universiteit gent faculteit diergeneeskunde...
TRANSCRIPT
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2013-2014
LEEFTIJDSBEPALING VAN DE REE AAN DE HAND VAN HET SLUITEN VAN DE
SCHEDELNADEN
door
Jane Christine SIEBEN
Promotoren: Prof. Dr. Paul Simoens Onderzoeksstudie in het kader
Prof. Dr. Pieter Cornillie van de Masterproef
© 2014 Jane Christine Sieben
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2013-2014
LEEFTIJDSBEPALING VAN DE REE AAN DE HAND VAN HET SLUITEN VAN DE
SCHEDELNADEN
door
Jane Christine SIEBEN
Promotoren: Prof. Dr. Paul Simoens Onderzoeksstudie in het kader
Prof. Dr. Pieter Cornillie van de Masterproef
© 2014 Jane Christine Sieben
VOORWOORD
Eerst en vooral wil ik mijn ouders bedanken voor alle ondersteuning, financieel en moreel, evenals
voor al hun tijd en moeite. DANKE FÜR ALLES, MAMA UND PAPA!
Een groot woord van dank gaat eveneens aan Prof. Simoens voor zijn constructieve en waardevolle
opmerkingen en alle moeite en steun tijdens dit onderzoek.
Verder een speciaal woord aan Dr. Jim Casaer en Dhr. Axel Neukermans van het Natuur- en
Bosonderzoek (INBO) voor het bezorgen van zeer waardevol onderzoeksmateriaal.
Ook wil ik Dhr. Jos Dottermans bedanken voor het ter beschikking stellen van zijn waardevolle
reegebitscollectie.
Tot slot gaat mijn dank aan Kimberley Vandevelde, voor haar hulp bij het onderzoeken van het
beschikbare materiaal.
INHOUD
SAMENVATTING .................................................................................................................................... 1
INLEIDING .............................................................................................................................................. 2
1 MATERIAAL EN METHODE ........................................................................................................... 9
1.1 MATERIAAL ............................................................................................................................ 9
1.2 LEEFTIJDSBEPALING AAN DE HAND VAN HET GEBIT ..................................................... 9
1.3 SLUITEN VAN DE SCHEDELNADEN .................................................................................. 17
2 RESULTAAT .................................................................................................................................. 21
2.1 SCHEDELNADEN DIE NOOIT VERDWIJNEN .................................................................... 21
2.2 ZEER ONREGELMATIG SLUITENDE SCHEDELNADEN .................................................. 21
2.3 DE DRIE MEEST RELEVANTE SCHEDELNADEN ............................................................. 22
3 BESPREKING ................................................................................................................................ 23
REFERENTIELIJST .............................................................................................................................. 24
BIJLAGE................................................................................................................................................ 26
1
SAMENVATTING
De ouderdomsbepaling bij reewild door de jager of door wildbiologen is reeds veel bestudeerd en
bediscussieerd.
In de aan dit onderzoek voorafgaande literatuurstudie werden de verschillende bestaande
ouderdomsbepalingsmethoden aan de hand van het gebit weergegeven. Hieruit is gebleken dat er
geen methode bestaat, om de leeftijd 100% nauwkeurig te bepalen.
Dit onderzoek was bedoeld om een bijkomende ouderdomsbepaling te bieden, namelijk aan de hand
van het sluiten van de schedelnaden. De meeste schedelnaden bij reewild blijven heel het leven open
en enkele sluiten op zeer onregelmatige leeftijd. Slechts drie suturae, namelijk de suturae
sphenooccipitalis, intersphenoidalis en palatomaxillaris, sluiten in welomschreven levensfases en
kunnen een bijkomend hulpmiddel zijn, naast de ouderdomsbepaling aan de hand van het gebit.
Trefwoorden: reeën, leeftijdsbepaling, schedelnaden, gebit
2
INLEIDING
Reewild wordt op basis van de leeftijd onderverdeeld in kalveren of kitsen (tot 1 jaar), jaarlingen en
smalreeën (tussen 13 en 14 maand) en bokken en geiten (2 jaar en ouder) (Habermehl, 1961; Klip,
2003).
Het wildbeheer en de jacht moeten zeer goed op het reeënbestand afgestemd worden. De individuele
ree heeft de beste ontwikkelingskansen als de reeënpopulatie aangepast is aan zijn omgeving en er
zowel een natuurlijke ouderdomsverdeling als een uitgebalanceerde geslachtsverhouding bestaat
(Neuhaus, 1998).
Voor een duurzaam jachtbeheer is het daarom noodzakelijk dat men de leeftijd van dood
aangetroffen of geschoten reeën accuraat kan bepalen. Zoals eerder vermeld in de literatuurstudie
voorafgaande aan dit onderzoek (Sieben, 2013), kan ouderdomsbepaling bij wilde dieren gebeuren
volgens drie methodieken (Habermehl, 1985):
1. Ouderdomskenmerken van het gebit:
a. Doorbraak van de melk- en blijvende tanden
b. Wissel van de tanden
c. Abrasie van de tanden
d. Positieverandering van de tanden
e. Verkleinen van de pulpaholte
f. Groeilijnen in de secundaire dentine (Duits: “Ersatzdentin”)
g. Groeilijnen in het wortelcement
2. Ouderdomskenmerken van het skelet:
a. Verbening van de groeischijven ter hoogte van de lange beenderen, het bekken en
de wervels
b. Verbening van de groeischijven ter hoogte van de schedelbasis en van de
beendernaden ter hoogte van het schedeldak en de aangezichtsschedel
c. Lengtetoename van bepaalde beenderen vanaf de geboorte tot aan het einde van de
groei
d. Bijzonder kenmerken van de schedel
3. Ouderdomskenmerken van bepaalde organen
a. Drooggewicht van de lens
b. Verbening van de larynx
c. Vorm, lengte en gewicht van het os penis (i.e. bij carnivoren)
d. Vorm en grootte van de ossa cordis (o.a. bij herten)
e. Lengte van het gewei (bij mannelijke hertachtigen)
f. Jaarringen aan het gewei (bij mannelijke hertachtigen)
g. Kleur en aard van het haarkleed
h. Regressie van de thymus
Bij reewild kunnen niet alle vermelde kenmerken gebruikt worden voor leeftijdsbepaling. In de aan dit
onderzoek vorafgegane literatuurstudie (Sieben, 2013) werd specifiek de ouderdomsbepaling aan de
3
hand van het gebit nagegaan, vermits deze methode in de praktijk het meest gebruikt wordt en
uitvoerig is beschreven en geïllustreerd.
In het kader van deze onderzoeksstudie wordt ter aanvulling nagegaan in hoeverre de leeftijd ook
bepaald kan worden aan de hand van het sluiten van de schedelnaden. Uit het onderzoek van
Lambrecht (2010) is gebleken dat de groeischijven van de lidmaatbeenderen reeds grotendeels op
eenjarige leeftijd vergroeid zijn.
In de late craniogenese zijn de schedelbeenderen van zoogdieren onderling verbonden door
schedelnaden (suturae cranii) (Kierdorf et al., 1995). Deze suturae bestaan uit een dunne laag
periost, endost en bindweefsel (Kierdorf et al., 1995). De functie van de suturae bestaat er in, om een
stevige maar flexibele verbinding te maken tussen de schedelbeenderen (David et al., 1982).
Zodra de schedel zijn uiteindelijk volume bereikt heeft, gaan veel van de in de groeiende schedel
aanwezige naden vergroeien door versmelten van de aaneenliggende beenderen (synostose).
Andere suturae zullen (diersoortspecifiek) levenslang blijven bestaan, zoals de sutura interparietalis
bij de mens of de sutura interfrontalis bij Cervidae (hertachtigen) (Kierdorf et al., 1995).
Dit onderzoek is bedoeld om na te gaan of de beoordeling van het sluiten van de schedelnaden een
bijkomend criterium kan zijn, naast leeftijdsbepaling aan de hand van het gebit, om de ouderdom van
reeën te bepalen.
Overzicht van de onderzochte schedelnaden:
1. Sutura coronalis 2. Sutura lambdoidea 3. Sutura occipitosquamosa 4. Sutura occipitomastoidea 5. Sutura sphenosquamosa 6. Sutura sphenoparietalis 7. Sutura squamosa 8. Sutura interfrontalis 9. Sutura frontonasalis 10. Sutura frontolacrimalis 11. Sutura frontozygomatica 12. Sutura zygomaticomaxillaris 13. Sutura temporozygomatica 14. Sutura internasalis 15. Sutura nasomaxillaris 16. Sutura lacrimomaxillaris 17. Sutura lacrimozygomatica 18. Sutura palatomaxillaris 19. Sutura palatina mediana 20. Sutura palatina transversa 21. Synchondrosis sphenooccipitalis 22. Synchondrosis intersphenoidalis 23. Synchondrosis intermandibularis
4
Figuren:
Fig. 1: Lateraal aanzicht van de schedel van een reegeit. De volgende schedelnaden zijn te zien: 1. Sutura
coronalis 2. Sutura lambdoidea 3. Sutura occipitosquamosa 4. Sutura occipitomastoidea 7. Sutura squamosa
9. Sutura frontonasalis 10. Sutura frontolacrimalis 11. Sutura frontozygomatica 12. Sutura zygomaticomaxillaris
13. Sutura temporozygomatica 15. Sutura nasomaxillaris 16. Sutura lacrimomaxillaris 17. Sutura
lacrimozygomatica
Fig. 2: Lateraal aanzicht van de schedel van een reegeit na verwijderen van de caudale orbitarand. De volgende
schedelnaden zijn te zien: 1. Sutura coronalis 2. Sutura lambdoidea 3. Sutura occipitosquamosa 4. Sutura
occipitomastoidea 5. Sutura sphenosquamosa 6. Sutura sphenoparietalis 7. Sutura squamosa 9. Sutura
frontonasalis 10. Sutura frontolacrimalis 12. Sutura zygomaticomaxillaris 15. Sutura nasomaxillaris 16. Sutura
lacrimomaxillaris 17. Sutura lacrimozygomatica
5
Fig.3: Dorsaal aanzicht van de schedel van een Fig.4: Ventraal aanzicht van de schedel van een reegeit.
reegeit.De volgende schedelnaden zijn aangeduid: De volgende schedelnaden zijn aangeduid: 18. Sutura
1 Sutura coronalis 2. Sutura lambdoidea 8. Sutura palatomaxillaris 19. Sutura palatina mediana 20. Sutura
interfrontalis 9. Sutura frontonasalis 10. Sutura palatina transversa 21. Synchondrosis sphenooccipitalis
frontolacrimalis 14. Sutura internasalis 15. Sutura 22. Synchondrosis intersphenoidalis
nasomaxillaris 16. Sutura lacrimomaxillaris
6
Foto´s schedelnaden:
Fig. 5 : Dorsaal aanzicht van een reebokschedel (M47). De volgende schedelnaden zijn aangeduid: 8. Sutura
interfrontalis 9. Sutura frontonasalis 10. Sutura frontolacrimalis 12. Sutura zygomaticamaxillaris 14. Sutura
internasalis 15. Sutura nasomaxillaris 16. Sutura lacrimomaxillaris 17. Sutura lacrimozygomatica. Alle
schedelnaden zijn open.
Fig. 6: Rostrolateraal aanzicht reebokschedel (M47) waarbij de volgende schedelnaden zijn aangeduid:
1. Sutura coronalis 5. Sutura sphenosquamosa 6. Sutura sphenoparietalis 7. Sutura squamosa 8. Sutura
interfrontalis 9. Sutura frontonasalis 10. Sutura frontolacrimalis 11. Sutura frontozygomatica 12. Sutura
zygomaticomaxillaris 13. Sutura temporozygomatica 15. Sutura nasomaxillaris 16. Sutura lacrimomaxillaris
17. Sutura lacrimozygomatica. Alle schedelnaden staan open.
7
Fig. 7: Caudolateraal aanzicht van een reebokschedel (M47). De volgende schedelnaden zijn aangeduid:
1. Sutura coronalis 2. Sutura lambdoidea 3. Sutura occipitosquamosa 4. Sutura occipitomastoidea 7. Sutura
squamosa 11. Sutura frontozygomatica 13. Sutura temporozygomatica. Alle schedelnaden staan open.
Fig. 8: Caudaal aanzicht van een reebokschedel (M47) waarbij de volgende schedelnaden zijn aangeduid:
1. Sutura coronalis 2. Sutura lambdoidea 3. Sutura occipitosquamosa 7. Sutura squamosa 8. Sutura interfrontalis
11. Sutura frontozygomatica. Alle schedelnaden staan open.
8
Fig. 9: Ventraal aanzicht van de schedelbasisvan een reebok (M47). De volgende schedelnaden zijn aangeduid:
21. Synchondrosis sphenooccipitalis 22. Synchondrosis intersphenoidalis. Beide schedelnaden zijn open.
Fig. 10: Ventraal aanzicht van het palataal gebied van een reebokschedel (M47). De volgende schedelnaden zijn
aangeduid: 18. Sutura palatomaxillaris 19. 20. Sutura palatina transversa. De sutura palatina mediana staat
open, terwijl de beide andere beendernaden (18 en 20) aan het sluiten zijn.
9
1 MATERIAAL EN METHODE
1.1 MATERIAAL
Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van 63 gemacereerde reeënschedels van dieren tussen 0
en >7 jaar oud. Verder werden er 5 onderkaken zonder bovenschedels gebruikt van reeën van
gekende leeftijd voor de validatie van de leeftijdsbepaling aan de hand van de tanden. De dieren
werden in de vrije wildbaan dood aangetroffen of afgeschoten op verschillende plaatsen in België en
Polen.
Zeven van de reeën waren bij hun geboorte met oornummers gemarkeerd, waardoor hun leeftijd
met zekerheid gekend was (resp. 9,5 maand (D305), 14 maand (D104), 14 maand (M155), 25
maand (D304), 3 jaar en 2 maand (D342), 5 jaar en 8 maand (D316) en 6 jaar en 7 maand oud
(G12001).
Eenentwintig reeën, die in de periode 2010 tot 2013 dood werden aangetroffen in de vrije
wildbaan in Vlaanderen, werden kort na het overlijden gelijkschouwd om de doodsoorzaak te
bepalen (meestal verdrinkingsdood of multipele traumata na aanrijdingen). Aannemend dat alle
kitsen in mei-juni worden geboren, kon de leeftijd van deze reeën vrij precies bepaald worden
omdat de datum van hun dood nauwkeurig (op enkele dagen na) bekend was en de meeste van
deze reeën jonger waren dan twee jaar.
Zevenendertig schedels van reeën ouder dan 1 jaar waren afkomstig uit de osteologische
collectie van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO, Afdeling Faunabeheer,
Geraardsbergen).
Vijf schedels waren afkomstig van oudere reebokken die in Polen waren geschoten.
1.2 LEEFTIJDSBEPALING AAN DE HAND VAN HET GEBIT
Omdat de leeftijdsbepaling aan de hand van het gebit tot op heden als de gouden standaard wordt
aanzien, werd in deze studie de leeftijd van alle onderzochte reeën eerst aan de hand van het gebit
bepaald. Dit gebeurde door de masterproefstudent (J.S.) en door twee onderzoekers (A.N. en K.V.)
die onafhankelijk van elkaar het gebit op de gemacereerde schedels beoordeelden.
Bij de beoordeling van de tandmorfologie werden de volgende kenmerken geëvalueerd:
Occlusievlak: het kauwvlak van alle kiezen.
Glazuurplooien: zijdelingse inhammen van het glazuur aan de linguale kant van de
premolaren. Diepst t.h.v. de kroon en ondiepst t.h.v. de tandwortel. Duits: “Schmelzschlinge”.
Dentinestrook: geëxposeerde dentine die zichtbaar wordt op het occlusievlak van de
premolaren na afslijting van de bovenste glazuurlaag en die verloopt langs de glazuurplooien.
Duits: “Dentinband”.
10
Fig. 11: Bovenaanzicht van het occlusievlak van de caudale premolaar van de onderkaak (Saar, 1991)
Glazuurbeker = infundibulum dentis: instulping van het tandglazuur van de molaren die vanuit
het kauwvlak richting wortel in de tand binnendringt. Duits: “Kunde”.
Kauwrand: het deel van het kauwvlak van de molaren dat naar de tong gericht is.
Kauwranddentine: de bruine dentinestrook die door slijtage van de mediale kauwrand
zichtbaar wordt langs de mediale zijde van het kauwvlak van de molaren.
Fig. 12: Molar van een ree (zijaanzicht)(naar Neuhaus, 1998).
Kauwrandspits: de spits uitstekende kauwrandpunt van de molaren.
Gingivale insertielijn: de demarcatielijn tussen de verkleurde tanddelen die uitsteken boven
het tandvlees en de witte tanddelen (richting wortel) die bij het levende dier bedekt zijn door
het tandvlees.
Voor het bepalen van de leeftijd aan de hand van de tanden werd het schema gebruikt, dat opgesteld
werd door Dr. J. Casaer en Dhr. A. Neukermans van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek
(Afdeling Faunabeheer, Geraardsbergen) (schema zie bijlage).
11
Daarbij wordt uitgegaan van het gegeven dat alle kitsen in mei-juni worden geboren en dat het
afschot in België mag gebeuren voor reebokken tussen 1 mei en 15 september, en voor reegeiten en
kitsen tussen 1 januari en 31 maart.
Vermits er onduidelijkheden en onzekerheid over de accuraatheid van de ouderdomsbepaling waren
ontstaan tijdens het bestuderen van de onderkaken aan de hand van het schema uit Gerardsbergen,
werd voor de beoordeling van het gebit in dit onderzoek vooral gelet op de meest relevante
gebitskenmerken:
Aan-/afwezigheid van melktanden
Hoeveelheid dentine op het occlusievlak zichtbaar
Slijtage/hoogte van de kroonrand
Positie (hoogte) van de gingivale insertielijn
Op basis van deze kenmerken kunnen reeën onder één jaar gemakkelijk geïdentificeerd worden. Ook
reeën tussen 1 en 2 jaar hebben duidelijke gebitskenmerken. Daarboven kan een middenklasse van
reeën van 3-5 jaar geïdentificeerd worden. Verder kan men redelijk zeker bepalen, dat een dier
tussen 5 en 7 jaar oud is. Dieren die nog meer slijtage vertonen zijn meer dan 7 jaar oud.
Men kan bijgevolg met redelijke zekerheid 5 leeftijdscategorieën vaststellen:
I. Reeën < 1 jaar
II. Reeën 1 – 2 jaar
III. Reeën 3 – 5 jaar
IV. Reeën 5 – 7 jaar
V. Reeën > 7 jaar
Ter validering van deze bevindingen werden de onderkaken van de 7 reeën van gekende leeftijd
nauwkeurig onderzocht en hieronder weergegeven door middel van foto´s en een opsomming van de
typische gebitskenmerken voor elke leeftijdsklasse.
12
Klasse I: < 1 jaar
Fig. 13: Rechter onderkaak van gemerkt ree nummer D305 (9,5 maand oud): de premolaren zijn nog niet
gewisseld, M3 is nog niet doorgebroken. Er is slechts weinig dentine zichtbaar op de occlusievlakken. De
gingivale insertielijn ligt hoog. De infundibula zijn duidelijk zichtbaar.
Klasse II: 1 – 2 jaar
Fig. 14: Rechter onderkaak van gemerkt ree nummer D104 (14 maand oud): de premolaren worden net
gewisseld. De definitieve premolaren zijn al te zien onder de melkprecursoren. Alle molaren, inclusief de
drielobbige M3, zijn ingeschoven. De gingivale insertielijn op de molaren (pijlen) ligt nog hoog. Er is nog maar
weinig dentine zichtbaar op de occlusievlakken.
13
Fig. 15: De gebleekte linker onderkaak van gemerkt ree nummer M155 (14 maand oud): alle definitieve tanden
zijn aanwezig. Er is nog geen teken van slijtage zichtbaar op de kauwrand van M3. Dentine en gingivale
insertielijn zijn moeilijk te beoordelen omwille van het bleken. De infundibula van de molaren zijn nog zeer diep
en duidelijk zichtbaar.
Klasse III: 3 – 5 jaar
Fig. 16: Rechter onderkaak van gemerkt ree nummer D304 (25 maand oud): alle definitieve tanden zijn
aanwezig. M3 is nog niet in rij gekomen. Er is een duidelijk laagje dentine zichtbaar op de occlusievlakken; op M1
is deze dentinelijn reeds breed. De gingivale insertielijn ligt hoog. De infundibula zijn duidelijk zichtbaar.
Fig. 17: Linker onderkaak van gemerkt ree nummer D342 (3 jaar en 2 maand oud): alle definitieve tanden zijn
aanwezig. Er is een dentinelaag op alle occlusievlakken verschenen. De dentine op M1 is al een bredere streep.
De gingivale insertielijn ligt bijna tegen het bot aan. De infundibula zijn duidelijk zichtbaar.
14
Klasse IV: 5 – 7 jaar
Fig. 18: Rechter onderkaak van gemerkt ree nummer D316 (5 jaar en 8 maand oud): alle definitieve tanden zijn
aanwezig en reeds duidelijk aan slijtage onderhevig. Op alle occlusievlakken zijn brede tot zeer brede
dentinestroken te zien. De premolaren wijzen al sterke slijtageverschijnselen op. De infundibula zijn nog
aanwezig op alle molaren.
Klasse V: > 7 jaar
Fig. 19: Linker onderkaak van gemerkt ree nummer G12001 (6 jaar en 7 maand oud): alle tanden wijzen sterke
slijtage op. De occlusievlakken zijn bijna vlak, er is geen sprake meer van kauwrandspitsen. De dentine op alle
occlusievlakken is zeer breed. De infundibula zijn niet meer diep en t.h.v. M1 volledig afgesleten.
15
Hierna volgen foto´s van linker onderkaken van reeën uit de onderzoeksreeks, waarvan de leeftijd
niet exact geweten is, maar door de verschillende onderzoekers gelijkaardig werd bepaald:
Fig. 20: Linker onderkaak van reegeit M43 (<1 jaar oud). Vijf tanden zijn doorgebroken: Pd2, Pd3, Pd4, M1, M;
M3 is nog niet ingeschoven. De kauwrandspitsen van M1 en M2 zijn duidelijk uit te maken. De dentinestreep is
nog zeer fijn op M1 en ontbreekt nog op het occlusievlak van M2 en M3. De gingivale insertielijn ligt hoog.
Fig. 21: Linker onderkaak van reebok G54946 (ongeveer 1 jaar oud). Pd2, Pd3 en Pd4 moeten nog gewisseld
worden. P3 en P4 zijn al te zien. M3 is bijna volledig in rij gekomen. De blijvende tanden vertonen nog geen
slijtage en er is nog maar weinig dentine te zien op de kauwvlakken van de molaren. De gingivale insertielijn ligt
hoog.
Fig 22: Linker onderkaak van reegeit M146 (1-2 jaar oud). De premolaren zijn gewisseld. De tweelobbige P4
heeft de plaats ingenomen van de drielobbige Pd4, waardoor een duidelijk diastema is ontstaan tussen P4 en
M1. Op P3 en P4 is al een klein laagje dentine zichtbaar maar de kroonhoogte is nog niet veel afgesleten. De
gingivale insertielijn is reeds lager komen te liggen.
16
Fig. 23: Linker onderkaak van reegeit M46 (2-3 jaar oud). Het diastema tussen P4 en M1 is nog zichtbaar. De
kauwvlakken van de molaren vertonen lichte slijtage en er is dentine verschenen. P3 en P4 vertonen ook al een
klein laagje dentine.
Fig. 24: Linker onderkaak van reebok P3 (3-5 jaar oud). De kroonhoogte is duidelijk verminderd. De gingivale
insertielijn ligt heel laag tegen het bot. Een beetje kauwranddentine is zichtbaar op de premolaren en de
dentinestrook is duidelijk verbreed op het occlusievlak van M1 en M2.
Fig. 25: Linker onderkaak van reebok G11045 (zeker >7 jaar oud): alle tanden zijn ver afgesleten. Er is veel
dentine zichtbaar op de kauwvlakken van alle tanden. De glazuurbekers aan M1 zijn al verdwenen en zijn reeds
sterk verkleind op de andere molaren. De gingivale insertielijn is nog nauwelijks te zien.
17
1.3 SLUITEN VAN DE SCHEDELNADEN
De sluiting van de schedelnaden kan drie verschillende stadia vertonen:
1. Volledig open (fig. 26): aangeduid in de overzichtstabel (tabel 1) met het symbool “+”.
2. Sluitend en bijgevolg nog te zien als een nauwe spleetvormige beengroeve (fig. 27):
aangeduid in de overzichtstabel (tabel 1) met het symbool “+/-“.
3. Gesloten en niet meer zichtbaar (fig. 28): aangeduid in de overzichtstabel (tabel 1) met het
symbool “_”.
Fig. 26: Ventraal zicht op de schedelbasis van reegeit M43 De pijltjes wijzen op open schedelnaden.
21. Synchondrosis sphenooccipitalis 22. Synchondrosis intersphenoidalis
Fig. 27: Lateraal zicht op de schedel van reegeit M46. De pijl wijst op een zich sluitende schedelnaad. De sutura
zygomaticomaxillaris (#12) is hier wel nog te zien maar staat niet meer duidelijk open.
18
Fig. 28: Ventraal zicht op de schedelbasis van reegeit G12001. De pijltjes wijzen op de plaatsen waar de
schedelnaden (21. Synchondrosis sphenooccipitalis en 22. Synchondrosis intersphenoidalis) voor de sluiting
zichtbaar waren. Nu zijn de schedelnaden gesloten.
Op de volgende bladzijde volgt een tabel met een overzicht van alle onderzochte schedels, hun
vermoedelijke leeftijd bepaald door verschillende onderzoekers aan de hand van het gebit, en een
beschrijving van het sluiten van de drie meest relevante schedelnaden op elk van deze schedels.
19
Nr ID SEX Geschatte leeftijd Sluiten schedelnaden Opm.
A B SO (#21)1
IS (#22)2
PM(#18)3
1 G65074 ♂ 9m <1j + + +/-
2 M154 ♀ <1j + + +/-
3 M130 ♀ <1j + + +/-
4 M42 ♀ <1j + + +/-
5 M45 ♀ <1j + + +/-
6 M135 ♂ <1j + + +/-
7 M155 ♂ 14m _ + +/- G4
8 M43 ♀ 1-2j + + +/-
9 M47 ♂ 1-2j + + +/-
10 M140 ♂ 1-2j + + +/-
11 G100x4 ♀ 13m 1-2j +/- + +
12 G54946 ♂ 14m 1-2j + + +/-
13 G65069 ♂ 14m 1-2j + + +/-
14 M141 ♂ 1-2j + + +/-
15 G50378 ♂ 15m 1-2j + + +/-
16 G65062 ♂ 15m 1-2j + + +/-
17 G61790 ♂ 16m 1-2j + + +/-
18 G52696 ♀ 19m 1-2j _ + +/-
19 G52734 ♀ 22m 1-2j _ _ +/-
20 G53558 ♀ 22m 1-2j _ + _
21 G53028 ♀ 22m 1-2j _ + +/-
22 G53026 ♀ 22m 1-2j _ + +/-
23 M46 ♀ 1-2j _ +/- +/-
24 M144 ♂ 1-2j + + +/-
25 M145 ♂ 1-2j _ + +/-
26 M146 ♀ 1-2j +/- + +/-
27 G502 ♀ 2j plus 3-5j _ + +/-
28 M44 ♀ 3-5j _ + +/-
29 M131 ♀ 3-5j _ + +/-
30 M41 ♂ 3-5j + af5
+/-
31 G7021 ♂ 2 j 3-5j _ _ +/-
32 G60841 ♂ 28m 3-5j + + +/-
33 G64279 ♂ 32m 3-5j _ _ +/-
34 G103996 ♀ 2-3j 3-5j af5
_ +/-
35 G52360 ♀ 34m 3-5j _ +/- +/-
36 G53552 ♀ 34m 3-5j _ _ +/-
37 G53571 ♀ 46m 3-5j _ _ +/-
38 M49 ♀ 3-5j _ _ +/-
39 P1 ♂ 3-5j _ + +/-
40 P2 ♂ 3-5j + + +/-
41 P5 ♂ 3-5j _ + +/-
20
42 P3 ♂ 3-5j _ +/- +/-
43 M48 ♂ 3-5j _ _ +/-
44 G53035 ♀ 46m 3-5j _ _ +/-
45 G53566 ♀ 46m 3-5j af5
_ +/-
46 G53555 ♀ 58m 3-5j _ + +/-
47 G54334 ♀ 46m 3-5j _ _ +/-
48 G52743 ♀ 46m 3-5j _ +/- +/-
49 G53040 ♀ 46m 3-5j _ _ _
50 GY ♀ 3-4j 3-5j _ + +/-
51 G53032 ♀ 70m 3-5j _ _ +/- 6
52 G52753 ♀ 70m 5-7j _ _ +/-
53 G52333 ♀ 60/70m 5-7j _ _ +/- ≠li/re7
54 G53031 ♀ 58m 5-7j _ _ +/-
55 G52708 ♀ 58m 5-7j _ _ +/-
56 P4 ♂ 5-7j _ _ +/-
57 G52365 ♀ 70m 5-7j _ _ +/-
58 M151 ♀ 5-7j _ _ _
59 G12001 ♀ 6j + 7m 6j + 7m _ _ +/- G4
60 G53038 ♀ 82m >7j
_ _ +/-
61 G54280 ♀ 82m >7j
_ _ +/-
62 M149 ♀ >7j
_ _ _
63 G11045 ♂ ca. 8j >7j
_ _ +/-
Tabel 1: Legende:
A: Leeftijdsbepaling door het INBO
B: Gevalideerde leeftijdscategorieën
1: Synchondrosis sphenooccipitalis
2: Synchondrosis intersphenoidalis
3: Sutura palatomaxillaris
4: Gemerkt dier met gekende leeftijd
5: Stuk van de schedel is afgebroken.
6: De rechter onderkaak vertoonde een letsel; daarom is de linker onderkaak waarschijnlijk veel meer afgesleten.
7: De twee kaaktakken zijn verschillend sterk afgesleten.
21
2 RESULTAAT
Na onderzoek van alle schedelnaden is gebleken, dat de meeste suturae niet relevant zijn voor de
leeftijdsbepaling. Bijna alle naden blijven bij reeën immers tot op zeer hoge leeftijd open. Andere
schedelnaden sluiten zeer onregelmatig en een drietal naden sluiten in een beter afgelijnd tijdsbestek.
2.1 SCHEDELNADEN DIE NOOIT VERDWIJNEN
De volgende schedelnaden waren bij geen van de onderzochte schedels gesloten:
2 - Sutura lambdoidea
3 - Sutura occipitosquamosa
4 - Sutura occipitomastoidea
5 - Sutura sphenosquamosa
6 - Sutura sphenoparietalis
7 - Sutura squamosa
8 - Sutura interfrontalis
9 - Sutura frontonasalis
10 - Sutura frontolacrimalis
11 - Sutura frontozygomatica
12 - Sutura zygomaticomaxillaris
13 - Sutura temporozygomatica
16 - Sutura lacrimomaxillaris
17 - Sutura lacrimozygomatica
19 - Sutura palatina mediana
20 - Sutura palatina transversa
23 - Synchondrosis intermandibularis
2.2 ZEER ONREGELMATIG SLUITENDE SCHEDELNADEN
1 – Sutura coronalis: is nooit volledig gesloten. Bij zeer veel dieren, vooral jonger dan 3 jaar,
is ze nog volledig open, bij de meeste oudere dieren is ze aan het sluiten. Deze sutura was
reeds aan het sluiten bij enkele zeer jonge dieren, zoals M42 en M45 (< 1 jaar oud). Bij een
heel oud dier (M151 – 5 - 7 jaar) en ook nog bij enkele andere reeën ouder dan 3 jaar was
deze beendernaaden nog open.
14 – Sutura internasalis: is vaak niet te beoordelen omdat het os nasale snel afbreekt. Bij de
meeste jonge dieren tot 3 jaar oud is de sutura nog open. Bij ree nummer M130 (<1 jaar) was
zij echter reeds aan het sluiten en ook bij één van de oudste dieren (M149, > 7 jaar) stond de
sutura internasalis nog open.
15 – Sutura nasomaxillaris: is vaak niet te beoordelen omdat het os nasale makkelijk
afbreekt. Deze sutura is nooit volledig gesloten en ze is open bij de meeste dieren onder de
22
drie jaar. Bij enkele jongere dieren was deze sutura echter reeds gesloten (zoals M42 en
M45, beiden < 1 jaar). Bij het oudste dier (M149, > 7 jaar) was de sutura nasomaxillaris
echter nog open, evenals bij enkele andere reeën tussen de 3 en 5 jaar (bv. M49).
2.3 DE DRIE MEEST RELEVANTE SCHEDELNADEN
21 – Synchondrosis sphenooccipitalis: De synchondrosis sphenooccipitalis bevindt zich aan
de ventrale schedelbasis, ongeveer 2,5 cm rostraal van de caudale schedelrand (fig. 4 en 9).
Deze synchondrosis was open bij alle dieren tot 1 jaar oud. Tussen 1 en 2 jaar sluit ze en bij
ongeveer 50% van de dieren tussen 1 en 2 jaar was de sutura nog open, terwijl zij bij de
andere helft van de dieren uit deze leeftijdsklasse aan het sluiten of reeds gesloten was.
De synchondrosis sphenooccipitalis was gesloten bij alle dieren ouder dan 2 jaar met
uitzondering van drie reeën tussen 3 en 5 jaar oud (M41, G60841 en P2) waar ze nog volledig
open was.
De synchondrosis sphenooccipitalis werd nooit meer open gezien bij reeën ouder dan 5 jaar.
22 – Synchondrosis intersphenoidalis: De synchondrosis intersphenoidalis bevindt zich op de
ventrale schedelbasis, ongeveer 4,5 cm afstand rostraal van de caudale schedelrand (fig. 4
en 9).
De synchondrosis was open bij alle dieren jonger dan 3 - 5 jaar, met uitzondering van ree
M46 (1 - 2 jaar) waarbij de synchondrosis reeds aan het sluiten was en ree G52734 (1 - 2
jaar) waar ze volledig gesloten was.
De synchondrosis intersphenoidalis sluit op de leeftijd van 3 - 5 jaar. In deze leeftijdsklasse
was de sutura ongeveer bij de helft van de dieren reeds gesloten, bij de andere helft was ze
aan het sluiten of stond zelfs nog volledig open bij enkele dieren.
De synchondrosis intersphenoidalis werd nooit meer open gezien bij reeën ouder dan 5 jaar.
18 – Sutura palatomaxillaris (fig. 4 en 10): was bij alle dieren jonger dan 7 jaar nog te zien
maar reeds aan het sluiten. Bij ree G100x4 (1 - 2 jaar) was de naad nog volledig open. Ze
was slechts volledig gesloten bij ree M151 (5 - 7 jaar) en M149 (> 7 jaar). Toch was deze
sutura reeds volledig gesloten bij drie jongere reeën, namelijk reeën M155 (14 maand),
G53558 (1 - 2 jaar) en G53040 (3 - 5 jaar). Bij reeën M44 (3 - 5 jaar) en M131 (3 - 5 jaar) was
de sutura op sommige plaatsen volledig gesloten en op de rest van haar verloop deels
gesloten.
23
3 BESPREKING
Uit het onderzoek is gebleken dat het sluiten van de schedelnaden geen ondubbelzinnige
leeftijdsbepaling bij reeën mogelijk maakt.
Het kan echter een aanvulling zijn bij de ouderdomsbepaling aan de hand van het gebit. Zo zal een
ree waarbij de sutura palatomaxillaris (#18) gesloten en niet meer te zien is, zeer waarschijnlijk ouder
zijn dan 7 jaar.
Verder kan men de synchondrosis sphenooccipitalis (#21) en de synchondrosis intersphenoidalis
(#22) beoordelen. Is de synchondrosis sphenooccipitalis nog open, dan is het dier zeer zeker jonger
dan 1 jaar. Is deze schedelnaad gesloten, dan is het dier minimum drie jaar oud. Als bij een ree de
synchondrosis intersphenoidalis open staat, dan is het dier jonger dan drie jaar; is deze sutura
gesloten, dan is het dier minimum 3 jaar oud.
De leeftijdsbepaling aan de hand van de schedelnaden kan dus als bijkomend hulpmiddel worden
aanzien, maar zeker niet als een alleenstaand criterium.
De resultaten uit deze studie moeten best nog aan een groter aantal schedels gevalideerd worden
maar zijn zeker complementair aan de leeftijdsbepaling aan de hand van gebit en beenderen.
Uit dit onderzoek bleek ook dat een nauwkeurige leeftijdsbepaling aan de hand van tanden (op
maanden na) onbetrouwbaar lijkt. Pas wanneer nog meer gebitten en schedels ter beschikking
zouden komen van reeën die bij hun geboorte gemerkt werden, zou men de ouderdomsbepaling
nauwkeuriger kunnen valideren. Zonder dergelijk referentiemateriaal blijkt na dit onderzoek dat de
tandslijtage te veel individuele verschillen vertoont om bij reeën ouder dan 1-2 jaar de leeftijd
nauwkeurig, i.e. met een accuraatheid van 1 jaar, te bepalen.
24
REFERENTIELIJST
Aitken R. J. (1975). Cementum layers and tooth wear as criteria for ageing Roe deer. Journal of
Zoology , 175, p. 15-28.
Bieger W. (1939). Anleitung zur Altersschätzung des Wildes (Ausg. 2). Berlin: Paul Parey,
p. 14-35.
Blase R. (1970). Die Jägerprüfung. Melsungen: Verlag J. Neumann-Neudamm, p. 147-149.
Blase R. (2001). Die Jägerprüfung (Ausg. 27). Wiebelsheim: Quelle & Meyer Verlag, p. 149-190.
Boch J., Schneidawind H. (1988). Krankheiten des jagdbaren Wildes. Hamburg: Paul Parey,
p. 125-126.
Casaer J. ( 2013). Determinatiesleutel voor leeftijdsbepaling bij reeën a.d.h.v. de onderkaak.
Uitgegeven door het instiuut voor Natuur- en Bosonderzoek, Gerardsbergen, p.1-4
Cocquyt G., Driessen B., Simoens P. (2005). Variability in the eruption of the permanent incisor
teeth in sheep. The Veterinary Record , 157, p. 619-623.
DAVID J. D., POSWILLO D., SIMPSON D. (1982). The craniosynostoses. Berlin, Heidelberg, New
York: Springer Verlag. Geciteerd door Kierdorf et al. (1995)
Habermehl K. H. (1961). Die Altersbestimmung bei Haustieren, Pelztieren und beim jagdbaren
Wild. Berlin und Hamburg: Paul Parey, p. 165-179.
Habermehl K. H. (1985). Altersbestimmung bei Wild- und Pelztieren (Ausg. 2). Berlin und
Hamburg: Paul Parey, p. 16-46.
Habermehl K., Geiger G., Wehner M. (1980). Zur Technik der Darstellung und zur Bewertung der
altersabhängigen Wurzelzementschichtung an den Zangen (I1) des europäischen
wiederkauenden Schalenwildes. Säugetierkundliche Mitteilungen, 28-4, p. 301-309. Geciteerd
door Saar M. (1991)
Hofmann R. R. (1978). Wildbiologische Informationen für den Jäger. Stuttgart: Ferdinand Enke
Verlag, p. 189-191.
Høye T. T. (2006). Age determination in roe deer - a new approach to tooth wear evaluated on
known age individuals. Acta Theriologica , 51, p. 205-214.
Kerschagl W. (1952). Rehwildkunde. Wien: Hubertusverlag, p. 39-239.
Kierdorf U., Kierdorf H., Düwel F.-W. (1995). Persistenz von Suturen im Parietalbereich des
Cervidenschädels. Zeitschrift für Jagdwissenschaft, 41-3, p. 232-235.
Klip B. (2003). Leeftijdsbepaling bij reeën subjectief en objectief. Capreolus , 37, p. 12-14.
Krebs H. (1976). Jung oder alt? (Ausg.9). München: BLV Verlagsgesellschaft, p. 32.
Lambrecht H. (2010). Leeftijdsbepaling bij reeën. Onderzoeksstudie Faculteit Diergeneeskunde,
Gent.
Muylle S., Simoens P., Lauwers H. (1999). Age related morphology of equine incisors.
Doctoraatsthesis Faculteit Diergeneeskunde, Gent, p.164-184.
Neuhaus, A. H. (1998). Das Rehwild. (Ausg. 3) Mainz: Verlag Dieter Hoffmann, p. 5-27.
Oehsen F. (1988). Jäger-Einmaleins (10 Ausg.). Hannover: Landbuch-Verlag, p. 111-115.
Reimoser F., Willing R., Zandl J., Reimoser S. (2004). Genauigkeit der Altersbestimmung nach
der Zahnabnutzung am Unterkiefer beim Reh. Beiträge zur Jagd- und Wildforschung , 29,
25
p. 151-164.
Richter T. (2009). Hoe oud is dat ree precies? Leeftijdsbepaling met behulp van slijpplaatjes.
De Nederlandse Jager , 17, p. 22-23.
Rieck W. (1979). Rehwildalter-Merkblatt (Ausg. 7). Münden: Verlag Dieter Hoffmann, p. 3-8.
Rutten A. (2003). Leeftijdsbepaling bij het ree na het schot. Capreolus , 38, p. 15-17.
Saar M. (1991). Altersabhängige Veränderungen am Schädel und an den Zähnen des Rehes,
Capreolus capreolus (Linné, 1785). Doctoraatsthesis Faculteit Geneeskunde, Gießen,
p. 13-123.
Schätze C. (2009). Genauer geht´s nicht - Die Zementzonenmethode. Wild und Hund , 4,
p. 24-27.
Schoon R. (2006). Met een mond vol tanden... Capreolus , 50, p. 12-13.
Sieben J. (2013). Leeftijdsbepaling van de ree aan de hand van het gebit. Literatuurstudie
Faculteit Diergeneeskunde, Gent.
Stubbe C., Lockow K. W. (1990). Meßschieber statt Götterblick. Wild und Hund , 26, p. 48-50.
Stubbe C., Passarge H. (1980). Rehwild (Ausg. 2). Berlin: VEB Deutscher Landwirtschaftsverlag,
p. 73-93.
Thate J. O. (1970). Het Reewild. Leiden: Drukkerij N.V. J.J. Groen en Zoon, p. 11-123.
Wagenknecht E. (1972). Die Altersbestimmung des erlegten Wildes (Ausg. 2). Berlin:
VEB Deutscher Landwirtschaftsverlag, p. 17-74.
26
BIJLAGE
Determinatiesleutel voor de leeftijdsbepaling bij reeën a.d.h.v de onderkaak
(Casaer, 2013)
1. Aantal tanden zichtbaar in de onderkaak:
a. 3 tanden (enkel incisivi, geen molaren) ………………………………...…………....< 3 maanden
b. 4-5 tanden ……………………………………………………………………………………………..2.
c. 6 tanden ……………………………………………………………………………………………….3.
2. -
a. 4 tanden: p2, p3, p4, M1…………………………………………………………….….4-6 maanden
b. 5 tanden: p2, p2, p4, M1, M2, maar M3 nog niet ingeschoven……………..……6-12 maanden
3. 6 tanden ≥ 1jaar -
a. p2, p3, p4 porselein wit, tandvlees zit nog hoog, scherpe zaag.
M3 al of nog niet volledig ingeschoven, geen slijtage.
Jeugdklasse.............................................................................................................................4.
b. Alle tanden ingeschoven.
Kauwvlakken vertonen lichte tot sterke slijtage.
Kauwranden vormen nog een matig tot botte zaag.
Tandplooien aanwezig tot bijna verdwenen.
Middenklasse…………………………………………….…………………………………...….......6.
c. Sterk afgesleten gebit.
Kauwvlakken vrij vlak.
Kauwranden bijna verdwenen, botte zaag tot geen zaag.
Tandplooien verdwenen.
Oudere klasse…………………………………………………………………………………..…...9.
4. Jeugdklasse -
a. p2, p3, p4 worden nog gewisseld, M3 wordt ingeschoven…………………………12 maanden
b. M3 is al ingeschoven………………………………………………………………………………….5.
5. -
a. p2, p3, p4 worden gewisseld (nieuwe vaste premolaren goed zichtbaar)……..13-15 maanden
b. Tandvlees zit vrij hoog. P2, P3 en P4 zijn gewisseld. De tweelobbige P4 komt in de
plaats van de drielobbige. De voeg die de smallere P4 veroorzaakt is zeer duidelijk.
P4 bevat een klein laagje dentine. P2 en P3 zijn nog niet volledig gevormd.
De kauwrandspitsen van de molaren vormen een scherpe zaag. M3 is nog niet
volledig gevormd.…………………………………………………………….………15-24 maanden
27
6. Middenklasse -
a. Voeg tussen P4 en M1 nog zichtbaar.
Kauwvlakken vertonen lichte slijtage.
Kauwranden zijn nog hoog.
Tandvlees zakt al verder naar onder.
P3 en P4: dun laagje dentine.
Laatste zuil van M3: lichtjes afgesleten + beetje dentine aanwezig………………………2-3 jaar
b. Voeg niet meer zichtbaar………………………………………………………………………..……7.
7. -
a. Kauwvlakken zijn gereduceerd in hoogte.
De kauwranden van de molaren zijn gereduceerd in hoogte maar vormen wel nog een botte
zaag.
Tandplooien nog licht aanwezig.
Een beetje dentine is zichtbaar op de laatste helft van P2, en volledig op P3 en P4.
Het kauwvlak van P3 is bijna vlak.
De laatste zuil van M3 is volledig afgesleten aan de wangzijde.
Het infundibulum is nog niet geïsoleerd…………………………………………………....3-4 jaar
b. De kauwrandspitsen zijn al goed afgesleten bij M1; M2 en M3 vormen nog een
zaag…………………………………………………………………………………………………..…8.
8. -
a. De kauwrandspitsen vertonen slijtage.
Bij M2 en M3 zijn de kauwranden nog vrij scherp en vormen een zaag.
Tandplooien van M1 zijn volledig verdwenen, bij de andere tanden zijn ze nog licht
aanwezig.
Het infundibulum (trechtervormig) van de laatste tandzuil van M3 is compleet geïsoleerd.
Dentine is erop verschenen en staat in verbinding met zuil 2 van M3.
Er is dentine op de laatste oppervlakte van P2, de top van P3 en de tongkant van de eerste
zuil van P4 is vlak afgesleten……………………………………………………………….4-5 jaar
b. De kauwvlakken zijn redelijk vlak afgesleten.
De kauwranden vormen nog een botte zaag. Bij M1 vlak afgesleten, M2 en M3 en
kleine top.
De tandplooien zijn bijna verdwenen, enkel bij M1 is de plooi al volledig verdwenen.
De kauwrand en het kauwoppervlak vormen daar een kuiltje.
Het infundibulum van de laatste zuil van P3 is volledig geïsoleerd……………………….5 jaar
28
9. Oudere klasse -
a. Sterk afgesleten gebit.
Kauwvlakken van P2, P3 en P4 zijn vlak.
Kauwranden zijn eveneens sterk afgesleten.
De botte zaag bestaat nog.
Het laatste infindibulum van P4 is compleet geïsoleerd.
De toppen van M1, M2 en M3 aan de tongkant zijn ook vlak afgesleten en de
spitsen aan de wangzijde zijn gereduceerd in hoogte……………………………………..…6 jaar
b. Tandvlak is vrij vlak.
De infundibula van de molaren zijn allemaal geïsoleerd.
Bij M1 is de slijtage zo groot dat het voorste infundibulum verdwenen is en dentine van de
eerste kauwvlakken er volledig over verdeeld is.
Tandplooien zijn volledig verdwenen.
Een spleetvormig infundibulum is geïsoleerd in het midden van P3.
De laatste infundibula van P3 en P4 zijn gereduceerd in grootte en weggesleten
(bijna onzichtbaar)………………………………………………………………………………7 jaar
c. Het laatste deel van M1 is gereduceerd tot nauwe spleet.
Het infundibulum van de laatste zuil van M3 is strak begrensd.
Hoe ouder het dier, hoe minder infundibula er te zien zijn en hoe meer dentine er verspreid
wordt over de kauwvlakken…………………………………………………………8 jaar of ouder
Vanaf de leeftijd van 4 à 5 jaar kunnen er variaties zijn in het afslijten van de tanden. Meestal klopt de
leeftijdsbepaling volgens de beschrijving, maar er zijn altijd uitzonderingen.
29
30