centrale visusstoornissen bij kinderen
TRANSCRIPT
Centrale visusstoornissen bij kinderen
John Foley
Keywords kind cerebral stoornis � kind hersenlaesie �kinderen � visus kind stoornis � kind visusstoornis
Men weet al meer dan 50 jaar dat bij kinderen met een
hersenbeschadiging complexe storingen van de visuele
waarneming voorkomen. Ze komen vooral veel voor bij
gevallen van paraplegie en bij kinderen die een ernstige
hypoxie hebben doorgemaakt. Het voorkomen ervan
kan worden verklaard uit wat nu bekend is over de
pathologie van periventriculaire leukomalacie en ische-
mie die de grensgebieden of keerpunten treffen waar de
arteriele stroomgebieden nagenoeg bij elkaar komen. Bij-
komende factoren zijn de concentratie van laesies in de
achterste delen van de hemisferen en de vertraging in de
myelinisatie die kan samengaan met vroege laesies.
Bij de foetus ligt het grensgebied diffuus rondom de
ventrikels, maar als het kind voldragen is, is het volwas-
sen patroon aanwezig. In deze gebieden zijn weefsels het
gevoeligst voor hypoxie en hypotensie. Er zijn veel schei-
dingsgebieden tussen twee arterien in de hersenen maar
de beide drievoudige scheidingsgebieden liggen in de
parieto-occipitale gebieden en boven het corpus van de
nucleus caudatus. In deze wetenschap kan men voorspel-
len dat veel patienten die aan shock of hypoxie hebben
geleden tekenen zullen vertonen van beschadiging van de
radiatio optica (Gratiolet-bundel) en daardoor aan het
primaire visuele systeem of aan de parietale grensgebie-
den en zodoende aan het secundaire visuele systeem.
Het eerste visuele systeem is vanzelfsprekend het geni-
culocalcarine systeem, de projectie via de radiatio optica
op de area striatae van de occipitale schors, die verant-
woordelijk is voor het exacte maculaire en perifere
gezichtsvermogen en de identificatie van voorwerpen.
Het tweede visuele systeem is de veel kleinere maar
fylogenetisch oudere colliculo-pulvinar-parietale projec-
tie, waarvan nu wordt aangenomen dat ze verantwoorde-
lijk is voor het waarnemen van dingen die gebeuren en de
blikrichting, zodat via het primaire systeem het in het
zicht gebrachte voorwerp geıdentificeerd kan worden.
De werking van het colliculaire of niet-gestreepte sys-
teem is onderbewust, maar de meesten van ons zijn zich
ervan bewust dat we een beweging kunnen waarnemen
die we in feite niet zien. Dit systeem verklaart het ver-
mogen van sommige zeer slechtziende of blinde kinderen
zich toch bewust te zijn van dingen die in hun ‘blinde’
gezichtsvelden gebeuren.
Traditionele tests van het gezichtsvermogen zijn geba-
seerd op a het onderscheid tussen twee punten (optitypen
b.v. volgens Snellen en hun equivalenten), b het waarne-
men van beweging (Worth-of Sheridon-ballen) en c de
opwekking van optokinetische nystagmus.Deze drie soor-
ten onderzoek testen echter drie heel verschillende kwali-
teiten en als men te maken heeft met centrale of corticale
blindheidmoet rekeningworden gehoudenmet vele aspec-
ten van het zien, nog geheel afgezien van uitval van (delen
van) het gezichtsveld, lichtwaarneming, helderheid, kleur,
beweging, richting en vorm om er maar een paar te noe-
men. Een patient met een stoornis van het centrale visuele
mechanisme kan blind zijn voor het ene onderdeel maar
niet voor het andere of het ene moment blind en het
volgendemoment weer niet. Zoals bij alle corticale sensore
afwijkingen is het zo dat de aandacht wisselt en sterk
wordt beınvloed door de emotionele toestand.John Foley (*)The Cheyne Centre, Londen, Engeland
Stimulus (1990) 09:139–141
DOI 10.1007/BF03075680
13
Perifere blindheid is het gevolg van laesies van de
media, retina, zenuw of bundels naar het corpus genicu-
latum laterale en gaat samen met veranderingen aan
retina of oogzenuw en verslechtering van de reactie van
de pupil op licht. Centrale blindheid wordt veroorzaakt
door laesies vanaf het corpus geniculatum laterale tot
aan de occipitale cortex; de pupilreflex is intact en er is
geen optische atrofie (hoewel anterograde atrofie kan
voorkomen). In de meeste gevallen is de schade uitge-
breid, zodat veel van zulke kinderen mentaal geretar-
deerd zijn en sommigen dit mogelijk worden door een
gebrek aan stimulatie.
We constateren belangrijke gedragsverschillen tussen
de perifere en centrale blinden. Kinderen met laesies van
de media die daarnaast in zekere mate geestelijk gestoord
zijn, geven zich vaak helemaal over aan het in de ogen
wrijven en drukken om lichtsensaties op te wekken, als er
tenminste oogzenuwvezels voor de geleiding en corticale
cellen aanwezig zijn om aan deze activiteit plezier te bele-
ven. De kinderen met laesies van de retina, de zenuw en
bundels vertonen nystagmus en het draaienmet de ogen en
vaak stereotypieen; de oogbewegingen kunnen worden
beschouwdals de jacht opbeeldenvande cortex.Blindheid
door laesies van de radiationes of de cortex leidt tot een
geheel ander beeld: nystagmus en oogdraaien komen wei-
nig voor en deze kinderen ‘zien er niet blind uit’: ze ver-
tonen traagheid, onoplettendheid, een visuele prestatie die
wisselt vanmoment totmoment, vaak immobiliteit van het
oog en op nog heel jonge leeftijd zijn ze zich onbewust van
de ruimte en gaan dus niet op onderzoek uit.
Centrale blindheid kan aangeboren zijn of verkregen,
van voorbijgaande aard of blijvend. Er kan op latere
leeftijd rijping van de visus optreden en een kind dat de
eerste paar maanden blind lijkt te zijn, ontwikkelt dan
later een normaal gezichtsvermogen.
De visueel opgewekte reactie (VOR) was van enige
waarde bij het aantonen van beginnende visus, maar
van grotere waarde bij het uitsluiten van congenitale
opticusatrofie van Leber. Een normale VOR-latentie
maakt het onwaarschijnlijk dat een vertraagde myelini-
satie hiervan de oorzaak is. Het mogelijke mechanisme
van een vertraagde visuele rijping is besproken door
Mellor en Fielder. VOR’s zijn vaak van onbetwiste waarde
bij het aantonen dat de banen intact zijn; een monitor
voor opgewekte potentialen is wellicht nog beter, indien
voorhanden. Deze technieken testen echter de banen,
niet de perceptie en met het oog op het reorganisatiever-
mogen van de visuele cortex van jonge kinderen moet de
VOR worden herhaald en behoort de prognose die enkel
op grond van de VOR is gesteld, voorzichtig te zijn
geformuleerd.
Aangeboren centrale blindheid die voortkomt uit mis-
vorming of intra-uterine infecties gaat gewoonlijk
gepaard met ernstige geestelijke stoornissen vanwege de
diffuse aard van de pathologie. Centrale blindheid door
periventriculaire leukomalacie of ischemie in de grens-
gebieden, waar veel van de optische radiationes doorheen
gaan, komt waarschijnlijk veel vaker samen met diplegie
voor dan men beseft; het gezichtsvermogen ontwikkelt
zich gedurende het eerste levensjaar langzaam, maar
sommige auteurs hebben opgemerkt dat corticale blind-
heid als gevolg van perinatale anoxie het ernstigst is bij
bijna voldragen baby’s en dat de ernst ervan lijkt toe te
nemen door perinatale stuipen.
Verkregen centrale blindheid kan worden veroorzaakt
door meningitis, anoxia, hoofdwonden, hypoglykemie,
uremie, status epilepticus en een slecht functionerende
anastosmose. In de meeste gevallen is de oorzaak moge-
lijk een occipitaal infarct vanwege compressie van de
achterste hersenarterien door een tentoriale hernia ten-
gevolge van oedeem. Het is opvallend dat met de tijd 25
tot 50 procent van deze kinderen een bruikbaar gezichts-
vermogen terugkrijgt hoewel daarbij waarschijnlijk com-
plexe stoornissen van de visuele perceptie overblijven.
Men is niet zeker van de wijze waarop dit herstel plaats-
vindt. Het kan komen door een oplossen van het oedeem,
het herstel van de axonale verbindingen, het gebruik van
minimale delen van gespaard gebleven velden, of van
‘niet-striair gezichtsvermogen’.
In een onderzoek van Humphrey was een aap 19
maanden blind na occipitale lobectomie, maar begon
daarna van kleine dingen de plaats vast te stellen en
obstakels te vermijden: het dier deed de belangrijke waar-
neming dat zijn ‘gezichtsvermogen’ enorm toenam toen
het eenmaal driedimensionale ruimte kon ervaren door-
dat het weer vrij mocht rondlopen. Men weet al twintig
jaar dat proefdieren zonder gezichtsschors voorwerpen
in hun blinde gezichtsvelden kunnen opmerken en ernaar
reiken en er bestaat nu overtuigend bewijs dat het colli-
culo-pulvinar-parietale systeem ook bij mensen kan wer-
ken. Dit vermogen is niet aanwezig als een stoornis in een
veld te wijten is aan een laesie pregenucilair. Het komt
zelden voor bij volwassenen en schijnt dan alleen nog
voor te komen bij diegenen waarbij zich corticale visuele
afwijkingen vroeg voordeden.
Dit ‘blinde gezichtsvermogen’ is, vanwege de moeilijk-
heden die onderzoek ernaar oplevert, maar zelden aan-
getoond bij kinderen. Het omgekeerde echter, een
onvermogen om iets waar te nemen (visuele onoplettend-
heid) of te richten, ondanks normale gezichtscherpte en
gezichtsveld, is bij kinderen met een hersenbeschadiging
veel voorkomend. Deze optische of visuele ‘ataxie’ (de
ataxie heeft betrekking op de hand, niet op de ogen),
vormt een onderdeel van het syndroom van Balint, dat
veroorzaakt wordt door bilaterale parieto-occipitale lae-
sies in de grensgebieden tengevolge van anoxie,
140 Stimulus (1990) 09:139–141
13
hypotensie of infarct. Het syndroom is zeldzaam maar
belangrijk. De verschijnselen zijn a ‘psychische paralyse’
van oogbewegingen, of een onvermogen de blik te richten
en een neiging van de ogen ‘vastgeplakt’ te raken; b
optische of visuele ‘ataxie’ en onnauwkeurig reiken en
grijpen; en c slechte aandacht voor extramaculaire prik-
kels, en daardoor een gezichtsvermogen ‘bij stukjes en
beetjes’ ’ de patient ziet eerst maar een onderdeel van een
beeld en kan het geheel niet waarnemen. De gezichts-
scherpte is normaal, aangezien het primaire visuele stelsel
intact is en er is geen visuele agnosie: wat de patient ziet,
herkent hij want de parietale en temporale associatiege-
bieden zijn intact.
Het syndroom van Balint is zeldzaam omdat het voor-
komt als gevolg van twee laesies. Het is niet waargeno-
men bij kinderen, maar het is een model voor wat er kan
voorkomen tengevolge van bilaterale parieto-occipitale
ischemie en veel van de symptomen zijn al lang bekend bij
patienten met een spastische verlamming en daardoor
problemen bij het waarnemen van een voorwerp uit de
achtergrond, gezichtsvermogen ‘bij stukjes en beeties’,
moeite met het tellen met de ogen en bij opsporen en
volgen, en onnauwkeurig reiken of plaatsen. Het syn-
droom is er niet zomaar een van gebrekkig bewegings-
vermogen van het oog, maar ook van bewustzijn.
Visuele waarneming is een actief proces en de verken-
ning van een beeld door het oog wordt gestuurd door de
visuele cortex. De fasciculus occipitofrontalis loopt vlak
boven het dak van de laterale ventrikel naar voren naar
de frontale ooggebieden (een grensgebied van twee arte-
rien) en is daardoor kwetsbaar voor periventriculaire
leukomalacie; vandaar de veel voorkomende gebreken
aan de willekeurige oogbewegingen, vooral het volgen,
bij kinderen met een diplegie of een quadriplegie.
Oculomotore apraxie is veel voorkomend bij zulke kin-
deren als er op de juiste manier naar gezocht wordt. Een
goed onderzoek berust op het maken van een onder-
scheid tussen automatische en willekeurige bewegingen
van de blik en het volgen, respectievelijk: de automati-
sche zijn bewaard gebleven terwijl de willekeurige verlo-
ren zijn gegaan. Dit is van belang als men het gebruik van
oogschakelaars overweegt voor onderzoek van een qua-
driplegisch kind in tegenstelling tot dat van een atheto-
tisch kind.
Nog verder naar voren kunnen bifrontale laesies ocu-
lomotore apraxie veroorzaken, evenals het onderbreken
van de vezels die de twee frontale ooggebieden met elkaar
verbinden. In een deel van de gevallen van puur aange-
boren oculomotore apraxie ontbreekt het voorste deel
van het corpus callosum. Oculomotore apraxie beın-
vloedt niet de gezichtsscherpte, aandacht voor perifere
prikkels of automatische bewegingen van de blik, maar
het beınvloedt wel het vermogen de blik willekeurig te
richten, iets op te nemen en het volgen of opsporen.
De syndromen die in deze verhandeling zijn genoemd
zijn allemaal afwijkingen van de hogere visuele functies,
maarmoeten niet worden verwardmet visuele agnosie als
men aanvaardt dat visuele perceptie het ‘verbinden van
een betekenis aan een gewaarwording’ is. Het zijn eerder
afwijkingen van de feitelijke informatievergaring dan van
de interpretatie hiervan.
[89033 ’ vert. Dieuwertje Kroon]
Literatuur
Central visual disturbances [Developmental Medicine and ChildNeurology 1987;29:116–20]
Stimulus (1990) 09:139–141 141
13