buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht in l'avant-projet de révision du code civil van...
TRANSCRIPT
Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht
in het Avant-projet de révision du Code civil van
François Laurent.
Vincent Persoons
Masterproef aangeboden binnen de opleiding
master in de Rechten, module Burgerlijk Recht.
Promotor: Prof. Dr. Tammo Wallinga
Assessor: Prof. Dr. Aloïs Van Oevelen
Academiejaar 2013-2014.
1
Woord vooraf
Deze thesis vormt het sluitstuk van mijn vijfjarige opleiding in de Rechten aan de Universiteit
Antwerpen. Vooraf wil ik graag een aantal mensen bedanken die het schrijven van dit werk
hebben mogelijk gemaakt.
Vooreerst gaat mijn dank uit naar de promotor van deze thesis, prof. T. Wallinga, voor het
aanreiken van dit interessante onderwerp en tevens voor het geven van heldere en
opbouwende feedback.
Voorts wil ik mijn oprechte dank betuigen aan Ariadne Koutsis, collega-studente Rechten aan
de UGent, die me steeds ter hulp schoot om me een snelle toegang te geven tot bepaalde
bronnen in de bibliotheek van de Gentse universiteit.
Tenslotte, wil ik ook mijn familie en vrienden hartelijk danken voor hun steun tijdens het
voorbije jaar en tijdens mijn hele universitaire opleiding. Een speciale dank betuig ik aan mijn
moeder, Marina Struelens, die dit werkstuk met de grootste zorg en geduld heeft nagelezen.
Vincent Persoons
Antwerpen, 10 april 2014.
3
Inhoudstafel
Woord vooraf .......................................................................................................................................... 1
Inhoudstafel ............................................................................................................................................ 3
Inleiding ................................................................................................................................................... 5
HOOFDSTUK 1 : François Laurent ............................................................................................................ 7
1. Van ambachtszoon tot buitengewoon hoogleraar ......................................................................... 7
2. Academische carrière ...................................................................................................................... 8
3. De strijd met de kerk ..................................................................................................................... 10
4. Laurent en de sociale kwestie ....................................................................................................... 12
5. Laurents grote juridische werkstukken ......................................................................................... 15
5.1. Principes de droit civil ............................................................................................................. 15
5.2. Avant-projet de révision du Code civil .................................................................................... 16
5.3. Droit civil international ........................................................................................................... 16
6. Laurents laatste levensjaren ......................................................................................................... 17
HOOFDSTUK 2 : Het Avant-projet de révision du Code civil ................................................................. 18
1. De opdracht tot herziening van het Burgerlijk Wetboek .............................................................. 18
2. Het Avant-projet de révision du Code civil .................................................................................... 20
3. Het lot van het Avant-projet de révision du Code civil .................................................................. 23
3.1. De oorzaken van het falen van het Avant-projet ................................................................... 23
3.2. Een commissie voor de herziening van de Code civil ............................................................. 24
3.3. Een onverwachte invloed van het Avant-projet ..................................................................... 25
HOOFDSTUK 3: De buitencontractuele aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen................................. 26
1. De buitencontractuele aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen in de 19de eeuw ........................ 26
1.1. De maatschappelijke context ................................................................................................. 26
1.2. Arbeidsongevallen en de buitencontractuele aansprakelijkheid ........................................... 29
2. De buitencontractuele aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen in het Avant-projet .................. 35
2.1. De foutaansprakelijkheid ........................................................................................................ 35
2.2. De aansprakelijkheid voor zaken ............................................................................................ 37
2.3. De aanstellersaansprakelijkheid ............................................................................................. 38
2.4. De aansprakelijkheid voor gebouwen .................................................................................... 39
2.5. Conclusie ................................................................................................................................ 40
3. De verdere evolutie na het Avant-projet ...................................................................................... 41
3.1. Gewijzigde omstandigheden en nieuwe theorieën................................................................ 41
4
3.2. De Arbeidsongevallenwet van 1903. ...................................................................................... 43
3.3. Conclusie ................................................................................................................................ 43
HOOFDSTUK 4: De buitencontractuele aansprakelijkheid van de Staat ............................................... 45
1. De aansprakelijkheid van de Staat in de 19de eeuw ...................................................................... 45
1.1. De absolute immuniteit van de wetgevende macht .............................................................. 46
1.2. De quasi-immuniteit van de uitvoerende macht ................................................................... 47
1.3. De totale lacune van het idee van de aansprakelijkheid van de rechterlijke macht.............. 49
1.4. Conclusie ................................................................................................................................ 49
2. De aansprakelijkheid van de Staat in het Avant-projet ................................................................. 50
2.1. De wetgevende macht in het Avant-projet ............................................................................ 50
2.2. De uitvoerende macht in het Avant-projet ............................................................................ 53
2.3. De rechterlijke macht in het Avant-projet .............................................................................. 55
3. De verdere evolutie van de overheidsaansprakelijkheid bij het begin van de 20ste eeuw............ 58
3.1. De aansprakelijkheid van de wetgevende macht ................................................................... 58
3.2. De aansprakelijkheid van de uitvoerende macht ................................................................... 59
3.3. De aansprakelijkheid van de rechterlijke macht .................................................................... 63
3.4. Conclusie ................................................................................................................................ 64
Conclusie ............................................................................................................................................... 65
Samenvatting ......................................................................................................................................... 67
Bibliografie ............................................................................................................................................ 70
5
Inleiding
“Monsieur le ministre, j’ai l’honneur de vous adresser l’avant-projet de révision du Titre
préliminaire du Code civil.”
Met deze woorden aan de minister van Justitie opende François Laurent zijn werkstuk voor
een herziening van het burgerlijk wetboek: Avant-projet de révision du Code civil. De
minister had bij het lezen van dit zinnetje hoogstwaarschijnlijk niet verwacht dat het werk op
het einde van de rit meer dan drieduizend pagina’s zou tellen in -alles te samen- zes lijvige
boeken. Van de toekomst van het ontwerp en het verdere leven ervan in de Belgische
rechtstraditie was hij zeker en vast nog minder bewust.
Vandaag stellen we vast dat noch de auteur noch het werk een grote bekendheid geniet.
François Laurent wordt vaker in verscheidene juridische en geschiedkundige werkstukken
aangehaald als “éen van de grootste juristen van België”, maar verder dan deze woorden van
waardering komen de meeste auteurs niet. Over het Avant-projet heerst een nog grotere stilte.
Om deze redenen wordt de veelzijdige persoon van Laurent bondig besproken in het eerste
hoofdstuk. In het tweede hoofdstuk wordt het Avant-projet in zijn totaliteit aan een kritische
bespreking onderworpen.
Vervolgens wordt een juridische analyse gemaakt van de aansprakelijkheidsregels in het
Avant-projet. Er is geopteerd om twee thema’s in het buitencontractueel
aansprakelijkheidsrecht nader te bekijken: de buitencontractuele aansprakelijkheid bij
arbeidsongevallen en de buitencontractuele aansprakelijkheid van de Staat. Niet alleen zijn
deze twee onderwerpen uitermate interessant vanuit de concrete tijdsgeest van de 19de
eeuw,
Laurent geeft ze zelf ook een prominente plaats in het buitencontractueel
aansprakelijkheidsrecht van zijn Avant-projet.
6
Voor een goed begrip zal in de laatste twee hoofdstukken het juridisch onderzoek in drie
stappen worden opgedeeld. In een eerste stap wordt het onderwerp geanalyseerd in het
tijdskader van de 19de
eeuw met oog voor zowel de maatschappelijke als voor de juridische
factoren. In een tweede stap wordt de visie van het Avant-projet toegelicht en beoordeeld. In
een derde en laatste stap komt de evolutie van het onderwerp aan het einde van de 19de
eeuw
en de start van de 20ste
eeuw aan bod met aandacht voor de mogelijke invloed die het Avant-
projet heeft uitgeoefend.
7
HOOFDSTUK 1 : François Laurent
1. Van ambachtszoon tot buitengewoon hoogleraar
1. François Laurent werd geboren op 8 juli 1810 in de stad Luxemburg, de hoofdstad van het
toenmalige “Departement des Forêts” in de Franse republiek. Zijn vader, Mathias Laurent,
was een pruikenmaker en zijn moeder, Anne Steffen, was huisvrouw. Het gezin telde drie
kinderen.1 Over de prille jeugdjaren van Laurent is weinig bekend. De reden hiervoor ligt in
het feit dat tijdens de Duitse bezetting van de stad in de Tweede Wereldoorlog grote delen van
de stadsarchieven werden verbrand.2 Via één van zijn Italiaanse leerlingen, Leone Bolaffio, is
het verhaal overgeleverd dat Laurent steeds heel lovend was over zijn moeder. Van haar zou
hij het gedachtegoed hebben overgekregen om te strijden voor de armen in de samenleving.3
2. Na het Congres van Wenen in 1815 werd Luxemburg een groothertogdom onder het
bewind van koning Willem. In 1817 richtte deze monarch het koninklijk atheneum op in de
stad Luxemburg. Het werd een school met een uitstekende reputatie. Laurent was er leerling
van 1819 tot 1826.4 Volgens G. Baert was het lerarenkorps er vooruitstrevend en
antiklerikaal.5 Beide elementen zou Laurent meenemen in zijn verdere leven.
3. In 1827 vatte de jonge Laurent zijn universitaire studies aan in Leuven. Heel opmerkelijk
koos hij voor een opleiding in de filologie en niet voor een studie in de rechten. Hij bleek een
zeer getalenteerd student te zijn en na zijn eerste jaar had hij al een beurs bemachtigd voor een
proefschrift over de oorzaken van het zedenverval in het Romeinse rijk.6 In 1830 brak de
1 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd, zijn strijd. (1810-1887)”, in J. ERAUW, B. BOUCKAERT, H.
BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), “Liber Memorialis François Laurent 1810-1887”, Brussel, Story-
Scientia, 1989, 9. 2 R. WARLOMONT, “François Laurent. Juriste, homme d’action et publiciste, Brussel, Office de publicité”, 1948,
3-4. 3 R. WARLOMONT, o.c., 4.
4 D. GAUBLOMME, “François Laurent (1810-1887). De ongelukkige liefde van een liberaal vechtjas voor de
kinderen van het volk”, Gent, Stadsarchief Museum d’Hane Steenhuyse, 1987, 8. 5 G. BAERT, o.c., 11.
6 D. GAUBLOMME, o.c., 9.
8
Belgische omwenteling echter uit en werd de universiteit van Leuven tot het einde van het
jaar gesloten. Laurent brak om onbekende redenen zijn studies filologie af en schreef zich in
aan de rechtsfaculteit van de universiteit te Luik. Hier ontmoette Laurent o.m. Frère-Orban,
Orts, Malou, Tesch, die later allen grote politici zouden worden en een belangrijke invloed
zouden hebben op zijn verdere leven. Met de zus van Victor Tesch, Marie Rosalie Tesch, trad
Laurent enkele jaren later in het huwelijk. In 1832 promoveerde Laurent tot ‘doctor in de
rechten’ en in 1833 werd hij lid van de balie in zijn geboortestad Luxemburg.7
4. Eén jaar later reeds werd Laurent door zijn voormalige professor, Antoine Ernst, tot
bureauchef aangesteld bij het Departement Justitie en hij promoveerde al snel tot
afdelingsoverste van de Dienst voor Wetgeving.8 Toen Ernst een nieuw ambt kreeg
toebedeeld, zorgde hij voor de aanstelling van Laurent als buitengewoon hoogleraar aan de
universiteit van Gent in 1836.9
2. Academische carrière
5. Als buitengewoon hoogleraar werden hem aanvankelijk de vakken publiek recht en
administratief recht toevertrouwd. Voor deze cursussen waren er slechts enkele studenten
ingeschreven.10
Nadat Laurent de Belgische nationaliteit had verworven, werd hij in 1841
benoemd tot gewoon hoogleraar en mocht hij één van de drukst bevolkte cursussen doceren,
m.n. ‘Eléments du droit civil moderne’.11
De getuigenissen van zijn studenten zijn unaniem
lovend.12
In 1843 raakte Laurent echter totaal oververmoeid en verkreeg hij een ziekteverlof
voor één jaar. Hij zou echter vier jaar wegblijven van de universiteit. Sommigen wijzen op
een mogelijk conflict als oorzaak voor de langdurige afwezigheid.13
7 G. BAERT, o.c., 9.
8 G. BAERT, o.c., 10.
9 R. WARLOMONT, o.c., 11-12.
10 A.M. F. SIMON- VAN DER MEERSCH, “François Laurent, Hoogleraar”, in J. ERAUW, B. BOUCKAERT, H. BOCKEN,
H. GAUS en M. STORME (eds.), o.c., 169. 11
D. GAUBLOMME, o.c., 13. 12
Zie o.m. R. DE RIDDER, “Discours funèbre”, B.J. 1887, 353-354. 13
G. BAERT, o.c., 13.
9
6. Tijdens zijn afwezigheid verbleef Laurent te Messancy en legde hij zich volledig toe op het
schrijven van één van zijn grote meesterwerken, Histoire de l’Humanité.14
Bij zijn terugkeer
naar de universiteit van Gent woedde er een verhitte discussie rond het door hem gedoceerde
vak. Het vak zou herleid worden tot een ‘Cours à certificat’ wat impliceerde dat studenten
geen examen voor dit vak dienden af te leggen en waardoor het prestige van de cursus in grote
mate afnam.15
Door een samenloop van omstandigheden kon Laurent ontkomen aan dit onheil
door de cursus burgerlijk recht in het doctoraat over te nemen.16
7. Laurent werd tot zevenmaal toe benoemd als decaan van de rechtsfaculteit van de
universiteit van Gent.17
Normalerwijze had Laurent ook rector moeten worden. De toenmalige
procedure bestond er immers in dat de gewoon hoogleraar met de meeste dienstjaren verkozen
werd, rekening houdend met de verschillende faculteiten.18
Aangezien Laurent al op 26-jarige
leeftijd in dienst was getreden, kon hij ongetwijfeld aanspraak maken op het rectorale
hermelijn. D. Gaublomme wijst in dit verband op het feit dat de kandidatuur van Laurent als
rector van de Gentse universiteit geblokkeerd werd door koning Leopold II, die vreesde dat de
benoeming van Laurent een te grote provocatie zou betekenen voor de katholieken in
België.19
Het resultaat was een typisch Belgisch compromis waarbij Laurent werd afgewezen
maar waarbij ter compensatie zijn 33-jarige schoonzoon, Albert Callier, werd aangeduid als
rector van de Rijksuniversiteit te Gent.20
14
D. GAUBLOMME, o.c., 13. 15
A.M. F. SIMON- VAN DER MEERSCH, o.c., 177. 16
D. GAUBLOMME, o.c., 13. 17
D. GAUBLOMME, o.c., 14. 18
A.M. F. SIMON- VAN DER MEERSCH, o.c., 189. 19
Over de slechte verstandhouding tussen Laurent en de katholieken: Infra, randnrs. 8 e.v. 20
D. GAUBLOMME, o.c., 14.
10
3. De strijd met de kerk
8. De slechte verstandhouding tussen Laurent en de kerk begon met de publicatie van zijn
Histoire de l’humanité. Dit grootse project van Laurent behandelt de geschiedenis van de
mensheid vanaf de klassieke oudheid en stelt het idee van vooruitgang centraal. Laurent
spreekt van een evolutie van de mens naar eenheid en vrede onder leiding van de
voorzienigheid.21
In 1850 publiceerde Laurent –toen nog onder de hoofdtitel Histoire du droit
des gens et des relations internationales- de eerste drie delen: ‘L’Orient’, ‘La Grèce’ en
‘Rome’. Ondanks hun relatief geringe succes, werden de werken door de kerk met het decreet
van 7 september 1852 toch op de Index librorum prohibitorum geplaatst.22
De visie van
vooruitgang in het werk strookte o.m. niet met het katholieke dogma van de val van de
mens.23
Laurent haalde wel vaker en meer concreet bijzonder gemeen uit naar het christelijke
geloof: “Le christianisme n’a jamais songé à réaliser sur cette terre la fraternité, l’égalité, la
paix qu’il promet aux croyants; toutes ses espérances sont pour le ciel.”24
9. Bij de publicatie van het vierde deel, Le Christianisme, in 1855 veranderde Laurent de
hoofdtitel definitief naar Études sur l’histoire de l’humanité.25
Met dit deel en met zijn
agressieve schrijfstijl verklaarde Laurent openlijk de oorlog aan de kerk. “Il n’y aura de paix
entre la Foi et la Raison, que lorsque la religion acceptera le dogme de la perfectibilité et
renoncera à l’orgueil et à la prétention d’émaner directement de Dieu.”26
Het christendom
werd in dit werk gereduceerd tot louter een fase in de evolutie van de mens in zijn
godsdienstig bewustzijn.27
10. De publicatie van het vierde deel ontlokte een storm aan reacties. Het werk van Laurent
werd verschillende malen fel bekritiseerd door het katholieke blad Le Bien Public.28
Ook een
reactie van de regering, met aan het hoofd de katholieke politicus P. De Decker, bleef niet uit
21
G. BAERT, o.c., 31. 22
G. BAERT,o.c., 26. 23
D. GAUBLOMME, o.c., 21. 24
F. LAURENT, “Histoire du droit des gens et des relations internationales, I. L’Orient” , Gent, Hoste 1855, 388. 25
R. WARLOMONT, o .c., 17. 26
F. LAURENT, “Études sur l’histoire de l’Humanité,, IV. Le Christianisme” , Gent, Hoste, 1855, 52. 27
M. STORME, M. BONTE, A. BRYSSE , (eds.), “De Coupure in Gent. Scheiding en verbinding”, Gent, Academia
Press, 2009, 177. 28
G. BAERT, o.c., 26.
11
en in augustus kreeg Laurent een schriftelijke blaam op grond dat hij het publiek vertrouwen
en meer bepaald het vertrouwen van de families in de Rijksuniversiteit had geschonden.29
Niet veel later vond een soortgelijk incident plaats aan dezelfde universiteit toen enkele
studenten van de cursus natuurrecht van oordeel waren dat professor H. Brasseur in zijn
betoog de godheid van Christus had verloochend.30
Het betekende het begin van de bekende
zaak van Laurent-Brasseur.
11. Kenmerkend in de zaak van Laurent-Brasseur was de rol die de bisschoppen L.
Delebecque en J.B. Malou hierin speelden. Zij waren reeds lange tijd ontevreden over de
opkomst van het rationalisme in het onderwijs aan de Rijksuniversiteit te Gent.31
Aangezien
volgens hen een passend optreden van de regering uitbleef, uitten de bisschoppen in 1856 -
met goedkeuring van de Heilige Stoel32
- hun ongenoegen via twee ‘herderlijke’ brieven
waarin het onderwijs aan de Rijksuniversiteit en meer bepaald dat van Laurent, Brasseur en
Callier ten strengste werd afgekeurd.33
Dit ontlokte een storm aan reacties. Laurent reageerde
met zijn ‘Lettres à l’Évêque de Gand’.34
12. De publicatie van de bisschoppelijke brieven stelde de verdeeldheid van de katholieken –
tussen ultramontanen en gematigden– heel scherp. Eén jaar later, in 1857 werden de
gemeenteraadsverkiezingen over haast heel België gewonnen door de liberalen. Het kabinet
De Decker nam ontslag.35
13. Laurent staakte zijn strijd tegen de kerk niet en publiceerde nog in 1857 het vijfde deel
van zijn grote project: Les Barbares et le Catholicisme. Bij gebrek aan een uitgever liet hij dit
volume met zijn eigen gelden drukken.36
Laurent bleef onafgebroken kritiek uiten in zijn
29
R. WARLOMONT, o.c., 19. 30
D. GAUBLOMME, o.c., 22. 31
E. LAMBERTS, “De Heilige Stoel en de zaak Laurent-Brasseur (1856)”, Belg. T. Nieuwste Gesch. 1970, 84-85. 32
E. LAMBERTS, o.c., 88-92. 33
E. LAMBERTS, o.c., 88-92 34
F. LAURENT, “Lettres à l’Evêque de Gand. Des devoirs des fonctionnaires en matière religieuse. La liberté
d’enseignement en matière religieuse. Extrait de la Presse libre, par un docteur en droit”, Brussel, Tircher et
Manceaux, 1856, 23 p. 35
G. BAERT, o.c., 28-29. 36
G. BAERT, o.c., 29.
12
L’Histoire de l’Humanité tot en met hij in 1870 het laatste, zeventiende deel voltooide. De
meeste auteurs beschouwen deze overige delen veeleer als grove ‘pamflet-literatuur’ tegen de
katholieken.37
Naast dit grote werk publiceerde Laurent ook nog L’Église et l’État, Lettres
d’un retardaire libéral à un progressiste catholique en Lettres sur les Jésuites waarbij de kerk
niet van harde kritiek gespaard werd.
14. Ook in zijn Avant-projet de révision du Code civil trachtte Laurent de macht van de kerk
te doorbreken. Dit komt later nog aan bod.38
15. Uit al het voorgaande kan duidelijk geconcludeerd worden dat het leven van Laurent in
het teken stond van de strijd tegen het kerkapparaat.
4. Laurent en de sociale kwestie
16. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 27 oktober 1863 werd Laurent door de liberalen als
kandidaat in Gent naar voren geschoven.39
Hij had immers heel wat roem vergaard als
antiklerikaal strijder en hij werd meteen de meest besproken kandidaat van de hele verkiezing.
Al wonnen de liberalen de verkiezingen met een grote meerderheid, Laurent zelf verkreeg het
minste aantal stemmen.40
Het resultaat leverde Laurent toch een zetel op in de gemeenteraad
en zijn politieke carrière ging van start.
17. Als politicus ondernam Laurent belangrijke stappen om het lot van de arbeiders te
verbeteren. Dit was een heel vooruitstrevend standpunt in de jaren ’60 van de 19de
eeuw
aangezien zelfs volgens de bourgeoisie éclairée de sociale kwestie hun aandacht niet
verdiende.41
De reden dat Laurent deze belangen wel wou verdedigen, kan worden gevonden
in zijn grote angst voor de opkomst van een internationaal georganiseerd proletariaat. Zo
37
D. GAUBLOMME, o.c., 24. 38
Infra: randnr. 39. 39
G. BAERT, o.c., 37. 40
D. GAUBLOMME, o.c., 28. 41
R. WARLOMONT, o.c., 48.
13
stelde Laurent later naar aanleiding van de Commune te Parijs in 1871: “Le socialisme est une
loi de mort.’42
Gent was in die tijd de stad met het grootste proletariaat en er hadden reeds
grote betogingen plaatsgevonden. Laurent vreesde een toekomstige, bloedige revolutie en hij
was de mening toegedaan dat het de plicht was van de politici om dit te voorkomen door
toegevingen te doen aan de arbeidende klasse.43
In zijn boek Les sociétes ouvrières de Gand
stelde Laurent: “Vergeet niet, rijken, dat de werklieden honderd tegen één zijn. Het Gentse
werkvolk is reeds in de straten gekomen en dat kan nog gebeuren.”44
In Laurents visie waren
de arbeiders niet meer dan een ontaard volk die hun situatie te wijten hadden aan hun
‘immoraliteit’ eerder dan aan de materiële omstandigheden. De enige oplossing om uit hun
erbarmelijke omstandigheden te komen, zag Laurent in de zedelijke vorming van deze
klasse.45
18. Het promoten van onderwijs was een eerste middel dat Laurent trachtte aan te wenden in
het proces van de zedelijke opvoeding van de arbeiders. Hiermee wou hij de filosofie van de
geleerden Ducpétiaux en Huet in de praktijk omzetten.46
Laurent zetelde in de Stedelijke
Schoolcommissie en hervormde deze in 1864 zodat ze niet louter bestond uit de notabelen van
Gent.47
In deze functie formuleerde hij gedurfde voorstellen: de oprichting van een
normaalschool voor meisjes, een arbeidsverbod voor kinderen onder de twaalf jaar in
fabrieken, meer subsidies voor het openbaar onderwijs, schoolplicht tot veertien jaar, enz…48
Ook de invoering van het schoolsparen door het Gentse stadsbestuur kan als belangrijke
verwezenlijking van Laurent worden beschouwd.49
Laurent nam tevens zijn inspectieopdracht van de Schoolcommissie zeer ter harte. Hij ging
dermate frequent op inspectie in de Gentse scholen dat hij een grote bekendheid verwierf in
42
F. LAURENT, “ Études sur l’histoire de l’humanité, XVIII : La philosophie de l’histoire”, Paris, Lacroix, 1870,
425. 43
G. BAERT, o.c., 40. 44
F. LAURENT, “Les sociétés ouvrières de Gand”, Gent, Clemm et Hoste, 1877, 399 p. 45
D. GAUBLOMME, o.c., 40. 46
R. WARLOMONT, o.c., 49. 47
D. GAUBLOMME, o.c., 29. 48
F. SIMON en D. VAN DAMME, “François Laurent en de sociale kwestie : een offensief”, in J. ERAUW, B.
BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), o.c., 139. 49
M. VELDEMAN, “François Laurent en het schoolsparen in het Belgische volksonderwijs in de tweede helft van
de negentiende eeuw”, Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent 1986,
179.
14
het Gents onderwijslandschap50
. Bij deze bezoeken ondervroeg hij ook leerlingen, echter
uitsluitend in het Frans en hij drong er bovendien bij de leerkrachten op aan om voornamelijk
in deze taal te onderwijzen.51
Laurent was het Nederlands en de zaak van de Vlaamse
beweging zeer vijandig gezind. Hij beschouwde ze als politieke instrumenten van zijn
tegenstanders. In 1869 leidde dit zelfs tot een bekend incident in de gemeenteraad met Vlaams
voorvechter en medeliberaal, J. Vuylsteke.52
19. Een tweede luik in Laurents strategie voor de zedelijke vorming van de arbeidersklasse
was het promoten van het sparen. Laurent zag geen heil in loonsverhogingen voor de
arbeiders aangezien ze het nieuw verworven geld immers toch zouden verkwisten.53
Laurent
richtte in 1868 een eerste werkliedengenootschap op, Société Callier, dat tot doel had de
spaarzaamheid onder de arbeiders te promoten.54
Er zouden nog veel
werkliedengenootschappen volgen: “Vrijheidsliefde” (1868), “Vreugd en Deugd” (1868),
“Nut en Vermaak” (1874), “Geluk in ’t Werk” (1880), enz.…55
20. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1869 bleek Laurent niet echt een stemmenkanon te
zijn maar de liberalen behaalden toch de overwinning. Toen er echter in 1871 opnieuw een
vervroegde gemeenteraadsverkiezing plaatsvond naar aanleiding van de nieuwe kieswet van
12 juni 1871 werd Laurent niet meer als kandidaat voorgedragen. De vrees bestond immers
dat zijn naam het nieuwe kiespubliek zou afschrikken.56
Na het einde van zijn politieke
carrière bleef Laurent een actieve rol spelen in de sociale kwestie in Gent en dit tot aan zijn
dood. Sommigen oordelen bovendien dat zijn onophoudelijke strijd voor de arbeidersklasse
zelfs nog in 1962 vruchten heeft afgeworpen met de vestiging van Sidmar te Gent.57
50
F. SIMON en D. VAN DAMME, o.c., 139. 51
G. BAERT, o.c., 38. 52
R. WARLOMONT, o.c., 47-48. 53
G. BAERT, o.c., 42. 54
F . SIMON en D. VAN DAMME, o.c., 145. 55
G. BAERT, o.c., 41. 56
D. GAUBLOMME, o.c., 38. 57
S. FREDERICQ, “François Laurent en de vestiging van Sidmar in het Gentse”, in J. ERAUW, B. BOUCKAERT, H.
BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), o.c., 65.
15
5. Laurents grote juridische werkstukken
5.1. Principes de droit civil58
21. De Principes de droit civil is Laurents juridisch meesterwerk. In de periode van 1869 tot
1879 schreef hij in niet minder dan tweeëndertig delen uitgebreide en heldere commentaren
bij de Code civil van 1804. Laurents motivatie voor dit megalomane project lag in zijn
overtuiging dat de rechtspraak en de rechtsleer nog onvoldoende aandacht hadden voor de
algemene beginselen van de Code civil. Laurent beschouwde dit als een bedreiging voor de
maatschappij aangezien zo nieuw recht gecreëerd werd buiten de wetgever om.59
22. Het werk werd heel positief onthaald door de rechtsgeleerden van zijn tijd. Reeds bij de
publicatie van de eerste negentien delen in 1876, werden de Principes de droit civil bekroond
met de vijfjaarlijkse staatsprijs voor morele en politieke wetenschappen.60
Het werk kreeg ook
internationaal veel bewondering en werd zelfs zeer snel in het Italiaans vertaald.61
23. De Principes de droit civil bleven echter ook niet gespaard van kritiek. Laurent hanteerde
immers op een doorgedreven wijze de exegetische interpretatiemethode. De kritiek bestond er
dan ook in dat de geest van de wet niet steeds overeenstemde met de letterlijke tekst van de
wet.62
Bovendien kwam het verwijt dat hij de exegetische methode gebruikte voor bepaalde
politieke doeleinden. De Principes de droit civil staat immers ook vol met antiklerikale
beschouwingen.63
24. Ongeacht de kritiek bleef het werk ook na Laurent een belangrijk referentiewerk en werd
het als de meest gezagvolle bron voor de Code civil beschouwd tot aan de publicatie van de
“Traité élémentaire de droit civil belge” door Henri De Page vanaf 1933.64
Het is duidelijk
58
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, Brussel, Bruylant-Christophe, 1887. 59
G. BAERT, o.c., 44-45. 60
D. GAUBLOMME, o.c. , 53. 61
G. BAERT, o.c , 46. 62
G. BAERT; o.c., 46-47. 63
D. GAUBLOMME, o.c., 53. 64
M. STORME, “De Gentse Rechtsfaculteit eert François Laurent”, in J. ERAUW, B. BOUCKAERT, H. BOCKEN, H.
GAUS en M. STORME (eds.), o.c., 5.
16
dat Laurent met dit werk een plaats onder de grote Europese rechtsgeleerden heeft
verworven.65
5.2. Avant-projet de révision du Code civil
Dit werk wordt behandeld in Hoofdstuk 2.
5.3. Droit civil international66
25. Het laatste juridische werkstuk van Laurent was het Droit civil international met als
onderwerp het internationaal privaatrecht. Ondanks zijn hoge leeftijd maakte de auteur er nog
een uitgebreid werk van bestaande uit acht boekdelen.
26. In dit werk poneert Laurent een ideaal van het internationaal burgerlijk recht dat door
vooruitstrevende wereldleiders zou moeten worden gerealiseerd. Aangezien het ideaal nog
niet verwezenlijkt was, bouwde Laurent regelingen uit om geschillen tussen verschillende
staatsburgers of vreemdelingen degelijk op te lossen.67
27. Droit civil international ontlokte zowel positieve als negatieve reacties. De kritiek was
opnieuw voornamelijk ingegeven door de ongenuanceerde schrijfstijl. Zo wordt telkens
opnieuw de goddelijke voorzienbaarheid ingeroepen om verklaringen te zoeken in
geschiedenis en recht. Ondanks deze bedenking kan dit werkstuk wel worden beschouwd als
een belangrijke mijlpaal in de verdere evolutie van het internationaal privaatrecht.68
65
G. BAERT, o.c., 43. 66
F. LAURENT, “Droit civil international”, Brussel, Bruylant, 1880-1881. 67
G. BAERT, o.c., 53. 68
G. BAERT, o.c., 53.
17
6. Laurents laatste levensjaren
28. Vanaf 1883 verbleef Laurent bij zijn jongste dochter Marie en haar echtgenoot Hippolyte
Callier te Gent. Bijzonder ironisch is dat hun woning grensde aan het Sint-Barbaracollege van
de Jezuïeten waardoor een goed buurschap hoogstwaarschijnlijk uitgesloten was.69
Laurents
laatste levensjaren waren niet de beste tijden. Op 4 november 1883 overleed zijn dochter
Rosalie. Eén jaar later verloor de liberale partij de verkiezingen en kwamen de katholieken
terug aan de macht. Ten slotte werd ook zijn Avant-projet de révision du Code civil op de
lange baan geschoven. 70
29. Laurent bleef echter onvermoeibaar en schreef in 1884 nog een geestelijk testament, La
réformation des classes laborieuses. In dit werk komt nogmaals zijn grote angst voor bloedige
revoluties door sociale onlusten tot uitdrukking. De auteur spoorde politici nogmaals aan om
in te zetten op de zedelijke vorming van de arbeiders.71
In 1886 kwam het echter toch tot een
bloedige opstand van de arbeiders, zoals Laurent had voorspeld.
30. Laurent overleed op 11 februari 1887 ten gevolge van een zware longontsteking.. Hij
kreeg een plaats op de Westerbegraafplaats aan de Brugse Poort te Gent in het familiegraf van
de Calliers. Uit de getuigenissen blijkt dat de ceremonie heel majestueus was georganiseerd
en dat alle geledingen van de maatschappij vertegenwoordigd waren: rechtsgeleerden,
arbeiders, magistraten, onderwijsverantwoordelijken, enz…72
In 1908 werd een standbeeld
van Laurent door de beeldhouwer Jules Van Biesbroeck onthuld.73
Het beeld staat vandaag
nog steeds op een plein in Gent dat zijn naam draagt.
69
G. BAERT, o.c., 56. 70
G. BAERT, o.c. 56 71
G. BAERT, o.c., 58. 72
D. GAUBLOMME, o.c., 56-57. 73
D. GAUBLOMME, o.c., 57.
18
HOOFDSTUK 2 : Het Avant-projet de révision du Code civil
31. Na een beter inzicht te hebben gekregen op de verscheidene hoedanigheden van Laurent,
wordt in dit hoofdstuk het Avant-projet de révision du Code civil besproken.
1. De opdracht tot herziening van het Burgerlijk Wetboek
32. De idee van een herziening van het Burgerlijk Wetboek was ten tijde van Laurent niet zo
bevreemdend als het vandaag lijkt. De Belgische Grondwet van 1831 bevatte het artikel 139,
°11 dat opriep om zo snel mogelijk nieuwe wetboeken te creëren.74
Dit paste in de
nationalistische sfeer die eigen is aan de periode van de uitbouw van een nieuwe staat: naast
een eigen vlag, volkslied, leger, enz… trachtte men in België ook te komen tot een eigen
rechtstraditie.75
Bij de onafhankelijkheid ging de Belgische rechtstraditie echter haast
volledig terug op het Franse recht. België had geen eigen Burgerlijk Wetboek en bijgevolg
was de Code civil des Français, later omgedoopt tot de Code Napoleon76
, ook in onze
contreien van toepassing.77
33. Ondanks het feit dat het ambitieuze voornemen van de Grondwet toch op enkele
rechtsgebieden gerealiseerd werd78
, was dit allerminst het geval voor de Code civil. Een eerste
commissie werd aangesteld in 1841 om de meest dringende zaken van dit wetboek aan te
pakken. Deze commissie bereikte echter niet veel meer dan een nieuwe wet betreffende de
hypotheken en voorrechten in 1851.79
Na deze (beperkte) verwezenlijking werden er
74
D. HEIRBAUT en M.E. STORME, “De Belgische rechtstraditie: van een lang zoeken naar onafhankelijkheid naar
een verlangen naar afhankelijkheid”,Tijdschrift voor Privaatrecht 2008, vol. 3, 987. 75
D. HEIRBAUT, “Napoleons trouwste onderdanen, of waarom de Code civil na tweehonderd jaar nog steeds
overeind staat in België”, in D. HEIRBAUT en G. MARTYN, “Napoleons nalatenschap. Tweehonderd jaar
Burgerlijk Wetboek”, Mechelen, Kluwer, 2005, 77. 76
J.H.A. LOKIN, “De Code civil: een rechtsdogmatische evaluatie”, in D. HEIRBAUT en G. MARTYN, “Napoleons
nalatenschap. Tweehonderd jaar Burgerlijk Wetboek”, o.c., 63. 77
D. HEIRBAUT en M.E. STORME, o.c., 984-986. 78
D. HEIRBAUT en M.E. STORME, o.c., 987. 79
Wet 16 december 1851 tot herziening van het hypothecair stelsel, B.S. 22 december 1851.
19
jarenlang geen soortgelijke stappen meer genomen om te komen tot een eigen burgerlijk
wetboek.80
34. In 1879 kwam er opnieuw schot in de zaak doordat de liberale minister van Justitie, Jules
Bara, Laurent de opdracht gaf om een nieuw burgerlijk wetboek op te stellen. Er wordt vaak
gesteld dat de keuze voor Laurent niet echt verrassend was aangezien hij na zijn Principes de
droit civil zonder twijfel als de grootste rechtsgeleerde van België werd beschouwd.81
Doch
was het net Laurent die enkele jaren ervoor de hervorming van het Burgerlijk Wetboek in
vraag had gesteld: “Nous redoutons la révision que la constitution belge ordonne; au lieu de
réfomer le code civil, on pourrait bien le déformer.”82
Laurent wou echter een louter
gemoderniseerde versie van de Code Napoleon tot stand brengen en zeker geen volledig
nieuw wetboek.83
35. Laurent had kunnen regelen dat hij alleen aan de opdracht tot herziening van het
burgerlijk wetboek mocht werken. In die tijd was het eerder de gewoonte dat dergelijke
opdrachten door een commissie werden uitgevoerd.84
Niet toevallig was Jules Bara een even
extreem liberaal als Laurent. Dit doet sterk vermoeden dat de aanstelling van Laurent voor de
herziening van de Code civil in de eerste plaats op politieke overwegingen was gesteund en
pas in tweede instantie op zijn juridische deskundigheid. Op 3 april 1879 werd Laurent
officieel belast met de opdracht tot herziening van het burgerlijk wetboek85
.
80
D. HEIRBAUT, “Napoleons trouwste onderdanen, of waarom de Code civil na tweehonderd jaar nog steeds
overeind staat in België”,o.c.,79. 81
G. BAERT, o.c., 54. 82
F. LAURENT, “De la compétence des tribunaux belges relativement aux étrangers”, B.J. 1878, 738. 83
G. BAERT, o.c., 54. 84
D. HEIRBAUT, “Napoleons trouwste onderdanen, of waarom de Code civil na tweehonderd jaar nog steeds
overeind staat in België”, o.c., 79. 85
G. BAERT, o.c., 54.
20
2. Het Avant-projet de révision du Code civil
36. Het tempo waarmee Laurent het Avant-projet schreef is verbijsterend. Reeds in augustus
1879 had Laurent een ‘titre préliminaire’ afgewerkt die meer dan 200 pagina’s telde.86
Deze
inleiding begint met een adressering aan de minister van Justitie: “Vous serez peut-être
étonné, monsieur le ministre, de l’étendue de ce premier rapport sur un titre qui dans le Code
Napoléon, ne comprend que six articles. L’avant-projet en contient trente-sept.”87
In 1882
was het eerste deel afgewerkt en de andere delen volgden al snel.88
In 1885 voltooide Laurent
zijn opdracht en bestond het Avant-projet uit niet minder dan 2411 artikelen opgenomen in
zes lijvige boeken.89
Laurent kon deze opdracht hoogstwaarschijnlijk op dergelijke snelle
manier afronden doordat hij door zijn Principes de droit civil uiterst vertrouwd was met de
Code Napoleon. Hij verwijst in het Avant-projet immers wel vaker naar de Principes de droit
civil.
37. Ook de veelzijdige werkwijze van Laurent is opmerkelijk. De auteur hanteert een heel
heldere schrijfstijl zodat zijn werk veel leesbaarder is dan de Code Napoleon. Ondanks het feit
dat de auteur sommige artikelen van dit werkboek woordelijk overneemt, onderwerpt hij ze
daarna toch aan een grondige bespreking.90
Laurent doet ook vaak beroep op
rechtsvergelijkend onderzoek dat zich uitstrekt tot het Nederlandse recht, het Franse recht
maar tevens ook het Oud-Vaderlandsrecht.91
Bovendien krijgt ook de rechtspraak een
prominente rol: de beoordelingen van rechtshoven en rechtbanken worden meermaals
aangehaald.92
Laurent verwijst ook naar praktijken van zijn tijd om zijn standpunten kracht bij
te zetten: “Entrez dans nos écoles d’adultes, vous y verrez des enfants de dix à douze ans
mutilés pour toute leur vie. Cela s’appelle la liberté.”93
86
G. BAERT, o.c., 54-55. 87
F. LAURENT, “Avant-projet de révision du code civil”, Brussel , Bruylant, 1882-1885, I, 1. (Hierna afgekort tot
“Avant-projet”) 88
D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”, Pro
Memorie 2013, afl. 2, 265. 89
G. BAERT, o.c., 55. 90
Bv. F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 103-105. 91
Bv. F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 115. 92
F. LAURENT, “Avant-projet”, II, 488, 500, 507, enz… 93
F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 107.
21
38. Inhoudelijk voert Laurent in het Avant-projet vele gedurfde maatschappelijke
hervormingen door: de gelijkschakeling van het natuurlijk en het wettig kind94
, de
handelingsbekwaamheid van de gehuwde vrouw95
, de verplichte meerderjarigheid om te
kunnen huwen96
, de afschaffing van de verplichte toestemming van de ouders voor het
huwelijk97
, het gelijk toekomen van het ouderlijk gezag over het kind aan de vader en de
moeder98
, enz…
39. Een constante in de werken van Laurent blijft onmiskenbaar de strijd met de kerk.
Aangezien Laurent helemaal alleen mocht werken aan de opdracht kon hij zijn antiklerikale
gevoelens volledig botvieren.99
In zijn nieuwe artikel 544 onder de titel “Des corporations
illegales”, ontnam hij de kerkelijke instellingen de rechtspersoonlijkheid.100
Dit kwam neer
op een onteigening van de kloosters ten voordele van het overheidsonderwijs.101
Art. 544 was
niet toevallig gekozen aangezien dit artikel in de Code Napoleon het eigendomsrecht inhoudt
en het als het centrale artikel van dit wetboek kan worden beschouwd.102
Voor Laurent
vormde zijn art. 544 ook de kern van zijn werk. De auteur schreef immers onder de titel van
de kerkelijke instellingen: “C’est certainement la partie la plus importante du projet de
révision, et j’ajoute la plus urgente.”103
Wat verder stelt Laurent bovendien: “Il y va du salut
de notre pays.”104
40. Ook de arbeiders krijgen een plaats in het Avant-projet. De reeds vermelde verhoging van
de huwbare leeftijd diende om het lot van de arbeiders te verbeteren. Ook de leerplicht werd
ingevoerd in het Avant-projet.105
Heel ingrijpend is ook art. 795 dat bepaalt dat als er geen
94
F. LAURENT, “Avant-projet”, II, 104-108. 95
F. LAURENT, “Avant-projet”, I, 441. 96
F. LAURENT, “Avant-projet”, I, 325 e.v. 97
F. LAURENT, “Avant-projet”, I, 344-345. 98
F. LAURENT, “Avant-projet”, I, 180. 99
R. WARLOMONT, o.c., 63. 100
Voor een uitgebreide bespreking: D. HEIRBAUT, “Het artikel 544 dat er nooit gekomen is. Het Ontwerp
burgerlijk wetboek van François Laurent en de kerkelijke instellingen”, In D. DE RUYSSCHER, P. DE HERT en M.
DE METSENAERE, (Eds.) “Een Leven Van Inzet : Liber Amicorum Michel Magits”, Mechelen, Kluwer, 2012,
143-168. 101
D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”, o.c., 263. 102
J.H.A. LOKIN, o.c., 64 e.v. 103
F. LAURENT, “Avant-projet”, III, 252. 104
F. LAURENT, “Avant-projet”, III, 252. 105
G. BAERT, o.c., 55.
22
overlevende echtgenoot of verwant tot de zesde graad tot de nalatenschap komt, de
nalatenschap toekomt aan een speciaal fonds voor het welzijn en het onderwijs van de
arbeidersklasse.106
De auteur motiveert dit kort: “La loi donne la préférence aux hospices,
parce qu’ils ont dû supporter souvent pendant de longues années les dépenses de nourriture
et d’éducation.”107
Deze maatregel was uiteraard zeer gunstig voor de reeds besproken
werkliedengenootschappen van Laurent.108
Voorts deed hij ook enkele ingrepen in het
buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht ten voordele van de arbeiders, deze maatregelen
zullen later besproken worden.109
106
F. LAURENT, “Avant-projet”, III, 338. 107
F. LAURENT, “Avant-projet”, III, 339. 108
D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”, Pro
Memorie 2013, afl. 2, 281. 109
Infra, randnrs. 68 e.v.
23
3. Het lot van het Avant-projet de révision du Code civil
3.1. De oorzaken van het falen van het Avant-projet
41. Het Avant-projet van Laurent is nooit wet geworden in België. Bij het eeuwfeest van het
Burgerlijk Wetboek in 1904 werden uitsluitend politieke redenen naar voren geschoven als
oorzaak van de mislukking van het Avant-projet.110
Laurent was te vernietigend opgetreden
tegenover de kerk en in het bijzonder tegenover de kerkelijke instellingen. Eudore Pirmez, een
liberale partijgenoot van Laurent, merkte dit al op in 1884 en wou deze bepalingen dan ook
weglaten.111
Dat Laurent het Avant-projet slechts voltooide in 1885 terwijl de katholieken
reeds aan de macht waren gekomen in 1884 past mooi in dit verhaal.112
42. De werkelijkheid is echter complexer. Er kan niet aan getwijfeld worden dat ook de
liberale medestanders van Laurent een grote argwaan moeten hebben gekoesterd voor het
Avant-projet.113
Toen het eerste deel van het werk in 1882 in de Kamer werd uitgedeeld,
waren ook Laurents eigen partijgenoten geschokt door de voorgestelde hervormingen.114
Bovendien behartigden vele liberalen de belangen van de industriëlen waardoor de vele
bepalingen ten voordele van de arbeiders niet in smaak zullen zijn gevallen.115
43. De voorgestelde maatschappelijke hervormingen zullen zeker geen hapklare brok zijn
geweest, noch voor vriend noch voor vijand. In een recensie in een liberaalgezind rechtsblad
toonde professor Edouard Remy bijvoorbeeld zich bijzonder afkerig tegenover de in het
Avant-projet voorgestelde afschaffing van de ouderlijke toestemming om te kunnen huwen.116
Professor Remy was echter op de meeste punten gelijkgezind met Laurent.117
Ook de
gelijkberechtiging van man en vrouw binnen het huwelijk was geen sinecure noch voor
110
C. DEJACE, “Le centenaire du Code civil”, Revué générale 1904, 611. 111
D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”, o.c.,
262. 112
C. DEJACE, o.c., 611. 113
D. HEIRBAUT, “Napoleons trouwste onderdanen, of waarom de Code civil na tweehonderd jaar nog steeds
overeind staat in België”,o.c., 81. 114
G. BAERT, o.c., 55; 115
D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”,o.c., 263. 116
E. REMY, “Quelques observations critiques sur des modifications au titre du Code civil concernant les actes de
l’état civil et le domicile”, B.J. 1883, 305. 117
D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”,o.c., 281.
24
katholiek, noch voor liberaal.118
Heel opvallend is dat het Avant-projet op vele vlakken wel
positief werd onthaald door de katholieke feministe, Louise Van den Plas. Geïnspireerd door
de ideeën van Laurent pleitte ze voor een herziening van het huwelijksrecht.119
44. Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de klassieke mythe die stelt dat het Avant-projet is
gesneuveld op grond van politieke redenen genuanceerd moet worden. Doordat Laurent het
artikel 544 in zijn wetboek zo centraal stelde, zorgde de auteur er zelf voor dat de discussie
omtrent het Avant-projet getekend zou worden door de tegenstelling katholieken-liberalen.
Om deze reden konden de liberale politici hun kritiek op de verregaande hervormingen
achterwege laten.120
Zoals D. Heirbaut het m.i. accuraat samenvat: “Het grote bezwaar tegen
het ontwerp was dan ook niet zozeer dat de auteur liberaal, maar veeleer dat hij
‘revolutionair’ was.”121
3.2. Een commissie voor de herziening van de Code civil
45. Nadat de liberalen de verkiezingen verloren in juni 1884 werd de katholiek Ch. Woeste
minister van Justitie. Hij liet al snel aan Laurent weten dat het wetsontwerp betreffende een
herziening van het Burgerlijk Wetboek werd ingetrokken.122
Toen echter in hetzelfde jaar J.
De Volder minister van Justitie werd, gaf deze op 22 november 1884 de opdracht om
nogmaals over te gaan tot een herziening van de Code civil.123
Dit keer werd er wel een
commissie aangeduid voor het werk en dienden de hervomingen “en harmonie avec les
moeurs et le tempérament du pays” te zijn.124
Opmerkelijk koos men voor Victor Tesch als
118
D. HEIRBAUT, “Napoleons trouwste onderdanen, of waarom de Code civil na tweehonderd jaar nog steeds
overeind staat in België”,o.c., 81. 119
L. VAN DEN PLAS, “Etude sur la révision du titre du contrat de mariage”, Révue catholique de droit 1908-09,
158. 120
D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”, o.c., 263. 121
D. HEIRBAUT, “Napoleons trouwste onderdanen, of waarom de Code civil na tweehonderd jaar nog steeds
overeind staat in België”,o.c., 81. 122
R. WARLOMONT, o.c., 64. 123
G. BAERT, o.c., 57. 124
D. HEIRBAUT, “Napoleons trouwste onderdanen, of waarom de Code civil na tweehonderd jaar nog steeds
overeind staat in België”,o.c., 81.
25
voorzitter van deze commissie, een liberaal maar tevens ook de schoolkameraad en
schoonbroer van Laurent.125
46. Deze commissie was echter weinig ambitieus en boekte maar gering succes.126
Ook de
latere opvolgers van deze commissie en de herhaaldelijke oproepen in de 20ste
eeuw tot een
herziening van het Burgerlijk Wetboek bleven zonder enig resultaat.127
Ongeacht de vele
wijzigingen is vandaag nog steeds de Code civil van 1804 van toepassing in België en vormt
ze nog steeds de basis van ons burgerlijk recht.
3.3. Een onverwachte invloed van het Avant-projet
47. Het werk van Laurent is evenwel niet nutteloos geweest. Zo heeft het Avant-projet een
wezenlijke invloed gehad op de totstandkoming van het Spaans Burgerlijk Wetboek in 1889
en tevens ook op het Japans Burgerlijk Wetboek van 1896.128
125
G. BAERT, o.c., 57; Supra: randnr. 3. 126
D. HEIRBAUT, “Napoleons trouwste onderdanen, of waarom de Code civil na tweehonderd jaar nog steeds
overeind staat in België”,o.c., 81. 127
D. HEIRBAUT en M.E. STORME, o.c., 987-988. 128
D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”,o.c., 262;
Zie over de invloed op het Spaans Burgerlijk Wetboek: P. SALVADOR CODERCH en J. SANTDIUMENGE, “La
influencia del Avant-projet de revisión du code civil belga de François Laurent en el Código Civil Español de
1889”, in X., “Centenario del Codigo Civil (1889-1989)”, dl. 2, Madrid, 1990, 1927-1966; Zie over de invloed
op het Japans Burgerlijk Wetboek: Y. NISHITANI, “Mancini und die Parteiautonomie im Internationalen
Privatrecht”, Heildelberg, 2000, 246-254.
26
HOOFDSTUK 3: De buitencontractuele aansprakelijkheid bij
arbeidsongevallen
48. De auteur en het werk zijn uitgebreid toegelicht in de vorige twee hoofdstukken. In dit
hoofdstuk gaan we in op het eerste thema van het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht:
de buitencontractuele aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen. Zoals aangegeven in de
inleiding bestuderen we dit onderwerp in drie stappen. Eerst wordt de situatie in de 19de
eeuw
geschetst waarbij zowel de maatschappelijke context als de stand van zaken in de rechtspraak
zal worden besproken. Vervolgens komt de visie van Laurent op dit onderwerp naar voren en
ten slotte wordt er gekeken naar de impact van het Avant-projet op de latere evolutie van de
buitencontractuele aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen.
1. De buitencontractuele aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen in de 19de
eeuw
1.1. De maatschappelijke context
49. Omstreeks 1850 nam de industriële revolutie in België een echte start.129
Voornamelijk de
modernisering van het productieapparaat door het gebruik van stoomtechnologie en het
ontstaan van fabrieken waren drijvende factoren in dit proces.130
De industrialisering begon
steeds meer door te dringen in de verscheidene economische sectoren in België: steenkool in
Luik en Borinage, katoen in Gent, wol in Verviers, enz…131
In 1835 werd bovendien de eerste
spoorlijn op het Europese vasteland met het traject Brussel-Mechelen in gebruik genomen.132
In een bijzonder hoog tempo werden over het hele Belgische grondgebied spoorwegen
aangelegd.133
Al deze elementen maakten van België op korte tijd een economische
grootmacht die een eersterangs plaats innam op de wereldmarkt.134
129
H.VAN GOETHEM, “Politieke en institutionele geschiedenis van België”, Antwerpen, Universitas, 2009, 111. 130
G. DEJONGH en Y.SEGERS, “Een kleine natie in mutatie. De economische ontwikkeling van de Zuidelijke
Nederlanden/België in de eeuw 1750-1850”, Tijdschrift voor Geschiedenis 2001, 180. 131
B. DEBAENST, “Een proces van bloed, zweet en tranen! Juridisering van arbeidsongevallen in de negentiende
eeuw in België”, Doctoraatsverhandeling UGent, Gent, 2010, 38: http://hdl.handle.net/1854/LU-4252445. 132
M. REYNEBEAU, “Een geschiedenis van België”, Tielt, Lannoo, 2003, 45. 133
B.-S, CHLEPNER, “Cent ans d’histoire sociale en Belgique”, Brussel, ULB, 1972, 47. 134
H.VAN GOETHEM, o.c., 111.
27
50. Keerzijde van de medaille waren echter de mensonwaardige werk- en
levensomstandigheden van de arbeiders en het hoge aantal arbeidsongevallen. Reeds rond
1840 werden diverse petities naar het parlement gestuurd om deze wantoestanden onder de
aandacht van de politici te brengen.135
Als reactie hierop werd een nationale enquête bevolen
in 1843136
en ook in Gent voerde een commissie onderzoek naar de werkomstandigheden van
de arbeiders.137
Uit dit laatste onderzoek bleek dat één op de vijf arbeiders in de Gentse
katoenfabrieken verwondingen had opgelopen door de machines.138
Dit was echter nog maar
omstreeks 1846 wanneer de industrialisering nog niet volop op gang was gekomen. Het is
opmerkelijk dat vanaf 1854 in de sectoren die gebruik maakten van stoommachines het aantal
slachtoffers aanzienlijk toenam.139
51. Ook in de andere economische sectoren deden zich veel arbeidsongevallen voor. Zo
schommelde het aantal slachtoffers in de mijnbouw vanaf 1855 rond de tweehonderd per jaar
met een piek van meer dan tweehonderdvijftig slachtoffers in 1873.140
Ook de cijfers van het
aantal omgekomen en gewonde arbeiders bij de Belgische staatsspoorwegen zijn uiterst
schrijnend.141
52. Ondanks het feit dat politici op de hoogte waren van dit hoge aantal arbeidsongevallen
werden er slechts in beperkte mate stappen ter verbetering gezet. De Belgische politiek werd
gedurende de 19de
eeuw immers sterk gekenmerkt door de ideologie van het economisch
liberalisme: ‘laisser faire, laissez passer et le monde va à lui-même.’142
De vrijheid van arbeid
en handel was heilig waardoor elke vorm van staatsoptreden die hiermee interfereerde, werd
135
F.ALEXANDER, M.CORNIL, M.-L. ERNST-HORION en F. MARCELIS, “Genèse du droit social au cours du 19e
siècle”, Brussel, ULB, 1963, 87. 136
MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN, “Enquête sur la condition des ouvrières et sur le travail des enfants”,
Brussel, Lesigne, 1846-1848. 137
J. MARESKA en J. HEYMAN, “Enquête sur le travail et la condition physique et morale des ouvriers employés
dans les manufactures de coton, à Gand”, Gent Gyselynck, 1848. 138
B. DEBAENST, o.c., 43. 139
B. DEBAENST, o.c., 93-94. 140
B. DEBAENST, o.c., 118. 141
B. DEBAENST, o.c., 138. 142
B.-S, CHLEPNER, o.c., 61-65.
28
geschuwd.143
De vrees bestond ook dat maatregelen ten voordele van de arbeiders de
economische concurrentiepositie van België op de wereldmarkt in gevaar zouden brengen.144
53. Een tweede verklaring voor de inertie van de Staat kan gevonden worden in de toen
heersende opvatting dat de arbeiders hun ellende voornamelijk aan henzelf te danken
hadden.145
De zedeloosheid van de arbeiders en dronkenschap werden wel vaker als oorzaken
van hun ellende naar voren geschoven.146
Dit kwam ook (weliswaar genuanceerder) tot uiting
in de enquête van 1843: “L’ouvrière qui se rend au travail au commencement de la journée et
quitte à huit, neuf ou dix heures du soir, doit nécessairement avoir peu de temps et
d’occasions pour se livrer au libertinage. Toutefois, leur moralité en général, n’est pas très
exemplaire.”147
Ook met betrekking tot arbeidsongevallen ging men meestal uit van de fout
van de arbeider. Dit was ook de conclusie van het onderzoek in de Gentse katoenfabrieken die
wees op hun onvoorzichtigheid.148
54. Bovendien konden politici een grote hervorming achterwege laten door er op te wijzen dat
er reeds hulpmiddelen aanwezig waren voor de arbeiders. Zo ontstonden er rond het midden
van de 19de
eeuw maatschappijen voor onderlinge bijstand. Zij waren een resultaat van de
politiek van de ‘gesubsidieerde vrijheid’.149
Op deze manier kon de Staat wel een antwoord
bieden op het sociaal probleem maar werden de staatsfinanciën en de industriëlen veilig
buiten schot gehouden.150
Deze fondsen bereikten geen grote resultaten aangezien vele
arbeiders de bijdragen niet konden betalen waardoor het ledenaantal meestal beperkt bleef.151
143
N. DEVOLDER, “Sociale geschiedenis van België, deel I: Burgerlijk paternalisme en ongeorganiseerd
proletariaat (1830-1886)”, Mechelen, St. Franciscusuitgeverij, 1964-1965, 105. 144
B.-S, CHLEPNER, o.c., 99-100. 145
V.VERVLIET, “De buitencontractuele aansprakelijkheid bij professionele risico’s: een onderzoek naar de
betekenis en draagwijdte van de buitencontractuele aansprakelijkheid doorheen de evolutie van de professionele
risicoverzekering”, Antwerpen, Intersentia, 2006, 19. 146
B.-S, CHLEPNER, o.c., 15-16. 147
X., “Enquête sur la condition des ouvrières et sur le travail des enfants”, Brussel, Lesigne, 1846-1848, 44. 148
J. MARESKA en J. HEYMAN, o.c., 202 ; Er kan echter wel op gewezen worden dat de onderzoekers ook het
gebrek aan voorzorgsmaatregelen als oorzaak hadden aangeduid. 149
B.-S, CHLEPNER, o.c., 132-133. 150
V. VERVLIET, o.c., 21. 151
B.-S, CHLEPNER, o.c., 135-136.
29
De arbeiders die wel waren aangesloten, werden bovendien vaak geconfronteerd met een
enorme willekeur bij het toekennen van de uitkeringen.152
Naast de maatschappijen voor onderlinge bijstand startte ook de groei van de privé-
verzekeringen m.b.t. arbeidsongevallen. Zij misten echter vaak hun doel aangezien slechts
6% van de arbeidersbevolking verzekerd was.153
Bovendien bevatten deze polissen veel
uitsluitingsgronden en dekten ze meestal louter de burgerlijke aansprakelijkheid van de
werkgever en niet die van de arbeiders zelf.154
55. Tot overmaat van ramp brak in 1873 een mondiale, economische crisis uit die ook België
zwaar trof. Het gevolg was een enorme werkloosheid en een grote verlaging van de prijzen.155
De industriëlen beantwoordden deze crisis met substantiële loonsverlagingen en met een
verhoging van de arbeidsduur.156
Het is duidelijk dat de spanningen op scherp stonden toen Laurent aan zijn Avant-projet
werkte.
1.2. Arbeidsongevallen en de buitencontractuele aansprakelijkheid
1.2.1. Arbeiders in de rechtbanken
56. Als we vandaag kijken naar het ongevallenrecht merken we dat slachtoffers drie
mogelijkheden hebben om hun schade te laten vergoeden: de buitencontractuele
aansprakelijkheid, de sociale zekerheid en de verzekeringen.157
Uit de voorgaande titel blijkt
duidelijk dat de sociale zekerheid en de verzekeringen de arbeider geen soelaas konden
brengen in de 19de
eeuw. Bijgevolg waren de regels van de buitencontractuele
aansprakelijkheid zoals vastgelegd in de artikelen 1382 tot 1386 van het Burgerlijk Wetboek
de enige optie voor slachtoffers van arbeidsongevallen.
152
V. VERVLIET, o.c., 22. 153
F. ALEXANDER, M. CORNIL, M.-L. ERNST-HORION en F. MARCELIS, o.c., 61-62. 154
V. VERVLIET, o.c., 24-25. 155
B.-S, CHLEPNER, o.c., 48. 156
V. VERVLIET, o.c., 27-28. 157
T. VANSWEEVELT en B.WEYTS, “Handboek Buitencontractueel Aansprakelijkheidsrecht”, Antwerpen,
Intersentia, 2009, 15.
30
57. Het is dan ook niet verwonderlijk dat vanaf 1870 de arbeiders steeds vaker de weg naar de
rechtbank vinden.158
Dit gebeurt echter wel vele jaren later dan bij de Franse arbeiders
aangezien het Belgische Hof van Cassatie pas in 1869 de principiële mogelijkheid aanvaardde
om werkgevers buitencontractueel aansprakelijk te stellen.159
Werkgevers ontliepen immers
vaak succesvol hun aansprakelijkheid door de stelling in te roepen dat door de betaling van
het loon de werknemers impliciet hadden ingestemd de risico’s van hun werk te
aanvaarden.160
Deze redenering werd door het Hof van Cassatie in 1869 weerlegd: “en leur
payant le salaire, il ne fait qu’acquitter le prix du travail, et la pension n’a pas pour objet la
réparation d’un dommage imprévu.”161
58. Bovendien is het belangrijk op te merken dat de ingestelde procedures voor schade uit
arbeidsongevallen niet enkel burgerrechtelijk waren. Steeds vaker werd de werkgever
strafrechtelijk vervolgd op grond van overtredingen van bepaalde reglementeringen.162
Deze
bespreking zal zich louter richten op de burgerrechtelijke procedures op grond van de regels
van de buitencontractuele aansprakelijkheid.
1.2.2. De ingeroepen aansprakelijkheidsregels
A. De foutaansprakelijkheid (Art. 1382-1383 B.W.)
59. De eerste aansprakelijkheidsgrond die kon worden ingeroepen door de slachtoffers van
arbeidsongevallen, is deze van de artikelen 1382-1383 B.W: de foutaansprakelijkheid. Dit
vereist(e) een drievoudig bewijs: fout, schade en een causaal verband tussen beide.163
De
slachtoffers werden echter snel geconfronteerd met de toen heersende grenzen van de
artikelen. De artikelen waren tot stand gekomen in 1804 in een agrarische samenleving die
sterk verschilde van de geïndustrialiseerde samenleving van de tweede helft van de 19de
eeuw.164
In de agrarische samenleving deden zich minder ongevallen voor en indien deze toch
158
B. DEBAENST, o.c., 108. 159
Het Franse Hof van Cassatie had dit immers al in 1841 aanvaard: B. DEBAENST, o.c., 153. 160
Argument ook aangehaald in Rb. Brussel 18 mei 1886, B.J. 1868, 695; V. VERVLIET, o.c., 40. 161
Cass. 7 mei 1869, Pas. 1869, I, 338. 162
B. DEBAENST, o.c., 102-103 en 120. 163
T. VANSWEEVELT en B.WEYTS, o.c., 15. 164
H. BOCKEN, “Van fout naar risico. Een overzicht van de objectieve aansprakelijkheidsregelingen naar
Belgisch recht”, TPR. 1984, 329-330.
31
plaatsvonden, kon een fout meestal gemakkelijk bewezen worden.165
In de geïndustrialiseerde
werkomgeving deden zich niet alleen meer arbeidsongevallen voor, deze ongevallen werden
ook ingewikkelder door de nieuwe technologie.166
De oorzaken van ongevallen met en door
machines waren zo divers dat ze meestal onbekend bleven voor het slachtoffer. 167
Het feit dat
de arbeiders meestal geen enkel inzicht hadden in het productieproces versterkte dit
gegeven.168
Hierdoor verkeerde de gekwetste partij haast in de onmogelijkheid om de fout van
de werkgever te bewijzen. Zoals B. Starck het correct formuleert: “L’accident depuis qu’il a
pris la partie de devenir anonyme, ne désignait plus le coupable.”169
Het drievoudig bewijs
leveren werd bijzonder zwaar en de meeste aansprakelijkheidsvorderingen van slachtoffers
van arbeidsongevallen waren dan ook onsuccesvol.170
60. Dit was echter niet het enige probleem. Zoals reeds aangehaald was de algemene
opvatting in de 19de
eeuw dat de arbeidersklasse een wilde, zedenloze klasse was. Op grond
hiervan werd vaker een fout in hoofde van het slachtoffer zelf vastgesteld met het gevolg dat
het slachtoffer zijn recht op schadevergoeding integraal verloor.171
De werkgever ging in deze
gevallen volledig vrijuit.
165
R. DE CORTE, “Overzicht van het burgerlijk recht: een globaal overzicht van het burgerlijk recht, aangevuld
met een algemene theorie over het recht, het burgerlijk procesrecht en het strafprocesrecht”, Gent, Mys &
Breesch, 2001, 553. 166
D. SIMOENS, “Hoofdlijnen in de evolutie van het aansprakelijkheidsrecht”, R.W. 1981, 1971. 167
G.VINEY, “Traité de droit civil : introduction à la responsabilité”, Parijs, LGDJ, 1977, 23-24. 168
L. CORNELIS, “De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door zaken :
rechtsvergelijkend onderzoek : België, Frankrijk, Nederland, Bondsrepubliek Duitsland en Engeland”,
Antwerpen, Kluwer, 1982, 19. 169
B. STARCK, “Essai d’une théorie générale de la responsabilité civile considerée en sa double fonction de
garantie et de peine privée”, Parijs, Rodstein, 1947, 7. 170
G.VINEY, o.c., 23-24 ; L. CORNELIS, o.c., 21. 171
B. WEYTS, “De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht”, Antwerpen,
Intersentia, 2003, 324; Brussel 8 juni 1879, Pas. 1879, II, 294-296.
32
B. De aansprakelijkheid voor zaken (art. 1384, lid 1 B.W.)
61. Ook andere aansprakelijkheidsgronden werden door slachtoffers van arbeidsongevallen
ingeroepen om een schadevergoeding te verkrijgen. In een interessant arrest van de rechtbank
van eerste aanleg te Brussel lag zo art. 1384, eerste lid B.W. ter bespreking voor.172
Het betrof
een arbeidsongeval bij Société linière waarbij een stoomketel was ontploft en het hele gebouw
integraal werd verwoest. Vijf arbeiders overleefden dit niet en zeventien andere raakten
gewond.173
In deze zaak werd beroep gedaan op de aansprakelijkheid voor zaken (art. 1384,
eerste lid B.W.) om de eigenaar van de stoomketel aansprakelijk te stellen voor de geleden
schade. De Brusselse rechtbank volgde deze redenering en stelde een vermoeden van fout in
voor de eigenaar van de zaak: “Attendu que du texte de l’article 1384 du Code civil il ressort
clairement que le propriétaire d’une chose même inanimée qu’il a sous sa garde est
responsable du dommage causé par le fait de cette chose.”174
62. Dit was een heel revolutionaire uitspraak. Tegen de zaak werd echter beroep aangetekend
en het hof van beroep volgde de nieuwe interpretatie van art. 1384 eerste lid B.W. niet.
Volgens het hof kon er niet uitgegaan worden van een vermoeden van fout van de bewaarder
maar dienden de slachtoffers expliciet een fout van de eigenaar te bewijzen. Men ging ervan
uit in die tijd dat het foutbeginsel aan de basis lag van bijna elke aansprakelijkheidsregel.175
Artikel 1384, eerste lid B.W. betekende m.a.w. opnieuw een loodzware bewijslast voor
slachtoffers van arbeidsongevallen. In de zaak voor het hof van beroep te Brussel kregen de
nabestaanden van het slachtoffer echter wel een schadevergoeding toegekend onder art. 1382
B.W.176
172
Rb. Brussel 31 mei 1871, B.J. 1871, 758. 173
B. DEBAENST, o.c., 104. 174
Rb. Brussel 31 mei 1871, B.J. 1871, 762. 175
L. CORNELIS, o.c., 18. 176
Brussel 4 mei 1874, B.J. 1874, 630.
33
C. De aanstellersaansprakelijkheid (art. 1384, lid 3 B.W.)
63. De aansprakelijkheid van de aansteller, vastgelegd in art. 1384, derde lid B.W., werd
vaker ingeroepen in de burgerrechtelijke procedures betreffende arbeidsongevallen. Heel
opmerkelijk was dat de rechtspraak dit artikel al veel breder was beginnen te interpreteren ten
voordele van de arbeiders. Artikel 1384, derde lid B.W. bepaalt dat meesters en zij die
anderen aanstellen aansprakelijk zijn voor schade veroorzaakt door hun dienstboden en
aangestelden in de bediening waartoe zij hen gebezigd hebben. In een arrest van het hof van
beroep te Gent van 1873 werd het artikel reeds zo geïnterpreteerd dat als de fout gebeurde
tijdens de loutere uitoefening van de functie, dit voldoende was om tot de aansprakelijkheid
van de aansteller te besluiten.177
De aansteller moest de handelingen die schade hadden
veroorzaakt niet expliciet hebben opgedragen om aansprakelijk te worden gesteld.178
64. Er rees echter wel vaker twijfel of overheidspersoneel zich kon beroepen op de
aansprakelijkheidsgrond van art. 1384, derde lid B.W. In hoeverre kon men de Staat
beschouwen als een aansteller waardoor ze bijgevolg aansprakelijk kon worden gesteld?179
D. De aansprakelijkheid voor gebouwen (art. 1386 B.W.)
65. Ten slotte kan ook worden opgemerkt dat men zich ook beriep op art. 1386 B.W. om de
werkgever aansprakelijk te stellen voor de schade voortvloeiend uit het arbeidsongeval.180
Dit
artikel had immers het voordeel dat er geen fout moest worden bewezen maar wel dat de
schade te wijten was aan een verzuim in het onderhoud of aan een gebrek in de bouw.181
Natuurlijk kon dit enkel worden ingeroepen wanneer het gebouw een rol had gespeeld bij het
gebeuren van het arbeidsongeval. Om deze reden bleef dit artikel dan ook vaak buiten
werking.
177
Gent 14 augustus 1873, vermeld in X., Responsabilité et garantie, B.J. 1887, al. 160. 178
Gent 29 april 1869 , Brussel 23 maart 1881, beiden vermeld in X., Responsabilité et garantie, B.J. 1887, al.
156. 179
V. VERVLIET, o.c., 41. 180
Brussel 12 november 1885, vermeld in X., Responsabilité et garantie, B.J. 1887, al. 166. 181
V. VERVLIET, o.c., 41.
34
1.2.3. Conclusie
66. Ondanks het feit dat er meerdere rechtsgronden voor de slachtoffers van
arbeidsongevallen bestonden, verliep de toepassing van de hierboven geschetste
aansprakelijkheidsregels allesbehalve succesvol. Voornamelijk de zware bewijslast die bij de
arbeiders lag, zorgde voor vele problemen.182
De enige optie was meestal om een beroep te
doen op het getuigenverhoor. Het spreekt vanzelf dat veel arbeiders eerder terughoudend
waren om hieraan hun medewerking te verlenen aangezien ze het risico liepen zelf
aansprakelijk te worden gesteld of ontslagen te worden door hun werkgever.183
67. Door de moeilijke toepassing van de aansprakelijkheidsregels bleven de meeste
slachtoffers na een rechtszaak niet vergoed. Volgens V. Vervliet gold dit voor 70% van de
gevallen, waarbij in 7,8% de oorzaak onbekend bleef, in 35% besloten werd tot toeval of
overmacht en in 26,6% een nalatigheid of fout in hoofde van het slachtoffer werd
vastgesteld.184
Het staat vast dat de buitencontractuele aansprakelijkheid ten tijde van het Avant-projet de
slachtoffers van arbeidsongevallen zelden ter hulp kwam.
182
V. VERVLIET, o.c., 42-43. 183
D. SIMOENS, o.c., 1973. 184
V. VERVLIET, o.c., 43.
35
2. De buitencontractuele aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen in het
Avant-projet
68. In het eerste hoofdstuk stelden we reeds vast dat Laurent als politicus grote stappen had
gezet om het lot van de arbeiders te verbeteren. In het tweede hoofdstuk werd tevens
duidelijk dat vele bepalingen in het Avant-projet de révision du Code civil zijn ingegeven
vanuit een zorg voor de arbeidende klasse. In dit deel trachten we na te gaan of Laurent wel
terdege rekening heeft gehouden met de geschetste maatschappelijke en juridische context bij
de behandeling van het aansprakelijkheidsrecht in zijn Avant-projet. Om deze reden
bestuderen we dezelfde bepalingen die door de slachtoffers van arbeidsongevallen werden
ingeroepen voor de rechtbanken.
2.1. De foutaansprakelijkheid
Artikel 1120 Avant-projet: “Tout fait illicite de l’homme, quel qu’il soit, qui cause à autrui un
dommage, oblige celui par la faute duquel il est arrivé à le réparer. ”
Artikel 1121 Avant-projet: “En matière de délits et de quasi-délits, le débiteur répond même
de son imprudence et de sa négligence. ”185
69. Net zoals in het aansprakelijkheidsrecht van het Burgerlijk Wetboek begint Laurent in de
artikelen 1120 en 1121 van zijn Avant-projet met de bepalingen betreffende de
foutaansprakelijkheid. Ondanks enkele kleine terminologische verschilpunten neemt de auteur
de artikelen 1382 -1383 B.W. woordelijk over.186
70. In de verdere bespreking van het artikel 1121 hamert Laurent op het principe dat de
lichtste fout van de schadeverwekker zijn aansprakelijkheid teweegbrengt. Hij verwijst hierbij
naar de situatie van de arbeiders: “Il est dur, sans doute, pour un fabricant d’être tenu de la
185
F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 103-104. 186
Zie ter vergelijking de Franse tekst van artikel 1382 B.W. (« Tout fait quelconque de l’homme, qui cause à
autrui un dommage, oblige celui par la faute duquel il est arrivé à le réparer. ») en artikel 1383 B.W. (« Chacun
est responsable du dommage qu'il a causé non seulement par son fait, mais encore par sa négligence ou par son
imprudence . »).
36
faute la plus légère; mais il est encore plus dur d’être mutilé toute sa vie par suite de cette
faute.”187
De lichtste fout of de culpa levissima was reeds het uitgangspunt van de
foutaansprakelijkheid in 1804. Het aansprakelijkheidsrecht geeft traditioneel de voorkeur aan
de bescherming van het slachtoffer eerder dan aan degene die slechts de lichtste fout
begaat.188
“C’est que la loi ne peut balancer entre celui qui se trompe et celui qui souffre.”189
In deze zin is Laurent dan ook niet echt revolutionair. Deze bepalingen dragen niet bij tot het
vereenvoudigen van de aansprakelijkheidsvorderingen van de arbeiders. Het bewijs van de
fout- hoe licht ook- blijft nog steeds problematisch.
71. Laurent komt wel verrassender uit de hoek wat betreft de rol van de fout van het
slachtoffer. Zoals eerder aangehaald leidde de vaststelling van een eventuele fout van de
arbeider in de meeste zaken tot de volledige uitsluiting van een vergoeding. Laurent staat
duidelijk negatief tegenover deze visie en hij bekritiseert ook de onderliggende gedachte dat
de arbeidsongevallen voornamelijk door de onvoorzichtigheid van arbeiders veroorzaakt
worden: “Peut-on demander la prudence à un enfant de dix ans, imprudent de sa nature?”190
72. Dat de rol van het slachtoffer belangrijk was voor Laurent bewijst ook het feit dat de
auteur voor deze materie in een aparte bepaling voorzag:
Art. 1127 Avant-projet: “La faute de la partie lésée ne dispense pas l’auteur du fait
dommageable de répondre de sa faute. Mais le tribunal prendra cette circonstance en
considération pour modérer les dommages et intérêts.”191
Laurent is de mening toegedaan dat het bestaan van een eventuele fout van het slachtoffer zelf
dus louter de aansprakelijkheid van de schadeverwekker vermindert en deze niet automatisch
integraal wegneemt. De rechtbank moet kijken naar de concrete omstandigheden om deze
vermindering in aansprakelijkheid te beoordelen. Laurent had dit idee al eerder in zijn
187
F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 104. 188
D. SIMOENS, o.c., 1967. 189
P.A. FENET, “Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil ”, Parijs, Videcoq, 1836, 474. 190
F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 106. 191
F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 117.
37
Principes de droit civil verdedigd waarbij hij expliciet verwees naar de behandeling van een
arbeidsongeval door een Franse rechtbank.192
73. Dit artikel is één van de grote ingrepen die Laurent in het aansprakelijkheidsrecht doet ten
voordele van de arbeiders. Uit de reeds geciteerde cijfers bleek immers dat
aansprakelijkheidsvorderingen van slachtoffers van arbeidsongevallen veelvuldig faalden
door een vaststelling van een fout of nalatigheid in hoofde van het slachtoffer zelf.193
Laurent
was hier kennelijk van op de hoogte en trachtte met zijn art. 1127 de slachtoffers een
oplossing aan te reiken.
2.2. De aansprakelijkheid voor zaken
Artikel 1137 Avant-projet: “On est responsable du dommage causé par le fait des choses que
l’on a sous sa garde. Il est ainsi d’une machine à vapeur qui fait explosion. Le propriétaire
est présumé en faute, sauf preuve contraire.”194
74. De expliciete verwijzing in de tekst van het artikel zelf naar de stoommachine maakt het
opzet van art. 1137 duidelijk: Laurent trachtte met deze bepaling een bescherming te bieden
aan de slachtoffers van arbeidsongevallen. Hij stelt dat - naar analogie met de rechtbank van
eerste aanleg te Brussel195
- de aansprakelijkheid voor zaken zoals vastgesteld in art. 1384,
eerste lid B.W. een vermoeden van fout veronderstelt lastens de eigenaar van de zaak. In deze
visie is het bijgevolg aan de eigenaar om het tegenbewijs te leveren om zich van zijn
aansprakelijkheid te laten ontslaan. De slachtoffers moeten niet meer de fout van de eigenaar
trachten te bewijzen.196
In de bespreking van het artikel 1137 verwijst Laurent naar de
arbeidsongevallen die dagelijks gebeuren met machines. Hij verantwoordt het foutvermoeden
lastens de eigenaar als volgt: “…l’équité réclame en faveur des ouvriers contre le
192
Parijs 16 november 1871, Dalloz 1871, II, 208 geciteerd door Laurent in “Principes de droit civil”, XX, 522-
523. 193
Supra, randnr. 67. 194
F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 129. 195
Supra, randnrs. 61-62. 196
F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 129.
38
propriétaire, à la fortune duquel sert un travail, qui implique l’enjeu de leur vie.”197
Ook
deze visie op art. 1384, eerste lid B.W. had Laurent reeds bepleit in zijn Principes de droit
civil.198
Toch geeft de auteur hier toe dat het foutvermoeden lastens de eigenaar van de zaak
soms onbillijk kan zijn maar dit is echter verantwoordbaar: “n’est il pas juste que le
propriétaire de la machine supporte le dommage plûtot que celui qui en est la victime?”199
75. Het is duidelijk dat het artikel 1137 van het Avant-projet uiterst voordelig is voor de
slachtoffers van arbeidsongevallen. Het creëert immers een objectieve aansprakelijkheid
waarbij het slachtoffer de fout niet meer moet bewijzen maar louter het causaal verband
tussen de schade en de zaak. 200
Hierdoor wordt ook de grootste hindernis, nl. de bewijslast
voor de slachtoffers, in aanzienlijke mate verlicht. Bovendien impliceert art. 1137 dat
wanneer de oorzaak onbekend blijft de schade ook moet worden gedragen door de werkgever.
De aansprakelijkheidsvorderingen van de arbeiders zouden door het voormeld artikel van het
Avant-projet ongetwijfeld aanzienlijk meer slaagkansen hebben gekend. Allicht had Laurent
bij het opnemen van deze bepaling de Gentse katoenarbeiders aan de stoommachine in
gedachten.
2.3. De aanstellersaansprakelijkheid
76. Er is reeds opgemerkt dat de aansprakelijkheid van art. 1384, derde lid B.W. door de
rechtspraak ten tijde van het Avant-projet al betrekkelijk ruim in het voordeel van het
slachtoffer van een arbeidsongeval werd geïnterpreteerd.201
De aanstellersaansprakelijkheid is
opgenomen in art. 1134 van het Avant-projet. In het tweede lid van dit artikel geeft Laurent
echter wel expliciet een plaats aan de arbeiders: “Les domestiques sont les préposés de leur
maître; les ouvriers de celui qui traite avec eux…”202
197
F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 129. 198
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX, 692-694. 199
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX, 694. 200
Zie definitie: H. BOCKEN, o.c., 331. 201
Supra , randnr. 63. 202
F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 124.
39
77. Laurent is ook voorstander van dezelfde brede interpretatie van het art. 1384, derde lid
B.W. die door de rechtspraak werd gehanteerd. Het feit dat schade wordt veroorzaakt door de
aangestelde in de uitoefening van zijn werk is voldoende om tot de aansprakelijkheid van de
aansteller te besluiten. Om deze reden voegt Laurent ook enkele woorden toe aan art. 1384,
derde lid B.W.: “…ou à l’occasion de ces fonctions”203
78. Voorts kan er ook worden opgemerkt dat Laurent expliciet aangeeft dat de Staat als
aansteller aansprakelijk kan worden gesteld voor schade veroorzaakt door één van zijn
uitvoeringsagenten. “L’État est responsable, à titre de commettant, quand il agit par
l’intermédiaire d’un de ses agents.”204
De buitencontractuele aansprakelijkheid van de Staat in het Avant-projet behandelen we
uitgebreider in het vierde hoofdstuk.
2.4. De aansprakelijkheid voor gebouwen
79. Artikel 1386 B.W. is woordelijk overgenomen in artikel 1138 van het Avant-projet.205
Ook onder dit artikel moet het slachtoffer niet de fout van de eigenaar bewijzen maar wel dat
de schade te wijten is aan een verzuim in het onderhoud of aan een gebrek in de bouw. Voorts
voorziet Laurent in een tweede paragraaf bij dit artikel nog een bescherming van de buren van
een bouwvallige constructie. Deze is echter niet opgenomen ter bescherming van de
slachtoffers van arbeidsongevallen. Art. 1386 B.W. verdiende weinig aandacht van Laurent in
deze optiek.
203
F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 124. 204
F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 124. 205
F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 129.
40
2.5. Conclusie
80. Men kan concluderen dat Laurent d.m.v. nieuwe bepalingen of interpretaties belangrijke
wijzigingen voorstelt die ingrijpende, voordelige gevolgen zouden kunnen hebben voor
slachtoffers van arbeidsongevallen.
Laurent verwijst in de meeste aansprakelijkheidsregels expliciet naar de werkomstandigheden
en de vele ongevallen van arbeiders. Het is duidelijk dat de auteur met zijn Avant-projet de
regels van de buitencontractuele aansprakelijkheid wil openstellen voor de slachtoffers van
arbeidsongevallen. Het Avant-projet stelt aanzienlijke versoepelingen voor en zou de
slaagkans van slachtoffers bij het eisen van schadevergoedingen zeker verhogen.
41
3. De verdere evolutie na het Avant-projet
3.1. Gewijzigde omstandigheden en nieuwe theorieën
81. De economische crisis die ontstond in 1873 bereikte een hoogtepunt in 1886.206
Net zoals
Laurent het voorspeld had207
, kwamen de arbeiders op verschillende plaatsen in België op
straat om te protesteren. De protesten eindigden in bloedige confrontaties met de
legertroepen.208
Deze gebeurtenissen confronteerden de samenleving met de
arbeidersproblematiek en dit gaf onmiskenbaar een aanzet tot het ontstaan van de sociale
wetgeving. 209
Ook de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht en de intrede van de
socialisten in het parlement in 1894 hebben tot een grote algemene mentaliteitswijziging t.o.v.
de arbeidende klasse geleid.210
82. Dit alles vond ook zijn weerklank in het recht. Verschillende theorieën werden ontwikkeld
door rechtsgeleerden om de problematiek van de arbeidsongevallen aan te pakken.211
Een
pionier op dit vlak was de liberale politicus Charles-Xavier Sainctelette die in 1884212
een
theorie ontwikkelde waarbij de arbeidsongevallen onder de contractuele aansprakelijkheid
werden ondergebracht en niet onder de artikelen 1382 e.v. B.W.213
Ondanks het feit dat deze
theorie door het Belgische Hof van Cassatie expliciet werd afgewezen214
, heeft ze toch een
grote invloed gehad op de latere Arbeidsongevallenwet van 1903.215
Een tweede
rechtsgeleerde, Eudore Pirmez, baseerde zijn theorie dan weer op de regels van de
buitencontractuele aansprakelijkheid.216
Dit werkstuk bleef echter relatief onbekend.217
206
V. VERVLIET, o.c., 28. 207
Supra, randnrs. 17 en 29. 208
M. VAN GINDERACHTER, “Het rode vaderland: de vergeten geschiedenis van de communautaire spanningen in
het Belgische socialisme voor WOI”, Tielt, Lannoo, 2005, 47-48. 209
B.-S, CHLEPNER, o.c., 53-54. 210
V. VERVLIET, o.c., 30. 211
B. DEBAENST, o.c., 154. 212
C. SAINCTELETTE, “De la responsabilité et de la garantie (accidents de transports et de travail)”, Brussel,
Bruylant-Christophe, 1884, 258 p. 213
V. VERVLIET, o.c., 52-53. 214
Zie o.m. Cass. 8 januari 1886, Pas. 1886, I, 38; Cass. 28 maart 1889, Pas. 1889, I, 191. 215
B. DEBAENST, o.c., 179-181; V. VERVLIET, o.c., 60-62. 216
E. PIRMEZ, “De la responsabilité. Projet de révision des articles 1382 à 1386 du Code civil”, Brussel, F.
Hayez, 1888, 75 p. 217
V. VERVLIET, o.c., 64-65.
42
83. Een andere interessante invalshoek in het kader van deze thesis is de theorie uitgewerkt
op grond van art. 1384, eerste lid B.W. door de Franse rechtsgeleerden Raymond Salleiles218
en Louis Josserand op het einde van de 19de
eeuw.219
Zij nemen het idee van Laurent over
zoals hij het in artikel 1137 van zijn Avant-projet had uitgewerkt. Salleiles en Josserand waren
beiden ook hevige voorstanders van het foutvermoeden lastens de eigenaar van de zaak tenzij
deze het tegenbewijs kon leveren.220
84. Het Hof van Cassatie toonde zich een tegenstander van de visie van Laurent met het
cassatiearrest van 28 maart 1889.221
Dit arrest kreeg een grote navolging in de lagere
rechtspraak in België die het bewijs van een fout bleven vereisen.222
Enkele jaren later
veranderde Het Hof van Cassatie echter wel van koers en aanvaardde ze – waarschijnlijk o.i.v.
de theorieën van Josserand en Salleiles- het foutvermoeden in hoofde van de eigenaar van de
zaak.223
In Frankrijk deed zich een omgekeerde beweging voor. Het Franse Hof van Cassatie steunde
het foutvermoeden in art. 1384, eerste lid B.W. reeds in 1896.224
Het Hof kwam echter in
hetzelfde jaar al op deze stelling terug.225
85. De nieuwe interpretatie van art. 1384, eerste lid B.W. heeft echter geen rol van betekenis
gehad voor slachtoffers van arbeidsongevallen. In Frankrijk werd een
arbeidsongevallenwetgeving van kracht in 1898 en België volgde dit voorbeeld vijf jaar
later.226
Toch mag de waarde van de visie van Laurent en van de gelijkaardige theorie van
Josserand en Salleiles niet onderschat worden. Beide introduceerden namelijk een eerste
218
R. SALLEILES, “Les accidents de travail et la responsabilité civile”, Parijs, Arthur Rousseau, 1897, 91 p. 219
L. JOSSERAND, “La responsabilité du fait des choses inanimées”, Parijs, Arthur Rousseau, 1897, 131 p. 220
V. VERVLIET, o.c., 67. 221
Cass. 28 maart 1889, Pas. 1889, I, 191, concl. Adv.-Gen. Bosch; 222
Brussel 31 december 1890, Pas. 1891, II, 188; Luik 25 mei 1900, Pas. 1901, II, 46; Zie ook: L. CORNELIS,
o.c., 23. 223
Cass. 20 mei 1904, Pas. 1904, I, 246, concl. Adv.-Gen. JANSSENS. 224
Cass. fr. 16 juni 1896, S. 1897, I, 17, noot. E. ESMEIN. 225
Cass. fr. 15 juli 1896, S. 1897, I, 230; Cass. fr. 30 maart 1897, D. 1897, J, 440, noot. SALLEILES. 226
D. SIMOENS, o.c., 1972.
43
correctie op de foutaansprakelijkheid en vormden zo een eerste stap naar de risicoleer die een
grondige hertekening van het aansprakelijkheidsrecht met zich zou meebrengen.227
3.2. De Arbeidsongevallenwet van 1903.
86. De meeste andere Europese landen hadden reeds initiatieven genomen en een wetgevend
optreden kon ook in België niet langer meer uitblijven. Op 24 december 1903 kwam de wet
op de arbeidsongevallen tot stand.228
Net zoals Frankrijk opteerde België voor een onttrekking
van de arbeidsongevallen aan aquiliaanse aansprakelijkheidsregels van het Burgerlijk
Wetboek.229
De werkgever was aansprakelijk voor de schade van een arbeidsongeval zonder
dat het slachtoffer de fout diende te bewijzen. Er werd echter wel i.t.t. de
aansprakelijkheidsregels geopteerd voor een forfaitaire vergoeding i.p.v. de integrale
schadevergoeding. Dit is gebaseerd op het idee van le bloc du risque dat stelt dat
arbeidsongevallen een risico zijn waarvoor de aansprakelijkheid zowel door de werkgever als
de werknemer moet gedragen worden.230
3.3. Conclusie
87. Op een relatief korte tijd kwam de problematiek van de arbeidsongevallen in een
stroomversnelling terecht. De omstandigheden waren vanaf 1886 ingrijpend veranderd.
Laurent stierf echter reeds in 1887 waardoor hij enkel de start van deze belangrijke evolutie
heeft meegemaakt.
Zijn visie op de aansprakelijkheidsregels – en in het bijzonder op de aansprakelijkheid voor
zaken – heeft desalniettemin een grote navolging gekend in binnen- en buitenland o.m. door
de theorieën van Salleiles en Josserand op het einde van de 19de
eeuw. Deze rechtsgeleerden
hebben op hun beurt een grote impact gehad op het aansprakelijkheidsrecht in de 20ste
eeuw
en meer concreet op de totstandkoming van de risicoleer.
227
D. SIMOENS,o.c., 1972. 228
Wet 24 december 1903 betreffende de vergoeding van schade voortspruitende uit arbeidsongevallen, B.S. 28-
29 december 1903, 6297. 229
V. VERVLIET, o.c., 77; L. CORNELIS, o.c., 335. 230
V. VERVLIET, o.c., 77 en 80
44
88. Bovendien stellen we vast dat ook de rol van de fout van het slachtoffer zoals uitgewerkt
door Laurent in artikel 1127 van zijn Avant-projet door het Hof van Cassatie is overgenomen
in 1936.231
Ondanks het feit dat het concept niet meer van toepassing is op arbeidsongevallen,
heeft de regel van Laurent een grote meerwaarde in het aansprakelijkheidsrecht ingevoegd.
89. We kunnen besluiten dat de voorgestelde veranderingen opgenomen in het Avant-projet
het doelpubliek niet konden bereiken aangezien men in 1903 een fundamenteel andere weg is
ingeslagen m.b.t. de arbeidsongevallen. Men kan echter wel stellen dat de
aansprakelijkheidsregels van Laurent een aanzienlijke invloed hebben uitgeoefend op de
verdere evolutie van het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht.
231
Cass. 2 april 1936, Pas. 1936, I, 209 ; en zie uitvoeriger B. WEYTS, o.c., 326-327.
45
HOOFDSTUK 4: De buitencontractuele aansprakelijkheid van de
Staat
90. In het laatste hoofdstuk van dit werkstuk wordt de rol van de Staat in het
buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht onderzocht. Opnieuw wordt het onderzoek
opgesplitst in drie delen: de situatie in de 19de
eeuw, de visie in het Avant-projet en de impact
van dit werk op de latere evolutie van de aansprakelijkheid van de Staat.
1. De aansprakelijkheid van de Staat in de 19de
eeuw
91. De 19de
eeuw is de periode van de opkomst van nieuwe Staten in Europa. Samen met deze
evolutie wordt het duidelijk dat Staten ook binnen de eigen grenzen een grotere,
maatschappelijke betrokkenheid gaan tonen dan tijdens het Ancien Régime. De Europese
Staten beginnen te evolueren van een ‘Nachtwakersstaat’ naar een ‘Verzorgingsstaat’.232
R.
Marcq illustreert reeds bij de start van de 20ste eeuw de grote rol van de Staat in verschillende
domeinen van de maatschappij: “Par lui-même [l’État] ou par les établissements publics
qu’il crée autour de lui, il donne l’instruction à nos enfants, il assume les services que
commande l’hygiène, il crée et entretient la voirie, il monopolise en fait les transports par
chemins de fer, exploite seul la poste aux lettres, la télégraphie, la téléphonie,…”233
92. Door de steeds groter wordende rol van de Staat in het maatschappelijk leven werd het
onvermijdelijk dat dit zou leiden tot conflicten met de belangen en rechten van individuen.
De vraag naar de aansprakelijkheid van de Staat drong zich op. In hoeverre zijn de
buitencontractuele aansprakelijkheidsregels van toepassing op de Staat? In het Burgerlijk
Wetboek werd/wordt in de rechtsregels van de artikelen 1382 tot 1386(bis) geen gewag
gemaakt van de Staat. Een duidelijke lacune in de wetgeving, en het werd al even snel
duidelijk dat in het België van de 19de
eeuw de aansprakelijkheid van de Staat een groot taboe
232
J. VELAERS, “Bronnen en Beginselen van het recht 2009-2010”, Universitas, Antwerpen, 2009, 11. 233
R. MARCQ, “La responsabilité de la puissance publique”, Paris, Sirey, 1911, 2.
46
was. De Belgische Staat genoot bijgevolg gedurende de hele eeuw een quasi absolute
aansprakelijkheidsimmuniteit.234
Dit gold voor de drie staatsmachten.
1.1. De absolute immuniteit van de wetgevende macht
93. De vraag naar de aansprakelijkheid van de wetgevende macht kan worden begrepen als
het aansprakelijk stellen van de Belgische staat voor ondeugdelijke handelingen van de
wetgever die schade veroorzaken aan de rechtsonderhorigen. Het Hof van Cassatie werd reeds
in 1845 met deze vraag geconfronteerd en beantwoordde ze ontkennend.235
Het geschil dat
voorlag betrof de vestiging door een wet van een publieke erfdienstbaarheid op gronden
gelegen vlakbij de Citadel van Gent. De wet voorzag evenwel niet in een
vergoedingsregeling. De kwestieuze gronden behoorden toe aan Dhr. Desouter en deze kon
door de gevestigde erfdienstbaarheid niet meer bouwen op zijn perceel. Eén van de
rechtsgronden die Dhr. Desouter inriep was art. 1382 B.W. en hij stelde hierbij dat de Staat
hem moest vergoeden voor zijn geschonden recht. “Si l’État use de son droit en prenant les
mesures nécessaires pour la défense du pays, il n’en résulte nullement qu’il ne doive pas la
réparation du dommage qu’il cause par un fait d’ailleurs légal. »236
Het Hof van Cassatie
volgde deze redenering echter niet en een degelijke motivering van de weigering bleef uit.
“Attendu enfin que l’établissement de la servitude défensive, étant le fait de la loi, ne peut
donner ouverture à l’action en dommages-intérêts, en vertu des art. 1582237
et suiv.,
C.civ. »238
94. In de conclusie van Procureur Generaal Mathieu Leclercq bij het hogervermelde arrest
wordt de weigering van de toepassing van art. 1382 B.W. toch in beperkte mate gestaafd.239
Een wet kan volgens de Procureur Generaal nooit een misdrijf of een oneigenlijk misdrijf
uitmaken waardoor art. 1382 B.W. vanzelfsprekend buiten toepassing blijft. “L’y [art. 1382
B.W.] appliquer ce serait prétendre que la loi peut commettre une faute ou une imprudence,
234
T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, o.c., 197. 235
Cass. 27 juni 1845, Pas. 1845, I., 392. 236
Cass. 27 juni 1845, Pas. 1845, I., 398. 237
Lees : art. 1382 B.W. e.v. Dit was een vergissing van het Hof van Cassatie. 238
Cass. 27 juni 1845, Pas. 1845, I., 392. 239
Concl. Proc.-Gen. M. LECLERCQ bij Cass. 27 juni 1845, Pas. 1845, I., 404.
47
un délit ou un quasi-délit. Ce serait prétendre que la loi se serait frappée elle-même, car l’art.
1382 c’est la loi”.240
Hoe kan de ene wet de andere nu in de weg staan? Bovenstaande redenering impliceert dat de
wetgever onmogelijk gebonden kan zijn door art. 1382 B.W. e.v. aangezien dit slechts een
formele wet is. Als wetgever heeft hij immers de macht om deze op te heffen of te wijzigen.
Dit was zo vanzelfsprekend voor de Procureur Generaal dat hij zijn betoog besluit met de
woorden: “Nous n’en dirons pas d’avantage sur ce point, ce serait abuser de vos
moments.”241
95. Men ging uit van de almacht van de wetgever die de soevereine macht bij uitstek was en
op grond hiervan niet aansprakelijk kon worden gesteld. Onderliggend aan deze gedachte was
dat het principe van de scheiding der machten niet toeliet dat rechters de activiteiten van de
wetgever zouden controleren.242
Dit algemeen principe werd zo geïnterpreteerd dat een
rechterlijke controle onmogelijk was wanneer de Staat nog maar louter betrokken was.243
Na het bovenstaande arrest van het Hof van Cassatie werd de aansprakelijkheid van de
wetgevende macht zelfs jarenlang niet bespreekbaar geacht.244
1.2. De quasi-immuniteit van de uitvoerende macht
96. Ook de aansprakelijkheid van de uitvoerende macht werd in vraag gesteld tijdens de 19de
eeuw. Dit is logisch aangezien deze in een meer rechtstreeks contact staat met de burger dan
de andere staatsmachten waardoor schadegevallen zich makkelijker kunnen voordoen.245
Het
Hof van Cassatie oordeelde in 1852 op een bijzondere manier over de aansprakelijkheid van
de uitvoerende macht.246
Het Hof maakte een onderscheid tussen de handelingen die de Staat
stelde als publiek rechtspersoon en deze die ze stelde als privaat rechtspersoon. Voor de eerste
240
Concl. Proc.-Gen. M. LECLERCQ, o.c., 404. 241
Concl. Proc.-Gen. M. LECLERCQ, o.c., 404. 242
R. MARCQ, o.c. , 44. 243
H. VUYE, “Overheidsaansprakelijkheid wegens het doen en laten van de wetgever. Van Europees recht naar
Belgisch recht : een (te) grote stap?”, in H. VANDENBERGHE (ed.), “Overheidsaansprakelijkheid”, Brugge, die
Keure, 2005, 182. 244
H. VUYE, o.c., 182. 245
H. VUYE, o.c., 185. 246
Cass. 27 mei 1852, Pas. 1852, I, 370.
48
soort handelingen trad de overheid op als drager van de openbare macht en kon ze niet
aansprakelijk worden gesteld.247
Als de uitvoerende macht optrad in zijn hoedanigheid van
private rechtspersoon kon ze echter wel aansprakelijk worden gesteld.248
Ondanks deze
vaststelling dient er toch op gewezen worden dat zelfs voor de privaatrechtelijke daden van de
overheid de aansprakelijkheid meestal uitbleef.249
97. Het onderscheid in hoedanigheden werd eveneens verdedigd door het principe van de
scheiding der machten. Men oordeelde dat door de aansprakelijkheidsvorderingen tegen de
uitvoerende macht toe te laten de rechter zich in de plaats van de uitvoerende macht zou
stellen.250
Op basis van deze redenering verantwoordde men het onderscheid en oordeelde
Procureur-Generaal Mesdach De Ter Kiele dat deze hoedanigheden ‘si distincts’ waren ‘que
jamais il ne vous est arrivé de les confondre.”251
Volgens de reeds voornoemde Procureur-
Generaal Mathieu Leclercq was het onderscheid eenvoudig: als de Staat het algemeen belang
nastreefde, diende men de handeling te beschouwen als gesteld door de Staat als publieke
rechtspersoon. Als de Staat daarentegen een louter individueel belang najoeg dan had de Staat
deze handeling gesteld als private rechtspersoon.252
98. Het onderscheid bleek echter niet altijd zo gemakkelijk te maken als de Procureur-
Generaal het voorstelde. Er waren veel contradicties.253
Het hogervermelde arrest was zo
reeds in tegenspraak met een vroeger arrest van het Hof van Cassatie. Het Hof diende
uitspraak te doen in een zaak betreffende de exploitatie van spoorwegen. In haar arrest van
1850 stelde ze in duidelijke bewoordingen dat de Staat hierbij optrad als publiek
rechtspersoon waardoor zij niet aansprakelijk kon worden gesteld.254
In het reeds vermelde
247
A. VAN OEVELEN, “De overheidsaansprakelijkheid voor het optreden van de rechterlijke macht”,
Antwerpen, Maklu, 1987, 143-144. 248
Cass. 27 mei 1852, Pas. 1852, I, 370. 249
J. DELVA, “Civielrechtelijke aspecten van de overheidsaansprakelijkheid”, R.W. 1977-1978, 2345; T.
VANSWEEVELT en B. WEYTS, o.c., 198. 250
A. MAST, J. DUJARDIN, M. VANDAMME en J. VANDE LANOTTE, “Overzicht van het Belgisch administratief
recht”, Antwerpen, 1999, Kluwer, nr. 771. 251
Concl. Proc. Gen. M. DE TER KIELE bij Cass. 27 mei 1852, Pas. 1852, I., 378. 252
Concl. Proc. Gen. M. LECLERCQ bij Cass. 27 mei 1852, Pas. 1852, I., 370. 253
C. CAMBIER, “La responsabilité de la puissance publique et ses agents”, Brussel, Larcier, 1947, 62 ; A. MAST,
J. DUJARDIN, M. VANDAMME en J. VANDE LANOTTE, o.c., nr. 771. 254
Cass. 23 februari 1850, Pas. 1850, I, 163.
49
arrest van 1852 oordeelde het Hof van Cassatie echter dat de Staat optrad als privaat
rechtspersoon waardoor ze wel aansprakelijk kon worden gesteld.255
99. Ondanks de duidelijke verwarring werd dit principe quasi gedurende de gehele 19de
eeuw
toch consequent toegepast door het Hof van Cassatie.256
1.3. De totale lacune van het idee van de aansprakelijkheid van de rechterlijke macht
100. De vraag naar de aansprakelijkheid van de rechterlijke macht was in de 19de
eeuw zelfs
niet aan de orde. Een verklaring voor deze totale lacune kan gevonden worden in de afwijzing
bij de wetgevende macht en de grote moeilijkheden bij de uitvoerende macht. De rechterlijke
macht bleef volledig buiten schot.
1.4. Conclusie
101. Uit de voorgaande beschouwingen kan men concluderen dat de Belgische Staat in de
19de
eeuw genoot van een zeer verregaande aansprakelijkheidsimmuniteit. Enkel de
uitvoerende macht kon aansprakelijk worden gesteld en dit enkel in zoverre er werd
geoordeeld dat de Staat optrad als private rechtspersoon en niet als publieke rechtspersoon.
De indertijd aangehaalde argumenten tegen een onderwerping van de overheid aan art. 1382
B.W. blijven meestal eerder vaag of filosofisch.257
Dit bracht Laurent er toe te stellen: “Le
principe de la responsabilité de l’État, tel que nous le formulons, n’est admis par personne,
du moins en théorie.”258
255
Cass. 27 mei 1852, Pas. 1852, I, 370. 256
Cass. 19 december 1887, Pas. 1888, I., 43 ; Cass. 13 februari 1902, Pas. 1902, I., 154. 257
H. VUYE, o.c., 178. 258
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 447-448.
50
2. De aansprakelijkheid van de Staat in het Avant-projet
Artikel 1124 Avant-Projet: “L’État est soumis à la responsabilité, résultant du dommage
causé par la lésion d’un droit." 259
102. Laurent toont zich d.m.v. dit artikel voorstander van de onderwerping van de Staat aan
de gemeenrechtelijke aansprakelijkheidsregels. I.t.t. het Burgerlijk Wetboek van 1804 neemt
hij expliciet een bepaling op die de aansprakelijkheid van de Staat inhoudt. Zoals uit de
voorgaande titel kan blijken, druiste dit volledig in tegen de heersende opvatting in de 19de
eeuw. Het artikel 1124 van het Avant-Projet kan voor zijn tijd zeker als revolutionair worden
beschouwd.
Doch is enige voorzichtigheid geboden. Laurent wordt vaker door verschillende auteurs
aangehaald als één van de geestelijke vaders van het concept van de
overheidsaansprakelijkheid.260
Deze beeldvorming mag door onze moderne visie op de
aansprakelijkheid van de Staat niet te ruim worden begrepen.
2.1. De wetgevende macht in het Avant-projet
103. Al kunnen de algemene bewoordingen van art. 1124 Avant-Projet anders doen
vermoeden, Laurent was zeker geen voorstander van de aansprakelijkheid van de wetgevende
macht. Met slechts één korte paragraaf in het Avant-projet sluit de auteur de aansprakelijkheid
van deze staatsmacht volledig uit. Hij motiveert dit kort door te stellen dat de wetgevende
macht geen verantwoording moet afleggen “parce qu’il est l’organe de la souveraineté
nationale; voilà pourquoi une loi, fût-elle inconstitutionnelle, oblige les citoyens et les
tribunaux.”261
104. De reden van de bondigheid van de auteur is te verklaren door het feit dat hij de
aansprakelijkheid van de wetgevende macht reeds ruimer had uitgewerkt in zijn Principes de
259
F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 109. 260
R.O. DALCQ, “Une révision législative des articles 1382 à 1386 du Code civil: Est-elle souhaitable? ”, in J.
ERAUW, B. BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), o.c., 480 ; J. DELVA, o.c., 2346. 261
F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 109.
51
Droit Civil. In dit werk onderbouwt Laurent uitgebreid waarom de wetgevende macht moet
worden uitgesloten van aansprakelijkheidsvorderingen.262
105. Laurent opent zijn betoog in de Principes de Droit Civil door te stellen dat men niet mag
uitgaan van een immuniteit van aansprakelijkheid voor alle staatsmachten zoals in de tijd van
de auteur het gangbare idee was. Hij wijst er op dat de Staat soeverein is en dat
“l’irresponsabilité” een wezenskenmerk is van de soevereiniteit, maar dit impliceert volgens
Laurent echter niet dat alle staatsmachten op elk moment de soevereiniteit uitoefenen.263
In een volgende stap oordeelt Laurent dat de wetgevende macht de enige staatsmacht is die
soeverein is. Hij baseert zich hiervoor op de premisse dat gehoorzaamheid aan de wet altijd
verplicht is, zelfs indien deze wet individuele rechten schendt.264
“…on ne conçoit pas que les
tribunaux soient saisis d’une action en dommages-intérêts contre le législateur, car ils sont
soumis à la loi aussi bien que les citoyens ; et l’obligation d’exécuter la loi exclut toute
responsabilité du pouvoir qui l’a portée.”265
106. Laurent geeft met dit argument aan dat de onmogelijkheid om de wetgevende macht
aansprakelijk te stellen logischerwijze voortvloeit uit de plicht van de rechtsonderhorigen om
wetten ‘uit te oefenen’. Uit deze plicht zou dan voortvloeien dat men de wetten niet kan
tegenstellen aan de wetgevende macht. De gelijkenis met de reeds aangehaalde conclusie van
Mathieu Leclercq is bijzonder treffend. Hoe kan één bepaalde wet nu in de weg staan van een
andere?266
107. In zijn verdere argumentatie hanteert Laurent tevens een exegetisch argument wanneer
hij wijst op het feit dat artikel 1382 B.W. spreekt van ‘tout fait de l’homme’. Dit impliceert
volgens de auteur dat enkel een individu aansprakelijk kan worden gesteld en niet de
262
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 438-439. 263
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 438. 264
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 438. 265
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 438-439. 266
Supra, randnr. 94.
52
wetgevende macht aangezien deze nooit handelt in deze hoedanigheid.267
Bij de
aansprakelijkheid van de uitvoerende macht komen we terug op dit argument.268
108. Laurent is echter niet blind voor de potentiële schade die zou kunnen voortvloeien uit
ondeugdelijke wetten. Zo wijst hij er op dat wanneer een wet het eigendomsrecht van een
individu zou schenden de Staat op basis van de Belgische Grondwet de verplichting heeft het
slachtoffer te vergoeden. Dat de auteur het eigendomsrecht ‘als voorbeeld’ neemt, is te
verklaren vanuit de bijzondere positie die het eigendomsrecht in onze Grondwet inneemt. De
wet zou bij dergelijke schending volgens Laurent in een vergoedingsregeling moeten voorzien
om grondwettelijk te zijn.269
Men kan hier de vraag stellen of Laurent ook voorstander was
om een vergoedingsregeling op te nemen in de wet voor andere rechten dan het
eigendomsrecht.
109. In een laatste stap is Laurent echter onverbiddelijk wanneer hij stelt dat zelfs een
ongrondwettelijke wet geen aanleiding kan geven tot een aansprakelijkheidsvordering tegen
de wetgevende macht. Hij baseert zich op het oude artikel 107 van de Grondwet dat stelt dat
rechtbanken geen toetsing van de wetten aan de Grondwet mogen doorvoeren. Dit argument
was in de 19de
eeuw juridisch volledig correct aangezien de onschendbaarheid van de wet
centraal stond. Een rechtscollege dat de wetten aan de Grondwet kon toetsen en de
rechtsfiguur van de prejudiciële vraag bestond immers nog niet.270
Op basis van dit argument
is de harde zinsnede van het Avant-projet, “une loi, fût-elle inconstitutionelle”, te verklaren.
110. We kunnen concluderen dat in de visie van Laurent de aansprakelijkheid van de
wetgevende macht totaal uitgesloten was. Zijn visie leunt nauw aan bij deze van het Hof van
Cassatie.271
De bevindingen van Laurent in zijn Principes de Droit Civil maken de uitsluiting
van de aansprakelijkheid van de wetgevende macht in zijn Avant-projet begrijpelijk. De grote
macht van de wetgever in de 19de
eeuw resoneert heel duidelijk door in het Avant-projet.
267
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 439. 268
Infra, randnr. 116. 269
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 439. 270
Infra, randnr. 125. 271
Cass. 27 juni 1845, Pas. 1845, I., 392.
53
2.2. De uitvoerende macht in het Avant-projet
111. Waar Laurent in grote mate een ontzag heeft voor de wetgever, is de auteur minder
coulant voor de uitvoerende macht. Laurent doelde met het artikel 1124 Avant-projet
uitsluitend op de aansprakelijkheid van de uitvoerende staatsmacht. Laurent had dit principe
ook ten sterkste gesteund alvorens het Avant-projet was opgesteld. In zijn Principes de Droit
Civil stelt Laurent: “Quand on parle de l’État, en matière de responsabilité, on entend le
gouvernement, c’est-à-dire le pouvoir exécutif.”272
112. Een gefundeerde verklaring voor het verschil in behandeling tussen de wetgevende en de
uitvoerende macht wordt in het Avant-projet niet gegeven. Opnieuw moeten we ten rade gaan
in zijn Principes de Droit Civil. Laurent steunt het verschil op het feit dat i.t.t. de wetgever, de
uitvoerende macht wel gehoorzaamheid aan de wetten moet tonen en daarom wel
aansprakelijk kan worden gesteld op grond van art. 1382 B.W. e.v.273
Maar deze
aansprakelijkheid gaat niet op wanneer de uitvoerende macht in koninklijke besluiten louter
de uitoefening van de wet nastreeft. “Pour que l’État, considéré comme gouvernement, soit
responsable, il faut qu’il s’agisse d’un acte autre qu’un arrêté royal pris en exécution de la
loi.”274
Laurent doelt met de aansprakelijkheid van de uitvoerende macht niet op haar
verordenende of reglementaire bevoegdheid.
113. Laurent haalt in het Avant-projet vele argumenten aan om de overheidsaansprakelijkheid
te ondersteunen. Het belangrijkste element daarbij is ongetwijfeld de aanval op het
onderscheid tussen de aansprakelijkheid van de Staat als private en publieke rechtspersoon
zoals dat gemaakt werd door de 19de
eeuwse rechtspraak. De auteur stelt dat de overheid
steeds als politieke macht handelt en in deze hoedanigheid ook handelingen kan stellen zoals
kopen, verkopen, enz… Indien de overheid dergelijke daden niet zou kunnen stellen,“il ne
pourrait pas remplir sa mission de pouvoir politique. La personnification n’est donc qu’un
272
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 439. 273
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 440. 274
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 440.
54
moyen ; mais le moyen ne change pas la nature de l’État, ni son action.”275
Op basis daarvan
stelt Laurent dat het onderscheid in hoedanigheden van de Staat een foute redenering is.
114. Laurent gaat voorts in tegen de stelling dat de Staat niet gehouden is om de schade van
een rechtskrenking te vergoeden aangezien deze belast is met de bescherming van de
algemene belangen van de samenleving. Laurent weerlegt deze stelling door te argumenteren
dat bij de aansprakelijkheid men niet moet kijken naar ‘de auteur’ van de onrechtmatige daad.
Men moet zich louter concentreren op de schade en deze moet vergoed worden ongeacht wie
de schade heeft teweeggebracht. “Toute lésion d’un droit doit être réparée, sinon la société
manque son but; pour mieux dire, elle ne remplit pas son devoir.” 276
115. Vervolgens ontkracht Laurent de gangbare mening dat de werking van de Staat
gesaboteerd zou worden wanneer elke handeling van de uitvoerende macht die niet in lijn is
met een individueel belang aanleiding zou geven tot aansprakelijkheidsvorderingen en
vergoedingen. De auteur geeft toe dat bij een tegenstelling tussen het individueel en het
algemeen belang, dit laatste moet primeren op de belangen van individuen, “il n’y a de société
possible qu’à ce prix.”277
Maar dit impliceert niet dat het belang van de Staat een voorkeur
zou verdienen op een recht van een individu. Het is immers de taak van de Staat om de
rechten van de rechtsonderhorigen te beschermen. Als een recht gekrenkt wordt, zelfs door de
Staat, moet dit vergoed worden. In zijn Principes de Droit Civil geeft hij ook aan dat de
werking van de Staat niet automatisch gesaboteerd zou worden. De Staat moet opties voorzien
om de schendingen van individuele rechten tegen te gaan. “On suppose que l’État construise
une voie de communication.”278
116. Laurent haalt ook in het Avant-projet het exegetische argument aan dat we terugvinden
bij zijn bespreking van de wetgevende macht in de Principes de Droit Civil. De letterlijke
tekst van artikel 1382 B.W. spreekt van “tout fait de l’homme” waardoor de Staat hier niet
onder zou ressorteren aangezien deze een politieke macht is en geen mens. Als antwoord op
275
F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 111. 276
F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 109. 277
F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 110. 278
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 442.
55
deze stelling herhaalt Laurent het principe dat er niet naar de auteur van de onrechtmatige
daad dient gekeken te worden maar louter naar het geschonden recht en de schade die vergoed
moet worden. Het is vreemd dat de auteur dit exegetisch argument weerlegt voor de
uitvoerende macht maar met dit zelfde argument de aansprakelijkheid van de wetgevende
macht wil uitsluiten.279
Ook H. Vuye heeft dit opgemerkt en stelt m.i. terecht dat zowel de
wetgevende als de uitvoerende macht als politieke machten kunnen worden aangemerkt
waardoor ze beide niet onder het toepassingsgebied van art. 1382 B.W. zouden vallen.280
Of
omgekeerd kan er ook gesteld worden dat als de auteur van de onrechtmatige daad irrelevant
is, het dan ook geen verschil zou mogen uitmaken of de wetgevende dan wel de uitvoerende
macht betrokken is.
117. Laurent haalt in zijn Principes de Droit Civil nog een ander bezwaar aan dat tegen de
aansprakelijkheid van de overheid werd aangevoerd en dat niet expliciet in het Avant-Projet is
opgenomen. De Staat is een rechtspersoon en m.a.w. een fictie. “Est-ce qu’un être fictif peut
commettre un délit ou un quasi-délit? Non évidemment.”281
Het zijn de uitvoeringsagenten
van de Staat die de handelingen stellen. In welke mate kan men de Staat dan hiervoor
aansprakelijk stellen? Laurent lost dit op door een toepassing te vinden in de
aanstellersaansprakelijkheid van art. 1384, derde lid B.W. die we ook reeds in het vorig
hoofdstuk hebben gezien.282
Laurent had nog geen oog voor de orgaantheorie die later
ontwikkeld zou worden op basis waarvan de Staat rechtstreeks aansprakelijk kan worden
gesteld voor fouten die door haar ambtenaren zijn gemaakt in de uitoefening van hun ambt.283
2.3. De rechterlijke macht in het Avant-projet
118. Het is bijzonder opmerkelijk dat in de bespreking van artikel 1124 Avant-projet geen
gewag wordt gemaakt van de aansprakelijkheid van de rechterlijke macht. Dit is enigszins
vreemd aangezien Laurent de andere twee machten wel expliciet vermeldt en behandelt. Voor
een verklaring moeten we opnieuw kijken naar zijn Principes de Droit Civil.
279
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 439 ; Supra, randnr. 107. 280
H. VUYE, o.c., 178. 281
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 442. 282
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 443; F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 124 ; Supra, randnr. 78. 283 M. CASSIERS, “De overheidsaansprakelijkheid voor het optreden van de rechterlijke macht”, Jura Falc. 1992-
93, 61-62.
56
119. Ondanks het feit dat Laurent een aparte titel voorziet voor de aansprakelijkheid van de
rechterlijke macht wordt het meteen duidelijk dat hij deze vanuit een andere invalshoek zal
benaderen dan de overige staatsmachten. Laurent gaat er immers van uit dat de overheid niet
aansprakelijk kan worden gesteld voor het foutief handelen van de rechterlijke macht maar dat
de magistraten afzonderlijk wel aansprakelijk kunnen gesteld worden voor hun fouten. “Les
tribunaux et les cours peuvent être pris à partie, mais l’action n’est pas dirigée contre l’État,
elle est formée contre les magistrats inculpés.”284
Het verschil is van cruciaal belang. Laurent gaat de vraag niet meer behandelen vanuit de
aansprakelijkheid van de Staat maar vanuit de persoonlijke aansprakelijkheid van de rechter.
Volgens Laurent kan een rechter die in hoger beroep een fout begaat die schade veroorzaakt
aan een derde niet worden beschouwd als een orgaan van de Staat. Hij spreekt immers van:
“Ils [les juges] peuvent se laisser entraîner par la faveur ou la haine; dans ce cas, ils ne
méritent plus le nom d’organes de la justice.”285
120. Op grond van het voorgaande stelt Laurent verder dat de persoonlijke aansprakelijkheid
van de rechter door een bijzonder regime wordt beheerst dat afwijkt van de gemeenrechtelijke
aansprakelijkheid op grond van art. 1382 B.W.286
Dit regime werd vastgesteld door het oude
artikel 505 van de Code de Procédure dat bepaalde onder welke voorwaarden men een rechter
persoonlijk aansprakelijk kon stellen. Dit komt in grote mate overeen met het regime van het
verhaal op de rechter zoals dit vandaag is vastgelegd in de artikelen 1140-1147 Ger.W.
De onderliggende gedachte in de Principes de Droit Civil is dat de persoonlijke
aansprakelijkheid van de rechter de aansprakelijkheid van de Staat uitsluit. Een fout van de
rechterlijke macht roept louter de aansprakelijkheid van de betrokken rechter op en niet de
aansprakelijkheid van de Staat. Het is vanuit deze optiek verklaarbaar waarom Laurent de
rechterlijke macht niet behandelt in zijn artikel 1124 Avant-projet.
121. Naast het speciale regime van het verhaal op de rechter kan volgens Laurent het
rechtsherstel voor iemand die schade ondervindt door een fout van de rechterlijke macht maar
284
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 469. 285
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 470. 286
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 470-471.
57
enkel liggen in de aanwending van een normaal rechtsmiddel i.e. hoger beroep of een
voorziening in cassatie. Laurent steunt de uitsluiting van de gemeenrechtelijke
aansprakelijkheid op de overtuiging dat dit noodzakelijk is om de sociale orde te behouden in
onze maatschappij. “Si la faute la plus légère suffisait pour lui demander raison de sa
sentence, la passion multiplierait à l’infini les actions en dommages-intérêts contre les
magistrats ; et que deviendrait alors le prestige de la justice, journellement attaquée et
avilie?”287
287
F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 471.
58
3. De verdere evolutie van de overheidsaansprakelijkheid bij het begin van
de 20ste
eeuw
122. In dit derde deel gaan we in op de verdere evolutie van de aansprakelijkheid van de staat
in de doctrine en de rechtspraak onmiddellijk na het Avant-projet en bij de start van de 20ste
eeuw. Kan men stellen dat Laurent met zijn opvattingen over de aansprakelijkheid van de
Staat in het Avant-projet de Belgische rechtsorde heeft beïnvloed?
3.1. De aansprakelijkheid van de wetgevende macht
123. In de Belgische doctrine van de 20ste
eeuw waren er geen voorstanders te vinden voor de
aansprakelijkheid van de wetgevende macht op grond van art. 1382 B.W. De meeste
rechtsgeleerden volgden het principe dat gevestigd werd door het Cassatie-arrest van 1845.288
Ze bouwden verder op het argument van M. Leclercq door te oordelen dat de rechtsregels van
art. 1382 B.W. e.v. geen obstakel voor de wetgever vormen omdat de wetgevende macht
immers de bevoegdheid heeft om ze te behouden, te wijzigen of af te voeren. “Les principes
établis, les règles acquises ne lui sont donc pas un obstacle, puisqu’il est le maître de leur
destinée et qu’il peut – à son gré – les maintenir, les modifier ou les abroger.”289
124. Tevens wordt een groot deel van de kritiek van Laurent hernomen. M. Bourquin stelt dat
de wetgever de soevereiniteit van de Staat uitoefent en bijgevolg dan ook niet aansprakelijk
kan worden gesteld.290
L.Wodon reageert enkele jaren later echter bijzonder negatief op dit
argument. “Ce sont là des formules vides de sens.”291
M.i. haalt deze auteur terecht het
volgende citaat aan: “Affirmer la souveraineté, c’est simplement affirmer le fait de
l’impossibilité d’une responsabilité.”292
Wodon is evenwel toch ook geen voorstander van de
aansprakelijkheid van de wetgevende macht. Hij argumenteert dat deze macht geen schade
kan berokkenen aan de rechtsonderhorigen aangezien wetten louter algemene en
288
Cass. 27 juni 1845, Pas. 1845, I., 392. 289
M. BOURQUIN, “La protection des droits individuels contre les abus de pouvoir de l’autorité administrative en
Belgique”, Brussel, Bruylant, 1912, 6. 290
M. BOURQUIN, o.c., 6. 291
L. WODON, “Le contrôle juridictionnel de l'administration et la responsabilité des services publics en
Belgique”, Brussel, Larcier, 1920, 224. 292
L. WODON, o.c., 224.
59
onpersoonlijke bepalingen zijn. Het is de toepassing van de wet die schade kan berokkenen,
niet de wet op zichzelf.293
125. R. Marcq daarentegen erkent wel het potentieel van de wetgever om schade aan
individuen te veroorzaken. “Les lois qui portent atteinte à des patrimoines privés sont
nombreuses, et les dommages causés sont souvent considérables.”294
Naar analogie met
Laurent wijst hij erop dat de wet in een mogelijkheid tot vergoeding kan voorzien maar dat bij
het ontbreken van een dergelijke regeling het onmogelijk blijft om de wetgever aansprakelijk
te stellen. Het is immers verboden voor de rechterlijke macht om de wetten aan de Grondwet
te toetsen.295
Hij merkt op dat “…notre organisation politique ne possède pas cette Cour
suprême, investie de la haute mission de vérifier la constitutionalité.”296
Marcq laat de optie open voor de wetgever om uitdrukkelijk een vergoedingsregeling op te
nemen in de wet waarbij de grootte van de vergoeding kan bepaald worden door de
rechterlijke macht.297
3.2. De aansprakelijkheid van de uitvoerende macht
126. Het Hof van Cassatie heeft het idee van de aansprakelijkheid van de uitvoerende macht
van het Avant-projet niet onmiddellijk overgenomen. In een arrest van 1887 weigerde ze
immers principieel de mogelijkheid voor de rechter om de gegrondheid van een beslissing van
een College van Schepen en Burgermeester na te gaan.298
Doch enkele jaren later stelde het Hof dat de rechtbanken wel een schadevergoeding mogen
toekennen als de Staat een burgerlijk recht schendt, zelfs wanneer deze handeling regelmatig
werd verricht.299
Opnieuw werd hierbij het onderscheid gemaakt tussen de Staat als privaat
dan wel als publiek rechtspersoon. De 19de
eeuwse visie op de scheiding der machten was
293
L. WODON, o.c., 224-225. 294
R. MARCQ, o.c., 43. 295
R. MARCQ, o.c., 44. 296
R. MARCQ, o.c., 44. 297
R. MARCQ, o.c., 44. 298
Cass. 19 december 1987, Pas. 1988, I., 43. 299
Cass. 4 januari 1894, Pas. 1894, I, 71.
60
immers nog sterk aanwezig en het Hof van Cassatie stelde dat de rechtbanken zich niet als
rechters over de handelingen van de administratie mochten opstellen.300
127. Bij het begin van de 20ste
eeuw neemt de evolutie naar de overheidsaansprakelijkheid
een echte start. Een aantal rechtsgeleerden breekt een lans voor de aansprakelijkheid van de
uitvoerende macht terwijl in de 19de
eeuw Laurent haast alleen stond met dit standpunt.301
Het
is opvallend dat deze rechtsgeleerden een groot aantal van de argumenten van Laurent
overnemen.
Zo kunnen we bij R. Marcq duidelijk lezen dat hij zich net als Laurent baseert op het
argument dat niet de auteur van de onrechtmatige daad maar de geleden schade relevant is.
“L’obligation de réparer le dommage éprouvé par autrui, se rattache essentiellement à la
faute.”302
Dezelfde auteur neemt tevens expliciet het argument van Laurent over dat verwijst naar de
paradoxale situatie waarbij de Staat in geen enkele situatie verplicht zou zijn tot vergoeden,
uitgezonderd wanneer ze overgaat tot onteigening. De auteur verwijst hierbij zowel naar de
Principes de Droit Civil als het Avant-projet van Laurent.303
Voorts stelt Marcq ook dat het onderscheid dat gemaakt wordt tussen de Staat als publieke en
private rechtspersoon foutief is. Hij argumenteert -net zoals Laurent- dat de private
hoedanigheid van de Staat louter een instrument is en niet de natuur van de Staat zelf
verandert. De Staat handelt immers altijd in het algemeen belang. “Tous les actes que notre
esprit ramène à l’activité étatique, sont donc inspirés par l’intêret-général des membres de la
Nation, même ceux qui se rapportent à la gestion du domaine privé… ”304
300
J. DELVA, o.c., 2346. 301
H. VUYE, o.c., 178. 302
R. MARCQ, o.c., 17. 303
R. MARCQ, o.c., 21. 304
R. MARCQ, o.c., 24-25.
61
128. Niet alleen in de rechtsleer maar ook in de rechtspraak komt er een verandering die in
overeenstemming is met de principes van Laurent. In zijn conclusie bij een arrest van het Hof
van Cassatie van 1917 treedt P. Leclerq (de kleinzoon van M. Leclercq305
nota bene), Laurent
expliciet bij in zijn kritiek dat het gemaakte onderscheid tussen de overheid als private dan
wel als publiek rechtspersoon foutief is.306
Ook in het arrest van 29 april 1920 lijkt het Hof
van Cassatie zich af te keren van haar vroegere rechtspraak die de uitvoerende macht een
quasi-aansprakelijkheidsimmuniteit toekende.307
129. Het roer wordt uiteindelijk officieel omgegooid voor de uitvoerende macht met het
bekende ‘Flandria-arrest’ van het Hof van Cassatie.308
In het oordeel van het Hof van Cassatie
werd gesteld dat de schending van ieder burgerlijk recht tot de exclusieve bevoegdheid van de
gewone rechter behoort die hiervoor een schadevergoeding kan toekennen.309
Met dit arrest
wordt het onderscheid tussen de twee hoedanigheden die de uitvoerende macht kan aannemen
definitief verworpen. De overheid kan ongeacht in welke hoedanigheid ze optreedt
aansprakelijk worden gesteld.310
130. We stellen vast dat de kritiek van Laurent op het onderscheid in hoedanigheden van de
Staat dan toch gehoor heeft gekregen, zij het weliswaar ruim 30 jaar later. In de heldere
conclusie bij het bekende Flandria–arrest maakt Procureur-Generaal P. Leclercq duidelijk
waar de foute redenering van de scheiding der machten vandaan komt. Volgens P. Leclercq
valt de hele misvatting van de scheiding der machten te verklaren door de grote invloed die de
Franse rechtsgeleerden hadden op de Belgische doctrine.311
Voornamelijk H. De Pansey werd
vaker aangehaald om de aansprakelijkheid van de uitvoerende macht gedeeltelijk uit te
sluiten.312
Maar er waren grote verschillen in het Franse en Belgische staatsbestel. Het Franse
was immers getekend door een groot wantrouwen tegenover de rechtsprekende macht
305
M. LECLERCQ had immers het principe van de verschillende hoedanigheden nog verdedigd: Supra, randnr. 94;
H. VUYE, o.c., 126. 306
Concl. Proc.Gen. P., LECLERCQ bij Cass. 5 maart 1917, Pas. 1917, I., 118 e.v. 307
Cass. 29 april 1920, Pas. 1920, I, 127, concl. Proc. Gen. TERLINDEN. 308
Cass. 5 november 1920, Pas. 1920, I., 193. 309
T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, o.c., 199. 310
J. DELVA, o.c., 2346. 311
Concl. Proc.Gen. P., LECLERCQ bij Cass. 5 november 1920, Pas. 1920, I., 195. 312
Men verwijst vaker naar het volgende werk van de auteur : “De l’autorité judiciaire en France”, Parijs, T.
Barrois père, 1827.
62
waardoor men deze geen enkele controle wilde geven op de uitvoerende macht. De Procureur-
Generaal beschrijft deze situatie in het volgende citaat: “Tout procès dont le jugement
implique l’appréciation d’un acte ou d’une opération administrative est de la compétence des
administrateurs.”313
Deze controlefunctie wordt in Frankrijk uitgeoefend door de Conseil
d’État.
Het Belgische staatsbestel daarentegen werkte met de Grondwet in 1831 vanuit een ander
uitgangspunt waarbij voornamelijk een te grote inmenging van de uitvoerende macht werd
gevreesd.314
Daarom werd aan de rechterlijke macht een grotere onafhankelijkheid toebedeeld
die zich onder meer uit in de artikelen 31, 144 en 145 van de Grondwet.315
Op grond van deze redenering stelt P. Leclercq dat het door de 19de
eeuwse rechters frequent
aangehaalde argument dat de overheidsaansprakelijkheid in strijd zou zijn met het principe
van de scheiding der machten, gebaseerd is op een misvatting.316
131. Ook inhoudelijk leunde het Flandria-arrest nauw aan bij de visie van Laurent op de
aansprakelijkheid van de overheid. Uit de Principes de Droit Civil en het Avant-Projet
kunnen we afleiden dat de voorgestelde aansprakelijkheid voornamelijk gericht was op de
uitvoering van de gewone administratieve handelingen. Laurent was geen voorstander van de
aansprakelijkheid van de uitvoerende macht voor de uitvaardiging van Koninklijke Besluiten
aangezien deze de uitvoering waren van wetten.317
In deze logica ging ook het Flandria-arrest
voort waarbij we vaststellen dat het louter de uitvoering van een administratieve handeling
betrof.
313
Concl. Proc.Gen. P., LECLERCQ bij Cass. 5 november 1920, Pas. 1920, I., 196; Citaat van L. DUGUIT, “Droit
constitutionnel”, Paris, Charmont, 1910, 2e editie, 437.
314 A. VAN OEVELEN, o.c., 145.
315 Dit waren de vroegere artikelen 24, 92 en 93 van de toen heersende versie van de Grondwet. Deze zijn
identiek gebleven met uitzondering van het eerst aangehaalde artikel dat aangepast is aan het federaal
staatsbestel. 316
Concl. Proc.Gen. P., LECLERCQ bij Cass. 5 november 1920, Pas. 1920, I., 196-197. 317
Supra, randnr. 112.
63
3.3. De aansprakelijkheid van de rechterlijke macht
132. De aansprakelijkheidsimmuniteit van de rechterlijke macht bleef in het begin van de
twintigste eeuw volledig behouden. De meeste rechtsgeleerden van de twintigste eeuw
onthielden er zich zelfs van de aansprakelijkheid van de rechterlijke macht te behandelen.318
133. Toch kunnen we vaststellen dat men niet geheel blind was voor de mogelijkheid dat de
rechterlijke macht schade kon berokkenen aan de rechtsonderhorigen. “Dans
l’accomplissement de sa mission, le pouvoir judiciaire peut commettre les injures les plus
cruelles et causer aux particuliers les plus graves dommages.”319
Ondanks het voorgaande gegeven sluit R. Marcq de aansprakelijkheid van de rechterlijke
macht volledig uit aangezien dit zou ingaan tegen het principe van de scheiding van machten.
De rechterlijke macht is niet in staat om zichzelf te beoordelen.320
Dit werd in het begin van
de 20ste
eeuw als zo vanzelfsprekend beschouwd dat men zich niet waagde aan een meer
diepgaande bespreking.
134. Een interessanter argument dat R. Marcq aanhaalt is dat de aansprakelijkheid van de
rechterlijke macht onmogelijk is aangezien het ingaat tegen het principe van het gezag van
gewijsde. Zo zou men een beslissing in hoger beroep opnieuw kunnen aanvechten aangezien
deze schade zou veroorzaakt hebben.321
Concreet wordt er verwezen naar het beginsel Res
judicata pro veritate habetur: Zaken in laatste aanleg worden geacht de waarheid te zijn. Om
die reden besluit R. Marcq: “Poursuivre l’État en réparation du dommage causé par une
décision du pouvoir judiciaire, c’est critiquer cette décision elle-même, la prétendre contraire
au droit : c’est remettre en question la solution même du litige, vouloir porter atteinte à
l’autorité des choses jugées.”322
We stellen vast dat dit argument overeenkomt met de visie
van Laurent die ook de mening was toegedaan dat de aansprakelijkheid van de Staat voor
318
Het ontbreekt in haast alle grote werken die geschreven zijn omtrent de overheidsaansprakelijkheid bij de
start van de twintigste eeuw. 319
R. MARCQ, o.c., 45. 320
R. MARCQ, o.c., 45. 321
R. MARCQ, o.c., 45. 322
R. MARCQ, o.c., 47.
64
handelingen van de rechterlijke macht een gevaar kon betekenen voor de normale aanwending
van rechtsmiddelen.323
3.4. Conclusie
135. Men kan concluderen dat de visie in het Avant-projet op de aansprakelijkheid van Staat
volledig in lijn ligt met de situatie in de Belgische rechtsorde bij de aanvang van de 20ste
eeuw. Laurents ideeën beïnvloedden gezaghebbende rechtsgeleerden die vele van zijn
argumenten uit zijn Principes de droit civil en zijn Avant-projet uitdrukkelijk overnamen.
Deze auteurs hebben op hun beurt hun stempel gedrukt op het Belgische rechtssysteem totdat
de aansprakelijkheidsimmuniteit van de Staat alvast voor de uitvoerende macht definitief
werd doorbroken.
136. We merken ook dat de principiële uitsluiting van de aansprakelijkheid van de
wetgevende en de rechterlijke macht overgenomen werd door dezelfde auteurs. Hierdoor
bleven deze machten nog lange tijd volledig buiten schot.
137. Kortom, de aansprakelijkheid van de Staat bij het begin van de 20ste
eeuw was volledig
overeenkomstig met de visie van Laurent zoals voorgesteld in zijn Avant-projet.
323
Supra, randnr. 121.
65
Conclusie
François Laurent was een veelzijdige en gedreven persoonlijkheid die op zeer uiteenlopende
terreinen bijzonder actief was: hij was niet enkel de erudiete hoogleraar achter de boeken, hij
zetelde ook in de gemeenteraad, nam het voortouw als inspecteur in de Schoolcommissie, hij
engageerde zich voor de arbeiders in werkliedengenootschappen, enz. Zijn functies hebben
een onmiskenbare invloed gehad bij het tot stand komen van zijn visie op bepaalde
onderwerpen. En vice versa. Zijn visie had ook een impact op de invulling van zijn functies.
Laurent wou zijn ideeën niet enkel (laten) realiseren via maatschappelijke of politieke wegen
maar ze ook verankeren in het recht via zijn Avant-projet.
Men kan zonder meer stellen dat Laurent een aantal revolutionaire voorstellen heeft
geformuleerd in het kader van het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht: zijn visie op de
aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen (hoofdstuk 3) en op de aansprakelijkheid van de Staat
(hoofdstuk 4) staan haaks op -of soms zelfs lijnrecht tegenover- de toen heersende opvatting.
De behandelde domeinen in dit werkstuk behoren hierdoor ongetwijfeld tot de categorie van
revolutionaire ideeën waardoor het Avant-projet nooit als het nieuwe burgerlijk wetboek had
aanvaard kunnen worden.
Amper twee jaar na de publicatie van het laatste deel van zijn Avant-projet is Laurent
overleden. De auteur heeft hierdoor niet de kans gehad zelf de eigen voorstellen en ideeën te
verdedigen. Kort na zijn overlijden maakten zowel de buitencontractuele aansprakelijkheid bij
arbeidsongevallen als de aansprakelijkheid van de Staat het voorwerp uit van verhitte
discussies. Voor beide onderwerpen werd de visie van Laurent opgepikt en overgenomen door
latere rechtsgeleerden en met wisselend succes verdedigd. Op deze manier hebben Laurents
ideeën in het Avant-projet nog herhaaldelijk hun stempel gedrukt op het debat aan het begin
van de 20ste
eeuw.
66
Het Avant-projet blijft ook zo’n 135 jaar na de publicatie van het eerste deel nog steeds een
waardevol document met heel wat verhelderende inzichten. Onderzoeken naar andere
onderwerpen in dit werkstuk van Laurent kunnen in de toekomst beslist nog interessante
resultaten aan het licht brengen.
67
Samenvatting
Deze thesis handelt over de 19de
eeuwse rechtsgeleerde François Laurent en over zijn project
en officiële opdracht tot herziening van het Burgerlijk Wetboek. In een tijdspanne van minder
dan zes jaar voltooide hij deze opdracht en gaf het werk de titel: Avant-projet de révision du
Code civil.
In een eerste hoofdstuk wordt de persoon Laurent toegelicht. Opvallend zijn de vele terreinen
waarop hij actief was: Laurent was hoogleraar maar ook actief als gemeenteraadslid, als
beheerder van een aantal werkliedengenootschappen, als inspecteur voor de
Schoolcommissie, enz… Het eerste hoofdstuk schetst bovendien het beeld van een man die
het conflict niet uit te weg ging: noch met katholieken, noch met zijn liberale collega’s.
Vervolgens wordt in het tweede hoofdstuk het Avant-projet de révision du Code civil in zijn
geheel besproken. In de 19de
eeuw heerste de overtuiging dat men in België tot een eigen
Burgerlijk Wetboek diende te komen. De opdracht van Laurent vloeide voort uit deze
gedachte. Laurents werk resulteerde in zes lijvige boekdelen die niet alleen in heldere taal
gesteld zijn maar ook stevig juridisch en maatschappelijk onderbouwd zijn. Laurent
propageerde in het Avant-projet heel revolutionaire ideeën die meestal niet in smaak vielen,
noch bij vriend noch bij vijand. Allicht is dit de voornaamste reden waarom zijn project nooit
wet is geworden.
In het derde en vierde hoofdstuk wordt het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht in het
Avant-projet onder de loep genomen. Twee onderwerpen worden nader besproken: de
buitencontractuele aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen (hoofdstuk 3) en de
buitencontractuele aansprakelijkheid van de Staat (hoofdstuk 4).
68
Het derde hoofdstuk schetst duidelijk de specifieke maatschappelijke context waarin het
Avant-projet gekaderd moet worden: de opkomst van de industrialisering in België, de vele
arbeidsongevallen en de grote mate waarin slachtoffers van arbeidsongevallen afhankelijk
waren van de regels van de buitencontractuele aansprakelijkheid in het Burgerlijk Wetboek.
Deze regels lieten de slachtoffers van arbeidsongevallen meestal in de kou staan en hun
aansprakelijkheidsvorderingen werden veelvuldig afgewezen. In het Avant-projet stellen we
vast dat Laurent enkele fundamentele ingrepen doet d.m.v. nieuwe bepalingen of nieuwe
interpretaties om de regels van de buitencontractuele aansprakelijkheid toch open te stellen
voor slachtoffers van arbeidsongevallen. Frappant is o.m. de regeling betreffende de eventuele
fout van het slachtoffer zelf. Nog verder gaat Laurent door een foutvermoeden in te stellen
onder de aansprakelijkheid voor zaken lastens de eigenaar. Hierdoor ligt de bewijslast niet
langer bij de arbeiders die aan de gevaarlijke machines werken maar bij de werkgever.
We stellen vast dat na het overlijden van Laurent vele van deze ideeën werden overgenomen.
Zo is het foutvermoeden onder de aansprakelijkheid voor zaken op het einde van de 19de
eeuw
overgenomen door de Franse rechtsgeleerden Josserand en Salleiles.
Aangezien bij het begin van de 20ste
eeuw in België reeds een eerste arbeidsongevallenwet
was ingevoerd, werden de arbeidsongevallen aan het toepassingsgebied van de
buitencontractuele aansprakelijkheidsregels onttrokken. Toch zouden de voorstellen van
Laurent alsnog verwezenlijkt worden in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en we
merken dat zijn visie op de aansprakelijkheid voor zaken door het Hof van Cassatie in het
begin van de 20ste
eeuw werd geaccepteerd. Dit betekende een eerste correctie op het strenge,
schuldgerichte aansprakelijkheidsrecht. Ook de regeling betreffende de fout van het
slachtoffer werd omstreeks de jaren ’30 van de 20ste
eeuw door het Hof van Cassatie
overgenomen.
In het vierde hoofdstuk wordt de buitencontractuele aansprakelijkheid van de Staat besproken.
We stellen vast dat de Staat gedurende de gehele 19de
eeuw genoot van een verregaande
aansprakelijkheidsimmuniteit. Enkel de uitvoerende macht kon aansprakelijk worden gesteld
maar dit was eerder uitzonderlijk.
69
In het Avant-projet pleit Laurent voor de volle aansprakelijkheid van de uitvoerende macht. In
een sterk onderbouwd juridisch betoog beargumenteert hij waarom de regels van de
buitencontractuele aansprakelijkheid zeker van toepassing moeten zijn op de Staat. Enige
nuancering is wel geboden: Laurent was duidelijk geen voorstander van de aansprakelijkheid
van de wetgevende of de rechterlijke macht.
Het debat omtrent de aansprakelijkheid van de Staat kwam pas bij het begin van de 20ste
eeuw
echt op dreef. We kunnen opmerken dat de meeste rechtsgeleerden die over deze materie
schreven hun werken onderbouwden met de argumenten van Laurent. Niet veel later zou het
Hof van Cassatie onder druk van deze rechtsgeleerden in het bekende Flandria-arrest van
1920 de aansprakelijkheid van de uitvoerende macht aanvaarden.
Al is het Avant-projet van Laurent nooit wet geworden, dit document ligt mee ten grondslag
aan een aantal belangrijke evoluties in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht van de
20ste
eeuw.
70
Bibliografie
1. Wetgeving
Art. 1382 t.e.m. 1386 B.W.
Art. 1140 t.e.m. 1147 Ger.W.
Wet 16 december 1851 tot herziening van het hypothecair stelsel, B.S. 22 december
1851.
Wet 24 december 1903 betreffende de vergoeding van schade voortspruitende uit
arbeidsongevallen, B.S. 28-29 december 1903, 6297.
2. Rechtspraak
A. België
Cass. 27 juni 1845, Pas. 1845, I, 392, concl. Proc.-Gen. M. LERCLERCQ.
Cass. 23 februari 1850, Pas. 1850, I, 163.
Cass. 27 mei 1852, Pas. 1852, I, 370, concl. Proc.-Gen. DE TER KIELE en M. LECLERCQ.
Cass. 7 mei 1869, Pas. 1869, I, 338.
Cass. 4 januari 1894, Pas. 1894, I, 71.
Cass. 8 januari 1886, Pas. 1886, I, 38.
Cass. 19 december 1887, Pas. 1888, I, 43.
Cass. 28 maart 1889, Pas. 1889, I, 191, concl. Adv.-Gen. BOSCH.
Cass. 13 februari 1902, Pas. 1902, I, 154.
Cass. 20 mei 1904, Pas. 1904, I, 246, concl. Adv.-Gen. JANSSENS.
Cass. 5 maart 1917, Pas. 1917, I, 118, concl. Proc.-Gen. P. LECLERCQ.
71
Cass. 29 april 1920, Pas. 1920, I, 127, concl. Proc.-Gen. TERLINDEN.
Cass. 5 november 1920, Pas. 1920, I., 193, concl. Proc.-Gen. P.LECLERCQ.
Cass. 2 april 1936, Pas. 1936, I, 209.
Brussel 4 mei 1874, B.J. 1874, 630.
Brussel 8 juni 1879, Pas. 1879, II, 294.
Brussel 31 december 1890, Pas. 1891, II, 188.
Luik 25 mei 1900, Pas. 1901, II, 46.
Rb. Brussel 31 mei 1871, B.J. 1871, 758.
Rb. Brussel 18 mei 1886, B.J. 1886, 695.
B. Frankrijk
Cass. fr. 16 juni 1896, S. 1897, I, 17, noot. E. ESMEIN.
Cass. fr. 15 juli 1896, S. 1897, I, 230.
Cass. fr. 30 maart 1897, D. 1897, J, 440, noot. SALLEILES.
Parijs 16 november 1871, Dalloz 1871, II, 208.
3. Rechtsleer
A. Boeken
ALEXANDER, F., CORNIL, M., ERNST-HORION, M.-L. en MARCELIS, F., “Genèse du droit
social au cours du 19e siècle”, Brussel, ULB, 1963, 265 p.
BOURQUIN, M., “La protection des droits individuels contre les abus de pouvoir de
l’autorité administrative en Belgique”, Brussel, Bruylant, 1912, 398 p.
CAMBIER, C., “La responsabilité de la puissance publique et ses agents”, Brussel,
Larcier, 1947, 548 p.
CHLEPNER, B.-S, “Cent ans d’histoire sociale en Belgique”, Brussel, ULB, 1972, 447 p.
72
CORNELIS, L., “De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door
zaken : rechtsvergelijkend onderzoek : België, Frankrijk, Nederland, Bondsrepubliek
Duitsland en Engeland”, Antwerpen, Kluwer, 1982, 728 p.
DE CORTE, R., “Overzicht van het burgerlijk recht: een globaal overzicht van het
burgerlijk recht, aangevuld met een algemene theorie over het recht, het burgerlijk
procesrecht en het strafprocesrecht”, Gent, Mys & Breesch, 2001, 625 p.
DEVOLDER, N., “Sociale geschiedenis van België, deel I: Burgerlijk paternalisme en
ongeorganiseerd proletariaat (1830-1886)”, Mechelen, St. Franciscusuitgeverij, 1964-
1965, 196 p.
FENET, P.A., “Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil ”, Parijs,
Videcoq, 1836, 768 p.
GAUBLOMME, D., “François Laurent (1810-1887). De ongelukkige liefde van een
liberaal vechtjas voor de kinderen van het volk”, Gent, Stadsarchief Museum d’Hane
Steenhuyse, 1987, 83 p.
JOSSERAND, L., “La responsabilité du fait des choses inanimées”, Parijs, Arthur
Rousseau, 1897, 131 p.
LAURENT, F., “Histoire du droit des gens et des relations internationales, I. L’Orient” ,
Gent, Hoste, 1855, 453 p.
LAURENT, F., “Études sur l’histoire de l’Humanité,, IV. Le Christianisme” , Gent,
Hoste, 1855, 548 p.
LAURENT, F., “Lettres à l’Évêque de Gand. Des devoirs des fonctionnaires en matière
religieuse. La liberté d’enseignement en matière religieuse. Extrait de la Presse libre,
par un docteur en droit”, Brussel, Tircher et Manceaux, 1856, 23 p.
LAURENT, F., “Études sur l’histoire de l’humanité, XVIII : La philosophie de
l’histoire”, Paris, Lacroix, 1870, 628 p.
LAURENT, F., “Les sociétés ouvrières de Gand”, Gent, Clemm et Hoste, 1877, 399 p.
LAURENT, F., “Avant-projet de révision du code civil, I”, Brussel , Bruylant-
Christophe, 1882, 508 p.
LAURENT, F., “Avant-projet de révision du code civil, II”, Brussel , Bruylant-
Christophe, 1883, 535 p.
73
LAURENT, F., “Avant-projet de révision du code civil, III”, Brussel , Bruylant-
Christophe, 1883, 710 p.
LAURENT, F., “Avant-projet de révision du code civil, IV”, Brussel , Bruylant-
Christophe, 1884, 431 p.
LAURENT, F., “Principes de droit civil, XX”, Brussel, Bruylant-Christophe, 1887, 724
p.
MARCQ, R., “La responsabilité de la puissance publique”, Paris, Sirey, 1911, 443 p.
MARESKA, J., en HEYMAN, J., “Enquête sur le travail et la condition physique et morale
des ouvriers employés dans les manufactures de coton, à Gand”, Gent Gyselynck,
1848.
MAST, A., DUJARDIN, J., VANDAMME, M., en VANDE LANOTTE, J., “Overzicht van het
Belgisch administratief recht”, Antwerpen, 1999, Kluwer, 1018 p.
MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN, “Enquête sur la condition des ouvrières et sur
le travail des enfants”, Brussel, Lesigne, 1846-1848.
PIRMEZ, E., “De la responsabilité. Projet de révision des articles 1382 à 1386 du Code
civil”, Brussel, F. Hayez, 1888, 75 p.
REYNEBEAU, M., “Een geschiedenis van België”, Tielt, Lannoo, 2003, 448 p.
SAINCTELETTE, S., “De la responsabilité et de la garantie (accidents de transports et de
travail)”, Brussel, Bruylant-Christophe, 1884, 258 p.
SALLEILES, R., “Les accidents de travail et la responsabilité civile”, Parijs, Arthur
Rousseau, 1897, 91 p.
STARCK, B., “Essai d’une théorie générale de la responsabilité civile considerée en sa
double fonction de garantie et de peine privée”, Parijs, Rodstein, 1947, 504 p.
STORME, M., BONTE, M., BRYSSE, A., (eds.), “De Coupure in Gent. Scheiding en
verbinding”, Gent, Academia Press, 2009, 323 p.
VAN GINDERACHTER, M., “Het rode vaderland: de vergeten geschiedenis van de
communautaire spanningen in het Belgische socialisme voor WOI”, Tielt, Lannoo,
2005, 493 p.
74
VAN GOETHEM, H., “Politieke en institutionele geschiedenis van België”, Antwerpen,
Universitas, 2009, 254 p.
VAN OEVELEN, A., “De overheidsaansprakelijkheid voor het optreden van de
rechterlijke macht”, Antwerpen, Maklu, 1987, 495 p.
VANSWEEVELT, T. en WEYTS, B., “Handboek Buitencontractueel
Aansprakelijkheidsrecht”, Antwerpen, Intersentia, 2009, 935 p.
VELAERS, J., “Bronnen en Beginselen van het recht 2009-2010”, Universitas,
Antwerpen, 2009, 260 p.
VERVLIET, V., “De buitencontractuele aansprakelijkheid bij professionele risico’s: een
onderzoek naar de betekenis en draagwijdte van de buitencontractuele
aansprakelijkheid doorheen de evolutie van de professionele risicoverzekering”,
Antwerpen, Intersentia, 2006, 679 p.
VINEY, G., “Traité de droit civil : introduction à la responsabilité”, Parijs, LGDJ, 1977,
471 p.
WARLOMONT, R., “François Laurent. Juriste, homme d’action et publiciste”, Brussel,
Office de publicité, 1948, 86 p.
WEYTS, B., “De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel
aansprakelijkheidsrecht”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 565 p.
WODON, L., “Le contrôle juridictionnel de l'administration et la responsabilité des
services publics en Belgique”, Brussel, Larcier, 1920, 270 p.
B. Bijdragen in tijdschriften
BOCKEN, H., “Van fout naar risico. Een overzicht van de objectieve
aansprakelijkheidsregelingen naar Belgisch recht”, TPR 1984, 329-416.
CASSIERS, M. “De overheidsaansprakelijkheid voor het optreden van de rechterlijke
macht”, Jura Falc. 1992-93, 55-85.
DE RIDDER, R., “Discours funèbre”, B.J. 1887, 353-360.
75
DEJACE, C., “Le centenaire du Code civil”, Revué générale 1904, 611.
DEJONGH, G., en SEGERS,Y., “Een kleine natie in mutatie. De economische
ontwikkeling van de Zuidelijke Nederlanden/België in de eeuw 1750-1850”,
Tijdschrift voor Geschiedenis 2001, 171-194.
DELVA, J., “Civielrechtelijke aspecten van de overheidsaansprakelijkheid”, R.W.
1977-1978, 2343-2407.
HEIRBAUT, D., en STORME, M.E., “De Belgische rechtstraditie: van een lang zoeken
naar onafhankelijkheid naar een verlangen naar afhankelijkheid”,Tijdschrift voor
Privaatrecht 2008, vol. 3, 979-1041.
HEIRBAUT, D., “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek
voor België”, Pro Memorie 2013, afl. 2, 261-283.
LAMBERTS, E., “De Heilige Stoel en de zaak Laurent-Brasseur (1856)”, Belg. T.
Nieuwste Gesch. 1970, 83-111.
LAURENT, F., “De la compétence des tribunaux belges relativement aux étrangers”,
B.J. 1878, 738.
REMY, E., “Quelques observations critiques sur des modifications au titre du Code
civil concernant les actes de l’état civil et le domicile”, B.J. 1883, 305-325.
SIMOENS, D., “Hoofdlijnen in de evolutie van het aansprakelijkheidsrecht”, R.W. 1981,
1961-1990.
VAN DEN PLAS, L., “Etude sur la révision du titre du contrat de mariage”, Révue
catholique de droit 1908-09, 158.
VELDEMAN, M., “François Laurent en het schoolsparen in het Belgische
volksonderwijs in de tweede helft van de negentiende eeuw”, Handelingen van de
Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent 1986, 179-215.
VUYE, H., “Overheidsaansprakelijkheid wegens het doen en laten van de wetgever.
Van Europees recht naar Belgisch recht : een (te) grote stap?”, in H. VANDENBERGHE
(ed.), Overheidsaansprakelijkheid, Brugge, die Keure, 2005, 123-204.
C. Verzamelwerken en reeksen
BAERT, G., “François Laurent: zijn leven, zijn tijd en zijn strijd” in J. ERAUW, B.
BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), Liber Memorialis François
Laurent 1810-1887, Brussel, Story-Scientia, 1989, 9-60.
76
DALCQ, R.O., “Une révision législative des articles 1382 à 1386 du Code civil: Est-elle
souhaitable?” in J. ERAUW, B. BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.),
Liber Memorialis François Laurent 1810-1887, Brussel, Story-Scientia, 1989, 473-
489.
FREDERICQ, S., “François Laurent en de vestiging van Sidmar in het Gentse”, in J.
ERAUW, B. BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), Liber Memorialis
François Laurent 1810-1887, Brussel, Story-Scientia, 1989, 65-68.
HEIRBAUT, D., “Napoleons trouwste onderdanen, of waarom de Code civil na
tweehonderd jaar nog steeds overeind staat in België”, in D. HEIRBAUT en G.MARTYN,
Napoleons nalatenschap. Tweehonderd jaar Burgerlijk Wetboek, Mechelen, Kluwer,
2005, 77-95.
HEIRBAUT, D., “Het artikel 544 dat er nooit gekomen is. Het Ontwerp burgerlijk
wetboek van François Laurent en de kerkelijke instellingen”, In D. DE RUYSSCHER, P.
DE HERT en M. DE METSENAERE, (Eds.) Een Leven Van Inzet : Liber Amicorum Michel
Magits, Mechelen, Kluwer, 2012, 143-168.
LOKIN, J.H.A., “De Code civil: een rechtsdogmatische evaluatie”, in D. HEIRBAUT en
G.MARTYN, Napoleons nalatenschap. Tweehonderd jaar Burgerlijk Wetboek,
Mechelen, Kluwer, 2005, 63-76.
SALVADOR CODERCH, P. en SANTDIUMENGE, J., “La influencia del Avant-projet de
revisión du code civil belga de François Laurent en el Código Civil Español de 1889”,
in X., Centenario del Codigo Civil (1889-1989), dl. 2, Madrid, 1990, 1927-1966.
SIMON-VAN DER MEERSCH, A.M., “François Laurent, Hoogleraar”, in J. ERAUW, B.
BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), Liber Memorialis François
Laurent 1810-1887, Brussel, Story-Scientia, 1989, 165-200.
SIMON, F., en VAN DAMME, D., “François Laurent en de sociale kwestie : een
offensief”, in J. ERAUW, B. BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.),
Liber Memorialis François Laurent 1810-1887, Brussel, Story-Scientia, 1989, 109-
164.
D. Doctoraatsproefschriften
DEBAENST, B., “Een proces van bloed, zweet en tranen! Juridisering van
arbeidsongevallen in de negentiende eeuw in België”, Doctoraatsverhandeling UGent,
Gent, 2010, http://hdl.handle.net/1854/LU-4252445.