gezinstherapie en de belangen van vrouwen

7
SERIE VROUW EN PSYCHOTHERAPIE Gezinstherapie en de belangen van vrouwen Els Huijser Dit artikel gaat over de effecten van vijftien jaar feminis- tische kritiek op de gezinstherapie, in het bijzonder over het denken van de therapeut, niet over technieken. De volgende vier onderwerpen komen aan de orde: hoe kan in een therapie aandacht worden gegeven aan de invloed van het patriarchaat op het gezinsleven; hoe kan de man– vrouwhie¨rarchie in het gezin zichtbaar worden gemaakt in de therapie; de ontwikkeling naar gelijke behandeling van de vrouwen binnen het gezin en de ontwikkeling van een ‘feminist–informed’ behandeling van mannen. In de jaren zeventig gingen Betty Carter, Peggy Papp, Olga Silverstein en Marianne Walters, bekende opleiders in gezinstherapie, een samenwerking aan, met als doel de ontwikkeling van een theoretisch en klinisch relevante respons op de veranderende rol van vrouwen in het gezin en in de maatschappij als geheel. In december 1978 traden zij onder de naam ‘The Womens Project in Family Therapy’ voor het eerst met een gemeenschappe- lijke presentatie naar buiten. Zij verklaarden zich ervan bewust geworden te zijn dat in hun vorming tot gezins- therapeut vooroordelen tegen vrouwen verweven waren die zij onkritisch hadden overgenomen. Toen zij daar- over in de professionele wereld van gedachten wilden wisselen merkten zij dat zij ineens als tweederangs colle- ga’s behandeld werden. Zij kwamen tot de conclusie dat ‘als ze niets zouden doen, zij verdienden wat ze kregen’ (Carter, Papp, Silverstein & Walters, 1983; Huijser, 1983). In datzelfde jaar verscheen in het tijdschrift Family Process voor het eerst een artikel met het woord femi- nisme in de titel: A Feminist Approach to Family The- rapy (Hare–Mustin, 1978). Hare–Mustin stelt daarin dat, hoewel feministen er al lange tijd op wijzen dat het gezin de belangrijkste arena is voor de exploitatie van vrouwen, gezinstherapeuten nog weinig aandacht heb- ben gegeven aan de traditionele opvoedingspraktijken waardoor vooral vrouwen worden benadeeld. Ze beschrijft hoe therapeuten, die zich niet bewust zijn van hun eigen vooroordelen en van vooroordelen binnen het gezin, seksistische patronen kunnen doorbreken door gebruik te maken van een aantal principes ontleend aan feministische therapiee¨ n. Vergelijkbare thema’s zijn terug te vinden in de eerste Nederlandse publikaties en lezingen over dit onderwerp (Plooij, 1985; Huijser, 1987, 1988; De Voogt, 1988). Nu, vijftien jaar later, wil ik een beeld geven hoe vrouwen in de gevestigde vormen van gezinstherapie relatief benadeeld worden, hoe dat anders kan en ook anders gedaan wordt door een groeiende groep therapeu- ten. Ik richt mij daarbij meer op het denken van de therapeut dan op specifieke technieken. 1 Hoe de thera- peut denkt over de problemen die clie¨nten naar voren brengen vormt immers de basis voor een plan tot inter- venie¨ ren. Bij de bespreking komen achtereenvolgens vier aandachtsgebieden aan de orde: de sociale context van het gezin, de verhoudingen binnen het gezin en daarna respectievelijk de vrouwen en de mannen in het gezin. Ten slotte het een en ander over ontwikkelingen in het Els Huijser (*) Drs E. Huijser is sociaal en klinisch psycholoog, psychotherapeut en gezinstherapeut, gevestigd te Amsterdam. Correspondentieadres: Westeinde 8, 1017 ZN Amsterdam. 1 Een vergelijking – vanuit feministisch perspectief – tussen ver- schillende scholen, begrippen en technieken is te vinden bij Ault– Riche´ (1986) en Luepnitz (1988). Tijdschrift voor Psychotherapie (1993) 19:99–105 DOI 10.1007/BF03061778 13

Upload: els-huijser

Post on 25-Aug-2016

214 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Gezinstherapie en de belangen van vrouwen

SERIE VROUW EN PSYCHOTHERAPIE

Gezinstherapie en de belangen van vrouwen

Els Huijser

Dit artikel gaat over de effecten van vijftien jaar feminis-

tische kritiek op de gezinstherapie, in het bijzonder over

het denken van de therapeut, niet over technieken. De

volgende vier onderwerpen komen aan de orde: hoe kan

in een therapie aandacht worden gegeven aan de invloed

van het patriarchaat op het gezinsleven; hoe kan deman–

vrouwhierarchie in het gezin zichtbaar worden gemaakt

in de therapie; de ontwikkeling naar gelijke behandeling

van de vrouwen binnen het gezin en de ontwikkeling van

een ‘feminist–informed’ behandeling van mannen.

In de jaren zeventig gingen Betty Carter, Peggy Papp,

Olga Silverstein enMarianne Walters, bekende opleiders

in gezinstherapie, een samenwerking aan, met als doel de

ontwikkeling van een theoretisch en klinisch relevante

respons op de veranderende rol van vrouwen in het

gezin en in de maatschappij als geheel. In december

1978 traden zij onder de naam ‘The Womens Project in

Family Therapy’ voor het eerst met een gemeenschappe-

lijke presentatie naar buiten. Zij verklaarden zich ervan

bewust geworden te zijn dat in hun vorming tot gezins-

therapeut vooroordelen tegen vrouwen verweven waren

die zij onkritisch hadden overgenomen. Toen zij daar-

over in de professionele wereld van gedachten wilden

wisselen merkten zij dat zij ineens als tweederangs colle-

ga’s behandeld werden. Zij kwamen tot de conclusie dat

‘als ze niets zouden doen, zij verdienden wat ze kregen’

(Carter, Papp, Silverstein & Walters, 1983; Huijser,

1983).

In datzelfde jaar verscheen in het tijdschrift Family

Process voor het eerst een artikel met het woord femi-

nisme in de titel: A Feminist Approach to Family The-

rapy (Hare–Mustin, 1978). Hare–Mustin stelt daarin

dat, hoewel feministen er al lange tijd op wijzen dat het

gezin de belangrijkste arena is voor de exploitatie van

vrouwen, gezinstherapeuten nog weinig aandacht heb-

ben gegeven aan de traditionele opvoedingspraktijken

waardoor vooral vrouwen worden benadeeld. Ze

beschrijft hoe therapeuten, die zich niet bewust zijn van

hun eigen vooroordelen en van vooroordelen binnen het

gezin, seksistische patronen kunnen doorbreken door

gebruik te maken van een aantal principes ontleend aan

feministische therapieen. Vergelijkbare thema’s zijn

terug te vinden in de eerste Nederlandse publikaties en

lezingen over dit onderwerp (Plooij, 1985; Huijser, 1987,

1988; De Voogt, 1988).

Nu, vijftien jaar later, wil ik een beeld geven hoe

vrouwen in de gevestigde vormen van gezinstherapie

relatief benadeeld worden, hoe dat anders kan en ook

anders gedaan wordt door een groeiende groep therapeu-

ten. Ik richt mij daarbij meer op het denken van de

therapeut dan op specifieke technieken.1 Hoe de thera-

peut denkt over de problemen die clienten naar voren

brengen vormt immers de basis voor een plan tot inter-

venieren. Bij de bespreking komen achtereenvolgens vier

aandachtsgebieden aan de orde: de sociale context van

het gezin, de verhoudingen binnen het gezin en daarna

respectievelijk de vrouwen en de mannen in het gezin.

Ten slotte het een en ander over ontwikkelingen in het

Els Huijser (*)Drs E. Huijser is sociaal en klinisch psycholoog,psychotherapeut en gezinstherapeut, gevestigd te Amsterdam.Correspondentieadres: Westeinde 8, 1017 ZN Amsterdam.

1 Een vergelijking – vanuit feministisch perspectief – tussen ver-schillende scholen, begrippen en technieken is te vinden bij Ault–Riche (1986) en Luepnitz (1988).

Tijdschrift voor Psychotherapie (1993) 19:99–105

DOI 10.1007/BF03061778

13

Page 2: Gezinstherapie en de belangen van vrouwen

spanningsveld tussen traditionele opvattingen en de

beschreven alternatieven.

De patriarchale context van het gezin2

In alle vormen van gezinstherapie wordt voor het begrij-

pen en veranderen van gedrag groot belang gehecht aan

de functie die dat gedrag heeft binnen de relationele

context. In vergelijking met veel vormen van individuele

therapie is sprake van relatieve ont–individualisering van

klachten. Hoewel dit uitgangspunt de gezinstherapie the-

oretisch geschikt maakt om ook de functie van de gezins-

verhoudingen binnen de sociale context te zien en in

behandelingen te verdisconteren, gebeurt dit in de prak-

tijk weinig. Het is alsof gezinstherapeuten het gezin zijn

gaan beschouwen als een organisch geheel, los van de

maatschappelijke context.

Wat de vrouw–manverhouding in het gezin betreft

betekent dit dat die verhouding niet gezien wordt als

weerspiegeling van de patriarchale maatschappij.3 In

onze maatschappij wordt verwacht dat zowel vrouwen

als mannen het vanzelfsprekend en natuurlijk vinden dat

vrouwen worden achtergesteld bij mannen. De ongelijk-

heid tussen vrouwen en mannen wordt als een ‘vorm van

gelijkheid’ gezien. Deze onlogische overgang wordt

gemaakt via allerlei argumenten die de aandacht afleiden

van het bestaande machtsverschil. Een voorbeeld van

zo’n argument is de stelling dat de posities van vrouwen

en mannen misschien niet gelijk zijn, maar wel gelijk-

waardig. Het ontkennen van een bestaand machtsver-

schil werkt in het voordeel van de machtigste. Het

onzichtbaar houden van het verschil in macht tussen

vrouwen en mannen dient dan ook vooral de belangen

van de man.

De vraag is nu hoe het negeren van deze patriarchale

context doorwerkt in de gezinstherapeutische situatie en

wel speciaal op de achterstelling van de vrouw.

Stel: een man komt met zijn vrouw mee omdat hij

onzeker wordt door haar klachten. Hij voelt daarin een

zekere mate van kritiek. Hij zou zich wel willen verbe-

terenmaar weet niet hoe.Waaraan denkt nu de therapeut

en waarop zal zij4dus haar eerste vragen en opmerkingen

baseren? (Zie ook Caust, Libow & Raskin, 1981.) Als

gezinstherapeut zal zij waarschijnlijk niet direct de indi-

viduele belevingen van onzekerheid van de man of de

exacte klachten van de vrouw willen onderzoeken, maar

misschien wel de relationele dimensies ‘meekomen met’

of ‘verondersteld verwijt’ of ‘de hulpeloosheid die de man

aan de therapeut toont over hoe het verwijtende bij zijn

vrouw weg te nemen’. Deze gedachten blijven binnen de

grenzen van dit individuele gezin en lijken niets met man–

vrouwverschillen te maken te hebben.

Een therapeut met oog voor de patriarchale context

zal zich realiseren dat zij deze relationele constellatie veel

vaker in haar praktijk is tegengekomen en ook dat, als ze

de man– en vrouwposities in gedachten omkeert, de con-

stellatie minder gewoon is. Mocht de therapeut op basis

van die gedachte iets tegen het echtpaar willen zeggen

dan wordt bij het zoeken naar een formulering direct

duidelijk dat het verschil maakt of de therapeut zelf

man of vrouw is. Daarmee is in de denkwereld van de

therapeut de onnatuurlijke grens rond het gezin losgela-

ten en ontstaat er ruimte voor het in de therapie bespre-

ken van verwachtingen, gewoonten en regelingen in onze

maatschappij die allerlei vormen van machtsverschil tus-

sen mannen en vrouwen stimuleren, ook in het gezin en

ook in deze gezinstherapeutische situatie (Imber–Black,

1988).

Therapeutisch is aan zo’n gesprek een aantal voorde-

len verbonden.

1. Voor zover de aangemelde problemen verband hou-

den met machtsverschillen tussen man en vrouw, wor-

den zij voor het ontstaan van die machtsverschillen

niet 100% verantwoordelijk gemaakt. Dat geeft betere

veranderingsperspectieven.

2. Er komt ruimte om, door vergelijking met opvattin-

gen van collega’s, vrienden, familie en tv, de maat-

schappelijke marges te verkennen waarbinnen

verschuivingen in de taak– en rolverdeling te over-

wegen zijn.

3. Doordat de ongelijkheid tussen vrouwen en mannen

niet langer als een vorm van gelijkheid hoeft te worden

gezien, wordt het mogelijk tot een realistischer visie te

komen op de zeggenschapsverhoudingen in het eigen

gezin en op de tweederangspositie van de vrouw.

Vaak zijn bij gezinstherapie ook kinderen betrokken

en veel problemen worden in de gedachten van de thera-

peut verbonden met een ‘overbetrokken moeder’ en een

relatief ‘afwezige vader’. Ook van deze constellatie komt

een omkering zelden voor. Er is wederom geen sprake

2 Ik ga ervan uit dat de patriarchale structuur van onze maatschap-pij niet meer beargumenteerd hoeft te worden. Ik beperk me in ditartikel dan ook tot het denken over de man–vrouwverhouding diezich in de gezinstherapeutische situatie voordoet.3 Hoewel voor gezinstherapeuten ook de maatschappelijke plaatsen de visies van andere minderheden van belang zijn – ik denk aangekleurde mensen, homoseksuelen, zieken, ouderen en armen – valtdit buiten het kader van dit artikel.4 De betekenis van een tekst blijft niet dezelfde wanneer die tekstachtereenvolgens door een man en door een vrouw wordt uitge-sproken. Daardoor werkt ‘hij/zij’ wanneer de therapeut bedoeld

wordt mijns inziens verwarrend. Ik gebruik in dit artikel voor detherapeut ‘zij’. En ik adviseer zowel vrouwelijke als mannelijkelezers de alinea’s waarin dat voorkomt een keer te herlezen met‘hij’ als therapeut.

100 Tijdschrift voor Psychotherapie (1993) 19:99–105

13

Page 3: Gezinstherapie en de belangen van vrouwen

van een voor dit individuele gezin typerende situatie,

maar van een weerspiegeling van onze patriarchale maat-

schappij. En het heeft zin in de therapie maatschappelijke

opvattingen en regels te bespreken die aan iedere vader,

ook bij afwezigheid, grote invloed geven op de gang van

zaken in het gezin, terwijl moeder het meeste werk blijft

doen (Luepnitz, 1988).

De man–vrouwhierarchie in het gezin

In de gezinstherapie is via het systeemtheoretische denk-

kader prioriteit gegeven aan een opvatting overmacht. In

deze opvatting geldt dat ieder gezinslid invloed heeft op

het geheel van de relaties binnen het gezin. Impliciet

wordt vaak aangenomen dat dit betekent dat de invloed

van de verschillende gezinsleden gelijk is en ook gelijk-

soortig. Deze impliciete aanname botst echter met de

sociale realiteit waarin machtsverschillen wel degelijk

bestaan. De sociale context van het patriarchaat en de

verhoudingen in het gezin weerspiegelen elkaar. In de

meeste gezinnen wordt dan ook door de gezinsleden als

vanzelfsprekend aangenomen dat de belangrijkste man

eindbeslissingsrecht heeft, dat wil zeggen dat hij beslist

wie waarover kan beslissen. Het is begrijpelijk dat de

belangen van degene die dit eindbeslissingsrecht heeft

goed gewaarborgd zijn (Komter, 1985, 1990). Dit ver-

schil in macht tussen vrouw en man neemt toe bij de

geboorte van een eerste kind en bij ieder volgend kind

(Hesse–Biber & Williamson, 1984).

We kunnen nu zien hoe in de gevestigde manier van

werken de benadeling van vrouwen wordt versterkt en

hoe het anders kan. Laten we teruggaan naar ons veron-

derstelde echtpaar en de vraag van de man. In systeem-

theoretische opvattingen over macht is het voor de

therapeut een valide gedachte te onderzoeken of de

vrouw, zoals de man suggereert, via onuitgesproken kri-

tiek invloed uitoefent op het geheel van de relaties in het

gezin. Een therapeut die oog heeft voor het vanzelfspre-

kende eindbeslissingsrecht van de man zal daarnaast stil-

staan bij de gedachte dat de man – hoewel onzeker – toch

als de sociaal machtige een ‘werkopdracht’ geeft aan zijn

vrouw en aan de therapeut. Zij5 zal ook rekening houden

met de mogelijkheid dat voor de vrouw aan het uiten van

kritiek – naast relationele en intrapsychische angst –

sancties verbonden kunnen zijn op het gebied van bewe-

gingsvrijheid, eigen tijd, geld en fysieke veiligheid.

De vraag is nu hoe een gezinstherapeut de realiteit van

de ongelijkheid – vooral de ongelijkheid in zeggenschap –

bij de behandeling kan betrekken, zonder de waardevolle

ideeen over wederzijdse beınvloeding en circulariteit

overboord te zetten. Over deze centrale kwestie is de

afgelopen tien jaar veel gepubliceerd, zowel onderzoek

als gevalsbeschrijvingen (Goldner, 1985a, 1988 en 1992;

Hare–Mustin, 1987; Goodrich, 1988 en 1991; Luepnitz,

1988; Mustin, 1987; Goodrich, 1988 en 1991; Luepnitz,

1988; Walsh, 1989; Walters, Carter, Papp en Silverstein,

1988; Huijser, 1990).

Bij het bespreekbaar maken van de ongelijkheid tus-

sen vrouw en man doen zich weerstanden voor. Bij de

meeste echtparen heerst een stilzwijgende, vanzelfspre-

kende overeenstemming van ideeen over hoe de taakver-

deling en de zeggenschapsverhouding tussen vrouw en

man behoren te zijn of natuurlijkerwijze zijn. Vaak wordt

door de gezinsleden impliciet aangenomen dat in die

verdeling van ‘een vorm van gelijkheid’ sprake is. Het

kan helpen als de therapeut interventies baseert op obser-

vaties en gedachten over die vanzelfsprekende overeen-

komst van ideeen. Zo kan zij6 bij ons voorbeeld–echtpaar

denken aan de mogelijkheid dat vrouw en man er beiden

van uitgaan dat het bij de taken en verantwoordelijk-

heden van de vrouw hoort ervoor te zorgen dat de man

zich in zijn gezin goed en zeker voelt, of dat beiden

geloven dat het vooral van het oordeel van de man

afhangt of wat de vrouw denkt zinvol is – of dat beiden

vinden dat het oplossen van gezinsproblemen een taak

voor vrouwen en hulpverleners is.

Ik besluit dit deel met het vermelden van een inter-

ventie die Betty Carter gebruikt bij echtparen die hard-

nekkig vasthouden aan een gelijkheidsidee. Zij stelt dan

voor dat het echtpaar eerst een notaris bezoekt en alles

wat bij een scheiding aan de orde zou komen gedetail-

leerd notarieel vastlegt (Carter, 1992). Ook een sociaal

raadsvrouwe kan ieder echtpaar informatie geven over

de sociaal–economische posities van vrouw en man na

een scheiding. In overgrote meerderheid blijkt men aan-

zienlijke verschillen te kunnen verwachten en daarmee

samengaand verschillen in veiligheid en in bewegingsvrij-

heid. Vaak zien vrouw en man door zo’n confrontatie

ineens hoe die ongelijkheid in hun huidige relatie al een

rol speelt.

5 De betekenis van een tekst blijft niet dezelfde wanneer die tekstachtereenvolgens door een man en door een vrouw wordt uitge-sproken. Daardoor werkt ‘hij/zij’ wanneer de therapeut bedoeldwordt mijns inziens verwarrend. Ik gebruik in dit artikel voor detherapeut ‘zij’. En ik adviseer zowel vrouwelijke als mannelijkelezers de alinea’s waarin dat voorkomt een keer te herlezen met‘hij’ als therapeut.

6 De betekenis van een tekst blijft niet dezelfde wanneer die tekstachtereenvolgens door een man en door een vrouw wordt uitge-sproken. Daardoor werkt ‘hij/zij’ wanneer de therapeut bedoeldwordt mijns inziens verwarrend. Ik gebruik in dit artikel voor detherapeut ‘zij’. En ik adviseer zowel vrouwelijke als mannelijkelezers de alinea’s waarin dat voorkomt een keer te herlezen met‘hij’ als therapeut.

Tijdschrift voor Psychotherapie (1993) 19:99–105 101

13

Page 4: Gezinstherapie en de belangen van vrouwen

De vrouwen in het gezin

Een belangrijke functie van het gezin is de reproduktie

van de bestaande sociale orde. Gezinstherapeuten heb-

ben dus te maken met opvoedingssituaties waarin man-

nen en vrouwen gevormd worden die in onze

maatschappij passen. Voor vrouwen – meisjes – wordt

daarvoor als belangrijk gezien: talent in het relationele,

verzorgende capaciteiten en een zekere mate van opzien

tegen mannelijke autoriteit. Wanneer zo’n opvoeding

slaagt kunnen ouders en dochter daar trots op zijn. Het

is een opvoeding die vrouwen geschikt maakt voor een

centrale rol in de intieme sfeer en minder geschikt voor

het openbare leven. Het dagelijks leven in het gezin is dan

ook voor een belangrijk deel vrouwenwerk (Goldner,

1985b).

Alle gezinstherapeuten, zowel vrouwen als mannen,

hebben in hun opleidingen geleerd hoe met de vrouwen

in het gezin om te gaan. Stel dat in ons voorbeeld moe-

ders klachten ook met een overbelasting door opvoe-

dingstaken te maken hebben. Gaan nu de gedachten

van de therapeut uit naar de mogelijkheid de relatief

afwezige vader te betrekken door hem taken te laten

kiezen die hij van moeder over kan nemen of door hem

uit te nodigen moeder te adviseren hoe de kinderen ste-

viger aan te pakken of meer los te laten? Veel (vooral

vrouwelijke) therapeuten zijn zich gaan storen aan inter-

venties die op dit soort gedachten gebaseerd zijn.

Immers, niet alleen wordt op deze manier de vrouw

gekritiseerd (Avis, 1989), maar bovendien krijgt de man

van de therapeut het recht te bepalen wie welke taken zal

doen en krijgt hij bij voorbaat lof en expert–status op een

gebied waarop hij juist onervaren is. Zo wordt door de

therapeut ook bij de dochters en de zoons een irreele

waardering van mannelijke autoriteit verstevigd.

Maar de therapeut heeft andere mogelijkheden. Zij7

kan als uitgangspunt ook de volgende gedachten nemen:

in een gezin met kinderen is veel werk te doen, van welke

taken zou moeder zich graag ontlast zien, met welke hulp

van buiten en binnen het gezin (tijd, capaciteiten, geld) is

dat te realiseren, hoe kan de relatie tussen moeder en

ieder van de kinderen verbeterd worden en ten slotte

wie hebben er behoefte aan dat vader meer betrokken

raakt bij ieder van de kinderen, en is het mogelijk die

wensen te realiseren? Als de therapeut deze van de patri-

archale regels afwijkende gedachtengang volgt zullen in

de therapie onuitgesproken, vanzelfsprekende ideeen

over vaderschap en moeder zijn aan de orde komen.

Ook veel ‘alleenstaande’ moeders worden in het volledig

gebruik van hun capaciteiten gehinderd door het idee dat

mannelijke autoriteit een voorwaarde is voor het opvoe-

den van kinderen (Walters, 1988).

Realistische zelfwaardering wordt bij vrouwen ook

bemoeilijkt doordat in onze maatschappij directe relaties

tussen vrouwen onderling worden gezien als van onder-

geschikt belang. In de feministisch georienteerde gezins-

therapie is veel aandacht gegeven aan het op waarde

schatten van deze relaties en aan het oplossen van speci-

fieke problemen die zich in deze relaties voordoen, bij-

voorbeeld problemen die samenhangen met wat wel

‘negatieve concurrentie’ wordt genoemd: situaties waarin

beiden hebben geleerd ‘de tweede’ te willen zijn, het

belang van de relatie te stellen boven het eigenbelang en

de ander voor te laten gaan.

Allereerst kwam er belangstelling voor de, in de geves-

tigde gezinstherapie relatief verwaarloosde, moeder–

dochterrelatie (Carter e.a., 1983; Huijser, 1983). Het

gaat dan zowel over de moeder–dochterrelatie binnen

opvoedingsverband als over de relatie tussen volwassen

vrouwen en hun moeders. Daarnaast groeide de aan-

dacht voor lesbische relaties (Krestan & Bepko, 1980)

en voor de relatie tussen zusters (McGoldrick, 1989).

Er vinden vanuit een systeemtheoretisch referentieka-

der ook individuele therapieen plaats. Ook in deze

behandelingen kan een analyse plaatsvinden van vanzelf-

sprekende patriarchale regels in de sociale situaties waar-

van de cliente deel uit maakt. Erkenning van de eigen

minderheidspositie kan het begin vormen van effectiever

optreden (Borra, 1991).

Alles wat hierboven beschreven is over de socialisering

van vrouwen, geldt natuurlijk ook voor vrouwen die

gezinstherapeut willen worden. Vooral de geınternali-

seerde relationele neiging van vrouwen om op te zien

tegen mannelijke autoriteit hoort mijns inziens in iedere

leertherapie aan de orde te komen.

De mannen in het gezin

Gezinstherapeuten hebben in hun werk altijd zowel met

vrouwen als met mannen te maken. Het is dan ook

begrijpelijk dat het onder de feministische therapeuten

juist de gezinstherapeuten zijn die een eigen visie ontwik-

kelen op de behandeling van mannen (Bograd, 1990).8

Ook jongens worden via het gezin opgevoed voor hun

plaats in de maatschappij. Ze worden groot met een

7 De betekenis van een tekst blijft niet dezelfde wanneer die tekstachtereenvolgens door een man en door een vrouw wordt uitge-sproken. Daardoor werkt ‘hij/zij’ wanneer de therapeut bedoeldwordt mijns inziens verwarrend. Ik gebruik in dit artikel voor detherapeut ‘zij’. En ik adviseer zowel vrouwelijke als mannelijkelezers de alinea’s waarin dat voorkomt een keer te herlezen met‘hij’ als therapeut.

8 Voor gezinstherapeuten zijn ook bevindingen uit de mannenbe-wegingen relevant, maar zij vallen buiten het kader van dit artikel.

102 Tijdschrift voor Psychotherapie (1993) 19:99–105

13

Page 5: Gezinstherapie en de belangen van vrouwen

subjectieve overtuiging van mannelijke superioriteit en

met een op het abstracte en instrumentele gerichte instel-

ling. Als zo’n opvoeding lukt kunnen ouders en zoon

daar trots op zijn. Het is de voorbereiding op een margi-

nale, maar toch machtige positie in het gezin en op domi-

nantie in de wereld van werk, economie en politiek.9

In dit artikel zijn al voorbeelden gegeven waarin de

therapeut de subjectieve overtuiging van mannelijke

superioriteit voedt. Ook werden enkele alternatieven

beschreven. Laten we teruggaan naar ons voorbeeld–

echtpaar en naar de uitspraak van de man dat hij zich

onzeker voelt omdat hij bij zijn vrouw kritiek vermoedt;

dat hij zich zou willen verbeteren, maar niet weet hoe. De

vraag is nu hoe de therapeut de onzekerheid van de man

kan bespreken zonder de machtsongelijkheid tussen zijn

vrouw en hem uit het oog te verliezen. De therapeut kan

haar10 interventies baseren op de volgende gedachten-

gang: misschien is de man (en dan waarschijnlijk ook

zijn vrouw) eraan gewend dat hij eindbeslissingsrecht

heeft en voelt hij zich geheel onthand nu zijn vrouw in

deze voor hem belangrijke kwestie niet automatisch zijn

wil volgt door hem duidelijkheid te verschaffen. De the-

rapeut kan ook aan de mogelijkheid denken dat de man

onzeker is en mogelijke kritiek van zijn vrouw niet kent

omdat hij zich niet kan voorstellen dat zijn vrouw wezen-

lijke kritiek op hem zou kunnen hebben. Op deze gedach-

ten gebaseerde interventies brengen de

zeggenschapsverhouding en het mannelijke superiori-

teitsgevoel binnen de therapie. Al eerder kwam aan de

orde dat er reele voordelen voortvloeien uit een onbe-

sproken en vanzelfsprekend eindbeslissingsrecht, dat wil

zeggen het recht te beslissen wie waarover beslist. Geen

mens zou dat voorrecht graag vrijwillig uit handen geven.

En het is het best beveiligd als het onbesproken blijft.

Bespreking van het eindbeslissingsrecht is dan ook in de

eerste plaats van belang voor de vrouwen in het gezin.

Maar ook voor veel mannen blijken er aan dit mannelijke

privilege bezwaren te kleven. En ook voor mannen kan

een therapie die de patriarchale waarden niet automa-

tisch overneemt en als ‘normaal’ voorstelt, een weldaad

zijn (Goodrich, 1988; Taffel & Masters, 1989).

Met nadruk heb ik vermeld dat vrouwen en mannen

trots kunnen zijn op een niet–deviant

opvoedingsresultaat. Deze trots vormt een belangrijke

bron van weerstand tegen verandering. Inmiddels is dui-

delijker geworden dat rigide, patriarchale man–vrouwi-

dealen een belangrijke rol spelen bij het gebruik van

lichamelijk geweld door mannen tegen hun vrouwelijke

partner. Vaak staat het niet willen opgeven van deze

idealen – zowel bij de man als bij de vrouw – verandering

of het verlaten van de relatie in de weg (Goldner, Penn,

Sheinberg &Walker, 1990). Waarschijnlijk spelen verge-

lijkbare man–vrouwopvattingen in het gezin een rol bij

het veel minder beschreven geweld van broers tegen hun

zusjes (Strauss, Gellis & Steinmetz, 1981).

Wat hier over de socialisering van mannen beschreven

is geldt natuurlijk ook voor mannen die gezinstherapeut

willen worden. Mijns inziens horen speciaal het manne-

lijke superioriteitsgevoel en de daarmee samenhangende

relationele neigingen in iedere leertherapie aan de orde te

komen.

Feministische visies en traditionele opvattingen in de

gezinstherapie

De vrouwen die de hierboven beschreven alternatieven

ontwikkeld hebben geven ook inzicht in hun motieven

daarvoor. Veelvuldig worden genoemd: de beleving zich

niet thuis te voelen in de gevestigde manier van werken

(zie ook Gilligan, 1982; Belenky, 1986), overwegingen

van sociale rechtvaardigheid ten opzichte van de vrou-

wen in de gezinnen die hulp zoeken, en de ervaring zich

als vrouw regelmatig uitgesloten te weten van een

bestaandmannelijk machtscircuit. Al deze motieven heb-

ben hun emotionele basis in de persoonlijke ervaring als

vrouw in onze maatschappij een marginale positie toebe-

deeld te krijgen. En op grond daarvan noem ik ze

feministisch.

Hoe wordt nu deze brede stroom goed gedocumen-

teerde feministische alternatieven door de gevestigde

gezinstherapie ontvangen en verwerkt?

Voor een beter begrip van dit proces ontleen ik rede-

neringen aan het poststructuralisme en het constructi-

visme (zie ook Weedon, 1987). Deze theorieen stammen

uit de algemene taalwetenschap en hebben zich tot een

wetenschapsfilosofische stroming ontwikkeld. Volgens

het constructivisme11 weerspiegelt ieder ‘vertoog’ – en

daaronder vallen ook wetenschappelijke theorieen – de

9 Dit betekent dat mannen leren het heel gewoon te vinden dat zijde belangrijkste rol spelen in het maken van maatschappelijkeregelgeving, ook in de regelgeving die de ongelijkheid tussen man-nen en vrouwen in het gezin direct of indirect institutionaliseert.10 De betekenis van een tekst blijft niet dezelfde wanneer die tekstachtereenvolgens door een man en door een vrouw wordt uitge-sproken. Daardoor werkt ‘hij/zij’ wanneer de therapeut bedoeldwordt mijns inziens verwarrend. Ik gebruik in dit artikel voor detherapeut ‘zij’. En ik adviseer zowel vrouwelijke als mannelijkelezers de alinea’s waarin dat voorkomt een keer te herlezen met‘hij’ als therapeut.

11 Naast de algemene invloed van het constructivisme op hetgezinstherapeutisch denken is ook een constructivistische schoolontstaan. Hierin wordt alles wat iemand zegt als een individuele,subjectieve taalconstructie opgevat. Alle ‘verhalen’ staan als gelijk–waar naast elkaar. In deze opvatting wordt opnieuw de socialerealiteit van machtsverschillen genegeerd. De belangen van vrou-wen en andere minderheden zijn daarmee niet gediend.

Tijdschrift voor Psychotherapie (1993) 19:99–105 103

13

Page 6: Gezinstherapie en de belangen van vrouwen

vraagstellingen, de visies en de belangen van de sociale

groepen waartoe de makers van die theorieen behoren.

Dit betekent dat een universele, algemeen geldige theorie

niet mogelijk is, maar dat er steeds sprake is van domi-

nante en deviante vertogen. Deviante theorieen krijgen

minder maatschappelijke ruimte, bijvoorbeeld in de

media en in het onderwijs. Hoewel dat inhoudelijk een

beperking en dus een verarming betekent, wordt het

deviante vertoog zoveel mogelijk en zolang mogelijk

over het hoofd gezien.

De gezinstherapeutische theorieen zijn voornamelijk

geconstrueerd door blanke, heteroseksuele mannen met

een redelijke gezondheid en behorend tot de sociale mid-

denklasse.12 Feministische theorieen binnen de gezins-

therapie behoren dus tot de deviante vertogen. En

inderdaad is er vooralsnog in publikaties die niet speciaal

aan ons onderwerp gewijd zijn, en in onderwijsprogram-

ma’s (Coleman, Avis & Turin, 1990) weinig doorwerking

van de beschreven vernieuwingen te vinden. Ik ken maar

een voorbeeld van een vakboek waarin de nieuwe inzich-

ten over vrouwen en andere minderheden als gewone

basisinformatie verwerkt zijn (Carter & McGoldrick,

1989).

Er zijn inmiddels ook mannelijke gezinstherapeuten

die het niet–universele, maar sex–biased karakter van de

gezinstherapie onderkennen en als een beperking zien.

Zij noemen zich wel ‘pro–feministisch’. Zij zijn van

mening dat de gezinstherapeutische theorie zich moet

herzien en uitbreiden door aan feministische visies een

gelijke en dus centrale plaats te geven (Taggart, 1989).

Naast feministische en pro–feministische overwegin-

gen is er nog een ontwikkeling waardoor de belangstel-

ling groeit voor de ongelijkheid in macht van vrouwen en

mannen binnen de familie. Al eerder is vastgesteld dat uit

die ongelijkheid psychische klachten kunnen voort-

vloeien (Braverman, 1986). Gaandeweg wordt echter

steeds duidelijker dat machtsmisbruik en geweld ernstig

onderschat zijn als oorzaken van psychische problema-

tiek (Draijer, 1990; Romkens, 1992). Voor velen is het-

geen zichtbaar wordt een schok. En therapeuten gaan het

meer als een noodzakelijk onderdeel van hun vak zien

zich te informeren over wat aan samenhangen bekend is.

Seksegebonden machtsverschillen horen daar zeker bij.

Het is niet mogelijk te midden van al deze ontwikke-

lingen tot een eenduidig beeld te komen hoe het in de

gezinstherapie nu precies staat met het spanningsveld

tussen traditionele opvattingen en de in dit artikel

beschreven en genoemde alternatieven. Wel is naar mijn

mening duidelijk dat de feministische alternatieven zich

ontwikkeld hebben tot de belangrijkste van vernieuwing

in de gezinstherapie, vooral door reele machtsverschillen

niet langer te omzeilen.13 Hierdoor ook is het niet moge-

lijk de nieuwe gezichtspunten zo maar aan het vak toe te

voegen als een specialisatie of een apart hoofdstuk. De

feministische visies raken de kern van de uitoefening van

het vak en van de theorievorming. Zo zijn ze, ondanks

toegenomen belangstelling, in de gevestigde gezinsthera-

pie niet geaccepteerd.14 De toekomst zal uitwijzen of

feministische visies zullen doordringen tot de kern van

het vak of dat verdere ontwikkeling vooral daarbuiten

zal plaatsvinden.

SummaryThis article covers the effects of fifteen years of feminist criti-

cism of family therapy. The focus is on the thought–process of thetherapist, not on techniques.

The following four themes are dealt with:how to pay proper attention in therapy to the influence of

patriarchy on family life; how to make visible, in therapy, theman–woman hierarchy in the family; the development towardsequal treatment of women in family therapy and towards a femi-nist–informed treatment of men.

Literatuur

Ault–Riche, M. (1986). A Feminist Critique of Five Schools ofFamily Therapy. In M. Ault–Riche (Ed.), Women and FamilyTherapy. Rockville, MD: Aspen Systems.

Avis, J.M. (1989).Mother–blaming inmajor family therapy journals.Gepresenteerd tijdens de Annual Meeting of the AmericanFamily Therapy Association.

Belenky, M.F., Clinchy, B.M., Goldberger, N.R., & Tarule, J.M.(1986). Women’s Ways of know–ing. New York: Basic Books.

Bograd, M. (1990). Feminist Approaches for Men in Family The-rapy. Journal of Feminist Family Therapy, Special Issue, 2, 1–279.

Borra, R. (1991). Anders dan anderen. Individuele therapie opsysteemtheoretische basis. Systeemtherapie, 3, 142–155.

Braverman, L. (1986). The depressed women in context: a feministfamily therapist analysis. In M. Ault–Riche (Ed.),Women andFamily Therapy. Rockville, MD: Aspen Systems.

Carter, E., Papp, P., Silverstein, O., &Walters, M. (1983).Mothersand daughters. Monograph Series 1. Washington: TheWomen’s Project in Family Therapy.

12 Hoewel voor gezinstherapeuten ook de maatschappelijke plaatsen de visies van andere minderheden van belang zijn – ik denk aangekleurde mensen, homoseksuelen, zieken, ouderen en armen – valtdit buiten het kader van dit artikel.

13 Hoewel voor gezinstherapeuten ook de maatschappelijke plaatsen de visies van andere minderheden van belang zijn – ik denk aangekleurde mensen, homoseksuelen, zieken, ouderen en armen – valtdit buiten het kader van dit artikel.14 Als illustratie kan dienen het ook in de gezinstherapie toege-nomen gebruik van het begrip ‘gender’ (Goldner, 1985b; Hare–Mustin, 1987). Dit begrip benoemt man en vrouw als verschillenden het gebruik ervan betekent een erkenning van het belang vanman–vrouwverschillen. Door de aandacht te richten op het feit datzowel vrouwen als mannen problemen hebben die met gendersamenhangen wordt nogal eens gesuggereerd dat van ‘een vormvan gelijkheid’ sprake is. Zo krijgt het begrip gender vaak de functiede machtsongelijkheid tussen vrouwen en mannen te negeren.

104 Tijdschrift voor Psychotherapie (1993) 19:99–105

13

Page 7: Gezinstherapie en de belangen van vrouwen

Carter, E., & McGoldrick, M. (Eds.) (1989). The Changing familyLife Cycle, a Framework for Family Therapy. 2nd ed. Boston:Allyn & Bacon.

Carter, E. (1992). Stonewalling Feminism. Family Therapy Net-worker, 6, 64–69.

Caust, B., Libow, J., & Raskin, P. (1981). Challenges and Promisesof Training Women as Family Systems Therapists. FamilyProcess, 20, 439–447.

Coleman, S.B., Myers Avis, J., & Turin, M. (1990). A study of theRole of Gender in Family Therapy Training. Family Process,29 , 365–374.

Draijer, N. (1990). Seksuele traumatisering in de jeugd. Gevolgen oplange termijn van seksueel misbruik van meisjes door verwanten.Amsterdam: SUA.

Gilligan, C. (1982). In a Different Voice. Cambridge, MA/Londen:Harvard University Press.

Goldner, V. (1985a). Feminism and Family Therapy. Family Pro-cess, 24, 31–41.

Goldner, V. (1985b). Warning: Family Therapy may be hazardousto your Health. Family Therapy Networker, 9, 18–23.

Goldner, V. (1988). Generation and Gender: normative and coverthierarchies. Family Process, 27, 17–33.

Goldner, V., Penn, P., Sheinberg, M., & Walker, G. (1990). Loveand Violence: Gender Paradoxes in Volatile Attachments.Family Process, 29, 343–363.

Goldner, V. (1992). Making Room for both/and Moving past ourPolarized Debate about Domestic Violence. Family TherapyNetworker, 16 , 54–61.

Goodrich, T.J., Rampage, C., Ellman, B., & Halsted, K. (1988).Feminist family Therapy: A Casebook. New York: Norton.

Goodrich, T.J. (1991). Women, Power and Family Therapy:What’s Wrong with this Picture. Journal of Feminist FamilyTherapy, 3, 5–37.

Hare–Mustin, R.T. (1978). A Feminist Approach to Family The-rapy. Family Process, 17, 181–193.

Hare–Mustin, R.T. (1987). The Problem of Gender in FamilyTherapy Theory. Family Process, 26, 15–27.

Hesse–Biber, S., & Williamson, J. (1984). Resource Theory andPower in Families: Lyfe Cycle Considerations. Family Process,23, 261–278.

Huijser, E. (1983). TheWomen’s Project in Family Therapy.Docu-mentatiebladen v.d. Ned. Ver. v. Groeps Psychotherapie, mei,11–18.

Huijser, E. (1987). Emancipatie van de vrouw en gezinstherapie. InF. Boeckhorst, T. Compernolle, J. Hendrickx, & A. van derPas (red.) Handboek voor Gezinstherapie. Deventer: Van Log-hum Slaterus.

Huijser, E. (1988). Ongelijke behandeling van mannen en vrouwen inde dagelijkse praktijk van de gezinstherapie. Lezing voor studie-dag van de NVRG.

Huijser, E. (1990). Sekseverschil als een van de hierarchische orde-ningsprincipes in het gezin. Systeemtheoretisch Bulletin, 9, 41–52.

Imber–Black, E. (1988). Families and Larger Systems: a familytherapists guide through the Labyrinth. New York: GuilfordPress.

Komter, A. (1985). De macht van de vanzelfsprekendheid. ‘s–Gra-venhage: VUGA.

Komter, A. (1990). Omstreden gelijkheid. De macht van de vanzelf-sprekendheid in huwelijksrelaties. Amsterdam: SUA.

Krestan, J., & Bepko, C. (1980). The Problem of Fusion in theLesbian Relationship. Family Process, 19, 277–289.

Luepnitz, D.A. (1988).The Family Interpreted. Feminist Theory andClinical Practice. New York: Basic Books.

McGoldrick, M. (1989). Sisters. In M. McGoldrick, C. Anderson,& F.Walsh (Eds.)Women in Families. A framework for FamilyTherapy. New York: Norton.

Plooij, E. (1985). Systeembehandeling contra feminisme. Maand-blad voor Geestelijke Volksgezondheid, 40, 1016–1027. Reac-ties: MGV, 41, 2.

Romkens, R.G. (1992).Gewoon Geweld. Omvang, aard, gevolgen enachtergronden van geweld tegen vrouwen in heteroseksuele rela-ties. Amsterdam/Lisse: Swets & Zeitlinger.

Srauss, M. A., Gelles, R. J., & Steinmetz, S.K. (1981). BehindClosed Doors. Violence in the American Family. Garden City,NY: Anchor Books, Anchor Press/Doubleday.

Taffel, R., & Masters, R. (1989). An evolutionary approach torevolutionary change: The impact of gender arrangements onfamily therapy. In M. McGoldrick, C. Anderson, & F. Walsh(Eds.) Women in Families. A Framework for Family Therapy.New York: Norton.

Taggart, M. (1989). Epistemological Equality as the Fulfillment ofFamily Therapy. In M. McGoldrick, C. Anderson, & F.Walsh (Eds.) Women in Families. A Framework for FamilyTherapy. New York: Norton.

Voogt, A. de (1988). Feminisme en systeemtherapie: heksenwerk.Lezing voor studiedag van de NVRG.

Walsh, F. (1989). Gender and Couples: Reexamining the maritalquid pro quo. In M. McGol–drick, C. Anderson, & F. Walsh(Eds.) Women in Families. A Framework for Family therapy.New York: Norton.

Walters, M., Carter, B., Papp, P., & Silverstein, O. (1988). TheWomen’s Project in Family Therapy. The Invisible Webb.Gender Patterns in Family Relations. New York: GuilfordPress.

Weedon, C. (1987). Feminist Practice and Poststructuralist Theory.Oxford: Basil Blackwell.

Tijdschrift voor Psychotherapie (1993) 19:99–105 105

13