verkiezingsprogramma ecolo groen stad brussel
DESCRIPTION
verkiezingsprogramma ecolo groen 2012 stad brusselTRANSCRIPT
Verkiezingsprogramma 2012 Ecolo Groen Stad Brussel
I. Groene ruimte - Netheid
A. De voorwaarden voor een coherent en efficiënt beleid
1. Het milieu en de omgeving verbeteren. De biodiversiteit wordt steeds meer bedreigd, de
uitstoot van vervuilende gassen blijft stijgen, de geluidsoverlast is nog nooit zo groot
geweest en fijn stof baart de medische wereld grote zorgen... Het is daarom noodzakelijk om
binnen de stad kwaliteitsvolle groene ruimtes te garanderen die niet alleen de levenskwaliteit
van de bewoners verbeteren maar ook het milieu beschermen.
Bovendien is de netheid van de buurt bepalend voor het (on)veiligheidsgevoel van de
Brusselaar. Brusselaars hebben recht op een nette, goed onderhouden en kwaliteitsvolle
omgeving.
2. Participatie. De gemeentes hebben heel wat mogelijkheden om het beleid van de andere
beslissingsniveaus te beïnvloeden. Het is in elk geval de gemeente die een actieve
participatie van de burgers mogelijk kan maken.
B. Onze prioriteiten ivm groene ruimte
1. Meer groene ruimte. Voor sommige druk bevolkte buurten zonder tuinen zijn de groene
ruimtes als de longen die hen toelaten te ademen. Net als andere Europese grootsteden
(Parijs en Berlijn bv) moet de Stad het aantal groene ruimtes waar men kan uitrusten, elkaar
ontmoeten of samen spelen … verhogen. Die groene gebieden moeten evenwichtig verdeeld
zijn over de stad, ecologisch onderhouden en erg net gehouden worden.Waar het niet
mogelijk is extra groene ruimte te voorzien, moet de Stad meer natuur en biodiversiteit
creëren door bomen te planten (als we elke dag 1 boom zouden planten, dan staan er na de
volledige legislatuur meer dan 2000 extra in Brussel!) en door de gebouwen van de stad te
voorzien van groene daken en gevels. Bovendien moeten er meer informatie- en
bewustmakingscampagnes opgezet worden om de Brusselaars bewust te maken van het
belang van de mogelijke vergroening van hun woning en de open ruimtes in hun
woongebied.Tegelijk willen we nadenken over de soorten bomen die door de stad geplant
worden: hoe bevorderen we het planten van inlandse bomen en bomen die geen allergische
reacties veroorzaken.Het kappen van bomen zal pas kunnen na een voorafgaande toelating
en is verboden tijdens de broedperiode. De Stad zal nauwgezet toezien op de naleving van
deze regelgeving.De Stad moet een netwerk van natuurlijke groene en blauwe zones
ontwikkelen, onder andere om de bestaande groene ruimtes en watergebieden met elkaar te
verbinden zoals bijvoorbeeld in Neder-Over-Heembeek waar verschillende woonprojecten
voorzien zijn.De Stad moet in het gemeentelijke (stedenbouwkundige) reglement een
verplichte compensatie opnemen voor die projecten die de biodiversiteit verminderen of
bedreigen. Die compensatie moet ten laste zijn van de betrokken projectontwikkelaars.De
Stad zal een “Stedelijk Moestuinplan” opstellen waarbij terreinen, bakken, … ter
beschikking gesteld worden. Bovendien zullen de bewoners geïnformeerd worden over het
telen zonder pesticiden.
2. Burgerparticipatie. De Stad moet de mogelijkheden om de stad te vergroenen
vermenigvuldigen en participatieve projecten aanmoedigen. Zo starten we een traject op
waarin de prioriteiten worden vastgelegd samen met de bewoners en de wijkcomités. Het is
de bedoeling van de bevolking bewuster te maken van de noodzaak aan groene ruimte en
specifieke acties te promoten (bv hoe we het veranderen van voortuinen in parkeerplaatsen
tegen kunnen gaan of hoe we kunnen vermijden dat de open ruimte binnen de woonblokken
volgebouwd wordt).
3. Vervolgen van overtredingen. Na een informatiecampagne over de milieuregelgeving en
de mogelijke sancties, zal elke overtreding worden vervolgd. Hiervoor moet de milieupolitie
worden versterkt door het oprichten van een specifieke politiecel binnen de politiezone.
Deze cel, gespecialiseerd in milieuwetgeving, zal een strategie uitwerken voor een optimale
identificatie van milieu-overtreders. De hoogte van de boetes en sancties zal gebaseerd zijn
op het principe van de vervuiler-betaler. Voor kleine overtredingen verkiezen we dan weer
alternatieve straffen zoals het herstellen van de aangebrachte schade. Een samenwerking met
de gemeentelijke en gewestelijke diensten is hierbij onontbeerlijk.
4. Een GNOP … of een “Gemeentelijk Natuur Ontwikkelingsplan”. Dit plan bepaalt de
specifieke natuurdoelstellingen en concrete acties (gebruik van gecertificeerd hout, bio
kantines, …) in overeenstemming met de lokale agenda 21. We willen daarvoor ook een
website oprichten die de gegevens van de verschillende onderzoeken ivm de situatie in de
Brusselse wijken, samenbrengt (zowel op het vlak van geluid, GSM antennes, vestigingen
met een milieuvergunning, water- en grond-kwaliteit, restafval containers en recuperatie ,
CO2 uitstoot, …). We plaatsen er ook informatie over nuttige voorzieningen
(containerparken, collectieve composteerplaatsen, Cambio stationeerplaatsen, fietsparkings,
…) en over de zones met een grote biologische meerwaarde.
5. De vermindering van de ecologische voetafdruk en van de energiefactuur. Een goed
milieu- en klimaatbeleid levert ook besparingen op. De gemeenteraad stemde op initiatief
van Ecolo een klimaatmotie, die van Brussel een CO2-neutrale stad wil maken (via groene
energie, zonnepanelen, isolatie, minder vervuilende wagens, ...). De Stad heeft een ambitieus
actieprogramma opgesteld in het kader van de Agenda 21. Dit programma moet verder
uitgewerkt en volledig uitgevoerd worden. De Stad moet zichzelf alle nodige middelen
geven om dit programma daadwerkelijk toe te passen in de administratie, de scholen, de
zwembaden, de grondregie, …Bovendien moet de Stad haar “Lichtplan” voor openbare
verlichting verfijnen. Daarbij moet niet alleen rekening gehouden worden met
energiebesparingen, maar ook met de toegankelijkheid en veiligheid van de openbare ruimte
en de valorisatie van het plaatselijk erfgoed. De Stad zou ook kunnen meedoen aan de Nacht
van de Duisternis om haar engagement in de verf te zetten.Op plaatsen zoals crèches,
scholen, ziekenhuizen, rusthuizen en de administraties moet men zoveel mogelijk terug
keren naar draadverbindingen in plaats van draadloze internet- en telefoonverbindingen
zoals WiFi en DECT die continu stralen uitzenden.
C. Onze prioriteiten op het vlak van netheid
1. Preventie. Om een efficiënt netheidsbeleid te voeren moet de Stad rekening houden met de
bestaande plannen op andere bestuursniveau’s waarbij deze geïntegreerd moeten worden in
een lokaal afvalpreventieplan voor alle soorten afval.Daarna moet de Stad specifieke
maatregelen doorvoeren. Om enkele voorbeelden te noemen: het veralgemenen van
openbare vuilnisbakken die sorteren mogelijk maken, de vermenigvuldiging van het aantal
collectieve compostplaatsen, het verhogen van het aantal asbakken in de openbare ruimte
(onder andere in de buurt van bushaltes) en het installeren van nog meer openbare toiletten
voor vrouwen en mannen, toiletten die ook toegankelijk moeten zijn voor mensen met een
beperkte mobiliteit. Bovendien moet de stad er op toezien dat er genoeg tijdelijke en
toegankelijke toiletten voorzien worden tijdens de vele festiviteiten die op haar grondgebied
worden georganiseerd.De ophaling van grof vuil moet zoveel mogelijk leiden tot hergebruik
bijvoorbeeld via kringwinkels (sociale economie) of ruilfeesten, of er moet worden
toegezien dat de afzetplaatsen gericht zijn op recyclage of opwaarderingsprocessen.De Stad
moet waar mogelijk het ingraven van glascontainers aanmoedigen.De gemeentelijke
administratie geeft, zoals beloofd bij het aannemen van de Lokale Agenda 21, het voorbeeld
door zelf haar afval te verminderen (gebruik van glazen flessen, elektronische documenten,
recto-verso afdrukken, …).
2. Participatie. Netheid is een uitdaging voor elke burger en moet op een collectieve manier
worden aangepakt door het aanmoedigen en ondersteunen van eco-burgerschapacties van
scholen, verenigingen en bedrijven. De Stad kan tevens ook netheid-acties samen met zijn
burgers opzetten om de betrokkenheid van deze burgers bij het netheidbeleid nog te
vergroten.
3. Schoonmaken en bestraffen. Het schoonmaken van de stad moet gediversifieerd worden
volgens de buurt en aangepast worden aan de specificiteit van de buurten (gebruik,
evenementen), en dit in samenspraak met de bewoners. De Stad moet water-reinigers
voorzien, straatvegers vorming geven en de schoonmaakrondes beter inplannen.Elke
vervuiling (graffiti, sluikstorten) moet meteen worden bestraft met gemeentelijke
administratieve boetes en taakstraffen gelinkt aan de gepleegde feiten.
4. Anticiperen. Door de institutionele hervormingen zullen er bevoegdheden op het vlak van
netheid naar de gemeentes worden overgeheveld. De Stad moet zich efficiënt voorbereiden
op deze overdracht in samenspraak met de gewestelijke overheden.
II. Mobiliteit
A. De voorwaarden voor een coherent en efficiënt beleid
De stad is verzadigd met auto’s. De grote hoeveelheid personenwagens en vrachtwagens zorgt voor
aanzienlijke problemen op vlak van gezondheid (vervuiling, geluidsoverlast en ongevallen),
opstoppingen, onveiligheid en overlast binnen de wijken. In de stedelijke centra houden de wegen
en parkings de openbare ruimte in een houdgreep, wat een erg negatieve impact heeft op de
levenskwaliteit van de Brusselaars.
De groenen willen daarom weer voorrang geven aan actieve verplaatsingsmanieren (wandelen,
fietsen) om de levens- en omgevingskwaliteit terug op niveau te brengen in de wijken. Voor zij die
het wensen moet het mogelijk zijn in de stad te wonen zonder een auto te moeten bezitten.
De Stad bevindt zich op het einde van de keten als het gaat over de rechtstreekse invloed op de
transport- en verkeersstromen. Nochtans kan ze door haar ruimtelijk beleid het aantal
verplaatsingen beïnvloeden en zelfs reduceren (door bijvoorbeeld gemengde wijken te stimuleren)
en kan ze wegen en openbare ruimtes zo inrichten dat de actieve verplaatsingsmanieren
gemakkelijker en veiliger verlopen (zo houdt men trouwens ook meer rekening met ouderen en
personen met een beperkte mobiliteit). De Stad kan haar openbare ruimte aanpassen om het
openbaar vervoer een hogere commerciële snelheid te doen halen en tegelijk het autoverkeer af te
remmen.
Voor alle mogelijke veranderingen die deze visie inhoudt, zullen de groenen de bevolking betrekken
om goed de noden van de verschillende wijken te begrijpen. De uitwerking van het gemeentelijk
plan zal daarenboven complementair aan het gewestelijk mobiliteitsplan (Iris 2) gebeuren.
B. Onze prioriteiten op het vlak van mobiliteit
1. Specifieke maatregelen voor de voetgangers. Stappen of wandelen is ecologisch, goed
voor de gezondheid zijn, goedkoop (zowel in ruimtegebruik als in geld), verbruikt niet veel
grondstoffen en is bijna voor iedereen makkelijk en aangenaam. En nochtans beschikken
vandaag enkel de automobilisten over een echt netwerk dat woonwijken verbindt met
scholen, werk, winkels, administratie en andere belangrijke plaatsen in de stad. Wij willen
dat voetgangers ook van zo’n netwerk van ononderbroken en aangename wandelwegen
kunnen gebruik maken om zich te verplaatsen in de Stad. Bovendien moeten mensen met
een beperkte mobiliteit zich veiliger en comfortabeler kunnen verplaatsen zowel langs de
weg (aangepaste trottoirs en oversteekplaatsen, …) als binnen openbare diensten en nieuwe
gebouwen.
2. Een ambitieuze fietspolitiek. Fietsen is slim en snel als je je in de stad wil verplaatsen. We
willen dan ook een maximum aan wegen fietsvriendelijk maken, het “naar rechts afslaan
door het rood” moet veralgemeend worden aan alle kruispunten met lichten waar dit veilig
kan en fietsen in de stedelijke parken moet toegelaten worden. We vragen dat er tussen
Neder-over-Heembeek en het Ter Kamerenbos een fietspad wordt aangelegd en op
gevaarlijke kruispunten moeten beveiligde fietsvoorzieningen of korte alternatieve routes
voorzien worden (bijvoorbeeld onder de Van Praet brug...). Politieagenten moeten een
opleiding krijgen om anti-fiets gedrag (zoals stoppen op een fietssas [1] bij rood) kordaat
aan te pakken.De Stad moet ook aangepaste oplossingen voorzien voor de bewoners die
problemen ondervinden bij het veilig stallen van hun fietsen (vooral mensen met kleine
appartementen). Het voorzien van fietslokalen, iets wat nu al geëist wordt voor grote
gebouwen met meerdere woningen, moet verplicht worden bij alle grote renovatiewerken en
bij de aanleg van gemeenschappelijke ruimtes. Er moeten ook veel meer fietsenstallingen
komen in groene ruimten, vlakbij de loketten in openbare parkings en dicht bij culturele
voorzieningen. De bouw van beveiligde fietslokalen in de verschillende wijken zal
aangemoedigd worden (te beginnen in het kader van de duurzame wijkcontracten).De Stad
zal de ontwikkeling van fietsenherstelplaatsen steunen en blijft actie voeren tegen
fietsdiefstal: fietsgraveringen, beter registreren en opvolgen van klachten, … Dit gebeurt
complementair met de gewestelijke acties tegen fietsdiefstal.
3. Bescherming van woonwijken. De groenen willen het transitverkeer in de woonwijken
tegengaan zodat straten daar hun functie van ontmoetings- en speelplaats terugkrijgen. Er
zullen meer voetgangerszones komen, onder ander door het verhogen van het aantal
autovrije straten tijdens de schoolvakanties.
4. Heraanleg van de centrale lanen. Groen en Ecolo willen dat de heraanleg van de Centrale
Lanen een echte prioriteit wordt (de financiering door Beliris is sinds 2000 voorzien maar er
is nog steeds niets gebeurd). De Stad Brussel mag de lanen niet meer verder laten
verkommeren maar moet zonder uitstel en rekening houdend met de noden van alle
gebruikers, de heraanleg beginnen. De herinrichting moet eerst en vooral gebeuren op maat
van de voetgangers en personen met beperkte mobiliteit, dan voor fietsers en de gebruikers
van het openbaar vervoer. Het is een essentieel project met een zeer grote impact op de
mobiliteit, de levenskwaliteit, de commerciële leefbaarheid en het imago en de toeristische
aantrekkelijkheid van Brussel.
5. Een schoolvervoerplan per school. De 38.200 Brusselse leerlingen verdienen een specifiek
schoolvervoerplan per school: leraren, ouders en kinderen moeten geïnformeerd worden
over alternatieve verplaatsingsmogelijkheden (carsharing, voetgangers- of fietsrijen, ...) en
er moeten voldoende fietsenstallingen in de scholen voorzien worden. Bovendien moet de
schoolomgeving veilig worden gemaakt (zone 30, verkeersdrempels, eenrichtingsverkeer,
…).
6. Een actieve rol spelen bij de kwaliteit van het openbaar vervoer. Ecolo en Groen vinden
het belangrijk dat bepaalde slecht bediende buurten (onder andere Neder-over-Heembeek en
Haren) opnieuw beter bereikbaar worden met het openbaar vervoer (met inbegrip van Noctis
en Collecto). Zo moet bijvoorbeeld lijn 47 terug tot in het centrum komen en moet lijn 64
richting Haren versterkt worden. De Stad moet in die zin tussenkomen bij het Gewest en
moet ook de spreekbuis zijn voor de vragen en verwachtingen die de Brusselaars hebben
rond de trein- en metrostations en de omgeving ervan.
7. Lage-emissie zones instellen. Groen en Ecolo stellen voor dat de Stad Brussel zich
inschakelt in het gewestelijke project voor lage emissie-zones door in samenwerking met de
buurtbewoners in een of meerdere Brusselse wijken een pilootproject op te zetten. Een lage
emissie zone is een zone waarin vooral om gezondheidsredenen (luchtvervuiling en
geluidsoverlast) de toegang van voertuigen wordt beperkt. Dat kan gebeuren adhv criteria
als bestemming (enkel bewoners bv), periode (enkel binnen bepaalde uren), ecologische
voetafdruk van het voertuig, enz.
8. Een echte parkeerpolitiek. Een goede parkeerpolitiek is de sleutel tot een efficiënte
mobiliteit. Een geparkeerde auto neemt plaats in die voor andere doelen kan gebruikt
worden: een breder voetpad, een veilig en comfortabel fietspad, een vrije bus- of
trambedding, een speel- of ontspanningsruimte... of zelf een toeristische trekpleister (zoals
de Grote Markt die ooit een grote parking was). Het is dus noodzakelijk een slim
parkeerbeleid te voeren dat rekening houdt met het sociale (voor personen met een
beperking of hulpdiensten) en economische (leveringen, verhuis) gebruik van de auto.
Bovendien stellen we vast dat de openbare parkings momenteel onderbenut worden terwijl
we tegelijk zien dat de straten overstelpt worden met geparkeerde wagens. In het kader van
de strijd tegen langdurig bezoekersparkeren moet de bewonerskaart veralgemeend worden.
We willen dit systeem wel laten evalueren en er moet ook nagedacht worden over de
toekenningsvoorwaarden voor deze kaarten.
9. Een evenementenvervoerplan voor elk evenement. “Winterpret”, “Brussel-Bad”,
“Brussels Summer Festival”, “Couleur Café”... er gaan ontelbaar veel evenementen door in
Brussel. Aan de ene kant zijn ze het bewijs van het bruisende Brussel, aan de andere kant
veroorzaken ze vaak heel wat verkeersproblemen en leveren ze overlast op voor de
buurtbewoners. De Stad moet dan ook voor elk van deze evenementen een
evenementenvervoerplan opmaken. Dit betekent o.m. het voorzien van beveiligde
fietsstallingen, aanduidingen van en naar het openbaar vervoer, het organiseren van
pendelbussen naar openbare parkings gelegen buiten het centrum (Parking Wet bv),
samenwerking met de MIVB voor combitickets (toegang + openbaar vervoer), … zodat de
negatieve effecten van het evenement op de bezoekers en bewoners van de stad zo minimaal
mogelijk zijn. Hierbij moet de integrale toegankelijkheid voor personen met een beperkte
mobiliteit ook telkens gegarandeerd worden.
[1] De ruimte die voor fietsers voorbehouden is tussen de stopstreep voor wagens en het rode licht.
Deze ruimte laat de fietsers toe om zich bij rood voor de wagens te plaatsen zodat ze bij groen in
alle veiligheid eerst kunnen vertrekken.
III. Economie, Handel, Werk, Toerisme en Sociale economie
A. Situatieschets
De Brusselse economie is sterk afhankelijk van de dienstensector en van de rol van Brussel als
drieledige hoofdstad: regionaal, federaal en Europees. De internationale functies van Brussel gaan
veel verder dan enkel het huisvesten van de Europese instellingen en maken van Brussel een
congresstad met veel zakentoerisme. Dit heeft natuurlijk onmiskenbare economische,
stedenbouwkundige en sociale gevolgen die soms positief zijn zoals op het vlak van
werkgelegenheid, soms negatief zijn zoals op het vlak van de stijging van de immobiliënprijzen.
Bij elke uitbreiding van Europa komen hoogopgeleiden gevolgd door een resem aan sterke
economische spelers zich in Brussel vestigen. Ze leven naast migranten uit de jaren 90 op zoek naar
een inkomen uit de informele economie, werkmigranten uit de jaren 60 en 70 die zelf laag
opgeleide autochtone arbeiders hebben vervangen in relatief ondankbare jobs en asielzoekers.
In het hart van het Brussel hoofdstedelijk gewest dat met meer dan 650.000 jobs veruit het gebied
met de grootste werkgelegenheid van het land is, kent Brussel desalniettemin een hoge
werkloosheidsgraad en dat vooral bij jongeren. Dit kan onder meer worden verklaard doordat de
beter verdienende bevolking zich eerder buiten het stadscentrum vestigt en doordat de meeste jobs
door niet-Brusselaars zijn ingenomen omdat veel Brusselaars te laag geschoold zijn (of
vaardigheden bezitten waar geen vraag voor is) of omdat ze gediscrimineerd worden op basis van
hun herkomst. Dit is des te frustrerend omdat sommige Brusselse bedrijven veel moeite hebben om
geschikte kandidaten te vinden voor knelpuntberoepen zoals in de bouw (schrijnwerkers, schilders,
stukadoors), de ambachten (schoenmakers, goudsmeden, …) en in de gezondheidszorg. De slechte
kennis van het Nederlands is vaak ook een grote handicap voor de Franstaligen in Brussel.
Veelvuldig tijdelijke jobs uitoefenen levert bovendien ook geen stabiel inkomen op.
B. De voorwaarden voor een coherente en efficiënte politiek
1. Transversale en lokale ontwikkeling. De economische ontwikkeling en haar gevolgen op
de werkgelegenheid zijn van essentieel belang voor alle burgers en zijn terug te vinden in de
regeerakkoorden van zowel de federale als de gewestregeringen. De plaatselijke spelers, of
ze nu uit de publieke of private sector komen, kunnen echter ook de economische
ontwikkeling van hun gemeente beïnvloeden. Als groenen zetten wij, geconfronteerd met de
verschillende economische, sociale en ecologische crisissen in een geglobaliseerde wereld,
dan ook vooral in op de ontwikkeling van de lokale economie. De Stad heeft daartoe een
aantal hefbomen ter beschikking: samen met lokale productie als motor voor ontwikkeling
kunnen ruimtelijke ordening, mobiliteit, netheid, … bijdragen tot de aantrekkelijkheid van
het grondgebied en het laten heropleven van de handelswijken.
2. Opsporen en afstemmen. Een verfijnde diagnose van de economische toestand van de Stad
Brussel is noodzakelijk om zowel haar troeven als haar zwaktes op te sporen en om een
geïntegreerd en duurzaam antwoord te kunnen geven op de vraag hoe ze zich op economisch
vlak moet ontwikkelen.
3. Groene netwerken. Ecologie en werkgelegenheid gaan vaak uitstekend samen. De
ecologische uitdagingen die de onze zijn, kunnen aangepakt worden met een beleid dat inzet
op vorming en kwaliteitsvolle jobs. Voor ons moet groene economie ook steeds een sociale
economie zijn.
C. Onze prioriteiten op het vlak van economische ontwikkeling
1. De aanwezige troeven activeren. De Stad moet een voortrekkersrol spelen in de promotie
van ondernemerschap door een lokaal netwerk van ondernemers uit te bouwen. Ze moet de
projectleiders van lokale initiatieven begeleiden en de vestiging van bedrijven ondersteunen
via een uniek loket, ze moet lokaal ondersteunende diensten organiseren die ontwikkelings-
en investeringsprojecten aantrekken en moet daarbij speciale aandacht geven aan kleine
ondernemingen. Artistieke en creatieve sectoren (design, mode, …) zien we daarbij als een
interessante troef.Bovendien willen we vrouwelijke ondernemerschap in het bijzonder
ondersteunen. Dit kan bijvoorbeeld door opvanginitiatieven (zoals bv de crèches) langer
open te houden (zonder daarbij het gezinsleven in gevaar te willen brengen).
2. Groene economie. De groenen verheugen zich over de nieuwe ideeën en activiteiten die
ontstaan rond groene economie omdat ze goed zijn voor zowel de economie, de
maatschappij als de planeet. De Stad moet de ontwikkeling van productieketens met lage
ecologische impact ondersteunen via een duurzaam en sociaal verantwoord beheer van zijn
economische zones. Ze kan bv het transport over water aanmoedigen, een efficiënter gebruik
van energie opleggen of het ecologisch ontwikkelen van gronden bevorderen. De stad zal
ook de aankoop van diensten boven de aankoop van goederen kiezen (bv de aankoop van
vervoer eerder dan de aankoop van een auto): deze keuze bevordert de werkgelegenheid en
bestrijdt overconsumptie.
3. Sociale economie. Onze economie moet niet enkel groen zijn maar moet ook de
maatschappelijke samenhang en solidariteit bevorderen. Sociale economie bestaat uit
bedrijven en initiatieven die een maatschappelijke meerwaarde willen realiseren en hierbij
de volgende basisprincipes respecteren: voorrang van arbeid op kapitaal, democratische
besluitvorming, maatschappelijke inbedding, transparantie, kwaliteit en duurzaamheid. We
willen dan ook dat de stad de oprichting en de promotie van dit soort sociale economie-
initiatieven steunt. Dat kan o.m. door op deze ondernemingen en op beschuttende
werkplaatsen beroep te doen voor openbare opdrachten.
4. Informele economie. Naast economische ontwikkelingsprogramma’s moet de Stad zich
engageren om lokale ruildiensten (LETS), collectieve moestuinen, gezamenlijke aankopen
van biologische producten, … te ondersteunen. Dit zal de burgers die het wensen toelaten
om zich beter in de maatschappij te verankeren, wat ten goede komt aan zowel hun eigen als
het algemene welzijn.
D. Onze prioriteiten op het vlak van tewerkstelling en vorming
1. Coherent zijn. Binnen het werkgelegenheids- en vormingsbeleid, willen we een optimale
samenwerking van de verschillende spelers garanderen (Opleidings- en Jobhuis,
gemeentelijke administratie, OCMW…), door ze op dezelfde plaats te vestigen. Dat doen we
niet alleen om de zichtbaarheid van de bestaande diensten voor de werkzoekenden te
vergroten maar ook om de coherentie tussen de verschillende spelers te bevorderen. Het is
ook noodzakelijk om ontmoetingen tussen werkzoekenden, vormingscentra en bedrijven te
stimuleren door bijvoorbeeld het organiseren van jobbeurzen.
2. Kwaliteitsvolle jobs voor iedereen. Het is vanzelfsprekend dat men er voor moet zorgen
dat de aangeboden jobs kwaliteitsvol en van langere duur zijn.
E. Onze prioriteiten op het vlak van handel
1. De handelaars ondersteunen. De Stad moet zich als een toonaangevende speler opwerpen
in haar lokaal en duurzaam handelsbeleid. Ze moet de lokale handel en nabijheidswinkels –
met inbegrip van HORECA – uitbouwen in samenspraak met de buurgemeenten. In plaats
van energie te steken in het steunen van grote shoppingcentra moeten de Brusselse
bestuurders de diversiteit aan kleine handelaars beschermen. Door een beleid te voeren dat
de stadskernen herwaardeert in combinatie met een goede veiligheidspolitiek, kan de Stad
opnieuw kwaliteitsvolle en diverse buurtwinkels aantrekken, lokale vroeg- of
ambachtsmarkten organiseren, … De gemeente zal de lokale economie systematisch
promoten via de stadskrant “De Brusseleir” of via de website van de Stad (handelsgids,
informatie over de markten en andere initiatieven).De Stad sluit partnerschappen af met de
handelswijken. Ze analyseert voor hen de noden van de winkels en de winkeliers en
ontwikkelt samen met hen een beleid om hun activiteiten te versterken.
2. HORECA. De Stad linkt de HORECA aan de toeristische sector en promoot in alle wijken
een diversiteit aan handelszaken. Tegelijkertijd willen we waken over de bewoonbaarheid
van deze wijken. De HORECA zal ook worden ondersteund in zijn engagement om
duurzame en kwaliteitsvolle voeding te promoten.
F. Onze prioriteiten op het vlak van toerisme
We willen een veelzijdig toerisme. Duurzaam toerisme gaat gepaard met een groot respect voor het
milieu en de omgeving en maakt vooral gebruik van de lokale troeven. De groenen willen het
Brusselse erfgoed dan ook beter ontsluiten voor de toeristen maar ook voor de Brusselaars zelf
zodat zij hun leefomgeving herontdekken en zo deelnemen en bijdragen aan de toeristische
ontwikkeling van de Stad. Toerisme moet, naast de economische meerwaarde die het oplevert, ook
zinvol zijn en wezenlijk bijdragen aan het culturele en creatieve (van het artistieke tot het culinaire)
leven van Brussel.
Tegelijkertijd moeten we erover waken dat het uitbouwen van de toeristische activiteiten gebeurt
volgens de principes die in de andere gewestelijke en gemeentelijke plannen (zoals bv de lokale
Agenda 21) zijn opgenomen. Zo willen we Brussel als Citytrip-bestemming promoten maar niet op
eender welke manier: we willen ook op dit vlak een duurzaam en verantwoordelijk toeristisch
beleid voeren.
IV. Kinderen
A. Situatieschets
Brussel Stad wordt momenteel geconfronteerd met een demografische boom. Vandaag zijn meer
dan 40% van de Brusselaars jonger dan 30 jaar. Het Planbureau voorspelt bovendien dat de groep
kinderen en jongeren (tussen 0 en 18 jaar) tegen 2020 nog met meer dan 25% zal aangroeien.
Daar moet de Stad Brussel nu al op anticiperen: het kinderen- en jongerenbeleid moet bijgestuurd
worden en er moet geïnvesteerd worden in infrastructuur.
In 2012 zal er in de kinderopvang slechts plaats zijn voor één kind op drie. Nochtans is een
kwalitatieve opvang een belangrijke factor in het integratieproces en de ontwikkeling van kinderen.
Vele studies wijzen op de voordelen voor de kinderen: zowel qua persoonlijke ontplooiing als voor
de latere schoolcarrière; iets wat nog meer doorweegt als het kind in kwestie in een kwetsbaar
milieu opgroeit.
B. De voorwaarden voor een coherent en efficiënt kind-beleid
1. De juiste investeringen. Kinderopvang is belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen.
Willen we dat moeders en vaders hun beroep of sociale activiteiten goed kunnen uitoefenen,
dan moeten ze kunnen beschikken over voldoende en kwalitatieve opvang en dat aan een
sociaal tarief. Wij willen dan ook investeren in een kwalitatieve buitenschoolse opvang voor
kinderen tussen 2 en 15 jaar. Die opvang moet rekening houden met de noden van deze
kinderen en aangepast zijn aan hun schoolse evolutie, de jobmarkt en de familiale toestand.
Deze opvang moet doordacht worden uitgebouwd met de scholen en het verenigingsleven.
Naschoolse opvang, vakantiecentra, enz. moeten trouwens voor alle kinderen toegankelijk
zijn, aansluiten op de nieuwe familiale noden, kwalitatief zijn, veilig, over aangepaste
infrastructuur beschikken, … Daarbij schenken we heel veel aandacht aan de opleiding van
het personeel.
2. Ouders ondersteunen. Ouder zijn betekent een groot geluk … maar is niet altijd even
makkelijk. Op stadsniveau moeten we die families ondersteunen die zich geïsoleerd voelen
en hulp nodig hebben om de moeilijkheden met hun kinderen de baas te kunnen. Dit willen
we doen door extra ontmoetingsruimtes en plaatsen waar ouders met elkaar kunnen praten te
creëren en te ondersteunen.
C. Onze prioriteiten voor peuters (0-3 jaar)
1. We willen opvang ontwikkelen, toegankelijk voor iedereen, kwaliteitsvol en in de buurt
door de gemeentelijke infrastructuren voor peuters af te stemmen op de demografische
evolutie in de wijken. Hoewel kinderopvang grotendeels wordt gesubsidieerd door de
gemeenschappen, kan de Stad hier toch een sleutelrol in spelen.Kinderopvang moet een
prioriteit zijn voor de Stad. We willen dan ook dat de investeringen voor kinderopvang
verder gezet en versterkt worden: zowel voor bouwprojecten, voor het organiseren van
verschillende modellen van opvang (kinderopvang, huis voor het kind, crèche...) als voor de
steun aan het betrokken verenigingsleven.De Stad moet ook een specifiek aanbod voorzien
door kinderdagverblijven te financieren voor uitzonderlijke en dringende opvang. Er moet
ook overleg georganiseerd worden tussen de verschillende opvangstructuren binnen de
gemeenten, vooral rond kinderen en families in moeilijkheden. We zetten in op goed
opgeleid personeel in de gemeentelijke opvang door hen bv. vaker te laten deelnemen aan de
opleidingen van Kind & Gezin en ONE, zowel voor het gewone beheer als voor meer
specifieke vormingen rond gender, enz...Tot slot vraagt het bouwen of renoveren van crèches
dat men ook denkt aan energieprestaties, luchtkwaliteit en het milieu (natuurlijke verf,
ecologische schoonmaakmiddelen die ook beter zijn voor de gezondheid, …). Als de ouders
dat wensen, zullen er herbruikbare luiers gebruikt worden voor hun kinderen.
2. Inspelen op de noden van de kinderen en van hun ouders, kan ook door het financieren
en ontwikkelen van een thuiswachtdienst voor zieke kinderen. Zo kunnen de kinderen in hun
vertrouwde omgeving worden opgevangen en kunnen de ouders tegelijkertijd hun opleiding
of werk verder zetten. We vragen ook dat de Stad Brussel nieuwe, andere of originele
opvanginitiatieven ondersteunt: op het vlak van voeding, leefmilieu, openingsuren,
intergeneratie-ontmoetingen en interculturele contacten. De opvang kan zo een
geprivilegieerde partner zijn voor ouders en gezondheidsactoren bij het promoten van bv
goede voedingsgewoontes.
3. De opvang moet toegankelijk zijn voor elk kind, wat ook de sociale en professionele
situatie van de ouders mag zijn. De Stad moet een financiële bijdrage in de kosten voor
opvang vragen volgens de inkomsten van de ouders. Ze kan ook, samen met Phare, ONE of
Kind & Gezien, een overleg organiseren met families met een kind met een beperking. Tot
slot moet de Stad de inschrijvingsprocedure en de administratieve rompslomp
vereenvoudigen, door een uniek inschrijvingsloket te creëren. De toewijzing van de plaatsen
zou dan moeten gebeuren volgens een prioriteitenlijst.
D. Onze prioriteiten voor kleuters en kinderen (2,5 jaar – 15 jaar)
1. Buitenschoolse opvang moet inzetten op kwaliteit en moet veel meer beantwoorden aan
de reële behoeften van de families (o.m. door de uren van de activiteiten aan te passen). De
Stad moet de toegang tot buitenschoolse opvang gemakkelijker maken door bv ervoor te
zorgen dat ook kinderen met een beperking opgevangen kunnen worden, door de opvang
niet alleen te reserveren voor kinderen van werkende ouders, door de financiële bijdrage aan
te passen volgens het aantal kinderen en de inkomsten van de ouders. De groene partijen
willen ook dat er meer aandacht is voor gezondheidseducatie door het sporten te stimuleren
(door jeugdopleidingen in clubs te ondersteunen, door zich te richten op de toegankelijkheid
en de complementariteit tussen disciplines en clubs, ...) en door duurzame voeding aan te
bieden in de verschillende buitenschoolse opvangplaatsen van de gemeente. Tot slot willen
we dat de activiteiten en spelletjes telkens echt openstaan voor zowel meisjes als jongens.
2. Het beleid ivm buitenschoolse opvang moet gebeuren in samenspraak met de lokale
actoren door bv de jeugdcoördinatie te verbreden naar het volledige grondgebied van de
gemeente. De Stad moet ook aandacht hebben voor kinderen bij de opmaak en uitvoering
van het mobiliteitsbeleid en de herinrichting van de openbare ruimte (voetgangers- of
fietsrijen, …). Naast de opleidingen van het Elisabeth Carter-centrum, moet de Stad de
basis- en voortgezette opleiding voor animatoren aanmoedigen en ondersteunen, zowel voor
vrijwilligers als voor beroepsanimatoren. En dit door de kost van de erkende (door de Franse
of Vlaamse gemeenschap) opleidingen voor jonge vrijwillige animatoren op zich te nemen.
3. Alle kleuters en kinderen moeten toegang hebben tot sport-, culturele en recreatieve
activiteiten. De Stad moet beginnen met een inventaris op te stellen van het aanbod, de
behoeftes, de staat van de lokalen en de beschikbare culturele en sport-infrastructuur. Op
basis van deze inventaris moeten dan nieuwe installaties worden gebouwd waar er ontbreken
of moeten waar nodig bestaande worden gerenoveerd. De Stad moet er ook voor zorgen dat
deze gemeentelijke infrastructuur voor iedereen toegankelijk is. Dat kan door bv
overeenkomsten af te sluiten met het OCMW en de organisatoren van vakantiekampen
erkend door het ONE / Kind & Gezin. De Stad moet er ook over waken dat alle jongeren
kunnen deelnemen aan de voorgestelde activiteiten wat ook hun socio-cultureel milieu,
afkomst, handicap, seksuele geaardheid, loon van de ouders, … moge zijn.Brussel moet ook
de organisatie van vakantiecentra (vakantiespeelpleinen en/of -kampen van de
jeugdbeweging), jeugdverenigingen, jeugdcentra en huiswerkscholen erkend door de
gemeenschappen aanmoedigen (bv door materiële ondersteuning, het ter beschikking stellen
van lokalen, …). In het geval dit niet of onvoldoende gebeurt door verenigingen (in
sommige wijken of voor bepaalde publieken) moet de Stad dit zelf organiseren.
V. Jeugd
A. Situatieschets
De Stad Brussel staat in de top 20 van Belgische gemeentes met de jongste bewoners. Vandaag zijn
meer dan 40% van de inwoners jonger dan 30 jaar en 2/3 daarvan is zelfs jonger dan 19 jaar oud. In
2020 zal het Brussels Gewest nog eens 25% meer jongeren (tussen 0 en 18 jaar) tellen dan vandaag.
Het jeugdbeleid zou binnen de gemeente dan ook dé onbetwiste prioriteit moeten zijn. Helaas is het
nu het zorgenkindje. Het sport- en cultuurbeleid is te weinig afgestemd op jongeren. Via de vzw’s
Jeunesse à Bruxelles, Jeugd in Brussel en BRAVVO organiseert de Stad speelpleinen en ook enkele
jeugdactiviteiten maar ze houdt daarbij dan weer te weinig rekening met het bestaande aanbod van
de diverse en ervaren jeugdverenigingen waardoor er een oneerlijke concurrentie ontstaat.
Bovendien vinden wij het belangrijk dat jongeren actief kunnen meebeslissen over een beleid dat
een impact heeft op hun leven en over het gemeentebeleid in het algemeen. De Stad staat hier echter
niet voor open en ziet de jongeren enkel als klanten, consumenten en niet als volwaardige burgers
die actief mee zouden kunnen denken over en werken aan de toekomst van de Stad.
B. Voorwaarden voor een efficiënte en coherent jeugdbeleid
1. De tijd dringt. Het is hoog tijd om de aanpak te wijzigen. De jeugdhuizen,
jeugdbewegingen en jeugdverenigingen moeten als onmisbare en geprivilegieerde partners
behandeld worden, zonder die jongeren daarbij uit het oog te verliezen die (nog) niet
deelnemen aan de activiteiten die door hen georganiseerd worden.
2. Een gepland, participatief en geïntegreerd beleid. Het is noodzakelijk om een ambitieus
jeugdbeleid te voeren. Dat beleid moet een visie uitstralen en coherente antwoorden op de
noden van alle jongeren geven, of ze nu 3 of 30 jaar oud zijn, of ze adolescent zijn of
jongvolwassen. Voor Ecolo en Groen moeten welzijn, autonomie en gemengdheid (sociaal,
leeftijd, geslacht, herkomst, ...) de kernpunten zijn van dat beleid. Net als in het ‘Plan
Jeunesse’ van de Fédération Wallonie-Bruxelles en het VGC ‘Jeugdbeleidsplan’ stellen
Ecolo en Groen voor om daarvoor een participatieproces op te starten zoals ook bij de
opmaak van de Lokale Agenda 21 gebeurd is. Zo kan de Stad, samen met de jongeren, de
noden van de Brusselse jeugd definiëren en bepalen hoe ze daar efficiënt op kan reageren.
Dit laat toe om als jongere gedurende de volledige bestuursperiode op een transversale
manier invloed uit te oefenen op het hele beleid van de Stad. We vragen daar voldoende
financiële (o.m. voor de participatie) en menselijke middelen voor vrij te maken.Het lokale
jeugdbeleidsplan buigt zich ook over het aanbod aan buitenschoolse activiteiten, specifieke
mobiliteitsvragen, een aangepaste inrichting van de openbare ruimte, … . Tenslotte moet het
plan rekening houden met de problemen waar jongeren en jongvolwassenen mee te kampen
krijgen als ze het beroepsleven instappen (steun bij deze overgang, huisvesting, cultuur,
werk, kinderopvang, …).
C. Onze prioriteiten voor Jeugd
1. De participatie aanmoedigen van alle jongeren bij elke beslissing die hen aanbelangt
door, aan het begin van de legislatuur, een lokaal jeugdbeleidsplan op te stellen. Daartoe
moet een jeugdadviesraad worden opgericht die alle jongeren van de gemeente
vertegenwoordigt. De jeugdraad kan adviezen geven op eigen initiatief of op vraag van de
gemeenteraad, het schepencollege of de OCMW-raad. De raad zal bestaan uit leden tussen
16 en 30 jaar oud, komende uit alle jeugdinitiatieven actief in de Stad Brussel en uit alle
scholen en instellingen van hoger onderwijs. Bovendien kunnen er ook andere jongeren
worden gecoöpteerd. Ze moeten verplicht om advies gevraagd worden bij alle beslissingen
die een impact hebben op kinderen en jongeren (lokaal jeugdbeleidsplan) net als bij
infrastructuur- of stedelijke ontwikkelingsprojecten. Tenslotte worden ze betrokken bij de
evaluatie van deze projecten net als bij het opstellen van de gebruikersreglementen voor die
stadsinfrastructuur.
2. Het coördineren en raadplegen van het verenigingsleven in de Stad door de
vaardigheden en de expertise van de verenigingen en hun medewerkers te erkennen. De
coördinatie tussen de verschillende jeugdstructuren in de Stad zou kunnen bevorderd worden
door bv de organisatie van gemeenschappelijke activiteiten te vereenvoudigen. De stad, in
nauwe samenwerking met de Gemeenschappen en de verenigingen , dient ook te waken over
een goede samenwerking tussen alle diensten die werken met jongeren in nood of met
jongeren die dreigen af te haken (AMO, MJ, SAS, WMKJ …).De groene partijen zien de
gemeentelijke administratie als een overkoepelend orgaan voor bestaande initiatieven. De
gemeente moet zelf geen initiatieven nemen behalve om een tijdelijk hiaat op te vangen. Tot
slot willen we dat de jeugdverenigingen worden beschouwd als echte partners voor het
jeugdbeleid van de Stad.
3. Alle jongeren moeten toegang hebben tot sport-, culturele en recreatieve activiteiten.
De Stad moet beginnen met een inventaris op te stellen van het aanbod, de behoeftes, de
staat van de lokalen en de beschikbare culturele en sport-infrastructuur. Op basis van deze
inventaris moeten dan nieuwe installaties worden gebouwd waar er ontbreken of moeten
waar nodig bestaande worden gerenoveerd. De Stad moet er ook voor zorgen dat deze
gemeentelijke infrastructuur voor iedereen toegankelijk is. Dat kan door bv overeenkomsten
af te sluiten met het OCMW en de organisatoren van vakantiekampen erkend door het
ONE / Kind & Gezin. De Stad moet er ook over waken dat alle jongeren kunnen deelnemen
aan de voorgestelde activiteiten wat ook hun socio-cultureel milieu, afkomst, handicap,
seksuele geaardheid, loon van de ouders, … moge zijn.Brussel moet ook de organisatie van
vakantiecentra (vakantiespeelpleinen en/of -kampen van de jeugdbeweging),
jeugdverenigingen, jeugdcentra en huiswerkscholen erkend door de gemeenschappen
aanmoedigen (bv door materiële ondersteuning, het ter beschikking stellen van lokalen, …).
In het geval dit niet of onvoldoende gebeurt door verenigingen (in sommige wijken of voor
bepaalde publieken) moet de Stad dit zelf organiseren.De stad moet er ook voor zorgen dat
de Brusselse jongeren toegang hebben tot een aangepast cultureel aanbod en dat ze zelf ook
cultureel actief kunnen zijn (beschikbaarheid repetitiezalen …). Er moeten in de wijken ook
meer speelpleinen en sportinfrastructuur komen. Die kunnen dan samen met de jongeren en
de ander gebruikers ervan onderhouden en verfraaid worden. Voor veel jongeren, zeker voor
hen die geen lid zijn van een sportclub, is die infrastructuur de enige manier om samen met
anderen aan teamsport te doen. De Stad moet ook, op vrijwillige basis, een partnership
organiseren met de scholen op haar grondgebied, zodat de bestaande infrastructuur optimaal
kan gebruikt worden. Daarom waakt de stad erover dat sport- en culturele infrastructuur ook
na de school- en werkuren kan gebruikt worden.
4. Een echt jeugdinformatiebeleid ontwikkelen. We willen dat alle jongeren toegang hebben
tot de informatie die hen aanbelangt. Dat kan door het opzetten van een uniek ‘jeugdloket’ in
de voornaamste wijken van de Stad (meer bepaald in de wijkantennes van de gemeente)
zodat de jongeren daar alle informatie vinden over opleidingen / werk, huisvesting,
burgerschap, gezondheid, sport, … De Stad zal er ook voor zorgen dat informatie over
vrijetijdsinitiatieven (sportclubs, jeugdbewegingen, jeugdhuizen, …) op gemeentelijk én
gewestelijk vlak, makkelijk te vinden is. Bovendien moeten alle jongeren op een
laagdrempelige manier toegang hebben tot de nieuwe informatietechnologieën (bv in
bibliotheken en jeugdhuizen).
5. Duurzame mobiliteit bevorderen bij jongeren zodat ze zich op die manier verplaatsen om
deel te nemen aan schoolse en buitenschoolse activiteiten. Daarvoor moeten we hen aanleren
en aanmoedigen zich op een actieve manier te verplaatsen (door middel van de
schoolvervoerplannen, met opleidingen, fietsrijen, … ). Met het openbaar vervoer, de fiets of
te voet, kunnen jongeren leren om zich alleen te verplaatsen en zo zelfstandiger te worden
(wat ook meteen het fenomeen ‘taxi-ouder’ uit de wereld helpt). Bovendien zijn fietsen en
stappen gezonde lichamelijke activiteiten. Om jongeren aan te sporen zich op een andere
manier te verplaatsen, is het belangrijk dat de Stad hen sensibiliseert maar er moet ook
geïnvesteerd worden in een betere aanleg van het stedelijk grondgebied: we willen
aangepaste en veilige omgevingen rond scholen en openbare plaatsen (zwembaden,
bibliotheken, jeugdhuizen, …), we vragen meer, comfortabeler en veiliger fietspaden en
veiliger oversteekplaatsen voor voetgangers, bredere trottoirs, meer fietsparkeerplaatsen, een
pro-actief en volontaristisch beleid rond ‘actieve mobiliteit’ in de scholen, …
VI. Onderwijs
A. Situatieschets
De Stad Brussel wordt momenteel geconfronteerd met een demografische boom. Vandaag zijn meer
dan 40% van de Brusselaars jonger dan 30 jaar. Het Planbureau voorspelt bovendien dat de groep
kinderen en jongeren (tussen 0 en 18 jaar) tegen 2020 nog met meer dan 25% zal aangroeien. Daar
moet de Stad Brussel nu al op anticiperen: het kinderen- en jongerenbeleid moet bijgestuurd worden
en er moet geïnvesteerd worden in infrastructuur.
Deze bevolkingsexplosie vindt haar oorzaken in een extern migratiesaldo (minder mensen die
vertrekken en meer nieuwkomers) en een positief natuurlijk saldo (meer geboorten dan overlijdens)
(Gezondheidsobservatorium 2011). We moeten daarbij ook opmerken dat Brussel meer dan een
derde (36,4 %) van buitenlandse migranten op die zich in België vestigen, opneemt.
B. Noodzakelijke voorwaarden voor een efficiënt en coherent beleid
1. Eén beleid voor alle jongeren. Het beleid dat de Stad voert voor jonge kinderen, jongeren
en onderwijs moet gericht zijn op de emancipatie van de volwassenen van morgen en moet
zich richten op alle jongeren, hoe rijk of hoe arm ze ook zijn. De jongeren die er het meest
behoefte aan hebben, moeten het eerst geholpen worden.
2. Samenwerking over de netten en beleidsdomeinen heen. Wanneer we spreken van
gemeentelijk onderwijs moeten we, hoewel ze onmiskenbaar met elkaar verbonden zijn,
twee actiegebieden onderscheiden. Enerzijds alles wat de gemeente kan organiseren via de
scholen waar ze verantwoordelijk voor is als inrichtende macht en anderzijds alles wat een
schepen van onderwijs kan stimuleren: zo kan de schepen de scholen van de verschillende
netten op het grondgebied van de gemeente beter doen samenwerken en kan ze het
onderwijs-, kind- en jeugdbeleid op elkaar afstemmen.
C. Onze prioriteiten inzake onderwijs
Scholen hebben een fundamentele taak: ze moeten de kennis en know-how van generatie op
generatie laten overgaan.
De school moet niet enkel aandacht hebben voor de gewone schoolprestaties maar moet de jongeren
ook opleiden tot verantwoordelijke, actieve, kritische en geëngageerde volwassenen. Daarnaast
moet ze strijden tegen elke vorm van racisme en moet ze de sociale ongelijkheid terugdringen (en
ze vooral niet beklemtonen) zodat onze samenleving rechtvaardiger en gelijker wordt. Als de
verschillende etappes van het leerplichtonderwijs een opstap vormen naar emancipatie, dan moet dit
voor Groen en Ecolo zowel op sociaal, persoonlijk, maatschappelijk als cultureel vlak zo zijn.
Vandaag zijn er teveel leerlingen die mislukken, afhaken, lijden aan schoolmoeheid, … : maar liefst
1 op 3 leerlingen verlaat de schoolbanken zonder diploma ‘middelbaar onderwijs’. We moeten dan
ook dringend een positieve spiraal van slagen, van leergierigheid, ... in gang zetten.
Al onze Brusselse scholen zijn multicultureel. Het komt er dus op aan om een interculturele
dynamiek te creëren om zo beter met elkaar te kunnen samenleven. Door culturele diversiteit als
een meerwaarde te erkennen, kunnen de scholen nog efficiënter worden in hun strijd tegen elke
vorm van discriminatie.
1. Kwaliteitsonderwijs voor iedereen. Om van het kleuter, basis en middelbaar onderwijs een
emancipatiehefboom te maken, moet elke school rekening houden met de leermoeilijkheden
van sommige leerlingen: ongeacht of die nu het gevolg zijn van een handicap, een moeilijke
gezinssituatie of een andere thuistaal. Dit door in de eerste plaats een degelijk onthaal te
voorzien van deze leerlingen en hun familie; vervolgens door een permanente dialoog met
hen te voeren, zeker voor die leerlingen die uit achtergestelde milieus komen; door het
onderwijs gratis of zo goedkoop mogelijk te organiseren; door meer hulpmiddelen te
voorzien om de leerlingen te helpen het Nederlands, het Frans en wiskunde beter te
beheersen; door het organiseren van inhaal- en bijlessen, door het onderwijzend en
omkaderend personeel permanent te vormen en door leermoeilijkheden als dyslexie en
dyscalculie snel op te sporen en aan te pakken.De culturele diversiteit van onze scholen
moet ook zichtbaar zijn in het aanbod van onze bibliotheken, in de schoolprogramma’s en
-boeken en door in de scholen lessen te geven over de manier waarop de verschillende
migraties de Belgische maatschappij hebben verrijkt of over de mechanismes die achter
discriminatie zitten.En laten we het nog eens herhalen: we moeten absoluut het technisch en
beroepsonderwijs herwaarderen. Bovendien moeten we nadenken over manieren waarop we
de leerlingen ervan in groene jobs kunnen laten terechtkomen.
2. Buurtonderwijs. Door de demografische boom moeten er heel wat Franstalige en
Nederlandstalige scholen bijgebouwd worden. Zo is er bv dringend nood aan een extra
Nederlandstalige school binnen de vijfhoek. Kinderen moeten naar school kunnen gaan in
hun eigen buurt. Om dit mogelijk te maken is het belangrijk dat de leerlingen en de
onderwijzende ploeg samen hun mobiliteitsbehoeften en -mogelijkheden analyseren. Verder
moeten ze gestimuleerd worden zich op een actieve manier te verplaatsen (te voet of met de
fiets) en moet de scholen lokale culturele, sportieve en socio-educatieve spelers toelaten de
schoolgebouwen en schooluitrusting te gebruiken na de lesuren.
3. Een school die open staat voor de stad, het gewest, het land en de wereld. We moeten
vernieuwende, educatieve partnerschappen tussen scholen organiseren (zowel tussen de
verschillende onderwijsnetten in de Stad als met de scholen van aangrenzende gemeenten).
Bovendien moet er ook meer samenwerking komen met de onderwijspartners en met de
lokale culturele, sociale en economische spelers.We willen, ism verenigingen, het gebruik
van pedagogische en didactische instrumenten rond leefmilieu en duurzame ontwikkeling
aanmoedigen zodat dit uiteindelijk kan leiden tot de opmaak van een Onderwijs-Agenda 21
[1] (waardoor de leerlingen het belang van duurzame ontwikkeling beter zullen
begrijpen).De groene partijen vragen de oprichting van tweetalige scholen die de moedertaal
van de leerlingen ook erkennen. Taalonderwijs kan bevorderd worden door
uitwisselingsprojecten tussen de Franse, de Vlaamse en de Duitstalige gemeenschap. Kunst,
cultuur en muziek leiden tot meer emancipatie; musea- en tentoonstellingsbezoeken zijn dan
ook heel belangrijk.
4. Een school tegen seksisme, racisme en homofobie. Vandaag horen we op de speelplaats
van onze scholen te vaak homofobe, racistische en seksistische beledigingen. Dit heeft een
enorme invloed op de kinderen en het onderwijzend personeel die er het doelwit van zijn.
Onze scholen, ism de Centra voor Gezinsplanning, moeten dan ook snel een pedagogisch
project tegen homofobie en seksisme uitwerken. Een school die open staat voor ‘anders
zijn’, is een school die leerlingen in staat stelt later evenwichtige en respectvolle (seksuele)
relaties aan te gaan (ook als dit geen heteroseksuele relaties zouden zijn). De scholen kunnen
zich daarbij laten begeleiden door externe partners, zoals het CLB en de Centra voor
Gezinsplanning.
5. Democratie, burgerzin en actieve participatie. Elke school zou over een toekomstgericht
pedagogisch project moeten beschikken dat door de hele schoolgemeenschap samen wordt
(uit)gedragen (zie ook punt 3). Dit project wordt ontwikkeld adhv een dynamisch
participatietraject in die scholen (met de leerlingenraad, ouderraad, …) en met de Stad (ism
de jeugdraad bv).
6. Respect voor leerkrachten. Door de directies van de scholen extra administratief te
ondersteunen, kunnen die het onderwijzend personeel beter bijstaan (zo krijg je een stabiele
educatieve ploeg, maak je coaching van beginnende of jonge leerkrachten, het ter
beschikking stellen van lessen, multimedia, actieve CLB-steun, meer studiebegeleiding, …
mogelijk).
7. Een aangename omgeving. Als je kunt werken in een correcte en kwaliteitsvolle omgeving,
dan voel je je sneller gewaardeerd en breng je ook meer respect op voor die omgeving. Het
is dan ook duidelijk dat heel wat scholen gerenoveerd moeten worden. Daarnaast, aangezien
lawaai verschrikkelijk storend kan zijn, is het nodig om een ‘stilte’-plan op te maken. Verder
willen we ook dat er evenwichtige bio-maaltijden aangeboden worden in de refters en voor
de tussendoortjes. Een goede sportinfrastructuur laat leerlingen dan weer toe hun fysieke
talenten te ontwikkelen. Ook de energieprestaties van de schoolgebouwen en het rationele
energiegebruik binnen de scholen kunnen veel beter, een kans voor de scholen om daar een
pedagogisch en participatief project van te maken … en meteen ook heel wat geld te
besparen.
[1] Agenda 21 is een actieplan voor de duurzame ontwikkeling van de XXIe eeuw, aangenomen
door 173 staatshoofden op de top van Rio, in 1992. Een Onderwijs-Agenda 21 bekijkt hoe een
school, die kennis, ervaring en levenswijsheid overdraagt, als bevoorrechte plaats om duurzame
ontwikkeling te bespreken, aan leerlingen kan toelaten burgerinitiatieven op hun maat te nemen.
VII. Wonen
A. Noodzakelijke voorwaarden om van een huisvestingspolitiek naar een duurzame
woonbeleid te evolueren
Waardig kunnen wonen is een fundamenteel, grondwettelijk recht. Dit fundamenteel recht komt
tegenwoordig steeds vaker in het gedrang gezien de economische moeilijkheden waarmee een deel
van de bevolking te kampen heeft. Door het tekort aan goede woningen, stijgen de huur- en
aankoopprijzen waardoor o.m. werkelozen het moeilijk krijgen om een degelijke woning te betalen.
Voor Ecolo en Groen is het recht op een goede en betaalbare woning voor iedereen, een prioriteit.
Vandaag gaat gemiddeld 30 % van het gezinsbudget naar huisvesting. Bij de talrijke armere
gezinnen in onze Stad loopt dat aandeel echter makkelijk op tot 65%! Alle mensen zouden over een
geschikte woning moeten kunnen beschikken zonder in financiële ademnood te komen, dat is één
van de belangrijkste bekommernissen voor Ecolo en Groen.
Daarbij komt dat de Stad Brussel, net als een groot deel van het Gewest, een demografische boom
meemaakt. Volgens verschillende prognoses zou de bevolking in 2020 de kaap van 184.000
inwoners ronden. Dat betekent maw dat de Stad Brussel meer dan 20.000 nieuwe Brusselaars zal
verwelkomen. De Stad moet elk van hen kunnen opvangen, anders dreigt Brussel tot een Stad voor
rijken en toeristen te verworden. De Stad Brussel moet dus een belangrijke rol blijven spelen bij het
bouwen en beheren van sociale huisvesting. Ze moet daarbij ook streven naar een goede sociale mix
en ze moet de woningen perfect integreren in de stad.
Het volstaat niet om enkel woningen te creëren om aan de behoeften van de inwoners te voldoen; er
moet tegelijk werk gemaakt worden van de nodige openbare voorzieningen zoals kinderopvang,
scholen, groene ruimtes, sportvoorzieningen, openbaar vervoer enz.
Tenslotte moet het hele woningbeleid ook doordrongen zijn van ecologische en
gezondheidsaspecten.
De objectieven van deze woningpolitiek zijn dus drievoudig:
• om de sterke demografische groei op te vangen moet het openbare woningaanbod groeien en
diversifiëren. De toegang voor de zwaksten, de sociale mix en de integratie in de stad
moeten daarbij gegarandeerd zijn;
• om ecologische schade te voorkomen moeten we evolueren van een huisvestingsbeleid naar
een duurzaam woonbeleid. Daarbij hanteren we een ecologische, sociale en verantwoord
economische aanpak en laten we de bewoners het beleid mee bepalen;
• om het systeem te vereenvoudigen, maken we het beheer soepeler en optimaliseren we de
dienstverlening aan de bevolking. Bovendien zullen de toekenningscriteria transparant
gemaakt worden.
B. Onze voorstellen
1. Het aantal openbare of geconventioneerde[1] woningen die bedoeld zijn voor de meest
kwetsbare personen, doen toenemen. Het is belangrijk om de samenwerking met het
Gewest verder te zetten en te versterken, om zo een pro-actief woonbeleid te voeren. De
kernpunten van dat beleid zijn het bouwen, promoten en renoveren van woningen om zo
meer wijken van een goede sociale mix (zowel qua inkomen als qua herkomst) te
verzekeren. Brussel raakt stilaan volgebouwd, dus is het interessant om creatieve en
duurzame ideeën en initiatieven als groepswonen of intergeneratie-wonen te ondersteunen.
Ook alternatieve en vernieuwende projecten (bv de Community Land Trusts[2]) zouden door
de Stad geholpen moeten worden.
2. Leegstaande gebouwen aanpakken. Brussel moet dringend de strijd aangaan met de
huisjesmelkers en moet de huisvestingscode beter laten respecteren. Door een leegstand-
inventaris op te stellen en hem up-to-date te houden, kan de Stad streng optreden tegen deze
stadskankers (bv met boetes of belastingen) of kan ze deze panden zelf gaan beheren om zo
extra woningen te creëren. Op dit vlak ontwikkelde het Gewest een interessante piste: de
leegstaande woningen kunnen namelijk ter beschikking gesteld worden aan de Brusselse
daklozen (in samenwerking met verenigingen die werken met daklozen of mensen in grote
armoede).
3. Onderbenutte panden aanpakken. We moeten streven naar een beter en intensiever
gebruik van onderbenutte gebouwen (bv grote eensgezinswoningen die door een
alleenstaande bejaarde worden bewoond). Dit kan door projecten rond intergenerationeel
wonen, groepswonen of kangoeroewonen te ontwikkelen en te ondersteunen. Bovendien
willen we ook het wonen boven winkels aanmoedigen door de premies daarvoor
aantrekkelijker te maken en het bouwen van aparte ingangen te stimuleren.
4. Het beheer verbeteren en de dienstverlening aan de burger optimaliseren. Een
kwetsbaar publiek is vaak erg slecht op de hoogte van zijn rechten. We moeten dus eerst en
vooral een uniek woonloket oprichten (inschrijvingen voor de verschillende types openbare
huisvesting en sociale verhuurkantoren, verstrekken van informatie, toekennen van premies,
woningaanbod van OCMW en grondregie bekendmaken …). In tweede instantie moet een
individuele en / of collectieve begeleiding van bewoners van achtergestelde wijken worden
georganiseerd. We willen de bewoners ook meer verantwoordelijkheid voor hun buurt laten
opnemen.
5. De kwaliteit van de huisvesting verbeteren. Bij de bouw, de renovatie en het beheer van
openbare huisvesting moet er volgens ons veel meer rekening gehouden worden met het
ecologische aspect ervan (gebruik van duurzame materialen, streven naar betere
energieprestaties, informatie en vorming van huurders). Het lijkt ons daarom interessant om
een energiekadaster op te stellen van zowel privé als sociale huurwoningen en de
verhuurders aan te zetten de energieprestaties van hun woningen te verbeteren.We willen
ook extra aandacht besteden aan de kwaliteit van de omgeving en de gemeenschappelijke
ruimtes. Door bv collectieve voorzieningen (wasplaatsen, garages, …) en speelpleintjes te
voorzien, maak je het leven van de bewoners aangenamer en veiliger.Er moet ook nagedacht
worden over een betere inrichting van de binnenpleinen zodat de bewoonbaarheid van de
wijken daardoor verbetert. Daarbij moet telkens gezorgd worden dat deze plaatsen integraal
toegankelijk zijn voor mensen met een beperking.
6. Gezinnen bijstaan op de privé-markt. Het Stadsbestuur moet het voor kwetsbare families
makkelijker maken een woning te kopen door actief informatie te geven over sociale
leningen en andere maatregelen die hen kunnen helpen.
7. Wonen gebeurt niet op een eiland. In de buurt van woningen moeten er dan ook voldoende
kinderdagverblijven, scholen, rusthuizen, groene ruimtes, sportgelegenheden, openbaar
vervoer, … aanwezig zijn. We hebben het daarbij ook over het woonwagenterrein waarvan
de kwaliteit moet worden bewaakt.
8. We kiezen voor een verdichting van Brussel. Om dit mogelijk te maken, moeten we een
evenwichtig beleid voeren ivm het opsplitsen van woningen (strijden tegen het opsplitsen
van huizen in te kleine woongelegenheden maar tegelijk het opsplitsen van woningen toch
toe te laten waar de omstandigheden het toelaten). Bovendien moeten nieuwbouwwoningen
zo ontworpen worden dat ze later makkelijk aangepast kunnen worden (door modulaire
bouw bv). Voor het toekennen van de bouwvergunning moet er ook verplicht informatie
gegeven worden over de ecologische gevolgen van de keuzes van de bouwmeester.
[1] Woningen die onderworpen zijn aan door de overheid vastgestelde bijzondere voorwaarden
inzake verkoop- of huurprijzen, oppervlakte en inkomstenplafond.
[2] Het gaat hier om coöperatieve verenigingen zonder winstoogmerk die terreinen en onroerende
goederen aankopen en beheren. Zo creëren ze huisvesting voor mensen met een laag inkomen.
VIII. Sociaal Beleid
A. Situatieschets
1. De bevolkingsexplosie. De bevolking van de Stad Brussel groeit momenteel fors aan en zal
– volgens het federaal planbureau – in 2030 ongeveer 178.000 inwoners tellen. In 2009
waren dat er nog maar 158.000. Op 20 jaar tijd verwacht men dus een toename met 20.000
mensen. Bovendien neemt ook de levensverwachting van al deze mensen toe.
2. De sociaal-economische situatie. Het gemiddelde inkomen per gezin in Brussel Stad is één
van de laagste van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en dus ook van België. Bovendien
zijn er ook binnen de Stad belangrijke verschillen wat betreft de inkomens van haar
inwoners: de situatie van de bevolking van de Noordwijk en die van de Louizalaan is bv
moeilijk te vergelijken.De Stad Brussel zit ook met haar hoog percentage werklozen boven
het gewestelijk gemiddelde, net als met het aantal leerlingen dat het eerste jaar van het
middelbaar start met minstens 2 jaar achterstand. De gemiddelde levensverwachting is dan
weer één van de laagste in het Gewest. Zoals andere gemeenten in de ‘eerste kroon’ behoort
Brussel tot de trieste groep recordhouders met een hoog aantal leefloners en kinderen die
opgroeien in een gezin zonder inkomsten uit arbeid [1].Net als voor enkele andere
gemeenten van die ‘eerste kroon’, kunnen we nog meer uitdagingen opsommen: een grote
culturele diversiteit, een alarmerende economische situatie, dure woningen, een diepe
sociale kloof, vereenzaming, veel analfabeten en laag geschoolden, heel wat personen die
hun recht op een werkeloosheidsuitkering kwijtgeraakt zijn, veel daklozen, mensen met
torenhoge schulden… En door de manier waarop de asielproblematiek vandaag wordt
aangepakt, komen daar bovenop nog heel wat asielzoekers die geen opvang vinden of
krijgen bij FEDASIL …
B. Noodzakelijke voorwaarden voor een coherent en efficiënt sociaal beleid
1. Hulp en waardigheid voor iedereen. Elke burger moet een antwoord kunnen vinden op
zijn of haar problemen, of die nu veroorzaakt worden door bestaansonzekerheid, leeftijd,
handicap, ziekte, statuut, jobverlies, familiale omstandigheden of eenvoudigweg door pech.
Door de verscheidenheid van het doelpubliek moet het lokale sociale beleid noodzakelijk
een transversaal beleid zijn. Alleen zo kan men echt inspelen op de behoeftes van de burgers
en ook binnen de Stad – zelfs al weten we dat heel wat van de gevallen op federaal vlak
afgehandeld moeten worden - efficiënt strijden tegen de oorzaken van uitsluiting en
armoede.
2. Transversaliteit. Het OCMW is de spil van het sociaal beleid in de Stad en moet dan ook
nauw samenwerken met het College van Burgemeester en Schepenen en met de lokale
betrokken actoren. Dan pas kan men alle kansen grijpen om zo vaak mogelijk tussen te
komen (zowel preventief als remediërend) en het kwetsbare doelpubliek zo maximaal
mogelijk te bereiken. We stellen vandaag echter vast dat er weinig samenwerking en soms
zelfs concurrentie is tussen de stedelijke diensten en het OCMW. Dat weegt niet alleen op de
kwaliteit van deze diensten maar ook op de efficiëntie van de publieke middelen die
hiervoor worden ingezet. Een grotere transversaliteit is dus onontbeerlijk. Wij pleiten dan
ook o.m. voor het invoeren van het uniek loket-systeem voor wonen, ouderenhulp, enz …
3. Meten is weten. We handelen best vanuit een situatie die we kennen en begrijpen. Het is dus
nodig om, enerzijds, de middelen en diensten die de Stad aanbiedt te inventariseren en,
anderzijds, deze inventaris te confronteren met de reële noden zoals die werden vastgesteld
door alle betrokkenen. Het is daarbij interessant om te beschikken over een sociale kaart die
- per wijk - een analyse maakt van de noden en mogelijke oplossingen. Op die basis kan het
aanbod worden bijgestuurd, aangevuld of beter afgestemd op de verschillende doelgroepen:
kinderen, bejaarden, slachtoffers van familiaal geweld, alleenstaande ouders, ...
C. Onze prioriteiten voor het OCMW
Het OCMW van de Stad Brussel is bijzonder door zijn geschiedenis, de omvang van zijn financiële
middelen en onroerend goed, zijn positie in het centrum van de migratiestromen, zijn ziekenhuizen,
de problemen van extreme armoede waar het van op de eerste lijn mee wordt geconfronteerd in een
hoofdstad waar zowat alle problemen samenkomen.
De steeds moeilijker wordende sociale context veroorzaakt een toenemende marginalisatie van het
OCMW-publiek dat amper weet wat zijn rechten zijn en nauwelijks de middelen heeft om die
rechten op te eisen. Als eerstelijnsinstelling, moet het OCMW dit publiek bereiken door
toegankelijke informatie te verstrekken. Vanuit de gemeente zou dan ook een nauwe samenwerking
tussen de OCMW-raad, het schepencollege (en meer in het bijzonder de schepenen voor gezin,
jeugd, gelijke kansen en cultuur) en de betrokken verenigingen moeten georganiseerd worden.
1. De noodzakelijke middelen voorzien voor kwaliteitsvolle sociale hulp. Zelfs al hangt de
financiering van het OCMW vooral af van het federale niveau (met een gewestelijke
bijdrage), toch moet de Stad haar OCMW bijkomende middelen (zowel financieel[2] als
personeel) geven om het hoofd te kunnen bieden aan een stijgend aantal aanvragen voor
sociale hulp en aan de toegenomen complexiteit van de problemen. Daarbij moeten we ook
aan onze sociaal assistenten goede werkomstandigheden verzekeren. Deze bijkomende hulp
is onmisbaar om bv de toegang tot huisvesting, cultuur, vorming en werk mogelijk te maken.
Door individuele bijstand probeert men ook de energie-rekeningen te verlichten.
2. Van het individuele naar het collectieve. Net zoals het belangrijk is om de financiële
situatie en de levenskwaliteit van elke gebruiker te verbeteren, is het ook belangrijk om die
gebruiker te helpen zijn sociaal netwerk uit te bouwen. Het OCMW kan dit doen door
workshops te organiseren (rond energie, voeding, burgerschap, …), dienstenuitwisseling aan
te moedigen (bv LETS – lokale ruildiensten), participatieve processen te organiseren ivm
lokale buurtontwikkeling of initiatieven zoals gemeenschappelijke tuinen,
gemeenschappelijke compostaanpak, wijkhuizen, … te ondersteunen.
3. Gezondheid. Het OCMW is een belangrijke speler inzake gezondheid en moet dan ook het
verstrekken van de medische kaart combineren met preventieacties en
gezondheidsbevordering. Het is ook noodzakelijk dat deze tussenkomsten niet plots
ophouden als iemand niet meer zou zijn ingeschreven bij het OCMW. Er zou dan ook een
progressief uitstapsysteem moeten georganiseerd worden voor mensen die werk vinden. In
overleg met de Schepen bevoegd voor gezondheid zou er een pro-actief beleid gevoerd
moeten worden: men kan bv een gezonde levensstijl aanmoedigen via kooklessen, een
gezondheidsparcours, door info te verstrekken over waar men zorg kan vinden, door de
eerstelijnszorg aan te moedigen zich te verenigen …
4. Huisvesting. Zes jaar geleden werd het OCMW belast met de coördinatie van het ‘1000
woningen’-plan. Hoewel het klopt dat het aantal woningen gehaald werd, lijkt het ons in de
toekomst toch noodzakelijk de woningpolitiek in een totaalvisie op de Stad te integreren.
Daarbij vragen wij een stedenbouwkundige planning op wijkniveau: er moet overleg zijn
met de buurtbewoners en er moet op voorhand rekening gehouden worden met de vraag naar
voorzieningen (scholen, opvang en zorg, …) die de bouw van nieuwe woningen met zich
meebrengt.
5. Sociale en socio-professionele integratie. Het OCMW speelt een hoofdrol in het sociaal
beleid van de stad en moet ook bij de zoektocht naar werk als springplank fungeren. Los van
het statuut van de werkzoekende (OCMW-leefloner of Actiris-werkzoekende) moet er samen
met de verschillende spelers en operatoren een parcours op maat voorgesteld worden om de
socio-professionele integratie mogelijk te maken. Een betere samenwerking met de andere
stads- en gewestdiensten is daarbij noodzakelijk. Het Opleidings- en Jobhuis van de Stad zal
dan ook de nodige stappen zetten om tot een betere integratie van de verschillende socio-
professionele integratie initiatieven te komen. Daarnaast willen we dat het OCMW nog
verder gaat en ook een sociaal en cultureel integratie- en emancipatieparcours voorstelt.
6. Het verenigingsleven. Niet alle culturele, sociale en gezondheidsvragen worden
beantwoord door de gemeentelijke vzw’s. Er zijn op die domeinen ook heel wat
verenigingen actief die vaak met moeite overleven omdat ze weinig tot geen subsidies
krijgen. Bovendien lijkt er enige willekeur te bestaan bij het toekennen van de subsidies:
waarom krijgen sommige verenigingen wel steun en andere, gelijkaardige verenigingen,
niet? Waarom heeft de ene wel recht op een zaal of materiaal en een andere niet? Om elke
onduidelijkheid weg te nemen, vragen de groene partijen om criteria, transparantie en een
objectieve procedure. Bovendien moeten de para-communale structuren niet concurreren
met deze verenigingen, maar aanvullend met hen samenwerken.
D. Onze prioriteiten voor de bejaarden
Dat onze levensverwachting blijft stijgen, is wellicht één van de opvallendste evoluties van de
laatste decennia. Men zou het bijna een grijze revolutie kunnen noemen. Deze historische nieuwe
situatie brengt mee dat we moeten nadenken over een globaal beleid dat rekening houdt met de
noden én de expertise van de ouderen, in een maatschappij waar vele generaties naast elkaar leven.
De groenen zijn ervan overtuigd dat ouderen meer dan hun steentje bijdragen aan de ontwikkeling
van de gemeenschap en willen werken aan een écht intergenerationele maatschappij. Maar daarvoor
moeten we natuurlijk optimaal inspelen op de behoeften van onze ouderen als het gaat over
huisvesting, stedenbouw, sport, vrije tijd, veiligheid, welzijn en zorg …
1. Participatie. Alle stads- en OCMW-diensten moeten open staan voor de noden van ouderen
en moeten hen zo goed als mogelijk informeren over de onderwerpen die hen rechtstreeks
aanbelangen (maaltijdverdeling, culturele activiteiten, transport, thuishulp, …). Daarbij
moeten Brusselse bejaarden via de “Seniorenraad” bij het gemeentelijke beleid betrokken
worden en moeten hun voorstellen ernstig bekeken worden. Zo krijgen onze ouderen de
mogelijkheid hun kennis en ervaring over te dragen. Bovendien moet de Stad hen stimuleren
om initiatieven te nemen of actief te blijven door bv als vrijwilliger bij te springen of
gedurende enkele uren te werken.
2. Toegankelijke openbare ruimten. Om actief aan het leven in Brussel deel te nemen moeten
bejaarden zich kunnen bewegen in een Stad waar diensten, infrastructuur (ziekenhuizen,
sportinfrastructuur, …) en de openbare ruimte maximaal toegankelijk zijn. Dit betekent bv
dat de verkeerslichten aangepast moeten zijn aan de trager stappende ouderen, dat
stoepranden minder hoog mogen zijn, dat pleinen proper en obstakelvrij moeten zijn en dat
er voldoende banken en toiletten moeten voorzien worden. Om gemakkelijk naar de dokter
te kunnen gaan of deel te kunnen nemen aan socio-culturele activiteiten, moeten bejaarden
ook gebruik kunnen maken van een sociale taxi-dienst.
3. Van autonomie tot afhankelijkheid. Ouder worden betekent vaak ook minder zelfstandig
worden, iets wat een variatie aan oplossingen vraagt. Voor de meest zelfstandige bejaarden,
moet de Stad initiatieven steunen als service-flats, groepswonen (zoals Abbeyfield [3]) en
intergenerationeel wonen (kangoeroewoningen, intergenerationele koten). Ze moet ook
initiatieven ontwikkelen en steunen om het thuiswonen voor bejaarden makkelijker te maken
(maaltijden, zorg, tele-hulp of tele-alarm, klusjesdiensten, …). Bij het bouwen van openbare
woningen moeten de Stad en het OCMW de principes van het “levenslang wonen”
toepassen. Met andere woorden: de woningen moeten relatief makkelijk aangepast kunnen
worden aan de behoeften van de bewoners als deze bv minder mobiel zouden worden. Voor
hen die meer hulp nodig hebben, is het rusthuis een interessante oplossing maar dan moet
het wel open staan voor de wijk en moet het de ouderen aanmoedigen deel te nemen aan het
leven in het rusthuis en het algemeen welzijn. De noden van de bewoners moeten daarbij
voortdurend worden geëvalueerd en beantwoord.
E. Onze prioriteiten voor personen met een handicap
Net als alle inwoners zijn personen met een beperking (fysiek, mentaal, zintuiglijk) volwaardige
burgers. Om dit te kunnen garanderen, moeten er voor hun specifieke noden aangepaste oplossingen
worden gezocht. Daarbij kiezen wij voluit voor een inclusief en transversaal beleid: alle diensten
die de Stad aanbied moeten toegankelijk en aangepast zijn.
1. Referentiepersoon. Een referentiepersoon, aangewezen en duidelijk zichtbaar binnen de
administratie, moet personen met een beperking bijstaan en moet een brugfiguur zijn tussen
de administratie en de “Adviesraad voor Personen met een Handicap (APH)”. Deze
ambtenaar, die de problemen van de verschillende groepen mensen met een beperking moet
kennen en die ook gebarentaal moet spreken, moet garant staan voor een correcte
begeleiding van mensen met een beperking en moet vernieuwende acties organiseren
(opleidingen voor het onthaalpersoneel ivm het omgaan met mensen met een beperking of
ivm het aanleren van gebarentaal, aanbieden van info in braille, het voorzien van fax/sms-
communicatie voor doven, …).
2. Integraal toegankelijke gebouwen. De Stad gaat er van uit dat openbare gebouwen (zowel
de administratie als scholen, crèches, sociale woningen, …) in principe integraal
toegankelijk moeten zijn voor personen met een beperking. Om dit te bereiken zullen
nieuwe openbare gebouwen maximaal rekening houden met de bestaande wetgeving en
zullen er voor oudere gebouwen aanpassingen worden voorzien. Een voldoende aantal goed
onderhouden openbare toiletten is geen overbodige luxe en moet vanzelfsprekend
toegankelijk zijn voor mensen met een beperking.
3. Mobiliteit. Wij willen de openbare ruimte in de toekomst zo inrichten dat ze perfect
toegankelijk is voor mensen met een beperking (dan is ze dat voor iedereen). Op de plaatsen
waar dat niet kan, willen wij aangepaste trajecten voorzien die het personen met een
beperkte mobiliteit moeten toelaten zich te verplaatsen, zonder ooit ‘gestopt’ te worden op
dit traject. Natuurlijk moeten er ook genoeg voorbehouden parkeerplaatsen worden voorzien
voor personen met een beperking.
4. Werk. De Stad moet minstens 2% mensen met een beperking tewerkstellen en moet een
actief personeelbeleid voeren om dit quotum te halen.Verder moeten de gemeentelijke
diensten bij hun openbare aanbestedingen waar mogelijk beroep doen op beschutte
werkplaatsen.
5. Wonen en leven. Mensen met een beperking die in hun eigen huis willen blijven wonen,
moet door de Stad geholpen worden. Dat kan door te voorzien in sociale steun en aangepaste
gezinshulp, of nog door hen te helpen aanpassingen uit te voeren aan hun woning. De Stad
moet ook voorzien in opvang- of kortverblijfprojecten. De groene partijen vinden dat
Brussel ook moet investeren in gemeenschapshuisvesting voor mensen met een beperking en
willen dat er bij elk huisvestingsproject een aantal aangepaste woningen wordt voorzien.
[1] Bron: Observatorium voor Gezondheid en Welzijn, 2011.
[2] Om een idee te geven: het OCMW ontvangt van de Stad 56.896.100 € op een totaal van
259.485.600 €.
[3] Een woon- en welzijnsconcept waarbij mensen van 55jaar en ouder, op het moment dat ze zelf
nog niet zorgbehoevend zijn, het initiatief nemen om zelfstandig samen te wonen.
IX. Veiligheid
A. Noodzakelijke voorwaarden voor een coherente en efficiënte veiligheidspolitiek
Veiligheid is erg belangrijk voor de inwoners van onze stad. Het bepaalt in sterke mate mee hoe
‘thuis’ die inwoners zich in Brussel voelen. Daarom moeten wij het onveiligheidsgevoel ernstig
nemen en tegelijk de angst verminderen die uit dat gevoel ontstaat. Wrijvingen, spanningen en een
sfeer van geweld leiden tot meer angst en agressiviteit.
Het is dus belangrijk om de oorzaken van de onveiligheid aan te pakken én ook te werken aan het
gevoel van onveiligheid dat bij veel mensen leeft. Dit gevoel is niet noodzakelijk gebaseerd op
objectieve feiten, maar berust soms op indrukken, een klimaat. Het onveiligheidsgevoel wordt
bovendien sterker als mensen last hebben van geluidsoverlast, vandalisme, een vuile omgeving, ….
De roep om een grotere veiligheid beperkt zich dus niet enkel tot de strijd tegen banditisme maar
omvat een breed palet van fenomenen dat snelle, efficiënte en aangepaste antwoorden vereist. Onze
veiligheidsvoorstellen gaan dan ook zowel over politie, hulp voor handelaars, verkeersveiligheid
(zie ook mobiliteit), het versterken van het sociaal weefsel en het bestrijden van discriminatie
(discriminatie die kan leiden tot gewelddadige reacties). Ook een ideale inrichting van onze straten,
een efficiënte preventie en aangepaste straffen zijn belangrijk willen we de levenskwaliteit van de
stad verbeteren.
B. Onze prioriteiten
1. De banden tussen burger en politie versterken. Om de banden tussen burgers en politie
nauwer aan te halen, moeten we de bewoners beter informeren (infosessies over welke acties
de politie precies uitvoert, verdeling van brochures met noodnummers, … ) en bv een
burger-interpellatierecht voorzien in de politieraad. We zullen ervoor zorgen dat de
verschillende betrokkenen (politieke verantwoordelijken, politie, gerecht, bewoners,
verenigingen, …) elkaar ontmoeten door o.m. veiligheidsadviesraden of –comités op te
richten. Bovendien willen we massaal investeren in een buurtpolitie door het
personeelskader snel in te vullen met de nodige mensen die representatief zijn voor de
diversiteit van de Brusselaars. Deze agenten, die over een goede terreinkennis moeten
beschikken (bv via opleidingen), zullen zowel overdag als ’s nachts snel moeten kunnen
reageren. Die buurtpolitie moet in alle wijken (ook die buiten het stadscentrum) aanwezig
zijn en zich vooral te voet, met de fiets, op rolschaatsen of te paard verplaatsen zodat ze zeer
makkelijk aanspreekbaar zijn. We zullen de agenten ook aanmoedigen om deel te nemen aan
het wijkleven. De rol van wijkagent zal dus opgewaardeerd worden zodat hij of zij dé
referentiepersoon wordt om bv in burenruzies te bemiddelen.
2. Een democratische controle op de politie. De prioriteiten van de politie moeten
democratisch worden bepaald in de politieraad en de gemeenteraad. We willen bovendien
dat dit gebeurt op basis van een bevraging van de wijkcomités volgens het “buurt bestuurt”-
model dat in Rotterdam werd opgezet. Verder vragen we dat het beleid geregeld geëvalueerd
wordt. Zo kan er, in functie van de effecten van de gevoerde politiek, een voortdurende
bijsturing gebeuren zodat we het doel dat we voor ogen hebben zeker halen.
3. Veilige wijken. In sommige wijken wordt geregeld overlast veroorzaakt en geweld
gepleegd. Om de leefbaarheid van deze wijken te garanderen en het onveiligheidsgevoel in
deze buurten te verminderen, moet de politie er zichtbaar aanwezig zijn en strikt toekijken
op de naleving van de bestaande reglementen (bv sluitingsuur van cafés, terrassen en
discotheken; geluidsnormen; … ). Ook in de wijken waar prostitutie onveiligheid en
verkeersoverlast veroorzaakt, moet de politie veel vaker aanwezig zijn. Ze moet niet alleen
reageren als er overtredingen worden gemeld maar ook proactief optreden tegen
mensenhandel en geweld. Dit alles binnen de krijtlijnen van een stedelijk prostitutiebeleid
dat samen met de buurgemeenten en de betrokken verenigingen wordt opgesteld en dat er op
gericht is mensen te helpen uit de prostitutie te ontsnappen. Verder willen we ook strijden
tegen de zgn kleine overlast (tags, sluikstorten, vandalisme…) via preventieve acties of door
‘sociale straffen’ op te leggen (gemeentelijke administratieve sancties, werkstraffen in relatie
met de begane feiten).
4. Handelaars beschermen. Handelaars die dit wensen moeten via het ‘Tele Politie’-systeem
bij incidenten of bedreigingen meteen op een gemakkelijke manier contact kunnen leggen
met het dichtstbijzijnde commissariaat. Tegelijkertijd moet de Stad de handelaars beter
informeren over de bestaande wetgeving (bv over videobewaking ...), opleidingen
organiseren over hoe mensen hun zaken efficiënter kunnen beveiligen (in het kader van het
project “Handel 2020” [1] …) of buurtinformatienetwerken opzetten in handelwijken waar
dit gerechtvaardigd is.
5. Het sociaal weefsel versterken. Om te voorkomen dat mensen zich onveilig gaan voelen, is
het noodzakelijk om het sociaal weefsel van de stad te versterken en de kwaliteit van de
openbare ruimte te verbeteren waarbij o.m. ontmoetingsplekken worden gecreëerd, een
betere verlichting van de wijk wordt voorzien, onaangepast rijgedrag wordt tegengegaan, …
Om de buurtbewoners te betrekken bij de aanpassingen aan de gemeenschappelijke ruimtes
in hun wijk of bij het opstellen van de gebruiksregels voor die ruimtes, zullen er samen met
hen buurtaudits worden georganiseerd.Preventie, in tegenstelling tot meer technologische
antwoorden op de veiligheidsvragen van burgers (denk maar aan de discussie over het
gebruik van tasers of over de installatie van steeds meer bewakingscamera’s), vraagt om een
echte aanwezigheidspolitiek. Wij willen dan ook echte wijkteams opzetten die de buurt
kennen en snel en efficiënt kunnen ingrijpen bij overlast (burenbemiddeling, nachtlawaai,
…).
6. Effectieve sancties en slachtofferopvang. De Stad zal een anti-discriminatiecel oprichten
binnen de politiezone om zo elk slachtoffer van discriminatie (beledigingen, geweld,
racisme) toe te laten een klacht in te dienen bij een daartoe opgeleide agent. Die moet op een
gepaste manier reageren en het slachtoffer helpen om zijn/haar klacht te formuleren. Fysiek
en seksueel geweld moet een prioriteit worden voor de politie. Zeker het onthaal van de
slachtoffers moet daarbij beter dan vandaag: we willen dat het onthaal minstens tweetalig en
liefst drietalig is en zo wordt georganiseerd dat de klacht in alle discretie kan worden
ingediend. Vanzelfsprekend moet daarna alles gedaan worden om de straf voor de dader echt
uit te voeren om zo het gevoel van straffeloosheid tegen te gaan, dat anders zou kunnen
ontstaan.Tenslotte vinden wij als groene partijen dat de strijd tegen milieumisdrijven ook
één van de politieprioriteiten moet worden. We willen dat een politieteam specifiek wordt
opgeleid over milieuwetgeving, dat er samen met de netheiddiensten een strategie wordt
opgesteld en dat de burgers beter worden geïnformeerd over mogelijke sancties.
7. Verkeersveiligheid garanderen. Verkeers(on)veiligheid is erg bepalend voor het
(on)veiligheidsgevoel van de Brusselaars. De ‘zwakke’ weggebruikers (fietsers,
voetgangers) worden vanzelfsprekend het vaakst met die onveiligheid geconfronteerd.
Daarom moet de Stad met hen rekening houden telkens ze de openbare ruimte (her)inricht.
Daarnaast moet de Stad preventie en informatiecampagnes opzetten en duidelijk maken dat
overtreders gestraft worden. De politie moet dus erg actief zijn in de strijd tegen de
verkeersonveiligheid (overdreven snelheid, wildparkeren, …).
[1] Programma voor vorming en begeleiding van handelaars in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
(sinds 2008). Dit programma bestaat uit 3 luiken: praktijkworkshops in marketing, verkoop en
beheer (worden ’s avonds georganiseerd); het realiseren van individuele marketing-audits, met
praktische aanbevelingen tijdens de lessen; stages voor gemotiveerde werkzoekenden
(verkoopstechnieken en Nederlands).
Ecolo-Groen wil een verkeersvrij Beursplein, heraangelegde centrale lanen en een zone 30 in de hele Vijfhoek
Op de vragende partij werd vandaag het voorstel gelanceerd om het Beursplein verkeersvrij te
maken (www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/verkiezingen2012/brussel/Brussel/dvp). Hier vind je het
standpunt van Ecolo-Groen terug. Ecolo en Groen stappen samen naar de kiezer en nemen dan ook
samen een standpunt in.
Standpunt lijst Ecolo-Groen
De situatie in Brussel vandaag:
De stad loopt vol met auto’s. De vele auto’s en vrachtwagens zorgen voor aanzienlijke problemen.
Denken we maar aan luchtvervuiling, geluidsoverlast, ongevallen en opstoppingen in de Brusselse
wijken. In de dichtbevolkte wijken van Brussel domineren wegen en parkeerplaatsen de openbare
ruimte. Dit gaat ten koste van de levenskwaliteit van de Brusselaars.
Samen voor een duurzame stad met Ecolo-Groen:
De groenen willen opnieuw voorrang geven aan wandelaars, fietsers en het openbaar vervoer. Wie
wil, moet zonder eigen auto in de stad kunnen wonen.
Ecolo-Groen wil een verkeersvrij Beursplein, heraangelegde centrale lanen en een zone 30 in de
hele Vijfhoek. Als we de openbare ruimte teruggeven aan de zwakke weggebruiker, zorgt dit voor
minder luchtvervuiling, meer succes voor de handelaars en meer sociale contacten onder de
bewoners. Ook de doorstroom van het verkeer zal vlotter verlopen. Dit verhoogt ook de
internationale uitstraling van het historisch centrum. Wandelen, fietsen, picknicken,… alles is
mogelijk in een autoluw stadscentrum.
De concrete voorstellen van Ecolo-Groen:
1. Ecolo-Groen eist een verkeersvrij Beursplein
Ecolo-Groen wil van het Beursplein opnieuw een echt plein maken. Daartoe dienden Ecolo-Groen
op 18 juni 2012 een motie in op de Brusselse gemeenteraad. We vroegen de burgemeester om het
Beursplein voor oktober 2012 verkeersvrij te maken. Niet zomaar, maar met als doel het doorgaand
verkeer zo veel mogelijk uit het stadscentrum te weren. Tegelijkertijd wil Ecolo-Groen maatregelen
nemen om de woonwijken van de Vijfhoek toegankelijk te houden voor bewoners en sluipverkeer
tegen te gaan.
2. Voor Ecolo-Groen is de heraanleg van de centrale lanen prioritair
Al in 2002 heeft Beliris geld opzijgezet voor de heraanleg van de centrale lanen. Tot vandaag is hier
nog niets mee gebeurd. De Stad Brussel mag onze prachtige centrale lanen niet verder laten
verkommeren. De heraanleg moet zonder uitstel beginnen. De herinrichting moet eerst en vooral
gebeuren op maat van de voetgangers en personen met beperkte mobiliteit, dan van fietsers en het
openbaar vervoer. Om Sint-Joost en Vorst een rechtstreekse verbinding te geven met het centrum
kan met de heraanleg overwogen worden opnieuw een tramlijn te plaatsen op de centrale lanen.
Doorknippen van de Anspachlaan
In het ontwerp van Gemeentelijk Mobiliteitsplan voor de Stad Brussel is eindelijk sprake van de
invoering van een lussensysteem. Hierbij volgen auto’s een cirkelvormig traject van
eenrichtingsstraten, waardoor ze niet kunnen “afsnijden” via woonwijken. Verkeerslussen
verhinderen doorgaand verkeer in het stadscentrum. Ecolo-Groen wil al lang verkeerslussen
invoeren om het verkeer uit de binnenstad te weren. Meer nog, is een verkeersvrij Beursplein voor
Ecolo-Groen pas mogelijk als we het doorgaand verkeer onmogelijk maken en de Anspachlaan
doorknippen.
3. Ecolo-Groen wil een effectieve zone 30 in de hele Vijfhoek
Van de Vijfhoek wil Ecolo-Groen één grote zone 30 maken. Niet alleen op papier, zoals nu. Ecolo-
Groen pleit er voor dat ook op de centrale lanen de zone 30 geldt. Om dit te realiseren wil Ecolo-
Groen een informatiecampagne opstarten voor inwoners en automobilisten. Daarnaast moet de
politie regelmatig snelheidscontroles uitvoeren. Het parket moet hardrijders effectief bestraffen.
Cruciaal hierbij is een veilige weginfrastructuur waarbij we straten indien nodig heraanleggen om
de snelheid van het verkeer af te remmen (bvb. door verkeersdrempels en afgescheiden fietspaden).