heylen_alles ovrer werkloosheid

Upload: karel-theuns

Post on 19-Jul-2015

324 views

Category:

Documents


1 download

TRANSCRIPT

WERKLOOSHEID

werKloosheiden Goede trouw belanGenafweGinGen in het arbeidsrecht(1). dirk heYlen, Advocaat, Vermeulen Heylen Michiels De Graeve bv/bvba Docent Plantijn Hogeschool Antwerpen en CVO Hoger Instituut der Kempen Geel toepassinG op de wijziGinG van arbeidsvoorwaarden(2)

aline van bever, Doctoraatsbursaal Instituut voor Arbeidsrecht, K.U.Leuven

(1) (2)

Deze bijdrage werd bekroond met de Vivesprijs 2010. De auteur wenst prof. dr. F. Hendrickx te bedanken voor zijn gewaardeerde opmerkingen.

WERKLOOSHEID

INHOUD

woord vooraf hoofdstuK i. inleidende bepalinGen 1. deeltijdse werknemers 2. tijdelijke werkloosheid 1. Crisismaatregelen 2. Rechtspraak a. Tijdelijk karakter b. Tijdelijke werkloosheid en arbeidsongeschiktheid c. Beoordeling van de aard van de economische werkloosheid

485 486 486 486 486 487 487 488 488

hoofdstuK ii. toelaatbaarheidsvoorwaarden 1. wachttijd 1. Wachttijd na studies of leertijd a. Reglementaire wijzigingen b. Rechtspraak 2. Wachttijd vervuld door arbeid in ondergeschikt verband a. Reglementaire wijzigingen b. Rechtspraak 2. vreemde en staatloze werknemers 1. Reglementaire wijzigingen 2. Rechtspraak 3. seniorvakantie

489 489 489 489 490 491 491 492 495 495 496 499

hoofdstuK iii. toeKenninGsvoorwaarden 1. zonder arbeid zijn 1. Arbeid voor zichzelf a. Activiteit in een vennootschap b. Activiteit in een vzw c. Werken aan de eigen woning normaal beheer van de eigen goederen 2. Arbeid voor een derde 3. Vrijwilligerswerk en vrijetijdsbesteding a. Uitbreiding toegelaten activiteiten b. Vrijwilligerswerk

500 500 500 500 501 502 503 503 504 504

479

WERKLOOSHEID

4. 5. a. b. 6.

Voortzetting nevenactiviteit PWA en dienstencheques PWA Dienstencheques Samenwoonst met een zelfstandige

504 505 505 506 510 510 510 511 511 512 514 515 515 515 515 519 521 521 522 522 523 523 523 524 530 531 531 531 533 534 535 536 536 536

2. zonder loon zijn 1. Reglementaire wijzigingen 2. Rechtspraak a. Verbrekingsvergoedingen en andere vergoedingen bij het einde van de arbeidsrelatie b. Verlenging met (fictieve) vakantiedagen c. Inkomsten voortvloeiend uit een mandaat van lid van een OCMW 3. onvrijwillig werkloos zijn 1. Reglementaire wijzigingen 2. Rechtspraak a. Gevallen van vrijwillige werkloosheid b. Criteria van de passende dienstbetrekking c. Verlaten van een passende dienstbetrekking om een andere uit te oefenen 4. beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt 5. ingeschreven zijn als werkzoekende en actief zoeken naar werk 1. Ingeschreven zijn als werkzoekende 2. Activering van het zoekgedrag naar werk a. Algemeen b. Reglementaire wijzigingen c. Rechtspraak 6. arbeidsgeschiktheid 7. leeftijdsvoorwaarde 8. verblijfsvoorwaarde 1. Strijdigheid met het vrij verkeer van verblijf in de Europese Unie? 2. Controle op de verblijfplaats 3. Bruggepensioneerde vs. gepensioneerde 4. Oneigenlijke grensarbeider 9. onderwerpen aan de controle 1. Reglementaire wijzigingen a. Afschaffing van de gemeentelijke controle

480

WERKLOOSHEID

INHOUD

b. c. 2.

Controlekaart in geval van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegens slecht weer of werkgebrek als gevolg van economische redenen Afschaffing van de controlekaart voor de werkloze met een maximale vrijstelling en geautomatiseerde verificatie van de uitkeringen Rechtspraak

537 537 538 538 539

10. langdurige werkloosheid 11. vrijstellingen

hoofdstuK iv. bereKeninG van de uitKerinGen 1. werkloosheidsuitkeringen: reglementaire wijzigingen 1. Nieuwe loongrenzen voor de berekening van de werkloosheidsuitkeringen 2. Nieuw systeem om tijdelijke werkloosheidsuitkeringen aan te vragen en om de code te herzien 3. Aanpassing vergoedingspercentage 4. Verhoging van de pensioengrensbedragen van de gezinsleden van de werkloze 5. Afschaffing van de jaarlijkse bevestiging van de gezinstoestand van de werknemers met gezinslast en de alleenwonenden 2. werkloosheidsuitkeringen: rechtspraak 1. Gezinscategorien 2. Vermindering van het bedrag in geval van toegelaten cumulatie 3. bijzondere of bijkomende uitkeringen in het werkloosheidsbesluit 1. Wachtuitkering 2. Overbruggingsuitkering 3. Ancinniteitstoeslag 4. Werkhervattingstoeslag bij werkhervatting als loontrekkende of als zelfstandige 5. Toeslag voor het volgen van een beroepsopleiding 6. Inkomensgarantie-uitkering 7. Jeugd- en seniorvakantie-uitkering 8. Integratie-uitkering 9. Herinschakelingsuitkering en bijkomende herinschakelingsuitkering 10. Banenplanuitkering 11. Mobiliteitstoeslag 12. Kinderopvangtoeslag 13. Opleidingstoeslag 14. Overstappremie

540 540 540 540 541 543 543 543 543 545 546 546 547 547 547 548 548 549 549 549 549 549 549 550 550

481

WERKLOOSHEID

4. bijzondere regelingen 1. De opleidingsuitkering, de stage-uitkering en de vestigingsuitkering a. Algemeen b. De opleidingsuitkering c. De stage-uitkering (instapstage) d. De vestigingsuitkering 2. De startbonus en de stagebonus a. Achtergrond b. De startbonus c. De stagebonus 3. Werkuitkering (plan Activa) 4. Werkuitkering voor (erg) laaggeschoolde jongeren 5. Opvanguitkering 6. Voltooiingspremie 7. Begeleidingsuitkering 8. Ervaringsuitkering 9. Crisispremie

551 551 551 552 552 553 554 554 554 554 555 557 558 558 558 559 559

hoofdstuK v. procedure 1. uitkeringsaanvraag en aangifte van de wijzigende gebeurtenis 2. toezicht 3. beslissing inzake het recht op uitkeringen 1. Termijn van beslissing a. Reglementaire wijzigingen b. Rechtspraak 2. Delegatie bij beslissing? 3. Verhoor a. Verplichte oproeping om gehoord te worden b. Vrijstelling van verhoor in bepaalde gevallen van niet-toegelaten cumulatie 4. Intresten 5. Dwangsom 4. beroep 1. Aanvangsdatum van de beroepstermijn 2. Bevoegdheidsdelegatie door de administrateur-generaal van de RVA 3. Bevoegdheid van de arbeidsrechtbank 4. Cassatieberoep door het openbaar ministerie

562 562 562 562 562 562 563 563 563 563 564 565 565 565 565 566 567 567

482

WERKLOOSHEID

INHOUD

hoofdstuK vi. administratieve sancties 1. Gewijzigde reglementering 1. Gewijzigde sancties bij controleverplichtingen 2. Sancties bij te kwader trouw gebruik van onjuiste stukken en bij gebruik van een vals stempelmerk 3. Verlenging van de duur van de sancties door een ziekteperiode 4. Sancties in het kader van dienstencheques 2. rechtspraak 1. Inbreuken 2. Gezag van gewijsde 3. Toepassing van de sancties 4. Controle door de rechter a. Bevoegdheid in kort geding b. Omvang van de rechterlijke controle

567 567 567 568 568 569 569 569 569 571 571 571 571

hoofdstuK vii. teruGvorderinG van de uitKerinGen 1. de terugvordering en de verjaring 2. terugvordering aansprakelijkheid van de uitbetalingsinstelling 3. beperking van de terugvordering: goede trouw 4. terugvordering van brutobedragen 5. afzien van de terugvordering door het beheerscomit

574 574 576 576 577 578

hoofdstuK viii. strafbepalinGen 1. invoering van het sociaal strafwetboek 2. Non bis in idem-beginsel 1. Situering 2. Toepassingen 3. Invloed van de nieuwe rechtspraak van het EHRM a. Algemeen b. Het arrest-Zolotukhin

578 578 579 579 579 581 581 582

483

WERKLOOSHEID

3. bewijs in strafzaken 4. overschrijding van de redelijke termijn

584 588

484

WERKLOOSHEID

WOORD vOORaf Dit overzicht behandelt de wetgeving en rechtspraak betreffende de werkloosheidsverzekering die gepubliceerd is in de periode 1996 tot november 2010 en sluit chronologisch aan bij de overzichten uit de vorige cyclus 2001-2006 (1). Er wordt alleen ingegaan op de werkloosheidsreglementering in de strikte zin, en niet op de regeling van het conventionele brugpensioen of de beroepsloopbaanonderbreking. Ook de maatregel van het crisistijdskrediet zoals opgenomen in de Wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis zullen we niet verder bespreken. Rechterlijke uitspraken die betrekking hebben op zaken van algemeen procedurerecht (die niet specifiek zijn aan de werkloosheidsreglementering) of die een reeds lang gewijzigde reglementering betreffen, komen niet aan bod. Gezien de omvangbeperking van deze bijdrage wordt bij voorrang ingegaan op de belangrijkste wetswijzigingen en rechterlijke uitspraken; een aantal andere worden slechts kort weergegeven, en nog andere helemaal niet. We volgen daarbij de indeling van het Werkloosheidsbesluit (2). Mijn oprechte dank gaat uit naar de heer Chris SebrechtS, directeur-generaal van de RVA, en de heer Werner WynantS, juridische dienst ACV Turnhou107 YNANTurnhou1077 1R1122 (w

485

WERKLOOSHEID

hoofdstuK i. inleidende bepalinGen (art. 27-29 van het werKloosheidsbesluit) 1. DEElTIJDSE WERKNEMERS Krachtens artikel 29, 2, 1, a van het Werkloosheidsbesluit moet een werknemer, om beschouwd te worden als een deeltijdse werknemer met behoud van rechten, alle toelaatbaarheids- en toekenningsvoorwaarden om aanspraak te kunnen maken op uitkeringen als voltijdse werknemer vervullen op het tijdstip dat hij in de deeltijdse arbeidsregeling treedt. Artikel 55, 4 van het Werkloosheidsbesluit bepaalt dat er in geval van verlating van de betrekking in loondienst om zijn kind op te voeden, tijdens die onbeschikbaarheidsperiode van ten minste zes maanden geen enkele uitkering wordt toegekend. Na afloop van die onbeschikbaarheid (maar ten vroegste na zes maanden), kan de werkloze opnieuw werkloosheidsuitkeringen genieten. Die bepaling legt een uitsluitingsmaatregel op aan de werknemer die de voorwaarden tot toekenning van de werkloosheidsuitkeringen niet vervult, maar vormt geen voorwaarde tot toekenning van die uitkeringen in de zin van artikel 29. Aan de werknemer mag dan niet het statuut van deeltijdse werknemer met behoud van rechten toegekend worden op grond dat de voorwaarden voor de toepassing van de in artikel 55, 4 bepaalde maatregel niet meer waren vervuld, zonder na te gaan of hij voldeed aan de toekenningsvoorwaarden bedoeld in artikel 29, 2, 1, a van het Werkloosheidsbesluit (3). 2. TIJDElIJKE WERKlOOSHEID 1. Crisismaatregelen De economische werkloosheid zoals geregeld in artikel 51 van de Arbeidsovereenkomstenwet is in het verleden steeds voorbehouden geweest voor de werknemer/ arbeider. De economische crisis als gevolg van de internationale financile crisis noopte de regering tot het nemen van een aantal maatregelen. Een van die maatregelen, voorzien in de Wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis (4), betrof de invoering van de zgn. economische werkloosheid voor bedienden of crisisschorsing voor bedienden. Onder bepaalde voorwaarden kon bijgevolg een volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of een regeling van gedeeltelijke arbeid ook ingevoerd worden voor bedienden, die gelijkt op de regeling voor arbeiders. Het bedrag van de crisisuitkering wordt berekend zoals het bedrag van de uitkering als tijdelijk werkloze.

(3) (4)

Cass. 23 februari 2009, JTT 2009, 203. Wet 19 juni 2009, BS 25 juni 2009 (ed. 2).

486

WERKLOOSHEID

Het KB van 11 januari 2009 (5) heeft daarbij een (tijdelijke) verhoging met 10 % voorzien van de toeslag tijdelijke werkloosheid (nieuw totaal = 75 % voor samenwonende met gezinslast en alleenwonend, en 70 % voor andere samenwonende). Bovenop die uitkering moet de werkgever een aanvullende vergoeding betalen, zoals vastgelegd in de cao of het ondernemingsplan. Dit supplement moet minstens gelijkwaardig zijn aan het supplement toegekend aan arbeiders die bij dezelfde werkgever tijdelijk werkloos zijn wegens werkgebrek, of aan het supplement voorzien bij cao gesloten in het paritair orgaan waaronder de werkgever zou ressorteren indien hij arbeiders zou tewerkstellen, indien de werkgever geen arbeiders tijdelijk werkloos stelt, en bij afwezigheid van cao minstens 5 euro per werkloosheidsdag. Die vergoeding is vrijgesteld van RSZ-bijdragen en inhoudingen, doch onderworpen aan fiscale voorheffing. Deze maatregel was in beginsel van tijdelijke aard. Oorspronkelijk was voorzien dat de bepalingen buiten werking zouden treden op 1 januari 2010. De Wet van 30 december 2009 (6) en nadien de Wet van 19 mei 2010 (7) verlengden de maatregel tot resp. 30 juni 2010 en nadien tot 30 september 2010. Tegelijkertijd werd voorzien dat bij KB de toepassing kon worden verlengd tot 31 december 2010, hetgeen ook gebeurde. In de Wet houdende diverse bepalingen I van 29 december 2010 (8) werd een verlenging voorzien tot en met 31 januari 2011. Bij Wet van 1 februari 2011 (9) werden de maatregelen nogmaals verlengd tot 31 maart 2011. Opmerkelijk is dat de hierboven vermelde tijdelijke verhoging met 10 % door het KB van 11 januari 2009 in principe buiten werking zou treden op 31 januari 2011, en nog niet werd verlengd. Dit gebeurt wellicht nog retroactief. 2. Rechtspraak a. Tijdelijk karakter Een kenmerkend aspect van de tijdelijke werkloosheid is dat ze inderdaad tijdelijk is. De tijdelijk werkloze kan niet langer aanspraak maken op werkloosheidsuitkeringen voor tijdelijk werklozen wanneer zijn werkgever niet langer over een uitbating beschikt en dus hem de facto niet langer kan tewerkstellen. Er is dan immers een definitieve toestand ontstaan. Op dat ogenblik gaat de tijdelijk werkloze ook niet automatisch over naar het statuut van volledig werkloze. Daarvoor moet hij immers eerst voldoen aan de betreffende voorwaarden, waaronder het indienen van een uitkeringsaanvraag en een inschrijving als werkzoekende (10).(5) (6) (7) (8) (9) (10) KB tot wijziging van art. 114 Werkloosheidsbesluit, BS 21 januari 2009. Art. 136 Wet 30 december 2009 houdende diverse bepalingen, BS 31 december 2009 (ed. 3), erratum BS 26 januari 2010. Art. 28 Wet 19 mei 2010 houdende fiscale en diverse bepalingen, BS 28 mei 2010 (ed. 2), erratum BS 1juli 2010 (ed. 2). Wet 29 december 2010, BS 31 december 2010 (ed. 3). Die wet heet een beetje ironisch Wet houdende verlenging van de crisismaatregelen en uitvoering van het interprofessioneel akkoord, BS 7 februari 2011. Arbrb. Brugge 10 december 2008, Soc.Kron. 2010, 200.

487

WERKLOOSHEID

b. Tijdelijke werkloosheid en arbeidsongeschiktheid Het recht op werkloosheidsuitkeringen voor tijdelijke werkloosheid kwam ook ter discussie ingevolge de medische arbeidsongeschiktheid van een werknemer. Artikel 27, 2, a van het Werkloosheidsbesluit definieert de tijdelijk werkloze als de werkloze die door een arbeidsovereenkomst verbonden is waarvan de uitvoering tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, geschorst is. Die definitie lijkt alle willekeurige gevallen van schorsing van de arbeidsovereenkomst te omvatten, met uitsluiting van die gevallen waarin de schorsing van de arbeidsovereenkomst voortvloeit uit de wil van de werkloze. Overeenkomstig artikel 31 van de Arbeidsovereenkomstenwet schorst de onmogelijkheid voor de werknemer om zijn werk te verrichten ten gevolge van ziekte of ongeval, de uitvoering van de overeenkomst. Hieruit kan worden afgeleid dat die medische ongeschiktheid aanleiding kan geven tot de toekenning van tijdelijke werkloosheidsuitkeringen. Is dit evenwel te rijmen met artikel 60 van het Werkloosheidsbesluit, dat bepaalt dat de werknemer om uitkeringen te genieten arbeidsgeschikt moet zijn? Volgens het Hof van Cassatie wel (11). Artikel 60 van het Werkloosheidsbesluit bepaalt dat de arbeidsgeschiktheid als toelaatbaarheidsvoorwaarde moet worden beoordeeld in de zin van de wetgeving op de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. En dat is niet noodzakelijk hetzelfde als de onmogelijkheid voor de werknemer om zijn werk te verrichten t.g.v. een ongeval of een ziekte als bedoeld in de Arbeidsovereenkomstenwet. Die wordt nl. gewaardeerd t.a.v. de overeengekomen arbeid, en kan niet worden gelijkgesteld met primaire arbeidsongeschiktheid in de zin van de verplichte ziekte- en invaliditeitswetgeving. Het gewone beroep van de betrokkene ten aanzien waarvan de vermindering van het vermogen tot verdienen in de regel moet worden gewaardeerd tijdens de eerste zes maanden van die primaire arbeidsongeschiktheid, is niet noodzakelijkerwijs het beroep dat de werknemer het laatst heeft uitgeoefend. Wanneer een werknemer tijdens de eerste zes maanden primaire arbeidsongeschiktheid door de adviserend geneesheer van zijn verzekeringsinstelling arbeidsgeschikt wordt verklaard in de zin van de ziektewetgeving, sluit zulks bijgevolg niet uit dat die werknemer in de onmogelijkheid verkeert zijn werk te verrichten ten gevolge van ziekte of ongeval in de zin van artikel 31 van de Arbeidsovereenkomstenwet. De tijdelijk werkloze werknemer is bijgevolg gerechtigd op uitkeringen tijdens de schorsing van de arbeidsovereenkomst (12). c. Beoordeling van de aard van de economische werkloosheid Een probleem dat veelvuldig aanleiding gaf tot discussie betreft de gelijkstelling van een aantal dagen van arbeidsonderbreking met effectief gewerkte dagen in het kader van de Vakantiewetgeving. Vr de inwerkingtreding van het KB van 10 november 2004 tot wijziging van artikel 15, 14 van het Vakantiebesluit (13) werd de bevoegdheid om te verifiren of de da(11) (12) (13) Cass. 12 juni 2006 JTT 2006, 422; Soc.Kron. 2006, 450. Voor een uitgebreide bespreking, zie P. PalSterman, Apte ou inapte au travail, noot onder Cass. 12 juni 2006, Soc.Kron. 2006, 446-450. KB 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, BS 6 april 1967, erratum BS 11 augustus 1967.

488

WERKLOOSHEID

gen van economische werkloosheid als gelijkgestelde dagen in aanmerking komen voor de berekening van het vakantiegeld, uitsluitend overgelaten aan de RVA (14). De diverse vakantiekassen waren hier niet bepaald gelukkig mee. Na de inwerkingtreding van dit KB komt die bevoegdheid toe aan de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie en de bijzondere vakantiefondsen. Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat dit KB niet interpreteert, maar de vroegere vakantiereglementering wijzigt (15). Vr die wijziging gold bijgevolg dat, eens het gewestelijk bureau van de RVA de kwalificatie van economische werkloosheid had aanvaard, de Vakantiekas die kwalificatie diende aan te nemen (16). Het arbeidshof te Bergen holt die stellingname enigszins uit, door aan te nemen dat de rechtbank, die met volle rechtsmacht oordeelt, de regelmatigheid moet onderzoeken van de beslissing van de RVA m.b.t. de beoordeling van de ingeroepen redenen van economische werkloosheid. Om die reden mag, volgens het arbeidshof te Bergen, de vakantiekas de fout van de RVA inroepen en weigeren vakantiegeld te betalen voor een periode die ten onrechte gelijkgesteld was. Men mag de fout van de RVA niet bekrachtigen door die te laten doorwerken in de berekening van het vakantiegeld (17). Het arbeidshof te Brussel sprak zich uit over het concept economische werkloosheid: bij gebrek aan een definitie in zowel het KB van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, als in de arbeidsovereenkomstenwet, dient onder het begrip economische werkloosheid te worden verstaan de economische oorzaken die een tijdelijk gebrek aan werk veroorzaken aangezien zij enkel aanleiding geven tot de schorsing van de arbeidsovereenkomst. De tijdelijke werkloosheid die verband houdt met de industrile reconversie van de activiteiten van een vennootschap kan worden beschouwd als een economische oorzaak in de zin van artikel 51 Arbeidsovereenkomstenwet (18). hoofdstuK ii. toelaatbaarheidsvoorwaarden (art. 30-43 van het werKloosheidsbesluit) 1. WACHTTIJD 1. Wachttijd na studies of leertijd a. Reglementaire wijzigingen Om recht te hebben op wachtuitkeringen op basis van studies, moet de jonge werknemer onder meer een wachttijd hebben vervuld na het einde van zijn studies en vr de uitkeringsaanvraag.

(14) (15) (16) (17) (18)

O.m. Arbh. Brussel 8 januari 2006, JTT 2009, 238. Cass. 7 februari 2005, JTT 2005, 306, noot; RW 2006-07,174; Soc.Kron. 2007 (verkort), 37, noot. Arbh. Antwerpen 1 juni 2006, Soc.Kron. 2007, 425. Arbh. Bergen 29 juni 2010, www.juridat.be. Arbh. Brussel 6 november 2006, JTT 2007, 127.

489

WERKLOOSHEID

Overbruggingsuitkering In de periode waarin hij enkel aan de deeltijdse leerplicht onderworpen is, kan de jongere het deel van zijn tijd dat hij niet besteedt aan vorming, werken in het kader van een deeltijdse arbeidsovereenkomst, leerovereenkomst of stage. Tot voor 1 juli 2006 kon de jongere die er niet in slaagde een dergelijk statuut aan te nemen, overbruggingsuitkeringen genieten tot het einde van het schooljaar waarin hij de leeftijd van 18 jaar bereikt had, voor de uren van volledige werkloosheid. Met ingang van 1 juli 2006 wordt de jongere tijdens de duur van de deeltijdse leerplicht nog slechts toegelaten tot het recht op overbruggingsuitkeringen, wanneer hij tijdelijk werkloos wordt gesteld (19). Verdere verruiming van de rechten van de jonge werknemer In de besproken periode werden de rechten van de jonge werknemer verder verruimd. Sinds 1 mei 2006 voorziet de werkloosheidsreglementering dat de studentenarbeid nieuw stelsel leidt tot een beperking van de duur van de wachttijd, indien de volgende voorwaarden cumulatief vervuld zijn: - de arbeidsdagen liggen na 30 september 2005; - de arbeidsdagen situeren zich tijdens de studies of de leertijd; - de arbeidsdagen situeren zich in het 1ste, het 2de of het 4de kalenderkwartaal. Het gewone werk leidt eveneens tot een vermindering van de duur van de wachttijd indien de arbeidsdagen na 30 juni 2005 vallen en tijdens de studies of de leertijd. De wachttijd wordt verminderd met maximum 78 dagen in totaal, ten belope van n dag vermindering per gepresteerde arbeidsdag (20). Ook de categorien van dagen die in aanmerking worden genomen voor het vervullen van deze wachttijd, zijn gestaag verder uitgebreid. Sedert 1 juli 2008 worden de dagen, behalve de zondagen, gesitueerd tijdens de periodes waarin de jonge werknemer een zelfstandige activiteit in hoofdberoep heeft uitgeoefend, eveneens in aanmerking genomen voor het vervullen van deze wachttijd (21). Sedert 1 september 2010 geldt dit ook voor een aantal dagen dat de jonge werknemer die een vrijwillige militaire inzet vervult, een dienstneming aangaat (22). b. Rechtspraak Om toegelaten te worden tot het recht op wachtuitkeringen moet de jonge werknemer bepaalde studies beindigd hebben.(19) (20) (21) (22) Art. 35 Werkloosheidsbesluit werd vervangen bij artikel 1 van het KB van 15 juni 2006, BS 27 juni 2006 (ed. 2). KB 22 maart 2006 tot wijziging van art. 36 Werkloosheidsbesluit, BS 5 april 2006. KB 7 juli 2008 tot wijziging van art. 36 Werkloosheidsbesluit, BS 15 juli 2008. KB 3 september 2010 tot wijziging van art. 36 Werkloosheidsbesluit, BS 10 september 2010.

490

WERKLOOSHEID

Het recht op wachtuitkeringen volgt uit het voleindigen van studies met een volledig leerplan van de hogere secundaire cyclus in een onderwijsinstelling en niet uit het studieattest van geslaagd zijn in het toelatingsexamen tot universitaire studies (23). 2. Wachttijd vervuld door arbeid in ondergeschikt verband a. Reglementaire wijzigingen Om toegelaten te worden tot het recht op werkloosheidsuitkeringen, moet de werknemer een bepaald aantal arbeidsdagen in loondienst bewijzen in de loop van een referteperiode (wachttijd). Die referteperiode kan verlengd worden door bepaalde gebeurtenissen, opgesomd door de reglementering. Aan de opsomming van situaties die leiden tot verlenging van de referteperiode zoals voorzien in artikel 30 van het Werkloosheidsbesluit werd met ingang van 1 januari 2006 het volgen van enkele bepaalde opleidingen en studies toegevoegd (24). Ook de duur van sommige van deze gebeurtenissen is sedert 1 augustus 2007 verlengd. Voortaan kan de referteperiode verlengd worden met de periodes: - van inactiviteit voor de opvoeding van een kind gedurende minstens 6 maanden, in zoverre deze periodes gelegen zijn vr de 6de verjaardag van het kind (of vr zijn 18de verjaardag, indien het een gehandicapt kind betreft waarvoor een verhoogde kinderbijslag werd toegekend); - van uitoefening, gedurende minstens 6 maanden en maximum 15 jaar, van een beroep dat niet onder de sociale zekerheid, sector werkloosheid, valt; - van vrijwillige vermindering van voltijdse prestaties voor de opvoeding van een kind, in zoverre deze periodes vr de 12de verjaardag van het kind liggen (of vr zijn 18de verjaardag, indien het een gehandicapt kind betreft waarvoor een verhoogde kinderbijslag werd toegekend) (25). Die nieuwe gebeurtenissen zijn ook ingevoegd in het kader van de vrijstelling van de wachttijd: de volledig vergoede werkloze wordt vrijgesteld van de wachttijd indien hij opnieuw uitkeringen aanvraagt binnen 3 jaar vanaf de laatste vergoede dag. Die periode van 3 jaar kan sedert 1 augustus 2007 ook verlengd worden met de duur van die gebeurtenissen (26). De verlenging voor het aantal dagen van vrijwillige verzaking aan het recht op uitkeringen werd afgeschaft met ingang van 15 december 2005 (27). In principe komt enkel arbeid in ondergeschikt verband, als werknemer verricht, in aanmerking voor de wachttijd. De reglementering omschrijft daarbij welke prestaties als arbeidsprestaties in aanmerking worden genomen, en welke dagen met arbeidsdagen worden gelijkgesteld.

(23) (24) (25) (26) (27)

Arbh. Brussel 23 september 2009, JTT 2010, 30. KB 24 september 2006 tot wijziging van art. 30 Werkloosheidsbesluit, BS 12 oktober 2006. KB 12 juli 2007 tot wijziging van de art. 30 en 42 Werkloosheidsbesluit, BS 2 augustus 2007. Ibid. KB 5 maart 2006, BS 15 maart 2006 (tweede ed.).

491

WERKLOOSHEID

M.b.t. de in het buitenland verrichte arbeid voorzien artikel 37, 2 en 38, 2 van het Werkloosheidsbesluit dat die in aanmerking komt wanneer hij verricht werd in een dienstbetrekking die in Belgi aanleiding zou geven tot inhoudingen voor de sociale zekerheid, met inbegrip van de sector werkloosheid. Hieraan werd met ingang van 1 september 2007 een voorwaarde toegevoegd: een arbeidsperiode als loontrekkende in het buitenland, evenals de gelijkgestelde dagen in het buitenland, kunnen enkel in aanmerking genomen worden indien zij gevolgd worden door een arbeidsperiode in Belgi (28). Dit geldt ongeacht of de werknemer de Belgische of een andere nationaliteit heeft. Daarnaast werd de werkloosheidsreglementering aangepast aan de gewijzigde reglementering in het kader van de pleegzorgen. Per onthaalgezin is er recht op 6 afwezigheidsdagen om pleegzorgen te verstrekken aan de persoon die in het gezin geplaatst is. Die dagen afwezigheid op het werk met het oog op het verstrekken van pleegzorgen worden met arbeidsdagen gelijkgesteld (29). De betrokken werknemer heeft voor die dagen trouwens recht op een forfaitaire uitkering per afwezigheidsdag van de RVA. b. Rechtspraak Bewijslast In principe komt het aan de werkloze toe het bewijs te leveren van voldoende arbeidsdagen in ondergeschikt verband. Bijzondere omstandigheden kunnen er echter toe leiden dat de bewijslast van het tegendeel bij de RVA komt. Wanneer de RVA een vroegere beslissing, waarbij de werkloze toelaatbaar werd verklaard, wenst te herroepen omdat hij het statuut van werknemer in de loop van de wachttijd niet langer aanvaardt, rust op de RVA de taak om het bewijs te leveren dat de betrokkene niet in ondergeschikt verband heeft gewerkt. Het bekleden van een mandaat als bestuurder in een vennootschap sluit de uitoefening van een andere functie onder het gezag van een orgaan of van een aangestelde van de vennootschap niet uit. Vermits uit de gegevens van het dossier enkel valt af te leiden dat betrokkene ook de functie uitoefende van algemeen directeur onder het gezag van de raad van bestuur van de vennootschap, vervult de RVA niet de op hem rustende bewijslast teneinde zijn eerdere beslissing om betrokkene toelaatbaar te verklaren, te herzien (30). Bijzondere regeling voor ambtenaren Voor personen wier arbeidsverhouding in overheidsdienst een einde neemt, geldt een bijzondere regeling (31). Die bijzondere regeling is enkel van toepassing wan(28) (29) (30) (31) KB 13 september 2007 tot wijziging van de art. 37 en 38 Werkloosheidsbesluit, BS 2 augustus 2008. Deze wijziging werd ingevoegd bij KB 18 augustus 2010, BS 2 september 2010, met ingang van 8 mei 2007. Arbh. Antwerpen 22 december 2005, Soc.Kron. 2006, 511. Art. 7, 1 Wet 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, BS 1 augustus 1991 (toepassing van de verzekering tegen de werkloosheid op sommige personeelsleden van de overheidssector).

492

WERKLOOSHEID

neer de arbeidsverhouding wordt beindigd door de overheid, en niet wanneer de ambtenaar zelf ontslag neemt. Het Grondwettelijk Hof oordeelde in die zin n.a.v. een sedert 11 jaar vastbenoemde ambtenaar die ontslag nam om elders als werknemer aan de slag te gaan. In zijn nieuwe baan werd hij na 2 maanden ontslagen. Hij voldeed niet aan de voorwaarde van 624 arbeidsdagen in de periode van 36 maanden voorafgaand aan zijn uitkeringsaanvraag; hij kon evenmin terugvallen op de bijzondere regeling voor ambtenaren aangezien hij zelf ontslag had genomen (32). Een vastbenoemd ambtenaar die ontslagen wordt, moet zich binnen de dertig dagen na het ontslag bij de VDAB inschrijven opdat zijn prestaties als ambtenaar mee in aanmerking worden genomen voor de bepaling van het aantal arbeidsdagen in de referteperiode. Hierbij telt niet de datum van beslissing door de overheid die ontslaat (in casu het OCMW), maar wel de datum dat deze beslissing door de toezichthoudende overheid (in casu de Bestendige Deputatie) werd goedgekeurd (33). Uitoefening van een mandaat De uitoefening van een mandaat in een rechtelijke of feitelijke vereniging of genootschap die zich bezighoudt met een winstgevende exploitatie of winstgevende verrichtingen leidt tot een vermoeden van een activiteit als zelfstandige. De uitoefening van een dergelijk bezoldigd en in het buitenland uitgeoefend mandaat moet bijgevolg niet als tewerkstelling in aanmerking worden genomen met het oog op een toelaatbaarheid tot de werkloosheid (34). Gelijkgestelde dagen grensarbeider Een werkloze deed een aanvraag tot het bekomen van het statuut van bejaarde grensarbeider. Om toegelaten te worden, moet hij conform artikel 2bis van het KB van 19 september 1980 betreffende het recht op werkloosheidsuitkeringen en op aanvullende vergoedingen van ontslagen bejaarde grensarbeiders (35) 1800 dagen tewerkstelling als grensarbeider aantonen in de 9 jaar die zijn aanvraag voor de aanvullende vergoeding voorafgaan. De discussie ontstond toen de RVA besliste dat dit KB genterpreteerd moet worden overeenkomstig de bepalingen van de cao nr. 17 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, wat impliceert dat het recht op brugpensioen aan ontslagen grensarbeiders slechts kan worden toegekend wanneer zij van een periode van tewerkstelling rechtstreeks overstappen naar het statuut van bruggepensioneerde. Op die wijze werden de volledige werkloosheidsdagen, die zich buiten de periode van volledige tewerkstelling als grensarbeider situeren, niet in aanmerking genomen. Het arbeidshof te Antwerpen volgde die redenering niet (36). De bepalingen van de cao nr. 17 kunnen niet gebruikt worden voor de interpretatie van(32) (33) (34) (35) (36) GwH 10 juli 2008, nr. 103/2008, www.const-court.be; NJW 2008, 684, noot V. Verdeyen; Soc.Kron. 2009 (samenvatting), 183, noot J. Jacqmain. Arbrb. Antwerpen 4 september 2006, Soc.Kron. 2009, 172. Arbh. Bergen 26 januari 2006, JLMB 2006, 1227. Art. 2bis KB 19 september 1980, BS 3 oktober 1981. Arbh. Antwerpen 27 november 2008, Soc.Kron. 2010, 183.

493

WERKLOOSHEID

het KB van 19 september 1980. Conform de toepasselijke wetgeving moeten dagen die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering bij toepassing van de werkloosheidsreglementering als met arbeidsdagen gelijkgestelde dagen worden beschouwd. Bijgevolg kunnen ook de volledige werkloosheidsdagen die zich buiten de periode van volledige tewerkstelling als grensarbeider situeren, in aanmerking komen (37). Artiest in een spektakelbedrijf Ook de artiest-muzikant en artiest van het spektakelbedrijf moeten voldoen aan de klassieke toelaatbaarheidsvoorwaarden om toegelaten te worden tot het recht op werkloosheidsuitkeringen. Bijzonder voor hen is dat artikel 10 van het Toepassingsbesluit Werkloosheid een afwijkende berekening voorziet wat betreft de berekening van het aantal arbeidsprestaties: een dagelijkse arbeidsprestatie van minder dan 5,77 uren wordt als een arbeidsdag in aanmerking genomen indien het ontvangen brutoloon hoger ligt dan een bepaald bedrag. Het arbeidshof te Gent diende zich uit te spreken over de vraag of een assistent-opnameleider of een assistent-regisseur in een filmbedrijf beschouwd kan worden als artiest van een spektakelbedrijf. Het arbeidshof vond dat dit het geval is wanneer in concreto aangetoond wordt dat de artistieke aspecten van de functie prevaleren op de technische of logistieke aspecten ervan (38). Aansprakelijkheid van de RVA bij verkeerde berekening arbeidsdagen? Hoe ver reikt de aansprakelijkheid van de RVA indien zij de fout maakt een werkloze niet toelaatbaar te verklaren omdat die onvoldoende arbeidsdagen zou hebben gepresteerd, terwijl nadien blijkt dat dit wel het geval is? Een dergelijke discussie deed zich in dat kader voor n.a.v. de aanvraag van een werkloze om toegelaten te worden tot het recht op werkloosheidsuitkeringen vanaf 1 oktober 1999. Bij beslissing van 25 november 1999 werd die aanvraag door de RVA geweigerd met als motivering dat er onvoldoende of gelijkgestelde dagen werden aangetoond in hoofde van de werkloze om toegelaten te worden. De werkloze tekende geen beroep aan tegen die beslissing. Hij bleef evenmin ingeschreven als werkzoekende bij de VDAB. Naar aanleiding van een aanvraag tot herziening heeft de RVA bij beslissing van 31 juli 2006 aan de werkloze laten weten dat na onderzoek is gebleken dat die op 1 oktober 1999 toch voldoende arbeidsdagen had en dat hij derhalve sedertdien theoretisch wel gerechtigd was op uitkeringen. Gelet op de verjaringstermijn en het feit dat de werkloze slechts vanaf 29 mei 2006 terug als werkzoekende ingeschreven was bij de VDAB, werden slechts uitkeringen toegekend vanaf 29 mei 2006. De werkloze vorderde voor de burgerlijke rechtbank de veroordeling van de RVA tot een schadevergoeding op grond van artikel 1382 BW.

(37)

(38)

Dit arrest van het arbeidshof te Antwerpen werd door het Hof van Cassatie verbroken om technische redenen; het arrest had een bepaald argument van de RVA niet beantwoord (Cass. 3 mei 2010, AR 09.0021, onuitg.). Arbh. Gent 19 november 2008, Soc.Kron. 2010, 198.

494

WERKLOOSHEID

De rechtbank van eerste aanleg te Turnhout oordeelde dat voor de toepassing van artikel 1382 BW de lichtste fout volstaat, en dat vaststond dat de RVA een fout had gemaakt. De rechtbank stelde vervolgens dat de werknemer, indien hij beroep tegen de beslissing had aangetekend, de kans had om een wijzigende beslissing te bekomen; waar het inderdaad ging om een materile vergissing, zou een dergelijke vergissing met grote mate van zekerheid worden vastgesteld. De rechtbank vervolgde met de overweging dat de kans dat in beroep dezelfde materile vergissing zou worden gemaakt, zo klein is dat de werkloze niet het bewijs levert dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de fout en de schade. Indien de werkloze beroep had aangetekend of advies had ingewonnen bij een professioneel raadgever, zou de vergissing met dermate kans op succes zijn opgemerkt dat de werkloze niet het bewijs levert dat er, zonder zijn nalatigheid, ook schade zou zijn geleden. Het causaal verband werd doorbroken geacht door de eigen nalatigheid van de werkloze (39). De werkloze tekende beroep aan tegen deze beslissing, maar ving ook bot bij het hof van beroep te Antwerpen. Het hof bevestigde wel dat de RVA een fout beging in de zin van artikel 1382 BW, maar oordeelde dat de werkloze, door zich niet in te schrijven als werkzoekende en door na het ontvangen van de weigeringsbeslissing jarenlang stil te zitten alvorens een nieuwe aanvraag in te dienen dan wel een herziening aan te vragen, zich niet heeft gedragen als een normaal zorgvuldig aanvrager van werkloosheidsuitkeringen, geplaatst in dezelfde omstandigheden. Het Hof besloot dat enkel die onzorgvuldige handelwijze van de werkloze de schade, zoals die zich in concreto had voorgedaan, heeft veroorzaakt (40). Op die wijze lijkt de burgerlijke rechter een verhoogde aansprakelijkheid op te leggen aan de werkloze bij de beoordeling van een beslissing van de RVA (41). 2. VREEMDE EN STAATlOZE WERKNEMERS 1. Reglementaire wijzigingen Artikel 7, 14 van de Besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (42) en artikel 43 van het Werkloosheidsbesluit bepalen de wachttijdvoorwaarden voor de toekenning van het recht op werkloosheidsuitkeringen van de vreemde of staatloze werknemer. Die wordt enkel toegelaten tot het recht op uitkeringen indien hij op het tijdstip van de uitkeringsaanvraag voldoet aan de wetgeving die betrekking heeft op het verblijf en op de tewerkstelling van vreemde werknemers. De door de vreemde of staatloze werknemer in Belgi verrichte arbeid komt enkel in aanmerking voor het voldoen aan de wachttijdvoorwaarden, indien hij verricht werd overeenkomstig de wetgeving die betrekking heeft op de tewerkstelling van vreemde werknemers. Hierboven hebben we reeds vermeld dat de in het buitenland verrichte arbeid als arbeidsprestaties in aanmerking worden genomen wanneer hij verricht werd in een(39) (40) (41) (42) Rb. Turnhout 20 mei 2008, AR 07/1772/A, onuitg. Antwerpen 17 februari 2010, AR 2009/AR/603, onuitg. Of tegen dit arrest een voorziening in Cassatie werd ingesteld, is (nog) niet geweten. Art. 7, 14 Besluitwet 28 december 1944, BS 30 december 1944, erratum BS 25 januari 1945.

495

WERKLOOSHEID

dienstbetrekking die in Belgi aanleiding zou geven tot inhoudingen voor de sociale zekerheid, met inbegrip van de sector werkloosheid. Met ingang van 1 september 2007 werd een voorwaarde toegevoegd: een arbeidsperiode als loontrekkende in het buitenland, evenals de gelijkgestelde dagen in het buitenland, kunnen enkel in aanmerking genomen worden indien zij gevolgd worden door een arbeidsperiode in Belgi (43). Dit geldt ongeacht of de werknemer de Belgische of een andere nationaliteit heeft. 2. Rechtspraak In de besproken periode werd de vraag behandeld of de voorwaarde van arbeid verricht overeenkomstig de wetgeving die betrekking heeft op de tewerkstelling van vreemde arbeidskrachten wel rechtmatig is. Het arbeidshof te Brussel stelde aan het Grondwettelijk Hof de prejudicile vraag of die bepaling van artikel 7, 14 van de Besluitwet niet op ongeoorloofde wijze bijkomende voorwaarden oplegt voor de toelaatbaarheid tot het recht op werkloosheidsuitkeringen. Die bepaling vereist immers dat naast aan de andere toelaatbaarheidsvereisten, moet voldaan zijn aan de wetgeving op het verblijf en de tewerkstelling van de vreemde werknemers, zelfs in het geval van kandidaat-vluchtelingen of vreemdelingen gemachtigd tot verblijf wegens humanitaire redenen en die wegens het uitblijven van uitvoeringsbesluiten niet kunnen voldoen aan de wetgeving tot tewerkstelling van vreemde werknemers; voor Belgen heeft de tewerkstelling in strijd met andere arbeidsrechtelijke regelingen geen invloed op de toelaatbaarheid en het genot van het recht op werkloosheidsuitkeringen (44). Het betrof een Armeense vrouw die op 19 september 2000 een asielaanvraag indiende, die op 14 mei 2001 ontvankelijk werd verklaard, maar op 4 oktober 2002 door de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen als ongegrond werd afgewezen. Tegen die beslissing werd een beroep tot nietigverklaring ingediend bij de Raad van State, die haar beroep verwierp op 12 mei 2004. Inmiddels diende de vrouw een aanvraag in om een machtiging tot verblijf van meer dan drie maanden te verkrijgen om humanitaire redenen. Aan die aanvraag werd gunstig gevolg gegeven op 26 november 2003, en op 10 december 2003 werd zij ingeschreven in het vreemdelingenregister. Intussen werkte zij van 2 november 2000 tot 26 februari 2004 als schoonmaakster; de tewerkstelling was aangegeven bij de RSZ en er werden bijdragen ingehouden op haar loon. Zij beschikte echter niet over een arbeidskaart en haar werkgever vroeg geen voorlopige toelating tot tewerkstelling aan. Na haar ontslag op 26 februari 2004 vroeg ze een werkloosheidsuitkering aan. Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat die regeling in strijd is met de grondwet, in zoverre het tot gevolg heeft gehad dat werkloosheidsuitkeringen werden geweigerd aan vreemdelingen die wegens humanitaire redenen gemachtigd zijn tot verblijf op grond van artikel 9, derde lid van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toe(43) (44) KB 13 september 2007 tot wijziging van de art. 37 en 38 Werkloosheidsbesluit, BS 2 augustus 2008. Het KB van 6 februari 2003 heeft ter uitvoering van de Wet van 30 september 1999 de regels vastgelegd inzake de tewerkstelling van kandidaat-vluchtelingen en laat sindsdien toe dat arbeidsdagen verricht met een voorlopige arbeidsvergunning in aanmerking komen voor de toelating tot het recht op werkloosheidsuitkeringen. Doordat dit besluit in werking is getreden op 1 april 2003, was het op voorliggend geval niet van toepassing nu de asielaanvraag door de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen werd afgewezen op 4 oktober 2002.

496

WERKLOOSHEID

gang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, omdat de arbeid die zij hadden verricht tussen 1 juli 1999 en 1 april 2003, terwijl ze het statuut hadden van ontvankelijk verklaarde kandidaat-vluchteling, niet in overeenstemming was met de wetgeving inzake de tewerkstelling van vreemde werknemers en dus niet in aanmerking kwam als wachttijd, alhoewel ze voor het overige voldeden aan de wettelijke vereisten om recht te hebben op een dergelijke uitkering (45). Het arbeidshof te Antwerpen oordeelde anders. Het telde de arbeidsdagen in de periode dat de werknemer niet in het bezit was van een geldige arbeidsvergunning niet mee. Het arbeidshof zag daarin geen discriminatie. De werknemer van vreemde nationaliteit die werkloosheidsuitkeringen aanvraagt, moet voldoen aan dezelfde algemene toelaatbaarheids- en toekenningsvoorwaarden als de Belgische werknemer; bij deze identieke basisvoorwaarden worden de bijzondere toelaatbaarheids- en toekenningsvoorwaarden gevoegd zoals opgesomd in de artikels 43 en 69 van het Werkloosheidsbesluit. Het arbeidshof boog zich eveneens over de opgeworpen schending van het gelijkheidsbeginsel en het verbod tot discriminatie op basis van nationaliteit zoals vervat in artikel 14 van het EVRM. Het arbeidshof verwees weliswaar naar het arrest-GayGuSuz van het EHRM van 16 september 1996 (46), maar vervolgde dat de ingeroepen ongelijke behandeling t.o.v. de Belgische onderdaan geen verband houdt met de nationaliteit, maar wel met het feit dat hij voor een welbepaalde periode niet voldeed aan de wetgeving betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers. Aldus is er geen sprake van een schending van artikel 14 van het EVRM. Het verschil in behandeling is gesteund op een relevant criterium, nl. een onregelmatige tewerkstelling. Ook de vraag of het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel van het EVRM (of van de Belgische Grondwet) zich verzet tegen het opleggen aan vreemde werknemers van specifieke toelaatbaarheids- en toekenningsvoorwaarden zoals opgesomd in artikel 43 en 69 van het Werkloosheidsbesluit, beantwoordde het arbeidshof negatief. Er is geen sprake van een onrechtmatige ongelijke behandeling omdat er voor het criterium van onderscheid in casu een objectieve en redelijke verantwoording bestaat, met name de principile noodzaak voor Belgi om toezicht te houden op de toegang tot zijn grondgebied en om die immigratie, samen met de nationale arbeidsmarkt te beheren en te beheersen. De wetgever heeft, volgens het arbeidshof, met het verschil in behandeling willen anticiperen op de ongewenste neveneffecten van een te grote tolerantie bij de toelaatbaarheid van vreemde en staatloze werknemers. De eigen finaliteit van de werkloosheidswetgeving belet niet dat de wetgever, vanuit een bezorgdheid om het systeem rechtvaardig en betaalbaar te houden, daarin de principes van de wetgeving betreffende het verblijf en de toelating tot de arbeid van vreemdelingen verankerd heeft (47). In het geval van het volgen van een beroepsopleiding in het kader van het jongerenactivaopleidingsplan liggen de kaarten anders. Een jonge vluchteling uit Afghanistan verbleef in Belgi na een asielaanvraag, en deed een aanvraag om een dergelijke beroepsopleiding in een onderneming te volgen met de bedoeling nadien in die onderneming te worden tewerkgesteld. Hij vroeg wachtuitkeringen in het kader van zijn jongerenactivaopleiding. Die werden hem geweigerd met als motivering dat hij niet(45) (46) (47) GwH 25 maart 2009, nr. 59/2009, www.const-court.be; Rev.dr.tr. 2009, 51. EHRM 16 september 1996, arrest Gaygusuz/Oostenrijk, T.Vreemd. 1996, 332. Arbh. Antwerpen 8 oktober 2009, www.juridat.be.

497

WERKLOOSHEID

voldeed aan de wetgeving die betrekking heeft op de tewerkstelling van vreemde arbeidskrachten. Het arbeidshof te Antwerpen was het daar niet mee eens. Wanneer de vreemde arbeidskracht voldoet aan al de voorwaarden voorzien in artikel 52 van de Programmawet van 8 april 2003 (inmiddels opgeheven door artikel 18 van de Wet van 23 december 2005 met ingang van 1 april 2006) dient hij toegelaten te worden tot het recht op wachtuitkeringen in het kader van zijn opleiding. Daartoe is het immers geenszins vereist dat ook voldaan zou zijn aan de algemene voorwaarden voorzien in de artikelen 43, 1 en 69, 1 van het Werkloosheidsbesluit. Artikel 52 van die Programmawet voorzag het recht op uitkeringen in afwijking van artikel 36 van het Werkloosheidsbesluit. Bovendien benadrukte het arbeidshof te Antwerpen dat het volgen van een dergelijke opleiding niet te beschouwen is als een tewerkstelling of een activiteit waarvoor een vergunning vanwege de bevoegde diensten vereist is voor een vreemde arbeidskracht, maar wel als een opleiding waarvoor de cursist een vergoeding ontvangt gelijk aan de wachtuitkering (48). Ook het Hof van Justitie heeft zich uitgesproken over de problematiek dat voor de toekenning van werkloosheidsuitkeringen een onderdaan van een andere lidstaat dan Belgi en een Belgische onderdaan niet op dezelfde wijze worden behandeld wanneer zij zich in vergelijkbare situaties bevinden. Een Franaise huwde met een Belg en had zich in Belgi gevestigd. Ze diende een aanvraag voor werkloosheidsuitkeringen in waarin zij had aangegeven de Franse nationaliteit te hebben. De volgende dag diende zij een tweede aanvraag in die deze keer vermeldde dat zij door haar huwelijk de Belgische nationaliteit had verkregen. De RVA besliste dat ze recht had op werkloosheidsuitkeringen. Een aantal maanden later had zij, naar aanleiding van een verhuizing, een nieuw document ingediend, waarin zij aangaf nog steeds de Franse nationaliteit te hebben. Uit bijkomend onderzoek bleek dat zij inderdaad de Franse nationaliteit had behouden. De RVA had haar uitgesloten van het recht op werkloosheidsuitkeringen op grond dat zij hierop wegens haar nationaliteit en omdat zij in Belgi niet n werkdag had vervuld, geen aanspraak kon maken. De ten onrechte ontvangen bedragen werden teruggevorderd. Deze omstandigheden noopten het arbeidshof te luik zich te wenden tot het Hof van Justitie met een prejudicile vraag. Dat overwoog dat het juist is dat de lidstaten op grond van de bewoordingen van artikel 67, leden 2 en 3 van Verordening nr. 1408/71 het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op werkloosheidsuitkeringen afhankelijk kunnen stellen van het vervullen van tijdvakken van arbeid krachtens de wettelijke regeling op grond waarvan de uitkeringen worden aangevraagd. Evenwel blijkt niet dat de nationale wetgeving de vervulling van dergelijke tijdvakken van arbeid vereist voor Belgische werknemers die deze tijdvakken krachtens de wetgeving van een andere lidstaat hebben vervuld. Het Hof oordeelde dat artikel 39, lid 2, EG en artikel 3, lid 1 van Verordening nr. 1408/71, die de gelijke behandeling van de werknemers van de lidstaten en het vrije verkeer van personen waarborgen, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling krachtens welke het bevoegde orgaan van de lidstaat van woonplaats aan een onderdaan van een andere lidstaat werkloosheidsuitkeringen weigert op grond dat de belanghebbende op de datum van de indiening van de aanvraag voor uitkeringen op het grondgebied van genoemde lidstaat van woonplaats niet een bepaald tijdvak van arbeid heeft ver-

(48)

Arbh. Antwerpen 11 januari 2007, Soc.Kron. 2009, 156.

498

WERKLOOSHEID

vuld, terwijl aan onderdanen van deze laatste lidstaat een dergelijke voorwaarde niet wordt gesteld (49). 3. SENIORVAKANTIE In het kader van de klassieke vakantieregeling is het zo dat wanneer een jongere werknemer voor het eerst op de arbeidsmarkt komt, of een oudere werknemer het werk hervat, de kans reel is dat hij of zij in het vakantiedienstjaar onvoldoende dagen gepresteerd heeft tijdens de referteperiode om aanspraak te kunnen maken op vakantiedagen of werkloosheidsuitkeringen In het overzicht uit de vorige cyclus 2001-2006 (50) werd besproken hoe om die reden voor de jeugdige werknemer het stelsel van de aanvullende vakantie voor jonge werknemers werd vervangen door een nieuw stelsel van jeugdvakantie (51) ter uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2001-2002 (52), en dit ten laste van de begroting van de werkloosheidsverzekering (53). Een zeer gelijkaardige regeling werd voor werknemers van 50 jaar of ouder uitgewerkt in het kader van de zgn. seniorvakantie. Voor een oudere werknemer die opnieuw toetreedt tot het arbeidsproces bleek de gewone wijze van berekening van de vakantie een struikelblok zijn. Om die mogelijke rem op de werkhervatting weg te nemen, heeft de Wet van 23 december 2005 betreffende het Generatiepact (54) de regeling betreffende de seniorvakantie uitgewerkt. Met het KB van 24 januari 2007 (55) werd aan de bepalingen die de jeugdvakantie betreffen telkens de regeling m.b.t. de seniorvakantie toegevoegd. De nieuwe regeling voorzag dat ook aan 50-plussers, die het werk hervatten en in het vakantiejaar geen recht hebben op de volledige vier weken vakantie, onder bepaalde voorwaarden seniorvakantiedagen kunnen worden toegekend; voor die dagen hebben ze recht op een bijhorende seniorvakantie-uitkering ten laste van de RVA (56). Voor elke dag seniorvakantie ontvangt de werknemer, ongeacht zijn gezinstoestand, een seniorvakantie-uitkering gelijk aan 65 % van het brutoloon van de werknemer tijdens de eerste maand waarin seniorvakantie wordt genomen, begrensd tot 1921,71 euro per maand (gendexeerd bedrag, geldig sinds 1 januari 2010) (57).(49) (50) (51) (52) (53) (54) (55) (56) (57) HvJ 9 november 2006, nr. C-346/05 (chateiGner), JTT 2007, 53; Rec.CJCE 2006, afl. 11, I, 10951. V. Van Goethem, Overzicht reglementaire wijzigingen 2001-2005: werkloosheid in J. Put, D. SimoenS en E. ankaert (eds.), Ontwikkelingen van de sociale zekerheid 2001-2006, Brugge, die Keure, 2006, 597. KB 13 juni 2001 tot wijziging van het Werkloosheidsbesluit, BS 26 juni 2001 en Uitvoeringsbesluit Werkloosheid, BS 26 juni 2001. Wet van 22 mei 2001 tot uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2001-2002 inzake jaarlijkse vakantie (artikelen 13, 17 en 19), BS 21 juni 2001. Art. 7, 1, derde lid, o) en art. 1ter Besluitwet 28 december 1944, ingevoegd bij art. 13 Wet van 22 mei 2001. Wet 23 december 2005 betreffende het Generatiepact, BS 30 december 2005 (ed. 2), erratum BS 31januari 2006, erratum BS 30 september 2008 (vijfde uitg.). KB 24 januari 2007 tot wijziging van de art. 36bis, 78bis, 131ter, 133 en 137 Werkloosheidsbesluit, BS 31 januari 2007 (ed. 2). Art. 78bis, 2, tweede lid Werkloosheidsbesluit. Art. 131ter, 1 Werkloosheidsbesluit.

499

WERKLOOSHEID

hoofdstuK iii. toeKenninGsvoorwaarden (art. 44-98BIS van het werKloosheidsbesluit) 1. ZONDER ARBEID ZIJN In beginsel kan geen werkloosheidsuitkering worden toegekend aan de werkloze die arbeid verricht. 1. Arbeid voor zichzelf De werkloze mag voor zichzelf geen arbeid verrichten die ingeschakeld kan worden in het economische ruilverkeer van goederen en diensten en die niet beperkt is tot het gewone beheer van het eigen bezit. a. Activiteit in een vennootschap In de besproken periode werd meermaals geoordeeld dat een mandaat als bestuurder in een vennootschap een activiteit is welke de werkloze verricht voor zichzelf en die ingeschakeld is in het economisch ruilverkeer van goederen en diensten en niet beperkt is tot het gewone beheer van eigen bezit (58). De vaststelling dat de werkloze bij zijn uitkeringsaanvraag heeft nagelaten aangifte te doen van dit mandaat, dat als bijberoep wordt uitgeoefend, volstaat om hem uit te sluiten van de werkloosheidsuitkeringen, ongeacht de bewering dat er geen activiteit werd uitgeoefend of dat het mandaat onbezoldigd was (59). Op die manier werden ook de zgn. pro-formamandaten in een vennootschap als een niet-toegelaten activiteit beschouwd. Het gaat in dat geval om een werkloze die wordt benoemd tot onbezoldigd bestuurder om iemand anders veelal een naast familielid uit de nood te helpen. Hierin kwam enigszins kentering sinds het arrest van het Grondwettelijk Hof van 3 november 2004 (60), waarin voor recht werd gezegd dat artikel 3, 1, vierde lid van het KB van 27 juli 1967 nr. 38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in zoverre het de persoon die is benoemd tot mandataris in een aan de Belgische vennootschapsbelasting of belasting der niet-inwoners onderworpen vennootschap of vereniging niet toestaat, wanneer die persoon in Belgi een dergelijke vennootschap beheert, aan te tonen dat hij geen beroepsactiviteit uitoefent als zelfstandige in de zin van artikel 3, 1, eerste lid van het KB nr. 38. Het arbeidshof te Antwerpen nam in een arrest van 10 mei 2007 aan dat het sinds dat arrest van het Grondwettelijk Hof het de mandataris wel toegelaten is, ter weerlegging van het wettelijke vermoeden, het bewijs te leveren dat hij in concreto geen beroepsactiviteit als zelfstandige uitoefende in het kader van zijn

(58) (59) (60)

Arbh. Antwerpen 9 maart 2006, Soc.Kron. 2008, 529; Arbh. Antwerpen 10 mei 2007, Soc.Kron. 2009, 160; Arbh. Bergen 9 november 2006, JTT 2006, 283; Arbh. Brussel 28 januari 2009, JTT 2009, 187. Arbh. Antwerpen 9 maart 2006, Soc.Kron. 2008, 529. GwH 3 november 2004, nr. 176/2004, www.const-court.be.

500

WERKLOOSHEID

mandaat (61). In het voorliggende geval oordeelde het arbeidshof trouwens dat dit bewijs niet geleverd werd. Ook het arbeidshof in Brussel sprak zich onder verwijzing naar het arrest van het Grondwettelijk Hof in die zin uit. Het betrof het geval van een meisje dat tot onbezoldigd bestuurder in de vennootschap van haar vader was benoemd, louter pro forma, om een voldoende aantal bestuurders te hebben. Volgens het hof kan het bestaan van een bestuursmandaat sinds dit arrest niet langer beschouwd worden als een voldoende en onweerlegbaar bewijs dat de bestuurder van een vennootschap een effectieve zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent, zoals de vroegere rechtspraak oordeelde. Het arbeidshof oordeelde dat in de concrete omstandigheden geen sprake was van arbeid in de zin van artikel 44 en 45 van het Werkloosheidsbesluit. M.b.t. het gegeven dat de werkloze ergens eenmaal per jaar een handtekening zal hebben moeten plaatsen voor de opmaak van de verplichte vennootschapsdocumenten, oordeelde het hof dat zulks niet kan gelijkgesteld worden met een arbeid in de zin van de artikelen 44 en 45 van het Werkloosheidsbesluit, en dat deze activiteit in ieder geval niet werd uitgeoefend met het oog op het verkrijgen van een opbrengst (62). In een ander geval ging het arbeidshof te Brussel ook onderzoeken of een werkloze een activiteit uitoefende in de vervoerssector. De werkloze beweerde dat het ging om een activiteit die volledig en uitsluitend door haar broer uitgeoefend werd en dat zij slechts bij de onderneming betrokken was omdat zij beschikte over het vereiste attest van bedrijfsbeheer. Zij zou in deze onderneming geen daadwerkelijke activiteit uitgeoefend hebben. Het arbeidshof aanvaardde dat zij binnen de onderneming van haar broer geen inkomen heeft verworven en dat zij zeker ook niet is tussengekomen in de gewone dagdagelijkse activiteit van de onderneming. Toch aanvaardde het arbeidshof niet dat de werkloze binnen de onderneming van haar broer geen enkele activiteit uitgeoefend zou hebben. Overeenkomstig artikel 4 van de Programmawet van 10 december 998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap houdt de inbreng van een attest van kennis van bedrijfsbeheer in een onderneming immers de verplichting in om het dagelijks beheer van de onderneming op zich te nemen. Het arbeidhof aanvaardde dan weer wel dat de activiteit zeer beperkt was, en dat het dagelijks bestuur van deze onderneming maximaal n dag per week in beslag heeft genomen, zodat de uitsluiting en de verplichting tot terugbetaling van de werkloosheidsuitkeringen, werd beperkt tot n werkloosheidsuitkering per week (63). Ook de prestaties als afgevaardigd bestuurder van een nv die slechts opgenomen zijn met het oog op het neerleggen van de boeken van een andere firma, maakt een verboden arbeid uit (64). b. Activiteit in een vzw M.b.t. het mandaat in een vzw werd anders geoordeeld. De uitoefening te kostelozen titel van het mandaat van voorzitter in een vzw kan niet gelijkgesteld worden met(61) (62) (63) (64) Arbh. Antwerpen 10 mei 2007, Soc.Kron. 2009, 160. Arbh. Brussel 30 juli 2009, JTT 2009, 459; Soc.Kron. 2010, 179. Arbh. Brussel 22 april 2010, www.juridat.be. Arbh. Brussel 5 november 2009, JTT 2010, 102.

501

WERKLOOSHEID

een kosteloos mandaat van beheerder of zaakvoerder in een commercile vennootschap, aangezien een vzw geen commercile onderneming is. Hieruit blijkt geen zelfstandige activiteit die aanleiding geeft tot de aangifteplicht (65). Het arbeidshof oordeelde vervolgens dat het bijgevolg aan de RVA is om te bewijzen dat het vervullen van een mandaat in een vzw in concreto een economische of commercile activiteit inhoudt. Als blijkt dat de werkloze voorzitter het dagelijks bestuur van de vereniging waarneemt, en daarnaast instaat voor de organisatie van sportieve en culturele activiteiten en de leiding en cordinatie van de uitbating van een caf met commercile doeleinden, is er sprake van een activiteit voor eigen rekening, ingeschakeld in het economische ruilverkeer van goederen en diensten en die niet beperkt is tot het gewone beheer van het eigen bezit. Het hof van beroep van Antwerpen, dat diende te oordelen in het kader van de strafrechtelijke vervolging van de voorzitter van een vzw, kwam tot een gelijkaardig besluit. Het oordeelde dat uit het strafdossier niet bleek dat het vervullen door de beklaagde van het mandaat van voorzitter van een vzw een economische of commercile activiteit inhield, zodat het voorzitterschap van de vzw aan de voorwaarden van artikel 45, laatste lid van het Werkloosheidsbesluit voldeed. Aangezien er geen economische activiteit was die strijdig was met het genot van werkloosheidsuitkeringen, was er geen sprake van arbeid in de zin van artikel 44 en 45 van het Werkloosheidsbesluit en bestond er ook geen aangifteplicht van deze nevenactiviteit. De beklaagde werd vrijgesproken (66). Het arbeidshof te luik oordeelde dat de activiteit van mandataris van een vzw een activiteit is, uitgeoefend voor eigen rekening die niet wordt uitgeoefend met winstgevend oogmerk, en bijgevolg beperkt is tot het normaal beheer van de eigen goederen. De activiteit kan bijgevolg worden uitgeoefend, zonder voorafgaandelijke aangifte, door een werkloze indien de uitoefening hiervan het zoeken naar of het uitvoeren van een werk niet in het gedrang brengt. De voorafgaandelijke aangifte is slechts vereist sinds de inwerkingtreding van artikel 45bis van het Werkloosheidsbesluit en in het kader van de Wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers (67). c. Werken aan de eigen woning normaal beheer van de eigen goederen De uitvoering van werken door een werkloze in het huis dat hij bewoont teneinde dit over te dragen aan zijn kleindochter, eens de bovengenoemde werken voltooid zijn, is een werkzaamheid met winstoogmerk in de zin van artikel 89, 3 van het Werkloosheidsbesluit, aangezien de vooropgestelde overdracht mogelijk een voorwaardelijke en substantile aanwas van het vermogen impliceert na de renovering van het bewuste onroerend goed (68).

(65) (66) (67) (68)

Arbh. Antwerpen 26 juni 2008, Soc.Kron. 2010, 176. Antwerpen 24 september 2008, www.juridat.be. Arbh. luik (afd. Namen) 18 maart 2008, RRD 2007, 335. Arbh. Bergen 5 april 2006, Soc.Kron. 2006, 523.

502

WERKLOOSHEID

2. Arbeid voor een derde De artikelen 44 en 45 van het Werkloosheidsbesluit gelden zowel voor de volledig werkloze als voor de gedeeltelijk werkloze (deeltijds met behoud van rechten). De concirge van een administratief centrum die in opdracht van een gemeentebestuur werkte en slechts 14 uren per week zou werken, bleek in werkelijkheid veel meer prestaties te leveren; zijn tewerkstelling had zelfs het karakter van een voltijdse tewerkstelling. De terugvordering van de inkomensgarantie-uitkering die de werknemer ontving, werd bevestigd (69). De discussie m.b.t. de geldigheid van oproepcontracten en de toepasselijke arbeidsduur zet zich in de besproken periode voort op het vlak van de werkloosheidsuitkeringen. Bij een oproepcontract wordt een overeenkomst gesloten tussen werkgever en werknemer zonder dat de werknemer (op voorhand) kennis heeft van het aantal dagen/uren dat hij zal werken en waarbij de werknemer een eventuele oproep van de werkgever moet afwachten, die hem enkel werk verschaft op de dagen waarop hij dit nodig acht. Wat is hiervan de repercussie op het vlak van de werkloosheid? Volgens de arbeidsrechtbank te Oudenaarde kan uit de vaststelling dat de arbeidsduur kan variren van 0 naar 40 uren per week niet afgeleid worden dat de werknemer voor een volledige dienstbetrekking moet worden betaald. Indien de werknemer telkens een schrapping op de controlekaart heeft aangebracht voor de gewerkte dagen en ook enkel voor die dagen een loon ontving, is er geen aanleiding om voor de andere dagen geen uitkering toe te staan (70). De activiteiten als vrijwillig brandweerman worden niet als arbeid beschouwd wanneer het gaat om uren die men thuis van wacht is en die niet beloond zijn, en wanneer vergoedingen worden toegekend in geval van interventies onder de vorm van hulp waaraan levensgevaar verbonden is (71). De werknemer moet zijn bijkomstige activiteit aangeven aan de RVA indien hij uitkeringen wil blijven genieten. Dit is ook het geval indien hij 2 bijkomende activiteiten heeft. Indien hij slechts n activiteit aangaf, wordt hij uitgesloten van het recht op uitkeringen, ook al zijn de inkomsten die hij aangeeft de som van de inkomsten van beide activiteiten en is bijgevolg de werkloosheidsuitkering die hij ontving correct berekend (72). 3. Vrijwilligerswerk en vrijetijdsbesteding De werkloosheidsreglementering werd vanaf 1 augustus 2006 aangepast door het KB van 28 juli 2006 (73), en dit ingevolge de wijzigingen aangebracht aan de wetgeving

(69) (70) (71)

(72) (73)

Arbh. Antwerpen 12 december 2006, Soc.Kron. 2009, 154. Arbrb Oudenaarde, 20 december 2007, Soc.Kron. 2009, 181. Arb. Bergen 25 februari 2010, JTT 2010, 463. Op te merken valt dat de bestreden beslissing dateerde van 1993; de activiteiten als vrijwillig brandweerman worden sinds 1 augustus 2006 ingevolge het KB van 28 juli 2006 (BS 24 augustus 2006) voor de toepassing van artikel 44 onder bepaalde voorwaarden uitdrukkelijk niet als arbeid beschouwd. Arbh. luik (afd. Namen) 22 januari 2008, www.juridat.be. KB 28 juli 2006 tot wijziging van de art. 45, 46 en 48 Werkloosheidsbesluit en tot invoering van art.45bis, BS 24 augustus 2006.

503

WERKLOOSHEID

betreffende de rechten van vrijwilligers en de wetgeving inzake de voogdij over nietbegeleide minderjarige vreemdelingen. a. Uitbreiding toegelaten activiteiten Enerzijds werd de opsomming in artikel 45 van wat uitdrukkelijk niet als arbeid in de zin van artikel 44 wordt beschouwd, uitgebreid met 3 categorien: - de wettelijk geregelde voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, voor zover de voogdij beperkt blijft tot het equivalent van twee voltijdse voogdijschappen; - de vrijetijdsbesteding, indien de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld worden: a) de activiteit kan gezien haar aard en omvang niet ingeschakeld worden in het economische ruilverkeer van goederen en diensten; b) de werkloze bewijst dat de activiteit geen commercieel karakter heeft; - de activiteiten als vrijwillig brandweerman of als vrijwilliger bij de civiele bescherming indien zij, overeenkomstig een door de Minister vastgestelde lijst, beschouwd worden als activiteiten waaraan levensgevaar verbonden is of indien geen enkel voordeel toegekend wordt. Deze activiteiten mogen dus gecumuleerd worden met werkloosheidsuitkeringen, zonder verplichting ze aan te geven. b. Vrijwilligerswerk Daarnaast werd artikel 45bis ingevoegd, waardoor het Werkloosheidsbesluit werd geconformeerd aan de Wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers (74). Ook art. 18 van het Uitvoeringsbesluit Werkloosheid werd in die zin aangepast (75). In die bepalingen is thans voorzien onder welke voorwaarden en modaliteiten een uitkeringsgerechtigde werkloze, in afwijking van de artikelen 44, 45 en 46, met behoud van uitkeringen vrijwilligerswerk kan verrichten, en om welke redenen de RVA de uitoefening van de activiteit kan verbieden of slechts binnen bepaalde perken aanvaarden. Opmerkelijk is dat vrijwilligerswerk nog steeds aangegeven moet worden, maar dat de werkloze niet meer moet wachten op de beslissing van de RVA om de activiteit aan te vatten. De RVA beschikt daartoe over een termijn van 12 werkdagen. Is die termijn verstreken, dan wordt de RVA geacht het verrichten van het vrijwilligerswerk voor onbeperkte duur toe te laten. Een latere beslissing tot weigering of tot beperking is steeds mogelijk, maar heeft enkel effect voor de toekomst, behalve indien de activiteit niet onbezoldigd was. 4. Voortzetting nevenactiviteit De reglementering betreffende de voortzetting van nevenactiviteiten met behoud van uitkeringen artikel 48 van het Werkloosheidsbesluit werd aangepast aan de(74) (75) Wet 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, BS 29 augustus 2005 (ed. 1). MB van 31 juli 2006, BS 24 augustus 2006.

504

WERKLOOSHEID

wetgeving inzake de voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. De werkloze wordt vrijgesteld van de voorwaarde indien hij deze activiteit voornamelijk verricht tussen 18 uur en 7 uur en indien de activiteit bestaat uit de voogdij over nietbegeleide minderjarige vreemdelingen. Het feit dat de werkloze voldoet aan alle (strenge) voorwaarden van artikel 48 betekent nog niet dat hij de inkomsten onbeperkt mag cumuleren met de werkloosheidsuitkeringen. Die cumulatiebeperking komt verder aan bod. De werkloze die aangeeft dat hij de uitoefening op bijkomstige wijze van een activiteit als zelfstandige tussen 7 uur en 18 uur wil voortzetten, maar die deze activiteit voor zijn inschrijving als werkzoekende heeft stopgezet, kan niet van de werkloosheidsuitkeringen uitgesloten worden. Het betrof de situatie van een werkloze die in beperkte mate als journalist enkele artikelen schreef voor een tijdschrift. Toen de arbeidsovereenkomst werd opgezegd, had hij aangegeven dat hij zijn zelfstandige activiteit (voor andere opdrachtgevers) wilde voortzetten. Dit deed hij uiteindelijk niet omdat hij enkele dagen later een andere dienstbetrekking vond, waarna hij geen activiteiten als journalist meer verrichtte (76). Het arbeidshof te Bergen oordeelde dat de werkloze die niet als werknemer, maar als zelfstandige een activiteit te bijkomstigen titel uitoefent bestaande in bouwwerken na 18 uur, niet wordt bedoeld door de Wet van 6 april 1960 betreffende de uitvoering van bouwwerken noch door de uitsluiting bepaald in artikel 48, 1, eerste lid, 4 van het Werkloosheidsbesluit. Deze activiteit te bijkomstigen titel is verenigbaar met het verkrijgen van werkloosheidsuitkeringen (77). 5. PWA en dienstencheques Werklozen kunnen activiteiten verrichten in het kader van PWA en dienstencheques. De stelsels van de PWA en de dienstencheques werden in de vorige overzichten betreffende de periodes 1996-2000 (78) en 2001-2006 (79) uitgebreid besproken. a. PWA In de besproken periode werden niet veel wijzigingen aangebracht in de reglementering betreffende de activiteiten verricht via een PWA. De terugbetalingsmodaliteiten van nominatieve PWA-cheques werden wel verruimd: met ingang van 3 mei 2006 kunnen PWA-cheques die aanleiding geven tot een fiscaal attest en waarvan de terugbetaling werd gevraagd na het kalenderjaar van de(76) (77) (78) (79) Arbh. Brussel 19 oktober 2006, JTT 2006, 9. Arbh. Bergen 8 juni 2006, Soc.Kron. 2006, 525. F. boSSierS, Werkloosheid: wetgeving in D. SimoenS en J. Put (eds.), Ontwikkelingen van de sociale zekerheid 1996-2000, Brugge, die Keure, 2001, 931. V. Van Goethem, Overzicht reglementaire wijzigingen 2001-2005: werkloosheid in J. Put, D. SimoenS en E. ankaert (eds.), Ontwikkelingen van de sociale zekerheid 2001-2006, Brugge, die Keure, 2006, 628.

505

WERKLOOSHEID

aankoop, aan de gebruiker terugbetaald worden ten belope van 70 % van de aankoopprijs (vermits de gebruiker een belastingvermindering geniet van 30 % van de aankoopprijs), op voorwaarde dat de geldigheidsdatum niet overschreden is. Een inhouding die overeenstemt met de administratieve kosten van het uitgiftebedrijf, zal verricht worden op het terug te betalen bedrag (80). De PWA-werknemer die op 1 juli 2009 jonger is dan 50 jaar kan vanaf deze datum geen activiteiten van thuishulp met huishoudelijk karakter meer verrichten via het PWA-systeem (behalve indien hij een blijvende arbeidsongeschiktheid vertoont van minstens 33 %) (81). b. Dienstencheques In het kader van de dienstencheques is wel een groot aantal reglementaire wijzigingen doorgevoerd. Het KB van 12 december 2001 (82) (hierna KB dienstencheques) werd geregeld aangepast. We overlopen de voornaamste wijzigingen. Een bijzonder groot aantal erkenningsvoorwaarden voor de dienstenondernemingen werd toegevoegd en/of gewijzigd (83). De bijkomende voorwaarden als vermeld in artikel 2quater van het KB dienstencheques zijn door diverse koninklijk besluiten aangevuld tot momenteel 19. Ook aan de duur van de erkenning werd geregeld gesleuteld. Bij KB van 17 januari 2006 (84) werd bepaald dat de erkenning wordt toegekend voor een duur van 12maanden (in plaats van 6 voorheen) aan ondernemingen van wie het maatschappelijk voorwerp niet overeenstemt met de aangevraagde activiteiten; bij KB van 12juli 2009 (85) werd die bepaling afgeschaft. Een erkenning van bepaalde duur kan niet meer worden toegekend. Er worden enkel volledige dossiers voorgelegd aan de adviescommissie erkenningen en enkel deze dossiers kunnen leiden tot de toekenning van een erkenning voor onbepaalde duur. Sedert 1 november 2008 bestaan er, krachtens het KB van 28 september 2008 (86), drie procedures voor de intrekking van de erkenning. De mogelijkheid tot schorsing werd door ditzelfde KB afgeschaft. De drie procedures voor de intrekking van de erkenning zijn thans de volgende: - de erkenning kan onmiddellijk worden ingetrokken door de minister van Werk, na advies van de adviescommissie erkenningen, met name in geval van herhaling of wanneer de tekortkoming van de onderneming een zodanige vorm heeft aangenomen dat ernstig mag worden getwijfeld aan de goede trouw van de onderneming;

(80) (81)

(82) (83) (84) (85) (86)

Art. 1 KB 19 april 2006, BS 3 mei 2006. Art. 79bis Werkloosheidsbesluit zoals gewijzigd door artikel 1 KB 13 februari 2009, BS 27 februari 2009 (ed. 2), met ingang van 1 juli 2009 (artikel 2) en gewijzigd bij artikel 1, a) KB 21 februari 2010 BS 26februari 2010 (ed. 2), met ingang van 1 juli 2009 (artikel 3). KB dienstencheques, BS 22 december 2001 (ed. 1). Cf. art. 2, 2nonies KB dienstencheques, BS 22 december 2001 (ed. 1). KB 17 januari 2006 tot invoering van een stelsel van uitkeringen voor moederschapshulp ten gunste van vrouwelijke zelfstandigen en tot wijziging van het KB dienstencheques, BS 23 januari 2006. KB 12 juli 2009 tot wijziging van het KB dienstencheques, BS 5 augustus 2009. KB 28 september 2008 tot wijziging van het KB dienstencheques, BS 30 september 2008.

506

WERKLOOSHEID

-

de erkenning kan worden ingetrokken door de minister van Werk, na advies van de adviescommissie erkenningen, met een uitstel van maximum 6 maanden; de erkenning wordt ambtshalve ingetrokken wanneer de onderneming na afloop van de periode van het uitstel niet het bewijs heeft geleverd dat zij voldoet aan het geheel van de erkenningsvoorwaarden of wanneer zij bepaalde erkenningsvoorwaarden niet naleeft. Sinds 29 juli 2009 (87) moet de erkende onderneming ten laatste twee maanden vr het verstrijken van de periode van uitstel bewijsstukken overmaken om aan te tonen dat zij voldoet aan alle erkenningsvoorwaarden.

Vroeger was de RVA belast met het driemaandelijks verzamelen van de werknemersgegevens in het kader van de evaluatie van de dienstencheques. Thans worden de gegevens over heel het systeem jaarlijks ingezameld (88). De RVA moet zich bij het opvragen van deze gegevens beperken tot de gegevens die niet bekomen kunnen worden op basis van de kwartaalaangifte bij de instelling bevoegd voor het ontvangen van de socialezekerheidsbijdragen. Een nieuwe afdeling genaamd oprichting van een opleidingsfonds dienstencheques werd ingevoegd in de Wet van 20 juli 2001 tot bevordering van de buurtdiensten- en werken (89) door de Programmawet van 27 december 2006 (90). Deze nieuwe afdeling voorziet dat de erkende ondernemingen bij de FOD WASO de gedeeltelijke terugbetaling kunnen bekomen van de opleidingskosten van de werknemers tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst dienstencheques. Een adviescommissie opleidingsfonds dienstencheques werd opgericht bij de FOD WASO. Haar rol bestaat erin de aanvragen tot goedkeuring van een opleiding, die haar door de erkende ondernemingen worden toegestuurd, te analyseren. Ingevolge de evaluatie van het opleidingsfonds dienstencheques werd o.m. een uitbreiding voorzien van de opleidingen waarvoor men een terugbetaling kan genieten, en werd de mogelijkheid ingevoerd om een aanvraag tot goedkeuring van een opleiding door een externe lesgever in te dienen (91). Het KB van 13 juli 2007 (92) heeft wijzigingen aangebracht aan de toegelaten activiteiten. Ten eerste werd de benaming occasionele kleine verstelwerken begrepen in de activiteit strijken, vervangen door het verstelwerk van het te strijken linnen. Dit om verwarring te vermijden. Enkel het verstelwerk aan het te strijken linnen is immers toegelaten. Dienstencheques mogen niet gebruikt worden om grotere confectiewerken op dit vlak te vergoeden. Ten tweede is een aangepast voertuig met attest uitgereikt door de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Transport die deze toestand bevestigt, nog enkel vereist in het kader van het vervoer van door de betrokken instanties als dusdanig erkende mindervalide personen. Deze verplichting werd opgeheven voor het vervoer van de gelijkgestelde categorien personen. Bovendien(87) (88) (89) (90) (91) (92) KB 12 juli 2009 tot wijziging van het KB dienstencheques, BS 29 juli 2009. KB 17 januari 2006 tot invoering van een stelsel van uitkeringen voor moederschapshulp ten gunste van vrouwelijke zelfstandigen en tot wijziging van het KB dienstencheques, BS 23 januari 2006. Wet 20 juli 2001, BS 11 augustus 2001 (ed. 2). Programmawet 27 december 2006, BS 28 december 2006 (ed. 3). KB 11 januari 2009 tot wijziging van een stelsel van uitkeringen voor moederschapshulp ten gunste van vrouwelijke zelfstandigen en tot wijziging van het KB dienstencheques, BS 3 februari 2009. KB 13 juli 2007 tot wijziging van het KB dienstencheques, BS 1 augustus 2009.

507

WERKLOOSHEID

werd het recht op begeleid vervoer (93) uitgebreid naar de minderjarige mindervalide kinderen van de gebruiker. Ten derde werd het begrip strijken gedefinieerd als het strijken zelf en de volgende activiteiten: het registreren, het sorteren, het controleren, het samenstellen, het verpakken en het bestellen. De aankoopprijs van de dienstencheque is stelselmatig gestegen. Momenteel bedraagt die 7,50 euro. Het bedrag van de federale tegemoetkoming aan de erkende onderneming (dat dus samen met de waarde van de dienstencheque wordt gestort) werd geregeld aangepast. Ingevolge de overschrijding van de spilindex in augustus 2010 bedraagt de federale tegemoetkoming per dienstencheque thans 13,60 euro. Bij KB van 28 april 2008 (94) werd het maximum aantal cheques per kalenderjaar per gebruiker gebracht op 750. Nadien werd dit aantal bij KB van 21 december 2009 (95) op 500 gebracht. Het plafond voor de mindervalide gebruiker, het mindervalide kind van de gebruiker en de gebruiker die een eenoudergezin vormt met een of meerdere kinderen ten laste bleef op 2000. De geldigheidsduur van dienstencheques bedraagt 8 maanden. Oorspronkelijk was voorzien dat de geldigheidsduur 8 maanden bedraagt te rekenen vanaf zijn uitgifte; nadien werd de geldigheidsduur omschreven als lopende tot het einde van de achtste maand die volgt op de maand van zijn uitgifte (96). De geldigheidsduur van de dienstencheque voor de erkende onderneming werd in dezelfde zin gewijzigd. De dienstencheque is voor de onderneming geldig tijdens de maand van zijn uitgifte en de 9 daaropvolgende maanden. De mogelijkheid om dienstencheques die nog geen 6 maanden vervallen zijn om te ruilen, werd afgeschaft. Sedert 1 mei 2008 kunnen de dienstencheques die een gebruiker vanaf die datum koopt, enkel worden omgeruild of terugbetaald tijdens hun geldigheidsduur (97). Oorspronkelijk werd een onderscheid gemaakt tussen werknemers van categorie A en B. De eerste categorie waren werknemers tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst dienstencheques, die tijdens de tewerkstelling ook nog aanspraak maken op een werkloosheidsuitkering, leefloon of financile sociale hulp. De definitie van de werknemers van categorie A en B, het onderscheid tussen deze twee categorien en de verwijzingen ernaar zijn geschrapt, en dit vanaf 1 september 2009 (98). Ook aan de modaliteiten van de tewerkstelling zelf zijn in de besproken periode diverse wijzigingen aangebracht. Sedert 1 augustus 2007 mogen de gebruikers, krachtens het KB van 13 juli 2007 (99), de onderneming geen mandaat meer geven om dienstencheques te bestellen en te betalen en om die cheques te dateren en te ondertekenen. Ook de werknemers mo(93) (94) (95) (96) (97) (98) (99) De oorspronkelijke benaming mindermobielencentrale was door het KB van 17 januari 2006 vervangen door het begrip begeleid vervoer van personen met beperkte mobiliteit. KB 28 april 2008 tot wijziging van het KB dienstencheques, BS 30 april 2008. KB 21 december 2009 tot wijziging van het KB dienstencheques, BS 30 december 2009. KB 12 juli 2009 tot wijziging van het KB dienstencheques, BS 5 augustus 2009. KB 28 april 2008 tot wijziging van het KB dienstencheques, BS 30 april 2008. KB 12 juli 2009 tot wijziging van het KB dienstencheques, BS 29 juli 2009. KB 13 juli 2007 tot wijziging van het KB dienstencheques, BS 1 augustus 2009.

508

WERKLOOSHEID

gen de onderneming geen mandaat meer geven om in hun plaats de dienstencheques te ondertekenen. Het KB van 12 juli 2009 heeft verdere wijzigingen aangebracht. Sedert 29 juli 2009 moet de werknemer zelf zijn naam vermelden op de dienstencheque. Vanaf 1 september 2009 moet een arbeidsovereenkomst dienstencheques van onbepaalde duur worden gesloten na een tewerkstellingsperiode van 3 maanden bij eenzelfde werkgever. Vanaf de eerste dag van de vierde tewerkstellingsmaand bij eenzelfde werkgever, moet een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur worden gesloten voor minimum 13 uur voor de dienstenchequewerknemers die tijdens hun deeltijdse tewerkstelling recht hebben op een werkloosheidsuitkering, op het leefloon of op financile sociale hulp en voor minimum 10 uur voor alle anderen. De mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst van bepaalde duur eenzijdig te verbreken door middel van een opzeggingstermijn van 7 dagen die ingaat op de dag na de kennisgeving, werd geschrapt vanaf 1 september 2009. Bijgevolg is de Arbeidsovereenkomstenwet van toepassing bij gebrek aan specifieke bepalingen in de reglementering dienstencheques. Ook de specifieke bepaling met betrekking tot de proefperiode voor de overeenkomsten van bepaalde duur, te weten een proefperiode van drie dagen na afloop waarvan de partijen een einde kunnen stellen aan de overeenkomst zonder opzeggingstermijn noch vergoeding, werd afgeschaft. Bijgevolg is ook hier de Arbeidsovereenkomstenwet van toepassing. De duur van elke prestatie moet voor alle dienstenchequewerknemers minstens 3 uur bedragen. Het uurloon en de definitie van de voltijdse betrekking voor de werknemers die onder het paritair subcomit 322.01 vallen, staan niet uitdrukkelijk vermeld in het KB dienstencheques. Ze resulteren uit de inwerkingtreding van een cao die ze uitdrukkelijk vermeldt voor de werknemers die onder dit paritair subcomit vallen. In artikel 2 van de cao van 14 juli 2009 werd voorzien dat de beperking van de wekelijkse arbeidsduur in de zin van artikel 19 van de Arbeidswet van 16 maart 1971 wordt bepaald op 38 uur. Artikel 3 van de cao bepaalt dat de werknemers vanaf 1 juli 2009 minstens recht op volgend uurloon: - minder dan 1 jaar ancinniteit : 9,48 euro; - minstens 1 jaar ancinniteit : 9,89 euro; - minstens 2 jaar ancinniteit: 9,98 euro; - minstens 3 jaar ancinniteit: 10,08 euro. De Programmawet van 17 juni 2009 (100) heeft de strafrechtelijke geldboeten ingevoegd in artikel 10ter van de Wet van 20 juli 2001 tot bevordering van de buurtwerken en -diensten (101). De administratieve geldboeten werden ingevoegd in de Wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten (102), en kan in de plaats komen van de strafrechtelijke sanctie. Zij kunnen enkel worden toegepast wanneer de arbeidsauditeur van mening is dat het niet nodig is om strafrechtelijk te vervolgen.(100) Programmawet 17 juni 2009, BS 26 juni 2009 (ed. 2). (101) Art. 10ter Wet 20 juli 2001 tot bevordering van de buurtwerken en -diensten, BS 11 augustus 2001 (ed. 2). (102) Wet van 30 juni 1971, BS 13 juli 1971.

509

WERKLOOSHEID

Art. 10ter somt een vijftiental overtredingen op die sedert 6 juli 2009 strafrechtelijk of administratief bestraft kunnen worden. 6. Samenwoonst met een zelfstandige Artikel 50 van het Werkloosheidsbesluit werd opgeheven met ingang van 1 april 2001 (103). Dit artikel voorzag dat de werkloze die met een zelfstandige samenwoont slechts uitkeringen kan genieten indien hij hiervan aangifte doet op het tijdstip van de uitkeringsaanvraag of bij de aanvang van het samenwonen, en dat de werkloze geen aangifte moest doen wanneer hij niet in staat is de zelfstandige met wie hij samenwoont aanmerkelijk te helpen. Het Hof van Cassatie diende zich in de besproken periode toch nog uit te spreken over de toepassing hiervan, en bevestigde dat onder aanmerkelijke hulp elke hulp kan worden verstaan, zonder dat er een onderscheid gemaakt dient te worden naargelang van de intellectuele of manuele aard ervan. Uit de vaststelling alleen dat de hulp die de werkloze zijn echtgenote verleende slechts manueel was en bijgevolg niet gelijkgesteld kon worden met de door haar uitgeoefende functie, die een intellectuele bagage impliceerde, mag niet worden afgeleid dat hij niet in staat was aanmerkelijke hulp te verlenen (104). 2. ZONDER lOON ZIJN Het principe is duidelijk: wanneer de werknemer voor een bepaalde dag of periode recht heeft op loon, kan hij geen werkloosheidsuitkeringen krijgen. 1. Reglementaire wijzigingen Op reglementair vlak kan worden opgemerkt dat aan artikel 46, 3 van het Werkloosheidsbesluit, dat een opsomming geeft van wat uitdrukkelijk voor de toepassing van artikel 44 niet beschouwd wordt als loon, twee elementen werden toegevoegd. In de eerste plaats gaat het om de inkomsten voortvloeiend uit het voordeel dat wordt toegekend door het Participatiefonds aan de werkloze in bepaalde gevallen (105). Daarnaast gaat het om de voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen voor zover de voogdij beperkt blijft tot het equivalent van twee voltijdse voogdijschappen; hierboven hebben we reeds vermeld dat in artikel 45 van het Werkloosheidsbesluit uitdrukkelijk wordt gemeld dat die activiteit voor de toepassing van artikel 44 ook niet als arbeid wordt beschouwd (106).

(103) (104) (105) (106)

KB 27 april 2001, BS 28 april 2001 (ed. 2). Cass. 27 februari 2006, JTT 2006, 161. Ingevoegd bij art. 5 van het KB van 13 maart 2006, BS 31 maart 2006 (ed. 2). KB 28 juli 2006 tot wijziging van de art. 45, 46 en 48 Werkloosheidsbesluit en tot invoering van een artikel 45bis, BS 24 augustus 2006.

510

WERKLOOSHEID

2. Rechtspraak Op het vlak van de rechtspraak zijn in de betrokken periode diverse belangwekkende uitspraken geveld. a. Verbrekingsvergoedingen en andere vergoedingen bij het einde van de arbeidsrelatie Een aantal uitspraken had betrekking op de verbrekingsvergoeding die aan de werkloze werd toegekend. Het arbeidshof te luik oordeelde dat de werknemer geen recht heeft op werkloosheidsuitkeringen tijdens de periode gedekt door een opzeggingsvergoeding, maar recht heeft op voorlopige uitkeringen als hij de vier voorwaarden gesteld in de wet vervult. Wanneer een gerechtelijke beslissing zijn recht op een opzeggingsvergoeding erkent en de werkloze de RVA daarvan op de hoogte brengt, maar de uitvoering daarvan niet mogelijk blijkt, laat de wettekst geen terugvordering van de voorlopige uitkeringen toe. De RVA beschikt ten andere over een subrogatierecht ten aanzien van de werkgever (107). Wanneer de werknemer voorlopige uitkeringen genoten heeft gedurende de periode die gedekt zou zijn door de vergoeding wegens beindiging van zijn arbeidsovereenkomst, moet hij het nodige doen om de zaak in staat te stellen zodat een rechterlijke beslissing over het principe van de toekenning van het recht op deze vergoeding binnen een redelijke termijn verkregen kan worden. Doet hij dat niet, dan miskent hij zijn verplichting te goeder trouw de vervolgingen tegen zijn werkgever in te stellen waartoe hij zich heeft verbonden (108). Een bijzondere situatie deed zich voor toen een gerechtsdeurwaarder had nagelaten de dagvaarding lastens de gewezen werkgever tot het betalen van een opzeggingsvergoeding gelijk aan 3 maanden loon op de algemene rol van de arbeidsrechtbank in te schrijven waardoor de vordering verjaarde. De werkloze had dus niet binnen het jaar dat volgt op het einde van zijn arbeidsovereenkomst een rechtsvordering ingesteld bij het bevoegde gerecht teneinde de vergoeding of de schadevergoeding te verkrijgen. De werkloze werd hierop uitgesloten van het recht op uitkeringen gedurende 3 maanden. De voorlopig toegekende uitkeringen werden teruggevorderd. De gerechtsdeurwaarder erkende zijn nalatigheid en betaalde aan de werkloze een vergoeding ten bedrage van 2929,83 euro, zijnde het nettobedrag van de lastens de werkgever gevorderde verbrekingsvergoeding. Het arbeidshof te Antwerpen oordeelde dat de vergoeding van de gerechtsdeurwaarder een gewone schadevergoeding betreft die louter het bedrag omvat dat door de werkgever als verbrekingsvergoeding had moeten worden betaald. Het betreft geen vergoeding voor morele schade, die een andere schade herstelt dan de schade die de opzeggingsvergoeding geacht wordt te herstellen zoals omschreven in artikel 46, 1, 5 van het Werkloosheidsbe-

(107) Arbh. luik 7 maart 2006, Soc.Kron. 2009, 145. (108) Arbh. Bergen 18 mei 2006, JTT 2007, 10. Er waren 22 jaren verlopen sedert de beindiging van de overeenkomst.

511

WERKLOOSHEID

sluit. De vergoeding betaald door de gerechtsdeurwaarder kan dus niet gecumuleerd worden met het verkrijgen van werkloosheidsuitkeringen (109). In het voorgaande overzicht werd reeds uitgebreid ingegaan op de Canada Dryregelingen. Het Canada Dry-systeem houdt in dat de bruggepensioneerde van zijn werkgever aanvullende vergoedingen ten opzichte van de werkloosheidsuitkeringen ontvangt. Om niet als loon bestempeld te worden, mogen zij dus niet de plaats innemen van de voordelen die in het kader van een normale ontslagregeling worden toegekend. Het Hof van Cassatie oordeelde dat voor bedienden de normale ontslagregeling deze is die bepaald is in artikel 82 van de Arbeidsovereenkomstenwet. Voor de bedienden van wie het loon de grens vastgelegd in artikel 82, 3, eerste lid, overschrijdt, betreft het bijgevolg de regeling