taoïsme in japanjapanologie.arts.kuleuven.be/bestanden/bachelorpaperxx.pdftaoïsme en japan zijn...
TRANSCRIPT
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Taoïsme in Japan Taoïstische elementen in het oude Japan
Bert Leysen
Professor Willy Vande Walle Faculteit Letteren
2
Japanse Samenvatting
この論文には日本が中国の道教の影響を受けたかどうかを調べる。具体的には、その影響
の主な要素か大事な出来事編年体で研究し整理したいと思う。しかし、そうすると様々な問題点
が浮き上がる。まずは道教と伝統的な中国文化を差別しなければならない。また、道教の宗教と
道教から来た要素も同じのことではないので、差別しなければならない。道教はおそらく宗教として
日本に存在しなかった。そして、このトピックには、歴史の中の中国から日本への知識移動に関して、
韓国の役割も重要である。
最初に、第一章は奈良時代以前の時代の要素についてである。道教の最初の出土の証
明として三種の神器がみつけられる。この件に韓国の影響は明確であり、道教の影響として重要
だと考える。また、昔の日本に関する文献の中にも様々な要素が見つけられる。例えば蓬莱、常
世の国、変身、そして仙術についての論及は日本書と万葉集に書いてある。もう一つの大事な要
素は仏教の一つの宗、修験道だ。この特徴は道教と同じような訓練である。
第二章は奈良時代の要素についてだ。以前と比較すると文献はもっと豊富であり、日韓使節も増
加した。この一つの理由は元首の支配する権利を証明することである。奈良時代の一番よく知ら
れていることは暦法、生命科学と予後をしていた陰陽道にちがいない。このような技術で天皇の合
法が証明出来るため、厳しいコントロールされていたのは当然である。また、鑑真という僧の件もあ
る。この僧は何回も唐の皇帝の反対を押し切って渡日しようとしたが、五回まで失敗に終わったの
である。この出来事は唐の皇帝が道教を日本に進めていたが、日本は仏教の僧と知識だけを手に
入れたがっていたこと推察できる。
平安時代は最終章で扱い、道教は取分けて仏教を通じて日本に渡海した。道教に関して、真言、
天台、また禅を研究するかいがあり、道教の神と用語法は酷似している。それだけでなく、空海とい
う真言の開祖による書かれた三教指帰という宗教的愚意小説に、道教は儒教と仏教と同じように
3
扱われたため、平安時代の日本に道教が知られていることを現せるであろう。さらに、禅の日常の
集中、また今の世界このままで受け入れるような考え方も道教に似ているのである。なお、平安時
代に始めた庚申信仰も重要な要素である。現在までに伝わる庚申信仰は仏教の信仰になったが、
もともとこれは道教の一つの古説に基づいた。最後に、伝統中国医学に関する影響もある。このよ
うな医学は基本的平安時代以前のことだのは確かにそうだが、最初の日本の意義深い作品は平
安時代に作られた。伝統中国医学の全ては道教だという訳ではないが、様々な変化は道教の影
響を示している。具体的に長寿から仙術への変化は普通の医学の技術から道教の技術の変化
の一つである。
結論とすると宗教的な道教は日本になかったということが分かる。しかし、道教から来た要
素が日本の文化に入ったことは明確である。確かに仏教の場合を見ると、なぜ道教はあまり人気
ではなかったのであろう。確実に分からないのだが、仏教はもともと政治家に道具として使われたた
め昔から強く日本の文化と力を持っている人の世界に含めていたのは主な理由だと思う。
4
Woord vooraf
Ik zou graag professor Vande Walle, mijn promotor, willen bedanken voor het geven van de
noodzakelijke suggesties en me de juiste richting te wijzen. Ook zou ik mijn dank willen uiten aan
heel het lerarencorps van Japanse Studies aan de KULeuven. Het is hoofdzakelijk door hen dat ik
genoeg achtergrondkennis heb om een bachelorproef te schrijven. Ten laatste zou ik ook iedereen
willen bedanken die mij heeft gesteund, niet alleen financieel, maar ook door middel van
aanbevelingsbrieven en dergelijke, om mijn jaar uitwisseling aan Rikkyo University te Tokyo mogelijk
te maken. Deze ervaring is ongetwijfeld noodzakelijk voor het bewerkstelligen van een objectiever
beeld over Japan als land, de cultuur en de mensen.
5
Inhoudsopgave
Japanse Samenvatting ................................................................................................................... 2
Woord vooraf ............................................................................................................................... 4
Inleiding ....................................................................................................................................... 7
De dunne lijn tussen taoïsme en volksreligie ................................................................................... 8
Korea, de voornaamste link tussen Japan en China.......................................................................... 9
Hoofdstuk 1. De eerste invloeden .................................................................................................12
1. Sanshu no Jingi, de Drie Schatten van Japan .......................................................................13
2. Oude Japanse literatuur: de eerste geschreven bronnen .....................................................15
1. Inleiding........................................................................................................................15
2. Tokoyo no Kuni .............................................................................................................16
3. Onsterfelijkheid.............................................................................................................19
4. Hōrai ............................................................................................................................21
3. Shugendō .........................................................................................................................22
Hoofdstuk 2: De Nara-periode ......................................................................................................24
1. Inleiding: De weg naar de eenheidsstaat.............................................................................24
2. Van China naar Japan ........................................................................................................26
1. Onmyōdō......................................................................................................................26
2. Ganjin...........................................................................................................................29
Hoofdstuk 3: De Heian-periode .....................................................................................................31
1. Inleiding ...........................................................................................................................31
2. Heian-boeddhisme ............................................................................................................31
1. Tendai ..........................................................................................................................31
2. Shingon ........................................................................................................................33
3. Zen ...............................................................................................................................35
3. Kōshin cult ........................................................................................................................36
4. Traditionele geneeskunde en medische literatuur ...............................................................37
6
Besluit .........................................................................................................................................41
Bibliografie ..................................................................................................................................43
7
Inleiding
Taoïsme en Japan zijn twee woorden die je niet meteen in dezelfde context zou
verwachten. Taoïsme is immers van oorsprong Chinees, en heeft volgens velen nooit de
sprong gemaakt naar Japan zoals het boeddhisme en het confucianisme in de 6e eeuw. Het is
echter een onderwerp waar in de loop van mijn opleiding niet enorm diep op werd ingegaan,
waarschijnlijk terecht door een gebrek aan zowel tijd als noodzaak. Veel studenten
Japanologie zijn dan ook voornamelijk bekend met de boeddhistische invloeden en in iets
mindere mate, de confucianistische elementen in Japan. Over het taoïsme is bijna niets bekend
hoewel het toch degelijk een rol heeft gespeeld in het vormen van het traditionele Japan, al
dan niet actief. Ik hoop dan ook met deze scriptie aan te tonen dat, ook al is het maar kort, het
misschien toch aangewezen is om even stil te staan bij wat eventueel taoïstisch zou kunnen
zijn in Japan, of de af en toe opmerkelijke gelijkenissen.
We moeten echter een onderscheid maken tussen religieus taoïsme, als een institutionele
religie, en taoïstische elementen en gebruiken. Religieus taoïsme heeft zo goed als zeker nooit
bestaan in Japan, maar invloeden en elementen zijn wel terug te vinden. Deze verhandeling
gaat over een aantal van deze elementen over een periode van nog voor de Nara-periode tot en
met de Heian-periode. Er wordt ook telkens de historische context geschetst die de import van
deze elementen heeft mogelijk gemaakt. Onder geleerden is er veel discussie over wat al dan
niet taoïstisch is, en of de verscheidene elementen die in Japan nog overblijven wel als
taoïstisch mogen worden opgevat aangezien taoïsme specifiek Chinees is en normaal tegen
een Chinese achtergrond wordt verklaard. Op deze problematiek wordt in deze scriptie niet
dieper ingegaan. Wel echter ga ik in op enkele van de meest voorkomende onderwerpen in
deze discussie, deze uiteenzetten tegen hun respectievelijke historische achtergrond, en dan de
vraag beantwoorden of er al dan niet echte taoïstische elementen te vinden zijn in Japan. Dit
tweede deel, het uitwerken van de probleemstelling, zal echter subjectief zijn, en
voornamelijk van de interpretatie van bepaalde termen afhangen. Het zou namelijk niet
mogelijk en pretentieus zijn te pretenderen een vraagstuk te kunnen oplossen dat geleerden al
jaren bezighoudt, en waarschijnlijk nooit opgelost geraakt.
8
Ik hanteer een chronologisch kader, onderverdeeld in drie delen: de periode die de Nara-
periode voorafgaat, de Nara-periode en de Heian-periode. Wel moet opgemerkt worden dat
deze indeling om inhoudelijke redenen soms niet perfect bewaard wordt. Sommige elementen
kunnen hun oorsprong in de Nara-periode hebben, maar pas in de Heian periode op grote
schaal teruggevonden worden. In deze gevallen wordt gebruik gemaakt van de begindatum
voor de indeling van onderwerpen. De gehanteerde bronnen zijn voornamelijk teksten, boeken
en artikels die specifiek over de onderwerpen gaan, maar ook naslagwerken zoals the
Cambridge History of Japan voor algemene informatie en achtergrond, en bronteksten,
meestal Engelse vertalingen naast het originele werk in gevallen van bijvoorbeeld de
Manyōshū. Gebruikte termen worden bijna altijd vertaald indien de Japanse of Chinese term
geen algemeen begrip is, met uitzondering van de term corpse delivery (shih-chieh 屍解 in
het Chinees) waarvoor ik het Chinese woord hanteer. Deze term kort vertalen is namelijk
moeilijk en zou ons leiden tot het hanteren van een korte zin telkens het woord gebruikt wordt.
De gehanteerde citeerwijze is Chicago vijftiende editie, en voor de tekst hanteer ik anderhalve
witregel voor leesbaarheid en een betere consistentie met betrekking tot regelafstand als er
Japanse, Chinese of Koreaanse woorden in hun respectievelijke alfabet worden weergegeven.
De dunne lijn tussen taoïsme en volksreligie
Het is altijd lastig te schrijven met betrekking tot een religie, vooral als deze religie in
kwestie een inheems geloof is. Het grote probleem is namelijk, waar ligt de grens tussen
volkscultuur en religie? Welke elementen kan men toeschrijven aan religie, en welke niet?
Vandaag de dag het antwoord op deze vraag proberen te geven lijkt dan ook dikwijls
onmogelijk. Het gaat immers over feiten die te lang geleden ontstaan zijn, en waarvan men
dikwijls de oorsprong volledig bijster is. Hier wordt niet dieper op ingaan in deze
verhandeling, hoewel het ongetwijfeld een belangrijk vraagstuk is dat zeker niet uit het oog
mag verloren worden. Zeker kunnen we wel zijn van het feit dat taoïstische elementen zich in
de Chinese volkscultuur hebben genesteld. Maar sommige elementen die men typisch
taoïstisch noemt, denk maar aan de leer gebaseerd op de vijf elementen, astrologie, wichelarij
of divinatie, zijn Chinese gebruiken die nagenoeg aan elk Chinees hof werden beoefend, ook
al waren sommige in se confucianistisch (maar tegelijkertijd toch ook vitaal voor het taoïsme).
Ze komen hier wel aan bod in het taoïsme, maar ze worden eerder gezien als onderdeel van de
Chinese cultuur. Livia Kohn verwoordt het vraagstuk met betrekking tot ‘invloeden van het
9
taoïsme op Japan’ als volgt; “The question of the presence and role of Taoism in Japan is thus
first of all a question of definition, then a question of degree.” (Kohn sd)
Men zou zich ook kunnen afvragen of taoïsme wel buiten zijn Chinese context gezien kan
worden. Is taoïsme in feite wel taoïsme in een ander land en cultuur? Of is het gebonden aan
zijn afkomst, met name China?
Volgens Anna Seidel moet er onderscheid gemaakt worden tussen 2 verschillende niveaus die
in direct verband staan met historische periodes. Het eerste niveau betreft de vroegere periode,
waarin elementen uit archeologische vondsten, en teksten en verhalen uit oude geschriften
centraal staan. Tijdens deze periode zien we het taoïsme ook opduiken bij het tennō -systeem
en de rituelen van de keizerlijke hofhouding. Daarnaast vinden we tijdens een tweede periode
een import van taoïstische elementen, dikwijls als onderdeel van het overbrengen van
boeddhistische praktijken en teksten.
Korea, de voornaamste link tussen Japan en China
Wanneer we het taoïsme in Japan bespreken, mag natuurlijk Korea niet verzwegen
worden. Hoewel het taoïsme in Korea niet het onderwerp is van deze thesis, acht ik het toch
nodig een korte achtergrond te schetsen over het belang van dit element in het oude Korea. De
omvang van Chinese invloeden in Korea mag niet onderschat worden. Veel van de Chinese
elementen wortelden zich zo diep in de Koreaanse cultuur, dat men ze na verloop van tijd als
Koreaans ging beschouwen. Deze Koreaanse cultuur beïnvloedde op zijn beurt de Japanse
cultuur weer enorm. Positief contact tussen de twee landen vinden we dan op vrijwel elk punt
in de geschiedenis terug. Er wordt dikwijls gesproken over de Japanse invasie van Korea eind
16e eeuw door Hideyoshi (Seth 2011), maar dit was eerder een uitzondering op de regel. De
regel zijnde dat contacten tussen Japan en Korea vrij frequent en vriendelijk van aard waren.
Zelfs tijdens de Edo-periode (江戸時代), onder de heerschappij van de Tokugawa1 waren er
niet minder dan 12 gezantschappen met bijna 500 begeleiders en medereizigers. (Lewis 1985),
en dit tijdens een periode die bekend staat als een periode van isolatie. Taoïsme is nooit een
grote godsdienst geworden, maar heeft enkele belangrijke invloeden uitgeoefend op alle lagen
van de Koreaanse bevolking. Het opmerkelijke is dat in Korea het taoïsme bewust
1Ook wel Tokugawa-periode (徳川時代) genoemd, van 1603 tot 1868. De gezantschappen vonden plaats tussen 1607 en 1811)
10
geïntroduceerd is, namelijk in 624 in het noordwestelijke koninkrijk Goguryeo. In de 7e eeuw
werd het taoïsme actief door de staat bevorderd als een alternatief voor het boeddhisme door
de staat. Sinologe Anna Seidel citeerde over deze introductie het volgende uit het werk Kodai
shinkô to Dôkyô (古代信仰と道教) van Masaaki Ueda (上田 正昭):
“In 624 CE, the T'ang emperor Kao-tsu (高祖)is said to have sent a Taoist preacher
of the Tao-te ching to the king of Koguryo with a statue of a Celestial Worthy. In the
early seventh century Taoist priests and abbeys, with statues and scriptures, were well
established in northwest Korea (Ueda 1978; Ch'a 1984).” (Seidel 1989-1990)
De Daodejing van Laozi bleek erg gekend geweest te zijn. Ook de andere taoïstische
klassieken waren niet ongekend. Vooral in Baekje gebeurde de introductie vroeg. De derde
grote politieke macht op het Koreaanse schiereiland, Silla, kwam pas later in 738, via de Tang
in aanraking met het taoïsme.2 Het taoïsme geïntroduceerd in Korea verschilde echter van rijk
tot rijk. Het taoïsme in Baekje leek sterk op dat van Silla: in beide gevallen ging het om een
filosofisch taoïsme gebaseerd op de werken van Laozi en Zhuangzi. Het verschil was dat er in
Silla er minder actieve interesse was in het taoïsme dan in Baekje, maar dat anderzijds het
inheemse volksgeloof sterk op het taoïstische leek waardoor assimilatie gemakkelijk was. In
Goguryeo daarentegen was er een interesse in het religieuze taoïsme en werd het voor
politieke doeleinden gebruikt. Een voorbeeld van deze politieke verwevenheid is terug te
vinden in een ritueel waarin men de hemel en de sterren als goden aanbad. Dit ritueel werd
geïmiteerd van het Tang hof. Wellicht had dit tot doel Goguryeo te legitimeren (ideologisch)
onder de dreiging van de Tang. Sommige geleerden (onder wie Song Hang-nyong3) schrijven
zelfs over de mogelijkheid van taoïstische gebruiken die ontstaan waren in het gebied van wat
hedendaags Korea is, en nadien terug China binnen kwamen. Dit argument is gebaseerd op
gelijkenissen die men aantreft tussen het gedachtengoed4 in Korea voor de introductie van het
taoïsme, boeddhisme en confucianisme, en het taoïstische gedachtengoed. (Hang-nyong 1986)
Deze prominente rol was weliswaar erg tijdelijk en na de 9e eeuw was de invloed die het
taoïsme uitoefende sterk naar de achtergrond verschoven.
Later in de 9e eeuw, tijdens een reis naar de hoofdstad van de Tang, Chang’an, kwamen de
2 Een gezantschap van de Tang overhandigde een exemplaar van de Daodejing aan koning Hyoseong (효성왕
\ 孝成王). (Seth 2011) 3 Professor in de Koreaanse filosofie aan Sung Kyun Kwan University. 4 Dit gedachtegoed bestond uit drie aspecten; shindo (神道, weg van de goden), seondo (仙道, weg van de onsterfelijkheid), en sjamanisme.
11
Koreanen in contact met taoïstisch praktijken zoals het bevorderen van de gezondheid door
rituelen en oefeningen, en alchemie afkomstig van taoïstische meesters van de Chung-nan
shan, in de huidige Shaanxi provincie. Deze praktijken werden doorgegeven tot zelfs Kim Shi
Sup5, die ons bronnen nalaat met sporen van exoterische praktijken, alchemie en taoïstische
ceremonies een het hof. (Chu-Hwan 1986)
5 Kim Shi Sup (1435–1493) was een taoïstische Koreaanse geleerde en dichter. Daar hij heel loyaal was aan de koning, deed de overheid grote inspanningen om veel van zijn werken, en ook geschriften met taoïstische elementen te bewaren.
13
Hoofdstuk 1. De eerste invloeden
Over de eerste invloeden bestaat weinig zekerheid, maar naar alle waarschijnlijkheid
kunnen we het volgende stellen: samen met de eerste invloeden van de Chinese cultuur in de
5e eeuw werden ook de eerste taoïstische elementen in Japan binnengebracht. Rond de 6e
eeuw zien we een duidelijkere invloed. Geleerden van de Noordelijke Wei dynastie, welke
waarschijnlijk via Baekje reisden, brachten traditionele Chinese geneeskunde, divinatie
technieken en de kalender rekening mee. Veel van deze informatie komt uit de Chinese
geschiedschrijving, en vinden we door een gebrek aan objectieve bronnen aan Japanse kant
dikwijls alleen in China terug. Taoïstische elementen moeten echter ook in andere gebieden
gezocht worden. Met name mythologische overleveringen kunnen ons soms meer vertellen
dan feitelijke weergaven. Ook in de Japanse Klassieken vinden we elementen terug die wijzen
op taoïstisch invloeden. De belangrijkste Japanse bronnen van voor de Nara-periode zijn de
Nihon Shoki, Manyōshū en Kojiki. Hieronder volgt een overzicht en bespreking van de
voornaamste.
1. Sanshu no Jingi, de Drie Schatten van Japan De elementen onderzoeken in deze periode is niet gemakkelijk. De schriftelijke
bronnen die we nu nog ter beschikking hebben zijn niet meteen erg objectief, en mogen
dikwijls niet te letterlijk genomen worden. Desondanks zijn er een aantal elementen welke
mogelijkerwijs taoïstisch van oorsprong zijn. Als eerste hebben we de drie kostbaarheden van
de Japanse keizer (ook wel drie heilige schatten van Japan genoemd (三種の神器, Sanshu no
Jingi), welke bestaan uit zwaard Kusanagi (草薙劍), de spiegel Yata no kagami (八咫鏡), en
het juweel Yasakani no magatama (八尺瓊曲玉). Volgens Fukunaga, zouden het zwaard en
de spiegel elementen zijn die werden gebruikt tijdens de Zes Dynastieën (316–589). Zulke
zwaarden worden vandaag de dag nog erg gekoesterd door bijvoorbeeld de Shōsōin in Nara
en Osaka’s Tennōji6. Soms treft men exemplaren aan met symbolen van sterren op de kling,
gelijkend op de symbolen die men aantreft op de kling van ceremoniële zwaarden gebruikt bij
taoïstische ceremonies. (Ooms, Ancient Japan; The Tenmu Dynasty, 650-800 2009) 6 Tennōji of Shitennō-ji (四天王寺), één van de oudste boeddhistische tempels van Japan (593).
14
Over de bronzen spiegels7 valt meer te zeggen. Er zijn er namelijk driehonderdeenenvijftig
opgegraven in Japan (Kakubayashi 1983). Ook een historische bron (Wei Zhi 魏志, kroniek
van de koninkrijk Wei) weet ons te melden dat koningin Himiko8 in 239 een honderdtal van
deze spiegels in ontvangst heeft genomen, een geschenk van keizer Ming9. (Wang 2005) De
betrouwbaarheid van deze bron valt uiteraard te betwisten, maar het archeologische bewijs is
er wel. In de derde en vierde eeuw werden deze voorwerpen gebruikt als symbolen voor
koninklijke autoriteit, en uitgedeeld aan lokale leiders. In taoïstische context worden aan deze
spiegels magische eigenschappen toegeschreven, en zijn deze versierd met dieren van de
Chinese dierenriem. Ze werden gebruikt om de toekomst te voorspellen, te zien wat er over
een grote afstand gebeurde, of om geesten op te roepen. De Baopuzi10 meldt dat vooral de
grotere (eenentwintig centimeter in diameter) exemplaren krachtiger zijn. Deze grotere
exemplaren, in tegenstelling tot de archeologische vondsten in China, werden in hoge
verhouding (een 40%) teruggevonden in Japan. Er is echter geen bewijs is dat deze spiegels
op dezelfde manier werden gebruikt in het vroege Japan als in het taoïsme. Het gebruik en
hun functie kan dus verschillend zijn, als object echter, zijn deze wel degelijk van taoïstisch
van oorsprong.
In het geval van de magatama is er dan weer een opvallende gelijkenis met de Koreaanse
Gogok (곱은옥 of 곡옥), dewelke werd gebruikt als decoratie voor kronen. Er is echter veel
onduidelijkheid over waar deze sieraden ontstaan zijn. Hoewel er met even weinig zekerheid
gezegd kan worden dat deze juwelen van Japan naar Korea en China overgewaaid zijn,
suggereren de omstandigheden het tegengestelde. Ook het feit dat deze magatama dikwijls
(niet altijd) vervaardigd werden uit jade, een mineraal dat kenmerkend is voor China, en dat
vanaf de Han-dynastie (206 (202) v.C. – 220) werd gebruikt als sieraad, suggereert een
Chinese oorsprong, eerder dan een Japanse.
7 ook wel Shinjūkyō (神獣鏡) genoemd. Deze bronzen spiegels zijn versierd met afbeeldingen van goden en dieren uit de Chinese mythologie, en mogelijks van taoïstische afkomst. De ene kant is het spiegelende vlak, terwijl de andere is gehoogd met afbeeldingen van de Xian (onsterfelijke, 仙), Shen (godheid, geest, 神) en andere legendarische wezens in bas-reliëf. 8 Een vroege vrouwelijke heerser (3e eeuw) die zowel sacrale als wereldlijke macht bezat. Ze heeft waarschijnlijk het belangrijkste Shinto schrijn te Ise opgericht. 9 Regeerde als tweede keizer van het koninkrijk Wei van 226 tot 239. Wei is een van de Drie Koninkrijken. 10 ‘Hij die eenvoud omarmt’ geschreven door Ge Hong, is een vroeg Confucianistisch-taoïstisch werk over onderwerpen zoals alchemie, ademhalingsoefeningen maar ook ethische principes.
15
2. Oude Japanse literatuur: de eerste geschreven bronnen
1. Inleiding
De oudste geschreven bronnen11 langs Japanse zijde waar we iets van taoïstische
invloeden in kunnen terugvinden, zijn de oude historische en poëtische werken, meestal
gecompileerd in opdracht van de toenmalige keizers. Als we tussen de regels lezen, is het snel
duidelijk dat het voornaamste thema, of zelfs doel is het legitimeren van het gezag van de
keizer.12 Dit terzijde vinden we echter een aantal andere elementen terug die richting taoïsme
wijzen. Zo is er bijvoorbeeld het concept van Tokoyo no Kuni (常世の国 ), een eeuwig land of
paradijs waar men niet oud wordt en niet sterft. Kijk je naar dit begrip door een Westerse bril,
dan doet dit weliswaar denken aan het concept van een 'hemel', een hiernamaals zoals we dat
kennen van het christendom. Volledig hetzelfde is het echter niet, maar later meer hierover.
Een volgend element dat we sporadisch tegenkomen, is het thema van verre bergen, waar
volgens sommige beweringen dit eeuwig land zou liggen. In het taoïsme is er de
geloofsovertuiging dat daar onsterfelijken leven, en dat een van de manieren om de
onsterfelijkheid te bereiken was het levenselixir te bemachtigen dat naar verluidt in deze
landen te verkrijgen was. De bekendste van deze bergen is de Penglai berg, welke in de
Japanse mythologie de Hōrai (蓬莱) is geworden. De rode draad in al deze thema's is
onsterfelijkheid en de soms roekeloze zoektocht naar de verre oorden waar deze te vinden is.
Om onsterfelijk te worden zijn er verschillende manieren waaronder lichamelijke oefeningen
(zoals Qigong), het reciteren van bepaalde geschriften (Shangqing school) maar ook het
beoefenen van alchemie en het maken van elixirs (z. het levenselixir). Vooral de richtlijnen
voor die laatste zijn erg uitgebreid, maar dikwijls eerder schadelijk dan goed voor het
menselijk lichaam.13
11 Hoewel de meesten zijn uitgegeven of voltooid tijdens de Nara-periode, zijn deze invloeden meer van toepassing onder het hoofdstuk Oude Japanse literatuur: de eerste geschreven bronnen omdat de eigenlijke datum van de bevatten werken, of hun onderwerpen van voor de Nara-periode dateren. 12 Een goed voorbeeld hiervan treffen we aan in de Nihon Shoki, waar in het verhaal over het eeuwige land de overleden keizer wordt afgebeeld als een machtige heerser die zelfs door de onsterfelijken naast wie hij vertoefd wordt gerespecteerd. Ook zijn onderdanen deinsden er niet voor terug om naar het uiteinde van de wereld te reizen om aan de keizer zijn behoeften te voldoen.(zie ook punt twee. Tokoyo no kuni) (Ashton 1972, hfdst 1, blz. 341-42) 13 Denk maar aan het verwerken (Pao Zhi) van giftige metalen zoals lood, arsenicum en kwik. (Cooper 1990, blz. 55-70)
16
2. Tokoyo no Kuni
Tokoyo no Kuni (常世の国 ) wordt als begrip in hedendaagse woordenboeken vertaald
als ‘ver land’, ‘hemel’, ‘ver land over de zee’ , en 'wereld van de doden'. Tokoyo als woord op
zich vertaalt men als ‘eeuwig’ of ’voor altijd hetzelfde’. Het is dan ook verwarrend dat in de
traditionele Japanse mythologie, er twee van zulke plaatsen beschreven staan. Hoewel deze
niet volledig gelijk zijn, moet vanuit een westers perspectief kort even het verschil tussen
beide worden toegelicht. In vele gevallen bestaat er verwarring over beide termen. Een
passage uit Asian Mythologies van Yves Bonnefoy verwoordt (misschien onbedoeld) de
onduidelijkheid goed:
“One cannot exclude the hypothesis that the words ne and tokoyo may refer to a single
conception, that of a maritime afterworld, a land of ancestors, from which prosperity
comes. Then little by little, the terms yomi, ne and soko may have come to be applied
to the negative aspects of death, for example, death as a source of pollution. At the
same time, the Japanese may have borrowed certain characteristics of the Chinese
hell. On the other hand, tokoyo no kuni seems related to other Chinese conceptions,
especially that of a land of immortals in which there is neither old age nor death.”
(Asian Mythologies, Yves Bonnefoy, University of Chicago, 1993, blz 272 )
Als eerste is er het hiernamaals, of het koninkrijk van de doden en kwade geesten in de
Japanse mythologie, Yomi ( 黄泉 ), of Yomi no kuni. Volgens de Kojiki is dit de plaats onder
de grond waar de doden heen gaan en rotten tot in de oneindigheid. Eens een overleden
persoon het hart van de Yomi heeft gegeten, kan hij of zij nooit meer terug naar het rijk van
de levenden. Het is hier dat Izanami na haar dood naartoe ging waarop Izanagi haar volgde.
Op zijn terugweg van Yomi no kuni waste hij zich in de oceaan en creëerde Amaterasu uit
zijn linkeroog, Tsukiyomi no Mikoto ( 月読の尊 , de kami van de maan) uit zijn rechteroog
en Susanoo ( 須佐之男, kami van de zee en de stormen) uit zijn neus. De locatie van de
ingang naar de Yomi no kuni is vrij precies beschreven in de Kojiki. De ingang bevindt zich
in de Izumo provincie, maar werd geblokkeerd door Izanagi met een enorme steen (Chibiki-
no-Iwa 千引の岩 ), toen hij uit Yomi terugkeerde. (The Cambridge History of Japan Volume
1 Ancient Japan 1993, blz. 103, 465) Dit rijk wordt in de mythologie niet gezien als een
paradijs zoals het Eeuwige Rijk in het taoïsme, maar ook niet als een echte hel zoals wij ze
kennen van het christendom. Het lijkt er dus op dat dit rijk der doden puur Japans is,
17
gevrijwaard van taoïsme en Chinese invloeden. Een klein detail doet vele geleerden hier
echter aan twijfelen. De kanji gebruikt voor yomi (黄泉 ) betekenen letterlijk 'gele bron', een
term die uit China zou kunnen komen (Huángquán) . In China, draagt deze de betekenis van
'hel' en is beter bekend onder de naam diyu (地獄, uit het Sanskriet नरक , uitgesproken als
Naraka). Zoals vele Chinese concepten, is diyu gebaseerd op een amalgaam van
boeddhistische, taoïstisch en andere populaire geloofsovertuigingen in het oude China.
De link met het taoïsme is te ver om Yomi als taoïstisch te beschouwen, maar verder
onderzoek over de oorsprong van dit concept kan mogelijkerwijs naar China leiden.
Interessant is, dat de interpretatie van de kosmos in het shintoïsme, niet volledig inheems is.
Zo is het universum onderverdeeld in vijf delen en wordt elk deel geregeerd door een
bijbehorende kami. Het eerste deel is Takamanohara, ook wel bekend onder de naam
Takamagahara (高天原 ), waar de belangrijkste kami verblijven. Het tweede is de aarde, en
het derde, onder de aarde is het voornoemde Yomi no Kuni, waar de doden en boze geesten
heersen. De oceanen nemen een vierde deel in beslag, Watatsumi no Kuni ( 綿津見 ook wel
als 海神 geschreven) genaamd. Het vijfde is Tokoyo no Kuni, een paradijs waar de mensen
niet oud worden of sterven. (The Cambridge History of Japan Volume 1 Ancient Japan 1993,
blz. 329) Dit laatste deel heeft wel degelijk zijn wortels in het taoïsme. Het is dan ook dit
begrip van 'eeuwig land' of hiernamaals dat hier verder wordt onderzocht.
In de Manyōshū14(万葉集), de oudste bloemlezing van Japanse poëzie, vinden we ook
verwijzingen naar Tokoyo no Kuni terug, hoewel schaars. In een gedicht (Boek 1, gedicht
50 )vinden we Tokoyo no Kuni terug, samen met nog een ander element dat sterk
taoïstisch/Chinees geïnspireerd is, namelijk de schildpad. Zo is er de parabel van Chuang
Tzu15 en de Schildpad, en ook het symbool van de Zwarte Schildpad16, één van de vier
Hemelse Dieren in de Chinese mythologie. In dit gedicht is de schildpad echter ook het
symbool voor onsterfelijkheid, en draagt ze de drie bergen van het Land van de taoïstische
onsterfelijken met zich mee. 14 Het werk ‘Verzameling van Tienduizend Bladeren’ genaamd is een verzameld werk welk tot stand kwam rond 759. De opgenomen werken zijn van 347 tot 759. De persoon die de meest voorname bijdragen leverde is hoogstwaarschijnlijk Ōtomo no Yakamochi.
15 Zhuangzi (庄子 of 莊子) was een voorname Chinese (taoïstisch) filosoof die leefde in de 4e eeuw. 16 In het Chinees en Japans respectievelijk Xuanwu en Genbu 玄武),
18
To the gates we build,
The lofty Gates of the Sun,
Let unknown lands
In obedience draw near: from Kose Road,
Bearing on its back
Strange markings that proclaim
Our land the Deathless Land (Tokoyo),
A sacred tortoise has come forth,
Foretelling a new age.
(Cranston 1993, blz. 642)
Herman Ooms spreekt zijn bedenkingen uit bij een zekere episode in de Nihon Shoki17. Rond
644 zou er een man zijn geweest in hedendaags Shizuoka, die met de steun van sjamanen een
nieuw geloof verspreidde onder de bevolking. Centraal hierin stond de aanbidding en verering
van een insect18 dat voor rijkdom en een langer leven moest zorgen. De naam van het insect,
Tokoyo no kami (god van de eeuwige wereld), doet meteen denken aan het taoïsme.
Uiteindelijk liep de sekte uit de hand en werden de autoriteiten genoodzaakt op te treden en de
leider onschadelijk te maken. (Ooms, Ancient Japan; The Tenmu Dynasty, 650-800 2009, blz.
145) Ooms stelt hier dat, hoewel dit soort van aanbidding niet per definitie eigen is aan het
taoïsme, de verschillende elementen (rups als symbool voor metamorphose, het zoeken naar
manieren om het leven te verlengen, de naamgeving van de god in kwestie) aan taoïsme doen
denken. De Nihongi bevat wel meerdere verhalen in verband met onsterfelijkheid, maar men
is het erover eens dat dit slechts parabels zijn, met weinig of geen taoïstische oorsprong. Deze
verhalen zouden eerder teruggrijpen naar de notie van de keizer als afstammeling van de
goden en moeten dus eerder in de context van het legitimeren van het gezag van de keizer in
het vroege Japan begrepen worden.
Eén verhaal uit de Nihon Shoki blijkt echter wel een taoïstische achtergrond te hebben. Het
deel in kwestie verhaalt over de dood van de Keizer, en kan teruggevonden worden in
hoofdstuk zes, betreffende keizer Suinin op pagina 449 vanaf de tweede regel. Volgens het
relaas stierf de keizer op 140-jarige leeftijd in de winter. Zijn trouwe dienaar was gedurende
die tijd echter op zoek naar het geurige fruit Hachibana (acht bundels) genaamd in het 17 De Nihon Shoki (日本書紀), ook wel Nihongi (日本紀) genaamd, is het tweede oudste werk over de Japanse geschiedenis. Samengesteld onder toezicht van prins Toneri en Ō no Yasumaro werd het in 720 afgerond. 18 Waarschijnlijk ging het hier over een gigantische rups, een symbool van transformatie. Transformatie is wederom een thema in het taoïsme.
19
Eeuwige Land (tokoyo). Dit land blijkt enorm ver te zijn (Afar I went to a remote region:Ten
thousand ri I crossed the waves) en normaal niet toegankelijk voor gewone stervelingen (to
which ordinary mortals cannot attain.). Bij zijn terugkomst aan het paleis verneemt hij echter
dat de keizer overleden is. Dit eeuwige land blijkt ver over het water in het oosten te zijn en
bevindt zich ergens op de eilanden rond de berg Penglai (Hōrai, zie verder) of op de toppen
van de Kunlun19 in de westelijke bergen ver van de beschaafde wereld. De vermelding van de
precieze locatie van dit eeuwige land doet sterk denken aan die van de verblijfplaats van de
onsterfelijken in het taoïsme. Ook andere details zoals de beschrijving van de verre landen, en
de vermelding van de zoektocht naar het fruit doet sterk denken aan die van het levenselixir.
Een gelijkaardige beschrijving van dit land van de onsterfelijken vinden we ook terug in de
Shoku Nihongi20.
3. Onsterfelijkheid
Gerelateerd aan het vorige deel over Tokoyo no Kuni is onsterfelijkheid. Onsterfelijkheid
en onsterfelijken zijn erg populaire en belangrijke thema’s binnen het taoïsme. Veel Chinese
teksten verhalen over het nastreven of het bereiken van onsterfelijkheid door een aantal
methoden, waaronder alchemie, speciale diëten of gevaarlijke trektochten naar verre bergen.
In de Nihon Shoki zowel als in de Nihon Ryōki en de Manyōshū vinden we veel verhalen
terug die te maken hebben met onsterfelijkheid. Het merendeel heeft echter weinig met het
taoïsme te maken. Onsterfelijkheid is namelijk een populair thema in zo goed als elke vroege
beschaving.21 Belangrijk is dus niet het eigenlijke concept van onsterfelijkheid, maar eerder
de manieren waarop men die kan bereiken, en de specifieke symbolen en figuren die hiermee
gepaard gaan. Zo zijn er een aantal elementen die als taoïstische beschouwd mogen worden.
Het Chinese woord voor onsterfelijke is xiānrén (仙人), letterlijk onsterfelijk persoon. Dit concept
wordt in het Japans met het woord sennin (仙人) uitgedrukt, dikwijls vertaald als 'onsterfelijk persoon',
'wijze' of 'kluizenaar'. De oorspronkelijke xiānrén in het taoïsme zijn de Acht Onsterfelijken. Deze
groep legendarische onsterfelijke wijzen lijkt te zijn ontstaan tijdens de Tang en de Song-dynastie en
leeft volgens de mythologie op de vier eilanden rond de berg Penglai, en op de berg zelf. Twee van
deze acht onsterfelijken hebben hun weg gevonden naar wat misschien het beste als de tegenhanger in
19 Een gebergte in Centraal-Azië waar volgens het taoïsme paradijs van Xi Wangmu ligt, een monster met een menselijk gezicht, tijgergebit en panterstaart. 20 Shoku Nihongi (続日本紀) is het tweede werk van de Zes Nationale Historiën, samengesteld door voornamelijk Fujiwara no Tsugutada en Sugano no Mamichi in 797. 21 vid. de oude Grieken, Egyptenaren, het christendom, het hindoeïsme, het boeddhisme
20
de Japanse mythologie gezien kan worden, namelijk de zeven geluksgoden (Shichi Fukujin 七福神)22.
Jurōjin (寿老人), god van het lange leven, en Fukurokuju(福禄寿), de god van geluk, rijkdom en lang
leve hebben echter dezelfde taoïstische voorouder zodat soms gezegd wordt dat de twee hetzelfde
lichaam bezitten, namelijk dat van de oude man die op zijn beurt de incarnatie van de zuidelijke
Poolster is. Een andere theorie stelt echter dat Fukurokuju de drie Chinese Sterren goden
geassimileerd heeft, beter bekend onder de naam Fu Lu Shou (福祿壽)23 en dus instaat voor geluk,
materiele voorspoed en lang leven. Dit lijkt echter onwaarschijnlijk, sinds het concept van Fu Lu Shou
dateert van de Ming-dynastie, wat vrij laat is. Ook Jurōjin wordt dikwijls afgebeeld als een oude man
met een staf, dikwijls vergezeld van een hert, kraanvogel of een schildpad, een wederkerend kenmerk
van lang leven. (Pye 2004) Aan sommige sennin worden taoïstische eigenschappen toegeschreven.
Een goed voorbeeld is Gama sennin (蝦蟇仙人). ‘Gama’ heeft de betekenis ‘pad’ (het dier), en is
gebaseerd op de taoïstische figuur van Liu Hai (劉海), een ambtenaar en alchemist die leefde in de 10e
eeuw. Deze alchemist leerde zijn technieken van Chan Chu (蟾蜍)24, een pad met drie poten die voor
geluk en rijkdom zorgde. Deze associatie kan enig verband met Jurōjin hebben, echt bewijs is hier
echter niet voor. Gama sennin wordt dikwijls afgebeeld met een pad, of zelfs in de gedaante van een
pad.
Onsterfelijkheid wordt in het taoïsme dikwijls uitgedrukt door de symboliek van de kunst van de
metamorfose (pien-hua), dikwijls gebruikmakend van ‘smeltende’ slangen of cicaden. (Robinet 1979)
Van deze cicade-symboliek maakt men gebruik om de transformatie van Tenmu tot een
bovennatuurlijke heerser te beschrijven en ook de hoger vermelde Gamma sennin maakte zich volgens
legenden wel eens schuldig aan het afwerpen van de huid en als slang. Een ander fragment beschrijft
het taoïstisch concept van corpse delivery (shih-chieh), vrij vertaald als ‘het ontsnappen uit het
lichaam’. Isabelle Robinet verklaart het begrip als volgt:
The binome pien-hua, or either one of its terms, is often associated with the word
chieh, deliverance: One is "delivered from the body and transformed by escaping"
(shih-chieh tun-pien). Compounds which combine pien or pien-hua with tun, to escape,
22 De zeven goden van geluk hebben hun wortels in zowel het taoïsme, India als in Japan zelf (Ebisu). Ze worden dikwijls als onderwerp gebruikt in afbeeldingen en netsuke. Net zoals bij de Acht Onsterfelijken is er slechts één vrouwelijke godheid, namelijk Benten (Benzaiten), oorpspronkelijk een hindoe godin (Saraswati). 23 Fu Lu Shou zijn drie Chinese geluksgoden, daterend van de Ming-dynastie. Het bezitten van hun beeltenissen is alomtegenwoordig in Chinese huishoudens en de plaatsing gebaseerd op fengshui (een Chinees geomantisch systeem). Concreet hebben we Fu Xing voor geluk, Lu Xing voorspoed en Shou Zing voor lang leven. 24 Chan Chu betekent letterlijk kikker of pad, maar er wordt vooral het symbool van (de bescherming van) rijkdom en voorspoed in de Chinese mythologie mee bedoeld: de pad met drie poten.
21
are common. One example is encountered in the title, "The Method for Disappearing
by Slipping Away and Transforming Oneself," and in the title of the technique for
"disappearing by escaping and transforming one's light." (Robinet 1979, blz. 57)
In de Nihon Shoki en Nihon Ryōki vinden we een verhaal over Shōtoku Taishi waar shih-
chieh aan bod komt: Shōtoku Taishi trof op zijn weg een uitgehongerde man aan. Hij gaf deze
man eten en drinken en een deel van zijn kleding. De volgende dag zond hij een dienaar om te
kijken hoe het met de man gaat, maar deze blijkt te zijn overleden en begraven. Enkele dagen
nadien echter, oordeelt Shōtoku Taishi dat deze man geen gewone sterveling is en beveelt een
dienaar het graf te openen. Er werd geen lijk aangetroffen, alleen maar de kledingstukken die
Shōtoku Taishi de man had gegeven, netjes opgevouwen. De mensen in het verhaal
oordeelden over Shōtoku Taishi dat deze een taoïstische onsterfelijke is, gezien onsterfelijken
elkaar herkennen. (Ooms, Ancient Japan; The Tenmu Dynasty, 650-800 2009)
Wat we in dit kort verhaaltje aantreffen is wel degelijk taoïstisch. De vermelding van zowel
Shotoku Taishi als een onsterfelijke, als het toch wel speciale concept van corpse delivery
maakt dat ook deze passage naast andere details wellicht bewijs is van een vroege taoïstische
invloed op de Japanse klassieken.
4. Hōrai
In het taoïsme spelen bergen een belangrijke rol. Het is namelijk dikwijls de plaats
waar men de onsterfelijken aantreft en ook waar de Acht Onsterfelijken25 zouden verblijven.
Het gaat dikwijls over drie bergen (oorspronkelijk vijf)26, waar Penglai de belangrijkste is.
Precies deze berg, omgeven door vier andere eilanden, zou zijn weg hebben gevonden naar de
Japanse mythologie en geschiedschrijving onder de naam Hōrai. Volgens Shan Hai Ling27
zou deze berg zich bevinden op een eiland in het oosten aan het einde van de Bohai zee28.
Waarschijnlijk is de locatie van deze mythische berg de voornaamste reden dat we hetzelfde
concept in Japan terugvinden. Vanuit China bekijken, ligt ten oosten, aan het andere eind van
de zee namelijk Japan.
Hōrai en het taoïstische thema van de schildpad vinden we elders ook terug, namelijk in het
verhaal van Urashima Tarō (浦島 太郎). Het verhaal op zich is niet taoïstisch, maar enkele
25 Acht legendarische onsterfelijken (八仙) in de Chinese en taoïstisch mythologie. 26 cf. hoofdstuk vijf uit het Boek van Meester Lie (Lieze,列子). 27 Shan Hai Jing (山海经 / 山海經), Klassieken van de Bergen en de Oceanen, Is een Klassiek Chinese compilatie van mythologie en geografische duidingen, van rond de 4e eeuw. 28 Bohai Zee (渤海) is de binnenste golf van de Gele Zee.
22
elementen zijn dit wel. Het verhaal gaat terug tot in de Nara-periode onder een licht andere
naam: Mizue no Urashimako (水江 浦嶋子). In een episode in de Nihon Shoki treffen we het
verhaal van Mizue no Urashimako uit een gebied ten noorden van het hedendaagse Kyoto29
terug. Hij ving op zee een gigantische schildpad die veranderde in een vrouw. Hij nam haar
tot vrouw en samen trekken ze naar de eilanden van Hōrai, waar de Onsterfelijken wonen.
Een verfraaide en meer uitgewerkte versie van dit verhaal vinden we ook terug in de
Manyōshū. Een andere doch gelijkaardige versie kan men terugvinden in Tango no kuni
fūdoki (丹後国風土記)30. Niet alleen Hōrai en de schildpad, maar ook het lange leven dat
Urashima leidde (drie dagen, die driehonderd jaren blijken te zijn) is een element dat
taoïstisch geïnterpreteerd zou kunnen worden.
3. Shugendō
Shugendō (修験道) is een op syncretisme geïnspireerde boeddhistische stroming die
zijn wortels heeft in het Shinto, animisme, en vanaf de Heian-periode31 ook taoïstische en
esoterisch boeddhistische elementen bevat. Verlichting (boeddhisme) wordt in het Shugendō
bereikt door het één worden met een kami (Shinto). Centraal in het Shugendō treffen we
bergen, een ascetische levenswijze en mystieke elementen aan. Letterlijk betekent Shugendō
dan ook ‘de Weg van Training en Beproeving’. Beoefenaars worden Yamabushi(山伏) of
Shugenja (修験者) genoemd, de eerste term in lijn met het belang van bergen als mysterieus
en heilig element in de stroming. De stichter wordt algemeen aanvaard En no Gyōja (役行
者)32 te zijn geweest in de 7e eeuw. Ook Hijiri of zogenaamde ‘Heilige Man’ lijkt zijn invloed
te hebben gehad op het Shugendō. (Hitoshi 2001)
29 Uit het district Yosa genaamd, hedendaags Yosa (与謝郡), Kyoto. 30 Fudoki zijn oude verslaggevingen van provincies in Japan, opgesteld in de 8e eeuw welke niet alleen folklore e contain agricultural, geographical, historical and mythological records, as well as folklore. 31 Taoïstische en esoterisch boeddhistische elementen vinden we terug in het Shugendō vanaf de 8e - 9e eeuw. 32 Er is weinig terug te vinden over deze mysterieuze stichter van het Shugendō. Er zijn echter wel een paar verwijzingen in de Shoku Nihongi naar hem. Twee verschillende fragmenten verhalen over zijn verbanning op 26 juni 699 naar Izu Oshima en over de plaats waar hij voorheen leefde, de Katsuragi berg. Ook treffen we aanwijzingen aan die duiden op zijn grote kennis in geneeskrachtige kruiden. In 732 werd één van zijn leerlingen (Karakumino Hirotari) zelfs aangeduid door het hof als belangrijkste apotheker (Ten Yaku no Kami典薬頭) aan
het agentschap dat instond voor geneeskrachtige kruiden en dergelijke (Ten Yaku Ryou 典薬寮)
23
Hoewel het Shugendō dus tal van taoïstische elementen bevat, al dan niet meer
identificeerbaar, zijn er twee gevallen waar we hier op in gaan. Het eerste is een spreuk, een
verbaal ritueel dat eerder dan in het Shugendō werd aangetroffen in de Baopuzi, een oud
taoïstisch werk dat verhaalt over alchemie, magie en onsterfelijkheid. De spreuk in het Japans
gaat als volgt: Rin byōtosha kai jinretsu zaizen, vertaald als ‘Kom naar beneden, soldaten en
krijgers, vorm een rij voor mij’. In het taoïsme moet deze spreuk die negen karakters telt, een
sterke vorm van bescherming voorstellen. In Shugendō verandert de betekenis licht. Shugenja
gebruiken deze spreuk bij voor ze de bergen binnen trokken, een activiteit die ook weer erg
taoïstisch aandoet. Ook andere voorwaarden voor het betreden van deze bergen zijn taoïstisch.
Alleen op bepaalde dagen mag men deze bergen betreden en men moet de juiste
zuiveringsrituelen uitvoeren. (Kohn sd)
Een tweede duidelijk taoïstisch element is een formule33 die ook vandaag nog kan
aangetroffen worden op onder meer talismannen en dakpannen. Deze taoïstische formule gaat
terug tot de Han-dynastie.
33 ‘Another link between Taoism and Shugendō is the ritual formula “Swiftly, swiftly, in accordance with the statutes and ordinances!”’ (Kohn sd, blz. 18)
24
Hoofdstuk 2: De Nara-periode
1. Inleiding: De weg naar de eenheidsstaat Vanaf de Nara-periode krijgen we een duidelijker beeld op Japan en de overlevering
van Chinese en Koreaanse elementen. Er duiken elementen op zoals voorspellingen,
wetenschappen gebaseerd op de vijf elementen en de leer van yin en yang, maar deze zijn
onderdeel van de introductie van Chinese elementen en cultuur op een grotere schaal, eerder
dan specifiek religieus taoïstisch. Zijn er dan wel taoïstische elementen te vinden in de Nara-
periode vraagt men zich af. Het antwoord daarop is mogelijk te vinden op een niveau dieper
dan dat van magische praktijken en legenden. Als we een betere blik werpen op de
achtergrond van het maken van de Nara als een staat komen we mogelijk het taoïsme tegen.
Taoïsme werd immers in China frequent gebruikt voor het legitimeren van gezag. In het
bijzonder waren tijdens de Han-dynastie en de latere Tang-dynastie voorspellingen en
voortekenen populair bij heersers om hun macht te laten gelden of stonden deze taoïstische
gebruiken aan de vooravond van noemenswaardige politieke gebeurtenissen. Zo schrijft
Herman Ooms over de stichter van de Tang-dynastie, Lǐ Yuān, het volgende:
“Eventually, the founder of the Tang dynasty benefited greatly from popular
prophecies for establishing his regime over a unified China, just as the Eastern Han
had. Based on a prophecy, the Han house had claimed a special link with the Li clan,
which traced its origin to Laozi. The Tang founder adopted the name of the Western
Han’s founder, Gaozu, for himself, and similarly claimed Laozi as the ancestor of his
house, throwing his full support behind Daoism.” (Ooms 2009)
In China werden de taoïstische rituelen en praktijken wegens grote populariteit en aanhang
van de heersende elite eerder als een politiek middel gebruikt dan echt gewaardeerd als een
godsdienst of een geloofsovertuiging.
In 672, met als achtergrond een dispuut om troonopvolging, brak in Japan de Jinshin
Oorlog34 los. Deze periode die de Nara-periode voorafgaat wordt gekenmerkt door heel wat
machtsverschuivingen, niet alleen in Japan, maar ook op het vaste land. In de tweede helft van
de 7e eeuw zien we op het continent een grote macht genaamd Tang een alliantie aangaan met
Silla, een van de drie voornaamste koninkrijken op het Koreaanse schiereiland. Deze alliantie
34 Een burgeroorlog die plaatsvond in 672, die een keizer en zijn familie meer macht gaf ten koste van andere machtige clans zoals de Soga en Nakatomi.
25
onderwierp Baekje35 in 660, en acht jaar later, in 668, was ook het noordelijke Goguryeo36
aan de beurt. Rond hetzelfde jaar dat de Jinshin Oorlog uitbrak, rukte Silla zich echter los uit
de alliantie met de Tang, en wist een verenigd Silla uit te bouwen. (Seth 2011) Rond 678 had
China ook andere problemen om zich nog verder met Silla bezig te houden, en schrapte dan
ook de plannen voor het binnenvallen van Silla. Deze machtige buur zorgde initieel voor een
defensieve houding bij het hof van Temmu, dat zich vooropstelde zo snel mogelijk Japan als
staat een geheel te maken en deze te versterken. Later zou echter blijken dat Silla niet meteen
een dreiging was, wat zich uitte in een verschuiving van beleid aan het Nara hof. (Ooms,
Ancient Japan; The Tenmu Dynasty, 650-800 2009)
Deze verschuiving was er concreet één van militaire aangelegenheden naar het ontwikkelen
van religieuze riten en instituten, en het uitbouwen van een op Chinese Tang-stijl gebaseerde
hoofdstad. Dit zorgde voor de nodige legitimatie van de keizer voor het heersen over het
toenmalige Japanse rijk, en versterkte ook het religieuze aspect van zijn afkomst. Ook het
uitbouwen van een bureaucratisch-systeem zoals in China zorgde voor de nodige controle
over de gebieden, inwoners en inkomsten van de staat. Temmu en zijn ministers keken echter
niet alleen naar China als model. Bij de machtsverschuivingen op het vaste land waren
immers ook de drie grote Koreaanse rijken betrokken. Twee Koreaanse staten waren
verslagen, en een was als overwinnaar uit de strijd gekomen. Deze bleek zich zelfs te kunnen
meten met de machtige Tang-dynastie. Het wordt dan ook algemeen aanvaard dat de plannen
na 672 met betrekking tot het uitbouwen van een machtige, sterke staat, zich niet alleen
baseerden op het Chinese staatsmodel, maar ook rekening hielden met de zwakheden van de
twee overwonnen staten, Baekje en Goguryeo, en de sterke punten van Silla. Baekje en
Goguryeo waren immers slachtoffer geworden van interne verdeling, en de positie van de
koning binnen de drie bestuurssystemen bleek ook anders te zijn. De koning van Baekje stond
ver boven de ministers, waardoor een kloof tussen de twee partijen ontstond, terwijl de koning
van Goguryeo slechts nominaal de heerser was. Daartegenover stond dat de koning van Silla
stevig de leiding in handen had, gesteund door een sterk uitgebouwd apparaat van ministers.
Hoewel dit allemaal rechtstreeks misschien niet als taoïstisch element of invloed gedefinieerd
kan worden, is het erg belangrijk te weten waar de elite tijdens de Nara-periode zich op
baseerde (Tang en Silla), en waarom ze bepaalde elementen die wel rechtsreeks met het
35 Een van de drie machtige koninkrijken in het oude Korea, gelegen in het zuidwesten van het Koreaanse schiereiland. 36 Het grootste van de drie oude Koreaans koninkrijken, gelegen in wat nu Noord Korea is.
26
taoïsme te maken hebben (zoals bepaalde rituelen) overnamen. In dit deel wordt er dieper in
op deze elementen ingegaan, en hoe deze de vroege Nara-periode mee hebben vorm gegeven.
2. Van China naar Japan
1. Onmyōdō
Onmyōdō, of de weg van Yin en Yang, is wederom een controversieel onderwerp in de
discussie over taoïstische invloeden in Japan. Het hekelpunt is wederom wat er precies onder
taoïsme, en wat er onder traditionele Chinese volkscultuur wordt beschouwd. Onmyōdō in
zijn geheel is dan ook moeilijk als puur taoïstisch op te vatten, hoewel enkele respectabele
werken het toch zeker met het taoïsme verbinden: “Ommyodo, the Taoist divinatory science,is
a major category “ (The Cambridge History of Japan Volume 1 Ancient Japan 1993, blz 349)
is een goed voorbeeld van zulk gevestigde waarde.
Wat onmyōdō dan zo interessant maakt, is de manier waarop het Japan binnenkwam. Het laat
zien hoe Chinese of Koreaanse elementen in de Nara- en Heian periode aangepast werden aan
de noden van de staat, en hoe de vroege taoïstische elementen ook het land moeten
binnengekomen zijn. Het onmyōdō wordt hier niet als een noodzakelijk taoïstische invloed
behandeld, maar eerder als een kort voorbeeld dat aantoont wat een van de moeilijkheden is
van het proberen te onderscheiden van de verschillende invloeden en geloofsovertuigingen in
het vroege Japan. Het is een onderwerp waar buitengewoon veel over is terug te vinden, een
zeldzaamheid voor bronnen over de vroege geschiedenis.
Elementen zoals waarzeggerij, het maken van kalenders, voorspellingen, wetenschappen
gebaseerd op yin yang en de vijf elementen, welke Japan, Yamato binnenkwamen in de 6e en
7e eeuw, hebben dit grotendeels te danken aan het boeddhisme. Ook hier weer kan het belang
van de rol van Korea, meer specifiek Baekje, in deze overlevering niet onderschat worden.
Boeddhisme werd in Baekje officieel geïntroduceerd in 384, en volgens verscheidene oude
Chinese bronnen37 werd de aanwezigheid van elementen zoals traditionele Chinese
geneeskunde, wetenschappen die gebruikmaken van voorspellingen en voortekens vastgesteld
in Baekje in begin 6e eeuw. Dezelfde bronnen melden ook dat er in deze periode een groot
aantal monniken, tempels en pagodes zijn.(Ooms, Yin-yang’s Changing Clientele, 600-800 sd,
blz. 2) Baekje en Yamato hadden veel contact en veel gemeen, zo ook de manier waarop
kennis van het Chinese rijk overkwam. De meest voor de hand liggende instelling waar men
37 De bronnen hier vernoemd zijn van de vroege-Tang periode, de Beishi, Zhoushu, en Suishu.
27
kennis kon vergaren, was het boeddhisme. In Baekje en Yamato dan, was kennis niet iets dat
verdeeld werd onder de term ‘boeddhisme’ of ‘sjamanisme’ en dergelijke. In die tijd waren er
geen talrijke scholen of universiteiten waar men kon gaan studeren, ook was er geen strikt
onderscheid tussen kosmologie, religie of filosofie. Kennis bestond uit een mengelmoes van
boeddhistische, taoïstische leer, volksgeloof en andere gebruiken die in de loop der jaren was
verzameld.
De eerste geleerden, later ook wel onmyōji (陰陽師) genoemd, in de vijf fasen- en yin yang
leer die we aantreffen in Japan treffen we aan in de 7e eeuw. Dit betekent echter niet dat deze
leer niet vroeger aanwezig was in Japan. Voor het interpreteren van voortekens was namelijk
deze yin yang kennis nodig, en de eerste vermelding van deze voortekens of omen vinden we
al terug van 599, in de Nihon Shoki. Deze onmyōji waren van oorsprong boeddhisten die hun
kennis in China opdeden, en het is dan ook met dank aan zulke monniken dat we zulke oude
geschreven bronnen hebben. Ook zal het onmyōdō vanaf dit punt een steeds belangrijkere rol
gaan spelen in de politieke wereld. Suiko38 en de Soga-clan39 (蘇我氏) werden namelijk
meer en meer geïnteresseerd in het gebruik van yin yang voor politieke doeleinden, en dus
ook als wapen tegen elkander40. Voor de Nara-periode, in de begin dagen van het onmyōdō
werden deze geleerden dikwijls onderhouden in clan-tempels. Als een van de machtigste clans,
bracht de Soga-clan een monnik, genaamd Kwallŭk41 (ook wel Kanroku genaamd) onder in
hun tempel, om in de strijd tegen de heersende factie onder leiding van Suiko voorspellingen
te doen.42 Kwallŭk bracht uit China de ‘kunst der onzichtbaarheid’ mee, een techniek die later
keizer Tenmu blijkt meester te zijn. Als wederwoord op de aanwerving van Kwallŭk door de
Soga-clan, kwam in 632 een andere boeddhistische monnik, Min genaamd aan in Japan.
Voordien verbleef hij 22 jaar in China, en bovenop de strijd met de Soga-clan, was hij ook
leraar in voorspellingen voor de heersende elite. Hij zou later ook een van de Kuni no Hakase
(国の博士) , of Nationale Geleerden worden, verantwoordelijk voor het opstellen van de
38 Keizerin Suiko (推古天皇) leefde van 554 tot 628 en was de 33ste keizerin van Japan met Shotoku als regent. Ze was een grote voorstander van het boeddhisme aan het Yamato-hof. (The Cambridge History of Japan Volume 1 Ancient Japan 1993) 39 De Soga-clan was een machtige clan die in 587 de strijd met verschillende andere clans won. Bijzonder is dat ze voorstanders waren van het overnemen van verschillende elementen van Chinese cultuur en de vroegste aanhangers van het boeddhisme waren. (The Cambridge History of Japan Volume 1 Ancient Japan 1993) preface. 40 cf. het boeddhisme in de machtsstrijd van de Soga-clan. 41 Kwallŭk was een Baekje monnik die naar van Sui China naar Japan reisde in 602. Hij bracht boeken met zich mee over het maken van kalenders, astronomie, Hōjutsu (方術, amalgaan van verschillende soorten magie) en geomancy. (Ooms, Yin-yang’s Changing Clientele, 600-800 sd, blz. 5 ) 42 Murayama, Kodai Nihon no onmyōdō
28
Taika hervormingen.(The Cambridge History of Japan Volume 1 Ancient Japan 1993, blz.
193)
Veranderingen op het vaste land brachten veranderingen in Japan met zich mee. Yin yang
meesters ontvluchtte de Tang toen deze instortte, en opnieuw onder de dreiging van
oorlogsgeweld ontvluchtte ze Baekje, waarop een groot aantal van hen in Japan terecht kwam.
De keizer in deze periode was Tenmu, die in deze geleerden en hun kennis een ideaal middel
zag voor het handhaven van zijn gloednieuwe staat. Hij richtte dan ook in het licht van de
ritsuryō (律令)43 het yin yang bureau of onmyōryō (陰陽寮)44 op voor het handhaven van
deze kennis omtrent de kosmologische krachten. Dit bureau werd ondergebracht in het
Nakatsukasa departement (中務省), onderdeel van de Keizerlijke bureaucratie.
Afhankelijk van de definitie die we toekennen aan onmyōryō en onmyōdō, kan de oprichting
van dit bureau het eerste officiële taoïstische element of invloed genoemd worden. Het feit dat
deze Chinese elementen actief en bewust werden opgenomen in Japan op het hoogste niveau
is hoogst opmerkelijk. Deze technieken werden gebruikt om heersers te legitimeren, en dus
was het van groot belang voor de heersende elite om deze vaardigheden en kennis binnen
beperkte kringen te houden. Er moet hier wel opgemerkt worden dat slechts werd
overgenomen wat nuttig leek, uit politieke overtuiging. Het op het religieus taoïsme
gebaseerde Goguryo was namelijk ingestort door interne conflicten, waarschijnlijk één van de
redenen waarom Japan niet al te bereid was om het taoïsme als een compleet systeem over te
nemen (z.2.2 Ganjin).
Het belang van dit bureau en deze kennis werd nogmaals bevestigd tegen het einde van de 7e
eeuw. Een tekort aan onmyōji en een gebrekkig contact met China zorgde voor een gebrek
aan yin yang meesters. Boeddhistische monniken werden ontdaan van hun status (Seki Akira,
Kodai no kikajin (Yoshikawa kōbunkan, 1996), 106-107,237-54), en aangesteld als yin yang
meesters. Het was strikt verboden voor monniken om tegelijk boeddhistische monnik en yin
yang meester te zijn. De kennis van het yin yang mocht namelijk enkel ten diensten staan van
de staat, en de meesters in dienst van het onmyōryō werden dikwijls toevertrouwd met
belangrijke en gevoelige informatie. De staat probeerde ook nieuwe kandidaten aan te trekken,
dit voor verschillende posities, van traditionele geneeskunde tot onderwerpen zoals recht of
43 Ritsuryō of Ritsuryō-sei (律令制) was een rechtssysteem gebaseerd op dat van de Tang in China. 44 De eerste vermelding van dit bureau bevindt zich in de Nihon Shoki in het jaar 675.
29
militaire aangelegenheden. Een minder leuk aspect van deze positie was wellicht dat het doen
van voorspellingen en de plicht hebben fenomenen, zoals een ziekte van de keizer, te
verklaren een zeker risico met zich meebracht. Een zware ziekte kon immers een vloek
betekenen, waaruit afgeleid kon worden dat de keizer zijn heerschappij niet op legale wijze
verkregen was. Zulke gevaarlijke kennis werd tijdens de Nara-periode verboden als privé-
eigendom. Herman Ooms schrijft het volgende over de vermelding van het bezit van boeken
en documenten betreffende onmyōdō door onbevoegden:
“Thus, it is not surprising that in Yamato, article 20 of the Shikisei-ritsu (Office Penal
Laws) in the Ritsuryō Code, which followed the Tang Code of 624, outlawed the
private possession of books on divination, prognostication, and astrology “ (Ooms,
Yin-yang’s Changing Clientele, 600-800 sd)
En sterk argument dat pleit voor het taoïstische karakter van onmyōdō, of minstens taoïstische
beïnvloeding, is het feit dat werken zoals Yi Jing (Boek der Veranderingen) en de Wuxing
dayi (Verklaring der Vijf Elementen of 五行大義)45 tot de verplichte literatuur hoorden.46
Deze werken hebben van ouds een sterke connectie gehad met het taoïsme. Gezien de sterke
focus op deze werken in de Nara-periode aan het hof kan dit zeker als een ‘taoïstisch invloed’
beschouwd worden.
Dit monopolie van de staat op yin yang en andere technieken bleef echter niet duren. De staat
verloor geleidelijk aan zijn grip op de exclusieve kennis en onmyōdō als een richting op zich
scheurde zich los. Het is dan ook vanaf dit moment dat onmyōdō als een Japans, individueel
systeem van kosmologie, natuurwetenschappen en occultisme bekend werd. De officiële
instantie, het onmyōryō, werd door de argwanende Heian-regering in 820 ontbonden.
2. Ganjin
Het relaas van een bepaalde monnik die in 753 naar Japan trok om het boeddhisme te
onderwijzen is erg interessant met betrekking tot de houding ten opzichte van het religieus
taoïsme in Japan. De monnik in kwestie is Ganjin ( 鑑真), in het Chinees bekend onder de
45 Dit werk is een verzamelwerk over kosmologie en voorspellingen. Het is gecompileerd door Xia Ji (530-614) die zetelde in de Raad van bestuur van Riten tijdens de Tang. Hij verzamelde citaten uit een honderdzestig werken, waaronder een aantal taoïstische geschriften van de hand van enkele Hemelse Meesters (Ooms, Ancient Japan; The Tenmu Dynasty, 650-800 2009) 46 Shoku Nihongi, jaar 757.
30
naam Jianzhen. In de 7e eeuw waren Chinese kennis, kunst en vaardigheden erg gegeerd in
Japan, vooral aan het Japanse hof. En hoewel zeereizen in die tijd erg gevaarlijk waren, werd
er relatief veel gereisd tussen China en Japan, hoofdzakelijk officiële gezantschappen. Ganjin
probeerde zes keer om naar Japan te reizen, en toen hij er eindelijk in slaagde de kusten te
bereiken, dwaalde één van de vier schepen af naar Annam (Vietnam). Het boeddhisme in
Japan stond nog in zijn kinderschoenen, en Japan wilde maar al te graag beroemde Chinese
geleerden in het boeddhisme over laten komen. Ganjin was één van deze beroemde meesters
ten tijde van de Tang-dynastie. De Tang-dynastie was echter pro-taoïsme, vooral keizer
Xuanzong. Daarom mochten boeddhistische geleerden alleen maar China verlaten als er
taoïstische geleerden meegingen, om het religieuze taoïsme in Japan te verspreiden. Nog voor
Ganjins oversteek waren er verschillende Japanse delegaties. Zo was er bijvoorbeeld een
zekere ambassadeur Nakatomi Nashiro die in 735 naar Japan wilde terugkeren. Hij vroeg
keizer Xuanzong om tal van taoïstische geschriften mee naar Japan te mogen nemen (geen
taoïstische meesters of leraren echter). Dit deed hij om van de keizer die maar al te graag het
taoïsme wilde verspreiden, sneller toelating te krijgen om huiswaarts te keren. Vier Japanners
bleven echter achter om zich in niet-boeddhistische zaken te verdiepen. Deze keerden
waarschijnlijk terug naar Japan met pasverworven medische kennis en werden aangesteld aan
het hof. Later kon dan ook Ganjin Japan bereiken, na talloze pogingen van het hof om hem
tegen te houden. (Ooms, Ancient Japan; The Tenmu Dynasty, 650-800 2009) Wat we uit deze
episode leren is dat Japan zich bewust was van wat religieus taoïsme, zoals het tijdens de
Tang-dynastie bestond, inhield en dit bewust weigerde. Ook is duidelijk dat er een zeker
verlangen was van China om het taoïsme te verspreiden, en dat tegen wil en dank,
waarschijnlijk om meer kans te hebben voor toelating voor boeddhistische kennis, taoïstische
elementen via deze delegaties naar Japan zijn gebracht. Er moet wel opgemerkt worden dat
Ganjin zelf geen noemenswaardige taoïstische elementen meebracht en dat louter de hele
situatie rond zijn vertrek voor dit onderwerp echt interessant is.
31
Hoofdstuk 3: De Heian-periode
1. Inleiding Boeddhisme was tijdens de Heian-periode de voornaamste weg waarlangs het taoïsme
Japan binnenkwam. De introductie van het boeddhisme in China is echter een eerste
belangrijke factor in het verklaren van taoïstische elementen in het Japanse boeddhisme.
Boeddhisme was namelijk een vreemde religie. De manier om voet aan grond te krijgen in
China was door een vorm van syncretisme en uitwisseling met de gevestigde waarden: het
confucianisme en het taoïsme.
Vooral onder de Tang in China was het taoïsme populair, en schopte het zelfs tot officiële
staatsgodsdienst. Vanuit het Chinese boeddhisme zijn tal van Japanse stromingen ontstaan,
meestal gesticht door monniken die lange tijd in de leer waren geweest in China. Deze
monniken brachten hun vorm van boeddhisme mee, en met dit boeddhisme ook een
aantal taoïstische elementen. Om boeddhistische begrippen te verwoorden en te vertalen
gebruikte men voornamelijk taoïstische termen en woorden. Dat er dan zekere taoïstische
elementen te vinden zijn in het Japanse boeddhisme lijkt gezien de nauwe band en de hoge
graad van kennisoverdracht van China naar Japan, dan ook logisch. Vooral het Chinese Chán
(禪 ) boeddhisme, waarop Zen is gebaseerd, blijkt veel invloed gezien te hebben van het
taoïsme. Ook in twee andere grote esoterische boeddhistische stromingen47, Tendai en
Shingon, vinden we de sporadische taoïstische invloed terug. Het gaat in dit geval niet om een
geïnstitutionaliseerde vorm van het taoïsme, maar voornamelijk over taoïstische goden. De
Heian-periode laat echter meer achter voor ons dan wat we in het boeddhisme kunnen
terugvinden. Ook belangrijke medische literatuur met zekere taoïstische elementen, en
bepaalde sekten met wortels of geloof gebaseerd op het taoïsme komen aan bod.
2. Heian-boeddhisme
1. Tendai
Tendai (天台宗) is een Japanse vorm van Mahayana boeddhisme, gebaseerd op het
Chinese Tiantai. Het paste het Chinese Tiantai aan de Japanese behoeften, en de bijbehorende
rituelen maakten al snel deel uit van het spirituele leven aan het hof en van de aristocratie.
47 Het Japanse esoterisch boeddhisme is ook wel bekend onder de naam Mikkyou ( 密教 ).
32
Twee boeddhistische (esoterische) scholen waren vooral van belang tijdens de Heian-periode,
namelijk Tendai en Shingon. Tendai is gesticht door Saichō48 in 805. Nog voor hij twintig
jaar werd, verwierf hij de status van monnik, en trok hij naar de bergen (Hiei) om te mediteren.
Dit was rond die tijd niet zo ongewoon en sommige monniken probeerden zelfs
bovennatuurlijke krachten te verkrijgen door sober te leven in de bergen, erg gelijkend op
het taoïsme. Later reisde Saichō naar China om een officiële link te bewerkstelligen met de
Chinese tegenhanger van het Tendai. Van deze reis bracht hij niet alleen Tiantai boeddhisme
mee, maar ook elementen van Zen, Vinaya school en het Mikkyō, een esoterisch boeddhisme.
(Donald H. Shively 1999)
Met betrekking tot het taoïsme is een andere monnik echter van meer belang, namelijk Ennin
(圓仁)49. Ennin is de stichter van een tak van Tendai, met de hoofdtempel in Enryakuji. Ook
hij trok naar China in een zoektocht naar kennis. Bij zijn terugreis beloofde hij de godheid
Sekizan Daimyojin, ook wel bekend als Taizanfukun (太山府君), dat als hij veilig en wel
terug in Japan was, hij Sekizan Zen-in (赤山禅院) zou bouwen als dank voor een behouden
terugreis. In zijn naam dan stichtte een van zijn leerlingen in 888 deze Sekizan Zen-in, voor
de verering van de Chinese berg-godheid Taizanfukun. (Sekizan Zen-in Temple Official Web
site sd) Deze god was oorspronkelijk een taoïstisch God van het Lot, en werd in het Chinese
en Japanse boeddhisme overgenomen als de assistent van de Koning van de Hell, Yama50, in
het Japans ook wel bekend als Enmaō (閻魔王). Zelf heeft hij ook twee assistenten, de
Directeur van het Lot (司命, Shimei) en de Bewaarder van de Archieven (司録, Shiroku). De
oorsprong van deze assistenten is taoïstisch of zelfs proto-taoïstisch te noemen. (Seidel 1989-
1990)
48 Saichō (767-822) stichtte het Tendai boeddhisme. Verschillend met de Nara-scholen is dat ook in de materiele wereld waarde is en bestaansrecht heeft, en dat iedereen toegang zou moeten krijgen tot de boeddhistische leer. 49 Ennin, ook wel Jikaku Daishi (慈覺大師) genoemd, werd geboren in 794 in het Tsuga gebied in Shimotsuke onder de naam Mibu. Hij stierf 24 februari 864. 50 Yama (Sanskriet यम) is een boeddhistische god die de doden beoordeelt en de cirkel der hergeboorte overziet. Hoewel hij in het boeddhisme ook andere functies bekleed is hij duidelijk afkomstig van de hindoeïstische Veda.
33
2. Shingon
Inleiding
Shingon (真言), vertaald als ‘het Ware Woord’ is een vorm van esoterisch boeddhisme.
Deze stroming werd naar Japan gebracht door Kūkai in 806, met als Chinese tegenhanger
Zhenyan. De school is vooral gebaseerd op vroege vormen van boeddhistische tantra’s, en
accepteert openlijk het bovennatuurlijke. Shingon werd al snel erg populair onder de
heersende elite van de Heian-periode, maar werd ook door andere boeddhistische scholen
gerespecteerd. Shingon, net als Tendai, maakte in zekere mate gebruik van de vijf elementen,
Wuxing dayim typisch taoïstisch. Daarnaast zien we ook dat taoïsme wel degelijk bekend was
bij de stichter van Shingon, Kūkai, waar in het volgende deel dieper op wordt ingegaan.
Kūkai
Kūkai (空海)51, de stichter van het Japanse Shingon, werd geboren in 774 in Sanuki
(hedendaags Kanagawa prefectuur), en stierf op 22 april 835. Na zijn dood kreeg hij ook de
naam Kōbō-Daishi (弘法大師) of 'de Grote Meester die de boeddhistische leer doorgaf '.
Opmerkelijk is dat hoewel hij zeven jaar jonger was dan Saichō, stichter van Tendai, deze
laatste hem als leraar beschouwde tot hun relatie bitter tot een einde kwam. Hun verband ligt
in de leer van het esoterisch boeddhisme. Tijdens zijn reis naar China, had Saichō zich
geconcentreerd op Tendai en kwam later als bij toeval in contact met dit esoterisch
boeddhisme, Mikkyō genaamd. Kūkai echter, specialiseerde zich echter in dit esoterisch
boeddhisme, en was naar China gekomen met de bedoeling dit volledig onder de knie te
krijgen onder leiding van meester Hui-kuo (惠果). Hui-kuo, de voornaamste meester van het
esoterische boeddhisme in China in die tijd, zag in Kūkai zijn opvolger. Ongetwijfeld heeft
deze reis ervoor gezorgd dat taoïstische invloeden via Kūkai Japan binnenkwamen, maar ook
zijn eerste grote werk dat geschreven is voor hij naar China vertrok (804-806), de Sangō
Shiiki, is informatief.(inf. 2.3 Sangō Shiiki) Hij keerde terug niet alleen met een grote kennis
van het esoterische boeddhisme, maar ook met talloze schilderijen, afbeeldingen, teksten,
mandala's en rituelen.
51 Alles over Kūkai hier in kaart brengen zou ons te ver leiden, dus in dit hoofdstuk worden alleen de feiten aangehaald die verband hebben met het taoïsme. Voor meer achtergrond over Kūkai z. The Cambridge History Of Japan: Volume 2 Heian Japan, The Weaving of Mantra: Kukai and the Construction of Esoteric Buddhist Discourse (Kenneth R. White) of de website Stanford Encyclopedia of Philosophy.
34
In 791 trok hij zich terug naar de bergen, zoals ook zijn tegenhanger Saichō had
gedaan.(Shoku Nihon Kōki) Bergen, vooral heilige bergen zijn een taoïstisch kenmerk, een
element dat ook in het boeddhisme in China is terug te vinden.52 In tegenstelling tot Saichō
was hij echter minder strijdlustig, en bleef steeds op vriendelijke voet met de oudere Nara
scholen. Hij blijkt een uitzonderlijk goede diplomaat te zijn geweest. Zelfs in 830, toen hij de
superioriteit van Shingon als boeddhistische school officieel aankondigde, kwam er geen
protest van de oudere scholen. In 828 opende Kūkai zijn eigen school, het enige alternatief
voor de andere school in de hoofdstad. Deze school was echter ook toegankelijk voor de
armere mensen. Onderwijs beperkte zich niet alleen tot boeddhisme, ook confucianisme en
taoïsme werd onderwezen. Tien jaar na de dood van Kūkai, werd de school gesloten en
verkocht voor de aankoop van nieuwe rijstvelden om de tempel en zijn monniken te
onderhouden.
Sangō Shiiki
Sangō Shiiki (三教指帰)53, vertaald als ‘Basis van de Drie Leren’, is een allegorische
dialectiek geschreven door Kūkai in 794 en is zijn eerste grote werk. De tekst is
onderverdeeld in drie delen, en vergelijkt en bekritiseert het confucianisme, taoïsme en
boeddhisme met elkaar. Inhoudelijk gaat het over drie leraren die proberen een zekere jongen
Tokaku genaamd te overtuigen van de juiste school. De conclusie is dat het boeddhisme de
superieure is, hoewel we ook een zekere afkeur voor de formele en dikwijls corrupte
eigenschappen van het boeddhisme aantreffen. Het belang van dit werk met betrekking tot het
vraagstuk in kwestie is tweeledig: om te beginnen is de vermelding van taoïsme als een
tegenhanger voor confucianisme en boeddhisme opmerkelijk. Waar voordien slechts
taoïstische elementen zichtbaar waren, of via een aangepaste vorm Japan binnenkwamen,
treffen we hier een vermelding, en zelfs een uiteenzetting aan van het taoïsme als een systeem
dat genoeg institutionele waarde heeft om in dezelfde context als confucianisme en
boeddhisme behandeld te worden. Hij maakte dan ook gebruik van de klassieke taoïstische
werken als bronmateriaal. Een tweede afleiding die we kunnen maken is de algemene visie
van monniken op taoïsme in de vroege Heian staat. Anna Seidel schrijft het volgende: 'its
Taoist section (translated by Hakeda 1972: 1 14—20) sums up what a bright young
intellectual in early Heian Japan knew and understood about Taoism: eremitism, quietism,
52 cfr. vier heilige bergen in het boeddhisme 53 Opmerkelijk is dat normaal gezien met Sangō, confucianisme, boeddhisme en shinto wordt bedoeld, en niet taoïsme.
35
and longevity practices {cf. also Fukunaga 1985).' (Seidel 1989-1990, p302) Afzondering, tot
rust komen en lang leven, kenmerken die we al eerder tegenkwamen in de Nara-periode en
ervoor. Dit lijkt dan ook de eerdere stelling te bevestigen die erop wees dat deze elementen
taoïstische invloeden zijn.
3. Zen
De boeddhistische Zen54 (禅) stroming is bij ons in het Westen de meest bekende
school, hoewel deze in Japan maar een tien tot twintig procent van de boeddhistische
aanhangers omvat. Zen is rechtstreeks afkomstig van het Chinese Chan boeddhisme,
waarschijnlijk door de Indische monnik Bodhidharma meegebracht van India naar China rond
de 5e eeuw. Het is een vorm van Mahayana boeddhisme waarbij meditatie centraal staat en
verlichting, ook wel Satori genaamd (悟り), van de ene moment op de andere kan worden
bereikt. Bij andere scholen is dit dikwijls een proces dat een tijd vergt en dus is verlichting
een toestand waar men geleidelijk aan naartoe groeit. Zen kwam echter pas veel later naar
Japan dan Tendai en Shingon. Hoewel de eerste aparte Zen school terug te vinden is in de 12e
eeuw en het hoogtepunt van Zen later komt, plaats ik het toch onder het hoofdstuk ‘Heian-
periode’ aangezien hier de wortels zitten. Over Chan boeddhisme wordt dikwijls gezegd dat
het veel taoïstische elementen bevat. Hoewel het bevatten van zulke elementen eigen is aan
nagenoeg elke boeddhistische stroming in China55, is in het geval van Chan deze associatie
sterker. Beiden volgden een visie van wantrouwen ten aanzien van teksten, sutra’s en taal. De
focus in Chan ligt meer op het alledaagse, het aanvaarden van het leven zoals het is, natuur en
natuurlijkheid. Volgens sommige monniken was er dan ook weinig verschil tussen de Weg in
het taoïsme (Tao) en de boeddha-natuur. Zen volgt Chan vrij getrouw ondanks enkele Japanse
aanpassingen onder Dōgen56 en Keizan57. Gezien de uitvoerige wisselwerking tussen het
Chinese Chan boeddhisme en het Taoïsme over een tijdspanne van verscheidene eeuwen,
moeten er in het Japanse Zen boeddhisme ook taoïstische elementen zijn, hoewel misschien
niet langer meer identificeerbaar als taoïstisch.
54 Zen betekent letterlijk ‘absorptie’, ‘meditatie’ of ‘meditatieve staat’, in een boeddhistische term dhyana (Sanskriet ध्यान of झान), ‘diepe meditatie’. 55 Boeddhisme werd oorspronkelijk beschouwd als een ‘vreemd taoïsme’ en door middel van syncretisme en interactie werden de twee erg door elkaar beïnvloed. 56 Ook wel Dōgen Kigen (道元希玄)genoemd, was stichter van de Sōtō Zen school en leefde van 1200 tot 1253. 57 Keizan Jōkin (瑩山紹瑾) leefde van 1268 tot 1325 en is ook bekend als Taiso Jōsai Daishi, de tweede stichter van de Sōtō Zen school.
36
3. Kōshin cult Tegen het einde van de achtste eeuw is er sprake van een sekte die duidelijke taoïstische
wortels heeft. Het gaat hier om het volksgeloof kōshin (庚申)58 en de desbetreffende godheid.
Een Japans woord dat de inhoud van dit kōshin principe kort samenvat is kōshin machi (庚申
待 of庚申待ち) wat in Kenkyūsha’s新和英大辞典 vertaald word als ‘a festival [wake]
associated with Shōmen Kongō’. Dit gebruik is van oorsprong taoïstisch en werd het
teruggevonden in China tijdens de 4e eeuw. De vroegste vermeldingen omtrent kōshin in
Japan vinden we in de Shoku Nihon Kōki (続日本後紀)59 onder het jaar 834 en tijdens de
late-Heian in een gedicht van keizer Murakami (eind 10e eeuw).
Kōshin is de zevenenvijftigste dag van de zestig dagen tellende kalender. Op deze dag treden
drie demonische wormen, ook wel Sanshi genaamd (三尸), uit het lichaam en brengen een
bezoek aan de Hemelse Administratie, in het bijzonder aan de Jaden Keizer, ook wel Ten-Tei
genaamd (天帝)60, om verslag uit te brengen over de zonden van hun gastheer. Hierop
oordeelde Ten-Tei of de persoon in kwestie slecht was en dus zijn leven ingekort moest
worden. De Sanshi kregen verdere instructies mee en daalden terug af naar het menselijk
lichaam waar ze de gastheer kwaad berokkenden door middel van ziekte en andere
ergernissen. Mensen die in kōshin geloofden probeerden dus hun leven door te komen vrij van
slechte daden. Diegene die echter niet zeker waren van hun toekomst hadden de gewoonte om
tijdens de nacht van de zevenenvijftigste dag (kōshin) wakker te blijven en rituelen uit te
voeren om de drie wormen te beletten het lichaam te verlaten. (Earhart 1982, blz. 76-80)
Opmerkelijk is de godheid die met dit gebruik in verband wordt gebracht. Vanuit China zijn
er drie die rechtstreeks verband hebben met kōshin: Taishakuten (帝釈天, oorspronkelijk
58 Betekend letterlijk 57ste van een 60-delige cyclus. Refereert meestal naar jaren, of in dit geval dagen. 59 Shoku Nihon Kōki is het vierde volume u it de Zes Nationale Historiën. Het volgt op de bekendere Nihon Kōki, en verhaalt over de jaren 833-850. Het werd opgesteld op verzoek van keizer Montoku in 855, onder toezicht van Fujiwara no Yoshifusa afgewerkt in 869. (The Cambridge History of Japan Volume 1 Ancient Japan 1993, blz. 359) 60 De Jaden Keizer was volgens het taoïsme heerser over het rijk der stervelingen en wordt dikwijls als oppergod binnen het taoïsme beschouwd, hoewel de San Qing (三清), de Drie Hemelse Meesters, in rang eigenlijk hoger staan. In de Tao Te Ching (Daodejing) staat namelijk ‘Tao veroorzaakte het Ene; het Ene veroorzaakte de Twee; de Twee veroorzaakten de Drie; de Drie veroorzaakten de tienduizend dingen.’ (vertaling John Willemsens), waarin de ‘Drie’ staat voor deze Hemelse Meesters.
37
Indra61), Shōmen Kongō (青面金剛, Vajrapāṇi met het blauwe gezicht62) en de Bodhisattva
Myōken (妙見), ook wel Bodhisattva van de Poolster (北辰菩薩). Deze drie figuren hebben
allemaal een verband met het zogenaamde ‘boekhouden van de mensheid’ en hebben
jurisdictie over het hiernamaals. Deze hechte band zien we wel vaker voorkomen. In Japan
was er namelijk de gewoonte om inheemse godheden om te vormen tot Bodhisattvas of
andere godheden vooral binnen het boeddhisme. Een vierde identiteit verkreeg de godheid bij
het ritueel op de kōshin dan in de vorm van de Shinto godheid Saruta hiko no kami (猿田彦の
神)63. (Seidel 1989-1990)
Kōshin is geëvolueerd tot een volledig boeddhistisch gebruik. De gebruikte terminologie en
het gelijkaardige doel toont een direct verband tussen beiden en wijst op een taoïstische
achtergrond.
4. Traditionele geneeskunde en medische literatuur Traditionele Chinese geneeskunde lijkt zijn weg naar Korea en Japan hebben
gevonden nog voor de taoïstisch sterke Tang-dynastie, namelijk tijdens de Qin en de Han64.
(Liao 2011) Technieken en praktijken met betrekking tot het bereiken van een hoge leeftijd
zijn in China al heel erg lang een onderdeel van traditionele geneeskunde, zelfs voor de komst
van taoïsme als een religie. Met de komst van het taoïsme als georganiseerde religie echter
begonnen steeds meer meesters zich noodgedwongen met deze discipline bezig te houden65
en werd via deze, meer wetenschappelijke manier, een weg gezocht naar onsterfelijkheid.
Traditionele Chinese gebruiken en taoïstisch gebruiken lagen nooit ver van elkaar, en het lijkt
dan ook logisch dat er in die vroege periode een versmelting heeft plaatsgevonden van de
twee. In het algemeen zijn de twee erg gelijkend, alleen stopt de traditionele geneeskunde op
een bepaald punt, namelijk wanneer de mens gezond is. Dit terwijl de taoïstische technieken
verder gaan, namelijk het pogen te bereiken van onsterfelijkheid. Daar men kan twijfelen aan
de stelling dat traditionele Chinese geneeskunde taoïstisch elementen bevat (wat hier zeker
61 Indra (इन्द्र), ook wel Śakra genaamd, is de heerser over de Goden (of Devas) en de Hemel (of Svargaloka) volgens het hindoeïsme. [Barnett 2007] 62 Ook wel Vajrasattva ( वज्रसत्त्व) genaamd, was een van de eerste Bodhisattvas van het Mahayana boeddhisme. [Barnett 2007] 63 Ook wel bekend onder de naam Sarutahiko Ōkami (猿田毘古大神 / 猿田彦大神) 64 Qin-dynastie 221 v.C. –206 v.C. en de Han-dynastie 206 v.C.–220. 65 Tijdens de Tang-dynastie waren veel van de voornaamste geneesheren taoïstische meesters. (Engelhardt 1989)
38
niet beweerd wordt), staat het echter vast dat technieken met betrekking tot onsterfelijkheid
wel taoïstisch van oorsprong zijn. De stelling dat ook latere verwijzingen in traditionele
geneeskunde, zowel in China, Korea als in Japan terug kunnen gaan tot taoïstische technieken,
en taoïstische elementen bevatten, kan dan ook moeilijk als fout bevonden worden. De
technieken beschreven in de medische handleidingen van rond de Heian-periode, zowel in
China, Korea en Japan, bevatten taoïstische methoden en invloeden, waarvan de duidelijkste
met betrekking tot onsterfelijk.
Tijdens de Heian-periode (en vroeger ook al) heerst er een sterk verlangen naar het vergaren
van Chinese kennis. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze leergierige Japanse geleerden
en dokters in spe zoveel mogelijk medische kennis van het vaste land probeerden te vergaren.
Rond 608 gingen de eerste onervaren Japanse artsen naar China, om voor een lange periode in
de leer te gaan en kennis over de Chinese geneeskunde te verwerven. Dat sommige van deze
methoden taoïstisch zijn was moeilijk te onderscheiden, zeker toen.
Het eerste noemenswaardige medische werk dat werd gecompileerd op Japanse bodem was
van de hand van Tamba no Yasuyori, in 982. Tamba no Yasuyori was een geneesheer66 aan
het keizerlijk hof en compileerde het 30-delige werk Ishinhō, het oudste Japanse medische
werk dat vandaag de dag overblijft. Het werk is een verzamelwerk van buitenlandse (Chinese
medische werken) medische kennis, de onderwerpen gerangschikt naargelang Yasuyori het
relevant vond voor de Japanse samenleving. Concreet was het in grote lijnen onderverdeeld
op basis van het getroffen orgaan of lichaamsdeel, de symptomen en hoe het te genezen. De
onderwerpen variëren van aantekeningen over kruiden, acupunctuur, dieet en hygiëne tot
notities over materiaal dat een geneesheer nodig had. (Akiko Kobayashi 2010) Daar de
oorspronkelijke bronnen waarop dit werk gebaseerd zijn voornamelijk Chinees zijn, betekent
dit dat de oorzaak van de ziekte dikwijls onderzocht werd met het concept van yin yang en ki
(気)67 centraal. Deze twee begrippen zijn erg verbonden met het taoïsme, hoewel wederom
moeilijk te onderscheiden van een overkoepelende Chinese cultuur. Ki vond niet alleen zijn
weg naar de filosofie en geneeskunde in Japan, maar ook naar de vechtkunst. Veel informatie
over wanneer ki in de algemene Japanse cultuur zou zijn geïntroduceerd hebben we echter
niet. De meest voor de hand liggende verklaring is dat deze via de overdracht van filosofische
66 Volgens sommige bronnen hield hij zich voornamelijk met acupunctuur 67 Oorspronkelijk was het Chinese karakter氣 met in het Chinees de uitspraak chi of qi. Letterlijk betekent dit ‘lucht’ of ‘gas’, soms ook wel ‘adem’. In de vechtkunst en geneeskunde staat dit echter meer voor ‘levenskracht’ of ‘energie’.
39
en medische kennis mee zijn weg heeft gevonden naar Japan. Gezien de gesloten inhoud van
Chinese gevechtsporten (de neiging om de kennis binnen de familie te houden) lijkt het dan
ook onwaarschijnlijk dat ideeën met betrekking tot ki via deze weg kwamen. Als conclusie
kunnen we stellen dat het taoïsme in zekere mate wel invloed heeft gehad op de traditionele
Japanse geneeskunde. (Leupp 2007)
41
Besluit
Religieus taoïsme heeft nooit ingang gevonden in Japan. Als we de invloeden hier
behandeld bekijken, dan moet er vast gesteld worden dat het bijna altijd over afzonderlijke
elementen gaat, zonder de Chinese en institutionele achtergrond. Ook is het merendeel niet als
taoïstisch overgekomen, maar als Chinees. De oudste elementen waaronder de archeologische
vondsten hebben wel degelijk een verband met het taoïsme, maar of deze op volledig dezelfde,
en dus in taoïstische context werden gebruikt is betwistbaar. Hiernaast zijn er ook de
verwijzingen in de oude Japanse literaire werken. In het academisch discours over deze
elementen wordt voorzichtig gesuggereerd dat er een taoïstische invloed zichtbaar is, vooral
met betrekking tot Hōrai en in mindere mate Tokoyo no Kuni. Enig bewijs hiervoor is
misschien ook mogelijk vanuit linguïstisch standpunt, maar overeenkomsten in algemene
mythologische begrippen is eerder giswerk. Onsterfelijkheid bijvoorbeeld, treffen we niet
alleen in China aan, maar ook in tal van andere culturen. Het kan dan ook zijn dat het concept
van onsterfelijkheid, of de zoektocht naar een langer leven voordien al in Japan aanwezig was,
zij het minder bewust en niet op schrift vast gelegd.
Tijdens de Nara-periode zien we dat Japan niet echt geïnteresseerd was in het religieuze
taoïsme (zie hoofdstuk twee, Ganjin). Japan gebruikte elementen van het vaste land indien
deze nuttig leken, zoals rituelen en technieken om de macht van de heersende elite te
bevestigen. In deze tijd is Japan zich echter wel bewust van wat het religieus taoïsme in China
is, wat verschillend lijkt in de periode voor de Nara-periode.
Tijdens de Heian-periode verschuift deze politieke invloed naar de achtergrond, en is het
vooral via het boeddhisme en de monniken die naar China op studiereis gingen om dit de
bestuderen, dat taoïstische elementen Japan bereiken en gezien kunnen worden. Traditionele
geneeskunde introduceert taoïstische elementen vanuit een andere hoek. De meer
wetenschappelijke kant van het taoïsme lijkt wel ingang te hebben gevonden in diverse
vormen gaande van alchemie tot geneeskunde. Natuurlijk komt hier weer het probleem bij
kijken in welke mate deze geneeskunde als taoïstisch opgevat kan worden.
Het taoïsme ontsnapt de vergelijking met het boeddhisme niet. Het boeddhisme heeft namelijk
een enorme invloed uitgeoefend op Japan, terwijl het taoïsme in veel mindere mate aanwezig
was. In Japan hadden zowel het boeddhisme als het taoïsme de bereidheid om mee te
evolueren met of voort te bouwen op het inheemse geloof. Ook was China bereid om
taoïstische meesters en documenten naar Japan te zenden. Waarom is het boeddhisme dan
42
kunnen uitgroeien tot een belangrijk deel van de Japanse samenleving terwijl het taoïsme op
de achtergrond bleef en slechts ongestructureerd invloed uitoefende? Een deel van de
verklaring ligt in het feit dat boeddhisme vanaf zijn introductie erg gekoppeld was aan
politieke macht. Vooral de machtige Soga-clan die voor de vroege verspreiding zorgde, en
keizerin Suiko die het boeddhisme openlijk aanvaardde en promootte, speelden een niet te
onderschatte rol. Door deze vroege steun van het machtige personen kon het boeddhisme een
sterke positie verwerven, men denke aan de tempels die soms bijzonder rijk waren en privé
legers hadden. Ook was taoïsme als een compleet systeem niet ideaal voor een land.
Goguryeo is een goed voorbeeld van een staat die het religieuze taoïsme adopteerde en er aan
ten onder ging. Taoïsme leunt namelijk meer aan bij een laissez-faire-bestuursvorm, wat
ongetwijfeld niet wenselijk was in een jonge staat.
43
Bibliografie
Akiko Kobayashi, Miwa Uefuji, Washiro Yasumo. „History and Progress of Japanese Acupuncture.”
Evidence-based complementary and alternative medicine, 2010: 359 -365 .
Ashkenazi, Michael. Handbook of Japanese Mythology. ABC-CLIO INC, 2003.
Ashton, William George. Nihongi; chronicles of Japan from the earliest times to A.D. 697. Tuttle
Publishing, 1972.
Barnett, Lionel D. Hindu Gods And Heroes; Studies in the history of the religion of India. Public
Domain Books , 2007.
Chu-Hwan, Ch'a. „Kim Shi-sup and Taoism.” Korea Journal, 1986: 46-54.
Cooper, Jean C. Chinese alchemy: the Taoist quest for immortality. Sterling Pub., 1990.
Cranston, Edwin. A Waka Anthology, Volume One: The Gem-Glistening Cup . Stanford University
Press, 1993.
Donald H. Shively, William H. McCullough. The Cambridge History of Japan: Volume 2 Heian Japan.
Cambridge: Cambridge University Press, 1999.
Earhart, H. Byron. Japanese religion, unity and diversity. Wadsworth Pub. Co, 1982.
Engelhardt, Ute. „Qi for Life: Longevity in the Tang.” In Taoist Meditation and Longevity Techniques,
door Livia Kohn, 263-294. Ann Arbor, 1989.
Globe, Andrew Edmund. „War and Injury - The Emergence of Wound Medicine in Medieval Japan.”
Monumenta Nipponica,, 2005: 297-338.
Hang-nyong, Song. „A Short History of Taoism in Korea.” Korea Journal, 1986: 13-18.
Hitoshi, Miyaku. Shugendo: Essays on the Structure of Japanese Folk Religion. University of Michigan
Press, 2001.
Kakubayashi, Fumio. „Reconstruction of the History of Fourth Century Japan.” Journal of Oriental
Studies, 1983.
Kohn, Livia. „Taoism in Japan: Positions and Evaluations.” sd.
44
Leupp, Gary P. „The Religious Traditions of Japan, 500-1600 (review).” Journal of the American
Academy of Religion, 2007: 442-444.
Lewis, James B. „Beyond Sakoku: The Korean Envoy to Edo and the 1719 Diary of Shin Yu-han.” Korea
Journal, 1985: 22-41.
Liao, Yuqun. Traditional Chinese Medicine. Cambridge University Press, 2011.
Manyoshu original text. 29 10 1998. http://etext.lib.virginia.edu/japanese/manyoshu/index.html
(geopend juni 2012).
Ooms, Herman. Ancient Japan; The Tenmu Dynasty, 650-800. Honolulu: University of Hawai'i Press,
2009.
Ooms, Herman. „Yin-yang’s Changing Clientele, 600-800.” sd, 26.
Overmyer, Daniel L. Local Religion in North China in the. Leiden: Koninklijke Brill NV, 2009.
Pye, Michael. The Structure of Religious Systems in Contemporary Japan. Marburg: Centre for
Japanese Studies, University of Marburg, 2004.
Roberts, Jeremy. Japanese Mythology from A to Z. New York: Chelsea House, 2010.
Robinet, Isabelle. „Metamorphosis and Deliverance from the Corpse in Taoism.” History of Religions,
1979: 37-70.
Seidel, Anna. „Chronicle of Taoist Studies in the West 1950-1990.” Cahiers d'Extreme-Asie , 1989-
1990: 223-347.
Sekizan Zen-in Temple Official Web site. sd. http://www.sekizanzenin.com/english.html (geopend 06
2012).
Seth, Michael J. A History of Korea: From Antiquity to the Present. Plymouth: Rowman & Littlefield
Publishers, inc., 2011.
The Cambridge History of Japan Volume 1 Ancient Japan. Vol. 1. 6 vols. Cambridge: Cambridge
University Press, 1993.
Theobald, Ulrich. chinaknowledge. 24 juni 2011.
http://www.chinaknowledge.de/Literature/Diverse/yinyangwuxing.html (geopend juni 2012).
45
Wang, Zhenping. „Ambassadors from the Islands of Immortals.” In Ambassadors from the Islands of
Immortals, door Zhenping Wang, 144-145. Hawaii: University of Hawaii Press, 2005.
Willemsens, John. De Weg van Lao-Tse. december 1990. http://www.euronet.nl/~advaya/tttjing.htm
(geopend juni 2012).
中村 璋八. „五行大義と道教.” Journal of the Faculty of Foreign Languages , 1977: 123-143.
坂出 祥伸. 日本と道教文化. 角川学芸出版 , 2012.
—. 道教と養生思想. ぺりかん社, 1992.