buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht in l'avant-projet de révision du code civil van...

78
Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht in het Avant-projet de révision du Code civil van François Laurent. Vincent Persoons Masterproef aangeboden binnen de opleiding master in de Rechten, module Burgerlijk Recht. Promotor: Prof. Dr. Tammo Wallinga Assessor: Prof. Dr. Aloïs Van Oevelen Academiejaar 2013-2014.

Upload: antwerp

Post on 24-Jan-2023

0 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht

in het Avant-projet de révision du Code civil van

François Laurent.

Vincent Persoons

Masterproef aangeboden binnen de opleiding

master in de Rechten, module Burgerlijk Recht.

Promotor: Prof. Dr. Tammo Wallinga

Assessor: Prof. Dr. Aloïs Van Oevelen

Academiejaar 2013-2014.

1

Woord vooraf

Deze thesis vormt het sluitstuk van mijn vijfjarige opleiding in de Rechten aan de Universiteit

Antwerpen. Vooraf wil ik graag een aantal mensen bedanken die het schrijven van dit werk

hebben mogelijk gemaakt.

Vooreerst gaat mijn dank uit naar de promotor van deze thesis, prof. T. Wallinga, voor het

aanreiken van dit interessante onderwerp en tevens voor het geven van heldere en

opbouwende feedback.

Voorts wil ik mijn oprechte dank betuigen aan Ariadne Koutsis, collega-studente Rechten aan

de UGent, die me steeds ter hulp schoot om me een snelle toegang te geven tot bepaalde

bronnen in de bibliotheek van de Gentse universiteit.

Tenslotte, wil ik ook mijn familie en vrienden hartelijk danken voor hun steun tijdens het

voorbije jaar en tijdens mijn hele universitaire opleiding. Een speciale dank betuig ik aan mijn

moeder, Marina Struelens, die dit werkstuk met de grootste zorg en geduld heeft nagelezen.

Vincent Persoons

Antwerpen, 10 april 2014.

2

François Laurent

Bron : Collectie Universiteitsbibliotheek, © UGent - foto Charles D'Hoy

3

Inhoudstafel

Woord vooraf .......................................................................................................................................... 1

Inhoudstafel ............................................................................................................................................ 3

Inleiding ................................................................................................................................................... 5

HOOFDSTUK 1 : François Laurent ............................................................................................................ 7

1. Van ambachtszoon tot buitengewoon hoogleraar ......................................................................... 7

2. Academische carrière ...................................................................................................................... 8

3. De strijd met de kerk ..................................................................................................................... 10

4. Laurent en de sociale kwestie ....................................................................................................... 12

5. Laurents grote juridische werkstukken ......................................................................................... 15

5.1. Principes de droit civil ............................................................................................................. 15

5.2. Avant-projet de révision du Code civil .................................................................................... 16

5.3. Droit civil international ........................................................................................................... 16

6. Laurents laatste levensjaren ......................................................................................................... 17

HOOFDSTUK 2 : Het Avant-projet de révision du Code civil ................................................................. 18

1. De opdracht tot herziening van het Burgerlijk Wetboek .............................................................. 18

2. Het Avant-projet de révision du Code civil .................................................................................... 20

3. Het lot van het Avant-projet de révision du Code civil .................................................................. 23

3.1. De oorzaken van het falen van het Avant-projet ................................................................... 23

3.2. Een commissie voor de herziening van de Code civil ............................................................. 24

3.3. Een onverwachte invloed van het Avant-projet ..................................................................... 25

HOOFDSTUK 3: De buitencontractuele aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen................................. 26

1. De buitencontractuele aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen in de 19de eeuw ........................ 26

1.1. De maatschappelijke context ................................................................................................. 26

1.2. Arbeidsongevallen en de buitencontractuele aansprakelijkheid ........................................... 29

2. De buitencontractuele aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen in het Avant-projet .................. 35

2.1. De foutaansprakelijkheid ........................................................................................................ 35

2.2. De aansprakelijkheid voor zaken ............................................................................................ 37

2.3. De aanstellersaansprakelijkheid ............................................................................................. 38

2.4. De aansprakelijkheid voor gebouwen .................................................................................... 39

2.5. Conclusie ................................................................................................................................ 40

3. De verdere evolutie na het Avant-projet ...................................................................................... 41

3.1. Gewijzigde omstandigheden en nieuwe theorieën................................................................ 41

4

3.2. De Arbeidsongevallenwet van 1903. ...................................................................................... 43

3.3. Conclusie ................................................................................................................................ 43

HOOFDSTUK 4: De buitencontractuele aansprakelijkheid van de Staat ............................................... 45

1. De aansprakelijkheid van de Staat in de 19de eeuw ...................................................................... 45

1.1. De absolute immuniteit van de wetgevende macht .............................................................. 46

1.2. De quasi-immuniteit van de uitvoerende macht ................................................................... 47

1.3. De totale lacune van het idee van de aansprakelijkheid van de rechterlijke macht.............. 49

1.4. Conclusie ................................................................................................................................ 49

2. De aansprakelijkheid van de Staat in het Avant-projet ................................................................. 50

2.1. De wetgevende macht in het Avant-projet ............................................................................ 50

2.2. De uitvoerende macht in het Avant-projet ............................................................................ 53

2.3. De rechterlijke macht in het Avant-projet .............................................................................. 55

3. De verdere evolutie van de overheidsaansprakelijkheid bij het begin van de 20ste eeuw............ 58

3.1. De aansprakelijkheid van de wetgevende macht ................................................................... 58

3.2. De aansprakelijkheid van de uitvoerende macht ................................................................... 59

3.3. De aansprakelijkheid van de rechterlijke macht .................................................................... 63

3.4. Conclusie ................................................................................................................................ 64

Conclusie ............................................................................................................................................... 65

Samenvatting ......................................................................................................................................... 67

Bibliografie ............................................................................................................................................ 70

5

Inleiding

“Monsieur le ministre, j’ai l’honneur de vous adresser l’avant-projet de révision du Titre

préliminaire du Code civil.”

Met deze woorden aan de minister van Justitie opende François Laurent zijn werkstuk voor

een herziening van het burgerlijk wetboek: Avant-projet de révision du Code civil. De

minister had bij het lezen van dit zinnetje hoogstwaarschijnlijk niet verwacht dat het werk op

het einde van de rit meer dan drieduizend pagina’s zou tellen in -alles te samen- zes lijvige

boeken. Van de toekomst van het ontwerp en het verdere leven ervan in de Belgische

rechtstraditie was hij zeker en vast nog minder bewust.

Vandaag stellen we vast dat noch de auteur noch het werk een grote bekendheid geniet.

François Laurent wordt vaker in verscheidene juridische en geschiedkundige werkstukken

aangehaald als “éen van de grootste juristen van België”, maar verder dan deze woorden van

waardering komen de meeste auteurs niet. Over het Avant-projet heerst een nog grotere stilte.

Om deze redenen wordt de veelzijdige persoon van Laurent bondig besproken in het eerste

hoofdstuk. In het tweede hoofdstuk wordt het Avant-projet in zijn totaliteit aan een kritische

bespreking onderworpen.

Vervolgens wordt een juridische analyse gemaakt van de aansprakelijkheidsregels in het

Avant-projet. Er is geopteerd om twee thema’s in het buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht nader te bekijken: de buitencontractuele aansprakelijkheid bij

arbeidsongevallen en de buitencontractuele aansprakelijkheid van de Staat. Niet alleen zijn

deze twee onderwerpen uitermate interessant vanuit de concrete tijdsgeest van de 19de

eeuw,

Laurent geeft ze zelf ook een prominente plaats in het buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht van zijn Avant-projet.

6

Voor een goed begrip zal in de laatste twee hoofdstukken het juridisch onderzoek in drie

stappen worden opgedeeld. In een eerste stap wordt het onderwerp geanalyseerd in het

tijdskader van de 19de

eeuw met oog voor zowel de maatschappelijke als voor de juridische

factoren. In een tweede stap wordt de visie van het Avant-projet toegelicht en beoordeeld. In

een derde en laatste stap komt de evolutie van het onderwerp aan het einde van de 19de

eeuw

en de start van de 20ste

eeuw aan bod met aandacht voor de mogelijke invloed die het Avant-

projet heeft uitgeoefend.

7

HOOFDSTUK 1 : François Laurent

1. Van ambachtszoon tot buitengewoon hoogleraar

1. François Laurent werd geboren op 8 juli 1810 in de stad Luxemburg, de hoofdstad van het

toenmalige “Departement des Forêts” in de Franse republiek. Zijn vader, Mathias Laurent,

was een pruikenmaker en zijn moeder, Anne Steffen, was huisvrouw. Het gezin telde drie

kinderen.1 Over de prille jeugdjaren van Laurent is weinig bekend. De reden hiervoor ligt in

het feit dat tijdens de Duitse bezetting van de stad in de Tweede Wereldoorlog grote delen van

de stadsarchieven werden verbrand.2 Via één van zijn Italiaanse leerlingen, Leone Bolaffio, is

het verhaal overgeleverd dat Laurent steeds heel lovend was over zijn moeder. Van haar zou

hij het gedachtegoed hebben overgekregen om te strijden voor de armen in de samenleving.3

2. Na het Congres van Wenen in 1815 werd Luxemburg een groothertogdom onder het

bewind van koning Willem. In 1817 richtte deze monarch het koninklijk atheneum op in de

stad Luxemburg. Het werd een school met een uitstekende reputatie. Laurent was er leerling

van 1819 tot 1826.4 Volgens G. Baert was het lerarenkorps er vooruitstrevend en

antiklerikaal.5 Beide elementen zou Laurent meenemen in zijn verdere leven.

3. In 1827 vatte de jonge Laurent zijn universitaire studies aan in Leuven. Heel opmerkelijk

koos hij voor een opleiding in de filologie en niet voor een studie in de rechten. Hij bleek een

zeer getalenteerd student te zijn en na zijn eerste jaar had hij al een beurs bemachtigd voor een

proefschrift over de oorzaken van het zedenverval in het Romeinse rijk.6 In 1830 brak de

1 G. BAERT, “François Laurent, zijn leven, zijn tijd, zijn strijd. (1810-1887)”, in J. ERAUW, B. BOUCKAERT, H.

BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), “Liber Memorialis François Laurent 1810-1887”, Brussel, Story-

Scientia, 1989, 9. 2 R. WARLOMONT, “François Laurent. Juriste, homme d’action et publiciste, Brussel, Office de publicité”, 1948,

3-4. 3 R. WARLOMONT, o.c., 4.

4 D. GAUBLOMME, “François Laurent (1810-1887). De ongelukkige liefde van een liberaal vechtjas voor de

kinderen van het volk”, Gent, Stadsarchief Museum d’Hane Steenhuyse, 1987, 8. 5 G. BAERT, o.c., 11.

6 D. GAUBLOMME, o.c., 9.

8

Belgische omwenteling echter uit en werd de universiteit van Leuven tot het einde van het

jaar gesloten. Laurent brak om onbekende redenen zijn studies filologie af en schreef zich in

aan de rechtsfaculteit van de universiteit te Luik. Hier ontmoette Laurent o.m. Frère-Orban,

Orts, Malou, Tesch, die later allen grote politici zouden worden en een belangrijke invloed

zouden hebben op zijn verdere leven. Met de zus van Victor Tesch, Marie Rosalie Tesch, trad

Laurent enkele jaren later in het huwelijk. In 1832 promoveerde Laurent tot ‘doctor in de

rechten’ en in 1833 werd hij lid van de balie in zijn geboortestad Luxemburg.7

4. Eén jaar later reeds werd Laurent door zijn voormalige professor, Antoine Ernst, tot

bureauchef aangesteld bij het Departement Justitie en hij promoveerde al snel tot

afdelingsoverste van de Dienst voor Wetgeving.8 Toen Ernst een nieuw ambt kreeg

toebedeeld, zorgde hij voor de aanstelling van Laurent als buitengewoon hoogleraar aan de

universiteit van Gent in 1836.9

2. Academische carrière

5. Als buitengewoon hoogleraar werden hem aanvankelijk de vakken publiek recht en

administratief recht toevertrouwd. Voor deze cursussen waren er slechts enkele studenten

ingeschreven.10

Nadat Laurent de Belgische nationaliteit had verworven, werd hij in 1841

benoemd tot gewoon hoogleraar en mocht hij één van de drukst bevolkte cursussen doceren,

m.n. ‘Eléments du droit civil moderne’.11

De getuigenissen van zijn studenten zijn unaniem

lovend.12

In 1843 raakte Laurent echter totaal oververmoeid en verkreeg hij een ziekteverlof

voor één jaar. Hij zou echter vier jaar wegblijven van de universiteit. Sommigen wijzen op

een mogelijk conflict als oorzaak voor de langdurige afwezigheid.13

7 G. BAERT, o.c., 9.

8 G. BAERT, o.c., 10.

9 R. WARLOMONT, o.c., 11-12.

10 A.M. F. SIMON- VAN DER MEERSCH, “François Laurent, Hoogleraar”, in J. ERAUW, B. BOUCKAERT, H. BOCKEN,

H. GAUS en M. STORME (eds.), o.c., 169. 11

D. GAUBLOMME, o.c., 13. 12

Zie o.m. R. DE RIDDER, “Discours funèbre”, B.J. 1887, 353-354. 13

G. BAERT, o.c., 13.

9

6. Tijdens zijn afwezigheid verbleef Laurent te Messancy en legde hij zich volledig toe op het

schrijven van één van zijn grote meesterwerken, Histoire de l’Humanité.14

Bij zijn terugkeer

naar de universiteit van Gent woedde er een verhitte discussie rond het door hem gedoceerde

vak. Het vak zou herleid worden tot een ‘Cours à certificat’ wat impliceerde dat studenten

geen examen voor dit vak dienden af te leggen en waardoor het prestige van de cursus in grote

mate afnam.15

Door een samenloop van omstandigheden kon Laurent ontkomen aan dit onheil

door de cursus burgerlijk recht in het doctoraat over te nemen.16

7. Laurent werd tot zevenmaal toe benoemd als decaan van de rechtsfaculteit van de

universiteit van Gent.17

Normalerwijze had Laurent ook rector moeten worden. De toenmalige

procedure bestond er immers in dat de gewoon hoogleraar met de meeste dienstjaren verkozen

werd, rekening houdend met de verschillende faculteiten.18

Aangezien Laurent al op 26-jarige

leeftijd in dienst was getreden, kon hij ongetwijfeld aanspraak maken op het rectorale

hermelijn. D. Gaublomme wijst in dit verband op het feit dat de kandidatuur van Laurent als

rector van de Gentse universiteit geblokkeerd werd door koning Leopold II, die vreesde dat de

benoeming van Laurent een te grote provocatie zou betekenen voor de katholieken in

België.19

Het resultaat was een typisch Belgisch compromis waarbij Laurent werd afgewezen

maar waarbij ter compensatie zijn 33-jarige schoonzoon, Albert Callier, werd aangeduid als

rector van de Rijksuniversiteit te Gent.20

14

D. GAUBLOMME, o.c., 13. 15

A.M. F. SIMON- VAN DER MEERSCH, o.c., 177. 16

D. GAUBLOMME, o.c., 13. 17

D. GAUBLOMME, o.c., 14. 18

A.M. F. SIMON- VAN DER MEERSCH, o.c., 189. 19

Over de slechte verstandhouding tussen Laurent en de katholieken: Infra, randnrs. 8 e.v. 20

D. GAUBLOMME, o.c., 14.

10

3. De strijd met de kerk

8. De slechte verstandhouding tussen Laurent en de kerk begon met de publicatie van zijn

Histoire de l’humanité. Dit grootse project van Laurent behandelt de geschiedenis van de

mensheid vanaf de klassieke oudheid en stelt het idee van vooruitgang centraal. Laurent

spreekt van een evolutie van de mens naar eenheid en vrede onder leiding van de

voorzienigheid.21

In 1850 publiceerde Laurent –toen nog onder de hoofdtitel Histoire du droit

des gens et des relations internationales- de eerste drie delen: ‘L’Orient’, ‘La Grèce’ en

‘Rome’. Ondanks hun relatief geringe succes, werden de werken door de kerk met het decreet

van 7 september 1852 toch op de Index librorum prohibitorum geplaatst.22

De visie van

vooruitgang in het werk strookte o.m. niet met het katholieke dogma van de val van de

mens.23

Laurent haalde wel vaker en meer concreet bijzonder gemeen uit naar het christelijke

geloof: “Le christianisme n’a jamais songé à réaliser sur cette terre la fraternité, l’égalité, la

paix qu’il promet aux croyants; toutes ses espérances sont pour le ciel.”24

9. Bij de publicatie van het vierde deel, Le Christianisme, in 1855 veranderde Laurent de

hoofdtitel definitief naar Études sur l’histoire de l’humanité.25

Met dit deel en met zijn

agressieve schrijfstijl verklaarde Laurent openlijk de oorlog aan de kerk. “Il n’y aura de paix

entre la Foi et la Raison, que lorsque la religion acceptera le dogme de la perfectibilité et

renoncera à l’orgueil et à la prétention d’émaner directement de Dieu.”26

Het christendom

werd in dit werk gereduceerd tot louter een fase in de evolutie van de mens in zijn

godsdienstig bewustzijn.27

10. De publicatie van het vierde deel ontlokte een storm aan reacties. Het werk van Laurent

werd verschillende malen fel bekritiseerd door het katholieke blad Le Bien Public.28

Ook een

reactie van de regering, met aan het hoofd de katholieke politicus P. De Decker, bleef niet uit

21

G. BAERT, o.c., 31. 22

G. BAERT,o.c., 26. 23

D. GAUBLOMME, o.c., 21. 24

F. LAURENT, “Histoire du droit des gens et des relations internationales, I. L’Orient” , Gent, Hoste 1855, 388. 25

R. WARLOMONT, o .c., 17. 26

F. LAURENT, “Études sur l’histoire de l’Humanité,, IV. Le Christianisme” , Gent, Hoste, 1855, 52. 27

M. STORME, M. BONTE, A. BRYSSE , (eds.), “De Coupure in Gent. Scheiding en verbinding”, Gent, Academia

Press, 2009, 177. 28

G. BAERT, o.c., 26.

11

en in augustus kreeg Laurent een schriftelijke blaam op grond dat hij het publiek vertrouwen

en meer bepaald het vertrouwen van de families in de Rijksuniversiteit had geschonden.29

Niet veel later vond een soortgelijk incident plaats aan dezelfde universiteit toen enkele

studenten van de cursus natuurrecht van oordeel waren dat professor H. Brasseur in zijn

betoog de godheid van Christus had verloochend.30

Het betekende het begin van de bekende

zaak van Laurent-Brasseur.

11. Kenmerkend in de zaak van Laurent-Brasseur was de rol die de bisschoppen L.

Delebecque en J.B. Malou hierin speelden. Zij waren reeds lange tijd ontevreden over de

opkomst van het rationalisme in het onderwijs aan de Rijksuniversiteit te Gent.31

Aangezien

volgens hen een passend optreden van de regering uitbleef, uitten de bisschoppen in 1856 -

met goedkeuring van de Heilige Stoel32

- hun ongenoegen via twee ‘herderlijke’ brieven

waarin het onderwijs aan de Rijksuniversiteit en meer bepaald dat van Laurent, Brasseur en

Callier ten strengste werd afgekeurd.33

Dit ontlokte een storm aan reacties. Laurent reageerde

met zijn ‘Lettres à l’Évêque de Gand’.34

12. De publicatie van de bisschoppelijke brieven stelde de verdeeldheid van de katholieken –

tussen ultramontanen en gematigden– heel scherp. Eén jaar later, in 1857 werden de

gemeenteraadsverkiezingen over haast heel België gewonnen door de liberalen. Het kabinet

De Decker nam ontslag.35

13. Laurent staakte zijn strijd tegen de kerk niet en publiceerde nog in 1857 het vijfde deel

van zijn grote project: Les Barbares et le Catholicisme. Bij gebrek aan een uitgever liet hij dit

volume met zijn eigen gelden drukken.36

Laurent bleef onafgebroken kritiek uiten in zijn

29

R. WARLOMONT, o.c., 19. 30

D. GAUBLOMME, o.c., 22. 31

E. LAMBERTS, “De Heilige Stoel en de zaak Laurent-Brasseur (1856)”, Belg. T. Nieuwste Gesch. 1970, 84-85. 32

E. LAMBERTS, o.c., 88-92. 33

E. LAMBERTS, o.c., 88-92 34

F. LAURENT, “Lettres à l’Evêque de Gand. Des devoirs des fonctionnaires en matière religieuse. La liberté

d’enseignement en matière religieuse. Extrait de la Presse libre, par un docteur en droit”, Brussel, Tircher et

Manceaux, 1856, 23 p. 35

G. BAERT, o.c., 28-29. 36

G. BAERT, o.c., 29.

12

L’Histoire de l’Humanité tot en met hij in 1870 het laatste, zeventiende deel voltooide. De

meeste auteurs beschouwen deze overige delen veeleer als grove ‘pamflet-literatuur’ tegen de

katholieken.37

Naast dit grote werk publiceerde Laurent ook nog L’Église et l’État, Lettres

d’un retardaire libéral à un progressiste catholique en Lettres sur les Jésuites waarbij de kerk

niet van harde kritiek gespaard werd.

14. Ook in zijn Avant-projet de révision du Code civil trachtte Laurent de macht van de kerk

te doorbreken. Dit komt later nog aan bod.38

15. Uit al het voorgaande kan duidelijk geconcludeerd worden dat het leven van Laurent in

het teken stond van de strijd tegen het kerkapparaat.

4. Laurent en de sociale kwestie

16. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 27 oktober 1863 werd Laurent door de liberalen als

kandidaat in Gent naar voren geschoven.39

Hij had immers heel wat roem vergaard als

antiklerikaal strijder en hij werd meteen de meest besproken kandidaat van de hele verkiezing.

Al wonnen de liberalen de verkiezingen met een grote meerderheid, Laurent zelf verkreeg het

minste aantal stemmen.40

Het resultaat leverde Laurent toch een zetel op in de gemeenteraad

en zijn politieke carrière ging van start.

17. Als politicus ondernam Laurent belangrijke stappen om het lot van de arbeiders te

verbeteren. Dit was een heel vooruitstrevend standpunt in de jaren ’60 van de 19de

eeuw

aangezien zelfs volgens de bourgeoisie éclairée de sociale kwestie hun aandacht niet

verdiende.41

De reden dat Laurent deze belangen wel wou verdedigen, kan worden gevonden

in zijn grote angst voor de opkomst van een internationaal georganiseerd proletariaat. Zo

37

D. GAUBLOMME, o.c., 24. 38

Infra: randnr. 39. 39

G. BAERT, o.c., 37. 40

D. GAUBLOMME, o.c., 28. 41

R. WARLOMONT, o.c., 48.

13

stelde Laurent later naar aanleiding van de Commune te Parijs in 1871: “Le socialisme est une

loi de mort.’42

Gent was in die tijd de stad met het grootste proletariaat en er hadden reeds

grote betogingen plaatsgevonden. Laurent vreesde een toekomstige, bloedige revolutie en hij

was de mening toegedaan dat het de plicht was van de politici om dit te voorkomen door

toegevingen te doen aan de arbeidende klasse.43

In zijn boek Les sociétes ouvrières de Gand

stelde Laurent: “Vergeet niet, rijken, dat de werklieden honderd tegen één zijn. Het Gentse

werkvolk is reeds in de straten gekomen en dat kan nog gebeuren.”44

In Laurents visie waren

de arbeiders niet meer dan een ontaard volk die hun situatie te wijten hadden aan hun

‘immoraliteit’ eerder dan aan de materiële omstandigheden. De enige oplossing om uit hun

erbarmelijke omstandigheden te komen, zag Laurent in de zedelijke vorming van deze

klasse.45

18. Het promoten van onderwijs was een eerste middel dat Laurent trachtte aan te wenden in

het proces van de zedelijke opvoeding van de arbeiders. Hiermee wou hij de filosofie van de

geleerden Ducpétiaux en Huet in de praktijk omzetten.46

Laurent zetelde in de Stedelijke

Schoolcommissie en hervormde deze in 1864 zodat ze niet louter bestond uit de notabelen van

Gent.47

In deze functie formuleerde hij gedurfde voorstellen: de oprichting van een

normaalschool voor meisjes, een arbeidsverbod voor kinderen onder de twaalf jaar in

fabrieken, meer subsidies voor het openbaar onderwijs, schoolplicht tot veertien jaar, enz…48

Ook de invoering van het schoolsparen door het Gentse stadsbestuur kan als belangrijke

verwezenlijking van Laurent worden beschouwd.49

Laurent nam tevens zijn inspectieopdracht van de Schoolcommissie zeer ter harte. Hij ging

dermate frequent op inspectie in de Gentse scholen dat hij een grote bekendheid verwierf in

42

F. LAURENT, “ Études sur l’histoire de l’humanité, XVIII : La philosophie de l’histoire”, Paris, Lacroix, 1870,

425. 43

G. BAERT, o.c., 40. 44

F. LAURENT, “Les sociétés ouvrières de Gand”, Gent, Clemm et Hoste, 1877, 399 p. 45

D. GAUBLOMME, o.c., 40. 46

R. WARLOMONT, o.c., 49. 47

D. GAUBLOMME, o.c., 29. 48

F. SIMON en D. VAN DAMME, “François Laurent en de sociale kwestie : een offensief”, in J. ERAUW, B.

BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), o.c., 139. 49

M. VELDEMAN, “François Laurent en het schoolsparen in het Belgische volksonderwijs in de tweede helft van

de negentiende eeuw”, Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent 1986,

179.

14

het Gents onderwijslandschap50

. Bij deze bezoeken ondervroeg hij ook leerlingen, echter

uitsluitend in het Frans en hij drong er bovendien bij de leerkrachten op aan om voornamelijk

in deze taal te onderwijzen.51

Laurent was het Nederlands en de zaak van de Vlaamse

beweging zeer vijandig gezind. Hij beschouwde ze als politieke instrumenten van zijn

tegenstanders. In 1869 leidde dit zelfs tot een bekend incident in de gemeenteraad met Vlaams

voorvechter en medeliberaal, J. Vuylsteke.52

19. Een tweede luik in Laurents strategie voor de zedelijke vorming van de arbeidersklasse

was het promoten van het sparen. Laurent zag geen heil in loonsverhogingen voor de

arbeiders aangezien ze het nieuw verworven geld immers toch zouden verkwisten.53

Laurent

richtte in 1868 een eerste werkliedengenootschap op, Société Callier, dat tot doel had de

spaarzaamheid onder de arbeiders te promoten.54

Er zouden nog veel

werkliedengenootschappen volgen: “Vrijheidsliefde” (1868), “Vreugd en Deugd” (1868),

“Nut en Vermaak” (1874), “Geluk in ’t Werk” (1880), enz.…55

20. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1869 bleek Laurent niet echt een stemmenkanon te

zijn maar de liberalen behaalden toch de overwinning. Toen er echter in 1871 opnieuw een

vervroegde gemeenteraadsverkiezing plaatsvond naar aanleiding van de nieuwe kieswet van

12 juni 1871 werd Laurent niet meer als kandidaat voorgedragen. De vrees bestond immers

dat zijn naam het nieuwe kiespubliek zou afschrikken.56

Na het einde van zijn politieke

carrière bleef Laurent een actieve rol spelen in de sociale kwestie in Gent en dit tot aan zijn

dood. Sommigen oordelen bovendien dat zijn onophoudelijke strijd voor de arbeidersklasse

zelfs nog in 1962 vruchten heeft afgeworpen met de vestiging van Sidmar te Gent.57

50

F. SIMON en D. VAN DAMME, o.c., 139. 51

G. BAERT, o.c., 38. 52

R. WARLOMONT, o.c., 47-48. 53

G. BAERT, o.c., 42. 54

F . SIMON en D. VAN DAMME, o.c., 145. 55

G. BAERT, o.c., 41. 56

D. GAUBLOMME, o.c., 38. 57

S. FREDERICQ, “François Laurent en de vestiging van Sidmar in het Gentse”, in J. ERAUW, B. BOUCKAERT, H.

BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), o.c., 65.

15

5. Laurents grote juridische werkstukken

5.1. Principes de droit civil58

21. De Principes de droit civil is Laurents juridisch meesterwerk. In de periode van 1869 tot

1879 schreef hij in niet minder dan tweeëndertig delen uitgebreide en heldere commentaren

bij de Code civil van 1804. Laurents motivatie voor dit megalomane project lag in zijn

overtuiging dat de rechtspraak en de rechtsleer nog onvoldoende aandacht hadden voor de

algemene beginselen van de Code civil. Laurent beschouwde dit als een bedreiging voor de

maatschappij aangezien zo nieuw recht gecreëerd werd buiten de wetgever om.59

22. Het werk werd heel positief onthaald door de rechtsgeleerden van zijn tijd. Reeds bij de

publicatie van de eerste negentien delen in 1876, werden de Principes de droit civil bekroond

met de vijfjaarlijkse staatsprijs voor morele en politieke wetenschappen.60

Het werk kreeg ook

internationaal veel bewondering en werd zelfs zeer snel in het Italiaans vertaald.61

23. De Principes de droit civil bleven echter ook niet gespaard van kritiek. Laurent hanteerde

immers op een doorgedreven wijze de exegetische interpretatiemethode. De kritiek bestond er

dan ook in dat de geest van de wet niet steeds overeenstemde met de letterlijke tekst van de

wet.62

Bovendien kwam het verwijt dat hij de exegetische methode gebruikte voor bepaalde

politieke doeleinden. De Principes de droit civil staat immers ook vol met antiklerikale

beschouwingen.63

24. Ongeacht de kritiek bleef het werk ook na Laurent een belangrijk referentiewerk en werd

het als de meest gezagvolle bron voor de Code civil beschouwd tot aan de publicatie van de

“Traité élémentaire de droit civil belge” door Henri De Page vanaf 1933.64

Het is duidelijk

58

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, Brussel, Bruylant-Christophe, 1887. 59

G. BAERT, o.c., 44-45. 60

D. GAUBLOMME, o.c. , 53. 61

G. BAERT, o.c , 46. 62

G. BAERT; o.c., 46-47. 63

D. GAUBLOMME, o.c., 53. 64

M. STORME, “De Gentse Rechtsfaculteit eert François Laurent”, in J. ERAUW, B. BOUCKAERT, H. BOCKEN, H.

GAUS en M. STORME (eds.), o.c., 5.

16

dat Laurent met dit werk een plaats onder de grote Europese rechtsgeleerden heeft

verworven.65

5.2. Avant-projet de révision du Code civil

Dit werk wordt behandeld in Hoofdstuk 2.

5.3. Droit civil international66

25. Het laatste juridische werkstuk van Laurent was het Droit civil international met als

onderwerp het internationaal privaatrecht. Ondanks zijn hoge leeftijd maakte de auteur er nog

een uitgebreid werk van bestaande uit acht boekdelen.

26. In dit werk poneert Laurent een ideaal van het internationaal burgerlijk recht dat door

vooruitstrevende wereldleiders zou moeten worden gerealiseerd. Aangezien het ideaal nog

niet verwezenlijkt was, bouwde Laurent regelingen uit om geschillen tussen verschillende

staatsburgers of vreemdelingen degelijk op te lossen.67

27. Droit civil international ontlokte zowel positieve als negatieve reacties. De kritiek was

opnieuw voornamelijk ingegeven door de ongenuanceerde schrijfstijl. Zo wordt telkens

opnieuw de goddelijke voorzienbaarheid ingeroepen om verklaringen te zoeken in

geschiedenis en recht. Ondanks deze bedenking kan dit werkstuk wel worden beschouwd als

een belangrijke mijlpaal in de verdere evolutie van het internationaal privaatrecht.68

65

G. BAERT, o.c., 43. 66

F. LAURENT, “Droit civil international”, Brussel, Bruylant, 1880-1881. 67

G. BAERT, o.c., 53. 68

G. BAERT, o.c., 53.

17

6. Laurents laatste levensjaren

28. Vanaf 1883 verbleef Laurent bij zijn jongste dochter Marie en haar echtgenoot Hippolyte

Callier te Gent. Bijzonder ironisch is dat hun woning grensde aan het Sint-Barbaracollege van

de Jezuïeten waardoor een goed buurschap hoogstwaarschijnlijk uitgesloten was.69

Laurents

laatste levensjaren waren niet de beste tijden. Op 4 november 1883 overleed zijn dochter

Rosalie. Eén jaar later verloor de liberale partij de verkiezingen en kwamen de katholieken

terug aan de macht. Ten slotte werd ook zijn Avant-projet de révision du Code civil op de

lange baan geschoven. 70

29. Laurent bleef echter onvermoeibaar en schreef in 1884 nog een geestelijk testament, La

réformation des classes laborieuses. In dit werk komt nogmaals zijn grote angst voor bloedige

revoluties door sociale onlusten tot uitdrukking. De auteur spoorde politici nogmaals aan om

in te zetten op de zedelijke vorming van de arbeiders.71

In 1886 kwam het echter toch tot een

bloedige opstand van de arbeiders, zoals Laurent had voorspeld.

30. Laurent overleed op 11 februari 1887 ten gevolge van een zware longontsteking.. Hij

kreeg een plaats op de Westerbegraafplaats aan de Brugse Poort te Gent in het familiegraf van

de Calliers. Uit de getuigenissen blijkt dat de ceremonie heel majestueus was georganiseerd

en dat alle geledingen van de maatschappij vertegenwoordigd waren: rechtsgeleerden,

arbeiders, magistraten, onderwijsverantwoordelijken, enz…72

In 1908 werd een standbeeld

van Laurent door de beeldhouwer Jules Van Biesbroeck onthuld.73

Het beeld staat vandaag

nog steeds op een plein in Gent dat zijn naam draagt.

69

G. BAERT, o.c., 56. 70

G. BAERT, o.c. 56 71

G. BAERT, o.c., 58. 72

D. GAUBLOMME, o.c., 56-57. 73

D. GAUBLOMME, o.c., 57.

18

HOOFDSTUK 2 : Het Avant-projet de révision du Code civil

31. Na een beter inzicht te hebben gekregen op de verscheidene hoedanigheden van Laurent,

wordt in dit hoofdstuk het Avant-projet de révision du Code civil besproken.

1. De opdracht tot herziening van het Burgerlijk Wetboek

32. De idee van een herziening van het Burgerlijk Wetboek was ten tijde van Laurent niet zo

bevreemdend als het vandaag lijkt. De Belgische Grondwet van 1831 bevatte het artikel 139,

°11 dat opriep om zo snel mogelijk nieuwe wetboeken te creëren.74

Dit paste in de

nationalistische sfeer die eigen is aan de periode van de uitbouw van een nieuwe staat: naast

een eigen vlag, volkslied, leger, enz… trachtte men in België ook te komen tot een eigen

rechtstraditie.75

Bij de onafhankelijkheid ging de Belgische rechtstraditie echter haast

volledig terug op het Franse recht. België had geen eigen Burgerlijk Wetboek en bijgevolg

was de Code civil des Français, later omgedoopt tot de Code Napoleon76

, ook in onze

contreien van toepassing.77

33. Ondanks het feit dat het ambitieuze voornemen van de Grondwet toch op enkele

rechtsgebieden gerealiseerd werd78

, was dit allerminst het geval voor de Code civil. Een eerste

commissie werd aangesteld in 1841 om de meest dringende zaken van dit wetboek aan te

pakken. Deze commissie bereikte echter niet veel meer dan een nieuwe wet betreffende de

hypotheken en voorrechten in 1851.79

Na deze (beperkte) verwezenlijking werden er

74

D. HEIRBAUT en M.E. STORME, “De Belgische rechtstraditie: van een lang zoeken naar onafhankelijkheid naar

een verlangen naar afhankelijkheid”,Tijdschrift voor Privaatrecht 2008, vol. 3, 987. 75

D. HEIRBAUT, “Napoleons trouwste onderdanen, of waarom de Code civil na tweehonderd jaar nog steeds

overeind staat in België”, in D. HEIRBAUT en G. MARTYN, “Napoleons nalatenschap. Tweehonderd jaar

Burgerlijk Wetboek”, Mechelen, Kluwer, 2005, 77. 76

J.H.A. LOKIN, “De Code civil: een rechtsdogmatische evaluatie”, in D. HEIRBAUT en G. MARTYN, “Napoleons

nalatenschap. Tweehonderd jaar Burgerlijk Wetboek”, o.c., 63. 77

D. HEIRBAUT en M.E. STORME, o.c., 984-986. 78

D. HEIRBAUT en M.E. STORME, o.c., 987. 79

Wet 16 december 1851 tot herziening van het hypothecair stelsel, B.S. 22 december 1851.

19

jarenlang geen soortgelijke stappen meer genomen om te komen tot een eigen burgerlijk

wetboek.80

34. In 1879 kwam er opnieuw schot in de zaak doordat de liberale minister van Justitie, Jules

Bara, Laurent de opdracht gaf om een nieuw burgerlijk wetboek op te stellen. Er wordt vaak

gesteld dat de keuze voor Laurent niet echt verrassend was aangezien hij na zijn Principes de

droit civil zonder twijfel als de grootste rechtsgeleerde van België werd beschouwd.81

Doch

was het net Laurent die enkele jaren ervoor de hervorming van het Burgerlijk Wetboek in

vraag had gesteld: “Nous redoutons la révision que la constitution belge ordonne; au lieu de

réfomer le code civil, on pourrait bien le déformer.”82

Laurent wou echter een louter

gemoderniseerde versie van de Code Napoleon tot stand brengen en zeker geen volledig

nieuw wetboek.83

35. Laurent had kunnen regelen dat hij alleen aan de opdracht tot herziening van het

burgerlijk wetboek mocht werken. In die tijd was het eerder de gewoonte dat dergelijke

opdrachten door een commissie werden uitgevoerd.84

Niet toevallig was Jules Bara een even

extreem liberaal als Laurent. Dit doet sterk vermoeden dat de aanstelling van Laurent voor de

herziening van de Code civil in de eerste plaats op politieke overwegingen was gesteund en

pas in tweede instantie op zijn juridische deskundigheid. Op 3 april 1879 werd Laurent

officieel belast met de opdracht tot herziening van het burgerlijk wetboek85

.

80

D. HEIRBAUT, “Napoleons trouwste onderdanen, of waarom de Code civil na tweehonderd jaar nog steeds

overeind staat in België”,o.c.,79. 81

G. BAERT, o.c., 54. 82

F. LAURENT, “De la compétence des tribunaux belges relativement aux étrangers”, B.J. 1878, 738. 83

G. BAERT, o.c., 54. 84

D. HEIRBAUT, “Napoleons trouwste onderdanen, of waarom de Code civil na tweehonderd jaar nog steeds

overeind staat in België”, o.c., 79. 85

G. BAERT, o.c., 54.

20

2. Het Avant-projet de révision du Code civil

36. Het tempo waarmee Laurent het Avant-projet schreef is verbijsterend. Reeds in augustus

1879 had Laurent een ‘titre préliminaire’ afgewerkt die meer dan 200 pagina’s telde.86

Deze

inleiding begint met een adressering aan de minister van Justitie: “Vous serez peut-être

étonné, monsieur le ministre, de l’étendue de ce premier rapport sur un titre qui dans le Code

Napoléon, ne comprend que six articles. L’avant-projet en contient trente-sept.”87

In 1882

was het eerste deel afgewerkt en de andere delen volgden al snel.88

In 1885 voltooide Laurent

zijn opdracht en bestond het Avant-projet uit niet minder dan 2411 artikelen opgenomen in

zes lijvige boeken.89

Laurent kon deze opdracht hoogstwaarschijnlijk op dergelijke snelle

manier afronden doordat hij door zijn Principes de droit civil uiterst vertrouwd was met de

Code Napoleon. Hij verwijst in het Avant-projet immers wel vaker naar de Principes de droit

civil.

37. Ook de veelzijdige werkwijze van Laurent is opmerkelijk. De auteur hanteert een heel

heldere schrijfstijl zodat zijn werk veel leesbaarder is dan de Code Napoleon. Ondanks het feit

dat de auteur sommige artikelen van dit werkboek woordelijk overneemt, onderwerpt hij ze

daarna toch aan een grondige bespreking.90

Laurent doet ook vaak beroep op

rechtsvergelijkend onderzoek dat zich uitstrekt tot het Nederlandse recht, het Franse recht

maar tevens ook het Oud-Vaderlandsrecht.91

Bovendien krijgt ook de rechtspraak een

prominente rol: de beoordelingen van rechtshoven en rechtbanken worden meermaals

aangehaald.92

Laurent verwijst ook naar praktijken van zijn tijd om zijn standpunten kracht bij

te zetten: “Entrez dans nos écoles d’adultes, vous y verrez des enfants de dix à douze ans

mutilés pour toute leur vie. Cela s’appelle la liberté.”93

86

G. BAERT, o.c., 54-55. 87

F. LAURENT, “Avant-projet de révision du code civil”, Brussel , Bruylant, 1882-1885, I, 1. (Hierna afgekort tot

“Avant-projet”) 88

D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”, Pro

Memorie 2013, afl. 2, 265. 89

G. BAERT, o.c., 55. 90

Bv. F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 103-105. 91

Bv. F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 115. 92

F. LAURENT, “Avant-projet”, II, 488, 500, 507, enz… 93

F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 107.

21

38. Inhoudelijk voert Laurent in het Avant-projet vele gedurfde maatschappelijke

hervormingen door: de gelijkschakeling van het natuurlijk en het wettig kind94

, de

handelingsbekwaamheid van de gehuwde vrouw95

, de verplichte meerderjarigheid om te

kunnen huwen96

, de afschaffing van de verplichte toestemming van de ouders voor het

huwelijk97

, het gelijk toekomen van het ouderlijk gezag over het kind aan de vader en de

moeder98

, enz…

39. Een constante in de werken van Laurent blijft onmiskenbaar de strijd met de kerk.

Aangezien Laurent helemaal alleen mocht werken aan de opdracht kon hij zijn antiklerikale

gevoelens volledig botvieren.99

In zijn nieuwe artikel 544 onder de titel “Des corporations

illegales”, ontnam hij de kerkelijke instellingen de rechtspersoonlijkheid.100

Dit kwam neer

op een onteigening van de kloosters ten voordele van het overheidsonderwijs.101

Art. 544 was

niet toevallig gekozen aangezien dit artikel in de Code Napoleon het eigendomsrecht inhoudt

en het als het centrale artikel van dit wetboek kan worden beschouwd.102

Voor Laurent

vormde zijn art. 544 ook de kern van zijn werk. De auteur schreef immers onder de titel van

de kerkelijke instellingen: “C’est certainement la partie la plus importante du projet de

révision, et j’ajoute la plus urgente.”103

Wat verder stelt Laurent bovendien: “Il y va du salut

de notre pays.”104

40. Ook de arbeiders krijgen een plaats in het Avant-projet. De reeds vermelde verhoging van

de huwbare leeftijd diende om het lot van de arbeiders te verbeteren. Ook de leerplicht werd

ingevoerd in het Avant-projet.105

Heel ingrijpend is ook art. 795 dat bepaalt dat als er geen

94

F. LAURENT, “Avant-projet”, II, 104-108. 95

F. LAURENT, “Avant-projet”, I, 441. 96

F. LAURENT, “Avant-projet”, I, 325 e.v. 97

F. LAURENT, “Avant-projet”, I, 344-345. 98

F. LAURENT, “Avant-projet”, I, 180. 99

R. WARLOMONT, o.c., 63. 100

Voor een uitgebreide bespreking: D. HEIRBAUT, “Het artikel 544 dat er nooit gekomen is. Het Ontwerp

burgerlijk wetboek van François Laurent en de kerkelijke instellingen”, In D. DE RUYSSCHER, P. DE HERT en M.

DE METSENAERE, (Eds.) “Een Leven Van Inzet : Liber Amicorum Michel Magits”, Mechelen, Kluwer, 2012,

143-168. 101

D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”, o.c., 263. 102

J.H.A. LOKIN, o.c., 64 e.v. 103

F. LAURENT, “Avant-projet”, III, 252. 104

F. LAURENT, “Avant-projet”, III, 252. 105

G. BAERT, o.c., 55.

22

overlevende echtgenoot of verwant tot de zesde graad tot de nalatenschap komt, de

nalatenschap toekomt aan een speciaal fonds voor het welzijn en het onderwijs van de

arbeidersklasse.106

De auteur motiveert dit kort: “La loi donne la préférence aux hospices,

parce qu’ils ont dû supporter souvent pendant de longues années les dépenses de nourriture

et d’éducation.”107

Deze maatregel was uiteraard zeer gunstig voor de reeds besproken

werkliedengenootschappen van Laurent.108

Voorts deed hij ook enkele ingrepen in het

buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht ten voordele van de arbeiders, deze maatregelen

zullen later besproken worden.109

106

F. LAURENT, “Avant-projet”, III, 338. 107

F. LAURENT, “Avant-projet”, III, 339. 108

D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”, Pro

Memorie 2013, afl. 2, 281. 109

Infra, randnrs. 68 e.v.

23

3. Het lot van het Avant-projet de révision du Code civil

3.1. De oorzaken van het falen van het Avant-projet

41. Het Avant-projet van Laurent is nooit wet geworden in België. Bij het eeuwfeest van het

Burgerlijk Wetboek in 1904 werden uitsluitend politieke redenen naar voren geschoven als

oorzaak van de mislukking van het Avant-projet.110

Laurent was te vernietigend opgetreden

tegenover de kerk en in het bijzonder tegenover de kerkelijke instellingen. Eudore Pirmez, een

liberale partijgenoot van Laurent, merkte dit al op in 1884 en wou deze bepalingen dan ook

weglaten.111

Dat Laurent het Avant-projet slechts voltooide in 1885 terwijl de katholieken

reeds aan de macht waren gekomen in 1884 past mooi in dit verhaal.112

42. De werkelijkheid is echter complexer. Er kan niet aan getwijfeld worden dat ook de

liberale medestanders van Laurent een grote argwaan moeten hebben gekoesterd voor het

Avant-projet.113

Toen het eerste deel van het werk in 1882 in de Kamer werd uitgedeeld,

waren ook Laurents eigen partijgenoten geschokt door de voorgestelde hervormingen.114

Bovendien behartigden vele liberalen de belangen van de industriëlen waardoor de vele

bepalingen ten voordele van de arbeiders niet in smaak zullen zijn gevallen.115

43. De voorgestelde maatschappelijke hervormingen zullen zeker geen hapklare brok zijn

geweest, noch voor vriend noch voor vijand. In een recensie in een liberaalgezind rechtsblad

toonde professor Edouard Remy bijvoorbeeld zich bijzonder afkerig tegenover de in het

Avant-projet voorgestelde afschaffing van de ouderlijke toestemming om te kunnen huwen.116

Professor Remy was echter op de meeste punten gelijkgezind met Laurent.117

Ook de

gelijkberechtiging van man en vrouw binnen het huwelijk was geen sinecure noch voor

110

C. DEJACE, “Le centenaire du Code civil”, Revué générale 1904, 611. 111

D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”, o.c.,

262. 112

C. DEJACE, o.c., 611. 113

D. HEIRBAUT, “Napoleons trouwste onderdanen, of waarom de Code civil na tweehonderd jaar nog steeds

overeind staat in België”,o.c., 81. 114

G. BAERT, o.c., 55; 115

D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”,o.c., 263. 116

E. REMY, “Quelques observations critiques sur des modifications au titre du Code civil concernant les actes de

l’état civil et le domicile”, B.J. 1883, 305. 117

D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”,o.c., 281.

24

katholiek, noch voor liberaal.118

Heel opvallend is dat het Avant-projet op vele vlakken wel

positief werd onthaald door de katholieke feministe, Louise Van den Plas. Geïnspireerd door

de ideeën van Laurent pleitte ze voor een herziening van het huwelijksrecht.119

44. Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de klassieke mythe die stelt dat het Avant-projet is

gesneuveld op grond van politieke redenen genuanceerd moet worden. Doordat Laurent het

artikel 544 in zijn wetboek zo centraal stelde, zorgde de auteur er zelf voor dat de discussie

omtrent het Avant-projet getekend zou worden door de tegenstelling katholieken-liberalen.

Om deze reden konden de liberale politici hun kritiek op de verregaande hervormingen

achterwege laten.120

Zoals D. Heirbaut het m.i. accuraat samenvat: “Het grote bezwaar tegen

het ontwerp was dan ook niet zozeer dat de auteur liberaal, maar veeleer dat hij

‘revolutionair’ was.”121

3.2. Een commissie voor de herziening van de Code civil

45. Nadat de liberalen de verkiezingen verloren in juni 1884 werd de katholiek Ch. Woeste

minister van Justitie. Hij liet al snel aan Laurent weten dat het wetsontwerp betreffende een

herziening van het Burgerlijk Wetboek werd ingetrokken.122

Toen echter in hetzelfde jaar J.

De Volder minister van Justitie werd, gaf deze op 22 november 1884 de opdracht om

nogmaals over te gaan tot een herziening van de Code civil.123

Dit keer werd er wel een

commissie aangeduid voor het werk en dienden de hervomingen “en harmonie avec les

moeurs et le tempérament du pays” te zijn.124

Opmerkelijk koos men voor Victor Tesch als

118

D. HEIRBAUT, “Napoleons trouwste onderdanen, of waarom de Code civil na tweehonderd jaar nog steeds

overeind staat in België”,o.c., 81. 119

L. VAN DEN PLAS, “Etude sur la révision du titre du contrat de mariage”, Révue catholique de droit 1908-09,

158. 120

D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”, o.c., 263. 121

D. HEIRBAUT, “Napoleons trouwste onderdanen, of waarom de Code civil na tweehonderd jaar nog steeds

overeind staat in België”,o.c., 81. 122

R. WARLOMONT, o.c., 64. 123

G. BAERT, o.c., 57. 124

D. HEIRBAUT, “Napoleons trouwste onderdanen, of waarom de Code civil na tweehonderd jaar nog steeds

overeind staat in België”,o.c., 81.

25

voorzitter van deze commissie, een liberaal maar tevens ook de schoolkameraad en

schoonbroer van Laurent.125

46. Deze commissie was echter weinig ambitieus en boekte maar gering succes.126

Ook de

latere opvolgers van deze commissie en de herhaaldelijke oproepen in de 20ste

eeuw tot een

herziening van het Burgerlijk Wetboek bleven zonder enig resultaat.127

Ongeacht de vele

wijzigingen is vandaag nog steeds de Code civil van 1804 van toepassing in België en vormt

ze nog steeds de basis van ons burgerlijk recht.

3.3. Een onverwachte invloed van het Avant-projet

47. Het werk van Laurent is evenwel niet nutteloos geweest. Zo heeft het Avant-projet een

wezenlijke invloed gehad op de totstandkoming van het Spaans Burgerlijk Wetboek in 1889

en tevens ook op het Japans Burgerlijk Wetboek van 1896.128

125

G. BAERT, o.c., 57; Supra: randnr. 3. 126

D. HEIRBAUT, “Napoleons trouwste onderdanen, of waarom de Code civil na tweehonderd jaar nog steeds

overeind staat in België”,o.c., 81. 127

D. HEIRBAUT en M.E. STORME, o.c., 987-988. 128

D. HEIRBAUT, “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek voor België”,o.c., 262;

Zie over de invloed op het Spaans Burgerlijk Wetboek: P. SALVADOR CODERCH en J. SANTDIUMENGE, “La

influencia del Avant-projet de revisión du code civil belga de François Laurent en el Código Civil Español de

1889”, in X., “Centenario del Codigo Civil (1889-1989)”, dl. 2, Madrid, 1990, 1927-1966; Zie over de invloed

op het Japans Burgerlijk Wetboek: Y. NISHITANI, “Mancini und die Parteiautonomie im Internationalen

Privatrecht”, Heildelberg, 2000, 246-254.

26

HOOFDSTUK 3: De buitencontractuele aansprakelijkheid bij

arbeidsongevallen

48. De auteur en het werk zijn uitgebreid toegelicht in de vorige twee hoofdstukken. In dit

hoofdstuk gaan we in op het eerste thema van het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht:

de buitencontractuele aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen. Zoals aangegeven in de

inleiding bestuderen we dit onderwerp in drie stappen. Eerst wordt de situatie in de 19de

eeuw

geschetst waarbij zowel de maatschappelijke context als de stand van zaken in de rechtspraak

zal worden besproken. Vervolgens komt de visie van Laurent op dit onderwerp naar voren en

ten slotte wordt er gekeken naar de impact van het Avant-projet op de latere evolutie van de

buitencontractuele aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen.

1. De buitencontractuele aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen in de 19de

eeuw

1.1. De maatschappelijke context

49. Omstreeks 1850 nam de industriële revolutie in België een echte start.129

Voornamelijk de

modernisering van het productieapparaat door het gebruik van stoomtechnologie en het

ontstaan van fabrieken waren drijvende factoren in dit proces.130

De industrialisering begon

steeds meer door te dringen in de verscheidene economische sectoren in België: steenkool in

Luik en Borinage, katoen in Gent, wol in Verviers, enz…131

In 1835 werd bovendien de eerste

spoorlijn op het Europese vasteland met het traject Brussel-Mechelen in gebruik genomen.132

In een bijzonder hoog tempo werden over het hele Belgische grondgebied spoorwegen

aangelegd.133

Al deze elementen maakten van België op korte tijd een economische

grootmacht die een eersterangs plaats innam op de wereldmarkt.134

129

H.VAN GOETHEM, “Politieke en institutionele geschiedenis van België”, Antwerpen, Universitas, 2009, 111. 130

G. DEJONGH en Y.SEGERS, “Een kleine natie in mutatie. De economische ontwikkeling van de Zuidelijke

Nederlanden/België in de eeuw 1750-1850”, Tijdschrift voor Geschiedenis 2001, 180. 131

B. DEBAENST, “Een proces van bloed, zweet en tranen! Juridisering van arbeidsongevallen in de negentiende

eeuw in België”, Doctoraatsverhandeling UGent, Gent, 2010, 38: http://hdl.handle.net/1854/LU-4252445. 132

M. REYNEBEAU, “Een geschiedenis van België”, Tielt, Lannoo, 2003, 45. 133

B.-S, CHLEPNER, “Cent ans d’histoire sociale en Belgique”, Brussel, ULB, 1972, 47. 134

H.VAN GOETHEM, o.c., 111.

27

50. Keerzijde van de medaille waren echter de mensonwaardige werk- en

levensomstandigheden van de arbeiders en het hoge aantal arbeidsongevallen. Reeds rond

1840 werden diverse petities naar het parlement gestuurd om deze wantoestanden onder de

aandacht van de politici te brengen.135

Als reactie hierop werd een nationale enquête bevolen

in 1843136

en ook in Gent voerde een commissie onderzoek naar de werkomstandigheden van

de arbeiders.137

Uit dit laatste onderzoek bleek dat één op de vijf arbeiders in de Gentse

katoenfabrieken verwondingen had opgelopen door de machines.138

Dit was echter nog maar

omstreeks 1846 wanneer de industrialisering nog niet volop op gang was gekomen. Het is

opmerkelijk dat vanaf 1854 in de sectoren die gebruik maakten van stoommachines het aantal

slachtoffers aanzienlijk toenam.139

51. Ook in de andere economische sectoren deden zich veel arbeidsongevallen voor. Zo

schommelde het aantal slachtoffers in de mijnbouw vanaf 1855 rond de tweehonderd per jaar

met een piek van meer dan tweehonderdvijftig slachtoffers in 1873.140

Ook de cijfers van het

aantal omgekomen en gewonde arbeiders bij de Belgische staatsspoorwegen zijn uiterst

schrijnend.141

52. Ondanks het feit dat politici op de hoogte waren van dit hoge aantal arbeidsongevallen

werden er slechts in beperkte mate stappen ter verbetering gezet. De Belgische politiek werd

gedurende de 19de

eeuw immers sterk gekenmerkt door de ideologie van het economisch

liberalisme: ‘laisser faire, laissez passer et le monde va à lui-même.’142

De vrijheid van arbeid

en handel was heilig waardoor elke vorm van staatsoptreden die hiermee interfereerde, werd

135

F.ALEXANDER, M.CORNIL, M.-L. ERNST-HORION en F. MARCELIS, “Genèse du droit social au cours du 19e

siècle”, Brussel, ULB, 1963, 87. 136

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN, “Enquête sur la condition des ouvrières et sur le travail des enfants”,

Brussel, Lesigne, 1846-1848. 137

J. MARESKA en J. HEYMAN, “Enquête sur le travail et la condition physique et morale des ouvriers employés

dans les manufactures de coton, à Gand”, Gent Gyselynck, 1848. 138

B. DEBAENST, o.c., 43. 139

B. DEBAENST, o.c., 93-94. 140

B. DEBAENST, o.c., 118. 141

B. DEBAENST, o.c., 138. 142

B.-S, CHLEPNER, o.c., 61-65.

28

geschuwd.143

De vrees bestond ook dat maatregelen ten voordele van de arbeiders de

economische concurrentiepositie van België op de wereldmarkt in gevaar zouden brengen.144

53. Een tweede verklaring voor de inertie van de Staat kan gevonden worden in de toen

heersende opvatting dat de arbeiders hun ellende voornamelijk aan henzelf te danken

hadden.145

De zedeloosheid van de arbeiders en dronkenschap werden wel vaker als oorzaken

van hun ellende naar voren geschoven.146

Dit kwam ook (weliswaar genuanceerder) tot uiting

in de enquête van 1843: “L’ouvrière qui se rend au travail au commencement de la journée et

quitte à huit, neuf ou dix heures du soir, doit nécessairement avoir peu de temps et

d’occasions pour se livrer au libertinage. Toutefois, leur moralité en général, n’est pas très

exemplaire.”147

Ook met betrekking tot arbeidsongevallen ging men meestal uit van de fout

van de arbeider. Dit was ook de conclusie van het onderzoek in de Gentse katoenfabrieken die

wees op hun onvoorzichtigheid.148

54. Bovendien konden politici een grote hervorming achterwege laten door er op te wijzen dat

er reeds hulpmiddelen aanwezig waren voor de arbeiders. Zo ontstonden er rond het midden

van de 19de

eeuw maatschappijen voor onderlinge bijstand. Zij waren een resultaat van de

politiek van de ‘gesubsidieerde vrijheid’.149

Op deze manier kon de Staat wel een antwoord

bieden op het sociaal probleem maar werden de staatsfinanciën en de industriëlen veilig

buiten schot gehouden.150

Deze fondsen bereikten geen grote resultaten aangezien vele

arbeiders de bijdragen niet konden betalen waardoor het ledenaantal meestal beperkt bleef.151

143

N. DEVOLDER, “Sociale geschiedenis van België, deel I: Burgerlijk paternalisme en ongeorganiseerd

proletariaat (1830-1886)”, Mechelen, St. Franciscusuitgeverij, 1964-1965, 105. 144

B.-S, CHLEPNER, o.c., 99-100. 145

V.VERVLIET, “De buitencontractuele aansprakelijkheid bij professionele risico’s: een onderzoek naar de

betekenis en draagwijdte van de buitencontractuele aansprakelijkheid doorheen de evolutie van de professionele

risicoverzekering”, Antwerpen, Intersentia, 2006, 19. 146

B.-S, CHLEPNER, o.c., 15-16. 147

X., “Enquête sur la condition des ouvrières et sur le travail des enfants”, Brussel, Lesigne, 1846-1848, 44. 148

J. MARESKA en J. HEYMAN, o.c., 202 ; Er kan echter wel op gewezen worden dat de onderzoekers ook het

gebrek aan voorzorgsmaatregelen als oorzaak hadden aangeduid. 149

B.-S, CHLEPNER, o.c., 132-133. 150

V. VERVLIET, o.c., 21. 151

B.-S, CHLEPNER, o.c., 135-136.

29

De arbeiders die wel waren aangesloten, werden bovendien vaak geconfronteerd met een

enorme willekeur bij het toekennen van de uitkeringen.152

Naast de maatschappijen voor onderlinge bijstand startte ook de groei van de privé-

verzekeringen m.b.t. arbeidsongevallen. Zij misten echter vaak hun doel aangezien slechts

6% van de arbeidersbevolking verzekerd was.153

Bovendien bevatten deze polissen veel

uitsluitingsgronden en dekten ze meestal louter de burgerlijke aansprakelijkheid van de

werkgever en niet die van de arbeiders zelf.154

55. Tot overmaat van ramp brak in 1873 een mondiale, economische crisis uit die ook België

zwaar trof. Het gevolg was een enorme werkloosheid en een grote verlaging van de prijzen.155

De industriëlen beantwoordden deze crisis met substantiële loonsverlagingen en met een

verhoging van de arbeidsduur.156

Het is duidelijk dat de spanningen op scherp stonden toen Laurent aan zijn Avant-projet

werkte.

1.2. Arbeidsongevallen en de buitencontractuele aansprakelijkheid

1.2.1. Arbeiders in de rechtbanken

56. Als we vandaag kijken naar het ongevallenrecht merken we dat slachtoffers drie

mogelijkheden hebben om hun schade te laten vergoeden: de buitencontractuele

aansprakelijkheid, de sociale zekerheid en de verzekeringen.157

Uit de voorgaande titel blijkt

duidelijk dat de sociale zekerheid en de verzekeringen de arbeider geen soelaas konden

brengen in de 19de

eeuw. Bijgevolg waren de regels van de buitencontractuele

aansprakelijkheid zoals vastgelegd in de artikelen 1382 tot 1386 van het Burgerlijk Wetboek

de enige optie voor slachtoffers van arbeidsongevallen.

152

V. VERVLIET, o.c., 22. 153

F. ALEXANDER, M. CORNIL, M.-L. ERNST-HORION en F. MARCELIS, o.c., 61-62. 154

V. VERVLIET, o.c., 24-25. 155

B.-S, CHLEPNER, o.c., 48. 156

V. VERVLIET, o.c., 27-28. 157

T. VANSWEEVELT en B.WEYTS, “Handboek Buitencontractueel Aansprakelijkheidsrecht”, Antwerpen,

Intersentia, 2009, 15.

30

57. Het is dan ook niet verwonderlijk dat vanaf 1870 de arbeiders steeds vaker de weg naar de

rechtbank vinden.158

Dit gebeurt echter wel vele jaren later dan bij de Franse arbeiders

aangezien het Belgische Hof van Cassatie pas in 1869 de principiële mogelijkheid aanvaardde

om werkgevers buitencontractueel aansprakelijk te stellen.159

Werkgevers ontliepen immers

vaak succesvol hun aansprakelijkheid door de stelling in te roepen dat door de betaling van

het loon de werknemers impliciet hadden ingestemd de risico’s van hun werk te

aanvaarden.160

Deze redenering werd door het Hof van Cassatie in 1869 weerlegd: “en leur

payant le salaire, il ne fait qu’acquitter le prix du travail, et la pension n’a pas pour objet la

réparation d’un dommage imprévu.”161

58. Bovendien is het belangrijk op te merken dat de ingestelde procedures voor schade uit

arbeidsongevallen niet enkel burgerrechtelijk waren. Steeds vaker werd de werkgever

strafrechtelijk vervolgd op grond van overtredingen van bepaalde reglementeringen.162

Deze

bespreking zal zich louter richten op de burgerrechtelijke procedures op grond van de regels

van de buitencontractuele aansprakelijkheid.

1.2.2. De ingeroepen aansprakelijkheidsregels

A. De foutaansprakelijkheid (Art. 1382-1383 B.W.)

59. De eerste aansprakelijkheidsgrond die kon worden ingeroepen door de slachtoffers van

arbeidsongevallen, is deze van de artikelen 1382-1383 B.W: de foutaansprakelijkheid. Dit

vereist(e) een drievoudig bewijs: fout, schade en een causaal verband tussen beide.163

De

slachtoffers werden echter snel geconfronteerd met de toen heersende grenzen van de

artikelen. De artikelen waren tot stand gekomen in 1804 in een agrarische samenleving die

sterk verschilde van de geïndustrialiseerde samenleving van de tweede helft van de 19de

eeuw.164

In de agrarische samenleving deden zich minder ongevallen voor en indien deze toch

158

B. DEBAENST, o.c., 108. 159

Het Franse Hof van Cassatie had dit immers al in 1841 aanvaard: B. DEBAENST, o.c., 153. 160

Argument ook aangehaald in Rb. Brussel 18 mei 1886, B.J. 1868, 695; V. VERVLIET, o.c., 40. 161

Cass. 7 mei 1869, Pas. 1869, I, 338. 162

B. DEBAENST, o.c., 102-103 en 120. 163

T. VANSWEEVELT en B.WEYTS, o.c., 15. 164

H. BOCKEN, “Van fout naar risico. Een overzicht van de objectieve aansprakelijkheidsregelingen naar

Belgisch recht”, TPR. 1984, 329-330.

31

plaatsvonden, kon een fout meestal gemakkelijk bewezen worden.165

In de geïndustrialiseerde

werkomgeving deden zich niet alleen meer arbeidsongevallen voor, deze ongevallen werden

ook ingewikkelder door de nieuwe technologie.166

De oorzaken van ongevallen met en door

machines waren zo divers dat ze meestal onbekend bleven voor het slachtoffer. 167

Het feit dat

de arbeiders meestal geen enkel inzicht hadden in het productieproces versterkte dit

gegeven.168

Hierdoor verkeerde de gekwetste partij haast in de onmogelijkheid om de fout van

de werkgever te bewijzen. Zoals B. Starck het correct formuleert: “L’accident depuis qu’il a

pris la partie de devenir anonyme, ne désignait plus le coupable.”169

Het drievoudig bewijs

leveren werd bijzonder zwaar en de meeste aansprakelijkheidsvorderingen van slachtoffers

van arbeidsongevallen waren dan ook onsuccesvol.170

60. Dit was echter niet het enige probleem. Zoals reeds aangehaald was de algemene

opvatting in de 19de

eeuw dat de arbeidersklasse een wilde, zedenloze klasse was. Op grond

hiervan werd vaker een fout in hoofde van het slachtoffer zelf vastgesteld met het gevolg dat

het slachtoffer zijn recht op schadevergoeding integraal verloor.171

De werkgever ging in deze

gevallen volledig vrijuit.

165

R. DE CORTE, “Overzicht van het burgerlijk recht: een globaal overzicht van het burgerlijk recht, aangevuld

met een algemene theorie over het recht, het burgerlijk procesrecht en het strafprocesrecht”, Gent, Mys &

Breesch, 2001, 553. 166

D. SIMOENS, “Hoofdlijnen in de evolutie van het aansprakelijkheidsrecht”, R.W. 1981, 1971. 167

G.VINEY, “Traité de droit civil : introduction à la responsabilité”, Parijs, LGDJ, 1977, 23-24. 168

L. CORNELIS, “De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door zaken :

rechtsvergelijkend onderzoek : België, Frankrijk, Nederland, Bondsrepubliek Duitsland en Engeland”,

Antwerpen, Kluwer, 1982, 19. 169

B. STARCK, “Essai d’une théorie générale de la responsabilité civile considerée en sa double fonction de

garantie et de peine privée”, Parijs, Rodstein, 1947, 7. 170

G.VINEY, o.c., 23-24 ; L. CORNELIS, o.c., 21. 171

B. WEYTS, “De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht”, Antwerpen,

Intersentia, 2003, 324; Brussel 8 juni 1879, Pas. 1879, II, 294-296.

32

B. De aansprakelijkheid voor zaken (art. 1384, lid 1 B.W.)

61. Ook andere aansprakelijkheidsgronden werden door slachtoffers van arbeidsongevallen

ingeroepen om een schadevergoeding te verkrijgen. In een interessant arrest van de rechtbank

van eerste aanleg te Brussel lag zo art. 1384, eerste lid B.W. ter bespreking voor.172

Het betrof

een arbeidsongeval bij Société linière waarbij een stoomketel was ontploft en het hele gebouw

integraal werd verwoest. Vijf arbeiders overleefden dit niet en zeventien andere raakten

gewond.173

In deze zaak werd beroep gedaan op de aansprakelijkheid voor zaken (art. 1384,

eerste lid B.W.) om de eigenaar van de stoomketel aansprakelijk te stellen voor de geleden

schade. De Brusselse rechtbank volgde deze redenering en stelde een vermoeden van fout in

voor de eigenaar van de zaak: “Attendu que du texte de l’article 1384 du Code civil il ressort

clairement que le propriétaire d’une chose même inanimée qu’il a sous sa garde est

responsable du dommage causé par le fait de cette chose.”174

62. Dit was een heel revolutionaire uitspraak. Tegen de zaak werd echter beroep aangetekend

en het hof van beroep volgde de nieuwe interpretatie van art. 1384 eerste lid B.W. niet.

Volgens het hof kon er niet uitgegaan worden van een vermoeden van fout van de bewaarder

maar dienden de slachtoffers expliciet een fout van de eigenaar te bewijzen. Men ging ervan

uit in die tijd dat het foutbeginsel aan de basis lag van bijna elke aansprakelijkheidsregel.175

Artikel 1384, eerste lid B.W. betekende m.a.w. opnieuw een loodzware bewijslast voor

slachtoffers van arbeidsongevallen. In de zaak voor het hof van beroep te Brussel kregen de

nabestaanden van het slachtoffer echter wel een schadevergoeding toegekend onder art. 1382

B.W.176

172

Rb. Brussel 31 mei 1871, B.J. 1871, 758. 173

B. DEBAENST, o.c., 104. 174

Rb. Brussel 31 mei 1871, B.J. 1871, 762. 175

L. CORNELIS, o.c., 18. 176

Brussel 4 mei 1874, B.J. 1874, 630.

33

C. De aanstellersaansprakelijkheid (art. 1384, lid 3 B.W.)

63. De aansprakelijkheid van de aansteller, vastgelegd in art. 1384, derde lid B.W., werd

vaker ingeroepen in de burgerrechtelijke procedures betreffende arbeidsongevallen. Heel

opmerkelijk was dat de rechtspraak dit artikel al veel breder was beginnen te interpreteren ten

voordele van de arbeiders. Artikel 1384, derde lid B.W. bepaalt dat meesters en zij die

anderen aanstellen aansprakelijk zijn voor schade veroorzaakt door hun dienstboden en

aangestelden in de bediening waartoe zij hen gebezigd hebben. In een arrest van het hof van

beroep te Gent van 1873 werd het artikel reeds zo geïnterpreteerd dat als de fout gebeurde

tijdens de loutere uitoefening van de functie, dit voldoende was om tot de aansprakelijkheid

van de aansteller te besluiten.177

De aansteller moest de handelingen die schade hadden

veroorzaakt niet expliciet hebben opgedragen om aansprakelijk te worden gesteld.178

64. Er rees echter wel vaker twijfel of overheidspersoneel zich kon beroepen op de

aansprakelijkheidsgrond van art. 1384, derde lid B.W. In hoeverre kon men de Staat

beschouwen als een aansteller waardoor ze bijgevolg aansprakelijk kon worden gesteld?179

D. De aansprakelijkheid voor gebouwen (art. 1386 B.W.)

65. Ten slotte kan ook worden opgemerkt dat men zich ook beriep op art. 1386 B.W. om de

werkgever aansprakelijk te stellen voor de schade voortvloeiend uit het arbeidsongeval.180

Dit

artikel had immers het voordeel dat er geen fout moest worden bewezen maar wel dat de

schade te wijten was aan een verzuim in het onderhoud of aan een gebrek in de bouw.181

Natuurlijk kon dit enkel worden ingeroepen wanneer het gebouw een rol had gespeeld bij het

gebeuren van het arbeidsongeval. Om deze reden bleef dit artikel dan ook vaak buiten

werking.

177

Gent 14 augustus 1873, vermeld in X., Responsabilité et garantie, B.J. 1887, al. 160. 178

Gent 29 april 1869 , Brussel 23 maart 1881, beiden vermeld in X., Responsabilité et garantie, B.J. 1887, al.

156. 179

V. VERVLIET, o.c., 41. 180

Brussel 12 november 1885, vermeld in X., Responsabilité et garantie, B.J. 1887, al. 166. 181

V. VERVLIET, o.c., 41.

34

1.2.3. Conclusie

66. Ondanks het feit dat er meerdere rechtsgronden voor de slachtoffers van

arbeidsongevallen bestonden, verliep de toepassing van de hierboven geschetste

aansprakelijkheidsregels allesbehalve succesvol. Voornamelijk de zware bewijslast die bij de

arbeiders lag, zorgde voor vele problemen.182

De enige optie was meestal om een beroep te

doen op het getuigenverhoor. Het spreekt vanzelf dat veel arbeiders eerder terughoudend

waren om hieraan hun medewerking te verlenen aangezien ze het risico liepen zelf

aansprakelijk te worden gesteld of ontslagen te worden door hun werkgever.183

67. Door de moeilijke toepassing van de aansprakelijkheidsregels bleven de meeste

slachtoffers na een rechtszaak niet vergoed. Volgens V. Vervliet gold dit voor 70% van de

gevallen, waarbij in 7,8% de oorzaak onbekend bleef, in 35% besloten werd tot toeval of

overmacht en in 26,6% een nalatigheid of fout in hoofde van het slachtoffer werd

vastgesteld.184

Het staat vast dat de buitencontractuele aansprakelijkheid ten tijde van het Avant-projet de

slachtoffers van arbeidsongevallen zelden ter hulp kwam.

182

V. VERVLIET, o.c., 42-43. 183

D. SIMOENS, o.c., 1973. 184

V. VERVLIET, o.c., 43.

35

2. De buitencontractuele aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen in het

Avant-projet

68. In het eerste hoofdstuk stelden we reeds vast dat Laurent als politicus grote stappen had

gezet om het lot van de arbeiders te verbeteren. In het tweede hoofdstuk werd tevens

duidelijk dat vele bepalingen in het Avant-projet de révision du Code civil zijn ingegeven

vanuit een zorg voor de arbeidende klasse. In dit deel trachten we na te gaan of Laurent wel

terdege rekening heeft gehouden met de geschetste maatschappelijke en juridische context bij

de behandeling van het aansprakelijkheidsrecht in zijn Avant-projet. Om deze reden

bestuderen we dezelfde bepalingen die door de slachtoffers van arbeidsongevallen werden

ingeroepen voor de rechtbanken.

2.1. De foutaansprakelijkheid

Artikel 1120 Avant-projet: “Tout fait illicite de l’homme, quel qu’il soit, qui cause à autrui un

dommage, oblige celui par la faute duquel il est arrivé à le réparer. ”

Artikel 1121 Avant-projet: “En matière de délits et de quasi-délits, le débiteur répond même

de son imprudence et de sa négligence. ”185

69. Net zoals in het aansprakelijkheidsrecht van het Burgerlijk Wetboek begint Laurent in de

artikelen 1120 en 1121 van zijn Avant-projet met de bepalingen betreffende de

foutaansprakelijkheid. Ondanks enkele kleine terminologische verschilpunten neemt de auteur

de artikelen 1382 -1383 B.W. woordelijk over.186

70. In de verdere bespreking van het artikel 1121 hamert Laurent op het principe dat de

lichtste fout van de schadeverwekker zijn aansprakelijkheid teweegbrengt. Hij verwijst hierbij

naar de situatie van de arbeiders: “Il est dur, sans doute, pour un fabricant d’être tenu de la

185

F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 103-104. 186

Zie ter vergelijking de Franse tekst van artikel 1382 B.W. (« Tout fait quelconque de l’homme, qui cause à

autrui un dommage, oblige celui par la faute duquel il est arrivé à le réparer. ») en artikel 1383 B.W. (« Chacun

est responsable du dommage qu'il a causé non seulement par son fait, mais encore par sa négligence ou par son

imprudence . »).

36

faute la plus légère; mais il est encore plus dur d’être mutilé toute sa vie par suite de cette

faute.”187

De lichtste fout of de culpa levissima was reeds het uitgangspunt van de

foutaansprakelijkheid in 1804. Het aansprakelijkheidsrecht geeft traditioneel de voorkeur aan

de bescherming van het slachtoffer eerder dan aan degene die slechts de lichtste fout

begaat.188

“C’est que la loi ne peut balancer entre celui qui se trompe et celui qui souffre.”189

In deze zin is Laurent dan ook niet echt revolutionair. Deze bepalingen dragen niet bij tot het

vereenvoudigen van de aansprakelijkheidsvorderingen van de arbeiders. Het bewijs van de

fout- hoe licht ook- blijft nog steeds problematisch.

71. Laurent komt wel verrassender uit de hoek wat betreft de rol van de fout van het

slachtoffer. Zoals eerder aangehaald leidde de vaststelling van een eventuele fout van de

arbeider in de meeste zaken tot de volledige uitsluiting van een vergoeding. Laurent staat

duidelijk negatief tegenover deze visie en hij bekritiseert ook de onderliggende gedachte dat

de arbeidsongevallen voornamelijk door de onvoorzichtigheid van arbeiders veroorzaakt

worden: “Peut-on demander la prudence à un enfant de dix ans, imprudent de sa nature?”190

72. Dat de rol van het slachtoffer belangrijk was voor Laurent bewijst ook het feit dat de

auteur voor deze materie in een aparte bepaling voorzag:

Art. 1127 Avant-projet: “La faute de la partie lésée ne dispense pas l’auteur du fait

dommageable de répondre de sa faute. Mais le tribunal prendra cette circonstance en

considération pour modérer les dommages et intérêts.”191

Laurent is de mening toegedaan dat het bestaan van een eventuele fout van het slachtoffer zelf

dus louter de aansprakelijkheid van de schadeverwekker vermindert en deze niet automatisch

integraal wegneemt. De rechtbank moet kijken naar de concrete omstandigheden om deze

vermindering in aansprakelijkheid te beoordelen. Laurent had dit idee al eerder in zijn

187

F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 104. 188

D. SIMOENS, o.c., 1967. 189

P.A. FENET, “Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil ”, Parijs, Videcoq, 1836, 474. 190

F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 106. 191

F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 117.

37

Principes de droit civil verdedigd waarbij hij expliciet verwees naar de behandeling van een

arbeidsongeval door een Franse rechtbank.192

73. Dit artikel is één van de grote ingrepen die Laurent in het aansprakelijkheidsrecht doet ten

voordele van de arbeiders. Uit de reeds geciteerde cijfers bleek immers dat

aansprakelijkheidsvorderingen van slachtoffers van arbeidsongevallen veelvuldig faalden

door een vaststelling van een fout of nalatigheid in hoofde van het slachtoffer zelf.193

Laurent

was hier kennelijk van op de hoogte en trachtte met zijn art. 1127 de slachtoffers een

oplossing aan te reiken.

2.2. De aansprakelijkheid voor zaken

Artikel 1137 Avant-projet: “On est responsable du dommage causé par le fait des choses que

l’on a sous sa garde. Il est ainsi d’une machine à vapeur qui fait explosion. Le propriétaire

est présumé en faute, sauf preuve contraire.”194

74. De expliciete verwijzing in de tekst van het artikel zelf naar de stoommachine maakt het

opzet van art. 1137 duidelijk: Laurent trachtte met deze bepaling een bescherming te bieden

aan de slachtoffers van arbeidsongevallen. Hij stelt dat - naar analogie met de rechtbank van

eerste aanleg te Brussel195

- de aansprakelijkheid voor zaken zoals vastgesteld in art. 1384,

eerste lid B.W. een vermoeden van fout veronderstelt lastens de eigenaar van de zaak. In deze

visie is het bijgevolg aan de eigenaar om het tegenbewijs te leveren om zich van zijn

aansprakelijkheid te laten ontslaan. De slachtoffers moeten niet meer de fout van de eigenaar

trachten te bewijzen.196

In de bespreking van het artikel 1137 verwijst Laurent naar de

arbeidsongevallen die dagelijks gebeuren met machines. Hij verantwoordt het foutvermoeden

lastens de eigenaar als volgt: “…l’équité réclame en faveur des ouvriers contre le

192

Parijs 16 november 1871, Dalloz 1871, II, 208 geciteerd door Laurent in “Principes de droit civil”, XX, 522-

523. 193

Supra, randnr. 67. 194

F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 129. 195

Supra, randnrs. 61-62. 196

F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 129.

38

propriétaire, à la fortune duquel sert un travail, qui implique l’enjeu de leur vie.”197

Ook

deze visie op art. 1384, eerste lid B.W. had Laurent reeds bepleit in zijn Principes de droit

civil.198

Toch geeft de auteur hier toe dat het foutvermoeden lastens de eigenaar van de zaak

soms onbillijk kan zijn maar dit is echter verantwoordbaar: “n’est il pas juste que le

propriétaire de la machine supporte le dommage plûtot que celui qui en est la victime?”199

75. Het is duidelijk dat het artikel 1137 van het Avant-projet uiterst voordelig is voor de

slachtoffers van arbeidsongevallen. Het creëert immers een objectieve aansprakelijkheid

waarbij het slachtoffer de fout niet meer moet bewijzen maar louter het causaal verband

tussen de schade en de zaak. 200

Hierdoor wordt ook de grootste hindernis, nl. de bewijslast

voor de slachtoffers, in aanzienlijke mate verlicht. Bovendien impliceert art. 1137 dat

wanneer de oorzaak onbekend blijft de schade ook moet worden gedragen door de werkgever.

De aansprakelijkheidsvorderingen van de arbeiders zouden door het voormeld artikel van het

Avant-projet ongetwijfeld aanzienlijk meer slaagkansen hebben gekend. Allicht had Laurent

bij het opnemen van deze bepaling de Gentse katoenarbeiders aan de stoommachine in

gedachten.

2.3. De aanstellersaansprakelijkheid

76. Er is reeds opgemerkt dat de aansprakelijkheid van art. 1384, derde lid B.W. door de

rechtspraak ten tijde van het Avant-projet al betrekkelijk ruim in het voordeel van het

slachtoffer van een arbeidsongeval werd geïnterpreteerd.201

De aanstellersaansprakelijkheid is

opgenomen in art. 1134 van het Avant-projet. In het tweede lid van dit artikel geeft Laurent

echter wel expliciet een plaats aan de arbeiders: “Les domestiques sont les préposés de leur

maître; les ouvriers de celui qui traite avec eux…”202

197

F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 129. 198

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX, 692-694. 199

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX, 694. 200

Zie definitie: H. BOCKEN, o.c., 331. 201

Supra , randnr. 63. 202

F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 124.

39

77. Laurent is ook voorstander van dezelfde brede interpretatie van het art. 1384, derde lid

B.W. die door de rechtspraak werd gehanteerd. Het feit dat schade wordt veroorzaakt door de

aangestelde in de uitoefening van zijn werk is voldoende om tot de aansprakelijkheid van de

aansteller te besluiten. Om deze reden voegt Laurent ook enkele woorden toe aan art. 1384,

derde lid B.W.: “…ou à l’occasion de ces fonctions”203

78. Voorts kan er ook worden opgemerkt dat Laurent expliciet aangeeft dat de Staat als

aansteller aansprakelijk kan worden gesteld voor schade veroorzaakt door één van zijn

uitvoeringsagenten. “L’État est responsable, à titre de commettant, quand il agit par

l’intermédiaire d’un de ses agents.”204

De buitencontractuele aansprakelijkheid van de Staat in het Avant-projet behandelen we

uitgebreider in het vierde hoofdstuk.

2.4. De aansprakelijkheid voor gebouwen

79. Artikel 1386 B.W. is woordelijk overgenomen in artikel 1138 van het Avant-projet.205

Ook onder dit artikel moet het slachtoffer niet de fout van de eigenaar bewijzen maar wel dat

de schade te wijten is aan een verzuim in het onderhoud of aan een gebrek in de bouw. Voorts

voorziet Laurent in een tweede paragraaf bij dit artikel nog een bescherming van de buren van

een bouwvallige constructie. Deze is echter niet opgenomen ter bescherming van de

slachtoffers van arbeidsongevallen. Art. 1386 B.W. verdiende weinig aandacht van Laurent in

deze optiek.

203

F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 124. 204

F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 124. 205

F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 129.

40

2.5. Conclusie

80. Men kan concluderen dat Laurent d.m.v. nieuwe bepalingen of interpretaties belangrijke

wijzigingen voorstelt die ingrijpende, voordelige gevolgen zouden kunnen hebben voor

slachtoffers van arbeidsongevallen.

Laurent verwijst in de meeste aansprakelijkheidsregels expliciet naar de werkomstandigheden

en de vele ongevallen van arbeiders. Het is duidelijk dat de auteur met zijn Avant-projet de

regels van de buitencontractuele aansprakelijkheid wil openstellen voor de slachtoffers van

arbeidsongevallen. Het Avant-projet stelt aanzienlijke versoepelingen voor en zou de

slaagkans van slachtoffers bij het eisen van schadevergoedingen zeker verhogen.

41

3. De verdere evolutie na het Avant-projet

3.1. Gewijzigde omstandigheden en nieuwe theorieën

81. De economische crisis die ontstond in 1873 bereikte een hoogtepunt in 1886.206

Net zoals

Laurent het voorspeld had207

, kwamen de arbeiders op verschillende plaatsen in België op

straat om te protesteren. De protesten eindigden in bloedige confrontaties met de

legertroepen.208

Deze gebeurtenissen confronteerden de samenleving met de

arbeidersproblematiek en dit gaf onmiskenbaar een aanzet tot het ontstaan van de sociale

wetgeving. 209

Ook de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht en de intrede van de

socialisten in het parlement in 1894 hebben tot een grote algemene mentaliteitswijziging t.o.v.

de arbeidende klasse geleid.210

82. Dit alles vond ook zijn weerklank in het recht. Verschillende theorieën werden ontwikkeld

door rechtsgeleerden om de problematiek van de arbeidsongevallen aan te pakken.211

Een

pionier op dit vlak was de liberale politicus Charles-Xavier Sainctelette die in 1884212

een

theorie ontwikkelde waarbij de arbeidsongevallen onder de contractuele aansprakelijkheid

werden ondergebracht en niet onder de artikelen 1382 e.v. B.W.213

Ondanks het feit dat deze

theorie door het Belgische Hof van Cassatie expliciet werd afgewezen214

, heeft ze toch een

grote invloed gehad op de latere Arbeidsongevallenwet van 1903.215

Een tweede

rechtsgeleerde, Eudore Pirmez, baseerde zijn theorie dan weer op de regels van de

buitencontractuele aansprakelijkheid.216

Dit werkstuk bleef echter relatief onbekend.217

206

V. VERVLIET, o.c., 28. 207

Supra, randnrs. 17 en 29. 208

M. VAN GINDERACHTER, “Het rode vaderland: de vergeten geschiedenis van de communautaire spanningen in

het Belgische socialisme voor WOI”, Tielt, Lannoo, 2005, 47-48. 209

B.-S, CHLEPNER, o.c., 53-54. 210

V. VERVLIET, o.c., 30. 211

B. DEBAENST, o.c., 154. 212

C. SAINCTELETTE, “De la responsabilité et de la garantie (accidents de transports et de travail)”, Brussel,

Bruylant-Christophe, 1884, 258 p. 213

V. VERVLIET, o.c., 52-53. 214

Zie o.m. Cass. 8 januari 1886, Pas. 1886, I, 38; Cass. 28 maart 1889, Pas. 1889, I, 191. 215

B. DEBAENST, o.c., 179-181; V. VERVLIET, o.c., 60-62. 216

E. PIRMEZ, “De la responsabilité. Projet de révision des articles 1382 à 1386 du Code civil”, Brussel, F.

Hayez, 1888, 75 p. 217

V. VERVLIET, o.c., 64-65.

42

83. Een andere interessante invalshoek in het kader van deze thesis is de theorie uitgewerkt

op grond van art. 1384, eerste lid B.W. door de Franse rechtsgeleerden Raymond Salleiles218

en Louis Josserand op het einde van de 19de

eeuw.219

Zij nemen het idee van Laurent over

zoals hij het in artikel 1137 van zijn Avant-projet had uitgewerkt. Salleiles en Josserand waren

beiden ook hevige voorstanders van het foutvermoeden lastens de eigenaar van de zaak tenzij

deze het tegenbewijs kon leveren.220

84. Het Hof van Cassatie toonde zich een tegenstander van de visie van Laurent met het

cassatiearrest van 28 maart 1889.221

Dit arrest kreeg een grote navolging in de lagere

rechtspraak in België die het bewijs van een fout bleven vereisen.222

Enkele jaren later

veranderde Het Hof van Cassatie echter wel van koers en aanvaardde ze – waarschijnlijk o.i.v.

de theorieën van Josserand en Salleiles- het foutvermoeden in hoofde van de eigenaar van de

zaak.223

In Frankrijk deed zich een omgekeerde beweging voor. Het Franse Hof van Cassatie steunde

het foutvermoeden in art. 1384, eerste lid B.W. reeds in 1896.224

Het Hof kwam echter in

hetzelfde jaar al op deze stelling terug.225

85. De nieuwe interpretatie van art. 1384, eerste lid B.W. heeft echter geen rol van betekenis

gehad voor slachtoffers van arbeidsongevallen. In Frankrijk werd een

arbeidsongevallenwetgeving van kracht in 1898 en België volgde dit voorbeeld vijf jaar

later.226

Toch mag de waarde van de visie van Laurent en van de gelijkaardige theorie van

Josserand en Salleiles niet onderschat worden. Beide introduceerden namelijk een eerste

218

R. SALLEILES, “Les accidents de travail et la responsabilité civile”, Parijs, Arthur Rousseau, 1897, 91 p. 219

L. JOSSERAND, “La responsabilité du fait des choses inanimées”, Parijs, Arthur Rousseau, 1897, 131 p. 220

V. VERVLIET, o.c., 67. 221

Cass. 28 maart 1889, Pas. 1889, I, 191, concl. Adv.-Gen. Bosch; 222

Brussel 31 december 1890, Pas. 1891, II, 188; Luik 25 mei 1900, Pas. 1901, II, 46; Zie ook: L. CORNELIS,

o.c., 23. 223

Cass. 20 mei 1904, Pas. 1904, I, 246, concl. Adv.-Gen. JANSSENS. 224

Cass. fr. 16 juni 1896, S. 1897, I, 17, noot. E. ESMEIN. 225

Cass. fr. 15 juli 1896, S. 1897, I, 230; Cass. fr. 30 maart 1897, D. 1897, J, 440, noot. SALLEILES. 226

D. SIMOENS, o.c., 1972.

43

correctie op de foutaansprakelijkheid en vormden zo een eerste stap naar de risicoleer die een

grondige hertekening van het aansprakelijkheidsrecht met zich zou meebrengen.227

3.2. De Arbeidsongevallenwet van 1903.

86. De meeste andere Europese landen hadden reeds initiatieven genomen en een wetgevend

optreden kon ook in België niet langer meer uitblijven. Op 24 december 1903 kwam de wet

op de arbeidsongevallen tot stand.228

Net zoals Frankrijk opteerde België voor een onttrekking

van de arbeidsongevallen aan aquiliaanse aansprakelijkheidsregels van het Burgerlijk

Wetboek.229

De werkgever was aansprakelijk voor de schade van een arbeidsongeval zonder

dat het slachtoffer de fout diende te bewijzen. Er werd echter wel i.t.t. de

aansprakelijkheidsregels geopteerd voor een forfaitaire vergoeding i.p.v. de integrale

schadevergoeding. Dit is gebaseerd op het idee van le bloc du risque dat stelt dat

arbeidsongevallen een risico zijn waarvoor de aansprakelijkheid zowel door de werkgever als

de werknemer moet gedragen worden.230

3.3. Conclusie

87. Op een relatief korte tijd kwam de problematiek van de arbeidsongevallen in een

stroomversnelling terecht. De omstandigheden waren vanaf 1886 ingrijpend veranderd.

Laurent stierf echter reeds in 1887 waardoor hij enkel de start van deze belangrijke evolutie

heeft meegemaakt.

Zijn visie op de aansprakelijkheidsregels – en in het bijzonder op de aansprakelijkheid voor

zaken – heeft desalniettemin een grote navolging gekend in binnen- en buitenland o.m. door

de theorieën van Salleiles en Josserand op het einde van de 19de

eeuw. Deze rechtsgeleerden

hebben op hun beurt een grote impact gehad op het aansprakelijkheidsrecht in de 20ste

eeuw

en meer concreet op de totstandkoming van de risicoleer.

227

D. SIMOENS,o.c., 1972. 228

Wet 24 december 1903 betreffende de vergoeding van schade voortspruitende uit arbeidsongevallen, B.S. 28-

29 december 1903, 6297. 229

V. VERVLIET, o.c., 77; L. CORNELIS, o.c., 335. 230

V. VERVLIET, o.c., 77 en 80

44

88. Bovendien stellen we vast dat ook de rol van de fout van het slachtoffer zoals uitgewerkt

door Laurent in artikel 1127 van zijn Avant-projet door het Hof van Cassatie is overgenomen

in 1936.231

Ondanks het feit dat het concept niet meer van toepassing is op arbeidsongevallen,

heeft de regel van Laurent een grote meerwaarde in het aansprakelijkheidsrecht ingevoegd.

89. We kunnen besluiten dat de voorgestelde veranderingen opgenomen in het Avant-projet

het doelpubliek niet konden bereiken aangezien men in 1903 een fundamenteel andere weg is

ingeslagen m.b.t. de arbeidsongevallen. Men kan echter wel stellen dat de

aansprakelijkheidsregels van Laurent een aanzienlijke invloed hebben uitgeoefend op de

verdere evolutie van het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht.

231

Cass. 2 april 1936, Pas. 1936, I, 209 ; en zie uitvoeriger B. WEYTS, o.c., 326-327.

45

HOOFDSTUK 4: De buitencontractuele aansprakelijkheid van de

Staat

90. In het laatste hoofdstuk van dit werkstuk wordt de rol van de Staat in het

buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht onderzocht. Opnieuw wordt het onderzoek

opgesplitst in drie delen: de situatie in de 19de

eeuw, de visie in het Avant-projet en de impact

van dit werk op de latere evolutie van de aansprakelijkheid van de Staat.

1. De aansprakelijkheid van de Staat in de 19de

eeuw

91. De 19de

eeuw is de periode van de opkomst van nieuwe Staten in Europa. Samen met deze

evolutie wordt het duidelijk dat Staten ook binnen de eigen grenzen een grotere,

maatschappelijke betrokkenheid gaan tonen dan tijdens het Ancien Régime. De Europese

Staten beginnen te evolueren van een ‘Nachtwakersstaat’ naar een ‘Verzorgingsstaat’.232

R.

Marcq illustreert reeds bij de start van de 20ste eeuw de grote rol van de Staat in verschillende

domeinen van de maatschappij: “Par lui-même [l’État] ou par les établissements publics

qu’il crée autour de lui, il donne l’instruction à nos enfants, il assume les services que

commande l’hygiène, il crée et entretient la voirie, il monopolise en fait les transports par

chemins de fer, exploite seul la poste aux lettres, la télégraphie, la téléphonie,…”233

92. Door de steeds groter wordende rol van de Staat in het maatschappelijk leven werd het

onvermijdelijk dat dit zou leiden tot conflicten met de belangen en rechten van individuen.

De vraag naar de aansprakelijkheid van de Staat drong zich op. In hoeverre zijn de

buitencontractuele aansprakelijkheidsregels van toepassing op de Staat? In het Burgerlijk

Wetboek werd/wordt in de rechtsregels van de artikelen 1382 tot 1386(bis) geen gewag

gemaakt van de Staat. Een duidelijke lacune in de wetgeving, en het werd al even snel

duidelijk dat in het België van de 19de

eeuw de aansprakelijkheid van de Staat een groot taboe

232

J. VELAERS, “Bronnen en Beginselen van het recht 2009-2010”, Universitas, Antwerpen, 2009, 11. 233

R. MARCQ, “La responsabilité de la puissance publique”, Paris, Sirey, 1911, 2.

46

was. De Belgische Staat genoot bijgevolg gedurende de hele eeuw een quasi absolute

aansprakelijkheidsimmuniteit.234

Dit gold voor de drie staatsmachten.

1.1. De absolute immuniteit van de wetgevende macht

93. De vraag naar de aansprakelijkheid van de wetgevende macht kan worden begrepen als

het aansprakelijk stellen van de Belgische staat voor ondeugdelijke handelingen van de

wetgever die schade veroorzaken aan de rechtsonderhorigen. Het Hof van Cassatie werd reeds

in 1845 met deze vraag geconfronteerd en beantwoordde ze ontkennend.235

Het geschil dat

voorlag betrof de vestiging door een wet van een publieke erfdienstbaarheid op gronden

gelegen vlakbij de Citadel van Gent. De wet voorzag evenwel niet in een

vergoedingsregeling. De kwestieuze gronden behoorden toe aan Dhr. Desouter en deze kon

door de gevestigde erfdienstbaarheid niet meer bouwen op zijn perceel. Eén van de

rechtsgronden die Dhr. Desouter inriep was art. 1382 B.W. en hij stelde hierbij dat de Staat

hem moest vergoeden voor zijn geschonden recht. “Si l’État use de son droit en prenant les

mesures nécessaires pour la défense du pays, il n’en résulte nullement qu’il ne doive pas la

réparation du dommage qu’il cause par un fait d’ailleurs légal. »236

Het Hof van Cassatie

volgde deze redenering echter niet en een degelijke motivering van de weigering bleef uit.

“Attendu enfin que l’établissement de la servitude défensive, étant le fait de la loi, ne peut

donner ouverture à l’action en dommages-intérêts, en vertu des art. 1582237

et suiv.,

C.civ. »238

94. In de conclusie van Procureur Generaal Mathieu Leclercq bij het hogervermelde arrest

wordt de weigering van de toepassing van art. 1382 B.W. toch in beperkte mate gestaafd.239

Een wet kan volgens de Procureur Generaal nooit een misdrijf of een oneigenlijk misdrijf

uitmaken waardoor art. 1382 B.W. vanzelfsprekend buiten toepassing blijft. “L’y [art. 1382

B.W.] appliquer ce serait prétendre que la loi peut commettre une faute ou une imprudence,

234

T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, o.c., 197. 235

Cass. 27 juni 1845, Pas. 1845, I., 392. 236

Cass. 27 juni 1845, Pas. 1845, I., 398. 237

Lees : art. 1382 B.W. e.v. Dit was een vergissing van het Hof van Cassatie. 238

Cass. 27 juni 1845, Pas. 1845, I., 392. 239

Concl. Proc.-Gen. M. LECLERCQ bij Cass. 27 juni 1845, Pas. 1845, I., 404.

47

un délit ou un quasi-délit. Ce serait prétendre que la loi se serait frappée elle-même, car l’art.

1382 c’est la loi”.240

Hoe kan de ene wet de andere nu in de weg staan? Bovenstaande redenering impliceert dat de

wetgever onmogelijk gebonden kan zijn door art. 1382 B.W. e.v. aangezien dit slechts een

formele wet is. Als wetgever heeft hij immers de macht om deze op te heffen of te wijzigen.

Dit was zo vanzelfsprekend voor de Procureur Generaal dat hij zijn betoog besluit met de

woorden: “Nous n’en dirons pas d’avantage sur ce point, ce serait abuser de vos

moments.”241

95. Men ging uit van de almacht van de wetgever die de soevereine macht bij uitstek was en

op grond hiervan niet aansprakelijk kon worden gesteld. Onderliggend aan deze gedachte was

dat het principe van de scheiding der machten niet toeliet dat rechters de activiteiten van de

wetgever zouden controleren.242

Dit algemeen principe werd zo geïnterpreteerd dat een

rechterlijke controle onmogelijk was wanneer de Staat nog maar louter betrokken was.243

Na het bovenstaande arrest van het Hof van Cassatie werd de aansprakelijkheid van de

wetgevende macht zelfs jarenlang niet bespreekbaar geacht.244

1.2. De quasi-immuniteit van de uitvoerende macht

96. Ook de aansprakelijkheid van de uitvoerende macht werd in vraag gesteld tijdens de 19de

eeuw. Dit is logisch aangezien deze in een meer rechtstreeks contact staat met de burger dan

de andere staatsmachten waardoor schadegevallen zich makkelijker kunnen voordoen.245

Het

Hof van Cassatie oordeelde in 1852 op een bijzondere manier over de aansprakelijkheid van

de uitvoerende macht.246

Het Hof maakte een onderscheid tussen de handelingen die de Staat

stelde als publiek rechtspersoon en deze die ze stelde als privaat rechtspersoon. Voor de eerste

240

Concl. Proc.-Gen. M. LECLERCQ, o.c., 404. 241

Concl. Proc.-Gen. M. LECLERCQ, o.c., 404. 242

R. MARCQ, o.c. , 44. 243

H. VUYE, “Overheidsaansprakelijkheid wegens het doen en laten van de wetgever. Van Europees recht naar

Belgisch recht : een (te) grote stap?”, in H. VANDENBERGHE (ed.), “Overheidsaansprakelijkheid”, Brugge, die

Keure, 2005, 182. 244

H. VUYE, o.c., 182. 245

H. VUYE, o.c., 185. 246

Cass. 27 mei 1852, Pas. 1852, I, 370.

48

soort handelingen trad de overheid op als drager van de openbare macht en kon ze niet

aansprakelijk worden gesteld.247

Als de uitvoerende macht optrad in zijn hoedanigheid van

private rechtspersoon kon ze echter wel aansprakelijk worden gesteld.248

Ondanks deze

vaststelling dient er toch op gewezen worden dat zelfs voor de privaatrechtelijke daden van de

overheid de aansprakelijkheid meestal uitbleef.249

97. Het onderscheid in hoedanigheden werd eveneens verdedigd door het principe van de

scheiding der machten. Men oordeelde dat door de aansprakelijkheidsvorderingen tegen de

uitvoerende macht toe te laten de rechter zich in de plaats van de uitvoerende macht zou

stellen.250

Op basis van deze redenering verantwoordde men het onderscheid en oordeelde

Procureur-Generaal Mesdach De Ter Kiele dat deze hoedanigheden ‘si distincts’ waren ‘que

jamais il ne vous est arrivé de les confondre.”251

Volgens de reeds voornoemde Procureur-

Generaal Mathieu Leclercq was het onderscheid eenvoudig: als de Staat het algemeen belang

nastreefde, diende men de handeling te beschouwen als gesteld door de Staat als publieke

rechtspersoon. Als de Staat daarentegen een louter individueel belang najoeg dan had de Staat

deze handeling gesteld als private rechtspersoon.252

98. Het onderscheid bleek echter niet altijd zo gemakkelijk te maken als de Procureur-

Generaal het voorstelde. Er waren veel contradicties.253

Het hogervermelde arrest was zo

reeds in tegenspraak met een vroeger arrest van het Hof van Cassatie. Het Hof diende

uitspraak te doen in een zaak betreffende de exploitatie van spoorwegen. In haar arrest van

1850 stelde ze in duidelijke bewoordingen dat de Staat hierbij optrad als publiek

rechtspersoon waardoor zij niet aansprakelijk kon worden gesteld.254

In het reeds vermelde

247

A. VAN OEVELEN, “De overheidsaansprakelijkheid voor het optreden van de rechterlijke macht”,

Antwerpen, Maklu, 1987, 143-144. 248

Cass. 27 mei 1852, Pas. 1852, I, 370. 249

J. DELVA, “Civielrechtelijke aspecten van de overheidsaansprakelijkheid”, R.W. 1977-1978, 2345; T.

VANSWEEVELT en B. WEYTS, o.c., 198. 250

A. MAST, J. DUJARDIN, M. VANDAMME en J. VANDE LANOTTE, “Overzicht van het Belgisch administratief

recht”, Antwerpen, 1999, Kluwer, nr. 771. 251

Concl. Proc. Gen. M. DE TER KIELE bij Cass. 27 mei 1852, Pas. 1852, I., 378. 252

Concl. Proc. Gen. M. LECLERCQ bij Cass. 27 mei 1852, Pas. 1852, I., 370. 253

C. CAMBIER, “La responsabilité de la puissance publique et ses agents”, Brussel, Larcier, 1947, 62 ; A. MAST,

J. DUJARDIN, M. VANDAMME en J. VANDE LANOTTE, o.c., nr. 771. 254

Cass. 23 februari 1850, Pas. 1850, I, 163.

49

arrest van 1852 oordeelde het Hof van Cassatie echter dat de Staat optrad als privaat

rechtspersoon waardoor ze wel aansprakelijk kon worden gesteld.255

99. Ondanks de duidelijke verwarring werd dit principe quasi gedurende de gehele 19de

eeuw

toch consequent toegepast door het Hof van Cassatie.256

1.3. De totale lacune van het idee van de aansprakelijkheid van de rechterlijke macht

100. De vraag naar de aansprakelijkheid van de rechterlijke macht was in de 19de

eeuw zelfs

niet aan de orde. Een verklaring voor deze totale lacune kan gevonden worden in de afwijzing

bij de wetgevende macht en de grote moeilijkheden bij de uitvoerende macht. De rechterlijke

macht bleef volledig buiten schot.

1.4. Conclusie

101. Uit de voorgaande beschouwingen kan men concluderen dat de Belgische Staat in de

19de

eeuw genoot van een zeer verregaande aansprakelijkheidsimmuniteit. Enkel de

uitvoerende macht kon aansprakelijk worden gesteld en dit enkel in zoverre er werd

geoordeeld dat de Staat optrad als private rechtspersoon en niet als publieke rechtspersoon.

De indertijd aangehaalde argumenten tegen een onderwerping van de overheid aan art. 1382

B.W. blijven meestal eerder vaag of filosofisch.257

Dit bracht Laurent er toe te stellen: “Le

principe de la responsabilité de l’État, tel que nous le formulons, n’est admis par personne,

du moins en théorie.”258

255

Cass. 27 mei 1852, Pas. 1852, I, 370. 256

Cass. 19 december 1887, Pas. 1888, I., 43 ; Cass. 13 februari 1902, Pas. 1902, I., 154. 257

H. VUYE, o.c., 178. 258

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 447-448.

50

2. De aansprakelijkheid van de Staat in het Avant-projet

Artikel 1124 Avant-Projet: “L’État est soumis à la responsabilité, résultant du dommage

causé par la lésion d’un droit." 259

102. Laurent toont zich d.m.v. dit artikel voorstander van de onderwerping van de Staat aan

de gemeenrechtelijke aansprakelijkheidsregels. I.t.t. het Burgerlijk Wetboek van 1804 neemt

hij expliciet een bepaling op die de aansprakelijkheid van de Staat inhoudt. Zoals uit de

voorgaande titel kan blijken, druiste dit volledig in tegen de heersende opvatting in de 19de

eeuw. Het artikel 1124 van het Avant-Projet kan voor zijn tijd zeker als revolutionair worden

beschouwd.

Doch is enige voorzichtigheid geboden. Laurent wordt vaker door verschillende auteurs

aangehaald als één van de geestelijke vaders van het concept van de

overheidsaansprakelijkheid.260

Deze beeldvorming mag door onze moderne visie op de

aansprakelijkheid van de Staat niet te ruim worden begrepen.

2.1. De wetgevende macht in het Avant-projet

103. Al kunnen de algemene bewoordingen van art. 1124 Avant-Projet anders doen

vermoeden, Laurent was zeker geen voorstander van de aansprakelijkheid van de wetgevende

macht. Met slechts één korte paragraaf in het Avant-projet sluit de auteur de aansprakelijkheid

van deze staatsmacht volledig uit. Hij motiveert dit kort door te stellen dat de wetgevende

macht geen verantwoording moet afleggen “parce qu’il est l’organe de la souveraineté

nationale; voilà pourquoi une loi, fût-elle inconstitutionnelle, oblige les citoyens et les

tribunaux.”261

104. De reden van de bondigheid van de auteur is te verklaren door het feit dat hij de

aansprakelijkheid van de wetgevende macht reeds ruimer had uitgewerkt in zijn Principes de

259

F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 109. 260

R.O. DALCQ, “Une révision législative des articles 1382 à 1386 du Code civil: Est-elle souhaitable? ”, in J.

ERAUW, B. BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), o.c., 480 ; J. DELVA, o.c., 2346. 261

F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 109.

51

Droit Civil. In dit werk onderbouwt Laurent uitgebreid waarom de wetgevende macht moet

worden uitgesloten van aansprakelijkheidsvorderingen.262

105. Laurent opent zijn betoog in de Principes de Droit Civil door te stellen dat men niet mag

uitgaan van een immuniteit van aansprakelijkheid voor alle staatsmachten zoals in de tijd van

de auteur het gangbare idee was. Hij wijst er op dat de Staat soeverein is en dat

“l’irresponsabilité” een wezenskenmerk is van de soevereiniteit, maar dit impliceert volgens

Laurent echter niet dat alle staatsmachten op elk moment de soevereiniteit uitoefenen.263

In een volgende stap oordeelt Laurent dat de wetgevende macht de enige staatsmacht is die

soeverein is. Hij baseert zich hiervoor op de premisse dat gehoorzaamheid aan de wet altijd

verplicht is, zelfs indien deze wet individuele rechten schendt.264

“…on ne conçoit pas que les

tribunaux soient saisis d’une action en dommages-intérêts contre le législateur, car ils sont

soumis à la loi aussi bien que les citoyens ; et l’obligation d’exécuter la loi exclut toute

responsabilité du pouvoir qui l’a portée.”265

106. Laurent geeft met dit argument aan dat de onmogelijkheid om de wetgevende macht

aansprakelijk te stellen logischerwijze voortvloeit uit de plicht van de rechtsonderhorigen om

wetten ‘uit te oefenen’. Uit deze plicht zou dan voortvloeien dat men de wetten niet kan

tegenstellen aan de wetgevende macht. De gelijkenis met de reeds aangehaalde conclusie van

Mathieu Leclercq is bijzonder treffend. Hoe kan één bepaalde wet nu in de weg staan van een

andere?266

107. In zijn verdere argumentatie hanteert Laurent tevens een exegetisch argument wanneer

hij wijst op het feit dat artikel 1382 B.W. spreekt van ‘tout fait de l’homme’. Dit impliceert

volgens de auteur dat enkel een individu aansprakelijk kan worden gesteld en niet de

262

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 438-439. 263

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 438. 264

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 438. 265

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 438-439. 266

Supra, randnr. 94.

52

wetgevende macht aangezien deze nooit handelt in deze hoedanigheid.267

Bij de

aansprakelijkheid van de uitvoerende macht komen we terug op dit argument.268

108. Laurent is echter niet blind voor de potentiële schade die zou kunnen voortvloeien uit

ondeugdelijke wetten. Zo wijst hij er op dat wanneer een wet het eigendomsrecht van een

individu zou schenden de Staat op basis van de Belgische Grondwet de verplichting heeft het

slachtoffer te vergoeden. Dat de auteur het eigendomsrecht ‘als voorbeeld’ neemt, is te

verklaren vanuit de bijzondere positie die het eigendomsrecht in onze Grondwet inneemt. De

wet zou bij dergelijke schending volgens Laurent in een vergoedingsregeling moeten voorzien

om grondwettelijk te zijn.269

Men kan hier de vraag stellen of Laurent ook voorstander was

om een vergoedingsregeling op te nemen in de wet voor andere rechten dan het

eigendomsrecht.

109. In een laatste stap is Laurent echter onverbiddelijk wanneer hij stelt dat zelfs een

ongrondwettelijke wet geen aanleiding kan geven tot een aansprakelijkheidsvordering tegen

de wetgevende macht. Hij baseert zich op het oude artikel 107 van de Grondwet dat stelt dat

rechtbanken geen toetsing van de wetten aan de Grondwet mogen doorvoeren. Dit argument

was in de 19de

eeuw juridisch volledig correct aangezien de onschendbaarheid van de wet

centraal stond. Een rechtscollege dat de wetten aan de Grondwet kon toetsen en de

rechtsfiguur van de prejudiciële vraag bestond immers nog niet.270

Op basis van dit argument

is de harde zinsnede van het Avant-projet, “une loi, fût-elle inconstitutionelle”, te verklaren.

110. We kunnen concluderen dat in de visie van Laurent de aansprakelijkheid van de

wetgevende macht totaal uitgesloten was. Zijn visie leunt nauw aan bij deze van het Hof van

Cassatie.271

De bevindingen van Laurent in zijn Principes de Droit Civil maken de uitsluiting

van de aansprakelijkheid van de wetgevende macht in zijn Avant-projet begrijpelijk. De grote

macht van de wetgever in de 19de

eeuw resoneert heel duidelijk door in het Avant-projet.

267

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 439. 268

Infra, randnr. 116. 269

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 439. 270

Infra, randnr. 125. 271

Cass. 27 juni 1845, Pas. 1845, I., 392.

53

2.2. De uitvoerende macht in het Avant-projet

111. Waar Laurent in grote mate een ontzag heeft voor de wetgever, is de auteur minder

coulant voor de uitvoerende macht. Laurent doelde met het artikel 1124 Avant-projet

uitsluitend op de aansprakelijkheid van de uitvoerende staatsmacht. Laurent had dit principe

ook ten sterkste gesteund alvorens het Avant-projet was opgesteld. In zijn Principes de Droit

Civil stelt Laurent: “Quand on parle de l’État, en matière de responsabilité, on entend le

gouvernement, c’est-à-dire le pouvoir exécutif.”272

112. Een gefundeerde verklaring voor het verschil in behandeling tussen de wetgevende en de

uitvoerende macht wordt in het Avant-projet niet gegeven. Opnieuw moeten we ten rade gaan

in zijn Principes de Droit Civil. Laurent steunt het verschil op het feit dat i.t.t. de wetgever, de

uitvoerende macht wel gehoorzaamheid aan de wetten moet tonen en daarom wel

aansprakelijk kan worden gesteld op grond van art. 1382 B.W. e.v.273

Maar deze

aansprakelijkheid gaat niet op wanneer de uitvoerende macht in koninklijke besluiten louter

de uitoefening van de wet nastreeft. “Pour que l’État, considéré comme gouvernement, soit

responsable, il faut qu’il s’agisse d’un acte autre qu’un arrêté royal pris en exécution de la

loi.”274

Laurent doelt met de aansprakelijkheid van de uitvoerende macht niet op haar

verordenende of reglementaire bevoegdheid.

113. Laurent haalt in het Avant-projet vele argumenten aan om de overheidsaansprakelijkheid

te ondersteunen. Het belangrijkste element daarbij is ongetwijfeld de aanval op het

onderscheid tussen de aansprakelijkheid van de Staat als private en publieke rechtspersoon

zoals dat gemaakt werd door de 19de

eeuwse rechtspraak. De auteur stelt dat de overheid

steeds als politieke macht handelt en in deze hoedanigheid ook handelingen kan stellen zoals

kopen, verkopen, enz… Indien de overheid dergelijke daden niet zou kunnen stellen,“il ne

pourrait pas remplir sa mission de pouvoir politique. La personnification n’est donc qu’un

272

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 439. 273

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 440. 274

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 440.

54

moyen ; mais le moyen ne change pas la nature de l’État, ni son action.”275

Op basis daarvan

stelt Laurent dat het onderscheid in hoedanigheden van de Staat een foute redenering is.

114. Laurent gaat voorts in tegen de stelling dat de Staat niet gehouden is om de schade van

een rechtskrenking te vergoeden aangezien deze belast is met de bescherming van de

algemene belangen van de samenleving. Laurent weerlegt deze stelling door te argumenteren

dat bij de aansprakelijkheid men niet moet kijken naar ‘de auteur’ van de onrechtmatige daad.

Men moet zich louter concentreren op de schade en deze moet vergoed worden ongeacht wie

de schade heeft teweeggebracht. “Toute lésion d’un droit doit être réparée, sinon la société

manque son but; pour mieux dire, elle ne remplit pas son devoir.” 276

115. Vervolgens ontkracht Laurent de gangbare mening dat de werking van de Staat

gesaboteerd zou worden wanneer elke handeling van de uitvoerende macht die niet in lijn is

met een individueel belang aanleiding zou geven tot aansprakelijkheidsvorderingen en

vergoedingen. De auteur geeft toe dat bij een tegenstelling tussen het individueel en het

algemeen belang, dit laatste moet primeren op de belangen van individuen, “il n’y a de société

possible qu’à ce prix.”277

Maar dit impliceert niet dat het belang van de Staat een voorkeur

zou verdienen op een recht van een individu. Het is immers de taak van de Staat om de

rechten van de rechtsonderhorigen te beschermen. Als een recht gekrenkt wordt, zelfs door de

Staat, moet dit vergoed worden. In zijn Principes de Droit Civil geeft hij ook aan dat de

werking van de Staat niet automatisch gesaboteerd zou worden. De Staat moet opties voorzien

om de schendingen van individuele rechten tegen te gaan. “On suppose que l’État construise

une voie de communication.”278

116. Laurent haalt ook in het Avant-projet het exegetische argument aan dat we terugvinden

bij zijn bespreking van de wetgevende macht in de Principes de Droit Civil. De letterlijke

tekst van artikel 1382 B.W. spreekt van “tout fait de l’homme” waardoor de Staat hier niet

onder zou ressorteren aangezien deze een politieke macht is en geen mens. Als antwoord op

275

F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 111. 276

F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 109. 277

F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 110. 278

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 442.

55

deze stelling herhaalt Laurent het principe dat er niet naar de auteur van de onrechtmatige

daad dient gekeken te worden maar louter naar het geschonden recht en de schade die vergoed

moet worden. Het is vreemd dat de auteur dit exegetisch argument weerlegt voor de

uitvoerende macht maar met dit zelfde argument de aansprakelijkheid van de wetgevende

macht wil uitsluiten.279

Ook H. Vuye heeft dit opgemerkt en stelt m.i. terecht dat zowel de

wetgevende als de uitvoerende macht als politieke machten kunnen worden aangemerkt

waardoor ze beide niet onder het toepassingsgebied van art. 1382 B.W. zouden vallen.280

Of

omgekeerd kan er ook gesteld worden dat als de auteur van de onrechtmatige daad irrelevant

is, het dan ook geen verschil zou mogen uitmaken of de wetgevende dan wel de uitvoerende

macht betrokken is.

117. Laurent haalt in zijn Principes de Droit Civil nog een ander bezwaar aan dat tegen de

aansprakelijkheid van de overheid werd aangevoerd en dat niet expliciet in het Avant-Projet is

opgenomen. De Staat is een rechtspersoon en m.a.w. een fictie. “Est-ce qu’un être fictif peut

commettre un délit ou un quasi-délit? Non évidemment.”281

Het zijn de uitvoeringsagenten

van de Staat die de handelingen stellen. In welke mate kan men de Staat dan hiervoor

aansprakelijk stellen? Laurent lost dit op door een toepassing te vinden in de

aanstellersaansprakelijkheid van art. 1384, derde lid B.W. die we ook reeds in het vorig

hoofdstuk hebben gezien.282

Laurent had nog geen oog voor de orgaantheorie die later

ontwikkeld zou worden op basis waarvan de Staat rechtstreeks aansprakelijk kan worden

gesteld voor fouten die door haar ambtenaren zijn gemaakt in de uitoefening van hun ambt.283

2.3. De rechterlijke macht in het Avant-projet

118. Het is bijzonder opmerkelijk dat in de bespreking van artikel 1124 Avant-projet geen

gewag wordt gemaakt van de aansprakelijkheid van de rechterlijke macht. Dit is enigszins

vreemd aangezien Laurent de andere twee machten wel expliciet vermeldt en behandelt. Voor

een verklaring moeten we opnieuw kijken naar zijn Principes de Droit Civil.

279

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 439 ; Supra, randnr. 107. 280

H. VUYE, o.c., 178. 281

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 442. 282

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 443; F. LAURENT, “Avant-projet”, IV, 124 ; Supra, randnr. 78. 283 M. CASSIERS, “De overheidsaansprakelijkheid voor het optreden van de rechterlijke macht”, Jura Falc. 1992-

93, 61-62.

56

119. Ondanks het feit dat Laurent een aparte titel voorziet voor de aansprakelijkheid van de

rechterlijke macht wordt het meteen duidelijk dat hij deze vanuit een andere invalshoek zal

benaderen dan de overige staatsmachten. Laurent gaat er immers van uit dat de overheid niet

aansprakelijk kan worden gesteld voor het foutief handelen van de rechterlijke macht maar dat

de magistraten afzonderlijk wel aansprakelijk kunnen gesteld worden voor hun fouten. “Les

tribunaux et les cours peuvent être pris à partie, mais l’action n’est pas dirigée contre l’État,

elle est formée contre les magistrats inculpés.”284

Het verschil is van cruciaal belang. Laurent gaat de vraag niet meer behandelen vanuit de

aansprakelijkheid van de Staat maar vanuit de persoonlijke aansprakelijkheid van de rechter.

Volgens Laurent kan een rechter die in hoger beroep een fout begaat die schade veroorzaakt

aan een derde niet worden beschouwd als een orgaan van de Staat. Hij spreekt immers van:

“Ils [les juges] peuvent se laisser entraîner par la faveur ou la haine; dans ce cas, ils ne

méritent plus le nom d’organes de la justice.”285

120. Op grond van het voorgaande stelt Laurent verder dat de persoonlijke aansprakelijkheid

van de rechter door een bijzonder regime wordt beheerst dat afwijkt van de gemeenrechtelijke

aansprakelijkheid op grond van art. 1382 B.W.286

Dit regime werd vastgesteld door het oude

artikel 505 van de Code de Procédure dat bepaalde onder welke voorwaarden men een rechter

persoonlijk aansprakelijk kon stellen. Dit komt in grote mate overeen met het regime van het

verhaal op de rechter zoals dit vandaag is vastgelegd in de artikelen 1140-1147 Ger.W.

De onderliggende gedachte in de Principes de Droit Civil is dat de persoonlijke

aansprakelijkheid van de rechter de aansprakelijkheid van de Staat uitsluit. Een fout van de

rechterlijke macht roept louter de aansprakelijkheid van de betrokken rechter op en niet de

aansprakelijkheid van de Staat. Het is vanuit deze optiek verklaarbaar waarom Laurent de

rechterlijke macht niet behandelt in zijn artikel 1124 Avant-projet.

121. Naast het speciale regime van het verhaal op de rechter kan volgens Laurent het

rechtsherstel voor iemand die schade ondervindt door een fout van de rechterlijke macht maar

284

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 469. 285

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 470. 286

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 470-471.

57

enkel liggen in de aanwending van een normaal rechtsmiddel i.e. hoger beroep of een

voorziening in cassatie. Laurent steunt de uitsluiting van de gemeenrechtelijke

aansprakelijkheid op de overtuiging dat dit noodzakelijk is om de sociale orde te behouden in

onze maatschappij. “Si la faute la plus légère suffisait pour lui demander raison de sa

sentence, la passion multiplierait à l’infini les actions en dommages-intérêts contre les

magistrats ; et que deviendrait alors le prestige de la justice, journellement attaquée et

avilie?”287

287

F. LAURENT, “Principes de droit civil”, XX., 471.

58

3. De verdere evolutie van de overheidsaansprakelijkheid bij het begin van

de 20ste

eeuw

122. In dit derde deel gaan we in op de verdere evolutie van de aansprakelijkheid van de staat

in de doctrine en de rechtspraak onmiddellijk na het Avant-projet en bij de start van de 20ste

eeuw. Kan men stellen dat Laurent met zijn opvattingen over de aansprakelijkheid van de

Staat in het Avant-projet de Belgische rechtsorde heeft beïnvloed?

3.1. De aansprakelijkheid van de wetgevende macht

123. In de Belgische doctrine van de 20ste

eeuw waren er geen voorstanders te vinden voor de

aansprakelijkheid van de wetgevende macht op grond van art. 1382 B.W. De meeste

rechtsgeleerden volgden het principe dat gevestigd werd door het Cassatie-arrest van 1845.288

Ze bouwden verder op het argument van M. Leclercq door te oordelen dat de rechtsregels van

art. 1382 B.W. e.v. geen obstakel voor de wetgever vormen omdat de wetgevende macht

immers de bevoegdheid heeft om ze te behouden, te wijzigen of af te voeren. “Les principes

établis, les règles acquises ne lui sont donc pas un obstacle, puisqu’il est le maître de leur

destinée et qu’il peut – à son gré – les maintenir, les modifier ou les abroger.”289

124. Tevens wordt een groot deel van de kritiek van Laurent hernomen. M. Bourquin stelt dat

de wetgever de soevereiniteit van de Staat uitoefent en bijgevolg dan ook niet aansprakelijk

kan worden gesteld.290

L.Wodon reageert enkele jaren later echter bijzonder negatief op dit

argument. “Ce sont là des formules vides de sens.”291

M.i. haalt deze auteur terecht het

volgende citaat aan: “Affirmer la souveraineté, c’est simplement affirmer le fait de

l’impossibilité d’une responsabilité.”292

Wodon is evenwel toch ook geen voorstander van de

aansprakelijkheid van de wetgevende macht. Hij argumenteert dat deze macht geen schade

kan berokkenen aan de rechtsonderhorigen aangezien wetten louter algemene en

288

Cass. 27 juni 1845, Pas. 1845, I., 392. 289

M. BOURQUIN, “La protection des droits individuels contre les abus de pouvoir de l’autorité administrative en

Belgique”, Brussel, Bruylant, 1912, 6. 290

M. BOURQUIN, o.c., 6. 291

L. WODON, “Le contrôle juridictionnel de l'administration et la responsabilité des services publics en

Belgique”, Brussel, Larcier, 1920, 224. 292

L. WODON, o.c., 224.

59

onpersoonlijke bepalingen zijn. Het is de toepassing van de wet die schade kan berokkenen,

niet de wet op zichzelf.293

125. R. Marcq daarentegen erkent wel het potentieel van de wetgever om schade aan

individuen te veroorzaken. “Les lois qui portent atteinte à des patrimoines privés sont

nombreuses, et les dommages causés sont souvent considérables.”294

Naar analogie met

Laurent wijst hij erop dat de wet in een mogelijkheid tot vergoeding kan voorzien maar dat bij

het ontbreken van een dergelijke regeling het onmogelijk blijft om de wetgever aansprakelijk

te stellen. Het is immers verboden voor de rechterlijke macht om de wetten aan de Grondwet

te toetsen.295

Hij merkt op dat “…notre organisation politique ne possède pas cette Cour

suprême, investie de la haute mission de vérifier la constitutionalité.”296

Marcq laat de optie open voor de wetgever om uitdrukkelijk een vergoedingsregeling op te

nemen in de wet waarbij de grootte van de vergoeding kan bepaald worden door de

rechterlijke macht.297

3.2. De aansprakelijkheid van de uitvoerende macht

126. Het Hof van Cassatie heeft het idee van de aansprakelijkheid van de uitvoerende macht

van het Avant-projet niet onmiddellijk overgenomen. In een arrest van 1887 weigerde ze

immers principieel de mogelijkheid voor de rechter om de gegrondheid van een beslissing van

een College van Schepen en Burgermeester na te gaan.298

Doch enkele jaren later stelde het Hof dat de rechtbanken wel een schadevergoeding mogen

toekennen als de Staat een burgerlijk recht schendt, zelfs wanneer deze handeling regelmatig

werd verricht.299

Opnieuw werd hierbij het onderscheid gemaakt tussen de Staat als privaat

dan wel als publiek rechtspersoon. De 19de

eeuwse visie op de scheiding der machten was

293

L. WODON, o.c., 224-225. 294

R. MARCQ, o.c., 43. 295

R. MARCQ, o.c., 44. 296

R. MARCQ, o.c., 44. 297

R. MARCQ, o.c., 44. 298

Cass. 19 december 1987, Pas. 1988, I., 43. 299

Cass. 4 januari 1894, Pas. 1894, I, 71.

60

immers nog sterk aanwezig en het Hof van Cassatie stelde dat de rechtbanken zich niet als

rechters over de handelingen van de administratie mochten opstellen.300

127. Bij het begin van de 20ste

eeuw neemt de evolutie naar de overheidsaansprakelijkheid

een echte start. Een aantal rechtsgeleerden breekt een lans voor de aansprakelijkheid van de

uitvoerende macht terwijl in de 19de

eeuw Laurent haast alleen stond met dit standpunt.301

Het

is opvallend dat deze rechtsgeleerden een groot aantal van de argumenten van Laurent

overnemen.

Zo kunnen we bij R. Marcq duidelijk lezen dat hij zich net als Laurent baseert op het

argument dat niet de auteur van de onrechtmatige daad maar de geleden schade relevant is.

“L’obligation de réparer le dommage éprouvé par autrui, se rattache essentiellement à la

faute.”302

Dezelfde auteur neemt tevens expliciet het argument van Laurent over dat verwijst naar de

paradoxale situatie waarbij de Staat in geen enkele situatie verplicht zou zijn tot vergoeden,

uitgezonderd wanneer ze overgaat tot onteigening. De auteur verwijst hierbij zowel naar de

Principes de Droit Civil als het Avant-projet van Laurent.303

Voorts stelt Marcq ook dat het onderscheid dat gemaakt wordt tussen de Staat als publieke en

private rechtspersoon foutief is. Hij argumenteert -net zoals Laurent- dat de private

hoedanigheid van de Staat louter een instrument is en niet de natuur van de Staat zelf

verandert. De Staat handelt immers altijd in het algemeen belang. “Tous les actes que notre

esprit ramène à l’activité étatique, sont donc inspirés par l’intêret-général des membres de la

Nation, même ceux qui se rapportent à la gestion du domaine privé… ”304

300

J. DELVA, o.c., 2346. 301

H. VUYE, o.c., 178. 302

R. MARCQ, o.c., 17. 303

R. MARCQ, o.c., 21. 304

R. MARCQ, o.c., 24-25.

61

128. Niet alleen in de rechtsleer maar ook in de rechtspraak komt er een verandering die in

overeenstemming is met de principes van Laurent. In zijn conclusie bij een arrest van het Hof

van Cassatie van 1917 treedt P. Leclerq (de kleinzoon van M. Leclercq305

nota bene), Laurent

expliciet bij in zijn kritiek dat het gemaakte onderscheid tussen de overheid als private dan

wel als publiek rechtspersoon foutief is.306

Ook in het arrest van 29 april 1920 lijkt het Hof

van Cassatie zich af te keren van haar vroegere rechtspraak die de uitvoerende macht een

quasi-aansprakelijkheidsimmuniteit toekende.307

129. Het roer wordt uiteindelijk officieel omgegooid voor de uitvoerende macht met het

bekende ‘Flandria-arrest’ van het Hof van Cassatie.308

In het oordeel van het Hof van Cassatie

werd gesteld dat de schending van ieder burgerlijk recht tot de exclusieve bevoegdheid van de

gewone rechter behoort die hiervoor een schadevergoeding kan toekennen.309

Met dit arrest

wordt het onderscheid tussen de twee hoedanigheden die de uitvoerende macht kan aannemen

definitief verworpen. De overheid kan ongeacht in welke hoedanigheid ze optreedt

aansprakelijk worden gesteld.310

130. We stellen vast dat de kritiek van Laurent op het onderscheid in hoedanigheden van de

Staat dan toch gehoor heeft gekregen, zij het weliswaar ruim 30 jaar later. In de heldere

conclusie bij het bekende Flandria–arrest maakt Procureur-Generaal P. Leclercq duidelijk

waar de foute redenering van de scheiding der machten vandaan komt. Volgens P. Leclercq

valt de hele misvatting van de scheiding der machten te verklaren door de grote invloed die de

Franse rechtsgeleerden hadden op de Belgische doctrine.311

Voornamelijk H. De Pansey werd

vaker aangehaald om de aansprakelijkheid van de uitvoerende macht gedeeltelijk uit te

sluiten.312

Maar er waren grote verschillen in het Franse en Belgische staatsbestel. Het Franse

was immers getekend door een groot wantrouwen tegenover de rechtsprekende macht

305

M. LECLERCQ had immers het principe van de verschillende hoedanigheden nog verdedigd: Supra, randnr. 94;

H. VUYE, o.c., 126. 306

Concl. Proc.Gen. P., LECLERCQ bij Cass. 5 maart 1917, Pas. 1917, I., 118 e.v. 307

Cass. 29 april 1920, Pas. 1920, I, 127, concl. Proc. Gen. TERLINDEN. 308

Cass. 5 november 1920, Pas. 1920, I., 193. 309

T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, o.c., 199. 310

J. DELVA, o.c., 2346. 311

Concl. Proc.Gen. P., LECLERCQ bij Cass. 5 november 1920, Pas. 1920, I., 195. 312

Men verwijst vaker naar het volgende werk van de auteur : “De l’autorité judiciaire en France”, Parijs, T.

Barrois père, 1827.

62

waardoor men deze geen enkele controle wilde geven op de uitvoerende macht. De Procureur-

Generaal beschrijft deze situatie in het volgende citaat: “Tout procès dont le jugement

implique l’appréciation d’un acte ou d’une opération administrative est de la compétence des

administrateurs.”313

Deze controlefunctie wordt in Frankrijk uitgeoefend door de Conseil

d’État.

Het Belgische staatsbestel daarentegen werkte met de Grondwet in 1831 vanuit een ander

uitgangspunt waarbij voornamelijk een te grote inmenging van de uitvoerende macht werd

gevreesd.314

Daarom werd aan de rechterlijke macht een grotere onafhankelijkheid toebedeeld

die zich onder meer uit in de artikelen 31, 144 en 145 van de Grondwet.315

Op grond van deze redenering stelt P. Leclercq dat het door de 19de

eeuwse rechters frequent

aangehaalde argument dat de overheidsaansprakelijkheid in strijd zou zijn met het principe

van de scheiding der machten, gebaseerd is op een misvatting.316

131. Ook inhoudelijk leunde het Flandria-arrest nauw aan bij de visie van Laurent op de

aansprakelijkheid van de overheid. Uit de Principes de Droit Civil en het Avant-Projet

kunnen we afleiden dat de voorgestelde aansprakelijkheid voornamelijk gericht was op de

uitvoering van de gewone administratieve handelingen. Laurent was geen voorstander van de

aansprakelijkheid van de uitvoerende macht voor de uitvaardiging van Koninklijke Besluiten

aangezien deze de uitvoering waren van wetten.317

In deze logica ging ook het Flandria-arrest

voort waarbij we vaststellen dat het louter de uitvoering van een administratieve handeling

betrof.

313

Concl. Proc.Gen. P., LECLERCQ bij Cass. 5 november 1920, Pas. 1920, I., 196; Citaat van L. DUGUIT, “Droit

constitutionnel”, Paris, Charmont, 1910, 2e editie, 437.

314 A. VAN OEVELEN, o.c., 145.

315 Dit waren de vroegere artikelen 24, 92 en 93 van de toen heersende versie van de Grondwet. Deze zijn

identiek gebleven met uitzondering van het eerst aangehaalde artikel dat aangepast is aan het federaal

staatsbestel. 316

Concl. Proc.Gen. P., LECLERCQ bij Cass. 5 november 1920, Pas. 1920, I., 196-197. 317

Supra, randnr. 112.

63

3.3. De aansprakelijkheid van de rechterlijke macht

132. De aansprakelijkheidsimmuniteit van de rechterlijke macht bleef in het begin van de

twintigste eeuw volledig behouden. De meeste rechtsgeleerden van de twintigste eeuw

onthielden er zich zelfs van de aansprakelijkheid van de rechterlijke macht te behandelen.318

133. Toch kunnen we vaststellen dat men niet geheel blind was voor de mogelijkheid dat de

rechterlijke macht schade kon berokkenen aan de rechtsonderhorigen. “Dans

l’accomplissement de sa mission, le pouvoir judiciaire peut commettre les injures les plus

cruelles et causer aux particuliers les plus graves dommages.”319

Ondanks het voorgaande gegeven sluit R. Marcq de aansprakelijkheid van de rechterlijke

macht volledig uit aangezien dit zou ingaan tegen het principe van de scheiding van machten.

De rechterlijke macht is niet in staat om zichzelf te beoordelen.320

Dit werd in het begin van

de 20ste

eeuw als zo vanzelfsprekend beschouwd dat men zich niet waagde aan een meer

diepgaande bespreking.

134. Een interessanter argument dat R. Marcq aanhaalt is dat de aansprakelijkheid van de

rechterlijke macht onmogelijk is aangezien het ingaat tegen het principe van het gezag van

gewijsde. Zo zou men een beslissing in hoger beroep opnieuw kunnen aanvechten aangezien

deze schade zou veroorzaakt hebben.321

Concreet wordt er verwezen naar het beginsel Res

judicata pro veritate habetur: Zaken in laatste aanleg worden geacht de waarheid te zijn. Om

die reden besluit R. Marcq: “Poursuivre l’État en réparation du dommage causé par une

décision du pouvoir judiciaire, c’est critiquer cette décision elle-même, la prétendre contraire

au droit : c’est remettre en question la solution même du litige, vouloir porter atteinte à

l’autorité des choses jugées.”322

We stellen vast dat dit argument overeenkomt met de visie

van Laurent die ook de mening was toegedaan dat de aansprakelijkheid van de Staat voor

318

Het ontbreekt in haast alle grote werken die geschreven zijn omtrent de overheidsaansprakelijkheid bij de

start van de twintigste eeuw. 319

R. MARCQ, o.c., 45. 320

R. MARCQ, o.c., 45. 321

R. MARCQ, o.c., 45. 322

R. MARCQ, o.c., 47.

64

handelingen van de rechterlijke macht een gevaar kon betekenen voor de normale aanwending

van rechtsmiddelen.323

3.4. Conclusie

135. Men kan concluderen dat de visie in het Avant-projet op de aansprakelijkheid van Staat

volledig in lijn ligt met de situatie in de Belgische rechtsorde bij de aanvang van de 20ste

eeuw. Laurents ideeën beïnvloedden gezaghebbende rechtsgeleerden die vele van zijn

argumenten uit zijn Principes de droit civil en zijn Avant-projet uitdrukkelijk overnamen.

Deze auteurs hebben op hun beurt hun stempel gedrukt op het Belgische rechtssysteem totdat

de aansprakelijkheidsimmuniteit van de Staat alvast voor de uitvoerende macht definitief

werd doorbroken.

136. We merken ook dat de principiële uitsluiting van de aansprakelijkheid van de

wetgevende en de rechterlijke macht overgenomen werd door dezelfde auteurs. Hierdoor

bleven deze machten nog lange tijd volledig buiten schot.

137. Kortom, de aansprakelijkheid van de Staat bij het begin van de 20ste

eeuw was volledig

overeenkomstig met de visie van Laurent zoals voorgesteld in zijn Avant-projet.

323

Supra, randnr. 121.

65

Conclusie

François Laurent was een veelzijdige en gedreven persoonlijkheid die op zeer uiteenlopende

terreinen bijzonder actief was: hij was niet enkel de erudiete hoogleraar achter de boeken, hij

zetelde ook in de gemeenteraad, nam het voortouw als inspecteur in de Schoolcommissie, hij

engageerde zich voor de arbeiders in werkliedengenootschappen, enz. Zijn functies hebben

een onmiskenbare invloed gehad bij het tot stand komen van zijn visie op bepaalde

onderwerpen. En vice versa. Zijn visie had ook een impact op de invulling van zijn functies.

Laurent wou zijn ideeën niet enkel (laten) realiseren via maatschappelijke of politieke wegen

maar ze ook verankeren in het recht via zijn Avant-projet.

Men kan zonder meer stellen dat Laurent een aantal revolutionaire voorstellen heeft

geformuleerd in het kader van het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht: zijn visie op de

aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen (hoofdstuk 3) en op de aansprakelijkheid van de Staat

(hoofdstuk 4) staan haaks op -of soms zelfs lijnrecht tegenover- de toen heersende opvatting.

De behandelde domeinen in dit werkstuk behoren hierdoor ongetwijfeld tot de categorie van

revolutionaire ideeën waardoor het Avant-projet nooit als het nieuwe burgerlijk wetboek had

aanvaard kunnen worden.

Amper twee jaar na de publicatie van het laatste deel van zijn Avant-projet is Laurent

overleden. De auteur heeft hierdoor niet de kans gehad zelf de eigen voorstellen en ideeën te

verdedigen. Kort na zijn overlijden maakten zowel de buitencontractuele aansprakelijkheid bij

arbeidsongevallen als de aansprakelijkheid van de Staat het voorwerp uit van verhitte

discussies. Voor beide onderwerpen werd de visie van Laurent opgepikt en overgenomen door

latere rechtsgeleerden en met wisselend succes verdedigd. Op deze manier hebben Laurents

ideeën in het Avant-projet nog herhaaldelijk hun stempel gedrukt op het debat aan het begin

van de 20ste

eeuw.

66

Het Avant-projet blijft ook zo’n 135 jaar na de publicatie van het eerste deel nog steeds een

waardevol document met heel wat verhelderende inzichten. Onderzoeken naar andere

onderwerpen in dit werkstuk van Laurent kunnen in de toekomst beslist nog interessante

resultaten aan het licht brengen.

67

Samenvatting

Deze thesis handelt over de 19de

eeuwse rechtsgeleerde François Laurent en over zijn project

en officiële opdracht tot herziening van het Burgerlijk Wetboek. In een tijdspanne van minder

dan zes jaar voltooide hij deze opdracht en gaf het werk de titel: Avant-projet de révision du

Code civil.

In een eerste hoofdstuk wordt de persoon Laurent toegelicht. Opvallend zijn de vele terreinen

waarop hij actief was: Laurent was hoogleraar maar ook actief als gemeenteraadslid, als

beheerder van een aantal werkliedengenootschappen, als inspecteur voor de

Schoolcommissie, enz… Het eerste hoofdstuk schetst bovendien het beeld van een man die

het conflict niet uit te weg ging: noch met katholieken, noch met zijn liberale collega’s.

Vervolgens wordt in het tweede hoofdstuk het Avant-projet de révision du Code civil in zijn

geheel besproken. In de 19de

eeuw heerste de overtuiging dat men in België tot een eigen

Burgerlijk Wetboek diende te komen. De opdracht van Laurent vloeide voort uit deze

gedachte. Laurents werk resulteerde in zes lijvige boekdelen die niet alleen in heldere taal

gesteld zijn maar ook stevig juridisch en maatschappelijk onderbouwd zijn. Laurent

propageerde in het Avant-projet heel revolutionaire ideeën die meestal niet in smaak vielen,

noch bij vriend noch bij vijand. Allicht is dit de voornaamste reden waarom zijn project nooit

wet is geworden.

In het derde en vierde hoofdstuk wordt het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht in het

Avant-projet onder de loep genomen. Twee onderwerpen worden nader besproken: de

buitencontractuele aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen (hoofdstuk 3) en de

buitencontractuele aansprakelijkheid van de Staat (hoofdstuk 4).

68

Het derde hoofdstuk schetst duidelijk de specifieke maatschappelijke context waarin het

Avant-projet gekaderd moet worden: de opkomst van de industrialisering in België, de vele

arbeidsongevallen en de grote mate waarin slachtoffers van arbeidsongevallen afhankelijk

waren van de regels van de buitencontractuele aansprakelijkheid in het Burgerlijk Wetboek.

Deze regels lieten de slachtoffers van arbeidsongevallen meestal in de kou staan en hun

aansprakelijkheidsvorderingen werden veelvuldig afgewezen. In het Avant-projet stellen we

vast dat Laurent enkele fundamentele ingrepen doet d.m.v. nieuwe bepalingen of nieuwe

interpretaties om de regels van de buitencontractuele aansprakelijkheid toch open te stellen

voor slachtoffers van arbeidsongevallen. Frappant is o.m. de regeling betreffende de eventuele

fout van het slachtoffer zelf. Nog verder gaat Laurent door een foutvermoeden in te stellen

onder de aansprakelijkheid voor zaken lastens de eigenaar. Hierdoor ligt de bewijslast niet

langer bij de arbeiders die aan de gevaarlijke machines werken maar bij de werkgever.

We stellen vast dat na het overlijden van Laurent vele van deze ideeën werden overgenomen.

Zo is het foutvermoeden onder de aansprakelijkheid voor zaken op het einde van de 19de

eeuw

overgenomen door de Franse rechtsgeleerden Josserand en Salleiles.

Aangezien bij het begin van de 20ste

eeuw in België reeds een eerste arbeidsongevallenwet

was ingevoerd, werden de arbeidsongevallen aan het toepassingsgebied van de

buitencontractuele aansprakelijkheidsregels onttrokken. Toch zouden de voorstellen van

Laurent alsnog verwezenlijkt worden in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en we

merken dat zijn visie op de aansprakelijkheid voor zaken door het Hof van Cassatie in het

begin van de 20ste

eeuw werd geaccepteerd. Dit betekende een eerste correctie op het strenge,

schuldgerichte aansprakelijkheidsrecht. Ook de regeling betreffende de fout van het

slachtoffer werd omstreeks de jaren ’30 van de 20ste

eeuw door het Hof van Cassatie

overgenomen.

In het vierde hoofdstuk wordt de buitencontractuele aansprakelijkheid van de Staat besproken.

We stellen vast dat de Staat gedurende de gehele 19de

eeuw genoot van een verregaande

aansprakelijkheidsimmuniteit. Enkel de uitvoerende macht kon aansprakelijk worden gesteld

maar dit was eerder uitzonderlijk.

69

In het Avant-projet pleit Laurent voor de volle aansprakelijkheid van de uitvoerende macht. In

een sterk onderbouwd juridisch betoog beargumenteert hij waarom de regels van de

buitencontractuele aansprakelijkheid zeker van toepassing moeten zijn op de Staat. Enige

nuancering is wel geboden: Laurent was duidelijk geen voorstander van de aansprakelijkheid

van de wetgevende of de rechterlijke macht.

Het debat omtrent de aansprakelijkheid van de Staat kwam pas bij het begin van de 20ste

eeuw

echt op dreef. We kunnen opmerken dat de meeste rechtsgeleerden die over deze materie

schreven hun werken onderbouwden met de argumenten van Laurent. Niet veel later zou het

Hof van Cassatie onder druk van deze rechtsgeleerden in het bekende Flandria-arrest van

1920 de aansprakelijkheid van de uitvoerende macht aanvaarden.

Al is het Avant-projet van Laurent nooit wet geworden, dit document ligt mee ten grondslag

aan een aantal belangrijke evoluties in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht van de

20ste

eeuw.

70

Bibliografie

1. Wetgeving

Art. 1382 t.e.m. 1386 B.W.

Art. 1140 t.e.m. 1147 Ger.W.

Wet 16 december 1851 tot herziening van het hypothecair stelsel, B.S. 22 december

1851.

Wet 24 december 1903 betreffende de vergoeding van schade voortspruitende uit

arbeidsongevallen, B.S. 28-29 december 1903, 6297.

2. Rechtspraak

A. België

Cass. 27 juni 1845, Pas. 1845, I, 392, concl. Proc.-Gen. M. LERCLERCQ.

Cass. 23 februari 1850, Pas. 1850, I, 163.

Cass. 27 mei 1852, Pas. 1852, I, 370, concl. Proc.-Gen. DE TER KIELE en M. LECLERCQ.

Cass. 7 mei 1869, Pas. 1869, I, 338.

Cass. 4 januari 1894, Pas. 1894, I, 71.

Cass. 8 januari 1886, Pas. 1886, I, 38.

Cass. 19 december 1887, Pas. 1888, I, 43.

Cass. 28 maart 1889, Pas. 1889, I, 191, concl. Adv.-Gen. BOSCH.

Cass. 13 februari 1902, Pas. 1902, I, 154.

Cass. 20 mei 1904, Pas. 1904, I, 246, concl. Adv.-Gen. JANSSENS.

Cass. 5 maart 1917, Pas. 1917, I, 118, concl. Proc.-Gen. P. LECLERCQ.

71

Cass. 29 april 1920, Pas. 1920, I, 127, concl. Proc.-Gen. TERLINDEN.

Cass. 5 november 1920, Pas. 1920, I., 193, concl. Proc.-Gen. P.LECLERCQ.

Cass. 2 april 1936, Pas. 1936, I, 209.

Brussel 4 mei 1874, B.J. 1874, 630.

Brussel 8 juni 1879, Pas. 1879, II, 294.

Brussel 31 december 1890, Pas. 1891, II, 188.

Luik 25 mei 1900, Pas. 1901, II, 46.

Rb. Brussel 31 mei 1871, B.J. 1871, 758.

Rb. Brussel 18 mei 1886, B.J. 1886, 695.

B. Frankrijk

Cass. fr. 16 juni 1896, S. 1897, I, 17, noot. E. ESMEIN.

Cass. fr. 15 juli 1896, S. 1897, I, 230.

Cass. fr. 30 maart 1897, D. 1897, J, 440, noot. SALLEILES.

Parijs 16 november 1871, Dalloz 1871, II, 208.

3. Rechtsleer

A. Boeken

ALEXANDER, F., CORNIL, M., ERNST-HORION, M.-L. en MARCELIS, F., “Genèse du droit

social au cours du 19e siècle”, Brussel, ULB, 1963, 265 p.

BOURQUIN, M., “La protection des droits individuels contre les abus de pouvoir de

l’autorité administrative en Belgique”, Brussel, Bruylant, 1912, 398 p.

CAMBIER, C., “La responsabilité de la puissance publique et ses agents”, Brussel,

Larcier, 1947, 548 p.

CHLEPNER, B.-S, “Cent ans d’histoire sociale en Belgique”, Brussel, ULB, 1972, 447 p.

72

CORNELIS, L., “De buitencontractuele aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door

zaken : rechtsvergelijkend onderzoek : België, Frankrijk, Nederland, Bondsrepubliek

Duitsland en Engeland”, Antwerpen, Kluwer, 1982, 728 p.

DE CORTE, R., “Overzicht van het burgerlijk recht: een globaal overzicht van het

burgerlijk recht, aangevuld met een algemene theorie over het recht, het burgerlijk

procesrecht en het strafprocesrecht”, Gent, Mys & Breesch, 2001, 625 p.

DEVOLDER, N., “Sociale geschiedenis van België, deel I: Burgerlijk paternalisme en

ongeorganiseerd proletariaat (1830-1886)”, Mechelen, St. Franciscusuitgeverij, 1964-

1965, 196 p.

FENET, P.A., “Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil ”, Parijs,

Videcoq, 1836, 768 p.

GAUBLOMME, D., “François Laurent (1810-1887). De ongelukkige liefde van een

liberaal vechtjas voor de kinderen van het volk”, Gent, Stadsarchief Museum d’Hane

Steenhuyse, 1987, 83 p.

JOSSERAND, L., “La responsabilité du fait des choses inanimées”, Parijs, Arthur

Rousseau, 1897, 131 p.

LAURENT, F., “Histoire du droit des gens et des relations internationales, I. L’Orient” ,

Gent, Hoste, 1855, 453 p.

LAURENT, F., “Études sur l’histoire de l’Humanité,, IV. Le Christianisme” , Gent,

Hoste, 1855, 548 p.

LAURENT, F., “Lettres à l’Évêque de Gand. Des devoirs des fonctionnaires en matière

religieuse. La liberté d’enseignement en matière religieuse. Extrait de la Presse libre,

par un docteur en droit”, Brussel, Tircher et Manceaux, 1856, 23 p.

LAURENT, F., “Études sur l’histoire de l’humanité, XVIII : La philosophie de

l’histoire”, Paris, Lacroix, 1870, 628 p.

LAURENT, F., “Les sociétés ouvrières de Gand”, Gent, Clemm et Hoste, 1877, 399 p.

LAURENT, F., “Avant-projet de révision du code civil, I”, Brussel , Bruylant-

Christophe, 1882, 508 p.

LAURENT, F., “Avant-projet de révision du code civil, II”, Brussel , Bruylant-

Christophe, 1883, 535 p.

73

LAURENT, F., “Avant-projet de révision du code civil, III”, Brussel , Bruylant-

Christophe, 1883, 710 p.

LAURENT, F., “Avant-projet de révision du code civil, IV”, Brussel , Bruylant-

Christophe, 1884, 431 p.

LAURENT, F., “Principes de droit civil, XX”, Brussel, Bruylant-Christophe, 1887, 724

p.

MARCQ, R., “La responsabilité de la puissance publique”, Paris, Sirey, 1911, 443 p.

MARESKA, J., en HEYMAN, J., “Enquête sur le travail et la condition physique et morale

des ouvriers employés dans les manufactures de coton, à Gand”, Gent Gyselynck,

1848.

MAST, A., DUJARDIN, J., VANDAMME, M., en VANDE LANOTTE, J., “Overzicht van het

Belgisch administratief recht”, Antwerpen, 1999, Kluwer, 1018 p.

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN, “Enquête sur la condition des ouvrières et sur

le travail des enfants”, Brussel, Lesigne, 1846-1848.

PIRMEZ, E., “De la responsabilité. Projet de révision des articles 1382 à 1386 du Code

civil”, Brussel, F. Hayez, 1888, 75 p.

REYNEBEAU, M., “Een geschiedenis van België”, Tielt, Lannoo, 2003, 448 p.

SAINCTELETTE, S., “De la responsabilité et de la garantie (accidents de transports et de

travail)”, Brussel, Bruylant-Christophe, 1884, 258 p.

SALLEILES, R., “Les accidents de travail et la responsabilité civile”, Parijs, Arthur

Rousseau, 1897, 91 p.

STARCK, B., “Essai d’une théorie générale de la responsabilité civile considerée en sa

double fonction de garantie et de peine privée”, Parijs, Rodstein, 1947, 504 p.

STORME, M., BONTE, M., BRYSSE, A., (eds.), “De Coupure in Gent. Scheiding en

verbinding”, Gent, Academia Press, 2009, 323 p.

VAN GINDERACHTER, M., “Het rode vaderland: de vergeten geschiedenis van de

communautaire spanningen in het Belgische socialisme voor WOI”, Tielt, Lannoo,

2005, 493 p.

74

VAN GOETHEM, H., “Politieke en institutionele geschiedenis van België”, Antwerpen,

Universitas, 2009, 254 p.

VAN OEVELEN, A., “De overheidsaansprakelijkheid voor het optreden van de

rechterlijke macht”, Antwerpen, Maklu, 1987, 495 p.

VANSWEEVELT, T. en WEYTS, B., “Handboek Buitencontractueel

Aansprakelijkheidsrecht”, Antwerpen, Intersentia, 2009, 935 p.

VELAERS, J., “Bronnen en Beginselen van het recht 2009-2010”, Universitas,

Antwerpen, 2009, 260 p.

VERVLIET, V., “De buitencontractuele aansprakelijkheid bij professionele risico’s: een

onderzoek naar de betekenis en draagwijdte van de buitencontractuele

aansprakelijkheid doorheen de evolutie van de professionele risicoverzekering”,

Antwerpen, Intersentia, 2006, 679 p.

VINEY, G., “Traité de droit civil : introduction à la responsabilité”, Parijs, LGDJ, 1977,

471 p.

WARLOMONT, R., “François Laurent. Juriste, homme d’action et publiciste”, Brussel,

Office de publicité, 1948, 86 p.

WEYTS, B., “De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht”, Antwerpen, Intersentia, 2003, 565 p.

WODON, L., “Le contrôle juridictionnel de l'administration et la responsabilité des

services publics en Belgique”, Brussel, Larcier, 1920, 270 p.

B. Bijdragen in tijdschriften

BOCKEN, H., “Van fout naar risico. Een overzicht van de objectieve

aansprakelijkheidsregelingen naar Belgisch recht”, TPR 1984, 329-416.

CASSIERS, M. “De overheidsaansprakelijkheid voor het optreden van de rechterlijke

macht”, Jura Falc. 1992-93, 55-85.

DE RIDDER, R., “Discours funèbre”, B.J. 1887, 353-360.

75

DEJACE, C., “Le centenaire du Code civil”, Revué générale 1904, 611.

DEJONGH, G., en SEGERS,Y., “Een kleine natie in mutatie. De economische

ontwikkeling van de Zuidelijke Nederlanden/België in de eeuw 1750-1850”,

Tijdschrift voor Geschiedenis 2001, 171-194.

DELVA, J., “Civielrechtelijke aspecten van de overheidsaansprakelijkheid”, R.W.

1977-1978, 2343-2407.

HEIRBAUT, D., en STORME, M.E., “De Belgische rechtstraditie: van een lang zoeken

naar onafhankelijkheid naar een verlangen naar afhankelijkheid”,Tijdschrift voor

Privaatrecht 2008, vol. 3, 979-1041.

HEIRBAUT, D., “Een hopeloze zaak. François Laurents ontwerp van burgerlijk wetboek

voor België”, Pro Memorie 2013, afl. 2, 261-283.

LAMBERTS, E., “De Heilige Stoel en de zaak Laurent-Brasseur (1856)”, Belg. T.

Nieuwste Gesch. 1970, 83-111.

LAURENT, F., “De la compétence des tribunaux belges relativement aux étrangers”,

B.J. 1878, 738.

REMY, E., “Quelques observations critiques sur des modifications au titre du Code

civil concernant les actes de l’état civil et le domicile”, B.J. 1883, 305-325.

SIMOENS, D., “Hoofdlijnen in de evolutie van het aansprakelijkheidsrecht”, R.W. 1981,

1961-1990.

VAN DEN PLAS, L., “Etude sur la révision du titre du contrat de mariage”, Révue

catholique de droit 1908-09, 158.

VELDEMAN, M., “François Laurent en het schoolsparen in het Belgische

volksonderwijs in de tweede helft van de negentiende eeuw”, Handelingen van de

Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent 1986, 179-215.

VUYE, H., “Overheidsaansprakelijkheid wegens het doen en laten van de wetgever.

Van Europees recht naar Belgisch recht : een (te) grote stap?”, in H. VANDENBERGHE

(ed.), Overheidsaansprakelijkheid, Brugge, die Keure, 2005, 123-204.

C. Verzamelwerken en reeksen

BAERT, G., “François Laurent: zijn leven, zijn tijd en zijn strijd” in J. ERAUW, B.

BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), Liber Memorialis François

Laurent 1810-1887, Brussel, Story-Scientia, 1989, 9-60.

76

DALCQ, R.O., “Une révision législative des articles 1382 à 1386 du Code civil: Est-elle

souhaitable?” in J. ERAUW, B. BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.),

Liber Memorialis François Laurent 1810-1887, Brussel, Story-Scientia, 1989, 473-

489.

FREDERICQ, S., “François Laurent en de vestiging van Sidmar in het Gentse”, in J.

ERAUW, B. BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), Liber Memorialis

François Laurent 1810-1887, Brussel, Story-Scientia, 1989, 65-68.

HEIRBAUT, D., “Napoleons trouwste onderdanen, of waarom de Code civil na

tweehonderd jaar nog steeds overeind staat in België”, in D. HEIRBAUT en G.MARTYN,

Napoleons nalatenschap. Tweehonderd jaar Burgerlijk Wetboek, Mechelen, Kluwer,

2005, 77-95.

HEIRBAUT, D., “Het artikel 544 dat er nooit gekomen is. Het Ontwerp burgerlijk

wetboek van François Laurent en de kerkelijke instellingen”, In D. DE RUYSSCHER, P.

DE HERT en M. DE METSENAERE, (Eds.) Een Leven Van Inzet : Liber Amicorum Michel

Magits, Mechelen, Kluwer, 2012, 143-168.

LOKIN, J.H.A., “De Code civil: een rechtsdogmatische evaluatie”, in D. HEIRBAUT en

G.MARTYN, Napoleons nalatenschap. Tweehonderd jaar Burgerlijk Wetboek,

Mechelen, Kluwer, 2005, 63-76.

SALVADOR CODERCH, P. en SANTDIUMENGE, J., “La influencia del Avant-projet de

revisión du code civil belga de François Laurent en el Código Civil Español de 1889”,

in X., Centenario del Codigo Civil (1889-1989), dl. 2, Madrid, 1990, 1927-1966.

SIMON-VAN DER MEERSCH, A.M., “François Laurent, Hoogleraar”, in J. ERAUW, B.

BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.), Liber Memorialis François

Laurent 1810-1887, Brussel, Story-Scientia, 1989, 165-200.

SIMON, F., en VAN DAMME, D., “François Laurent en de sociale kwestie : een

offensief”, in J. ERAUW, B. BOUCKAERT, H. BOCKEN, H. GAUS en M. STORME (eds.),

Liber Memorialis François Laurent 1810-1887, Brussel, Story-Scientia, 1989, 109-

164.

D. Doctoraatsproefschriften

DEBAENST, B., “Een proces van bloed, zweet en tranen! Juridisering van

arbeidsongevallen in de negentiende eeuw in België”, Doctoraatsverhandeling UGent,

Gent, 2010, http://hdl.handle.net/1854/LU-4252445.

77