6 vragen over allergie bij kinderen
DESCRIPTION
Artikel uit artsenblad Jessa Ziekenhuis Jessalinea nr13TRANSCRIPT
6 vragen over allergie bij kinderen
JESSALINEA20
De laatste decennia zien we een toename van het aantal kinderen met
allergische aandoeningen zoals hooikoorts of eczeem. Met het hooi-
koortsseizoen voor de deur geeft dr. Marc Raes antwoord op zes veel
voorkomende vragen over allergie bij kinderen. Dr. Raes is aan het Jessa
Ziekenhuis verbonden als kinderarts met specialisatie in de kinderlong-
ziekten, allergie en immuunstoornissen. Hij is tevens co-auteur en hoofd-
redacteur van het boek ‘Astma bij kinderen -101 vragen en antwoorden’.
dr. Marc Raes, kinderarts
1
23
4
kan je preventief werken om kinderen allergievrij te houden?
is er een ‘ideale’ leeftijd om kinderen op allergie te testen?
Zijn er risicofactoren die de kans op het ontstaan van astma groter maken?
hoe kan je een kind met astma behandelen?
“Allergieën zijn duidelijk fre-
quenter in families waarin al allergische
aandoeningen voorkomen. Er is dus zeker
sprake van een erfelijke factor. Maar daar-
naast zijn ook de omgevingsfactoren be-
langrijk. Kinderen met een allergische aan-
leg “marcheren” vaak van de ene allergische
aandoening naar de andere (allergic march).
Als je als ouder allergisch bent, kies je in
het belang van je kinderen best voor een
gezonde levensstijl: een gezond voedings-
patroon en niet roken tijdens de zwanger-
schap, liefst zo lang mogelijk borstvoeding
na de bevalling, … Uiteraard zijn dit maat-
regelen die ook voor niet voorbeschikte
kinderen aangewezen zijn. We noemen dit
primaire preventie.
Als arts zetten we naast primaire preventie
ook in op secundaire en tertiaire preventie.
Bij secundaire preventie is het de bedoeling
het ontstaan van astma te vermijden bij
een kind dat al klinische symptomen van al-
lergie heeft zoals atopische dermatitis (ec-
zeem) of een voedselallergie. Bij tertiaire
preventie proberen we de symptomen van
astma terug te dringen en complicaties te
voorkomen.”
“Als de symptomen in de rich-
ting van een allergie wijzen, starten we
meteen met bijkomende testen (huid-
testen en/of bloedtesten). Vroeger werd
vaak gezegd dat testen pas vanaf 4 jaar
betrouwbaar waren, maar dat is intussen
al lang achterhaald. De testen zijn ook bij
heel jonge kinderen uitvoerbaar. Wel zijn er
vals positieve en vals negatieve resultaten
mogelijk maar dit is ook op oudere leeftijd
het geval. Wie allergische antistoffen in zijn
lichaam heeft, vertoont daarom immers nog
geen allergische klachten. Daarom begin-
nen we steeds met een grondige bevraging
en proberen we zo een idee te krijgen van
de vermoedelijke allergie. Daar stemmen
we de allergietesten op af. Bij eczeem doen
we bijvoorbeeld huidtesten op zoek naar
een allergie voor voedingsmiddelen en eli-
mineren we meteen de stof die vermoede-
lijk de allergie veroorzaakt. Verdwijnen de
klachten niet, dan zoeken we verder. Voor
eczeem is dat moeilijk omdat er verschillen-
de uitlokkende factoren zijn. Daarom moe-
ten we bepaalde voedingsmiddelen vaak
meermaals op proef elimineren en terug in-
voeren om het verband tussen een bepaald
voedingsmiddel en eczeem met zekerheid
te kunnen vaststellen of het uit te sluiten.
Allergie voor omgevingsallergenen zoals
vachtdieren (kat, hond) kan ook een rol spe-
len bij eczeem. Bij een belangrijk deel van
de kinderen met eczeem kan echter geen
allergie worden aangetoond.”
“Kinderen met eczeem of een
voedselallergie en een genetische achter-
grond hebben inderdaad meer kans om op
latere leeftijd astma te ontwikkelen. Op
jongere leeftijd zijn er meer jongetjes dan
meisjes met astma. Op latere leeftijd (tot 16
jaar en ouder) zorgen de meisjes voor een
inhaalbeweging. Meisjes hebben ook iets
minder kans om hun astma te ontgroeien.”
“Bij kinderen ouder dan 5 jaar en
bij adolescenten is via meerdere
goed opgezette klinische studies aange-
toond dat behandeling met inhalatiecorti-
PEDIATRIE
JESSALINEA 21
56
welke neveneffecten kan astmamedicatie hebben?
Zijn er nog nieuwe be-handelingsmethoden?
“Ouders, kinderen en zorgverle-
ners hebben terecht aandacht
voor eventuele nevenwerkingen van ast-
mamedicatie. Vooral de corticosteroïden
worden daarbij geviseerd. Vooreerst is
het zo dat kinderen met (onderbehandeld)
astma een vertraagde puberteit en een pre-
adolescente vertraging van de groeisnel-
heid kunnen vertonen. Dit afwijkende
groeipatroon gaat gepaard met een ver-
traagde botleeftijd. Ook onder de behande-
ling met inhalatiecorticosteroïden is enige
groeivertraging mogelijk maar dan vooral
bij een hoge dosis of in het begin van de
behandeling. Bij gebruik van een normale
dosis is dat eerder uitzonderlijk. Het veel-
vuldig gebruik van systeemsteroïden bij
acute opstoten kan wel effect hebben op
“Naast het vermijden van bloot-
stelling aan de allergenen en
medicatie, passen we voor respiratoire
allergieën (allergische rhinitis, licht tot
matig-ernstig astma) ook bij kinderen de
zogenaamde immunotherapie (IT) - in de
volksmond ook wel eens vaccinatie ge-
noemd - toe. Hierbij dienen we kleine hoe-
veelheden van het allergeen toe zodat het
lichaam een beschermde immuniteit kan
ontwikkelen. Door deze therapie kunnen we
wellicht toekomstige allergieën bij kinderen
voorkomen en de allergic march afremmen.
Daarnaast kan de behandeling ook het na-
tuurlijk verloop van de allergische aandoe-
ning beïnvloeden. Veelbelovend is de rela-
tief nieuwe vorm van toediening, waarbij
we de klassieke onderhuidse/subcutane
toedieningweg (SCIT = subcutane immuno-
therapie) vervangen door de orale of sublin-
guale route (SLIT = sublinguale immunothe-
rapie). Zo kunnen we injecties vermijden en
kunnen de toedieningen thuis gebeuren
zonder doktersbezoek.
Bij volwassenen zijn meerdere studies uit-
gevoerd vooral met stuifmeel en huisstof-
mijten die zowel de doeltreffendheid als
de veiligheid aantonen. In geval van hooi-
koorts kan de kost bovendien verminderd
worden – en de therapietrouw wellicht ge-
optimaliseerd - doordat de immunotherapie
voor pollen kan beperkt blijven tot een 5 à
6-tal maanden per jaar. De meerdere stu-
dies die de voorbije jaren bij kinderen vanaf
5-jarige leeftijd zijn uitgevoerd, bevestigen
de bevindingen bij volwassenen: op korte
termijn een snelle reductie van de klachten
en symptomen en minder vaak gebruik van
medicatie. De lange(re) termijn effecten bij
kinderen moeten nog blijken uit de verdere
opvolging van de verschillende studies en
uit real-life evaluaties. Naast doeltreffend-
heid zijn veiligheid en gebruiksvriendelijk-
heid - bij kinderen misschien meer nog dan
bij volwassenen - zeer bepalend voor de
therapietrouw. De ouders spelen hierbij ui-
teraard een zeer belangrijke rol.
In België worden dergelijke vormen van im-
munotherapie nog niet terugbetaald.
de groei. Sommige kinderen zijn gevoeliger
dan anderen voor het groeiremmend effect.
Voor kinderen met een onderhoudstherapie
met inhalatiecorticosteroïden is een gere-
gelde opvolging bij de huisarts of kinder-
arts met aandacht voor de biometrie dan
ook noodzakelijk.
Vooraleer corticosteroïden na inhalatie in de
systeemcirculatie komen is hun concentra-
tie reeds duidelijk verminderd omdat in de
lever reeds een eerste verwerking of meta-
bolisatie optreedt. Daardoor vermindert de
kans op systemische bijwerking duidelijk. Bij
sommige patiënten komen lokale nevenef-
fecten voor zoals hoesten onmiddellijk na
gebruik, heesheid of orale candidiase. Bij
het ontstaan van cariës spelen inhalatiecor-
ticosteroïden wellicht weinig of geen rol.”
costeroïden (ICS) in onderhoud efficiënter is
dan de toediening van enige andere medi-
catie. Ook bij kinderen jonger dan 5 jaar zou
dit de meest effectieve behandeling zijn.
Toch zien we dat in ‘real life studies’ het
gemakkelijk oraal in te nemen montelukast
soms even doeltreffend lijkt als de inhala-
tiecorticosteroïden. Deze leukotriene recep-
tor antagonisten (LTRA) hebben nauwelijks
bijwerkingen en kunnen ook met inhalatie-
corticosteroïden worden gecombineerd bij
onvoldoende astmacontrole om zo ophoging
van de dosis ICS te beperken. Soms dienen
ze als alternatief bij corticofobe patiënten.”