test voor spraakafzien op woordniveau:...
TRANSCRIPT
TEST VOOR SPRAAKAFZIEN OP
WOORDNIVEAU: EEN PILOOTSTUDIE
Aantal woorden: 8680
Dorien Ceuleers Stamnummer: 01309494
Promotor: Prof. dr. Ingeborg Dhooge
Copromotor: Dr. Nele Baudonck
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting
Logopedische en Audiologische Wetenschappen
Academiejaar: 2016 – 2017
TEST VOOR SPRAAKAFZIEN OP
WOORDNIVEAU: EEN PILOOTSTUDIE
Aantal woorden: 8680
Dorien Ceuleers Stamnummer: 01309494
Promotor: Prof. dr. Ingeborg Dhooge
Copromotor: Dr. Nele Baudonck
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting
Logopedische en Audiologische Wetenschappen
Academiejaar: 2016 – 2017
Woord vooraf Dit eindwerk is de kers op de taart van mijn 4-jarige opleiding logopedische en
audiologische wetenschappen (afstudeerrichting logopedie). Het schrijven van deze
masterproef was een boeiende, maar intensieve periode. Ik stond er gelukkig niet
alleen voor. Daarom is het wel op zijn plaats om eerst nog enkele mensen te
bedanken die me dit jaar onvoorwaardelijk gesteund en geholpen hebben.
Eerst en vooral zou ik graag een bijzonder woord van dank richten tot mijn promotor
en co-promotor, prof. dr. Ingeborg Dhooge en dr. Nele Baudonck. Dankzij hun
feedback en kritische blik is deze masterproef geworden zoals ik ze vandaag kan
presenteren. Hartelijk bedankt voor de aangename samenwerking! Verder bedank ik
ook graag mevrouw Stefanie Krijger voor de hulp op audiologisch vlak.
Ook alle vrienden, kennissen en familieleden die deelnamen aan mijn onderzoek zou
ik graag nogmaals van harte bedanken. Bedankt voor alle tijd en moeite!
Tot slot nog een woord van dank aan mijn vrienden en familie die me aanmoedigden
en ten allen tijde steunden, alsook mijn teksten met plezier nagelezen hebben.
Abstract
Achtergrond: Spraakverstaan is een bimodaal proces, waarbij zowel het auditieve als
het visuele kanaal een grote rol spelen. Vooral wanneer de luisteromstandigheden
minder gunstig zijn, bijvoorbeeld door een gehoorverlies, is het visuele kanaal van
groot belang voor het spraakverstaan. Om het (audio)visueel spraakverstaan na te
gaan bij dove en slechthorende volwassenen is er in Vlaanderen nood aan een
gestandaardiseerd meetinstrument.
Doel: Pilootstudie uitvoeren bij normaalhorende volwassenen op basis van de
opgestelde test op woordniveau van H. Van Steen (2016). Aan de hand van deze
pilootstudie wordt de aanzet gegeven tot normering van deze subtest.
Werkwijze: Er namen 39 volwassenen deel aan de pilootstudie. Deze werden
verdeeld in 4 leeftijdscategorieën. Allen kregen de volledige test (22 monosyllabische
woorden en 33 polysyllabische woorden) aangeboden in de visuele modaliteit en een
random selectie van 10 woorden in de audiovisuele modaliteit en in de auditieve
modaliteit. Per persoon werden woordscores en viseemscores toegekend.
Resultaten: Er werd in de visuele modaliteit een gemiddelde woordscore van 37,7%
behaald. Hierbij werd vastgesteld dat sommige woorden opvallend minder vaak
correct herkend werden dan andere (minimum door 7,7% en maximaal door 74,4%
van de deelnemers herkend). Ook op niveau van de visemen werden grote
verschillen gezien per viseem (32,8% tot 89,7%).
Conclusie: Mits enkele kleine aanpassingen en rekening houdend met een aantal
factoren, is de test klaar om genormeerd te worden.
Trefwoorden: spraakafzien, visemen, lipleestest, volwassenen, pilootstudie
Background: Speech perception is a bimodal process, in which both the visual and
the auditory sources are very important. Especially when the listening conditions are
decreased, for example because of a hearing loss, the visual information becomes
very important for speech perception. To assess the (audio)visual speech perception
by deaf and hearing impaired adults in Flanders, there is a need for a standardized
measure instrument.
Purpose: Pilot study with normal hearing adults based on the test at word level, made
by H. Van Steen (2016). This pilot study has to be the start to develop norm scores
for this test.
Method: 39 normal hearing adults participated in this pilot study. They were divided
into 4 age categories. All were presented the 55 words from the test (22 monosyllabic
words and 33 polysyllabic words) in the visual modality and a random selection of 10
words in the audio-visual modality and in the auditory modality. For every participant
a word score and a viseme score was calculated.
Results: In the visual modality the mean word score was 37,7%. We saw that some
words were recognized a lot more than other words (minimum by 7,7% and
maximum by 74,4% from the participants). Also for the visemes big differences per
viseme were seen (from 32,8% to 89,7%).
Conclusion: Norm scores for the test can be developed, provided some adjustments
and by taking some factors into account.
Keywords: speech reading, viseme, lipreading test, adults, pilot study
1
1. Inleiding
Spraakperceptie wordt vaak beperkt tot enkel de auditieve modaliteit ervan. Een
goed gehoor is inderdaad belangrijk voor de detectie en interpretatie van spraak,
maar spraakperceptie is zeker geen unimodaal proces. Onderzoek heeft aangetoond
dat spraakperceptie een natuurlijk, automatisch bimodaal proces is, zowel de
auditieve als de visuele modaliteit zijn van groot belang (Summerfield, 1979;
Woodhouse, Hickson & Dodd, 2009). Onbewust worden we constant beïnvloed door
de visuele informatie die onze gesprekspartner uitzendt. Reeds enkele weken na de
geboorte zijn horende kinderen zich al bewust van de congruentie tussen
mondbewegingen en spraakgeluiden (Dodd, 1979; Kuhl & Meltzoff, 1982). Onder
andere het mondbeeld en de gelaatsuitdrukkingen geven ons veel informatie over de
boodschap die onze gesprekspartner geeft (Massaro & Cohen, 1983; McGurk &
MacDonald, 1976). Ook uit neuropsychologische beeldonderzoek blijkt de
bimodaliteit van spraakperceptie. Reeds vroeg in het audiovisuele perceptieproces
wordt de informatie van beide modaliteiten geïntegreerd (Ojanen, 2005; Rosenblum,
2005). Neuronen in de visuele cortex worden ook geactiveerd door auditieve stimuli
en omgekeerd worden neuronen in de auditieve cortex ook gestimuleerd door visuele
stimuli.
Het visuele kanaal wordt nog belangrijker wanneer de luisteromstandigheden minder
gunstig zijn, bijvoorbeeld bij veel achtergrondlawaai (Ross et al., 2007; Sumby &
Pollack, 1954), wanneer de spraak semantisch complex is (Kim & Davis, 2003) of
wanneer de taal of het accent van de spreker verschilt van dat van de luisteraar. In
zulke omstandigheden zullen ook normaalhorenden een grote winst kunnen halen uit
audiovisuele spraakperceptie ten opzichte van louter auditieve spraakperceptie. Het
inschakelen van het visuele kanaal zorgt bijvoorbeeld voor een verbetering van de
signaal-ruis-verhouding met 5 tot 15dB (Hawkins, 1985). Liplezen of spraakafzien (de
visuele modaliteit) faciliteert de herkenning van woorden, wat de nauwkeurigheid en
reactiesnelheid en het spraakverstaan ten goede komt. Dit geldt zowel voor jongere
als oudere luisteraars (Altieri & Hudock, 2014).
Visuele en auditieve informatie worden niet enkel intern samengevoegd, maar zijn
complementair. Dit zegt ons het Fuzzy Logical Model of Perception (FLMP) van
Dominic Massaro et al. (1989), een psycholinguïstisch model voor spraakafzien. Het
lipbeeld voegt informatie toe aan het auditieve signaal. Zo kan een verbetering van
2
het signaal-ruisverhouding bekomen worden wat zorgt voor een beter
spraakverstaan. Wat voor het gehoor het moeilijkst waar te nemen is, namelijk de
articulatieplaatskenmerken, is visueel het best te onderscheiden. Omgekeerd geldt
hetzelfde: wat visueel moeilijk onderscheidbaar is, namelijk stemhebbendheid, wordt
gecompenseerd door het gehoor (Campbell & Dodd, 1984).
Ook het psychoakoestisch McGurk effect toont dit aan. Hierbij wordt een
audiovisueel conflict aangeboden: de visuele eigenschappen van een bepaald
spraakfragment komen niet overeen met de auditieve kenmerken ervan. Er wordt
bijvoorbeeld een spreker getoond die het mondbeeld /ga/ laat zien, maar tezelfdertijd
wordt auditief /ba/ aangeboden. In de hersenen wordt deze visuele en auditieve
informatie samengevoegd waardoor men iets anders meent te horen dan er werkelijk
te zien of te horen was. Men komt zo tot een nieuwe antwoordmogelijkheid: /da/,
waarbij de visuele informatie en de auditieve informatie elkaar onderling beïnvloeden.
Men besluit hieruit dat bimodale spraakperceptie automatisch verloopt, zelfs bij
heldere en eenduidige spraak. Iedereen zou dus altijd automatisch gebruik maken
van liplezen, we kunnen niet “niet liplezen” (McGurk et al., 1976; Rosenblum, 2005).
Zelfs als gevraagd wordt om enkel op de auditieve stimulus te letten en daarbij geen
rekening te houden met het mondbeeld, zal men de visuele infomatie toch
automatisch verwerken en combineren met de auditieve informatie (Fowler & Deckle,
1991). Bimodale spraakperceptie is dus een natuurlijk en onvermijdelijk proces. We
gebruiken altijd zowel de informatie van het visuele kanaal als die van het auditieve
kanaal, beiden zijn complementair.
Bij normaalhorenden wordt deze audiovisuele spraakperceptie als iets
vanzelfsprekends beschouwd (Fodor, 1983). Spraakverstaan vraagt weinig
inspanning en de audititieve en visuele informatie vult elkaar zo aan dat een
gesproken stimulus zo goed als onmiddellijk herkend wordt. Onder minder gunstige
omstandigheden, bij een gehoorverlies bijvoorbeeld, vraagt spraakverstaan uiteraard
meer inspanning. Mensen met gehoorverlies krijgen minder informatie via het
auditieve kanaal en moeten dit dus compenseren via het visuele kanaal. Ze
compenseren hun gehoorverlies met spraakafzien (Verstraete, 1999). Afhankelijk van
de mate van het gehoorverlies en afhankelijk van de luisteromstandigheden zullen zij
dus in meerdere of mindere mate gebruik maken van de vaardigheid om te liplezen
of van spraakafzien. Het onderscheid tussen beide wordt door Summerfield als volgt
3
omschreven: liplezen is de perceptie van spraak op basis van enkel de
articulatiebewegingen van de spreker; spraakafzien is het begrijpen van spraak op
basis van de articulatiebewegingen, gelaatsuitdrukkingen en handbewegingen of
gestes (Summerfield, 1992).
Gedurende het lipleesproces zijn er verscheidene variabelen van invloed. De
zichtbaarheid van de stimulus, de spreker, de liplezer en de omgeving zijn de
belangrijkste variabelen (Hipskind, 2002).
Met de stimulus wordt de gesproken boodschap bedoeld: woorden worden
opgebouwd uit klanken en deze zijn in meerdere of mindere mate zichtbaar en in dus
in meerdere of mindere mate visueel van elkaar te onderscheiden. Bepaalde
klanken, bijvoorbeeld de bilabialen en labiodentalen, zijn duidelijk visueel te
onderscheiden. Andere klanken, zoals de palatalen, hebben dan weer geen duidelijk
zichtbaar mondbeeld. Dit zorgt ervoor dat sommige cruciale elementen van de
spraak niet visueel waarneembaar zijn, wat het spraakafzien aanzienlijk bemoeilijkt.
Klanken die er hetzelfde uitzien, worden homofenen genoemd en behoren tot
hetzelfde viseem. De klanken /p/, /b/ en /m/ behoren bijvoorbeeld tot hetzelfde
viseem, het bilabialiteitsviseem, en kunnen dus louter op basis van hun visuele
eigenschappen niet onderscheiden worden van elkaar. Analoog bestaan er ook
homofene woorden, zoals /pet/, /bed/ en /met/, die visueel niet van elkaar
onderscheiden kunnen worden. Bij alledaagse doorlopende spraak kan 50% van de
woorden niet visueel onderscheiden worden. Men stelt dat voor effectieve
communicatie de grens op 70% verstaanbaarheid ligt. Enkel gebruik maken van
liplezen is dus onvoldoende om tot effectieve communicatie te komen (Berger, 1972;
Kaplan, Bally, & Garretson, 1995).
Corthals stelde in 1984 een visementaxonomie op voor het Nederlands. Hierin
worden alle consonanten en vocalen geclassificeerd volgens hun visueel
waarneembare eigenschappen (zie figuur 1). Deze classificatie wordt tot op de dag
van vandaag nog steeds gebruikt en helpt om de moeilijkheidsgraad voor het
spraakafzien van een bepaald woord in te schatten. Ook de woordenlijsten in deze
studie zijn gebaseerd op deze taxonomie. Er werd getracht om alle visemen
evenredig te vertegenwoordigen in de verschillende woordposities en ook de
4
gemiddelde zichtbaarheid van de woorden werd voor elk woord afzonderlijk
berekend (Van Steen, 2016).
Visemencategorie Visemen
Bilabiaal viseem p, b, m
Labiodentaal viseem f, v
Lipstulpingsviseem sj, dj
Apico-alveolair viseem l, t, d, n, s, z, r
Nauw lipspreidingsviseem i, ie, e, ee
Wijd viseem aa, a
Wijd lipstulpingsviseem o, oo
Nauw lipstulpingsviseem oe, w, eu
Ongerond wijzigend viseem ij
Gerond wijzigend viseem au
Visueel niet waarneembare fonemen doffe e, k, g, R, ng
Figuur 1: Visementaxonomie voor het Nederlands (Corthals, 1984)
Deze taxonomie heeft echter wel enkele tekortkomingen. Zo houdt de classificatie
geen rekening met co-articulatie, hoewel dit fenomeen ervoor kan zorgen dat
eenzelfde klank er toch niet altijd identiek uitziet. Verder gaat de taxonomie enkel uit
van een puur visueel beeld, terwijl aangetoond is dat spraakperceptie zelden puur
visueel is, maar een bimodaal proces is (Summerfield, 1979). Hierdoor kunnen ook
gehoorgestoorde personen met behulp van hun restgehoor, hoe beperkt ook,
homofenen vaak toch nog van elkaar onderscheiden. De graad van het gehoorverlies
speelt hierbij uiteraard een grote rol.
Ook het psycholinguïstische niveau van de stimulus heeft een belangrijk effect op de
lipleesprestaties. Zo scoort men steeds beter op woordniveau dan op zins- of
tekstniveau (Ellis, MacSweeney, Dodd, & Campbell, 2001). Op elk niveau worden
substantieven daarenboven beter herkend dan werkwoorden of adjectieven (Green &
Holmes, 1981). Verder blijkt ook dat bekende woorden makkelijker visueel herkend
worden (Hipskind, 2002).
Ook met betrekking tot de spreker, hebben meerdere variabelen een invloed op het
spraakafzien (Hipskind, 2002). In eerste instantie dient het gelaat van de spreker
goed zichtbaar te zijn. Schaduwen (op het gelaat), over- of onderbelichting en
gezichtsbeharing zoals een snor en/of baard (Kitano, 1985) belemmeren het zicht en
zijn bijgevolg storend voor het liplezen. In het algemeen zijn jonge vrouwen het
5
makkelijkst te liplezen (Bench, Daly, Doyle, & Lind, 1995). Vrouwen zouden
expressiever zijn, wat het spraakafzien bevordert.
Ook de spreeksnelheid is een belangrijke factor bij het liplezen. De snelheid van
dagelijkse spraak bedraagt ongeveer 15 fonemen per seconde. De term foneem
wordt gedefinieerd als de kleinste eenheid van een klank met een betekenis
onderscheidende functie. Het oog kan echter slechts 8 tot 10 afzonderlijke
bewegingen per seconde waarnemen (Hipskind, 2002). Een normale spreeksnelheid
is dus in theorie te snel om alle snelle visuele lipbeeldwijzigingen met het blote oog te
kunnen waarnemen. Nu correspondeert niet elk foneem met een viseem, wat maakt
dat het aantal visemen per seconde wel lager ligt dan het gemiddelde van 15
fonemen per seconden. Desalniettemin blijft een te hoge gemiddelde spreeksnelheid
wellicht een probleem (Corthals, 1987). Extreem vertraagde spraakbewegingen
leiden echter ook niet tot een verbeterde verstaanbaarheid (Summerfield, 1992).
Daarnaast zijn er ook bij de liplezer zelf een aantal factoren van invloed op het
spraakafzien. Aangezien liplezen een visuele vaardigheid is, is een normaal (of
normaal door correctie) zicht noodzakelijk. De liplezer moet de veranderende
bewegingen van de lippen, mond, tong en tanden nauwkeurig kunnen waarnemen.
In de literatuur wordt een grote variabiliteit in lipleesscores terug gevonden. Zo
worden bij gehoorgestoorde kinderen scores gevonden van 0% tot 94% correct
(Lyxell & Holmberg, 2000), van 0% tot 41% correct bij normaalhorende kinderen
(Lyxell & Holmberg, 2000), van 0% tot 65% correct bij normaalhorende volwassenen
(Auer & Bernstein, 2007) en van 0% tot 85% correct bij gehoorgestoorde
volwassenen (Auer & Bernstein, 2007).
Er zijn echter wel een aantal factoren die deze variabiliteit kunnen helpen verklaren.
Zo zijn jonge volwassenen steevast betere liplezers dan oudere volwassenen
(Cienkowski & Carney, 2002; Feld & Sommers, 2009) Het verminderde
werkgeheugen en de tragere verwerkingssnelheid bij deze oudere volwassenen
zouden hiervan de oorzaak zijn (Feld & Sommers, 2009). Ook naar het verschil in
lipleesvaardigheid tussen mannen en vrouwen zijn verschillende onderzoeken
uitgevoerd. Hieruit blijkt dat vrouwen betere liplezers zouden zijn (Hipskind, 2002;
Devos & Moerman, 2011), al zijn de verschillen vaak klein en soms zelfs niet
significant (Ellis, MacSweeney, Dodd, & Campbell, 2001; Tye-Murray, Sommers, &
6
Spehar, 2007; Oliveira, Soares, & Chiari, 2014). Verder heeft ook de graad van een
eventueel gehoorverlies een effect op het liplezen. Zo kunnen doven en
slechthorenden beter liplezen dan normaalhorenden, gezien zij meer beroep moeten
doen op deze vaardigheid (Ellis, MacSweeney, Dodd, & Campbell, 2001).
Ook aandacht en motivatie, het visueel, verbaal en spatieel geheugen, bekendheid
met de spreker, taalvaardigheid en eigen spraakproductie spelen een rol in het
vermogen om te liplezen (Campbell & Mohammed, 2010; Feld & Sommers, 2009;
Desjardins et al., 1997).
Tenslotte zijn er ook omgevingsgerelateerde factoren van invloed op het liplezen en
spraakafzien. Zo is onder andere de afstand tussen de liplezer en de spreker een
belangrijke variabele. Hoe groter deze afstand, hoe minder zichtbaar de articulatoren
van de spreker zijn en hoe lager de lipleesscores bijgevolg zullen zijn. Naar de
optimale afstand werd heel wat onderzoek gedaan, zonder eenduidig resultaat.
Algemeen wordt 1,5 meter aangenomen als een optimale conversatieafstand en 3
meter als een maximale afstand tussen spreker en luisteraar (Devos & Moerman,
2011). Verder dienen auditieve, zoals achtergrondlawaai, en visuele afleidingen in de
omgeving tot een minimum beperkt te worden herleid (Berger, 1972; Lyxell &
Rönnberg, 1993).
Ook het redundantie-effect dient in rekening te worden gebracht. Redundantie
creëert voorspelbaarheid in conversationele spraak. Dankzij redundantie kunnen we
een boodschap toch begrijpen, ook al hebben we een deel van het bericht gemist.
Hiervoor gebruiken we info uit de linguïstische en syntactische omgeving. Spraak is
slechts gedeeltelijk visueel waarneembaar. De ontbrekende informatie moet mentaal
ingevuld worden aan de hand van de context. Er is met andere woorden niet enkel
een bottom-up proces, maar ook een top-down verwerking vereist voor spraakafzien
en liplezen (Dodd, Oerlemans & Robinson, 1989; Jeffers & Barley, 1971; Lyxell &
Rönnberg, 1987, 1991; Rönnberg, 1995).
Personen met gehoorverlies die onvoldoende winst op vlak van spraakverstaan
bekomen met een aangepast hoortoestel of cochleair implant, worden vaak
doorverwezen voor revalidatie. Een logopedist zal dan uitmaken of hoortraining en/of
training van het spraakafzien deel zal uitmaken van deze revalidatie. Bij hoortraining
ligt de nadruk op het optimaal leren verstaan van spraak zonder gebaren en/of
7
spraakafzien (Rhoades, 2006). Bij lipleestraining daarentegen ligt de nadruk op de
visuele spraakperceptie en leert men deze optimaal te gebruiken. Men leert de
verschillende klanken (visueel) te identificeren en discrimineren, wat kan leiden tot
betere lipleesscores (Massaro, Cohen, & Gesi, 1993). Door de vaardigheid van het
spraakafzien in te oefenen, in combinatie met het gebruik van een aangepast
hoortoestel, betracht men zo een beter spraakverstaan in diverse
luisteromstandigheden te bekomen met als uiteindelijke doelstelling een verbeterde
participatie in een horende wereld (International Classification of Functioning). Om
deze vaardigheden in kaart te kunnen brengen, is er nood aan gestandaardiseerde
en betrouwbare meetinstrumenten. Aan de hand van de geobserveerde
communicatievaardigheden van een persoon kan dan een individueel
interventieprogramma opgesteld worden, dat tegemoet komt aan zijn of haar noden
op korte en lange termijn. Bovendien kan de logopedist aan de hand van de
testresultaten het effect van de hoortraining en/of lipleestraining nagaan en eventueel
de vooropgestelde doelstellingen bijstellen.
Terwijl er op vlak van revalidatie (hoortraining en spraakafzien) reeds heel wat
materiaal voor het Nederlands werd ontwikkeld (vb. de Luisterkubus, map
‘Gehoorrevalidatie voor volwassenen’ van uitgeverij Cochlear en de werkbundel ‘De
stilte verbroken’ van de uitgeverij SIG, werkbundel ‘Blikvanger’ van uitgeverij SIG),
kampt men op vlak van diagnostisering momenteel nog met een tekort aan een
degelijk gestandaardiseerd meetinstrument om het (audio)visueel spraakverstaan in
kaart te brengen.
Binnen de audiologie in Vlaanderen gaat men (tot nu toe) enkel de auditieve
modaliteit van het spraakverstaan na. Met een tonaal audiogram wordt een
kwantitatieve beoordeling van het gehoor bekomen voor zuivere tonen per
frequentie. Aan de hand van een spraakaudiogram (vocale audiometrie) bekomt men
daarnaast een kwalitatieve beoordeling en krijgt men informatie over de manier
waarop spraak auditief geïdentificeerd wordt. Men gaat voor verschillende
luidheidsniveaus het percentage correct begrepen woorden na en geeft dit weer aan
de hand van een PI-curve (performance-intensity curve). Deze curve geeft het
verband weer tussen het intensiteitsniveau van de spraak en het percentage
spraakverstaan. Men kan deze curve dan vergelijken met normwaarden van
normaalhorenden (Damman, 1993). Om een vocaal audiogram af te nemen zijn in
8
Vlaanderen een aantal tests voorhanden. Onder andere de Brugge-Leuven-Utrecht
tweelettergrepige lijst (BLU-lijst), de eenlettergrepige NVA-lijst (Nederlandse
Vereniging voor Audiologie, ook wel Bosman-lijst genoemd) en de éénlettergrepige
Brugse lijst worden veel gebruikt voor het beoordelen van het auditieve
spraakverstaan op woordniveau bij volwassenen. Voor kinderen zijn er de
Göttingerlijst I en II en de NVA-kinderlijst voorhanden. In functie van de
standaardisatie werden deze woordenlijsten opgenomen op cd (Bosman, Wouters, &
Damman, 1995). Spraakverstaan in stilte, zoals het bij de klassieke
spraakaudiometrie gemeten wordt, is echter een grote vereenvoudiging van het
spraakverstaan in het dagelijkse leven, waar altijd achtergrondlawaai aanwezig is en
men steeds in zinnen spreekt. Om hieraan tegemoet te komen hebben Plomp en
Mimpen in 1979 het verstaan van korte eenvoudige zinnen in ruis als audiologische
test gepresenteerd. Men bepaalt daarbij welke intensiteit nodig is om de zinnen
volledig correct te herhalen in de aanwezigheid van een stoorgeluid. Men kan deze
resultaten dan weergeven in een grafiek, met verticaal uitgezet het percentage
zinnen dat goed is verstaan en horizontaal de geluidsterkte van de zinnen. Ten slotte
wordt sinds 2006 in de audiologie ook gebruik gemaakt van de Vlaamstalige Auditory
Speech Sound Evaluation (A§E). Dit is een supraliminaire psycho-akoestische
testbatterij. De test is taalonafhankelijk en onafhankelijk van de cognitieve functies.
Men kan hiermee de cochleaire functies evalueren, namelijk het vermogen tot
detectie, discriminatie en identificatie van fonemen. Deze resultaten kunnen van
groot belang zijn voor de selectie van CI-kandidaten en als evaluatie van een
hoortoestel of een cochleair implant (Govaerts et al., 2006).
Bovenstaande tests worden veelvuldig gebruikt in Vlaanderen. Allen gaan echter
slechts 1 modaliteit na - de auditieve - en zoals eerder gezegd is spraakverstaan een
bimodaal proces waarbij ook de visuele modaliteit in rekening zou moeten gebracht
worden. Het is dus onvoldoende om enkel het auditieve spraakverstaan te evalueren.
Dit geeft namelijk geen correct beeld over de dagelijkse communicatievaardigheden
van een persoon. Om deze vaardigheden volledig in kaart te kunnen brengen, zou
men ook het visuele en audiovisuele spraakverstaan moeten evalueren.
Het visuele spraakverstaan kan men nagaan door het vermogen tot spraakafzien te
testen. Men mag dan enkel informatie halen uit de mondbewegingen van de spreker.
Het gecombineerd testen van het auditief en visueel spraakverstaan geeft een beeld
9
dat beter aansluit bij de dagelijkse communicatie. Dit audiovisuele spraakverstaan
kan men nagaan door het visuele mondbeeld te ondersteunen met de bijbehorende
klank. (Audio)visueel spraakverstaan kan men nagaan op verschillende
psycholinguïstische niveaus: syllabe-, woord- en zinsniveau en het niveau van
doorlopende spraak (Kyle, Cambell, Mohammed, Coleman, & MacSweeney, 2013).
De testitems kunnen aangeboden worden in open of gesloten set. Er kan daarbij
gevraagd worden om de items mondeling of schriftelijk te herhalen. Vaak wordt
gewerkt met een testafname in een face-to-face-context, maar in functie van de
standaardisatie gaat de voorkeur uit naar het gebruik van videobeelden.
Sinds het midden van de jaren ’40 werden lipleestests ontwikkeld die het visuele
en/of audiovisuele spraakverstaan nagaan. Voor het Nederlands bestaat er onder
andere de Vijftig Woordentest (Van Uden, 1974). Deze test bevat mono- en
polysyllabische woorden en zowel hoog- als niet-hoogfrequente woorden komen aan
bod. Het testmateriaal is echter verouderd en bevat een aantal tekortkomingen. Er
wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met de visementaxonomie, wat het
onmogelijk maakt een uitspraak te kunnen doen over het al dan niet kunnen
detecteren en identificeren van visemen in verschillende woordposities. Bovendien
wordt de test steeds in real-time afgenomen, waardoor de afname niet
gestandaardiseerd verloopt. Ook is de test niet genormeerd. Verder kan ook gebruik
gemaakt worden van de Lipleesproef voor Zinnen (Van Uden, 1974), de
spondeeëntest (naar Matzker,1959) en de Zinnentest (Plomp & Mimpen, 1979). Deze
tests zijn echter ook allen gedateerd. Ten slotte bestaan er nog enkele zelfgemaakte,
niet gestandaardiseerd testen zoals de AV-20-woordenlijsten (De Raeve, 1988) die
in Kids Hasselt gebruikt wordt om de lipleesvaardigheden van kinderen van 4 tot 10
jaar na te gaan. Deze test bestaat uit eenlettergrepige zelfstandige naamwoorden die
in een face-to-face context aangeboden worden. Er wordt zowel een auditieve,
visuele als audiovisuele lijst afgenomen. Men maakt gebruik van afbeeldingen bij de
woorden. Deze afbeeldingen worden steeds eerst overlopen samen met het kind om
er zeker van te zijn dat het kind de woordenschat beheerst. Doorheen de test dient
het kind dan de passende afbeelding aan te duiden. Ook deze test is echter
gedateerd. In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van enkele bestaande
Engelstalige lipleestests voor volwassenen en kinderen. Voor een meer uitgebreid
overzicht van bestaande tests, verwijs ik naar Campbell & Mohammed (2010).
10
Tabel 1: Overzicht belangrijkste Engelstalige lipleestests.
Titel Auteur(s) Psycholinguïstisch
niveau
Test-
modaliteit
Wijze
van respons
Presentatie
Volwassenen
How well can you
read lips?
Utley (1946) woorden, zinnen,
verhalen
visueel Open set:
geschreven
videomateriaal
Barley CID
Sentences
Barley (1971) zinnen visueel videomateriaal
Lipreading
Screening Test
Binnie, Jackson
en Montgomery
(1976)
CV-syllaben visueel Open set:
geschreven
videomateriaal
Iowa Sentence
Test
Tyler, Preece en
Tye-Murray
(1986)
zinnen, paragrafen Open set:
herhalen
videomateriaal
CUNY sentence
list
Boothroyd
(1991)
zinnen Open set:
herhalen
Test of Adult
Speechreading
(TAS)
Ellis,
MacSweeney,
Dodd en
Campbell (2001)
woorden, zinnen,
korte verhalen
visueel Gesloten set:
passende
afbeelding
aanduiden
videomateriaal
De Build a
Sentence'(BAS)
test
Feld &
Sommers
(2009)
zinnen met leemtes visueel Gesloten set:
leemtes
invullen in zin
adhv
antwoordmoge
lijkheden
videomateriaal
Multimodal
Lexical Sentence
Test for Adults
(MLST-A)
Kirk en
Eisenberg
(2012)
zinnen auditief,
visueel en
audiovisueel
videomateriaal
Kinderen
Donaldson'LipQre
ading'Test
Montgomery
(1966)
zinnen visueel en
audiovisueel
Gesloten set:
passende
afbeelding
aanduiden
Real time
Diagnostic Test of
Speechreading
Myklebust en
Neyhaus (1970)
bevelen, woorden,
zinnen
videomateriaal
Manchester
Speechreading
Test
Markides (1980) zinnen Open set:
herhalen
11
Children’s Audio-
Visual
Enhancement
Test (CAVET)
Tye-Murray en
Geers (2001)
woorden auditief,
visueel en
audiovisueel
videomateriaal
Multimodal
Lexical Sentence
Test for Children
(MLST-C)
Kirk, et al.
(2012)
zinnen auditief,
visueel en
audiovisueel
videomateriaal
The test of Child
Speechreading
(ToCS)
Kyle, Cambell,
Mohammed,
Coleman en
MacSweeney
(2013)
woorden, zinnen, korte
verhalen
visueel Gesloten set
(4 keuzes):
passende
afbeelding
aanduiden
videomateriaal
Aangezien (visueel) spraakafzien en audiovisueel spraakverstaan zeer complexe
processen zijn, is er tot op de dag van vandaag echter nog geen algemeen
aanvaarde testbatterij beschikbaar. Zowel uit de Engelstalige als in de
Nederlandstalige literatuur blijkt duidelijk dit tekort aan gestandaardiseerd
testmateriaal. Vele onderzoekers ontwikkelen hun eigen testmethode, zonder dat
hiervoor normen zijn opgesteld of de betrouwbaarheid en validiteit gegarandeerd zijn.
In Vlaanderen heerst bij logopedisten nochtans ook de behoefte aan een valide
meetinstrument voor spraakafzien. Dat blijkt uit een kleine rondvraag bij enkele
revalidatiecentra in Vlaanderen (Van Steen, 2016).
In Kids Hasselt maakt men momenteel gebruik van de zelfgemaakte AV-20-
woordenlijst voor het beoordelen van het auditieve, visuele en audiovisuele
spraakverstaan bij kinderen. Sporadisch wordt ook aanvullend gebruik gemaakt van
de Vijftig Woordentest en de Lipleesproef voor Zinnen (van Uden, 1974). Deze Vijftig
Woordentest wordt ook gebruikt in het centrum voor gehoor- en spraakrevalidatie
‘Ter sprake’ in het UZ Gent en in het revalidatiecentrum ‘Sint-Lievenspoort’ te Gent,
bij gebrek aan ander testmateriaal. In het UZ Gent maakt men verder ook gebruik
van de spondeeëntest (naar Matzker, 1959) en de zinnentest (naar Plomp & Mimpen,
1979) om een uitspraak te doen over het niveau van spraakverstaan en
spraakafzien. Tenslotte worden testitems bij de afname van een vocaal audiogram
ook wel eens in real-time aangeboden. Op deze manier wordt het auditieve signaal
ondersteund door het mondbeeld van de testleider.
12
Al deze bevraagde revalidatiecentra geven aan dat ze genoodzaakt zijn te werken
met verouderd materiaal bij gebrek aan recent gestandaardiseerd testmateriaal.
Vaak moeten ze beroep doen op hun eigen expertise om het communicatieprofiel
van de patiënt op te stellen. Dit is vanzelfsprekend geen efficiënte en
gestandaardiseerde manier om aanknopingspunten te vinden voor
therapiedoelstellingen en om evolutie te kunnen weergeven.
1.1 Doelstelling
Met deze masterproef wordt verder gebouwd op de bachelorproef van H. Van Steen
(Van Steen, 2016). Zij gaf in haar scriptie de eerste aanzet tot de ontwikkeling van
een Vlaamse testbatterij om het (audio)visuele spraakverstaan na te gaan bij dove
en slechthorende volwassenen. Aan de hand van deze testbatterij moet het in de
toekomst mogelijk zijn om op een gestandaardiseerde manier het spraakverstaan in
de drie modaliteiten (auditief, visueel en audiovisueel) na te gaan op de verschillende
psycholinguïstische niveaus. Zo zal men een volledig communicatieprofiel kunnen
bekomen en een vergelijking kunnen maken tussen de verschillende modaliteiten,
alsook het effect van therapie meten. Momenteel wordt enkel nog gewerkt aan een
test op woordniveau. H. Van Steen stelde daarvoor 4 woordenlijsten op, 2
monosyllabische parallellijsten en 2 polysyllabisch parallellijsten en maakte hiervan
videobeelden. Het doel van deze pilootstudie is om deze woordenlijsten af te nemen
bij normaalhorende proefpersonen van verschillende leeftijdscategorieën. Aan de
hand van de resultaten hiervan beogen we volgende zaken:
1. Een analyse per item en per viseem: welke woorden/visemen worden vaak
herkend? Welke woorden/visemen worden zelden of nooit herkend? Hoe kan
dit verklaard worden?
2. Een vergelijking van beide parallellijsten.
3. Het effect van leeftijd, geslacht en woordlengte op de lipleesscore.
4. Test-hertestbetrouwbaarheid: worden er vergelijkbare scores behaald op
verschillende meetmomenten?
5. Power analyse: wat is de nodige sample size voor vervolgonderzoek op basis
van de gemeten gemiddelden en standaarddeviaties in deze pilootstudie?
6. Audiovisuele en auditieve modaliteit: welke woorden worden niet herkend en
wat ligt aan de oorzaak hiervan?
13
2. Methode
2.1 Proefpersonen
Aan deze studie namen 39 personen deel. Deze werden onderverdeeld in 4
leeftijdscategorieën: 18-35 jaar, 35-50 jaar, 50-65 jaar en 65+. De gemiddelde leeftijd
van de hele proefgroep bedroeg 48,6 jaar (standaarddeviatie (SD) 19,20) met een
range van 20 tot 77 jaar. Er werd gestreefd naar een evenwichtige verdeling tussen
het aantal mannen en vrouwen. In tabel 2 vindt u een overzicht van de deelnemers.
De deelnemers werden gerekruteerd aan de hand van gelegenheids-
steekproeftrekking en waren voornamelijk afkomstig uit de regio’s Antwerpen en
Oost-Vlaanderen. Allen hadden Nederlands als moedertaal en hadden een normaal
of door correctie normaal zicht. Allen meldden zich aan als zijnde normaalhorend.
Bij 22 van de 39 deelnemers (56,4%) werd na enkele maanden een hertest
afgenomen, dit in het kader van het nagaan van de test-hertestbetrouwbaarheid.
Gemiddeld was er 2,04 maanden tijd tussen de eerste testafname en de hertest, met
een minimum van 1,06 maanden en een maximum van 2,87 maanden. De
testprocedure werd daaarbij identiek herhaald, met uitzondering van het
gehooronderzoek. Een overzicht van de deelnemers van de hertest vindt u in tabel 3.
Tabel 2: overzicht deelnemers 1ste testafname
Leeftijdscategorie Aantal mannen Aantal vrouwen Gemiddelde leeftijd
1) 18-35 jaar 5 5 21,02 (SD 0,82)
2) 35-50 jaar 3 8 47,82 (SD 1,47)
3) 50-65 jaar 4 5 55,11 (SD 5,18)
4) > 65 jaar 5 4 73,78 (SD 3,03)
TOTAAL: n = 39 17 (43,59%) 22 (56,41%) 48,62 (SD 19,20)
Tabel 3: overzicht deelnemers hertest
Leeftijdscategorie Aantal mannen Aantal vrouwen Gemiddelde leeftijd
1) 18-35 jaar 3 3 21,20 (SD 0,98)
2) 35-50 jaar 0 6 47,67 (SD 1,97)
3) 50-65 jaar 2 2 56,00 (SD 5,83)
4) > 65 jaar 3 3 73,33 (SD 3,62)
TOTAAL: n = 22 8 (36,36%) 14 (63,64%) 48,96 (SD 20,22)
14
2.2 Testmateriaal
Aan alle proefpersonen werden de twee monosyllabische en polysyllabische
parallellijsten aangeboden, opgesteld werden door H. Van Steen (2016). Er werd
gebruik gemaakt van de oorspronkelijke woordenlijsten en daarbij werden enkele
woorden toegevoegd die Van Steen suggereerde ter verbetering van de test. Zo
bekwamen we 2 monosyllabische lijsten van 11 woorden, 1 polysyllabische lijst van
16 woorden (15 oorspronkelijke woorden en 1 nieuw woord als suggestie ter
verbetering) en 1 polysyllabische lijst van 17 woorden (15 oorspronkelijke woorden
en 2 nieuwe woorden als suggestie ter verbetering). De totale test bestond dus uit 55
woorden. Bij het opstellen van de woordenlijsten werd rekening gehouden met
volgende zaken: alle woorden zijn bestaande woorden en komen voor in de
‘Streeflijst woordenschat voor zesjarigen” van Schaerlaekens (1999), zodat ze zeker
voldoende gekend zijn door alle deelnemers. De verschillende visemen komen
gebalanceerd voor in de verschillende woordposities en zowel spondeeën, trocheeën
als jamben werden opgenomen. De woordenlijsten vindt u terug op de
scoreformulieren in bijlage 1.
De woorden waren allemaal opgenomen op video in functie van de standaardisatie
(Van Steen, 2016). Enkel hoofd en schouders van de spreker zijn hierbij zichtbaar.
Visuele en auditieve afleiding werd tot een minimum beperkt en voldoende lichtinval
werd verzekerd. De spreker op de videobeelden is een 20-jarige vrouw, studente
logopedie, afkomstig uit Oost-Vlaanderen. Er werd bewust gekozen voor een jonge
vrouw aangezien deze het makkelijkst te liplezen zijn (Bench, Daly, Doyle, & Lind,
1995). Op deze manier werden ideale (luister)omstandigheden gecreëerd.
Ook de scoreformulieren van Van Steen werden overgenomen (zie bijlage 1).
2.3 Werkwijze
2.3.1 Gehoorscreening
Voorafgaand aan de afname van de eigenlijke lipleestest werd een screening van het
gehoor uitgevoerd. Bij alle proefpersonen werd een tympanogram afgenomen en
werd aan de hand van tonale liminaire audiometrie met de Hughson-Westlake
methode de PTA-waarde (Pure Tone Average) bepaald. Dit is de gemiddelde
15
luchtgeleidingsdrempel op 500Hz, 1000Hz en 2000Hz, wat de belangrijkste
frequenties voor spraakverstaan zijn.
Bij alle deelnemers werd een normaal verlucht middenoor vastgesteld. Op basis van
de PTA-waarden werd bij 10 deelnemers een mild gehoorverlies vastgesteld (PTA >
20 dBHL, ≤ 40 dBHL). Ook deze deelnemers werden geïncludeerd in het onderzoek.
2.3.2 Testopstelling
De videofragmenten werden afgespeeld op een computer van het merk Sony, type
Vaio SVE151G13M. De grootte van het beeldscherm bedroeg 15,5 inches en dit
werd ingesteld op zijn maximale helderheid. In de visuele modaliteit werd het geluid
van de computer afgezet. Om een goede geluidskwaliteit te garanderen bij de
audiovisuele en auditieve modaliteit werd gebruik gemaakt van een externe
luidspreker. Er werden doorheen het onderzoek 2 typen luidsprekers gebruikt,
namelijk Altec Lansing M302 en Monacor MK60. De videofragmenten werden steeds
afgespeeld aan een luidheidsniveau van (ongeveer) 65 dB SPL. Dit is eveneens
ongeveer het niveau waarop dagelijkse conversaties zich afspelen.
De proefpersoon en testleider namen naast elkaar plaats aan een tafel. De laptop
werd op 0° voor de proefpersoon geplaatst. De afstand tussen het aangezicht van de
proefpersoon en het beeldscherm bedroeg steeds ongeveer 60 centimeter. Ook de
afstand tussen het linkeroor van de proefpersoon en de luidspreker was steeds
ongeveer 60 centimeter. Doorheen de testafname werd de laptop steeds bediend
door de testleider. De testafname vond steeds plaats in een rustige, neutrale ruimte.
2.3.3 Procedure
Eerst werden de 2 monosyllabische woordenlijsten en vervolgens de 2
polysyllabische woordenlijsten volledig aangeboden in de visuele modaliteit.
Vervolgens werd telkens een random selectie van 10 woorden uit alle vier de lijsten
aangeboden in de audiovisuele modaliteit en tenslotte een random selectie van 10
woorden in de auditieve modaliteit, waarbij het beeldscherm weggedraaid werd van
de proefpersoon. Aan de proefpersonen werd verteld dat het steeds mogelijk was dat
een woord twee keer voorkwam tijdens de testafname. Dit om te voorkomen dat
iemand geen antwoord zou durven geven omdat hij het woord al eens gezegd had.
16
In functie van de standaardisatie van de testafname werd gebruik gemaakt van een
vooraf opgestelde instructie. Deze vindt u terug in bijlage 2.
Na deze instructie werd de testafname gestart. De testleider toonde de video’s van
de woorden uit de woordenlijsten een voor een, in de volgorde zoals aangegeven op
het scoreformulier. Na elk woord diende de proefpersoon te zeggen welk woord hij
meende te herkennen. Dit antwoord werd dan genoteerd op het scoreformulier door
de testleider, zonder daarbij feedback te geven over de correctheid van het
antwoord. Men gaat op deze manier de identificatie van woorden en visemen na in
een open set. In de visuele modaliteit zijn er soms meerdere correcte antwoorden
mogelijk. Aangezien bepaalde klanken visueel niet onderscheidbaar zijn (i.e.
visemen) konden ook andere bestaande woorden gevormd worden (i.e. homofenen).
Deze staan ook steeds vermeld op het scoreformulier. In de audiovisuele en
auditieve modaliteit is er vanzelfsprekend maar één correct antwoord mogelijk.
Indien de proefpersoon geen respons gaf of hier expliciet zelf om vroeg, werd de
video van het woord maximaal nog 1 keer herhaald. Dit werd steeds genoteerd op
het scoreformulier. Indien na herhaling van het testitem nog steeds geen respons
werd gegeven, spoorde de testleider steeds aan om toch te gokken.
De procedure tijdens de hertest was identiek. De deelnemers wisten echter niet dat
identiek dezelfde woordenlijsten aangeboden zouden worden. Er werd hen gezegd
dat de test gelijkaardig zou zijn aan de eerste testafname en dat het mogelijk was dat
ze woorden zouden herkennen, maar dat dit niet noodzakelijk zo zou zijn.
2.3.4 Scoring
Alle gegeven antwoorden werden genoteerd op de daarvoor voorzien
scoreformulieren. In de visuele modaliteit werd op basis hiervan voor elke
proefpersoon een woordscore berekend per lijst en een totale woordscore. Dit is het
aantal woorden dat volledig correct herkend werd nadat het 1 of 2 keer werd
aangeboden. Ook de andere bestaande woorden die visueel gelijkend zijn (i.d.
homofenen) werden hierbij als correct gerekend.
Ook werden viseemscores toegekend voor elk viseem. Per viseem werd hiervoor
gekeken hoe vaak het herkend werd. Hierdoor bekomt men niet enkel een
17
kwantitatieve analyse, maar ook een kwalitatieve analyse die kan dienen als
aangrijpingspunt in therapie.
Indien een woord tweemaal werd getoond en daarbij twee keer een verschillend
antwoord werd gegeven, werd steeds het meest correcte antwoord gebruikt.
In de auditieve en audiovisuele modaliteit werd steeds enkel een ruwe (woord)score
op 10 berekend, waarbij een punt gegeven werd voor elk correct antwoord.
2.4 Verwerking
Statistische verwerking gebeurde in het computerprogramma SPSS (Statistical
Package for the Social Sciences, versie 23). Omdat uit de Shapiro Wilktest bleek dat
de variabele ‘totale woordscore’ normaal verdeeld is (p > 0,05), werden steeds
parametrische tests gebruikt om significante verbanden en verschillen aan te tonen.
Om het verschil in woordscore tussen de 4 verschillende leeftijdsgroepen na te gaan
werd gebruik gemaakt van de One-way ANOVA, aangezien het hier gaat over
ongepaarde variabelen in meer dan 2 groepen. Verder werd de gepaarde Student’s
t-test gebruikt om het verschil na te gaan tussen de 2 parallellijsten en om de test-
hertestbetrouwbaarheid na te gaan. Ten slotte werd het verschil in woordscore
tussen mannen en vrouwen nagegaan aan de hand van de ongepaarde Student’s t-
test, aangezien het hier gaat over ongepaarde variabelen in 2 groepen.
3. Resultaten
3.1 Visuele modaliteit
3.1.1 Analyse per item
Aan de hand van de toegekende woordscores kon per item berekend worden
hoeveel percent van de deelnemers het woord correct herkend had. De resultaten
hiervan worden hieronder weergegeven per lijst in tabel 4, 5, 6 en 7. We merken
hierbij op dat elk van de 55 aangeboden woorden minstens door 3 van de 39
deelnemers herkend werd (7,7%) en maximaal door 29 personen (74,4%). Verder
kan gezien worden dat bij de monosyllaben voor lijst 1 een gemiddelde woordscore
in de visuele modaliteit gevonden werd van 4,82/11 (SD 2,42), of 43,8% en voor lijst
18
2 een gemiddelde woordscore van 3,72/11 (SD 1,97), of 33,8%. Bij de polysyllaben
werd voor lijst 1 een gemiddelde woordscore gevonden van 6,95/17 (SD 3,38), of
40,9% en voor lijst 2 een gemiddelde woordscore van 5,00/16 (SD 2,84), of 31,2%.
Uit analyse met de gepaarde Student’s t-test blijkt dat er een significant verschil is in
de gemiddelde woordscore van lijst 1 en lijst 2, zowel bij de monosyllabische
woorden (t (38) = 2,851; p < 0,05) als bij de polysyllabische woorden (t 38) = 4,202; p
< 0,05). Dit wordt weergegeven in figuur 2 en 3.
Figuur 2 en 3: gemiddelde woordscore in percentage: vergelijking per lijst voor
monosyllaben en polysyllaben
19
Tabel 4 en 5: monosyllaben lijst 1 en 2 - overzicht per item (n = 39)
Tabel 6 en 7: polysyllaben lijst 1 en 2 – overzicht per item (n = 39)
POLYSYLLABEN LIJST 1
Doelwoord # personen dat
woord visueel
herkende
Percentage
(%)
Shampoo 29 74,4
Opnieuw 21 53,8
Opzij 4 10,3
Voetbal 28 71,8
Limonade 12 30,8
Verbouw 18 46,2
Massief 28 71,8
Bovenarm 6 15,4
Vouwen 9 23,1
Tafel 19 48,7
Beroepsonderwijs 11 28,2
Appelmoes 14 35,9
Welkom 16 41,0
Verval 20 51,3
Bewonderaar 7 17,9
Bemiddelaar 4 10,3
Waterverf 25 64,1
TOTAAL 271 40,9
MONOSYLLABEN LIJST 2
Doelwoord
# personen dat woord
visueel herkende
Percentage
(%)
Maan 27 69,2
Shop 4 10,3
Beef 6 15,4
Vaas 21 53,8
Doof 5 12,8
Wiel 24 61,5
Boef 11 28,2
Laat 17 43,6
Faal 13 33,3
Show 10 25,6
Loep 7 17,9
TOTAAL 145 33,8
POLYSYLLABEN LIJST 2
Doelwoord # personen dat
woord visueel
herkende
Percentage
(%)
Probleem 11 28,2
Olijf 10 25,6
Bompa 12 30,8
Pompelmoes 9 23,1
Vernieuw 13 33,3
Voorwiel 18 46,2
Chocolade 14 35,9
Beoordelaar 3 7,7
Voornaam 20 51,3
Bouwen 8 20,5
Waterval 26 66,7
Bestelformulier 4 10,3
Bezienswaardigh
eid
3 7,7
Wafel 23 59,0
Verbaas 16 41,0
Bovenlijf 5 12,8
TOTAAL 195 31,2
MONOSYLLABEN LIJST 1
Doelwoord # personen dat woord
visueel herkende
Percentage
(%)
Boom 23 59,0
Leeuw 16 41,0
Chef 15 38,5
Lam 25 64,1
Moe 10 25,6
Vis 20 51,3
Waan 14 35,9
Neef 5 12,8
Sjaal 15 38,5
Voet 20 51,3
Wol 25 64,1
TOTAAL 188 43,8
20
3.1.2 Analyse per viseem
Aan de hand van de toegekende viseemscores per lijst, kon per viseem gekeken
worden in hoeveel percent van de gevallen het viseem herkend werd. Daarvoor werd
geteld hoeveel ieder viseem in iedere woordpositie voorkwam in de volledige test,
dus in de vier aangeboden lijsten samen. Deze som werd vervolgens
vermenigvuldigd met 39, aangezien 39 deelnemers de volledige test aflegden. Dit
getal geeft weer hoe vaak elk viseem in het totaal aangeboden werd. Vervolgens
werd dan per viseem gekeken hoe vaak elk viseem herkend werd doorheen de
volledige test door alle deelnemers samen. De percentages liggen tussen 32,8%
(ongerond wijzigend viseem mediaal) en 89,7% (nauw lipstulpingsviseem initiaal) .
Tabel 8: overzicht per viseem
Viseem Woordpositie # keer herkend Percentage (%)
Wijd viseem (aa, a) initiaal 29/39 74,4
mediaal 699/936 74,7
finaal 28/39 71,8
Wijd lipstulpingsviseem (oo, o) initiaal 81/117 69,2
mediaal 509/741 68,7
finaal 31/39 79,5
Nauw lipstulpingsviseem (oe, w, eu) initiaal 245/273 89,7
mediaal 247/468 52,8
finaal 148/234 63,2
Nauw lipspreidingsviseem (ie, i, ee, e) mediaal 473/702 67,4
Bilabiaal viseem (p, b, m) initiaal 566/702 80,6
mediaal 411/546 75,3
finaal 247/312 79,2
Labiodentaal viseem (v,f) initiaal 376/429 87,6
mediaal 224/312 71,8
finaal 265/390 67,9
Lipstulpingsviseem (sj, dj) Initiaal 96/234 41,0
Apico alveolair viseem (l, t, d, n, s, z, r) zichtbaar 482/663 72,7
onzichtbaar 1068/1560 68,5
Ongerond wijzigend viseem (ij) mediaal 64/195 32,8
Gerond wijzigend viseem (au) mediaal 102/117 87,2
Visueel niet waarneembare fonemen
(doffe e, k, g, R, ng)
initiaal 200/390 51,3
mediaal 252/507 49,7
finaal 119/234 50,8
21
3.1.3 Het effect van leeftijd en geslacht op de lipleesscore
Er wordt een gemiddelde totale woordscore voor de visuele modaliteit gevonden van
20,74/55 (SD 8,8), of 37,7% voor de hele steekproef, met een maximum van 41/55
(74,5%) en een minimum van 4/55 (7,3%).
Er is hierbij geen significant verschil tussen de gemiddelde woordscore van de vier
leeftijdsgroepen (F (3,35) = 2,132; p > 0,05). Dit werd berekend aan de hand van de
One-way ANOVA. De gemiddelde woordscores voor de 4 leeftijdsgroepen (18-35
jaar, 35-50 jaar, 50-65 jaar en >65 jaar) zijn respectievelijk: 19,40/55 (SD 9,8), of
35,3%; 25,36/55 (SD 9,4), of 46,1%; 21,33/55 (SD 8,4), of 38,8% en 16,00/55 (SD
5,2), of 29,1%.
Wel wordt een significant verschil (t (37) = -4,123; p < 0,05) vastgesteld tussen de
gemiddelde woordscore in de visuele modaliteit voor mannen en vrouwen, waarbij
vrouwen significant hoger scoren dan mannen (gemiddelde woordscore mannen =
27,6%; gemiddelde woordscore vrouwen = 45,5%), zoals te zien in figuur 4. Deze
resultaten werden bekomen na het uitvoeren van de ongepaarde Student’s t-test.
Figuur 4: gemiddelde totale woordscore in functie van het geslacht van de liplezer
22
3.1.4 Test-hertestbetrouwbaarheid
Om een idee te krijgen van de test-hertestbetrouwbaarheid werd aan de hand van de
gepaarde Student’s t-test nagegaan of er een significant verschil is in de gemiddelde
totale woordscore (in de visuele modaliteit) van de eerste testafname en deze van de
hertest. Dit bleek het geval te zijn (t (21) = -5,664; p < 0,05), de gemiddelde
woordscore bij de hertest (49,4%) was namelijk significant hoger dan deze bij de
eerste testafname (39,0%), zoals wordt weergegeven in figuur 5.
Figuur 5: totale woordscores (in visuele modaliteit) bij eerste testafname en bij
hertest (max. 55)
3.1.5 Poweranalyse
Op basis van de bekomen gemiddelden en standaarddeviaties per leeftijdsgroep en
per geslacht in deze pilootstudie werd een power analyse uitgevoerd aan de hand
van de gratis software G*Power (Faul, Erdfelder, Lang, & Buchner, 2007). Daaruit
bleek dat voor een gewenste power (1-β) van 0,9 en een significantieniveau () van
0,05 een sample size van 20 (10 mannen en 10 vrouwen) nodig is om een verschil in
gemiddelde (visuele) woordscore per geslacht waar te nemen. Aangezien er aan
deze studie 39 personen deelnamen, kan gesteld worden dat de sample size
voldoende groot was om met een zekerheid van 90% een werkelijk effect van
geslacht op de lipleesscore op te pikken. Om een verschil in gemiddelde (visuele)
woordscore waar te nemen tussen de verschillende leeftijdsgroepen bleek (met
23
gewenste power 0,9 en significantieniveau 0,05) echter een sample size van 88
nodig. Het feit dat er in deze pilootstudie geen significant verschil gevonden werd
tussen de verschillende leeftijdsgroepen zou dus mogelijks verklaard kunnen worden
door een te kleine sample size.
3.2 Audiovisuele en auditieve modaliteit
In de audiovisuele en auditieve modaliteit werd niet door alle deelnemers een score
van 100% behaald, ondanks het feit dat allen zich aangemeld hadden als zijnde
normaalhorend. In tabel 9 en 10 wordt per woord weergegeven hoe vaak het correct
herkend werd in de audiovisuele modaliteit. De polysyllabische woorden worden
hierbij niet opgelijst, aangezien al deze woorden wel in 100% van de gevallen correct
herkend werden in de audiovisuele modaliteit. In tabel 11, 12, 13 en 14 wordt per
woord weergegeven hoe vaak het correct herkend werd in de auditieve modaliteit.
Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met het feit dat in deze modaliteiten
steeds slechts een random selectie van 10 woorden per modaliteit werd
aangeboden, waardoor niet alle woorden even vaak aan bod kwamen.
Een kwalitatief overzicht van de gegeven foutieve antwoorden vindt u terug in bijlage
3.
Tabel 9 en 10: Overzicht monosyllabische woorden in de audiovisuele modaliteit
MONOSYLLABEN LIJST 1
Doelwoord
# keer dat woord
audiovisueel herkend
werd
Percentage
(%)
Boom 10/10 100,0
Leeuw 15/15 100,0
Chef 22/22 100,0
Lam 10/10 100,0
Moe 9/10 90,0
Vis 2/2 100,0
Waan 5/5 100,0
Neef 14/14 100,0
Sjaal 17/17 100,0
Voet 14/14 100,0
Wol 7/7 100,0
MONOSYLLABEN LIJST 2
Doelwoord
# keer dat woord
audiovisueel herkend
werd
Percentage
(%)
Maan 8/8 100,0
Shop 14/18 77,8
Beef 6/9 66,7
Vaas 11/13 84,6
Doof 11/11 100,0
Wiel 10/12 83,3
Boef 19/22 86,4
Laat 6/6 100,0
Faal 10/10 100,0
Show 8/8 100,0
Loep 5/5 100,0
24
Tabel 11 en 12: overzicht monosyllabische woorden in auditieve modaliteit
Tabel 13 en 14: overzicht polysyllabische woorden in de auditieve modaliteit
MONOSYLLABEN LIJST 1
Doelwoord # keer dat woord
auditief herkend werd
Percentage
(%)
Boom 9/9 100,0
Leeuw 10/10 100,0
Chef 8/8 100,0
Lam 4/15 26,7
Moe 15/20 75,0
Vis 10/12 83,3
Waan 10/10 100,0
Neef 7/8 87,5
Sjaal 4/4 100,0
Voet 6/7 85,7
Wol 12/15 80,0
MONOSYLLABEN LIJST 2
Doelwoord
# keer dat woord
auditief herkend werd
Percentage
(%)
Maan 18/18 100,0
Shop 2/3 66,7
Beef 5/12 41,7
Vaas 6/8 75,0
Doof 7/7 100,0
Wiel 10/12 83,3
Boef 3/3 100,0
Laat 8/16 50,0
Faal 6/6 100,0
Show 15/15 100,0
Loep 19/22 86,4
POLYSYLLABEN LIJST 2
Doelwoord # keer dat woord
auditief herkend
werd
Percentage
(%)
Probleem 13/13 100,0
Olijf 8/8 100,0
Bompa 13/13 100,0
Pompelmoes 15/15 100,0
Vernieuw 6/6 100,0
Voorwiel 2/2 100,0
Chocolade 8/8 100,0
Beoordelaar 5/5 100,0
Voornaam 8/8 100,0
Bouwen 5/5 100,0
Waterval 15/15 100,0
Bestelformulier 13/13 100,0
Bezienswaardig
heid
6/6 100,0
Wafel 12/12 100,0
Verbaas 8/13 61,5
Bovenlijf 14/14 100,0
POLYSYLLABEN LIJST 1
Doelwoord # keer dat woord
auditief herkend
werd
Percentage
(%)
Shampoo 5/5 100,0
Opnieuw 5/5 100,0
Opzij 7/7 100,0
Voetbal 11/11 100,0
Limonade 19/19 100,0
Verbouw 18/20 90,0
Massief 7/7 100,0
Bovenarm 11/11 100,0
Vouwen 18/18 100,0
Tafel 10/10 100,0
Beroepsonderwijs 19/19 100,0
Appelmoes 1/1 100,0
Welkom 12/12 100,0
Verval 17/18 94,4
Bewonderaar 20/20 100,0
Bemiddelaar 15/15 100,0
Waterverf 9/9 100,0
25
4. Discussie
4.1 Visuele modaliteit
Aangezien elk woord door minstens 3 van de 39 deelnemers herkend werd en geen
enkel woord door iedereen herkend werd, alsook de variabele woordscore een
normale verdeling toont, kan besloten worden dat de testitems een goede
differentiatie kunnen maken tussen goede en slechte liplezers.
Bij de monosyllabische woorden zien we dat zelfstandige naamwoorden vaker
herkend werden dan (vervoegde) werkwoorden (bv. beef, shop) of bijvoeglijke
naamwoorden (bv. doof, moe). Dit sluit aan bij de resultaten van de studie van Green
& Holmes (1981). Vermoedelijk kan dit verklaard worden door het feit dat mensen
eerder zelfstandige naamwoorden verwachten te horen te krijgen en deze woorden
meestal ook meer hoogfrequent zijn in onze taal.
Bij de polysyllabische woorden valt op dat voornamelijk de woorden ‘bemiddelaar’,’
bewonderaar’, ‘beoordelaar’, ‘bezienswaardigheid’ en ‘bestelformulier’ weinig
herkend werden. Al deze woorden hebben dezelfde eerste onbeklemtoonde
lettergreep /be/ en zijn minstens 4 lettergrepen lang, wat de identificatie niet
vanzelfsprekend maakt.
Verder kan gesteld worden dat de suggesties die Van Steen (2016) na haar try- out
deed ter herziening van de oorspronkelijke woordenlijsten niet (allemaal) nodig
blijken. Elk woord werd immers door minstens 3 personen in deze studie herkend,
wat wil zeggen dat geen enkel woord onmogelijk te herkennen blijkt. We zien ook dat
bijvoorbeeld het woord ‘opzij’, dat voorgesteld werd als alternatief voor het woord
‘opnieuw’, slechts door 4 deelnemers herkend werd (10,3%), terwijl het woord
‘opnieuw’ door 21 deelnemers (53,8%) herkend werd. Na deze pilootstudie stellen we
dus voor om het woord ‘opnieuw’ te behouden. Verder werden de woorden
‘bezienswaardigheid’ en ‘bestelformulier’ ongeveer even vaak herkend
(respectievelijk door slechts 3 en 4 deelnemers). Een aanpassing van het woord
‘bezienswaardigheid’ lijkt dus ook niet noodzakelijk. Ten slotte stelde Van Steen ook
voor om het woord ‘beoordelaar’ te vervangen door ‘bewonderaar’. Dit lijkt eventueel
wel een goed voorstel, aangezien ‘bewonderaar’ toch door 7 deelnemers (17,9%)
herkend werd en het oorspronkelijke ‘beoordelaar’ slechts door 3 deelnemers (7,7%).
26
Een voorstel voor de definitieve woordenlijsten vindt u terug in de herziene
scoreformulieren in bijlage 4.
Bij de analyse per viseem kan opgemerkt worden dat het ongerond wijzigend viseem
mediaal (/i/) het minst herkend werd (slechts in 32,8% van de gevallen). Mogelijks
zou dit verklaard kunnen worden door het feit dat de meerderheid van de deelnemers
afkomstig was uit de regio Antwerpen, waar door dialectinvloed monodiftongatie
veelvuldig voorkomt. Hierdoor is er dan geen wijzigende mondstand te zien bij de
klank /εi/. Verder werd het lipstulpingsviseem initiaal slechts herkend in 41,0% van de
gevallen, hoewel het wel een duidelijk zichtbaar viseem is. De verklaring hiervoor zou
kunnen liggen in de frequentie van voorkomen van dit viseem. In het Nederlands
komt dit viseem niet vaak voor, zeker niet in initiale woordpositie. Over het algemeen
kan wel gesteld worden dat alle visemen vrij vaak correct herkend worden. Ook
ongeoefende, normaalhorende luisteraars blijken dus een goede notie te hebben van
de verschillende visemen.
Daarnaast bevestigt deze pilootstudie dat vrouwen betere liplezers zijn dan mannen.
Dit komt overeen met de resultaten uit enkele andere studies (Hipskind, 2002; Devos
& Moerman, 2011).
Er werd daarentegen geen significant verschil vastgesteld qua woordscore in de
visuele modaliteit tussen de verschillende leeftijdsgroepen. Dit is een eerder
onverwacht resultaat aangezien uit de literatuur blijkt dat jongere luisteraars normaal
gezien steeds betere lipleesscores behalen dan oudere luisteraars (Cienkowski &
Carney, 2002; Feld & Sommers, 2009). Uit de power analyse kan afgeleid worden
dat de proefgroep in deze pilootstudie mogelijks te klein was om een verschil te
kunnen waarnemen tussen de verschillende leeftijdsgroepen. In deze studie kan wel
gezien worden dat de oudste leeftijdsgroep (> 65 jaar) wel degelijk de laagste
gemiddelde woordscore behaalt. De tweede leeftijdsgroep (35-50 jaar) – en dus niet
de jongste leeftijdsgroep - behaalt echter de hoogste gemiddelde woordscore. De
verklaring hiervoor zou kunnen liggen in het feit dat in deze leeftijdsgroep slechts 3
mannen zaten en wel 8 vrouwen. Aangezien vrouwen significant hoger scoorden, is
het dus niet onverwacht dat de score van deze leeftijdsgroep het hoogst ligt. In de
andere leeftijdsgroepen was er een beter evenwicht tussen mannen en vrouwen.
27
Ten slotte blijken de gemiddelde woordscores in de visuele modaliteit bij de hertest
significant hoger te liggen dan bij de eerste testafname. Op het eerste zicht lijkt de
test-hertestbetrouwbaarheid dus onvoldoende. Het is echter moeilijk om hierover een
uitspraak te doen aangezien de scores van de hertest mogelijk (positief) beïnvloed
zijn door een aantal andere factoren. Zo gaven verschillende deelnemers van de
hertest aan dat ze in de periode tussen de eerste testafname en de hertest bewuster
waren gaan letten op mondbeelden en de zichtbaarheid van de verschillende
klanken. Mogelijks is hier dus al sprake van een leereffect. Ook waren er
verschillende deelnemers die zich nog heel wat woorden herinnerden van de eerste
testafname. Ondanks het feit dat ze niet op de hoogte waren van het feit dat het om
identiek dezelfde woorden ging tijdens de hertest, werden sommige woorden
hierdoor vermoedelijk toch sneller herkend. Voornamelijk de woorden die ze bij de
eerste testafname ook in de audiovisuele of auditieve modaliteit aangeboden kregen,
herkenden ze opvallend sneller en herinnerden ze zich nog goed. De periode tussen
de twee testafnames was dan ook eerder kort (gemiddeld 2,04 maanden). Om te
voorkomen dat mensen zich nog woorden zouden herinneren van een eerdere
testafname, wordt aanbevolen om in de praktijk gebruik te maken van de 2
verschillende lijsten. Uit analyse is echter gebleken dat er significant verschillend
gescoord wordt op beide lijsten. Indien men dus de scores van beide lijsten zou
willen vergelijken (bijvoorbeeld pre- en post-lipleestraining) dient men steeds te kijken
naar de evolutie ten opzichte van de norm per lijst. Een andere mogelijkheid is om er
alsnog voor te zorgen dat er geen significant verschil in woordscore meer is tussen
lijst 1 en lijst 2. Het bekomen van 2 lijsten die volledig parallel te noemen zijn, lijkt
echter zeer moeilijk aangezien bij het opstellen van deze lijsten al rekening
gehouden werd met heel wat factoren, zoals een gelijkaardige gemiddelde
zichtbaarheid van beide lijsten, het voorkomen van gelijkaardige woordstructuren en
het evenwichtig voorkomen van de verschillende visemen in beide lijsten (Van Steen,
2016). Wij raden dus aan om een aparte normering op te stellen voor de beide lijsten
en steeds te vergelijken ten opzichte van deze norm per lijst.
4.2 Audiovisuele en auditieve modaliteit
Volgens de verwachtingen ligt het percentage correct herkende woorden in de
audiovisuele modaliteit (82,14%) hoger dan in de auditieve modaliteit (73,14%). Dit
28
sluit aan bij de theorie dat de visuele modaliteit informatie toevoegt aan het
spraaksignaal en zo het spraakverstaan bevordert.
Tegen de verwachtingen in wordt door de deelnemers, die zich allen aanmeldden als
zijnde normaalhorend, geen score van 100% behaald in deze modaliteiten. Er werd
echter gezien dat deelnemers die een mild gehoorverlies bleken te hebben vaker
woorden foutief herkenden, dan deelnemers die normaalhorend waren. In de
audiovisuele modaliteit werd 1,03% van de aangeboden woorden foutief herkend
door de normaalhorenden en 4,67% door de deelnemers met een mild gehoorverlies.
In de auditieve modaliteit werd 7,39% van de aangeboden woorden foutief herkend
door de normaalhorenden en 14,00% door de deelnemers met een mild
gehoorverlies. Aangezien echter ook door de normaalhorenden een aantal woorden
foutief herkend werden, is het aangeraden om in de toekomst, naast een normering
voor de visuele modaliteit, toch ook een aparte normering op te stellen voor de
auditieve en audiovisuele modaliteit en er niet vanuit te gaan dat normaalhorenden
een score van 100% behalen.
Verder zijn de woorden die in deze modaliteiten niet correct herkend werden
voornamelijk monosyllabische woorden. Dit is te wijten aan het redundantie-effect.
Polysyllabische woorden zijn namelijk meer redundant; er is minder akoestisch-
fonetische (bottom up) informatie nodig om ze te herkennen dan bij monosyllabische
CVC- of CV- woorden, omdat de ontbrekende informatie relatief makkelijk kan
worden aangevuld door de kennis van ons mentaal lexicon (top down). Ook bij een
vergelijking van de bestaande eenlettergrepige NVA-lijst en meerlettergrepige BLU-
lijst voor spraakaudiometrie wordt dit effect waargenomen (Bosman, Wouters, &
Damman, 1995).
4.3 Suggesties ter verbetering
Vooraleer de test effectief in gebruik kan genomen worden, doen we graag nog
enkele suggesties ter verbetering. Te starten met de vooropgestelde instructie.
Momenteel wordt hierin enkel vermeld dat men bestaande woorden te zien/horen zal
krijgen. In deze pilootstudie ondervonden we echter dat mensen daarbij geen
vervoegde werkwoorden verwachten. Bij de monosyllabische woordenlijsten werden
de woorden ‘beef’ en ‘shop’ opvallend minder herkend. Bij de polysyllabische
29
woorden werden de woorden ‘verbouw’ en ‘vernieuw’ bovendien meermaals
benoemd als ‘verbouwen’ en ‘vernieuwen’. Ook het woord ‘verbaas’ werd zeer vaak
als ‘verbaasd’ benoemd, wat ook een correcte antwoordmogelijkheid is aangezien de
/s/ en /d/ tot hetzelfde viseem behoren, maar wel bevestigt dat men minder snel een
vervoegd werkwoord oproept dan een bijvoeglijk naamwoord, infinitief of zeker dan
een zelfstandig naamwoord. Daarom stellen we voor om in de instructie expliciet te
vermelden welke woordsoorten men kan verwachten in de test, eventueel telkens
met een voorbeeld. Op deze manier wordt meer vermeden dat mensen een antwoord
niet zouden durven geven omdat ze denken dat het niet mogelijk is. Een voorstel tot
herziening van de instructie vindt u terug in bijlage 5.
Vervolgens zouden we ook nog enkele kleine wijzigingen aanbrengen aan het
scoreformulier. Zo werden bij een aantal doelwoorden nog enkele visueel identieke
opties toegevoegd en werd er een kolom toegevoegd waarin men kan aanduiden of
een proefpersoon het woord twee keer aangeboden heeft gekregen. Ook werd
onderaan plaats voorzien om een woordscore te noteren, dit zowel als ruwe score als
in een percentage. De voorgestelde definitieve scoreformulieren vindt u terug in
bijlage 4.
4.4 Voor de toekomst
Deze pilootstudie wil een aanzet geven tot het verder ontwikkelen van een normering
van deze eerste subtest op woordniveau. In de toekomst zouden ook verdere
subtests op de verschillende psycholinguïstische niveaus ontwikkeld kunnen worden
om zo tot een uitgebreide testbatterij te komen om het (audio)visueel spraakverstaan
na te gaan. Al deze testonderdelen dienen vervolgens ook genormeerd te worden
zodat een volwaardige en complete gestandaardiseerde testbatterij ontstaat die
gebruikt kan worden in het werkveld. Hierbij lijkt het ons een meerwaarde indien er
normen zouden opgesteld worden zowel voor normaalhorenden als slechthorenden,
rekening houdend met de gradatie van gehoorverlies.
i
Referenties
Altieri, N. & Hudock, D. (2014). Assessing variability in audiovisual speech integration
skills using capacity and accuracy measures. International Journal of Audiology,
53(10), 710-718.
Auer, E. T. & Bernstein, L. E. (2007). Enhanced visual speech perception in individuals
with early-onset hearing impairment. Journal of Speech, Language, and Hearing
Research, 50, 1157–1165.
Bench, J., Daly, N., Doyle, J., & Lind, C. (1995). Choosing Talkers For The Bkb/A
speechreading tets: a procedure with observations on talker age and gender. British
journal of audiology, 29(3), 172-187.
Berger, K. (1972). Visemes and homophenous words. Teacher of the deaf, 70, 396-399.
Bosman, A., Wouters, J., & Damman, W. (1995). Realisatie van een cd voor
spraakaudiometrie in Vlaanderen. Logopedie en foniatrie, 67(9), 218-225.
Campbell, R., & Dodd, B. (1984). Aspects of hearing by eye. In H. Bouma and D. Bouwhuis (red.), Attention and Performance (pp. 299-314). Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.
Campbell, R., & Mohammed, T. E. (2010). Speechreading for information gathering: a
survey of scientific sources. London, UK: Deafness Cognition and Language (DCAL)
Research Centre, Division of Psychology and Language Sciences, University College
London.
Cienkowski, K. M., & Carney, A. E. (2002). Auditory-Visual Speech Perception and
Aging. Ear & Hearing, 23, 439-449.
Corthals, P. (1984). Een eenvoudige visementaxonomie voor spraakafzien. Tijdschrift
voor logopedie en audiologie, 14(3), 126-134.
Corthals, P., (1987). Spraakafzien: theorie en praktijk. Tijdschrift voor logopedie en audiologie. 17(1), 17-25.
Damman, W. (1993). Spraakaudiometrie in de praktijk. Tijdschrift voor logopedie en
audiologie, 23(1), 15-38.
De Raeve, L. , Anderson, I., Bammens, M., Jans, J., Haesevoets, M., Pans, R., Vandistel, H., & Vrolix, Y. (2005). The listening cube: a three dimensional auditory training program. Clin Exp Otorhinolaryngol. 5 Suppl 1:S1-5.
ii
Desjardins, R., Rogers, J., & Werker, J. (1997). An exploration of why preschoolers perform differently than do adults in audio-visual speech perception tasks. Journal of Experimental Child Psychology, 66, 85–110.
Devos, M., & Moerman, J. (2011). Priming met lipbeeld(en): een pilootstudie [scriptie].
Universiteit Gent: Faculteit geneeskunde en gezondheidswetenschappen.
Dodd, B., & Hermelin, B. (1977). Phonological coding by the prelinguistically deaf. Perception and Psychophysics, 21, 413–417.
Dodd, B., (1979). Lip reading in infants: attention to speech presented in- and out-of-
synchrony. Cognitive Psychology, 11, 478–484. Dodd, B. (1987a). Lip-reading, phonological coding and deafness. In B. Dodd and R.
Campbell (eds), Hearing by Eye: The Psychology of Speech-Reading (pp. 177–190). Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.
Dodd, B., Oerlemans, M., & Robinson, R. (1989). Cross-modal effects in repitition
priming: A comparison of lip-read graphic and heard stimuli. Visible Language, 22(1),
59-77.
Ellis, T., MacSweeney, M., Dodd, B., & Campbell, R. (2001). TAS: a new test of adult
speechreading. Deaf people really can be better speechreaders. Auditory-Visual
Speech Processing, pp. 13-17.
Faul, F., Erdfelder, E., Lang, A.-G., & Buchner, A. (2007). G*Power 3: A flexible
statistical power analysis program for the social, behavioral, and biomedical
sciences. Behavior Research Methods, 39, 175-191.
Feld, J. E., Sommers, M. S. (2009). Lipreading, Processing Speed, and working
memory in younger and older adults. Journal of Speech, Language, and Hearing
Research, Vol 52, 1555-1565.
Fodor, J. A. (1983). Modularity of mind: An essay on faculty psychology. Cambridge,
MA: MIT Press.
Fowler, C., & Deckle, D. (1991). Listening with eye and hand: crossmodal contributions to speech perception. Journal of Experimental Psychology: Human Perception and Performance, 17, 816–828.
Govaerts, PJ., Daemers, K., Yperman, M., De Beukelaer, C., De Saegher, G., & De
Ceulaer, G. (2006). Auditory speech sounds evaluation: a new test to assess
detection, discrimination and identification in hearing impairment. Cochlear Implants
International, 7(2), 92-106.
Green, K., & Holmes, D. (1981). Growth of speechreading proficiency in young hearing impaired children. Volta Review, October/November, 389–393.
iii
Hawkins, D.B. (1985). Methods of Improving Speech Recognition in the Presence of
Noise and Reverberation. Audiological Acoustics, 241, 124-142.
Hipskind, N. M. (2002). Visual stimuli in communication. In R. L. Schow, & M. A.
Nerbonne (red.), Introduction to audiological rehabilitation (pp. 139-182). Boston:
Pearson Education (Us).
Jeffers, J., Barley, M. (1971) Speechreading (Lipreading) Thomas; Spring-field.
Kaplan, H., Bally, S. J., & Garretson, C. (1995). Speechreading: a way to improve
understanding. Washington, D.C.: Gallaudet University Press.
Kim, J. & Davis, C. (2003). Hearing foreign voices: Does knowing what is said affect
visual-masked-speech detection?. Perception, 32(1), 111–120.
Kitano, Y., Siegenthaler, B.M., & Stoker, R.G. (1985). Facial hair as a factor in
speechreading performance. Journal Communication Disorders, 18 (5), 373-381.
Kuhl, P., & Meltzoff, A. (1982). The bimodal perception of speech in infancy. Science, 218(4577), 1138–1141.
Kyle, F. E., Cambell, R., Mohammed, T., Coleman, M., & MacSweeney, M. (2013).
Speechreading development in deaf and hearing children: introducing the test of
child speechreading. journal of speech, language and hearig research, 56(2), 416-
426.
Lyxell, B., Rönnberg, J. (1987). Necessary cognitive determinants of speechreading
skill. In Kyle JG (red.), Adjustment to acquired hearing loss: Analysis, chance, and
learning (pp. 48–54). Chippenham: Wiltshire.
Lyxell, B. & Rönnberg, J. (1993). The effects of background noise and working memory
capacity on speechreading performance. Scandinavian audiology, 22(2), 67-70.
Lyxell, B. & Holmberg, I. (2000). Visual speechreading and cognitive performance in
hearing-impaired and normal hearing children (11–14 years). British Journal of
Educational Psychology, 70, 505–518.
Massaro, D. W. & Cohen, M. M. (1983). Evaluation and integration of visual and auditory information in speech perception. Journal of Experimental Psychology: Human Perception and Performance, Vol 9(5), 753-771.
Massaro, D. W., Cohen, M. M., & Gesi, A. T. (1993). Long-term training, transfer, and retention in learning to lipread. Perception & psychophysics, Vol 53 (5), 549-562
iv
Massaro, D. & Stork, D. (1998). Speech recognition and sensory integration: A 240-
year-old theorem helps explain how people and machines can integrate auditory and
visual information to understand speech. American Scientist, vol. 86, 236-244.
McGurk, H., & MacDonald, J., (1976). Hearing lips and seeing voices. Nature, Vol 264, Issue 5588, 746-748.
Ojanen, V. (2005). Neurocognitive mechanisms of audio-visual perception. [Doctoral dissertation] Helsinki: Helsinki University of Technology.
Plomp, R. & Mimpen, A.M. (1979). Improving the Reliabifity of Testing the Speech
Reception Threshold for Sentences. Audiology, 18, 43-52. Rhoades, E. (2006). Research outcomes of auditory–verbal intervention: is the
approach justified? Deafness and Education International, 8, 125–143. Rosenblum, L. (2005). Primacy of multimodal speech perception. In D. Pisoni, & R.
Remez, The handbook of speech perception (pp. 51-78). Cambridge: MA: Blackwell.
Rönnberg, J. (1995) Perceptual compensation in the deaf and blind: Myth or reality? In
Dixon RA, Backman L. (red.), Compensating for psychological deficits and declines.
Managing losses and promoting gains (pp. 251-271). Lawrence Erlbaum: Mahwah.
Ross, L. A., Saint-Amour, D., Leavitt, V. M., Javitt, D. C., & Foxe, J. J. (2007). Do you see what I am saying? Exploring visual enhancement of speech comprehension in noisy environments. Cerebral Cortex, 17(5), 1147–1153.
Sumby, W. H. & Pollack, I. (1954). Visual contribution to speech intelligibility in noise.
The Journal of the Acoustical Society of America, 26, 212–215.
Summerfield, A. Q. (1979). Use of visual information in phonetic perception. Phonetica, Vol 36, 314-331.
Summerfield, Q. (1992). Lipreading and audio-visual speech perception. Philosofical
transactions of the royal society London B: biolagical sciences, 335(1273), 71-78.
Tye-Murray, N. M., Sommers, M., & Spehar, B. (2007). The effects of age and gender
on lipreading abilities. Journal of the Americam academic of audiology, 18(10), 883-
892.
Van Steen , H. (2016). Test voor het audio(visueel) spraakverstaan en spraakafzien bij
volwassenen [scriptie]. HoGent: Bachelor in de logopedie.
Van Uden, A. (1974). Dove kinderen leren spreken. Rotterdam: Universitaire Pers.
v
Verstraete, E. (1999). De stilte verbroken. Destelbergen: Nevelland vzw.
Woodhouse, L., Hickson, L., & Dodd, B. (2009) Review of visual speech perception by hearing and hearing‐impaired people: clinical implications. International Journal of Language & Communication Disorders, 44:3, 253-270
I
Bijlagen
II
Bijlage 1: scoreformulieren
III
IV
V
VI
VII
VIII
Bijlage 2: instructie voor deelnemers
In het Nederlands bestaat er nog geen gestandaardiseerde lipleestest. Mensen met
gehoorproblemen krijgen echter vaak lipleestraining, maar op dit moment is er dus
nog geen manier om hun prestaties hierbij na te gaan. Aangezien hier in Vlaanderen
wel nood aan is, hebben we een test ontwikkeld die aan dit probleem tegemoet komt.
U krijgt zo dadelijk op de computer een meisje te zien dat telkens één woord zegt. U
zal haar niet horen spreken, maar enkel het mondbeeld zien bewegen. Alle woorden
worden een voor een getoond. Na elk woord mag u mij vertellen welk woord u denkt
dat ze gezegd heeft. Het zijn allemaal bestaande woorden. Hierbij is het mogelijk dat
sommige woorden twee maal in deze test voorkomen. Ook al bent u niet zeker over
uw antwoord, toch is het aangeraden om te gokken. Indien u bepaalde klanken al
herkent, probeert u er best toch een woord van te maken. Eerst zullen woorden
getoond worden van één lettergreep, nadien komen de langere woorden van 2 of
meer lettergrepen. Als dat klaar is, ga ik u ook nog enkele woorden laten zien waarbij
u wel mag luisteren. U zal dan op basis van het mondbeeld en de bijbehorende klank
het woord moeten herhalen. Tenslotte laat ik u ook nog enkele woorden zien waarbij
u louter op basis van wat u hoort, het woord dient te herhalen. Ik draai het scherm
dan van u weg, zodat u het mondbeeld niet meer kan zien.
Bent u klaar? Dan is dit het eerste woord.
IX
Bijlage 3: kwalitatief overzicht van de foutieve antwoorden in audiovisuele en
auditieve modaliteit
AUDIOVISUELE MODALITEIT
Doelwoord Herkend als #
Beef Beer 2
Bees 1
Boef
Bo 2
Bof 1
Moe Moor 1
Shop Sop 4
Vaas Vaar 1
Vaars 1
Wiel Meel 1
Wereld 1
AUDITIEVE MODALITEIT
Doelwoord Herkend als #
Beef Beet 3
Beest 2
Bees 1
Beer 1
Laat Slaap 3
Laap 2
Plaat 3
Lam Lang 2
Vlam 2
Plan 4
Lamp 1
Lan 1
Land 1
Loep Lob 1
Loop 1
Nop 1
Moe Moo 3
Mooi 2
Neef Meer 1
Shop Sop 1
Vaas Dwaas 1
Laaf 1
Verbaas Verbaasd 5
Verbouw Verbaal 1
Verbouwen 1
Verval Verbaal 1
Vis Bes 1
Vest 1
Voet Moet 1
Wiel Merel 1
Merel 1
Wol Wauw 1
Wow 3
X
Bijlage 4: voorstel herziening scoreformulieren (voorstellen ter aanpassing zijn aangeduid in het rood)
XI
XII
XIII
XIV
XV
XVI
Bijlage 5: voorstel tot definitieve instructie
U krijgt zo dadelijk op de computer een meisje te zien dat telkens één woord zegt. U
zal haar niet horen spreken, maar enkel het mondbeeld zien bewegen. Alle woorden
worden een voor een getoond. Na elk woord mag u mij vertellen welk woord u denkt
dat ze gezegd heeft. Het zijn allemaal bestaande woorden. Dit kunnen zowel
zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden als werkwoorden of
vervoegde werkwoordsvormen zijn. Hierbij is het mogelijk dat sommige woorden
twee maal in de test voorkomen. Ook al bent u niet zeker over uw antwoord, toch is
het aangeraden om te gokken. Indien u bepaalde klanken al herkent, probeert u er
best toch een woord van te maken, ook al is dit woord onbestaand.
Eerst zullen woorden getoond worden van één lettergreep, nadien komen de langere
woorden van 2 of meer lettergrepen. Als dat klaar is, ga ik u ook nog enkele woorden
laten zien waarbij u wel mag luisteren. U zal dan op basis van het mondbeeld en de
bijbehorende klank het woord moeten herhalen. Tenslotte laat ik u ook nog enkele
woorden zien waarbij u louter op basis van wat u hoort, het woord dient te herhalen.
Ik draai het scherm dan van u weg, zodat u het mondbeeld niet meer kan zien.
Bent u klaar? Dan is dit het eerste woord.