komva notatiesysteem ngt gebaren

Upload: esther-vulto

Post on 17-Oct-2015

271 views

Category:

Documents


23 download

DESCRIPTION

NGT

TRANSCRIPT

  • 1

    KOMVA Notatiesysteem voor Nederlandse Gebaren onderdeel taalkunde 1 voor eerstejaars tolken, leraren en schrijftolken OGTDB-TLK1T-10 OGTDB-TLK1L-10 OGTDA-TLK1ST-10

  • 2

    NOTATIESYSTEEM VOOR NEDERLANDSE GEBAREN

    NSDSK

    Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind Oranje Nassaulaan 49, 1075 AK Amsterdam

  • 3

    Het Notatie-systeem voor Nederlandse Gebaren is ontwikkeld binnen het KOMVA-project

    dat mogelijk gemaakt werd door subsidies van het Praeventiefonds, het Nederlands

    Comit voor Kinderpostzegels, het Nationaal Revalidatie Fonds en het Koningin Juliana

    Fonds. Het KOMVA-project werd uitgevoerd door de Nederlandse Stichting voor het Dove

    en Slechthorende Kind te Amsterdam. Het project duurde van 1982 tot 1990.

    1e druk 1988 1997 Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind (NSDSK), Amsterdam

    Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevens bestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopien, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de NSDSK.

  • 1

    INLEIDING op KOMVA als onderdeel van Taalkunde 1 Voor je ligt het werkboek van het onderdeel van Taalkunde 1: KOMVA, notatie van Nederlandse gebaren. In deze module staat de manier waarop je gebaren kunt opschrijven centraal. Hiervoor is kennis van de fonologie van gesproken en gebarentalen nodig. Voor zover nog niet behandeld in Taalkunde 1, komt het onderwerp fonologie kort aan de orde. Daarnaast zal het onderdeel KOMVA vooral praktisch van aard zijn. Geleerd wordt hoe gebaren die met 1 hand gemaakt worden kunnen worden genoteerd, tevens wordt geleerd hoe symmetrische en asymmetrische tweehandige gebaren genoteerd kunnen worden. De student krijgt als het ware een setje gereedschap aangereikt waarmee lexemen uit een taal die geen schrift kent, toch genoteerd kunnen worden voor eigen gebruik. Het gaat hierbij niet om hoe het MOET, maar om de student creatief en vaardig te maken in het noteren van gebaren. Hiermee kunnen ze de rest van hun studerende en werkende leven een voordeel doen. Het moduleonderdeel KOMVA is verdeeld over twee colleges. Elk college heeft twee contacturen. In de modulebeschrijving vind je het lesschema voor de module. Er volgt geen toetsing na dit onderdeel van de module Taalkunde 1. Daarom is aanwezigheid is verplicht en wordt er verwacht dat men voorbereid op de lessen komt, dus dat iedereen de opgegeven stof bestudeert en eventuele opdrachten maakt. De studiepunten voor de module Taalkunde 1 worden verkregen aan het eind van periode 4 als alle onderdelen voldoende zijn afgerond. De docent Taalkunde zet de cijfers op Osiris. November 2010, Esther de Nobel

  • 2

    Voorwoord

    Sinds 1982 werkt de Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind (NSDSK) aan de inventarisatie en vastlegging van gebaren uit de Nederlandse Gebarentaal. Van 1982 tot 1990 vonden deze werkzaamheden plaats in het kader van het project "Verbetering van de Kommunikatieve Vaardigheden van Dove Kinderen en Dove Volwassenen" (KOMVA). Vanaf 1991 zijn de werkzaamheden op het gebied van lexicografie van Nederlandse Gebarentaal voortgezet binnen de afdeling Onderzoek en Ontwikkeling Gebarentaal (OOG) van de NSDSK.

    Binnen het KOMVA-project is een notatiesysteem ontwikkeld om de verzamelde gebaren op schrift te noteren. Het doel van dit notatiesysteem was in eerste instantie het beschrijven van gebaren voor wetenschappelijk onderzoek. Gebaren kunnen zo bijvoorbeeld gemakkelijk met elkaar vergeleken worden. Binnen het KOMVA-project zijn 15.000 gebaren op deze manier genoteerd. Het notatiesysteem kan echter ook andere functies hebben. Het kan bijvoorbeeld gebruikt worden als geheugensteun bij het leren van nieuwe gebaren. Studenten gebarentaal en studenten van de tolkopleiding zouden het systeem kunnen gebruiken om gebaren te noteren. Vandaar dat in 1988 besloten is om dit systeem beschikbaar te maken voor een grotere groep belangstellenden. Het systeem is enigszins aangepast aan een dergelijk gebruik en van een uitgebreide uitleg voorzien. Het is niet zo gemakkelijk om te leren; wel is uit ervaringen van ouders en docenten gebleken dat het goed kan werken bij het overdragen en onthouden van gebaren.

    De voor u liggende beschrijving bestaat uit twee delen. In deel I wordt, na een korte inleiding over gebaren en gebarentaal, ingegaan op het schrift van gesproken talen, de mogelijke functies van het schrift, en het noteren van gebarentalen. Bij de herdruk in 1997 is niets gewijzigd aan de tekst van deel I. De lezer moet er rekening mee houden dat deze tekst in 1988 geschreven is en met name het eerste deel is verouderd. In deel II wordt vervolgens een beschrijving gegeven van het notatiesysteem.

    Voor de ontwikkeling en beschrijving van het notatiesysteem zijn verantwoordelijk Heleen Bos, Rita Harder, Trude Schermer en Marianne Stroombergen.

    Drs. Truus van der Lem Directeur/psycholoog Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind Amsterdam

  • 4

    NOTATIE-SYSTEEM VOOR NEDERLANDSE GEBAREN

    INHOUD

    DEEL I INLEIDING 5

    HOOFDSTUK 1 GEBAREN EN GEBARENTAAL 1.1 Gesproken talen en gebarentalen 1.2 Taalverwerving 1.3 Gebarentaalonderzoek in Nederland

    7 8 10

    HOOFDSTUK 2 HET NOTEREN VAN TAAL 2.1 Gesproken talen en het schrift 2.2 De funktie van het schrift 2.3 Funkties van een geschreven vorm van gebarentaal 2.4 Gebaren in het Nederlands opschrijven ? 2.5 Ontwikkelde methodes voor het opschrijven van gebaren 2.6 Het Nederlandse notatie-systeem voor gebaren

    11 13 13 14 22 25

    DEEL II HET NOTEREN VAN GEBAREN 27

    HOOFDSTUK 3 ONDERDELEN VAN EEN GEBAAR 29

    HOOFDSTUK 4 PLAATS 33

    HOOFDSTUK 5 HANDVORM 39

    HOOFDSTUK 6 PALM- EN VINGERORIENTATIE 57

    HOOFDSTUK 7 BEWEGING 63

    HOOFDSTUK 8 TWEEHANDIGE GEBAREN 77

    HOOFDSTUK 9 SAMENVATTING 85

    BIJLAGEN

    1. Overzicht van notatie-symbolen 2. Notaties bij de gebaren-afbeeldingen

    89 95

  • 6

    DEEL I INLEIDING

  • 8

    HOOFDSTUK 1 GEBAREN EN GEBARENTAAL

    1.1 Gesproken talen en gebarentalen

    Taalkundigen hebben lange tijd gedacht dat alleen gesproken talen echte talen zijn. Zij zagen wel in dat er ook andere vormen van communicatie bestaan, zoals de gebaren die dove mensen onder elkaar gebruiken, maar zij meenden dat dit communicatiemiddel niet als een taal beschouwd kon worden. In deze situatie is sinds de zestiger jaren een verandering opgetreden. Vanaf die tijd is door taalkundigen veel onderzoek gedaan naar de Amerikaanse gebarentaal van doven (American Sign Language), en later ook naar gebarentalen uit andere landen. Uit dat onderzoek werd al gauw een aantal dingen duidelijk. Gebarentalen bleken bijvoorbeeld net als gesproken talen een grammatica te hebben. Dat wil zeggen, er zijn regels voor de manier waarop gebaren gecombineerd kunnen worden tot zinnen en voor de manier waarop gebaren gebruikt kunnen worden. Uit het feit dat gebarentalen een eigen gebarenschat hebben, een eigen grammatica hebben en goed functioneren als communicatiemiddel voor prelinguaal (vanaf de geboorte tot het derde jaar) dove mensen hebben taalkundigen geconcludeerd dat gebarentalen gelijkwaardig zijn aan gesproken talen. Net als gesproken talen verschillen ook gebarentalen onderling van elkaar. Er is dus geen universele gebarentaal. Er zijn overeenkomsten tussen gebarentalen en gesproken talen, maar ook verschillen. En van de belangrijkste verschillen tussen gebarentalen en gesproken talen is het feit dat gebarentalen op het 'zien', het 'visuele kanaal', gebaseerd zijn en gesproken talen op het 'horen', het auditieve kanaal. Een belangrijk principe in de grammatica van gebarentaal is het gebruik maken van de ruimte voor het lichaam om relaties tussen zinsdelen aan te geven. Neem bijvoorbeeld de volgende zin in het Nederlands: "Ik geef het boek aan jou". We weten dat 'ik' het onderwerp van de zin is omdat er in de grammatica van het Nederlands een regel is die zegt dat het onderwerp van de zin voorafgaat aan het werkwoord. In Nederlandse gebarentaal hoeven we niet altijd gebaren voor 'ik' en 'jou' te gebruiken. We maken 'ik' en 'jou' duidelijk door bijvoorbeeld het gebaar GEVEN op een bepaalde manier in de ruimte voor het lichaam te bewegen. Er zijn namelijk bepaalde plaatsen in de ruimte die vaste betekenissen hebben. Zo is de plaats bij het lichaam op borsthoogte altijd 'ik'. De plaats recht tegenover degene die gebaren maakt betekent altijd 'jij' en schuin rechts of schuin links voor het lichaam zijn de plaatsen voor 'hij/zij'. Dus om 'ik geef jou' in Nederlandse gebarentaal te gebaren beweeg je het gebaar GEVEN vanaf borsthoogte recht naar voren (zie afb. 1a). Wil je nu de zin 'jij geeft mij' vertalen dan beweeg je GEVEN vanaf het punt recht voor het lichaam naar jezelf toe (zie afb. 1b). 'Jij geeft hem' wordt uitgedrukt door GEVEN vanaf het punt recht voor het lichaam naar rechts of links te maken (zie afb. 1c).

    Afb.1a GEVEN, 'ik geef jou'

    Afb.1b GEVEN, 'jij geeft mij'

  • 9

    Afb.1c GEVEN,

    'jij geeft hem'

    Dit gebruik dat van de ruimte gemaakt wordt, heeft een grammaticale functie. Op die manier wordt immers duidelijk gemaakt wie iets doet of zegt. Gesproken talen gebruiken andere middelen om dat uit te drukken, bijvoorbeeld door de volgorde waarin de woorden uitgesproken worden. Op het gebruik van de ruimte in gebarentaal komen we in het volgende hoofdstuk nog terug.

    1.2 Taalverwerving

    Zoals gezegd denken mensen meestal aan gesproken talen als we het hebben over taal. Dat is ook wel begrijpelijk, omdat we nu eenmaal van jongs af aan gesproken taal om ons heen horen, en leren praten. Het lijkt zelfs alsof we niet eens veel moeite hoeven te doen om onze moedertaal te leren spreken en te begrijpen; we kunnen ons daar ook niet zoveel van herinneren. Als we later een andere taal willen leren, bijvoorbeeld op de middelbare school, kost dat wel meer inspanning. Maar over het algemeen leren kinderen, wanneer ze nog heel jong zijn, bijna spelenderwijs de taal van hun ouders spreken. Het leren van een gesproken taal vindt plaats via het gehoor: doordat we een woord ontelbare keren in een bepaalde situatie horen, leren we de betekenis ervan. Bijna iedere keer dat een kind een hond ziet, zegt iemand "kijk eens, een hond", of "wat een lieve hond, h". Op die manier leert een kind langzaam het gesproken woord 'hond' en de betekenis ervan met elkaar in verband te brengen. Op dezelfde manier leert een kind ook welke woorden je met elkaar kunt combineren en in welke volgorde je die moet gebruiken. Zo weet een kind op een gegeven moment dat je niet kunt zeggen "wie een lieve hond, h", en ook niet "wat een hond lieve, h". Kinderen leren woordbetekenissen en de regels van de taal dankzij het enorme taalaanbod dat zij krijgen; en dat taalaanbod bereikt hen via het gehoor. Als je niet kunt horen, gaat dat taalaanbod vrijwel geheel aan je voorbij. Dove kinderen kunnen daarom niet op dezelfde manier als horende kinderen een gesproken taal leren. Ze horen immers de taal die tegen hen gesproken wordt niet. Zij zien alleen monden bewegen; en dat is niet voldoende om de betekenis van woorden en de regels van de taal af te kunnen leiden. Wanneer dove kinderen naar school gaan, leren zij daar de gesproken taal van de omgeving. Dat onderwijs is afgestemd op het specifieke probleem van dove kinderen bij het leren van een gesproken taal. Daarmee is er wel een belangrijk verschil tussen horende en dove kinderen: horende kinderen verwerven een gesproken taal spelenderwijs, terwijl dove kinderen die taal aangeleerd moeten krijgen.

    Toch is het mogelijk dat ook dove kinderen een taal spelenderwijs leren. Dan moeten we niet, zoals we gewend zijn, aan een gesproken taal denken, maar aan een gebarentaal. Wanneer in de communicatie met een doof kind gebarentaal gebruikt wordt, leert het die taal op dezelfde manier als horende kinderen leren spreken. Doordat een gebaar telkens in een bepaalde situatie

  • 10

    aangeboden wordt (bijvoorbeeld het gebaar voor 'hond' als er een hond in de buurt is), leert een doof kind de gebaar-vorm en de betekenis ervan met elkaar in verband te brengen. En door telkens te zien welke gebaren met elkaar gecombineerd kunnen worden en in welke volgorde, leert een doof kind ook de regels van de gebarentaal. Dove kinderen van dove ouders leren op deze manier gebarentaal. Maar de meeste dove kinderen (ongeveer 95%) hebben horende ouders, die geen gebarentaal kennen. Op dit moment is de situatie in Nederland wel zo dat veel horende ouders van dove kinderen gebaren leren en deze in de communicatie met hun dove kind gebruiken. Dat wil alleen niet zeggen dat er dan ook echt sprake is van het gebruik van gebarentaal. Het is voor horende ouders van een doof kind helemaal niet gemakkelijk om 'even snel' gebarentaal te leren. Zij leren daarom wel gebaren, maar gebruiken deze in combinatie met het gesproken Nederlands. De gebaren geven dan de volgorde en structuur van het Nederlands weer. Er is dan geen sprake van gebarentaal; we noemen dit een gebaarsysteem. Dove mensen maken onderling geen gebruik van gebaarsystemen. Wel is het zo dat in Nederland de gebarentaal van dove mensen tot op zekere hoogte benvloed is door het gesproken Nederlands. Toch is het niet zo dat de structuur van de Nederlandse gebarentaal op die van het gesproken Nederlands lijkt. Bij een gebaarsysteem is dat juist wel het geval.

    1.3 Gebarentaalonderzoek in Nederland

    In ons land is sinds de zeventiger jaren onderzoek op gang gekomen naar de gebaren van dove mensen. Daaruit bleek dat ook in Nederland de gebaren-communicatie van doven als een echte taal aangemerkt kan worden (Schermer, 1983). Een belangrijk onderdeel van het Nederlandse gebarentaalonderzoek is het Gebarenwoordenboek-project (Schermer, Stroombergen & Tervoort, 1983). Dit is een onderdeel van het grotere project 'Verbetering van de Kommunikatieve Vaardigheden van Dove kinderen en Dove Volwassenen' (KOMVA), dat wordt uitgevoerd door de Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind te Amsterdam. Daarbij wordt nauw samengewerkt met de Stichting Nederlandse Dovenraad. In de eerste fase van het Gebarenwoordenboek-project zijn gebaren verzameld in verschillende delen van Nederland en op video vastgelegd. Daarbij werd uitgegaan van de regio's rond de vijf instituten voor doven (Amsterdam, Eindhoven, Groningen, Rotterdam en Voorburg). Het was namelijk bekend dat er verschillen bestaan tussen deze regio's wat betreft de gebruikte gebaren. De volgende stap was na te gaan hoe groot die variatie nu eigenlijk is, want daarover was minder bekend. Daartoe moesten de gebaren uit de verschillende regio's met elkaar vergeleken worden. Om dit te kunnen doen is een notatiesysteem voor gebaren ontwikkeld. De verzamelde gebaren (zo'n 15.000) zijn vervolgens n voor n met behulp van dit systeem opgeschreven. Inmiddels is een deel van het materiaal op basis van deze notaties vergeleken. Daaruit is gebleken dat er niet echt sprake is van vijf verschillende dialecten, maar dat er zeker ook overeenkomsten zijn tussen de vijf regio's (Schermer & Harder, 1986). Het notatie-systeem is dus in eerste instantie ontwikkeld ten behoeve van onderzoek in het kader van het Gebarenwoordenboek-project. Daarnaast zou het echter ook andere functies kunnen hebben, en dat is dan ook de reden waarom het nu uitgegeven wordt. Hierop zal ingegaan worden in hoofdstuk 2. In de daarop volgende hoofdstukken zal worden uitgelegd hoe het noteren van gebaren in z'n werk gaat.

  • 11

    HOOFDSTUK 2 HET NOTEREN VAN TAAL

    2.1 Gesproken talen en het schrift

    Woorden maken het mogelijk om met elkaar te communiceren. Die woorden kunnen we ook opschrijven. Wij zijn zo gewend aan het bestaan van een geschreven vorm van de gesproken taal (het schrift), dat het moeilijk voor te stellen is hoe de samenleving eruit zou zien zonder schrift. Dagelijks maken wij er veelvuldig gebruik van; denk maar aan de krant, brieven, het telefoonboek, opschriften op winkels en uithangborden, boodschappenlijstjes, boeken en dergelijke. Het schrift heeft in ons leven zo'n vanzelfsprekende plaats ingenomen, dat wij ons niet eens realiseren hoe vaak wij het gebruiken. Veel mensen denken misschien dat er voor alle talen een geschreven vorm bestaat. Dat is niet zo; er zijn in de wereld nog heel wat talen zonder een bijbehorend schrift. Overigens is het niet zo dat een taal waarvoor geen geschreven vorm bestaat, op de een of andere manier onder zou doen voor talen die wel geschreven worden. Als communicatiemiddel zijn alle talen van de wereld doelmatig en toereikend binnen de gemeenschappen waarin ze gebruikt worden. Dat heeft dus niets te maken met het al dan niet bestaan van een geschreven vorm. Nog algemener kunnen we stellen dat nog nooit is aangetoond dat een bepaalde taal 'rijker', 'complexer', 'beter' of 'doeltreffender' is dan een andere taal (Dik en Kooij, 1981). Niet alle talen van de wereld hebben dus een geschreven vorm. Wanneer we teruggaan in de geschiedenis van gesproken talen, moeten we vaststellen dat er lange tijd voor geen enkele gesproken taal een schrift bestond. In verhouding tot de lange geschiedenis van gesproken talen, hebben de meeste talen nog maar kort de beschikking over een geschreven vorm. Aanvankelijk zag die geschreven vorm er ook heel anders uit dan wij nu gewend zijn. De eerste vormen van het schrift bestonden uit nogal realistische afbeeldingen van allerlei begrippen. Afb. 2 is een voorbeeld hiervan:

    Afb. 2 De expeditie van Myeengun (Uit: Moorhouse 1953, pag. 8)

    De tekening is gemaakt op een rotsblok door Amerikaanse Indianen. Het stelt een expeditie voor van het opperhoofd Myeengun. We kunnen zien dat vijf kano's aan de reis deelnamen. Het aantal mensen dat meeging is af te leiden uit het aantal verticale streepjes in elke kano. De man op het paard stelt de medicijnman voor; deze was dus ook van de partij. De bogen met de drie stippen eronder geven aan dat de tocht drie dagen duurde: het zijn namelijk drie zonnen die aan de hemel staan. De landschildpad betekent dat het gezelschap veilig voet aan wal zette. De adelaar links staat voor moed. Aan de twee fantasie-dieren onderaan werd hulp gevraagd bij de tocht.

    De volgende afbeelding laat zien hoe in verschillende culturen het begrip 'vis'

  • 12

    werd weergegeven:

    Afb. 3 Weergaven van het begrip 'vis' (Uit: Moorhouse 1953, pag. 12)

    Op de onderste regel is te zien hoe de realistische afbeeldingen zich langzaam ontwikkeld hebben tot meer abstracte weergaven. Aanvankelijk was het schrijven dus nog niet gebaseerd op de klankvorm van een woord, maar op het visueel weergeven van de betekenis van een woord. Een belangrijke verandering in de ontwikkeling van het schrift was het moment waarop de schrijftekens wel spraakklanken gingen weergeven. Vanaf dat moment begon de geschiedenis van ons huidige alfabetische schrift, dat een meer abstracte weergave is van een gesproken taal. Tegenwoordig is de schrijfwijze van veel talen alfabetisch. Toch zijn er ook talen waarvan het schrift niet gebaseerd is op klankvorm, zoals bijvoorbeeld het Chinese schrift.

    2.2 De functie van het schrift

    Wij kunnen met elkaar communiceren via het gesproken woord, maar er zijn omstandigheden waarin een geschreven vorm efficinter, of zelfs noodzakelijk is. Met behulp van het schrift kunnen wij bijvoorbeeld met elkaar communiceren zonder elkaar te zien of te horen. Bovendien biedt het schrift de mogelijkheid om een boodschap voor onbepaalde tijd vast te houden. Gesproken woorden zijn 'vluchtig'; zodra wij ze uitgesproken hebben, verdwijnen zij ook weer. Het schrift is daarom het middel bij uitstek om bijvoorbeeld de geschiedenis en de cultuur van een land vast te leggen, zodat die voor toekomstige generaties niet verloren gaan. Sommige culturen die geen schrift kennen, slagen erin dit via mondelinge overdracht van generatie op generatie door te geven. Het zal echter duidelijk zijn dat het schrift het een en ander eenvoudiger maakt. Inmiddels is het schrift in onze moderne samenleving in allerlei opzichten onmisbaar geworden. Het beoefenen van de wetenschap op het hedendaagse niveau is zonder een geschreven vorm van de gesproken taal onmogelijk. Hetzelfde geldt voor het uitgebreide nationale en internationale handelsverkeer: onze economie kan niet buiten het schrift. Ook op andere manieren heeft het schrift een belangrijke functie. Zo heeft het bijvoorbeeld een stabiliserende functie. Dat wil zeggen, wanneer talen een geschreven vorm hebben, veranderen ze minder snel. Daarnaast is het schrift ook een belangrijk hulpmiddel bij het leren van een vreemde taal. We kunnen nieuwe woorden die we leren, opschrijven, zodat we ze gemakkelijker kunnen onthouden, en later nog eens na kunnen kijken. We kunnen zelfs via het schrift, en met behulp van een woordenboek, nieuwe woorden van een vreemde taal leren.

  • 13

    2.3 Functies van een geschreven vorm van gebarentaal

    Vanaf het moment dat taalkundigen onderzoek gingen doen naar gebarentalen, heeft men zich ook beziggehouden met het bedenken van manieren om gebaren 'op te schrijven'. Het opschrijven van gebarentaal zou de volgende functies kunnen hebben:

    - Het vastleggen van de dovencultuur in geschreven vorm. Hierbij valt te denken aan het schrijven van boeken, gedichten en toneelstukken in gebarentaal.

    - Het vertalen van boeken in gebarentaal. Hierdoor zou de literatuur, maar ook bijvoorbeeld school- en studieboeken, voor dove mensen beter toegankelijk worden.

    - Het schrijven van brieven in gebarentaal. - Als hulpmiddel bij het leren van gebarentaal. Voor horende mensen die

    gebarentaal willen leren, zou het heel gemakkelijk zijn wanneer zij gebaren op kunnen schrijven. Dat is een steun bij het onthouden van nieuw geleerde gebaren; en het zou zelfs mogelijk zijn om via het schrift, in combinatie met een gebaren-woordenboek, nieuwe gebaren te leren. Ook dove mensen kunnen op die manier nieuwe gebaren leren.

    - Het bevorderen van nationale eenheid in de gebruikte gebaren. Op dit moment is de situatie in Nederland zo dat niet overal dezelfde gebaren gebruikt worden. Er is sprake van een vijftal varianten, voorkomend in de regio's Amsterdam, Eindhoven, Groningen, Rotterdam en Voorburg. Nu is het niet zo dat de gebaren die in die regio's gebruikt worden, totaal verschillend zijn. Uit onderzoek is gebleken dat er zeker ook over-eenkomsten bestaan (Schermer & Harder, 1986). Dat neemt echter niet weg dat er ook verschillen zijn. Het bestaan van een schrift voor gebarentaal zou wat dat betreft een gunstige invloed kunnen hebben. Men zou dan gemakkelijker kennis kunnen nemen van gebaren die in verschillende delen van het land gebruikt worden, bijvoorbeeld via een woordenboek. Het is niet ondenkbaar dat op den duur de voorkeur gegeven zal worden aan gebaren die in het woordenboek als 'voorkeursgebaar' zijn opgenomen omdat ze in drie of meer regio's gebruikt worden (KOMVA, 1988). Ook is het zo dat er soms nogal wat verschillen zijn in gebaren-gebruik die samenhangen met leeftijd. Dat wil zeggen, jongere doven gebruiken soms heel andere gebaren dan doven uit een oudere generatie. Eerder is al opgemerkt dat het bestaan van een schrift een stabiliserende invloed heeft op een taal. We mogen aannemen dat een geschreven vorm voor gebarentaal dezelfde invloed zal hebben: het stabiliseren van de vorm van gebaren.

    2.4 Gebaren opschrijven in woorden ?

    Het is duidelijk dat het bestaan van een schrift voor gebarentaal belangrijke functies zou hebben. Vandaar ook dat taalkundigen van begin af aan hebben gezocht naar manieren om gebaren op te schrijven. Inmiddels is wel het een en ander bereikt op dat gebied, maar men houdt zich nog steeds met het onderwerp bezig. Dat is niet zo verwonderlijk als we ons bedenken dat de geschreven vormen van gesproken talen lange tijd nodig hebben gehad om zich te ontwikkelen.

  • 14

    Sinds de jaren zestig is er behoefte ontstaan aan een manier om gebarentaal te kunnen opschrijven en lezen. Een mogelijkheid zou zijn om gebaren in woorden te omschrijven. Bijvoorbeeld (zie ook afb. 4):

    DONKER (in de regio's Amsterdam, Rotterdam, Voorburg)

    Plaats : handen links en rechts naast het hoofd

    Handvorm : vlakke handen, de vingers liggen tegen elkaar aan, de duim is uitgestoken

    Orintatie : de handpalmen wijzen naar het lichaam toe, de vingers wijzen naar boven

    Beweging : de handen bewegen in een boog naar beneden, voor het

    gezicht langs Slot : aan het eind van de beweging zijn de handen voor de borst,

    dicht bij elkaar; de handpalmen wijzen nog steeds naar het lichaam, maar de vingers van beide handen wijzen nu naar elkaar toe.

    Afb. 4 DONKER (in A R V)

    De hoofdletters achter DONKER in afb. 4 zijn afkortingen van de regio's waarin het gebaar gebruikt wordt. De volgende afkortingen komen voor: A (Amsterdam), E (Eindhoven), G (Groningen), R (Rotterdam) en V (Voorburg). De afkortingen worden in alfabetische volgorde gegeven.

    Uit bovenstaand voorbeeld zal duidelijk zijn dat het omschrijven van gebaren in woorden een nogal omslachtige methode is en daarom niet zo geschikt om gebarentaal op te schrijven. Bovendien geeft deze manier van opschrijven niet alles weer wat er bij het maken van gebaren gebeurt (bijvoorbeeld de manier waarop de ruimte gebruikt wordt). Nu zeggen sommige mensen misschien: "Waarom gebruik je niet gewoon het Nederlandse schrift om gebaren op te schrijven, dus gewoon met Nederlandse woorden ?" Dat is in feite wat tot nu toe wel veel is gedaan. Wanneer we bijvoorbeeld over een bepaald gebaar iets willen schrijven, dan gebruiken we een Nederlandse woord om het gebaar aan te duiden, en schrijven met behulp van dat woord over het gebaar. Ook in de volgende hoofdstukken zullen wij dat soms doen, alleen al omdat de lezer het notatie-systeem nog moet leren en een notatie dus niet zou begrijpen. Nu is een probleem dat de betekenis van een woord en een gebaar, en de manier waarop ze in een zin gebruikt kunnen worden, regelmatig anders zijn. In de regio Groningen is er bijvoorbeeld een gebaar dat 'gelukkig1 betekent, zoals in de zinnen 'ik voel me heel gelukkig' of 'ze leefden nog lang en gelukkig'. Toch overlappen de betekenis van het gebaar en het Nederlandse woord elkaar niet helemaal. Je kunt bijvoorbeeld het gebaar niet gebruiken als je bedoelt: 'pff, gelukkig, dat ging nog net goed'. Een ander voorbeeld zijn de gebaren voor het Nederlandse woord 'dik'. Daarvoor bestaan meerdere gebaren, die elk 'dik' betekenen. Je kunt ze echter niet op dezelfde manier

  • 15

    gebruiken als het woord 'dik'. En van die gebaren kun je alleen gebruiken als je bedoelt 'dik persoon'. Er is een ander gebaar voor bijvoorbeeld de betekenissen 'dik boek, dikke deken, dikke boterham'. Dergelijke verschillen tussen woorden en gebaren zijn overigens niets bijzonders: wanneer je twee gesproken talen met elkaar vergelijkt, zie je dezelfde soort verschillen in betekenis en gebruik van woorden uit die talen. Daarvan zullen straks ook enkele voorbeelden gegeven worden. Wanneer nu toch een Nederlands woord gebruikt wordt om een gebaar op te schrijven, houdt dat dus niet in dat betekenissen, en de manier waarop je het woord en het gebaar kunt gebruiken, elkaar volledig overlappen. Dat woord moet gezien worden als de naam die aan dat gebaar is gegeven. Om duidelijk te maken dat de naam van een gebaar is bedoeld en niet een Nederlands woord, wordt zo'n naam altijd in hoofdletters geschreven. Wanneer we het bijvoorbeeld hebben over het gebaar voor het Nederlandse woord 'appel', dan schrijven we: het gebaar APPEL. De in hoofdletters geschreven naam van een gebaar heet een glos. De vertaling van het gebaar APPEL is 'appel' en wordt in kleine letters geschreven, omdat het dan wel gaat om het Nederlandse woord. Dus:

    Glos (naam): APPEL Vertaling : appel

    Het is dus belangrijk om een onderscheid te maken tussen de naam van een gebaar, en de vertaling van het gebaar. Natuurlijk is het wel zo dat het woord dat gekozen is om aan een gebaar een naam te geven, zo dicht mogelijk in de buurt komt van de betekenis van het gebaar. Het gebaar zal dan ook vaak met dat woord vertaald kunnen worden, zoals bijvoorbeeld bij het gebaar APPEL. Maar het komt ook regelmatig voor dat een gebaar met verschillende woorden vertaald kan worden, afhankelijk van de manier waarop het gebruikt wordt. Bijvoorbeeld:

    Glos (naam): OEFENEN Vertaling : oefenen; trainen; repeteren; organiseren

    In het bovenstaande voorbeeld is de naam van het gebaar dus OEFENEN; maar er zijn verschillende vertalingen mogelijk.

    In sommige gevallen heeft het bepaalde voordelen om gebaren met behulp van glossen op te schrijven. Toch heeft deze werkwijze ook een aantal belangrijke bezwaren. Hiervoor is al het punt genoemd dat de betekenis van een woord en een gebaar, en de manier waarop ze in een zin gebruikt kunnen worden, meestal niet helemaal hetzelfde zijn; en dus is een Nederlands woord meestal geen exacte weergave van een gebaar. Bovendien is het, als je er goed over nadenkt, eigenlijk heel vreemd om geschreven Nederlands te gebruiken om Nederlandse gebarentaal op te schrijven. Dat is bijvoorbeeld hetzelfde als een Engelse zin met Nederlandse woorden op te schrijven. Neem de volgende Engelse zinnen:

    1. Do you know what time it is ? 2. He turns on the light 3. That is not my cup of tea

    Wanneer we dit met Nederlandse woorden op zouden schrijven, ontstaan de volgende merkwaardige zinnen:

    *1a. Doe jij weten wat tijd het is ? *2a. Hij draait op het licht *3a. Dat is niet mijn kop van thee

    Dit is wat er gebeurt wanneer je het Nederlands gebruikt om het Engels letterlijk woord voor woord op te schrijven. Natuurlijk is het wel mogelijk om de

  • 16

    Engelse zinnen in juist Nederlands te vertalen:

    1b. Weet je hoe laat het is ? 2b. Hij doet het licht aan

    De derde zin is een typisch Engelse uitdrukking. Wanneer je zo'n uitdrukking letterlijk met Nederlandse woorden opschrijft, ontstaat er niet alleen vaak een rare zin, maar bovendien gaat de betekenis helemaal verloren. De beste vertaling is:

    3b. Daar hou ik niet van

    of:

    3c. Dat is niks voor mij

    Uit de bovenstaande voorbeelden blijkt wel dat het opschrijven van het Engels met behulp van Nederlandse woorden, vreemde zinnen oplevert. Hetzelfde gebeurt als je Nederlandse Gebarentaal opschrijft met Nederlandse woorden. Ook dan ontstaan rare, en meestal zelfs foute zinnen. Zie bijvoorbeeld afb. 5.

    Afb. 5 MENSEN DRINKEN MELK MOETEN

    Wanneer we deze opeenvolging van gebaren met behulp van Nederlandse woorden op zouden schrijven, ontstaat de volgende vreemde zin:

    *4. Mensen drinken melk moeten.

    De juiste vertaling is:

    4a. Mensen moeten melk drinken.

    Uit bovenstaande voorbeelden blijkt wel dat het raar is om de ene taal letterlijk (woord voor woord) weer te geven in een andere taal. Dat komt doordat de relatie tussen twee talen (tussen twee gesproken talen, of tussen een gebarentaal en een gesproken taal), nooit n op n is. Het is daarom niet mogelijk om de ene taal precies passend op de andere te leggen. De betekenis van woorden of gebaren uit twee verschillende talen overlappen elkaar wel vaak voor een groot deel, maar vrijwel nooit helemaal. Het Engelse woord 'on' (zie zin 2) betekent meestal 'op'; maar in dit geval is de juiste vertaling 'aan'. Het Engelse woord 'chair' correspondeert in het Nederlands met 'stoel'. Toch moet de vertaling van het woord 'chairman' niet zijn: 'stoelman', maar: 'voorzitter'. Zo zie je dat woorden of gebaren uit twee verschillende talen nooit helemaal precies hetzelfde gebruikt worden. Hetzelfde geldt voor de manier waarop woorden met elkaar gecombineerd kunnen worden: de regels daarvoor zijn in elke taal anders. Ook in een ander opzicht levert het gebruik van glossen een verkeerde weergave van de gebarentaal op: glossen geven de structuur van de gebarentaal onvolledig weer. Neem bijvoorbeeld de volgende uiting in gebarentaal (afb. 6):

  • 17

    Afb. 6

    Wanneer we deze uiting met behulp van glossen weergeven, ontstaat de volgende opeenvolging:

    5. VROUW WIJZEN MAN WIJZEN ROEPEN

    Als we alleen afgaan op deze glossen, lijkt het net alsof de uiting volstrekt dubbelzinnig is, en valt er niet uit op te maken wie nou eigenlijk wat doet. Toch is dat niet zo; maar door het gebruik van glossen is bepaalde informatie verdwenen die in de gebaren-uiting wel degelijk aanwezig is. En aspect daarvan is het al eerder genoemde gebruik dat van de ruimte voor het lichaam gemaakt kan worden (zie ook par. 1.2). Eerst wordt het gebaar VROUW gegeven, gevolgd door het wijzen naar een plaats links in de ruimte, en vervolgens het gebaar MAN, gevolgd door het wijzen naar; een plaats rechts in de ruimte (de plaatsen zijn gezien vanuit de persoon die de gebaren maakt). Het gebaar ROEPEN wordt vervolgens van rechts naar links in de ruimte gemaakt. Dit plaatsen van gebaren in de ruimte, en het variren van de richting van de beweging, zijn belangrijke structuur-principes van gebarentaal. Daarmee wordt nu juist aangegeven wie precies wat doet, met andere woorden, wie onderwerp en wie lijdend voorwerp van de uiting is. De vertaling moet dan ook zijn:

    5a. De man roept de vrouw

    Ook de blik-richting (de richting waarin degene die de gebaren maakt, kijkt), en veranderingen daarin, spelen een belangrijke rol bij het aangeven van grammaticale relaties zoals 'onderwerp' en 'lijdend voorwerp'. Dit alles betekent dat de uiting helemaal niet dubbelzinnig is. Bij het glossen worden echter belangrijke vormaspecten van de uiting niet weergegeven. Daardoor ontstaat een gesimplificeerde weergave van gebaren-uitingen, wat bij veel mensen de onjuiste indruk geeft dat de structuur van gebarentaal een soort 'telegramstijl' is. Een ander vorm-element dat bij het glossen van gebaren niet tot uitdrukking komt, is het gebruik van mimiek en lichaamshouding. Beide kunnen, net als ruimte-gebruik en blik-richting, een grammaticale functie hebben. Bij grammaticaal gebruik van de lichaamshouding neemt degene die de gebaren maakt, bepaalde 'rollen' aan van personen die in zijn verhaal voorkomen. Bijvoorbeeld:

    Afb. 7

  • 18

    In glossen weergegeven is dit:

    6. VROUW WIJZEN MAN WIJZEN ROEPEN

    Wanneer we nu afb. 6 en afb. 7 vergelijken, zien we dat de gebaren niet helemaal hetzelfde zijn. Het verschil zit in het laatste gebaar van beide series afbeeldingen. De weergave in glossen daarentegen is in beide gevallen wel hetzelfde. Daaruit blijkt wel dat glossen maar ten dele weergeven wat er feitelijk gebeurt. Bij het laatste gebaar van afb. 7 is er iets veranderd in de lichaamshouding van degene die het gebaar maakt. Zij heeft als het ware de rol van de man aangenomen die zij daarvr heeft gentroduceerd. Dat gebeurt door het bovenlichaam iets in de richting te draaien van de plek waar zojuist de man is geplaatst. Vervolgens wordt het gebaar ROEPEN gemaakt in de richting van de plaats die aan de vrouw is gegeven, maar nu meer vanaf het eigen lichaam. Dit gebruik van de lichaamshouding is een andere manier om grammaticale relaties weer te geven. Het is ook nu heel duidelijk dat het de man is die de vrouw roept, net als in het vorige voorbeeld (zie afb. 6); alleen is dit nu op een andere manier duidelijk gemaakt. De gegeven voorbeelden laten zien dat in gebarentaal verschillende manieren bestaan om grammaticale relaties aan te geven. Bij het opschrijven van gebaren met behulp van Nederlandse woorden verdwijnt deze informatie. Ook kan het gebeuren dat twee gebaar-uitingen die wat betreft vorm niet hetzelfde zijn, er toch hetzelfde uitzien als ze in glossen weergegeven worden. Bijvoorbeeld KLEIN in 'klein kind' en KLEIN in 'kleine bloem'. Twee keer dezelfde glos, maar de gebaarvormen verschillen van elkaar (zie afb. 8a en 8b).

    opgetrokken schouders, toegeknepen ogen

    Afb. 8a KLEIN Afb, 8b KLEIN

    Tot nu toe hebben we gezien dat het opschrijven van gebaren met behulp van woorden, een aantal nadelen heeft. Ten eerste is de betekenis van een woord en van een gebaar veelal niet precies hetzelfde; wanneer je nu gebaren opschrijft met woorden, lijkt het net alsof dat wel zo is. Ten tweede ontstaan op die manier meestal rare, en zelfs foute zinnen. Want zo'n weergave is vaak onvolledig: de gebaren kunnen informatie bevatten die niet af te leiden is uit de manier waarop ze opgeschreven zijn.

    Er zijn nog twee bezwaren te noemen tegen het weergeven van gebaren door middel van het geschreven Nederlands. En daarvan is dat je dan niet kunt zien hoe je de gebaren moet maken. Hoewel de Nederlandse spelling niet

  • 19

    altijd overeenkomt met de klankvorm van woorden, kunnen we uit de geschreven vorm toch ongeveer wel afleiden hoe het woord uitgesproken moet worden. Wanneer je nu woorden gebruikt om gebaren op te schrijven, krijgt de lezer geen enkele aanwijzing over de vorm van het gebaar. En wanneer je gebarentaal in geschreven Nederlands vertaalt, verdwijnt niet alleen informatie over de vorm van gebaren, maar bovendien weet je dan niet welke gebaren je moet gebruiken en hoe je die moet combineren om dezelfde betekenis uit te drukken. Tenslotte is ook in een ander opzicht het weergeven van gebarentaal in geschreven Nederlands niet ideaal. In hoofdstuk 1 is besproken dat voor dove mensen gebarentaal de meest natuurlijke vorm van communicatie is, en dat zij zich in deze taal het gemakkelijkst kunnen uiten. Een gesproken taal is voor hen altijd een taal die zij met veel inspanning moeten leren; hun moedertaal zal het nooit worden. Vandaar dat het opschrijven van een gebarentaal met behulp van een gesproken taal, nu juist voor dove mensen lastig is. Voor hen zou het veel prettiger zijn wanneer de gebarentaal in een eigen geschreven vorm weergegeven kan worden.

    2.5 Ontwikkelde methodes voor het opschrijven van gebaren

    Eerder is al opgemerkt dat vanaf het moment dat het gebarentaal-onderzoek op gang kwam, mensen zich hebben beziggehouden met de vraag hoe gebaren in geschreven vorm weergegeven zouden kunnen worden. Ook is uiteengezet dat het weergeven van een gebarentaal met behulp van een gesproken taal, in allerlei opzichten geen goede methode is. Inmiddels zijn in verschillende landen manieren ontwikkeld om gebaren op te schrijven; dat wil zeggen, speciaal voor het opschrijven van gebaren ontworpen methodes, en dus niet afgeleid van de geschreven vorm van gesproken talen. De nu bestaande methodes hebben allemaal n ding met elkaar gemeen: ze zijn gebaseerd op de vorm van gebaren. Dat betekent dat het opschrijven van een gebaar met behulp van n van die methodes een weergave is van de vorm, net zoals met het alfabetische schrift de klankvorm van een woord weergegeven wordt. De manieren die ontwikkeld zijn om gebaren op te schrijven, kunnen in twee groepen verdeeld worden:

    1. Het noteren van losse gebaren De eerste methodes die zijn ontworpen, zijn vooral bedoeld voor het noteren van afzonderlijke gebaren. Die methodes zijn niet zo geschikt om gebaren-zinnen op te schrijven, dus om bijvoorbeeld boeken en brieven in gebarentaal te schrijven. Dat komt doordat met behulp van dergelijke systemen de vorm van een gebaar heel precies wordt weergegeven. Dit werd mogelijk toen uit onderzoek steeds duidelijker de interne structuur van gebaren naar voren kwam. Daarbij bleek dat gebaren opgebouwd zijn uit verschillende onderdelen (zie hoofdstuk 3). De notatie-systemen die vervolgens werden ontwikkeld, geven die onderdelen van gebaren in symbolen weer. De eerste taalkundige die de interne structuur van gebaren beschreven heeft, en op basis daarvan een notatie-systeem ontwierp, is William Stokoe (Stokoe, 1960). Een gebaar-notatie volgens dit systeem ziet er bijvoorbeeld zo uit:

    Afb. 9 Notatie van het gebaar VROUW uit de Amerikaanse gebarentaal (Uit: Stokoe 1965, pag. 152)

    In verschillende landen zijn inmiddels vergelijkbare notatie-systemen ontwikkeld, en ook in Nederland is zo'n systeem al in gebruik. Het is overigens

    niet zo dat de methodes uit de verschillende landen totaal verschillend zijn. Ze

    komen sterk met elkaar overeen wat betreft de manier waarop ze zijn

  • 20

    opgebouwd. Ook de namen en symbolen die gebruikt worden zijn voor een

    deel hetzelfde. Deze vorm van noteren van gebaren, dus die waarbij de vorm van een gebaar precies wordt weergegeven, is heel geschikt als hulpmiddel bij het leren en onthouden van nieuwe gebaren, maar voor het echt schrijven van gebarentaal is de methode te omslachtig.

    2. Het opschrijven van gebaren-zinnen In tegenstelling tot de hiervoor beschreven notatiesystemen lenen de nu te bespreken methodes zich wel voor het opschrijven van gebaren-zinnen. En daarvan is al geruime tijd in gebruikt Sutton Sign Writing (Sutton, 1981); de andere is in een ver gevorderd stadium van ontwikkeling (McIntire e.a., 1987):

    - Sutton Sign Writing. Deze manier voor het opschrijven van gebarentaal is ontwikkeld door Valerie Sutton, en ontleend aan reeds bestaande methodes om klassiek ballet en ook andere vormen van dans en beweging te noteren. Het systeem maakt gebruik van drie horizontale lijnen, die eruit zien als notenbalken. Daarop worden sterk gestileerde poppetjes ingetekend. Op de middelste balk wordt de stand van de schouders aangegeven; de onderste balk geeft de heupen weer. Een cirkeltje op de bovenste balk duidt het gezicht aan, waarin de eventueel bij een gebaar behorende mimiek weergegeven kan worden. Verder is het mogelijk om met behulp van symbolen meer informatie te geven over bijvoorbeeld de vorm en stand van de handen, contact met het lichaam en dergelijke. Nu bestaan er verschillende versies van het Sutton-systeem, waarmee de vorm van gebaren meer of minder gedetailleerd weergegeven kan worden. De gedetailleerde versie van het systeem hoort eigenlijk thuis bij de bespreking van methodes voor het opschrijven van losse gebaren. In vereenvoudigde vorm is het Sutton-systeem echter wel geschikt voor het opschrijven van zinnen of verhalen in gebarentaal, of, met andere woorden, voor 'dagelijks gebruik'.

    Afb. 10 Sign Writing Handwriting Uit: Sutton 1981, pag. 15)

    Er is het 'Sign Writing Printing', en het 'Sign Writing Handwriting'. Het eerste wordt gebruikt voor het drukken van geschreven gebarentaal; het tweede voor het met de hand schrijven van gebarentaal. In de laatste vorm worden gebaren opgeschreven zonder gebruikmaking van de drie horizontale lijnen (afb. 10). Beide vormen zijn een vereenvoudigde versie van 'Detailed Sign Writing'. Dat houdt in dat niet alle details van de vorm van het gebaar weergegeven worden, maar alleen die aspecten die noodzakelijk zijn voor herkenning van het bedoelde gebaar. Bovendien is de manier om een bepaald

  • 21

    gebaar op te schrijven gestandaardiseerd; dat wil zeggen dat daarvoor afspraken zijn gemaakt waaraan iedereen zich moet houden. Datzelfde geldt voor bijvoorbeeld het geschreven Nederlands: de manier waarop mensen uit verschillende delen van Nederland woorden uitspreken, kan nogal variren, maar de regels voor het opschrijven van die woorden zijn voor iedereen hetzelfde. Met behulp van de vereenvoudigde versies van het Sutton-systeem is het mogelijk om bijvoorbeeld brieven en boeken in gebarentaal te schrijven. Bovendien bestaat er sinds 1981 ook een speciale krant: The Sign Writer. Deze verschijnt vier maal per jaar, en geeft het nieuws zowel in het Engels als in de Amerikaanse gebarentaal.

    Marina McIntire e.a. Zoals het Sutton Sign Writing een vereenvoudiging is van een meer gedetailleerde versie, zo zouden ook de notatie-systemen voor het noteren van afzonderlijke gebaren zodanig aangepast kunnen worden dat deze wel geschikt zijn voor dagelijks gebruik. Dat is in feite precies waar nu aan gewerkt wordt. Men is bezig te onderzoeken welke vorm-aspecten echt noodzakelijk zijn om een gebaar te kunnen herkennen, en welke daarbij minder belangrijk zijn (McIntire e.a.,1987). Een notatie-systeem voor alledaags gebruik moet dan alleen die essentile vorm-elementen weergeven.

    2.6 Het Nederlandse notatie-systeem voor gebaren

    Ook in Nederland is inmiddels een methode ontwikkeld om gebaren op te schrijven met behulp van symbolen. Dit is gebeurd binnen het KOMVA-project van de Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind, ten behoeve van het Gebarenwoordenboek-project (Stroomber-gen, 1982; Schermer, Stroombergen & Tervoort, 1983; zie ook par. 1.3). Met behulp van dit notatie-systeem kan elk gebaar uit de Nederlandse Gebarentaal opgeschreven worden. Het is gebaseerd op notatie-systemen uit het buitenland, en is een uitbreiding van de notatie-methode van Emmerik en Verbruggen (1980). In het kader van het Gebarenwoordenboek-project is de bruikbaarheid uitgebreid onderzocht, en op basis daarvan is het systeem aangepast en verfijnd. In de hoofdstukken 3 t/m 9 zal uitgelegd worden hoe het noteren van gebaren in z'n werk gaat. Net als de eerder besproken notatie-systemen die met name bedoeld zijn voor het noteren van afzonderlijke gebaren, is ook dit Nederlandse notatie-systeem niet geschikt voor het schrijven van brieven, boeken en dergelijke. Het Nederlandse notatie-systeem zoals het op dit moment in gebruik is, geeft namelijk ook heel precies de vorm van gebaren weer, en is dus eveneens te omslachtig voor dagelijks gebruik. Wel is het geschikt als hulpmiddel bij het leren en onthouden van nieuwe gebaren, bijvoorbeeld voor iemand die een gebaren-cursus volgt. Dat is dan ook de reden waarom in deze uitgave het Nederlandse notatie-systeem voor een grotere groep mensen toegankelijk gemaakt wordt.

  • 23

    DEEL II HET NOTEREN VAN GEBAREN

  • 25

    HOOFDSTUK 3 ONDERDELEN VAN EEN GEBAAR

    Vroeger dachten veel mensen dat gebaren ondeelbare gehelen zijn, waarmee als het ware tekeningen in de lucht gemaakt worden. Wetenschappelijk onderzoek (Stokoe, 1963) toonde echter aan dat dit niet zo is: gebaren zijn te analyseren in kleinere samenstellende delen, te vergelijken met klanken binnen woorden van gesproken talen. Deze elementen kunnen in vijf groepen verdeeld worden: de parameters van een gebaar. Deze vijf parameters zijn:

    1. De plaats waar een gebaar gemaakt wordt, bijvoorbeeld voor het hoofd, op de arm, voor het lichaam.

    2. De handvorm die de handen aannemen, bijvoorbeeld A-hand, U-hand. 3. De palm- en vingerorintatie: de richting waarin de handpalm en de

    vingers wijzen, bijvoorbeeld naar het lichaam toe, naar boven, naar links. 4. De beweging van het gebaar, bijvoorbeeld naar voren, naar rechts, maar

    ook het openen van de hand of het maken van een klopbeweging met de pols.

    5. De non-manuele component van een gebaar. Naast de beschrijving van plaats, handvorm, orintatie en beweging, is vaak ook andere informatie noodzakelijk om een gebaar op de juiste wijze uit te voeren. Deze overige aspecten die onderdeel van een gebaar kunnen zijn, worden samengevat onder de noemer 'non-manuele component' (= dat deel dat niet door de handen uitgevoerd wordt). Daaronder vallen: Mimiek De bij een gebaar behorende gezichtsuitdrukking, bijvoorbeeld een boze blik, gefronste wenkbrauwen. Lichaamshouding De bij een gebaar behorende houding of beweging van het lichaam, bijvoorbeeld opgetrokken schouders, hoofd iets achterover, lichaam zakt door de knien. Orale component Een bij een gebaar behorende mondbeweging en/of geluid. Deze staan los van het met het gebaar corresponderende Nederlandse woord. Bijvoorbeeld "fff" of "sshh". Gesproken component Een Nederlands woord of deel daarvan dat tegelijk met het gebaar uitgesproken wordt (met of zonder stem). Het articuleren bij een gebaar heeft vaak de functie van het onderscheid maken tussen twee verschillende betekenissen die een gebaar kan hebben. In de regio's Amsterdam, Rotterdam en Voorburg is er bijvoorbeeld een gebaar dat zowel 'broer' als 'zus' kan betekenen. Om een onderscheid te maken tussen de twee betekenissen wordt bij het gebaar gesproken.

    De notatie van een gebaar bevat in ieder geval altijd de eerste vier onderdelen (plaats, handvorm, orintatie en beweging), en wel in de hierboven gegeven volgorde. Bij veel gebaren is geen non-manuele component aanwezig. Deze wordt dan natuurlijk niet beschreven.

    Een voorbeeld van een gebaar-notatie

    JALOERS (A G R V)

    Plaats : op de borst Handvorm : 5 (5-klauw-hand) Palmorintatie : naar het lichaam toe Vingerorintatie : naar links Beweging : een krachtige beweging in een boogje

  • 26

    van het lichaam af. De hand maakt in het begin van de beweging contact met het lichaam, tijdens de beweging draait de onderarm

    Non-manuele component Mimiek : brede, gespannen mond, toegeknepen

    ogen, gefronste wenkbrauwen

    Binnen het notatiesysteem is het gebruikelijk om alle symbolen na elkaar op n regel te schrijven. Zo ziet de bovenstaande omschrijving er in notaties als volgt uit:

    JALOERS Plaats Handvorm Palm-or. Vinger-or. Beweging (A G R V) (P) (HV) (PO) (VO) (B)

    brede gespannen mond, toegeknepen ogen, gefronste wenkbrauwen

    Afb. 11 JALOERS (A G R V)

    Zoals in het bovenstaande voorbeeld te zien is, worden voor de notatie van de non-manuele component geen symbolen gebruikt. Mimiek en lichaamshouding worden onder de notatie van het gebaar in woorden omschreven. Een gesproken woord, of ander geluid behorend bij een gebaar, wordt op dezelfde plaats tussen aanhalingstekens geplaatst. In de volgende hoofdstukken zal achtereenvolgens het noteren van de plaats, handvorm, orintatie en beweging besproken worden. Om de basis-principes van het noteren uit te leggen, wordt eerst uitgegaan van het noteren van gebaren die met n hand gemaakt worden. Vervolgens wordt in hoofdstuk 8 uitgelegd hoe het noteren van tweehandige gebaren in z'n werk gaat.

    In het notatie-systeem wordt altijd uitgegaan van de gebarenmaker zelf. Als we bijvoorbeeld zeggen: "tikt rechterschouder aan", dan is dat de rechterschouder van degene die de gebaren maakt. Een ander belangrijk punt, waarmee rekening moet worden gehouden, is het feit dat alle notaties in deze beschrijving uitgaan van een rechtshandige persoon.

  • 28

    HOOFDSTUK 4 PLAATS

    De plaats waar gebaren gemaakt worden, bestaat voornamelijk uit de ruimte voor en op het lichaam van degene die de gebaren maakt. Deze ruimte is voor te stellen als een driehoek waarvan de punt iets boven het hoofd is en de zijkanten bij de ellebogen zijn. Deze ruimte wordt de signing space genoemd (zie afb. 12).

    Afb. 12 De signing space

    Binnen deze ruimte zijn verschillende plaatsen voor, bij, of op het lichaam te onderscheiden. De meest voorkomende plaats van een gebaar is gewoon voor het lichaam, in de zogenaamde neutrale ruimte (afb. 13). Deze ruimte wordt in het notatie-systeem aangeduid met het symbool: .

    Afb. 13 De neutrale ruimte

    Veel gebaren hebben echter wat betreft de plaats waar ze gemaakt worden, een nadere specificatie nodig: bij de neus, boven de rechter schouder, en dergelijke. De verschillende plaatsen zijn onder te verdelen in drie groepen: 1. rond het hoofd, 2. rond de romp en 3. op armen en benen.

  • 29

    1. Plaatsen rond het hoofd:

    voor het hoofd

    bij de kruin

    voor het bovenste deel van het hoofd (afb. 14)

    "man"

    Afb. 14 MAN (A G R V)

    bij het oor

    bij de ogen (afb. 15)

    Afb. 15 KIJKEN (A E G R V)

    bij de neus

    voor het onderste deel van het hoofd

    bij de wang

    bij de mond

    onder de kin (afb. 16)

  • 30

    Afb. 16 VRAGEN (A)

    bij de hals

    2. Plaatsen rond de romp:

    voor de romp

    voor het bovenste deel van de romp

    voor het onderste deel van de romp (afb. 17)

    klopbewegingen van de vingers Afb. 17

    EEND (A E G R)

    bij de bovenarm bij de

    elleboog

    3. Plaatsen op armen en benen:

    bij de pols van de linkerhand, met de palm van de linker-hand naar beneden gericht (afb. 18)

  • 31

    Afb. 18 TIJD (A G R V)

    bij de heupen bij het

    bovenbeen bij het

    onderbeen

    De plaatssymbolen kunnen gecombineerd worden met een tekentje: . Dit is soms noodzakelijk om nog preciezer de plaats van een gebaar aan te duiden. Bijvoorbeeld:

    midden voor het voorhoofd

    rechts voor het voorhoofd

    rechts op de borst (afb. 19)

    Afb. 19 MENSEN ( A E G )

    Bovendien wordt dit tekentje ook gebruikt voor plaatsen die niet op of voor het lichaam zijn, maar naast of boven het lichaam:

    boven het hoofd

    boven de rechter schouder

  • 32

    rechts naast de romp

    rechts naast het hoofd (afb. 20)

    etcetera

    snelle en krachtige beweging Afb. 20

    ONWEER (A E G R V)

  • 34

    HOOFDSTUK 5 HANDVORM

    Tot dusverre is uit onderzoek gebleken dat in de Nederlandse Gebarentaal 70 verschillende handvormen gebruikt worden (Handvormen uit de Nederlandse Gebarentaal, 1987). Deze kunnen op basis van vorm-eigenschappen in acht groepen verdeeld worden:

    1. Vuist: De handvormen in deze groep hebben de vorm van een vuist als basis, met als variatie de positie van de duim. Tot deze groep behoren:

    A A-hand (afb. 21)

    gefronste wenkbrauwen, opgetrokken neus

    Afb. 21 VIES (A G R V)

    S S-hand

    AS AS-hand

    A

    S

    AS

  • 35

    geld-hand (afb. 22)

    Afb. 22 GEVEN (van kleine dingen, bv. geld) (A E R G V)

    E E-hand

    E1 E-n-hand

    2. Ronde vorm, open: Deze groep bevat handvormen die een ronde vorm maken, waarbij de duim de andere vingers niet aanraakt: een ronde, open vorm. Hiertoe behoren:

    C C-hand (afb. 23)

    E

    E1

    c

  • 36

    Afb. 23 VARKEN (A G)

    O c C-nul-hand

    C1 C-n-hand

    C _ C-spreid-hand spr

    bC baby-C-hand

    bC2 baby-C-twee-hand

    bC baby-C-twee-spreid-hand

    2spr

  • 37

    3. Ronde vorm, gesloten: Deze handvormen maken een ronde vorm, waarbij de duim de andere vingers wel raakt: een ronde, gesloten vorm. Handvormen in deze groep zijn:

    O O-hand

    bO baby-O-hand (afb. 24)

    Afb. 24 WONEN (R)

    bO2 baby-O-twee-hand

    To T-nul-hand

    4. Duim tegenover de ander vingers: Dit zijn handvormen waarbij de duim tegenover de andere vingers staat. Bij sommige handvormen in deze groep is er ook contact van de duim en de andere vingers. Tot deze groep behoren:

  • 38

    dichte-snavel-hand

    b

    baby-dichte-snavel-hand (afb. 25)

    Afb. 25 GEEL (G)

    b

    2 baby-dichte-snavel-twee-hand

    open snavel-hand

    spr open-snavel-spreid-hand

  • 39

    b baby-open-snavel-hand

    2 baby-open-snavel-twee-hand

    T T-hand

    openT open-T-hand

    Q Q-hand (afb. 26)

    Afb. 26 DUN (van mensen, niet van gezicht) (A G R V)

    b

  • 40

    Q

    2 Q-twee-hand

    Q 5 Q-vijf-hand

    douche-hand

    2 douche-twee-hand

    bloem-hand

    5. Vlakke vorm: Deze groep bevat handvormen die een vlak maken: de vingers zijn uitgestrekt en liggen tegen elkaar aan. Soms zijn de vingers wel gebogen bij de overgang van de hand naar de vingers (namelijk bij de hoek-hand, en de hoek-nul-hand). Handvormen in deze groep zijn:

    B B-hand

  • 41

    B1 B-n-hand

    O B B-nul-hand (afb. 27)

    opgetrokken wenkbrauwen Afb. 27

    GEMAKKELIJK (A E V)

    B ontspannen-B-hand

    hoek-hand (afb. 28)

  • 42

    Afb. 28 ROEPEN, dove mensen onder elkaar, roepen in gebaren ( A G R V)

    hoek-nul-hand

    6. Een of twee uitgestoken vingers: De handvormen in deze groep hebben een of twee uitgestoken vingers. Soms is ook de duim uitgestoken. In dat geval is de handvorm meestal afgeleid van een andere handvorm uit deze groep. Tot deze groep behoren:

    1 n-hand

    X 1

    X-n-hand (afb. 29)

  • 43

    "dag"

    Afb. 29 DAG (G V)

    X 2

    X-twee-hand

    o X

    2 X-twee-nul-hand

    v

    U

    1 n-v-hand

    U-hand

    U

    U-klauw-hand

  • 44

    o U

    U-nul-hand

    V V-hand

    V

    V-klauw-hand (afb. 30)

    krachtige beweging gespannen mond

    Afb. 30 SCHREEUWEN (A G)

    I I-hand

    L L-hand

  • 45

    hoorntjes-hand

    Y Y-hand

    7. Drie of meer gespreide vingers; Deze groep bestaat uit handvormen met drie of meer gespreide vingers, waardoor de hand een breed vlak vormt:

    5 vijf-hand

    5

    vijf-klauw-hand (afb. 31)

    gefronste wenkbrauwen, opgetrokken neus

    Afb, 31 LELIJK (A G R)

  • 46

    o

    5

    vijf-klauw-nul-hand

    5 r

    vijf-hand met gebogen ringvinger

    5 rx

    vijf-hand met contact van ringvinger en duim

    5 m

    vijf-hand met gebogen middelvinger

    5 mx

    vijf-hand met contact van middelvinger en duim (afb. 32)

  • 47

    krachtige beweging Afb. 32

    SCHOON (A)

    W W-hand

    W

    W-klauw-hand

    8. Restgroep: Handvormen uit deze groep worden voornamelijk gebruikt bij het vingerspellen en het tellen. Een enkele keer komen ze wel voor in een gebaar, maar de handvorm van zo'n gebaar komt dan meestal overeen met de eerste letter van het Nederlandse woord dat erbij hoort. Zo worden de gebaren voor 'februari' en 'november' bijvoorbeeld respectievelijk met een F-hand en een N-hand gemaakt, en het gebaar voor 'reden' met een R-hand. In deze groep vallen de volgende handvormen:

    D D-hand

    F P-hand

  • 48

    K

    K-hand

    M M-hand

    N N-hand

    P P-hand

    R R-hand

    3 drie-hand

    4 vier-hand

    In de hiervoor gegeven symbolen voor de handvormen komen enkele aanduidingen regelmatig terug. Deze hebben telkens dezelfde betekenis:

    gekromde vingers; dus '5' betekent: 5-hand met gekromde vingers

  • 49

    O

    spr b

    ontspannen; dus 'B'betekent: B-hand met ontspannen vingers

    o met uitgestoken duim; dus 'B' betekent: B-hand met uitgestoken duim

    met gespreide vingers; dus 'Cspr' betekent: C-hand met de vingers iets van elkaar

    afgeleid van een andere handvorm, maar nu alleen gevormd met duim en wijsvinger, terwijl de andere vingers in de hand gevouwen zijn. 'b ' betekent dus: afgeleid van de ' hand', maar nu alleen gevormd door duim en wijsvinger, 'b 2' betekent dat ook de middelvinger meedoet, en niet in de hand gevouwen is.

    Na de notatie van de plaats van een gebaar volgt dus telkens de notatie van de handvorm. Wanneer tijdens de uitvoering van een gebaar de handvorm verandert, wordt dit ook in de notatie weergegeven. Dit gebeurt na de beschrijving van de beweging. Bijvoorbeeld:

    VERGETEN (A E G R V)

    Plaats : Handvorm : S Palmorintatie : naar links Vingerorintatie : omhoog Beweging : beweging schuin omhoog en naar

    rechts, waarbij de hand zich opent Slothand :

    Oftewel:

    VERGETEN P HV PO VO B SHV (A E G R V)

    54

  • 50

    Afb. 33 VERGETEN (A E G R V)

    55

  • 52

    HOOFDSTUK 6 PALM- EN VINGERORIENTATIE

    Om een gebaar op de juiste wijze uit te voeren, is het noodzakelijk om te weten wat de orintatie van de handpalm is en in welke richting de vingers wijzen. Als de handpalm bijvoorbeeld naar boven gericht is, weet je nog niet wat precies de orintatie van de hand in de ruimte is, omdat de vingers naar voren, naar links, naar rechts of naar het lichaam toe gericht kunnen zijn.

    Orintatie van de handpalm De richting waarin de handpalm wijst, wordt in het notatie-systeem weergegeven met een pijltje. Daarbij wordt uitgegaan van de positie van degene die het gebaar maakt. Bijvoorbeeld:

    naar beneden

    naar boven

    naar links

    naar rechts (afb. 34)

    vriendelijk kijken Afb. 34

    AARDIG (A E R V)

    Orintaties daartussen zijn ook mogelijk:

    tussen naar links en naar beneden

    tussen naar links en naar boven

    tussen naar rechts en naar boven (dit is voor de rechterhand nauwelijks mogelijk, maar wordt hier toch gegeven omdat de linkerhand wel vaak deze orintatie heeft)

    tussen naar rechts en naar beneden (afb. 35)

  • 53

    "man"

    Afb. 35 MAN (A G R V)

    Andere orintaties van de handpalm moeten weergegeven worden met behulp van twee extra symbolen. Wanneer de handpalm van het lichaam af is, of naar het lichaam toe wijst, wordt gebruik gemaakt van het volgende symbool: Dit tekentje is op te vatten als een boven-aanzicht: alsof je boven op je eigen hoofd kijkt als je zelf het gebaar maakt. Bijvoorbeeld:

    palm naar voren, van het lichaam af

    palm naar het lichaam toe gericht (afb. 36)

    met klopbewegingen vanuit de pols Afb. 36

    ETEN (A E G R V)

    palm van de rechterhand schuin naar het lichaam toe. Deze orintatie ligt tussen die waarbij de hand links wijst ( ), en die met de palm naar het lichaam toe ( )

  • 54

    palm van de rechterhand tussen naar links en van het lichaam af

    palm van de rechterhand tussen van het lichaam af en naar rechts (deze orintatie komt niet veel voor)

    palm van de rechterhand tussen naar het lichaam toe en naar rechts (deze orintatie komt niet veel voor)

    Een ander extra symbool om de orintatie van de hand te beschrijven is het volgende: Dit tekentje is op te vatten als een symbolische weergave van de buik van degene die het gebaar maakt, en wel van opzij gezien. Hiermee wordt dus een zij-aanzicht gegeven. Bijvoorbeeld:

    palm tussen naar beneden en naar het lichaam toe

    palm tussen naar boven en naar het lichaam toe

    palm tussen naar boven en van het lichaam af

    palm tussen naar beneden en van het lichaam af (afb. 37)

    Afb. 37 VLIEGTUIG (A E G R V)

    Orintatie van de vingers Om exact te weten wat de stand van de hand in de ruimte is, moet ook bekend zijn in welke richting de vingers wijzen. Wanneer een gebaar gemaakt wordt met een handvorm waarbij de vingers gestrekt zijn, levert vaststelling van de vingerorintatie geen problemen op. Daarbij wordt uitgegaan van de richting van de vingers, niet van de richting van de duim. Het gebaar BLAUW bijvoorbeeld wordt gemaakt met een B-hand; de palm wijst

  • 55

    van het lichaam af, en de vingers zijn omhoog gericht (zie afb. 38). Lastiger wordt het bij gebaren met een handvorm waarbij de vingers in de hand gevouwen zijn, zoals bij het gebaar ANDERS (zie afb. 39). In dergelijke gevallen wordt de richting van de vingers vastgesteld alsof de vingers gestrekt zijn. Dus, voor het gebaar ANDERS wordt de vingerrichting bepaald door de hand open te vouwen en te bepalen in welke richting de vingers dan wijzen. In dit geval wijzen de vingers dan naar boven.

    Afb. 38 BLAUW (A R V) Afb. 39 ANDERS (A R V)

    Voor het opschrijven van de vingerorintatie worden ook pijltjes gebruikt. Om verwarring te voorkomen, zien ze er iets anders uit dan de pijltjes die voor de notatie van de palmorintatie gebruikt worden. De pijltjes voor de vingerorintatie hebben een rondje aan het begin van de pijl:

    pijltje voor de palmrichting

    pijltje voor de vingerrichting

    Voor het overige is de manier waarop de vingerrichting opgeschreven wordt, hetzelfde als de notatie van de palmorintatie:

    vingers naar boven (afb. 40)

    Afb. 40 VARKEN (AG)

  • 56

    vingers naar links

    vingers van het lichaam af

    vingers naar het lichaam toe

    vingers schuin naar boven en naar het lichaam toe

    vingers schuin naar boven en van het lichaam af

    etcetera

    Wanneer de palm- en vingerorintatie tijdens de uitvoering van een gebaar veranderen, dan wordt die verandering apart beschreven. In de notatie van het gebaar worden eerst de plaats, handvorm, orintatie en de beweging gegeven (en eventueel de slothandvorm); dan volgt de notatie van de palm- en vingerrichting aan het eind van het gebaar. Bij het gebaar STORM bijvoorbeeld is in de begin-positie de palm schuin van het lichaam af gericht, en de vingers wijzen naar boven (zie afb. 41). Aan het eind van de beweging is de palm naar het lichaam toe, en de vingers zijn naar links gericht. De notatie van het gebaar ziet er alsvolgt uit:

    STORM (A E R V)

    Plaats :

    Handvorm : S

    Palmorintatie :

    Vingerorintatie :

    Beweging

    Slotpalm

    Slotvingers

    : een boog naar beneden en naar links, met een draai vanuit de onderarm

    :

    :

    Non-manuele component: mimiek : gefronste wenkbrauwen orale component : "fff"

    Oftewel:

    STORM P HV PO VO B SPO SVO (A E R V) 0 S

    61

  • 57

    krachtige beweging; "fff" Afb. 41

    STORM (A E R V)

    62

  • 58

    HOOFDSTUK 7 BEWEGING

    Onder 'beweging' wordt verstaan:

    1. Een verplaatsing van de hand(en) in de ruimte. Bijvoorbeeld een verplaatsing van links naar rechts voor het lichaam:

    of een verplaatsing van het lichaam af in een rechte lijn naar voren:

    De beweging kan ook zo kort zijn dat het lijkt op het plaatsen van het gebaar in de ruimte. Zo'n heel korte beweging die abrupt gestopt wordt, noemen we een, "hold'-beweging.

    2. Een beweging waarbij alleen de vingers betrokken zijn: een hand-interne beweging. De hand kan bijvoorbeeld opengaan:

    of de vingers kunnen onafhankelijk van elkaar snel op en neer of heen en weer bewegen:

    Een beweging van een gebaar kan bestaan uit een beweging van alleen de handen, zoals beschreven in 1., een beweging van alleen de vingers, zoals beschreven in 2., maar de beweging kan ook bestaan uit een combinatie van 1. en 2.

    Om de beweging van een gebaar weer te geven, wordt gebruik gemaakt van bewegingspijlen en bewegingssymbolen.

    Bewegingspijlen De bewegingspijlen geven de verplaatsingen van de handen in de ruimte aan. Voor het weergeven van de beweging wordt een iets andere pijl gebruikt dan voor de notatie van palm- en vingerorintatie; de bewegingspijlen hebben een dwarsstreepje:

    pijltje voor de palmrichting

    pijltje voor de vingerrichting

    bewegingspijl

    Een bewegingspijl heeft dus altijd minstens n dwarsstreepje. Dit betekent tevens dat de beweging maar n keer gemaakt wordt. Bij herhaalde bewegingen wordt gebruik gemaakt van meerdere dwarsstreepjes:

    63

  • 59

    twee maal een beweging naar rechts

    drie of meer keer een beweging naar rechts

    Bij een herhaalde beweging naar rechts moet de hand natuurlijk wel telkens weer naar links gebracht worden om de beweging te kunnen herhalen. Het accent ligt echter op de beweging naar rechts. Wanneer de beweging echt heen en weer is, of op en neer, zonder dat er sprake is van een accent in n van beide richtingen, wordt een andere pijl gebruikt:

    herhaalde beweging heen en weer (afb. 42)

    Afb. 42 KLEUR (A R V)

    herhaalde beweging op en neer

    Voor het overige is het principe bij de beschrijving van de beweging door middel van pijlen, hetzelfde als bij de notatie van de palm- en vingerorintatie. Er wordt weer gebruik gemaakt van een symbool voor een bovenaanzicht ( ), en voor een zij-aanzicht ( ). Bijvoorbeeld:

    beweging naar boven (afb. 43)

    64

  • 60

    Afb. 43 GROOT, van mensen/kinderen wat betreft lengte (A R V)

    beweging naar links

    beweging schuin naar voren en naar rechts

    beweging schuin naar boven en naar het lichaam toe

    beweging schuin naar beneden en van het lichaam af (afb. 44)

    etcetera

    Afb. 44 SCHAAP (G)

    Naast bewegingen die te beschrijven zijn als een rechte lijn, zijn natuurlijk allerlei andere bewegingen voor te stellen en met behulp van een pijl weer te geven:

    beweging van links naar rechts voor het lichaam, in een boog

    herhaalde cirkelbeweging naar rechts, in het verticale vlak

    65

  • 61

    herhaalde cirkelbeweging naar voren en naar rechts, in het horizontale vlak (afb. 45)

    (

    Afb. 45 KAMER (A R V)

    cirkelbeweging naar voren, in het verticale vlak

    zigzag-beweging naar voren, in het horizontale vlak

    golf-beweging naar voren, in het verticale vlak

    etcetera

    Met behulp van de bewegingspijlen worden dus de vorm en de richting van de beweging aangegeven, en het aantal herhalingen. Bovendien kan de pijl tevens een aanduiding zijn van de grootte van de beweging. Bijvoorbeeld:

    een kleine cirkelbeweging naar rechts

    een grote cirkelbeweging naar rechts

    Bewegingssymbolen Voor de weergave van sommige bewegingen worden symbolen gebruikt, met name wanneer het alleen de hand is die beweegt (en de arm dus in rust is), of wanneer alleen de vingers bewegen:

    een klopbeweging vanuit de pols (afb. 46)

    66

  • 62

    met klopbewegingen vanuit de pols Afb. 46

    ETEN (A E G R V)

    een klopbeweging vanuit de knokkels van de hand (de overgang tussen de rug van de hand en de vingers)

    een klopbeweging vanuit de vingergewrichten (afb. 47)

    beweging alleen vanuit de duim

    Afb. 47 KLEIN, van mensen kinderen wat betreft lengte (G)

    snelle, 'wiebelende' beweging van de vier vingers, de vingers bewegen onafhankelijk van elkaar heen en weer (afb. 48)

    67

  • 63

    vragende mimiek, hoofd iets achterover

    Afb 48 HOEVEEL (A E G R V)

    wanneer slechts twee vingers 'wiebelend' bewegen, worden twee boogjes gebruikt

    de duim wrijft over de top(pen) van de vinger(s)

    de hand opent zich (afb. 49)

    met een korte beweging

    Afb. 49 LAMP (A E R V)

    de hand sluit zich

    de nagel van een vinger of duim wrijft met kracht langs een vinger of de duim, eindigend in een gestrekte vinger of duim

    68

  • 64

    de hand en/of vinger(s) maakt contact met het lichaam, of tikt het lichaam aan

    draaiende beweging vanuit de onderarm

    Bij de bewegingssymbolen wordt een eventueel herhaalde beweging aangegeven door middel van puntjes. Bijvoor-beeld:

    de hand sluit zich meerdere keren

    drie of meer klopbewegingen vanuit de pols

    de hand en/of vinger(s) tikt twee keer het lichaam aan

    de hand en/of vinger(s) tikt drie of meer keren het lichaam aan

    Combinaties van bewegingspijlen en bewegingssymbolen Vaak is de beweging behorende bij een gebaar niet te beschrijven met behulp van n bewegingspijl of bewegingssymbool, maar is er sprake van een samengestelde beweging, bestaande uit meerdere elementen. Deze verschillende aspecten van de beweging kunnen gelijktijdig plaatsvinden, of na elkaar. Wanneer verschillende bewegingen gelijktijdig plaatsvinden, worden de symbolen altijd onder elkaar geplaatst. Bijvoorbeeld:

    beweging naar beneden, waarbij de hand en/of vinger(s) contact maakt met het lichaam afb. 50)

    69

  • 65

    hoofd beweegt iets mee naar beneden, tevreden kijken

    Afb. 50 TEVREDEN (A E G R V)

    beweging naar boven waarbij de handen zich openen (afb. 51)

    de ogen gaan tijdens de beweging verder open

    Afb. 51 LICHT, i.t.t. donker (E R)

    beweging naar beneden, waarbij de vingers onafhankelijk van elkaar heen en weer bewegen (afb. 52)

    70

  • 66

    Afb. 52 REGEN/REGENEN (A E R V)

    beweging in een boog naar boven en naar het lichaam toe waarbij de hand zich sluit (afb. 53)

    Afb. 53 KIEZEN (A G R V)

    beweging in boogjes naar rechts, met klopbewegingen vanuit de pols (afb. 54)

    met

    klopbewegingen vanuit

    de pols Afb. 54 SUIKER

    (A R V)

    71

  • 67

    herhaalde beweging in een boogje van het lichaam af, waarbij de hand in het begin van de beweging contact maakt met het lichaam (afb. 55)

    Afb. 55 PRETTIG (G)

    Ook een combinatie van verschillende bewegingspijlen is mogelijk:

    herhaalde beweging naar rechts, niet op dezelfde plaats, maar telkens boven de vorige beweging

    Combinaties van bewegingssymbolen kunnen ook voorkomen:

    klopbeweging vanuit de pols, waarbij de hand zich opent

    draaiende beweging vanuit de onderarm, waarbij de duim over de top(pen) van de vinger(s) wrijft (afb. 56)

    krachtige beweging Afb. 56

    NIEUW (A V)

    72

  • 68

    Wanneer er sprake is van verschillende bewegingsaspecten die na elkaar plaatsvinden, worden de bewegingspijlen en -symbolen achter elkaar geplaatst, gescheiden door komma's. Bijvoorbeeld:

    beweging naar het lichaam toe, waarna de hand/vinger(s) contact maakt met het lichaam (afb. 57)

    gefronste wenkbrauwen, opgetrokken neus

    Afb. 57 VIES (A G R V)

    de hand maakt contact, beweegt vervolgens naar beneden en maakt weer contact (afb. 58)

    "opa"

    Afb. 58 OPA (G)

    Manier van de beweging Soms is het nodig om aan te geven wat de manier van de beweging is, bijvoorbeeld 'groot', of 'snel', of 'gespannen'. Dit wordt genoteerd met behulp van letters (afkortingen), die rechts boven de notatie van de beweging geplaatst worden. De volgende afkortingen worden gebruikt:

    73

  • 69

    grote beweging kleine beweging (afb. 59)

    De grootte van de beweging kan ook weergegeven worden door de grootte van de pijl zelf te variren.

    met een draaiende beweging vanuit de pols naar het hoofd toe

    Afb. 59 LEREN, in: zelf iets leren; niet int aan iemand iets leren (A

    G R V)

    s snelle beweging (afb. 60)

    krachtige en snelle beweging Afb. 60

    SNEL (A G R V)

    1 langzame beweging (afb. 61)

    74

    g

    k

  • 70

    langzame beweging

    LANGZAAM, int bv. eet, loop, rij eens langzaam (A E G R V)

    krachtige beweging (afkorting van het Engelse 'force') (afb. 60 hierboven)

    gespannen beweging (afkorting van het Engelse 'tense')

    Bij sommige gebaren wordt de hand aan het eind van de beweging even op dezelfde plaats aangehouden. Meestal stopt de beweging dan ook vrij abrupt. Dit aspect van de beweging wordt aangegeven met de letter 'h' (van het Engelse 'hold'). Bijvoorbeeld:

    beweging naar beneden die plotseling stopt, waarna de hand even op dezelfde plaats blijft (afb. 62)

    Afb. 62 KLEIN, van mens/kind wat betreft lengte (A E G R V)

    Deze 'hold'-beweging wordt in de tekeningen weergegeven door een streepje aan het einde van de bewegingspijl. Wanneer de beweging van een gebaar slechts uit een dergelijke 'hold' bestaat, wordt alleen met de letter 'h' genoteerd, niet gecombineerd met een bewegingspijl of -symbool.

    75

    Afb. 61

    f

    t

  • 72

    HOOFDSTUK 8 TWEEHANDIGE GEBAREN

    Ongeveer 40% van de gebaren uit de Nederlandse Gebarentaal wordt met twee handen gemaakt (Harder & Schermer, 1986). Binnen de gebaren die met beide handen gemaakt worden, kunnen we een onderscheid maken in: 1. Gebaren waarbij beide handen bewegen, actief zijn. De twee bewegende

    handen hebben dezelfde handvorm. De beweging van de twee handen is ook hetzelfde, of in eikaars spiegelbeeld, of alternerend. Dit laatste wil zeggen dat de handen wel dezelfde beweging maken maar dit vlak na elkaar doen (zie afb. 63 en 64).

    2. Gebaren waarbij alleen de voorkeurshand actief is, beweegt. De andere hand is passief, en vormt als het ware de basis waarop de voorkeurshand beweegt (zie afb. 65). Die passieve hand wordt daarom ook wel'de basisband genoemd. Beide handen kunnen dezelfde handvorm hebben, maar dat hoeft niet. Als de handvormen niet hetzelfde zijn, heeft de passieve hand meestal n van de volgende zes handvormen: B-, B1-, S-, 5-, C-, of B-hand.

    1. De notatie van tweehandige gebaren met twee actieve handen Bij deze groep gebaren zijn de plaats, handvorm, orintatie en

    beweging van beide handen vrijwel hetzelfde. Daarom is de notatie van dit soort gebaren eigenlijk niet veel anders dan die van nhandige gebaren; alleen moeten nu meestal voor elke parameter twee symbolen gegeven worden om beide handen weer te geven. Bijvoorbeeld:

    HETZELFDE (A R V)

    Plaats :

    Handvorm :

    Palmorintatie :

    Vingerorintatie :

    Beweging :

    Oftewel:

    HETZELFDE (A R V)

    P HV PO VO B

    77

  • 73

    Afb. 63 HETZELFDE (A R V)

    In het hierboven gegeven voorbeeld is de notatie van de twee handen exact hetzelfde. Sommige andere gebaren uit deze groep hebben een alternerende beweging. Dat wil zeggen dat de twee handen wel dezelfde beweging maken, maar deze als het ware heel snel om de beurt uitvoeren. Het volgende symbool wordt hiervoor gebruikt:

    alternerende beweging, de handen voeren dezelfde beweging uit, als het ware heel snel om de beurt (afb. 64 en 65)

    De notatie van het gebaar FIETS ziet er bijvoorbeeld als volgt uit:

    FIETS (A E G R V)

    Plaats :

    Handvorm :

    Palmorintatie :

    Vingerorintatie :

    Beweging :

    Oftewel:

    FIETS P (A E G R V)

    78

    S S

    HV

    S S

    PO VO B

  • 74

    Afb. 64 FIETS (A E G R V)

    De notatie van het gebaar HAGEL ziet er als volgt uit:

    HAGEL (A R)

    Plaats :

    Handvorm :

    Palmorintatie :

    Vingerorintatie :

    Beweging :

    1 1

    Oftewelt

    HAGEL P HV PO VO B (A R)

    1 1

    Afb. 65 HAGEL (A R)

    Belangrijk Bij het noteren van tweehandige gebaren waarbij beide handen actief zijn, worden dus telkens voor de verschillende onderdelen twee symbolen gegeven, n voor elke hand. Daarbij wordt telkens eerst het symbool voor de

    79

  • 75

    linkerhand gegeven, daarna dat voor de rechterhand. Met andere woorden: het linker symbool geeft de linkerhand weer, het rechter symbool de rechterhand (De 1 en de r onder de symbolen staan voor linkerhand en rechterhand). Bijvoorbeeld:

    HETZELFDE P HV PO VO B (A R V)

    0 0 1 1

    1 r 1 r 1r 1r 1 r

    Bij gebaren waarvan de notatie van linker- en rechterhand exact hetzelfde is, kan in dit opzicht geen verwarring ontstaan; maar wanneer de notaties van de twee handen niet helemaal hetzelfde zijn, is het belangrijk hierop te letten. Op het principe 'twee handen, twee symbolen' kunnen enkele uitzonderingen gemaakt worden. Wanneer de plaats van beide handen hetzelfde is, kan het symbool daarvoor slechts n keer opgeschreven worden. Ook kan de beweging soms genoteerd worden met behulp van maar n pijl of symbool. Met andere woorden, de beweging van de twee handen wordt dan niet voor elke hand apart weergegeven, maar voor beide handen tegelijk. Dit kan in ieder geval bij alle tweehandige gebaren met twee actieve handen waarbij voor de notatie van de beweging een zij-aanzicht gebruikt moet worden. Men kan zelf dus kiezen of men de notatie volledig wil opschrijven, of dat men dergelijke onderdelen weglaat om de snelheid van het noteren te verhogen. Zo ziet de notatie van het gebaar FIETS er in verkorte vorm als volgt uit:

    FIETS P HV PO VO B (A E G R V) 0 S S

    1+r 1 r 1 r 1 r 1+r

    2. De notatie van tweehandige gebaren met een passieve hand De notatie van dit type gebaren wijkt in een aantal opzichten wel belangrijk af van die van nhandige gebaren. Omdat de passieve hand als basis dient voor de actieve hand, zijn handvorm en orintatie van de twee handen vaak verschillend. Bovendien is er alleen voor de rechterhand een notatie van de beweging, omdat de linkerhand immers passief is. Daarom worden bij dit soort gebaren de linker- en rechterhand apart genoteerd: eerst komt de notatie van de linkerhand('1'), en daaronder die van de rechterhand ('r'). Bijvoorbeeld:

    80

  • 76

    P HV PO VO B

    1: r:

    Afb. 66 BOTERHAM (G)

    De handen ten opzichte van elkaar Bij beide types tweehandige gebaren is het vaak noodzakelijk om in de notatie weer te geven wat de positie is van de handen ten opzichte van elkaar. Zo kan de ene hand boven de andere zijn (zie afb. 66) of kunnen de handen dicht bij elkaar zijn. De notatie die hiervoor gegeven is voor het gebaar BOTERHAM is in dat opzicht dan ook niet volledig. Zoals het gebaar nu genoteerd is, zou de linkerhand bijvoorbeeld links voor het lichaam kunnen zijn, en de rechterhand rechts voor het lichaam. Bij het gebaar BOTERHAM is het juist belangrijk te noteren dat de linkerhand lager is dan de rechterhand. Voor het beschrijven van de handen ten opzichte van elkaar, worden in het notatie-systeem verschillende symbolen gebruikt:

    de linkerhand is lager dan de rechterhand (afb. 67)

    Afb. 67 MAKEN (A E G R V)

    81

    BOTERHAM (G)

  • 77

    de rechterhand is lager dan de linkerhand

    de handen zijn dicht bij elkaar

    de linkerhand is dichter bij het lichaam (afb. 68)

    Afb. 68 BUS (G R V)

    de rechterhand is dichter bij het lichaam

    de handen zijn gekruist

    de handen maken contact

    de handen grijpen in elkaar

    de linkerhand omvat de rechterhand

    de rechterhand omvat de linkerhand

    Al deze posities van de handen ten opzichte van elkaar worden bij de handvorm genoteerd. De volledige notatie van het gebaar BOTERHAM ziet er als volgt uit:

    BOTERHAM (G)

    1:

    r:

    P HV PO VO B

    Wanneer de positie van de handen ten opzichte van elkaar tijdens de uitvoering van het gebaar verandert, wordt dit ook in de notatie weergegeven. Dit gebeurt na de weergave van de beweging; de twee symbolen voor de handvormen worden dan opnieuw gegeven, in combinatie met

  • 78

    82

  • 79

    het symbool dat nu de juiste beschrijving is van de positie van de handen ten opzichte van elkaar.

    Contactplaatsen op de handen Bij het aanraken van de handen is het ook belangrijk te weten waar de handen elkaar raken. Bijvoorbeeld alleen de duimen, de wijsvinger van de ene hand en de palm van de andere hand etcetera. Hiervoor hebben we de plaatsen op grotere delen van de hand een cijfer gegeven en de plaatsen op onderdelen van de vingers een letter:

    Afb. 69 De verschillende plaatsen op de hand

    Delen van de handt 1 wijsvinger 2 middelvinger 3 ringvinger 4 pink 5 duim 6 hand (rug of palm) 7 pols 8 onderste deel van de arm

    Delen van de vinger: a topje van de vinger b bovenste kootje c topgewricht d middelste kootje e middelste gewricht f onderste kootje g onderste gewricht

    Enkele voorbeelden van het gebruik van de contactplaats-symbolen:

    de B-handen raken elkaar over de hele lengte van de pinken aan

    x B (5a) (5a)

    de B-handen raken elkaar met de toppen van de duimen aan

    B (7) x

    T (7) de polsen van de handen raken elkaar aan

    De symbolen voor de verschillende plaatsen op de hand worden ook gebruikt bij de notatie van gebaren waar een specifiek deel van de hand beweegt of het lichaam aanraakt. Bijvoorbeeld:

    de wijsvinger en middelvinger bewegen heel snel op en neer

    83

    x B

    (4) B

    (4)

    B

  • 80

    tijdens het begin van de beweging naar boven en naar voren raakt de hand het lichaam met de vingertoppen van de vier vingers aan

    84

  • 81

    HOOFDSTUK 9 SAMENVATTING

    Een gebaarnotatie bevat altijd de volgende elementen die achter elkaar genoteerd worden: - plaats - handvorm - orintatie van de palm - orintatie van de vingers - beweging

    Daarnaast kan een notatie ook de volgende informatie bevatten: Bij de handvorm: - positie van de handen ten opzichte van elkaar - contact-plaats - slot-handvorm - slot-positie van de handen ten opzichte van elkaar

    Bij orintatie van palm en vingers: - slot-palm - slot-vingers

    Bij beweging: - samengestelde bewegingen (gelijktijdig of na elkaar) - manier van bewegen

    Soms hoort bij een gebaar een bepaalde mimiek en/of lichaamshouding. Onder de notatie van het gebaar worden mimiek en lichaamshouding dan in woorden omschreven. Wanneer bij een gebaar gesproken moet worden (gesproken component), wordt dit ook onder de notatie vermeld. Hetzelfde geldt voor een eventuele orale component (een bij een gebaar horend geluid of beweging van de lippen, niet afgeleid van een Nederlands woord). De notatie van nhandige en van tweehandige gebaren is niet helemaal hetzelfde. Bij tweehandige gebaren moet een onderscheid gemaakt worden tussen tweehandige gebaren waarbij beide handen actief zijn, en tweehandige gebaren waarbij n hand passief is en als basishand dient.

    85

  • 83

    LITERATUUR

    Dik, S.C., & . G. Kooij, Algemene Taalwetenschap. Aulaboeken 632. Uitgeverij het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1981 2e druk

    Emmerik, W., & H. Verbruggen, Notatiesysteem gebaren. In: Verslag van de onderzoeksgroep Lexicografie van Gebaren: Het Noteren. Onderzoeksgroep 2e semester 1979-1980. Interne Publikatie: Instituut voor Algemene Taalwetenschap, Universiteit van Amsterdam 1980

    Handvormen uit de Nederlandse Gebarentaal. Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind / Stichting Nederlandse Dovenraad, Amsterdam 1987

    McIntire, M., D. Newkirk, S. Hutchins & H. Poizner, Hands and Faces: A Preliminary Inventory for Written ASL. In : Sign Language studies nr 56, 1987

    Moorhouse, A.C., The Triumph of the Alphabet. A History of Writing. A Volume in the Life of Science Library Number 28. Henry Schuman, Inc., New York 1953

    Schermer, T., Het Communicatiesysteem van Volwassen Doven in Nederland. In: B.T. Tervoort (ed), Hand over hand. Nieuwe Inzichten in de Communicatie van Volwassen Doven in Nederland. Coutinho, Muiderberg 1983

    KOMVA, Taalplanning en Gebarentaal. Nota in het kader van het projekt Kommunikatieve Vaardigheden geschreven door T.Schermer en R.Harder. Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind, interne publicatie maart 1986; (maart 1988)

    Schermer, T., & R. Harder, Lexical variation in Dutch Sign Language: Some Implications for language planning. In: B. T. Tervoort (ed), Signs of Life. Proceedings of the Second European Congress on Sign Language Research. Publications of the Institute for General Linguistics, University of Amsterdam, Amsterdam 1986

    Schermer, T., M. Stroombergen & B.T. Tervoort, Het Nederlands Gebarenwoordenboekproject. In: B. T. Tervoort (ed), Hand over hand. Nieuwe Inzichten in de Communicatie van Doven. Coutinho, Muiderberg 1983

    Stokoe, W.C., Jr., Sign Language Structure. Studies in Linguistics Occasional Papers 8. University of Buffalo Press, Buffalo 1960

    Stokoe, W.C., D.C. Casterline & C.G. Croneberg, A dictionary of American Sign Language on linguistic principles. Gallaudet College Press, Washington D.C. 1965

    Stroombergen, M., Het notatiesysteem voor Nederlandse

    87

  • 84

    gebaren. Interne publikatie van het project Kommmunika-tieve Vaardigheden, Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind, 1982.

    Sutton, V,, Sign Writing for Every Day Use. The Sutton Movement Writing Press, United States of America 1981

    88

  • 85

    BIJLAGE 1 OVERZICHT VAN NOTATIE-SYMBOLEN

    In deze bijlage wordt een overzicht van de verschillende soorten notatie-symbolen gegeven. Het is een samenvatting van de hoofdstukken uit deel II: bij de Palm- en Vingerorintatie onder andere zullen slechts enkele voorbeelden gegeven worden om het systematisch gebruik aan te duiden van de pijlen.

    neutrale ruimte

    voor het hoofd

    bij de kruin

    voor het bovenste deel van het hoofd

    bij het oor

    bij de ogen

    bij de neus

    voor het onderste deel van het hoofd

    bij de wang

    bij de mond

    onder de kin

    bij de hals

    Handvorm

    A-hand

    S-hand

    AS-hand

    geld-hand

    E-hand

    E-n-hand

    C-hand

    C-nul-hand

    C-n-hand

    C-spreid-hand

    voor de