stedelijke neoliberalisering · 2017-08-05 · stedelijke neoliberalisering – de stad als...

55
1 STEDELIJKE NEOLIBERALISERING DE STAD ALS FRONTLINIE VAN EEN VERNIEUWDE KLASSENSTRIJD Wetenschappelijke verhandeling Aantal woorden: 20.278 Jef Van Den Abbeele Stamnummer: 01303064 Promotor: Prof. dr. Koenraad Bogaert Copromotor: Prof. dr. Brecht De Smet Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Politieke Wetenschappen afstudeerrichting Internationale Politiek Academiejaar: 2016 2017

Upload: others

Post on 21-Apr-2020

4 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

1

STEDELIJKE NEOLIBERALISERING DE STAD ALS FRONTLINIE VAN EEN VERNIEUWDE

KLASSENSTRIJD Wetenschappelijke verhandeling

Aantal woorden: 20.278

Jef Van Den Abbeele Stamnummer: 01303064

Promotor: Prof. dr. Koenraad Bogaert

Copromotor: Prof. dr. Brecht De Smet

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Politieke Wetenschappen

afstudeerrichting Internationale Politiek

Academiejaar: 2016 – 2017

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

2 Jef Van Den Abbeele - 01303064

Inzagerecht in de masterproef (*)

Ondergetekende, …………………………………………………….

geeft hierbij toelating / geen toelating (**) aan derden, niet-

behorend tot de examencommissie, om zijn/haar (**) proefschrift

in te zien.

Datum en handtekening

…………………………..

………………………….

Deze toelating geeft aan derden tevens het recht om delen uit de scriptie/ masterproef te

reproduceren of te citeren, uiteraard mits correcte bronvermelding.

-----------------------------------------------------------------------------------

(*) Deze ondertekende toelating wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het

aantal exemplaren van de scriptie/masterproef die moet worden ingediend. Het

blad moet ingebonden worden samen met de scriptie onmiddellijk na de kaft.

(**) schrappen wat niet past

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

3 Jef Van Den Abbeele - 01303064

ABSTRACT

Het algemene doel van deze thesis is om een systeemanalyse van het neoliberale productiesysteem uit te

voeren met de bedoeling om het toenemend stedelijk verzet daarin te kaderen en te situeren. De analyse

gebeurt op basis van de volgende drie aspecten van een productiesysteem: het dominante

productieproces, de geografie van dit proces en de gereproduceerde productierelaties. Dit leidt tot de

volgende drie onderzoeksvragen: ‘waar (op welke plaatsen en in welke ruimte) bevindt zich de neoliberale

frontlinie?’, ‘wie is in de geschikte positie om het neoliberale productiesysteem uit te dagen?’ en ‘wat moet

er gebeuren om het neoliberale productiesysteem uit te dagen?’

De basis waarop de systeemanalyse zich baseert, is dat de productie van stedelijke ruimte cruciaal is

geworden in het neoliberale productiesysteem. Hieruit volgen de argumenten dat de stad de nieuwe

frontlinie van politiek-economische strijd is geworden. Daarnaast worden er twee nieuwe

klassenconcepten voorgesteld. De eerste is die van de ‘transnationale kapitalistische klasse’, de tweede

is die van de ‘inwonersklasse’; een geheel nieuw concept dat voor het eerst wordt geïntroduceerd in deze

thesis. Een laatste argument dat wordt verdedigd is dat het project van the right to the city een geschikt

project is om het neoliberale productiesysteem uit te dagen.

Het onderzoek dat in deze thesis wordt gevoerd is een theoretisch onderzoek,waarbij een geografische

invalshoek wordt gehanteerd. Om de thesis meer concreetheid te geven, wordt doorheen de tekst

verwezen naar voorbeelden uit de case van de Duitse stadstaat Hamburg. Hierbij is het concept Actually

Existing Neoliberalism (AEN) van belang omdat het de aandacht vestigt op het contingente,

padafhankelijke karakter van neoliberalisering. Op vlak van de theoretische invalshoek van deze thesis,

moet verwezen worden naar ‘Critical Urban Theory’: begrijpen wat stedelijke neoliberalisering inhoudt is

cruciaal vooraleer de vraag naar een alternatief project kan gesteld worden.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

4 Jef Van Den Abbeele - 01303064

INHOUDSTAFEL VOORWOORD ........................................................................................................................................ 5

INLEIDING .............................................................................................................................................. 6

1. Inleiding ............................................................................................................................................... 6

a. Probleemstelling .............................................................................................................................. 6

b. Argument ......................................................................................................................................... 8

c. Methodologische en theoretische invalshoek ................................................................................. 9

DEEL I: STEDELIJKE NEOLIBERALISERING ................................................................................... 11

2. Neoliberalisme: een overzicht ........................................................................................................... 11

3. Urban entrepeneurialism of de neoliberale stad ............................................................................... 14

a. Kenmerken van de neoliberale stad .............................................................................................. 14

b. Interstedelijke competitie ............................................................................................................... 18

c. Gevolgen ....................................................................................................................................... 19

d. De rol van verstedelijking in het neoliberale productiesysteem .................................................... 23

DEEL II: EEN VERNIEUWDE VISIE OP NEOLIBERALISME ............................................................. 25

4. De Neoliberale frontlinie .................................................................................................................... 25

a. Sabotage van het proces van meerwaardecreatie ........................................................................ 25

b. Plaats van politiek-economische strijd .......................................................................................... 27

c. Ruimte van politiek-economische strijd ......................................................................................... 29

5. Neoliberale klassenrelaties ............................................................................................................... 31

a. Homo Faber, de werkende mens .................................................................................................. 32

b. Homo Urbanus, de stedelijke mens .............................................................................................. 35

c. Transnationale kapitalistische klasse ............................................................................................ 38

DEEL III: EEN ALTERNATIEF POLITIEK PROJECT ......................................................................... 41

6. The Right to the City .......................................................................................................................... 41

a. Een revolutionair project ................................................................................................................ 41

b. De bezettingstactiek ...................................................................................................................... 46

DEEL IV: CONCLUSIE ......................................................................................................................... 49

7. Conclusie ........................................................................................................................................... 49

8. Discussie ........................................................................................................................................... 51

NAWOORD ........................................................................................................................................... 52

BIBLIOGRAFIE ..................................................................................................................................... 53

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

5 Jef Van Den Abbeele - 01303064

VOORWOORD

Graag had ik Koen Bogaert bedankt voor zijn leerrijke opmerkingen, activerende vragen, en inspirerende

colleges doorheen mijn studietraject. Zonder zijn collegereeks ‘Structuur en Conflict in het Globale Zuiden’

(en vooral het college over ‘de koloniale stad’) had ik mijn interesse in de relatie tussen stedelijke

ontwikkeling en maatschappelijke structuren hoogstwaarschijnlijk nooit ontwikkeld tot op het niveau van

vandaag. Daarnaast gaf hij mij de vrijheid om mijn eigen ideeën te ontwikkelen. Hoewel dit grote porties

twijfel en zelfrelativering met zich meebracht, en het schrijfproces hierdoor een continue en soms

zenuwslopende strijd was met mezelf, is het gevoel van voldaanheid des te groter.

Ook gaat mijn dank uit naar Laura Horn en David Pinder, waarmee ik tijdens mijn 5-maandelijks verblijf in

Denemarken ideeën heb kunnen delen, en in ruil kritische en constructieve opmerkingen heb

teruggekregen.

Hiernaast had ik graag mijn goede vriend en meest waardevolle criticus Tomas Uten bedankt. Onze kunde

om altijd en overal, zelfs op de meest ongelegen tijdstippen en plaatsen, zonder schroom discussies te

voeren over alledaagse, dan wel abstracte onderwerpen, verbaast mij telkens weer. Cafépraat wordt door

ons verheven tot het hoogste goed, terwijl academisch debat wordt gereduceerd tot cafépraat; de dialectiek

is nooit ver te zoeken. Opnieuw een continue strijd van woorden, een onstopbare dialoog. Laat ons dit nog

vele jaren herhalen, op de trein of aan de toog.

Uiteraard dragen ook mijn ouders mijn dank weg. Allereerst omdat zij mij de mogelijkheid geven om mijn

studies te doorlopen, maar ook voor hun luisterend oor en kritische ziel, waardoor de scherpe kantjes van

het leven telkens weer gepolijst worden.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

6 Jef Van Den Abbeele - 01303064

INLEIDING

1. Inleiding

a. Probleemstelling

Parijs, Londen, Baltimore, Ferguson, Caïro, Istanboel, Athene, Hamburg, Kopenhagen; de laatste decennia

gaat er een golf van protest door steden van over de hele wereld (Mayer, Thörn & Thörn, 2016; Clover,

2016). Het feit dat ik spreek over een golf en niet over geïsoleerde gebeurtenissen, suggereert een

verband tussen deze protesten. Ze kunnen niet gereduceerd worden tot ‘sociale probleemgevallen’,

uitzonderingen of deviant, crimineel gedrag. De recente stedelijke opstanden zijn mobiliseringen met een

claim voor rechtvaardigheid. Ze zijn politiek van aard, hebben politieke doelstellingen en richten zich tegen

een politieke realiteit van ongelijkheid, onrechtvaardigheid en een gebrek aan vertegenwoording (Dikeç in

Mayer et al., 2016). Alhoewel deze collectieve acties niet gereduceerd kunnen worden tot structurele

trends, moeten we ze steeds begrijpen binnen een structurele context van kapitalistische transformatie en

de contradicties die hiermee gepaard gaan (Mayer et al., 2016).

Centraal in de structurele analyse van kapitalistische transformatie staat het proces van

meerwaardecreatie. Op basis van het circuit van kapitaal (bv. primaire circuit van industriële productie en

een secundair circuit van vastgoed) bestaan er verschillende manieren waarop meerwaardecreatie

plaatsvindt. De verhouding tussen de verschillende circuits van kapitaal bepaalt de aard van het

productieproces en dus ook van het productiesysteem. Dit onderzoek start vanuit de assumptie dat de

recente opkomst van stedelijke verzetstactieken samenhangt met het transformatieve proces van

neoliberalisering waar we de laatste decennia getuige van zijn. Meer precies onderzoekt het de relatie

tussen de veranderende verhoudingen tussen de circuits van kapitaal en de hierdoor veranderende

verdeling van het politiek potentieel van verzet. Het startpunt is de notie dat er een continue relatie en

interactie bestaat tussen het productiesysteem en verzet. Het algemene doel van deze thesis is om een

systeemanalyse van het neoliberale productiesysteem uit te voeren met de bedoeling om het

toenemend stedelijk verzet daarin te kaderen en te situeren. De analyse gebeurt op basis van de

volgende drie aspecten van een productiesysteem: het dominante productieproces, de geografie van dit

proces en de gereproduceerde productierelaties.

Deze thesis stelt de vraag wat de gevolgen zijn van neoliberale kapitalistische transformatie. Het eerste te

bestuderen aspect is de geografie van het neoliberale productiesysteem. Zowel de dominante locus als de

ongelijke geografische ontwikkeling van het productiesysteem wordt in dit onderdeel besproken. In het

kader van meerwaardecreatie en verzet valt de vraag naar de geografie van het neoliberale

productiesysteem te herleiden tot de vraag naar de dominante frontlinie van politiek-economische strijd:

‘waar (op welke plaatsen en in welke ruimte) bevindt zich de neoliberale frontlinie?’. Het antwoord op

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

7 Jef Van Den Abbeele - 01303064

deze vraag staat centraal doorheen de hele thesis en zal bepalend zijn voor de antwoorden op de

volgende vragen.

Uit de analyse van de vernieuwde, neoliberale frontlinie komt een tweede punt van interesse voort,

namelijk de relevantie van het klassenconcept en de klassenstrijd: wie is in de geschikte positie om het

neoliberale productiesysteem uit te dagen? Welke klasse draagt het politieke potentieel hiertoe? De

traditionele opvatting is dat kapitalistische productierelaties steeds kunnen omschreven worden als een

tegenstelling tussen de werkende klasse aan de ene kant en de bourgeoisie aan de andere kant. De

recente vorm van mondialisering maakt echter dat deze klassenanalyse aan een reconfiguratie toe is

(Embong, 2000). Door de aard van het neoliberale productieysteem is het uitgerekend nu het moment dat

de opportuniteit gegrepen moet worden om een klassenconcept te ontwikkelen waarbij het geografische

aspect van kapitalisme in rekening wordt gebracht. De traditionele klassenconcepten zijn ontwikkeld in de

context van een industrieel productiesysteem maar in het licht van de recente deïndustrialisering en

algemene kapitalistische transformatie stelt deze thesis de vraag of er door het proces van

neoliberalisering nood is aan een nieuwe conceptualisering van kapitalistische sociale relaties. Is met

andere woorden de traditionele dichotomie tussen werkende klasse en bourgeoisie nog relevant in

het hedendaagse kapitalistische productiesysteem? Is het nog steeds de werkende klasse die het

meeste politieke potentieel draagt om het neoliberale productiesysteem uit te dagen of is er nood aan een

nieuw klassenconcept?

Brenner en Theodore stelden in 2002 de vraag of de contradicties die inherent aanwezig zijn in de

hedendaagse vorm van stedelijke neoliberalisering een opening bieden voor meer progressieve, radicaal

democratische toeëigeningen van stedelijke ruimte, of dat neoliberale agendas zich nog verder zullen

vastzetten in de institutionele structuren van stedelijk beleid (p. 376). Om hierop een antwoord te

formuleren is het van belang om in het achterhoofd te houden dat een adaptief productiesysteem adaptieve

verzetstactieken vereist. Deze thesis vertrekt vanuit de stelling dat de verzetstactieken die paste binnen het

Fordistische, industriële productiesysteem onvoldoende relevant zijn om het vernieuwde, neoliberale

productiesysteem uit te dagen. Dit leidt tot de vraag welk revolutionair project en welke verzetstactiek wel

geschikt zijn om het vernieuwde neoliberale productiesysteem uit te dagen: wat moet er gebeuren om het

neoliberale productiesysteem uit te dagen?

Om kort samen te vatten, worden in deze thesis de volgende onderzoeksvragen beantwoord:

- Waar (op welke plaatsen en in welke ruimte) bevindt zich de neoliberale frontlinie?

- Wie is in de geschikte positie om het neoliberale productiesysteem uit te dagen?

- Wat moet er gebeuren om het neoliberale productiesysteem uit te dagen?

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

8 Jef Van Den Abbeele - 01303064

b. Argument

De basis waarop de systeemanalyse zich baseert, is dat de productie van stedelijke ruimte cruciaal is

geworden in het neoliberale productiesysteem. De golf van deïndustrialisering die sinds de jaren ’80

steden als Hamburg heeft getroffen, heeft ertoe geleid dat het proces van meerwaardecreatie zich heeft

verplaatst van de productie van industriële producten naar de productie van stedelijke ruimte. Op die

manier is de neoliberale stad niet enkel een product van neoliberalisering, maar evenwel haar cruciale

conditie voor overleven geworden.

De transformatie van het productiesysteem heeft hiernaast een effect op de geografie van het

kapitalistische systeem. Meer specifiek is de plaats van meerwaardecreatie verschoven van de werkplek,

de fabriek en de scheepswerf naar het centrum van de stad. Hierdoor is ook de ruimte waarin het proces

van meerwaardecreatie plaatsvindt, verschoven van de productieve of industriële ruimte naar de

reproductieve ruimte. Door de verstrengeling tussen meerwaardecreatie en succesvol verzet is de

dominante locus van verzetstactieken mee op deze lijnen verschoven. De stad is met andere woorden de

nieuwe frontlinie van politiek-economische strijd geworden.

Op deze nieuwe frontlinie zijn er andere verhoudingen en machtsstructeren relevant dan op de voorgaande

industriële frontlinie. Daarom argumenteert deze thesis dat er nood is aan een vernieuwde visie op

kapitalistische sociale relaties in het neoliberale productiesysteem. Het proces van neoliberalisering wordt

geplaatst binnen het kader van klassentegenstelling. De traditionele klassenconcepten van ‘werkende

klasse’ en ‘bourgeoisie’ zijn, zo argumenteert deze thesis, niet relevant in een neoliberale context. Daarom

worden er twee nieuwe klassenconcepten voorgesteld. De eerste is die van de ‘transnationale

kapitalistische klasse’, waar reeds een aanzienlijke hoeveelheid literatuur over bestaat. De tweede is die

van de ‘inwonersklasse’; een geheel nieuw concept dat voor het eerst wordt geïntroduceerd in deze thesis.

Een laatste argument dat wordt verdedigd is dat het project van the right to the city een geschikt project

is om het neoliberale productiesysteem uit te dagen. Om dit argument te onderbouwen wordt steeds

verwezen naar de besproken geografie en productierelaties in het neoliberale systeem. Daaropvolgend

wordt de bezettingstactiek opgeworpen als tactiek met het meeste politieke potentieel om dit radicale

project in de praktijk om te zetten.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

9 Jef Van Den Abbeele - 01303064

c. Methodologische en theoretische invalshoek

Het onderzoek dat in deze thesis wordt gevoerd is een theoretisch onderzoek. Het primaire doel is om

een bijdrage te leveren aan de theorievorming rond kapitalistische transformatie (in het algemeen) en

neoliberalisering (specifiek). De centrale functie van kapitalisme, namelijk meerwaardecreatie, wordt

geanalyseerd in het licht van het proces van neoliberalisering dat zich sinds de jaren ’80 op mondiale

schaal voordoet. Deze thesis hanteert een geografische invalshoek om meerwaardecreatie en de

ongelijke verdeling ervan te benaderen. Niet enkel het productieproces, maar ook de hieruit voortkomende

sociale relaties worden via een geografisch oogpunt onderzocht. Dit onderzoek maakt als het ware een

spatial turn en incorporeert het belang van geografie in politiek-economische analyse. De mens is door

mondialisering en ontwikkeling op vlak van transport en telecommunicatie allesbehalve de geografie

overstegen. Integendeel, de productie van ruimte staat meer en meer op de economische en politieke

agenda (Smith, 2008). Het is daarom van primordiaal belang om aandacht te hebben voor deze sfeer

wanneer we politiek-economische en sociale processen onderzoeken.

Om de thesis meer concreetheid te geven, wordt doorheen de tekst verwezen naar voorbeelden uit de

case van de Duitse stadstaat Hamburg. Hierbij is het concept Actually Existing Neoliberalism (AEN) van

belang omdat het de aandacht vestigt op het contingente, padafhankelijke karakter van neoliberalisering

(Brenner & Theodore, 2002). AEN relativeert het idee van een allesomvattend neoliberaal systeem. Het

vestigt de aandacht op de manier waarop neoliberale herstructureringsprojecten interageren met reeds

bestaande gebruiken van ruimte, institutionele configuraties en machtsverhoudingen. Ongelijke

ontwikkeling neemt hier steeds een belangrijke plaats in. Neoliberaliseringsprojecten creëren niet enkel

ongelijke geografische ontwikkelingen, maar maken ook gebruik van reeds bestaande ongelijkheden.

Afhankelijk van deze context worden nieuwe contradicties en verschillen geconstrueerd. Elke hybride vorm

van neoliberalisering moet daarom onderzocht worden in zijn specifieke context. Dit perspectief levert ons

een betere inkijk in de manier waarop we neoliberalisme vanuit een lokaal en mondiaal perspectief moeten

bekijken. (Peck, Brenner & Theodore, 2009). Het is belangrijk om in het achterhoofd te houden dat deze

thesis niet suggereert dat ‘het neoliberale systeem’ zich volledig heeft voltrokken. Daarentegen gaat het uit

van dynamieken van neoliberalisering.

De theoretische conclusies die in deze thesis worden getrokken over het neoliberale productiesysteem

moeten daarom niet gezien worden als universele conclusies die overal gelden. Eenzelfde dynamiek van

neoliberalisering heeft verschillende uitkomsten op verschillende geografieën. De case van Hamburg is

uniek omdat daar de besproken elementen van deïndustrialisering, stedelijke neoliberalisering, en

opkomende alternatieve projecten sterk aanwezig zijn. De theorievorming wordt sterk beïnvloed door deze

case.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

10 Jef Van Den Abbeele - 01303064

Om dit theoretische onderzoek uit te voeren, wordt gebruik gemaakt van zowel theoretische literatuur als

case-specifieke literatuur. De theoretische literatuur spitst zich voornamelijk toe op algemene

dynamieken die kenmerkend zijn voor kapitalisme en neoliberalisering. De case-specifieke literatuur

behandelt gebeurtenissen en processen die zich in de Duitse stadstaat Hamburg hebben voorgedaan

sinds de jaren ’80. Deze twee worden naast elkaar gelegd, gecombineerd en overstegen door middel van

een interpretatieve en kritische methode. Het moet echter gezegd dat dit geen gevalstudie is; verwijzingen

naar Hamburg zijn steeds secundair van aard en dienen enkel als voorbeeld. Het neoliberale

productiesysteem is het onderzoeksobject, niet de case van Hamburg.

Op vlak van de theoretische invalshoek van deze thesis, moet verwezen worden naar ‘Critical Urban

Theory’ (Marcuse, 2009). Zoals hierboven reeds vermeld, is het primaire doel van dit onderzoek

theorievorming. Meer specifiek theorievorming rond kapitalistische transformatie en neoliberalisering. Deze

eerste stap is noodzakelijk om het uiteindelijke doel te bereiken, namelijk het overstijgen van de theorie en

verbinding maken met de praxis: de werkelijkheid begrijpen is één ding, het gaat er over om deze

werkelijkheid te veranderen. Begrijpen wat neoliberalisering inhoudt is van primordiaal belang vooraleer de

vraag naar een alternatief project kan gesteld worden. Dit ‘kritische aspect’ komt voornamelijk naar voor in

het laatste hoofdstuk van deze thesis. Één van de kenmerken van neoliberalisering is dat steden

“strategically central sites in the uneven, crisis-laden advance of neoliberal restructuring projects” zijn

geworden, waardoor de kritische theorievorming evenwel automatisch een ‘stedelijk karakter’ krijgt (Peck et

al., 2009, p. 49).

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

11 Jef Van Den Abbeele - 01303064

DEEL I: STEDELIJKE NEOLIBERALISERING

2. Neoliberalisme: een overzicht

Er zijn verschillende manieren waarop neoliberalisme kan benaderd worden: als ideologie, bestuursvorm of

als vorm van beleid. Allereerst is het nuttig om via een kort historisch overzicht de origine en de

ontwikkeling van het concept te bespreken. Wat begon als een gemarginaliseerde, utopische beweging in

de Chicago School als reactie op de crisis van de Fordistisch-Keynesiaanse welvaartstaat, groeide in de

laatste decennia uit tot een dominant ideologisch kader voor competitieve mondialisering (Peck & Tickell,

2002; Peck et al., 2009; Springer, 2010). Neoliberale ideeën beïnvloedden diepgaande staatshervormingen

die de basisinstituties van het naoorlogs compromis afbraken. Ook het doel van publiek beleid werd

fundamenteel aangepast richting de uitbreiding van marktdiscipline en –competitie in de samenleving.

Neoliberale doctrines worden gehanteerd om de deregulering van staatscontrole, de privatisering van

publieke bedrijven, de bezuiniging op publieke uitgaven en de versoepeling van kapitaalsmobilitieit te

legitimeren (Larner, 2000). Excentrieke voorbeelden van staten waar dit proces zich heeft voorgedaan zijn

Pinochets ‘shocktherapie’ in Chili, Reagans Verenigde Staten en Thatchers Groot-Brittanië (Klein, 2007).

Via (door de Verenigde Staten gedomineerde) internationale organisaties zoals het IMF en de Wereldbank

worden neoliberale herstructureringsprogramma’s in de vorm van Structural Adjustment Programs

opgelegd aan (semi-)perifere staten (Bogaert, 2013). Naast de impact op staten worden ook nieuwe

vormen van ‘vrije-marktsdirigisme’ geconstrueerd in global lending agencies. Deze waren vooral actief in

economieën in Azië, Afrika, Latijns-Amerika en de toenmalige Sovjet-Unie maar zijn door de eurocrisis

steeds relevanter geworden in de Europese landen. Dit alles heeft als gevolg gehad dat de neoliberale

conditie in de laatste decennia op een mondiale schaal is geëvolueerd tot een alledaagse realiteit.

Neoliberalisme als ideologie kenmerkt zich door het politieke ideaal dat een context van open,

competitieve en ongereguleerde markten, vrij van staatsinterventie en acties van sociale groeperingen,

optimaal is voor socio-economische ontwikkeling (Peck et al. 2009). Een ver doorgedreven

competitiviteitslogica wordt gezien als de ultieme vormgever van de maatschappij. Neoliberaal beleid valt

dan ook te omschrijven als beleid dat zich richt op het versterken van een marktgedreven

competitiviteitslogica met zo weinig mogelijk staatsregulering.

Neoliberalisme is meer dan enkel een theoretische ideologie. Het is daarenboven ook een politiek project.

Deze transitie van theorie naar praktijk is echter niet rechtlijnig. Er zijn grote verschillen en contradicties te

vinden tussen de ideologie van neoliberalisme en de verschillende manieren waarop neoliberalisering in de

realiteit wordt geconstrueerd (Peck & Tickell, 2002). De benadering van neoliberalisme als

bestuursvorm legt hier een sterke nadruk op. Deze invalshoek focust voornamelijk op de veranderende

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

12 Jef Van Den Abbeele - 01303064

positie van de staat in processen van neoliberalisering en de specifieke belangen die hierbij aan de

grondslag liggen (Elsheshtawy, Malkawi, Daher et al., 2008; Krijnen & Fawaz, 2010; Daher, 2012).

De ideologie van neoliberalisme streeft een utopie van een vrije markt na, waarbij elke vorm van

staatsinterferentie is verdwenen. Deze retorische afkeer van staatsinmenging houdt echter niet tegen dat

de implementatie van neoliberaal beleid vaak gepaard gaat met het gebruik (of misbruik) van staatsmacht

om deze ideeën na te streven (Peck et al., 2009). In de praktijk gaat dit streven steeds samen met

dwingende en disciplinaire vormen van staatsinterventie om om te kunnen gaan met haar eigen

contradicties en de hiermee gepaard gaande vormen van verzet en kritiek. Neoliberalisering is dus een

uiterst politiek fenomeen en valt niet te vatten in louter technocratische of economische termen.

Daarenboven staat er tegenover het ideaal van zelfregulerende, optimale markten de praktijk van o.a.

marktfalen, sociale polarisatie en ongelijke ontwikkeling. Deze contradicties zijn geen accidentele

neveneffecten, maar daarentegen structurele kenmerken van neoliberalisering.

De conceptualisering van neoliberalisme botst daarom op analytische grenzen en valt niet te begrijpen in

een eenduidig ‘-isme’ of systeem, maar wel als een contradictorisch, ongelijk en continu proces van

neoliberalisering. Neoliberalisering is een fundamenteel historisch (met een beginpunt en daarom ook een

eindpunt), context-afhankelijk en onstabiel proces van marktgestuurde socio-ruimtelijke transformatie.

Neoliberalisering moet benaderd worden als een proces, en niet als een end-state. Het is nooit een puur,

afgewerkt project, maar daarentegen een hybride, dynamisch, steeds veranderend proces (Springer, 2010;

Peck & Tickell, 2002). We moeten neoliberalisering daarom bestuderen als een patroon eerder dan als een

compleet systeem (Peck et al., 2009). In tegenstelling tot de neoliberale ideologie worden neoliberale

herstructureringsprojecten gekenmerkt door padafhankelijke interacties en verschillen ze op vlak van

institutionele en ruimtelijke erfenissen (Brenner & Theodore, 2002). Het is belangrijk om in deze context te

vermelden dat stedelijke transformatie niet zomaar ‘neoliberaal’ in haar pure, ideologische vorm genoemd

kan worden maar daarentegen steeds voorkomt in een hybride vorm (Springer, 2010). Om deze

padafhankelijkheid in rekening te brengen, is het concept AEN relevant (Brenner & Theodore, 2002).

Terwijl de neoliberale ideologie (neoliberalisme) een zekere wetteloosheid veronderstelt en nastreeft, trekt

AEN de aandacht naar het contextuele, contingente en contradictorische karakter van neoliberale

herstructureringsprojecten.

Alhoewel er in neoliberale projecten in brede zin een rode draad valt te identificeren van kenmerkende

karakteristieken, zoals de export-gerichtheid van financieel kapitaal, de voorkeur voor niet-bureaucratische

vormen van regulering, de antipathie t.o.v. socio-ruimtelijke herverdeling en de vermarkting van bestuur,

zijn er sterke verschillen tussen de neoliberalismes van vandaag en hun voorgangers van de jaren ’80

(Springer, 2010; Peck, 2004; Peck et al., 2009). Op een gelijkaardige manier kunnen we verwachten dat

ook op eenzelfde tijdstip neoliberalisme tussen geografieën sterk verschilt. Neoliberalisering in bijvoorbeeld

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

13 Jef Van Den Abbeele - 01303064

Kopenhagen is zeer verschillend aan neoliberalisering in Beiroet of Hamburg, zowel kwalitatief als

kwantitatief. Neoliberalismes verschillen dus niet enkel op verschillende tijdstippen, maar eveneens op

verschillende plaatsen. Dit is een gevolg van verschillende reacties op crisissen en contradicties, die

structureel kenmerk zijn van neoliberalisering.

Deze reacties vinden plaats op twee dialectisch verstrengelde momenten. Het eerste moment is er één van

destructie, waarbij oude institutionele en politieke structuren worden afgebroken via marktgeoriënteerde

hervormingen. Het tweede is er één van creatie, waarbij een nieuwe infrastructuur van marktgeoriënteerde

economische groei, met kapitaal in het centrum, wordt geïnstalleerd (Brenner & Theodore, 2002; Weber,

2002). Neoliberaliseringsprojecten zijn dus projecten van creatieve destructie. Dit proces is nooit compleet

en is continu in beweging. Het is hierdoor ook contextspecifiek; verschillende lokale neoliberalismes krijgen

te kampen met verschillende crisissen en contradicties waardoor er zich verschillende momenten van

creatieve destructie voordoen. Neoliberalisering is daarom een reactief proces, in die zin dat het gevormd

wordt door zowel haar contradicties als haar doel van markttransformatie.

Neoliberalisme wordt vaak foutief gelinkt aan dynamieken richting homogenisering en convergentie, of aan

externe, natuurlijke en daarom apolitieke krachten. Op die manier wordt het fenomeen gedepolitiseerd,

alsof het zich boven onze hoofden afspeelt op ‘mondiale schaal’ en overal dezelfde vorm aanneemt.

Fenomenen die we intuïtief als ‘mondiale fenomenen’ zien (bv. financiële instituties zoals het IMF,

transnationale ondernemingen wiens productieproces is gefragmenteerd over 3 verschillende continenten,

een investeerder in Wallstreet of de algemene tendens van het neoliberaliseren van publiek beleid) zijn

geen externe, mondiale fenomenen, maar eveneens ingebed in een lokale context, zowel op ruimtelijk,

sociaal als institutioneel vlak.

Onderzoek naar neoliberalisme schommelt tussen langs de ene kant overgeneraliserende, monolitische

conceptualisaties van neoliberalisme, die onvoldoende aandacht besteden aan lokale variaties, en langs

de andere kant zeer concrete en contingente analyses van (lokale) neoliberale strategieën (Peck & Tickell,

2002). Door te hard te focussen op neoliberalisme als externe, abstracte kracht verliezen we het zicht op

de lokale geografieën van bestaande politiek-economische condities en institutionele kaders, waar

maatschappelijke factoren en individuele agency een rol spelen in de (re)productie van heterogene vormen

van neoliberalisering. We riskeren op die manier overgeneraliserende verklaringen te maken voor een

schijnbaar alomtegenwoordig, enkelvoudig neoliberalisme, waardoor de contradicties die intrinsiek

aanwezig zijn van onze radar verdwijnen (Springer, 2010). Neoliberalisering is een fenomeen dat zich

zowel out there als in here bevindt. De transformaties moeten niet zomaar geïnterpreteerd worden als

mondiale processen. Ookal lijken deze processen van buitenaf te komen, worden ze aangepast aan en

geconstrueerd in lokale contexten (Daher, 2012). Het is zowel een politieke, sociale en culturele praktijk

gevestigd in lokale geografieën als een mondiale economische rationaliteit (Springer, 2010).

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

14 Jef Van Den Abbeele - 01303064

3. Urban entrepeneurialism of de neoliberale stad

Neoliberalisme kan daarnaast als beleidskader geconceptualiseerd worden, gekenmerkt door een shift

van de Keynesiaanse welvaartstaat naar een politieke agenda van ongeremde marktwerking (Larner,

2002). Op vlak van stedelijk beleid vertaalt dit zich in de entrepreneurial city (Harvey, 1989) of de

neoliberale stad (Brenner & Theodore, 2002; Peck & Tickell, 2002; Leitner, Peck & Sheppard, 2007).

Europese steden zijn sinds de jaren 1980 sterk gedeïndustrialiseerd, wat gepaard ging met de afbrokkeling

van de Keynesiaanse welvaartstaat en sociale overheidsdiensten (Leitner et al., 2007; Eick, 2012).

a. Kenmerken van de neoliberale stad

Elk productiesysteem, en dit geldt niet enkel voor kapitalistische productiesystemen, creëert een eigen type

stad. De oriental city was gelinkt aan de Aziatische productiewijze, de antieke stad aan de Griekse en

Romeinse politieke economie en de middeleeuwse stad kwam voort uit het feodale systeem (Lefebvre,

2000). Ondanks dat er geen enkele stad in een puur neoliberale vorm bestaat, is het wel mogelijk om

enkele algemene kenmerken te onderscheiden. Een eerste kenmerk is dat het economische

ontwikkelingsbeleid zich rechtstreeks richt tot markt- en aanbodgerichte productie en investeringen.

Economische efficientie komt aan de top te staan van de prioriteitenlijst, terwijl in het Keynesiaans-

Fordistische systeem volledige tewerkstelling nog bovenaan stond. Hiernaast komt de prioriteit te liggen bij

het verlagen van belastingen in combinatie met het benadrukken van individuele verantwoordeljkheid (Eick,

2012; Leitner et al., 2007). Ook worden connecties tussen publieke en private sectoren uitgebreid, en

worden bepaalde gebieden gepromoot en bevoordeeld met als doel om nieuwe bedrijven aan te trekken.

Het overkoepelende doel van een neoliberaal stadsbeleid is om de stedelijke ruimte te mobiliseren als een

arena voor marktgeoriënteerde economische groei en elite-consumptiepraktijken (Brenner & Theodore,

2002). Voor het bepalen van het nieuwe ondernemingsgerichte stadsbeleid wordt de gemeenschap

beduidend minder betrokken. De leidraad van het beleid wordt voornamelijk bepaald door commerciële

belangen (Harvey, 1989).

Een ander kenmerk dat hierop aansluit is dat de praktijk van publiek-private samenwerkingen centraal

staat in het neoliberale stadsbeleid (Harvey, 1989; Eick, 2012). Dit is onder andere een gevolg van

bezuinigingen op federaal niveau waardoor het stadsbeleid gedwongen is om andere bronnen van

financiële middelen te zoeken (Tantow, 2012). Deze vorm van stadsplanning is speculatief zowel in

uitvoering als in doel en wordt hierdoor geconfronteerd met de gevaren en moeilijkheden die samenhangen

met elke vorm van speculering. Het op korte termijn aantrekken van investeringen krijgt voorrang op een

ontwikkelingsdenken op lange termijn. Het primaire doel van dit soort samenwerkingen is om de stad zo

aantrekkelijk mogelijk te maken voor externe bronnen van financiering en directe investeringen. Een

concreet voorbeeld is de introductie van Business Improvement Districts (BIDs) in publieke ruimtes. BIDs

zijn territoriale onderverdelingen in de stad waarbinnen via een geïnstitutionaliseerde vorm van lobbying

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

15 Jef Van Den Abbeele - 01303064

een microlevel-beleid wordt gevoerd voor de afgebakende jurisdictie. De meeste BIDs focussen op

traditionele activiteiten zoals vuilsnisophaling, wegenonderhoud en (semi-private) vormen van

veiligheidspatrouilles. De bedoeling is vooral om het ‘veilige suburban-gevoel’ te reconstrueren in de

binnenstad (Eick, 2012).

BIDs beschikken over een deel van de macht en privileges waar de overheid over beschikt, maar door de

dominantie van private eigenaars in de stedelijke planning worden ze niet geconfronteerd met de

verantwoordelijkheden en limieten van een democratische overheid. Het overkoepelende doel van deze

districten is om de economische prestaties van het gebied te verbeteren, en het district op die manier te

opwaarderen. Het stadsbeleid wordt overgenomen door ondernemersgemeenschappen en alhoewel deze

ondernemingen zogezegd ‘lokaal zijn ingebed’, zijn het vaak mondiale spelers wiens belangen niet

gelijklopen met die van de bredere lagen van de lokale bevolking. In Duitsland bijvoorbeeld focussen BIDs

zich op de opwaardering van binnenstedelijke winkelgebieden of gebieden in subkernen van grote

stedelijke gebieden. Zo zijn het voornamelijk transnationale luxewinkels (bv. Gucci) die achter het idee

staan om een BID op te richten (Brenner, 2010).

Dit komt overeen met een derde kenmerk van de entrepreneurial city dat door Harvey (1989) wordt

benoemd. Urban entrepreneurialism wordt namelijk gedreven door de politieke economie van ‘plaats’ en

niet door de politieke economie van ‘territorium’. Met dit laatste wordt bedoeld dat de doelstellingen van

economische ontwikkelingsprojecten worden gedefinieerd op basis van het afgebakende gebied van

implementatie. Met andere woorden zijn het projecten die de levensomstandigheden van de lokale

bevolking verbeteren (op vlak van bv. onderwijs of woonomstandigheden). Als echter de politieke

economie van ‘plaats’ de drijfkracht is achter een ontwikkelingsproject worden de doelstellingen

gedefinieerd op basis van een plaats groter of kleiner dan het afgebakende gebied van implementatie.

BID’s zijn bedoeld om mondiale spelers aan te trekken om op die manier de verbeelding van de gehele

stad te promoveren, niet enkel dat van het afgebakende district.

Het BID-model is op het Europese continent het meest prominent aanwezig in de stadstaat Hamburg, waar

op de dag van vandaag 24 BIDs bestaan (Brenner, 2010; Hamburg.de, n.d.). Hamburg was tevens de

eerste stad in Duitsland met een BID-wetgeving. Deze snelle introductie heeft te maken met de

padafhankelijke geschiedenis van de stad als onafhankelijk handelscentrum. Daarbovenop is Hamburg een

stadstaat waardoor de implementatie van nieuwe ontwikkelingsmodellen op minder weerstand botst. Het

stadsbeleid promootte de ontwikkeling van BIDs niet enkel via haar retoriek, maar verschafte daarnaast

ook subsidies. BIDs worden daarom ook wel “processes of state-sponsored gentrification” genoemd

(Atkinson in Eick, 2012, p. 122).

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

16 Jef Van Den Abbeele - 01303064

Alhoewel de staat een belangrijke bron is van financiële middelen om de districten uit te bouwen, verliest

de overheid een groot deel van haar macht. Een sprekend voorbeeld is de opkomst van geprivatiseerde

veiligheidsbedrijven die bv. in het Neuer Wall District in Hamburg de taak van de politie grotendeels

hebben overgenomen en deze ook bekritiseren. Het stadsbeleid gaat zelfs zo ver mee in deze logica dat in

2005 de toenmalige burgemeester van Hamburg stelde dat ‘zij die ervoor betalen vrij zijn om te kiezen wat

er met hun geld gebeurt’. Het moet echter benadrukt worden dat de doelstellingen van deze

veiligheidsbedrijven niet overeenkomen met die van de politie (Eick, 2012). Zo focussen ze bv. meer op het

wegkrijgen van bedelaars en stedelijke armen uit het district, wat voortkomt uit de wil van de plaatselijke

ondernemingen die er alle baat bij hebben om deze bevolkingslagen uit het district te weren zodat het

gebied aantrekkelijk blijft voor luxe-consumenten en toeristen.

De socio-economische herstructurering in Duitse steden moet geplaatst worden binnen de algemene

langetermijnstrend van neoliberale herstructurering van het kapitalistische systeem (Eick, 2012). Het

proces van neoliberalisering in Hamburg was een reactie op de recessie van de jaren ’80, die aanzienlijk

grotere gevolgen had voor havensteden dan voor steden in het binnenland. Het meest zichtbare gevolg

was de sluiting van fabrieken en industrieën die sterk gerelateerd waren aan de haven. Tegelijkertijd

werden er in deze industrieën fundamentele hervormingen doorgevoerd op vlak van arbeid en logistieken;

bv. via de flexibilisering van de werktijd –en plaats of via containerization, outsourcing en just-in-time

logistiek. Al bij al veranderden de arbeidsomstandigheden snel, richting groeiende werkonzekerheid en

werkloosheid (Birke in Mayer et al., 2016).

Het stadsbeleid in the entrepreneurial city construeert daarnaast ook via haar retoriek een nieuwe

verbeelding van de stad. Al in de jaren ’80 introduceerde Hamburgse beleidsmakers de term ‘Unternehmen

Hamburg’ in hun discours en brachten het concept naar voor als merknaam voor de stad. Daarnaast

worden BIDs gepromoot als een instrument voor het ‘growing city-model’ of als ‘manier om het middenveld

te activeren in het stadsbeleid’ (Eick, 2012). Het doel van deze emancipatorische retoriek is om de stad zo

aantrekkelijk mogelijk te maken voor private investeerders zodat kan worden meegestapt in de nationale

en Europese dynamiek van interstedelijke competitie. Dit is een fenomeen dat zich niet enkel voordoet in

Europese steden als Hamburg, integendeel. Ook in Arabische steden als Amman worden stedelijke

herstructureringsprojecten via een emancipatorische retoriek aan de man gebracht. Slogans als “Let us

start the pleasure of shopping”, “Let houses turn into homes” en “Let the city beat with energy” (Daher,

2012, p. 105) kondigen een heropleving van het stedelijke leven aan. Deze utopische retoriek is gelinkt

aan een vorm van consumentisme waarin de stad functioneert als plaats van entertainment en spel maar in

realiteit wordt het stedelijke leven gereduceerd tot een louter ‘wonen en winkelen’. Ondanks de associatie

met woorden als innovatie, leren en openheid hangt stedelijke neoliberalisering samen met een eng

gedefinieerd stedelijk beleid, gebaseerd op plaatspromotie, aanbodsgerichte interventie en makeovers van

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

17 Jef Van Den Abbeele - 01303064

stedelijke centra waarbij processen van fundamentele uitbuiting en uitsluiting plaatsvinden (Peck & Tickell,

2002; Daher 2012, p. 105-6).

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

18 Jef Van Den Abbeele - 01303064

b. Interstedelijke competitie

Ondanks dat we stedelijke neoliberalisering moeten bestuderen in haar lokale verschijningsvormen, is het

duidelijk dat er de laatste decennia sprake is van een algemene tendens. Harvey (1989) verklaart dit door

te stellen dat de opkomst van urban entrepreneurialism niet enkel voortkomt uit lokale druk, maar

eveneens een reflectie is van de disciplinaire effecten van interstedelijke competitie. Natuurlijk is

interstedelijke competitie een fenomeen van alle tijd, en dus niet louter een product van neoliberalisme,

maar de gelijktijdige opkomst van neoliberalisme is cruciaal geweest in het versterken, uitbreiden en

normaliseren van deze transstedelijke tendensen richting entrepeneurial city governance. De structuur en

dynamiek van interstedelijke competitie is met andere woorden geen exclusief kenmerk van neoliberalisme

maar wordt er wel door beïnvloed. Het gevolg hiervan is dat vormen van entrepeneurial city governance

niet simpelweg lokale manifestaties zijn van neoliberalisme, maar daarentegen gelijktijdig voorkomen over

verschillende nationale, politieke en institutionele contexten.

Het fenomeen van de hierboven genoemde Business Improvement Districts versterkt de dynamiek van

interstedelijke competitie en verkleint de schaal van concurrentie tot op intrastedelijk niveau. BIDs zijn als

het ware micro-ruimtes die het stedelijke weefsel opbreken in verschillende concurrerende eenheden. De

bestaande ongelijkheden worden hierdoor vergroot. Zo is de kloof tussen de armste en rijkste gebieden in

de Hamburgse binnenstad de laatste jaren gegroeid (Eick, 2012). De logica achter dit fenomeen is de

volgende: rijke districten hebben meer financiële middelen om het afgebakende gebied te opwaarderen en

processen van gentrificatie te creëren. Hierdoor wordt het district aantrekkelijker voor zowel luxe-

ondernemingen als rijke consumenten en toeristen en kan er meer meerwaarde worden geaccumuleerd.

De armere districten hebben deze financiële mogelijkheden niet en komen daardoor in een structurele

ongelijkheidspositie te staan. De armere bevolkingslagen worden geweerd uit de luxe-districten en zijn

gedwongen zich te verplaatsen naar de economisch achtergestelde buurten. Het gebied wordt op die

manier minder aantrekkelijk voor ondernemingen met een hoge toegevoegde waarde.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

19 Jef Van Den Abbeele - 01303064

c. Gevolgen

Competitiedrang binnen een mondiale economie, en het antwoord hierop van lokale stadsbesturen, heeft

een noemenswaardige impact op de sociale en ruimtelijke geografie van steden. Deze veranderingen zijn

steeds gepaard gegaan met groeiende sociale ongelijkheid en exclusie. In de gebruikelijke opvatting

wordt sociale exclusie in stedelijke gebieden begrepen als zijnde gericht op immigranten, zwarten of

outsider-culturen (LeGates & Stout, 2007). Wanneer we echter kijken naar de vormen van sociale exclusie

die gepaard gaan met de entrepreneurial city en stedelijke neoliberalisering wordt deze vorm van sociale

exclusie gecombineerd met het aantrekken (in tegenstelling tot het afstoten) van buitenlandse factoren

zoals bv. transnationale kapitaalhouders en toeristen.

Socio-ruimtelijke exclusie die ontstaat als gevolg van stedelijke neoliberalisering door de creatie van

gentrificatie en concentratiewijken is nauw verbonden met verzet en politieke strijd, waarbij het langs de

ene kant een versterkend effect kan hebben op de grieven van bepaalde bevolkingslagen, terwijl het langs

de andere kant de mogelijkheden van verzet kan minimaliseren of controleren, door zogenaamde ‘politieke

exclusie’ (Madanipour in LeGates & Stout, 2007; Franzén, 2005). Door de uitsluiting van bepaalde

bevolkingslagen uit stadskernen, wordt hen eveneens een politieke stem ontnomen. Naar analogie met de

onzichtbaarheid van de Hamburgse haven in de pre-neoliberale periode (waarover later meer), zorgt de

onzichtbaarheid van randwijken en ghetto’s ervoor dat de politieke stem van de bevolking uit deze wijken

wordt doodgezwegen.

De manier waarop stedelijke ruimte is georganiseerd, kan op verschillende wijzen de ruimtelijke praktijken

van mensen controleren en reguleren. Ten eerste bouwen mensen een zekere kennis op van de plaatsen

waar ze al dan niet toegang tot hebben, op basis van de fysieke organisatie van stedelijke ruimte. Over de

jaren heen hebben inwoners, via ruimtelijke praktijken, plaatsen en hun toegankelijkheid leren kennen. Het

fenomeen van BID’s tast de fysieke organisatie van stedelijke ruimte aan en vormt ze om tot ruimtes

bedoeld voor luxe-consumptie of -wonen. Ten tweede is er de mentale ruimte; de perceptie van ruimte.

Hierbij is er niet zo zeer sprake van fysieke barrières maar wel van codes en tekens die al dan niet de

toegang tot bepaalde plaatsen verhinderen. Een persoon zou het bijvoorbeeld kunnen nalaten om een

luxe-winkelstraat in te wandelen omdat hij weet dat hij geen toegang heeft tot de middelen en activiteiten

die zich daarbinnen afspelen. Een derde vorm van barrière is sociale controle. Dit kan gaan van wettelijke

vereisten voor het verkrijgen van toegang tot formele barrières langs publiek erkende grenzen. De private

veiligheidsdiensten in BID’s, die als taak hebben om bedelaars uit de districten te houden, vormen een

formele barrière. De grenzen waarbinnen deze diensten opereren zijn formeel vastgelegd, wat het voor de

bedelaars duidelijk maakt welke grenzen niet overschreden kunnen worden en hun bewegingsruimte

doorheen de stad zichtbaar beperkt (Madanipour in LeGates & Stout, 2007).

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

20 Jef Van Den Abbeele - 01303064

Een typische strategie van de neoliberale stad is om grootschalige bouwprojecten of ‘mega-projecten’ te

construeren (Bogaert, 2013). Deze projecten hebben voornamelijk het doel om de competitieve positie van

de stedelijke economieën te versterken waarbij de toerist en de buitenlandse investeerder de centrale

doelgroep is en niet de originele stadsinwoner. Een voorbeeld hiervan was het geplande

hervormingsproject van de Gängeviertel in Hamburg. In 2005 had het stadsbeleid beslist om de publieke

ruimte te verkopen aan een Nederlandse vastgoedonderneming die de woonwijk wilde vernietigen en

vervangen door onder andere nieuwbouw-appartementen en kantoorgebouwen (Novy & Colomb, 2013).

Wanneer lokale woonwijken worden vervangen door luxueuze vastgoedprojecten, kantoorgebouwen of

winkelcentra stijgen de algemene grondrente, de huizenprijzen en de algemene consumptiegoederen

waardoor de lagere (midden)klassen gedwongen zijn om naar economische minder ontwikkelde delen van

de stad te verhuizen. Daar worden tezelfdertijd goedkope woonbouwprojecten opgezet, vaak op plaatsen

waar bijvoorbeeld meer luchtvervuiling is of een algemeen gebrek aan degelijke infrastructuur (Daher,

2012; Raddatz & Mennis, 2015).

Verdergaand op deze logica is er rond het gebied van Hamburgse BIDs een ‘poverty belt’ ontstaan (Eick,

2002). De ‘state-sponsored gentrification’ is met andere woorden succesvol geweest in haar opzet.

Gentrificatie houdt in dat een bepaalde wijk met een laag sociaal profiel (bv. een arbeiderswijk) wordt

opgewaardeerd. Vanaf dat dit proces in werking treedt, wordt het district overspoeld door de hogere

(midden)klassen totdat zo goed als alle originele inwoners zijn vervangen en het sociale karakter van de

wijk is veranderd. Er ontstaat dus een geheel nieuwe ruimte. Voor de vastgoed- en bouwsector impliceert

dit een hoop nieuwe kansen, omdat de instroom van hogere klassen ook een groei in privébezitters

inhoudt. Gentrificatie betekent niet alleen dat de populatie van een wijk wordt vervangen, maar ook dat de

samenstelling van bezoekers (toeristen en consumenten) wordt aangepast (Franzén, 2005). Gentrificatie

vindt vaak plaats in gedeïndustrialiseerde ruimtes. Een voorbeeld hiervan is de Hamburgse wijk Ottensen.

Ottensen is een voormalige arbeiderswijk in de binnenstad. Het was een deel van de haven en er staan

nog steeds verscheidene oude fabrieksgebouwen. In de vroege jaren ’70 had de wijk een laag sociaal

profiel, maar sinds de jaren ’80 is het tempo van gentrificatie sterk gestegen. De huizenmarkt is

gemoderniseerd en de proportie van mensen die hun eigen woning bezitten is toegenomen (Franzén,

2005).

Vergelijkbaar met het geval van de Gängeviertel is de rol van sociale bewegingen significant geweest in

het construeren van het nieuwe karakter van Ottensen. De strijd rond de Gängeviertel werd gedomineerd

door een ‘creatieve klasse’ van kunstenaars (Novy & Colomb, 2013), Ottensen werd omgedoopt tot de

‘Alternatieve Zone’ van Hamburg, waarbij vooral werd getracht om de ‘kwaliteiten van de oude stad’ te

behouden. Ook werd BIVO (Bürgerinitiative Verkehr Ottensen) gecreëerd; een burgerinitiatief dat zich

engageert om de wijkplanning dichter bij de lokale bevolking te brengen. Ironisch genoeg heeft deze

poging het proces van gentrificatie in de hand gewerkt. Verschillende sociale bewegingen namen de

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

21 Jef Van Den Abbeele - 01303064

verlaten fabrieksgebouwen over om (tot op de dag van vandaag) activiteiten in te organiseren. Economisch

sterke actoren hebben deze dynamiek echter overgenomen en het ‘alternatieve karakter’ van de wijk

omgedoopt en misbruikt voor duurder en meer stijlvol gebruik (lees: luxe consumptiepraktijken) (Franzén,

2005).

Franzén (2005) stelt dat gentrificatie uitsluitend via de krachten van de markt in de private sfeer opereert.

Echter na het benaderen van stedelijke neoliberalisering, met bv. de constructie van BIDs, is het duidelijk

dat gentrificatie een politiek project is. Het is een politiek project van het (semi-geprivatiseerde) stadsbeleid

in het belang van een beperkte groep van transnationale kapitaalhouders. Gentrificatie is een cruciaal

fenomeen in het proces van ongelijke ontwikkeling. Met ongelijke ontwikkeling wordt niet zomaar bedoeld

dat ontwikkeling niet overal even snel of in dezelfde richting plaatsvindt. Het moet daarentegen begrepen

worden als een proces eigen aan een kapitalistisch productiesysteem en daarbovenop fundamenteel voor

de reproductie van kapitalistische sociale relaties (Smith, 1996).

“[U]neven development is the hallmark of the geography of capitalism” (Smith, 2008, p. 4). Een uniek,

structureel kenmerk van kapitalisme is het bestaan van twee contradictorische dynamieken richting

enerzijds de gelijktrekking van ontwikkeling, en anderzijds de differentiatie ervan. Kapitaal vloeit naar

plaatsen waar meerwaardecreatie het best wordt gewaarborgd, en tracht op die manier alle ruimtelijke

grenzen te overstijgen. Dit houdt een proces van gelijktrekking in, vermits verschillende plaatsen

onderworpen worden aan dezelfde dynamiek van meerwaardecreatie. De hele wereld wordt

getransformeerd tot een universele plaats van productie (Smith, 1996). Maar verschillende natuurlijke

condities creëren verschillende natuurlijke basissen voor accumulatie. Vermits accumulatie het kernpunt is

van kapitalisme houdt dit in dat kapitaal zich vestigt in bepaalde plaatsen, terwijl het wegvloeit uit plaatsen

waar accumulatie minder kan worden gewaarborgd. Kwalitatieve verschillen in natuurlijke condities

vertalen zich in kwalitatieve en kwantitatieve verschillen in maatschappelijke organisatie; kapitalistische

sociale relaties drukken zich uit op een ruimtelijke manier (Smith, 2008). De (politiek-economische en

sociale) ontwikkeling van de ene plaats gaat hand in hand met de onderontwikkeling van een andere

plaats.

Op stedelijke schaal doet dit patroon zich voornamelijk voor in de relatie tussen buitenwijken en de

binnenstad (Smith, 1996). Elementen als bijvoorbeeld de transportmogelijkheden van of naar een bepaalde

plaats zijn relevante ‘natuurlijke condities’ en beïnvloeden de ongelijke ontwikkeling van verschillende

plaatsen, alhoewel de historische ontwikkeling van deze relatie evenwel omgekeerd kan zijn. Daarbovenop

is de initiële plaatsing van de binnenstad en buitenwijken beïnvloed door natuurlijke condities, maar “the

advanced development of capitalism has brought about a certain emancipation from nature and natural

constraints” (Smith, 1996, p. 77). Anders gezegd wordt de initiële ongelijke ontwikkeling op basis van

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

22 Jef Van Den Abbeele - 01303064

verschillende natuurlijke condities vooruitgestuwd en gereproduceerd via sociale, structurele dynamieken

van kapitalisme. De ontwikkeling van transporttechnologieën heeft bijvoorbeeld de mogelijkheid gecreëerd

voor rijkere bevolkingslagen om naar de ‘rustige’ en ‘veilige’ buitenwijken te verhuizen. Deze

ontwikkelingen zijn door het proces van industrialisering voortgebracht, wat op zijn beurt fabrieken en

werkplaatsen creëerde met daarnaast geconcentreerde arbeiderswijken: geografische ongelijke

ontwikkeling weerspiegelt niet enkel verschillende natuurlijke condities maar ook en vooral kapitalistische

sociale relaties.

Deïndustrialisering, en het verdwijnen van fabrieken en werkplaatsen, maakt het voor de rijkere

bevolkingslagen opnieuw aantrekkelijk om naar het centrum van de stad te verhuizen. Stedelijke

neoliberalisering en de hierdoor ontwikkelde processen van gentrificatie creëren daardoor een tendens die

valt te omschrijven als de ‘terugkeer naar de binnenstad’. Een voorbeeld hiervan is de opkomst van de

Hamburgse BID’s, die er uitdrukkelijk op gericht zijn om het ‘veilige suburb-gevoel’ te hercreëren in de

binnenstad. De resulterende gentrificatie duwt de armere bevolkingslagen naar de buitenwijken en trekt de

rijkere bevolkingslagen naar de binnenstad. Dit heeft alles te maken met de transformatie van een

industrieel productiesysteem, waarin industriële productie centraal staat, naar een neoliberaal

productiesysteem, waarin het de productie van stedelijke ruimte is die meerwaardecreatie waarborgt.

Hoewel de geografische ongelijke ontwikkeling door stedelijke neoliberalisering in absolute ruimtelijke

termen is omgedraaid (ontwikkeling van het centrum en onderontwikkeling van de buitenwijken in plaats

van ontwikkeling van de buitenwijken en onderontwikkeling van het centrum) valt het op dat dezelfde

structurele relaties gereproduceerd worden. We kunnen daarom concluderen dat natuurlijke condities enkel

van belang zijn in de initiële geografische ongelijke ontwikkeling, maar dat de sociale dynamieken van

kapitalisme zich hebben geëmancipeerd ten opzichte van de natuur en via ongelijke ontwikkeling

kapitalistische structurele relaties reproduceert. Het uitzicht van de stad is een product van het

kapitalistische productiesysteem; de neoliberale stad is een product van neoliberalisering.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

23 Jef Van Den Abbeele - 01303064

d. De rol van verstedelijking in het neoliberale productiesysteem

De neoliberale stad is niet enkel een product van neoliberalisering, maar is tegelijkertijd ook haar conditie;

zonder de stad is er geen neoliberalisme. Steden zijn centraal komen te staan in de reproductie, mutatie

en het continue reconstitueren van neoliberalisme zelf (Brenner & Theodore, 2002). Het falen van het

Bretton Woods-systeem (dat hand in hand ging met de crisis van het Fordisme), en de daaropvolgende

deregulering van financiële markten via het laten varen van de dollar-goud-standaard, zette een

‘secundair kapitaalscircuit’ op gang. Centraal in dit circuit staat de speculering in de fincanciële sector,

alsook de constructie van en speculering in vastgoed (Merrifield, 2006). Het secundaire circuit functioneert

als het ware als schokdemper, als parallel circuit voor industriële productie dat door deïndustrialisering is

vertraagd. Dit circuit komt overeen met wat Clover (2016) de ‘FIRE’-sectoren noemt (financial, insurance

en real estate). Hij beschrijft een cyclische dynamiek, namelijk de “circulation-production-circulation prime”,

waarbij in een periode van circulation prime kapitaal zich in een fase van circulatie bevindt waar geen

stijgende productie tegenover staat (p. 20).

In een recessie, zo stelt Lefebvre, vloeit kapitaal naar vastgoed, wat resulteert in een kristallisering in de

bebouwde omgeving van een groot percentage van de gecreëerde meerwaarde. Voor de jaren ’80 was de

grote mate aan monopolisering tussen kapitaalhouders een cruciaal probleem voor kapitaal. De oplossing

bestond eruit om de competitie te verhogen. De overmatige competitiedrang die sinds de jaren ’80 sterk

opkwam, zorgde echter voor een neerwaartse druk op zowel de winsten als de lonen in de industriële

sector (Harvey & Wachsmuth in Brenner, Marcuse & Mayer, 2012). Deze verlaging in de mogelijkheden tot

meerwaardecreatie via industriële productie maakte dat kapitaalhouders andere bronnen van

kapitaalsaccumulatie zijn gaan opzoeken. Naast de groei van de financiële en verzekeringssector, heeft

kapitaal zich op die manier geïmmobiliseerd in de vorm van vastgoed. Industrialisering heeft zichzelf op die

manier opgeheven door de creatie van de nieuwe politieke en economische noodzakelijkheid tot

deïndustrialisering en verstedelijking. Onder andere door de te grote macht van arbeidsorganisaties kon

industriële productie niet meer de meerwaarde creëren die nodig was om het kapitalistische systeem in

stand te houden en kwam het systeem in een crisis terecht (Harvey & Wachsmuth in Brenner, Marcuse &

Mayer, 2012). Als gevolg hiervan hebben kapitaalstromen zich onttrokken aan de industrie en zijn ze

verschoven naar de productie van stedelijke ruimte. “[R]eal-estate speculation bec[ame] the principal

source for the formation of capital, that is, the realization of surplus value” (Lefebvre, 2003, p.160). Het

secundaire circuit verdringt de eerste, en wordt essentieel. De productie van stedelijke ruimte is

cruciaal geworden in de “neocapitalist society” (Merrifield, 2006, p. 83).

Stedelijke ruimte is op die manier een product geworden, gericht op handel en meerwaardecreatie,

waarvan de waarde wordt uitgedrukt in termen van ‘exchange value’ (Lefebvre, 2000). Stedelijke

herstructureringsprojecten zoals BID’s vernietigen de reeds bestaande stedelijke ruimte en construeren

een nieuwe ruimte. Deze constructie houdt evenwel een creatie van meerwaarde in, vermits de nieuwe

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

24 Jef Van Den Abbeele - 01303064

ruimte een hogere grondrente en exchange value krijgt toebedeeld. Daarnaast worden BID’s

aantrekkelijker gemaakt voor activiteiten met een hoge toegevoegde waarde waardoor ook naar de

toekomst toe meerwaardecreatie wordt verzekerd. Straten, pleinen, gebouwen en monumenten worden

omgevormd tot privébezit en als een koopwaar gevaloriseerd. De reductie van stedelijke ruimte tot product

vervult twee rollen. Enerzijds maakt het van de stad een plaats van consumptie, anderzijds maakt het van

de stad een plaats die geconsumeerd wordt. Daarbovenop is er een duidelijke prioriteit van de belangen

van kapitaalhouders en corporaties over de belangen van de stedelijke inwoners. Dit staat lijnrecht

tegenover de notie van de stad als oeuvre, waarvan de waarde wordt uitgedrukt in termen van ‘use value’:

“The oeuvre is use value and the product is exchange value” (p. 67). De stad als oeuvre is een centrum

van sociaal en politiek leven waar niet alleen rijkdom, maar ook kennis, technologie en kunst wordt

geaccumuleerd. Door industrialisering heeft de productie van industriële producten de productie van

oeuvres vervangen, samen met de sociale relaties die eruit voortkwamen (Lefebvre, 2000, p. 67).

Eenzelfde dynamiek bestaat sinds de jaren ’80: ‘door neoliberalisering heeft de productie van

stedelijke ruimte de productie van industriële producten vervangen, samen met de sociale relaties

die eruit voortkwamen’.

Verstedelijking is met andere woorden een sociaal proces: het creëert bepaalde institutionele

arrangementen, politieke en administratieve systemen en sociale relaties. De crisis in het Fordistische,

industriële productiesysteem en de hieruit voortkomende deïndustrialisering heeft ertoe geleid dat de

productie van stedelijke ruimte industriële productie heeft vervangen als primaire bron van

meerwaardecreatie. In het hoofdstuk over de neoliberale klassenrelaties wordt besproken dat de reductie

van stedelijke ruimte tot product ook de stedelijke bevolking heeft gereduceerd van ‘inwoner’ tot ‘sombere

bewoner’, en dat het neoliberale productiesysteem heel andere kapitalistische sociale relaties creëert dan

het Fordistische, industriële productiesysteem.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

25 Jef Van Den Abbeele - 01303064

DEEL II: EEN VERNIEUWDE VISIE OP NEOLIBERALISME

In de vorige paragrafen is reeds uiteengezet wat de kenmerken zijn van de neoliberale productiewijze.

Hierbij kwam naar voor dat kapitalistische meerwaardecreatie in de neoliberale stad niet meer afhankelijk is

van industriële productie. Daarentegen heeft er zich een verplaatsing voorgedaan richting de productie van

stedelijke ruimte. De opgedane kennis uit de voorgaande paragrafen is een startpunt voor de verdere

analytische stappen die deze thesis zal zetten.

Vanaf dit punt bouw ik een argumentatie op voor een vernieuwde visie op het hedendaagse kapitalistische

systeem, met als eerste punt de dominante frontlinie van politiek-economische strijd. De neoliberale

frontlinie ligt niet meer op dezelfde plaats, en niet meer in dezelfde ruimte, als de Fordistische, industriële

frontlinie, die zich nog voornamelijk op de werkplek en in de productieve ruimte bevond. Een tweede punt

is dat, samen met deze verschuiving in frontlinie ook de dominante politiek-economische breuklijn is

verschoven. Deze thesis suggereert om een stap verder te zetten dan de traditionele conceptualisering van

kapitalistische sociale relaties; de termen ‘werkende klasse’ en ‘bourgeois’ zijn niet meer relevant op de

neoliberale frontlinie. Centraal in deze analyse staat het proces van meerwaardecreatie. De paragraaf

over de neoliberale frontlinie bespreekt de geografie van het proces van meerwaardecreatie(op welke

plaats en in welke ruimte?), de paragraaf over neoliberale klasserelaties bespreekt de verdeling van de

meerwaarde (aan wie wordt de meerwaarde toebedeeld?). Beide elementen zijn cruciale gegevens in het

kapitalisme en moeten, zo argumenteert deze thesis, herzien worden in de context van neoliberalisering.

4. De Neoliberale frontlinie

a. Sabotage van het proces van meerwaardecreatie

Het doel van verzetstactieken is steeds sabotage. Dit is het geval in een industrieel systeem, en is niet

anders in een neoliberaal systeem. Mitchell (2011) stelt dat de functie van sabotage de “systemic

disorganization of production” is (p. 153). Hoewel dit zeker en vast klopt in het opzet van zijn analyse van

de opkomst en limieten van de carbon democracy, is dit maar een deel van het totale verhaal. Productie

staat niet op zichzelf; in een kapitalistisch systeem wordt niet zomaar geproduceerd om te produceren. Het

is een middel, eerder dan een doel op zich. De centrale, en levensnoodzakelijke, dynamiek in kapitalisme

is steeds de creatie van meerwaarde, waar productie een middel voor kan zijn, maar theoretisch gezien

niet hoeft te zijn. Al bij al kunnen we stellendat de functie van sabotage moet geherformuleerd worden: ‘de

functie van sabotage is de systemische disorganisatie van meerwaardecreatie’.

Kapitalisme staat of valt met de mogelijkheid tot meerwaardecreatie. Harvey (2008) stelt dat de productie

van een meerwaardeproduct nodig is opdat meerwaarde gecreëerd kan worden. Deze meerwaarde moet

op zijn beurt geherinvesteerd worden om nog meer meerwaarde te creëren. Wanneer de garantie hierop

wegvalt, komt het kapitalistische systeem in een crisis terecht, en zal het om te kunnen overleven zichzelf

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

26 Jef Van Den Abbeele - 01303064

aanpassen door op zoek te gaan naar nieuwe manieren van meerwaardecreatie. Dit kan bereikt worden

via vier verschillende soorten innovaties of fixes (Silver, 2003). Ten eerste is er de geografische fix, waarbij

de plaats van productie wordt verschoven naar een regio met bijvoorbeeld lagere arbeidskosten of meer

gehoorzame arbeiders. Een tweede fix houdt in dat de efficiëntie van het productieproces via

technologische of organisatorische innovaties wordt verhoogd (bijvoorbeeld Taylorisme) of minder

kwetsbaar wordt gemaakt voor arbeidsonderbrekingen (bijvoorbeeld robotisering of containerization). Een

derde fix is financieel van aard en houdt in dat meerwaardecreatie uit productie wordt vervangen door

financiële investeringen en speculatie. Dit kan ook benoemd worden als de virtualisering van

meerwaardecreatie. Met de vierde en laatste fix verschuift het productieproces naar een geheel nieuw

product dat de meerwaardecreatie wel kan garanderen (bijvoorbeeld een verschuiving van industriële

producten naar de productie van stedelijke ruimte). Een algemene transformatie in het productiesysteem

doet zich voor wanneer deze innovaties zich op systemische schaal voltrekken.

Één van de doelen van sabotage is om een uitkomst te compenseren die wel verdiend is, maar niet

verkregen. Het komt met andere woorden voort uit een gevoel van distributieve onrechtvaardigheid

(Ambrose, Seabright & Schminke, 2002). Voor arbeiders kan dit bijvoorbeeld een manier zijn om een

hoger, rechtvaardiger loon te eisen. Hoewel verzetstactieken van sabotage worden gevormd op het lokale

niveau, moeten ze benaderd worden vanuit hun context van structurele ongelijkheid. Wanneer we de

functie van sabotage op systemisch niveau benaderen, heeft distributieve onrechtvaardigheid betrekking

op het aspect van meerwaardecreatie –en verdeling.

Aan de basis van kapitalisme ligt een structurele ongelijkheid op vlak van de verdeling van meerwaarde.

Het ultieme doel van sabotage is om deze bredere, structurele machtsstructuren uit te dagen. Een staking

heeft bv. niet enkel het doel om een hoger loon te eisen voor alle arbeiders in de werkplaats. Het is

daarenboven ook een manier om meerwaarde, dat cruciaal is voor het voort- en overleven van een

kapitalistisch systeem, te ontnemen van de bezitter en aan de arbeider zelf toe te eigenen. Een staking

daagt met andere woorden de ongelijke relatie tussen ‘de bourgeoisie’ en ‘de arbeider’ uit.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

27 Jef Van Den Abbeele - 01303064

b. Plaats van politiek-economische strijd

Wat centraal staat in sabotage is dat het het proces van meerwaardecreatie probeert te verhinderen. De

sabotagetactiek zal zich daarom steeds moeten lokaliseren in de cruciale sites van meerwaardecreatie

om succesvol te kunnen zijn. In een Fordistisch, industrieel systeem bevonden die zich in koolmijnen,

spoorwegen, scheepswerven en fabrieken. Op deze sites worden via de toevoeging van arbeid industriële

producten gecreëerd en getransporteerd. De meest succesvolle verzetstactieken hielden dan ook de

sabotage in van deze plaatsen. De gedachte hierachter gaat als volgt: een kenmerk van het industrieel

kapitalisme is dat de gecreëerde meerwaarde door productie doorvloeit naar de kapitalist, de bezitter van

kapitaal. De sabotage van dit proces zorgt ervoor dat deze stroom van meerwaarde wordt stopgezet,

waardoor de bezitter gedwongen zal zijn om te reageren en de verkregen meerwaarde op een

evenwichtigere manier te verdelen.

Via neoliberalisering heeft het productiesysteem zich aan deze verzetstactiek aangepast door de cruciale

kanalen voor meerwaardecreatie minder kwetsbaar te maken. Een belangrijk aspect van deze aanpassing

is de flexibilisering van industriële productie en transport. Terwijl in het Fordisme elke productiestap zich

nog bevond in één en dezelfde fabriek, heeft het productieproces zich door neoliberalisering verspreid op

mondiale schaal. Deze innovatie heeft voor een flexibiliteit gezorgd voor corporaties om zeer snel en

efficiënt productie te kunnen onttrekken wanneer er vormen van verzet ontstaan. Met andere woorden is

het gemakkelijker geworden om een geografische fix toe te passen.

In het Fordisme was de verzetsvorm met het meeste politieke potentieel daarom nog de staking, waarbij

via het stopzetten van de industriële productie (als cruciale bron van meerwaardecreatie) druk wordt

uitgeoefend op de werkgever en hierdoor de eisen van de werknemers (hopelijk) worden vervuld. Als

gevolg van neoliberalisering en de hierbij horende flexibilisering van arbeid en logistieken is deze dreiging

minder relevant geworden voor corporaties, vermits productie en transport minder afhankelijk zijn van de

werknemers in kwestie. Hierdoor valt het proces van meerwaardecreatie niet meer zo gemakkelijk te

saboteren in sites zoals fabrieken en scheepswerven; het element van de dreiging om het proces van

meerwaardecreatie stop te zetten is verdwenen.

Het productiesysteem heeft zich niet enkel aangepast via de flexibilisering van industriële productie. Zoals

duidelijk werd in het vorige hoofdstuk is vanwege deïndustrialisering in de jaren ’80 de noodzaak ontstaan

om een ander product te produceren, namelijk stedelijke ruimte. Verzetstactieken hebben zich op hun beurt

aan deze nieuwe neoliberale realiteit aangepast, en zijn samen met de cruciale sites van

meerwaardecreatie geografisch verschoven. Deze nieuwe sites bevinden zich niet meer in de fabriek of op

scheepswerven, maar hebben zich verplaatst naar de stad. Het belang van industriële productie voor de

creatie van meerwaarde is in het neoliberale systeem ondergeschikt geworden aan de productie van

stedelijke ruimte (Lefebvre, 2000). Dit heeft als gevolg dat de logica van kapitalistische accumulatie de stad

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

28 Jef Van Den Abbeele - 01303064

is binnengedrongen en de grens van de industriële productieruimte heeft overschreden. De stad is de

nieuwe frontlinie van politiek-economische strijd geworden.

Een eerste voorbeeld van deze verschuiving is de Hamburgse HDW-bezetting (Howaldtswerke-Deutsche

Werft) in september 1983, die zich zowel afspeelde op de oevers van de haven als in het centrum van de

stad. Na dreigingen om de grootste scheepswerf van Hamburg (HDW) te sluiten door groeiende

transnationale competitie en de algemene crisis van de sector, ontstonden na een driedaagse

hongerstaking van vrouwelijke werfarbeiders verschillende bezettingsacties die werden voorgegaan door

gelijkaardige arbeidersacties in de staal- en mijnindustrie in het Ruhr-gebied. Al snel spreidde de bezetting

zich verder dan enkel de scheepswerf en ontstonden acties aan de St. Pauli-oever. Dit was een strategisch

belangrijke site vermits het zich op maar enkele meters van één van de meest bezochte plaatsen van

Hamburg bevond. De belangrijkste reden hiervoor was dat de protesteerders zich meer zichtbaar wilden

maken. De werkomstandigheden in het Hamburgse industriegebied zijn in het Fordistische tijdperk steeds

onzichtbaar gehouden voor de rest van de stad. Dit was geen natuurlijk gegeven maar was daarentegen

sociaal geconstrueerd en hangt samen met het feit dat het havengebied niet alleen ruimtelijk, maar ook

retorisch apart stond van de stad. De gevoelens van Hamburgse burgers ten opzichte van de haven is

steeds contradictorisch geweest. ‘De andere kant van de rivier’ werd gezien als de duistere kant van de

stad, maar tegelijk ook als motor voor de stad. De poging om de onzichtbaarheid te omzeilen daagde deze

sociaal geconstrueerde hiërarchie uit. Uiteindelijk reikten de acties tot in het centrum van de stad (Birke in

Mayer et al., 2016). De HDW-bezetting overschreed op die manier de ruimtelijke grenzen van de

Fordistische frontlinie en kan daarom gezien worden als een exemplarisch voorbeeld van de verschuiving

naar de neoliberale frontlinie, namelijk de stad.

Gelijktijdig met de HDW-bezetting ontstond de Hamburgse krakersbeweging als reactie op plannen van het

stadsbestuur om de gebouwen aan de St. Pauli-oever te vernietigen en de wijk te opwaarderen. Het doel

van deze plannen was meerwaardecreatie via de speculering tegen en de constructie van vastgoed. Beide

acties kwamen voort uit eenzelfde dynamiek. Zoals hierboven al vermeld is één van de definiërende

kenmerken van stedelijke neoliberalisering dat kapitaal verschuift van industriële productie naar de

productie van stedelijke ruimte. Dit heeft te maken met de ruimtelijke ongelijke ontwikkeling die een

intrinsiek onderdeel is van kapitalistische ontwikkeling. Terwijl kapitaal stroomt naar de ene plaats, wordt

kapitaal uit een andere plaats onttrokken. Echter valt het op dat de instroom van kapitaal in vastgoed niet

automatisch inhoudt dat alle bevolkingslagen hier beter uit voortkomen. Integendeel, de opwaardering van

een woonwijk betekent ook dat het leven onbetaalbaar wordt voor armere bevolkingslagen. De twee

bezettingsacties (met een afstand tussen van nog geen 300 meter) waren reacties op respectievelijk de

uitstroom van kapitaal (door deïndustrialisering) en de instroom van kapitaal (in de St.Pauli-wijk). Beide

waren gesitueerd op de intersectie tussen twee verschillende productiewijzen, en letterlijk tussen St. Pauli

als gentrificerende arbeiderswijk en de haven als industriele site (Birke in Mayer et al., 2016).

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

29 Jef Van Den Abbeele - 01303064

c. Ruimte van politiek-economische strijd

De neoliberale frontlinie bevindt zich niet enkel op een andere plaats dan de Fordistische, industriële

frontlinie, maar ook in een andere ruimte. Zo is er een verschuiving merkbaar weg van de productieve

ruimte naar wat in deze thesis de reproductieve ruimte wordt genoemd. Het concept ‘ruimte’ moet

begrepen worden op een radicale manier, waarbij het niet enkel de ‘bebouwde omgeving’ betekent, maar

daarnaast ook een materialisering is van bredere machtsstructuren in de maatschappij. Ruimte is nooit

vanzelfsprekend; ruimtelijke transformatie kan niet enkel door ruimtelijke factoren verklaard worden. Het

ruimtelijke is met andere woorden sociaal geconstrueerd en dus moeten de productierelaties onderzocht

worden, wilt men ruimtelijke transformatie begrijpen (Massey, 1994).

De tijdsdimensie toont ons de dynamieken van chronologie en opvolging. De ruimtelijke dimensie

daarentegen confronteert ons met het bestaan van de dingen, het bestaan op hetzelfde moment, met de

gelijktijdigheid. Het is de dimensie van veelheid; de dimensie die ons de problematiek van het samenleven,

het sociale, en daarmee ook van politiek voorschotelt (Massey, 2013). Geografische ruimte is dus

tegelijkertijd sociale ruimte, en moet daarom gevat worden in termen van sociale relaties (Massey, 1994).

De concrete, direct waarneembare ruimte weerspiegelt de abstractie van die sociale relaties, en hiermee

ook de machtsverhoudingen die bestaan in de maatschappij. Deze paragraaf is cruciaal om de overgang te

maken naar het volgende hoofdstuk waarin een vernieuwde visie op kapitalistische sociale relaties wordt

voorgesteld.

Om conceptuele verwarring te vermijden, is het noodzakelijk om op te merken dat de term ‘reproductie’ op

twee manieren kan geïnterpreteerd worden. De eerste handelt niet over een geografische ruimte, maar

heeft te maken met het proces van meerwaardecreatie. De dominante manier waarop

meerwaardecreatie wordt gecreëerd is in het hedendaagse systeem niet meer industriële productie,

maar daarentegen de reproductie en circulatie van kapitaal via de FIRE-sectoren (Clover, 2016). De

productie van een industrieel product is in het neoliberale productiesysteem niet meer cruciaal om

meerwaardecreatie te garanderen. De crisis van het industriële productiesysteem heeft ertoe geleid dat er

een verschuiving heeft plaatsgevonden in de verhouding tussen de verschillende kapitaalcircuits.

Reproductie van kapitaal gaat via de constructie van en de speculering in de vastgoedsector. Ondanks dat

we hierdoor spreken over ‘reproductie’, houdt dit echter nog steeds een proces van productie in. Het

product dat hieruit voortkomt, namelijk stedelijke ruimte, is echter van een geheel andere aard dan een

industrieel product (Lefebvre, 2000; Merrifield, 2006).

De tweede interpretatie van reproductie is belangrijker in het opzet van dit hoofdstuk en is gemakkelijker te

begrijpen wanneer we de term vervangen met haar synoniem, namelijk ‘voortplanting’. Reproductieve

ruimte moet dan begrepen worden als de ruimte waar voortplanting plaatsvindt, of met andere woorden de

ruimte waar mensen wonen. De productie van stedelijke ruimte zorgt ervoor dat het proces van

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

30 Jef Van Den Abbeele - 01303064

meerwaardecreatie zich heeft gelokaliseerd in de levensruimte van de stedelijke bevolking. Wanneer

meerwaardecreatie zich voordoet in de reproductieve ruimte, draagt dit in zich uiteraard een diepe

resonantie omdat de levensruimte van mensen van ondermaats belang is voor kapitaalsaccumulatie zelf:

“[it] has an underappreciated importance for the generation and distribution of surplus value” (Harvey &

Wachsmuth in Brenner et al., 2012, p. 266). De reductie van stedelijke ruimte tot een product, waarvan het

voornaamste doel meerwaardecreatie (in termen van exchange value) is, heeft daarom een diepgaand

effect op de mogelijkheden van de mensen die zich in deze ruimte begeven.

Zoals hierboven werd vermeld is het havengebied van Hamburg in het Fordistische tijdperk steeds

onzichtbaar gehouden, zowel retorisch als op vlak van ruimtelijke indeling. Dit had als gevolg dat de

aspecten van ‘werk’ en ‘familie’ strikt gescheiden werden gehouden voor de arbeiders zodat zij

gemakkelijker werden ingekapseld in de logica van kapitalistische accumulatie in het industriële

productiesysteem (Birke in Mayer et al., 2016). Wanneer we de aandacht vestigen op de dynamieken

achter kapitalistische accumulatie in het neoliberale productiesysteem, komt deze artificiële scheiding in

een heel ander daglicht te staan. Het feit dat de logica van kapitaalsaccumulatie zich in de productie van

stedelijke ruimte heeft gevestigd, en hierdoor in de woonomgeving en levensruimte van de stedelijke

bevolking is binnengedrongen, betekent ook dat het aspect van ‘familie’ op een rechtstreekse manier

onderhevig is geworden aan het proces van kapitalistische accumulatie. Woonwijken krijgen

opmaakbeurten en worden slachtoffer van processen van gentrificatie. De opwaardering van bv. St. Pauli

draagt niet enkel het proces van de reproductie van kapitaal in zich, tegelijkertijd (re)produceert het ook de

ongelijke machtsstructuren die eraan aan de basis liggen. Dit heeft er logischerwijze toe geleid dat St. Pauli

één van de frontlinies van politieke strijd is geworden. Maar ook winkelstraten blijven niet onaangeroerd en

worden opgewaardeerd via de creatie van BID’s, waarin geprivatiseerde veiligheidsagentschappen de

taken van de politie overnemen, overeenkomstig met belangen van transnationale marktspelers in plaats

van de plaatselijke bevolking (Eick, 2012). In de reproductieve ruimte zijn er andere verhoudingen en

machtsstructuren relevant dan in de productieve ruimte. Daarom argumenteert deze thesis dat er nood is

aan een nieuwe visie op kapitalistische sociale relaties in het neoliberale productiesysteem.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

31 Jef Van Den Abbeele - 01303064

5. Neoliberale klassenrelaties

Meerwaardecreatie staat niet zomaar op zichzelf maar dient een bredere doelstelling, namelijk de

reproductie en instandhouding van klassenrelaties. Om te verwijzen naar structurele machtsrelaties in het

neoliberale productiesysteem blijken de traditionele klassenbegrippen ‘bourgeoisie’ en ‘werkende klasse’

echter inaccuraat. Beide concepten zijn ontwikkeld op basis van een productiesysteem waarvan de frontlijn

zich in de productieve ruimte bevond. De neoliberale frontlijn bevindt zich echter in de reproductieve ruimte

waardoor de visie op kapitalistische sociale relaties herbekeken dient te worden.

In de traditionale opvatting over klassenrelaties wordt het klassenconcept steeds gedefinieerd op basis van

industriële productie. Dit leidt echter tot conclusies waar aspecten zoals grondrente en –waarde worden

behandeld als afgeleide categorieën van industriële productie, eerder dan centrale categorieën om

kapitalisme in zijn geheel te begrijpen. Langs de andere kant leidt het tot een fixatie op fabrieksarbeid als

de locus van ‘echt’ klassenbewustzijn en revolutionaire klassenstrijd. Dit is uiteraard te gelimiteerd, en zelfs

fout, zeker in een context van neoliberalisering en verstedelijking. Productie en klasse krijgen een andere

invulling wanneer je de vragen stelt: “Who produces the city?” en vooral “Who produces space?” (Harvey &

Wachsmuth in Brenner et al., 2012, p. 265). Daarom stel ik dat de overgang naar het neoliberale

productiesysteem een opportuniteit is voor de politieke wetenschappen om mee te stappen in de spatial

turn en onze visie op de werking en structuur van kapitalisme bij te werken en meer compleet te maken.

Het aspect ‘productie’ werd reeds besproken in deze thesis. Dit hoofdstuk zal zich focussen op het

klassenconcept. Het kerndoel is om vanuit dialectisch oogpunt de vraag te stellen wie, of welke klasse, in

de geschikte positie staat om het neoliberale productiesysteem uit te dagen en een alternatieve visie voor

te dragen. Ondanks dat we ons momenteel niet noodzakelijk in een revolutionaire situatie bevinden

(hierover valt te discussiëren), kunnen we wel nadenken over de sociale structuren en dynamieken die

vandaag de dag bestaan, om van hieruit de mogelijkheden te onderzoeken hoe ze tot politiek activisme

kunnen worden omgevormd (Harvey & Wachsmuth in Brenner et al., 2012). Een andere wie-vraag die in

deze context relevant is, is de vraag ‘tegen wie’ dit politiek activisme gericht zal zijn.

Allereerst is de traditionele term ‘werkende klasse’ te nauw en dient het vervangen te worden door de term

‘inwonersklasse’, gebaseerd op het concept ‘inhabitant’ van Lefebvre (2000). Daarnaast komt de term

‘bourgeoisie’ niet meer overeen met de realiteit van het bestaan van een transnationale kapitalistische

klasse, die niet is gebonden aan nationale staatsgrenzen maar wel actief is in het instrumentaliseren van

de staat om structurele machtsrelaties te reproduceren.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

32 Jef Van Den Abbeele - 01303064

a. Homo Faber, de werkende mens

Verzetstactieken op de Fordistische frontlijn zijn gericht op de confrontatie tussen de werkende klasse, die

meerwaarde creëert, en de ‘bourgeoisie’, die de meerwaarde opeist. Het is de arbeider zelf die via o.a. de

staking zijn cruciale positie gebruikt om het productieproces te saboteren. De arbeider identificeert zichzelf

als arbeider, erkent zijn positie binnen het productieproces en maakt gebruik van deze positie om ongelijke

machtsrelaties uit te dagen. De staking “[is] conducted by workers as workers in the sphere of production”

(Clover, 2016, p. 78).

De arbeidersidentiteit is dus geen absoluut gegeven, maar wordt relationeel bepaald. De identiteiten van

de bourgeoisie en de arbeider worden gedefinieerd in termen van hun relatie tot het productieproces. Een

persoon is pas arbeider wanneer hij zich plaatst in het productieproces als creëerder van meerwaarde in

ruil voor een loon. Tegelijkertijd is een persoon pas een bourgeois wanneer hij zich plaatst in het

productieproces als investeerder van kapitaal en opeiser van de hieruit voortkomende meerwaarde.

Kapitalistische sociale relaties bestaan maar omdat ze zich reproduceren op een systemische schaal

(Foley, 1986). Via het proces van meerwaardecreatie en de contradictorische verdeling ervan wordt de

relatie tussen arbeider en bourgeoisie gereproduceerd. Zoals eerder al duidelijk werd, vertaalt dit zich

evenwel op een geografische manier via de inherent kapitalistische dynamiek van ongelijke ontwikkeling.

Industrialisering, zo stelt Lefebvre, “produces commodities at the same time as it proletarianizes people,

creates wealth while it needs to reproduce its workforce, somewhere” (Merrifield, 2006, p. 67). Sociale

relaties worden gereproduceerd in een industrieel productiesysteem omdat de transactie tussen de

arbeider (die arbeidskracht levert) en bourgeoisie (die in ruil een loon betaalt) zich op systematische wijze

herhaalt. De bourgeoisie bezit aan het einde van het productieproces alle gecreëerde meerwaarde terwijl

de arbeider enkel zichzelf heeft gereproduceerd en er een loon, dat maar een fractie van de totale

meerwaarde inhoudt, aan overhoudt. Hierdoor kan de bourgeoisie hetzelfde proces herhalen op grotere

schaal terwijl de arbeider in dezelfde startpositie terecht komt (Foley, 1986). De arbeider (/bourgeoisie) kan

dus maar een arbeider (/bourgeoisie) zijn in relatie tot het industriële productieproces, of anders gezegd; bij

de afwezigheid van een industrieel productieproces, kan er geen sprake zijn van industriële sociale

relaties.

Door het verdwijnen van het industriele productieproces als dominante vorm van meerwaardecreatie, en de

vervanging ervan door de productie van stedelijke ruimte, is de tegenstelling tussen arbeider en

bourgeoisie daarom irrelevant geworden. Voor de jaren ’80 was de arbeidskwestie een centraal probleem

voor kapitalisten om hun klassenmacht te behouden en uit te breiden (Harvey & Wachsmuth in Brenner et

al., 2012). De agressieve vormen van neoliberalisering in de jaren ’80 hebben dit probleem grotendeels

opgelost door hervormingen op vlak van arbeidsorganisatie en logistieken. Vanaf dit moment is het

duidelijk dat het probleem van kapitaal niet meer de arbeidskwestie is, en dus kan een crisis in het

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

33 Jef Van Den Abbeele - 01303064

neoliberale productiesysteem niet veroorzaakt worden door een meerwaarde-opeising van een machtige

werkende klasse.

De werkende klasse is enkel een relevant concept binnenin de productieve ruimte, binnen de reproductieve

ruimte volstaat het echter niet. In de verzetstactieken in de neoliberale stad Hamburg staat de

arbeidersidentiteit daarom niet meer centraal. Zij die politiek-economisch verzet plegen, identificeren zich

op een geheel andere manier. “Would this suggest that class strategy has disappeared? This is not certain”

(Lefebvre, 2000, p. 81). “[C]lass issues are now explicitly urban issues, struggles around territoriality, out in

the open” (Merrifield, 2006, p. 67). In een neoliberaal systeem zijn er nog steeds relevante

klassenconcepten maar er heeft echter een herdefiniëring plaatsgevonden. Een verschuiving richting de

stad, samen met de nieuwe frontlinie. Om te doorgronden hoe deze nieuwe kapitalistische sociale relaties

eruit zien, moeten we de vraag stellen welke relaties het neoliberale productieproces voortbrengt en

reproduceert. Doordat de beslissingsmechanismen rond de productie van stedelijke ruimte gedomineerd

worden door de belangen van internationale kapitaalhouders, vindt er naar analogie met het Fordistische

productiesysteem een scheeftrekking plaats op vlak van de verdeling van de gecreëerde meerwaarde.

In de productie van stedelijke ruimte wordt de gecreëerde meerwaarde onttrokken aan de stedelijke

bevolking en toegeëigend aan de internationale kapitaalhouder. Hierdoor wordt het stedelijke weefsel

“mortally wounded, sliced into like live flesh, leaving amputated body parts and a whole lot of blood”

(Merrifield, 2006, p. 68). Oude stedelijke woonwijken worden vervangen door kantoorruimtes, winkelcentra

of gegentrificeerde woonwijken waardoor het armere deel van de bevolking gedwongen wordt te verhuizen

naar (vaak verloederde) randgebieden (Daher, 2012). Hierdoor wordt de stad uitgehold; een no place. Dit

wordt door het stadsbeleid gecompenseerd via een emancipatorische retoriek die de stad verheft tot

showcase. Zo wordt Hamburg ‘verkocht’ via de merknaam ‘Unternehmen Hamburg’, of worden andere

neoliberale steden gepromoot met een retoriek van entertainment (“cities as places to play”), utopie en

consumentisme (Daher, 2012). Het is duidelijk dat deze verbeeldingen van de stad allerminst in functie

staan van de bredere lagen van de stedelijke bevolking, maar daarentegen de belangen en doeleinden

dienen van transnationale kapitaalhouders.

Deze dynamiek komt overeen met wat Lefebvre beschrijft als de reductie van de waarde van stedelijke

ruimte tot ‘exchange value’ (2000). Stedelijke ruimte is een product geworden, privébezit gericht op

verhandeling en meerwaardecreatie in plaats van als open ruimte die vrij gebruikt wordt door de inwoners

van de stad zonder commerciële doeleinden. De gecreëerde meerwaarde die voortkomt uit onder andere

de opwaardering van woonwijken en de constructie van kantoorgebouwen vloeit door naar één bepaalde

klasse. De stedelijke inwoner wordt op die manier vervreemd van de stad en het bredere stedelijke weefsel

en komt als het ware buiten de beleving van de stad te staan.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

34 Jef Van Den Abbeele - 01303064

In deze vernieuwde structurele context, die voortkomt uit het neoliberale productiesysteem, is het gebruik

van het concept ‘werkende klasse’ inaccuraat om de relevante kapitalistische sociale relaties te benoemen.

We moeten daarom op zoek naar alternatieven die wél de totale lading kunnen dekken.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

35 Jef Van Den Abbeele - 01303064

b. Homo Urbanus, de stedelijke mens

Zoals hierboven duidelijk werd, komt het concept van de werkende klasse tekort om de ‘onderkant’ van de

neoliberale sociale relaties te omvatten. Lefebvre houdt echter vast aan het concept wanneer hij schrijft

over the right to the city: “Only the working class can become the agent, the social carrier or support of this

realization” (Lefebvre, 2000, p. 158). Nochtans is het duidelijk dat hij er een invulling aan geeft die veel

breder is dan arbeiders alleen. In een hedendaagse context is de Lefebvriaanse werkende klasse “also the

exploited illegal migrants, the urban outcasts, the evicted home-owners, the squatters, the jobless youth,

the discriminated women, the dispossessed indigenous people, the small business and shop owners

ousted by the Walmarts and Monsantos of this world, etc.” (Bogaert, 2014, p. 3). De vraag is echter

waarom auteurs nog blijven vasthouden aan het concept ‘werkende klasse’ wanneer ze schrijven over

neoliberale sociale relaties terwijl het duidelijk is dat dit een verouderde term is en enkel conceptuele

onduidelijkheid veroorzaakt. Mezelf nog steeds beroepend op Lefebvre stel ik daarom een vernieuwd

klassenconcept voor dat relevant is op de neoliberale frontlinie en in de reproductieve ruimte. De stad is

minstens zo belangrijk in de vorming van klassenrelaties als de fabriek (Harvey & Wachsmuth in Brenner et

al., 2012) en dit wordt nog duidelijker in een gedeïndustrialiseerd neoliberaal productiesysteem.

The right to the city, zo stelt Lefebvre, bundelt de belangen van de hele samenleving en vooral van allen

die “inhabit” (Lefebvre, 2000, p. 158). In deze laatste term zit het kenmerkende element waarrond de

nieuwe neoliberale onderklasse zich kan engageren. Het is dan ook deze term die logischerwijze het

vernieuwde klassenconcept tekent. Lefebvre maakt het Heideggeriaanse onderscheid tussen de termen

“dismal habitats” en “to inhabit”: “[w]hat should be stunning projects that people inhabit have become

dismal habitats, seats of decivilization” (Merrifield, 2006, p. 68). De neoliberale stad heeft de stedelijke

bevolking omgevormd tot ‘sombere bewoners’, die de stedelijke ruimte zien als niets meer dan plaatsen

om geld te verdienen, te speculeren op geld of eenvoudigweg in te wonen. Daartegenover staan zij die de

stad ‘inwonen’; de ‘inwoners’ van de stad. Het ‘inwonen’ van stedelijke ruimte houdt in dat wordt

deelgenomen aan het sociale leven van de stad en de gemeenschap. In een stad zijn betekent veel meer

dan er gewoon ‘zijn’, zoals wel het geval is wanneer je de stad bewoont. Het inwonen van de stad is iets

dynamisch en progressief; een continu proces van ‘worden’. De verschuiving van ‘inwonen’ naar ‘bewonen’

houdt dus zowel op politiek, sociaal als esthetisch vlak een verlies in (Merrifield, 2006).

Processen van gentrificatie en de typische neoliberale dynamiek om woonwijken om te bouwen tot

kantoorruimtes maken van stedelijke ruimte een uitgeholde ‘no-place’. De verwijdering van de inwoners

van de stad naar plaatsen aan de rand van de stad of naar het isolement van ghetto’s reduceert de

stedelijke bevolking tot ‘sombere bewoners’, die elke zin voor creatieve en collectieve doelen is verloren

(Merrifield, 2006). Echter moet benadrukt worden dat dit proces om de stedelijke bevolking te reduceren tot

bewoner geen uniek neoliberaal fenomeen is. Lefebvre plaatst het al in het proces van late

industrialisering: “[t]he process spawns fields and factories, haciendas and housing estates, bosses and

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

36 Jef Van Den Abbeele - 01303064

managers, bank districts and financial centers, research complexes and political power hubs” (Merrifield,

2006, p. 67). Om dit alles te kunnen beheren, ontstond een nieuwe groep technocraten en stadsplanners,

overtuigd van een nieuwe ideologie, namelijk urbanisme. De stedelijke kwestie, zo stelt Lefebvre, werd op

die manier een politieke kwestie; de klassenkwestie werd een stedelijke kwestie.

Er was met andere woorden al bij het proces van industrialisering sprake van een reductie van de

stedelijke bevolking tot ‘sombere bewoners’. Een vraag die hierbij oprijst is waarom het klassenconcept

dan pas door neoliberalisering moet worden aangepast, en niet vroeger, bij de opkomst van het urbanisme.

Omdat in het industriële productiesysteem het industriële product en de industriële productiewijze de

primaire bronnen van meerwaardecreatie waren, was de werkende klasse het relevante klassenconcept. In

het neoliberale productiesysteem heeft de productie van stedelijke ruimte deze plaats ingenomen,

waardoor ook het klassenconcept hieraan moet worden aangepast. Neoliberalisering heeft de stedelijke

bewoner rechtstreeks geconfronteerd met het proces van meerwaardecreatie. In het industriële

productiesysteem was het de arbeider die rechtstreeks werd geconfronteerd.

Om het bevattelijker te maken is het handig om de vraag naar het relevante klassenconcept te zien als de

vraag naar de relevante actor om het productiesysteem uit te dagen. Het industriële productiesysteem

uitdagen als ‘bewoner’ en niet als ‘arbeider’ is bij voorbaat gedoemd, omdat de bewoner geen positie

inneemt in de cruciale site van meerwaardecreatie, en vanuit deze non-positie het productieproces niet kan

saboteren. De arbeider heeft deze positie wel, wat van hem de actor maakt met het meeste politieke

potentieel om het productiesysteem uit te dagen. Wanneer Lefebvre dus stelt dat de klassenkwestie een

stedelijke kwestie is geworden, moeten we de correctie toevoegen dat deze dynamiek zich pas volledig

heeft voltrokken in het neoliberale productiesysteem, waarin de productie van stedelijke ruimte de primaire

bron tot meerwaardecreatie is geworden.

Vanaf dat de klassenkwestie een stedelijke kwestie is geworden, moet het klassenconcept evenwel een

stedelijke invulling krijgen: de nieuwe ‘onderklasse’ is de inwonersklasse. Net als de identiteit van de

werkende klasse die gevormd wordt in relatie tot het industriële productieproces, ontstaat de identiteit van

de inwonersklasse in relatie tot het proces van de productie van stedelijke ruimte. Net als de arbeider die

via de staking de kapitalistische sociale relaties uitdaagt en zichzelf losrukt uit de identiteit van vervreemde

arbeider, moet de stedelijke mens zich in een neoliberaal productiesysteem losrukken uit zijn identiteit als

sombere bewoner en zichzelf verheffen tot inwoner van de stad. In de opeising van de productie van

stedelijke ruimte en hiermee het stedelijke leven, herdefinieert de stedelijke mens zichzelf.

De stad is “man’s most successful attempt to remake the world he lives in more after his heart’s desire.

But, if the city is the world which man created, it is the world in which he is henceforth condemned to live.

Thus, indirectly, and without any clear sense of the nature of his task, in making the city man has remade

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

37 Jef Van Den Abbeele - 01303064

himself” (Robert Park in Harvey, 2008, p.23). De constructie van de stad houdt de creatie van de stedelijke

mens in. De aard van de stad bepaalt hierdoor ook de aard van de stedelijke mens. De dynamiek van

neoliberalisering om de productie van stedelijke ruimte te onderwerpen aan transnationaal kapitaal,

onderwerpt op die manier ook de stedelijke mens en reduceert hem tot een ‘sombere bewoner’. In het

industriële productieproces wordt de arbeider vervreemd van het industriële productieproces en zijn

gecreëerde meerwaarde: de arbeider, als klasse, krijgt via zijn verkregen loon maar een deel van het totale

product. De resterende meerwaarde vloeit door naar de kapitalist (Foley, 1986). Eenzelfde dynamiek doet

zich voor door stedelijke neoliberalisering die een stedelijke mens creëert die vervreemd is van de

productie van stedelijke ruimte. De bewoner van de stad heeft geen enkel collectief of creatief doel meer

en ‘gebruikt’ simpelweg de stedelijke ruimte in plaats van ze te beleven.

Het onderscheidende kenmerk van deze klasse is niet het feit dat ze aan loonarbeid doet, maar wel dat ze

een stedelijke inwoner is. Op die manier staat de inwonersklasse lijnrecht tegenover de transnationale

kapitalistische klasse: “the Olympians of the new bourgeois aristocracy [who] no longer inhabit [and who]

go from grand hotel to grand hotel, or from castle to castle, commanding a fleet or a country from a yacht,

[who] are everywhere and nowhere” (Lefebvre in Bogaert, 2014, p. 3).

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

38 Jef Van Den Abbeele - 01303064

c. Transnationale kapitalistische klasse

Hoewel de international dimensie van het klassenconcept reeds door Marx en Engels werd besproken, is

een centraal probleem in traditionele klassenanalyses dat de focus zich beperkt tot klassenvorming binnen

nationale grenzen, en de transnationale dimensie van klassenrelaties wordt miskent (Embong, 2000). In

het hedendaagse, neoliberale productiesysteem is de kapitalistische klasse los komen te staan van elke

nationale grens. Door ontwikkelingen in transport- en communicatietechnologie, de versnelde verspreiding

van transnationale corporaties (TNC), de uitbreiding van het aantal foreign direct investments (FDI) en

groeiende mobiliteit van kapitaal, kenmerkt de ‘bovenkant’ van de politiek-economische breuklijn zich door

een hoge graad van transnationaliteit. De samenstelling, positie en constitutie van de hierdoor gevormde

transnationale kapitalistische klasse (TKK) is niet langer gebonden aan een staat waardoor ze vaak meer

dan één plaats thuis kan noemen (Sklair, 2005; Carroll & Carson, 2003). Het kenmerkende aspect van

deze klasse is dat ze nergens ‘inwoont’, waardoor ze lijnrecht tegenover de inwonersklasse komt te

staan.

De meest doortastende mondialiserende dynamiek die kapitalistische sociale relaties heeft geconfigureerd

is de royale opkomst van TNCs, waardoor kapitaal zich op magistrale wijze heeft gedeterritorialiseerd.

Alhoewel kapitaal al enkele eeuwen is geïnternationaliseerd, was er nog steeds sprake van een ‘nationale

thuisbasis’, en hadden natiestaten er in zekere mate controle over (Embong, 2000). De groeiende

integratie van nationale economieën in de wereldeconomie via neoliberale herstructureringsprojecten sinds

de jaren ’80 heeft een nieuwe belangengroep gecreeërd die een sterke connectie heeft met transnationale

sociale ruimtes en nieuwe vormen van cosmopolitisme. Desalnietemin kan gezegd worden dat hier zowel

mondiale als lokale agenda’s worden op nagehouden. Zoals eerder al gesteld in deze thesis wordt het

mondiale gecreëerd in het lokale, en zijn beide onafscheidelijk aan elkaar verbonden.

Er is een internationaal netwerk van banken en corporaties ontstaan met een transnationaal karakter, die

los staat van staatsmacht en economische macht, maar tegelijkertijd intrinsiek is verbonden met beide

(Sklair, 2005; Carroll & Carson, 2003). Met de penetratie van TNCs in zo goed als alle delen van de

wereld, is de TKK steeds significanter geworden in de beïnvloeding van politiek-economisch beleid. Echter

moet deze kapitalistische klasse volgens Sklair niet begrepen worden in de traditionele Marxistische zin.

Het rechtstreekse bezit van of controle over de productiemiddelen is niet langer het exclusieve criterium om

kapitaalsbelangen te dienen, en al zeker niet in de mondiale kapitaalsbelangen (Embong, 2000, p. 992).

Zo conceptualiseert Sklair (2005, pp. 485-486) de TKK op basis van vier fracties. De eerste zijn zij die een

TNC of een lokaal filiaal ervan bezitten of controleren, bijvoorbeeld de eigenaar van een Gucci-winkel in

een Hamburgse BID. Dit noemt hij de bedrijfsfractie (corporate fraction). Onder deze fractie vallen niet

enkel de kapitalisten in traditioneel Marxistische zin (bezitter van productiemiddelen) maar ook bv. de

CEO’s, die zelf geen kapitaal rechtstreeks bezitten, maar er wel controle over uitvoeren. Een tweede fractie

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

39 Jef Van Den Abbeele - 01303064

bestaat uit de gemondialiseerde politici en bureaucraten (state fraction) die de verantwoordelijkheid dragen

in het bepalen van regulering rond de productie van stedelijke ruimte, bijvoorbeeld de burgemeester van

Hamburg die stelt dat het beleid binnen de BID’s vrij is om een eigen veiligheidsdienst op te zetten zolang

zij ervoor betalen. Deze fractie streeft ernaar om de klassenbelangen te vertalen in staatsactie door het

beleid zo te definiëren en te promoten dat de reproductie van het systeem van kapitalistische sociale

relaties wordt gewaarborgd (Carroll & Carson, 2003). Een derde fractie zijn de gemondialiseerde

professionals (technical fraction). De leden van deze fractie zijn zowel de technici die de structurele

kenmerken en diensten (inclusief financiële diensten) van nieuwe gebouwen uitdenken als zij die deze

technici opleiden. Dit zijn bijvoorbeeld de stedelijke planners en architecten die het uitzicht van BID’s

plannen. Een vierde en laatste fractie zijn handelaars en de media (consumerist fraction) die

verantwoordelijk zijn voor de marketing en consumptie van nieuwe architectuur en bijvoorbeeld de retoriek

van ‘Unternehmen Hamburg’ promoten via het internet.

Hiernaast onderscheidt Sklair (2005, p. 486) vijf kenmerken van de TKK. Ten eerste definiëren de leden

hun economische belangen steeds meer op mondiaal niveau en niet exclusief op lokaal of nationaal

niveau. Ten tweede maakt de klasse gebruik van een retoriek die zich richt op mondiale competitie en

consumerisme en willen op die manier economische, politieke en cultureel-ideologische invloed uitoefenen.

De manieren waarop steden worden gepromoot is hier een zeer goed voorbeeld van (zie hoofdstuk 3).

Daarenboven hebben leden van de TKK extern gerichte mondialiserende, eerder dan intern gerichte

lokaliserende, perspectieven op politieke en economische kwesties. Ten vierde delen ze een gelijkaardige

levensstijl, met voornaamste kenmerken een hoge scholingsgraad en de consumptie van luxegoederen –

en diensten. Ten laatste proberen leden van de klasse een verbeelding van zichzelf te projecteren als

burgers van de wereld.

Het is duidelijk dat de neoliberale herstructureringsprojecten in steden als Hamburg gestuurd worden

vanuit de belangen van deze TKK. Hamburgse BID’s vormen voormalige woonwijken om tot plaatsen van

luxe-consumptie, en vernauwen de bevolking haar mogelijkheden tot een louter consumeren van de

stedelijke ruimte in plaats van het te kunnen inwonen. Politieke, economische en esthetische vormgeving

wordt gestuurd door transnationale kapitaalstromen en vallen op die manier buiten het bereik van de

inwonersklasse, die uit de stadskernen wordt geduwd, richting een geconcentreerde poverty belt. De

promotie van de merknaam ‘Unternehmen Hamburg’ creëert een elitaire verbeelding van de stad die

allesbehalve inclusief is en zich uitsluitend richt op het aantrekken van transnationale kapitaalhouders en

toeristen. Kortweg; de neoliberale stad is een klassenstad, die in dienst staat van maar één klasse,

namelijk de TKK: het neoliberale productiesysteem brengt een klassenmaatschappij voort, waarbij de

meerwaarde, gecreëerd via de productie van stedelijke ruimte, naar één klasse stroomt, namelijk de TKK.

De inwonersklasse wordt verwaarloosd en is vervreemd van haar eigen stad.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

40 Jef Van Den Abbeele - 01303064

Politiek-economisch verzet is pas succesvol wanneer het erin slaagt om deze scheefgetrokken

meerwaardestroom om te draaien. Het is daarom aan de inwonersklasse om het productieproces op te

eisen en de reproductie van kapitalistische sociale relaties uit te dagen. Uit de creatie van een vernieuwde

stad, voor en door de inwonersklasse, komt een nieuwe stedelijke mens voort. Een mens die de stad in

haar volledigheid kan inwonen en al haar vruchten kan dragen; zowel politiek, economisch als esthetisch.

Een project dat dit verzet, deze omkering van productierelaties vorm kan geven, is het project van the right

to the city.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

41 Jef Van Den Abbeele - 01303064

DEEL III: EEN ALTERNATIEF POLITIEK PROJECT

6. The Right to the City

a. Een revolutionair project

“[T]he right to the city is like a cry and a demand. This right slowly meanders through the surprising detours

of nostalgia and tourism, the return of the heart of the traditional city, and the call of existent or recently

developed centralities” (Lefebvre, 2000, p. 158).

De slogen van ‘The right to the city’ werd door Lefebvre gepopulariseerd in de context van de

straatprotesten in 1968 (Marcuse, 2009). Het is van belang om te vermelden dat the right to the city al

meteen bij haar intrede meer was dan een slogan; het was (en is) bovenal een radicaal project. Dit heeft

te maken met de onderliggende samenhangendheid tussen de geografie van de stad en maatschappelijke

structuren. Elk stedelijk project, van elke vorm van gentrificatie en socio-ruimtelijke exclusie tot het project

van the right to the city, heeft een invloed op de structuren en relaties in de bestaande maatschappij. Elk

project van stedelijke vernieuwing is onvermijdelijk revolutionair; een reconfiguratie van de bestaande orde.

De opeising van de stad stopt niet aan de grenzen van de stad, het is vooral een politiek project dat zich

richt op de hele maatschappij; “a radical re-imagination of that society” (Bogaert, 2014, p. 2), een radicale

herstructurering van sociale, economische en politieke relaties (Purcell, 2002).

Nieuwe vormen en relaties kunnen niet uit het niets geconstrueerd worden door economen, stadsplanners

of politiekers. Rationele stadsplanning, en in het algemeen de ‘wetenschap van de stad’, breekt de stad op

in verschillende segmenten en functies, en miskent op die manier de sociale noden die aan de basis

liggen van het menselijke bestaan. Deze noden zijn verbonden met de mogelijkheid tot het ‘inwonen’ van

de stad, en zijn zowel tegenstellend als complementair: de nood aan veiligheid en openheid, aan zekerheid

en avontuur, aan organisatie en spel, aan het verwachte en het onverwachte, aan gelijkheid en verschil,

aan isolatie en ontmoeting, aan uitwisseling en investering, aan onafhankelijkheid en communicatie, aan

korte -en langetermijnsvooruitzichten (Lefebvre, 2000, p. 147). Stedelijke neoliberalisering mag dan wel

gepaard gaan met een emancipatorische retoriek die de bovengenoemde noden in de verf zet, de realiteit

van de neoliberale stad vertelt echter een heel ander verhaal. Neoliberalisering en de productie van

stedelijke ruimte in de belangen van transnationaal kapitaal heeft deze noden opgebroken en gereduceerd

tot noden van consumptie en productie; tot het ‘sombere bewonen’ van de stad. De complementariteit van

de verschillende noden wordt over het hoofd gezien. Zo wordt de zogenaamde veiligheid van BID’s door

socio-ruimtelijke exclusie (van bedelaars en mensen uit de lagere klassen die zich geen luxe-

consumptieartikelen kunnen veroorloven) gecombineerd met een geslotenheid. Hierdoor is er evenwel

geen plaats meer voor ontmoeting of voor een samengaan van gelijkheid en verschil. De nood aan spel

krijgt een magere invulling van entertainment via winkelen en de term ‘uitwisseling’ wordt gereduceerd tot

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

42 Jef Van Den Abbeele - 01303064

de aan- en verkoop van eigendom, wat de samenleving transformeert tot een consumentistische massa die

eigendom beschouwt als “the new consumer good par excellence” (Daher, 2012, p. 105).

De geconstrueerde segmentering van de stad, door onder andere gentrificatie en de creatie van

concentratiewijken zoals bijvoorbeeld de poverty belt rond de Hamburgse BID’s, maakt van dit type

verstedelijking een klassenfenomeen. De decentralisering van stedelijke ruimte creëert niet enkel een

geografie van ongelijke ontwikkeling, maar reproduceert daarnaast ook onderliggende ongelijke

machtsrelaties. De hoge concentratie van meerwaarde die voortkomt uit de productie van nieuwe stedelijke

ruimte wordt ongelijk verdeeld en komt in de handen te liggen van één enkele klasse. De inwonersklasse

daarentegen blijft achter in een stad die niet meer de hare is, en wordt weggeduwd naar overbodige

plaatsen. Op die manier is ze vervreemd geraakt van (de productie van) stedelijke ruimte en de

meerwaarde die hieruit voortkomt.

The right to the city is een project dat gericht is tegen de opdeling van de stad. Het is met andere woorden

gebaseerd op een holistisch ideaal dat in de neoliberale stad verloren is gegaan. Het recht op het

stedelijke leven als inwoner houdt de reconstructie van centraliteit in. Door processen van gentrificatie en

de segmentering van de stad in verschillende districten en concentratiewijken, is centraliteit in de

neoliberale stad verloren gegaan. Dit houdt tevens ook het recht op verschil in, dat voor Lefebvre

onlosmakelijk is verbonden met the right to the city, en zich uitdrukt in een geografie van ontmoeting en

confrontatie. Dit recht kan moeilijk worden uitgedrukt in formele of juridische termen. Het is eerder de bron

van alle andere rechten, als een nieuw humanistisch ideaal; een recht op menselijke verschillen, waarbij

iedereen vanuit de ontmoeting bijdraagt tot het kosmische, holistische geheel dat de stad is (Merrifield,

2006).

Een concreet voorbeeld van het gebruik van the right to the city in Hamburg is het manifest getiteld ‘Not in

Our Name, Marke Hamburg!’ (NION). Dit manifest, geschreven door Hamburgse artiesten en kunstenaars,

kaart de gevolgen van het neoliberale stadsbeleid aan. Het contesteert de entrepeneurial city door te

wijzen op processen van gentrificatie en proclameert een alternatieve verbeelding van de stad, die lijnrecht

staat tegenover de verbeelding van de stad als merk of corporatie waarbij de stedelijke ruimte wordt

gereduceerd tot product. In hun ‘Programmatische Grundlage 2017’ van NION wordt uitdrukkelijk gesteld

dat de stedelijke ruimte “meer is dan een slaapplaats, een werkplek of een plaats om in te winkelen of

evenementen te bezoeken”. Hiermee stoten ze op de term ‘recht op centraliteit’, waarin de vrijheid voor

allen centraal staat om zich vrij te bewegen doorheen het hele stedelijke gebied, om de ruimte te gebruiken

om te spelen, elkaar te ontmoeten en ideeën uit te wisselen (Recht Auf Stadt, 2017). Kortom, de stad wordt

opgeëist als zijnde toegankelijk voor iedereen: “Wir sind viele und werd täglich mehr. Wir sind die Stadt,

denn: Die Stadt sind wir alle” (Das Gängeviertel, n.d.).

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

43 Jef Van Den Abbeele - 01303064

De reconstructie van centraliteit geeft aan the right to the city een revolutionaire connotatie. Het

holistische ideaal staat lijnrecht tegenover de duale realiteit die voortkomt uit de neoliberale klassenstad.

De opeising van het recht op verschil is een project tegen klassenrelaties en de homogenisering van de

inwonersklasse door neoliberalisering. Het slagen van dit project impliceert daarom ook een opheffing van

de klassenrelaties en de overname van het proces van de productie van stedelijke ruimte door de

inwonersklasse waarbij deze laatste zich in haar diversiteit kan tonen, als vormgever en artiest, en niet als

homogene consument of bewoner. The right to the city wordt door NION gedefinieerd als het recht op

verschil en diversiteit, waarin iedereen vrij is om zichzelf te definiëren, onafhankelijk van afkomst, kleur of

geslacht. Het is gericht tegen de “normierenden Idiotien des Kapitalismus”. Dit aspect heeft zich binnen de

context van toenemende migratiestromen uitdrukkelijk beginnen focussen op de “Ankommenden”, die het

stedelijke leven steeds ‘opwindend en bevrijdend’ heeft gemaakt. Neoliberalisering heeft de stedelijke

mens gereduceerd tot uniforme, sombere bewoner. NION wilt hier verandering in brengen en van de mens,

ook de migrant, een inwoner maken die deelneemt aan het stedelijke leven (Recht Auf Stadt, 2017).

Het opeisen van de stedelijke ruimte, en de terugkeer naar de stad als oeuvre, moet niet geïnterpreteerd

worden als een terugkeer naar de traditionele stad, voortkomend uit een idealistische nostalgie: “There

can’t be any return to the traditional city” (Merrifield, 2006, p. 71). Het recht op de stad moet daarentegen

geïnterpreteerd worden als een getransformeerd en vernieuwd recht op stedelijk leven (Lefebvre, 2000). Of

anders gezegd, als een recht op het in zijn volledigheid kunnen inwonen van de stad. Op die manier is het

een oproep tot de creatie van een nieuw humanisme, een nieuwe mens: “We thus must make the effort to

reach out towards a new humanism, a new praxis, another man, that of urban society” (Lefebvre, 2000, p.

150). In het maken van de stad ontstaat de mogelijkheid voor de mens om zichzelf te creëren. De vraag

over welke stad we willen valt daarom niet te scheiden van de vraag naar de sociale relaties, levensstijlen,

technologieën en esthetische waarden waar we naar verlangen (Harvey, 2008). The right tot the city is veel

meer dan de individuele vrijheid om toegang te hebben tot stedelijke ruimte; het is het recht om onszelf te

veranderen door de stad te veranderen. Voor de transformatie van de stad en de hervorming van het

proces van verstedelijking is collectieve macht nodig; the right to the city is daarom een publiek recht en

volgens David Harvey “one of the most precious yet most neglected of our human rights” (2008, p. 23).

De mens die voortkwam uit de planningsrationaliteit waarin de stad verscheen als object van

gefragmenteerde wetenschapsdisciplines, is hooguit teleurstellend geweest. In de benadering van de stad

als object wordt de dynamiek van het stedelijke, de urban society als proces in wording, miskent. De

planning van de stad die voortkomt uit deze rationaliteit erkent daarom ook het bestaan van de stedelijke

mens als inwoner niet en benadert hem louter als iets functioneel om bepaalde doeleinden te bereiken. De

functies van de mens zijn gelimiteerd tot werken, consumeren en wonen (Lefebvre, 2000). Er is echter een

andere manier, een ander humanisme, namelijk een mens van de urban society en van de stad als oeuvre.

Een mens die zelf de wereld rondom zich vormgeeft en actief participeert in de productie van de stedelijke

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

44 Jef Van Den Abbeele - 01303064

ruimte. “Urban life has yet to begin” (Lefebvre, 2000, p. 150). The right to the city is een oproep naar het

inbrengen van nieuw leven in de stad, om van de stedelijke maatschappij een maatschappij te maken waar

de menselijke noden aan creatieve en collectieve activiteit worden ingewilligd. Waar de stad bestaat uit

plaatsen van gelijktijdigheid en ontmoeting; plaatsen van ‘festiviteiten’. Enkel via de constructie van

plaatsen van gelijktijdigheid en ontmoeting, waar de mogelijkheid bestaat om de stedelijke ruimte ‘in te

wonen’, kan de stad als oeuvre tot stand komen. De centraliteit die hiermee gepaard gaat, moet niet gezien

worden als een statisch gegeven, maar is daarentegen zeer dynamisch en vloeiend, in correspondentie

met het ritme van het stedelijke leven zelf. De stad kan niet gereïficieerd worden tot een stilstaand object

dat kan geconstrueerd worden op basis van een planning of een wetenschappelijke analyse, maar moet

worden overgelaten aan de stedelijke bevolking zelf, en de diversiteit binnenin, om de stad (op

Nietzscheaanse wijze) te laten worden wat het is; een verzameling van kunstwerken, een oeuvre.

Het is duidelijk dat enkel het sociale leven zelf, de praxis, de capaciteit heeft om dit type stad te creëren en

vorm te geven. Het zijn daarom ook alleen de “groups, social classes and class fractions capable of

revolutionary initiative” die tot vruchtbare oplossingen kunnen komen voor stedelijke kwesties (Lefebvre,

2000, p. 154). Enkel de inwonersklasse draagt de mogelijkheid om de stad te transformeren tot oeuvre, net

omdat zij via het inwonen van de stad het stedelijke ritme vormgeeft. Geen enkele technocraat of

stadsplanner is hiertoe in staat, en al zeker niet de transnationale kapitalistische klasse. De vraag is alleen

hoe dit revolutionaire proces teweeg kan worden gebracht.

Één van de manieren waarop is om het besluitvormingsproces in het stedelijke beleid meer naar de

stedelijke bevolking zelf toe te trekken. Neoliberalisering heeft er toe geleid dat het

besluitvormingsproces in het stadsbeleid is geherpositioneerd en buiten de staat is komen te staan. Veel

beslissingen over de productie van stedelijke ruimte vinden plaats binnen de formele staat, maar nog veel

meer vinden plaats buiten de staat om. Door neoliberalisering is internationaal kapitaal op vlak van rol en

invloed dominant geworden in zowel het besluitvormingsproces als de concrete planning van nieuwe

bouwprojecten. Tegelijkertijd is er voor de inwoners van de stad niet veel veranderd op vlak van hun

toegang tot het besluitvormingsproces. Politieke participatie is nog steeds eng gedefinieerd tot de

deelname aan verkiezingen. Zij kunnen enkel invloed uitoefenen op de besluitvorming die plaatsvindt

binnen de formele staat terwijl hier maar een fractie van alle beslissingen wordt genomen.

Een voorbeeld van een Hamburgs initiatief dat hier verandering in wilt brengen is het besproken BIVO (zie

hoofdstuk 3). Hoewel dit initiatief zeker en vast zijn successen heeft gekend, mag er zeker niet overdreven

worden. Door de zeer lokale focus is de revolutionaire component vrijwel compleet afwezig in het project.

Er wordt onvoldoende een link gelegd met onderliggende machtsstructuren en bredere maatschappelijke

thema’s. Daarenboven gaat het initiatief niet verder dan de deelname aan het besluitvormingsproces en

het voorstellen van nieuwe stedelijke projecten. Het mist op die manier het radicale karakter van the right to

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

45 Jef Van Den Abbeele - 01303064

the city waarbij een ‘stedelijk beleid van de inwoner’ zou moeten worden ontwikkeld en het

besluitvormingsproces worden opgeëist (Purcell, 2002).

We kunnen nog een stap verder gaan in onze kritiek en stellen dat zelfs de opeising van het

besluitvormingsproces niet radicaal genoeg zou zijn om een stad als oeuvre te creëren. Dit ligt namelijk

nog te hard in lijn met de idee dat de stad kan worden vormgegeven op basis van een plan. Maar wat is het

alternatief? Moet de productie van stedelijke ruimte volledig aan de anarchie worden overgelaten? Zou dit

wel in het belang zijn van de inwonersklasse? Om hier een antwoord op te geven moeten we teruggrijpen

naar de notie van centraliteit. In de reconstructie van centraliteit, en het recht op verschil, staat naast het

element van ontmoeting ook het element van confrontatie. De stad als oeuvre is dus geen utopische stad

waar iedereen eensgezind, zonder geredetwist stedelijke kwesties oplost. Het is vooral een arena van

constante strijd, die net daardoor het dynamisme van de stad eerbiedigt en ertoe in staat is om het

stedelijke ritme te volgen. The right to the city is in deze context dan ook geen project tot het opheffen van

elk stedelijk conflict. Het is daarentegen wel een project tot het opheffen van de klassenstrijd in de

stedelijke maatschappij. Conflict gebaseerd op duale kapitalistische sociale relaties wordt met andere

woorden vervangen door conflict op basis van centraliteit en verschil.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

46 Jef Van Den Abbeele - 01303064

b. De bezettingstactiek

In deze paragraaf stel ik de bezettingstactiek voor als een passende verzetstactiek om het motto van the

right to the city te accompagneren. De bezetting van cruciale plaatsen in de stad vindt plaats op de nieuwe

neoliberale frontlinie en past daarom binnen een neoliberale context, waar de productie van stedelijke

ruimte de dominante bron van meerwaardecreatie is geworden. Het stelt een alternatieve, niet-statelijke

vorm van politieke mobilisering voor en kan dienen als symbolische reactie op de dynamiek van

neoliberalisering om publieke ruimtes te privatiseren en om de waarde van stedelijke ruimte te reduceren

tot loutere exchange value. De bezetting van deze ruimtes kan het belang van use value herinjecteren.

Publieke ruimte wordt gehandhaafd door publieke agentschappen, dient het publiek belang en is

toegankelijk voor iedereen. In principe wordt publieke ruimte beschermd tegenover private belangen, dit

proces wordt in het algemeen gezien als essentieel voor de gezondheid van de samenleving (Madanipour

in LeGates & Stout, 2007). Echter leidt een veranderend investeringsklimaat door neoliberalisering tot de

zogenaamde ‘privatisering van ruimte’. Hierdoor worden steeds grotere delen van stedelijke ruimte

beheerd door private bedrijven en in functie van private belangen. Enkele voorbeelden zijn ‘gated

communities’, winkelcentra en Business Improvement Districts (Daher, 2012; Eick, 2012) die vaak onder

intense surveillance staan en ondanks dat ze een gevoel van publiekheid creëren bij de mensen die er

toegang tot hebben, zijn ze afgeschermd van de publieke sfeer.

Zoals hierboven reeds duidelijk werd, is één van de typische kenmerken van neoliberalisering dat het

besluitvormingsproces in het stedelijk beleid meer een meer in de handen komt te liggen van niet-statelijke

actoren. Tegelijkertijd blijft de inspraak van de stedelijke bevolking via verkiezingen beperkt tot het domein

van de staat. Zowel de bezettingstactiek als het engagement rond the right to the city stellen in deze

context alternatieve vormen van politieke mobilisering voor. Via de bezettingstactiek proberen activisten het

bereik van hun inspraak te vergroten door de niet-statelijke kanalen van politieke participatie te gebruiken.

Kohn (2013) noemt de bezetting daarom een populist model of the public, een term die politieke

mobilisering beschrijft van mensen die buiten de institutionele structuren van de formele staat vallen (p.

99). Een voorbeeld hiervan is de bezetting van de Gängeviertel in Hamburg als reactie op de geplande

verkoop van de wijk aan de Nederlandse vastgoedonderneming Hanzevast Holding. Via het kraken van het

gebied, en het injecteren van nieuw leven door concerten, debatten en exposities te organiseren, daagden

de activisten het stadsbeleid uit om de afgesloten deal met het Nederlands bedrijf terug te trekken (Novy &

Colomb, 2013). Op deze manier legden activisten conventionele vormen van politieke participatie naast

zich neer en werd een meer directe aanpak verkozen. Het is echter niet zo dat de bezetting van de

Gängeviertel zich richtte op het verkrijgen van rechtstreekse controle over het bezette gebied of territorium

in kwestie. Het was daarentegen een defensieve reflex om het stadsbeleid uit te dagen in haar beslissing

om het gebied te verkopen.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

47 Jef Van Den Abbeele - 01303064

Het belang van dit type acties zit in de manier waarop het tracht om de dynamieken die eigen zijn aan

het neoliberale productiesysteem om te keren. Het opeisen van stedelijke gebieden via kraken en het

injecteren van nieuw leven door onder andere de organisatie van concerten keert de neoliberale dynamiek

van de reductie van de waarde van stedelijke ruimte tot exchange value om. Er wordt een duidelijk

statement gemaakt dat stedelijke ruimte zich moet lenen tot het creëren van plaatsen van ontmoeting,

confrontatie en festiviteiten. De menselijke sociale nood aan creatieve en collectieve activiteit wordt

ingewilligd in een nieuw geconstrueerde stedelijke ruimte. Met andere woorden wordt duidelijk gemaakt dat

de waarde van de stad niet zit in haar exchange value maar wel in haar use value.

Wilt deze revolutionaire strijd succesvol zijn, is het van hoofdzakelijk belang dat de tactieken hun lokaliteit

overstijgen. Het stedelijke niveau moet daarom nog niet meteen overstegen worden. Integendeel, de stad

moet door de activisten gezien worden als dé neoliberale frontlijn, waarop zich een territoriale strijd

voordoet. De strijd mag niet stoppen bij de bezetting van één bepaald gebied dat geviseerd wordt door

neoliberaal stedelijk beleid, maar moet zich uitbreiden naar omringende gebieden om uiteindelijk de hele

stad te omvatten. De reductie van stedelijke ruimte tot exchange value doet zich voor over de gehele stad,

en dus moet ook de hele stad onderwerp van contestatie zijn. Wat er gebeurt bij de bezetting van een

bepaald gebied, is dat als het ware een microklimaat wordt geconstrueerd waarin de ruimte wordt

omgevormd tot een oeuvre. Elke nieuwe bezetting moet als doel hebben om leven in het bezette gebied te

blazen via de reconstructie van plaatsen van centraliteit, ontmoeting en confrontatie. Hierdoor krijgt de

stedelijke ruimte opnieuw use value en kan de stedelijke bevolking zich doorheen de ruimte bewegen als

inwoner in plaats van als bewoner.

Zoals hierboven al duidelijk werd, houdt de vormgeving van de stad evenwel de vormgeving van de

stedelijke mens in. Wat de bezettingstactiek inhoudt in de context van the right to the city is dat binnen het

bezette gebied een ruimte wordt gecreëerd waarin de stedelijke mens zich als complete inwoner kan tonen

en vormgeven in tegenstelling tot de transnationale kapitalistische klasse waarbij (door haar transnationale

aard) deze mogelijkheid ontbreekt. De enige manier waarop de kapitalistische klasse zichzelf vormgeeft is

via de reproductie van kapitaal en de ongelijke verdeling ervan. Alhoewel dit kapitaal in het neoliberale

productiesysteem zich voornamelijk heeft gevestigd in stedelijke ruimte, benut de bezittende klasse zelf

maar een fractie van deze ruimte. Toch wordt de stedelijke ruimte ontnomen aan de inwonersklasse en

gereduceerd tot een product waar zij onvoldoende toegang tot krijgt. Het opeisen van deze ruimtes, en het

herinstalleren van de use value ervan, houdt daarom niet enkel de reconstructie van plaatsen in, maar ook

de reconfiguratie van de achterliggende kapitalistische sociale relaties. De bezetting moet daarom niet

gezien worden als een eenvoudig ‘evenement’, maar als een tactiek van sociale reproductie: “a tactic

that is also a form of life” (Clover, 2016, p. 191).

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

48 Jef Van Den Abbeele - 01303064

Naast het voorbeeld van de bezetting van de Gängeviertel was ook de overname van oude

fabrieksgebouwen door sociale bewegingen een poging om een ruimte te creëren waar de stedelijke

bevolking kon samenkomen voor collectieve en creatieve doelen. Echter is het succes van dit type

bezetting vaak beperkt in de tijd. Het is snel gebleken dat deze acties zijn ingekapseld in het idee van

Hamburg als ‘creatieve stad’ en op die manier zelf deel zijn beginnen uitmaken van dat waar ze tegen

streden, namelijk de ‘merknaam’ Hamburg. Daarbovenop is de overname van fabrieksgebouwen zelf de

oorzaak geweest van nieuwe processen van gentrificatie en heeft er zich dus geen duurzame omkering

van kapitalistische sociale relaties voorgedaan. Een mogelijke reden van dit falen is dat het NION-manifest

en de bredere krakersbeweging in Hamburg een dominante focus legt op het begrip van de ‘creative

class’ en te weinig op het begrip van de inwonersklasse. Dit maakte het voor het stadsbeleid zeer

gemakkelijk om de beweging te incorporeren in de merknaam van de stad. De notie van Hamburg als

‘creatieve stad’ werd functioneel voor de aantrek van toerisme en interstedelijke competitie en had niets

meer te maken met het creëren van een stad als oeuvre.

Het klopt dat dit type verzetsacties voornamelijk gedragen werden door kunstenaars en artiesten, maar zij

waren zeker niet de enige. Er kwam daarom ook reactie uit de hoek van andere linkse bewegingen, die

stelden dat de bezetting van de Gängeviertel uitsluitend de belangen van de Hamburgse artiesten dienden

en niet die van de hele bevolking, omdat de gebouwen na kraking voornamelijk werden gebruikt als

goedkope ateliers en niet als woonplaats (Novy & Colomb, 2013). Activisten zouden zich dus moeten

profileren met de term ‘inwonersklasse’. Dit is een inclusieve term die in tegenstelling tot de ‘creatieve

klasse’ de hele stedelijke bevolking kan betrekken in het verzet en ruimtes kan creëren die voor alle

inwoners relevant zijn.

De bezettingstactiek is in zijn essentie een territoriale tactiek die op lokaal niveau wordt gedefinieerd. De

bredere strategie van territoriale uitbreiding maakt echter de verbinding met het bredere, systemische

niveau. Het voornaamste element is daarom ook dat activisten zich steeds bewust moeten zijn van de

dynamieken en het adaptieve karakter van kapitalisme. Het doel van elke politiek-economische tactiek

moet steeds de sabotage van de cruciale bronnen van meerwaardecreatie zijn. Enkel zo kan het wezen

van het kapitalistische systeem, namelijk meerwaardecreatie en de ongelijke verdeling ervan, onder druk

worden gezet en worden omgekeerd. Het productiesysteem zal zich echter steeds aanpassen via

systemische fixes. Vermits het succes van verzetstactieken intrinsiek verbonden is aan het

productiesysteem, zullen ook deze continu dynamisch en adaptief moeten zijn om relevant te blijven.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

49 Jef Van Den Abbeele - 01303064

DEEL IV: CONCLUSIE 7. Conclusie

Het algemene doel van deze thesis was om een systeemanalyse uit te voeren van het hedendaagse,

neoliberale productiesysteem, en dit te koppelen aan het toenemende verzet in steden over de hele

wereld. De achterliggende reden hiervoor was om duidelijk te maken dat de opkomst van stedelijke

verzetstactieken niet gereduceerd kunnen worden tot geïsoleerde evenementen, uitzonderingen of

crimineel gedrag. De structurele analyse van kapitalistische transformatie maakt deze notie hard en toont

dat het proces van neoliberalisering een verandering heeft teweeggebracht in de manier waarop, en in

welk circuit van kapitaal meerwaardecreatie plaatsvindt.

- Waar (op welke plaatsen en in welke ruimte) bevindt zich de neoliberale frontlinie?

Vermits het succes van politiek-economisch verzet onlosmakelijk is verbonden met de mogelijkheid tot de

sabotage van de cruciale bronnen van meerwaardecreatie, houdt kapitalistische transformatie evenwel een

verschuiving in op vlak van het politieke potentieel van verzetstactieken en verzetsactoren. Dit leidt tot de

eerste conclusie van deze thesis, namelijk dat de geografie, de centrale locus van het hedendaagse

kapitalistische systeem zich in de stad bevindt. Het dominante circuit van kapitaal vestigt zich in de

productie van stedelijke ruimte, en heeft zich onttrokken uit industriële productie. De logica van

meerwaardecreatie is hierdoor in de reproductieve ruimte binnengedrongen. In de geografie van de stad en

de reproductieve ruimte bevindt zich de frontlinie met het meeste politieke potentieel.

- Wie is in de geschikte positie om het neoliberale productiesysteem uit te dagen?

De vraag naar de meest relevante verzetsactoren sluit hierop aan. De klasse met het meeste politieke

potentieel moet gedefinieerd worden op basis van deze vernieuwde frontlinie. Het is daarom niet de

werkende klasse, maar wel de inwonersklasse die in de beste positie staat om het neoliberale

productiesysteem uit te dagen. Haar definiërende kenmerk is dat zij een bepaalde plaats en ruimte

‘inwoont’ maar dat deze mogelijkheid door het proces van neoliberalisering wordt bemoeilijkt. Ze komt op

die manier lijnrecht tegenover de transnationale kapitalistische klasse te staan die zichzelf net definieert

door haar transnationaliteit en het feit dat ze geen enkele plaats volledig inwoont.

- Wat moet er gebeuren om het neoliberale productiesysteem uit te dagen?

Het antwoord op de vraag naar het politieke project met het meeste potentieel om het neoliberale

productiesysteem uit te dagen bouwt hierop verder en combineert de antwoorden op de vorige twee

vragen. Deze thesis stelt daarom Lefebvre’s concept van the right to the city voor, dat zowel de neoliberale

frontlinie als de inwonersklasse als vertrekpunt heeft. In combinatie met de bezettingstactiek kan via dit

revolutionaire project de dynamiek van neoliberalisering worden uitgedaagd. De territoriale tactiek van

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

50 Jef Van Den Abbeele - 01303064

bezetting en de injectie van nieuw stedelijk leven gaat de tendens tegen om stedelijke ruimte te reduceren

tot plaats van consumptie en creëert de mogelijkheid voor de inwonersklasse om de stad vorm te geven als

een oeuvre en niet louter als product. De reconstructie van plaatsen van centraliteit maken van de

stedelijke ruimte een platform voor constante politieke strijd op basis van ontmoeting en verschil.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

51 Jef Van Den Abbeele - 01303064

8. Discussie

Het doel van deze thesis is om een bijdrage te leveren aan de theorievorming rond kapitalistische

transformatie (in het algemeen) en neoliberalisering (specifiek). Door de notie van Actually Existing

Neoliberalism en het besef dat productiesystemen gedifferentieerd zijn op basis van tijd en geografie, is het

daarom noodzakelijk om vanuit de voorgestelde theoretische innovaties zeer gericht empirisch onderzoek

uit te voeren. Het feit dat elk productiesysteem steeds in hybride vorm voorkomt, en nooit een ideaaltypisch

systeem is, maakt daarnaast dat het niet vanzelfsprekend is dat maar één klassenconcept op mondiale

schaal relevant is. Dat de dynamiek van neoliberalisering vandaag de dag een mondiaal gegeven is,

betekent nog niet dat elke geografie op eenzelfde niveau is gedeïndustrialiseerd zoals het geval is in

Hamburg. Dit houdt ook in dat het idee van mondiale solidariteit tussen alle kapitalistische onderklassen

evenwel niet vanzelfsprekend is. In verder onderzoek zou in deze context de combinatie van concepten als

the Global City (Sassen, 2000) en the right to the city afgetast moeten worden om de mogelijkheid tot

mondiale solidariteit te onderzoeken.

Het is zowel voor activisten als voor academici van belang om zich steeds bewust te blijven van het

adaptieve karakter van het kapitalistische systeem. Als er dan al ooit sprake kan zijn van de opheffing van

de klassenstrijd op de neoliberale frontlinie, houdt dit nog niet in dat de de klassenstrijd volledig is

verdwenen. Daarom is er een continue waakzaamheid nodig om steeds opnieuw het perspectief van

kapitalistische transformatie en klassenstrijd te durven hanteren als onderzoekskader. Er mag geen angst

bestaan om de grens tussen academische arbeid en activisme af te tasten en op zoek te gaan naar

manieren om tot een symbiose te komen waarin beide activiteiten worden verheven tot op steeds hogere

niveaus.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

52 Jef Van Den Abbeele - 01303064

NAWOORD

Deze thesis voegt zich toe aan een stroming die de heropkomst van Lefebvre’s oeuvre aankondigt en

daarenboven ook bewerkstelligt. Deze opkomst is zeer logisch en natuurlijk als we kijken naar recente

maatschappelijke transformaties over de hele wereld. Activisten beroepen zich steeds meer op het concept

van the right to the city als project en als motto terwijl het uitzicht van stedelijke gebieden drastische

veranderingen ondergaat. Om dit fenomeen te begrijpen als politieke wetenschapper, is het een absolute

noodzaak om de achtergrond van dit concept te doorgronden en, vanuit een kritisch perspectief, mee te

denken over het politieke potentieel ervan. Het aandeel in de literatuur groeit waarin de relatie tussen de

stad en het hedendaagse kapitalistische systeem wordt onderzocht. Hiernaast groeit het besef dat het

proces van kapitalistische transformatie samenhangt met de productie van ruimte en hier zowel een

destructieve als een creatieve invloed op heeft. Er komt binnenkort bijvoorbeeld een nieuwe Routledge-

handboek uit getiteld ‘Henry Lefebvre, The City and Urban Society’ waarin de literatuur van deze

opkomende stroming op een pedagogisch verantwoorde manier gebundeld zal worden (Leary-Owhin,

2016).

Hopelijk leidt dit ertoe dat ook de lessenpakketten van universiteiten deze trend zullen volgen. De ultieme

stap zou een toenadering inhouden (liefst al op Bachelor-niveau) tussen de disciplines van geografie en

politieke wetenschappen. Dan zullen thesissen als deze zowel op kwantitatief als kwalitatief vlak toenemen

en hoeft het initiatief voor zulke onderwerpen niet enkel te komen vanuit een vage interesse van één of

andere obscure student. Hoewel het ook de bedoeling kan zijn van een thesis om als student een nieuw

pad te bewandelen dat doorheen het studietraject nog onaangeroerd is gebleven (en dit maakt uiteraard

ook deel uit van de thrill van het schrijven van een thesis), ben ikzelf af en toe tegen een muur gelopen op

vlak van methodologische, maar ook inhoudelijke, kennis en voeling over mijn onderwerp. Er ontbrak hier

en daar een zekere ‘startbagage’, die niet zomaar op (minder dan) een academiejaar geaccumuleerd kon

worden. Dit nawoord is daarom niet enkel een reflectie van het proces dat ik heb doorgemaakt tijdens het

schrijven van deze thesis, maar ook (en vooral) een oproep aan zij die de lessenpakketten samenstellen.

Maak het een mogelijkheid om deze ‘startbagage’ mee te geven aan de studenten politieke

wetenschappen en geografie. Maak van de spatial turn een thema in het studietraject, of pleit voor een

uitbreiding van de masterstudie tot twee jaar, zodat er meer tijd en energie kan vrijgemaakt worden voor

het accumuleren van kennis over een voorheen onbewandeld pad. Ik dank u vriendelijk

Jef Van Den Abbeele, 18/05/2017

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

53 Jef Van Den Abbeele - 01303064

BIBLIOGRAFIE

- Ambrose, M. L., Seabright, M. A. & Schminke, M. (2002). Sabotage in the workplace: The role of

organizational injustice. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 2002 (1); 947-965.

- Bogaert, K. (2013). Contextualizing the Arab Revolts: The Politics behind Three Decades of

Neoliberalism in the Arab World. Middle East Critique, 2013 (3), 213-234.

- Bogaert, K. (2014). From Carbon Democracy to the Right to the City: On the Struggle Against

Neoliberalism. JADALIYYA.

- Brenner, J. (2010). Private Initiatives in German Urban Development Policy. Urban Research &

Practice, 2010 (2), 219-228.

- Brenner, N. & Theodore, N. (2002). Cities and the Geographies of “Actually Existing Neoliberalism”.

Antipode, 2002 (3), 348-379.

- Brenner, N., Marcuse, P. & Mayer, M. (Ed.). (2012). Cities for People, Not for Profit: Critical Urban

Theory and the Right to the City. New York, Routledge.

- Carroll, W. K. & Carson, C. (2003). The Network of Global Corporations and Elite Policy Groups; A

Structure for Transnational Capitalist Class Formation? Global Networks, 2003 (1), 29-57.

- Clover, J. (2016). Riot. Strike. Riot: The New Era of Uprisings. New York, Verso.

- Daher, R. F. (2012). Neoliberal Urban Transformations in the Arab City: Meta-Narratives, Urban

Disparities and the Emergence of Consumerist Utopias and Geographies of Inequalities in Amman.

Environnement Urbain/ Urban Environment, 2012 (1), 99-115.

- Das Gängeviertel (n.d.). Wer Wir Sind. Geraadpleegd op 7 april 2017. http://das-

gaengeviertel.info/de/gaengeviertel/wer-wir-sind.html.

- Eick, V. (2012). The Co-Production of Purified Space: Hybrid Policing in German Business

Improvement Districts. European Urban and Regional Studies, 2012 (2), 121-136.

- Elsheshtawy, Y., Malkawi, F. K., Daher, R. F. , Shwayri, S. T., Bargach, J., Al-Naim, M. A., Maghoub,

Y., Ben Hamouche, M. & Adham, K. (2008). The Evolving Arab City: Tradition, Modernity and Urban

Development. Londen, Routledge.

- Embong, A. R. (2000). Globalization and Transnational Class Relations: Some Problems of

Conceptualization. Third World Quarterly, 2000 (6), 989-1000.

- Foley, D. K. (1986). Understanding Capital: Marx’s Economic Theory. Cambridge, Harvard University

Press.

- Franzén, M. (2005). New Social Movements and Gentrification in Hamburg and Stockholm: A

Comparative Study. Journal of Housing and the Built Environment, 2005 (1), 51-77.

- Hamburg.de (n.d)., Die Business Improvement Districts (BID) in Hamburg: Business Improvement

Districts. Geraadpleegd op 4 april 2017. http://www.hamburg.de/bid-projekte/.

- Harvey, D. (1989). From Managerialism to Entrepreneurialism: The Transformation in Urban

Governance in Late Capitalism. Geografiska Annaler, 1989 (1), 3-17.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

54 Jef Van Den Abbeele - 01303064

- Harvey, D. (2008). The Right to the City. New Left Review, 2008 (5), 23-40.

- Klein, N. (2007). The Shock Doctrine: The Rise of Disaster Capitalism. New York, Metropolitan Books.

- Kohn, M. (2013). Privatization and Protest: Occupy Wall Street, Occupy Toronro, and the Occupation

of Public Space in a Democracy. Perspectives on Politics, 2013 (1), 99-110.

- Krijnen, M. & Fawaz, M. (2010). Exception as the Rule: High-End Developments in Neoliberal Beirut.

Built Environment, 2010 (2), 117-131.

- Larner, W. (2000). Neo-liberalism: Policy, Ideology, Governmentality. Studies in Political Economy,

2000 (1), 5-25.

- Leary-Owhin, M. (2016). Delighted to Be Editing New Routledge Book with John McCarthy “Henry

Lefebvre, The City & Urban Society”. Geraadpleegd op 13 mei 2017.

https://www.academia.edu/28941552/Delighted_to_be_editing_new_Routledge_book_with_John_McC

arthy_Henri_Lefebvre_The_City_and_Urban_Society_?auto=download&campaign=weekly_digest.

- Lefebvre, H. (2000). (E. Kofman & E. Lebas, vert.& ed.). Writings on Cities. Oxford, Blackwell Ltd.

- Lefebvre, H. (2003). The Urban Revolution. Londen, University of Minnesota Press.

- LeGates, R. T. & Stout, F. (Ed.). (2007). The City Reader. New York, Routledge.

- Leitner, H., Peck, J. & Sheppard, E. (Ed.). (2007). Contesting Neoliberalism. New York, Guilford.

- Marcuse, P. (2009). From Critical Urban Theory to the Right to the City. City, 2009 (2-3), 185-197.

- Massey, D. (1994). Space, Place, and Gender. Minneapolis, University of Minnesota Press.

- Massey, D. (2013, 1 Januari). Doreen Massey on Space [Audio podcast]. Verkregen via

www.socialsciencebites.com

- Mayer, M., Thörn, C. & Thörn, H. (2016). Urban Uprisings: Challenging Neoliberal Urbanism in Europe.

Londen, Palgrave Macmillan.

- Merrifield, A. (2006). Henri Lefebvre, A Critical Introduction. New York, Routledge.

- Mitchell, T. (2011). Carbon Democraci: Political Power in the Age of Oil. Londen, Verso.

- Novy, J. & Colomb, C. (2013). Struggling for the Right to the (Creative) City in Berlin and Hamburg:

New Urban Social Movements, New ‘Spaces of Hope’?. International Journal of Urban and Regional

Research, 2013 (5), 1816-38.

- Peck, J. & Tickell, A. (2002). Neoliberalizing Space. Antipode, 2002 (3), 380-404.

- Peck, J. (2004). Geography and Public Policy: Constructions of Neoliberalism. Progress in Human

Geography, 2004 (3), 392-405.

- Peck, J., Brenner, N., & Theodore, N. (2009). Neoliberal Urbanism: Models, Moments, Mutations. SAIS

Review of International Affairs, 2009 (1), 49-66.

- Purcell, M. (2002). Excavating Lefevre: The Right to the City and its Urban Politics of the Inhabitant.

GeoJournal, 2002 (2), 99-108.

- Raddats, L. & Mennis, J. (2013). Environmental Justice in Hamburg, Germany. The Professional

Geographer, 2013 (3), 495-511.

Stedelijke Neoliberalisering – De stad als frontlinie van een vernieuwde klassenstrijd

55 Jef Van Den Abbeele - 01303064

- Recht Auf Stadt (21 januari 2017). Programmatic Basis: des Hamburger Netzwerks Recht auf Stadt.

Geraadpleegd op 7 april 2017. http://www.rechtaufstadt.net/pb2017.html.

- Sassen, S. (2000). The Global City: Strategic Site/New Frontier. American Studies, 2000 (2), 79-95.

- Silver, B. J. (2003). Forces of Labour: Workers’ Movements and Globalization since 1870. Cambridge,

Cambridge University Press.

- Sklair, L. (2005). The Transnational Capitalist Class and Contemporary Architecture in Globalizing

Cities. International Journal of Urban and Regional Research, 2005 (3), 485-500.

- Smith, N. (1996). The New Urban Frontier: Gentrification and the Revanchist City. New York,

Routledge.

- Smith, N. (2008). Uneven Development: Nature, Capital, and the Production of Space. Georgia,

University of Georgia Press.

- Springer, S. (2010). Neoliberalism and Geography: Expansions, Variegations, Formations. Geography

Compass, 2010 (4), 1025-1038.

- Tantow, D. (2012). Urban Improvement Districts in Urban Restructuring – First Results of the German

ESG Research Initiative. Urban Research & Practice, 2012 (3), 342-352.

- Weber, R. (2002). Extracting Value from the City: Neoliberalism and Urban Redevelopment. Antipode,

2002 (3), 519-540.