruik mogelijk is, dan is in
beginsel een gebruiksbeperking noodzakelijk (A). Komt de
gemeente tot de conclusie dat op basis van de voorgaande
aspecten veilig gebruik wel mogelijk is, dan kan de gebruiks-
vergunning worden opgesteld (B). In dit voorbeeld gaan we uit
van de laatste situatie, aangezien dit in veel gevallen de prak-
tijk zal zijn.
Organisatorische en beheersvoorzieningen omschrijven (8)
Veilig gebruik is mogelijk door in de gebruiksvergunning na-
dere gebruiksvoorschriften te formuleren die moeten leiden
tot een brandveilig gebruik. In artikel 6.1.1 lid 2 van de bouw-
verordening is aangegeven voor welke onderdelen gebruiks-
voorschriften mogen worden gesteld. Dit zijn met name voor-
schriften die betrekking hebben op de organisatie en het
beheer van het gebouw.
38
Bijlage 9.
Voorbeeld: Café in
nieuwe casco winkelunit
39
Aanvraag gebruiks-vergunning
Nieuwe aanvraag
Gebruiksvergunning kan niet worden verleend
Gebruiksvergunningwordt verleend
Bepaal de gebruiksfuncties
Bepaal de bezettingsgraadklasse
Veilig gebruik bepalen
Organisatorische en beheers-
voorzieningen omschrijven
Beoordeel of een toets op bestaande bouw nuttig is
Gebouw voldoet bouwkundig (bestaande bouw)
Gebouw voldoet bouwkundig (nieuwbouwkwaliteit) Gebruiksbeperking noodzakelijk
Gebouw voldoet niet aan nieuwbouw-kwaliteit, maar gebruiksbeperking
is niet noodzakelijk
Voldoetbestaande
bouw?
Is er nieuwbouw-kwaliteit voor
veilig vluchten?
Voldoen brandveiligheids-
eisen?
Is de bezetting <135 personen/m
deurbreedte?
Voldoen brandveiligheids-
eisen?
Is veilig gebruikmogelijk?
Gaat aanvrager aanpasssen?
Is gebruiks-beperking zinvol?
Is aangetoond dat veilig vluchten
mogelijk is?
Gebruiksbeperking opleggen en organisatorische en beheers-
voorzieningen omschrijven
1
nee nee
nee
ja
ja ja
ja ja
ja
ja
ja
nee
nee
nee nee
nee nee
Bo
uw
ve
rord
en
ing
: g
em
ee
nte
lijk
be
leid
Bo
uw
be
slu
it 2
00
3:
lan
de
lijk
e r
eg
elg
ev
ing
1
2
3
4 5
6
8
7
150 m2
85
0
85
0
15000
10
00
0
Afbeelding 3
9.1 Omschrijving situatie
Voorbeeld: Café in nieuwe casco winkelunit
Kenmerk: Situatie voldoet niet aan nieuwbouwvoorschriften,
wel veilig gebruik mogelijk
Een casco opgeleverde winkel waarvoor de bouwvergunning is
aangevraagd met bezettingsgraadklasse B3 wordt verkocht
aan een café/restauranthouder. Voor het gebouw wordt een
gebruiksvergunning aangevraagd voor 150 personen, wat over-
eenkomt met bezettingsgraadklase B1. In dit voorbeeld
is uitgangspunt dat ook de gewijzigde situatie voldoet aan de
prestatie-eisen van het Bouwbesluit 2003.
De voorwaarden die genoemd zijn in dit voorbeeld, zijn niet
algemeen toepasbaar, maar hebben slechts betrekking op het
voorbeeld zelf.
9.2 Aanvraag gebruiksvergunning
Uitgangspunten:
• Zie Afbeelding 3
• Gebruiksfunctie = bijeenkomstfunctie
• Aangevraagd aantal personen = 150
• Verblijfsruimte = 150 m2
• Rookcompartiment = 150 m2
• Vrije doorgang toegangen = 2 x 0,85 = 1,7 m1
9.3 Uitwerking volgens schema
Bepaal de gebruiksfunctie (1)
Het café wordt aangemerkt als bijeenkomstfunctie.
Beoordeel of toets op bestaande bouw nuttig is/voldoet
bestaande bouw? (2)
Het betreft nieuw opgeleverde units. Gesteld wordt dat het
gebouw voldoet aan de eisen voor bestaande bouw.
Bepaal de bezettingsgraadklasse (3)
In het gebouw is geen sprake is van de bezettingsgraadklasse
waarvoor bouwvergunning is verleend (B3). Een praktische
werkwijze is om te beoordelen of het gebouw nieuwbouwkwali-
teit heeft op basis van het beoogde gebruik. Om dit te bepalen
moet eerst de werkelijke bezettingsgraadklasse worden vast-
gesteld.
Aan de hand van Tabel 1 van het Bouwbesluit 2003 kan de
bezettingsgraadklasse als volgt worden bepaald:
• Verblijfsruimte-niveau: 150/150 = 1 m2 per persoon
(bezettingsgraadklasse B1).
• Rookcompartiment-niveau: 150/150 = 1 m2 per persoon
(bezettingsgraadklasse B1).
Is er nieuwbouwkwaliteit voor veilig vluchten? (4)
Om te beoordelen of het gebouw nieuwbouwkwaliteit heeft,
wordt het gebouw getoetst aan de eisen in het Bouwbesluit
2003 voor nieuw te bouwen bouwwerken. Eerst wordt een toets
uitgevoerd aan de voorschriften die afhankelijk zijn van de
bezettingsgraadklasse. Het gebouw uit dit voorbeeld voldoet
echter niet aan de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit 2003.
Het knelpunt is de vrije doorgang. (Zie schema 4).
Er wordt op verblijfsruimte-niveau niet aan de eisen voldaan;
geconcludeerd wordt dat het gebouw voor dit gebruik geen
‘nieuwbouwkwaliteit’ heeft.
40
Schema 4:
1. Indeling in rook
compartimen-
ten en verblijfs-
ruimten
2. Bepaling
vereiste vrije
doorgang ver-
blijfsruimte.
3. Bepaling
vereiste vrije
doorgang
rookcomparti-
ment.
De unit bestaat uit één verblijfsruimte
van 150 m2 , dat in zijn geheel het
rookcompartiment vormt.
De vereiste vrije doorgang moet
volgens artikel 2.146 lid 8 bij bezet-
tingsgraadklasse B1 minimaal 150 x
13,75 = 2062,5 mm zijn. Er is een vrije
doorgang van 2 x 850 = 1700 mm
aanwezig. Er wordt niet voldaan.
De vereiste vrije doorgang moet
volgens artikel 2.148 lid 3 bij bezet-
tingsgraadklasse B1 minimaal 150 x
9,2 = 1380 mm zijn. Er is een vrije
doorgang van 2 x 850 = 1700 mm
aanwezig. De vrije doorgang voor
het rookcompartiment is voldoende.
Is de bezetting < 135 personen/m1 deurbreedte? (5)
Het totaal aantal personen is 150. De aanwezige deurbreedte =
1,7 m1. Dit betekent een aantal personen van 150/1,7 = 88 per-
sonen per m1/minuut. Er is hier dus sprake van een situatie
waarin niet aan de prestatie-eisen voor nieuwbouw van het
Bouwbesluit 2003 wordt voldaan, maar waarbij het aanwezige
aantal personen in de praktijk veilig zal kunnen vluchten.
Voldoen brandveiligheidseisen? (6)
In dit voorbeeld wordt ervan uitgegaan dat wordt voldaan aan
de overige nieuwbouweisen voor de brandveiligheid van het
Bouwbesluit 2003 en de gemeentelijke bouwverordening
(brandveiligheidseisen in hoofdstuk 2 met betrekking tot
brandmeldinstallaties, ontruimings-alarminstallaties en
vluchtroute-aanduiding; alsmede de algemeen geldende
gebruikseisen die in hoofdstuk 6 zijn aangestuurd zoals bijlage
3 en 4).
Is veilig gebruik mogelijk? (7)
Dat in deze concrete situatie niet wordt voldaan aan het nieuw-
bouw-niveau, wil nog niet zeggen dat geen veilig gebruik
mogelijk is. Een gebruiksbeperking ligt niet voor de hand aan-
gezien het aantal personen per m1 uitgang zelfs < 90 is. De
gemeente zal in dit geval van oordeel zijn dat het niet redelijk
is om in deze situatie uit te gaan van de nieuwbouwvoorschrif-
ten waardoor de breedte van de uitgangen zou moeten worden
vergroot.
Organisatorische en beheersvoorzieningen omschrijven (8)
Veilig gebruik is mogelijk door in de gebruiksvergunning nade-
re gebruiksvoorschriften te formuleren die moeten leiden tot
een brandveilig gebruik. In artikel 6.1.1 lid 2 van de bouwveror-
dening is aangegeven voor welke onderdelen gebruiksvoor-
schriften mogen worden gesteld. Dit zijn met name voorschrif-
ten die betrekking hebben op de organisatie en het beheer van
het gebouw.
41
Bijlage 10.
Voorbeeld: Collegezaal
in monumentaal pand
42
Aanvraag gebruiks-vergunning
Nieuwe aanvraag
Gebruiksvergunning kan niet worden verleend
Gebruiksvergunningwordt verleend
Bepaal de gebruiksfuncties
Bepaal de bezettingsgraadklasse
Veilig gebruik bepalen
Organisatorische en beheers-
voorzieningen omschrijven
Beoordeel of een toets op bestaande bouw nuttig is
Gebouw voldoet bouwkundig (bestaande bouw)
Gebouw voldoet bouwkundig (nieuwbouwkwaliteit) Gebruiksbeperking noodzakelijk
Gebouw voldoet niet aan nieuwbouw-kwaliteit, maar gebruiksbeperking
is niet noodzakelijk
Voldoetbestaande
bouw?
Is er nieuwbouw-kwaliteit voor
veilig vluchten?
Voldoen brandveiligheids-
eisen?
Is de bezetting <135 personen/m
deurbreedte?
Voldoen brandveiligheids-
eisen?
Is veilig gebruikmogelijk?
Gaat aanvrager aanpasssen?
Is gebruiks-beperking zinvol?
Is aangetoond dat veilig vluchten
mogelijk is?
Gebruiksbeperking opleggen en organisatorische en beheers-
voorzieningen omschrijven
1
nee nee
nee
ja
ja ja
ja ja
ja
ja
ja
nee
nee
nee nee
nee nee
Bo
uw
ve
rord
en
ing
: g
em
ee
nte
lijk
be
leid
Bo
uw
be
slu
it 2
00
3:
lan
de
lijk
e r
eg
elg
ev
ing
1
2
3
4 5
6
87
Rivier
Rivier
a a1
Doorsnede a-a1
250 m2
20000
24
00
12
50
0
75
0
Afbeelding 4
10.1 Omschrijving situatie
Voorbeeld: Collegezaal in monumentaal pand
Kenmerk: Nieuwbouw voldoet niet
Een bestaand kantoorgebouw in een monumentaal pand wijzigt
in een collegezaal voor ca. 120 personen als noodoplossing
voor de plaatselijke hogeschool. De oorspronkelijke bezettings-
graadklasse was B4. Bij gebruik als cursuslokaal is sprake van
bezettingsgraadklasse B2. Het pand wordt ontsloten door
slechts één toegang met een vrije doorgang van 750 mm.
Deze toegang is gelegen in de zeer dichte nabijheid van een
rivier en het aansluitende terrein is slecht begaanbaar. Verder
is direct achter de toegang een trap gelegen die een hoogtever-
schil naar het aansluitende terrein van 0,5 m1 overbrugt. De
vrije hoogte binnen het pand is slechts 2,4 m1. Het doen van
bouwkundige aanpassingen is in verband met de monumenten-
vergunning niet toegestaan.
De voorwaarden die genoemd zijn in dit voorbeeld, zijn niet
algemeen toepasbaar, maar hebben slechts betrekking op het
voorbeeld zelf.
10.2 Aanvraag gebruiksvergunning
Uitgangspunten:
• Zie Afbeelding 4
• Gebruiksfunctie = onderwijsfunctie
• Aangevraagd aantal personen = 120
• Verblijfsruimte = 250 m2
• Rookcompartiment = 250 m2
• Vrije doorgang toegang = 0,75 m1
10 .3 Uitwerking volgens schema
Bepaal de gebruiksfunctie (1)
Het gehele pand wordt aangemerkt als onderwijsfunctie.
Beoordeel of toets op bestaande bouw nuttig is/voldoet
bestaande bouw? (2)
Gesteld wordt dat het gebouw voldoet aan de eisen voor
bestaande bouw. Dit betekent dat het gebouw voor wat betreft
de brandveiligheid in gebruik kan blijven.
Bepaal de bezettingsgraadklasse (3)
De minimum eisen voor de bestaande bouw zijn in grote lijnen
gebaseerd op de laagste bezettingsgraadklasse die voor de
desbetreffende gebruiksfunctie is toegestaan volgens de nieuw-
bouweisen (voor onderwijsfunctie: B3). Dit gebouw wordt nu veel
intensiever gebruikt. Daarom kan de gemeente bij de beoorde-
ling van het brandveilig gebruik van het gebouw rekening houden
met dit grotere aantal personen en uitgaan van een hoger
niveau. Dit hogere niveau kan worden afgeleid van de grens-
waarden van de bezettingsgraadklasse. Een praktische werkwij-
ze is om te beoordelen of het gebouw nieuwbouwkwaliteit heeft.
Daarvoor moet eerst de bezettingsgraadklasse worden bepaald.
Aan de hand van Tabel 1 van het Bouwbesluit 2003 kan de
bezettingsgraadklasse als volgt worden bepaald:
• Verblijfsruimte-niveau: 250/120 = 2,08 m2 per persoon
(bezettingsgraadklasse B2).
• Rookcompartiment-niveau: 250/120 = 2,08 m2 per persoon
(bezettingsgraadklasse B2).
Er is sprake van bezettingsgraadklasse B2, maar het aantal per-
sonen dat is aangevraagd komt bijna overeen met de bovengrens
van deze bezettingsgraadklasse voor het rookcompartiment.
Is er nieuwbouwkwaliteit voor veilig vluchten? (4)
Om te beoordelen of het gebouw nieuwbouwkwaliteit heeft,
wordt het gebouw getoetst aan de eisen in het het Bouwbesluit
2003 voor nieuw te bouwen bouwwerken. Eerst wordt getoetst
aan de voorschriften die afhankelijk zijn van de bezettings-
graadklasse. Het bestaande gebouw voldoet echter bij het
beoogde gebruik (onderwijsfunctie met bezettingsgraadklasse
B2) niet aan de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit 2003.
Zowel op verblijfsruimte-niveau als op rookcompartiment-
niveau is er onvoldoende vrije doorgang ter plaatse van de
toegang aanwezig. (Zie schema 5, pagina 44).
Een gelijkwaardige oplossing voor de beperkte vrije doorgang
lijkt niet voorhanden. De hoogte van de ruimte is onvoldoende
om rookbuffering te creëren zodat een langere vluchttijd niet
mogelijk is. Gezien het karakter van een noodoplossing heeft
de aanvrager niet het voornemen aanvullende installatietech-
nische maatregelen aan te brengen, zoals bijvoorbeeld een
RWA-installatie.
Het rookcompartiment heeft slechts één toegang. Volgens
artikel 2.148 lid 2 moet een rookcompartiment met bezettings-
43
graadklasse B2 minimaal twee toegangen hebben indien de
gebruiksoppervlakte van het rookcompartiment > 300 m2 is.
De gebruiksoppervlakte van het rookcompartiment is 250 m2.
De aanwezigheid van slechts één toegang is toegestaan.
Geconcludeerd wordt dat het gebouw ten gevolge van onvol-
doende vrije doorgang voor dit gebruik geen ‘nieuwbouw-
kwaliteit’ heeft.
Is de bezetting < 135 personen/m1 deurbreedte? (5)
Het totaal aantal personen volgens de aanvraag is 120. De aan-
wezige deurbreedte = 0,75 m1. Dit betekent een aantal perso-
nen van 120/0,75 = 160 personen per m1. Er is hier dus sprake
van een situatie waarin niet aan de prestatie-eisen voor nieuw-
bouw van het Bouwbesluit 2003 wordt voldaan en waarin het
aantal personen > 135 per m1 deurbreedte is.
Is aangetoond dat veilig vluchten mogelijk is? (6)
In deze concrete situatie kan de gemeente van oordeel zijn dat
het monument niet geschikt is voor het beoogde gebruik. De
consequentie is dat voor veilig gebruik een gebruiksbeperking
noodzakelijk is.
Gaat aanvrager aanpassen? (7)
Aanpassingen in de gevel zijn gezien de monumentenvergun-
ning niet toegestaan zodat de aanwezige vrije doorgang niet
kan worden vergroot. De aanvrager heeft daardoor geen moge-
lijkheid om het gebouw aan te passen.
Is gebruiksbeperking zinvol? (8)
Het opleggen van een gebruiksbeperking is niet zinvol, omdat
daarmee de beoogde functie (collegezaal) niet kan worden ver-
vuld. Voor dit gebruik in deze concrete situatie kan de aanvraag
op basis van voornoemde argumenten worden afgewezen.
Er zal voor het pand mogelijk moeten worden omgezien naar
een ander gebruik en voor de collegezaal naar een ander pand.
44
Schema 5:
1. Indeling in rook
compartimen-
ten en verblijfs-
ruimten
2. Bepaling
vereiste vrije
doorgang ver-
blijfsruimte.
3. Bepaling
vereiste vrije
doorgang
rookcomparti-
ment.
Het pand bestaat uit één ruimte van
250 m2 verblijfsruimte, dat in zijn
geheel het rookcompartiment vormt.
De vereiste vrije doorgang moet
volgens artikel 2.146 lid 8 bij bezet-
tingsgraadklasse B2 minimaal 250 x
5,5 = 1375 mm zijn. Er is een vrije
doorgang van 750 mm aanwezig.
Er wordt niet voldaan.
De vereiste vrije doorgang moet vol-
gens artikel 2.148 lid 3 bij bezettings-
graadklasse B2 minimaal 250 x 3,7 =
925 mm zijn. Er is een vrije doorgang
van 750 mm aanwezig.
Er wordt niet voldaan.
Dit is een publicatie van: Ministerie van VROM in samenwerking met Ministerie van BZK
Rijnstraat 8 w 2515 XP Den Haag w www.vrom.nl
Ministerie van VROM wstaat voor ruimte, wonen, milieu en rijksgebouwen, Beleid maken, uitvoeren en handhaven.
Nederland is klein. Denk groot.
VR
OM
41
48
/ a
ug
ustu
s 2
00
4
top related