woordenlijst / glosario taalcompleet a2 · 2015. 11. 27. · woordenlijst nederlands - spaans 1.4 u...
TRANSCRIPT
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
Nederlands
Spaans español
1.1 Koffie?
alsjeblieft aquí están
bedankt gracias
bevallen, beviel(en), zijn bevallen gustar
gelukkig(e) afortunadamente
hoeven, hoefde(n), hebben gehoeven necesitar
het kantoor, de kantoren oficina
de koek, de koeken pastel
de kop, de koppen taza
koud(e) frío
lusten, lustte(n), hebben gelust gustar
straks más tarde
de winkel, de winkels tienda
zin hebben, had(den), hebben gehad gustar
1.2 Raam-ramen, vol-volle
dik(ke) gordo
doof / dove sordo
gelden, gold(en), hebben gegolden aplicarse
het geval, de gevallen caso
lief / lieve agradable
de muis, de muizen ratón
de pet, de petten gorra
raar / rare extraño
1.3 Willen en kunnen
fietsen, fietste(n), hebben/zijn gefietst desplazarse
kunnen, kon(den), hebben gekund poder
het lied, de liederen canción
de muziek música
de rugzak, de rugzakken mochila
wandelen, wandelde(n), hebben gewandeld caminar
willen, wilde(n), hebben gewild querer
zingen, zong(en), hebben gezongen cantar
zwemmen, zwom(men), hebben gezwommen nadar
Woordenlijst / Glosario TaalCompleet A2
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
1.4 U of jij?
afscheid nemen, nam(en), hebben genomen decir adiós
beleefd(e) cortés
het centrum, de centra / de centrums centro
dragen, droeg(en), hebben gedragen llevar puesto
kleren ropa
kletsen, kletste(n), hebben gekletst chatear
net(te) cortés
netjes cortés/ordenado
de voornaam, de voornamen nombre
de vriendin, de vriendinnen amiga
1.5 Kindje, treintje, armpje
de club, de clubs club
de dame, de dames dama
de gang, de gangen corredor
het gebouw, de gebouwen edificio
het gezicht, de gezichten cara
de kerk, de kerken iglesia
de rol, de rollen papel
het spel, de spellen juego
de ster, de sterren estrella
de vogel, de vogels pájaro
1.6 Typisch Nederlands!
aankomen, kwam(en) aan, zijn aangekomen llegar
het cadeau, de cadeaus regalo
direct(e) directo
droog / droge seco
klagen, klaagde(n), hebben geklaagd quejarse
meegaan, ging(en) mee, zijn meegegaan venir
het paard, de paarden caballo
regenen, het regende, het heeft geregend llover
samenwonen, woonde(n) samen, hebben samengewoond vivir con
de Sinterklaas Sinterklaas
het snoep caramelo
typisch(e) típico
uitdelen, deelde(n) uit, hebben uitgedeeld distribuir
warm(e) caliente
wit(te) blanco
1.7 Wat vind jij?
aardig(e) agradable
eens estar de acuerdo
de jurk, de jurken vestido
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
het landschap, de landschappen paisaje
lelijk(e) feo
de mening, de meningen opinión
onaardig(e) no simpatico
oneens no estar de acuerdo
stom(me) estúpido
de trui(en) suéter
want porque
1.8 Wat zeg je?
het geluk felicidad
jezelf usted mismo
klikken, klikte(n), hebben geklikt pulsar
de knop, de knoppen botón
nazeggen, zei(den) na, hebben nagezegd repetir
oefenen, oefende(n), hebben geoefend ejercitar
opnemen, nam(en) op, hebben opgenomen grabar
de uitspraak pronunciación
verstaan, verstond(en), hebben verstaan entender
zacht(e) a tono bajo
1.9 Een kaartje sturen
het bericht, de berichten mensaje
beterschap recuperación
eindigen, eindigde(n), hebben geëindigd terminar
een feest geven, gaf / gaven, hebben gegeven organizar una fiesta
feliciteren, feliciteerde(n), hebben gefeliciteerd felicitar a
de geboorte, de geboorten nacimiento
gefeliciteerd felicidades
de gelegenheid, de gelegenheden oportunidad
het huwelijk, de huwelijken matrimonio
jarig zijn, was / waren, zijn geweest cumpleaños
de kaart, de kaarten tarjeta
overlijden, overleed, overleden, zijn overleden morir
soms a veces
terugsturen, stuurde(n) terug, hebben teruggestuurd volver
de uitnodiging, de uitnodigingen invitación
1.10 Last van de buren
het geluid, de geluiden sonar
hard(e) duro
last hebben van, had(den), hebben gehad preocuparse
later más tarde
het lawaai ruido
letten, lette(n), hebben gelet tener cuidado
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
volgend(e) próximo
1.11 Wat leuk, een bos bloemen!
de bos bloemen ramo de flores
de chocolade chocolate
houden van, hield(en), hebben gehouden gustar
meenemen, nam(en) mee, hebben meegenomen llevar
op bezoek gaan, ging(en), zijn gegaan visitar
op tijd a tiempo
te laat tarde
zomaar sólo
2.1 De euro
het briefje, de briefjes nota
de cent, de centen centavo
de euro, de euro’s euro
handig(e) práctico
de munt, de munten moneda
de vakantie, de vakanties vacaciones
wisselen, wisselde(n), hebben gewisseld cambiar
2.2 Grote getallen
het bedrijf, de bedrijven empresa
het blik, de blikken mirar
de brug, de bruggen puente
duizend mil
de fabriek, de fabrieken fábrica
de leerling, de leerlingen alumno
de medewerker, de medewerkers empleado
het miljard, de miljarden mil millones
het miljoen, de miljoenen millón
de soep, de soepen sopa
de vloer, de vloeren suelo
zo’n alrededor de
2.3 Een bankrekening openen
de bank, de banken banco
geld opnemen, nam(en) op, hebben opgenomen retirar dinero
kloppen, klopte(n), hebben geklopt golpear
de medewerkster, de medewerksters empleado
onthouden, onthield(en), hebben onthouden recordar
openen, opende(n), hebben geopend abrir
het paspoort, de paspoorten pasaporte
de pincode, de pincodes PIN
de pinpas, de pinpassen tarjeta de débito
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
de rekening, de rekeningen cuenta
2.4 Mogen en zullen
autorijden, reed, reden, hebben/zijn gereden conducir
behandelen , behandelde(n), hebben behandeld tratar
eerder previamente
iets voorstellen, stelde(n) voor, hebben voorgesteld sugerir algo
opereren, opereerde(n), hebben geopereerd operar
opruimen, ruimde(n) op, hebben opgeruimd ordenar/arreglar
de patiënt, de patiënten paciente
schreeuwen, schreeuwde(n), hebben geschreeuwd gritar
het strand, de stranden playa
thuiskomen, kwam(en) thuis, zijn thuisgekomen volver a casa
zullen, zou(den) ir a
2.5 Geld pinnen
het bedrag, de bedragen cantidad
drukken, drukte(n), hebben gedrukt apretar
de geldautomaat, de geldautomaten cajero automático
pakken, pakte(n), hebben gepakt coger
het scherm, de schermen pantalla
de stap, de stappen paso
stelen, stal(en), hebben gestolen robar
2.6 Actief luisteren
actief / actieve activo
de activiteit, de activiteiten actividad
de bibliotheek, de bibliotheken biblioteca
de folder, de folders folleto
de mededeling, de mededelingen anuncio
nadenken, dacht(en) na, hebben nagedacht reflejar
de pauze, de pauzes pausa
het soort, de soorten tipo
tijdens durante
de titel, de titels título
2.7 Ik wil graag pinnen.
dom / domme estúpido
durven, durfde(n), hebben gedurfd atreverse
de hulp ayudar
intoetsen, toetste(n) in, hebben teclear
omdraaien, draaide(n) om, hebben omgedraaid tornar
de piep, de piepen pitar
het restaurant, de restaurants restaurante
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
slim / slimme inteligente
tellen, telde(n), hebben geteld contar
vergeten, vergat(en), hebben/zijn vergeten olvidar
verkeerd(e) incorrecto
2.8 In, uit, voor, na
afspreken, sprak(en) af, hebben afgesproken hacer una cita
bidden, bad(en), hebben gebeden rezar
de finale, de finales final
de hond, de honden perro
de kat, de katten gato
de kooi, de kooien jaula
de oorlog, de oorlogen guerra
sinds desde
de vrede paz
2.9 Mijn pinpas is weg!
aanvragen, vroeg(en) aan, hebben aangevraagd solicitar
blokkeren, blokkeerde(n), hebben geblokkeerd bloquear
helaas desafortunadamente
iets kwijt zijn, was, waren, zijn geweest perder algo
melden, meldde(n), hebben gemeld informar
ontzettend(e) tremendo
de stem, de stemmen voz
vanmorgen mañana
via a través de
welkom bienvenido
2.10 En, maar, want
de berg, de bergen montaña
het gordijn, de gordijnen cortina
de grond suelo
het kussen, de kussens almohada
schijnen, scheen, schenen, hebben geschenen brillar
de sneeuw nieve
de zee, de zeeën mar
de zon sol
2.11 Betalen via internet
automatisch(e) automático
de code, de codes código
gemakkelijk(e) fácil
de nacht, de nachten noche
namelijk a saber
nodig(e) necesario
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
de rekening , de rekeningen cuenta
de veiligheid seguridad
de verbinding, de verbindingen conexión
3.1 Een baby, gefeliciteerd!
het bad, de baden baño
bevallen, beviel(en), zijn bevallen dar a luz
bijkomen, kwam(en) bij, zijn bijgekomen recuperar el aliento
geboren nacido
het gemeentehuis, de gemeentehuizen ayuntamiento
herstellen, herstelde(n), zijn hersteld recuperarse
medisch(e) médico
schoonmaken, maakte(n) schoon, hebben schoongemaakt
limpiar
verzorgen, verzorgde(n), hebben verzorgd cuidar
het ziekenhuis, de ziekenhuizen hospital
3.2 Hoe gaat het met mijn kindje?
de arts, de artsen médico
het bureau, de bureaus oficina
het gedrag comportamiento
groeien, groeide(n), zijn gegroeid crecer
de leeftijd, de leeftijden edad
meten, mat(en), hebben gemeten medir
onderzoeken, onderzocht(en), hebben onderzocht investigar
ontwikkelen, ontwikkelde(n), hebben ontwikkeld desarrollar
opletten, lette(n) op, hebben opgelet prestar atención
de prik, de prikken inyección
uitkleden, kleedde(n) uit, hebben uitgekleed desnudarse
wegen, woog, wogen, hebben gewogen pesar
de ziekte, de ziekten / ziektes enfermedad
3.3 Naar het kinderdagverblijf
aanmelden, meldde(n) aan, hebben aangemeld inscribirse
het inschrijfformulier, de inschrijfformulieren formulario de inscripción
het kinderdagverblijf, de kinderdagverblijven guardería
de ontwikkeling, de ontwikkelingen desarrollo
opnemen, nam(en) op, hebben opgenomen anotar
oppassen, paste(n) op, hebben opgepast cuidar a niños
de plaats, de plaatsen habitación
het speelgoed juguetes
verstandig(e) sabio
vooraf de antemano
zelfstandig(e) independiente
zwanger(e) embarazada
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
3.4 Omdat hij jarig is.
als cuando
het been, de benen pierna
herkennen, herkende(n), hebben herkend reconocer
de huisarts, de huisartsen médico de cabecera
kwaad / kwade furioso
omdat porque
de pijn, de pijnen dolor
varen, voer(en), hebben / zijn gevaren navegar
3.5 Hoe lees ik deze tekst?
controleren comprobar
de kop, de koppen título
onderstreept(e) acentuado
het onderwerp, de onderwerpen tema
het recept, de recepten receta
schuin(e) inclinado
vet(te) grasa
3.6 Mijn kinderen gaan naar school.
de advocaat, de advocaten abogado
de basisschool, de basisscholen escuela primaria
het beroep, de beroepen profesión
het hbo HBO (escuela)
de leraar, de leraren maestro
liggen aan, lag aan, heeft gelegen aan depender
het mbo MBO (escuela)
de middelbare school, de middelbare scholen escuela secundaria
de monteur, de monteurs mecánico
het niveau, de niveaus nivel
omgaan met, ging(en) om met, zijn omgegaan met comunicar con
de puzzel, de puzzels rompecabezas
de toets, de toetsen prueba
de universiteit, de universiteiten universidad
verplicht(e) obligatorio
3.8 Ouders en de school
de juf, de juffen profesor (mujer)
de meester, de meesters profesor (varón)
nauwelijks apenas
het nieuws noticias
organiseren, organiseerde(n), hebben georganiseerd organizar
overblijven, bleef, bleven over, zijn overgebleven quedarse a comer
het uitje, de uitjes excursión
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
de vergadering, de vergaderingen reunión
3.9 Wij organiseren een uitje
besteden, besteedde(n), hebben besteed gastar
de cultuur cultura
dichtbij cerrar
geweldig(e) estupendo
de hoofdstad, de hoofdsteden capital
laatst recientemente
het nadeel, de nadelen desventaja
terugkomen, kwam(en) terug, zijn teruggekomen volver
het voordeel, de voordelen ventaja
het voorstel, de voorstellen propuesta
de voorstelling, de voorstellingen representación
3.10 Klein-groot, warm-koud
aankleden, kleedde(n) aan, hebben aangekleed vestir
duwen, duwde(n), hebben geduwd empujar
nergens en ninguna parte
sluiten, sloot, sloten, hebben gesloten cerrar
de stilte, de stiltes silencio
de tegenstelling, de tegenstellingen contraste/contrario
verdrietig(e) triste
vierkant(e) plaza
vlug(ge) rápido/rápidamente
3.11 Wat doe jij in je vrije tijd?
de bladzijde, de bladzijden página
het bos, de bossen bosque
eng(e) siniestro
grappig(e) gracioso
het gras hierba
klimmen, klom(men), hebben / zijn geklommen ascender
meedoen, deed, deden mee, hebben meegedaan participar
het plein, de pleinen plaza
sporten, sportte(n), hebben gesport ejercitar
springen, sprong(en), hebben / zijn gesprongen saltar
het tijdschrift, de tijdschriften revista
trainen, trainde(n), hebben getraind entrenar
het veld, de velden campo
de vrije tijd ocio
4.1 Het lichaam
de achterkant, de achterkanten parte posterior
de arm, de armen brazo
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
bestaan uit, bestond(en), hebben bestaan consistir en
de bil, de billen nalga
het deel, de delen parte
de hals, de halzen cuello
de hand, de handen mano
de kin, de kinnen mentón
de knie, de knieën rodilla
het lijf, de lijven cuerpo
de mond, de monden boca
de nek, de nekken cuello
de neus, de neuzen nariz
onder andere entre otras cosas
het oog, de ogen ojo
het oor, de oren oreja/oído
de rug, de ruggen espalda
de schouder, de schouders hombro
de teen, de tenen dedo del pie
de vinger, de vingers dedo
de wang, de wangen mejilla
4.2 Ik heb last van…
de assistente, de assistentes asistente
het bloed sangre
breken, brak(en), hebben/zijn gebroken romper
de gezondheid salud
de griep gripe
de koorts fiebre
last hebben van, had(den), hebben gehad sufrir
misselijk(e) mareado
het onderzoek, de onderzoeken investigación
de wond, de wonden herida
zich niet lekker voelen, voelde(n), hebben gevoeld sentirse mal
4.3 Bij de huisarts
de apotheek, de apotheken farmacia
het drankje, de drankjes poción
hoesten, hoestte(n), hebben gehoest toser
de hoofdpijn dolor de cabeza
de klacht, de klachten queja
ophalen, haalde(n) op, hebben opgehaald recoger
opnemen, nam(en) op, hebben opgenomen tomar
rustig aan doen, deden, hebben gedaan tomarlo con calma
de temperatuur, de temperaturen temperatura
vanzelf por sí solo
verkouden resfriado
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
voorschrijven, schreef, schreven voor, hebben voorgeschreven
prescribir
4.4 Praten over vroeger (1)
het gebied, de gebieden región
leuk(e) agradable
prachtig(e) maravilloso
vanaf desde
verleden pasado
zelfs incluso
4.5 Medicijnen halen
het advies, de adviezen consejo/asesoramiento
de doos, de dozen caja
de drogist, de drogisten farmacia
het gebruik uso
het gevolg, de gevolgen consecuencia/resultado
in combinatie met en combinación con
de luier, de luiers pañal
het medicijn, de medicijnen medicina
overgaan, ging(en) over, zijn overgegaan desaparecer
het recept, de recepten receta
rusten, rustte(n), hebben gerust descansar
de spier, de spieren músculo
de tandpasta, de tandpasta’s pasta dentífrica
de zeep jabón
4.6 Praten over vroeger (2)
bezig(e) ocupado
enorm(e) inmenso
genoeg suficiente
gezond(e) sano/saludable
de haast prisa
los / losse suelto
de oefening, de oefeningen ejercitar
het rapport, de rapporten informar
de rits, de ritsen cierre de cremallera
saai(e) aburrido
het schaap, de schapen oveja
het schilderij, de schilderijen pintura
de taart, de taarten pastel
zonder sin
4.7 Schrijven
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
het doel, de doelen objetivo
persoonlijk(e) personal
de spelling, de spellingen ortografía
steunen, steunde(en), hebben gesteund apoyar
de studie, de studies estudiar
de volgorde, de volgordes secuencia
wekelijks(e) semanal
4.8 De tandarts bellen
de behandeling, de behandelingen tratamiento
de controle, de controles control
het gat, de gaten agujero
het gebit, de gebitten dientes
het halfjaar semestre
in orde bien
de kies, de kiezen muela
de kiespijn dolor de muelas
mis mal
de praktijk, de praktijken práctica
4.9 Wat is van wie?
de bril, de brillen gafas
het bureau, de bureaus oficina
het huisdier, de huisdieren mascota
de plant, de planten planta
de taak, de taken tarea
de tv, de tv’s televisión
5.1 Het gemeentehuis
de afdeling, de afdelingen departamento
besturen, bestuurde(n), hebben bestuurd administrar
bouwen, bouwde(n), hebben gebouwd construir
het buitenland en el extranjero
de burgemeester, de burgemeesters alcalde
de burger, de burgers ciudadano
het examen, de examens prueba
het legitimatiebewijs, de legitimatiebewijzen tarjeta de identificación
het loket, de loketten ventanilla
de persoonsgegevens datos personales
het rijbewijs, de rijbewijzen permiso de conducir
slagen, slaagde(n), zijn geslaagd tener éxito
het stadhuis, de stadhuizen ayuntamiento
van tevoren por adelantado
waarvoor para el cual
de zaal, de zalen auditorio
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
5.2 Ik begrijp het niet.
bedoelen, bedoelde(n), hebben bedoeld querer decir
een vraag stellen, stelde(n), hebben gesteld hacer una pregunta
herhalen, herhaalde(n), hebben herhaald repetir
nogmaals otra vez
onbekend(e) desconocido
ontdekken, ontdekte(n), hebben ontdekt averiguar
5.3 Ik heb gewerkt.
combineren, combineerde(n), hebben gecombineerd combinar
leveren, leverde(n), hebben geleverd entregar
de piloot, de piloten piloto
presenteren, presenteerde(n), hebben gepresenteerd presentar
schilderen, schilderde(n), hebben geschilderd pintar
scoren, scoorde(n), hebben gescoord anotar
studeren, studeerde(n), hebben gestudeerd estudiar
twijfelen, twijfelde(n), hebben getwijfeld dudar
waarschuwen, waarschuwde(n), hebben gewaarschuwd advertir
5.4 Meerkeuzevragen beantwoorden
het kader, de kaders marco
logisch(e) lógico
de meerkeuzevraag, de meerkeuzevragen pregunta de opción múltiple
toevallig(e) accidental
verdwijnen, verdween, verdwenen, zijn verdwenen desaparecer
5.5 De politiek
bepalen, bepaalde(n), hebben bepaald determinar
beslissen, besliste(n), hebben beslist decidir
de bevolking población
de gemeenteraad, de gemeenteraden consistorio
het lid, de leden miembro
de partij, de partijen partido
de politicus, de politici político
de politiek política
de regering, de regeringen gobierno
de samenleving, de samenlevingen sociedad
stemmen, stemde(n), hebben gestemd votar
de televisie, de televisies televisión
de Tweede Kamer Parlamento
de verkiezing, de verkiezingen elección
de wet, de wetten ley
winnen, won(nen), hebben gewonnen ganar
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
5.6 Nederlander worden
de boete, de boetes multa
het diploma, de diploma’s diploma
het inburgeringsexamen, de inburgeringsexamens examen de naturalización
inleveren, leverde(n) in, hebben ingeleverd entregar
minimaal / minimale mínimo
de nationaliteit, de nationaliteiten nacionalidad
het proces, de processen procedimiento
de straf, de straffen castigo
de verblijfsvergunning, de verblijfsvergunningen permiso de residencia
voldoende suficiente
5.7 Ik leg dit uit.
aanbieden, bood, boden aan, hebben aangeboden ofrecer
aangeven, gaf, gaven aan, hebben aangegeven pasar
aanvallen, viel(en) aan, hebben aangevallen atacar
doorgaan, ging(en) door, zijn doorgegaan proceder
lesgeven, gaf, gaven les, hebben lesgegeven enseñar
meebrengen, bracht(en) mee, hebben meegebracht llevar
ophangen, hing(en) op, hebben opgehangen colgar
oplossen, loste(n) op, hebben opgelost resolver
plaatsvinden, vond(en) plaats, hebben plaatsgevonden tener lugar
rondlopen, liep(en) rond, hebben rondgelopen caminar sobre
vast(e) fijo
voorbereiden, bereidde(n) voor, hebben voorbereid preparar
5.8 Naar de politie
bang(e) asustado
bewaren, bewaarde(n), hebben bewaard guardar
de brand, de branden fuego
de dief, de dieven ladrón
dringend(e) urgente
ernstig(e) grave
gevaarlijk(e) peligroso
het gevonden voorwerp, de gevonden voorwerpen objetos perdidos
huilen, huilde(n), hebben gehuild llorar
de jas, de jassen chaqueta
landelijk(e) nacional
de politie policía
de situatie, de situaties situación
slaan, sloeg(en), hebben geslagen golpear
verliezen, verloor, verloren, hebben verloren perder
de wijk, de wijken distrito
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
5.9 Klein, kleiner, kleinst
arm(e) pobre
boos / boze enojado
dun / dunne delgado
glad / gladde suave
liever más bien
plat / platte plano
rijk(e) rico
smal / smalle estrecho
spontaan / spontane espontáneo
stevig(e) firmemente
strak / strakke apretado
streng(e) estricto
traag / trage lento
trots(e) orgulloso
de uitzondering, de uitzonderingen excepción
vergelijken, vergeleek, vergeleken, hebben vergeleken comparar
vriendelijk(e) amistoso
vrolijk(e) feliz
zielig(e) patético
6.1 Op zoek naar werk
de baan, de banen trabajo
de functie, de functies función
solliciteren, solliciteerde(n), hebben gesolliciteerd solicitar
tijdelijk(e) temporal
het uitzendbureau, de uitzendbureaus agencia de trabajo temporal
de vacature, de vacatures vacante
de werkgever, de werkgevers empleador
6.2 De vacature
de eis, de eisen requisito
de ervaring, de ervaringen experiencia
handig(e) práctico
het huishouden, de huishoudens hogar
het plezier alegría
het salaris, de salarissen salario
strijken, streek, streken, hebben gestreken planchar
tot en met (t/m) hasta e incluyendo
uitstekend(e) excelente
voornamelijk(e) principalmente
de werktijd, de werktijden horas de trabajo
6.3 Het uitzendbureau
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
het cv, de cv’s CV
geschikt zijn ser adecuado
het hotel, de hotels hotel
de interesse interés
de kok, de koks cocinar
maximaal / maximale máximo
de opleiding, de opleidingen educación
perfect(e) perfecto
het sollicitatiegesprek, de sollicitatiegesprekken entrevista de trabajo
stage lopen, liep(en), hebben gelopen hacer prácticas
uitnodigen, nodigde(n) uit, hebben uitgenodigd invitar a
6.4 Soms of vaak?
af en toe de vez en cuando
het apparaat, de apparaten aparato
knippen, knipte(n), hebben geknipt cortar
het museum, de musea / museums museo
opstaan, stond(en) op, zijn opgestaan levantarse
het pak, de pakken traje
redelijk(e) bastante
regelmatig(e) regularmente
de ruzie, de ruzies reñir
6.5 Inschrijven bij het uitzendbureau
contact opnemen met, nam(en) op, hebben opgenomen contactar
dienen, diende(n), hebben gediend tener que/deber
ontvangen, ontving(en), hebben ontvangen recibir
recent(e) reciente
toevoegen, voegde(n) toe, hebben toegevoegd añadir
verzenden, verzond(en), hebben verzonden enviar
volledig(e) completo
6.6 Het cv
bedienen, bediende(n), hebben bediend servir
borstelen, borstelde(n), hebben geborsteld cepillar
de dierentuin, de dierentuinen zoo
enzovoort etcétera
het hok, de hokken jaula
de kinderboerderij, de kinderboerderijen granja con animales domesticos
de klant, de klanten cliente
het konijn, de konijnen conejo
de nagel, de nagels uña
de omgeving entorno
op een rijtje zetten enumerar
de periode, de periodes / perioden período
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
de tafel dekken, dekte(n), hebben gedekt poner la mesa
vakken vullen, vulde(n), hebben gevuld reponer estantes
de verzorger, de verzorgers enfermera
voeren, voerde(n), hebben gevoerd alimentar
6.7 Vroeger, nu en toekomst
afgelopen último
beschermen, beschermde(n), hebben beschermd proteger
het geheim, de geheimen secreto
het personeel personal
de reclame, de reclames anuncio
starten, startte(n), zijn / hebben gestart iniciar
het theater, de theaters teatro
de toekomst futuro
verlaten, verliet(en), hebben verlaten partir
voorbij(e) terminarse
6.8 De sollicitatiebrief
voorbij hoopte(n), hebben gehoopt esperar
huidig(e) actual
interesseren, interesseerde(n), hebben geïnteresseerd interesarse
de lamp, de lampen lámpara
de lift, de liften ascensor
de machine, de machines máquina
op zoek zijn naar buscar
positief / positieve positivo
de reactie, de reacties reacción
de sollicitatiebrief, de sollicitatiebrieven carta de solicitud
de techniek técnica
technisch(e) técnico
6.9 Uitnodiging sollicitatiegesprek
aanwezig(e) presente
de directeur, de directeuren director
de heer, de heren señor
kennismaken, maakte(n) kennis, hebben kennisgemaakt reunirse
passen bij, paste(n), hebben gepast coincidir
plannen, plande(n), hebben gepland planificar
verwachten, verwachtte(n), hebben verwacht esperar
6.10 Let op de tijd!
alvast mientras tanto
bepaald(e) cierto
lukken, lukte(n), zijn gelukt para tener éxito
het onderdeel, de onderdelen parte
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
passen, paste(n), hebben gepast para encajar
het totaal, de totalen total
6.11 Het sollicitatiegesprek
aannemen, nam(en) aan, hebben aangenomen contratar
bedanken, bedankte(n), hebben bedankt dar las gracias
benieuwd zijn (naar) preguntarse
de geschiedenis historia
de leerkracht, de leerkrachten maestro
het onderwijs educación
rekenen, rekende(n), hebben gerekend contar
vervangen, verving(en), hebben vervangen sustituir
6.12 De voorwaarden
het contract, de contracten contrato
de reiskosten gastos de viaje
tevreden satisfecho
de vakantiedag, de vakantiedagen fiesta
verdienen, verdiende(n), hebben verdiend ganar
de voorwaarde, de voorwaarden condición
7.1 Het contract
de bijdrage, de bijdragen contribución
het loon, de lonen salario
opzeggen, zei op, hebben opgezegd rescindir
de overeenkomst, de overeenkomsten acuerdo
de start iniciar
de termijn, de termijnen plazo
de toestemming permiso
het verlof, de verloven dejar
de werknemer, de werknemers empleado
7.2 De eerste werkdag
aan de slag empezar
aangenaam kennis te maken encantado de conocerte
behalve excepto
de beker, de bekers taza
de collega, de collega’s colega
de hoek, de hoeken rincón/esquina
iedereen todo el mundo
de kantine, de kantines cantina
de leidinggevende, de leidinggevenden gerente
prima perfecto
uiteraard por supuesto
verzamelen, verzamelde(n), hebben verzameld reunir
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
7.4 Het werk verdelen
het beleg relleno de bocadillo
de bewoner, de bewoners ocupante
de kapper, de kappers barbero
de koelkast, de koelkasten refrigerador
neerzetten, zette(n) neer, hebben neergezet dejar
overleggen, overlegde(n), hebben overlegd hablar de
de pindakaas mantequilla de cacahuete
vanmiddag tarde
het verzorgingshuis, de verzorgingshuizen residencia de ancianos
wassen, waste(n), hebben gewassen lavar
de worst, de worsten salchicha
7.6 Ik meld me ziek
de dienst, de diensten en servicio
doorgeven, gaf door, gaven door, hebben doorgegeven informar
eigenlijk en realidad
ergens rekening mee houden tener en cuenta
gauw pronto
overgeven, gaf over, gaven over, hebben overgegeven vomitar
overmorgen pasado mañana
Succes! ¡Que tenga éxito!
vannacht esta noche
zich beter melden
informar sobre la recuperación
zich ziek melden
informar sobre la enfermedad
7.7 Bij de bedrijfsarts
de bedrijfsarts, de bedrijfsartsen médico de empresa
de beweging, de bewegingen movimiento
draaien, draaide(n), hebben gedraaid girar
de houding, de houdingen postura
in ieder geval al menos
lichamelijk(e) físico
de oplossing, de oplossingen solución
de pols, de polsen muñeca
tussen de middag mediodía
voelen, voelde(n), hebben gevoeld sentir
voorkomen, kwam(en) voor, voorgekomen darse
voorlopig(e) por el momento
zo min mogelijk
tan poco como sea posible
7.8 Het werkoverleg
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
de agenda, de agenda’s orden del día
bespreken, besprak(en), hebben besproken discutir
delen, deelde(n), hebben gedeeld compartir
de kritiek, de kritieken crítica
leiden, leidde(n), hebben geleid dirigir
de leiding gestión
de lijst, de lijsten lista
meedelen, deelde(n) mee, hebben meegedeeld informar
noteren, noteerde(n), hebben genoteerd anotar
het verslag, de verslagen informar
de voorzitter, de voorzitters presidente
het werkoverleg reuniones de trabajo
7.9 Concentreer je
de achtergrond, de achtergronden fondo
interessant(e) interesante
schuiven, schoof, schoven, hebben geschoven moverse
wennen, wende(n), zijn gewend acostumbrarse a
zich concentreren, concentreerde(n) zich, hebben zich geconcentreerd
concentrar
zuchten, zuchtte(n), hebben gezucht suspirar
7.10 Dat bespreken we in het werkoverleg.
de actie, de acties campaña
de beslissing, de beslissingen decisión
degene el que
eerlijk(e) honesto
financieel / financiële financiero
de invloed, de invloeden influencia
de maatregel, de maatregelen medida
het resultaat, de resultaten resultado
het rooster, de roosters calendario
simpel(e) simple
7.11 Het verslag
de aandacht atención
afwezig(e) ausente
de begrafenis, de begrafenissen funeral
de cursus, de cursussen curso
goedkeuren, keurde(n) goed, hebben goedgekeurd aprobar
de kleding ropa
de opening apertura/inicio
de operatie, de operaties operación
de sluiting final
het team, de teams equipo
de verandering, de veranderingen cambio
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
de zorg cuidado
7.12 Nederlandse feestdagen
de aanleiding, de aanleidingen razón
christelijk(e) cristiano
de feestdag, de feestdagen fiesta
het geloof, de geloven fe
de hemel, de hemelen cielo
Jezus Jesús
de Kerstmis Navidad
de koningin, de koninginnen reina
de Koninginnedag, de Koninginnedagen Día de la Reina
ontstaan, ontstond(en), zijn ontstaan urgir
de Pasen Pascua
het procent, de procenten porcentaje
vieren, vierde(n), hebben gevierd celebrar
8.1 Na de middelbare school
de docent, de docenten maestro
het einde final
de havo havo (escuela)
de hogeschool, de hogescholen universidad
internationaal / internationale internacional
de journalist, de journalisten periodista
de keuze, de keuzes elección
officieel / officiële oficial
de praktijk práctica
de rechter, de rechters juez
het ROC, de ROC’s ROC (escuela)
de theorie teoría
het vmbo VMBO (escuela)
het vwo VWO (escuela)
waard valor
wetenschappelijk(e) científico
8.2 Verder leren
de belangstelling interés
besluiten, besloot, besloten, hebben besloten decidir
het bewijs, de bewijzen prueba
daardoor debido a ello
de hobby, de hobby’s pasatiempo
de jongere, de jongeren joven
de rijschool, de rijscholen autoescuela
tegelijk al mismo tiempo
het vak , de vakken profesión
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
de volwassene, de volwassenen adulto
8.3 Een cursus kiezen
de administratie administración
het buurthuis, de buurthuizen centro comunitario
dansen, danste(n), hebben gedanst bailar
het lokaal, de lokalen aula
de openingstijden horas de oficina
uitgebreid(e) extenso
waarmee con lo(s) cual(es)
8.4 Je aanmelden voor een cursus
dagelijks(e) diario
gelijk inmediatamente
de methode, de methodes / methoden método
de moeite problema
neerleggen, legde(n) neer, hebben neergelegd dejar
de voorbereiding, de voorbereidingen preparación
8.5 Ik werk, jij werkte, hij heeft gewerkt
anderhalf / anderhalve uno y medio
het artikel, de artikelen artículo
heerlijk(e) delicioso
de oven, de ovens horno
de overheid, de overheden gobierno
de plek, de plekken lugar
rennen, rende(n), hebben gerend correr
wakker despierto
8.6 Je inschrijven voor een cursus
bestellen, bestelde(n), hebben besteld pedir
bevestigen, bevestigde(n), hebben bevestigd confirmar
definitief / definitieve final
het materiaal, de materialen material de estudio
minstens al menos
mobiel(e) móvil
zodra una vez
8.7 Een cursus volgen
bezoeken, bezocht(en), hebben bezocht visitar
cultureel / culturele cultural
de eeuw, de eeuwen siglo
gratis libre
individueel / individuele individual
klassiek(e) clásico
-
Woordenlijst Nederlands - Spaans
de kunst arte
mailen, mailde(n), hebben gemaild enviar por correo
modern(e) moderno
nuttig(e) útil
het programma, de programma’s programa
de tentoonstelling, de tentoonstellingen exposición
8.8 Ik heb, jij kon, hij heeft bedacht
bewegen, bewoog, bewogen, hebben bewogen mover
het concert, de concerten concierto
de rivier, de rivieren río
schieten, schoot, schoten, hebben geschoten disparar
snijden, sneed, sneden, hebben gesneden cortar
vangen, ving(en), hebben gevangen atrapar
voorlezen, las, lazen voor, hebben voorgelezen leer en voz alta
wijzen, wees, wezen, hebben gewezen señalar
zwijgen, zweeg, zwegen, hebben gezwegen guardar silencio
8.9 Werken en leren
de aandacht atención
de basis, de bases / basissen base
begeleiden, begeleidde(n), hebben begeleid dar consejos
de communicatie comunicación
enthousiast(e) entusiasta
ervaren experimentado
de mogelijkheid, de mogelijkheden posibilidad
oprichten, richtte(n) op, hebben opgericht establecer
het pensioen, de pensioenen pensión
praktisch(e) práctico
samenwerken, werkte(n) samen, hebben samengewerkt colaborar
voordat antes
werkloos / werkloze desempleado
8.10 Blijf jezelf ontwikkelen
gemotiveerd zijn estar motivado
de hersenen sesos
de inhoud contenido
mezelf yo mismo
morgenavond mañana
openbaar / openbare público
overtuigen, overtuigde(n), hebben overtuigd convencer a
spannend(e) emocionante