vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele...

95
Universiteit Gent, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie Academiejaar 2009-2010 Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele behandeling en myofeedbacktraining (Myotel) bij de behandeling van chronische nekpijn. Masterproef voorgelegd met het oog op het behalen van de graad van Master in de Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie Valerie SPEECKAERT Promotor: Dr. Barbara Cagnie Co-promotor: Lic. Tom Barbe

Upload: trannhi

Post on 09-Feb-2018

218 views

Category:

Documents


1 download

TRANSCRIPT

Page 1: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

Universiteit Gent, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie

Academiejaar 2009-2010

Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele

behandeling en myofeedbacktraining (Myotel) bij de

behandeling van chronische nekpijn.

Masterproef voorgelegd met het oog op het behalen van de graad van

Master in de Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie

Valerie SPEECKAERT

Promotor: Dr. Barbara Cagnie

Co-promotor: Lic. Tom Barbe

Page 2: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)
Page 3: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

WOORD VOORAF

Tijdens mijn opleiding tot Master in de Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie bij

Musculoskeletale Aandoeningen is mijn interesse in het domein van revalidatie en

kinesitherapeutische behandeling van de wervelzuil sterk gegroeid.

Daarom ging ook de keuze van het onderwerp van mijn masterproef vooral uit naar

onderzoeken of studies in verband met de wervelzuil. Wanneer ik te weten kwam dat er een

onderzoek mogelijk was in verband met whiplash, was ik onmiddellijk geïnteresseerd. Toen

bleek dat het om een vergelijking ging van de traditionele kinesitherapie met een nieuwe

behandelingsmogelijkheid met moderne technologie zag ik onmiddellijk potentieel in het

onderzoek. Door het uitdiepen van de literatuur in verband met de pathologie rond whiplash

heb ik veel bijgeleerd en ook op het vlak van eHealth en Telemedicine, waarover ik

aanvankelijk weinig wist, heb ik veel kennis opgedaan. Hierdoor was het schrijven van deze

masterproef voor mij een leerrijke ervaring tijdens de laatste twee jaar van mijn opleiding

tot kinesitherapeut.

Ik zou alvast graag mijn promotor, Dr. Barbara Cagnie, willen bedanken om mij een

masterproef te laten schrijven over dit onderwerp. Ook voor de tijd die ze heeft uitgetrokken

voor feedback en hulp bij de statistische verwerking ben ik zeer dankbaar. Daarnaast bedank

ik ook mijn copromotor, Tom Barbe, om mij wegwijs te maken in de werking van het

Myotelproject, om mijn teksten telkens te evalueren en voor de zinvolle feedback daarover.

Ook een dankwoordje aan mijn familie en vriend voor het overlezen en corrigeren van mijn

teksten, alsook om mij telkens te steunen en te motiveren tijdens deze twee drukke jaren

van studie en onderzoek.

Page 4: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

I

Inhoudstafel

I. Inleiding ......................................................................................................................... p 1

II. Literatuurstudie ............................................................................................................. p 4

1. Whiplash ................................................................................................................. p 4

1.1. Definitie en pathofysiologie .......................................................................... p 4

1.2. Epidemiologie ................................................................................................ p 5

1.3. Classificatie .................................................................................................... p 6

1.4. Acute whiplash .............................................................................................. p 8

1.4.1. Diagnose en kliniek ............................................................................ p 8

1.4.2. Herstel ............................................................................................... p 9

1.4.3 Risicofactoren en oorzaken van chronische whiplash ...................... p 9

1.5. Chronische wiplash ..................................................................................... p 10

1.5.1. Kliniek bij chronische whiplash........................................................ p 10

1.5.2. Gevolgen van chronische whiplash ................................................. p 11

1.6. Behandeling ................................................................................................. p 11

1.6.1. Acute whiplash ................................................................................ p 11

1.6.2. Chronische whiplash ........................................................................ p 14

1.6.3. Invloed van chronische pijn op spierniveau .................................... p 14

2. Myofeedback ........................................................................................................ p 15

2.1. Behandeling met behulp van myofeedback ............................................... p 15

2.2. Voor- en nadelen van myofeedback ........................................................... p 17

3. EMG als basis voor myofeedback ......................................................................... p 18

3.1. Definitie ....................................................................................................... p 18

3.2. EMG signalen ............................................................................................... p 18

3.3. sEMG ........................................................................................................... p 21

3.4. Parameters .................................................................................................. p 22

3.4.1. RMS en RRT ..................................................................................... p 22

3.4.2. Gebruik ............................................................................................ p 22

3.5. SENIAM aanbevelingen ............................................................................... p 24

Page 5: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

II

4. ehealth .................................................................................................................. p 25

4.1. Definitie en toepassing ................................................................................ p 25

4.2. Telemedicine ............................................................................................... p 26

4.3. Toepassingen van Telemedicine ................................................................. p 27

5. Gebruikte materialen en meetinstrumenten ....................................................... p 30

5.1. Gebruikte materialen: Myotel ..................................................................... p 30

5.1.1. Inleiding ........................................................................................... p 30

5.1.2. Het myotelsysteem.......................................................................... p 30

5.2. Gebruikte meetinstrumenten ..................................................................... p 33

5.2.1. Inleiding ............................................................................................. p 33

5.2.2. Visual Analogue Scale (VAS) .............................................................. p 34

5.2.3. Pain Anxiety Symptom Scale-20 ........................................................ p 35

5.2.4. Pijn en beperkingen vragenlijst ......................................................... p 35

5.2.5. Kiel Pain Inventory -Avoidance Endurance Model ........................... p 35

5.2.6. Work Ability Index ............................................................................. p 36

5.2.7. Beck Depression Inventory................................................................ p 37

III. Eigenlijk onderzoek ...................................................................................................... p 38

1. Hypothesen ........................................................................................................... p 38

2. Methode en materialen ........................................................................................ p 38

2.1. Inleiding ....................................................................................................... p 38

2.2. Proefpersonen ............................................................................................. p 38

2.2.1. In- en exclusiecriteria ...................................................................... p 38

2.2.2. Onderzoeksontwerp ........................................................................ p 39

2.2.3. Power analyse.................................................................................. p 41

2.3. Meetinstrumenten ...................................................................................... p 42

2.3.1. Pijnintensiteit................................................................................... p 42

2.3.2. Subjectief ervaren beperkingen ...................................................... p 42

2.3.3. Psychologische en sociale cognities ................................................ p 42

2.3.4. Prognostische factoren .................................................................... p 43

2.3.5. Gebruiksvriendelijkheid en aanvaardbaarheid ............................... p 44

2.3.6. Tijdsinvestering ................................................................................ p 45

2.4. Statistische analyse ..................................................................................... p 45

Page 6: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

III

3. Resultaten ............................................................................................................. p 46

3.1. Beschrijving proefpersonen ........................................................................ p 46

3.2. Meetresultaten ........................................................................................... p 47

3.2.1. Pijnintensiteit................................................................................... p 47

3.2.2. Subjectief ervaren beperkingen ...................................................... p 48

3.2.3. Psychologische en sociale cognities ................................................ p 49

3.2.4. Prognostische factoren .................................................................... p 51

3.2.5. Intentionele factoren....................................................................... p 52

IV. Discussie ..................................................................................................................... p 54

1. Discussie van de methodologie ............................................................................. p 54

2. Discussie van de resultaten ................................................................................... p 57

2.1. Pijnintensiteit en subjectief ervaren beperkingen ...................................... p 57

2.1.1. Pijnintensiteit................................................................................... p 57

2.1.2. Subjectief ervaren beperkingen ...................................................... p 58

2.1.3. Koppeling andere resultaten ........................................................... p 59

2.2. Psychologische en sociale cognities ............................................................ p 60

2.3. Prognostische factoren: werkgeschiktheid ................................................. p 60

2.4. Gebruiksvriendelijkheid .............................................................................. p 61

2.5. Tijdsinvestering ........................................................................................... p 62

2.6. Conclusie ..................................................................................................... p 63

3. Besluit .................................................................................................................... p 63

V. Bijlagen

1. Weergave dagboek Myotel .......................................................................................... I

2. Weergave RRT en RMS grafieken .............................................................................. III

3. Screeningsvragenlijst ................................................................................................. IV

VI. Referenties

Page 7: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

1

I. INLEIDING

Chronische nek- en schouderpijn is een van de meest voorkomende musculoskeletale

klachten bij heel veel mensen in onze huidige samenleving. Het gaat meestal om een

aspecifieke nekpijn met een posturale of biomechanische oorzaak (Binder, 2007). Een groot

deel van deze klachten is werkgerelateerd. Chronische nekpijn komt daarnaast frequent voor

bij mensen die een whiplash gehad hebben, voornamelijk na auto-ongevallen.

Naar whiplash werd reeds veel onderzoek gedaan omwille van de complexiteit van de

symptomatologie en de snelle evolutie naar chroniciteit. Men spreekt dan van Whiplash

Associated Disorders of WAD. Cijfers omtrent de epidemiologie zijn niet echt bekend en de

oorzaak en de risicofactoren van het ontstaan van chronische whiplash zijn nog altijd

onduidelijk. Gevolgen van chronische whiplash situeren zich zowel op lichamelijk als op

psychologisch vlak.

Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat patiënten met chronische pijn

afwijkingen vertonen in hun spieractivatiepatronen terwijl dit niet het geval is bij

controlepersonen zonder pijn. Het verschil in spieractivatie bestaat erin dat er continu een

licht verhoogde spieractiviteit aanwezig is en dat hun mogelijkheid om de spieren te

ontspannen verminderd is zonder dat ze zich er van bewust zijn. Deze licht verhoogde

spieractiviteit heeft als gevolg dat telkens dezelfde spiereenheden aangesproken worden

zodat die uitgeput en beschadigd kunnen worden (Hägg, 1991). Veiersted heeft in 1993

reeds aangetoond dat wanneer spieren minder dan 20% van de tijd ontspannen, de kans op

ontwikkeling van nek- en schouderklachten significant groter wordt. Een tekort aan

spierrelaxatie wordt dus beschouwd als belangrijke factor voor het ontstaan en het in stand

houden van chronische pijn. Het kan ook een aangrijpingspunt zijn voor behandeling waarbij

door monitoring en feedback mensen bewust gemaakt worden van hun te hoge

spieractiviteit waardoor ze gaan proberen te ontspannen. Deze behandeling kan gebeuren

door middel van myofeedback, die gebaseerd is op elektromyografie waarbij de activiteit

van de spieren gemeten wordt door elektroden op de huid en doorgegeven wordt aan een

feedbacksysteem. Wanneer de spieren onvoldoende relaxeren wordt feedback gegeven aan

de patiënt dat hun spieractiviteit te hoog is en dat ze hun spieren moeten ontspannen.

Page 8: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

2

Daarom werd in 2002 een systeem ontwikkeld voor myofeedback bij patiënten met nek- en

schouderklachten. Dit gebeurde in een centrum voor wetenschappelijk onderzoek in

revalidatietechnologie in Nederland, namelijk Roessingh Research and Development (RRD).

Het systeem bestaat uit een hesje waarin oppervlakte-elektroden verwerkt zijn die

verbonden zijn met een feedbacktoestelletje. Dit staat op zijn beurt via bluetooth in

verbinding met een PDA (Personal Digital Assistant) van waar uit de data dan naar een server

gestuurd worden.

Verschillende studies werden reeds uitgevoerd om het behandelingssysteem te evalueren.

Zo werden de technische werkzaamheid, de voldoening van de patiënt en therapeut alsook

de verandering in klinische uitkomsten reeds onderzocht. De positieve resultaten hebben

geleid tot de ontwikkeling van aanbevelingen om het systeem te optimaliseren (Voerman et

al., 2006; Voerman et al., 2007; Huis in ’t Veld et al., 2008).

In het kader hiervan werd een Europees project, Myotel, opgestart om de geoptimaliseerde

myofeedbackbehandeling te evalueren op technische stabiliteit, voldoening, klinische

uitkomsten en financiële haalbaarheid. De behandeling werd toegepast in vier Europese

landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland) bij patiënten met chronische aspecifieke

nek- en schouderklachten na whiplash en werkgerelateerd. In elk land werden

proefpersonen getest en datagegevens werden doorgegeven. Dit onderzoek maakt hier deel

van uit en in België hebben we ons toegelegd op mensen met nekpijn als gevolg van

whiplash.

Een evolutie van myofeedback naar Remotely Supervised Myofeedback Treatment (RSMT)

liet toe dat patiënten hun behandeling van op afstand, in hun eigen omgeving kunnen

krijgen. Het Myotelproject is ook gebaseerd op RSMT en is dus een toepassing van

Telemedicine. Dit is een relatief recent begrip waarbij zorg van op afstand wordt

aangeboden. Dit kan gebeuren tussen zorgverleners onderling, zoals een huisarts die een

specialist consulteert van op afstand. Maar Telemedicine kan zich ook afspelen tussen

zorgverleners en hun patiënten zoals wanneer een patiënt thuis ondersteund wordt door

een therapeut van op afstand.

Telemedicine kadert binnen het domein van eHealth. De verwachting is dat eHealth de

efficiëntie van zorg kan verhogen doordat informatie- en communicatietechnologie de

Page 9: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

3

mogelijkheid creëren om informatie altijd en overal beschikbaar te hebben en de

toegankelijkheid van de juiste zorgverstrekker op het juiste moment vergroot. Hiermee kan

tegemoet gekomen worden aan de ervaren versnippering, gebrek aan afstemming en

communicatie tussen zorgverstrekkers onderling alsook tussen de zorgverstrekker en de

patiënt (Gulmans et al, 2009). Telemedicine zou de kwaliteit van de zorg verbeteren doordat

het toegepast wordt met een hogere intensiteit en in de persoonlijke omgeving, wat de

generalisatie verbetert. Binnen het kader van de revalidatie en kinesitherapie heeft dit

onderzoek als doel na te gaan of de behandeling met Myotel even effectief is als een

traditionele kinesitherapeutische behandeling. Zo kan uitgemaakt worden of Myotel een

nuttig instrument kan zijn ter aanvulling van de kinesitherapeutische behandeling bij

patiënten met chronische nekpijn en zo een meerwaarde kan bieden aan de

gezondheidszorg.

In deze studie kregen proefpersonen met chronische nekpijn een behandeling van vier

weken waarna een vergelijking gemaakt werd tussen de Myotelbehandeling en een

traditionele kinesitherapeutische controlebehandeling. Gegevens werden tussen de

verschillende landen uitgewisseld en data-analyse werd persoonlijk uitgevoerd. De

gevonden resultaten zullen besproken worden en vergeleken worden met deze uit andere

studies.

Page 10: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

4

II. LITERATUURSTUDIE

1. WHIPLASH

1.1. Definitie en pathofysiologie

In 1995 definieerde de Quebec Task Force (QTF) whiplash als een acceleratie-deceleratie

mechanisme met energie overdracht naar de nek. Het kan zowel resulteren uit achter- of

zijkant botsingen van een motorvoertuig, maar kan ook optreden tijdens duiken of andere

ongelukken. De impact ervan kan resulteren in bot- of weefselletsels (whiplash letsel), wat

kan leiden tot een variëteit van klinische manifestaties (Whiplash Associated Disorders,

WAD)(Spitzer et al., 1995).

Figuur 1: mechanisme Whiplash

Dit acceleratie-deceleratie mechanisme begint met een acceleratie, waarbij het hoofd en de

nek achterwaarts vallen en hyperextensie veroorzaakt wordt in de laag-cervicale wervelzuil.

Door de botsing ontstaat er deceleratie wat leidt tot hoog-cervicale flexie (Childs, 2004) en

de normale cervicale lordose vormt zich om tot een S-vormige curve (Cusick et al, 2001;

Grauer et al, 1997; Yoganandan et al, 2002)(figuur 1). Deze snelle veranderingen in cervicale

biomechanica kunnen letsels veroorzaken in de cervicale spinale en paraspinale structuren.

Op musculair vlak kan er uitrekking ontstaan van anterieure nekspieren waaronder de m.

Longus Colli, m Scaleni, m. Sternocleidomastoideus en van posterieure spieren zoals m.

Splenius Capitis, m. Levator Scapulae en de m. Trapezius (Gouzd, 2000). Bij zo’n letsels

kunnen grote spiervezels scheuren wanneer de elasticiteit overschreden is (Childs, 2004).

Daarnaast kunnen spierletsels (van m. Sternocleidomastoideus en cervicale paraspinale

Page 11: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

5

spieren) ook ontstaan door contractie om de hoofdbewegingen te weerstaan die

veroorzaakt wordt door de impact en de acceleratie (Brault et al, 2000; Kumar et al, 2002).

De krachten kunnen ook acute ruggenmergschade veroorzaken leidend tot significante

motorische stoornissen van de bovenste ledematen en afhankelijk van de kracht kan ook

een fractuur van het lichaam, de lamina of pedikels van een wervel optreden (Childs, 2004).

Andere letsels zoals ruptuur van een discus, disruptie van facetgewricht, scheuren in

interspinale ligamenten of ligamentum flavum en fractuur van processus spinosus behoren

ook tot de mogelijkheden. Verder kunnen ook zenuwwortels aangetast worden wat kan

leiden tot neuropraxie (Bernsen et al., 2000; Hardin, 2001).

Enkele studies hebben aangetoond dat pijn ter hoogte van de facetgewrichten de enige

echte basis is voor nekpijn na whiplash (Barnsley et al., 1995; Lord et al., 1996). De

segmentale niveaus C2-C3 en C5-C6 zijn het vaakst aangetast. Bij patiënten met hoofdpijn als

voornaamste klacht is C2-C3 aangetast bij 53% van de gevallen (Lord et al., 1994).

1.2. Epidemiologie

In de geïndustrialiseerde landen betekenen whiplashletsels een significant

volksgezondheidsprobleem. Het is het meest voorkomende letsel dat volgt op botsingen

tussen motorvoertuigen en is een belangrijke oorzaak van chronische beperkingen en

klachten (Cassidy et al, 2000).

Whiplash komt voor bij personen van elk geslacht en alle leeftijden en socio-economische

groepen. Bij kinderen die in autostoeltjes zitten is er een gedaalde incidentie omwille van de

bescherming van de cervicale ruggengraat (Childs, 2004).

Over de incidentie in België zijn geen cijfers beschikbaar en ondanks het feit dat whiplash

vaak voorkomt over de hele wereld variëren de incidentiecijfers sterk tussen de

verschillende landen en ook tussen verschillende regio’s of sociale groepen binnen een land.

Er is geen consistentie in de literatuur over de epidemiologie en het natuurlijk verloop van

whiplash, voornamelijk door de slechte kwaliteit van de studies, maar ook door de complexe

interacties tussen de individuele, wettelijke, economische en sociale factoren die een

invloed kunnen hebben (Binder, 2007; Spitzer et al., 1995; Cote et al., 2001). In Litouwen en

Page 12: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

6

Griekenland is chronische whiplash zeldzaam, terwijl het in USA, Canada, Nederland,

Australië en UK wel vaak voorkomt (Binder, 2007). Internationaal variëren de cijfers over het

voorkomen van whiplash gedurende meer dan 6 maanden tussen 2% en 58% (Cote et al.,

2001; Scholten-Peeters et al., 2003), maar ligt voornamelijk tussen 20% en 40% (Verhagen et

al., 2004).

1.3. Classificatie

Omwille van de variatie aan symptomen na een whiplashletsel zou een classificatie-systeem

nuttig zijn voor zowel onderzoek als behandeling.

Er zijn verschillende systemen tot classificatie die allemaal gebaseerd zijn op klinische

presentatie en symptomen. De meest gebruikte is de classificatie volgens de Quebec Task

Force (QTF) (Spitzer et al., 1995).

De eerste symptomen van WAD zijn pijn in de cervicale regio en hoofdpijn. De QTF-

classificatie beschreef vijf niveaus en wordt weergegeven in tabel 1.

Tabel 1: QTF classificatie

Graad 0 Geen klachten en geen klinische tekens

Graad I Nekpijn, stijfheid of spanning, geen klinische tekens

Graad II Nekproblemen en musculoskeletale tekens

Graad III Nekproblemen en neurologische tekens

Graad IV Nekproblemen en fractuur of dislocatie

Deze classificatie is gebaseerd op een anatomisch-klinisch aspect en een tijdsaspect, maar

houdt geen rekening met neuropsychologische symptomen, terwijl de classificaties van

Radanov et al. (2000) en Gerdle et al. (1999) dit wel doen.

De classificatie van Radanav et al. onderscheidt een laag cervicaal spinaal syndroom en een

cervico-encephaal syndroom gebaseerd op subjectieve klachten, cognitieve beperkingen,

verdeelde aandacht en snelheid van informatieverwerking.

Page 13: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

7

De classificatie van Gerdle et al is gebaseerd op een anatomische as (bovenste lidmaat en

centraal zenuwstelsel al dan niet aangedaan) en een tijdsas en zou gecombineerd kunnen

worden met de QTF classificatie (Sterner & Gerdle, 2004).

Een prospectieve longitudinale studie werd uitgevoerd in The Whiplash and Cervical Spine

Research Unit in de universiteit van Queensland. De studie volgde 76 whiplashpatiënten

vanaf enkele dagen na het letsel tot zes maand nadien en onderzocht een groot aantal

fysieke en psychologische factoren (Sterling et al., 2003a-c, 2004). De studie toonde aan dat

het continuüm van WAD een complexe reeks van fysiologische en psychologische

mechanismen betreft en dit limiteert de waarde van de symptoomgebaseerde QTF-

classificatie. Er is een te grote heterogeniteit binnen de tweede graad WAD waardoor de

predictieve capaciteit van de QTF-classificatie beperkt is (Kivioja et al., 1999; Hartling et al.,

2001). Deze categorie zou moeten geherclassificeerd worden en daarom werd een

alternatief classificatiesysteem voorgesteld door Sterling (2004) (tabel 2).

Tabel 2: Voorgesteld nieuw classificatie systeem voor acute WAD

WAD 0 Geen klachten en geen klinische tekens

WAD 1 Nekpijn, stijfheid of spanning, geen klinische tekens

WAD 2a Nekpijn, motorische beperking, gedaalde ROM, veranderde spierrekruteringspatronen,

sensorische beperkingen, locale cervicale mechanische hyperalgesie

WAD 2b Nekpijn, motorische beperking, gedaalde ROM, veranderde spierrekruteringspatronen,

sensorische beperkingen, locale cervicale mechanische hyperalgesie, psychologische

beperkingen, verhoogde psychologische distress

WAD 2C Nekpijn, motorische beperking, gedaalde ROM, veranderde spierrekruteringspatronen,

sensorische beperkingen, locale cervicale mechanische hyperalgesie, gegeneraliseerde

sensorische hypersensitiviteit, soms verstoringen sympathisch zenuwstelsel, psychologische

beperkingen, psychologische distress, verhoogd niveau van acute posttraumatische stress

WAD 3 Nekpijn, motorische beperking, gedaalde ROM, veranderde spierrekruteringspatronen,

verhoogde JPE, sensorische beperkingen, lokale cervicale mechanische hyperalgesie,

gegeneraliseerde sensorische hypersensitiviteit, soms verstoringen sympathisch

zenuwstelsel, psychologische beperkingen, psychologische distress, verhoogde niveau van

acute posttraumatische stress, neurologische tekens of conductieverlies met gedaalde of

afwezige diepe peesreflexen, spierzwakte, sensorisch verlies

WAD 4 Fractuur of dislocatie

Page 14: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

8

1.4. Acute whiplash

1.4.1. Diagnose en kliniek

De klachten na een whiplash ontstaan meestal binnen enkele uren na het ongeval en de

intensiteit van de symptomen piekt meestal na enkele uren of dagen.

De diagnose van Whiplash is klinisch (Yadla et al., 2007). Volgens verschillende studies zijn

de meest voorkomende symptomen in de eerste week na het trauma voornamelijk nekpijn,

hoofdpijn en stijfheid, gevolgd door interscapulaire pijn, paresthesieën in bovenste lidmaat,

duizeligheid, temporomandibulaire symptomen, visuele en auditieve symptomen, cognitieve

problemen en emotionele/psychologische verstoringen (Sterner & Gerdle, 2004). Op

psychologisch vlak kan er een ontwikkeling zijn van acute en posttraumatische

stressstoornissen en van fobische angst geassocieerd met reizen (Mayou R., 1995; Jaspers

JPC, 1998). Hogere emotionele responsen in de acute fase worden geassocieerd met meer

nekpijn vier weken later (Drottning et al, 1995). Veel patiënten die tijdens de acute fase

medische hulp zoeken vertonen meerdere symptomen (Hartling et al, 2002). Dit is logisch

omdat acute nociceptie door weefselschade kan resulteren in pijn en ook in een reflexboog

en in een stijging in arousal, emotionele, autonome en neurohormonale respons (Woolf &

Salter, 2000).

Patiënten met WAD vertoonden binnen drie dagen na het trauma een significante stijging in

TNFα, Interleukine-6 en interleukine-10 (Kivioja et al, 2001) wat kan wijzen op inflammatie

en weefselbeschadiging.

Bij klinisch onderzoek vindt men voornamelijk stijfheid en een verminderde Range Of Motion

(ROM) door de pijn en pijnlijke palpatie van weke delen (Sterner & Gerdle, 2004).

Radiologische onderzoeken dienen enkel voor het uitsluiten van fracturen, dislocaties of om

neurologische tekens te onderzoeken (Ferrari, 2002).

Page 15: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

9

1.4.2. Herstel van acute whiplash

Bij een normaal genezingsproces kan 75% van de slachtoffers na een maand weer normaal

functioneren. Wanneer mensen na 3 weken nog klachten ondervinden is er sprake van

vertraagd herstel en als het langer dan 6 maanden aanhoudt is er sprake van chroniciteit van

WAD (Mayou & Radanov, 1996).

Studies naar de uitkomst op lange termijn bij whiplash en WAD tonen variabele gegevens

over het herstel. De meeste studies suggereren persisterende symptomen in 25-40% van de

patiënten na 1 jaar terwijl andere studies symptomen vermelden bij 39,6% van de patiënten

tot 7 jaar na het ongeval (Rodriquez et al.,2004).

Een aantal factoren zijn geassocieerd met vertraagd herstel en volgens een retrospectieve

cohortstudie van Dufton et al (2006) zijn dat het vrouwelijk geslacht, oudere leeftijd, initiële

intensiteit van de nekpijn, gerechtelijke betrokkenheid en werkstatus bij follow-up.

Verschillende studies (Spitzer et al, 1995; Sterner et al, 2003; Herrström et al, 2000; Hartling

et al, 2002, Kasch et al, 2001) tonen aan dat 5 tot 8% van de patiënten majeure problemen

hebben die hun werkvermogen beperken.

1.4.3. Risicofactoren en oorzaken van chronische whiplash

In de literatuur wordt er geen duidelijke oorzaak aangegeven voor de evolutie van een

whiplash naar chroniciteit. Er zijn wel een aantal theorieën en aspecten voor de verklaring,

die reeds onderzocht werden.

Vanaf het moment dat chronische whiplash als een ziekte erkend werd, werd er een

premorbide psychische factor gesuggereerd (Miller, 1961). Maar Lee et al (1993) zeggen dat

de angst en depressie bij whiplashpatiënten meer een gevolg is van de chronische pijn dan

van een predisponerende conditie.

Spieren zouden wel een rol spelen bij whiplashpijn en tekenen van spierschade zoals

zwelling van de m. Sternocleidomastoideus en spasmen in de nek- en schouderspieren

werden al gevonden (Jeffreys, 1980). De nociceptieve barrière van de spieren kan leiden tot

een centrale hyperexcitabiliteit van de neuronen van de dorsale hoorn (Hoheisel et al, 1997),

Page 16: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

10

wat chronische pijn kan veroorzaken nadat de weefselschade reeds verdwenen is. Koelback

et al0 deden in 1999 een studie waarbij ze een experimentele pijn toedienden aan

whiplashpatiënten door hypertone saline te injecteren in spieren. Ze vonden dat er

musculaire hyperalgesie optrad in de nek en de schouderregio, maar ook in verafgelegen

gebieden waar de patiënt normaal geen pijn ervaart. Dit zou volgens de onderzoekers een

uiting zijn van gegeneraliseerde centrale hyperexcitabiliteit en ondersteunt de hypothese

dat centrale pathogenetische mechanismen een rol spelen bij het whiplashsyndroom.

Scholten-Peeters et al concludeerden uit hun review in 2003 dat hoge initiële pijnintensiteit

een significante prognostische factor is voor persisterende symptomen en dat factoren zoals

hoge leeftijd, aantal initiële lichamelijke symptomen, vroege ontwikkeling van hoge rugpijn

en stoornissen in bovenste ledematen en ogen (Hartling et al., 2002) alsook zelfredzaamheid

in een vroeg stadium (Kyhlback et al, 2002) en vrouwelijk geslacht, lage opvoeding en

voorafgaande nekpijn (Sterner et al, 2003) een minderwaardige rol spelen.

Het belang van de pijnintensiteit blijkt ook uit de sterke correlatie tussen de uitkomst en

hoge SF-36 scores voor “Bodily Pain and Role Emotional” en met de variabiliteit in de

Multidimensional Pain Inventory (MPI) (Olsson et al., 2002; Gun et al, 2005) Ook daarom

wordt de Neck Pain Disability (NPD), al dan niet in combinatie met het bepalen van de Fear

of Movement, gebruikt om beperkingen op 6 maanden te voorspellen (Nederhand et al,

2003).

1.5. Chronische whiplash

1.5.1. Kliniek bij chronische whiplash

Het meest voorkomende symptoom blijft ook in de chronische fase pijn (Sterner & Gerdle,

2004).

Op het vlak van bewegingsuitslag vermelden verschillende auteurs dat er in de chronische

fase een gedaalde actieve ROM is (Antonaci et al, 2002; Dall’ Alba et al, 2001; Klein et al,

2001).

Verschillende studies, die allemaal gebruik maakten van oppervlakte EMG, toonden aan dat

whiplashpatiënten een verhoogde spieractiviteit of verminderde mogelijkheid tot relaxeren

Page 17: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

11

van de spieren vertonen (Nederhand et al, 2000, 2002; Fredin et al, 1997). Ze definieerden

de verminderde mogelijkheid tot spierrelaxatie als een ‘cervicale spierdisfunctie’. Ze vonden

echter dat deze cervicale spierdisfunctie niet enkel voorkomt bij whiplash, maar algemeen

voorkomt bij chronische nekpijn. In de studie van Nederhand et al uit 2002 worden de

abnormaliteiten in spierresponsen uitgelegd door het cognitief-gedragsmodel van ‘fear of

movement/ (re)injury’ dat zegt dat patiënten schrik hebben van beweging en fysieke

activiteit omdat het (opnieuw) letsels zou veroorzaken, wat onterecht is. Dit leidt tot

bescherming van het gewonde gebied en tot een verminderde mogelijkheid om spieren te

ontspannen.

Op neurologisch niveau worden er gevoelsstoornissen gevonden in het bovenste lidmaat en

in het gezicht (Knibestöl et al., 1990). Irritatie van de plexus brachialis en symptomen van

radiculaire irritatie worden vermeld in de acute fase en worden geassocieerd met slechte

prognose (Ide et al, 2001; Radanov et al., 1994). Disfuncties in de oogbewegingen kunnen

voorkomen en kunnen blijven persisteren of kunnen zich na een tijdje beginnen ontwikkelen

(Hildingsson et al., 1993).

Psychologische problemen en posttraumatische stress kunnen na de actieve fase nog

maanden blijven (Mayou, 1995; Jaspers, 1998).

1.5.2. Gevolgen van chronische whiplash

De meerderheid van de patiënten met chronische whiplash behoort tot de actieve,

werkende bevolking, waardoor het syndroom niet enkel een persoonlijk lijden inhoudt, maar

ook een socio-economisch probleem is (Barnsley et al, 1994).

Woodhouse en Vasseljen (2008) voerden een onderzoek naar defecten in motorische

controle bij whiplashpatiënten vergeleken met patiënten met chronische niet-traumatische

nekpijn en met een gezonde controlegroep. Ze vonden in beide groepen met chronische

nekpijn een verandering in bewegingspatronen en in motorisch controle. Hiervoor werden

geen verschillen gevonden tussen de patiënten met nekpijn door whiplash of zonder trauma.

Page 18: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

12

1.6. Behandeling

1.6.1. Acute whiplash

a. Algemeen

Vroeger bestond de algemene behandeling van acute whiplash uit immobilisatie van de

cervicale wervelzuil met een zachte halskraag en inname van NSAID (Spitzer et al, 1995;

Peeters et al., 2001). Deze behandeling met immobilisatie is gebaseerd op de gedachte dat

de onderliggende pathologie een distorsie van de facetgewrichtjes is (Giebel, 1966; Gibson,

1974). Enkele studies op lange termijn hebben aangetoond dat 30-66% van de patiënten

persisterende symptomen (langer dan zes maanden) vermelden na immobilisatie met een

zachte halskraag, wat suggereert dat immobilisatie niet bruikbaar is in de acute fase van

whiplash (Norris & Watt, 1983; Hildingsson & Toolanen, 1990; Radanov et al., 1993).

Borchgrevink et al (1998) suggereerden dat snelle mobilisatie leidt tot beter resultaat en dat

rust en beperken van bewegen het herstel kan verhinderen. Rosenfeld et al. (2003) volgden

97 patiënten gedurende 3 jaar terwijl de ene groep een snelle interventie met actieve

cervicale rotaties kreeg en de andere groep een standaardbehandeling met initieel rust,

zachte kraag en graduele zelfmobilisatie. De eerste groep had een significant gedaalde

pijnintensiteit en werkonbekwaamheid van 6maand tot 3 jaar en hadden na 3 jaar ook een

even goede cervicale mobiliteit als een gezonde controlegroep.

Whiplashpatiënten hebben abnormale patronen in spieractiviteit en een slechte houding

(hyperlordose) van de cervicale wervelzuil om de pijn te vermijden of te verminderen

(McKinney, 1994; Nederhand et al, 2003). Als deze houding blijft gedurende een lange

periode kan pijn opkomen door de onnatuurlijke belasting op spieren en gewrichten (Basler,

1994; McKinney, 1994). Kinesitherapie met actieve oefeningen kan een rol spelen in het

vermijden van onnatuurlijke houdingen en in het bevorderen van het herstel van de normale

cervicale functies (Vassiliou et al, 2006).

Verschillende studies tonen aan dat actieve therapie betere resultaten levert dan

immobilisatie en passieve therapie (Verhagen et al, 2004; Vassiliou et al., 2006, Mealy et al,

1986; Mc Kinney, 1989; Bonk et al, 2000; Rosenfeld et al, 2003 en Crawford et al.,2004).

Page 19: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

13

De QTF aanbevelingen op vlak van rust zijn dat het voor graad I niet nodig is en dat het bij

graad II niet meer dan vier dagen nodig is (Spitzer et al., 1995). Indien medicamenteuze

pijnstilling nodig is mag men bij graad I analgetica innemen, bij graad II mag men niet-

opioïde analgetica en NSAID innemen maar niet langer dan drie weken en bij graad III mag

men indien nodig opioïde analgetica nemen voor een beperkte periode. In de acute fase

moeten geen spierontspanners genomen worden en ook het gebruik van psychofarmaca

wordt afgeraden.

b. KNGF richtlijnen

KNGF is de Koninklijke Nederlandse Genootschap voor Fysiotherapie. De KNGF richtlijnen

richten zich op een bepaalde aandoening of klacht en beschrijven kwalitatief goed

fysiotherapeutisch handelen. Ze gelden als leidraad en zijn gebaseerd op de ‘gemiddelde

patiënt’. Ook voor de behandeling bij whiplash werden richtlijnen opgesteld en deze worden

weergegeven in tabel 3 (Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF),

2009).

Tabel 3: KNGF richtlijnen

Fase 1 0-4dagen Belasting verlagen: pijnreductie en informeren, cervicale bewegingen in

comfortabele ROM aan een hoge frequentie en lage dosage.

Fase 2 4dagen-3weken Opbouw belasting: functies verbeteren, terugkeer naar normale

activiteitsniveau bevorderen door oefeningen, informeren en voorkomen

bewegingsangst.

Fase 3 3weken-6weken Normaal herstel: informeren, verbeteren functie (stabiliteit, kracht,

aandacht, concentratie, houding), activiteit en participatie.

Uitblijvend herstel belasting doseren en aandacht voor gedachten en

bewegingsgedrag.

Fase 4 6weken-3maand Normaal herstel: verdere opbouw belasting, informeren, activiteit en

participatie verhogen.

Uitblijvend herstel: belasting doseren en leren controle krijgen over pijn

en opstoten en nut van graduele oefentherapie uitleggen.

Fase

5&6

>3maand zoals in fase 4, gradueel activiteitsniveau opbouwen met nadruk op

zelfredzaamheid en positief denken over pijn.

Page 20: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

14

1.6.2. Chronische whiplash

Voor de behandeling van chronische whiplashpatiënten is nog geen exacte evidentie

gevonden. Een review van Peeters et al. (2001) toonde een lage effectiviteit aan voor de

conservatieve therapie en dat actieve interventies meer effectief zouden zijn.

De QTF raadt aan dat de behandeling van chronische patiënten een multidisciplinair karakter

moet hebben en dat dit moet gestart worden tijdens de subacute fase, binnen 3 maanden

na het trauma (Spitzer et al, 1995). Het doel van de behandeling is om verbetering te

bekomen van de gezondheidsstatus en de kwaliteit van het leven door de intensiteit en de

duur van de symptomen te verminderen. Het succes op vlak van functioneren en gezondheid

is beïnvloed door de onderliggende stoornis of ziekte, maar ook door persoonlijke en

omgevingsfactoren (Atherton et al, 2006). Men grijpt hier terug naar het ICF-kader (WHO,

2001), dat volgens Schmitt et al (2008) een goed model is om het natuurlijk verloop en de

potentiële prognostische factoren bij whiplash te beoordelen.

Vendrig et al. (2000) bestudeerden patiënten die meer dan 6 maanden chronische pijn

hadden door whiplash en niet meer werkten. Na een oefenprogramma van vier weken en

extensieve reëducatie van de manier waarop ze dachten over pijn en hoe ze reageerden op

die pijn, gingen 92% van de patiënten terug werken en had 81% van de patiënten na het

programma geen verdere behandeling meer nodig.

1.6.3. De invloed van chronische pijn op spierniveau

Er bestaan verschillende modellen over chronische pijn die zowel een biologisch,

psychologisch en sociaal luik combineren (Turk, 1996). Een raakpunt in de modellen is de

abnormale activatie van de spieren als antwoord op de pijn (bv. Hasenbring, 1999; Vlaeyen

et al., 1995). De patiënten hebben een veranderde spieractivatie om pijn te voorkomen en

vermijden bewegingen die geassocieerd worden met pijn. Dit kan zich uiten in een

vermijding van het activeren van de spieren of in een verstijving van de gewrichten door de

constante activatie van de omliggende spieren.

Nederhand et al. onderzochten in 2000 de spieractivatiepatronen bij chronische

whiplashpatiënten tijdens een belastende unilaterale manuele taak en vergeleken deze met

Page 21: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

15

die van gezonde proefpersonen. Het grootste verschil dat gevonden werd is de verminderde

mogelijkheid tot het relaxeren van de m. Trapezius na de fysieke taak. In een volgende

studie in 2002 vergeleken ze patiënten met whiplash met patiënten met nekpijn die niet

veroorzaakt werd door een acceleratie-deceleratie trauma. Er werd geen significant verschil

gevonden wat aantoont dat het verminderd relaxatievermogen niet specifiek is voor

whiplash maar een algemeen symptoom is bij chronische pijn.

2. MYOFEEDBACK

2.1. Behandeling met behulp van myofeedback

Om spierspanning te reduceren kan feedback gegeven worden wanneer de spieractiviteit

een bepaald niveau (Root Mean Square, RMS) overschrijdt.

Men baseert zich hiervoor op de Cinderella hypothese (Hägg., 1991) die een tekort aan

voldoende spierrelaxatie vooropstelt als verklaring voor het ontwikkelen en aanhouden van

pijn bij weinig belastende jobs. Aanhoudende spieractiviteit, zelfs van lage intensiteit, kan

leiden tot homeostatische verstoringen van de geactiveerde motorunits door invloed op de

doorbloeding waardoor spiervezels minder zuurstof ontvangen en afvalstoffen minder

verwijderd worden (Visser & Van Dieën, 2006). Daardoor kan na verloop van tijd

vermoeidheid, stijfheid en pijn ontstaan. Het Henneman principe (Henneman et al, 1965)

stelt dat er een vaste volgorde is in het rekruteren en derekruteren van motor units bij

herhaalde spieractivatie. Het linkt onvoldoende rust in spieren aan schade aan spiervezels

van de vroeg gerekruteerde Cinderella motorunits (Type 1 laagdrempelige motorunits), wat

resulteert in pijn of myalgie (Hagg, 1991; Hägg & Åström, 1997; Veiersted, 1994).

Dus de Cinderella hypothese stelt dat lange activatie zonder voldoende spierrelaxatie kan

resulteren in spiervezelschade en spierpijn. De Cinderella-hypothese wordt in het

Nederlands ‘Assepoesterhypothese’ genoemd omdat bij lage belastingen van lange duur

continu dezelfde spiervezels geactiveerd worden (Assepoester) terwijl de andere spiervezels

niks doen (de stiefzussen) (http://nl.wikipedia.org/wiki/Repetitive_strain_injury).

Page 22: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

16

Verschillende studies tonen het verband tussen afwezigheid van perioden van complete

spierrust en myalgie, voornamelijk bij de m. Trapezius pars descendens (bv. Sandsjö et al,

2000; Veiersted et al, 1993; Lundberg, 1999).

Een Europese actie “Procid” heeft de valide wetenschappelijke basis aangetoond voor deze

hypothese (Christensen & Sjogaard, 1999; Sandsjö & Kadefors, 2001). Naast een uitleg voor

de ontwikkeling van spierpijn is het ook een vertrekpunt voor de preventie en behandeling

van computerwerk gerelateerde myalgie door te werken op normalisatie van de

spieractivatiepatronen met voldoende rust. Een methode om een aangeleerd

spieractivatiepatroon te veranderen is myofeedback. Door correcte feedback over

spieractivatie zullen personen ervan bewust worden en zo de mogelijkheid krijgen om

verkeerde spieractivatiepatronen te vermijden, wat zou bijdragen tot herstel (Hermens &

Hutten, 2002).

Bij traditionele myofeedbacktraining wordt feedback gegeven wanneer de spieractiviteit

boven een zeker niveau gaat, met als doel de spieractivatie te verminderen. Maar aangezien

de Cinderella hypothese zegt dat spierrelaxatie meer relevant is dan spieractivatie, zou een

myofeedbackinterventie met als doel spierrelaxatie te vermeerderen, nuttiger zijn (Nord et

al, 2001; Faucett et al, 2002). Dit gaf aanleiding tot het ontstaan van Cinderella-gebaseerde

myofeedbacktraining.

Een Cinderella-gebaseerd myofeedbacksysteem (zie figuur 2) werd ontwikkeld en bestaat uit

een harnas (zie figuur 3) waarin droge oppervlakte-elektroden verwerkt zijn en een

feedbacktoestel dat er mee verbonden is. Het toestel wordt rond de middel gedragen en

geeft feedback door een vibratie en zacht geluid wanneer de spierrelaxatie onvoldoende is.

Dit systeem is ambulant zodat de patiënten het onder hun kleren kunnen dragen. Een

betrouwbaarheidsstudie van Hermens en Hutten in 2002 waarbij een groep met

werkgerelateerde nekklachten het systeem gedurende 4 weken gebruikt heeft toonde

significant gedaalde pijnintensiteit en discomfort en veranderde spieractivatiepatronen. De

effecten waren ook na vier weken nog aanwezig. Deze studie had wel geen controlegroep en

werkte met korte follow-up waardoor verder onderzoek aangewezen is. Ze concludeerden

dat het myofeedbacksysteem helpt om personen bewust te maken van hun spieractivatie en

dat myofeedback een potentieel waardevol instrument is in de preventie en de behandeling

van myalgie, gerelateerd aan computerwerk.

Page 23: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

17

Figuur 2: RSMT Figuur 3: Myofeedbacksysteem

2.2. Voor-en nadelen van myofeedback

Het nadeel aan de myofeedback behandeling zoals hierboven beschreven is dat de

therapeut de sEMG data manueel moet downloaden waarvoor wekelijkse in vivo

consultaties nodig zijn. Daarom werd myofeedback training verder ontwikkeld tot op-

afstand gesuperviseerde myofeedback of Remotely Supervised Myofeedback Treatment

(RSMT) waarbij sEMG data automatisch gedownload kan worden op een beveiligde server

en zo uitgebreider toegankelijk is voor de therapeuten. Dit geeft de mogelijkheid om de

wekelijkse consultaties te vervangen door een e-consultatie (Huis in’t veld et al., 2007). Het

zou de efficiëntie en de effectiviteit van de gezondheidszorg verberen. De onderzoekers

deden onderzoek naar de attitude ten opzichte van deze behandelwijze. Ze vonden positieve

resultaten bij zowel patiënten als therapeuten. Verschillende patiënten gaven aan dat ze

zouden deelnemen aan RMST maar gaven geen positieve attitude ten opzichte van

conventionele myofeedback. Als mogelijke verklaring geven ze een verbeterde technische

betrouwbaarheid van RMST ofwel het feit dat patiënten consultaties op afstand verkiezen

boven in-vivo contacten omdat het tijdsbesparend is. De therapeuten benadrukten het

belang van non-verbale communicatie en fysieke interactie in RSMT.

In een latere studie naar de technische betrouwbaarheid, voldoening bij de patiënt en

klinische veranderingen bij RSMT konden ze aantonen dat er voldoende sEMG data mee kon

verzameld worden en dat proefpersonen tevreden waren met de gebruiksvriendelijkheid

(gemakkelijk instructies opvolgen) en de bruikbaarheid (tijdssparend karakter). Wel waren

proefpersonen minder tevreden over de technische functionering (bluetooth verbinding,

energieverbruik, myofeedback uitrusting). 80% van hun proefpersonen vermeldde na vier

Page 24: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

18

weken een klinisch relevante vermindering in pijnintensiteit en lagere niveaus van

beperkingen waren klinisch relevant bij 50% van de proefpersonen. Ook na 1 maand follow-

up waren dezelfde zaken aanwezig bij 38-63% van de proefpersonen, terwijl dit bij de

studies met in-vivo consultaties maar het geval was bij 30-50%. Deze resultaten tonen aan

dat RSMT tenminste even effectief is als de conservatieve myofeedback (Huis in’t veld et al.,

2008). Daarvoor zijn verschillende mogelijke verklaringen zoals meer informatie over de

prestaties, wat samen met de kennis van resultaten belangrijk is in motorisch leren en een

motiverende rol heeft.

3. EMG ALS BASIS VOOR MYOFEEDBACK

3.1. Definitie

Volgens Basmajian en De Luca (1985) wordt elektromyografie gedefinieerd als een

experimentele techniek die zich bezighoudt met de ontwikkeling, opname en analyse van

myo-elektrische signalen, die gevormd worden door fysiologische veranderingen in de

toestand van spiervezelmembranen.

Skeletale spieractiviteit is geassocieerd met elektrische processen. Bio-elektrische signalen,

gegenereerd door spieren, kunnen opgenomen worden met elektroden in de spier of

dichtbij de spier. EMG is de som van alle elektrische signalen geproduceerd door alle actieve

spiervezels in de actieve spieren en wordt beïnvloed door de afstand tussen de actieve

vezels en de elektroden. De vezels die het dichtst bij de elektrode gelegen zijn, dragen het

meest bij aan de EMG. Daardoor kan EMG gebruikt worden om informatie te bekomen over

individuele spieren (Roeleveld, 1997).

3.2. EMG-signalen

Wanneer spieren actief zijn, treden korte voorbijgaande positieve veranderingen op in het

transmembaanpotentiaal. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door veranderingen in de

permeabiliteit van het vezelmembraan voor de ionen Kalium en Natrium. De basis van een

actiepotentiaal is een stijging in de membraangeleiding voor natrium, veroorzaakt door

membraandepolarisatie over een zekere drempel, gevolgd door een uitvloei van Kalium, dat

Page 25: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

19

bijdraagt tot een repolarisatie van het membraan. De intracellulaire actiepotentialen

veroorzaken extracellulaire potentiaalveranderingen, die geregistreerd kunnen worden door

extracellulaire elektroden (Rosenfalck, 1969; Griep et al., 1982). De amplitude, duur en

geleidingssnelheid van de actiepotentialen zijn gerelateerd en afhankelijk van de diameter

en het type van de spiervezel (Hakansson, 1956; Wallinga-de Jonge et al. 1985, Andreassen

& Arendt-Nielsen, 1987).

Om een beweging te genereren activeert het centrale zenuwstelsel een groep spiervezels via

α-motorneuronen. Dit is de functionele eenheid van een beweging en wordt motor unit

(MU) genoemd (Sherrington, 1929). Het aantal spiervezels geïnnerveerd door een

motorneuron, of de innervatie ratio, varieert tussen spieren en ook tussen de motor units

van een spier (Eccles & Sherrington, 1930; Feinstein et al. 1955). Biomechanisch kunnen

spiervezels een lange of een korte tijd tot piekspanning hebben gedurende een maximale

isometrische contractie (traag, type 1; snel, type 2) (Saltin & Gollnick, 1983). Het vezeltype is

hoofdzakelijk bepaald door het centraal zenuwstelsel waardoor alle spiervezels in een

bepaalde MU dezelfde histochemische en biomechanische karakteristieken hebben.

Wanneer een MU één maal geactiveerd is, wordt er een zogenaamde twitch gegenereerd

waarin kracht snel opgebouwd wordt om terug exponentieel af te nemen. Gedurende een

vrijwillige contractie transporteert een zenuwvezel een reeks van veel opeenvolgende

impulsen. Als het aantal impulsen per seconde (firing rate) gestegen is, gaan de individuele

MU twitchen samenkomen en zal er een vloeiende contractie gegenereerd worden

(Roeleveld, 1997). Het centrale zenuwstelsel zorgt voor de motorische controle van een

spier door de regulatie van het aantal actieve MUs en hun vuurfrequentie. Het aantal Motor

Unit Action Potentials (MUAPs) per seconde, of de MUAP rate (MR) is de som van de

vuurfrequenties van alle actieve MUs (Kallenberg & Hermens, 2006).

In biomechanische studies worden de MUAPs van alle actieve MUs, waarneembaar door de

elektrode, gesuperponeerd en bekeken als een bipolair signaal met symmetrische verdeling

van positieve en negatieve amplitudes. Dit wordt een interferentiepatroon genoemd en

wordt voorgesteld in figuur 4 (Basmajian & De Luca, 1985).

Page 26: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

20

Figuur 4: superpositie van MUAPs resulterend in een elektromyogram (Basmajian & De Luca, 1985)

De potentiële veranderingen veroorzaakt door de spieractiviteit kunnen opgenomen worden

door een elektrode te plaatsen in de spier (naald EMG) of op de huid boven de spier (surface

EMG). De totale elektrische activiteit gegenereerd over een zekere periode is gerelateerd

aan de totale hoeveelheid gerekruteerde MUs en de activatiesnelheid. De gemeten EMG is

dus afhankelijk van de totale activiteit binnen het gezichtsveld van de elektroden (Roeleveld,

1997).

Een ongefilterd en onverwerkt signaal, bestaande uit gesuperponeerde MUAPs wordt een

ruw EMGsignaal genoemd. Bij een ontspannen spier kan een baseline EMG gezien worden

die vrij is van storing en gemiddeld niet hoger is dan 3-5 microvolt. Ruwe sEMG signalen

kunnen variëren tussen –5000 microvolts en +5000 microvolts en hebben frequenties tussen

6 en 500Hz met de beste power tussen ongeveer 20 en 150Hz (Konrad, 2005).

EMG signalen kunnen beïnvloed worden door verschillende storingen zoals

weefselkenmerken, fysiologische crosstalk, veranderingen in geometrie tussen spierbuik en

elektrodeplaats, extern geluid en kwaliteit van het materiaal. De elektrische geleiding in het

lichaam varieert met weefseltype, dikte, fysiologische veranderingen en temperatuur en is

individueel verschillend. Crosstalk gebeurt wanneer de signalen van naburige spieren ook

gedetecteerd worden door de elektroden en zo het signaal van de gewenste spier kunnen

beperken. De SENIAM aanbevelingen voor elektrodenplaatsing kunnen helpen om storingen

te beperken (Konrad, 2005; Gerdle et al, 1999).

Page 27: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

21

3.3. sEMG

Oppervlakte EMG of Surface EMG (sEMG) is een niet-invasieve techniek om de spieractiviteit

te meten waar oppervlakte-elektroden geplaatst zijn op de huid over een spier of een

spiergroep (Hermens et al., 2000). Omwille van het niet-invasieve karakter en het

gemakkelijke gebruik wordt sEMG veel gebruikt in ergonomische studies om de

biomechanica in de nek- en schouderregio te onderzoeken (Mathiassen et al, 1995). Daarbij

wordt het voornamelijk gebruikt als indicator voor de initiatie van spieractiviteit, als index

voor vermoeidheid van de spier en om informatie te bekomen over de krachtsverdeling,

zowel van individuele spieren als van spiergroepen (De Luca, 1993).

In een review van Farina et al. (2004) werd geschreven dat globale karakteristieken van

sEMG, zoals amplitude en power spectrum, afhankelijk zijn van membraaneigenschappen

van de spiervezels en van de timing van de MUAPs. Zo geeft sEMG zowel perifere als

centrale eigenschappen van het neuromusculair systeem weer.

Het sEMGsignaal is afhankelijk van de eigenschappen van de elektroden en hun interactie

met de huid, van de versterker en van de omzetting van de digitale naar de analoge vorm en

de opslag ervan (Day, 2003). De kwaliteit van het EMG is beschreven als de ratio tussen het

gemeten EMG signaal en de ongewilde storing van de omgeving. Bij het gefilterde sEMG

signaal is er verlies aan informatie, wat de interpretatie van het signaal bemoeilijkt. Maar

sEMG heeft verschillende detectiepunten en geeft een globaal zicht op de elektrische

spieractiviteit, wat niet kan behaald worden bij naald EMG. Daarnaast laat het gebruik van

arrays een schatting van de geleidingssnelheid van de spiervezel en van anatomische

eigenschappen van de motor units toe (Merletti et al, 2004). De informatie omtrent de tijd

geeft een volledige beschrijving van het interpuls interval, van de vuurfrequentie en

synchronisatiekenmerken. De morfologie van de vormen van de MUAPs geeft informatie

over de anatomie en de gezondheid van de spiervezels (De Luca et al, 2006).

Oppervlakte-elektroden zijn altijd tenminste enkele millimeters verwijderd van de

dichtstbijzijnde actieve vezels, waardoor MUAPs opgenomen zullen worden met een relatief

lage spatiële resolutie vergeleken met invasieve naald EMG (Nandedkar & Stalberg, 1983;

Nandedkar et al, 1985). Dit kan de detectie van MUs belemmeren. Daarnaast varieert de

Page 28: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

22

afstand tussen de actieve MUs en het huidoppervlak. Dit kan de interpretatie van de

amplitude en de vorm van MUAPs bemoeilijken.

SEMG heeft enkele pertinente voordelen tegenover naald EMG: het is minder pijnlijk voor de

patiënten, het is gemakkelijk bruikbaar bij kinderen en het geeft de kans om de EMG

activiteit op verschillende plaatsen tegelijk te bestuderen. Het is mogelijk om geïsoleerde

MUs direct te bestuderen met oppervlakte-EMG, maar dit is gelimiteerd tot zeer lage

contractieniveaus (Gydikov & Kosarov, 1972; Gydikov et al, 1972; Gydikov 1981; Sollie et al,

1985).

3.4. Parameters

3.4.1. RMS en RRT

Belangrijke parameters afkomstig van sEMG zijn de Root Mean Square (RMS), om de

relatieve spieractiviteit te meten, en de Relatieve Rust Tijd (RRT) per minuut om de

hoeveelheid relaxatie in de spier te meten (vb. Hansson et al, 2000). RRT beschrijft de

intervalfracties waarbij de EMG amplitude onder een vooraf bepaalde drempel gaat, ook

EMG gaps genoemd. Onderzoek heeft aangetoond dat een tekort aan neuromusculaire

relaxatie, wanneer RRT te kort is of wanneer er teveel gaps zijn, kan bijdragen tot de

ontwikkeling van chronische pijn (Hägg, 1997). RRT kan daardoor een goeie biofeedback

variabele zijn om de patiënt informatie te geven over de noodzaak om een spier te

ontspannen.

3.4.2. Gebruik

De algemene bevinding in het gebruik van deze sEMG amplitude parameters is dat er een

grote intra- en intersubject variabiliteit is waardoor het moeilijk is om patronen van

spieractiviteit te vergelijken in herhaalde metingen en tussen verschillende personen.

(Hermens & Vollenbroek-Hutten, 2004). Deze variabiliteit kan te wijten zijn aan de

variabiliteit in uitrusting, in de methode van toepassing en in de variabiliteit in individuele

anatomie en fysiologie. Ook crosstalk kan een oorzaak zijn en Hermans & Spaepen (1997)

Page 29: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

23

toonden aan dat crosstalk bij de M. Trapezius pars descendens voornamelijk afkomstig is van

de m. Trapezius pars ascendens.

Hermens en Hutten (2004) hebben een studie gedaan met als doel de variabiliteit van RMS

en RRT tijdens een typtaak, veroorzaakt door verplaatsing van elektroden, te onderzoeken.

Ze konden aantonen dat de intrasubject variabiliteit hoog (42%) is voor RMS en lager voor

RRT. In hun onderzoek gingen ze ook het effect van normalisatie op deze parameters na. Ze

vonden bij de RMS waarde dat de intrasubject variabiliteit daalt (33%), maar de intersubject

variabiliteit niet. Bij RRT was er geen effect.

Om deze variabiliteit te doen dalen zijn de Europese SENIAM-richtlijnen ontwikkeld die

verder besproken zullen worden (Hermens et al, 1999). Er werd ook voorgesteld om de

parameters te normaliseren met een submaximale referentiecontractie. Voor RMS gebeurt

normalisatie door de RMS waarde gedurende een taak te delen door de waarde tijdens een

referentiecontractie (Mathiassen et al, 1995). Voor RRT bereikt men normalisatie door het

gebruik van een genormaliseerde drempel aan een percentage van RMS van een

referentietaak (Hansson et al, 2000; Hägg, 1997; Veiersted et al, 1993).

RMS

Met RMS waarden moet opgelet worden bij individuele follow-up en ook bij diagnostische

doelen wanneer groepen vergeleken worden. Farina et al (2002) konden aantonen dat er

veranderingen van 100% kunnen optreden in de RMS waarden wanneer elektroden

verplaatst worden in de richting van de spiervezels. Dit komt vooral door het kruisen van de

motor eindplaat zone, wat een grote daling in RMS veroorzaakt. RMS is niet alleen

afhankelijk van het activiteitsniveau van de spier (Hof & van der Berg, 1981), maar ook van

andere factoren zoals spierlengte (Heckathorne & Childress, 1981), vermoeidheid (vb. De

Luca, 1984) en temperatuur (Mucke & Heuer, 1989). Daarom is deze parameter van de

actieve status meestal gebruikt op een kwalitatieve manier (Van der Helm, 1994).

Page 30: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

24

RRT

Dit is voornamelijk een tijdsparameter die gebruik maakt van een drempelwaarde voor de

amplitude en is daarom alleen gevoelig voor fluctuaties in amplitude rond die drempel.

Doordat RRT minder gevoelig is aan elektrodeverplaatsing is het een geschikte parameter

voor individuele follow-up onderzoeken en voor toepassingen zoals myofeedback. Het moet

voorzichtig gebruikt worden bij het vergelijken van twee groepen door de grote intersubject

variabiliteit.

3.5. Seniam aanbevelingen

‘Surface EMG for non-invasive Assessment of Muscles’ (SENIAM) is een Europees initiatief

dat opgestart werd in 1996. Dit project had twee doelen, namelijk kennis en ervaring over

sEMG uitwisselen tussen verschillende landen en aanbevelingen ontwikkelen over items om

een betere uitwisseling van data, verkregen door sEMG, mogelijk te maken. Verschillende

aanbevelingen voor het gebruik van bipolaire sEMG sensoren werden opgesteld (Hermens et

al, 2000).

De grootte van de elektroden is niet meer dan 10mm.

De inter-elektrodenafstand is 20mm tussen de centra van de geleidende gebieden van

de elektroden. Maar voor kleine spieren mag de afstand niet groter zijn dan een vierde

van de spiervezellengte.

De oriëntatie van de elektroden loopt best parallel met de spiervezels.

Het materiaal, dat het contact maakt met de huid, moet zorgen voor een goed contact

tussen huid en elektrode, voor een lage elektrode/huid impedantie en voor een stabiel

gedrag in de tijd. Daarom worden voorgegelde Ag/AgCl elektroden aangeraden.

Voor de constructie wordt aanbevolen om een vaste inter-elektrode afstand te nemen,

licht materiaal te gebruiken en de kabels te fixeren met behulp van tape of elastische

banden.

De beste locatie is halfweg tussen de distale motorische eindplaatzone en de distale

pees en weg van de grens met ander subdivisies of spieren. Zowel Mesin et al. (2008)

als Beck et al. (2008) en Rainoldi et al. (2000) schreven dat de innervatiezone

vermeden moest worden bij de elektrodenplaatsing. In dynamische omstandigheden

Page 31: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

25

beweegt de innervatiezone onder de huid en als het de elektroden raakt kan het

veranderingen in EMG amplitude veroorzaken die gemakkelijk verkeerd

geïnterpreteerd kunnen worden als verandering in het spieractiviteitsniveau (Kiryu et

al, 1996; Martin & MacIsaac, 2006; Schulte et al, 2004). Daarom is het belangrijk om in

dynamische condities te verifiëren dat de innervatiezone de detectie-elektroden niet

raakt gedurende de volledige ROM. De referentie-elektrode moet geplaatst worden op

een plaats waar het risico op verstorende signalen minimaal is, namelijk op een

elektrisch inactief weefsel.

4. eHEALTH

4.1. Definitie en toepassing

eHealth is een verzamelnaam voor het gebruik van nieuwe informatie- en

communicatietechnologie om gezondheid en gezondheidszorg te ondersteunen of te

verbeteren. Deze nieuwe technologieën kunnen op verschillende niveaus een rol spelen in

de gezondheidszorg. Het is belangrijk in de preventie, diagnose, behandeling, controle en

beheer van gezondheid en leefgewoonten.

eHealthtoepassingen kunnen globaal gezien onderverdeeld worden in drie groepen:

e-zorg of Telemedicine waarbij men gebruik maakt van de nieuwe technologieën voor

het stellen van een diagnose, voor therapie en verzorging. Hieronder vallen ook

Telemonitoring en Teletreatment, die in dit onderzoek gebruikt worden. Met

Telemonitoring bedoelt men het gebruik maken van persoonlijke draagbare en op

afstand controleerbare systemen voor de bewaking en de ondersteuning van de

gezondheidstoestand van patiënten. Met Teletreatment bedoelt men dat

behandelingen die aanvankelijk intramuraal gebeurden, nu in de thuissituatie, van op

afstand, mogelijk zijn, zonder fysische aanwezigheid van de hulpverlener.

e-zorgondersteuning: dit biedt voordelen voor de administratie, management,

financiën en de kwaliteit van de gezondheidszorg. Voorbeelden van deze toepassingen

zijn de elektronische patiëntendossiers, elektronische voorschrijfsystemen en de

systemen om online afspraken te maken.

Page 32: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

26

e-public health: Hiertoe behoren onder andere e-preventie, zoals het bepalen van

risicogroepen via het internet en e-gezondheidsvoorlichting, waarbij medische

informatie beschikbaar is op het internet en gezondheidsopvoeding.

Volgens de literatuur heeft eHealth verschillende voordelen (Raad voor de Volksgezondheid

en Zorg, 2002; Europadecentraal, 2009). Het zorgt voor een betere overdracht van gegevens

en informatiedoorstroming en verbetert de interactie en communicatie tussen patiënten,

zorgverleners en gezondheidsinstellingen. Daarnaast kan het leiden tot lagere kosten en kan

het voordelen bieden voor de maatschappij dankzij een betere toegang tot de zorg en een

hogere kwaliteit van de gezondheidszorg aangezien patiëntgerichtheid, efficiëntie en

productiviteit verbeterd worden.

4.2. Telemedicine

Twee grote ontwikkelingen beïnvloeden de manier waarop gezondheidszorg in de toekomst

zal geleverd worden. Als eerste ontwikkeling is er het groeiend aantal ouderen en chronisch

zieken en het dalende aantal gezondheidsmedewerkers. Daarnaast is er de gestegen

hoeveelheid informatie die patiënten ter beschikking hebben, wat gezondheidszorg lijkt te

veranderen in een vraaggericht proces naar de noden van de patiënt (Dutch Ministry of

Health Welfare and Sport, 2004; US Department of Health and Human Services, 2007).

Telemedicine begrenst een grote variatie aan communicatietechnologieën die belooft de

toegang tot medische zorg en de efficiëntie in de voorziening te verbeteren. Het geeft de

mogelijkheid om afstand als belemmering voor medische zorg te elimineren. Om deze

technologieën systematisch te evalueren suggereerden DeChant et al (1996) een aanpak in

stadia. Hiertoe behoren zowel opvattingen over toegankelijkheid, kwaliteit en kost bij het

beoordelen van discrete toepassingen van Telemedicine als de implicaties ervan voor de

algemene efficiëntie en kwaliteit van de gezondheidszorg. Ze meenden dat de evaluatie

moet gebeuren volgens drie assen en beschreven vijf stadia (DeChant et al., 2006).

Zo zal de reeds besproken RSMT de kwaliteit van de zorg verbeteren omdat het gebeurt in

de eigen omgeving van de patiënten waardoor er meer generalisatie is van de effecten.

Aangezien de data altijd beschikbaar zijn kunnen therapeuten hun consultaties flexibel

Page 33: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

27

voorbereiden. De toegankelijkheid is beter omdat het geografische gebied waarin patiënten

zich kunnen bevinden, ongelimiteerd is. De kosten kunnen beperkt worden omdat de

consultaties minder tijd (minder verplaatsing) in beslag nemen.

Huis in ’t Veld et al. schreven in 2006 een review over de methodologie die gebruikt wordt

bij Telemedicine onderzoek bij patiënten met posturale en bewegingsdisfuncties. Ze stellen

hierbij dat er algemeen twee modellen van de uiting van zorg op afstand beschouwd kunnen

worden, namelijk tussen gezondheidsmedewerkers onderling en tussen

gezondheidsmedewerkers en patiënten op afstand. Tweeëntwintig studies suggereerden dat

zorg op afstand acceptabel is voor zowel patiënten als professionals. Maar een duidelijke

definitie van de haalbaarheid en voldoening en over hoe het zou moeten gemeten worden is

afwezig. Gebaseerd op DeChant et al. zou de technische haalbaarheid en de voldoening

beoordeeld worden in de eerste stadia en in de latere stadia wordt het algemene effect van

de introductie in het gezondheidssysteem beoordeeld. Daarom raden ze aan om

theoretische kaders te formuleren over de effecten van Telemedicine omdat die nog afwezig

zijn en verschillen in beide modellen. Ze veronderstellen dat Telemedicine tussen

therapeuten als resultaat van het nemen van gezamenlijke beslissingen, primair zou

bijdragen aan de toegenomen efficiëntie, bijvoorbeeld door het vermijden van onnodige

verwijzingen. De efficiëntie van de gezondheidszorg bij Telemedicine tussen therapeuten en

patiënten is primair toegenomen door de gestegen intensiteit van behandelingen in de eigen

omgeving van de patiënt.

4.3. Toepassingen van Telemedicine

Myotel is dan ook een toepassing van Telemedicine, dat in de revalidatie belangrijk kan zijn

onder vorm van Teleconsultatie, Telemonitoring en Teletreatment.

Als voorbeeld van Teleconsultatie is door Roessing Research and Development (RRD) een

videoconsultatiedienst ontwikkeld waarbij zorgverleners videofragmenten en relevante

informatie kunnen versturen via een beveiligde website. Het kan voornamelijk interessant

zijn bij onderwerpen waarover schriftelijk moeilijk informatie of feedback gegeven kan

worden zoals houdings- en bewegingsproblemen.

Page 34: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

28

In 2007 verscheen een systematische review over Telemonitoring bij vier chronische ziekten

namelijk longaandoeningen, diabetes, hypertensie en cardiovasculaire aandoeningen (Paré

et al., 2007). De conclusies waren dat Telemonitoring beloftevol was en dat het nauwkeurige

data zou leveren die even betrouwbaar zouden zijn als data verkregen door face-to-face

onderzoek. Er zouden bij gebruik weinig fouten en technische problemen optreden.

Telemonitoring zou een positieve impact hebben op attitude en gedrag. Het zorgt voor een

actievere deelname van de patiënten, die zich meer bewust zijn en zich meer veilig voelen

tijdens hun dagelijkse activiteiten waardoor ze meer gemotiveerd door het leven gaan.

Op vlak van Teletreatment toonden enkele casestudies bij neurologische patiënten aan dat

er door de behandeling een verbetering optrad op het vlak van functionele beperkingen en

dat Teletreatment een hulp kan zijn bij de behandeling van klachten of letsels van het

bovenste lidmaat (Reinkensmeyer et al., 2002; Dawson, 2002; Dawson et al., 1999; Forducey

et al., 2003).

Het H-CAD project (2003-2005) had als doel om de revalidatie van het bovenste lidmaat bij

neurologische patiënten in hun eigen omgeving mogelijk te maken (Zampolini et al., 2008).

Zo konden patiënten hun oefeningen thuis uitvoeren, hun prestaties konden tegelijkertijd

gemeten worden, de bekomen data kon onmiddellijk naar het ziekenhuis verstuurd worden

en de patiënten konden via een systeem contact hebben met hun therapeut. De feedback en

de evaluatie van de parameters hadden als doel om de patiënt onmiddellijk te informeren

over hun prestaties en om het voor de therapeut mogelijk te maken de oefensessie te

bekijken. Evaluatie en data-analyse waren positief over gebruiksvriendelijkheid en

vooruitgang maar negatief voor esthetiek. Een verdere ontwikkeling van dit systeem werd

gebruikt in het Europese HELLODOC project in 2005-2007. De algemene voldoening van

zowel patiënten als therapeuten was hoog en het systeem zou ten minste even effectief zijn

als een traditionele behandeling.

Dezelfde resultaten werden ook gevonden in een studie met chronische patiënten na een

beroerte die revalideerden met AutoCITE (een geautomatiseerde vorm van

beperkingsgeïnduceerde bewegingstherapie) (Lum et al., 2007) of met mCITE (een

gemodificeerde beperkinggeïnduceerde bewegingstherapie)(Page & Levine, 2007).

Page 35: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

29

Een ander voorbeeld van onderzoek naar Telemedicine en eHealth is de recente TECNOB

studie uit Italië (Castelnuevo et al., 2010). Deze onderzoekt de rol van informatie- en

communicatietechnologie bij de behandeling van zwaarlijvigheid bij patiënten met diabetes

type II op lange termijn. Resultaten zijn nog niet beschikbaar maar verwacht wordt dat deze

zouden bijdragen tot de evidence based kennis over hoe Telemedicine het effect van

klinische interventies voor gewichtsverlies op lange termijn zou verbeteren. Daarnaast

zouden de resultaten een positieve impact hebben op het theoretisch model achter de

traditionele gezondheidszorg en een evolutie promoten richting een gezondheidszorg die

overal beschikbaar is.

Een voorbeeld van een Teletreatment systeem op musculoskeletaal vlak is het Rutgers &

Standford systeem voor de behandeling van hand-, elleboog-, knie- en enkelproblemen

(Burdea et al, 2000). Het systeem liet toe dat patiënten oefeningen konden uitvoeren terwijl

ze gevolgd werden van op afstand door de therapeuten. Onderzoek toonde aan dat het

systeem goed werkt op diagnostisch en onderzoekend vlak en dat de subjectieve evaluatie

door de patiënten zeer positief was (Girone et al., 2000). De studie van Heuser et al. (2007)

gaf positieve resultaten voor het gebruik van een Rutgers Masters II handschoen thuis na

een operatie van carpaal tunnel syndroom.

Daarnaast is er ook het Freeband Awareness project uit Nederland. Dit onderzocht en

ontwikkelde mobiele toepassingen van Telemonitoring (voor epilepsie en spasticiteit) en

Teletreatment (voor chronische pijn) (Vollenbroek-Hutten et al., 2008). Als onderdeel van dit

project heeft van Weering een eerste prototype van een gelijkaardig myofeedbacksysteem

getest bij mensen met chronische lage rugpijn. Haar evaluatie richtte zich op de technische

stabiliteit, voldoening van de gebruiker en veranderingen in het activiteiten patroon. Ze

ondervond technische problemen in de bluetooth verbindingen, software en

geheugenproblemen. De proefpersonen gaven aan dat feedback een toegevoegde waarde

gaf en bijdraagt tot de bewustwording. Ze vonden het systeem goed hanteerbaar maar het

hinderde hen door de grootte en de technische storingen. Een latere versie van het systeem

toonde aan dat het een positief effect heeft op het activiteitenniveau bij personen met

chronische lage rugpijn en personen met overgewicht.

Uit vele studies blijkt dus dat Telemedicine binnen verschillende domeinen van de

gezondheidszorg een belangrijke rol kan innemen.

Page 36: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

30

5. GEBRUIKTE MATERIALEN EN MEETINSTRUMENTEN

5.1. Gebruikte materialen: Myotel

5.1.1. Inleiding

Myotel staat voor Myofeedback Based Teletreatment service. Myotel heeft als doel om een

individuele behandeling te geven aan patiënten met nekpijn tijdens hun dagelijkse

activiteiten. Het is een toepassing van myofeedback die kadert binnen het domein van

eHealth. Het meten en weergeven van de spieractiviteit in de nekspieren geeft de patiënt

feedback, wat indien nodig kan leiden tot een gedrags- of houdingsverandering.

5.1.2. Het myotelsysteem

a. Uitrusting

Het toestel bestaat uit een soort zacht hesje van elastische banden (figuur 5), dat de patiënt

onder de kleren draagt. Dit kan aangepast worden aan de noden van de patiënt zodat de

elektroden goed op hun plaats gehouden worden door het hesje. In dit hesje zijn plaatjes

met dry surface electromyografy (sEMG) elektroden verwerkt. Twee daarvan zijn

gelokaliseerd ter hoogte van de m. Trapezius pars descendens aan beide zijden en meten de

activiteit in deze spieren. Daarnaast is er nog een referentie-elektrode die zich ter hoogte

van een benig uitsteeksel, in dit geval de onderste linkse ribben, bevindt. Doordat de

referentie-elektrode op een benig punt geplaatst is, kan de spanning in de spieren hieraan

gerefereerd worden. De elektroden zijn verbonden met een systeem, de Revalidation

Trainer of ReTra. De ReTra ontvangt de metingen van de elektroden en stuurt die gegevens

draadloos door naar een PDA, een Personal Digital Assistant. Dit is een kleine draagbare

handcomputer met netwerkfuncties die de gegevens doorstuurt naar een portal.

Voor dit maakt men gebruik van MobiHealth Mobile™ (figuur 6), een systeem voor mobiele

Tele-monitoring en feedback. Het is een software dat gebruikt kan worden om EMG te

meten, te verwerken en te tonen.

Page 37: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

31

Figuur 5: Hesje Figuur 6: PDA(links) en ReTra met elektroden(rechts)

b. Het Mobihealth™ portal

Het Mobihealth portal is verschillend voor therapeuten en patiënten (figuur 7).. Beide zijn

beveiligd om de privacy van de patiënten te respecteren.

Het portal voor de therapeuten geeft hen de mogelijkheid om toegang te krijgen tot van op

afstand verkregen patiëntengegevens. Ze kunnen er grafieken bekijken die de spierspanning

van de individuele patiënten weergeven alsook hun dagboeken lezen.

De patiënt heeft toegang tot een persoonlijk portal, waarop ze hun dagboek kunnen

invullen. Hierover volgt meer informatie wanneer het gebruik (zie hoofdstuk c) beschreven

wordt.

Figuur 7: Myotel

Page 38: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

32

c. Gebruik

Wanneer de patiënt dit systeem draagt wordt de activiteit in de M. Trapezius pars

descendens door de elektroden gemeten tijdens het uitvoeren van dagelijkse activiteiten. De

elektroden geven deze meetgegevens door aan de ReTra. Wanneer de ReTra een te hoge

spieractiviteit waarneemt, zal die een vibratie veroorzaken. Deze vibratie is voor de patiënt

het signaal dat ze de spieren niet genoeg laat relaxeren. Aan de patiënt wordt aangeleerd

dat dit het signaal is waarop ze de spieren moet ontspannen. Dit kan gebeuren door de

schouders in depressie en retractie te brengen, waardoor de spanning in de M. Trapezius

pars descendens daalt.

De ReTra stuurt de meetgegevens draadloos door naar de PDA. Daarop kan de patiënt

grafieken aflezen, die de spanning in de spieren voorstellen. Hierdoor krijgt de patiënt

visuele feedback over het verloop van de spierspanning.

De grafieken bestaan uit RMS grafieken en RRT grafieken en zijn zowel zichtbaar op de PDA

voor de patiënt als op het portal voor de therapeut (Bults, Huis in’ t Veld, & Jones, 2008) (zie

bijlage 1).

De RMS grafiek toont de gemeten spieractiviteit. Op die grafiek zijn twee horizontale

lijnen te zien, namelijk op 20 en 100, die respectievelijk de lage en hoge drempel van

de spieractiviteit weergeven.

De RRT grafiek geeft een weergave van de relatieve rusttijd van de spieren. Deze

grafiek toont de RMS waarde over een bepaalde tijdsperiode. Ook hier zijn twee

drempels en wanneer de waarden onder de lage drempel (20%) komen, kleurt de

grafiek rood.

De PDA is op zijn beurt verbonden met een draadloos netwerk en daardoor kunnen de

gegevens bekeken worden op een portal. De patiënten en de therapeuten hebben een

afzonderlijk portal waarvoor ze een persoonlijke login en wachtwoord krijgen.

De patiënten kunnen het portal bezoeken om hun dagboek in te vullen. Het is de bedoeling

dat ze bijhouden welke activiteiten ze hebben uitgevoerd en hoe ze zich voelden in de

periode van de Myotelbehandeling. Dit is belangrijk om te weten welke invloed de

activiteiten van de proefpersonen hebben op het verloop van hun spieractiviteit en pijn. Dit

Page 39: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

33

wordt nagegaan aan de hand van een vragenlijst die peilt naar het lokaal ervaren ongemak

(LEO).

Wanneer de patiënten op de site ingelogd zijn, krijgen ze een lijst te zien met alle data van

de vier weken waarin Myotel gebruikt wordt. Daar kunnen ze dan klikken op de dag

waarover ze iets willen aanvullen. Per dag wordt gevraagd naar de ernst van de pijn aan het

begin en aan het eind van de dag. Proefpersonen kunnen dit aangeven voor verschillende

locaties, namelijk de nek, de bovenrug en de linker- of rechterschouder. Ze kunnen de ernst

van de pijn aanduiden op een schaal, die gaat van “geen pijn” tot “de ergst mogelijke pijn”

(zie bijlage 2). Daarnaast vinden de patiënten op de site ook nog een uurrooster waarin ze

kunnen invullen wanneer ze welke activiteit gedaan hebben. Er is ook plaats voorzien om

daarbij opmerkingen te geven. Ten slotte kunnen proefpersonen nog commentaar bijgeven

zoals het gebruik van medicatie of de consultatie van een arts.

Therapeuten kunnen het portal bezoeken om zowel het dagboek van de patiënten als de

grafieken te bekijken.

De patiënt hoeft niet op consultatie te komen maar heeft slechts één maal per week

telefonisch contact met de therapeut. Tijdens dit telefonische consult zal de therapeut

feedback geven aan de patiënt en deze zal gebaseerd zijn op het dagboek dat de patiënt

bijhoudt en op de grafieken die beide op internet te bekijken zijn. Op die manier wordt de

patiënt gecoacht en kunnen de nodige aanpassingen worden gemaakt.

5.2. Gebruikte meetinstrumenten

5.2.1. Inleiding

Omwille van het belang van emotionele en cognitieve responsen op pijn bij het bepalen van

het lijden bij pijnpatiënten hebben onderzoekers verschillende meetinstrumenten

ontwikkeld. Zelf-evaluaties van gedrag als respons op pijn evalueren de subjectieve aspecten

van pijn.

Page 40: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

34

Vragenlijsten voor zelfevaluatie worden vaak gebruikt in een klinische setting. Ze hebben

primair betrekking op ervaren pijn en beperkingen, op functies en participatie en op

mogelijkheid of onmogelijkheid om met pijn om te gaan. Subjectieve metingen kunnen geen

diagnose bevestigen maar kunnen wel nuttig zijn om de etiologie van de pijn te bepalen, om

inzicht te krijgen in de impact van nekpijn, om veranderingen in de loop van de tijd vast te

stellen, om de ervaren functionele beperkingen en/of psychosomatische status te bepalen

en voor de keuze van behandeling.

Er is consistente evidentie dat vragenlijsten voor zelfevaluatie van de patiënt nut kunnen

hebben in de klinische praktijk en in onderzoek door het karakteriseren van de klinische

presentatie van de patiënt, de subjectieve functionele impact van nekpijn en het verloop in

tijd.

De echte waarde is afhankelijk van de betrouwbaarheid, validiteit, variabiliteit,

gebruiksvriendelijkheid en accepteerbaarheid (Nordin et al., 2008).

5.2.2. Visual Analogue Scale (VAS)

Een vaak gebruikte methodologie voor het evalueren van pijnintensiteit en pijnvermindering

is de VAS schaal (Wallenstein, 1984). Het is een eenvoudig, betrouwbaar en bruikbaar

algemeen pijninstrument voor gebruik in verschillende klinische settings (Todd, 1996). Het is

gevoelig aan behandelingseffecten en de verkregen data kunnen geanalyseerd worden met

parametrische statistische testen (Philip, 1990; Dexter, 1995). De VAS-schaal bestaat uit een

horizontale lijn van 10 centimeter waarop de patiënt door een verticaal streepje de ernst

van de belangrijkste klacht aangeeft. Bij het linker uiteinde staat ‘geen klachten’, bij het

rechter uiteinde staat ‘meest ernstige klachten’. De tijd waarover de VAS gemeten wordt

moet gestandaardiseerd worden. Bijvoorbeeld het meten van de belangrijkste klacht over de

afgelopen week (KNGF richtlijnen, 2005).

De VAS-schaal heeft wel een zwakke associatie tussen pijn en beperkingen en een negatieve

correlatie tussen krachtoutput in de nek en pijn (Nordin et al., 2008).

Page 41: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

35

5.2.3. Pain Anxiety Symptom Scale (PASS-20)

De Pain Anxiety Symptom Scale is een bruikbare meting van pijngerelateerde angst bij

personen met chronische pijnproblemen. Het is een zelfrapporterende meting en is gericht

op vier facetten, namelijk angst voor pijn, cognitieve angst, vlucht- vermijdingsgedrag en

fysiologische symptomen van angst. De PASS heeft een voorspelbare waarde om depressie

en beperkingen te identificeren bij patiënten met chronische pijn (McCracken et al., 1992).

Het kan ook nuttig zijn om patiënten te classificeren naargelang hun pijngerelateerde angst

en voor de ontwikkeling van individuele behandeling.

Dit meetinstrument bevat 20 items en is een verkorte versie van de oorspronkelijke PASS

schaal, die er 40 heeft. Het heeft een goede validiteit en betrouwbaarheid en kan effectief

gebruikt worden als screeningsinstrument en is waardevol voor het bepalen van het risico op

het ontwikkelen van chronische pijn en voor het evalueren van de nood aan psychologische

interventies (Coons et al., 2004).

5.2.4. Pijn en beperkingen vragenlijst

De Pain Disability Index (PDI) (Tait et al., 1990) bestaat uit 7 items waarin de patiënt

gevraagd wordt naar de graad waarin pijn interfereert met het functioneren op verschillende

vlakken in het dagelijks leven: familie, huishoudelijke verantwoordelijkheden, recreatie,

sociale activiteit, beroep, seksueel gedrag, zelfzorg en levensonderhoudende activiteiten. De

score op ieder item varieert tussen 0 (geen interferentie) en 10 (volledige interferentie).

Uit 2 studies van Tait et al., (1990) werd de betrouwbaarheid en validiteit van de PDI

aangetoond als korte meting van de pijngerelateerde beperkingen.

5.2.5. Kiel Pain Inventory (KPI)- Avoidance Endurance Model (AEM)

Er is groeiende evidentie voor de impact van pijngerelateerde cognitieve/affectieve en

gedragsresponsen op de ontwikkeling van chronische pijn. Catastroferen en angst werden

aangetoond als mediatoren voor het onderhouden van pijn en beperkingen (Linton, 2000;

Grotle et al., 2007). Het fear-avoidance model (FAM) trekt een pad tussen

Page 42: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

36

pijnvermijdingsresponsen (Fear-Avoidance Responses, FAR), fysische disuse en chronische

pijn (Verbunt et al., 2003). Daarnaast is er ook evidentie voor een tweede pad met

uithoudingsgerelateerde responsen (Endurance Responses, ER) wat leidt tot chronische pijn

via fysische overbelasting (Hasenbring et al., 2006; Bousema et al., 2007). Het vermijdings-

uithoudingsmodel (Avoidance Endurance Model , AEM) plaatst ER naast FAR voor het

behoud van pijn (Hasenbring, 2000).

De Kiel Pain Inventory (KPI) is een multidimensionele vragenlijst met betrekking tot zowel

FAR als ER, alsook tot andere subschalen. De KPI bestaat uit 19 subschalen waarvan 8

gerelateerd zijn aan FAR en ER en de Avoidance-Endurance-Questionnaire vormen, waarvan

de betrouwbaarheid en validiteit aangetoond is (Hasenbring, 1994; Hasenbring et al., 2009).

5.2.6. Work Ability Index (WAI)

Work ability wordt gedefinieerd als de mogelijkheid van een werknemer om zijn of haar job

uit te oefenen rekening houdend met de specifieke job-vereisten, de individuele

gezondheidstoestand en de mentale status. In 1980 werd in Finland de Work Ability Index

vragenlijst ontworpen. Het is een zelfbevragende vragenlijst met als hoofddoel de

mogelijkheid om te werken na te gaan bij individuen. Deze vragenlijst werd al vaak gebruikt

in wetenschappelijke studies over werkgerelateerde gezondheid en in de dagelijkse

werkgerelateerde gezondheidzorg en is een methode om de effecten van

interventieprogramma’s op werkmogelijkheid te evalueren en om prognostische factoren

voor werkonmogelijkheid te identificeren.

Er is een bevredigende relatie tussen de subjectieve resultaten op de WAI en de resultaten

van meer objectieve metingen. Resultaten van studies (Liira et al, 1997; Tuomi et al, 1997)

tonen overtuigde evidentie voor de voorspellende waarde van de WAI voor beperkingen en

mortaliteit.

De vragenlijst bestaat uit 7 items en de totale score wordt berekend door de som van de 7

scores en varieert tussen 7 en 49. Hoge scores tonen een betere werkmogelijkheid (Tuomi &

Ilmarinen, 1998). Door deze scores kunnen individuen geclassificeerd worden en de studie

van De Zwart et al.(2000) toonde hiervoor aan dat er evidentie is van een aanvaardbare

betrouwbaarheid voor de classificatie op basis van deze vragenlijst alsook een aanvaardbare

Page 43: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

37

test-retest betrouwbaarheid. Door de evidentie voor interne validiteit, predictieve validiteit

en betrouwbaarheid blijkt de WAI een goed instrument voor de subjectieve meting van

werkmogelijkheid (Liira et al., 1997; Tuomi et al., 1997; Eskelinen et al., 1991; Nygård et al.,

1991; Cremer, 1996).

5.2.7. Beck Depression Index (BDI)

De Beck Depression Inventory werd geïntroduceerd door Beck in 1961 en bestaat uit 21

items die verschillende symptomen van depressie beschrijven. Het is een betrouwbaar en

valide index voor depressieve symptomen bij patiënten met chronische pijn (Bishop et al,

1993).

De BDI heeft goede psychometrische eigenschappen, die aangetoond werden in

verschillende studies en wordt het best gebruikt voor het meten van de intensiteit van

depressie bij matig depressieve patiënten (Coyne, 1994).

Een studie van Wesley et al. in 1999 toonde aan dat de BDI gebruikt kan worden om

belangrijke informatie te verzamelen over de ernst van interferentie veroorzaakt door pijn

op het functioneren van een individu.

Page 44: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

38

III. EIGENLIJK ONDERZOEK

1. HYPOTHESEN

Het doel van dit onderzoek, dat kadert binnen een europees project, is het nagaan van het

effect van een behandeling met Myotel in twee doelgroepen, namelijk patiënten met

werkgerelateerde nek- en schouderpijn en patiënten met chronische nekpijn door whiplash.

Er wordt onderzocht of er een verschil is tussen het effect van Myotel en het effect van een

traditionele kinesitherapeutische behandeling.

De hypothese bij deze vergelijkende studie is dat een behandeling met behulp van Myotel

tenminste even effectief is als een traditionele kinesitherapeutische behandeling, zowel bij

patiënten met werkgerelateerde nek- en schouderpijn, als bij patiënten met chronische

nekpijn door whiplash.

2. METHODE EN MATERIALEN

2.1. Inleiding

Dit onderzoek maakt deel uit van een Europees project. Het werd uitgevoerd in vier

verschillende onderzoekssettings namelijk UGOT in Zweden, UGent in België, RUB in

Duitsland en RRD in Nederland. Zweden en Nederland legden zich toe op de

werkgerelateerde nek- en schouderklachten. Duitsland, België en Nederland hebben zich

gerichten op patiënten met chronische whiplash.

2.2. Proefpersonen

2.2.1. In- en exclusiecriteria

De in- en exclusie van proefpersonen gebeurde door middel van een screeningsvragenlijst

(zie bijlage 3). Deze zijn verschillend voor de twee patiëntengroepen. De algemene in- en

exlusiecriteria om deel te nemen aan de Myotelstudie worden vermeld in tabel 4. Voor de

groep met werkgerelateerde klachten zijn er nog een aantal extra criteria in verband met

Page 45: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

39

hun beroepsleven. Het voornaamste doel van deze criteria is om andere niet

werkgerelateerde oorzaken, zoals artrose, uit te sluiten.

Tabel 4: Algemene in- en exclusiecriteria voor beide groepen

Inclusiecriteria Exclusiecriteria

Nek-schouderpijn meer dan 7 dagen tijdens

laatste maand

Gebruik van spierrelaxantia tijdens de

behandeling

Vrouwelijk geslacht Algemene artrose of systematische

gewrichtsaandoeningen

Actieve leeftijd (tussen 20-60 jaar) Excessief overgewicht (BMI>30)

Gemiddelde pijn tijdens de laatste maand >3

op Likertschaal

Onvoldoende kennis van de gebruikte taal

tijdens de behandeling

Chroniciteit: klachten > 3 Veralgemeende pijnsyndromen

Toegang tot computer en internet Betrokken in juridische procedures met

betrekking tot klachten

Klachten van het bovenste lidmaat niet

gerelateerd met de nek

2.2.2. Onderzoeksontwerp

Voor dit onderzoek werd er gebruik gemaakt van een randomised controlled trial (RCT).

Proefpersonen werden via randomisatie toegewezen aan ofwel de Myotel-groep

(experimentele groep) of de controlegroep (zie figuur 8).

De inclusie van proefpersonen is gebaseerd op de screeningsvragenlijst en op de ernst van

hun pijn. Daarna werd een blok-randomisatie uitgevoerd. Dit werd gedaan om zich ervan te

verzekeren dat er genoeg myofeedback systemen beschikbaar waren. Voor elke patiënt

waarvoor een systeem beschikbaar was, werd er ook een patiënt toegewezen aan de

controlegroep. Eens toegewezen aan een bepaalde groep, werd iedere proefpersoon

gevolgd gedurende minimum 4 weken interventie. In geval van drop out tijdens de

interventie werd er een nieuwe verdeling volgens blok-randomisatie uitgevoerd.

Page 46: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

40

Wanneer de patiënten toegelaten waren tot het onderzoek en dus voldeden aan de

inclusiecriteria, werd een baseline meting uitgevoerd om de primaire en secundaire

parameters te beoordelen. Deze baseline meting gebeurde via een vragenlijst.

Alle proefpersonen werden getest op Baseline, onmiddellijk na de interventie (T0) en na 3

maand follow-up (T3). Het was ook de bedoeling om na 6 maanden (T6) te herevalueren

maar dit is niet bij alle proefpersonen gelukt wegens de beperkte duur van het project.

De follow-up metingen bestonden uit het invullen van dezelfde vragenlijsten als bij de

baselinemetingen.

Experimentele groep:

Deze patiënten kregen gedurende 4 weken een Myotelbehandeling, waarbij ze het toestel

tenminste 8 uur per week moesten gebruiken en een dagboek moesten invullen. Face-to-

face consultaties tussen patiënt en therapeut vonden enkel plaats aan het begin van de

periode om het toestel te overhandigen en instructies te geven en aan het einde van de

periode. Daarnaast werd telefonisch contact genomen om het verloop van de behandeling

te evalueren, feedback te geven en eventueel bij te sturen waar nodig. De patiënten vulden

vragenlijsten in aan het begin en aan het einde van hun behandeling zodat vergelijkingen

gemaakt konden worden.

Controlegroep:

Deze groep kreeg geen bijkomende Myotel interventie, maar enkel een traditionele

kinesitherapeutische behandeling.

Bij de patiënten met chronische nekpijn na whiplash bestond de kinesitherapeutische

behandeling voornamelijk uit mobilisaties, spierversterkende oefeningen, houdingscorrectie

en stabilisatietraining. De pijn kon behandeld worden met behulp van TENS, massage en

warmte.

Page 47: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

41

Figuur 8: schematische weergave onderzoeksontwerp

2.2.3. Power analyse

Om een goede power te hebben moesten zowel de experimentele als de controlegroep

bestaan uit 50 proefpersonen, verspreid over de vier landen. Zweden en Nederland zouden

elk 20 patiënten onderzoeken met werkgerelateerde nek- en schouderpijn, waarvan de ene

helft tot de Myotelgroep en de andere helft tot de controlegroep zou toegewezen worden

op een gerandomiseerde manier. Duitsland en België zouden elk 20 patiënten met whiplash

onderzoeken en Nederland zou naast de vorige 20 ook 25 proefpersonen met whiplash

onderzoeken. Ook hier werd telkens de helft at random toegewezen aan de experimentele

groep en de andere helft aan de controlegroep. Zo zouden in het totaal 105 proefpersonen

gezocht worden, waarvan tenminste 50 in de controlegroep en 50 in de Myotelgroep.

Page 48: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

42

2.3. Materialen: meetinstrumenten

2.3.1. Pijnintensiteit

De pijnintensiteit is een belangrijke parameter voor het bepalen van de effectiviteit van de

behandeling. Dit werd geëvalueerd met behulp van een 10 punten Likertschaal. De

deelnemers werden gevraagd naar hun pijn in de nek- en schouder regio gedurende de

laatste maand, gedurende de laatste week, gedurende de laatste dag en op het huidige

moment. De schaal loopt van “geen enkele pijn/klacht” tot “ergst mogelijke pijn/klacht”. De

patiënten moesten aanduiden op de lijn tussen deze twee eindpunten waar ze hun

pijn/klachten zouden plaatsen.

2.3.2. Subjectief ervaren beperkingen

Het evalueren van de subjectief ervaren beperkingen is eveneens bepalend voor de

effectiviteit van de behandeling. Deze werden beoordeeld aan de hand van de Pain Disability

Index (PDI) of de Pijn Beperkingen Vragenlijst. Dit is een vragenlijst die de impact van de

chronische pijn meet op de mogelijkheden om deel te nemen aan de activiteiten van het

dagelijks leven. Deze index bevat 7 items voor verschillende domeinen, namelijk familie en

huishoudelijke verantwoordelijkheden, vrije tijd of recreatie, sociale activiteiten, beroep,

seksueel gedrag, persoonlijke verzorging en levensonderhoudende dagelijkse activiteiten. De

antwoorden worden aangeduid op een puntenschaal gaande van volledig mogelijk of niet

beperkt (waarde 0) tot onmogelijk of volledig beperkt (waarde 10).

De pijnintensiteit en beperkingen werden gemeten bij aanvang (Baseline), onmiddellijk na de

myotelbehandeling (T0) en na drie maanden (T3) en zes maanden follow up (T6).

2.2.3 Psychologische en sociale cognities

Voor het evalueren van de invloed van Myotel op het psychologische en sociale vlak werd

gebruik gemaakt van:

Page 49: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

43

-PASS:Pain Anxiety Symptom Scale-20: dit beoordeelt de pijngerelateerde angst en de

verschillende manieren van reageren op de pijn. Dit zowel op psychologisch vlak,

cognitief vlak en op het vlak van ongerustheid. De beoordeling gebeurt aan de hand

van 20 vragen waarop de patiënt het antwoord kan aanduiden op een schaal die gaat

van waarde 0, “nooit” tot waarde 5, “altijd”.

-BDI: Back Depression Inventory: dit is een vragenlijst die bestaat uit 21 uitspraken waarbij

de patiënt voor elk onderwerp kan kiezen uit 4 mogelijkheden. Deze uitspraken gaan

over hoe de patiënt zich de afgelopen twee weken (tot en met de huidige dag) gevoeld

heeft.

Na het berekenen van de score kunnen verschillende niveaus onderscheiden worden

naargelang de mate van depressie (Tabel 5).

Tabel 5: Interpretatie score BDI

Score Beoordeling

0-9 Geen of minimale depressie

10-14 Op rand van depressie

15-20 Lichte depressie

21-30 Matige depressie

31-40 Diepe depressie

41-63 Zeer ernstige depressie

Deze werden gemeten op Baseline, onmiddellijk na de behandeling (T0) en na drie maand

(T3) en zes maand follow-up (T6).

2.2.4. Prognostische factoren van het effect van de Myotelbehandeling

Dit werd gemeten door de Work Ability Index (WAI). Deze bestaat uit 11 vragen met

verschillende antwoordmogelijkheden. Deze vragen gaan voornamelijk over de beoordeling

van het werkvermogen, over de aanwezige aandoeningen of klachten en over de invloed

daarvan op het werkvermogen. Daarnaast zijn er nog vragen die peilen naar de

Page 50: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

44

verwachtingen van de proefpersoon over het werkvermogen en over de toekomst en vragen

over de dagelijkse bezigheden.

Na het berekenen van de totaalscore kunnen verschillende niveaus onderscheiden worden

(tabel 6).

Tabel 6: Interpretatie score WAI

Score Beoordeling

7-27 Slecht

28-36 Matig

37-43 Goed

44-49 uitstekend

2.2.5. Gebruiksvriendelijkheid en aanvaardbaarheid

Dit werd gemeten door een zelf opgestelde vragenlijst aangezien er geen

gestandaardiseerde en gevalideerde vragenlijsten beschikbaar zijn om de

gebruiksvriendelijkheid van telefonisch gestuurde behandelingen, zoals bij de Myotel, te

testen. Als theoretisch achtergrond hiervoor werd de TAM, de Technology Acceptance

Model, gebruikt. Dit model suggereert dat de intentie tot het gebruik beïnvloed wordt door

ervaren nut en handigheid. Het resultaat van deze vragenlijsten zou een antwoord geven op

de vraag of patiënten en therapeuten bereid zijn om deze behandelingswijze te aanvaarden.

De voldoening en het accepteren van de Myotel behandeling is afhankelijk van de

verwachtingen van de proefpersonen over Myotel op voorhand. Daarom werd dit gemeten

aan het begin (Baseline) en onmiddellijk na het beëindigen (T0) van de Myotel testperiode.

De vragenlijst bestaat uit een deel over de tevredenheid en verwachtingen ten aanzien van

het myofeedbackapparaat en de zakcomputer (PDA). Dit deel bestaat uit 12 vragen waarbij

de patiënten een cijfer moeten omcirkelen van 1 (in sterke mate mee oneens) tot 7 (in

sterke mate mee eens). De eerste vier vragen gaan over het myofeedbackapparaat, de

volgende vier gaan over de PDA en de laatste vier gaan over ervaren bruikbaarheid.

Page 51: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

45

De technische betrouwbaarheid voor klinisch gebruik werd gemeten door automatische

dataverwerking via de Myoteltoepassingen. Er werd gekeken of er voldoende data

beschikbaar was aan het einde van de testperiode. Daarnaast werd het verlies aan data

gemeten tussen de monitor (ReTra) en de PDA en tussen de PDA en de eind database.

Tenslotte zou het dagboek van de therapeut ook een bijdrage leveren om technische

problemen aan het licht te brengen.

2.2.6. Tijdsinvestering

Om de efficiëntie van de behandeling te bepalen werd er gebruik gemaakt van de

tijdsinvestering van de therapeuten en de verplaatsingstijd die gespendeerd werd aan de

consultaties. Tijdens de behandeling werd de tijd voor de voorbereiding en de wekelijkse

consultaties met de Myotelproefpersonen bijgehouden door de therapeuten en het aantal

minuten werd genoteerd op een formulier. De totale duur van de tijd die de verplaatsing

voor de consultaties in beslag nam werd bevraagd in een vragenlijst op T0 aan alle Myotel

proefpersonen. De tijd werd onderverdeeld in verschillende categorieën die de

proefpersonen konden aanduiden: 0-10 minuten, 10-20 minuten, 20-30 minuten, 30-40

minuten, 40-50 minuten, 50-60 minuten and >60 minuten.

2.3. Statistische analyse

Bij de statistische analyse van de verkregen data werd gebruik gemaakt van het

softwareprogramma PASW Statistics Data Editor. Via beschrijvende statistiek werden

gemiddelden en standaarddeviaties berekend uit data van verschillende parameters van de

onderzoekspopulatie die verkregen werden via de vragenlijsten.

Vergelijkingen tussen de Myotelgroep en de controlegroep werden gedaan via een GLM

voor herhaalde metingen. Within subjects factor was tijd (Baseline, T0, T3) en Between

subjects factor was behandeling (myotel en controle) en groep (whiplash en

werkgerelateerd). P-waarden van minder dan 0,05 worden als statistisch significant

beschouwd.

Page 52: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

46

3. RESULTATEN

3.1. Beschrijving proefpersonen

De onderzoekspopulatie bestond uit 139 proefpersonen.

De whiplashpopulatie telde 73 proefpersonen en de groep met werkgerelateerde nekpijn

bestond uit 66 proefpersonen.

71 proefpersonen kregen een myotelbehandeling terwijl 68 proefpersonen behandeld

werden met traditionele kinesitherapie. De groep proefpersonen met werkgerelateerde

klachten werd gelijk verdeeld over de Myotel- en controlegroep (n=33) en bij de

whiplashpopulatie telde de Myotelgroep 38 proefpersonen en de controlegroep 35

proefpersonen.

Op basis van de antwoorden op de screeningsvragenlijst worden de gemiddelde leeftijd,

lengte en gewicht van de proefpersonen alsook hun standaarddeviatie weergegeven in Tabel

7.

Tabel 7: Beschrijving proefpersonen

Werkgerelateerd Whiplash

Gemiddelde Standaarddeviatie Gemiddelde Standaarddeviatie

Controle- Leeftijd bij inclusie (maand) 541,55 127,96 484,46 148,30

Groep Lichaamslengte (cm) 168,39 5,99 169,37 6,90

Lichaamsgewicht (kg) 69,375 11,51 68,26 8,79

Myotel- Leeftijd bij inclusie (maand) 544,78 125,96 449,32 126,47

Groep Lichaamslengte (cm) 167,24 6,18 171,24 6,61

Lichaamsgewicht (kg) 67,96 9,816 68,42 11,31

34 proefpersonen werden gerekruteerd in Zweden (24,5%) , 22 proefpersonen in België

(15,8%), 20 proefpersonen in Duitsland (14,4%) en 63 proefpersonen in Nederland (45,3%).

Deze gegevens worden weergegeven in figuur 9.

Page 53: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

47

Figuur 9: Rekrutering proefpersonen

Bij de groep met werkgerelateerde klachten werd gevraagd naar het aantal werkuren per

week en daarbij is het gemiddelde 27,6 uur (±8,8 uur). De groep met whiplashklachten werd

gevraagd hoe lang geleden het ongeval plaatsvond en daarbij werd een gemiddelde

gevonden van 65,4 maanden (±83,4 maanden).

3.2. Meetresultaten

3.2.1 Pijnintensiteit

De proefpersonen hebben de intensiteit van hun pijn aangeduid op een VAS-schaal. Deze

score liep van 0 tot 10 en ze deden dit voor pijn gedurende de laatste maand, gedurende de

laatste week, gedurende de laatste dag en op dat moment (voorgesteld op figuur 10 t.e.m.

figuur 13).

Analyse toonde aan dat er enkel een significant main effect was tussen de verschillende

tijdstippen (gedurende laatste maand is p=0,000 en F=12,575, gedurende laatste week is

p=0,013 en F=4,681, gedurende laatste dag is p=0,003 en F=6,354 en op het moment is

p=0,001 en F=8,035), maar niet tussen de verschillende behandelingen en de verschillende

groepen. Na het vergelijken van de gemiddelden werd gevonden dat het significant verschil

zich situeert tussen Baseline en T0 (p<0,010) en tussen Baseline en T3 (p<0,020) en niet

tussen T0 en T3.

UGOT12% UGENT

8%

RUB7%

RRD23%

Total50%

Page 54: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

48

Figuur 10: VAS maand Figuur 11: VAS week

Figuur 12: VAS dag Figuur 13: VAS moment

3.2.2 Subjectief ervaren beperkingen

De proefpersonen vulden de PDI vragenlijst in op Baseline, T0 en T3 en het optellen van de

scores op hun antwoorden leidde tot een totaalscore tussen 0 en 10 (voorgesteld op figuur

14).

Figuur 14: Verloop PDI score

0

1

2

3

4

5

6

7

8

B T0 T3

VA

S-sc

ore

Tijdstip

controle

myotel0

1

2

3

4

5

6

7

8

B T0 T3

VA

S-sc

ore

Tijdstip

controle

myotel

0123456789

B T0 T3

VA

S-sc

ore

Tijdstip

controlemyotel

0

1

2

3

4

5

6

7

8

B T0 T3

VA

S-sc

ore

Tijdstip

controle

myotel

0

5

10

15

20

25

30

35

40

baseline T0 T3

PD

I-sc

ore

tijdstip

controle

myotel

Page 55: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

49

Bij het vergelijken vinden we geen main effect en geen interactie-effect tussen tijd en groep

en tussen tijd en groep en behandeling, maar wel een significant interactie effect tussen tijd

en behandeling (p=0,018 en F=4,24).

Op basis daarvan hebben we met behulp van een T-test gekeken naar het verschil in scores

tussen de Myotelgroep en de controlegroep op de verschillende tijdstippen en vonden we

geen significante resultaten (op Baseline is p=0.915 en F=0,059, op T0 is p=0,347 en F=0,169

en op T3 is p=0,797 en F=0,559).

Vervolgens hebben we binnen de twee groepen gekeken naar het verschil tussen scores op

de verschillende tijdstippen.

In de controlegroep werd er een significant effect gevonden (p=0,029 en F=3,921). Er is een

daling van de scores op pijn en beperkingen en het vergelijken van de gemiddelden toont

dat deze daling significant is tussen Baseline en T3 (p=0,023) en tussen T0 en T3 (p=0,016).

In de Myotelgroep is er een daling van de scores tussen Baseline en T0, maar dan weer een

stijging op T3. Het effect hier is niet significant.

3.2.3. Psychologische en sociale cognities

PASS

De proefpersonen gaven antwoord op 20 vragen en na het optellen van de scores werd een

totaalscore behaald tussen 0 en 100 (voorgesteld op figuur 15).

Figuur 15: Verloop PASS score

05

101520253035404550

baseline T0 T3

PA

SS-s

core

tijdstip

controle

myotel

Page 56: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

50

Bij het vergelijken vinden we een significant main effect voor de tijd (p=0,043) alsook een

significant interactie-effect tussen tijd en behandeling (p=0,007). Er is geen significant effect

tussen tijd en groep (p=0,082) en tijd en behandeling en groep (p=0,059). Op basis van het

interactie-effect tussen tijd en behandeling hebben we via een T-test gekeken naar het

verschil tussen de Myotelgroep en de controlegroep op de verschillende tijdstippen.

Hiervoor werd geen significant effect gevonden (op Baseline is p=0,867 en F=1,356 op T0 is

p=0,467 en F=0,643 en op T3 is p=0,867 en F=0,181).

Vervolgens hebben we per behandelingsgroep de scores op de verschillende tijdstippen

vergeleken. Bij de controlegroep was er geen significant verschil (p=0,131) tussen de scores

op de verschillende tijdstippen.

Bij de Myotelgroep werd er een significant effect gevonden (p=0,002 en F=7,155) met een

significant verschil in scores tussen Baseline en T0 (p=0,002) en tussen Baseline en T3

(p=0,022).

BDI

De proefpersonen gaven antwoord op 21 vragen, waarbij elke vraag een score tussen 0 en 3

kon krijgen, waardoor een totaalscore tussen 0 en 63 behaald kon worden. Het verloop van

de scores wordt weergegeven in figuur 16.

Figuur 16: Verloop BDI score

0

5

10

15

20

25

baseline T0 T3

BD

I-sc

ore

tijdstip

controle

myotel

Page 57: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

51

Als we kijken naar het verschil in effect tussen de Myotelgroep en de controlegroep op de

verschillende tijdstippen is er een significant main effect van de tijd (p=0,002 en F=7,295)

maar geen interactie-effect van groep en behandeling.

Het verschil situeert zich tussen Baseline en T0 (p=0,000) en tussen Baseline en T3 (p=0,003),

maar er is geen significant verschil tussen T0 en T3.

Na het uitvoeren van een T-test blijkt dat het verschil in gemiddelden niet significant is op

Baseline (p=0,418) en net niet significant is op T0 (p=0,058) en op T3 (p=0,062).

Als we de twee groepen afzonderlijk bekijken op de verschillende tijdstippen is er zowel

binnen de Myotelgroep (p=0,034 en F=3,692) als binnen de controlegroep (p=0,025 en

F=4,379) een daling van de scores met een significant verschil tussen de scores op Baseline

en de scores op T0 (p=0,017 in de controlegroep en p=0,007 in de Myotelgroep) en tussen

Baseline en T3 (p=0,021 in de controlegroep en p=0,043 in de Myotelgroep), maar niet

tussen de scores op T0 en T3.

3.2.4. Prognostische factoren: WAI

Deze vragenlijst bestond uit 10 vragen met verschillende puntenschalen. De behaalde score

ligt tussen 7 en 49 punten en bepaalt de mate van arbeidsongeschiktheid. Hoe hoger de

score hoe minder de arbeidsongeschiktheid.

De gemiddelde score voor de totale populatie op Baseline is 28,92, op T0 is 30,43 en op T3 is

30,93 (voorgesteld op figuur 17). Dit betekent dat de gemiddelde arbeidsgeschiktheid op elk

tijdstip matig is. Op elk moment en zowel in de Myotel- als in de controlegroep scoort de

whiplashpopulatie lager dan de werkgerelateerde populatie.

Page 58: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

52

Figuur 17: verloop WAI-score

Als we de Myotelgroep en de controlegroep vergelijken op de verschillende tijdstippen

vinden we enkel een main effect voor de tijd (p=0,000 en F=10,499) maar geen interactie-

effecten tussen tijd en behandeling (p=0,475 en F=0,744), tijd en groep (p=0,312 en F=1,117)

en tijd en groep en behandeling (p=0,255 en F=1,388).

Als we de gemiddelden op de verschillende tijdstippen vergelijken vinden we dat het verschil

zich voordoet tussen de scores op Baseline en op T0 (p=0,005) en tussen de scores op

Baseline en T3 (p=0,000) maar niet tussen TO en T3 (p=0,188).

3.2.5. Gebruiksvriendelijkheid

De aanvullende vragenlijst voor de Myotelgroep bevatte ook een deel die peilde naar de

gebruiksvriendelijkheid van Myotel. Hierover hebben we gegevens van Baseline en T0. Op de

vragen kon er een score gegeven worden van 1 (in sterke mate mee oneens) tot 7 (in sterke

mate mee eens).

Het eerste deel bestond uit vragen over de tevredenheid en verwachtingen. De eerste vier

vragen gingen over het myofeedback apparaat. Op baseline is er een gemiddelde score van

3,73 (±0,68) en op T0 een gemiddelde van 3,74 (±0,55) wat aantoont dat de meeste mensen

een neutrale houding hebben ten opzichte van het myofeedback apparaat. Op de vraag of

de persoon het systeem eenvoudig vond om te gebruiken was het gemiddelde 5,35 op

Baseline en 5,98 op T0 wat aantoont dat de personen het daar eerder mee eens zijn en dat

het toestel dus eenvoudig te gebruiken is.

0

5

10

15

20

25

30

35

40

baseline T0 T3

WA

I-sc

ore

Tijdstip

controle

myotel

Page 59: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

53

De volgende vier vragen gingen over de zakcomputer (PDA) en daarbij werd een gemiddelde

score gehaald van 3,88 (±0,73) en op T0 een gemiddelde van 3,90 (±0,65). Op de vraag of de

PDA eenvoudig te gebruiken is was het gemiddelde 5,59 op Baseline en 6,10 op T0 wat

aantoont dat de personen het eerder eens zijn en dat de PDA dus eenvoudig te gebruiken is.

De laatste vier vragen bevragen de ervaren bruikbaarheid en daarop werd een gemiddelde

score gegeven van 3,43 (±0,81) en op T0 een gemiddelde van 3,59 (±0,92).

Page 60: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

54

IV. DISCUSSIE

1. DISCUSSIE VAN DE METHODOLOGIE

Het doel van dit onderzoek was om na te gaan of de effectiviteit (pijn en beperkingen) en

efficiëntie (tijdsinvestering) bij een Myotelbehandeling vergelijkbaar is met een traditionele

kinesitherapeutische behandeling bij patiënten met chronische nekpijn. In dit vergelijkend

onderzoek werden zowel personen met nek- en schouderklachten veroorzaakt door

werkgerelateerde oorzaken (in Nederland en Zweden) als personen met nek- en

schouderklachten veroorzaakt door whiplash (in Nederland, België en Duitsland) onderzocht.

De inclusie van proefpersonen gebeurde door middel van een screeningsvragenlijst. Hierbij

moet opgemerkt worden dat dit een subjectieve en kwalitatieve manier is van rekruteren en

dat we dus niet over precieze medische gegevens van de proefpersonen beschikken. Toch

wordt er van uit gegaan dat ze in alle eerlijkheid op de vragen geantwoord hebben.

Vooraf werd bepaald dat om een voldoende hoge power van het onderzoek te bekomen er

minstens 50 proefpersonen in elke groep vereist waren. Dus werd er voor gezorgd dat zowel

de groep met klachten veroorzaakt door werkgerelateerde oorzaken als de groep met

klachten veroorzaakt door whiplash aan deze vereiste voldeden. In het totaal werden 139

vrouwen tussen 20 en 60 jaar, die ook voldeden aan de andere inclusiecriteria, geselecteerd

om deel te nemen aan het onderzoek. Het voldoen aan deze voorwaarde is een pluspunt van

het onderzoek. Er werd vooraf ook bepaald dat de proefpersonen via blokrandomisatie

zouden verdeeld worden over de controlegroep en de Myotelgroep. Deze zou verlopen

volgens het aantal myofeedbacksystemen die toegewezen konden worden aan nieuwe

patiënten. De reden daarvoor was om er zeker van te zijn dat er voldoende

myofeedbacksystemen beschikbaar zouden zijn. Per persoon die voldeed aan de

inclusiecriteria en toegewezen werd aan de Myotelgroep werd ook iemand toegewezen aan

de controlegroep. Het is niet te controleren of dit objectief gebeurd is, waardoor de

mogelijkheid bestaat dat proefpersonen willekeurig een groep gekozen hebben of dat er

gekeken werd naar de mogelijkheden van zowel proefpersoon als therapeut.

De Myotelgroep kreeg een behandeling met het Myotel myofeedbacksysteem en de

controlegroep kreeg een traditionele kinesitherapeutische behandeling. De proefpersonen

Page 61: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

55

uit de controlegroep werden niet behandeld door één vaste kinesitherapeut en de

verschillende therapeuten hebben hun handelingen ook niet op elkaar afgestemd.

Niettegenstaande deze limitatie wordt er toch van uit gegaan dat alle kinesitherapeutische

behandelingen even effectief waren. Nek- en schouderpijn wordt meestal behandeld door

tonificatie van de nek- en schouderspieren, houdingscorrectie en vergroten van de

nekmobiliteit. Onderzoek toonde reeds aan dat er een positief effect is van kinesitherapie in

vergelijking met geen behandeling, maar het effect bleek klein (Kay et al., 2005; Philadelphia

Panel, 2001).

Dit onderzoek verliep over twee jaren. Dit was de maximale termijn aangezien het zo

bepaald werd door de Europese gemeenschap. Het bleek echter onvoldoende om van alle

proefpersonen gegevens te verzamelen na 6 maand follow-up. Dit zou interessant geweest

zijn om de duurzaamheid van een Myotelbehandeling te evalueren alsook van de

controlebehandelingen. Daarom zou in de toekomst gewerkt moeten kunnen worden over

een langere tijdsperiode zodat ook over de toestand na 6 maanden informatie beschikbaar

wordt.

Bij het onderzoek werd gebruik gemaakt van behandelingen die telkens 4 weken duurden.

De reden voor het kiezen van deze duur is dat een traditionele kinesitherapeutische

behandeling, die bestaat uit 9 behandelingen, ook meestal loopt over een periode van 3 à 4

weken. De proefpersonen gebruikten het Myotelsysteem gemiddeld 8 uur per week. Dit

werd vooraf bepaald in het algemene protocol van het Europese Myotelonderzoek. Ook

Voerman et al.(2007) en Huis in ’t Veld et al.(2008) hebben in hun onderzoeken gebruikt

gemaakt van een 4 weken durende behandeling waarbij de Myotelgroep het systeem

gemiddeld 8 uren per week gebruikte. Het is niet bekend of de periode van de totale

behandeling en het aantal uren per behandeling voldoende is voor een Myotel behandeling.

Het vergelijken van behandelingen met verschillende duur en intensiteit zou ook een

suggestie kunnen zijn voor verder onderzoek.

Voor echte ontwikkeling van Myotel moet een evaluatie gemaakt worden zowel op het

domein van kwaliteit, zoals in dit onderzoek gebeurd is, maar ook op het domein van kosten

en beschikbaarheid. Evaluatie van de kostprijs van Myotel zou ook tijdens het Myotelproject

onderzocht worden en zal beschreven door Kjil et al. (unpublished data). De beschikbaarheid

of toegankelijkheid van Myotel werd nog niet concreet onderzocht, maar er werd wel al

Page 62: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

56

aangetoond dat doordat consultaties van op afstand gebeuren er een groter geografisch

gebied kan bereikt worden per therapeut.

Evaluatie gebeurde aan de hand van vragenlijsten op verschillende tijdstippen. Ook hier kan

de opmerking gemaakt worden dat dit een subjectieve manier is van evalueren. Een

systematische review door van Weering et al. in 2007 gaf reeds indicaties dat bij gebruik van

meetinstrumenten waarin de patiënt zelf gevraagd wordt een oordeel te geven over zijn

activiteiten niveau (subjectieve instrumenten) andere resultaten gevonden worden dan bij

het gebruik van meetinstrumenten waarin het daadwerkelijke fysieke activiteiten patroon

gemeten wordt (objectieve instrumenten). Door het ontbreken van objectief datamateriaal

zijn we aangewezen op een kwalitatief onderzoek, wat enkele inherente beperkingen met

zich mee brengt.

Het was aanvankelijk echter wel de bedoeling om ook de spieractiviteit (spierrelaxatie) te

evalueren in de Myotelgroep aangezien deze vaak verhoogd is bij patiënten met chronische

pijn. Door het ontbreken van gegevens over de spieractiviteit is het echter onmogelijk

gebleken deze analyse uit te voeren en kunnen we niets besluiten over de invloed van

Myotel op de spierrelaxatie.

Hierover beweerden bijvoorbeeld Hermens en Hutten na hun exploratieve studie met het

Cinderella-gebaseerde myofeedbacksysteem in 2002 dat er na een vier weken durende

myofeedbackbehandeling een daling optrad van de spieractiviteit, een toename van de

musculaire rusttijd alsook een vermindering van nek- en schouderpijn.

Ook een recente studie van Holtermann et al. (2008) bij computerwerkers toonde aan dat

unilaterale myofeedbacktraining van de M. Trapezius tijdens computerwerk ervoor zorgde

dat er een daling was in de spieractiviteit en een toename van de relatieve rusttijd van de

spier. Zo zou myofeedbacktraining volgens hen de mogelijkheid hebben om myalgie bij

computerwerkers te voorkomen.

Het analyseren van het effect van Myotel op de spieractiviteit zou dus een suggestie kunnen

zijn voor verder onderzoek. Resultaten hiervan zouden dan eventueel, zoals Huis in ’t veld et

al. in 2008 beweerden, ook kunnen uitwijzen dat er met Myotel voldoende sEMG data

verzameld kan worden.

Page 63: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

57

2. DISCUSSIE VAN DE RESULTATEN

De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat Myotel effect heeft op pijnintensiteit,

subjectief ervaren beperkingen, emoties en werkgeschiktheid. Wel bleek er geen verschil in

effect tussen de Myotelbehandeling en de traditionele behandeling.

2.1. Pijnintensiteit en subjectief ervaren beperkingen

2.1.1. Pijnintensiteit

Resultaten toonden dat er enkel een main effect is. Dit betekent dat de pijnintensiteit

afneemt met verloop van tijd, onafhankelijk van de behandeling die ze kregen en van de

oorzaak van hun pijn (groep).

Verondersteld wordt dat de daling in pijnintensiteit hoofdzakelijk zou te wijten zijn aan de

verandering in spieractiviteit. De resultaten over de pijnintensiteit komen overeen met wat

Hermens en Hutten in 2002 reeds vonden in hun exploratieve studie met een vier weken

durende myofeedbacktraining. Zij vonden bij de meerderheid van de proefpersonen met

werkgerelateerde myalgie een daling in pijn en discomfort onmiddellijk na de

myofeedbacktraining. Ze merkten ook op dat de verbetering in pijnklachten bij 35 tot 40%

van de proefpersonen nog toenam na de myofeedbackbehandeling. Dit bleek in ons

onderzoek niet het geval want als we de grafieken of de resultaten bekijken, merken we dat

de daling in pijnintensiteit voornamelijk gebeurt tijdens de behandeling met Myotel en dat

nadien de pijnintensiteit eigenlijk niet meer echt afneemt, maar toch lager blijft dan de

pijnintensiteit bij aanvang. Het effect zou volgens ons onderzoek dus voornamelijk optreden

gedurende de behandeling.

Ook een ouder onderzoek uit 1998 bij beeldschermwerkers toonde aan dat de klachten in de

groep met myofeedbackbehandeling meer afnamen dan in de controlegroep (Pol-Douwes &

de Jonge-Seepma, 2003).

Aangezien er in dit onderzoek niet vergeleken werd met een controlegroep van

proefpersonen die geen behandeling kreeg moet opgemerkt worden dat het geconstateerde

effect ook veroorzaakt kan worden door de tijd die een dalende evolutie van pijnklachten

Page 64: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

58

teweeg brengt. Weliswaar zou dit dan ook betekenen dat de traditionele behandeling geen

effect heeft. Dit zou alvast een punt kunnen zijn waarnaar in de toekomst uitgebreider

onderzoek zou gedaan kunnen worden. De vraag dringt zich dan wel op of het niet geven

van een behandeling aan patiënten met klachten wel ethisch verantwoord is.

2.1.2. Subjectief ervaren beperkingen

De proefpersonen gaven aan dat ze een daling ondervonden van hun beperkingen tijdens de

Myotelbehandeling, maar na de behandeling namen de subjectief ervaren beperkingen

terug toe. Uit de resultaten konden we besluiten dat behandeling met Myotel niet meer

effect heeft dan een traditionele behandeling op de subjectief ervaren beperkingen bij

patiënten met nekpijn.

Redenen voor de daling in subjectieve ervaringen en beperkingen kunnen zijn dat door de

verminderde pijnintensiteit (en gewijzigde spieractivatie) meer activiteiten en bewegingen

pijnloos kunnen uitgevoerd worden. Door de myofeedback zouden patiënten zich tijdens het

uitvoeren van bewegingen en activiteiten meer bewust zijn van hun spieractiviteit en

controle waardoor het mogelijk is dat ze minder beperkingen ondervinden. Bij personen met

chronische pijn is vaak een verandering in hun activiteitsniveau aanwezig. Vooral de

verdeling van de activiteiten over het verloop van de dag zou anders verlopen (Van Weering

et al., 2008). Spenkelink et al.(2002) gaven aan dat er voornamelijk een daling is in het

activiteitenpatroon ’s avonds omdat de activiteiten overdag al teveel energie en inspanning

gevraagd zouden hebben.

De toename in beperkingen na de behandeling zou dan verklaard kunnen worden door het

wegvallen van de feedback over de activiteiten, waardoor de proefpersonen minder bewust

zijn van hun houdingen en bewegingen. Maar dit zou dan betekenen dat er na de

myofeedbackbehandeling geen leereffect is en dat de behandeling misschien te kort

geduurd heeft of niet intensief genoeg was. Aan de andere kant moeten we bij het

interpreteren van deze resultaten terug rekening houden met het feit dat er gewerkt werd

met een subjectieve vragenlijst en dat de data misschien wat genuanceerd moeten worden.

Page 65: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

59

2.1.3. Vergelijking met andere resultaten

Kosterink et al. (unpublished data) deden een vergelijkbare analyse over Myotel en kwamen

tot gelijkaardige resultaten als dit onderzoek. Ze concludeerden na hun analyse dat zowel

Myotel als een traditionele behandeling gematigd effect hebben op de pijnintensiteit en

niveau van beperkingen maar dat er geen verschil bleek tussen de twee groepen. Ook zij

merkten op dat het effect op de beperkingen gedaald was na drie maanden terwijl het effect

op de pijnintensiteit wel gebleven was. Ze berekenden dat bij 40% van de patiënten een

klinisch relevante verbetering in pijnintensiteit en beperkingen opgetreden was.

Dit percentage is veel lager dan in de pilootstudie van Huis in ’t veld (2008), waarin er bij

50% van de patiënten een verbetering was in pijnintensiteit en bij 80% een daling in de

beperkingen. Dit verschil in percentages kan te wijten zijn aan de verschillende pathologieën

in de studies aangezien de pilootstudie gebeurde bij algemene aspecifieke nekpijn en de

percentages van Kosterink et al. (unpublished data) enkel werkgerelateerde nekpijn

betreffen. Een andere oorzaak kan gevonden worden in het kleine steekproefaantal van de

pilootstudie, aangezien er maar tien vrouwen getest werden. In de pilootstudie werd ook

een ander meetinstrument gebruikt om de beperkingen te meten, namelijk de Neck

Disability Index (NDI) in plaats van de PDI vragenlijst zoals in ons onderzoek.

In de studie van Voerman et al. (2007) werd er een percentage berekend van 45%, dat meer

overeenkomt met het getal uit het onderzoek van Kosterink et al. (unpublished data). In die

studie onderzochten Voerman et al. het verschil in effect van ambulante

myofeedbacktraining met ergonomisch advies en van ergonomisch advies alleen. Ze vonden

ook dat pijnintensiteit en beperkingen significant gedaald waren na beide behandelingen en

dat het effect behouden werd bij follow-up. Er werd ook geen verschil gevonden tussen de

twee interventiegroepen. Aangezien in het onderzoek van Voerman et al. gebruik gemaakt

werd van ambulante myofeedback en niet van myofeedback op afstand zoals bij ons, kan er

opgemerkt worden dat er geen verlies van effect is door het wegvallen van het persoonlijk

face-tot-face contact bij de Myotelstudie. De bevindingen uit het Myotelproject zijn

gelijkaardig aan deze resultaten.

Page 66: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

60

2.2. Psychologische en sociale cognities

Een Myotelbehandeling zou volgens onze resultaten een effect hebben op de emoties.

Redenen hiervoor kunnen zijn dat patiënten zich door de daling in pijnintensiteit en

verbetering in functioneren emotioneel ook beter voelen. Wanneer patiënten een

behandeling met Myotel volgen, weten ze dat er aandacht geschonken wordt aan hun

nekklachten en dit kan ook leiden tot een verbetering van de psychologische toestand.

Maar naar eigen mening moet toch de vraag gesteld worden of het verlies aan persoonlijk

contact tijdens de behandelingen voor sommige patiënten geen negatieve invloed zou

kunnen hebben op de psychische gemoedstoestand. Voor sommige mensen is kinesitherapie

immers een vorm van sociaal contact en een moment van communicatie. Aangezien dit bij

een Myotelbehandeling enkel aanwezig is tijdens de wekelijkse telefoongesprekken en bij

aanvang en afsluiten van de behandeling, kunnen we ons de vraag stellen of dit voldoende

en persoonlijk genoeg is?

Het zou ook kunnen dat er op dit vlak een verschil bestaat tussen generaties. De oudere

generaties of bejaarden hebben over het algemeen meer tijd en meer nood aan sociaal

contact dan de actieve werkpopulatie die het druk heeft en zo weinig mogelijk tijd wil

verliezen met hun behandelingen. In dit onderzoek werd tijdens de statistische analyse nu

geen onderscheid gemaakt tussen leeftijdsgroepen, maar dit zou een suggestie kunnen zijn

voor volgend onderzoek.

2.3. Prognostische factoren: werkgeschiktheid

Uit de resultaten bleek dat de werkgeschiktheid in de onderzoekspopulatie op elk tijdstip

matig is en dat deze licht toegenomen was tijdens het onderzoek. De toename in

arbeidsgeschiktheid wordt echter verklaard door de tijd en niet door de behandeling of de

oorzaak van de pijn (groep).

Redenen voor het effect op werkgeschiktheid zouden kunnen zijn dat door de daling in

pijnintensiteit, verbetering in beperkingen en betere emotionele toestand patiënten meer

geneigd zouden zijn om hun job te hervatten. Doordat het mogelijk is om het Myotelsysteem

op het werk te dragen kunnen patiënten zo te weten komen hoe hun spieractiviteit is tijdens

Page 67: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

61

verschillende activiteiten, houdingen of bewegingen tijdens hun job. Zo kunnen ze er dan

voor zorgen dat ze door, eventueel in overleg met hun therapeut, aanpassingen te doen aan

hun houdingen en bewegingen de spieractiviteit kunnen beïnvloeden. Hierdoor zouden de

mensen tijdens het werk minder klachten ondervinden en meer gemotiveerd zijn om hun job

te hernemen of te blijven uitvoeren. Dit zou zorgen voor minder afwezigheid op het werk en

zou ook positief zijn voor de economie en maatschappij.

2.4. Gebruiksvriendelijkheid

Uit eigen onderzoek bleek dat de meningen over de gebruiksvriendelijkheid van de

proefpersonen op alle vlakken gemiddeld waren. Ze hadden eerder een neutrale houding

ten opzichte van de vragen. Het gebruik van het systeem leek bij aanvang waarschijnlijk wat

ingewikkeld, maar de proefpersonen konden er na enkele keren gebruik toch goed mee

overweg.

Bij het onderzoeken in België werd ondervonden dat de werking van deze elektroden niet

altijd optimaal was. Het contact met de huid en de opname van de spieractiviteit was niet

telkens ideaal. Als referentie-elektrode werd een kleefelektrode gebruikt voor een optimaal

huidcontact, maar die veroorzaakte vaak wat huidirritatie. De elektroden waren verbonden

met de Retra, die ook niet altijd perfect werkte. Met de PDA en de software werden geen

problemen ondervonden en ook op het portal verliep alles vlot. Naar eigen mening waren de

technische ongemakken in sommige gevallen verstorend voor het onderzoek, aangezien het

toch wat drop out gevallen met zich meebracht. De technische ongemakken kunnen de

gebruiksvriendelijkheid en de resultaten dus negatief beïnvloed hebben.

In de studie van Huis in ’t veld et al. (2008), naar de technische betrouwbaarheid, voldoening

bij de patiënt en klinische veranderingen bij RSMT konden ze aantonen dat er voldoende

sEMG data mee kon verzameld worden en dat proefpersonen tevreden waren met de

gebruiksvriendelijkheid en de tijdsinvestering. Wel waren proefpersonen ook minder

tevreden over de technische functionering (bluetooth verbinding, energieverbruik,

myofeedback uitrusting).

Page 68: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

62

Ook in het onderzoek van Voerman et al. (2007), waarin ze het effect van ambulante

myofeedback en van het geven van ergonomisch advies vergeleken, bleek dat sommige

proefpersonen het systeem niet gemakkelijk vonden en dat het hun dagelijks leven

verstoorde. De onderzoekers merkten op dat dit het effect van de behandeling zou

beïnvloeden en drop out zou veroorzaakt hebben.

Een systematische review naar de patiëntentevredenheid over Telemedicine toonde met

lichte evidentie aan dat het niveau van voldoening meestal hoger is dan 80% en frequent

zelfs 100% (Williams et al., 2001). Deze gegevens hadden wel betrekking op een

Telemedicine behandeling als aanvulling van een traditionele face-to-face behandeling.

2.5. Tijdsinvestering

Gegevens over de tijdsinvestering werden uit eigen onderzoek niet gevonden maar uit het

artikel van Kosterink et al. (unpublished data) bleek de gemiddelde tijd gespendeerd per

patiënt bij de Myotelbehandeling (gemiddeld 4,2 uur) 20% lager (ongeveer 1 uur) is dan bij

de traditionele behandeling. Tijdens de tweede, derde en vierde week van de

Myotelbehandeling bleek het voor de therapeuten zelfs mogelijk om twee patiënten tegelijk

te behandelen.

Er is niet alleen een tijdsvoordeel voor de therapeuten, maar ook voor de patiënten. De helft

van de patiënten uit de Myotelgroep won 30 minuten of minder per consultatie op afstand

en de andere helft won 30 minuten of meer. De daling in transporttijd zou dan ook minder

brandstofkosten met zich meebrengen.

Doordat een Myotelbehandeling toegepast kan worden in de eigen omgeving en op ieder

tijdstip kan de patiënt gedurende de behandeling nog huishoudelijke taken doen, hobby’s

uitvoeren en zelfs zijn of haar job uitoefenen. Ook het invullen van het dagboek en de

telefonische contacten nemen weinig tijd in beslag en kunnen op alle tijdstippen en in de

eigen omgeving plaatsvinden. Deze tijdsbesparing is in deze drukke tijden toch een

belangrijk voordeel voor de actieve populatie.

Cranen et al voerden in 2009 een promotie onderzoek naar de voorkeuren van patiënten

met chronische pijn voor thuisbehandelingen. Ze concludeerden dat volgens de patiënten

Page 69: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

63

een Telemedicine toepassing gebruik moet maken van monitoring en feedback technologie

tijdens training thuis, aangevuld met face–to-face contacten. Hieruit bleek ook dat de

waarde van de persoonlijke contacten toch niet te onderschatten is.

2.6. Conclusie

Over het algemeen kunnen we afleiden dat Myotel een belangrijke aanvullende waarde kan

geven aan de behandeling van chronische nekpijn omdat het in de thuissituatie toegepast

kan worden. Dit heeft zijn voordelen op vlak van generalisatie en tijdsinvestering. Maar de

waarde van de traditionele kinesitherapeutische behandeling mag niet onderschat worden

en de veronderstelling bestaat dat een combinatie van beide behandelingen zeer efficiënt en

effectief zou zijn.

3. BESLUIT

Dit onderzoek, dat deel uitmaakte van het Myotelproject dat in vier verschillende Europese

landen uitgevoerd werd, toonde aan dat zowel voor de pijnintensiteit als voor de ervaren

beperkingen en de emoties een vier weken durende behandeling met Myotel even effectief

kan zijn als een traditionele kinesitherapeutische behandeling. Ook de efficiëntie werd

aangetoond door de daling in tijdsinvestering zowel voor therapeut als patiënt. Deze

bevindingen komen overeen met deze uit andere recente studies over het Myotelsysteem,

dat een toepassing is van myofeedback bij chronische nekpijn. Aangezien Myotel een

toepassing is van Telemedicine zijn de resultaten van het onderzoek ook belangrijk voor de

evolutie in de integratie van Telemedicine in de gezondheidzorg. Myotel zou dus een

belangrijke meerwaarde kunnen bieden in de behandeling van chronische nekpijn.

Page 70: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

I

V. BIJLAGEN

1. Weergave RRT en RMS grafieken

Page 71: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

II

2. Weergave dagboek Myotel

Page 72: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

III

Page 73: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

IV

3. Screeningsvragenlijst

Wij vragen u vriendelijk om ons uw contactinfo te bezorgen, zodat wij de mogelijkheid

hebben u te contacteren voor verdere deelname aan deze studie. Deze pagina zal van de

vragenlijst losgemaakt worden om uw privacy te garanderen.

Naam: ________________________________________________

Adres: ________________________________________________

________________________________________________

Telefoon: ________________________________________________

Gsm: ________________________________________________

Email adres: ________________________________________________

Vul deze vragenlijst in door telkens het antwoord aan te geven dat het dichtst aanleunt bij

het antwoord dat u wenst te geven. Gelieve telkens maar één antwoord aan te geven, tenzij

het anders vermeld is.

1. Geboortedatum ? ______________________

2. Geslacht ?

Vrouwelijk

Mannelijk

3. Lengte & gewicht ?

Lengte : __________ cm

Gewicht:__________ kg

Page 74: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

V

4. Leefsituatie?

Ik leef alleen

Ik leef met kinderen als enige volwassene

Ik leef samen met een andere volwassene

Ik leef samen met een andere volwassene en kinderen

5. Hebt u een PC/Laptop beschikbaar: Ja/Nee

6. Hebt u toegang tot internet: Ja/Nee

7.Wat is uw werksituatie? Werkzaam/werkloos/ziekteverlof/andere

Pijn

8. Hebt u de laatste maand pijn of symptomen gehad in één van de lichaamsdelen

aangegeven op de figuur? Ja/Nee

9. Indien ja, geef dan voor elke regio het totaal aantal dagen (1-31) aan met de symptomen.

Aantal dagen

Nek

Links Rechts

Schouder

Bovenarm

Rug

Elleboog/ voorarm

Pols

Hand/ Vingers

Lage rug

Page 75: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

VI

Onderstaande vragen peilen naar gemiddelde pijnintensiteit. Geef die aan door een verticaal

streepje te zetten op de horizontale lijn, overeenkomstig met uw gemiddelde pijnintensiteit.

10.Wat is de gemiddelde pijn intensiteit in uw nek-schouder regio gedurende de laatste

maand?

Geen enkele pijn/klacht Ergst mogelijke pijn/klacht

11. Wat is de gemiddelde pijn intensiteit in uw nek-schouder regio gedurende de laatste

week?

Geen enkele pijn/klacht Ergst mogelijke pijn/klacht

12. Wat is de gemiddelde pijn intensiteit in uw nek-schouder regio gedurende de laatste

dag?

Geen enkele pijn/klacht Ergst mogelijke pijn/klacht

13.Wat is de pijn intensiteit in uw nek-schouder regio op dit moment?

Geen enkele pijn/klacht Ergst mogelijke pijn/klacht

14.Hoe lang geleden heeft u uw ongeval gehad? _________ jaren/maanden

Page 76: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

VII

15. Heeft een dokter de diagnose van whiplash bevestigd? Ja/Nee

16. Hoe lang hebt u klachten, gerelateerd aan uw ongeval?

< 1 maand

1-3 maand

> 3 maand

Behandeling

17.a. Hebt u enige vorm van behandeling gekregen in de voorbije maand voor uw nek-

schouderklachten? Ja/Nee

17.b. Indien ja, welke?

Pijn stillers

Fysiotherapie

Acupunctuur

Chiropraxie

Osteopathie

Ergonomische werkplekaanpassing

Stress management interventie

Ontspanning/Relaxatietraining

Andere :__________________________________________________

18. Wat was de frequentie en de duur van deze behandeling? (bijv. eenmaal per week, gedurende een uur)

________________________________________________________________

Page 77: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

VIII

19. Bent u op dit moment betrokken in een gerechtelijke procedure met betrekking tot uw

nek-schouderklachten? Ja/Nee

20.a. Neemt u momenteel medicatie? Ja/Nee

20.b. Indien ja, welke Spierontspanners

Andere

21. Geef in de volgende lijst aan welke ziektes of klachten nu, regelmatig of vaak bij uw

voorkomen. Geef eveneens aan of de aandoening/letsel is vastgesteld door een arts. Voor

elke ziekte kunnen daarom één of twee antwoorden worden gemarkeerd.

Nee Ja, eigen Ja, vastgesteld

Indruk door arts

a. Letsel door een ongeval (bijv: hoofd of nek verwondingen,

brandwonden)

b. Aandoeningen van het bewegingsapparaat (bijv:

chronische gewricht of spierpijn,

reumatoïde artritis, ischias)

c. Hart- en vaataandoeningen (bijv: hoge bloeddruk, pijn op

de borst bij inspanning)

d. Aandoeningen van de luchtwegen (bijv: astma,

luchtweginfecties, emfyseem)

Page 78: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

IX

e. Psychische aandoeningen (bijv: depressiviteit,gespannen,

angstig, slapeloosheid)

f. Zenuw- en/of zintuig aandoeningen (bijv: gehoorstoornissen of problemen

met zien of epilepsie, migraine)

g. Aandoeningen van maag en/of darmen (bijv: maagzweer,

galstenen, lever- of darmziekten)

h. Aandoeningen van urine wegen

of geslachtsorganen (bijv: eileider

infecties of prostaat infecties)

i. Huidaandoeningen zoals eczeem

en psoriasis

j. Tumoren of kanker

a. Stofwisselingsziekten (bijv: overgewicht, suikerziekte,

schildklieraandoeningen)

b. Aandoeningen van het bloed (bijv: bloedarmoede)

c. Aangeboren ziekten

d. Overige aandoeningen of ziekten Specificeer welke:

______________________________________________________

Bedankt voor het invullen van deze vragenlijst!

Page 79: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

VI. REFERENTIELIJST

Andreassen, S. & Arendt-Nielsen, L. (1987). Muscle fibre conduction velocity in motor

units of the human anterior tibial muscle: A new size principle parameter. J Physiol, 391,

pp. 561-571.

Antonaci, F., Bulgheroni, M., Ghirmai, S., Lanfranchi, S., Dalla, T.E., Sandrini, G. &

Nappi, G. (2002). 3D kinematic analysis and clinical evaluation of neck movements in

patients with whiplash injury. Cephalalgia, 22, pp. 533-542.

Atherton, K., Wiles, N.J., Lecky F.E., Hawes S.J., Silman A.J., Macfarlane G.J. & Jonges

G.T. (2006). Predictors of persistent neck pain after whiplash injury. Emerg Med J, 23,

nr3, pp. 195-201.

Barnsley, L., Lord, S.M; & Bogduk, N. (1994). Whiplash injury. Pain, 58, pp. 283-307.

Barnsley, L., Lord, S.M.,, Wallis, B.J. & Bogduk, N. (1995). The prevalence of chronic

cervical zygapophysial joint pain after whiplash. Spine, 20, pp. 20-26.

Basler, H.D. (1994). Chronification process of backache. Ther Umsch, 51, 6,

pp. 395-402.

Basmajian, J.V. & DeLuca, C.J. (1985). Muscles alive, their function revealed by

electromyography.

Beck, A.T., Ward, C.H., Mendelson, M., Mock, J. & Erbaugh, J. (1961). An inventory for

measuring depression. Arch Gen Psychiatry, 4, pp. 561-571.

Beck, T., Housh, T., Cramer, J. & Weir, J. (2008). The effects of electrode placement and

innervations zone location on the electromyographic amplitude and mean power

frequency versus isometric torque relationships for the vastus lateralis muscle. J

Electromyogr Kinesiol, 18, pp. 317-28.

Bernsen, H., Koetsveld, A., Frenken, C.W. & Van Norell, G.J. (2000). Neuropraxia of the

cervical spinal cord following cervical spinal cord trauma: a report of five patients. Acta

Neurologica Belgium, 100, 2, pp. 91-95.

Binder, A. (2007). The diagnosis and treatment of nonspecific neck pain and whiplash.

Eura medicophys, 43, 1, pp. 79-89.

Bonk, A.D., Ferrari, R., Giebel, G.D., Edelmann, M. & Huser R. (2000). Prospective

randomised controlled study of activity versus collar, and the natural history for whiplash

injury in Germany. J Musculoskelet Pain, 8, ½, pp. 123-32.

Page 80: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

Borchgrevink, G.E., Kaasa, A., McDonagh, et al. (1998). Acute treatment of whiplash

neck sprain injuries. A randomized trial of treatment during the first 14 days following car

accident. Spine, 23, pp. 25-31.

Bousema, E.J., Verbunt, J.A., Seelen, H.A.M., Vlaeyen, J.W.S. & Knottnerus, J.A. (2007).

Disuse and physical deconditioning in the first year after the onset of back pain. Pain,

130, pp.279–286

Brault, J.R., Siegmund, G.P. & Wheeler, J.B. (2000) Cervical muscle response during

whiplash: evidence of a lengthening muscle contraction. Clin Biomech, 15, pp. 426-435.

Bults, R.G.A., Huis in‟t Veld, M.H.A. & Jones, V.M. (2008). Myotel service- directions for

use. Myotel/WP2/D2.04, v1.1s

Burdea, G., Popescu, V., Hentz, V. & Colbert, K. (2000). Virtual reality-based orthopedic

tele-rehabilitation. IEEE Trans Rehabil Eng, 8, pp. 430-2.

Cassidy, J.D., Carroll, L.J., Côté, P., Lemstra, M., Berglund, A. & Nygren, A. (2000).

Effect of eliminating compensation for pain and suffering on the outcome of insurance

claims for whiplash injury. New English Journal of Medicine, 342, 16, pp. 1179-1186.

Castelnuevo, G., Manzoni, G.M., Cuzziol, P., Cesa, G.L., Tuzzi, C., Villa, V., Liuzzi, A.,

Petroni, M.L. & Molinari, E. (2010). TECNOB: study design of a randomized controlled

trial of a multidisciplinary telecare intervention for obese patients with type-2 diabetes.

BMC Public Health, 10, pp. 204.

Childs, S.G. (2004). Cervical whiplash syndrome: hyperextention-hyperflexion injury.

Orthopaedic Nursing, 23, 2.

Chistensen, H. & Sjogaard, G. (1999). Muscular disorders in computer users:

mechanisms and models. National institute of occupational health. Kopenhagen,

Denemarken.

Coons, M.J., Hadjistavropoulos, H.D. & Asmundson, G.J.G. (2004). Factor structure and

psychometric properties of the pain anxiety symptoms scale-20 in a community

psychiotherapy clinic sample. Eur J Pain, 8, pp. 511-516.

Côté, P., Cassidy, J.D., Carroll, L., Frank, J.W. & Bombardier, C. (2001). A systematic

review of the prognosis of acute whiplash and a new conceptual framework to synthesize

the literature. Spine, 26, E445-E458.

Coyne, J.C. (1994). Self-reported distress: Analog or ersatz depression? Psychol Bull,

116, pp. 29–45.

Page 81: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

Cranen, K., Ijzerman, M.J. & Vollenbroek-Hutten, M.M.R. (2009). Chronic pain patients‟

preferences of telerehabilitation: preliminary results of a discrete choice experiment.

Telemed & eHealth, 23-24 november, London.

Crawford, J.R., Khan, R.J. & Varley G.W. (2004). Early management and outcome

following soft tissue injuries of the neck-a randomized controlled trial. Injury, 35, 9, pp.

891-5.

Cremer, R. (1996). Work ability of nurses in relation to age. In: Goedhard, W.J.A. (ed).

Aging and work 3. The Hague: ICOH Scientific Commitee „Aging and Work‟, pp 49-58.

Cusick, J.F., Pintar, F.A. & Yoganandan, N. (2001). Whiplash syndrome: Kinematic

factors influencing pain patterns. Spine, 26, 11, pp. 1252-1258.

Dall‟Alba, P.T., Sternling, M.M., Treleaven, J.M., Edwards, S. & Jull, G.A. (2001). Cervical

range of motion discriminates between asymptomatic persons and those with whiplash.

Spine, 26, pp. 2090-2094.

Dawson, S. (2002). From skeptic to convert: a physical therapist‟s story. Improved

quality of life is the only acceptable outcome for patients. Telemed Today, 9, pp. 8-9.

Dawson, S., Clark, P.G. & Scheideman-Miller, C. The new frontier: tele-rehabilitation.

Physical Therapy Case Report, 3, 99. 84-90.

Day, S. Important factors in surface EMG measurement. (2003). Bortec biomedical

DeChant, H.K., Walid, W.G., Mun, S.K., Hayes, W.S. & Schulman, K.A. (1996). Health

system evaluation of telemedicine: a staged approach. Telemed J, 2, 4, pp. 303-312.

De Luca, C.J. (1984). Myoelectric manifestations of localised muscular fatigue in humans.

CRC Critical reviews in biomedical engineering, 11, pp. 251-279.

De Luca, C.J. (1993). The use of surface electromyography in biomechanics. J Applied

biomechanics, 13, 2, pp. 135-163.

De Luca, C.J., Adam, A., Wotiz, R., Gillmore L.D., Nawab, S.H. (2006). Decomposition of

surface EMG signals. J neurophysiol, 96, pp. 1646-1657.

Dexter, F. & Chestnut, D.H. (1995). Analysis of statistical tests to compare visual

analogue scale measurements among groups. Anesthesiology, 82, 4, pp. 896-902.

De Zwart, B.C.H., Frings-Dresen, M.H.W. & Van Duivenbooden, J.C. (2002). Test-retest

reliability of the Work Ability Index questionnaire. Occup Med, 52, 4, 177-181.

Page 82: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

Drottning, M., Staff, P.H., Levin, L. & Malt, U.F. (1995). Acute emotional response to

common whiplash predicts subsequent pain complaints. Nord J Psych, 49, pp. 293-299.

Dufton, J.A., Kopec, J.A., Wong, H., Cassidy, J.D., Quon, J., Mcintosh, G. & Koehoorn, M.

(2006). Prognostic factors associated with minimal improvement following acute

whiplash-associated disorders. Spine, 31, 20, pp. E759-65.

Dutch Ministry of Health Welfare and Sport (VWS). (2004). Health care in an ageing

society: a challenge for all European countries. Beschikbaar op internet:

http://www.minvws.nl/images/2508976C.doc_tcm20-107926.pdf.

Eccles, J.C. & Sherrington, C.S. (1930). Numbers and contraction values of individual

motor units examined in some muscles of the limb. Proc R Soc Biol, 106, pp. 165-171.

Eskelinen, L., Kohvakka, A., Merisalo, T., Hurri, H. & Wägar, G. (1991). Relationship

between the self-assessment and clinical assessment of health status and work ability.

Scand J Work Environ Health, 17, 1, pp. 40-47.

Europadecentraal. (2009). Dossier informatiemaatschappij: eHealth. Geraadpleegd via

http://www.europadecentraal.nl/menu/368/e_Health.html

Farina, D., Madeleine, P., Graven-Nielsen, T., Merletti, R. & Arendt-Nielsen, L. (2002).

Standardising the electromyogram recordings for assessment of activity and fatigue in

the human upper trapezius muscle. J Appl Physiol, 86, pp. 469-78.

Farina, D., Merletti, R. & Enoka, R.M. (2004). The extraction of neural strategies from the

surface EMG. J Appl Physiol, 96, pp. 1486-95.

Faucett, J., Garry, M., Nadler, D. & Ettare, D. (2002). A test oft wo training interventions

to prevent work-related musculoskeletal disorders of the upper extremity. Appl. Ergon,

33, 4, pp. 337-347.

Feinstein, B., Lindegrard, B., Nyman, E. & Wohlfart, G. (1955). Morphological studies of

motor units in normal human muscles. Acta Anatomixa, 23, pp. 127-142.

Ferrari, R. (2002) Prevention of chronic pain after whiplash. Emerg Med J., 19,

pp. 526-530.

Fredin, Y., Elert, J., Britischgi, N., Nyberg, V., Vaher, A. & Gerdle, B. A. (1997).

Decreased ability to relax between repetitive muscle contractions in patients with chronic

symptoms after whiplash trauma of the neck. J Musculoskeletal Pain, 5, pp. 55-70.

Page 83: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

Gerdle, B., Karlsson, S., Day S. & Djupsjöbacka, M. (1999). Acquisition, processing and

analysis of the surface electromyogram. Modern techniques in neuroscience, 26,

pp. 705-755.

Gibson, J.W. (1974). Cervical syndromes: use of a comfortable cervical collar as an

adjunct in their management. South Med J, 67, 2, pp. 205-208.

Giebel, M.G. (1966). Whiplash injury of the cervical spine. Clinical aspects, differential

diagnosis, therapy and evaluation. Langenbecks Arch Chir, pp. 316-457.

Girone, M., Burdea, G., Bouzit, M., Popescu, V. & Deutsch, J.E. (2000). Orthopedic

rehabilitation using the “Rutgers ankle” interface. Stud Health Technol Inform, 70, pp.

89-95.

Gouzd, B.A.(2000). Whiplash injury. American journal of nursing, 100(3), pp. 41-42.

Grauer, J.N., Panjabi, M.M., Cholewicki, J., Nibu, K. & Dvorak, J. (1997). Whiplash

produces an s-shaped curvature of the neck with hyperextention of the lower levels.

Spine, 22, pp. 2489-2494.

Griep, P.A.M., Gielen, F.L.H., Boom, H.B.K., Boon, K.L., Hoogstraten, L.L.W., & Wallinga-

de Jonge, W. (1982). Calculation and registration of the same MU action potential.

Electroenceph Clin Neurophysiol, 53, pp. 388-404.

Grotle, M., Brox, J.I., Glomsrod, B., Lonn, J.H. & Vollestad, N.K. (2007). Prognostic

factors in first-time care seekers due to acute low back pain. Eur J Pain, 11, pp. 290–8.

Gulmans, J., Vollenbroek-Hutten, M.M.R., van Gemert-Pijnen, J.E.W.C., van Harten, W.H.

(2009). Evaluating patient care communication in integrated care settings: application of

a mixed method approach in cerebral palsy programs. International Journal for quality in

health care, 21, 1, pp. 58-65.

Gun, R.T., Osti, O.L., O‟Riordan, A. Mpelasoka, F, Eckerwall, C.G. & Smyth, J.F. (2005).

Risk factors for prolonged disability after whiplash injury: a prospective study. Spine, 30,

4, pp. 386-391.

Gydikov, A. (1981). Spreading of potentials along the muscle, investigated by averaging

of the summated EMG. Electromyogr clin neurophysiol, 21, 6, pp. 525-538.

Gydikov, A.& Kosarov, D. (1972). Volume conduction of the potentials from separate

motor units in human muscle. Electromyography, 12, 2, pp. 127-147.

Page 84: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

Gydikov, A., Kosarov, D. & Tankov, N. (1972). Studying the alpha motoneurone activity

by investigating motor units of various sizes. Kinesiol, 12, 2, pp. 99-117.

Hägg, G.M. (1991). Static work loads and occupational myalgia: a new explanation

model. Anderson P.A., Hobart, D.J., Danoff (eds). Amsterdam: Elsevier Science

Publishers B.V. (Biomedical division), pp.141-3.

Hägg, G.M. (1997). Gap-training: a new approach and device for prevention of

shoulder/neck myalgia by EMGfeedback. Proc 13th Triennial Congress of International

Ergonomics Association, Tampere, Finland, pp. 283-285.

Hägg, G.M. & Aström, A. (1997). Load pattern and pressure pain treshold in the upper

trapezius muscle and psychosocial factors in medical secretaries with and without

shoulder/neck disorders. Int Arch Occup Environ health, 69, 6, pp. 423-432.

Hakansson, C.H. (1956). Conduction velocity and amplitude of the action potential as

related to circumference in the isolated fibre of frog muscle. Acta Physiol Scand, 37,

pp. 14-34.

Hansson, G., Norlander, C., Asterland, P., Ohlsson, K., Strömberg, U., Skerfving, S. &

Rempel, D. (2000). Sensitivity of trapezius electromyography to differences between

work tasks-influence of gap definitin and normalisation methods. J Electromyogr Kinesiol,

10, 2, pp. 103-15.

Hardin, J. (2001). Pain and the cervical spine. Bulletin on the rheumatic diseases, 50, 10,

pp.1-4.

Hartling, L., Brison, R.J., Ardern, C. & Pickett, W. (2001). Prognostic value of the Quebec

classification of whiplash-associated disorders. Spine, 26, 1, pp. 36-41.

Hartling, L., Pickett, W. & Brison, R.J. (2002). Derivation of a clinical decision rule for

whiplash associated disorders among individuals involved in rear-end collisions. Accid

Anal Prev., 34, pp. 531-539.

Hasenbring, M. (1994). Das Kieler Schmerzinventar [The Kiel pain inventory-manual

three questionnaire scales for the assessment of pain-related cognitions emotions

and coping strategies]. Manual. Huber Verlag, Bern.

Hasenbring, M. (1999). When die seele auf die bandscheiben drückt. Medizin, 1 , pp. 43–

48.

Hasenbring, M. (2000). Attentional control of pain and the process of chronification. Pain,

129, pp. 525–34.

Page 85: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

Hasenbring, M.I., Plaas, H., Fischbein, B. & Willburger, R. (2006). The relationship

between activity and pain in patients 6 months after lumbar disc surgery: do pain-related

coping modes act as moderator variables? Eur J Pain 2006, 10, pp. 701–9.

Hasenbring, M.I., Hallner, D. & Rusu, A.C. (2009). Fear-avoidance- and endurance-

related responses to pain: Development and validation of the Avoidance-Endurance

Questionnaire (AEQ). European Journal of Pain, 13, pp. 620–628.

Heckathorne, C.W. & Childress, D.S. (1981). Relationships of the surface

electromyogram to the force, length, velocity and contraction rate of the cineplastic

human biceps. Am J Phys Med, 60, 1, pp. 1-19.

Henneman, E., Somjen, G. & Carpenter, D.O. (1965). Functional significance of cell size

in spinal motoneurons. J Neurophysiol, 28, pp. 560-580.

Hermans, V. & Spaepen A.J. (1997). The influence of electrode position on changes in

electromyographic parameters of the upper trapezius during submaximal sustained

contractions. Eur J Appl Physiol Occup Physiol, 75, 4, pp. 319-25.

Hermens, H.J., Freriks, B., Merletti, R., Stegemen, D., Blok, J., Rau, G., Disselhorst-Klug,

C. & Hägg, G. (1999). European recommendations for surface electromyography.

Roessingh research and development, Nederland.

Hermens, H.J., Freriks, B. Disselhorst-Klug, C. & Rau, G.( 2000). Development of

recommendations for sEMG sensors and sensor placement procedures. J Electromyogr

Kinesiol, 10, pp. 361-374.

Hermens, H.J. & Vollenbroek-Hutten, M.M.R. (2002). Muscle activation in chronic pain:

its treatment using a new approach of myofeedback. Int J Indust Ergon, 30, pp. 325-

336.

Hermens, H.J. & Vollenbroek-Hutten, M.M.R. (2004). Effects of electrode dislocation on

electromyographic activity and relative rest time: effectiveness of compensation by a

normalization procedure. Med Biol Eng Comput, 42, pp. 502-508.

Herrrström, P., Lannerbro-Geijer, G. & Högstedt, B. (2000). Whiplash injuries from car

accidents in a Swedish middle-sized town during 1993-1995. Scand J Prim Health Care,

18, pp. 154-158.

Heuser, A., Kourtev, H., Winter, S., Fensterheim, D., Burdea, G., Hentz, V. & Forducey,

P. (2007). Tele-rehabilitation using the Rutgers Master II glove following carpal tunnel

release surgery: proof-of-concept. IEEE Trans Neural Syst Rehabil Eng, 15, pp. 43-9.

Page 86: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

Hildingsson, C. & Toolanen, G. (1990). Outcome after soft-tissue injury of the cervical

spine. A prospective study of 93 car-accident victims. BMJ, 319, pp. 670-4.

Hildingsson, C., Wenngren, B-I. & Toolanen, G. (1993). Eye motility dysfunction after

soft-tissue inury of the cervical spine. Acta Orthop Scand, 64, pp. 129-132.

Hof, A.L. & Van der Berg, J. (1981). EMG to force processing; 4 parts. J Biomech, 14, pp.

747-792.

Hoheisel, U., Sander, B. & Mense, S. (1997). Myositis-induces functional reorganisation

of the rat dorsal horn: effects of spinal superfusion with antagonists to neurokinin and

glutamate receptors. Pain, 69, pp. 219-230.

Holtermann, A., Søgaard, K., Christensen, H., Dahl, B. & Blangsted, A.K. (2008). The

influence of biofeedback training on trapezius activity and rest during occupational

computer work: a randomized controlled trial. Eur J Appl Physiol, 104, 6, pp. 983-9.

Huis in „t Veld, M.H.A., van Dijk, H., Hermens, H.J. & Vollenbroek-Hutten, M.M.R. (2006).

A systematic review of the methodology of telemedicine evaluation in patients with

postural and movement disorders. Journal of Telemedicine and Telecare, 12, 6, pp. 289-

297.

Huis in ‟t Veld, M.H.A., Voerman, G.E., Hermens, H.J. & Vollenbroek-Hutten, M.M.R.

(2007). The receptiveness toward remotely supported myofeedback treatment.

Telemedicine and eHealth, 13, 3, pp.293-302.

Huis in ‟t Veld, R.M., Huijgen, B.C., Schaake, L., Hermens, H.J., Vollenbroek-Hutten,

M.M. (2008). A staged approach evaluation of remotely supervised myofeedback

treatment (RSMT) in women with neck-shoulder pain due to computer work.

Telemedicine and eHealth, 14, 6, pp. 545-551.

Ide, M., Ide, J., Yamaga, M. & Takagi, K. (2001). Symptoms and signs of irritation of the

brachial plexus in whiplash injuries. J Bone Joint Surg Br, 83, pp. 226-229.

Jaspers, JPC. Whiplash and post-traumatic stress disorder. (1998). Disabil Rehabil, 20,

pp. 397-404.

Jeffreys, E. (1980). Soft tissue injuries of the cervical spine, disorders of the cervical

spine. London, Butterworth, pp. 81-89.

Kallenberg, L. & Hermens, H. (2006). Behaviour of motor unit action potential rate,

estimated from surface EMG, as a measure of muscle activation level.

Page 87: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

Kasch, H., Bach, F.W. & Jensen, T.S. (2001). Handicap after acute whiplash injury: a 1-

year prospective study of risk factors. Neurology, 56, pp. 1637-1643.

Kay, T.M., Gross, A., Goldsmith, C., Santaguida, P.L., Hoving, J & Bronfort, G. (2005).

Exercises for mechanical neck disorders. Cochrane database syst rev, 3, CD004250.

Kiryu, T., Kaneko, H & Saitoh, Y. (1996). Compensation for the distortion of bipolar

surface EMG signals caused by innervations zone movement. IEICE Trans Inform Syst,

79, pp. 373-81.

Kivioja J, Lindgren U, Jensen I. (1999). A prospective study on the Quebec Classification

as a predictor for the outcome after whiplash injury. World Congress on Whiplash-

Associated Disorders, Vancouver, Canada.

Kivioja, J., Ozenci, V., RInaldi, L., Kouwenhoven, M., Lindgren, U. & Link, H. (2001).

Systematic immune response in wiplash injury and ankle sprain: elevated IL-6 and IL-10.

Clin Immunol, pp. 106-112.

Kijl, B. et al. (unpublished data). Deployment: a qualitative and quantitative analysis of

the business model. In preparation for: journal of Telemedicine and Telecare.

Klein, G.N., Mannion, A.F., Panjabi, M.M. & Dvorak, J. (2001).Trapped in the neutral

zone: another symptom of whiplash-associated disorder? Eur Spine J, 10, pp. 141-148.

Koelbaek Johansen, M., Graven-Nielsen, T., Olesen A.S. & Arendt-Nielsen, L. (1999).

Generalised muscular hyperalgesia in chronic whiplash syndrome. Pain, 83,

pp. 229-234.

Konrad, P. (2005). The ABC of EMG. A practical introduction to kinesiological

electromyography. Noraxon inc, USA.

Koninklijke Nederlandse Genootschap Fysiotherapie (2005). KNGF richtlijnen whiplash.

V09-2005

Kosterink, S., Huis in ‟t Veld, R.M., Cagnie, B., Vollenbroek-Hutten, MM (unpublished

data). The clinical effectiveness of a myofeedback based teletreatment service (Myotel in

patients with non-specific neck-shoulder pain: a randomized controlled trial. In

preparation for: Journal of telemedicine and telecare – special issue Myotel project.

Knibestöl, M., Hildingsson, C., Toolanen, G. (1990). Trigeminal sensory impairment after

soft-tissue injury of the cervical spine. Acta Neurol Scand, 82, pp. 271-276.

Kumar, S., Narayan, Y. & Amell, T. (2002). An electromyographic study of low-velocity

rear-end impacts. Spine, 27, pp. 1044-1055.

Page 88: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

Kyhlback, M., Thierfelder, T., Soderlund, A. (2002). Prognostic factors in whiplash-

associated disorders. Int J Rehabil Res, 25, pp. 181-187.

Lee, J., Giles, K. & Drummond P.D. (1993). Psychological disturbances and an

exaggerated response to pain in patients with whiplash injury. J Psychosom Res, 14,

pp. 105-110.

Liira, J., Matikainen, E., Rytkönen, H., Mutanen, P., Leino-Arjas, P. & Juntunen, J.

(1997). Work ability of middle-aged Finnish Construction workers: a follow-up study in

1991-1995. In: Seppälä, P. et al. (eds). Proceedings of the 13th Triennial Congress of the

International Ergonomic Association. Helsinki: Finnish Institute of occupational health, 5,

pp. 472-473.

Linton, S.J. (2000). A review of psychological risk factors in back and neck pain.

Spine,25, 9, pp. 1148–56.

Lord, S.M., Barnsley, L., Wallis, B.J. et al. (1994). Third occipital headache: a prevalence

study. J Neurol Neurosurg Psychiatry, 57, pp. 1187-1190.

Lord, S.M., Barnsley, L., Wallis, B.J., Bogduk, N. (1996). Chronic cervical zygapophysial

joint pain after whiplash: a placebo-controlled prevalence study. Spine, 21, pp. 1737-

1745.

Lum, P.S., Uswatte, G., Taub, E., Hardin, P. & Mark, V.W. (2006). A tele-rehabilitation

approach to delivery of constraint-induced movement therapy. J Rehabil Res Dev, 43, pp.

391-400.

Lundberg, U. (1999). Stress responses in low-status jobs and their relationship to health

risks: musculoskeletal disorders. Ann N Y acad sci, 896, pp. 162-12.

Martin, S. & MacIsaac, D. (2006). Innervation zone shift with changes in joint angle in

the brachial biceps. J Electromyogr Kinesiol, 16, pp. 144-8.

Mathiassen, S.E., Winkel, J. & Hägg, G.M. (1995). Normalisation of surface EMG

amplitude from the upper trapezius muscle in ergonomic study-a review. J Electomyogr

Kinesiol, 5, 4, pp. 197-226.

Mayou, R. (1995). Medicolegal aspects of road traffic accidents. J Psychosom Res, 39, pp.

789-798.

Mayou, R. & Radanov, B.P. (1996). Whiplash neck injury. JPsychosom Res, 40, 5, pp.

461-474.

Page 89: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

McCracken, L.M., Zayfert, C. & Gross, R.T. (1992). The pain anxiety symptom scale:

development and validation of a scale to measure fear of pain. Pain, 50, pp. 67-73.

McKinney, L.A. (1989). Early mobilization and outcome in acute sprains of the neck. BMJ,

299, pp. 1006-8.

McKinney, L.A., (1994). Treatment of dislocations of the cervical vertebrae in so-called

“whiplash injuries”. Orthopade, 23, 4, pp. 287-90.

McNab, I. & McCulloch, J. (1994). Neck ache and shoulder pain. Baltimore, MD: Williams

& Wilkins.

Mealy, K., Brennan, H. & Fenelon, G.C.C. (1986). Early mobilization of acute whiplash

injuries. BMJ, 292, 8, pp. 656-7.

Merletti, R., Benvenuti, F., Doncarli, C., Disselhorst-Klug, C., Ferrabone, R., Hermens,

H.J., Kadefors, R., Läubli, T., Orizio, C., Sjogaard & G., Zazula, D. (2004 ). The European

project „Neuromuscular assessment in the elderly worker‟ (NEW). Achievements in

electromyogram signal acquisition, modeling and processing. Medical & Biological

Engenering & Computing, 42, pp. 429-431.

Mesin, L., Merletti, R. & Rainoldi, A.: (2008). Surface EMG: The issue of electrode

location. J Electromyogr Kinesiol, doi 10.1016/j.jelekin.2008.07.006.

Miller, H. (1961). Accident neurosis. Br Med J, 1, pp. 992-998.

Mucke, R. & Heuer, D. (1989). Behaviour of EMG-parameters and conduction velocity in

contractions with different muscle temperatures. Biomed Biochim Acta, 48, pp. 459-464.

Nandedkar, S. & Stalberg, E. (1983). Simulation of macro EMG motor unit potentials.

Electroenceph Clin Neurophysiol, 56, pp. 52)62.

Nandedkar, S., Stalberg, E. & Sanders, D.B. (1985). Simulations techniques in

electromyography. IEEE Trans Biomed Eng, 32, pp. 775-785.

Nederhand, M.J., Ijzerman, M.J., Hermens, H.J., Baten, C.T.M. & Zilvold, G. (2000).

Cervical muscle dysfunction in the chronic whiplash associated disorder grade II (WAD-

II). Spine, 25, pp. 1938-1943.

Nederhand, M.J., Hermens, H.J., Ijzerman, M.J., Turk, D.C. & Zilvold, G. (2002). Cervical

muscle dysfunction in the chronic whiplash-associated disorder grade 2. Spine, 10,

pp. 1056-1061.

Page 90: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

Nederhand, M.J., Hermens, H.J., Ijzerman, M.J., Turk, D.C. &, Zilvold, G. (2003). Chronic

neck pain disability due to an acute whiplash injury. Pain, 102, pp. 63-71.

Nord, S., Ettare, D., Drew, D. & Hodge, S. (2001). Muscle learning therapy- efficacy of a

biofeedback based protocol in treating work-related upper extremity disorders. J Occup

Rehabil, 11, 1, pp. 23-31.

Nordin, M., Carragee, E.J., Hogg-Joghnson, S., Weiner, S.S., Hurwitz, E.L., Peloso, P.M.

et al. (2008). Assessment of neck pain and its associated disorders: results of the bone

and joint decade 2000-2010 task force on neck pain and its associated disorders. Spine,

33, S101-S122.

Norris, S.H. & Watt, I. (1983). The prognosis of neck injuries resulting from rear-end

vehicle collisions. J Bone Joint Surg B, 65(5), pp.608-11.

Nygard, C-H., Eskelinen, L., Suvanto, S. & Ilmarinen, J. (1991). Associations between

functional capacity and work ability among elderly municipal employees. Scand J Work

Environ Health, 17, 1, pp. 122-127.

Olssen, I., Bunketorp, O., Carlsson, S.G. & Styf, J. (2002). Prediction of outcome in

whiplash-associated disorderds using West Haven-Yale Multidimensional pain inventory.

Clin J Pain, 18, pp. 238-244.

Page, S.J. & Levine, P. (2007). Modified constraint-induced therapy extension: using

remote technologies to improve function. Arch Phys Med Rehabil, 88, 7, pp. 922-7.

Paré, G., Jaana, M. & Sicotte, C. (2007). Systematic review of home telemonitoring for

chronic diseases: the evidence base. J Am Med Inform Association, 14, 3, pp. 269-277.

Peeters, G.G., Verhagen, A.P., De Bie, R.A., Oostendorp, R.A. (2001). The efficacy of

conservative treatment in patients with whiplash injury: a systematic review of clinical

trials. Spine, 26, pp. 64-73.

Philadelphia Panel evidence-based clinical practice guidelines on selected rehabilitation

interventions for neck pain. (2001). Phys Ther, 81, 10, pp. 1701-17.

Philip, B.K. (1990). Parametric statistics for evaluation of the visual analog scale. Anesth

Analg, 71, pp. 710.

Pol-Douwes, M.A.M. & de Jonge-Seepma, A. (2003). Het effect van myofeedback op

klachten van de bovenste extremiteiten door beeldschermwerk. TBV, 11, pp. 76-81.

Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (2002). eHealth in zicht. Zoetermeer, Nederland.

Page 91: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

Radanov, B.P., Sturzenegger, M., Di Stefano, G., Schnidrig, A., Mumenthaler, M. (1993).

Results of a &-year follow-pu study of whiplash injury. Schweiz med wochenschr, 123,

33, pp. 1545-52.

Radanov, B.P., Sturzenegger, M., De Stefano, G. & Schnidrig, A. (1994). Relationship

between early somatic, radiological, cognitive and psychosocial findings nad outcome

during a one-year follow-up in 117 patients suffering from common whiplash. Br J

Rheumatol, 33, 5, pp.442-8.

Radanov, B.P., Sturzenegger, M. & DeStefano, G. (2000). Relationship between early

somatic, radiological, cognitive and psychosocial findings and outcome during a one-year

follow-up in 117 patients suffering fron common whiplash. Br J Rheumatol, 33,

pp. 442-448.

Rainoldi, A., Nazzaro, M., Merletti, R., Farina, D., Caruso, I. & Gaudenti, S. (2000).

Geometrical factors in surface EMG of the vastus medialis and lateralis. J Electromyogr

Kinesiol, 10, pp. 327-336.

Reinkensmeyer, D.J., Pang, C.T., Nessler, J.A. & Painter, C.C. (2002). Web-based tele-

rehabilitation for the upper extremity after stroke. IEEE Trans Neural Syst Rehabil Eng,

10, pp. 102-8.

Rodriquez, A.A., Barr, K.P. & Burns, S.P. (2004). Whiplash: pathophysiology, diagnosis,

treatment, and prognosis. Muscle Nerve, 29, pp. 768–81.

Roeleveld, K. (1997). Surface Motor Unit Potentials. The building stones of surface

electromyography. Proefschrift katholieke universiteit Nijmegen.

Rosenfalck, P. (1969). Intra- en extracellular potential fields of active nerve and muscle

fibers. Acta Physiol Scand Suppl, 321, pp. 1-168.

Rosenfeld, M. Seferiadis, A., Carlsson, J. & Gunnarsson, R. (2003). Active intervention in

patients with whiplash-associated disorders improves long-term prognosis. Spine, 28,22,

pp. 2491.

Saltin, B. & Gollnick, P.D. (1983). Skeletal muscle adaptability: significance for

metabolism and performance. In Peachey, L.D., Adrian, R.H. & Geider, S.G. (eds)

“Handbook of physiology: skeletal muscle”, 10, p. 555, American Physiological Society,

Williams and Wilkins, Baltimore.

Sandsjö, L., Melin, B, Rissen, D., Dohns, I. & Lundberg, U. (2000). Trapezius muscle

activity, neck and shoulder pain, and subjective experiences during monotonous work in

women. Eur J Appl Physiol, 8, 2, pp. 235-8.

Page 92: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

Sandsjö, L. & Kadefors, R. (2001). Prevention of muscle disorders in computer users:

scientific basis and recommendations. The second procid symposium, 8-10 maart 2001,

Göteborg, Zweden.

Schmitt, M.A., Van Meeteren, N.L.U., De Wijer, A., Helders, P.J.M. & Van der Graaf, Y.

(2008). Functional health status in subjects after a motor vehicle accident, with emphasis

on whiplash associated disorders: design of a descriptive prospective inception cohort

study. BMC Musculoskeletal Disorders, 9, 168.

Scholten-Peeters, G.G., Verhagen, A.P., Bekkering, G.E., Windt, D.A., van der Barnsley

L., Oostendorp, R.A. & Hendriks, E.J. (2003). Prognostic factors of whiplash-associated

disorders: a systematic review of prospective cohort studies. Pain, 104, 1-2, pp.303-322.

Schulte, E., Farina, D., Merletti, R., Rau, G. & Disselhorst-Klug, C. (2004). Influence of

muscle fiber shortening on estimates of conduction velocity and spectral frequencies from

surface electromyographic signals. Med Biol Eng Comput, 42, pp. 77-86.

Sherrington, C.S. (1929). Ferrier Lecture. Some functional problems attaching to

convergence. Proc R Soc Lond, 105, pp. 332-62.

Shorter, E. (1992). From paralysis to fatigue. Toronto, Maxwell Macmillan, ix.

Sollie, G., Hermens, H.J., Boon, K.L., Wallinga-de Jonge, W. & Zilvold, G. (1985). The

boundary conditions for measurement of the conduction velocity of muscle fibres with

surface EMG. Electromyogr Clin Neurophysiol, 25, pp. 45-56.

Spenkelink, C.D., Hutten, M.M., Hermens, H.J. & Greitemann, B.O. (2002). Assessment

of activities of daily living with an ambulatory monitoring system: a comparative study in

patients with chronic low back pain and nonsymptomatic controls. Clin Rehabil, 16, 1, pp.

16-26.

Spitzer, W.O., Skovron, M.L., Salmi ,L.R., Cassidy D.J., Duranceau, J., Suissa, S.& Zeiss

E. (1995). Scientific monograph of the Quebec Task Force on Whiplash-Associated

Disorders: Redefining “Whiplash” and its management. Spine Supplement, 20, pp.1-73.

Sterling, M., Jull, G., Vicenzino, B. and Kenardy, J. (2003 a). Sensory hypersensitivity

occurs soon after whiplash injury and is associated with poor recovery. Pain 104, pp.

509–517.

Sterling, M., Jull, G., Vizenzino, B., Kenardy, J. and Darnell, R. (2003 b). Development of

motor system dysfunction following whiplash injury. Pain 103, pp. 65–73

Sterling, M., Kenardy, J., Jull, G. and Vicenzino, B. (2003 c). The development of

psychological changes following whiplash injury. Pain 106 3, pp. 481–489.

Page 93: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

Sterling M. (2004). A proposed new classification system for whiplash associated

disorders-implications for assessment and management. Man Ther, 9, 2, pp. 60-70.

Sterling, M., Jull, G., Vicenzino, B. & Kenardy, J. (2004). Characterisation of acute

whiplash. Spine, 29, pp. 182–188.

Sterner, Y. & Gerdle, B. (2004). Acute and chronic whiplash disorders: a review. J

Rehabil Med, 36, pp. 193-210.

Sterner, Y., Toolanen, G., Gerdle, B. & Hildingsson, C. (2003). The incidence of whiplash

injury and the effects of different factors on recovery. J Spinal Disord Tech, 16,

pp. 195-199.

Tait, R.C., Chibnall, J.T. & Krause, S. (1990). The pain disability index: psychometric

properties. Pain, 40, pp. 171-182.

Todd, K.H. (1996). Clinical versus statistical significance in the assessment of pain relief.

Annals of emergency medicine, 27, 4, pp. 439-441.

Tuomi, K., Ilmarinen, J, Seitsamo, J. et al. (1997). Summary of the Finnish research

project (1981-1992) to promote the health and work ability of aging workers. Scand J

Work Environ Health, 23, 1, pp. 66-71.

Tuomi, K., Ilmarinen, J., Jahkola, A, Katajarinne, L. & Tulkki, A. (1998). Work Ability

Index. Helsinki: Finnish Institute of Occupational Health

Turk, D.C. (1996). Biopsychosocial perspective on chronic pain. In: R.J. Gatchel and D.C.

Turk, Editors, Psychological Approaches to Pain Management: a Practitioner's Handbook.

Vol. 1, Guildford Press, New York.

US Department of Health and Human Services (2007). Prevalence of selected chronic

conditions.

Van der Helm, F.C. (1994). A finite element musculoskeletal model of the shoulder

mechanism. J Biomech, 27, 5, pp. 551-569.

Vassiliou, T., Kaluza, G., Putzke, C., Wulf, H. & Schnabel, M. (2006). Physical therapy

and active exercises-an adequate treatment for prevention of late whiplash syndrome?

Randomized controlled trial in 200 patients. Pain, 124, pp. 69-76.

Page 94: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

Veiersted, K.B. (1994). Sustained muscle tension as a risk factor for trapezius myalgia.

Internat journal of industry econ, 14, pp. 333-339.

Veiersted, K.B., Westgaard, R.H. & Andersen P.( 1993). Electromyographic evaluation of

muscular work pattern as a predictor of trapezius myalgia. Scand J Work Environ Health,

19, 4, pp. 284-290.

Vendrig, A.A., Van Akkerveeken, P.F. & McWhorter, K.R. (2000). Results of a multimodel

treatment program for patients with chronic symptoms after a whiplash injury of the

neck. Spine, 25, pp. 238-244.

Verbunt, J.A., Seelen, H.A., Vlaeyen, J.W.S., van der Heijden, G.J., Heuts, P.H., Pons, K.

et al. (2003). Disuse and deconditioning in chronic low back pain: concepts and

hypothesis on contributing mechanisms. Eur J Pain, 7, pp. 9–21.

Verhagen, A.P., Scholten-Peeters, G.G., De Bie, R.A. & Bierma-Zeinstra, S.M. (2004).

Conservative treatments for whiplash. Cochrane Database Syst Rev, 1, CD003338.

Visser, B. & van Dieën, J.H. (2006). Pathofysiology of upper extremity muscle disorders.

J Electromyogr Kinesiol, 16, 1, pp. 1-16.

Voerman, G.E., Vollenbroek-Hutten, M.M., Hermens, H.J. (2006). Changes in pain,

disability, and muscle activation patterns in chronic whiplash patients after ambulant

myofeedback training. Clin J Pain, 22, 7, pp. 656-663.

Voerman, G.E., Sandsjo, L., Vollenbroek-Hutten, M.M., Larsman, P., Kadefors, R.,

Hermens, H.J. (2007). Effects of ambulant myofeedback training and ergonomic

counselling in female computer workers with work-related neck-shoulder complaints: a

randomized controlled trial. J Occup Rehabil, 17, 1, pp. 137-152.

Vollenbroek-Hutten, M.M., Huis in „t Veld, M.M.R., Jones, V., Tonis, T., van Beijnum, B.J.,

Voerman, G., van Weering, M. & Hermens, H. (2008). Context aware tele-monitoring and tele-

treatment for patients with chronic disorders. Freeband/AWARENESS/D4.42 op

http://awareness.freeband.nl

Vlaeyen, J.W.S., Kole-Snijders, A.M.J., Rottevel, A., et al. The role of fear of movement/

(re)injury in pain disability. (1995). J Occup Rehab, 5, pp. 235-52.

Wallenstein, S.L. (1984). Scaling clinical pain and pain relief. In: Bromm B (ed). Pain

measurement in Man: Neurophysiological correlated of pain. New York, Elsevier science

publishers, pp. 389-396.

Page 95: Vergelijkend onderzoek naar het effect van traditionele ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/459/179/RUG01-001459179_2011_0001... · landen (Nederland, België, Zweden en Duitsland)

Wallinga-de Jonge, W., Gielen, F.L.H., Wirtz, P., De Jong, P. & Broekink, J. (1985). The

different intracellular action potentials of fast and slow muscle fibers. Electroenceph Clin

Neurophysiol, 60, pp. 539-547.

Weering, M.G. van, Vollenbroek-Hutten, M.M.R., Tönis, T.M. & Hermens, H.J. (2007).

Daily physical activities in patients with chronic pain versus asymptomatic controls. A

state of art. Clin Rehabil, 21, 11, pp. 1007-23.

Weering, M.G. van, Vollenbroek-Hutten, M.M.R., Tönis, T.M. & Hermens, H.J. (2009).

Daily physical activities in chronic lower back pain patients assessed with accelerometry.

Eur J Pain, 13, 6, pp. 649-54.

Wesley, A.L., Gatchel, R.J., Garofalo, J.P. & Polatin, P.B. (1999). Toward more accurate

use of the Beck Depression Inventory with chronic back pain patients. Clin J Pain, 15, 2,

pp. 117-121.

Wikipedia, geraadpleegd in februari 2010:

http://nl.wikipedia.org/wiki/Repetitive_strain_injury

Woodhouse, A & Vasseljen, O. (2008). Altered motor control patterns in whiplash and

chronic neck pain. BMC Musculoskeletal disorders, 9, 90.

World Health Organisation. (2001). International classification of function, disability and

health: ICF. Geneve.

Woolf, CJ., Salter, M.W. (2000) Neuronal plasticity: increasing the gain in pain. Science,

288, pp. 1765-1769.

Yadla, S., Ratliff, J.K. & Harrop, J.S. (2008). Whiplash: diagnosis, treatment and

associated injuries. Curr Rev Musculoskelet Med, 1, 1, pp.65-68.

Yoganandan, N., Pintar, F.A., Cusick, J.F. (2002). Biomechanical analyses of whiplash

injuries using an experimental model. Accident Analysis Prevention, 34, 5, pp. 663-671.

Zampolini, M., Todeschini, E., Bernabeu, G.M., Hermens, H., Ijsbrouckx, S., Macellari, V.

et al. (2008). Tele-rehabilitation: present and future. Ann Ist Super Sanita, 44, 2, pp.

125-34.