gezinstherapie en de belangen van vrouwen
TRANSCRIPT
SERIE VROUW EN PSYCHOTHERAPIE
Gezinstherapie en de belangen van vrouwen
Els Huijser
Dit artikel gaat over de effecten van vijftien jaar feminis-
tische kritiek op de gezinstherapie, in het bijzonder over
het denken van de therapeut, niet over technieken. De
volgende vier onderwerpen komen aan de orde: hoe kan
in een therapie aandacht worden gegeven aan de invloed
van het patriarchaat op het gezinsleven; hoe kan deman–
vrouwhierarchie in het gezin zichtbaar worden gemaakt
in de therapie; de ontwikkeling naar gelijke behandeling
van de vrouwen binnen het gezin en de ontwikkeling van
een ‘feminist–informed’ behandeling van mannen.
In de jaren zeventig gingen Betty Carter, Peggy Papp,
Olga Silverstein enMarianne Walters, bekende opleiders
in gezinstherapie, een samenwerking aan, met als doel de
ontwikkeling van een theoretisch en klinisch relevante
respons op de veranderende rol van vrouwen in het
gezin en in de maatschappij als geheel. In december
1978 traden zij onder de naam ‘The Womens Project in
Family Therapy’ voor het eerst met een gemeenschappe-
lijke presentatie naar buiten. Zij verklaarden zich ervan
bewust geworden te zijn dat in hun vorming tot gezins-
therapeut vooroordelen tegen vrouwen verweven waren
die zij onkritisch hadden overgenomen. Toen zij daar-
over in de professionele wereld van gedachten wilden
wisselen merkten zij dat zij ineens als tweederangs colle-
ga’s behandeld werden. Zij kwamen tot de conclusie dat
‘als ze niets zouden doen, zij verdienden wat ze kregen’
(Carter, Papp, Silverstein & Walters, 1983; Huijser,
1983).
In datzelfde jaar verscheen in het tijdschrift Family
Process voor het eerst een artikel met het woord femi-
nisme in de titel: A Feminist Approach to Family The-
rapy (Hare–Mustin, 1978). Hare–Mustin stelt daarin
dat, hoewel feministen er al lange tijd op wijzen dat het
gezin de belangrijkste arena is voor de exploitatie van
vrouwen, gezinstherapeuten nog weinig aandacht heb-
ben gegeven aan de traditionele opvoedingspraktijken
waardoor vooral vrouwen worden benadeeld. Ze
beschrijft hoe therapeuten, die zich niet bewust zijn van
hun eigen vooroordelen en van vooroordelen binnen het
gezin, seksistische patronen kunnen doorbreken door
gebruik te maken van een aantal principes ontleend aan
feministische therapieen. Vergelijkbare thema’s zijn
terug te vinden in de eerste Nederlandse publikaties en
lezingen over dit onderwerp (Plooij, 1985; Huijser, 1987,
1988; De Voogt, 1988).
Nu, vijftien jaar later, wil ik een beeld geven hoe
vrouwen in de gevestigde vormen van gezinstherapie
relatief benadeeld worden, hoe dat anders kan en ook
anders gedaan wordt door een groeiende groep therapeu-
ten. Ik richt mij daarbij meer op het denken van de
therapeut dan op specifieke technieken.1 Hoe de thera-
peut denkt over de problemen die clienten naar voren
brengen vormt immers de basis voor een plan tot inter-
venieren. Bij de bespreking komen achtereenvolgens vier
aandachtsgebieden aan de orde: de sociale context van
het gezin, de verhoudingen binnen het gezin en daarna
respectievelijk de vrouwen en de mannen in het gezin.
Ten slotte het een en ander over ontwikkelingen in het
Els Huijser (*)Drs E. Huijser is sociaal en klinisch psycholoog,psychotherapeut en gezinstherapeut, gevestigd te Amsterdam.Correspondentieadres: Westeinde 8, 1017 ZN Amsterdam.
1 Een vergelijking – vanuit feministisch perspectief – tussen ver-schillende scholen, begrippen en technieken is te vinden bij Ault–Riche (1986) en Luepnitz (1988).
Tijdschrift voor Psychotherapie (1993) 19:99–105
DOI 10.1007/BF03061778
13
spanningsveld tussen traditionele opvattingen en de
beschreven alternatieven.
De patriarchale context van het gezin2
In alle vormen van gezinstherapie wordt voor het begrij-
pen en veranderen van gedrag groot belang gehecht aan
de functie die dat gedrag heeft binnen de relationele
context. In vergelijking met veel vormen van individuele
therapie is sprake van relatieve ont–individualisering van
klachten. Hoewel dit uitgangspunt de gezinstherapie the-
oretisch geschikt maakt om ook de functie van de gezins-
verhoudingen binnen de sociale context te zien en in
behandelingen te verdisconteren, gebeurt dit in de prak-
tijk weinig. Het is alsof gezinstherapeuten het gezin zijn
gaan beschouwen als een organisch geheel, los van de
maatschappelijke context.
Wat de vrouw–manverhouding in het gezin betreft
betekent dit dat die verhouding niet gezien wordt als
weerspiegeling van de patriarchale maatschappij.3 In
onze maatschappij wordt verwacht dat zowel vrouwen
als mannen het vanzelfsprekend en natuurlijk vinden dat
vrouwen worden achtergesteld bij mannen. De ongelijk-
heid tussen vrouwen en mannen wordt als een ‘vorm van
gelijkheid’ gezien. Deze onlogische overgang wordt
gemaakt via allerlei argumenten die de aandacht afleiden
van het bestaande machtsverschil. Een voorbeeld van
zo’n argument is de stelling dat de posities van vrouwen
en mannen misschien niet gelijk zijn, maar wel gelijk-
waardig. Het ontkennen van een bestaand machtsver-
schil werkt in het voordeel van de machtigste. Het
onzichtbaar houden van het verschil in macht tussen
vrouwen en mannen dient dan ook vooral de belangen
van de man.
De vraag is nu hoe het negeren van deze patriarchale
context doorwerkt in de gezinstherapeutische situatie en
wel speciaal op de achterstelling van de vrouw.
Stel: een man komt met zijn vrouw mee omdat hij
onzeker wordt door haar klachten. Hij voelt daarin een
zekere mate van kritiek. Hij zou zich wel willen verbe-
terenmaar weet niet hoe.Waaraan denkt nu de therapeut
en waarop zal zij4dus haar eerste vragen en opmerkingen
baseren? (Zie ook Caust, Libow & Raskin, 1981.) Als
gezinstherapeut zal zij waarschijnlijk niet direct de indi-
viduele belevingen van onzekerheid van de man of de
exacte klachten van de vrouw willen onderzoeken, maar
misschien wel de relationele dimensies ‘meekomen met’
of ‘verondersteld verwijt’ of ‘de hulpeloosheid die de man
aan de therapeut toont over hoe het verwijtende bij zijn
vrouw weg te nemen’. Deze gedachten blijven binnen de
grenzen van dit individuele gezin en lijken niets met man–
vrouwverschillen te maken te hebben.
Een therapeut met oog voor de patriarchale context
zal zich realiseren dat zij deze relationele constellatie veel
vaker in haar praktijk is tegengekomen en ook dat, als ze
de man– en vrouwposities in gedachten omkeert, de con-
stellatie minder gewoon is. Mocht de therapeut op basis
van die gedachte iets tegen het echtpaar willen zeggen
dan wordt bij het zoeken naar een formulering direct
duidelijk dat het verschil maakt of de therapeut zelf
man of vrouw is. Daarmee is in de denkwereld van de
therapeut de onnatuurlijke grens rond het gezin losgela-
ten en ontstaat er ruimte voor het in de therapie bespre-
ken van verwachtingen, gewoonten en regelingen in onze
maatschappij die allerlei vormen van machtsverschil tus-
sen mannen en vrouwen stimuleren, ook in het gezin en
ook in deze gezinstherapeutische situatie (Imber–Black,
1988).
Therapeutisch is aan zo’n gesprek een aantal voorde-
len verbonden.
1. Voor zover de aangemelde problemen verband hou-
den met machtsverschillen tussen man en vrouw, wor-
den zij voor het ontstaan van die machtsverschillen
niet 100% verantwoordelijk gemaakt. Dat geeft betere
veranderingsperspectieven.
2. Er komt ruimte om, door vergelijking met opvattin-
gen van collega’s, vrienden, familie en tv, de maat-
schappelijke marges te verkennen waarbinnen
verschuivingen in de taak– en rolverdeling te over-
wegen zijn.
3. Doordat de ongelijkheid tussen vrouwen en mannen
niet langer als een vorm van gelijkheid hoeft te worden
gezien, wordt het mogelijk tot een realistischer visie te
komen op de zeggenschapsverhoudingen in het eigen
gezin en op de tweederangspositie van de vrouw.
Vaak zijn bij gezinstherapie ook kinderen betrokken
en veel problemen worden in de gedachten van de thera-
peut verbonden met een ‘overbetrokken moeder’ en een
relatief ‘afwezige vader’. Ook van deze constellatie komt
een omkering zelden voor. Er is wederom geen sprake
2 Ik ga ervan uit dat de patriarchale structuur van onze maatschap-pij niet meer beargumenteerd hoeft te worden. Ik beperk me in ditartikel dan ook tot het denken over de man–vrouwverhouding diezich in de gezinstherapeutische situatie voordoet.3 Hoewel voor gezinstherapeuten ook de maatschappelijke plaatsen de visies van andere minderheden van belang zijn – ik denk aangekleurde mensen, homoseksuelen, zieken, ouderen en armen – valtdit buiten het kader van dit artikel.4 De betekenis van een tekst blijft niet dezelfde wanneer die tekstachtereenvolgens door een man en door een vrouw wordt uitge-sproken. Daardoor werkt ‘hij/zij’ wanneer de therapeut bedoeld
wordt mijns inziens verwarrend. Ik gebruik in dit artikel voor detherapeut ‘zij’. En ik adviseer zowel vrouwelijke als mannelijkelezers de alinea’s waarin dat voorkomt een keer te herlezen met‘hij’ als therapeut.
100 Tijdschrift voor Psychotherapie (1993) 19:99–105
13
van een voor dit individuele gezin typerende situatie,
maar van een weerspiegeling van onze patriarchale maat-
schappij. En het heeft zin in de therapie maatschappelijke
opvattingen en regels te bespreken die aan iedere vader,
ook bij afwezigheid, grote invloed geven op de gang van
zaken in het gezin, terwijl moeder het meeste werk blijft
doen (Luepnitz, 1988).
De man–vrouwhierarchie in het gezin
In de gezinstherapie is via het systeemtheoretische denk-
kader prioriteit gegeven aan een opvatting overmacht. In
deze opvatting geldt dat ieder gezinslid invloed heeft op
het geheel van de relaties binnen het gezin. Impliciet
wordt vaak aangenomen dat dit betekent dat de invloed
van de verschillende gezinsleden gelijk is en ook gelijk-
soortig. Deze impliciete aanname botst echter met de
sociale realiteit waarin machtsverschillen wel degelijk
bestaan. De sociale context van het patriarchaat en de
verhoudingen in het gezin weerspiegelen elkaar. In de
meeste gezinnen wordt dan ook door de gezinsleden als
vanzelfsprekend aangenomen dat de belangrijkste man
eindbeslissingsrecht heeft, dat wil zeggen dat hij beslist
wie waarover kan beslissen. Het is begrijpelijk dat de
belangen van degene die dit eindbeslissingsrecht heeft
goed gewaarborgd zijn (Komter, 1985, 1990). Dit ver-
schil in macht tussen vrouw en man neemt toe bij de
geboorte van een eerste kind en bij ieder volgend kind
(Hesse–Biber & Williamson, 1984).
We kunnen nu zien hoe in de gevestigde manier van
werken de benadeling van vrouwen wordt versterkt en
hoe het anders kan. Laten we teruggaan naar ons veron-
derstelde echtpaar en de vraag van de man. In systeem-
theoretische opvattingen over macht is het voor de
therapeut een valide gedachte te onderzoeken of de
vrouw, zoals de man suggereert, via onuitgesproken kri-
tiek invloed uitoefent op het geheel van de relaties in het
gezin. Een therapeut die oog heeft voor het vanzelfspre-
kende eindbeslissingsrecht van de man zal daarnaast stil-
staan bij de gedachte dat de man – hoewel onzeker – toch
als de sociaal machtige een ‘werkopdracht’ geeft aan zijn
vrouw en aan de therapeut. Zij5 zal ook rekening houden
met de mogelijkheid dat voor de vrouw aan het uiten van
kritiek – naast relationele en intrapsychische angst –
sancties verbonden kunnen zijn op het gebied van bewe-
gingsvrijheid, eigen tijd, geld en fysieke veiligheid.
De vraag is nu hoe een gezinstherapeut de realiteit van
de ongelijkheid – vooral de ongelijkheid in zeggenschap –
bij de behandeling kan betrekken, zonder de waardevolle
ideeen over wederzijdse beınvloeding en circulariteit
overboord te zetten. Over deze centrale kwestie is de
afgelopen tien jaar veel gepubliceerd, zowel onderzoek
als gevalsbeschrijvingen (Goldner, 1985a, 1988 en 1992;
Hare–Mustin, 1987; Goodrich, 1988 en 1991; Luepnitz,
1988; Mustin, 1987; Goodrich, 1988 en 1991; Luepnitz,
1988; Walsh, 1989; Walters, Carter, Papp en Silverstein,
1988; Huijser, 1990).
Bij het bespreekbaar maken van de ongelijkheid tus-
sen vrouw en man doen zich weerstanden voor. Bij de
meeste echtparen heerst een stilzwijgende, vanzelfspre-
kende overeenstemming van ideeen over hoe de taakver-
deling en de zeggenschapsverhouding tussen vrouw en
man behoren te zijn of natuurlijkerwijze zijn. Vaak wordt
door de gezinsleden impliciet aangenomen dat in die
verdeling van ‘een vorm van gelijkheid’ sprake is. Het
kan helpen als de therapeut interventies baseert op obser-
vaties en gedachten over die vanzelfsprekende overeen-
komst van ideeen. Zo kan zij6 bij ons voorbeeld–echtpaar
denken aan de mogelijkheid dat vrouw en man er beiden
van uitgaan dat het bij de taken en verantwoordelijk-
heden van de vrouw hoort ervoor te zorgen dat de man
zich in zijn gezin goed en zeker voelt, of dat beiden
geloven dat het vooral van het oordeel van de man
afhangt of wat de vrouw denkt zinvol is – of dat beiden
vinden dat het oplossen van gezinsproblemen een taak
voor vrouwen en hulpverleners is.
Ik besluit dit deel met het vermelden van een inter-
ventie die Betty Carter gebruikt bij echtparen die hard-
nekkig vasthouden aan een gelijkheidsidee. Zij stelt dan
voor dat het echtpaar eerst een notaris bezoekt en alles
wat bij een scheiding aan de orde zou komen gedetail-
leerd notarieel vastlegt (Carter, 1992). Ook een sociaal
raadsvrouwe kan ieder echtpaar informatie geven over
de sociaal–economische posities van vrouw en man na
een scheiding. In overgrote meerderheid blijkt men aan-
zienlijke verschillen te kunnen verwachten en daarmee
samengaand verschillen in veiligheid en in bewegingsvrij-
heid. Vaak zien vrouw en man door zo’n confrontatie
ineens hoe die ongelijkheid in hun huidige relatie al een
rol speelt.
5 De betekenis van een tekst blijft niet dezelfde wanneer die tekstachtereenvolgens door een man en door een vrouw wordt uitge-sproken. Daardoor werkt ‘hij/zij’ wanneer de therapeut bedoeldwordt mijns inziens verwarrend. Ik gebruik in dit artikel voor detherapeut ‘zij’. En ik adviseer zowel vrouwelijke als mannelijkelezers de alinea’s waarin dat voorkomt een keer te herlezen met‘hij’ als therapeut.
6 De betekenis van een tekst blijft niet dezelfde wanneer die tekstachtereenvolgens door een man en door een vrouw wordt uitge-sproken. Daardoor werkt ‘hij/zij’ wanneer de therapeut bedoeldwordt mijns inziens verwarrend. Ik gebruik in dit artikel voor detherapeut ‘zij’. En ik adviseer zowel vrouwelijke als mannelijkelezers de alinea’s waarin dat voorkomt een keer te herlezen met‘hij’ als therapeut.
Tijdschrift voor Psychotherapie (1993) 19:99–105 101
13
De vrouwen in het gezin
Een belangrijke functie van het gezin is de reproduktie
van de bestaande sociale orde. Gezinstherapeuten heb-
ben dus te maken met opvoedingssituaties waarin man-
nen en vrouwen gevormd worden die in onze
maatschappij passen. Voor vrouwen – meisjes – wordt
daarvoor als belangrijk gezien: talent in het relationele,
verzorgende capaciteiten en een zekere mate van opzien
tegen mannelijke autoriteit. Wanneer zo’n opvoeding
slaagt kunnen ouders en dochter daar trots op zijn. Het
is een opvoeding die vrouwen geschikt maakt voor een
centrale rol in de intieme sfeer en minder geschikt voor
het openbare leven. Het dagelijks leven in het gezin is dan
ook voor een belangrijk deel vrouwenwerk (Goldner,
1985b).
Alle gezinstherapeuten, zowel vrouwen als mannen,
hebben in hun opleidingen geleerd hoe met de vrouwen
in het gezin om te gaan. Stel dat in ons voorbeeld moe-
ders klachten ook met een overbelasting door opvoe-
dingstaken te maken hebben. Gaan nu de gedachten
van de therapeut uit naar de mogelijkheid de relatief
afwezige vader te betrekken door hem taken te laten
kiezen die hij van moeder over kan nemen of door hem
uit te nodigen moeder te adviseren hoe de kinderen ste-
viger aan te pakken of meer los te laten? Veel (vooral
vrouwelijke) therapeuten zijn zich gaan storen aan inter-
venties die op dit soort gedachten gebaseerd zijn.
Immers, niet alleen wordt op deze manier de vrouw
gekritiseerd (Avis, 1989), maar bovendien krijgt de man
van de therapeut het recht te bepalen wie welke taken zal
doen en krijgt hij bij voorbaat lof en expert–status op een
gebied waarop hij juist onervaren is. Zo wordt door de
therapeut ook bij de dochters en de zoons een irreele
waardering van mannelijke autoriteit verstevigd.
Maar de therapeut heeft andere mogelijkheden. Zij7
kan als uitgangspunt ook de volgende gedachten nemen:
in een gezin met kinderen is veel werk te doen, van welke
taken zou moeder zich graag ontlast zien, met welke hulp
van buiten en binnen het gezin (tijd, capaciteiten, geld) is
dat te realiseren, hoe kan de relatie tussen moeder en
ieder van de kinderen verbeterd worden en ten slotte
wie hebben er behoefte aan dat vader meer betrokken
raakt bij ieder van de kinderen, en is het mogelijk die
wensen te realiseren? Als de therapeut deze van de patri-
archale regels afwijkende gedachtengang volgt zullen in
de therapie onuitgesproken, vanzelfsprekende ideeen
over vaderschap en moeder zijn aan de orde komen.
Ook veel ‘alleenstaande’ moeders worden in het volledig
gebruik van hun capaciteiten gehinderd door het idee dat
mannelijke autoriteit een voorwaarde is voor het opvoe-
den van kinderen (Walters, 1988).
Realistische zelfwaardering wordt bij vrouwen ook
bemoeilijkt doordat in onze maatschappij directe relaties
tussen vrouwen onderling worden gezien als van onder-
geschikt belang. In de feministisch georienteerde gezins-
therapie is veel aandacht gegeven aan het op waarde
schatten van deze relaties en aan het oplossen van speci-
fieke problemen die zich in deze relaties voordoen, bij-
voorbeeld problemen die samenhangen met wat wel
‘negatieve concurrentie’ wordt genoemd: situaties waarin
beiden hebben geleerd ‘de tweede’ te willen zijn, het
belang van de relatie te stellen boven het eigenbelang en
de ander voor te laten gaan.
Allereerst kwam er belangstelling voor de, in de geves-
tigde gezinstherapie relatief verwaarloosde, moeder–
dochterrelatie (Carter e.a., 1983; Huijser, 1983). Het
gaat dan zowel over de moeder–dochterrelatie binnen
opvoedingsverband als over de relatie tussen volwassen
vrouwen en hun moeders. Daarnaast groeide de aan-
dacht voor lesbische relaties (Krestan & Bepko, 1980)
en voor de relatie tussen zusters (McGoldrick, 1989).
Er vinden vanuit een systeemtheoretisch referentieka-
der ook individuele therapieen plaats. Ook in deze
behandelingen kan een analyse plaatsvinden van vanzelf-
sprekende patriarchale regels in de sociale situaties waar-
van de cliente deel uit maakt. Erkenning van de eigen
minderheidspositie kan het begin vormen van effectiever
optreden (Borra, 1991).
Alles wat hierboven beschreven is over de socialisering
van vrouwen, geldt natuurlijk ook voor vrouwen die
gezinstherapeut willen worden. Vooral de geınternali-
seerde relationele neiging van vrouwen om op te zien
tegen mannelijke autoriteit hoort mijns inziens in iedere
leertherapie aan de orde te komen.
De mannen in het gezin
Gezinstherapeuten hebben in hun werk altijd zowel met
vrouwen als met mannen te maken. Het is dan ook
begrijpelijk dat het onder de feministische therapeuten
juist de gezinstherapeuten zijn die een eigen visie ontwik-
kelen op de behandeling van mannen (Bograd, 1990).8
Ook jongens worden via het gezin opgevoed voor hun
plaats in de maatschappij. Ze worden groot met een
7 De betekenis van een tekst blijft niet dezelfde wanneer die tekstachtereenvolgens door een man en door een vrouw wordt uitge-sproken. Daardoor werkt ‘hij/zij’ wanneer de therapeut bedoeldwordt mijns inziens verwarrend. Ik gebruik in dit artikel voor detherapeut ‘zij’. En ik adviseer zowel vrouwelijke als mannelijkelezers de alinea’s waarin dat voorkomt een keer te herlezen met‘hij’ als therapeut.
8 Voor gezinstherapeuten zijn ook bevindingen uit de mannenbe-wegingen relevant, maar zij vallen buiten het kader van dit artikel.
102 Tijdschrift voor Psychotherapie (1993) 19:99–105
13
subjectieve overtuiging van mannelijke superioriteit en
met een op het abstracte en instrumentele gerichte instel-
ling. Als zo’n opvoeding lukt kunnen ouders en zoon
daar trots op zijn. Het is de voorbereiding op een margi-
nale, maar toch machtige positie in het gezin en op domi-
nantie in de wereld van werk, economie en politiek.9
In dit artikel zijn al voorbeelden gegeven waarin de
therapeut de subjectieve overtuiging van mannelijke
superioriteit voedt. Ook werden enkele alternatieven
beschreven. Laten we teruggaan naar ons voorbeeld–
echtpaar en naar de uitspraak van de man dat hij zich
onzeker voelt omdat hij bij zijn vrouw kritiek vermoedt;
dat hij zich zou willen verbeteren, maar niet weet hoe. De
vraag is nu hoe de therapeut de onzekerheid van de man
kan bespreken zonder de machtsongelijkheid tussen zijn
vrouw en hem uit het oog te verliezen. De therapeut kan
haar10 interventies baseren op de volgende gedachten-
gang: misschien is de man (en dan waarschijnlijk ook
zijn vrouw) eraan gewend dat hij eindbeslissingsrecht
heeft en voelt hij zich geheel onthand nu zijn vrouw in
deze voor hem belangrijke kwestie niet automatisch zijn
wil volgt door hem duidelijkheid te verschaffen. De the-
rapeut kan ook aan de mogelijkheid denken dat de man
onzeker is en mogelijke kritiek van zijn vrouw niet kent
omdat hij zich niet kan voorstellen dat zijn vrouw wezen-
lijke kritiek op hem zou kunnen hebben. Op deze gedach-
ten gebaseerde interventies brengen de
zeggenschapsverhouding en het mannelijke superiori-
teitsgevoel binnen de therapie. Al eerder kwam aan de
orde dat er reele voordelen voortvloeien uit een onbe-
sproken en vanzelfsprekend eindbeslissingsrecht, dat wil
zeggen het recht te beslissen wie waarover beslist. Geen
mens zou dat voorrecht graag vrijwillig uit handen geven.
En het is het best beveiligd als het onbesproken blijft.
Bespreking van het eindbeslissingsrecht is dan ook in de
eerste plaats van belang voor de vrouwen in het gezin.
Maar ook voor veel mannen blijken er aan dit mannelijke
privilege bezwaren te kleven. En ook voor mannen kan
een therapie die de patriarchale waarden niet automa-
tisch overneemt en als ‘normaal’ voorstelt, een weldaad
zijn (Goodrich, 1988; Taffel & Masters, 1989).
Met nadruk heb ik vermeld dat vrouwen en mannen
trots kunnen zijn op een niet–deviant
opvoedingsresultaat. Deze trots vormt een belangrijke
bron van weerstand tegen verandering. Inmiddels is dui-
delijker geworden dat rigide, patriarchale man–vrouwi-
dealen een belangrijke rol spelen bij het gebruik van
lichamelijk geweld door mannen tegen hun vrouwelijke
partner. Vaak staat het niet willen opgeven van deze
idealen – zowel bij de man als bij de vrouw – verandering
of het verlaten van de relatie in de weg (Goldner, Penn,
Sheinberg &Walker, 1990). Waarschijnlijk spelen verge-
lijkbare man–vrouwopvattingen in het gezin een rol bij
het veel minder beschreven geweld van broers tegen hun
zusjes (Strauss, Gellis & Steinmetz, 1981).
Wat hier over de socialisering van mannen beschreven
is geldt natuurlijk ook voor mannen die gezinstherapeut
willen worden. Mijns inziens horen speciaal het manne-
lijke superioriteitsgevoel en de daarmee samenhangende
relationele neigingen in iedere leertherapie aan de orde te
komen.
Feministische visies en traditionele opvattingen in de
gezinstherapie
De vrouwen die de hierboven beschreven alternatieven
ontwikkeld hebben geven ook inzicht in hun motieven
daarvoor. Veelvuldig worden genoemd: de beleving zich
niet thuis te voelen in de gevestigde manier van werken
(zie ook Gilligan, 1982; Belenky, 1986), overwegingen
van sociale rechtvaardigheid ten opzichte van de vrou-
wen in de gezinnen die hulp zoeken, en de ervaring zich
als vrouw regelmatig uitgesloten te weten van een
bestaandmannelijk machtscircuit. Al deze motieven heb-
ben hun emotionele basis in de persoonlijke ervaring als
vrouw in onze maatschappij een marginale positie toebe-
deeld te krijgen. En op grond daarvan noem ik ze
feministisch.
Hoe wordt nu deze brede stroom goed gedocumen-
teerde feministische alternatieven door de gevestigde
gezinstherapie ontvangen en verwerkt?
Voor een beter begrip van dit proces ontleen ik rede-
neringen aan het poststructuralisme en het constructi-
visme (zie ook Weedon, 1987). Deze theorieen stammen
uit de algemene taalwetenschap en hebben zich tot een
wetenschapsfilosofische stroming ontwikkeld. Volgens
het constructivisme11 weerspiegelt ieder ‘vertoog’ – en
daaronder vallen ook wetenschappelijke theorieen – de
9 Dit betekent dat mannen leren het heel gewoon te vinden dat zijde belangrijkste rol spelen in het maken van maatschappelijkeregelgeving, ook in de regelgeving die de ongelijkheid tussen man-nen en vrouwen in het gezin direct of indirect institutionaliseert.10 De betekenis van een tekst blijft niet dezelfde wanneer die tekstachtereenvolgens door een man en door een vrouw wordt uitge-sproken. Daardoor werkt ‘hij/zij’ wanneer de therapeut bedoeldwordt mijns inziens verwarrend. Ik gebruik in dit artikel voor detherapeut ‘zij’. En ik adviseer zowel vrouwelijke als mannelijkelezers de alinea’s waarin dat voorkomt een keer te herlezen met‘hij’ als therapeut.
11 Naast de algemene invloed van het constructivisme op hetgezinstherapeutisch denken is ook een constructivistische schoolontstaan. Hierin wordt alles wat iemand zegt als een individuele,subjectieve taalconstructie opgevat. Alle ‘verhalen’ staan als gelijk–waar naast elkaar. In deze opvatting wordt opnieuw de socialerealiteit van machtsverschillen genegeerd. De belangen van vrou-wen en andere minderheden zijn daarmee niet gediend.
Tijdschrift voor Psychotherapie (1993) 19:99–105 103
13
vraagstellingen, de visies en de belangen van de sociale
groepen waartoe de makers van die theorieen behoren.
Dit betekent dat een universele, algemeen geldige theorie
niet mogelijk is, maar dat er steeds sprake is van domi-
nante en deviante vertogen. Deviante theorieen krijgen
minder maatschappelijke ruimte, bijvoorbeeld in de
media en in het onderwijs. Hoewel dat inhoudelijk een
beperking en dus een verarming betekent, wordt het
deviante vertoog zoveel mogelijk en zolang mogelijk
over het hoofd gezien.
De gezinstherapeutische theorieen zijn voornamelijk
geconstrueerd door blanke, heteroseksuele mannen met
een redelijke gezondheid en behorend tot de sociale mid-
denklasse.12 Feministische theorieen binnen de gezins-
therapie behoren dus tot de deviante vertogen. En
inderdaad is er vooralsnog in publikaties die niet speciaal
aan ons onderwerp gewijd zijn, en in onderwijsprogram-
ma’s (Coleman, Avis & Turin, 1990) weinig doorwerking
van de beschreven vernieuwingen te vinden. Ik ken maar
een voorbeeld van een vakboek waarin de nieuwe inzich-
ten over vrouwen en andere minderheden als gewone
basisinformatie verwerkt zijn (Carter & McGoldrick,
1989).
Er zijn inmiddels ook mannelijke gezinstherapeuten
die het niet–universele, maar sex–biased karakter van de
gezinstherapie onderkennen en als een beperking zien.
Zij noemen zich wel ‘pro–feministisch’. Zij zijn van
mening dat de gezinstherapeutische theorie zich moet
herzien en uitbreiden door aan feministische visies een
gelijke en dus centrale plaats te geven (Taggart, 1989).
Naast feministische en pro–feministische overwegin-
gen is er nog een ontwikkeling waardoor de belangstel-
ling groeit voor de ongelijkheid in macht van vrouwen en
mannen binnen de familie. Al eerder is vastgesteld dat uit
die ongelijkheid psychische klachten kunnen voort-
vloeien (Braverman, 1986). Gaandeweg wordt echter
steeds duidelijker dat machtsmisbruik en geweld ernstig
onderschat zijn als oorzaken van psychische problema-
tiek (Draijer, 1990; Romkens, 1992). Voor velen is het-
geen zichtbaar wordt een schok. En therapeuten gaan het
meer als een noodzakelijk onderdeel van hun vak zien
zich te informeren over wat aan samenhangen bekend is.
Seksegebonden machtsverschillen horen daar zeker bij.
Het is niet mogelijk te midden van al deze ontwikke-
lingen tot een eenduidig beeld te komen hoe het in de
gezinstherapie nu precies staat met het spanningsveld
tussen traditionele opvattingen en de in dit artikel
beschreven en genoemde alternatieven. Wel is naar mijn
mening duidelijk dat de feministische alternatieven zich
ontwikkeld hebben tot de belangrijkste van vernieuwing
in de gezinstherapie, vooral door reele machtsverschillen
niet langer te omzeilen.13 Hierdoor ook is het niet moge-
lijk de nieuwe gezichtspunten zo maar aan het vak toe te
voegen als een specialisatie of een apart hoofdstuk. De
feministische visies raken de kern van de uitoefening van
het vak en van de theorievorming. Zo zijn ze, ondanks
toegenomen belangstelling, in de gevestigde gezinsthera-
pie niet geaccepteerd.14 De toekomst zal uitwijzen of
feministische visies zullen doordringen tot de kern van
het vak of dat verdere ontwikkeling vooral daarbuiten
zal plaatsvinden.
SummaryThis article covers the effects of fifteen years of feminist criti-
cism of family therapy. The focus is on the thought–process of thetherapist, not on techniques.
The following four themes are dealt with:how to pay proper attention in therapy to the influence of
patriarchy on family life; how to make visible, in therapy, theman–woman hierarchy in the family; the development towardsequal treatment of women in family therapy and towards a femi-nist–informed treatment of men.
Literatuur
Ault–Riche, M. (1986). A Feminist Critique of Five Schools ofFamily Therapy. In M. Ault–Riche (Ed.), Women and FamilyTherapy. Rockville, MD: Aspen Systems.
Avis, J.M. (1989).Mother–blaming inmajor family therapy journals.Gepresenteerd tijdens de Annual Meeting of the AmericanFamily Therapy Association.
Belenky, M.F., Clinchy, B.M., Goldberger, N.R., & Tarule, J.M.(1986). Women’s Ways of know–ing. New York: Basic Books.
Bograd, M. (1990). Feminist Approaches for Men in Family The-rapy. Journal of Feminist Family Therapy, Special Issue, 2, 1–279.
Borra, R. (1991). Anders dan anderen. Individuele therapie opsysteemtheoretische basis. Systeemtherapie, 3, 142–155.
Braverman, L. (1986). The depressed women in context: a feministfamily therapist analysis. In M. Ault–Riche (Ed.),Women andFamily Therapy. Rockville, MD: Aspen Systems.
Carter, E., Papp, P., Silverstein, O., &Walters, M. (1983).Mothersand daughters. Monograph Series 1. Washington: TheWomen’s Project in Family Therapy.
12 Hoewel voor gezinstherapeuten ook de maatschappelijke plaatsen de visies van andere minderheden van belang zijn – ik denk aangekleurde mensen, homoseksuelen, zieken, ouderen en armen – valtdit buiten het kader van dit artikel.
13 Hoewel voor gezinstherapeuten ook de maatschappelijke plaatsen de visies van andere minderheden van belang zijn – ik denk aangekleurde mensen, homoseksuelen, zieken, ouderen en armen – valtdit buiten het kader van dit artikel.14 Als illustratie kan dienen het ook in de gezinstherapie toege-nomen gebruik van het begrip ‘gender’ (Goldner, 1985b; Hare–Mustin, 1987). Dit begrip benoemt man en vrouw als verschillenden het gebruik ervan betekent een erkenning van het belang vanman–vrouwverschillen. Door de aandacht te richten op het feit datzowel vrouwen als mannen problemen hebben die met gendersamenhangen wordt nogal eens gesuggereerd dat van ‘een vormvan gelijkheid’ sprake is. Zo krijgt het begrip gender vaak de functiede machtsongelijkheid tussen vrouwen en mannen te negeren.
104 Tijdschrift voor Psychotherapie (1993) 19:99–105
13
Carter, E., & McGoldrick, M. (Eds.) (1989). The Changing familyLife Cycle, a Framework for Family Therapy. 2nd ed. Boston:Allyn & Bacon.
Carter, E. (1992). Stonewalling Feminism. Family Therapy Net-worker, 6, 64–69.
Caust, B., Libow, J., & Raskin, P. (1981). Challenges and Promisesof Training Women as Family Systems Therapists. FamilyProcess, 20, 439–447.
Coleman, S.B., Myers Avis, J., & Turin, M. (1990). A study of theRole of Gender in Family Therapy Training. Family Process,29 , 365–374.
Draijer, N. (1990). Seksuele traumatisering in de jeugd. Gevolgen oplange termijn van seksueel misbruik van meisjes door verwanten.Amsterdam: SUA.
Gilligan, C. (1982). In a Different Voice. Cambridge, MA/Londen:Harvard University Press.
Goldner, V. (1985a). Feminism and Family Therapy. Family Pro-cess, 24, 31–41.
Goldner, V. (1985b). Warning: Family Therapy may be hazardousto your Health. Family Therapy Networker, 9, 18–23.
Goldner, V. (1988). Generation and Gender: normative and coverthierarchies. Family Process, 27, 17–33.
Goldner, V., Penn, P., Sheinberg, M., & Walker, G. (1990). Loveand Violence: Gender Paradoxes in Volatile Attachments.Family Process, 29, 343–363.
Goldner, V. (1992). Making Room for both/and Moving past ourPolarized Debate about Domestic Violence. Family TherapyNetworker, 16 , 54–61.
Goodrich, T.J., Rampage, C., Ellman, B., & Halsted, K. (1988).Feminist family Therapy: A Casebook. New York: Norton.
Goodrich, T.J. (1991). Women, Power and Family Therapy:What’s Wrong with this Picture. Journal of Feminist FamilyTherapy, 3, 5–37.
Hare–Mustin, R.T. (1978). A Feminist Approach to Family The-rapy. Family Process, 17, 181–193.
Hare–Mustin, R.T. (1987). The Problem of Gender in FamilyTherapy Theory. Family Process, 26, 15–27.
Hesse–Biber, S., & Williamson, J. (1984). Resource Theory andPower in Families: Lyfe Cycle Considerations. Family Process,23, 261–278.
Huijser, E. (1983). TheWomen’s Project in Family Therapy.Docu-mentatiebladen v.d. Ned. Ver. v. Groeps Psychotherapie, mei,11–18.
Huijser, E. (1987). Emancipatie van de vrouw en gezinstherapie. InF. Boeckhorst, T. Compernolle, J. Hendrickx, & A. van derPas (red.) Handboek voor Gezinstherapie. Deventer: Van Log-hum Slaterus.
Huijser, E. (1988). Ongelijke behandeling van mannen en vrouwen inde dagelijkse praktijk van de gezinstherapie. Lezing voor studie-dag van de NVRG.
Huijser, E. (1990). Sekseverschil als een van de hierarchische orde-ningsprincipes in het gezin. Systeemtheoretisch Bulletin, 9, 41–52.
Imber–Black, E. (1988). Families and Larger Systems: a familytherapists guide through the Labyrinth. New York: GuilfordPress.
Komter, A. (1985). De macht van de vanzelfsprekendheid. ‘s–Gra-venhage: VUGA.
Komter, A. (1990). Omstreden gelijkheid. De macht van de vanzelf-sprekendheid in huwelijksrelaties. Amsterdam: SUA.
Krestan, J., & Bepko, C. (1980). The Problem of Fusion in theLesbian Relationship. Family Process, 19, 277–289.
Luepnitz, D.A. (1988).The Family Interpreted. Feminist Theory andClinical Practice. New York: Basic Books.
McGoldrick, M. (1989). Sisters. In M. McGoldrick, C. Anderson,& F.Walsh (Eds.)Women in Families. A framework for FamilyTherapy. New York: Norton.
Plooij, E. (1985). Systeembehandeling contra feminisme. Maand-blad voor Geestelijke Volksgezondheid, 40, 1016–1027. Reac-ties: MGV, 41, 2.
Romkens, R.G. (1992).Gewoon Geweld. Omvang, aard, gevolgen enachtergronden van geweld tegen vrouwen in heteroseksuele rela-ties. Amsterdam/Lisse: Swets & Zeitlinger.
Srauss, M. A., Gelles, R. J., & Steinmetz, S.K. (1981). BehindClosed Doors. Violence in the American Family. Garden City,NY: Anchor Books, Anchor Press/Doubleday.
Taffel, R., & Masters, R. (1989). An evolutionary approach torevolutionary change: The impact of gender arrangements onfamily therapy. In M. McGoldrick, C. Anderson, & F. Walsh(Eds.) Women in Families. A Framework for Family Therapy.New York: Norton.
Taggart, M. (1989). Epistemological Equality as the Fulfillment ofFamily Therapy. In M. McGoldrick, C. Anderson, & F.Walsh (Eds.) Women in Families. A Framework for FamilyTherapy. New York: Norton.
Voogt, A. de (1988). Feminisme en systeemtherapie: heksenwerk.Lezing voor studiedag van de NVRG.
Walsh, F. (1989). Gender and Couples: Reexamining the maritalquid pro quo. In M. McGol–drick, C. Anderson, & F. Walsh(Eds.) Women in Families. A Framework for Family therapy.New York: Norton.
Walters, M., Carter, B., Papp, P., & Silverstein, O. (1988). TheWomen’s Project in Family Therapy. The Invisible Webb.Gender Patterns in Family Relations. New York: GuilfordPress.
Weedon, C. (1987). Feminist Practice and Poststructuralist Theory.Oxford: Basil Blackwell.
Tijdschrift voor Psychotherapie (1993) 19:99–105 105
13