taal - dbnl.org · de emancipatie van de jaren zestig leidde ook tot het ontstaan van allerlei...
TRANSCRIPT
ZUID
HOLLANDS
Cor van Bree
Taalin stad en land
Sdu UITGEVERS
ZUID- HOLLANDS
Taalin stad en land
ZUID- HOLLANDS
Aan Jo Daan, die lang vóór mij het Zuid-Hollands verkende Aan Jo Daan, die lang vóór mij het Zuid-Hollands verkende
ZUID-HOLLANDS HOLLANDS TUSSEN IJ EN HARINGVLIET
Cor van Bree
Sdu Uitgevers, Den Haag
Taalin stad en land
ZUID-HOLLANDS HOLLANDS TUSSEN IJ EN HARINGVLIET
Cor van Bree
Sdu Uitgevers, Den Haag
De complete reeks 'Taal in stad en land',
hoofdredactie Nicoline van der Sijs:
1 Amsterdams door Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak
2 Fries en Stadsfries door Pieter Duijff
3 Gronings door Siemon Reker
4 Haags door Michael Elias i.s.m. Ton Goeman
5 Leids door Dick Wortel
6 Maastrichts door Ben Salemans en Flor Aarts
7 Oost-Brabants door Jos Swanenberg en Cor Swanenberg
8 Rotterdams door Marc van Oostendorp
9 Stellingwerfs door Henk Bloemhoff
10 Utrechts, Veluws en Flevolands door Harrie Scholtmeijer
11 Venloos, Roermonds en Sittards door Pierre Bakkes
12 West-Brabants door Hans Heestermans en Jan Stroop
l3 Zuid-Gelderse dialecten door Jan Berns
14 Sallands, Twents en Achterhoeks door Jan Nijen Twilhaar
15 Heerlens Nederlands door Leonie Cornips
16 Taal van de Wadden door Mathilde Jansen en Marc van Oostendorp
17 Drents door Henk Bloemhoff en Henk Nijkeuter
18 Zeeuws door Lo van Driel
19 Noord-Hollands door Jan Berns
20 Zuid-Hollands door Cor van Bree
Vormgeving omslag en binnenwerk: Villa Y, Den Haag Zetwerk: PROgrafici, Goes Druk en afwerking: A-D druk BV, Zeist
© Cor van Bree, 2004
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestem
ming van de uitgever.
No part of this baak may be reproduced in any farm, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
ISBN 90 1209021 0
De complete reeks 'Taal in stad en land',
hoofdredactie Nicoline van der Sijs:
1 Amsterdams door Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak
2 Fries en Stadsfries door Pieter Duijff
3 Gronings door Siemon Reker
4 Haags door Michael Elias i.s.m. Ton Goeman
5 Leids door Dick Wortel
6 Maastrichts door Ben Salemans en Flor Aarts
7 Oost-Brabants door Jos Swanenberg en Cor Swanenberg
8 Rotterdams door Marc van Oostendorp
9 Stellingwerfs door Henk Bloemhoff
10 Utrechts, Veluws en Flevolands door Harrie Scholtmeijer
11 Venloos, Roermonds en Sittards door Pierre Bakkes
12 West-Brabants door Hans Heestermans en Jan Stroop
l3 Zuid-Gelderse dialecten door Jan Berns
14 Sallands, Twents en Achterhoeks door Jan Nijen Twilhaar
15 Heerlens Nederlands door Leonie Cornips
16 Taal van de Wadden door Mathilde Jansen en Marc van Oostendorp
17 Drents door Henk Bloemhoff en Henk Nijkeuter
18 Zeeuws door Lo van Driel
19 Noord-Hollands door Jan Berns
20 Zuid-Hollands door Cor van Bree
Vormgeving omslag en binnenwerk: Villa Y, Den Haag Zetwerk: PROgrafici, Goes Druk en afwerking: A-D druk BV, Zeist
© Cor van Bree, 2004
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestem
ming van de uitgever.
No part of this baak may be reproduced in any farm, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
ISBN 90 1209021 0
VDDrWfJDrd bij fÛ, rukr (Tw ~ stut m WuJ/
Op 1 mei 2002 zijn de eerste dertien delen van de reeks 'Taal in stad en land'
verschenen bij Sdu Uitgevers; zie de pagina hiernaast voor een overzicht en
zie het kaartje op pagina 7. Ieder deel van de reeks beschrijft de taal van een
bepaalde streek of stad. Tussen 2003 en 2005 zullen de volgende delen ver
schijnen, met beschrijvingen van streektalen in zowel Nederland als België.
Uiteindelijk zullen alle regionale variëteiten van het Nederlands (inclusief de
minderheidstaal Fries), zijn beschreven, sommige globaal en andere gede
tailleerder. De boeken zijn bedoeld voor ieder die in Nederlandse dialecten is
geïnteresseerd - of men deze nu zelf spreekt of niet.
Taal en dialect
Benamingen als taal, standaardtaal, dialect, accent, streektaal, sociolect,
groepstaal bestaan naast elkaar; ze zijn nauw verbonden met de taal
ontwikkeling en de visie hierop. In deze reeks willen wij benadrukken dat
alle taalvariëteiten taalkundig gelijkwaardig zijn, vandaar de reekstitel
(bedacht door Jacomine Nortier) Taal in stad en land.
Hoe verliep de taalontwikkeling in Nederland? De taal die in de Middel
eeuwen werd gesproken, verschilde per regio, stad en zelfs dorp. Er beston
den dus alleen streektalen. Tijdens de Renaissance werd naast de geleerden
taal Latijn steeds vaker de volkstaal, dus het Nederlands, gebruikt, zowel in
5
VDDrWfJDrd bij fÛ, rukr (Tw ~ stut m WuJ/
Op 1 mei 2002 zijn de eerste dertien delen van de reeks 'Taal in stad en land'
verschenen bij Sdu Uitgevers; zie de pagina hiernaast voor een overzicht en
zie het kaartje op pagina 7. Ieder deel van de reeks beschrijft de taal van een
bepaalde streek of stad. Tussen 2003 en 2005 zullen de volgende delen ver
schijnen, met beschrijvingen van streektalen in zowel Nederland als België.
Uiteindelijk zullen alle regionale variëteiten van het Nederlands (inclusief de
minderheidstaal Fries), zijn beschreven, sommige globaal en andere gede
tailleerder. De boeken zijn bedoeld voor ieder die in Nederlandse dialecten is
geïnteresseerd - of men deze nu zelf spreekt of niet.
Taal en dialect
Benamingen als taal, standaardtaal, dialect, accent, streektaal, sociolect,
groepstaal bestaan naast elkaar; ze zijn nauw verbonden met de taal
ontwikkeling en de visie hierop. In deze reeks willen wij benadrukken dat
alle taalvariëteiten taalkundig gelijkwaardig zijn, vandaar de reekstitel
(bedacht door Jacomine Nortier) Taal in stad en land.
Hoe verliep de taalontwikkeling in Nederland? De taal die in de Middel
eeuwen werd gesproken, verschilde per regio, stad en zelfs dorp. Er beston
den dus alleen streektalen. Tijdens de Renaissance werd naast de geleerden
taal Latijn steeds vaker de volkstaal, dus het Nederlands, gebruikt, zowel in
5
literaire en wetenschappelijke werken als in bijbelvertalingen. Door de
opkomst van de drukpers vonden de teksten bovendien een ruimere ver
spreiding dan voorheen. Omdat daarbij de taalverschillen tussen de verschil
lende regio's hinderlijk voor de communicatie bleken, schiep men een over
koepelende standaardtaal, waarin althans in de geschreven taal de regionale
verschillen beperkt werden. Vanaf die tijd bestond er een verschil tussen
enerzijds de dialecten, die in een bepaalde streek gesproken werden, en
anderzijds de gestandaardiseerde schrijftaal, die in het hele Nederlandstalige
gebied min of meer uniform was.
Hierbij dient opgemerkt dat er formeel geen verschil bestaat tussen een
taal en een dialect. Traditioneel wordt Fries een taal en Gronings een dialect
genoemd, maar in taalkundig opzicht verschillen zij niet: het Fries en het
Gronings zijn beide volwaardige taalsystemen. Hoogstens kan men volhou
den dat het verschil tussen het Fries en het Standaardnederlands groter is
dan dat tussen het Gronings en het Standaardnederlands. Het verschil tussen
het Standaardnederlands en een Nederlands dialect ligt in buitentalige
zaken: in het feit dat spelling, grammatica en woordkeus van het Standaard
nederlands zijn geüniformeerd, vastgelegd en op school worden onderwe
zen, en dat het Standaardnederlands tot staatstaal is verheven. Vandaar dat
taalkundigen op de vraag wat het verschil is tussen een taal en een dialect,
hun toevlucht nemen tot one-liners zoals 'taal is een dialect met een leger en
een vloot' en 'taal is een dialect met een nationale vlag'. Standaardtaal en
dialect hebben een verschillende maatschappelijke positie gekregen, en daar
door ook een verschillende maatschappelijke waardering.
Zoals gezegd bestond er vanaf ongeveer de zeventiende eeuw een gestan
daardiseerde schrijftaal. De gesproken taal bleef tot eind negentiende eeuw
van streek tot streek verschillen. Halverwege de negentiende eeuw ontstond
er een soort beschaafde spreektaal, een gesproken eenheidstaal, waaraan
aanvankelijk alleen de gegoede burgers zich hielden. Deze beschaafde
spreektaal breidde zich vanuit de Randstad steeds meer uit, ten koste van de
dialecten, dankzij onderwijs, grotere mobiliteit, dienstplicht, radio en later
televisie. Men ging de standaardtaal nu wel Algemeen Beschaafd Nederlands
of ABN noemen. Anderzijds groeiden vanaf ongeveer 1900 de plattelands
dialecten steeds meer toe naar de standaardtaal, of ze pasten zich aan elkaar
aan in grotere dialectgebieden, zodat regiolecten ontstonden zoals binnen
delen van het Nedersaksisch en het Zuid-Limburgs.
6
literaire en wetenschappelijke werken als in bijbelvertalingen. Door de
opkomst van de drukpers vonden de teksten bovendien een ruimere ver
spreiding dan voorheen. Omdat daarbij de taalverschillen tussen de verschil
lende regio's hinderlijk voor de communicatie bleken, schiep men een over
koepelende standaardtaal, waarin althans in de geschreven taal de regionale
verschillen beperkt werden. Vanaf die tijd bestond er een verschil tussen
enerzijds de dialecten, die in een bepaalde streek gesproken werden, en
anderzijds de gestandaardiseerde schrijftaal, die in het hele Nederlandstalige
gebied min of meer uniform was.
Hierbij dient opgemerkt dat er formeel geen verschil bestaat tussen een
taal en een dialect. Traditioneel wordt Fries een taal en Gronings een dialect
genoemd, maar in taalkundig opzicht verschillen zij niet: het Fries en het
Gronings zijn beide volwaardige taalsystemen. Hoogstens kan men volhou
den dat het verschil tussen het Fries en het Standaardnederlands groter is
dan dat tussen het Gronings en het Standaardnederlands. Het verschil tussen
het Standaardnederlands en een Nederlands dialect ligt in buitentalige
zaken: in het feit dat spelling, grammatica en woordkeus van het Standaard
nederlands zijn geüniformeerd, vastgelegd en op school worden onderwe
zen, en dat het Standaardnederlands tot staatstaal is verheven. Vandaar dat
taalkundigen op de vraag wat het verschil is tussen een taal en een dialect,
hun toevlucht nemen tot one-liners zoals 'taal is een dialect met een leger en
een vloot' en 'taal is een dialect met een nationale vlag'. Standaardtaal en
dialect hebben een verschillende maatschappelijke positie gekregen, en daar
door ook een verschillende maatschappelijke waardering.
Zoals gezegd bestond er vanaf ongeveer de zeventiende eeuw een gestan
daardiseerde schrijftaal. De gesproken taal bleef tot eind negentiende eeuw
van streek tot streek verschillen. Halverwege de negentiende eeuw ontstond
er een soort beschaafde spreektaal, een gesproken eenheidstaal, waaraan
aanvankelijk alleen de gegoede burgers zich hielden. Deze beschaafde
spreektaal breidde zich vanuit de Randstad steeds meer uit, ten koste van de
dialecten, dankzij onderwijs, grotere mobiliteit, dienstplicht, radio en later
televisie. Men ging de standaardtaal nu wel Algemeen Beschaafd Nederlands
of ABN noemen. Anderzijds groeiden vanaf ongeveer 1900 de plattelands
dialecten steeds meer toe naar de standaardtaal, of ze pasten zich aan elkaar
aan in grotere dialectgebieden, zodat regiolecten ontstonden zoals binnen
delen van het Nedersaksisch en het Zuid-Limburgs.
6
7 7
Plaats- en Gebiedsaanduiding Nummers verwijzen naar het overzicht op p. 4
• Plaats (11) o RuimerGebied (17)
Stadsfries (7)
7
Eind negentiende eeuw veranderde ook de positie van de stadsdialecten
radicaal. Naast een tegenstelling tussen stad en platteland - die overigens
niet voor alle steden bestond - ontstonden er nu sociale tegenstellingen bin
nen de steden zelf. Onder andere als gevolg van de industrialisatie trokken
allerlei mensen van het platteland naar de stad, en hier vond een vermen
ging plaats van de dialecten die ze voorheen spraken, met als resultaat een
groepstaal of sociolect, namelijk van de arbeiders. Hier ligt de kiem van de
huidige stadstalen zoals het Amsterdams, Haags, Rotterdams en Utrechts.
Een geheel eigen variëteit van het Standaardnederlands is het Nederlands
van Heerlen, dat is ontstaan door grootschalige industrialisatie en de grote
toevloed van migranten uit allerlei streken en landen naar de mijnen. Na
een betrekkelijk korte wordingsperiode kregen de stadsdialecten hun defini
tieve vorm. In de twintigste eeuw zijn ze over het algemeen minder veran
derlijk geweest dan de plattelandsdialecten, onder andere omdat het leven
op het platteland ingrijpend is gewijzigd. Met name de stadsdialecten van de
Randstad groeiden geleidelijk steeds meer naar de standaardtaal toe.
Momenteel wijken ze hiervan vooral in klank nog af. Daarom worden ze
ook wel accenten genoemd. De stadstalen in het zuiden van het land, zoals
het Maastrichts, Roermonds, Venloos en Sittards, vertonen daarentegen nog
steeds grote verschillen met de standaardtaal, hoewel ook zij hier steeds
meer naartoe groeien. Deze zuidelijke stadstalen zijn nooit het sociolect van
een bepaalde klasse geweest, maar werden altijd door alle lagen van de
bevolking gesproken.
In de twintigste eeuw keek men tot ongeveer de jaren zestig neer op alle
van de standaardtaal afwijkende taalvariëteiten, die men denigrerend 'plat'
noemde. Onderwijzers en ouders ontmoedigden het gebruik van dit plat.
Dit verschilde overigens wel per regio: in het noorden werd veel meer op het
dialect neergekeken dan in het zuiden - waar dialect van oudsher door alle
lagen van de bevolking wordt gebruikt -, terwijl in Friesland al sinds de
zeventiende eeuw een groep heeft bestaan die zich sterk beijverde voor het
Fries.
In de jaren zestig van de twintigste eeuw traden grote maatschappelijke
veranderingen in. Er ontstond verzet tegen het gevestigde gezag, en dat uitte
zich ook in het taalgebruik, dat vrijer, minder officieel werd. De jonge gene
ratie keerde zich tegen het verzorgde en gekunstelde taalgebruik van de
oudere generatie. Er kwam een grote tolerantie voor verschillen in uitspraak
8
en woordkeus, voor informeel taalgebruik en voor het gebruik van dialect.
Het verschil tussen spreektaal en schrijftaal werd kleiner. In de jaren negen
tig werd geschreven spreektaal in internet- en sms-verkeer zelfs normaal.
De emancipatie van de jaren zestig leidde ook tot het ontstaan van allerlei
nieuwe groepstalen, zoals jongerentaal, studententaal, yuppietaal, homotaal.
Van belang voor het ontstaan van deze groepstalen is het feit dat jongeren
en jong-volwassenen gedurende langere tijd bijeen blijven dankzij de leer
plicht (en tot voor kort de dienstplicht), en dat er een sterk groepsgevoel
bestaat onder jongeren dat zich onder andere uit in een eigen woordenschat.
Een oudere groepstaal is het Bargoens, waaronder vroeger de geheimtaal van
dieven, zwervers en venters werd verstaan, een taal die gekleurd was door de
streektaal van de sprekers en door het Jiddisch; nu de venters en de zwervers
van het platteland verdwenen zijn, verstaan we er veelal de volkstaal van de
grote steden onder.
Een speciale en recente vorm van jongerentaal is straattaal. Hierover is
voor het eerst in 1997 gerapporteerd. Straattaal is een groepstaal van jonge
ren in de steden, een mengtaal met Nederlands als basis, aangevuld met
woorden uit het Engels en minderheidstalen zoals Surinaams, Arabisch,
Turks en Papiaments. Het onderzoek naar straattaal is nog volop bezig. In
het boek over het Amsterdams wordt aandacht besteed aan het verschijnsel.
Vanaf de jaren zeventig van de twintigste eeuw zien we zowel voor de
plattelandsdialecten als voor de stadsdialecten een duidelijke revival, die wel
'dialectrenaissance' wordt genoemd: popgroepen die in dialect zingen, ver
heugen zich in een grote belangstelling, er verschijnen veel publicaties in en
over het dialect, cabaretiers gebruiken stadstalen en bereiken daarmee een
groot publiek.
De aandacht voor streektalen en dialecten is overgenomen door de
politiek. Regionale en landelijke overheden bieden financiële steun aan
inspanningen ten behoeve van het dialect. In 1984 is de eerste streektaal
functionaris benoemd, voor het Gronings, in 1987 zijn streektaalfunctio
narissen voor het Drents benoemd, in 1998 voor het Overijssels, in 1999
voor het Stellingwerfs, in 2001 voor het Zeeuws en Limburgs, en in 2002
voor het Gelders. Bovendien zijn in 1996 het Fries en Nedersaksisch in
Nederland met verschillende status erkend als regionale taal binnen het
Europees Handvest voor Regionale of Minderheidstalen. In 1997 is ook het
Limburgs als regionale taal erkend.
9
De reeks 'Taal in stad en land'
Hoe staat het in het nieuwe millennium met de dialecten? De reeks 'Taal in
stad en land' biedt het antwoord op die vraag. Terwijl momenteel de belang
stelling voor dialecten zowel bij de bevolking als bij de politiek nog steeds
toeneemt, blijkt paradoxaal genoeg uit de boeken van de reeks dat het daad
werkelijke gebruik van dialect vrijwel overal gestaag afneemt, en dat alle
dialecten steeds meer veranderen in de richting van de standaardtaal. Dat
maakt het des te belangrijker dat de stand van zaken wordt vastgelegd. Van
de meeste regio's en steden bestaan wel historische beschrijvingen van het
dialect, maar in deze reeks wordt de huidige situatie beschreven. Uniek aan
de reeks is bovendien dat hij uiteindelijk het gehele Nederlandstalige gebied
zal bestrijken.
In principe volgen de delen van de reeks hetzelfde stramien. Eerst wordt
een algemene inleiding gegeven met een plaatsbepaling van het dialect.
Hierna volgt een beschrijving van de klanken en spelling, de woorden,
woorddelen en zinnen van het huidige dialect - deze beschrijving is contras
tief, dat wil zeggen dat de nadruk ligt op datgene wat afwijkt van het Stan
daardnederlands. De volgende hoofdstukken handelen over het ontstaan van
het dialect en de houding ertegenover. Hierna wordt een woordenlijst gege
ven met de belangrijkste of opvallendste woorden in het dialect. Ieder boek
besluit ten slotte met gegevens over in het dialect geschreven literatuur en
een voorbeeld daarvan, waarna als finale de belangrijkste literatuur 6ver het
dialect wordt vermeld.
Het hoofdstuk over de klanken staat helemaal aan het begin, omdat klan
ken nu eenmaal het grootste, opvallendste en meest onderzochte verschil
tussen Standaardnederlands en dialect vormen. Van de grote steden weet
men vaak dankzij cabaretiers en zangers hoe de taal ongeveer klinkt, maar
van de plattelandsdialecten is dat veel minder bekend, hoogstens in enkele
stereotiep en, die, zoals uit de boeken blijkt, lang niet altijd kloppen. De
auteurs hebben geprobeerd de klankverschillen zo duidelijk en eenvoudig
mogelijk uit te leggen, maar de materie is ingewikkeld. In ieder boek is een
overzicht gegeven van de gebruikte fonetische weergave. Er bestaat in het
Nederlandse taalgebied een tendens om tot uniforme afspraken te komen
voor het spellen van dialecten, maar uitgekristalliseerd is deze tendens nog
niet. Voor de reeks 'Taal in stad en land' is in principe gekozen voor de
10
Brabantse referentiespelling (in 1999 gepubliceerd onder de titel Hoe schrijf
ik mijn dialect? en in de bundel Honderd jaar stadstaal - waarin de geschie
denis van de stadstalen wordt beschreven).
Bij het hoofdstuk over de zinnen kwamen twee problemen naar voren: ten
eerste bleek dat er over de zinsbouw van sommige dialecten nog veel niet
bekend of onderzocht is, ondanks de verschijning in 1991 van de Atlas van
de Nederlandse dialektsyntaxis. (Om dit gat te dichten is in 2000 het project
Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten, SAND, van start gegaan.)
Ten tweede bleek dat er voor diverse dialecten bijna niets te zeggen viel over
de zinsbouw om de simpele reden dat deze nauwelijks van de Standaardne
derlandse spreektaal verschilt of dat men zich niet bewust is van mogelijke
verschillen; dat geldt met name voor de dialecten in het Randstadgebied.
Uit het hoofdstuk over de houding tegenover het dialect blijkt dat er een
verschil in beleving en waardering van de verschillende taalvariëteiten
bestaat. Dankzij de dialectrenaissance is de status van de dialecten in het
algemeen weliswaar verhoogd, maar tussen de waardering van de dialecten
onderling bestaan aanzienlijke verschillen. Opvallend is dat vooral de vroe
ger verguisde stadsdialecten in het westen van het land in bepaalde situaties
en in gecultiveerde vorm een hogere status hebben gekregen, zowel binnen
als buiten de stad zelf, en dat daarbij de (geringe) verschillen met de stan
daardtaal - vooral bestaand uit uitspraakverschillen - worden benadrukt. De
statusverhoging van de plattelandsdialecten blijft daarbij over het algemeen
achter. Daarbij is het dan interessant om te zien dat er ook in zuidelijk
Nederland - waar de waardering en het gebruik van het dialect van oudsher
door de hele bevolking werd gedragen - een tegenstelling tussen het platte
land en de stad bestaat: in Maastricht bijvoorbeeld kijkt men vaak neer op
dialecten van het omringende gebied, die men 'boers' noemt.
Alle delen van de reeks staan op zichzelf. Wie meerdere of zelfs alle delen
van de reeks leest - en dat raad ik ieder van harte aan! - zal bemerken dat
sommige verschijnselen of woorden in meerdere dialecten voorkomen. Ver
wijzingen daarnaar ontbreken meestal; de dialecten zijn in principe beschre
ven in hun verhouding tot de standaardtaal, niet in verhouding tot elkaar.
Wel beslaan sommige boeken grotere gebieden, zoals het (Noord- en Zuid-)
Hollands, Oost- en West-Brabants, Zuid-Gelders, Midden-Nederland
(Utrechts, Veluws, Flevolands en Urks) of centraal Oost-Nederland (Sallands,
Twents en Achterhoeks). In deze boeken worden uiteraard de verschillen bin-
11
nen het gebied beschreven. De Waddendialecten worden voor het eerst samen
beschreven, hoewel er traditioneel een verschil wordt gemaakt tussen West
Friese en Friese eilanddialecten. Het blijkt echter dat de Waddendialecten een
scala vormen van Friese en Hollandse elementen, waarbij sommige eilanden
meer elementen van het Fries en andere van het Hollands bezitten. Ook een
beschrijving van de dialecten van het Zeeuwse taalgebied bestond nog niet.
Uit de boeken komt naar voren dat hoe verder weg van de Randstad een
dialect gesproken wordt, des te meer het over het algemeen verschilt van de
standaardtaal. En verder dat de stadsdialecten over het algemeen minder
verschillen van de standaardtaal dan de omringende plattelandsdialecten. De
stadsdialecten van de Randstad verschillen dus het minst van de standaard
taal, en sommige stadsdialecten zijn zelfs vrijwel verdwenen: zo verschillen
het huidige Leids en Nijmeegs van het Standaardnederlands vrijwel alleen in
enkele speciale klanken of een bijzondere intonatie.
Wie na het lezen van de boeken nog meer wil weten, kan terecht op de
website www.taalinstadenland.nl. Deze site bevat onder andere een hoofd
stuk uit ieder boek, aanvullingen op de boeken, illustraties, links naar
websites met meer informatie over de streek en het dialect, en een geluids
opname van het dialect.
De boeken in de reeks bieden een boeiend overzicht van de taalvariëteiten
die binnen het Nederlandse taalgebied worden gesproken. De auteurs zijn er
op voorbeeldige wijze in geslaagd het stoffige of carnavaleske imago dat de
dialecten lange tijd heeft aangekleefd, af te schudden en een informatieve en
aantrekkelijke beschrijving te geven waaruit vooral blijkt dat de dialecten in
het bewustzijn van de mensen nog springlevend zijn - waarmee niet gezegd
is dat dat ook geldt voor alle dialecten zelf. Daarbij is ieder boek van de
reeks geschreven vanuit de kennis, interesse en specialisatie van de afzonder
lijke auteur. Iedere auteur plaatst dus zijn eigen accenten, wat het algehele
beeld extra levendig maakt. Tezamen hebben de auteurs een indrukwekkend
monument voor de Nederlandse dialecten opgericht.
Nicoline van der Sijs, hoofdredacteur
12
&kola
Lijst van illustraties Woord vooraf
1. Inleiding 1.1 Wat is Zuid-Hollands?
1.2 Geografische grenzen van het Zuid-Hollands
1.3 Sociologische grenzen
1.4 Is het Zuid-Hollands een dialect?
2. Geschiedenis 2.1 Zuid-Hollands en Standaardnederlands
2.2 Het beste Nederlands in Haarlem?
2.3 Een stukje Zuid-Hollands uit de zeventiende eeuw
2.4 Het Zuid-Hollands in de Middeleeuwen
2.5 Het Zuid-Hollands in de vroege Middeleeuwen
2.6 Het geval Aalsmeer
3. Waardering
4. De klanken
4.1 Ter inleiding
Een beetje klankleer
De gelijkenis van de verloren zoon
4.2 De klinkers en tweeklanken
Standaardnederlands à, 0 en u Standaardnederlands è en I
Standaardnederlands aa
Standaardnederlands ee, 00, eu
Standaardnederlands ie, oe, uu
13
15
16
18
18
20
22
25
27
27
32
33
35 37
41
43
47 47 47 49
49 49
51
53 54
57
Zuid-Hollands
Standaardnederlands ei, ou, ui 58 De stomme e 61
4.3 De medeklinkers (plus nogmaals de stomme e) 62 Standaardnederlands h 64 Standaardnederlands j, w 65 Standaardnederlands 1, r, n, m, ng, nj 65 Standaardnederlands p, b, t, d, k 68 Standaardnederlands f, v, z, s, g, ch 69
4.4 Klankbeeld 70 4.5 Slot 73
5. Woordvormen 74 5.1 Zelfstandige naamwoorden 74
Meervouden 74 Naamvallen 75 Verkleinwoorden 76
5.2 Bijvoeglijke naamwoorden en lidwoorden 79 5.3 Voornaamwoorden 80
Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden 81 Enclitische voornaamwoorden 84
5.4 Werkwoorden 88 Sterke en zwakke werkwoorden 88 Uitgangen en achtervoegsels 90 Het verleden deelwoord 91
5.5 Woordvorming 92
6. Zinsvormen 93
7. Woorden 99 7.1 Ter inleiding 99 7.2 Voorzetsels, bijwoorden, telwoorden, lidwoorden 100
7.3 Inhoudswoorden 100
8. Literatuur in het Zuid-Hollands 110
9. Literatuur over het Zuid-Hollands 115
14
Standaardnederlands ei, ou, ui 58 De stomme e 61
4.3 De medeklinkers (plus nogmaals de stomme e) 62 Standaardnederlands h 64 Standaardnederlands j, w 65 Standaardnederlands I, r, n, m, ng, nj 65 Standaardnederlands p, b, t, d, k 68 Standaardnederlands f, v, z, s, g, ch 69
4.4 Klankbeeld 70 4.5 Slot 73
5. Woordvormen 74 5.1 Zelfstandige naamwoorden 74
Meervouden 74 Naamvallen 75 Verkleinwoorden 76
5.2 Bijvoeglijke naamwoorden en lidwoorden 79 5.3 Voornaamwoorden 80
Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden 81 Enclitische voornaamwoorden 84
5.4 Werkwoorden 88 Sterke en zwakke werkwoorden 88 Uitgangen en achtervoegsels 90 Het verleden deelwoord 91
5.5 Woordvorming 92
6. Zinsvormen 93
7. Woorden 99
7.1 Ter inleiding 99
7.2 Voorzetsels, bijwoorden, telwoorden, lidwoorden 100
7.3 Inhoudswoorden 100
8. Literatuur in het Zuid-Hollands 110
9. Literatuur over het Zuid-Hollands 115
14
Standaardnederlands ei, ou, ui 58 De stomme e 61
4.3 De medeklinkers (plus nogmaals de stomme e) 62 Standaardnederlands h 64 Standaardnederlands j, w 65 Standaardnederlands I, r, n, m, ng, nj 65 Standaardnederlands p, b, t, d, k 68 Standaardnederlands f, v, z, s, g, ch 69
4.4 Klankbeeld 70 4.5 Slot 73
5. Woordvormen 74 5.1 Zelfstandige naamwoorden 74
Meervouden 74 Naamvallen 75 Verkleinwoorden 76
5.2 Bijvoeglijke naamwoorden en lidwoorden 79 5.3 Voornaamwoorden 80
Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden 81 Enclitische voornaamwoorden 84
5.4 Werkwoorden 88 Sterke en zwakke werkwoorden 88 Uitgangen en achtervoegsels 90 Het verleden deelwoord 91
5.5 Woordvorming 92
6. Zinsvormen 93
7. Woorden 99
7.1 Ter inleiding 99
7.2 Voorzetsels, bijwoorden, telwoorden, lidwoorden 100
7.3 Inhoudswoorden 100
8. Literatuur in het Zuid-Hollands 110
9. Literatuur over het Zuid-Hollands 115
14
Kaart 1. Palatalisatie rond Amsterdam. Uit: Leonore Harthoorn, Palatalisatie
in het Randstadnederlands, doctoraalscriptie Leiden, 1994.
Kaart 2. After voor achter in de 14e eeuw, door E. Wattel. Uit: Margit Rem
(zie bibliografie), blz. 161.
Kaart 3. Ft voor cht in de l3e eeuw. Uit: Maart je Agatha Mooijaart (zie
bibliografie), blz. 179.
Kaart 4. Pet 'put'. Uit: Theodor Frings, Die 5tellung der Niederlande im Auf
bau der Germanischen, Halle (Saaie), 1944.
Kaart 5. -sk in plaats van -sch. Uit: A. Weijnen, Nederlandse Dialectkunde,
Assen, Van Gorcum, uitslaande kaart.
Kaart 6. Verkleinwoorden op -jie. Uit: Jo Daan en K. Heeroma (zie bibliogra
fie), blz. 15.
Kaart 7. Enclitisch -jie. Uit: Jo Daan en K. Heeroma (zie bibliografie), blz. 17.
Kaart 8. Conditioneel al. Uit: Cor van Bree en Jeroen van der Hee (zie
bibliografie), blz. 163.
Kaart 9. Bunzig en gruizig. Uit: T. van Veen, 'Zuidhollandse woorden', in:
Taaien Tongval 40, 1988,40-46.
Kaart 10. Kreen. Uit: W.]. Buma, 'De geschiedenis van het woord kreen', in:
Taaien Tongval 12, 1960,61-70.
15
Lijst van straties
woord lI1Joraf
In dit woord vooraf wil ik om te beginnen de lezer om clementie vragen.
Het gebied waar dit boekje over gaat, is een uitgestrekt gebied waarbinnen
zich heel wat verschijnselen voordoen. Ik probeer in ieder geval de belang
rijkste ervan te bespreken en daarvan zo goed als het gaat de verspreiding
aan te geven. Ik maak daarbij onderscheid tussen oud en modern Zuid-Hol
lands. Het oude is nog in resten bewaard en soms al helemaal verdwenen. Ik
ben niet altijd in de gelegenheid geweest te onderzoeken of het hier of daar
nog gehoord wordt. Gemakshalve spreek ik daarom maar in de tegenwoor
dige tijd. Voor verbeteringen en aanvullingen houd ik me in alle opzichten
graag aanbevolen.
Een aantal personen verschafte mij waardevolle informatie: Jan Berns over
het Amsterdams, Renée van Bezooijen, Vincent van Heuven en Koen
Sebregts over fonetische kwesties, Ali Buis-Man over het Aalsmeers, Hans
van Dam over het Oostvoorns, Pepijn Hendriks over Onze Taal, Piet Spaans
over het Schevenings, Arie van der Stoep over het Poortugaals, Dieuwertje
Verdoes en Leendert de Vink over het Katwijks, Henk van der Voort over het
Bollenstreeks, Paul Warmerdam over het Noordwijks en Hans Westgeest
over het Wassenaars. Dank zij Jan Willem de Wijn en Karin Eveleens kon ik
een oude, weer opgedoken Leidse doctoraalscriptie over het Aalsmeers
inzien; Piet Spaargaren (Leiden) maakte mij daarop attent. Henk Tetteroo
(Delft) voorzag hoofdstuk 7 en de bibliografie van nuttig commentaar. Ik
16
Woont pooraf
dank alle genoemde personen voor hun medewerking. Dankbaar ben ik ook al die Leidse studenten die in de afgelopen jaren betrokken waren bij het onderzoek van het Zuid-Hollands.
17
woord VfJorR{
dank alle genoemde personen voor hun medewerking. Dankbaar ben ik ook
al die Leidse studenten die in de afgelopen jaren betrokken waren bij het
onderzoek van het Zuid-Hollands.
17
woord VfJorR{
dank alle genoemde personen voor hun medewerking. Dankbaar ben ik ook
al die Leidse studenten die in de afgelopen jaren betrokken waren bij het
onderzoek van het Zuid-Hollands.
17
1.I~
1.1 Wat is Zuid-Hollands?
Vele Nederlanders en ook buitenlanders denken bij Hollands aan hetzelfde
als bij Nederlands, zoals ook Holland en Hollander voor hen hetzelfde zijn als
Nederland en Nederlander. Bij Zuid-Hollands zouden ze dus kunnen denken
aan het Nederlands zoals dat in het zuiden (Brabant en Limburg) gesproken
wordt. Maar anderen zullen Zuid-Hollands met de provincie Zuid-Holland
associëren. Wat dit boekje betreft hebben deze mensen, tenminste voor een
belangrijk deel, gelijk. Holland in de historische zin van het woord slaat
alleen op de westelijke delen van Nederland, op wat vroeger het gewest
Holland was en nu bestaat uit de provincies Noord- en Zuid-Holland.
Maar omdat Holland eeuwenlang het rijkste en machtigste gewest was, is de
naam daarvan ook in gebruik gekomen voor héél Nederland. Mensen in het
oosten van het land kunnen echter nog heel goed zeggen dat ze naar
Holland gaan als ze in Amsterdam of Rotterdam moeten zijn. We sluiten ons
bij deze mensen aan en gebruiken Holland in de beperkte en historische zin
van het woord.
Zo-even zei ik dat de mensen die bij Zuid-Hollands aan de provincie
Zuid-Holland denken, voor een belangrijk deel gelijk hebben. We zullen ons
namelijk niet helemaal aan de grenzen van deze provincie houden. In het
zuiden houden we op bij het Haringvliet. Aan de overkant daarvan ligt
18
Goeree-Overflakkee, dat dialectisch zo sterk op Zeeland lijkt dat dit vroegere
eiland in het boek in deze serie wordt behandeld dat over het Zeeuws gaat. In het noorden zullen we over de provinciegrens heengaan, ongeveer tot aan
het IJ. Boven het IJ komen we met typisch Noord-Hollandse dialecten in aanraking als het Zaans, het Waterlands en het Westfries. Over dit Noord-Hollands gaat een ander deel in deze serie. Als Noord-Holland beschouwen
we dus binnen het kader van dit boekje alleen het gebied boven het IJ. Dat komt overeen met hoe men er in de zeventiende en achttiende eeuw tegen
aankeek. In het oosten houden we ons zo ongeveer aan de provinciegrens. Aan de hoek bij Gorkum zullen we niet veel aandacht besteden omdat het daar gesproken dialect al duidelijk in de richting van het Gelders en het
Brabants gaat. Zuid-Hollands vatten we dus op als Hollands tussen het IJ en het Haringvliet.
Zuid-Holland is een stedenland. Het is de meest verstedelijkte provincie van Nederland. Een groot deel wordt in beslag genomen door de zogeheten Randstad. De Zuid-Hollandse steden hebben elk hun eigen markante taalge-bruik. Om die reden is aan drie van deze steden al een apart deel in deze
serie gewijd, namelijk aan Leiden, Den Haag en Rotterdam. Ook aan Amsterdam is een apart deel gewijd. Ik zal deze steden niet angstvallig ver-mijden, maar ze waar nodig in het grote geheel inpassen. Lezers die een bij-zondere belangstelling voor een van deze steden hebben, moet ik naar de betreffende delen verwijzen.
Tot slot van deze paragraaf nog een paar terminologische kwesties. Zoals Holland voor heel Nederland in gebruik is gekomen, zo ook Vlaanderen voor
het hele Nederlandstalige deel van België. Vlaanderen in historische zin slaat
alleen op het westelijke deel ervan, de tegenwoordige provincies West- en
Oost-Vlaanderen met de hoofdsteden Brugge en Gent. In dit boekje wordt
Vlaanderen in algemene zin gebruikt. Daarnaast kan er sprake zijn van West-
en Oost-Vlaanderen. Dan zijn de zojuist genoemde provincies bedoeld. Ver-
der spreek ik steeds kortweg van Katwijk wanneer ik in feite Katwijk aan Zee
bedoel. Katwijk aan den Rijn oftewel Katwijk-Binnen, dat een duidelijk ander
dialect heeft, valt erbuiten. Ten slotte Westfriesland en Westfries. Hierbij
moet steeds aan een deel van Noord-Holland (bij Hoorn en Enkhuizen) en het daar gesproken Hollandse dialect gedacht worden, en dus niet aan een deel van Friesland en het daar gesproken Fries (dat we respectievelijk als
West-Friesland en West-Fries zouden kunnen aanduiden).
19
I~
Goeree-Overflakkee, dat dialectisch zo sterk op Zeeland lijkt dat dit vroegere
eiland in het boek in deze serie wordt behandeld dat over het Zeeuws gaat.
In het noorden zullen we over de provinciegrens heengaan, ongeveer tot aan
het IJ. Boven het IJ komen we met typisch Noord-Hollandse dialecten in
aanraking als het Zaans, het Waterlands en het Westfries. Over dit Noord
Hollands gaat een ander deel in deze serie. Als Noord-Holland beschouwen
we dus binnen het kader van dit boekje alleen het gebied boven het IJ. Dat
komt overeen met hoe men er in de zeventiende en achttiende eeuw tegen
aankeek. In het oosten houden we ons zo ongeveer aan de provinciegrens.
Aan de hoek bij Gorkum zullen we niet veel aandacht besteden omdat het
daar gesproken dialect al duidelijk in de richting van het Gelders en het
Brabants gaat. Zuid-Hollands vatten we dus op als Hollands tussen het IJ en
het Haringvliet.
Zuid-Holland is een stedenland. Het is de meest verstedelijkte provincie
van Nederland. Een groot deel wordt in beslag genomen door de zogeheten
Randstad. De Zuid-Hollandse steden hebben elk hun eigen markante taalge
bruik. Om die reden is aan drie van deze steden al een apart deel in deze
serie gewijd, namelijk aan Leiden, Den Haag en Rotterdam. Ook aan
Amsterdam is een apart deel gewijd. Ik zal deze steden niet angstvallig ver
mijden, maar ze waar nodig in het grote geheel inpassen. Lezers die een bij
zondere belangstelling voor een van deze steden hebben, moet ik naar de
betreffende delen verwijzen.
Tot slot van deze paragraaf nog een paar terminologische kwesties. Zoals
Holland voor heel Nederland in gebruik is gekomen, zo ook Vlaanderen voor
het hele Nederlandstalige deel van België. Vlaanderen in historische zin slaat
alleen op het westelijke deel ervan, de tegenwoordige provincies West- en
Oost-Vlaanderen met de hoofdsteden Brugge en Gent. In dit boekje wordt
Vlaanderen in algemene zin gebruikt. Daarnaast kan er sprake zijn van West
en Oost-Vlaanderen. Dan zijn de zojuist genoemde provincies bedoeld. Ver
der spreek ik steeds kortweg van Katwijk wanneer ik in feite Katwijk aan Zee
bedoel. Katwijk aan den Rijn oftewel Katwijk-Binnen, dat een duidelijk ander
dialect heeft, valt erbuiten. Ten slotte Westfriesland en Westfries. Hierbij
moet steeds aan een deel van Noord-Holland (bij Hoorn en Enkhuizen) en
het daar gesproken Hollandse dialect gedacht worden, en dus niet aan een
deel van Friesland en het daar gesproken Fries (dat we respectievelijk als
West-Friesland en West-Fries zouden kunnen aanduiden).
19
I~
Goeree-Overflakkee, dat dialectisch zo sterk op Zeeland lijkt dat dit vroegere
eiland in het boek in deze serie wordt behandeld dat over het Zeeuws gaat.
In het noorden zullen we over de provinciegrens heengaan, ongeveer tot aan
het IJ. Boven het IJ komen we met typisch Noord-Hollandse dialecten in
aanraking als het Zaans, het Waterlands en het Westfries. Over dit Noord
Hollands gaat een ander deel in deze serie. Als Noord-Holland beschouwen
we dus binnen het kader van dit boekje alleen het gebied boven het IJ. Dat
komt overeen met hoe men er in de zeventiende en achttiende eeuw tegen
aankeek. In het oosten houden we ons zo ongeveer aan de provinciegrens.
Aan de hoek bij Gorkum zullen we niet veel aandacht besteden omdat het
daar gesproken dialect al duidelijk in de richting van het Gelders en het
Brabants gaat. Zuid-Hollands vatten we dus op als Hollands tussen het IJ en
het Haringvliet.
Zuid-Holland is een stedenland. Het is de meest verstedelijkte provincie
van Nederland. Een groot deel wordt in beslag genomen door de zogeheten
Randstad. De Zuid-Hollandse steden hebben elk hun eigen markante taalge
bruik. Om die reden is aan drie van deze steden al een apart deel in deze
serie gewijd, namelijk aan Leiden, Den Haag en Rotterdam. Ook aan
Amsterdam is een apart deel gewijd. Ik zal deze steden niet angstvallig ver
mijden, maar ze waar nodig in het grote geheel inpassen. Lezers die een bij
zondere belangstelling voor een van deze steden hebben, moet ik naar de
betreffende delen verwijzen.
Tot slot van deze paragraaf nog een paar terminologische kwesties. Zoals
Holland voor heel Nederland in gebruik is gekomen, zo ook Vlaanderen voor
het hele Nederlandstalige deel van België. Vlaanderen in historische zin slaat
alleen op het westelijke deel ervan, de tegenwoordige provincies West- en
Oost-Vlaanderen met de hoofdsteden Brugge en Gent. In dit boekje wordt
Vlaanderen in algemene zin gebruikt. Daarnaast kan er sprake zijn van West
en Oost-Vlaanderen. Dan zijn de zojuist genoemde provincies bedoeld. Ver
der spreek ik steeds kortweg van Katwijk wanneer ik in feite Katwijk aan Zee
bedoel. Katwijk aan den Rijn oftewel Katwijk-Binnen, dat een duidelijk ander
dialect heeft, valt erbuiten. Ten slotte Westfriesland en Westfries. Hierbij
moet steeds aan een deel van Noord-Holland (bij Hoorn en Enkhuizen) en
het daar gesproken Hollandse dialect gedacht worden, en dus niet aan een
deel van Friesland en het daar gesproken Fries (dat we respectievelijk als
West-Friesland en West-Fries zouden kunnen aanduiden).
19
Zua-Hollaouls
1.2 Geografische grenzen van het Zuid-Hollands
We zijn nu tot een goede afgrenzing gekomen. Dat wil zeggen een bruikbare afgrenzing. Die is nodig om te voorkomen dat we te ver verwijderd raken van de regio van onze keuze. Dat gevaar is niet denkbeeldig om de eenvou-dige reden dat we niet alleen tot een bruikbare maar ook tot een zeer betrek-kelijke afgrenzing gekomen zijn. Dat geldt overigens voor alle afgrenzingen
binnen het Nederlandse taalgebied. Ook bijvoorbeeld het Twents en het
Achterhoeks zijn niet door een scherpe grens van elkaar gescheiden; zoals
alle Nederlandse dialecten gaan ze geleidelijk in elkaar over. In feite moet je voor ieder taalverschijnsel (klank, woord, woordvorm, zinsvorm) aparte grenzen (zogeheten isoglossen) trekken.
Zo is het Zuid-Hollands in onze zin niet scherp te scheiden van het Noord-Hollands boven het IJ. Bekend van Amsterdam is de uitspraak van de
korte 4 en e) v66r een n, t/d, s en st, in woorden als pan, kat/bad, kas, kast en
bon, bot/bod, bos en kost. De a gaat in die uitspraak naar de aa toe en de e) krijgt iets van de ti-klank van put. We spreken wel van palatalisatie: de tong
gaat in de richting van het harde verhemelte dat in het Latijn palatum heet. Ook is er iets met de volgende medeklinkers aan de hand: die worden met een grotere tongspanning uitgesproken. Laat een Amsterdammer maar eens zinnetjes uitspreken als van Pas dronk een glas kwast in het natte gras of hij
sjouwde zich rot met een ton met most door het bos. Deze `typisch' Amster-
damse uitspraak komt echter niet alleen in Amsterdam voor maar ook in
een wijde kring om Amsterdam heen. Op kaart 1 is te zien hoe de cirkel ten zuiden en westen van Amsterdam loopt. Zo is bijvoorbeeld de bedoelde uit-
spraak in Alphen aan den Rijn niet of nauwelijks te horen maar wél, even
ten oosten daarvan, in Aarlanderveen. In de Bollenstreek komt ze niet of
nauwelijks voor in Sassenheim, wél in het ten noorden daarvan gelegen
Lisse. Waarschijnlijk komt dat doordat Lisse op Haarlem georiënteerd is en
Sassenheim op Leiden. Maar ook boven het IJ valt de uitspraak te horen, bij-
voorbeeld in Beverwijk en Midden-Beemster, in Westfriesland echter niet
meer. We hebben hier een verschijnsel dat niet tot ons gebied beperkt blijft
maar dus ook ten noorden ervan te horen valt. Het trekt zich in ieder geval
niets van de provinciegrens aan.
20
1.2 Geografische grenzen van het Zuid-Hollands
We zijn nu tot een goede afgrenzing gekomen. Dat wil zeggen een bruikbare
afgrenzing. Die is nodig om te voorkomen dat we te ver verwijderd raken
van de regio van onze keuze. Dat gevaar is niet denkbeeldig om de eenvou
dige reden dat we niet alleen tot een bruikbare maar ook tot een zeer betrek
kelijke afgrenzing gekomen zijn. Dat geldt overigens voor alle afgrenzingen
binnen het Nederlandse taalgebied. Ook bijvoorbeeld het Twents en het
Achterhoeks zijn niet door een scherpe grens van elkaar gescheiden; zoals
alle Nederlandse dialecten gaan ze geleidelijk in elkaar over. In feite moet je
voor ieder taalverschijnsel (klank, woord, woordvorm, zinsvorm) aparte
grenzen (zogeheten isoglossen) trekken.
Zo is het Zuid-Hollands in onze zin niet scherp te scheiden van het
Noord-Hollands boven het IJ. Bekend van Amsterdam is de uitspraak van de
korte à en à vóór een n, t/d, s en st, in woorden als pan, kat/bad, kas, kast en
bon, bot/bod, bos en kost. De à gaat in die uitspraak naar de aa toe en de à
krijgt iets van de u-klank van put. We spreken wel van palatalisatie: de tong
gaat in de richting van het harde verhemelte dat in het Latijn palatum heet.
Ook is er iets met de volgende medeklinkers aan de hand: die worden met
een grotere tongspanning uitgesproken. Laat een Amsterdammer maar eens
zinnetjes uitspreken als van Pas dronk een glas kwast in het natte gras of hij
sjouwde zich rot met een ton met most door het bos. Deze 'typisch' Amster
damse uitspraak komt echter niet alleen in Amsterdam voor maar ook in
een wijde kring om Amsterdam heen. Op kaart 1 is te zien hoe de cirkel ten
zuiden en westen van Amsterdam loopt. Zo is bijvoorbeeld de bedoelde uit
spraak in Alphen aan den Rijn niet of nauwelijks te horen maar wél, even
ten oosten daarvan, in Aarlanderveen. In de Bollenstreek komt ze niet of
nauwelijks voor in Sassenheim, wél in het ten noorden daarvan gelegen
Lisse. Waarschijnlijk komt dat doordat Lisse op Haarlem georiënteerd is en
Sassenheim op Leiden. Maar ook boven het IJ valt de uitspraak te horen, bij
voorbeeld in Beverwijk en Midden-Beemster, in Westfriesland echter niet
meer. We hebben hier een verschijnsel dat niet tot ons gebied beperkt blijft
maar dus ook ten noorden ervan te horen valt. Het trekt zich in ieder geval
niets van de provinciegrens aan.
20
1.2 Geografische grenzen van het Zuid-Hollands
We zijn nu tot een goede afgrenzing gekomen. Dat wil zeggen een bruikbare
afgrenzing. Die is nodig om te voorkomen dat we te ver verwijderd raken
van de regio van onze keuze. Dat gevaar is niet denkbeeldig om de eenvou
dige reden dat we niet alleen tot een bruikbare maar ook tot een zeer betrek
kelijke afgrenzing gekomen zijn. Dat geldt overigens voor alle afgrenzingen
binnen het Nederlandse taalgebied. Ook bijvoorbeeld het Twents en het
Achterhoeks zijn niet door een scherpe grens van elkaar gescheiden; zoals
alle Nederlandse dialecten gaan ze geleidelijk in elkaar over. In feite moet je
voor ieder taalverschijnsel (klank, woord, woordvorm, zinsvorm) aparte
grenzen (zogeheten isoglossen) trekken.
Zo is het Zuid-Hollands in onze zin niet scherp te scheiden van het
Noord-Hollands boven het IJ. Bekend van Amsterdam is de uitspraak van de
korte à en à vóór een n, t/d, s en st, in woorden als pan, kat/bad, kas, kast en
bon, bot/bod, bos en kost. De à gaat in die uitspraak naar de aa toe en de à
krijgt iets van de u-klank van put. We spreken wel van palatalisatie: de tong
gaat in de richting van het harde verhemelte dat in het Latijn palatum heet.
Ook is er iets met de volgende medeklinkers aan de hand: die worden met
een grotere tongspanning uitgesproken. Laat een Amsterdammer maar eens
zinnetjes uitspreken als van Pas dronk een glas kwast in het natte gras of hij
sjouwde zich rot met een ton met most door het bos. Deze 'typisch' Amster
damse uitspraak komt echter niet alleen in Amsterdam voor maar ook in
een wijde kring om Amsterdam heen. Op kaart 1 is te zien hoe de cirkel ten
zuiden en westen van Amsterdam loopt. Zo is bijvoorbeeld de bedoelde uit
spraak in Alphen aan den Rijn niet of nauwelijks te horen maar wél, even
ten oosten daarvan, in Aarlanderveen. In de Bollenstreek komt ze niet of
nauwelijks voor in Sassenheim, wél in het ten noorden daarvan gelegen
Lisse. Waarschijnlijk komt dat doordat Lisse op Haarlem georiënteerd is en
Sassenheim op Leiden. Maar ook boven het IJ valt de uitspraak te horen, bij
voorbeeld in Beverwijk en Midden-Beemster, in Westfriesland echter niet
meer. We hebben hier een verschijnsel dat niet tot ons gebied beperkt blijft
maar dus ook ten noorden ervan te horen valt. Het trekt zich in ieder geval
niets van de provinciegrens aan.
20
Kaart 1. Palatalisatie rond Amsterdam. Uit: Leonore Harthoorn, Palatalisatie in het Randstadneder-
lands, doctoraalscriptie Leiden, 1994.
Evenmin is het Zuid-Hollands in het zuiden scherp af te grenzen. Het Zeeuws (inclusief uiteraard het Goerees en Overflakkees) kenmerkt zich door een meer open è-klank in woorden als bedde, weg, klemme, dat wil zeg-gen de mond wordt er iets verder bij opengedaan dan bij de è-klank van de standaardtaal. Zeeuws-sprekenden zijn er zich meestal niet van bewust, maar voor niet-Zeeuwssprekenden gaat de klank in de richting van de a zoals die
te horen is in bad, wag, klam. Serooskerke uit Zeeuwse mond klinkt in niet-Zeeuwse oren bijna als Serooskarke. Maar deze a-achtige è kun je, behalve op
Goeree-Overflakkee, ook verder wel in het zuiden van Zuid-Holland horen,
onder andere in Dordrecht (Dordrach).
En zoals er geen scherpe grens is naar het noorden en het zuiden, is er
ook geen scherpe grens naar het oosten. In het Utrechtse (en Brabantse)
gebied wordt iedere korte a nogal eens aa-achtig uitgesproken. De stad
Utrecht staat erom bekend: daar woon je op de Ouwegraach. Deze uitspraak
kun je al in de oostelijke delen van Zuid-Holland horen, onder andere in de
Alblasserwaard. En bij Hendrik Ido Ambacht (en ook bij Ridderkerk) wipt hij over de rivier de Noord heen: kommie uit tAambaacht?
Uit de gegeven voorbeelden blijkt ook dat het Zuid-Hollands geen een-
heid is: er zijn gebieden waar een bepaalde uitspraak te horen is en andere
21
Kaart 1. Palatalisatie rond Amsterdam. Uit: Leonore Harthoorn, Palatalisatie in het Randstadneder
lands, doctoraalscriptie Leiden, 1994.
Evenmin is het Zuid-Hollands in het zuiden scherp af te grenzen. Het
Zeeuws (inclusief uiteraard het Goerees en Overflakkees) kenmerkt zich
door een meer open è-klank in woorden als bedde, weg, klem me, dat wil zeg
gen de mond wordt er iets verder bij opengedaan dan bij de è-klank van de
standaardtaal. Zeeuws-sprekenden zijn er zich meestal niet van bewust, maar
voor niet-Zeeuwssprekenden gaat de klank in de richting van de à zoals die
te horen is in bad, wag, klam. Serooskerke uit Zeeuwse mond klinkt in niet
Zeeuwse oren bijna als Serooskarke. Maar deze à-achtige è kun je, behalve op
Goeree-Overflakkee, ook verder wel in het zuiden van Zuid-Holland horen,
onder andere in Dordrecht (Dordraeh).
En zoals er geen scherpe grens is naar het noorden en het zuiden, is er
ook geen scherpe grens naar het oosten. In het Utrechtse (en Brabantse)
gebied wordt iedere korte à nogal eens aa-achtig uitgesproken. De stad
Utrecht staat erom bekend: daar woon je op de Ouwegraach. Deze uitspraak
kun je al in de oostelijke delen van Zuid-Holland horen, onder andere in de
Alblasserwaard. En bij Hendrik Ido Ambacht (en ook bij Ridderkerk) wipt
hij over de rivier de Noord heen: kom mie uit tAambaacht?
Uit de gegeven voorbeelden blijkt ook dat het Zuid-Hollands geen een
heid is: er zijn gebieden waar een bepaalde uitspraak te horen is en andere
21
Inleiding
De *-* - >4- lijn geeft een
grens aan waarboven in
verhouding veel meer
palatalisatie voorkomt
dan benenden de lijn .
Kaart 1. Palatalisatie rond Amsterdam. Uit: Leonore Harthoorn, Palatalisatie in het Randstadneder
lands, doctoraalscriptie Leiden, 1994.
Evenmin is het Zuid-Hollands in het zuiden scherp af te grenzen. Het
Zeeuws (inclusief uiteraard het Goerees en Overflakkees) kenmerkt zich
door een meer open è-klank in woorden als bedde, weg, klem me, dat wil zeg
gen de mond wordt er iets verder bij opengedaan dan bij de è-klank van de
standaardtaal. Zeeuws-sprekenden zijn er zich meestal niet van bewust, maar
voor niet-Zeeuwssprekenden gaat de klank in de richting van de à zoals die
te horen is in bad, wag, klam. Serooskerke uit Zeeuwse mond klinkt in niet
Zeeuwse oren bijna als Serooskarke. Maar deze à-achtige è kun je, behalve op
Goeree-Overflakkee, ook verder wel in het zuiden van Zuid-Holland horen,
onder andere in Dordrecht (Dordraeh).
En zoals er geen scherpe grens is naar het noorden en het zuiden, is er
ook geen scherpe grens naar het oosten. In het Utrechtse (en Brabantse)
gebied wordt iedere korte à nogal eens aa-achtig uitgesproken. De stad
Utrecht staat erom bekend: daar woon je op de Ouwegraach. Deze uitspraak
kun je al in de oostelijke delen van Zuid-Holland horen, onder andere in de
Alblasserwaard. En bij Hendrik Ido Ambacht (en ook bij Ridderkerk) wipt
hij over de rivier de Noord heen: kom mie uit tAambaacht?
Uit de gegeven voorbeelden blijkt ook dat het Zuid-Hollands geen een
heid is: er zijn gebieden waar een bepaalde uitspraak te horen is en andere
21
De *-* - >4- lijn geeft een
grens aan waarboven in
verhouding veel meer
palatalisatie voorkomt
dan benenden de lijn .
Kaart 1. Palatalisatie rond Amsterdam. Uit: Leonore Harthoorn, Palatalisatie in het Randstadneder
lands, doctoraalscriptie Leiden, 1994.
Evenmin is het Zuid-Hollands in het zuiden scherp af te grenzen. Het
Zeeuws (inclusief uiteraard het Goerees en Overflakkees) kenmerkt zich
door een meer open è-klank in woorden als bedde, weg, klem me, dat wil zeg
gen de mond wordt er iets verder bij opengedaan dan bij de è-klank van de
standaardtaal. Zeeuws-sprekenden zijn er zich meestal niet van bewust, maar
voor niet-Zeeuwssprekenden gaat de klank in de richting van de à zoals die
te horen is in bad, wag, klam. Serooskerke uit Zeeuwse mond klinkt in niet
Zeeuwse oren bijna als Serooskarke. Maar deze à-achtige è kun je, behalve op
Goeree-Overflakkee, ook verder wel in het zuiden van Zuid-Holland horen,
onder andere in Dordrecht (Dordraeh).
En zoals er geen scherpe grens is naar het noorden en het zuiden, is er
ook geen scherpe grens naar het oosten. In het Utrechtse (en Brabantse)
gebied wordt iedere korte à nogal eens aa-achtig uitgesproken. De stad
Utrecht staat erom bekend: daar woon je op de Ouwegraach. Deze uitspraak
kun je al in de oostelijke delen van Zuid-Holland horen, onder andere in de
Alblasserwaard. En bij Hendrik Ido Ambacht (en ook bij Ridderkerk) wipt
hij over de rivier de Noord heen: kom mie uit tAambaacht?
Uit de gegeven voorbeelden blijkt ook dat het Zuid-Hollands geen een
heid is: er zijn gebieden waar een bepaalde uitspraak te horen is en andere
21
zuiet-itollands
gebieden waar die uitspraak niet te horen is. Maar misschien valt er wel een
kerngebied aan te wijzen. We zouden daarvoor kunnen denken aan het gebied waar we de genoemde noordelijke, zuidelijke en oostelijke uitspraak niet aantreffen. Dat zouden we dan ongeveer (het blijft ongeveer) kunnen laten begrenzen door de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas in het zuiden (van Hoek van Holland naar Rotterdam), de Hollandse IJssel in het oosten (van Rotterdam naar Gouda/Bodegraven) en de Oude Rijn in het noorden (van Gouda/Bodegraven via Alphen aan den Rijn naar Katwijk/Noordwijk). Of in termen van waterschappen: het kerngebied omvat Delfland en Schie-land en het zuiden van Rijnland.
Maar ook dat gebied is niet homogeen. Neem de ei (geschreven met een lorte' <ei> of een lange' <ij>): die wordt meestal als een ai (aai) uitgespro-ken, maar in de grote steden Leiden, Den Haag en Delft vaak als een lange è-klank: pain, klain tegenover pan, klan voor pijn, klein. Verder houden de kustplaatsen (Katwijk, Scheveningen, Noordwijk, ook Zandvoort) er nogal
eens hun eigen klanken op na: vergelijk bijvoorbeeld Katwijks wwaeter (met
een è-achtige aa) en Schevenings weter (met een ee-klank) voor meer alge-
meen Zuid-Hollands water. (In het Katwijks wordt daarbij ook heden ten dage de w nog op de 'Engelse' manier uitgesproken, vandaar de spelling met dubbele <w>.)
Het blijkt dus steeds dat de dialecten zich niets aantrekken van de indelin-gen die we zo graag maken. Uiteindelijk maakt Zuid-Holland deel uit van een kolossaal gebied, dat ook het overgrote deel van Duitsland omvat, waar-in de dialecten zonder scherpe grenzen geleidelijk in elkaar overgaan. Zo'n gebied waar de dialecten over grote afstanden geleidelijk in elkaar overgaan,
noemen we een dialectcontinutim. Binnen zo'n continuiim is geen enkel dia-
lect uniek: het heeft altijd elementen, bijvoorbeeld klanken, met andere, wis-
selende dialecten gemeen. Op z'n hoogst heeft het een unieke combinatie
van elementen.
1.3 Sociologische grenzen
We hebben nu het Zuid-Hollands in het geografische vlak afgebakend. Maar daarmee zijn we er nog niet want in het nu afgebakende gebied wordt er heel veel gesproken waar dit boekje niet voor bedoeld is. Natuurlijk trekken
we ons niets aan van al die talen die door vreemdelingen en allochtonen
22
gebieden waar die uitspraak niet te horen is. Maar misschien valt er wel een
kerngebied aan te wijzen. We zouden daarvoor kunnen denken aan het
gebied waar we de genoemde noordelijke, zuidelijke en oostelijke uitspraak
niet aantreffen. Dat zouden we dan ongeveer (het blijft ongeveer) kunnen
laten begrenzen door de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas in het zuiden
(van Hoek van Holland naar Rotterdam), de Hollandse IJssel in het oosten
(van Rotterdam naar Gouda/Bodegraven) en de Oude Rijn in het noorden
(van Gouda/Bodegraven via Alphen aan den Rijn naar Katwijk/Noordwijk).
Of in termen van waterschappen: het kerngebied omvat Delfland en Schie
land en het zuiden van Rijnland.
Maar ook dat gebied is niet homogeen. Neem de ei (geschreven met een
'korte' <ei> of een 'lange' <ij»: die wordt meestal als een ai (aai) uitgespro
ken, maar in de grote steden Leiden, Den Haag en Delft vaak als een lange
è-klank: pain, klain tegenover pèèn, klèèn voor pijn, klein. Verder houden de
kustplaatsen (Katwijk, Scheveningep, Noordwijk, ook Zandvoort) er nogal
eens hun eigen klanken op na: vergelijk bijvoorbeeld Katwijks wwaeter (met
een è-achtige aa) en Schevenings weter (met een ee-klank) voor meer alge
meen Zuid-Hollands water. (In het Katwijks wordt daarbij ook heden ten dage de w nog op de 'Engelse' manier uitgesproken, vandaar de spelling met
dubbele <w>.)
Het blijkt dus steeds dat de dialecten zich niets aantrekken van de indelin
gen die we zo graag maken. Uiteindelijk maakt Zuid-Holland deel uit van
een kolossaal gebied, dat ook het overgrote deel van Duitsland omvat, waar
in de dialecten zonder scherpe grenzen geleidelijk in elkaar overgaan. Zo'n
gebied waar de dialecten over grote afstanden geleidelijk in elkaar overgaan,
noemen we een dialectcontinuüm. Binnen zo'n continuüm is geen enkel dia
lect uniek: het heeft altijd elementen, bijvoorbeeld klanken, met andere, wis
selende dialecten gemeen. Op z'n hoogst heeft het een unieke combinatie
van elementen.
1.3 Sociologische grenzen
We hebben nu het Zuid-Hollands in het geografische vlak afgebakend. Maar
daarmee zijn we er nog niet want in het nu afgebakende gebied wordt er
heel veel gesproken waar dit boekje niet voor bedoeld is. Natuurlijk trekken
we ons niets aan van al die talen die door vreemdelingen en allochtonen
22
gebieden waar die uitspraak niet te horen is. Maar misschien valt er wel een
kerngebied aan te wijzen. We zouden daarvoor kunnen denken aan het
gebied waar we de genoemde noordelijke, zuidelijke en oostelijke uitspraak
niet aantreffen. Dat zouden we dan ongeveer (het blijft ongeveer) kunnen
laten begrenzen door de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas in het zuiden
(van Hoek van Holland naar Rotterdam), de Hollandse IJssel in het oosten
(van Rotterdam naar Gouda/Bodegraven) en de Oude Rijn in het noorden
(van Gouda/Bodegraven via Alphen aan den Rijn naar Katwijk/Noordwijk).
Of in termen van waterschappen: het kerngebied omvat Delfland en Schie
land en het zuiden van Rijnland.
Maar ook dat gebied is niet homogeen. Neem de ei (geschreven met een
'korte' <ei> of een 'lange' <ij»: die wordt meestal als een ai (aai) uitgespro
ken, maar in de grote steden Leiden, Den Haag en Delft vaak als een lange
è-klank: pain, klain tegenover pèèn, klèèn voor pijn, klein. Verder houden de
kustplaatsen (Katwijk, Scheveningep, Noordwijk, ook Zandvoort) er nogal
eens hun eigen klanken op na: vergelijk bijvoorbeeld Katwijks wwaeter (met
een è-achtige aa) en Schevenings weter (met een ee-klank) voor meer alge
meen Zuid-Hollands water. (In het Katwijks wordt daarbij ook heden ten dage de w nog op de 'Engelse' manier uitgesproken, vandaar de spelling met
dubbele <w>.)
Het blijkt dus steeds dat de dialecten zich niets aantrekken van de indelin
gen die we zo graag maken. Uiteindelijk maakt Zuid-Holland deel uit van
een kolossaal gebied, dat ook het overgrote deel van Duitsland omvat, waar
in de dialecten zonder scherpe grenzen geleidelijk in elkaar overgaan. Zo'n
gebied waar de dialecten over grote afstanden geleidelijk in elkaar overgaan,
noemen we een dialectcontinuüm. Binnen zo'n continuüm is geen enkel dia
lect uniek: het heeft altijd elementen, bijvoorbeeld klanken, met andere, wis
selende dialecten gemeen. Op z'n hoogst heeft het een unieke combinatie
van elementen.
1.3 Sociologische grenzen
We hebben nu het Zuid-Hollands in het geografische vlak afgebakend. Maar
daarmee zijn we er nog niet want in het nu afgebakende gebied wordt er
heel veel gesproken waar dit boekje niet voor bedoeld is. Natuurlijk trekken
we ons niets aan van al die talen die door vreemdelingen en allochtonen
22
worden gesproken. Maar wat doen we met al die verschillende soorten
Nederlands die je in Zuid-Holland kunt horen? Laten we als voorbeeld de stad Den Haag nemen. Zo-even noemde ik voor
deze stad de uitspraak pèèn, klèèn voor pijn, klein. Maar zoals gezegd, deze uitspraak kun je er vaak horen; je hoort hem zeker niet bij iedere Hagenaar. Je zult hem eerder in de Transvaalbuurt dan op de Sportlaan horen. Het gebruik van de uitspraak is sociaal bepaald: in de Transvaalbuurt woont meer de lagere' en op de Sportlaan meer de logere' klasse. Maar het is nog ingewikkelder: een bepaalde Hagenaar kan de ene keer pèèn, klèèn, de andere
keer pijn, klein zeggen. Als hij met andere Hagenaars onder elkaar is, bij-
voorbeeld in een café, zal hij de èè gebruiken, maar als hij in contact komt met een hogergeplaatste, bijvoorbeeld de burgemeester, dan gebruikt hij de
ei. Of het hangt van het gespreksonderwerp af: gaat het over het eten of over
de kerk? De ene keer heeft hij het over het Rèèswèèkse plèèn, de andere keer
over het Reisweikse plein (naar de klank gespeld). Het hangt dus ook af van
de situatie: in sommige situaties, formele situaties, letten we er meer op hoe
we de dingen zeggen en gaan we klanken vermijden die als 'plat' beschouwd
worden. Zo'n `platte' klank is de èè voor ei. Die neiging om wanneer het pas geeft 'plate' klanken te vermijden, leidt ertoe dat er ook tussenklanken ont-staan: niet altijd horen we een zuivere èè of een zuivere ei, soms horen we iets wat ertussenin zit.
Het is duidelijk dat in Den Haag ook alles geleidelijk in elkaar overgaat. Dat geldt in het algemeen voor Zuid-Holland, al zijn er ook plaatsen, bij-voorbeeld Katwijk, waarin het Zuid-Hollands nog goed als een aparte taal te
horen valt. Als we in de Haagse maatschappij van `boven' naar (beneden'
gaan, zullen we steeds vaker de èè horen, gaan we omgekeerd van `beneden'
naar (boven', dan horen we steeds vaker de ei. Maken we de situatie formeler,
dan horen we steeds vaker de ei, maken we hem informeler, dan horen we
steeds vaker de eè. We hebben dus ook nu weer met een continuiim te
maken. Omdat verschillen tussen `hoog' en claag' en tussen formeel en infor-
meel hier een rol spelen, spreken we van een verticaal continuam, in tegen-
stelling tot zo-even toen we met een horizontaal continutim (in het geografi-
sche vlak) te maken hadden. Er bestaat trouwens ook een continuiim tussen
de betreffende klanken: de èè en de ei gaan geleidelijk, via allerlei tussen-
klanken, in elkaar over. In dit boekje nu richten we ons in de eerste plaats op het Zuid-Hollands
23
worden gesproken. Maar wat doen we met al die verschillende soorten
Nederlands die je in Zuid-Holland kunt horen?
Laten we als voorbeeld de stad Den Haag nemen. Zo-even noemde ik voor
deze stad de uitspraak pèèn, klèèn voor pijn, klein. Maar zoals gezegd, deze
uitspraak kun je er vaak horen; je hoort hem zeker niet bij iedere Hagenaar.
Je zult hem eerder in de Transvaalbuurt dan op de Sportlaan horen. Het
gebruik van de uitspraak is sociaal bepaald: in de Transvaalbuurt woont
meer de 'lagere' en op de Sportlaan meer de 'hogere' klasse. Maar het is nog
ingewikkelder: een bepaalde Hagenaar kan de ene keer pèèn, klèèn, de andere
keer pijn, klein zeggen. Als hij met andere Hagenaars onder elkaar is, bij
voorbeeld in een café, zal hij de èè gebruiken, maar als hij in contact komt
met een hogergeplaatste, bijvoorbeeld de burgemeester, dan gebruikt hij de
ei. Of het hangt van het gespreksonderwerp af: gaat het over het eten of over
de kerk? De ene keer heeft hij het over het Rèèswèèkse plèèn, de andere keer
over het Reisweikse plein (naar de klank gespeld). Het hangt dus ook af van
de situatie: in sommige situaties, formele situaties, letten we er meer op hoe
we de dingen zeggen en gaan we klanken vermijden die als 'plat' beschouwd
worden. Zo'n 'platte' klank is de èè voor ei. Die neiging om wanneer het pas
geeft 'platte' klanken te vermijden, leidt ertoe dat er ook tussenklanken ont
staan: niet altijd horen we een zuivere èè of een zuivere ei, soms horen we
iets wat ertussenin zit.
Het is duidelijk dat in Den Haag ook alles geleidelijk in elkaar overgaat.
Dat geldt in het algemeen voor Zuid-Holland, al zijn er ook plaatsen, bij
voorbeeld Katwijk, waarin het Zuid-Hollands nog goed als een aparte taal te
horen valt. Als we in de Haagse maatschappij van 'boven' naar 'beneden'
gaan, zullen we steeds vaker de èè horen, gaan we omgekeerd van 'beneden'
naar 'boven', dan horen we steeds vaker de ei. Maken we de situatie formeler,
dan horen we steeds vaker de ei, maken we hem informeler, dan horen we
steeds vaker de èè. We hebben dus ook nu weer met een continuüm te
maken. Omdat verschillen tussen 'hoog' en 'laag' en tussen formeel en infor
meel hier een rol spelen, spreken we van een verticaal continuüm, in tegen
stelling tot zo-even toen we met een horizontaal continuüm (in het geografi
sche vlak) te maken hadden. Er bestaat trouwens ook een continuüm tussen
de betreffende klanken: de èè en de ei gaan geleidelijk, via allerlei tussen
klanken, in elkaar over.
In dit boekje nu richten we ons in de eerste plaats op het Zuid-Hollands
23
worden gesproken. Maar wat doen we met al die verschillende soorten
Nederlands die je in Zuid-Holland kunt horen?
Laten we als voorbeeld de stad Den Haag nemen. Zo-even noemde ik voor
deze stad de uitspraak pèèn, klèèn voor pijn, klein. Maar zoals gezegd, deze
uitspraak kun je er vaak horen; je hoort hem zeker niet bij iedere Hagenaar.
Je zult hem eerder in de Transvaalbuurt dan op de Sportlaan horen. Het
gebruik van de uitspraak is sociaal bepaald: in de Transvaalbuurt woont
meer de 'lagere' en op de Sportlaan meer de 'hogere' klasse. Maar het is nog
ingewikkelder: een bepaalde Hagenaar kan de ene keer pèèn, klèèn, de andere
keer pijn, klein zeggen. Als hij met andere Hagenaars onder elkaar is, bij
voorbeeld in een café, zal hij de èè gebruiken, maar als hij in contact komt
met een hogergeplaatste, bijvoorbeeld de burgemeester, dan gebruikt hij de
ei. Of het hangt van het gespreksonderwerp af: gaat het over het eten of over
de kerk? De ene keer heeft hij het over het Rèèswèèkse plèèn, de andere keer
over het Reisweikse plein (naar de klank gespeld). Het hangt dus ook af van
de situatie: in sommige situaties, formele situaties, letten we er meer op hoe
we de dingen zeggen en gaan we klanken vermijden die als 'plat' beschouwd
worden. Zo'n 'platte' klank is de èè voor ei. Die neiging om wanneer het pas
geeft 'platte' klanken te vermijden, leidt ertoe dat er ook tussenklanken ont
staan: niet altijd horen we een zuivere èè of een zuivere ei, soms horen we
iets wat ertussenin zit.
Het is duidelijk dat in Den Haag ook alles geleidelijk in elkaar overgaat.
Dat geldt in het algemeen voor Zuid-Holland, al zijn er ook plaatsen, bij
voorbeeld Katwijk, waarin het Zuid-Hollands nog goed als een aparte taal te
horen valt. Als we in de Haagse maatschappij van 'boven' naar 'beneden'
gaan, zullen we steeds vaker de èè horen, gaan we omgekeerd van 'beneden'
naar 'boven', dan horen we steeds vaker de ei. Maken we de situatie formeler,
dan horen we steeds vaker de ei, maken we hem informeler, dan horen we
steeds vaker de èè. We hebben dus ook nu weer met een continuüm te
maken. Omdat verschillen tussen 'hoog' en 'laag' en tussen formeel en infor
meel hier een rol spelen, spreken we van een verticaal continuüm, in tegen
stelling tot zo-even toen we met een horizontaal continuüm (in het geografi
sche vlak) te maken hadden. Er bestaat trouwens ook een continuüm tussen
de betreffende klanken: de èè en de ei gaan geleidelijk, via allerlei tussen
klanken, in elkaar over.
In dit boekje nu richten we ons in de eerste plaats op het Zuid-Hollands
23
Inliding
worden gesproken. Maar wat doen we met al die verschillende soorten
Nederlands die je in Zuid-Holland kunt horen?
Laten we als voorbeeld de stad Den Haag nemen. Zo-even noemde ik voor
deze stad de uitspraak pèèn, klèèn voor pijn, klein. Maar zoals gezegd, deze
uitspraak kun je er vaak horen; je hoort hem zeker niet bij iedere Hagenaar.
Je zult hem eerder in de Transvaalbuurt dan op de Sportlaan horen. Het
gebruik van de uitspraak is sociaal bepaald: in de Transvaalbuurt woont
meer de 'lagere' en op de Sportlaan meer de 'hogere' klasse. Maar het is nog
ingewikkelder: een bepaalde Hagenaar kan de ene keer pèèn, klèèn, de andere
keer pijn, klein zeggen. Als hij met andere Hagenaars onder elkaar is, bij
voorbeeld in een café, zal hij de èè gebruiken, maar als hij in contact komt
met een hogergeplaatste, bijvoorbeeld de burgemeester, dan gebruikt hij de
ei. Of het hangt van het gespreksonderwerp af: gaat het over het eten of over
de kerk? De ene keer heeft hij het over het Rèèswèèkse plèèn, de andere keer
over het Reisweikse plein (naar de klank gespeld). Het hangt dus ook af van
de situatie: in sommige situaties, formele situaties, letten we er meer op hoe
we de dingen zeggen en gaan we klanken vermijden die als 'plat' beschouwd
worden. Zo'n 'platte' klank is de èè voor ei. Die neiging om wanneer het pas
geeft 'platte' klanken te vermijden, leidt ertoe dat er ook tussenklanken ont
staan: niet altijd horen we een zuivere èè of een zuivere ei, soms horen we
iets wat ertussenin zit.
Het is duidelijk dat in Den Haag ook alles geleidelijk in elkaar overgaat.
Dat geldt in het algemeen voor Zuid-Holland, al zijn er ook plaatsen, bij
voorbeeld Katwijk, waarin het Zuid-Hollands nog goed als een aparte taal te
horen valt. Als we in de Haagse maatschappij van 'boven' naar 'beneden'
gaan, zullen we steeds vaker de èè horen, gaan we omgekeerd van 'beneden'
naar 'boven', dan horen we steeds vaker de ei. Maken we de situatie formeler,
dan horen we steeds vaker de ei, maken we hem informeler, dan horen we
steeds vaker de èè. We hebben dus ook nu weer met een continuüm te
maken. Omdat verschillen tussen 'hoog' en 'laag' en tussen formeel en infor
meel hier een rol spelen, spreken we van een verticaal continuüm, in tegen
stelling tot zo-even toen we met een horizontaal continuüm (in het geografi
sche vlak) te maken hadden. Er bestaat trouwens ook een continuüm tussen
de betreffende klanken: de èè en de ei gaan geleidelijk, via allerlei tussen
klanken, in elkaar over.
In dit boekje nu richten we ons in de eerste plaats op het Zuid-Hollands
23
zaid-itolleutds
zoals dat aan de conderkane, in gewone, alledaagse situaties bij gewone men-sen te horen valt. Maar de bovenkant komt ook aan de orde omdat we die als vergelijkingsbasis gebruiken. Dat hebben we hierboven al met de èè gedaan, die we immers met de ei vergeleken hebben. Die bovenkant wordt gevormd door al die klanken en andere taalelementen die we tot het zogehe-ten Standaardnederlands rekenen. Dat is het `hogere' Nederlands dat ook wel met Algemeen Beschaafd Nederlands of kortweg met ABN wordt aange-
duid. Nu kun je als iemand standaardtaal probeert te spreken, vaak wel een
beetje horen waar zij/hij vandaan komt. In principe is deze taal echter niet regionaal bepaald: `zuiver' gesproken standaardtaal, waaraan je niet kunt
horen waar iemand vandaan komt, kun je zowel in Groningen als in Mid-
delburg en zowel in Den Helder als in Maastricht horen (al kun je wél vaak, misschien wel altijd horen of iemand uit Vlaanderen dan wel uit Nederland
komt). Aan het Nederlands waarvoor we ons in dit boekje interesseren, kun je echter wél goed horen waar de spreker vandaan komt, namelijk uit een of andere Zuid-Hollandse stad of streek.
Valt het Haegs ook onder dat Nederlands? Let op de manier waarop Haegs gespeld is, namelijk met <ae>. Bedoeld is Haegs dat met een è-achtige aa wordt uitgesproken. Dat is een andere naam voor wat wel geaffecteerd Neder-lands wordt genoemd en dat ook wel, minder vriendelijk, met bekakt wordt aangeduid. Het wordt gesproken door leden van de `hogere' klassen, bijvoor-beeld door mensen van adel of door intellectuelen. Het is een soort super-beschaafd, een soort superstandaardtaal. Mensen die het niet spreken, kunnen er een hekel aan hebben of er de spot mee drijven. Een bekend spotzinnetje is in den Haeg gaet man tannissen mat kannissen. Hier hebben we twee kenmerken van het geaffecteerd bij elkaar: de uitspraak ae voor aa en de uitspraak van de è die in de richting van de es gaat (net zoals dus in het
Zeeuws). En zo zijn er meer uitspraakeigenaardigheden en daarnaast ook
een eigenaardig woordgebruik. Zo zullen geaffecteerd sprekenden bij voor-keur niet de woorden kwaad, wagen, gek, broodbeleg gebruiken maar van boos, oto, mal, iets voor op de boterham spreken.
Moeten we ook het geaffecteerde Nederlands in dit boekje opnemen? Je
kunt er immers aan horen dat iemand uit Den Haag komt (en tot de `hoge- re' klassen behoort). Maar het wordt ook wel Leids genoemd, en het kan ook buiten Den Haag en Leiden gehoord worden, ook in Rotterdam, Amsterdam en waar je de chogere' klasse maar kunt tegenkomen. Net als de standaard-
24
zoals dat aan de 'onderkant', in gewone, alledaagse situaties bij gewone men
sen te horen valt. Maar de bovenkant komt ook aan de orde omdat we die
als vergelijkingsbasis gebruiken. Dat hebben we hierboven al met de èè
gedaan, die we immers met de ei vergeleken hebben. Die bovenkant wordt
gevormd door al die klanken en andere taalelementen die we tot het zogehe
ten Standaardnederlands rekenen. Dat is het 'hogere' Nederlands dat ook
wel met Algemeen Beschaafd Nederlands of kortweg met ABN wordt aange
duid. Nu kun je als iemand standaardtaal probeert te spreken, vaak wel een
beetje horen waar zij/hij vandaan komt. In principe is deze taal echter niet
regionaal bepaald: 'zuiver' gesproken standaardtaal, waaraan je niet kunt
horen waar iemand vandaan komt, kun je zowel in Groningen als in Mid
delburg en zowel in Den Helder als in Maastricht horen (al kun je wél vaak,
misschien wel altijd horen of iemand uit Vlaanderen dan wel uit Nederland
komt). Aan het Nederlands waarvoor we ons in dit boekje interesseren, kun
je echter wél goed horen waar de spreker vandaan komt, namelijk uit een of
andere Zuid-Hollandse stad of streek.
Valt het Haegs ook onder dat Nederlands? Let op de manier waarop Haegs gespeld is, namelijk met <ae>. Bedoeld is Haegs dat met een è-achtige aa wordt uitgesproken. Dat is een andere naam voor wat wel geaffecteerd Nederlands wordt genoemd en dat ook wel, minder vriendelijk, met bekakt wordt
aangeduid. Het wordt gesproken door leden van de 'hogere' klassen, bijvoor
beeld door mensen van adel of door intellectuelen. Het is een soort super
beschaafd, een soort superstandaardtaal. Mensen die het niet spreken,
kunnen er een hekel aan hebben of er de spot mee drijven. Een bekend
spotzinnetje is in den Haeg gaet man tannissen mat kannissen. Hier hebben
we twee kenmerken van het geaffecteerd bij elkaar: de uitspraak ae voor aa en de uitspraak van de è die in de richting van de à gaat (net zoals dus in het
Zeeuws). En zo zijn er meer uitspraakeigenaardigheden en daarnaast ook
een eigenaardig woordgebruik. Zo zullen geaffecteerd sprekenden bij voor
keur niet de woorden kwaad, wagen, gek, broodbeleg gebruiken maar van
boos, oto, mal, iets voor op de boterham spreken.
Moeten we ook het geaffecteerde Nederlands in dit boekje opnemen? Je
kunt er immers aan horen dat iemand uit Den Haag komt (en tot de 'hoge
re' klassen behoort). Maar het wordt ook wel Leids genoemd, en het kan ook
buiten Den Haag en Leiden gehoord worden, ook in Rotterdam, Amsterdam
en waar je de 'hogere' klasse maar kunt tegenkomen. Net als de standaard-
24
zoals dat aan de 'onderkant', in gewone, alledaagse situaties bij gewone men
sen te horen valt. Maar de bovenkant komt ook aan de orde omdat we die
als vergelijkingsbasis gebruiken. Dat hebben we hierboven al met de èè
gedaan, die we immers met de ei vergeleken hebben. Die bovenkant wordt
gevormd door al die klanken en andere taalelementen die we tot het zogehe
ten Standaardnederlands rekenen. Dat is het 'hogere' Nederlands dat ook
wel met Algemeen Beschaafd Nederlands of kortweg met ABN wordt aange
duid. Nu kun je als iemand standaardtaal probeert te spreken, vaak wel een
beetje horen waar zij/hij vandaan komt. In principe is deze taal echter niet
regionaal bepaald: 'zuiver' gesproken standaardtaal, waaraan je niet kunt
horen waar iemand vandaan komt, kun je zowel in Groningen als in Mid
delburg en zowel in Den Helder als in Maastricht horen (al kun je wél vaak,
misschien wel altijd horen of iemand uit Vlaanderen dan wel uit Nederland
komt). Aan het Nederlands waarvoor we ons in dit boekje interesseren, kun
je echter wél goed horen waar de spreker vandaan komt, namelijk uit een of
andere Zuid-Hollandse stad of streek.
Valt het Haegs ook onder dat Nederlands? Let op de manier waarop Haegs gespeld is, namelijk met <ae>. Bedoeld is Haegs dat met een è-achtige aa wordt uitgesproken. Dat is een andere naam voor wat wel geaffecteerd Nederlands wordt genoemd en dat ook wel, minder vriendelijk, met bekakt wordt
aangeduid. Het wordt gesproken door leden van de 'hogere' klassen, bijvoor
beeld door mensen van adel of door intellectuelen. Het is een soort super
beschaafd, een soort superstandaardtaal. Mensen die het niet spreken,
kunnen er een hekel aan hebben of er de spot mee drijven. Een bekend
spotzinnetje is in den Haeg gaet man tannissen mat kannissen. Hier hebben
we twee kenmerken van het geaffecteerd bij elkaar: de uitspraak ae voor aa en de uitspraak van de è die in de richting van de à gaat (net zoals dus in het
Zeeuws). En zo zijn er meer uitspraakeigenaardigheden en daarnaast ook
een eigenaardig woordgebruik. Zo zullen geaffecteerd sprekenden bij voor
keur niet de woorden kwaad, wagen, gek, broodbeleg gebruiken maar van
boos, oto, mal, iets voor op de boterham spreken.
Moeten we ook het geaffecteerde Nederlands in dit boekje opnemen? Je
kunt er immers aan horen dat iemand uit Den Haag komt (en tot de 'hoge
re' klassen behoort). Maar het wordt ook wel Leids genoemd, en het kan ook
buiten Den Haag en Leiden gehoord worden, ook in Rotterdam, Amsterdam
en waar je de 'hogere' klasse maar kunt tegenkomen. Net als de standaard-
24
taal is ook de superstandaardtaal niet aan een regio gebonden (al kan de oorsprong heel goed in Den Haag gelegen hebben). Zo gezien gaat het ge-affecteerde Nederlands ons boekje te buiten. Toch nemen we het erin op omdat het niet alleen sterk met de neutraal gesproken standaardtaal maar ook met het Zuid-Hollands verweven is.
We hadden ook kunnen zeggen dat het geaffecteerde Nederlands de taal van een heel bijzondere groep is en dáárom buiten ons boekje valt. Voor deze ene groepstaal maak ik dan een uitzondering. Andere groepstalen laat ik buiten beschouding, bijvoorbeeld de jongerentaal waarover de laatste tijd nogal wat te doen geweest is. We kennen allemaal wel het, overigens nogal sterk veranderlijke, woordgebruik van jongeren (vooral van de middelbare school): iets is gaaf, cool, iets boeit niet enzovoort. Wie daarin geinteresseerd is, verwijs ik bijvoorbeeld graag naar het deeltje in deze reeks dat over het Amsterdams gaat.
1.4 Is het Zuid-Hollands een dialect?
We kunnen wat zojuist aan de orde gekomen is, ook nog anders zeggen: het gaat ons in dit boekje om de in Zuid-Holland gesproken dialecten. Maar nu zie ik in gedachten sommige lezers hun wenkbrauwen fronsen: dialecten in Zuid-Holland? Bij een dialect denk je al gauw aan een taalvariëteit die dui-delijk van de standaardtaal verschilt, niet alleen in klanken maar ook in woorden en grammatica. Zo'n duidelijk dialect is het Twents. Dat heeft andere klanken: hoes voor 'huis', pien voor `pijn', sloapm voor `slapen', maar ook andere woorden en betekenissen: vernemstig voor (pienter, siepel voor `ui', hèènig niet alleen voor chandig' maar ook voor lalm aan', en een andere grammatica, bijvoorbeeld meervoudsvorming door middel van Umlaut: zak
zekke, poal — boom — beume. De Zuid-Hollandse `dialecten' verschil- len veel minder sterk van de standaardtaal. Het zijn vooral de klankverschil-len die opvallen. Zoals we hierboven al gezien hebben, zijn de (dialecten' in Zuid-Holland niet scherp van de standaardtaal af te bakenen maar vormen ze daarmee een continutim. Dat is, ook voor sommige taalkundigen, een reden om niet van dialecten te spreken. Bovendien hebben de sprekers van het Zuid-Hollands over het algemeen niet het gevoel dat ze eigenlijk iets anders spreken dan de koningin. In beide gevallen is het voor hun gevoel (Hollands', zij het dat de koningin dat wat anders uitspreekt dan zijzelf.
25
taal is ook de superstandaardtaal niet aan een regio gebonden (al kan de
oorsprong heel goed in Den Haag gelegen hebben). Zo gezien gaat het ge
affecteerde Nederlands ons boekje te buiten. Toch nemen we het erin op
omdat het niet alleen sterk met de neutraal gesproken standaardtaal maar
ook met het Zuid-Hollands verweven is.
We hadden ook kunnen zeggen dat het geaffecteerde Nederlands de taal
van een heel bijzondere groep is en dáárom buiten ons boekje valt. Voor
deze ene groepstaal maak ik dan een uitzondering. Andere groepstalen laat
ik buiten beschouding, bijvoorbeeld de jongerentaal waarover de laatste tijd
nogal wat te doen geweest is. We kennen allemaal wel het, overigens nogal
sterk veranderlijke, woordgebruik van jongeren (vooral van de middelbare
school): iets is gaaf, cool, iets boeit niet enzovoort. Wie daarin geïnteresseerd
is, verwijs ik bijvoorbeeld graag naar het deeltje in deze reeks dat over het
Amsterdams gaat.
1.4 Is het Zuid-Hollands een dialect?
We kunnen wat zojuist aan de orde gekomen is, ook nog anders zeggen: het
gaat ons in dit boekje om de in Zuid-Holland gesproken dialecten. Maar nu
zie ik in gedachten sommige lezers hun wenkbrauwen fronsen: dialecten in
Zuid-Holland? Bij een dialect denk je al gauw aan een taalvariëteit die dui
delijk van de standaardtaal verschilt, niet alleen in klanken maar ook in
woorden en grammatica. Zo'n duidelijk dialect is het Twents. Dat heeft
andere klanken: hoes voor 'huis', pien voor 'pijn', sloapm voor 'slapen', maar
ook andere woorden en betekenissen: vernemstig voor 'pienter, siepel voor
'ui', hèènig niet alleen voor 'handig' maar ook voor 'kalm aan', en een andere
grammatica, bijvoorbeeld meervoudsvorming door middel van Umlaut: zak
- zekke, poal- pöäle, boom - beu me. De Zuid-Hollandse 'dialecten' verschil
len veel minder sterk van de standaardtaal. Het zijn vooral de klankverschil
len die opvallen. Zoals we hierboven al gezien hebben, zijn de 'dialecten' in
Zuid-Holland niet scherp van de standaardtaal af te bakenen maar vormen
ze daarmee een continuüm. Dat is, ook voor sommige taalkundigen, een
reden om niet van dialecten te spreken. Bovendien hebben de sprekers van
het Zuid-Hollands over het algemeen niet het gevoel dat ze eigenlijk iets
anders spreken dan de koningin. In beide gevallen is het voor hun gevoel
'Hollands', zij het dat de koningin dat wat anders uitspreekt dan zijzelf.
25
Inleiding
taal is ook de superstandaardtaal niet aan een regio gebonden (al kan de
oorsprong heel goed in Den Haag gelegen hebben). Zo gezien gaat het ge
affecteerde Nederlands ons boekje te buiten. Toch nemen we het erin op
omdat het niet alleen sterk met de neutraal gesproken standaardtaal maar
ook met het Zuid-Hollands verweven is.
We hadden ook kunnen zeggen dat het geaffecteerde Nederlands de taal
van een heel bijzondere groep is en dáárom buiten ons boekje valt. Voor
deze ene groepstaal maak ik dan een uitzondering. Andere groepstalen laat
ik buiten beschouding, bijvoorbeeld de jongerentaal waarover de laatste tijd
nogal wat te doen geweest is. We kennen allemaal wel het, overigens nogal
sterk veranderlijke, woordgebruik van jongeren (vooral van de middelbare
school): iets is gaaf, cool, iets boeit niet enzovoort. Wie daarin geïnteresseerd
is, verwijs ik bijvoorbeeld graag naar het deeltje in deze reeks dat over het
Amsterdams gaat.
1.4 Is het Zuid-Hollands een dialect?
We kunnen wat zojuist aan de orde gekomen is, ook nog anders zeggen: het
gaat ons in dit boekje om de in Zuid-Holland gesproken dialecten. Maar nu
zie ik in gedachten sommige lezers hun wenkbrauwen fronsen: dialecten in
Zuid-Holland? Bij een dialect denk je al gauw aan een taalvariëteit die dui
delijk van de standaardtaal verschilt, niet alleen in klanken maar ook in
woorden en grammatica. Zo'n duidelijk dialect is het Twents. Dat heeft
andere klanken: hoes voor 'huis', pien voor 'pijn', sloapm voor 'slapen', maar
ook andere woorden en betekenissen: vernemstig voor 'pienter, siepel voor
'ui', hèènig niet alleen voor 'handig' maar ook voor 'kalm aan', en een andere
grammatica, bijvoorbeeld meervoudsvorming door middel van Umlaut: zak
- zekke, poal- pöäle, boom - beu me. De Zuid-Hollandse 'dialecten' verschil
len veel minder sterk van de standaardtaal. Het zijn vooral de klankverschil
len die opvallen. Zoals we hierboven al gezien hebben, zijn de 'dialecten' in
Zuid-Holland niet scherp van de standaardtaal af te bakenen maar vormen
ze daarmee een continuüm. Dat is, ook voor sommige taalkundigen, een
reden om niet van dialecten te spreken. Bovendien hebben de sprekers van
het Zuid-Hollands over het algemeen niet het gevoel dat ze eigenlijk iets
anders spreken dan de koningin. In beide gevallen is het voor hun gevoel
'Hollands', zij het dat de koningin dat wat anders uitspreekt dan zijzelf.
25
Zuid-tfollaias
We kunnen de term dialect toch wel aanhouden als we onder een dialect een taalvariëteit verstaan die tot een bepaalde plaats of streek beperkt blijft.
Dat geldt ook voor de Zuid-Hollandse dialecten: in Rijnsburg praten ze anders dan in Hendrik Ido Ambacht en in Leiden anders dan in Dordrecht.
In de bovenstaande paragrafen hebben we daar al voorbeelden van gezien.
Soms wordt ook wel de term sociolect gebruikt. Hiermee proberen we uit te
drukken dat het Zuid-Hollandse 'dialect' vooral bij de 'lager& klassen wordt gevonden. Een ceche dialect als het Twents zit minder aan een bepaalde sociale klasse vast, al begint dat in de laatste tijd wel te veranderen. Het Lim-burgs kunnen we echter nog heel goed ook door vertegenwoordigers van de
(hogere' klassen horen gebruiken.
26
zuU-HoLWuJ,ç
We kunnen de term dialect toch wel aanhouden als we onder een dialect
een taalvariëteit verstaan die tot een bepaalde plaats of streek beperkt blijft.
Dat geldt ook voor de Zuid-Hollandse dialecten: in Rijnsburg praten ze
anders dan in Hendrik Ido Ambacht en in Leiden anders dan in Dordrecht.
In de bovenstaande paragrafen hebben we daar al voorbeelden van gezien.
Soms wordt ook wel de term sociolect gebruikt. Hiermee proberen we uit te
drukken dat het Zuid-Hollandse 'dialect' vooral bij de 'lagere' klassen wordt
gevonden. Een 'echt' dialect als het Twents zit minder aan een bepaalde
sociale klasse vast, al begint dat in de laatste tijd wel te veranderen. Het Lim
burgs kunnen we echter nog heel goed ook door vertegenwoordigers van de
'hogere' klassen horen gebruiken.
26
zuU-HoLWuJ,ç
We kunnen de term dialect toch wel aanhouden als we onder een dialect
een taalvariëteit verstaan die tot een bepaalde plaats of streek beperkt blijft.
Dat geldt ook voor de Zuid-Hollandse dialecten: in Rijnsburg praten ze
anders dan in Hendrik Ido Ambacht en in Leiden anders dan in Dordrecht.
In de bovenstaande paragrafen hebben we daar al voorbeelden van gezien.
Soms wordt ook wel de term sociolect gebruikt. Hiermee proberen we uit te
drukken dat het Zuid-Hollandse 'dialect' vooral bij de 'lagere' klassen wordt
gevonden. Een 'echt' dialect als het Twents zit minder aan een bepaalde
sociale klasse vast, al begint dat in de laatste tijd wel te veranderen. Het Lim
burgs kunnen we echter nog heel goed ook door vertegenwoordigers van de
'hogere' klassen horen gebruiken.
26
27 27 27
2.1 Zuid-Hollands en Standaardnederlands
De vraag is hoe het komt dat in Zuid-Holland dialect en standaardtaal zo
dicht bij elkaar staan. Voor de beantwoording van die vraag moeten we
terug naar de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. In die eeuwen ont
stond in Holland, in de eerste plaats in de grote steden Amsterdam, Den
Haag, Leiden, Haarlem, een standaardtaal. Daarvóór, in de Middeleeuwen,
sprak en schreef men het eigen dialect, al hield men zeker bij het schrijven
ook wel rekening met lezers die er een ander dialect op na hielden. Vaak
werd ook het Latijn gebruikt, met name in de wetenschap en de kerk maar
ook bijvoorbeeld voor contracten.
Op het eind van de Middeleeuwen raakte het Latijn naar de achtergrond
en kreeg men behoefte aan een algemeen bruikbaar Nederlands. Vooral de
uitvinding van de boekdrukkunst is hier een factor geweest. De boekdruk
kers hadden er natuurlijk belang bij dat hun producten over een zo groot
mogelijk gebied gelezen én gekocht zouden worden. Voor de hervormings
gezinden was het geloof van belang: iedereen moest zonder al te grote
problemen de bijbel in Nederlandse vertaling kunnen lezen. En zo ontstond
langzamerhand het Standaardnederlands, dat voor steeds meer doeleinden
gebruikt werd en door de grammatici ook aan een steeds strenger wordende
normering onderworpen werd. Bij het laatste interesseerde men zich vooral
27
2.1 Zuid-Hollands en Standaardnederlands
De vraag is hoe het komt dat in Zuid-Holland dialect en standaardtaal zo
dicht bij elkaar staan. Voor de beantwoording van die vraag moeten we
terug naar de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. In die eeuwen ont
stond in Holland, in de eerste plaats in de grote steden Amsterdam, Den
Haag, Leiden, Haarlem, een standaardtaal. Daarvóór, in de Middeleeuwen,
sprak en schreef men het eigen dialect, al hield men zeker bij het schrijven
ook wel rekening met lezers die er een ander dialect op na hielden. Vaak
werd ook het Latijn gebruikt, met name in de wetenschap en de kerk maar
ook bijvoorbeeld voor contracten.
Op het eind van de Middeleeuwen raakte het Latijn naar de achtergrond
en kreeg men behoefte aan een algemeen bruikbaar Nederlands. Vooral de
uitvinding van de boekdrukkunst is hier een factor geweest. De boekdruk
kers hadden er natuurlijk belang bij dat hun producten over een zo groot
mogelijk gebied gelezen én gekocht zouden worden. Voor de hervormings
gezinden was het geloof van belang: iedereen moest zonder al te grote
problemen de bijbel in Nederlandse vertaling kunnen lezen. En zo ontstond
langzamerhand het Standaardnederlands, dat voor steeds meer doeleinden
gebruikt werd en door de grammatici ook aan een steeds strenger wordende
normering onderworpen werd. Bij het laatste interesseerde men zich vooral
27
2. geschiedenis
Zaid-Hollaiuis
voor de spelling, de manier dus waarop klanken op papier moeten worden
weergegeven. Nu ontstond zoals gezegd die standaardtaal in Holland, om te beginnen in
de grote Hollandse steden. Maar die standaardtaal kwam niet uit de lucht vallen. De woorden en vormen daarvoor moest men ergens vandaan halen. Die haalde men over het algemeen uit de Hollandse dialecten. In zekere zin kan men zeggen dat het Hollands tot standaardtaal gepromoveerd werd. Daardoor komt het dat we niet hoes of huus maar huis zeggen, dat we niet siepel of juun (juin) maar ui zeggen en dat we als meervoud bij zak niet zekke maar zakken maken of bij kind niet kinder maar kinderen. En dat ver-klaart meteen ook dat in Zuid-Holland dialect en standaardtaal zo op elkaar
lijken. Toch vallen ook in Zuid-Holland dialect en standaardtaal niet samen. Er
zijn verschillen al blijven die tegenwoordig vooral tot de klanken beperkt.
Ook hiervoor ligt de verklaring in het verleden, waarbij we vooral aan invloed van de schrijftaal moeten denken. De kwestie is namelijk dat men
niet pas in de zestiende eeuw en wel in Holland het Nederlands als schrijf-
taal is gaan gebruiken. Zoals we al gezien hebben, wordt er al in de Middel-eeuwen (vanaf ongeveer 1200) in het Nederlands geschreven. We spreken dan van Middelnederlands. Het begin ligt in West- en Oost-Vlaanderen; later gaat ook het Brabantse gebied rond Brussel en Antwerpen meedoen. Zo vormde zich daar reeds een schrijftaal, een soort standaardtaal in
wording, met zuidelijke, dat wil zeggen Vlaamse en Brabantse, kenmerken. Toen de Hollanders gingen schrijven, namen ze voor een belangrijk deel die zuidelijke schrijftaal over.
Nu wordt door de gemiddelde taalgebruiker geschreven taal voor choger)
aangezien dan gesproken taal. Zo heeft iedereen het gevoel dat zij/hij voor
banaan niet zoiets als benaan moet uitspreken maar bannaan, of nog liever
banaan, want zo schrijf je het. De invloed van de zuidelijke schrijftaal nu
heeft ervoor gezorgd dat niet de Hollandse vormen nou en douwen maar de
West-Vlaamse vormen met uu: nu en duwen, tot de standaardtaal zijn gaan
behoren (nou als tussenwerpsel: nou nou, zou je dat wel doen?, is overigens
wél (gesproken) standaardtaal). En zo werden er nog wel meer Hollandse vormen uit de standaardtaal geweerd, bijvoorbeeld zeun voor zoon, deuze
voor deze, of voor af bin voor ben, kommen voor komen enzovoort.
Maar er is meer in het spel geweest. Hierboven zeiden we al dat de stan-
28
voor de spelling, de manier dus waarop klanken op papier moeten worden
weergegeven.
Nu ontstond zoals gezegd die standaardtaal in Holland, om te beginnen in
de grote Hollandse steden. Maar die standaardtaal kwam niet uit de lucht
vallen. De woorden en vormen daarvoor moest men ergens vandaan halen.
Die haalde men over het algemeen uit de Hollandse dialecten. In zekere zin
kan men zeggen dat het Hollands tot standaardtaal gepromoveerd werd.
Daardoor komt het dat we niet hoes of huus maar huis zeggen, dat we niet
siepel of juun (juin) maar ui zeggen en dat we als meervoud bij zak niet
zekke maar zakken maken of bij kind niet kinder maar kinderen. En dat ver
klaart meteen ook dat in Zuid-Holland dialect en standaardtaal zo op elkaar
lijken.
Toch vallen ook in Zuid-Holland dialect en standaardtaal niet samen. Er
zijn verschillen al blijven die tegenwoordig vooral tot de klanken beperkt.
Ook hiervoor ligt de verklaring in het verleden, waarbij we vooral aan
invloed van de schrijftaal moeten denken. De kwestie is namelijk dat men
niet pas in de zestiende eeuwen wel in Holland het Nederlands als schrijf
taal is gaan gebruiken. Zoals we al gezien hebben, wordt er al in de Middeleeuwen (vanaf ongeveer 1200) in het Nederlands geschreven. We spreken
dan van Middelnederlands. Het begin ligt in West- en Oost-Vlaanderen;
later gaat ook het Brabantse gebied rond Brussel en Antwerpen meedoen.
Zo vormde zich daar reeds een schrijftaal, een soort standaardtaal in
wording, met zuidelijke, dat wil zeggen Vlaamse en Brabantse, kenmerken.
Toen de Hollanders gingen schrijven, namen ze voor een belangrijk deel die
zuidelijke schrijftaal over.
Nu wordt door de gemiddelde taalgebruiker geschreven taal voor 'hoger'
aangezien dan gesproken taal. Zo heeft iedereen het gevoel dat zij/hij voor
banaan niet zoiets als benaan moet uitspreken maar bannaan, of nog liever
banaan, want zo schrijf je het. De invloed van de zuidelijke schrijftaal nu
heeft ervoor gezorgd dat niet de Hollandse vormen nou en douwen maar de
West-Vlaamse vormen met uu: nu en duwen, tot de standaardtaal zijn gaan
behoren (nou als tussenwerpsel: nou nou, zou je dat wel doen?, is overigens
wél (gesproken) standaardtaal). En zo werden er nog wel meer Hollandse
vormen uit de standaardtaal geweerd, bijvoorbeeld zeun voor zoon, deuze
voor deze, of voor af, bin voor ben, kommen voor komen enzovoort.
Maar er is meer in het spel geweest. Hierboven zeiden we al dat de stan-
28
voor de spelling, de manier dus waarop klanken op papier moeten worden
weergegeven.
Nu ontstond zoals gezegd die standaardtaal in Holland, om te beginnen in
de grote Hollandse steden. Maar die standaardtaal kwam niet uit de lucht
vallen. De woorden en vormen daarvoor moest men ergens vandaan halen.
Die haalde men over het algemeen uit de Hollandse dialecten. In zekere zin
kan men zeggen dat het Hollands tot standaardtaal gepromoveerd werd.
Daardoor komt het dat we niet hoes of huus maar huis zeggen, dat we niet
siepel of juun (juin) maar ui zeggen en dat we als meervoud bij zak niet
zekke maar zakken maken of bij kind niet kinder maar kinderen. En dat ver
klaart meteen ook dat in Zuid-Holland dialect en standaardtaal zo op elkaar
lijken.
Toch vallen ook in Zuid-Holland dialect en standaardtaal niet samen. Er
zijn verschillen al blijven die tegenwoordig vooral tot de klanken beperkt.
Ook hiervoor ligt de verklaring in het verleden, waarbij we vooral aan
invloed van de schrijftaal moeten denken. De kwestie is namelijk dat men
niet pas in de zestiende eeuwen wel in Holland het Nederlands als schrijf
taal is gaan gebruiken. Zoals we al gezien hebben, wordt er al in de Middeleeuwen (vanaf ongeveer 1200) in het Nederlands geschreven. We spreken
dan van Middelnederlands. Het begin ligt in West- en Oost-Vlaanderen;
later gaat ook het Brabantse gebied rond Brussel en Antwerpen meedoen.
Zo vormde zich daar reeds een schrijftaal, een soort standaardtaal in
wording, met zuidelijke, dat wil zeggen Vlaamse en Brabantse, kenmerken.
Toen de Hollanders gingen schrijven, namen ze voor een belangrijk deel die
zuidelijke schrijftaal over.
Nu wordt door de gemiddelde taalgebruiker geschreven taal voor 'hoger'
aangezien dan gesproken taal. Zo heeft iedereen het gevoel dat zij/hij voor
banaan niet zoiets als benaan moet uitspreken maar bannaan, of nog liever
banaan, want zo schrijf je het. De invloed van de zuidelijke schrijftaal nu
heeft ervoor gezorgd dat niet de Hollandse vormen nou en douwen maar de
West-Vlaamse vormen met uu: nu en duwen, tot de standaardtaal zijn gaan
behoren (nou als tussenwerpsel: nou nou, zou je dat wel doen?, is overigens
wél (gesproken) standaardtaal). En zo werden er nog wel meer Hollandse
vormen uit de standaardtaal geweerd, bijvoorbeeld zeun voor zoon, deuze
voor deze, of voor af, bin voor ben, kommen voor komen enzovoort.
Maar er is meer in het spel geweest. Hierboven zeiden we al dat de stan-
28
gesdiiedeou's
daardtaal aan een steeds strengere normering onderworpen werd. Zo vinden we bij de grote dichters van de zeventiende eeuw, Hooft en Vondel, die later als voorbeelden werden gezien, nog vaak allerlei dingen die we nu als fout ervaren. In een sonnet van Hooft vinden we (de dichter spreekt als het ware tegen een rapier, een lange puntige degen): Ghy quaemt tot mijn wt vreemd'
en verre landen. Afgezien van voor ons vreemde spellingen vinden we hier de vorm mijn voor mij. Mijn in plaats van mij is nog altijd in het Zuid-Hol-landse dialect een heel gewone vorm. De grammatici van de zeventiende
eeuw hebben die vorm afgekeurd omdat ze het verschil tussen het persoon-lijk (mij) en het bezittelijk voornaamwoord (mijn) wilden bewaren. Ze waren, wel ten onrechte, bang dat er anders verwarring zou ontstaan. Een
factor was, behalve het voorbeeld van de schrijftaal (in de zuidelijke schrijf-taal was het verschil tussen mij en mijn over het algemeen blijven bestaan), dus ook angst voor dubbelzinnigheid.
En er is nog meer te noemen. Voor de beroemde bijbelvertaling die op last van de Staten-Generaal in 1637 tot stand kwam, de zogeheten Staten-vertaling, werd zoals te verwachten voor mij gekozen. Onthullend is echter
wat we in de besluitenlijst van de vertalers vinden: mijn werd afgewezen omdat het `vulgus' (begrijp: het lagere volk') die vorm gebruikte. Er staat in het Latijn: numquam mijn ut vulgus loquitur `nooit mijn zoals het volk zegt'. Een rol speelde dus ook dat men zich van het vulgus wilde distantiëren. Misschien was die afkeer daarvan wel de geheime reden om voor mij te kiezen en probeerde men die voor zichzelf te verdedigen door op het gevaar van dubbelzinnigheid te wijzen. Het streven van de grammatici heeft succes gehad want het echt Hollandse mijn in plaats van mij wordt in de standaard-
taal nog altijd streng afgekeurd.
Dat de afkeer van het `vulgus' een rol gespeeld heeft, blijkt duidelijk uit
het geval van de wederkerende voornaamwoorden. Om het niet te ingewik-
keld te maken beperken we ons tot de derde persoon. Zoals bekend bestaat
er in de huidige standaardtaal verschil tussen het persoonlijke en het weder-
kerende voornaamwoord: vergelijk hij wast hem (dat wil zeggen; iemand
anders) en hij wast zich (dat wil zeggen: zichzelf). In het Middelnederlands
was een dergelijk verschil afwezig: hem kon daarin ook wederkerend zijn.
Vergelijk een zinnetje als die coninc riep te hem sinen zone cde koning riep
zijn zoon tot zich'. Hetzelfde geldt voor het vrouwelijke hare en het meer-
voudige hen of hare. In sommige dialecten kunnen we deze toestand nog
29
daardtaal aan een steeds strengere normering onderworpen werd. Zo vinden
we bij de grote dichters van de zeventiende eeuw, Hooft en Vondel, die later
als voorbeelden werden gezien, nog vaak allerlei dingen die we nu als fout
ervaren. In een sonnet van Hooft vinden we (de dichter spreekt als het ware
tegen een rapier, een lange puntige degen): Ghy quaemt tot mijn wt vreemd'
en verre landen. Afgezien van voor ons vreemde spellingen vinden we hier de
vorm mijn voor mij. Mijn in plaats van mij is nog altijd in het Zuid-Hol
landse dialect een heel gewone vorm. De grammatici van de zeventiende
eeuw hebben die vorm afgekeurd omdat ze het verschil tussen het persoon
lijk (mij) en het bezittelijk voornaamwoord (mijn) wilden bewaren. Ze
waren, wel ten onrechte, bang dat er anders verwarring zou ontstaan. Een
factor was, behalve het voorbeeld van de schrijftaal (in de zuidelijke schrijf
taal was het verschil tussen mij en mijn over het algemeen blijven bestaan),
dus ook angst voor dubbelzinnigheid.
En er is nog meer te noemen. Voor de beroemde bijbelvertaling die op
last van de Staten-Generaal in 1637 tot stand kwam, de zogeheten Staten
vertaling, werd zoals te verwachten voor mij gekozen. Onthullend is echter
wat we in de besluitenlijst van de vertalers vinden: mijn werd afgewezen
omdat het 'vulgus' (begrijp: het 'lagere volk') die vorm gebruikte. Er staat in
het Latijn: numquam mijn ut vulgus loquitur 'nooit mijn zoals het volk zegt'.
Een rol speelde dus ook dat men zich van het vulgus wilde distantiëren.
Misschien was die afkeer daarvan wel de geheime reden om voor mij te
kiezen en probeerde men die voor zichzelf te verdedigen door op het gevaar
van dubbelzinnigheid te wijzen. Het streven van de grammatici heeft succes
gehad want het echt Hollandse mijn in plaats van mij wordt in de standaard
taal nog altijd streng afgekeurd.
Dat de afkeer van het 'vulgus' een rol gespeeld heeft, blijkt duidelijk uit
het geval van de wederkerende voornaamwoorden. Om het niet te ingewik
keld te maken beperken we ons tot de derde persoon. Zoals bekend bestaat
er in de huidige standaardtaal verschil tussen het persoonlijke en het weder
kerende voornaamwoord: vergelijk hij wast hem (dat wil zeggen; iemand
anders) en hij wast zich (dat wil zeggen: zichzelf). In het Middelnederlands
was een dergelijk verschil afwezig: hem kon daarin ook wederkerend zijn.
Vergelijk een zinnetje als die coninc riep te hem sinen zone 'de koning riep
zijn zoon tot zich'. Hetzelfde geldt voor het vrouwelijke hare en het meer
voudige hen of hare. In sommige dialecten kunnen we deze toestand nog
29
daardtaal aan een steeds strengere normering onderworpen werd. Zo vinden
we bij de grote dichters van de zeventiende eeuw, Hooft en Vondel, die later
als voorbeelden werden gezien, nog vaak allerlei dingen die we nu als fout
ervaren. In een sonnet van Hooft vinden we (de dichter spreekt als het ware
tegen een rapier, een lange puntige degen): Ghy quaemt tot mijn wt vreemd'
en verre landen. Afgezien van voor ons vreemde spellingen vinden we hier de
vorm mijn voor mij. Mijn in plaats van mij is nog altijd in het Zuid-Hol
landse dialect een heel gewone vorm. De grammatici van de zeventiende
eeuw hebben die vorm afgekeurd omdat ze het verschil tussen het persoon
lijk (mij) en het bezittelijk voornaamwoord (mijn) wilden bewaren. Ze
waren, wel ten onrechte, bang dat er anders verwarring zou ontstaan. Een
factor was, behalve het voorbeeld van de schrijftaal (in de zuidelijke schrijf
taal was het verschil tussen mij en mijn over het algemeen blijven bestaan),
dus ook angst voor dubbelzinnigheid.
En er is nog meer te noemen. Voor de beroemde bijbelvertaling die op
last van de Staten-Generaal in 1637 tot stand kwam, de zogeheten Staten
vertaling, werd zoals te verwachten voor mij gekozen. Onthullend is echter
wat we in de besluitenlijst van de vertalers vinden: mijn werd afgewezen
omdat het 'vulgus' (begrijp: het 'lagere volk') die vorm gebruikte. Er staat in
het Latijn: numquam mijn ut vulgus loquitur 'nooit mijn zoals het volk zegt'.
Een rol speelde dus ook dat men zich van het vulgus wilde distantiëren.
Misschien was die afkeer daarvan wel de geheime reden om voor mij te
kiezen en probeerde men die voor zichzelf te verdedigen door op het gevaar
van dubbelzinnigheid te wijzen. Het streven van de grammatici heeft succes
gehad want het echt Hollandse mijn in plaats van mij wordt in de standaard
taal nog altijd streng afgekeurd.
Dat de afkeer van het 'vulgus' een rol gespeeld heeft, blijkt duidelijk uit
het geval van de wederkerende voornaamwoorden. Om het niet te ingewik
keld te maken beperken we ons tot de derde persoon. Zoals bekend bestaat
er in de huidige standaardtaal verschil tussen het persoonlijke en het weder
kerende voornaamwoord: vergelijk hij wast hem (dat wil zeggen; iemand
anders) en hij wast zich (dat wil zeggen: zichzelf). In het Middelnederlands
was een dergelijk verschil afwezig: hem kon daarin ook wederkerend zijn.
Vergelijk een zinnetje als die coninc riep te hem sinen zone 'de koning riep
zijn zoon tot zich'. Hetzelfde geldt voor het vrouwelijke hare en het meer
voudige hen of hare. In sommige dialecten kunnen we deze toestand nog
29
zuid-lioll‘utels
terug vinden, bijvoorbeeld in het Westfries maar ook in het Katwijks. Maar blijkbaar had men toch behoefte aan een duidelijk verschil, misschien om misverstanden te voorkomen: hij wast hem kan immers op twee manieren worden begrepen. In ieder geval ontstonden er in de dialecten aparte vor-men voor het wederkerend voornaamwoord, onder andere met behulp van
het woordje eigen (uitspraak: aaige of èège): hij wast z'n eige, zij waser eige, ze wasse d'r eige. De vormen met eige worden ook gebruikt waar het Stan-daardnederlands het woordje zelf gebruikt: dat heeft ze van d'r eige 'van zich-
zelf'. Na een voorzetsel bleven echter de oude vormen in gebruik: hij zag het
helemaal voor 'm (voor zich'. Alleen bij nadruk kan dan ook de vorm met eige gebruikt worden: hij kocht 't voor z'n eige (niet voor iemand anders). Nu
zouden we verwachten dat deze vormen in de standaardtaal opgenomen zouden worden: de grammatici vonden het immers, zoals ook uit het geval van mij en mijn blijkt, erg belangrijk onderscheidingen te maken en dubbel-
zinnigheden te voorkomen. Dit gebeurde echter niet: de grammatici, onder wie ook de Statenvertalers, wezen de `volkse' vormen met eige af en kozen
voor zich, dat aan het Duits ontleend was. Nog altijd is dat zich de vorm van
de, geschreven en gesproken, standaardtaal. In het gewone gesproken Hol-lands zijn de vormen met eige echter schering en inslag.
Van het begin af aan stonden, ondanks de verschillen die er ook waren, het Zuid-Hollands en het Standaardnederlands dicht bij elkaar. Holland was nu eenmaal het gewest dat (uitverkoren' was voor de vorming van de stan-daardtaal. Later zijn die twee taalvariëteiten nog dichter bij elkaar gekomen. Steeds meer Nederlanders kregen steeds langer en steeds beter onderwijs en dat betekende dat de Zuid-Hollandse dialecten onder de invloed van de
standaardtaal, de op school geleerde taal, kwamen te staan. Dat gebeurde het
eerst in de grote steden: vormen als zeun, deuze, of, bin, komme maakten
daar plaats voor zoon, deze, af, ben, komen. Dat gebeurde niet zonder slag of
stoot. Uit een woordenboekje van een Haagse schoolmeester uit de achttien-
de eeuw blijkt dat er bij het onderwijs nog heel wat vormen bestreden moes-
ten worden: bokdrukker `boekdrukker', brulloft 'bruiloft', heit cheeft', kaai
lade', komme lomen', sellen `zullen' enzovoort.
In de kleinere steden en op het platteland bleven die Hollandse vormen langer in gebruik, zodat er een tegenstelling grote stad — platteland (inclusief
kleinere steden) ontstond. Zelfs binnen een bepaalde stad kon een tegenstel-
ling ontstaan, zo bijvoorbeeld tussen het westelijke, `boerse' en het oostelij-
30
terug vinden, bijvoorbeeld in het Westfries maar ook in het Katwijks. Maar
blijkbaar had men toch behoefte aan een duidelijk verschil, misschien om
misverstanden te voorkomen: hij wast hem kan immers op twee manieren
worden begrepen. In ieder geval ontstonden er in de dialecten aparte vor
men voor het wederkerend voornaamwoord, onder andere met behulp van
het woordje eigen (uitspraak: aaige of èège): hij wast z'n eige, zij wast'r eige, ze wasse d'r eige. De vormen met eige worden ook gebruikt waar het Stan
daardnederlands het woordje zelf gebruikt: dat heeft ze van d'r eige 'van zich
zelf'. Na een voorzetsel bleven echter de oude vormen in gebruik: hij zag het helemaal voor 'm 'voor zich'. Alleen bij nadruk kan dan ook de vorm met eige gebruikt worden: hij kocht 't voor z'n eige (niet voor iemand anders). Nu
zouden we verwachten dat deze vormen in de standaardtaal opgenomen
zouden worden: de grammatici vonden het immers, zoals ook uit het geval
van mij en mijn blijkt, erg belangrijk onderscheidingen te maken en dubbel
zinnigheden te voorkomen. Dit gebeurde echter niet: de grammatici, onder
wie ook de Statenvertalers, wezen de 'volkse' vormen met eige af en kozen
voor zich, dat aan het Duits ontleend was. Nog altijd is dat zich de vorm van
de, geschreven en gesproken, standaardtaal. In het gewone gesproken Hol
lands zijn de vormen met eige echter schering en inslag.
Van het begin af aan stonden, ondanks de verschillen die er ook waren,
het Zuid-Hollands en het Standaardnederlands dicht bij elkaar. Holland was
nu eenmaal het gewest dat 'uitverkoren' was voor de vorming van de stan
daardtaal. Later zijn die twee taalvariëteiten nog dichter bij elkaar gekomen.
Steeds meer Nederlanders kregen steeds langer en steeds beter onderwijs en
dat betekende dat de Zuid-Hollandse dialecten onder de invloed van de
standaardtaal, de op school geleerde taal, kwamen te staan. Dat gebeurde het
eerst in de grote steden: vormen als zeun, deuze, of, bin, komme maakten
daar plaats voor zoon, deze, af, ben, komen. Dat gebeurde niet zonder slag of
stoot. Uit een woordenboekje van een Haagse schoolmeester uit de achttien
de eeuw blijkt dat er bij het onderwijs nog heel wat vormen bestreden moes
ten worden: bokdrukker 'boekdrukker', bruiloft 'bruiloft', heit 'heeft', kaai
'kade', komme 'komen', sellen 'zullen' enzovoort.
In de kleinere steden en op het platteland bleven die Hollandse vormen
langer in gebruik, zodat er een tegenstelling grote stad - platteland (inclusief
kleinere steden) ontstond. Zelfs binnen een bepaalde stad kon een tegenstel
ling ontstaan, zo bijvoorbeeld tussen het westelijke, 'boerse' en het oostelij-
30
terug vinden, bijvoorbeeld in het Westfries maar ook in het Katwijks. Maar
blijkbaar had men toch behoefte aan een duidelijk verschil, misschien om
misverstanden te voorkomen: hij wast hem kan immers op twee manieren
worden begrepen. In ieder geval ontstonden er in de dialecten aparte vor
men voor het wederkerend voornaamwoord, onder andere met behulp van
het woordje eigen (uitspraak: aaige of èège): hij wast z'n eige, zij wast'r eige, ze wasse d'r eige. De vormen met eige worden ook gebruikt waar het Stan
daardnederlands het woordje zelf gebruikt: dat heeft ze van d'r eige 'van zich
zelf'. Na een voorzetsel bleven echter de oude vormen in gebruik: hij zag het helemaal voor 'm 'voor zich'. Alleen bij nadruk kan dan ook de vorm met eige gebruikt worden: hij kocht 't voor z'n eige (niet voor iemand anders). Nu
zouden we verwachten dat deze vormen in de standaardtaal opgenomen
zouden worden: de grammatici vonden het immers, zoals ook uit het geval
van mij en mijn blijkt, erg belangrijk onderscheidingen te maken en dubbel
zinnigheden te voorkomen. Dit gebeurde echter niet: de grammatici, onder
wie ook de Statenvertalers, wezen de 'volkse' vormen met eige af en kozen
voor zich, dat aan het Duits ontleend was. Nog altijd is dat zich de vorm van
de, geschreven en gesproken, standaardtaal. In het gewone gesproken Hol
lands zijn de vormen met eige echter schering en inslag.
Van het begin af aan stonden, ondanks de verschillen die er ook waren,
het Zuid-Hollands en het Standaardnederlands dicht bij elkaar. Holland was
nu eenmaal het gewest dat 'uitverkoren' was voor de vorming van de stan
daardtaal. Later zijn die twee taalvariëteiten nog dichter bij elkaar gekomen.
Steeds meer Nederlanders kregen steeds langer en steeds beter onderwijs en
dat betekende dat de Zuid-Hollandse dialecten onder de invloed van de
standaardtaal, de op school geleerde taal, kwamen te staan. Dat gebeurde het
eerst in de grote steden: vormen als zeun, deuze, of, bin, komme maakten
daar plaats voor zoon, deze, af, ben, komen. Dat gebeurde niet zonder slag of
stoot. Uit een woordenboekje van een Haagse schoolmeester uit de achttien
de eeuw blijkt dat er bij het onderwijs nog heel wat vormen bestreden moes
ten worden: bokdrukker 'boekdrukker', bruiloft 'bruiloft', heit 'heeft', kaai
'kade', komme 'komen', sellen 'zullen' enzovoort.
In de kleinere steden en op het platteland bleven die Hollandse vormen
langer in gebruik, zodat er een tegenstelling grote stad - platteland (inclusief
kleinere steden) ontstond. Zelfs binnen een bepaalde stad kon een tegenstel
ling ontstaan, zo bijvoorbeeld tussen het westelijke, 'boerse' en het oostelij-
30
ke, meer stedelijke Gouds. Later ging men ook steeds meer op het platteland de standaardvormen gebruiken. Maar dat verschilde van streek tot streek en van plaats tot plaats. Conservatieve dialecten zijn die van Katwijk en Scheve-ningen. De oorzaak daarvan zal zijn geweest dat de inwoners van deze plaat-sen door hun voornaamste bestaansmiddel, de visserij, meer contact met andere vissersplaatsen hadden dan met het agrarische binnenland en de ste-den. En als ze er kwamen (de Katwijkers bijvoorbeeld zullen zeker wel van tijd tot tijd in Leiden geweest zijn), dan schermden ze zich voor vreemde invloeden af. Zo is er nog altijd een groot verschil in taal tussen Katwijk aan Zee en Katwijk aan den Rijn (oftewel Katwijk-Binnen).
Maar tegelijk ontstonden er weer nieuwe verschillen met de standaardtaal.
Er zijn aanwijzingen dat de stadstalen (Amsterdams, Haags, Leids enzo-
voort) zoals we die nu kennen, pas in de negentiende eeuw zijn ontstaan. De negentiende eeuw was de tijd van de industriële revolutie en van de vorming
van een stadsproletariaat. De oude standen-tegenstelling maakte plaats voor
een klassen-tegenstelling. Terwijl de oude standen vreedzaam naast elkaar
bestonden (ieder accepteerde het feit dat zij/hij in een bepaalde stand gebo-ren was), namen de sociaal-economische klassen een vijandige houding tegenover elkaar aan (liberalisme, socialisme). Maar tegelijkertijd waren ze,
in het productieproces, veel meer dan de vroegere standen op elkaar aange-
wezen. Dit leidde ertoe dat de werkende klasse dezelfde klanken als de lei-
dende klasse ging gebruiken maar die klanken net wat anders ging uitspre-
ken. Zo werd bijvoorbeeld zeun door zoon vervangen maar de oo ging wel
erg op een ou lijken: zooun, terwijl de leidende klasse meer een oo bleef uit-
spreken. In dergelijke subtiele klankverschillen probeerden de lagere en de
hogere klassen zich van elkaar te onderscheiden. Er was tussen dialect en
standaardtaal, tenminste waar het klanken betreft, zowel van toenadering als
van verwijdering sprake. Dit betekent dat we dus onderscheid moeten
maken tussen oud Zuid-Hollands (zeun) en modern Zuid-Hollands (zooun).
Sommige oude vormen leven echter in het moderne Zuid-Hollands voort.
Zo kunnen we de in het Haagse woordenboekje genoemde vormen komme,
selle en ook wel brulloft nog vrij algemeen horen, terwijl bokdrukker, heit,
kaai verouderd zijn. Nog altijd zijn de genoemde klanktegenstellingen in Zuid-Holland aanwe-
zig, al zijn ze nu niet meer zo duidelijk met sociale tegenstellingen verbon-
den. Ook oude vormen als zeun kan men nog wel aantreffen, bijvoorbeeld in
31
ke, meer stedelijke Gouds. Later ging men ook steeds meer op het platteland
de standaardvormen gebruiken. Maar dat verschilde van streek tot streek en
van plaats tot plaats. Conservatieve dialecten zijn die van Katwijk en Scheve
ningen. De oorzaak daarvan zal zijn geweest dat de inwoners van deze plaat
sen door hun voornaamste bestaansmiddel, de visserij, meer contact met
andere vissersplaatsen hadden dan met het agrarische binnenland en de ste
den. En als ze er kwamen (de Katwijkers bijvoorbeeld zullen zeker wel van
tijd tot tijd in Leiden geweest zijn), dan schermden ze zich voor vreemde
invloeden af. Zo is er nog altijd een groot verschil in taal tussen Katwijk aan
Zee en Katwijk aan den Rijn (oftewel Katwijk-Binnen).
Maar tegelijk ontstonden er weer nieuwe verschillen met de standaardtaal.
Er zijn aanwijzingen dat de stadstalen (Amsterdams, Haags, Leids enzo
voort) zoals we die nu kennen, pas in de negentiende eeuw zijn ontstaan. De
negentiende eeuw was de tijd van de industriële revolutie en van de vorming
van een stadsproletariaat. De oude standen-tegenstelling maakte plaats voor
een klassen-tegenstelling. Terwijl de oude standen vreedzaam naast elkaar
bestonden (ieder accepteerde het feit dat zij/hij in een bepaalde stand gebo
ren was), namen de sociaal-economische klassen een vijandige houding tegenover elkaar aan (liberalisme, socialisme). Maar tegelijkertijd waren ze,
in het productieproces, veel meer dan de vroegere standen op elkaar aange
wezen. Dit leidde ertoe dat de werkende klasse dezelfde klanken als de lei
dende klasse ging gebruiken maar die klanken net wat anders ging uitspre
ken. Zo werd bijvoorbeeld zeun door zoon vervangen maar de 00 ging wel
erg op een ou lijken: zooun, terwijl de leidende klasse meer een 00 bleef uit
spreken. In dergelijke subtiele klankverschillen probeerden de lagere en de
hogere klassen zich van elkaar te onderscheiden. Er was tussen dialect en
standaardtaal, tenminste waar het klanken betreft, zowel van toenadering als
van verwijdering sprake. Dit betekent dat we dus onderscheid moeten
maken tussen oud Zuid-Hollands (zeun) en modern Zuid-Hollands (zooun).
Sommige oude vormen leven echter in het moderne Zuid-Hollands voort.
Zo kunnen we de in het Haagse woordenboekje genoemde vormen kom me,
selle en ook wel bruiloft nog vrij algemeen horen, terwijl bokdrukker, heit,
kaai verouderd zijn.
Nog altijd zijn de genoemde klanktegenstellingen in Zuid-Holland aanwe
zig, al zijn ze nu niet meer zo duidelijk met sociale tegenstellingen verbon
den. Ook oude vormen als zeun kan men nog wel aantreffen, bijvoorbeeld in
31
geschiedenis
ke, meer stedelijke Gouds. Later ging men ook steeds meer op het platteland
de standaardvormen gebruiken. Maar dat verschilde van streek tot streek en
van plaats tot plaats. Conservatieve dialecten zijn die van Katwijk en Scheve
ningen. De oorzaak daarvan zal zijn geweest dat de inwoners van deze plaat
sen door hun voornaamste bestaansmiddel, de visserij, meer contact met
andere vissersplaatsen hadden dan met het agrarische binnenland en de ste
den. En als ze er kwamen (de Katwijkers bijvoorbeeld zullen zeker wel van
tijd tot tijd in Leiden geweest zijn), dan schermden ze zich voor vreemde
invloeden af. Zo is er nog altijd een groot verschil in taal tussen Katwijk aan
Zee en Katwijk aan den Rijn (oftewel Katwijk-Binnen).
Maar tegelijk ontstonden er weer nieuwe verschillen met de standaardtaal.
Er zijn aanwijzingen dat de stadstalen (Amsterdams, Haags, Leids enzo
voort) zoals we die nu kennen, pas in de negentiende eeuw zijn ontstaan. De
negentiende eeuw was de tijd van de industriële revolutie en van de vorming
van een stadsproletariaat. De oude standen-tegenstelling maakte plaats voor
een klassen-tegenstelling. Terwijl de oude standen vreedzaam naast elkaar
bestonden (ieder accepteerde het feit dat zij/hij in een bepaalde stand gebo
ren was), namen de sociaal-economische klassen een vijandige houding tegenover elkaar aan (liberalisme, socialisme). Maar tegelijkertijd waren ze,
in het productieproces, veel meer dan de vroegere standen op elkaar aange
wezen. Dit leidde ertoe dat de werkende klasse dezelfde klanken als de lei
dende klasse ging gebruiken maar die klanken net wat anders ging uitspre
ken. Zo werd bijvoorbeeld zeun door zoon vervangen maar de 00 ging wel
erg op een ou lijken: zooun, terwijl de leidende klasse meer een 00 bleef uit
spreken. In dergelijke subtiele klankverschillen probeerden de lagere en de
hogere klassen zich van elkaar te onderscheiden. Er was tussen dialect en
standaardtaal, tenminste waar het klanken betreft, zowel van toenadering als
van verwijdering sprake. Dit betekent dat we dus onderscheid moeten
maken tussen oud Zuid-Hollands (zeun) en modern Zuid-Hollands (zooun).
Sommige oude vormen leven echter in het moderne Zuid-Hollands voort.
Zo kunnen we de in het Haagse woordenboekje genoemde vormen kom me,
selle en ook wel bruiloft nog vrij algemeen horen, terwijl bokdrukker, heit,
kaai verouderd zijn.
Nog altijd zijn de genoemde klanktegenstellingen in Zuid-Holland aanwe
zig, al zijn ze nu niet meer zo duidelijk met sociale tegenstellingen verbon
den. Ook oude vormen als zeun kan men nog wel aantreffen, bijvoorbeeld in
31
zuid-ttolliutds
het dialect van Katwijk. De standaardtaal met zijn sterke invloed blijft echter
een gevaar voor het oude Zuid-Hollands.
2.2 Het beste Nederlands in Haarlem?
De verbreiding van het Standaardnederlands vond niet in alle steden in het-zelfde tempo plaats. Dit kan geillustreerd worden aan de hand van wat ik de
Haarlemse mythe zou willen noemen. Met de Haarlemse mythe bedoel ik het nog altijd vaak gehoorde verhaal dat in Haarlem het beste Nederlands gesproken wordt. Ik noem het een mythe omdat tegenwoordig dat verhaal
niet opgaat: het `zuivere' Standaardnederlands wordt niet alleen in Haarlem maar ook in andere plaatsen binnen en buiten Holland gesproken. Het is
ook een mythe wanneer het om het ontstaan van het Standaardnederlands gaat. In ieder geval noemt iemand als Vondel, die als het ware bij de geboor-te ervan aanwezig was, in dit verband met name Amsterdam en Den Haag
en niet Haarlem. `Deze spraeck', zegt hij namelijk, 'wort tegenwoordigh in 's Gravenhage...en t'Amsterdam...allervolmaektst gesproken..: Toch hoeft het zoals hieronder zal blijken, niet helemaal een mythe te zijn. In de negen-tiende eeuw kan het namelijk anders gelegen hebben.
Het verhaal gaat waarschijnlijk terug op Johan Winkler die in 1874 in zijn Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon een groot aantal dialectver-talingen van de gelijkenis van de verloren zoon heeft verzameld. In zijn commentaar bij de Haarlemse vertaling vermeldt hij dat de tongval van Haarlem van alle Hollandse tongvallen het dichtst bij cde geijkte Nederland-sche taal' staat. Met die laatste taal, die voor hem vooral nog een schrijftaal
is, bedoelt hij wat wij nu het Standaardnederlands zouden noemen. De
gesproken vorm ervan, althans een gesproken vorm die er dicht bij komt,
duidt hij aan met modern Hollands. Ook in dat moderne Hollands is de
gelijkenis vertaald en wel zoals het onder andere te Haarlem gesproken
wordt. De beide vertalingen, in de Haarlemse volkstaal en in het moderne
Hollands, zijn met hulp van dezelfde Haarlemse ingezetene, Dr. H. Weyen-
bergh, opgesteld. Voor een paar zinnen uit deze vertalingen zie hoofdstuk 8.
Als we de vertaling in de Haarlemse volkstaal vergelijken met andere Hol-landse vertalingen, dan valt inderdaad op hoe weinig 'plat' die overkomt. Zo
wordt er bijvoorbeeld van twee zoons gesproken. De oud-Hollandse vormen
twie en zeuns ontbreken dus evenals de modern-Hollandse vormen tweei en
32
zuid,· HDIiA.IuJç
het dialect van Katwijk. De standaardtaal met zijn sterke invloed blijft echter
een gevaar voor het oude Zuid-Hollands.
2.2 Het beste Nederlands in Haarlem?
De verbreiding van het Standaardnederlands vond niet in alle steden in het
zelfde tempo plaats. Dit kan geïllustreerd worden aan de hand van wat ik de
Haarlemse mythe zou willen noemen. Met de Haarlemse mythe bedoel ik
het nog altijd vaak gehoorde verhaal dat in Haarlem het beste Nederlands
gesproken wordt. Ik noem het een mythe omdat tegenwoordig dat verhaal
niet opgaat: het 'zuivere' Standaardnederlands wordt niet alleen in Haarlem
maar ook in andere plaatsen binnen en buiten Holland gesproken. Het is
ook een mythe wanneer het om het ontstaan van het Standaardnederlands
gaat. In ieder geval noemt iemand als Vondel, die als het ware bij de geboor
te ervan aanwezig was, in dit verband met name Amsterdam en Den Haag
en niet Haarlem. 'Deze spraeck', zegt hij namelijk, 'wort tegenwoordigh in
's Gravenhage ... en t' Amsterdam ... allervolmaektst gesproken .. .' Toch hoeft het
zoals hieronder zal blijken, niet helemaal een mythe te zijn. In de negen
tiende eeuw kan het namelijk anders gelegen hebben.
Het verhaal gaat waarschijnlijk terug op Johan Winkler die in 1874 in zijn
Algemeen Nederduitsch en Priesch Dialecticon een groot aantal dialectver
talingen van de gelijkenis van de verloren zoon heeft verzameld. In zijn
commentaar bij de Haarlemse vertaling vermeldt hij dat de tongval van
Haarlem van alle Hollandse tongvallen het dichtst bij 'de geijkte Nederland
sche taal' staat. Met die laatste taal, die voor hem vooral nog een schrijftaal
is, bedoelt hij wat wij nu het Standaardnederlands zouden noemen. De
gesproken vorm ervan, althans een gesproken vorm die er dicht bij komt,
duidt hij aan met modern Hollands. Ook in dat moderne Hollands is de
gelijkenis vertaald en wel zoals het onder andere te Haarlem gesproken
wordt. De beide vertalingen, in de Haarlemse volkstaal en in het moderne
Hollands, zijn met hulp van dezelfde Haarlemse ingezetene, Dr. H. Weyen
bergh, opgesteld. Voor een paar zinnen uit deze vertalingen zie hoofdstuk 8.
Als we de vertaling in de Haarlemse volkstaal vergelijken met andere Hol
landse vertalingen, dan valt inderdaad op hoe weinig 'plat' die overkomt. Zo
wordt er bijvoorbeeld van twee zoons gesproken. De oud-Hollandse vormen
twie en zeuns ontbreken dus evenals de modern-Hollandse vormen tweei en
32
zuid,· HDIiA.IuJç
het dialect van Katwijk. De standaardtaal met zijn sterke invloed blijft echter
een gevaar voor het oude Zuid-Hollands.
2.2 Het beste Nederlands in Haarlem?
De verbreiding van het Standaardnederlands vond niet in alle steden in het
zelfde tempo plaats. Dit kan geïllustreerd worden aan de hand van wat ik de
Haarlemse mythe zou willen noemen. Met de Haarlemse mythe bedoel ik
het nog altijd vaak gehoorde verhaal dat in Haarlem het beste Nederlands
gesproken wordt. Ik noem het een mythe omdat tegenwoordig dat verhaal
niet opgaat: het 'zuivere' Standaardnederlands wordt niet alleen in Haarlem
maar ook in andere plaatsen binnen en buiten Holland gesproken. Het is
ook een mythe wanneer het om het ontstaan van het Standaardnederlands
gaat. In ieder geval noemt iemand als Vondel, die als het ware bij de geboor
te ervan aanwezig was, in dit verband met name Amsterdam en Den Haag
en niet Haarlem. 'Deze spraeck', zegt hij namelijk, 'wort tegenwoordigh in
's Gravenhage ... en t' Amsterdam ... allervolmaektst gesproken .. .' Toch hoeft het
zoals hieronder zal blijken, niet helemaal een mythe te zijn. In de negen
tiende eeuw kan het namelijk anders gelegen hebben.
Het verhaal gaat waarschijnlijk terug op Johan Winkler die in 1874 in zijn
Algemeen Nederduitsch en Priesch Dialecticon een groot aantal dialectver
talingen van de gelijkenis van de verloren zoon heeft verzameld. In zijn
commentaar bij de Haarlemse vertaling vermeldt hij dat de tongval van
Haarlem van alle Hollandse tongvallen het dichtst bij 'de geijkte Nederland
sche taal' staat. Met die laatste taal, die voor hem vooral nog een schrijftaal
is, bedoelt hij wat wij nu het Standaardnederlands zouden noemen. De
gesproken vorm ervan, althans een gesproken vorm die er dicht bij komt,
duidt hij aan met modern Hollands. Ook in dat moderne Hollands is de
gelijkenis vertaald en wel zoals het onder andere te Haarlem gesproken
wordt. De beide vertalingen, in de Haarlemse volkstaal en in het moderne
Hollands, zijn met hulp van dezelfde Haarlemse ingezetene, Dr. H. Weyen
bergh, opgesteld. Voor een paar zinnen uit deze vertalingen zie hoofdstuk 8.
Als we de vertaling in de Haarlemse volkstaal vergelijken met andere Hol
landse vertalingen, dan valt inderdaad op hoe weinig 'plat' die overkomt. Zo
wordt er bijvoorbeeld van twee zoons gesproken. De oud-Hollandse vormen
twie en zeuns ontbreken dus evenals de modern-Hollandse vormen tweei en
32
gercitiedmis
zoouns. Er wordt ook van vader gesproken en niet op z'n Amsterdams van vaoder of op z'n oud-Hollands van vaeder. Enzovoort. Weliswaar ontbreken dialectische vormen niet, bijvoorbeeld zee voor (zei' en ch- voor g- in bij-voorbeeld choet (wat overigens nu geaccepteerd is), maar de vertaling maakt in het algemeen een nogal `beschaafde' indruk.
Maar Winkler vermeldt nog iets, namelijk dat het volkse Haarlems nog maar door de helft van de Haarlemmers gesproken wordt en dat de andere helft, waartoe veel vreemdelingen behoren, het genoemde moderne Hol-lands spreekt. Deze standaardtaal-sprekers zoals we ze zouden kunnen noe-men, zouden in Haarlem een opmerkelijk hoog percentage van de bevolking uitgemaakt kunnen hebben. Dat kan aan een aantal factoren worden toege-schreven: Haarlem was een provinciehoofdstad en dus een ambtenarenstad, het was door de mooie omstreken ook een aantrekkelijke stad voor forenzen en renteniers, het was verder een niet onbelangrijk cultuurcentrum, en mis-schien had de stad ook niet zo'n uitgebreid proletariaat als de andere steden.
Voor de Haarlemse mythe bestaan dus twee verklaringen die allebei waar kunnen zijn: 1. het relatief `beschaafde' karakter van de Haarlemse volkstaal (althans in de negentiende eeuw), 2. de relatief sterke positie van de toen-malige standaardtaal in Haarlem. Wat betreft het succes van de standaardtaal kan Haarlem in de negentiende eeuw heel goed op andere steden voor gele-gen hebben. En misschien was dat nog niet zo heel lang geleden nog steeds het geval. Bij een onderzoek, gebaseerd op gegevens van rond het midden van de vorige eeuw, bleek wat de uitspraak betreft het Haarlems van alle dialecten het dichtst bij de standaardtaal te staan.
2.3 Een stukje Zuid-Hollands uit de zeventiende eeuw
In 1617 verscheen van de hand van een zekere G.C. van Santen de klucht Lichte Wigger en Snappende Siitgen. Deze Van Santen was geboortig uit Delft. We kunnen dus aannemen dat in zijn klucht de personages Delfts of ruimer Delflands met elkaar spreken. Een vorm van Zuid-Hollands dus. Het is inte-ressant de taal van deze klucht te vergelijken met wat we nu aan Zuid-Hol-lands om ons heen horen. Hier volgen een paar regels die in de mond gelegd worden van een zeker Coppen Quist-goed (vers 1245 en volgende):
33
zoouns. Er wordt ook van vader gesproken en niet op z'n Amsterdams van
vaoder of op z'n oud-Hollands van vaeder. Enzovoort. Weliswaar ontbreken
dialectische vormen niet, bijvoorbeeld zee voor 'zei' en ch- voor g- in bij
voorbeeld choet (wat overigens nu geaccepteerd is), maar de vertaling maakt
in het algemeen een nogal 'beschaafde' indruk.
Maar Winkler vermeldt nog iets, namelijk dat het volkse Haarlems nog
maar door de helft van de Haarlemmers gesproken wordt en dat de andere
helft, waartoe veel vreemdelingen behoren, het genoemde moderne Hol
lands spreekt. Deze standaardtaal-sprekers zoals we ze zouden kunnen noe
men, zouden in Haarlem een opmerkelijk hoog percentage van de bevolking
uitgemaakt kunnen hebben. Dat kan aan een aantal factoren worden toege
schreven: Haarlem was een provinciehoofdstad en dus een ambtenarenstad,
het was door de mooie omstreken ook een aantrekkelijke stad voor forenzen
en renteniers, het was verder een niet onbelangrijk cultuurcentrum, en mis
schien had de stad ook niet zo'n uitgebreid proletariaat als de andere steden.
Voor de Haarlemse mythe bestaan dus twee verklaringen die allebei waar
kunnen zijn: 1. het relatief 'beschaafde' karakter van de Haarlemse volkstaal
(althans in de negentiende eeuw), 2. de relatief sterke positie van de toen
malige standaardtaal in Haarlem. Wat betreft het succes van de standaardtaal
kan Haarlem in de negentiende eeuw heel goed op andere steden voor gele
gen hebben. En misschien was dat nog niet zo heel lang geleden nog steeds
het geval. Bij een onderzoek, gebaseerd op gegevens van rond het midden
van de vorige eeuw, bleek wat de uitspraak betreft het Haarlems van alle
dialecten het dichtst bij de standaardtaal te staan.
2.3 Een stukje Zuid-Hollands uit de zeventiende eeuw
In 1617 verscheen van de hand van een zekere G.c. van Santen de klucht
Lichte Wigger en Snappende Siitgen. Deze Van Santen was geboortig uit Delft.
We kunnen dus aannemen dat in zijn klucht de personages Delfts of ruimer
Delflands met elkaar spreken. Een vorm van Zuid-Hollands dus. Het is inte
ressant de taal van deze klucht te vergelijken met wat we nu aan Zuid-Hol
lands om ons heen horen. Hier volgen een paar regels die in de mond gelegd
worden van een zeker Coppen Quist-goed (vers 1245 en volgende):
33
zoouns. Er wordt ook van vader gesproken en niet op z'n Amsterdams van
vaoder of op z'n oud-Hollands van vaeder. Enzovoort. Weliswaar ontbreken
dialectische vormen niet, bijvoorbeeld zee voor 'zei' en ch- voor g- in bij
voorbeeld choet (wat overigens nu geaccepteerd is), maar de vertaling maakt
in het algemeen een nogal 'beschaafde' indruk.
Maar Winkler vermeldt nog iets, namelijk dat het volkse Haarlems nog
maar door de helft van de Haarlemmers gesproken wordt en dat de andere
helft, waartoe veel vreemdelingen behoren, het genoemde moderne Hol
lands spreekt. Deze standaardtaal-sprekers zoals we ze zouden kunnen noe
men, zouden in Haarlem een opmerkelijk hoog percentage van de bevolking
uitgemaakt kunnen hebben. Dat kan aan een aantal factoren worden toege
schreven: Haarlem was een provinciehoofdstad en dus een ambtenarenstad,
het was door de mooie omstreken ook een aantrekkelijke stad voor forenzen
en renteniers, het was verder een niet onbelangrijk cultuurcentrum, en mis
schien had de stad ook niet zo'n uitgebreid proletariaat als de andere steden.
Voor de Haarlemse mythe bestaan dus twee verklaringen die allebei waar
kunnen zijn: 1. het relatief 'beschaafde' karakter van de Haarlemse volkstaal
(althans in de negentiende eeuw), 2. de relatief sterke positie van de toen
malige standaardtaal in Haarlem. Wat betreft het succes van de standaardtaal
kan Haarlem in de negentiende eeuw heel goed op andere steden voor gele
gen hebben. En misschien was dat nog niet zo heel lang geleden nog steeds
het geval. Bij een onderzoek, gebaseerd op gegevens van rond het midden
van de vorige eeuw, bleek wat de uitspraak betreft het Haarlems van alle
dialecten het dichtst bij de standaardtaal te staan.
2.3 Een stukje Zuid-Hollands uit de zeventiende eeuw
In 1617 verscheen van de hand van een zekere G.c. van Santen de klucht
Lichte Wigger en Snappende Siitgen. Deze Van Santen was geboortig uit Delft.
We kunnen dus aannemen dat in zijn klucht de personages Delfts of ruimer
Delflands met elkaar spreken. Een vorm van Zuid-Hollands dus. Het is inte
ressant de taal van deze klucht te vergelijken met wat we nu aan Zuid-Hol
lands om ons heen horen. Hier volgen een paar regels die in de mond gelegd
worden van een zeker Coppen Quist-goed (vers 1245 en volgende):
33
zuid-Hollands
16 soen 't vrou volck dan dattet klapt, of ick se ken, of niet en ken.
Jae ick sou een ghehulde besemstock soenen, dat ick se voor my kreeg,
I& moet vrolijck wesen, as ick buis ben; want my is dan niemendal inde weeg,
En my dunckt, 't is moy want men ziet, en leerter een mensch zijn goed hart an
kennen.
Maer de sommighen sijn we'er anders, wanneer sy droncken bennen,
Dat is, asse t'huis commen, stooten sy haer voet anden dreppel,
In plaets van haer vrou een kusje te geven, gaen syse toe met een kneppel,
En decken haer soo voor de kou op, dat ser blaeuwe leen van draghen.
Om te beginnen zijn er nogal wat afwijkingen in de spelling: zo worden bij-voorbeeld ick, vrou, volck, ghe- anders dan nu gespeld terwijl de uitspraak wel hetzelfde geweest zal zijn. Afwijkende spellingen zijn ook soen, se, sou:
wij zouden deze woorden met een <z> spellen, maar we spreken onder invloed van de voorafgaande k een s uit, wat iedereen kan controleren door de woorden vlug achter elkaar uit te spreken. Van Santen spelde dus meer op de klank af. Dat blijkt ook uit spellingen als dattet voor dat het, leerter voor leert er, anden voor an den, ser voor ze er. Hij schrijft woorden aan elkaar zoals ze ook aan elkaar worden uitgesproken. Maar als we afzien van derge-lijke afwijkingen in de spelling, is er nog altijd veel wat we tegenwoordig niet meer terugvinden.
Om een paar opvallende dingen te noemen: dat in plaats van `als' in dat
ick se voor my kreeg, buis voor `dronken', inde weeg voor 'in de weg' (mij nog onder andere bekend van het oude Vlaardings), de sommighen voor `sommi-gen', kneppel voor Inuppel', leen voor leden, lichaamsdelen'. Ook uitdruk-kingen als stooten sy haer voet anden dreppel voor lomen kwaad thuis' (dreppel betekent letterlijk `drempen en decken haer soo voor de kou op voor `geven haar zo'n pak slaag' zijn ons nu onbekend. Aan de andere kant vinden we ook een en ander dat we tegenwoordig nog vaak kunnen horen: een
mensch zijn goed hart voor 'het goede hart van een mens', bennen voor `zijn',
asse voor cals ze', commen voor lomen', anden voor caan de' (maar zonder n).
We vinden hier duidelijk het onderscheid tussen oud en modern Zuid-Hol-lands terug.
34
lek soen 't vrou volck dan dattet klapt, of ick se ken, of niet en ken.
Jae ick sou een ghehulde besemstoek soenen, dat ick se voor my kreeg,
lek moet vrolijek wesen, as ick buis ben; want my is dan niemendal inde weeg,
En my dunekt, 't is moy want men ziet, en leerter een menseh zijn goed hart an
kennen.
Maer de 50mmighen sijn we'er anders, wanneer sy droneken bennen,
Dat is, asse t'huis eommen, stooten sy haer voet anden dreppel,
In plaets van haer vrou een kusje te geven, gaen syse toe met een kneppel,
En deeken haer soo voor de kou op, dat ser blaeuwe leen van draghen.
Om te beginnen zijn er nogal wat afwijkingen in de spelling: zo worden bij
voorbeeld iek, vrou, volck, ghe- anders dan nu gespeld terwijl de uitspraak
wel hetzelfde geweest zal zijn. Afwijkende spellingen zijn ook soen, se, sou:
wij zouden deze woorden met een <z> spellen, maar we spreken onder
invloed van de voorafgaande keen 5 uit, wat iedereen kan controleren door
de woorden vlug achter elkaar uit te spreken. Van Santen spelde dus meer op
de klank af. Dat blijkt ook uit spellingen als dattet voor dat het, leerter voor
leert er, anden voor an den, ser voor ze er. Hij schrijft woorden aan elkaar
zoals ze ook aan elkaar worden uitgesproken. Maar als we afzien van derge
lijke afwijkingen in de spelling, is er nog altijd veel wat we tegenwoordig niet
meer terugvinden.
Om een paar opvallende dingen te noemen: dat in plaats van 'als' in dat iek se voor my kreeg, buis voor 'dronken', inde weeg voor 'in de weg' (mij nog
onder andere bekend van het oude Vlaardings), de sommighen voor 'sommi
gen', kneppel voor 'knuppel', leen voor 'leden, lichaamsdelen'. Ook uitdruk
kingen als stooten sy haer voet anden dreppel voor 'komen kwaad thuis'
(dreppel betekent letterlijk 'drempel') en deeken haer 500 voor de kou op voor
'geven haar zo'n pak slaag' zijn ons nu onbekend. Aan de andere kant vinden
we ook een en ander dat we tegenwoordig nog vaak kunnen horen: een
menseh zijn goed hart voor 'het goede hart van een mens', bennen voor 'zijn',
asse voor 'als ze', eommen voor 'komen', anden voor 'aan de' (maar zonder n).
We vinden hier duidelijk het onderscheid tussen oud en modern Zuid-Hol
lands terug.
34
lek soen 't vrou volck dan dattet klapt, of ick se ken, of niet en ken.
Jae ick sou een ghehulde besemstoek soenen, dat ick se voor my kreeg,
lek moet vrolijek wesen, as ick buis ben; want my is dan niemendal inde weeg,
En my dunekt, 't is moy want men ziet, en leerter een menseh zijn goed hart an
kennen.
Maer de 50mmighen sijn we'er anders, wanneer sy droneken bennen,
Dat is, asse t'huis eommen, stooten sy haer voet anden dreppel,
In plaets van haer vrou een kusje te geven, gaen syse toe met een kneppel,
En deeken haer soo voor de kou op, dat ser blaeuwe leen van draghen.
Om te beginnen zijn er nogal wat afwijkingen in de spelling: zo worden bij
voorbeeld iek, vrou, volck, ghe- anders dan nu gespeld terwijl de uitspraak
wel hetzelfde geweest zal zijn. Afwijkende spellingen zijn ook soen, se, sou:
wij zouden deze woorden met een <z> spellen, maar we spreken onder
invloed van de voorafgaande keen 5 uit, wat iedereen kan controleren door
de woorden vlug achter elkaar uit te spreken. Van Santen spelde dus meer op
de klank af. Dat blijkt ook uit spellingen als dattet voor dat het, leerter voor
leert er, anden voor an den, ser voor ze er. Hij schrijft woorden aan elkaar
zoals ze ook aan elkaar worden uitgesproken. Maar als we afzien van derge
lijke afwijkingen in de spelling, is er nog altijd veel wat we tegenwoordig niet
meer terugvinden.
Om een paar opvallende dingen te noemen: dat in plaats van 'als' in dat iek se voor my kreeg, buis voor 'dronken', inde weeg voor 'in de weg' (mij nog
onder andere bekend van het oude Vlaardings), de sommighen voor 'sommi
gen', kneppel voor 'knuppel', leen voor 'leden, lichaamsdelen'. Ook uitdruk
kingen als stooten sy haer voet anden dreppel voor 'komen kwaad thuis'
(dreppel betekent letterlijk 'drempel') en deeken haer 500 voor de kou op voor
'geven haar zo'n pak slaag' zijn ons nu onbekend. Aan de andere kant vinden
we ook een en ander dat we tegenwoordig nog vaak kunnen horen: een
menseh zijn goed hart voor 'het goede hart van een mens', bennen voor 'zijn',
asse voor 'als ze', eommen voor 'komen', anden voor 'aan de' (maar zonder n).
We vinden hier duidelijk het onderscheid tussen oud en modern Zuid-Hol
lands terug.
34
2.4 Het Zuid-Hollands in de Middeleeuwen
Tot dusver hebben we het Zuid-Hollands ongeveer vanaf de zestiende eeuw
gevolgd, vanaf de tijd dat het in een soort symbiose met de zich ontwikke-lende standaardtaal kwam te verkeren. Is ons iets bekend over het Zuid-Hol-lands van de tijd daarv66r, de Middeleeuwen? Rond 1200 begint men zoals
gezegd in het zuiden het Nederlands te schrijven. De literaire teksten die in
Holland geschreven zijn, zijn vrij laat: de meeste dateren uit de vijftiende eeuw. Helaas zijn deze teksten niet zo geschikt om het middeleeuwse Zuid-
Hollands te illustreren: in de literatuur worden nogal eens vormen met ver-
schillende regionale oorsprong door elkaar gebruikt. Verder terug in de tijd, namelijk tot in in de dertiende eeuw, komen we voor het Hollands met
ambtelijke teksten (oorkonden). Daar zijn nogal wat teksten bij die afkom-stig zijn uit de kanselarij van de graaf van Holland in Den Haag. Dergelijke ambtelijke teksten waren natuurlijk niet alleen voor inwoners van Den Haag bestemd. Je vindt er dan ook niet het Haags van die tijd in terug maar eer-der een wat algemener Hollands. Maar beter dan de literaire teksten laten ze
ons zien hoe het Hollands in die tijd eruit zag. In de laatste tijd zijn er op basis van de oorkondentaal nogal wat kaarten
gemaakt waarop je duidelijk kunt zien welke vormen in welke regio in een bepaalde tijd in gebruik waren. Ook in een bepaalde tijd: oorkonden zijn over het algemeen precies gedateerd. Ter illustratie worden hier twee kaartjes afgedrukt. Ze hebben allebei te maken met een bekende klankverandering in
het Nederlands, namelijk van ft in cht. Deze verandering moet in het zuiden
(Vlaanderen) begonnen zijn. De oude ft vinden we nog in het Duits en het
Engels terug: vergelijk kracht met Kraft en achter met after. Het eerste kaartje (kaart 2) heeft betrekking op de vorm after voor `achter'
in de veertiende eeuw. We zien hierop een zwart gebied met after. Dat omvat
Holland inclusief Zuid-Holland en daarnaast ook Utrecht met een uitloper
in de richting van Oost-Brabant. In after heeft het toenmalige Zuid-Hol-
lands de oude vorm nog bewaard. Er kwamen toen nog wel meer vormen
met ft in plaats van cht voor. Het tweede kaartje (kaart 3), dat betrekking
heeft op de dertiende eeuw, is gebaseerd op een gemiddeld voorkomen van ft niet alleen in after maar ook in -aftig, gift, koft, tuft, (ge)stift en nog een
paar vormen. We zien dat de cht-combinatie in Holland slechts voor 8 °/o voorkomt en in de teksten van de kanselarij (die apart zijn aangegeven bin-
35
2.4 Het Zuid-Hollands in de Middeleeuwen
Tot dusver hebben we het Zuid-Hollands ongeveer vanaf de zestiende eeuw
gevolgd, vanaf de tijd dat het in een soort symbiose met de zich ontwikke
lende standaardtaal kwam te verkeren. Is ons iets bekend over het Zuid-Hol
lands van de tijd daarvóór, de Middeleeuwen? Rond 1200 begint men zoals
gezegd in het zuiden het Nederlands te schrijven. De literaire teksten die in
Holland geschreven zijn, zijn vrij laat: de meeste dateren uit de vijftiende
eeuw. Helaas zijn deze teksten niet zo geschikt om het middeleeuwse Zuid
Hollands te illustreren: in de literatuur worden nogal eens vormen met ver
schillende regionale oorsprong door elkaar gebruikt. Verder terug in de tijd,
namelijk tot in in de dertiende eeuw, komen we voor het Hollands met
ambtelijke teksten (oorkonden). Daar zijn nogal wat teksten bij die afkom
stig zijn uit de kanselarij van de graaf van Holland in Den Haag. Dergelijke
ambtelijke teksten waren natuurlijk niet alleen voor inwoners van Den Haag
bestemd. Je vindt er dan ook niet het Haags van die tijd in terug maar eer
der een wat algemener Hollands. Maar beter dan de literaire teksten laten ze
ons zien hoe het Hollands in die tijd eruit zag.
In de laatste tijd zijn er op basis van de oorkondentaal nogal wat kaarten
gemaakt waarop je duidelijk kunt zien welke vormen in welke regio in een
bepaalde tijd in gebruik waren. Ook in een bepaalde tijd: oorkonden zijn
over het algemeen precies gedateerd. Ter illustratie worden hier twee kaartjes
afgedrukt. Ze hebben allebei te maken met een bekende klankverandering in
het Nederlands, namelijk van ft in cht. Deze verandering moet in het zuiden
(Vlaanderen) begonnen zijn. De oude ft vinden we nog in het Duits en het
Engels terug: vergelijk kracht met Kraft en achter met after.
Het eerste kaartje (kaart 2) heeft betrekking op de vorm after voor 'achter'
in de veertiende eeuw. We zien hierop een zwart gebied met af ter. Dat omvat
Holland inclusief Zuid-Holland en daarnaast ook Utrecht met een uitloper
in de richting van Oost-Brabant. In af ter heeft het toenmalige Zuid-Hol
lands de oude vorm nog bewaard. Er kwamen toen nog wel meer vormen
met ft in plaats van cht voor. Het tweede kaartje (kaart 3), dat betrekking
heeft op de dertiende eeuw, is gebaseerd op een gemiddeld voorkomen van
ft niet alleen in after maar ook in -af tig, gift, koft, nift, (ge)stift en nog een
paar vormen. We zien dat de cht-combinatie in Holland slechts voor 8%
voorkomt en in de teksten van de kanselarij (die apart zijn aangegeven bin-
35
geschiedenis
2.4 Het Zuid-Hollands in de Middeleeuwen
Tot dusver hebben we het Zuid-Hollands ongeveer vanaf de zestiende eeuw
gevolgd, vanaf de tijd dat het in een soort symbiose met de zich ontwikke
lende standaardtaal kwam te verkeren. Is ons iets bekend over het Zuid-Hol
lands van de tijd daarvóór, de Middeleeuwen? Rond 1200 begint men zoals
gezegd in het zuiden het Nederlands te schrijven. De literaire teksten die in
Holland geschreven zijn, zijn vrij laat: de meeste dateren uit de vijftiende
eeuw. Helaas zijn deze teksten niet zo geschikt om het middeleeuwse Zuid
Hollands te illustreren: in de literatuur worden nogal eens vormen met ver
schillende regionale oorsprong door elkaar gebruikt. Verder terug in de tijd,
namelijk tot in in de dertiende eeuw, komen we voor het Hollands met
ambtelijke teksten (oorkonden). Daar zijn nogal wat teksten bij die afkom
stig zijn uit de kanselarij van de graaf van Holland in Den Haag. Dergelijke
ambtelijke teksten waren natuurlijk niet alleen voor inwoners van Den Haag
bestemd. Je vindt er dan ook niet het Haags van die tijd in terug maar eer
der een wat algemener Hollands. Maar beter dan de literaire teksten laten ze
ons zien hoe het Hollands in die tijd eruit zag.
In de laatste tijd zijn er op basis van de oorkondentaal nogal wat kaarten
gemaakt waarop je duidelijk kunt zien welke vormen in welke regio in een
bepaalde tijd in gebruik waren. Ook in een bepaalde tijd: oorkonden zijn
over het algemeen precies gedateerd. Ter illustratie worden hier twee kaartjes
afgedrukt. Ze hebben allebei te maken met een bekende klankverandering in
het Nederlands, namelijk van ft in cht. Deze verandering moet in het zuiden
(Vlaanderen) begonnen zijn. De oude ft vinden we nog in het Duits en het
Engels terug: vergelijk kracht met Kraft en achter met after.
Het eerste kaartje (kaart 2) heeft betrekking op de vorm after voor 'achter'
in de veertiende eeuw. We zien hierop een zwart gebied met af ter. Dat omvat
Holland inclusief Zuid-Holland en daarnaast ook Utrecht met een uitloper
in de richting van Oost-Brabant. In af ter heeft het toenmalige Zuid-Hol
lands de oude vorm nog bewaard. Er kwamen toen nog wel meer vormen
met ft in plaats van cht voor. Het tweede kaartje (kaart 3), dat betrekking
heeft op de dertiende eeuw, is gebaseerd op een gemiddeld voorkomen van
ft niet alleen in after maar ook in -af tig, gift, koft, nift, (ge)stift en nog een
paar vormen. We zien dat de cht-combinatie in Holland slechts voor 8%
voorkomt en in de teksten van de kanselarij (die apart zijn aangegeven bin-
35
Zuht-tiollands
nen het rondje in de Noordzee) voor 12%. Dat wil zeggen dat de ft-combi-natie respectievelijk voor 92 en 8 8 ck voorkomt.
Dergelijke ft-vormen kun je niet altijd meer in het moderne Zuid-Hol-
lands horen. After, -aftig, koft, nift, gestift zijn in het moderne Zuid-Hollands niet meer bekend. De dichter P.C. Hooft (zeventiende eeuw) woonde echter
in de winter nog op de Keisersgraft. En uit 1940 stamt de vermelding dat je
vormen als (e)koft, afterhuis, skaft 'schacht' nog bij heel oude Katwijkers kunt horen. De oude ft-verbinding kun je ook nog horen in het standaardta-
lige bruiloft (Zuid-Hollands brulloft), met de oorspronkelijke betekenis
(bruids-loop'. Uit het (zuidelijke) Middelnederlands is echter de vorm bru-
locht bekend. Wel komt in de standaardtaal het woord gift voor maar dat is
een ander geval. Het heeft zijn f teruggekregen onder invloed van het werk-
Kaart 2. After voor achter in de 14e eeuw, door E. Wattel. Uit: Margit Rern (zie bibliografie), blz. 161.
36
nen het rondje in de Noordzee) voor 12%. Dat wil zeggen dat de ft-combinatie respectievelijk voor 92 en 88% voorkomt.
Dergelijke ft-vormen kun je niet altijd meer in het moderne Zuid-Hol
lands horen. After, -aftig, kaft, nift, gestift zijn in het moderne Zuid-Hollands
niet meer bekend. De dichter P.e. Hooft (zeventiende eeuw) woonde echter
in de winter nog op de Keisersgraft. En uit 1940 stamt de vermelding dat je
vormen als (e)koft, afterhuis, skaft 'schacht' nog bij heel oude Katwijkers
kunt horen. De oude ft-verbinding kun je ook nog horen in het standaardta
lige bruiloft (Zuid-Hollands brul10ft), met de oorspronkelijke betekenis
'bruids-loop'. Uit het (zuidelijke) Middelnederlands is echter de vorm bru
lacht bekend. Wel komt in de standaardtaal het woord gift voor maar dat is
een ander geval. Het heeft zijn f teruggekregen onder invloed van het werk-
Kaart 2. After voor achter in de 14e eeuw, door E. Watte/. Uit: Margit Rem (zie bibliografie), blz. 161.
ZuUJ,-HDu-.ás
nen het rondje in de Noordzee) voor 12%. Dat wil zeggen dat de ft-combi
natie respectievelijk voor 92 en 88% voorkomt.
Dergelijke ft-vormen kun je niet altijd meer in het moderne Zuid-Hol
lands horen. After, -aftig, kaft, nift, gestift zijn in het moderne Zuid-Hollands niet meer bekend. De dichter P.e. Hooft (zeventiende eeuw) woonde echter
in de winter nog op de Keisersgraft. En uit 1940 stamt de vermelding dat je
vormen als (e)koft, afterhuis, skaft 'schacht' nog bij heel oude Katwijkers
kunt horen. De oude ft-verbinding kun je ook nog horen in het standaardta
lige bruiloft (Zuid-Hollands bruiloft), met de oorspronkelijke betekenis
'bruids-loop'. Uit het (zuidelijke) Middelnederlands is echter de vorm bru
lacht bekend. Wel komt in de standaardtaal het woord gift voor maar dat is
een ander geval. Het heeft zijn f teruggekregen onder invloed van het werk-
Kaart 2. After voor achter in de 14e eeuw, door E. WatteI. Uit: Margit Rem (zie bibliografie), blz. 161.
Kaart 3. Cht voor ouder ft in de 13e eeuw. Uit: Maartje Agatha Mooijaart (zie bibliografie), blz. 179.
woord geven (in het Middelnederlands kwam gicht voor). Andere voorbeel-den daarvan zijn helft en schrift, in plaats van Middelnederlands helcht en schricht, die zich aan half/halve en schreschnjven hebben aangepast. Ook het moderne hft is een ander geval: het is een leenwoord uit het Engels. Het houdt verband met to lift, dat we volgens de klankwet in het Nederlands als (op)lichten `optillen' terugvinden.
2.5 Het Zuid-Hollands in de vroege Middeleeuwen
Kunnen we nog verder in de tijd teruggaan? Voorzover dat van teksten
affiangt, is dat niet mogelijk. Van v66r 1200 zijn ons geen teksten overgele-
verd waaruit we iets over het oudste Zuid-Hollands te weten kunnen komen.
Maar er is een andere bron die ons iets kan vertellen, en die bron bestaat uit
dialectkaarten die betrekking hebben op vormen die nog steeds in het Zuid-
Hollands worden gebruikt of die tenminste tot voor kort daarin werden
gebruikt. Wat hier precies bedoeld is, kan het beste aan de hand van zo'n
kaart worden geillustreerd. We nemen de kaart voor het begrip `put' (kaart 4). We zien daarop dat er
langs de kust niet put maar pit of pet gezegd wordt. Let hiervoor op het
37
68 AVT/MM
, \
I )
/
Kaart 3. eht voor ouder ft in de 13e eeuw. Uit: Maart je Agatha Mooijaart (zie bibliografie), blz. 179.
woord geven (in het Middelnederlands kwam gicht voor). Andere voorbeel
den daarvan zijn helft en schrift, in plaats van Middelnederlands helcht en
schricht, die zich aan half/halve en schrijf/schrijven hebben aangepast. Ook
het moderne lift is een ander geval: het is een leenwoord uit het Engels. Het
houdt verband met to lift, dat we volgens de klankwet in het Nederlands als
(op )lichten 'optillen' terugvinden.
2.5 Het Zuid-Hollands in de vroege Middeleeuwen
Kunnen we nog verder in de tijd teruggaan? Voorzover dat van teksten
afhangt, is dat niet mogelijk. Van vóór 1200 zijn ons geen teksten overgele
verd waaruit we iets over het oudste Zuid-Hollands te weten kunnen komen.
Maar er is een andere bron die ons iets kan vertellen, en die bron bestaat uit
dialectkaarten die betrekking hebben op vormen die nog steeds in het Zuid
Hollands worden gebruikt of die tenminste tot voor kort daarin werden
gebruikt. Wat hier precies bedoeld is, kan het beste aan de hand van zo'n
kaart worden geïllustreerd.
We nemen de kaart voor het begrip 'put' (kaart 4). We zien daarop dat er
langs de kust niet put maar pit of pet gezegd wordt. Let hiervoor op het
37
geschiedens
AY1'/ MM
, \
I
/ ,
Kaart 3. eht voor ouder ft in de 13e eeuw. Uit: Maart je Agatha Mooijaart (zie bibliografie), blz. 179.
woord geven (in het Middelnederlands kwam gicht voor). Andere voorbeel
den daarvan zijn helft en schrift, in plaats van Middelnederlands helcht en
schricht, die zich aan half/halve en schrijf/schrijven hebben aangepast. Ook
het moderne lift is een ander geval: het is een leenwoord uit het Engels. Het
houdt verband met to lift, dat we volgens de klankwet in het Nederlands als
(op )lichten 'optillen' terugvinden.
2.5 Het Zuid-Hollands in de vroege Middeleeuwen
Kunnen we nog verder in de tijd teruggaan? Voorzover dat van teksten
afhangt, is dat niet mogelijk. Van vóór 1200 zijn ons geen teksten overgele
verd waaruit we iets over het oudste Zuid-Hollands te weten kunnen komen.
Maar er is een andere bron die ons iets kan vertellen, en die bron bestaat uit
dialectkaarten die betrekking hebben op vormen die nog steeds in het Zuid
Hollands worden gebruikt of die tenminste tot voor kort daarin werden
gebruikt. Wat hier precies bedoeld is, kan het beste aan de hand van zo'n
kaart worden geïllustreerd.
We nemen de kaart voor het begrip 'put' (kaart 4). We zien daarop dat er
langs de kust niet put maar pit of pet gezegd wordt. Let hiervoor op het
37
zuid- Holland(
gearceerde gebied. Alleen is nu juist in het kerngebied van Zuid-Holland (niet dus op de eilanden) dat gebied onderbroken. Maar dat men daar oor-spronkelijk ook pet zei, blijkt nog uit een plaatsnaam Kleipetten tussen Rijnsburg en Katwijk. In laatstgenoemde plaats kan het ook als gewoon woord nog wel bij oudere sprekers gehoord worden. Zo'n è of i in plaats van es komt ook in andere woorden voor. In het oude Katwijks gebruikt men bregge voor 'brug' (denk ook aan het dorp Terbregge bij Rotterdam), regge voor 'rug', krik voor `kruk' en stik voor `stule. Vergelijk ook kneppel voor `knupper in het fragment uit de klucht van Van Santen. Vooral stik werd algemeen gebruikt in de combinatie stikkezakkie `een zakje om de boterham-men in te bewaren'. De è hoor je meer in noordelijke, de i in zuidelijke regionen. We spreken hier wel van ontronde vormen: wie eerst een tii uit-spreekt en dan vervolgens langzaam in de richting van een i of een è gaat, merkt dat de ronding (stulping) van de lippen verdwijnt. De vormen met ei moeten dus als ouder beschouwd worden.
Die vormen met een i of een è zijn typische kustvormen. Daar zijn meer voorbeelden van. Een voorbeeld van een typisch kustwoord is ladder, waar-voor men in het binnenland leer aantreft (uit de standaardtaal bekend in de samenstelling trapleer). Een ander voorbeeld is elder voor `uier'. Dit woord moet verband houden met een oud werkwoord alan dat (voeden' betekende. We vinden het van West-Vlaanderen in het zuiden tot ongeveer het IJ in het noorden. Zelfs in het Randstadgebied, in Wassenaar, is het in de agrarische sfeer nog in gebruik.
Interessant is ook dat je beide woorden aan de andere kant van de Noord-zee terugvindt, elder in het dialect van de zogeheten Midlands (het gebied van Birmingham en Leicester), ladder, weliswaar met een andere uitspraak van de <a>, ook in het Standaardengels. Ook sommige vormen met i of è vind je in het Engels: vergelijk pit luil', bridge, ridge (bergrug'. En je vindt ze ook wel in het Fries terug: pet `veenput, rech, brege, naast ljedder, laatstge-noemd woord met eveneens een è die op een korte et teruggaat. Voor cu.&
heeft het Fries echter een heel ander woord: jaar.
De verklaring voor deze overeenkomsten is dat oorspronkelijk langs de kust een dialect gesproken werd dat heel erg leek op het (toenmalige) Fries
en Engels. Of misschien beter gezegd: er werd aan weerskanten van de Noordzee een en hetzelfde dialect gesproken. Met een term die we bij de
38
gearceerde gebied. Alleen is nu juist in het kerngebied van Zuid-Holland
(niet dus op de eilanden) dat gebied onderbroken. Maar dat men daar oor
spronkelijk ook pet zei, blijkt nog uit een plaatsnaam Kleipetten tussen
Rijnsburg en Katwijk. In laatstgenoemde plaats kan het ook als gewoon
woord nog wel bij oudere sprekers gehoord worden. Zo'n è of i in plaats van
u komt ook in andere woorden voor. In het oude Katwijks gebruikt men
bregge voor 'brug' (denk ook aan het dorp Terbregge bij Rotterdam), regge voor 'rug', krik voor 'kruk' en stik voor 'stuk'. Vergelijk ook kneppel voor
'knuppel' in het fragment uit de klucht van Van Santen. Vooral stik werd
algemeen gebruikt in de combinatie stikkezakkie 'een zakje om de boterham
men in te bewaren'. De è hoor je meer in noordelijke, de i in zuidelijke
regionen. We spreken hier wel van ontronde vormen: wie eerst een u uit
spreekt en dan vervolgens langzaam in de richting van een i of een è gaat,
merkt dat de ronding (stulping) van de lippen verdwijnt. De vormen met u moeten dus als ouder beschouwd worden.
Die vormen met een i of een è zijn typische kustvormen. Daar zijn meer
voorbeelden van. Een voorbeeld van een typisch kustwoord is ladder, waar
voor men in het binnenland leer aantreft (uit de standaardtaal bekend in de
samenstelling trapleer). Een ander voorbeeld is elder voor 'uier'. Dit woord
moet verband houden met een oud werkwoord àlan dat 'voeden' betekende.
We vinden het van West-Vlaanderen in het zuiden tot ongeveer het IJ in het
noorden. Zelfs in het Randstadgebied, in Wassenaar, is het in de agrarische
sfeer nog in gebruik.
Interessant is ook dat je beide woorden aan de andere kant van de Noord
zee terugvindt, elder in het dialect van de zogeheten Midlands (het gebied
van Birmingham en Leicester), ladder, weliswaar met een andere uitspraak
van de <a>, ook in het Standaardengels. Ook sommige vormen met I of è
vind je in het Engels: vergelijk pit 'kuil', bridge, ridge 'bergrug'. En je vindt ze
ook wel in het Fries terug: pet 'veenput', rêch, brêge, naast ljedder, laatstge
noemd woord met eveneens een è die op een korte à teruggaat. Voor 'uier'
heeft het Fries echter een heel ander woord: jaar.
De verklaring voor deze overeenkomsten is dat oorspronkelijk langs de
kust een dialect gesproken werd dat heel erg leek op het (toenmalige) Fries
en Engels. Of misschien beter gezegd: er werd aan weerskanten van de
Noordzee een en hetzelfde dialect gesproken. Met een term die we bij de
gearceerde gebied. Alleen is nu juist in het kerngebied van Zuid-Holland
(niet dus op de eilanden) dat gebied onderbroken. Maar dat men daar oor
spronkelijk ook pet zei, blijkt nog uit een plaatsnaam Kleipetten tussen
Rijnsburg en Katwijk. In laatstgenoemde plaats kan het ook als gewoon
woord nog wel bij oudere sprekers gehoord worden. Zo'n è of i in plaats van
u komt ook in andere woorden voor. In het oude Katwijks gebruikt men
bregge voor 'brug' (denk ook aan het dorp Terbregge bij Rotterdam), regge voor 'rug', krik voor 'kruk' en stik voor 'stuk'. Vergelijk ook kneppel voor
'knuppel' in het fragment uit de klucht van Van Santen. Vooral stik werd
algemeen gebruikt in de combinatie stikkezakkie 'een zakje om de boterham
men in te bewaren'. De è hoor je meer in noordelijke, de i in zuidelijke
regionen. We spreken hier wel van ontronde vormen: wie eerst een u uit
spreekt en dan vervolgens langzaam in de richting van een i of een è gaat,
merkt dat de ronding (stulping) van de lippen verdwijnt. De vormen met u moeten dus als ouder beschouwd worden.
Die vormen met een i of een è zijn typische kustvormen. Daar zijn meer
voorbeelden van. Een voorbeeld van een typisch kustwoord is ladder, waar
voor men in het binnenland leer aantreft (uit de standaardtaal bekend in de
samenstelling trapleer). Een ander voorbeeld is elder voor 'uier'. Dit woord
moet verband houden met een oud werkwoord àlan dat 'voeden' betekende.
We vinden het van West-Vlaanderen in het zuiden tot ongeveer het IJ in het
noorden. Zelfs in het Randstadgebied, in Wassenaar, is het in de agrarische
sfeer nog in gebruik.
Interessant is ook dat je beide woorden aan de andere kant van de Noord
zee terugvindt, elder in het dialect van de zogeheten Midlands (het gebied
van Birmingham en Leicester), ladder, weliswaar met een andere uitspraak
van de <a>, ook in het Standaardengels. Ook sommige vormen met I of è
vind je in het Engels: vergelijk pit 'kuil', bridge, ridge 'bergrug'. En je vindt ze
ook wel in het Fries terug: pet 'veenput', rêch, brêge, naast ljedder, laatstge
noemd woord met eveneens een è die op een korte à teruggaat. Voor 'uier'
heeft het Fries echter een heel ander woord: jaar.
De verklaring voor deze overeenkomsten is dat oorspronkelijk langs de
kust een dialect gesproken werd dat heel erg leek op het (toenmalige) Fries
en Engels. Of misschien beter gezegd: er werd aan weerskanten van de
Noordzee een en hetzelfde dialect gesproken. Met een term die we bij de
geschiedenis
Kaart 4. Pet, pit 'put: Uit: Theodor Frings, Die SteHung der Niederlande im Aufbau der Germani-
schen, Halle (Saale), 1944.
Romeinse schrijver Tacitus vinden, wordt die taal wel als Ingweoons aange-duid. Voor elder wordt overigens ook wel aangenomen dat het van de over-kant van de Noordzee afkomstig is en naar ons is toegekomen, of dat het, juist omgekeerd, van de Nederlandse naar de Engelse kust gegaan is. Hoe
39
m o
Kaart 4. Pet, pit 'put'. Uit: Theodor Prings, Die Stellung der Niederlande im Aufbau der Germani
schen, Halle (Saaie), 1944.
Romeinse schrijver Tacitus vinden, wordt die taal wel als Ingweoons aange
duid. Voor elder wordt overigens ook wel aangenomen dat het van de over
kant van de Noordzee afkomstig is en naar ons is toegekomen, of dat het,
juist omgekeerd, van de Nederlandse naar de Engelse kust gegaan is. Hoe
39
• ..... 60 Jo 5t> , "a: •
Kaart 4. Pet, pit 'put'. Uit: Theodor Frings, Die Stellung der Niederlande im Aufbau der Germani
sehen, Halle (Saaie), 1944.
Romeinse schrijver Tacitus vinden, wordt die taal wel als Ingweoons aange
duid. Voor elder wordt overigens ook wel aangenomen dat het van de over
kant van de Noordzee afkomstig is en naar ons is toegekomen, of dat het,
juist omgekeerd, van de Nederlandse naar de Engelse kust gegaan is. Hoe
39
Zuid-Hollands
dan ook, het moet zich aan onze kant van de zee vanuit West-Vlaanderen naar het noorden hebben uitgebreid ten koste van jaar, dat teruggedrongen is naar het Fries en het Westfries.
De typische vormen die we nu nog langs de kust aantreffen, zijn relicten van dat oude kustdialect. Ik zal ze in de komende hoofdstukken als kustvor-
men aanduiden. Zo tegen 800, in de tijd van Karel de Grote en zijn voorgan-gers, komen de kuststreken steeds meer in de Frankische invloedsfeer te lig-gen. En niet alleen gaan de Franken er de baas spelen, ze gaan er ook wonen, in de moerassige gebieden die onder hun leiding worden ontgonnen. Het oude kustdialect wordt langzamerhand door het Frankisch verdreven: de
kustbewoners geven hun oude dialect op ten gunste van het nieuwe. Maar bepaalde vormen nemen ze van het oude in het nieuwe dialect over. Heel
vaak zijn dat agrarische woorden (vergelijk elder) of plaatsnamen (Terbregge). Sommige van die vormen dringen zelfs in de standaardtaal
door, bijvoorbeeld ladder. Een ander voorbeeld daarvan is de meervouds-s, in lepels, werkers, bezems, wagens enzovoort. Die meervoudsuitgang is zoals bekend de uitgang bij uitstek in het Engels. Het Standaardduits, dat ver van
het kustgebied in het zuiden van Duitsland is ontstaan, heeft maar weinig kustvormen. Het heeft maar zelden de meervouds-s, het heeft Leiter voor ladder' met afwijkende klankvorm en het heeft voor cuier' Euter, dat etymo-
logisch verwant is met uier en niet met elder (of jaar). Het mist ook de ont-ronding in Pfiltze, Bracke, Racken, Stack. Het Zuid-Hollands (en ook het daarop gebaseerde Standaardnederlands) kunnen we dus karakteriseren als Frankisch met Ingweoonse kustvormen. Of preciezer: als Nederfrankisch, ter onderscheiding van andere vormen als Frankisch die we in Duitsland aan-
treffen: Rijnfrankisch, Moezelfrankisch enzovoort.
In de noordelijke kuststreken, zuidelijk zo ongeveer tot aan de Oude Rijn
bij Katwijk, wist het Ingweoonse kustdialect zich nog een tijd lang te hand-
haven en zich te ontwikkelen tot een vorm van Fries. Het gevolg hiervan is
dat er ook Friese elementen in het Zuid-Hollands aan te wijzen zijn. Een
mooi voorbeeld is tilletje in de betekenis 'bruggetje' (vergelijk ook duiventil).
Het is verwant met het woord deel, `de deel op een boerderij'. In beide geval-
len gaat het om iets dat althans oorspronkelijk van hout gemaakt is. Verge-
lijk nog ti/ in de betekenis `hooizolder' in delen van Zuid-Holland en
Utrecht. De t aan het begin van het woord, in plaats van de d van deel,
berust op een Friese klankontwikkeling: vergelijk het Friese woord tille `zol-
40
dan ook, het moet zich aan onze kant van de zee vanuit West-Vlaanderen
naar het noorden hebben uitgebreid ten koste van jaar, dat teruggedrongen
is naar het Fries en het Westfries.
De typische vormen die we nu nog langs de kust aantreffen, zijn relicten
van dat oude kustdialect. Ik zal ze in de komende hoofdstukken als kustvor
men aanduiden. Zo tegen 800, in de tijd van Karel de Grote en zijn voorgan
gers, komen de kuststreken steeds meer in de Frankische invloedsfeer te lig
gen. En niet alleen gaan de Franken er de baas spelen, ze gaan er ook wonen,
in de moerassige gebieden die onder hun leiding worden ontgonnen. Het
oude kustdialect wordt langzamerhand door het Frankisch verdreven: de
kustbewoners geven hun oude dialect op ten gunste van het nieuwe. Maar
bepaalde vormen nemen ze van het oude in het nieuwe dialect over. Heel
vaak zijn dat agrarische woorden (vergelijk elder) of plaatsnamen
(Terbregge). Sommige van die vormen dringen zelfs in de standaardtaal
door, bijvoorbeeld ladder. Een ander voorbeeld daarvan is de meervouds-s,
in lepels, werkers, bezems, wagens enzovoort. Die meervoudsuitgang is zoals
bekend de uitgang bij uitstek in het Engels. Het Standaardduits, dat ver van
het kustgebied in het zuiden van Duitsland is ontstaan, heeft maar weinig
kustvormen. Het heeft maar zelden de meervouds-s, het heeft Leiter voor
'ladder' met afwijkende klankvorm en het heeft voor 'uier' Euter, dat etymo
logisch verwant is met uier en niet met elder (of jaar). Het mist ook de ont
ronding in Pfütze, Brücke, Rücken, Stück. Het Zuid-Hollands (en ook het
daarop gebaseerde Standaardnederlands) kunnen we dus karakteriseren als
Frankisch met Ingweoonse kustvormen. Of preciezer: als Nederfrankisch, ter
onderscheiding van andere vormen als Frankisch die we in Duitsland aan
treffen: Rijnfrankisch, Moezelfrankisch enzovoort.
In de noordelijke kuststreken, zuidelijk zo ongeveer tot aan de Oude Rijn
bij Katwijk, wist het Ingweoonse kustdialect zich nog een tijd lang te hand
haven en zich te ontwikkelen tot een vorm van Fries. Het gevolg hiervan is
dat er ook Friese elementen in het Zuid-Hollands aan te wijzen zijn. Een
mooi voorbeeld is tilletje in de betekenis 'bruggetje' (vergelijk ook duiventil).
Het is verwant met het woord deel, 'de deel op een boerderij'. In beide geval
len gaat het om iets dat althans oorspronkelijk van hout gemaakt is. Verge
lijk nog til in de betekenis 'hooizolder' in delen van Zuid-Holland en
Utrecht. De t aan het begin van het woord, in plaats van de d van deel,
berust op een Friese klankontwikkeling: vergelijk het Friese woord tille 'zol-
40
dan ook, het moet zich aan onze kant van de zee vanuit West-Vlaanderen
naar het noorden hebben uitgebreid ten koste van jaar, dat teruggedrongen
is naar het Fries en het Westfries.
De typische vormen die we nu nog langs de kust aantreffen, zijn relicten
van dat oude kustdialect. Ik zal ze in de komende hoofdstukken als kustvor
men aanduiden. Zo tegen 800, in de tijd van Karel de Grote en zijn voorgan
gers, komen de kuststreken steeds meer in de Frankische invloedsfeer te lig
gen. En niet alleen gaan de Franken er de baas spelen, ze gaan er ook wonen,
in de moerassige gebieden die onder hun leiding worden ontgonnen. Het
oude kustdialect wordt langzamerhand door het Frankisch verdreven: de
kustbewoners geven hun oude dialect op ten gunste van het nieuwe. Maar
bepaalde vormen nemen ze van het oude in het nieuwe dialect over. Heel
vaak zijn dat agrarische woorden (vergelijk elder) of plaatsnamen
(Terbregge). Sommige van die vormen dringen zelfs in de standaardtaal
door, bijvoorbeeld ladder. Een ander voorbeeld daarvan is de meervouds-s,
in lepels, werkers, bezems, wagens enzovoort. Die meervoudsuitgang is zoals
bekend de uitgang bij uitstek in het Engels. Het Standaardduits, dat ver van
het kustgebied in het zuiden van Duitsland is ontstaan, heeft maar weinig
kustvormen. Het heeft maar zelden de meervouds-s, het heeft Leiter voor
'ladder' met afwijkende klankvorm en het heeft voor 'uier' Euter, dat etymo
logisch verwant is met uier en niet met elder (of jaar). Het mist ook de ont
ronding in Pfütze, Brücke, Rücken, Stück. Het Zuid-Hollands (en ook het
daarop gebaseerde Standaardnederlands) kunnen we dus karakteriseren als
Frankisch met Ingweoonse kustvormen. Of preciezer: als Nederfrankisch, ter
onderscheiding van andere vormen als Frankisch die we in Duitsland aan
treffen: Rijnfrankisch, Moezelfrankisch enzovoort.
In de noordelijke kuststreken, zuidelijk zo ongeveer tot aan de Oude Rijn
bij Katwijk, wist het Ingweoonse kustdialect zich nog een tijd lang te hand
haven en zich te ontwikkelen tot een vorm van Fries. Het gevolg hiervan is
dat er ook Friese elementen in het Zuid-Hollands aan te wijzen zijn. Een
mooi voorbeeld is tilletje in de betekenis 'bruggetje' (vergelijk ook duiventil).
Het is verwant met het woord deel, 'de deel op een boerderij'. In beide geval
len gaat het om iets dat althans oorspronkelijk van hout gemaakt is. Verge
lijk nog til in de betekenis 'hooizolder' in delen van Zuid-Holland en
Utrecht. De t aan het begin van het woord, in plaats van de d van deel,
berust op een Friese klankontwikkeling: vergelijk het Friese woord tille 'zol-
40
ges-dtiedenis
dering boven koehuis, dorsvloer, duivenhok, kleine hoge brug'. En vergelijk
ook het Friese tanke voor cdanken'. Interessant is ook dat we het woord in een plaatsnaam terugvinden: Tillebreg bij Hillegom. In zekere zin is dit dub-
belop omdat breg ook al 'brug' betekent. Een Groningse plaatsnaam met ti/ is Enumatil.
2.6 Het geval Aalsmeer
Als een toegift bij dit hoofdstuk wil ik aan één geval illustreren hoe ingewik-keld en problematisch de geschiedenis van een dialect kan zijn. Het betreft
de geschiedenis van het Aalsmeers. Dit dialect vertoont nogal wat overeenkomsten met het Noord-Hollands
boven het IJ. Zo heeft het oude Aalsmeers twee klinkers voor de Standaard-
nederlandse aa, namelijk een aa (bijvoorbeeld in water) of een ee-klank (bij-
voorbeeld in jeer). Een dergelijk verschil is typerend voor Noord-Holland boven het IJ. Verder heeft het Aalsmeer in boek en roepe evenals het Stan-
daardnederlands een oe terwijl het oude Zuid-Hollands een oo of een ou
heeft. Noordelijk zijn ook nag 'nog', weunesdag`woensdag' (tegenover zuide-lijk weunsdag), en woorden als bep `grootvader, grootmoeder', glop 'open
smalle ruimte', mem `moeder', bbtjie `grootmoeder', taat `vader'. Hiervan zijn bep, glop, mem ook van het Fries bekend (beppe, gloppe, memme). In noorde-lijke, misschien zelfs Friese richting wijst ook de zinsbouw: een zinsvolgorde
als in die 's winters 't eerst bedeeld worre moet, het gebruik van te in zitte te
prate en een manier van uitdrukken als 't is nodig tijd ne bed 't is nodig tijd
om naar bed te gaan'. Een verklaring voor het noordelijke karakter kan zijn dat de oorspronke-
lijke inwoners van Aalsmeer uit de kop van Noord-Holland komen. Waar-
schijnlijk hebben zich in de twaalfde eeuw, weggejaagd door stormvloeden,
Westfriese verveners in het grensgebied van Holland en Utrecht gevestigd.
Het noordelijke karakter kan (voor een deel) ook uit een godsdienstige fac-
tor verklaard worden. Sinds de zestiende eeuw waren er onder de Aalsmeer-
ders nogal wat doopsgezinden (mennisten) die in nauw contact gestaan
kunnen hebben met hun talrijke geloofsgenoten boven het II. De verklaring voor de noordelijke, Fries aandoende zinsbouw kan overigens ook zijn dat er
in Holland nog tamelijk ver naar het zuiden Fries gesproken is.
Het probleem is echter dat er in het Aalsmeers ook vormen voorkomen
41
dering boven koehuis, dorsvloer, duivenhok, kleine hoge brug'. En vergelijk
ook het Friese tanke voor 'danken'. Interessant is ook dat we het woord in
een plaatsnaam terugvinden: Tillebreg bij Hillegom. In zekere zin is dit dub
belop omdat breg ook al 'brug' betekent. Een Groningse plaatsnaam met til
is Enumatil.
2.6 Het geval Aalsmeer
Als een toegift bij dit hoofdstuk wil ik aan één geval illustreren hoe ingewik
keld en problematisch de geschiedenis van een dialect kan zijn. Het betreft
de geschiedenis van het Aalsmeers.
Dit dialect vertoont nogal wat overeenkomsten met het Noord-Hollands
boven het IJ. ZO heeft het oude Aalsmeers twee klinkers voor de Standaard
nederlandse aa, namelijk een aa (bijvoorbeeld in water) of een ee-klank (bij
voorbeeld in jeer). Een dergelijk verschil is typerend voor Noord-Holland
boven het IJ. Verder heeft het Aalsmeer in boek en roepe evenals het Stan
daardnederlands een oe terwijl het oude Zuid-Hollands een 00 of een ou
heeft. Noordelijk zijn ook nag 'nog', weunesdag'woensdag' (tegenover zuide
lijk weunsdag), en woorden als bep 'grootvader, grootmoeder', glop 'open
smalle ruimte', mem 'moeder', àótjie 'grootmoeder', taat 'vader'. Hiervan zijn
bep, glop, mem ook van het Fries bekend (beppe, gloppe, memme). In noorde
lijke, misschien zelfs Friese richting wijst ook de zinsbouw: een zinsvolgorde
als in die 's winters 't eerst bedeeld worre moet, het gebruik van te in zitte te
prate en een manier van uitdrukken als 't is nodig tijd ne bed 't is nodig tijd
om naar bed te gaan'.
Een verklaring voor het noordelijke karakter kan zijn dat de oorspronke
lijke inwoners van Aalsmeer uit de kop van Noord-Holland komen. Waar
schijnlijk hebben zich in de twaalfde eeuw, weggejaagd door stormvloeden,
Westfriese verveners in het grensgebied van Holland en Utrecht gevestigd.
Het noordelijke karakter kan (voor een deel) ook uit een godsdienstige fac
tor verklaard worden. Sinds de zestiende eeuw waren er onder de Aalsmeer
ders nogal wat doopsgezinden (mennisten) die in nauw contact gestaan
kunnen hebben met hun talrijke geloofsgenoten boven het IJ. De verklaring
voor de noordelijke, Fries aandoende zinsbouw kan overigens ook zijn dat er
in Holland nog tamelijk ver naar het zuiden Fries gesproken is.
Het probleem is echter dat er in het Aalsmeers ook vormen voorkomen
dering boven koehuis, dorsvloer, duivenhok, kleine hoge brug'. En vergelijk
ook het Friese tanke voor 'danken'. Interessant is ook dat we het woord in
een plaatsnaam terugvinden: Tillebreg bij Hillegom. In zekere zin is dit dub
belop omdat breg ook al 'brug' betekent. Een Groningse plaatsnaam met til
is Enumatil.
2.6 Het geval Aalsmeer
Als een toegift bij dit hoofdstuk wil ik aan één geval illustreren hoe ingewik
keld en problematisch de geschiedenis van een dialect kan zijn. Het betreft
de geschiedenis van het Aalsmeers.
Dit dialect vertoont nogal wat overeenkomsten met het Noord-Hollands
boven het IJ. ZO heeft het oude Aalsmeers twee klinkers voor de Standaard
nederlandse aa, namelijk een aa (bijvoorbeeld in water) of een ee-klank (bij
voorbeeld in jeer). Een dergelijk verschil is typerend voor Noord-Holland
boven het IJ. Verder heeft het Aalsmeer in boek en roepe evenals het Stan
daardnederlands een oe terwijl het oude Zuid-Hollands een 00 of een ou
heeft. Noordelijk zijn ook nag 'nog', weunesdag'woensdag' (tegenover zuide
lijk weunsdag), en woorden als bep 'grootvader, grootmoeder', glop 'open
smalle ruimte', mem 'moeder', àótjie 'grootmoeder', taat 'vader'. Hiervan zijn
bep, glop, mem ook van het Fries bekend (beppe, gloppe, memme). In noorde
lijke, misschien zelfs Friese richting wijst ook de zinsbouw: een zinsvolgorde
als in die 's winters 't eerst bedeeld worre moet, het gebruik van te in zitte te
prate en een manier van uitdrukken als 't is nodig tijd ne bed 't is nodig tijd
om naar bed te gaan'.
Een verklaring voor het noordelijke karakter kan zijn dat de oorspronke
lijke inwoners van Aalsmeer uit de kop van Noord-Holland komen. Waar
schijnlijk hebben zich in de twaalfde eeuw, weggejaagd door stormvloeden,
Westfriese verveners in het grensgebied van Holland en Utrecht gevestigd.
Het noordelijke karakter kan (voor een deel) ook uit een godsdienstige fac
tor verklaard worden. Sinds de zestiende eeuw waren er onder de Aalsmeer
ders nogal wat doopsgezinden (mennisten) die in nauw contact gestaan
kunnen hebben met hun talrijke geloofsgenoten boven het IJ. De verklaring
voor de noordelijke, Fries aandoende zinsbouw kan overigens ook zijn dat er
in Holland nog tamelijk ver naar het zuiden Fries gesproken is.
Het probleem is echter dat er in het Aalsmeers ook vormen voorkomen
zuid-Hollands
die in zuidelijke richting wijzen. Dat geldt voor korsttijd `Kerstmis' en tee
'teen' in plaats van het noordelijke karsttijd en toon. En het geldt ook voor de verkleinwoordvorming, met onder andere beetjie, terwijl het Westfries beetje heeft. De vorm beetjie is heel gewoon in het zuiden en oosten van de provincie Zuid-Holland en het westen van de provincie Utrecht. Omgekeerd vinden we typisch Westfriese verkleinwoorden als zontje `zonnetje' en slabke `slabbetje' niet in het Aalsmeers. Opmerkelijk is ook dat het de sk- voor sch-mist bijvoorbeeld in school.
De eenvoudigste oplossing is dat we de mengeling van noordelijke en zui-
delijke vormen verklaren uit de geografische positie van Aalsmeer, tussen Zuid- en Noord-Holland in. Hiermee waren contacten met het noorden en
met het zuiden gegeven. Ook de contacten met het zuiden kunnen belang-rijk geweest zijn. Door de verveningen was er op een gegeven. moment nog maar één toegang tot Aalsmeer, namelijk via Kudelstaart, en dat lag in het
zuiden. Dat Aalsmeer een noordelijke enclave lijkt, kan komen door het Amsterdamse stadsgebied, waarin al in de negentiende eeuw het oude Hol-lands verdween. Dit gebied fungeert daardoor als een soort wig tussen
noord en zuid. Toch kunnen ook het Fries voorzover het in Holland gespro-ken werd, en het Westfries dat met de immigranten is meegekomen, hun sporen hebben nagelaten. Een grondige bestudering van het Aalsmeers zou meer uitsluitsel kunnen geven.
Het Aalsmeers is in ieder geval een conservatief dialect (geweest). Ook hiervoor kunnen we weer aan de doopsgezinden denken. Dezen vormden
een nogal gesloten gemeenschap, zeker voorzover ze tot de strenge richting van de zogeheten Friezen behoorden. Ze woonden aan de Uiterweg terzijde
van het eigenlijke dorp, dat overwegend Nederlands-Hervormd was. Ze
trouwden onder elkaar en hun voorganger werd ook altijd binnen de groep
gezocht. Ook kan er een sociaal-economische factor in het spel geweest zijn.
De grond is namelijk nooit in handen van stedelijke magistraten gekomen,
die hem aan vreemdelingen hadden kunnen verpachten. Maar van het oude
Aalsmeers is in de tegenwoordige tijd niet zo heel veel meer overgebleven.
42
zuUt-HoliAIuU
die in zuidelijke richting wijzen. Dat geldt voor korsttijd 'Kerstmis' en tee
'teen' in plaats van het noordelijke karsttijd en toon. En het geldt ook voor
de verkleinwoordvorming, met onder andere beetjie, terwijl het Westfries
beetje heeft. De vorm beetjie is heel gewoon in het zuiden en oosten van de
provincie Zuid-Holland en het westen van de provincie Utrecht. Omgekeerd
vinden we typisch Westfriese verkleinwoorden als zont je 'zonnetje' en slabke
'slabbetje' niet in het Aalsmeers. Opmerkelijk is ook dat het de sk- voor sch
mist bijvoorbeeld in school.
De eenvoudigste oplossing is dat we de mengeling van noordelijke en zui
delijke vormen verklaren uit de geografische positie van Aalsmeer, tussen
Zuid- en Noord-Holland in. Hiermee waren contacten met het noorden en
met het zuiden gegeven. Ook de contacten met het zuiden kunnen belang
rijk geweest zijn. Door de verveningen was er op een gegeven moment nog
maar één toegang tot Aalsmeer, namelijk via Kudelstaart, en dat lag in het
zuiden. Dat Aalsmeer een noordelijke enclave lijkt, kan komen door het
Amsterdamse stadsgebied, waarin al in de negentiende eeuw het oude Hol
lands verdween. Dit gebied fungeert daardoor als een soort wig tussen
noord en zuid. Toch kunnen ook het Fries voorzover het in Holland gespro
ken werd, en het Westfries dat met de immigranten is meegekomen, hun
sporen hebben nagelaten. Een grondige bestudering van het Aalsmeers zou
meer uitsluitsel kunnen geven.
Het Aalsmeers is in ieder geval een conservatief dialect (geweest). Ook
hiervoor kunnen we weer aan de doopsgezinden denken. Dezen vormden
een nogal gesloten gemeenschap, zeker voorzover ze tot de strenge richting
van de zogeheten Friezen behoorden. Ze woonden aan de Uiterweg terzijde
van het eigenlijke dorp, dat overwegend Nederlands-Hervormd was. Ze
trouwden onder elkaar en hun voorganger werd ook altijd binnen de groep
gezocht. Ook kan er een sociaal-economische factor in het spel geweest zijn.
De grond is namelijk nooit in handen van stedelijke magistraten gekomen,
die hem aan vreemdelingen hadden kunnen verpachten. Maar van het oude
Aalsmeers is in de tegenwoordige tijd niet zo heel veel meer overgebleven.
42
zuUt-HoliAIuU
die in zuidelijke richting wijzen. Dat geldt voor korsttijd 'Kerstmis' en tee
'teen' in plaats van het noordelijke karsttijd en toon. En het geldt ook voor
de verkleinwoordvorming, met onder andere beetjie, terwijl het Westfries
beetje heeft. De vorm beetjie is heel gewoon in het zuiden en oosten van de
provincie Zuid-Holland en het westen van de provincie Utrecht. Omgekeerd
vinden we typisch Westfriese verkleinwoorden als zont je 'zonnetje' en slabke
'slabbetje' niet in het Aalsmeers. Opmerkelijk is ook dat het de sk- voor sch
mist bijvoorbeeld in school.
De eenvoudigste oplossing is dat we de mengeling van noordelijke en zui
delijke vormen verklaren uit de geografische positie van Aalsmeer, tussen
Zuid- en Noord-Holland in. Hiermee waren contacten met het noorden en
met het zuiden gegeven. Ook de contacten met het zuiden kunnen belang
rijk geweest zijn. Door de verveningen was er op een gegeven moment nog
maar één toegang tot Aalsmeer, namelijk via Kudelstaart, en dat lag in het
zuiden. Dat Aalsmeer een noordelijke enclave lijkt, kan komen door het
Amsterdamse stadsgebied, waarin al in de negentiende eeuw het oude Hol
lands verdween. Dit gebied fungeert daardoor als een soort wig tussen
noord en zuid. Toch kunnen ook het Fries voorzover het in Holland gespro
ken werd, en het Westfries dat met de immigranten is meegekomen, hun
sporen hebben nagelaten. Een grondige bestudering van het Aalsmeers zou
meer uitsluitsel kunnen geven.
Het Aalsmeers is in ieder geval een conservatief dialect (geweest). Ook
hiervoor kunnen we weer aan de doopsgezinden denken. Dezen vormden
een nogal gesloten gemeenschap, zeker voorzover ze tot de strenge richting
van de zogeheten Friezen behoorden. Ze woonden aan de Uiterweg terzijde
van het eigenlijke dorp, dat overwegend Nederlands-Hervormd was. Ze
trouwden onder elkaar en hun voorganger werd ook altijd binnen de groep
gezocht. Ook kan er een sociaal-economische factor in het spel geweest zijn.
De grond is namelijk nooit in handen van stedelijke magistraten gekomen,
die hem aan vreemdelingen hadden kunnen verpachten. Maar van het oude
Aalsmeers is in de tegenwoordige tijd niet zo heel veel meer overgebleven.
42
Wat in strijd is met de standaardtaal, wordt al gauw als plat (lelijk, onbe
schaafd) danwel als fout gezien. De diskwalificatie plat slaat meestal op klan
ken: een ai of èè in plaats van een ei in bijvoorbeeld meid of wijn wordt als
zodanig ervaren. Ook woorden kunnen als plat ervaren worden, bijvoor
beeld gok in plaats van neus. Heel vaak gaat het dan om dingen waar men
liever niet al te openhartig over spreekt. Denk aan neuken voor 'geslachts
gemeenschap hebben'. Dergelijke woorden kunnen ook in verder keurige
standaardtaal opduiken. De diskwalificatie fout heeft meestal betrekking op
de grammatica, bijvoorbeeld een afwijkende meervoudsvorming (spoor
booms in plaats van spoorbomen) of een afwijkende zinsconstructie (ik heb
nooit geen brief meer van hem gekregen met een dubbele ontkenning).
Dergelijke 'fouten' en 'platte' klanken kun je horen in standaardtaal zoals
die door sprekers van dialecten buiten Holland gesproken wordt, bijvoor
beeld in de standaardtaal van Twenten. Zo kan een Twent loopm zeggen in
plaats van lopen (hij is dan aan het 'knauwen'), het over siepels hebben in
plaats van over uien, het meervoud kinder gebruiken in plaats van kinderen
of een constructie als ik heb de band lek in plaats van ik heb een lekke band.
Ook het dialect in zijn geheel wordt wel als plat aangeduid: we spreken thuis
altijd plat. Maar een dialect is evenals een standaardtaal in wezen een vol
waardige taalvariëteit en de vormen die er deel van uitmaken, zijn niet plat
of fout. Een Twent die in zijn dialect hoes voor 'huis' zegt en een meervoud
43
3. waardering
zuiet-Holl‘uuls
czekke' bij zak maakt, spreekt goed en mooi Twents. Als hij daarentegen in zijn dialect huis of zakken zegt, dan kun je zeggen dat hij een fout tegen het (oude) Twents maakt. Hij kan dat zelf ook heel goed zo ervaren. In Holland ligt het echter anders. Ook als een Zuid-Hollander zijn gewone taal in een gewone situatie gebruikt, kan hij toch het gevoel hebben dat hij plat en ver-keerd praat. Dat komt doordat zijn dialect zo sterk op de standaardtaal lijkt.
Hij heeft niet het gevoel dat hij duidelijk iets anders dan de standaardtaal
spreekt en dus voelt hij zich steeds aan de normen daarvan onderworpen. We kunnen dus zeggen dat de Twenten meer waardering voor hun eigen
taal opbrengen dan platsprekende Zuid-Hollanders. Ook de sprekers van de
standaardtaal oordelen gunstiger over een dialect als het Twents dan over
het Zuid-Hollands. Bepaalde associaties kunnen hierbij een rol spelen. Veel
meer dan het Twents is het Zuid-Hollands voor hen verbonden met bepaal-de groepen, waar ze zelf liever niet bij willen horen. Die lage waardering voor bepaalde groepen slaat over op de taal die ze spreken. Op zichzelf zit er in de ai-klank voor ei niets onbeschaafds. In het Duits en het Engels is het zelfs de klank die tot de standaard behoort: vergelijk Duits Wein en Engels
wine met Nederlands wijn. En zo is er op zichzelf ook niets mis met het s-meervoud van spoorbooms (in het Engels wordt immers bijna altijd de meer-vouds-s gebruikt) of met een dubbele ontkenning. Zo'n ontkenning wordt wel als onlogisch beschouwd: min maal min is immers plus. Om die reden hebben de grammatici de dubbele ontkenning ook voor de standaardtaal afgekeurd. Maar taal is geen kwestie van logica. In Slavische standaardtalen als het Tsjechisch of het Pools of in het Standaardhongaars is het zelfs moge-lijk dat je vijf ontkenningen in één zin hebt (in letterlijke vertaling): ik kocht
niet nooit nergens niets voor niemand `ik kocht nooit ergens iets voor
iemand'. (Omdat je een oneven aantal ontkenningen hebt, kom je wiskundig
gezien toevallig goed uit.) Omdat kwalificaties als lagere, hogere, platte enzo-
voort in feite op maatschappelijke vooroordelen berusten, heb ik ze tot dus-
ver altijd tussen aanhalingstekens geplaatst. Bepaalde vormen zijn dus in
strijd met de norm van de standaardtaal maar los daarvan gezien valt er
niets ongunstigs over te zeggen.
Maar nu worden we met een paradox geconfronteerd. Hoewel het Zuid-Hollands lager gewaardeerd wordt dan bijvoorbeeld het Twents, blijkt het
zich toch beter te handhaven. Twenten geven hun dialect sneller op dan Zuid-Hollanders het hunne. Nu gaat het hier wel om het modérne Zuid-
44
zuid,· HDIiAIuit
'zekke' bij zak maakt, spreekt goed en mooi Twents. Als hij daarentegen in
zijn dialect huis of zakken zegt, dan kun je zeggen dat hij een fout tegen het
(oude) Twents maakt. Hij kan dat zelf ook heel goed zo ervaren. In Holland
ligt het echter anders. Ook als een Zuid-Hollander zijn gewone taal in een
gewone situatie gebruikt, kan hij toch het gevoel hebben dat hij plat en ver
keerd praat. Dat komt doordat zijn dialect zo sterk op de standaardtaal lijkt.
Hij heeft niet het gevoel dat hij duidelijk iets anders dan de standaardtaal
spreekt en dus voelt hij zich steeds aan de normen daarvan onderworpen.
We kunnen dus zeggen dat de Twenten meer waardering voor hun eigen
taal opbrengen dan platsprekende Zuid-Hollanders. Ook de sprekers van de
standaardtaal oordelen gunstiger over een dialect als het Twents dan over
het Zuid-Hollands. Bepaalde associaties kunnen hierbij een rol spelen. Veel
meer dan het Twents is het Zuid-Hollands voor hen verbonden met bepaal
de groepen, waar ze zelf liever niet bij willen horen. Die lage waardering
voor bepaalde groepen slaat over op de taal die ze spreken. Op zichzelf zit er
in de ai-klank voor ei niets onbeschaafds. In het Duits en het Engels is het
zelfs de klank die tot de standaard behoort: vergelijk Duits Wein en Engels
wine met Nederlands wijn. En zo is er op zichzelf ook niets mis met het smeervoud van spoorbooms (in het Engels wordt immers bijna altijd de meer
vouds-s gebruikt) of met een dubbele ontkenning. Zo'n ontkenning wordt
wel als onlogisch beschouwd: min maal min is immers plus. Om die reden
hebben de grammatici de dubbele ontkenning ook voor de standaardtaal
afgekeurd. Maar taal is geen kwestie van logica. In Slavische standaardtalen
als het Tsjechisch of het Pools of in het Standaardhongaars is het zelfs moge
lijk dat je vijf ontkenningen in één zin hebt (in letterlijke vertaling): ik kocht
niet nooit nergens niets voor niemand 'ik kocht nooit ergens iets voor
iemand'. (Omdat je een oneven aantal ontkenningen hebt, kom je wiskundig
gezien toevallig goed uit.) Omdat kwalificaties als lagere, hogere, platte enzo
voort in feite op maatschappelijke vooroordelen berusten, heb ik ze tot dus
ver altijd tussen aanhalingstekens geplaatst. Bepaalde vormen zijn dus in
strijd met de norm van de standaardtaal maar los daarvan gezien valt er
niets ongunstigs over te zeggen.
Maar nu worden we met een paradox geconfronteerd. Hoewel het Zuid
Hollands lager gewaardeerd wordt dan bijvoorbeeld het Twents, blijkt het
zich toch beter te handhaven. Twenten geven hun dialect sneller op dan
Zuid-Hollanders het hunne. Nu gaat het hier wel om het modérne Zuid-
44
zuid,· HDIiAIuit
'zekke' bij zak maakt, spreekt goed en mooi Twents. Als hij daarentegen in
zijn dialect huis of zakken zegt, dan kun je zeggen dat hij een fout tegen het
(oude) Twents maakt. Hij kan dat zelf ook heel goed zo ervaren. In Holland
ligt het echter anders. Ook als een Zuid-Hollander zijn gewone taal in een
gewone situatie gebruikt, kan hij toch het gevoel hebben dat hij plat en ver
keerd praat. Dat komt doordat zijn dialect zo sterk op de standaardtaal lijkt.
Hij heeft niet het gevoel dat hij duidelijk iets anders dan de standaardtaal
spreekt en dus voelt hij zich steeds aan de normen daarvan onderworpen.
We kunnen dus zeggen dat de Twenten meer waardering voor hun eigen
taal opbrengen dan platsprekende Zuid-Hollanders. Ook de sprekers van de
standaardtaal oordelen gunstiger over een dialect als het Twents dan over
het Zuid-Hollands. Bepaalde associaties kunnen hierbij een rol spelen. Veel
meer dan het Twents is het Zuid-Hollands voor hen verbonden met bepaal
de groepen, waar ze zelf liever niet bij willen horen. Die lage waardering
voor bepaalde groepen slaat over op de taal die ze spreken. Op zichzelf zit er
in de ai-klank voor ei niets onbeschaafds. In het Duits en het Engels is het
zelfs de klank die tot de standaard behoort: vergelijk Duits Wein en Engels
wine met Nederlands wijn. En zo is er op zichzelf ook niets mis met het smeervoud van spoorbooms (in het Engels wordt immers bijna altijd de meer
vouds-s gebruikt) of met een dubbele ontkenning. Zo'n ontkenning wordt
wel als onlogisch beschouwd: min maal min is immers plus. Om die reden
hebben de grammatici de dubbele ontkenning ook voor de standaardtaal
afgekeurd. Maar taal is geen kwestie van logica. In Slavische standaardtalen
als het Tsjechisch of het Pools of in het Standaardhongaars is het zelfs moge
lijk dat je vijf ontkenningen in één zin hebt (in letterlijke vertaling): ik kocht
niet nooit nergens niets voor niemand 'ik kocht nooit ergens iets voor
iemand'. (Omdat je een oneven aantal ontkenningen hebt, kom je wiskundig
gezien toevallig goed uit.) Omdat kwalificaties als lagere, hogere, platte enzo
voort in feite op maatschappelijke vooroordelen berusten, heb ik ze tot dus
ver altijd tussen aanhalingstekens geplaatst. Bepaalde vormen zijn dus in
strijd met de norm van de standaardtaal maar los daarvan gezien valt er
niets ongunstigs over te zeggen.
Maar nu worden we met een paradox geconfronteerd. Hoewel het Zuid
Hollands lager gewaardeerd wordt dan bijvoorbeeld het Twents, blijkt het
zich toch beter te handhaven. Twenten geven hun dialect sneller op dan
Zuid-Hollanders het hunne. Nu gaat het hier wel om het modérne Zuid-
44
waardering
Hollands. Met het oude Zuid-Hollands, dat veel duidelijker dan het moderne van het Standaardnederlands verschilt, ligt het anders. Dat wordt wel snel
opgegeven en daar is in de loop van de tijd ook al heel wat van verdwenen. Bij een recent onderzoek bleek dat bij de huidige Katwijkers nog maar 54 procent van het oude dialect bekend is. Nog maar 54 procent: als we het Katwijks met andere dialecten vergelijken, moeten we eerder formuleren: toch nog 54 pro-
cent. Meervouden als spoorbooms, het wederkerend voornaamwoord z'n eige, dubbele ontkenningen, klanken als de èè of de ai voor ei blijken echter zeer hardnekkig te zijn. Waarom houden zoveel Zuid-Hollanders daaraan vast hoewel ze `beter' weten? Misschien is hierin nog altijd die oude neiging in het spel, de neiging om zich van de (hogere' klassen te onderscheiden, van mensen waar men zich niet bij thuis voelt. Het is ook een manier om bij de eigen groep te horen, er niet uit te liggen. Over Den Haag wordt wel verteld dat je
er beter geen standaardtaal kunt spreken wanneer je een tweedehands auto wilt verkopen. Je wordt dan namelijk niet vertrouwd. Misschien zal die hard-
nekkigheid op den duur ook gelden voor de regionaal getinte `standaardtaal'
zoals die in de typische dialectgebieden ontstaan is en waaraan je duidelijk
kunt horen waar iemand vandaan komt. Het Zuid-Hollands in zijn moderne vorm lijkt in ieder geval een lang leven beschoren te zijn.
Interessant is overigens dat sommige variëteiten van het Zuid-Hollands in de laatste tijd een opwaardering hebben ondergaan. Dat geldt zeker voor het 'plane' Haags, dat nu een zekere mate van populariteit geniet door toedoen van de caberetiers Van Koten en De Bie en van Marnix Rueb met zijn strip-creatie Haagse Harry. De opwaardering van een stadstaal als het Haags kan ook het gevolg zijn van het feit dat de sprekers ervan niet meer de laagste
groep in de maatschappij vormen. Die wordt nu immers gevormd door
mensen met een allochtone afkomst.
Hoewel het normbesef de laatste tijd misschien wat losser geworden is,
oefenen de normen van de standaardtaal nog steeds een sterke invloed uit.
Die sterke invloed maakt ook dat het moeilijk kan zijn om het `onvervalste'
Zuid-Hollands, helemaal aan de onderkant, te pakken te krijgen. Zuid-
Hollanders doen bijvoorbeeld bij een interview nogal gauw pogingen om de
standaardtaal te praten, omdat ze het gevoel hebben dat dat moet. Ze zeggen dan hij heeft terwijl dat in het moderne Zuid-Hollands hij heb moet zijn
(een oude vorm is hij heit: negen heit de klok). Hypercorrect kunnen ze dan
ook ik heeft zeggen terwijl `goed' Zuid-Hollands ik heb is. We moeten dus
45
Hollands. Met het oude Zuid-Hollands, dat veel duidelijker dan het moderne
van het Standaardnederlands verschilt, ligt het anders. Dat wordt wel snel
opgegeven en daar is in de loop van de tijd ook al heel wat van verdwenen. Bij
een recent onderzoek bleek dat bij de huidige Katwijkers nog maar 54 procent
van het oude dialect bekend is. Nog maar 54 procent: als we het Katwijks met
andere dialecten vergelijken, moeten we eerder formuleren: toch nog 54 pro
cent. Meervouden als spoorbooms, het wederkerend voornaamwoord z'n eige,
dubbele ontkenningen, klanken als de èè of de ai voor ei blijken echter zeer
hardnekkig te zijn. Waarom houden zoveel Zuid-Hollanders daaraan vast
hoewel ze 'beter' weten? Misschien is hierin nog altijd die oude neiging in het
spel, de neiging om zich van de 'hogere' klassen te onderscheiden, van mensen
waar men zich niet bij thuis voelt. Het is ook een manier om bij de eigen
groep te horen, er niet uit te liggen. Over Den Haag wordt wel verteld dat je
er beter geen standaardtaal kunt spreken wanneer je een tweedehands auto
wilt verkopen. Je wordt dan namelijk niet vertrouwd. Misschien zal die hard
nekkigheid op den duur ook gelden voor de regionaal getinte 'standaardtaal'
zoals die in de typische dialectgebieden ontstaan is en waaraan je duidelijk
kunt horen waar iemand vandaan komt. Het Zuid-Hollands in zijn moderne
vorm lijkt in ieder geval een lang leven beschoren te zijn.
Interessant is overigens dat sommige variëteiten van het Zuid-Hollands in
de laatste tijd een opwaardering hebben ondergaan. Dat geldt zeker voor het
'platte' Haags, dat nu een zekere mate van populariteit geniet door toedoen
van de caberetiers Van Koten en De Bie en van Marnix Rueb met zijn strip
creatie Haagse Harry. De opwaardering van een stadstaal als het Haags kan
ook het gevolg zijn van het feit dat de sprekers ervan niet meer de laagste
groep in de maatschappij vormen. Die wordt nu immers gevormd door
mensen met een allochtone afkomst.
Hoewel het normbesef de laatste tijd misschien wat losser geworden is,
oefenen de normen van de standaardtaal nog steeds een sterke invloed uit.
Die sterke invloed maakt ook dat het moeilijk kan zijn om het 'onvervalste'
Zuid-Hollands, helemaal aan de onderkant, te pakken te krijgen. Zuid
Hollanders doen bijvoorbeeld bij een interview nogal gauw pogingen om de
standaardtaal te praten, omdat ze het gevoel hebben dat dat moet. Ze zeggen
dan hij heeft terwijl dat in het moderne Zuid-Hollands hij heb moet zijn
(een oude vorm is hij heit: negen heit de klok). Hypercorrect kunnen ze dan
ook ik heeft zeggen terwijl 'goed' Zuid-Hollands ik heb is. We moeten dus
45
Hollands. Met het oude Zuid-Hollands, dat veel duidelijker dan het moderne
van het Standaardnederlands verschilt, ligt het anders. Dat wordt wel snel
opgegeven en daar is in de loop van de tijd ook al heel wat van verdwenen. Bij
een recent onderzoek bleek dat bij de huidige Katwijkers nog maar 54 procent
van het oude dialect bekend is. Nog maar 54 procent: als we het Katwijks met
andere dialecten vergelijken, moeten we eerder formuleren: toch nog 54 pro
cent. Meervouden als spoorbooms, het wederkerend voornaamwoord z'n eige,
dubbele ontkenningen, klanken als de èè of de ai voor ei blijken echter zeer
hardnekkig te zijn. Waarom houden zoveel Zuid-Hollanders daaraan vast
hoewel ze 'beter' weten? Misschien is hierin nog altijd die oude neiging in het
spel, de neiging om zich van de 'hogere' klassen te onderscheiden, van mensen
waar men zich niet bij thuis voelt. Het is ook een manier om bij de eigen
groep te horen, er niet uit te liggen. Over Den Haag wordt wel verteld dat je
er beter geen standaardtaal kunt spreken wanneer je een tweedehands auto
wilt verkopen. Je wordt dan namelijk niet vertrouwd. Misschien zal die hard
nekkigheid op den duur ook gelden voor de regionaal getinte 'standaardtaal'
zoals die in de typische dialectgebieden ontstaan is en waaraan je duidelijk
kunt horen waar iemand vandaan komt. Het Zuid-Hollands in zijn moderne
vorm lijkt in ieder geval een lang leven beschoren te zijn.
Interessant is overigens dat sommige variëteiten van het Zuid-Hollands in
de laatste tijd een opwaardering hebben ondergaan. Dat geldt zeker voor het
'platte' Haags, dat nu een zekere mate van populariteit geniet door toedoen
van de caberetiers Van Koten en De Bie en van Marnix Rueb met zijn strip
creatie Haagse Harry. De opwaardering van een stadstaal als het Haags kan
ook het gevolg zijn van het feit dat de sprekers ervan niet meer de laagste
groep in de maatschappij vormen. Die wordt nu immers gevormd door
mensen met een allochtone afkomst.
Hoewel het normbesef de laatste tijd misschien wat losser geworden is,
oefenen de normen van de standaardtaal nog steeds een sterke invloed uit.
Die sterke invloed maakt ook dat het moeilijk kan zijn om het 'onvervalste'
Zuid-Hollands, helemaal aan de onderkant, te pakken te krijgen. Zuid
Hollanders doen bijvoorbeeld bij een interview nogal gauw pogingen om de
standaardtaal te praten, omdat ze het gevoel hebben dat dat moet. Ze zeggen
dan hij heeft terwijl dat in het moderne Zuid-Hollands hij heb moet zijn
(een oude vorm is hij heit: negen heit de klok). Hypercorrect kunnen ze dan
ook ik heeft zeggen terwijl 'goed' Zuid-Hollands ik heb is. We moeten dus
45
zulet-Hollandf
eerst een hele laag van standaardvormen en hypercorrecties afgraven voordat we bij het cechte' Zuid-Hollands terechtkomen.
Laat ik daar nog een voorbeeld van geven. Een zin als dat deden we altijd des zomers zul je, met zo'n oude tweede naamval, niet gauw horen uitspre-ken. je zult eerder horen: 's zomers, dat wil zeggen: somers. Maar erg gewoon klinkt dat nog altijd niet. Gewoner klinkt in de zomer. Dat zul je zeker ook wel in het Zuid-Hollands kunnen horen, maar nog gewoner klinkt mette zomer `met de zomer'. En het allergewoonst klinkt mette zomerdag. Om het allergewoonste Zuid-Hollands op het spoor te komen denk ik vaak aan mijn moeder, een verstandige vrouw met weinig schoolopleiding. Hoe zou zij iets gezegd hebben? Helaas ben ik daarvoor op mijn herinnering aangewezen.
Maar het spreekt vanzelf dat ook die standaardvormen en hypercorrecties onze aandacht verdienen, omdat die ons kunnen vertellen hoe het Zuid-Hollands zich in de komende tijd zal ontwikkelen. Dat kan in de richting van de standaardtaal zijn, maar dat hoeft niet per se zo te zijn. We zagen hierboven dat het in zijn moderne vorm nogal hardnekkig blijkt te zijn. Het
kan zich dus ook, althans in sommige opzichten, van de standaardtaal af
ontwikkelen of er kan een stabiele situatie ontstaan waarin beide, dialect en standaardtaal, op hun plaats blijven. Klankverschillen als tussen ei en ai of èè
of tussen oo en oou (in de uitspraak van zoon) lijken in ieder geval niet op de terugtocht te zijn. Bij de aai-uitspraak valt zelfs een zekere uitbreiding te constateren, onder andere bij jonge succesvolle vrouwen. Die zouden daar-mee, en ook met andere klanken (het zogenaamde Poldernederlands), kun-nen laten blijken dat ze zoveel zelfvertrouwen hebben dat ze zich op het punt van de uitspraak wel een en ander kunnen veroorloven.
Hoe het Zuid-Hollands ook gewaardeerd wordt, voor de taalkundige en
de dialectlieffiebber is het een taalvariëteit die even waardevol en even inte-
ressant is als de standaardtaal. In de volgende hoofdstukken zal ik steeds
waar dat mogelijk is, laten zien dat het Zuid-Hollands meer is dan alleen
maar een verzameling afwijkingen van die standaardtaal. Die indruk zou
gewekt kunnen worden doordat die taal steeds als vergelijkingsbasis dient.
Het Zuid-Hollands is echter een taalvariëteit, of liever: een verzameling taal-
variëteiten die er hun eigen regelmaat op nahouden. Het heeft een eigen klanksysteem, grammatica en woordenschat. Het heeft alleen niet de kans
gekregen om tot standaardtaal verheven te worden, hoewel het zoals we in
het vorige hoofdstuk gezien hebben, voor die standaardtaal wel een belang-
rijke bron is geweest.
46
eerst een hele laag van standaardvormen en hypercorrecties afgraven voordat we bij het 'echte' Zuid-Hollands terechtkomen.
Laat ik daar nog een voorbeeld van geven. Een zin als dat deden we altijd
des zomers zul je, met zo'n oude tweede naamval, niet gauw horen uitspre
ken. Je zult eerder horen: 's zomers, dat wil zeggen: somers. Maar erg gewoon
klinkt dat nog altijd niet. Gewoner klinkt in de zomer. Dat zul je zeker ook
wel in het Zuid-Hollands kunnen horen, maar nog gewoner klinkt mette
zomer 'met de zomer'. En het allergewoonst klinkt mette zomerdag. Om het
allergewoonste Zuid-Hollands op het spoor te komen denk ik vaak aan mijn
moeder, een verstandige vrouw met weinig schoolopleiding. Hoe zou zij iets
gezegd hebben? Helaas ben ik daarvoor op mijn herinnering aangewezen.
Maar het spreekt vanzelf dat ook die standaardvormen en hypercorrecties
onze aandacht verdienen, omdat die ons kunnen vertellen hoe het Zuid
Hollands zich in de komende tijd zal ontwikkelen. Dat kan in de richting
van de standaardtaal zijn, maar dat hoeft niet per se zo te zijn. We zagen
hierboven dat het in zijn moderne vorm nogal hardnekkig blijkt te zijn. Het
kan zich dus ook, althans in sommige opzichten, van de standaardtaal af
ontwikkelen of er kan een stabiele situatie ontstaan waarin beide, dialect en standaardtaal, op hun plaats blijven. Klankverschillen als tussen ei en ai of èè
oftussen 00 en oou (in de uitspraak van zoon) lijken in ieder geval niet op
de terugtocht te zijn. Bij de aai-uitspraak valt zelfs een zekere uitbreiding te
constateren, onder andere bij jonge succesvolle vrouwen. Die zouden daar
mee, en ook met andere klanken (het zogenaamde Poldernederlands), kun
nen laten blijken dat ze zoveel zelfvertrouwen hebben dat ze zich op het
punt van de uitspraak wel een en ander kunnen veroorloven.
Hoe het Zuid-Hollands ook gewaardeerd wordt, voor de taalkundige en
de dialectliefhebber is het een taalvariëteit die even waardevol en even inte
ressant is als de standaardtaal. In de volgende hoofdstukken zal ik steeds
waar dat mogelijk is, laten zien dat het Zuid-Hollands meer is dan alleen
maar een verzameling afwijkingen van die standaardtaal. Die indruk zou
gewekt kunnen worden doordat die taal steeds als vergelijkingsbasis dient.
Het Zuid-Hollands is echter een taalvariëteit, of liever: een verzameling taal
variëteiten die er hun eigen regelmaat op nahouden. Het heeft een eigen
klanksysteem, grammatica en woordenschat. Het heeft alleen niet de kans
gekregen om tot standaardtaal verheven te worden, hoewel het zoals we in
het vorige hoofdstuk gezien hebben, voor die standaardtaal wel een belang
rijke bron is geweest.
eerst een hele laag van standaardvormen en hypercorrecties afgraven voordat we bij het 'echte' Zuid-Hollands terechtkomen.
Laat ik daar nog een voorbeeld van geven. Een zin als dat deden we altijd
des zomers zul je, met zo'n oude tweede naamval, niet gauw horen uitspre
ken. Je zult eerder horen: 's zomers, dat wil zeggen: somers. Maar erg gewoon
klinkt dat nog altijd niet. Gewoner klinkt in de zomer. Dat zul je zeker ook
wel in het Zuid-Hollands kunnen horen, maar nog gewoner klinkt mette
zomer 'met de zomer'. En het allergewoonst klinkt mette zomerdag. Om het
allergewoonste Zuid-Hollands op het spoor te komen denk ik vaak aan mijn
moeder, een verstandige vrouw met weinig schoolopleiding. Hoe zou zij iets
gezegd hebben? Helaas ben ik daarvoor op mijn herinnering aangewezen.
Maar het spreekt vanzelf dat ook die standaardvormen en hypercorrecties
onze aandacht verdienen, omdat die ons kunnen vertellen hoe het Zuid
Hollands zich in de komende tijd zal ontwikkelen. Dat kan in de richting
van de standaardtaal zijn, maar dat hoeft niet per se zo te zijn. We zagen
hierboven dat het in zijn moderne vorm nogal hardnekkig blijkt te zijn. Het
kan zich dus ook, althans in sommige opzichten, van de standaardtaal af
ontwikkelen of er kan een stabiele situatie ontstaan waarin beide, dialect en standaardtaal, op hun plaats blijven. Klankverschillen als tussen ei en ai of èè
oftussen 00 en oou (in de uitspraak van zoon) lijken in ieder geval niet op
de terugtocht te zijn. Bij de aai-uitspraak valt zelfs een zekere uitbreiding te
constateren, onder andere bij jonge succesvolle vrouwen. Die zouden daar
mee, en ook met andere klanken (het zogenaamde Poldernederlands), kun
nen laten blijken dat ze zoveel zelfvertrouwen hebben dat ze zich op het
punt van de uitspraak wel een en ander kunnen veroorloven.
Hoe het Zuid-Hollands ook gewaardeerd wordt, voor de taalkundige en
de dialectliefhebber is het een taalvariëteit die even waardevol en even inte
ressant is als de standaardtaal. In de volgende hoofdstukken zal ik steeds
waar dat mogelijk is, laten zien dat het Zuid-Hollands meer is dan alleen
maar een verzameling afwijkingen van die standaardtaal. Die indruk zou
gewekt kunnen worden doordat die taal steeds als vergelijkingsbasis dient.
Het Zuid-Hollands is echter een taalvariëteit, of liever: een verzameling taal
variëteiten die er hun eigen regelmaat op nahouden. Het heeft een eigen
klanksysteem, grammatica en woordenschat. Het heeft alleen niet de kans
gekregen om tot standaardtaal verheven te worden, hoewel het zoals we in
het vorige hoofdstuk gezien hebben, voor die standaardtaal wel een belang
rijke bron is geweest.
4.1 Ter inleiding
In dit hoofdstuk komen de klanken aan de beurt. Ik volsta met globale aanduidingen; fijne nuances moet ik verwaarlozen. Zo vermeld ik dat hier en
daar in het woord groot nog een àà-achtige klank wordt uitgesproken. Dat
op die àà ook nog vaak een heel klein stom e-tje volgt, laat ik dan maar weg.
Kenners van de plaatselijke dialecten kunnen voor zichzelf de nuances aan
brengen. Ik ga hieronder steeds van de Standaard nederlandse klank uit.
Een beetje klankleer
Ik duid de klanken op een eenvoudige manier aan, zoveel mogelijk in aan
sluiting bij de ons bekende letters. Zo staat een à voor de klinker die we in
het woord bad horen, een aa voor de klinker van baad, een è voor de klinker
van bed, een èè voor de Haagse klank in Rèèswèèkse plèèn enzovoort. Afwij
kende tekens worden toegelicht. Bij de beschrijving van de klanken gebruik
ik zo min mogelijk vreemde termen. Zo gebruik ik niet de termen monof
tong en diftong maar eenklank en tweeklank. Wel gebruik ik de term diftongering voor 'het ontstaan van een tweeklank'. De aa is een duidelijke een
klank. Je kunt hem zo lang als je wilt uitspreken zonder dat hij van klank
verandert. Dat lukt niet bij de ei. Als je deze tweeklank lang aanhoudt, houd
47
4. De klanken
zuid-Ho llandr
je al gauw een j-klank over. Dat komt doordat de ei uit twee elementen
bestaat, een e (de klank van bed) en een daarop volgende j. Bij de klinkers
maak ik verschil tussen open en gesloten klinkers. De aa is een zeer open klinker: de mond gaat er wijd bij open en er is een grote afstand tussen de beide kaken. Geen wonder dat deze klinker door de dokter gebruikt wordt om in je mond te kijken. De ie is juist zeer gesloten: er is dan maar een klei-ne mondopening en de afstand tussen de kaken is klein. Verder maak ik bij
de klinkers verschil tussen v66r en achter. Bij een voorklinker als de ie zit de tong v66r en bij een achterklinker als de oe achter in de mond. Ook onder-scheid ik tussen geronde en ongeronde klinkers. Bij de eerste, bijvoorbeeld de
eu, zijn de lippen naar voren gestulpt, bij de laatste, bijvoorbeeld de ee, niet. Bij een aantal medeklinkers onderscheid ik tussen lip-, tand- en gehemel-
temedeklinkers. Een lipmedeklinker is de p: bij het uitspreken ervan zitten de lippen stevig op elkaar. Ook de f noem ik een lipmedeklinker hoewel
daarbij de onderlip tegen de boventanden zit. Bij de t zit de tongpunt achter
de boventanden; vandaar de benaming tandmedeklinker. Bij de k zit de tong
bij het gehemelte, preciezer het achterste deel ervan (het velum). Als hij bij
het voorste deel zit (het palatum), kunnen we bijvoorbeeld de beginklank van het Franse chaud krijgen. Belangrijk is ook het onderscheid tussen stem-loze en stemhebbende medeklinkers. Bij het uitspreken van de stemhebbende medeklinkers zijn de stembanden in trilling, bij het uitspreken van de stem-loze zijn ze dat niet. Een verschil tussen stemloos en stemhebbend hebben
we bijvoorbeeld bij de p tegenover de b. En dan nog een waarschuwing, om namelijk klank (uitspraak) en spelling
niet met elkaar te verwarren. Zo kan een bepaalde letter op verschillende
manieren worden uitgesproken: vergelijk voor de <e> messchede en voor de
<d> bieden en bied met in de eerste vorm een d en in de laatste een t in de
uitspraak. En omgekeerd kan een bepaalde klank op verschillende manieren
worden geschreven: vergelijk kleed en kleden, beide met een ee, en vergelijk
bied en biet, beide met een t op het eind. En ten slotte hoeft een combinatie
van twee klinkertekens niet op een tweeklank te wijzen. Dat is wel het geval
bij de ei (zie boven) maar niet bij de eenklank eu (die je zo lang kunt aan-
houden als je maar wilt).
48
zuid· HDI/.4uuLç
je al gauw een j-klank over. Dat komt doordat de ei uit twee elementen
bestaat, een è (de klank van bed) en een daarop volgende j. Bij de klinkers
maak ik verschil tussen open en gesloten klinkers. De aa is een zeer open
klinker: de mond gaat er wijd bij open en er is een grote afstand tussen de
beide kaken. Geen wonder dat deze klinker door de dokter gebruikt wordt
om in je mond te kijken. De ie is juist zeer gesloten: er is dan maar een klei
ne mondopening en de afstand tussen de kaken is klein. Verder maak ik bij
de klinkers verschil tussen vóór en achter. Bij een voorklinker als de ie zit de
tong vóór en bij een achterklinker als de oe achter in de mond. Ook onder
scheid ik tussen geronde en ongeronde klinkers. Bij de eerste, bijvoorbeeld de
eu, zijn de lippen naar voren gestulpt, bij de laatste, bijvoorbeeld de ee, niet.
Bij een aantal medeklinkers onderscheid ik tussen lip-, tand- en gehemel
temedeklinkers. Een lipmedeklinker is de p: bij het uitspreken ervan zitten
de lippen stevig op elkaar. Ook de f noem ik een lipmedeklinker hoewel
daarbij de onderlip tegen de boventanden zit. Bij de t zit de tongpunt achter
de boventanden; vandaar de benaming tandmedeklinker. Bij de k zit de tong
bij het gehemelte, preciezer het achterste deel ervan (het velum). Als hij bij
het voorste deel zit (het palatum), kunnen we bijvoorbeeld de beginklank
van het Franse chaud krijgen. Belangrijk is ook het onderscheid tussen stem
loze en stemhebbende medeklinkers. Bij het uitspreken van de stemhebbende
medeklinkers zijn de stembanden in trilling, bij het uitspreken van de stem
loze zijn ze dat niet. Een verschil tussen stemloos en stemhebbend hebben
we bijvoorbeeld bij de p tegenover de b.
En dan nog een waarschuwing, om namelijk klank (uitspraak) en spelling
niet met elkaar te verwarren. Zo kan een bepaalde letter op verschillende
manieren worden uitgesproken: vergelijk voor de <e> messchede en voor de
<d> bieden en bied met in de eerste vorm een d en in de laatste een t in de
uitspraak. En omgekeerd kan een bepaalde klank op verschillende manieren
worden geschreven: vergelijk kleed en kleden, beide met een ee, en vergelijk
bied en biet, beide met een t op het eind. En ten slotte hoeft een combinatie
van twee klinkertekens niet op een tweeklank te wijzen. Dat is wel het geval
bij de ei (zie boven) maar niet bij de eenklank eu (die je zo lang kunt aan
houden als je maar wilt).
zuid· HDI/.4uuLç
je al gauw een j-klank over. Dat komt doordat de ei uit twee elementen
bestaat, een è (de klank van bed) en een daarop volgende j. Bij de klinkers
maak ik verschil tussen open en gesloten klinkers. De aa is een zeer open
klinker: de mond gaat er wijd bij open en er is een grote afstand tussen de
beide kaken. Geen wonder dat deze klinker door de dokter gebruikt wordt
om in je mond te kijken. De ie is juist zeer gesloten: er is dan maar een klei
ne mondopening en de afstand tussen de kaken is klein. Verder maak ik bij
de klinkers verschil tussen vóór en achter. Bij een voorklinker als de ie zit de
tong vóór en bij een achterklinker als de oe achter in de mond. Ook onder
scheid ik tussen geronde en ongeronde klinkers. Bij de eerste, bijvoorbeeld de
eu, zijn de lippen naar voren gestulpt, bij de laatste, bijvoorbeeld de ee, niet.
Bij een aantal medeklinkers onderscheid ik tussen lip-, tand- en gehemel
temedeklinkers. Een lipmedeklinker is de p: bij het uitspreken ervan zitten
de lippen stevig op elkaar. Ook de f noem ik een lipmedeklinker hoewel
daarbij de onderlip tegen de boventanden zit. Bij de t zit de tongpunt achter
de boventanden; vandaar de benaming tandmedeklinker. Bij de k zit de tong
bij het gehemelte, preciezer het achterste deel ervan (het velum). Als hij bij
het voorste deel zit (het palatum), kunnen we bijvoorbeeld de beginklank
van het Franse chaud krijgen. Belangrijk is ook het onderscheid tussen stem
loze en stemhebbende medeklinkers. Bij het uitspreken van de stemhebbende
medeklinkers zijn de stembanden in trilling, bij het uitspreken van de stem
loze zijn ze dat niet. Een verschil tussen stemloos en stemhebbend hebben
we bijvoorbeeld bij de p tegenover de b.
En dan nog een waarschuwing, om namelijk klank (uitspraak) en spelling
niet met elkaar te verwarren. Zo kan een bepaalde letter op verschillende
manieren worden uitgesproken: vergelijk voor de <e> messchede en voor de
<d> bieden en bied met in de eerste vorm een d en in de laatste een t in de
uitspraak. En omgekeerd kan een bepaalde klank op verschillende manieren
worden geschreven: vergelijk kleed en kleden, beide met een ee, en vergelijk
bied en biet, beide met een t op het eind. En ten slotte hoeft een combinatie
van twee klinkertekens niet op een tweeklank te wijzen. Dat is wel het geval
bij de ei (zie boven) maar niet bij de eenklank eu (die je zo lang kunt aan
houden als je maar wilt).
klanken,
De gelijkenis van de verloren zoon
Er zal soms van de gelijkenis gesproken worden. Bedoeld is dan de vertaling, in het dialect van een bepaalde plaats, van de gelijkenis van de verloren zoon (Lucas 11: 15 - 32). In de negentiende eeuw is deze gelijkenis in vele Neder-landse dialecten en ook in vele Nederduitse dialecten (in het noorden van Duitsland) vertaald. Al die vertalingen zijn, met commentaar, verzameld door Johan Winkler in zijn Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon uit 1874. In het vorige hoofdstuk hebben we dit verzamelwerk al genoemd. De vertalingen vormen een belangrijke bron voor onze kennis van de dialecten zoals ze in de negentiende eeuw gesproken werden.
4.2 De klinkers en tweeklanken
Standaardnederlands et, e) en ei
De korte a klinkt in het Zuid-Hollands vaak afwijkend. Ten noorden van de Oude Rijn kunnen we een uitspraak horen die in de richting van de aa gaat. Je hoort deze uitspraak vooral als er een n, s, t of st volgt, dus een tandmede-klinker, bijvoorbeeld in kan, kas, kat, kast. Ook bij de e.) kun je dan een afwij-kende uitspraak horen, in de richting van de 1'4, dus bijvoorbeeld in ton, bos,
kot, kost. Er is ook iets met de erop volgende medeklinker aan de hand: die wordt met extra tongspanning gearticuleerd. In 1.2 hebben we deze uit-spraak al vrij uitvoerig besproken. Er is daar ook een kaart van afgedrukt (kaart 1). Mogelijk kwam de uitspraak al in de achttiende eeuw voor. De bekende toneelschrijver Pieter Langendijk (1683-1756) laat in een stuk één van de daarin optredende personen de naam Cato (een bekende Romeinse staatsman) tot kat-oor verhaspelen. Dat is, omdat Cato zeker met een aa is uitgesproken, alleen te begrijpen wanneer de a van kat een aa-achtige klank had. Omdat kat-oor een boer uit de omgeving van Haarlem in de mond gelegd werd, moet die aa-achtige uitspraak in de achttiende eeuw in deze regio te horen zijn geweest.
De et kan in het Zuid-Hollands ook nog op een andere manier worden uitgesproken, juist meer naar achteren, als een klank die op e) gaat lijken. Deze uitspraak hoor je vooral als er een lip- of een gehemeltemedeklinker (of een /) volgt, bijvoorbeeld in op de dom 'op de dam' en in zoggie dat? ̀ zag
49
De gelijkenis van de verloren zoon
Er zal soms van de gelijkenis gesproken worden. Bedoeld is dan de vertaling,
in het dialect van een bepaalde plaats, van de gelijkenis van de verloren zoon
(Lucas 11: 15-32). In de negentiende eeuw is deze gelijkenis in vele Neder
landse dialecten en ook in vele Nederduitse dialecten (in het noorden van
Duitsland) vertaald. Al die vertalingen zijn, met commentaar, verzameld
door Johan WinkIer in zijn Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon uit
1874. In het vorige hoofdstuk hebben we dit verzamelwerk al genoemd. De
vertalingen vormen een belangrijke bron voor onze kennis van de dialecten
zoals ze in de negentiende eeuw gesproken werden.
4.2 De klinkers en tweeklanken
Standaardnederlands à, 0 en u
De korte à klinkt in het Zuid-Hollands vaak afwijkend. Ten noorden van de
Oude Rijn kunnen we een uitspraak horen die in de richting van de aa gaat. Je hoort deze uitspraak vooral als er een n, s, t of st volgt, dus een tandmede
klinker, bijvoorbeeld in kan, kas, kat, kast. Ook bij de 0 kun je dan een afwijkende uitspraak horen, in de richting van de u, dus bijvoorbeeld in ton, bos,
kot, kost. Er is ook iets met de erop volgende medeklinker aan de hand: die
wordt met extra tongspanning gearticuleerd. In l.2 hebben we deze uit
spraak al vrij uitvoerig besproken. Er is daar ook een kaart van afgedrukt
(kaart 1). Mogelijk kwam de uitspraak al in de achttiende eeuw voor. De
bekende toneelschrijver Pieter Langendijk (1683-1756) laat in een stuk één
van de daarin optredende personen de naam Cato (een bekende Romeinse
staatsman) tot kat-oor verhaspelen. Dat is, omdat Cato zeker met een aa is
uitgesproken, alleen te begrijpen wanneer de à van kat een aa-achtige klank
had. Omdat kat-oor een boer uit de omgeving van Haarlem in de mond
gelegd werd, moet die aa-achtige uitspraak in de achttiende eeuw in deze
regio te horen zijn geweest.
De à kan in het Zuid-Hollands ook nog op een andere manier worden
uitgesproken, juist meer naar achteren, als een klank die op 0 gaat lijken.
Deze uitspraak hoor je vooral als er een lip- of een gehemeltemedeklinker
(of een I) volgt, bijvoorbeeld in op de dom 'op de dam' en in zoggie dat? 'zag
49
De
De gelijkenis van de verloren zoon
Er zal soms van de gelijkenis gesproken worden. Bedoeld is dan de vertaling,
in het dialect van een bepaalde plaats, van de gelijkenis van de verloren zoon
(Lucas 11: 15-32). In de negentiende eeuw is deze gelijkenis in vele Neder
landse dialecten en ook in vele Nederduitse dialecten (in het noorden van
Duitsland) vertaald. Al die vertalingen zijn, met commentaar, verzameld
door Johan WinkIer in zijn Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon uit
1874. In het vorige hoofdstuk hebben we dit verzamelwerk al genoemd. De
vertalingen vormen een belangrijke bron voor onze kennis van de dialecten
zoals ze in de negentiende eeuw gesproken werden.
4.2 De klinkers en tweeklanken
Standaardnederlands à, 0 en u
De korte à klinkt in het Zuid-Hollands vaak afwijkend. Ten noorden van de
Oude Rijn kunnen we een uitspraak horen die in de richting van de aa gaat. Je hoort deze uitspraak vooral als er een n, s, t of st volgt, dus een tandmede
klinker, bijvoorbeeld in kan, kas, kat, kast. Ook bij de 0 kun je dan een afwijkende uitspraak horen, in de richting van de u, dus bijvoorbeeld in ton, bos,
kot, kost. Er is ook iets met de erop volgende medeklinker aan de hand: die
wordt met extra tongspanning gearticuleerd. In l.2 hebben we deze uit
spraak al vrij uitvoerig besproken. Er is daar ook een kaart van afgedrukt
(kaart 1). Mogelijk kwam de uitspraak al in de achttiende eeuw voor. De
bekende toneelschrijver Pieter Langendijk (1683-1756) laat in een stuk één
van de daarin optredende personen de naam Cato (een bekende Romeinse
staatsman) tot kat-oor verhaspelen. Dat is, omdat Cato zeker met een aa is
uitgesproken, alleen te begrijpen wanneer de à van kat een aa-achtige klank
had. Omdat kat-oor een boer uit de omgeving van Haarlem in de mond
gelegd werd, moet die aa-achtige uitspraak in de achttiende eeuw in deze
regio te horen zijn geweest.
De à kan in het Zuid-Hollands ook nog op een andere manier worden
uitgesproken, juist meer naar achteren, als een klank die op 0 gaat lijken.
Deze uitspraak hoor je vooral als er een lip- of een gehemeltemedeklinker
(of een I) volgt, bijvoorbeeld in op de dom 'op de dam' en in zoggie dat? 'zag
49
zaid-tfoll4utds
je dat?'. Mijn indruk is dat je deze uitspraak juist meer in het zuiden, in het Nieuwe-Waterweggebied hoort, dus bijvoorbeeld in `Rotterdom: In diezelfde contreien en ook wel daarbuiten wordt de e• extra gesloten en met veel lip-penronding uitgesproken, zodat het verschil tussen a en e) toch blijft bestaan. Zo'n extra gesloten uitspraak horen we ook bij de fi: plukken. Verder horen we een aa-achtige uitspraak van de a (in alle posities) zoals die onder andere van Utrecht bekend is, in het zuidoosten van de provincie. Daar is ook in 1.2 al op gewezen.
Oud Zuid-Hollands. Zo-even is iets gezegd over een 6-achtige uitspraak van de a. Als oude klank komt een regelrechte e) voor in woorden als broch(t), doch(t) en rot, daarnaast ook wel in blijschop (Katwijks blijskop), borste en dwors. Hij komt ook in het woordje of `af' voor. Mijn Vlaardingse `opoe' (ze was afkomstig uit Oud-Beierland) zei wel tegen me: veegie neus 's of (veeg je neus eens af'. In het Zandvoorts en het Aalsmeers vinden we het achtervoeg-sel -schap terug als -schip met een blai-schip. Die vorm met een kunnen we als een kustvorm karakteriseren: vergelijk Fries -skip, Engels -ship. Hij komt ook verder, als -skip, heel frequent in Noord-Holland voor. Een è in plaats van een a kunnen we op de eilanden en in de waarden horen: erm, derm, werm. Een dergelijke klank horen we ook in Zeeland en Noord-Brabant. Zeer algemeen is hij in zel voor (zal' waarnaast ook zelle voor `zullen' voorkomt.
Ook in plaats van de (). komen relictklanken voor. Zeer verspreid komt er een voor wanneer er een r plus lip- of gehemeltemedeklinker volgt: durp, murge, zurg. Uit het oude Vlaardings herinner ik me murgpaipie ̀ rnergpijpje'. En ook: ga maar in de zurg zitte, waarin met zurg een gemalckelijke stoel bedoeld is. Maar een kunnen we ook in zundag aantreffen. Van het oude Katwijks ken ik een è in merge en verk. Het eerste woord vond ik ook ver-meld voor Sliedrecht en Strijen, het laatste voor Zandvoort. Interessant is verder nog dat in ieder geval in het Katwijks bij de el een heel oud verschil bewaard is gebleven. Zo klinkt de in (ik) jok `ik jok' iets opener dan in jok `juk'. Er gaat dus verschil in betekenis mee gepaard. Het verschil is bekend van het leesplankje van Hoogeveen waarin niet alleen bok (met meer geslo-ten) maar ook hok (met meer open uitspraak) voorkomt.
Ook bij de kun je nog wel hier en daar, maar in ieder geval in het Katwijks, een dergelijk verschil horen. Zo komt bij het werkwoord sturve
50
zuUt-HDtltuuk
je dat?'. Mijn indruk is dat je deze uitspraak juist meer in het zuiden, in het
Nieuwe-Waterweggebied hoort, dus bijvoorbeeld in 'Rotterdom'. In diezelfde
contreien en ook wel daarbuiten wordt de à extra gesloten en met veel lip
penronding uitgesproken, zodat het verschil tussen à en à toch blijft bestaan.
Zo'n extra gesloten uitspraak horen we ook bij de u: plukken. Verder horen
we een aa-achtige uitspraak van de à (in alle posities) zoals die onder andere
van Utrecht bekend is, in het zuidoosten van de provincie. Daar is ook in 1.2
al op gewezen.
Oud Zuid-Hollands. Zo-even is iets gezegd over een iJ-achtige uitspraak van
de à. Als oude klank komt een regelrechte à voor in woorden als broch(t),
doch(t) en rot, daarnaast ook wel in blijschop (Katwijks blijskop), borste en
dwars. Hij komt ook in het woordje of 'af' voor. Mijn Vlaardingse 'opoe' (ze
was afkomstig uit Oud-Beierland) zei wel tegen me: veegie neus 's of'veeg je
neus eens af'. In het Zandvoorts en het Aalsmeers vinden we het achtervoeg
sel -schap terug als -schip met een I: blai-schip. Die vorm met een 1 kunnen
we als een kustvorm karakteriseren: vergelijk Fries -skip, Engels -ship. Hij
komt ook verder, als -skip, heel frequent in Noord-Holland voor. Een è in
plaats van een à kunnen we op de eilanden en in de waarden horen: erm, derm, werm. Een dergelijke klank horen we ook in Zeeland en Noord
Brabant. Zeer algemeen is hij in zeI voor 'zal' waarnaast ook zelle voor
'zullen' voorkomt.
Ook in plaats van de à komen relictklanken voor. Zeer verspreid komt er
een u voor wanneer er een r plus lip- of gehemeltemedeklinker volgt: durp,
murge, zurg. Uit het oude Vlaardings herinner ik me murgpaipie 'mergpijpje'.
En ook: ga maar in de zurg zitte, waarin met zurg een gemakkelijke stoel
bedoeld is. Maar een u kunnen we ook in zundag aantreffen. Van het oude
Katwijks ken ik een è in merge en verk. Het eerste woord vond ik ook ver
meld voor Sliedrecht en Strijen, het laatste voor Zandvoort. Interessant is
verder nog dat in ieder geval in het Katwijks bij de à een heel oud verschil
bewaard is gebleven. Zo klinkt de à in (ik) jok 'ik jok' iets opener dan in jok
'juk'. Er gaat dus verschil in betekenis mee gepaard. Het verschil is bekend
van het leesplankje van Hoogeveen waarin niet alleen bok (met meer geslo
ten) maar ook hok (met meer open uitspraak) voorkomt.
Ook bij de u kun je nog wel hier en daar, maar in ieder geval in het
Katwijks, een dergelijk verschil horen. Zo komt bij het werkwoord sturve
50
zuUt-HDtltuuk
je dat?'. Mijn indruk is dat je deze uitspraak juist meer in het zuiden, in het
Nieuwe-Waterweggebied hoort, dus bijvoorbeeld in 'Rotterdom'. In diezelfde
contreien en ook wel daarbuiten wordt de à extra gesloten en met veel lip
penronding uitgesproken, zodat het verschil tussen à en à toch blijft bestaan.
Zo'n extra gesloten uitspraak horen we ook bij de u: plukken. Verder horen
we een aa-achtige uitspraak van de à (in alle posities) zoals die onder andere
van Utrecht bekend is, in het zuidoosten van de provincie. Daar is ook in 1.2
al op gewezen.
Oud Zuid-Hollands. Zo-even is iets gezegd over een iJ-achtige uitspraak van
de à. Als oude klank komt een regelrechte à voor in woorden als broch(t),
doch(t) en rot, daarnaast ook wel in blijschop (Katwijks blijskop), borste en
dwars. Hij komt ook in het woordje of 'af' voor. Mijn Vlaardingse 'opoe' (ze
was afkomstig uit Oud-Beierland) zei wel tegen me: veegie neus 's of'veeg je
neus eens af'. In het Zandvoorts en het Aalsmeers vinden we het achtervoeg
sel -schap terug als -schip met een I: blai-schip. Die vorm met een 1 kunnen
we als een kustvorm karakteriseren: vergelijk Fries -skip, Engels -ship. Hij
komt ook verder, als -skip, heel frequent in Noord-Holland voor. Een è in
plaats van een à kunnen we op de eilanden en in de waarden horen: erm, derm, werm. Een dergelijke klank horen we ook in Zeeland en Noord
Brabant. Zeer algemeen is hij in zeI voor 'zal' waarnaast ook zelle voor
'zullen' voorkomt.
Ook in plaats van de à komen relictklanken voor. Zeer verspreid komt er
een u voor wanneer er een r plus lip- of gehemeltemedeklinker volgt: durp,
murge, zurg. Uit het oude Vlaardings herinner ik me murgpaipie 'mergpijpje'.
En ook: ga maar in de zurg zitte, waarin met zurg een gemakkelijke stoel
bedoeld is. Maar een u kunnen we ook in zundag aantreffen. Van het oude
Katwijks ken ik een è in merge en verk. Het eerste woord vond ik ook ver
meld voor Sliedrecht en Strijen, het laatste voor Zandvoort. Interessant is
verder nog dat in ieder geval in het Katwijks bij de à een heel oud verschil
bewaard is gebleven. Zo klinkt de à in (ik) jok 'ik jok' iets opener dan in jok
'juk'. Er gaat dus verschil in betekenis mee gepaard. Het verschil is bekend
van het leesplankje van Hoogeveen waarin niet alleen bok (met meer geslo
ten) maar ook hok (met meer open uitspraak) voorkomt.
Ook bij de u kun je nog wel hier en daar, maar in ieder geval in het
Katwijks, een dergelijk verschil horen. Zo komt bij het werkwoord sturve
50
D & klankeiv
`sterven' de verleden tijd sturrstierf voor. Het lijkt erop dat we hier in beide vormen dezelfde klank hebben, hetgeen dus niet erg onderscheidend werkt. De fi in sturve is echter wat opener dan de ii van sturf In plaats van de fi
kun je weleens een è horen: breg(ge), kneppel, pet, reg(ge). Of een i: krik, pit,
rik, stik `boterham: We leerden deze woorden in 2.5 al kennen toen we het over oude kustvormen hadden. De è hoor je meer in noordelijke, de i in zuidelijke regionen. Het laatste woord is bekend van de uitdrukking stik-
kezakkie `zakje om je boterhammen in te doen'. Pit komt in het Sliedrechts onder andere voor in de samenstelling kaarkepitjie lerkhof en petten in Zoetermeer en andere plaatsen in de betekenis `(aardappelen) inkuilen'. Ook van Leiden is pet naast bregge bekend. Bij de jeugd van deze stad en bij die van Den Haag is (was) pet bekend in de betekenis luiltje om te knikke-ren'. Zie kaart 4. Ook een el in plaats van een fi komt voor, namelijk in bokke,
mogge, mos en plokke.
Geaffecteerd. Opvallend in het geaffecteerde Nederlands is een a-achtige uit-spraak van de 6. Op het perron klinkt dan bijna als ap het perran. De e) wordt dan nogal open uitgesproken. Zo'n a-achtige uitspraak valt ook bij de ii te horen: pluktijd klinkt dan ongeveer als plakteed (voor de uitspraak van de ei
<ij> zie hieronder). Mogelijk is dit een reactie op een al te gesloten e■ en ii
zoals die bij het 'yolk' te horen valt. Geaffecteerd sprekenden zijn zo bang dat ze de e-,) en de 1\4 te gesloten uitspreken dat ze deze klanken van de weer-omstuit te open maken. In de geaffecteerde uitspraak probeert men dus van de als plat beschouwde uitspraak afstand te nemen.
Standaardnederlands è en i
In het moderne Zuid-Hollands gaat de uitspraak van de è in de richting van de i. Mijn indruk is dat die uitspraak meer in het noorden dan in het zuiden gehoord wordt, je zou ook kunnen zeggen: meer in Amsterdam dan in Rot-terdam. Evenals bij de et die aa-achtig en de e) die ii-achtig wordt uitgespro-ken (zie hierboven), komt bedoelde uitspraak vooral v1:56r tandmedeklinkers (n, s, t) voor. Wanneer een Amsterdamse jongeman, genaamd Ben, zich over de telefoon meldde, klonk dat in mijn oren altijd als mit Bin. In het zuidelij-ke eilandengebied kunnen we al een wat a-achtige uitspraak horen die ons aan het Zeeuws doet denken. In hoofdstuk 1 is Serooskerke als voorbeeld
5 1
'sterven' de verleden tijd sturf'stierf' voor. Het lijkt erop dat we hier in beide
vormen dezelfde klank hebben, hetgeen dus niet erg onderscheidend werkt.
De u in sturve is echter wat opener dan de u van sturf. In plaats van de u kun je weleens een è horen: breg(ge), kneppel, pet, reg(ge). Of een i: krik, pit,
rik, stik 'boterham'. We leerden deze woorden in 2.5 al kennen toen we het
over oude kustvormen hadden. De è hoor je meer in noordelijke, de i in
zuidelijke regionen. Het laatste woord is bekend van de uitdrukking stik
kezakkie 'zakje om je boterhammen in te doen'. Pit komt in het Sliedrechts
onder andere voor in de samenstelling kaarkepitjie 'kerkhof' en petten in
Zoetermeer en andere plaatsen in de betekenis '(aardappelen) inkuilen'.
Ook van Leiden is pet naast bregge bekend. Bij de jeugd van deze stad en bij die van Den Haag is (was) pet bekend in de betekenis 'kuiltje om te knikke
ren'. Zie kaart 4. Ook een à in plaats van een u komt voor, namelijk in bokke,
mogge, mos en plokke.
Geaffecteerd. Opvallend in het geaffecteerde Nederlands is een à-achtige uit
spraak van de à. Op het perron klinkt dan bijna als ap het perran. De à wordt
dan nogal open uitgesproken. Zo'n à-achtige uitspraak valt ook bij de u te horen: pluktijd klinkt dan ongeveer als plakteed (voor de uitspraak van de ei
<ij> zie hieronder). Mogelijk is dit een reactie op een al te gesloten à en u zoals die bij het 'volk' te horen valt. Geaffecteerd sprekenden zijn zo bang
dat ze de à en de u te gesloten uitspreken dat ze deze klanken van de weer
omstuit te open maken. In de geaffecteerde uitspraak probeert men dus van
de als plat beschouwde uitspraak afstand te nemen.
Standaardnederlands è en i
In het moderne Zuid-Hollands gaat de uitspraak van de è in de richting van
de i. Mijn indruk is dat die uitspraak meer in het noorden dan in het zuiden
gehoord wordt, je zou ook kunnen zeggen: meer in Amsterdam dan in Rot
terdam. Evenals bij de à die aa-achtig en de à die u-achtig wordt uitgespro
ken (zie hierboven), komt bedoelde uitspraak vooral vóór tandmedeklinkers
(n, s, t) voor. Wanneer een Amsterdamse jongeman, genaamd Ben, zich over
de telefoon meldde, klonk dat in mijn oren altijd als mit Bin. In het zuidelij
ke eilandengebied kunnen we al een wat à-achtige uitspraak horen die ons
aan het Zeeuws doet denken. In hoofdstuk 1 is Serooskerke als voorbeeld
51
'sterven' de verleden tijd sturf'stierf' voor. Het lijkt erop dat we hier in beide
vormen dezelfde klank hebben, hetgeen dus niet erg onderscheidend werkt.
De u in sturve is echter wat opener dan de u van sturf. In plaats van de u kun je weleens een è horen: breg(ge), kneppel, pet, reg(ge). Of een i: krik, pit,
rik, stik 'boterham'. We leerden deze woorden in 2.5 al kennen toen we het
over oude kustvormen hadden. De è hoor je meer in noordelijke, de i in
zuidelijke regionen. Het laatste woord is bekend van de uitdrukking stik
kezakkie 'zakje om je boterhammen in te doen'. Pit komt in het Sliedrechts
onder andere voor in de samenstelling kaarkepitjie 'kerkhof' en petten in
Zoetermeer en andere plaatsen in de betekenis '(aardappelen) inkuilen'.
Ook van Leiden is pet naast bregge bekend. Bij de jeugd van deze stad en bij die van Den Haag is (was) pet bekend in de betekenis 'kuiltje om te knikke
ren'. Zie kaart 4. Ook een à in plaats van een u komt voor, namelijk in bokke,
mogge, mos en plokke.
Geaffecteerd. Opvallend in het geaffecteerde Nederlands is een à-achtige uit
spraak van de à. Op het perron klinkt dan bijna als ap het perran. De à wordt
dan nogal open uitgesproken. Zo'n à-achtige uitspraak valt ook bij de u te horen: pluktijd klinkt dan ongeveer als plakteed (voor de uitspraak van de ei
<ij> zie hieronder). Mogelijk is dit een reactie op een al te gesloten à en u zoals die bij het 'volk' te horen valt. Geaffecteerd sprekenden zijn zo bang
dat ze de à en de u te gesloten uitspreken dat ze deze klanken van de weer
omstuit te open maken. In de geaffecteerde uitspraak probeert men dus van
de als plat beschouwde uitspraak afstand te nemen.
Standaardnederlands è en i
In het moderne Zuid-Hollands gaat de uitspraak van de è in de richting van
de i. Mijn indruk is dat die uitspraak meer in het noorden dan in het zuiden
gehoord wordt, je zou ook kunnen zeggen: meer in Amsterdam dan in Rot
terdam. Evenals bij de à die aa-achtig en de à die u-achtig wordt uitgespro
ken (zie hierboven), komt bedoelde uitspraak vooral vóór tandmedeklinkers
(n, s, t) voor. Wanneer een Amsterdamse jongeman, genaamd Ben, zich over
de telefoon meldde, klonk dat in mijn oren altijd als mit Bin. In het zuidelij
ke eilandengebied kunnen we al een wat à-achtige uitspraak horen die ons
aan het Zeeuws doet denken. In hoofdstuk 1 is Serooskerke als voorbeeld
51
Zuid-Hollands
gegeven. Dat klinkt door Zeeuwen uitgesproken in mijn oren bijna als
Serooskarke. Standaardnederlands bijvoorbeeld in kip, vinden we in het
Zuid-Hollands gewoon als terug.
Oud Zuid-Hollands. Zo-even was sprake van een i-achtige uitspraak van de
è. Als oude klank komt een regelrechte voor in in, miste, mit, opriddere
'opruimen' (vergelijk opredderen), schilpe en schinke. Verder komt vaak een
ii-klank voor. Heel vaak volgt er dan een r plus lipmedeklinker: sturve, bedurve, hurfst, kurmis, zwurve en wurrwerf (Katwijks `boulevard'). Van Vlaardingen ken ik: wat zit je toch te kurme. Maar verder kun je bijvoorbeeld
ook een tis horen in spul, urges en urte. Vaak komt ook een e• voor en wel
v66r r plus tandmedeklinker: dorde, gorst, korse, vors. In Vlaardingen zul je deze 6-klank niet zo gauw meer horen maar gekscherend kan men er toch nog wel zeggen: wat doe je met de Korsemis? Een e) hoor je in veel gevallen in
Zandvoort, niet alleen in vors, Korsemis maar ook in worf, zworf, orges, ort (naast urt). En dan is ook nog een ei of een aa mogelijk: garst, harses, star, stark, staark. De inwoners van 's-Gravendeel worden erom bespot: achter de
kark ete ze artesoep. Het blijkt maar weer dat v66r r plus medeklinker heel wat klankvariatie mogelijk is.
Voor Standaardnederlands heeft het oude Hollands soms een è, bijvoor-beeld in krebbe en hette. Als de lippen bij een gerond worden, ontstaat een
fi zoals in dut, zulver en gustere. Zeer algemeen is de e) in ommers. Het is een sterotiep woord geworden om dialectisch Hollands te karakteriseren. V615r nd vinden we in Aalsmeer vaak een ei: keind, veine (oorspronkelijk veinde)
(vinden). Zo'n ei vinden we ook wel in de waarden.
Geaffecteerd. In geaffecteerd Nederlands horen we een duidelijk a-achtige
uitspraak van de è. Zo stond eens in een klas waar ik les gaf, een jongen
plotseling op. Toen ik daar wat van zei, zei hij verontwaardigd (in de hoek
van het lokaal stond de inktkoker): ik mag toch zeker wal m'n pan vullen. De
jongen was van adel; hij gebruikte dus een bij hem passende uitspraak. Deze
uitspraak is een reactie op de al te i-achtige uitspraak in het 'plate' Zuid-
Hollands. Tegenover een nogal gesloten uitspraak in het 'plat' staat een nogal
open uitspraak in het geaffecteerd. Ook de kan opener worden uitgespro-
ken en dan op een è gaan lijken.
52
gegeven. Dat klinkt door Zeeuwen uitgesproken in mijn oren bijna als
Serooskarke. Standaardnederlands i, bijvoorbeeld in kip, vinden we in het
Zuid-Hollands gewoon als i terug.
Oud Zuid-Hollands. Zo-even was sprake van een i-achtige uitspraak van de
è. Als oude klank komt een regelrechte i voor in in, miste, mit, opriddere
'opruimen' (vergelijk opredderen), schilpe en schinke. Verder komt vaak een
u-klank voor. Heel vaak volgt er dan een r plus lipmedeklinker: sturve,
bedurve, hurfst, kurmis, zwurve en wurf'werf' (Katwijks 'boulevard'). Van
Vlaardingen ken ik: wat zit je toch te kurme. Maar verder kun je bijvoorbeeld
ook een u horen in spul, urges en urte. Vaak komt ook een à voor en wel
vóór r plus tandmedeklinker: dorde, gorst, korse, vors. In Vlaardingen zul je
deze à-klank niet zo gauw meer horen maar gekscherend kan men er toch
nog wel zeggen: wat doe je met de Korsemis? Een à hoor je in veel gevallen in
Zandvoort, niet alleen in vors, Korsemis maar ook in worf, zworf, orges, ort
(naast urt). En dan is ook nog een à of een aa mogelijk: garst, harses, star,
stark, staark. De inwoners van 's-Gravendeel worden erom bespot: achter de
kark ete ze artesoep. Het blijkt maar weer dat vóór r plus medeklinker heel
wat klankvariatie mogelijk is.
Voor Standaardnederlands i heeft het oude Hollands soms een è, bijvoor
beeld in krebbe en hette. Als de lippen bij een i gerond worden, ontstaat een
u zoals in dut, zuiver en gustere. Zeer algemeen is de à in ommers. Het is een
sterotiep woord geworden om dialectisch Hollands te karakteriseren. Vóór
nd vinden we in Aalsmeer vaak een ei: keind, veine (oorspronkelijk veinde)
'vinden'. Zo'n ei vinden we ook wel in de waarden.
Geaffecteerd. In geaffecteerd Nederlands horen we een duidelijk à-achtige
uitspraak van de è. Zo stond eens in een klas waar ik les gaf, een jongen
plotseling op. Toen ik daar wat van zei, zei hij verontwaardigd (in de hoek
van het lokaal stond de inktkoker): ik mag toch zeker wal m'n pan vullen. De
jongen was van adel; hij gebruikte dus een bij hem passende uitspraak. Deze
uitspraak is een reactie op de al te i-achtige uitspraak in het 'platte' Zuid
Hollands. Tegenover een nogal gesloten uitspraak in het 'plat' staat een nogal
open uitspraak in het geaffecteerd. Ook de i kan opener worden uitgespro
ken en dan op een è gaan lijken.
52
gegeven. Dat klinkt door Zeeuwen uitgesproken in mijn oren bijna als
Serooskarke. Standaardnederlands i, bijvoorbeeld in kip, vinden we in het
Zuid-Hollands gewoon als i terug.
Oud Zuid-Hollands. Zo-even was sprake van een i-achtige uitspraak van de
è. Als oude klank komt een regelrechte i voor in in, miste, mit, opriddere
'opruimen' (vergelijk opredderen), schilpe en schinke. Verder komt vaak een
u-klank voor. Heel vaak volgt er dan een r plus lipmedeklinker: sturve,
bedurve, hurfst, kurmis, zwurve en wurf'werf' (Katwijks 'boulevard'). Van
Vlaardingen ken ik: wat zit je toch te kurme. Maar verder kun je bijvoorbeeld
ook een u horen in spul, urges en urte. Vaak komt ook een à voor en wel
vóór r plus tandmedeklinker: dorde, gorst, korse, vors. In Vlaardingen zul je
deze à-klank niet zo gauw meer horen maar gekscherend kan men er toch
nog wel zeggen: wat doe je met de Korsemis? Een à hoor je in veel gevallen in
Zandvoort, niet alleen in vors, Korsemis maar ook in worf, zworf, orges, ort
(naast urt). En dan is ook nog een à of een aa mogelijk: garst, harses, star,
stark, staark. De inwoners van 's-Gravendeel worden erom bespot: achter de
kark ete ze artesoep. Het blijkt maar weer dat vóór r plus medeklinker heel
wat klankvariatie mogelijk is.
Voor Standaardnederlands i heeft het oude Hollands soms een è, bijvoor
beeld in krebbe en hette. Als de lippen bij een i gerond worden, ontstaat een
u zoals in dut, zuiver en gustere. Zeer algemeen is de à in ommers. Het is een
sterotiep woord geworden om dialectisch Hollands te karakteriseren. Vóór
nd vinden we in Aalsmeer vaak een ei: keind, veine (oorspronkelijk veinde)
'vinden'. Zo'n ei vinden we ook wel in de waarden.
Geaffecteerd. In geaffecteerd Nederlands horen we een duidelijk à-achtige
uitspraak van de è. Zo stond eens in een klas waar ik les gaf, een jongen
plotseling op. Toen ik daar wat van zei, zei hij verontwaardigd (in de hoek
van het lokaal stond de inktkoker): ik mag toch zeker wal m'n pan vullen. De
jongen was van adel; hij gebruikte dus een bij hem passende uitspraak. Deze
uitspraak is een reactie op de al te i-achtige uitspraak in het 'platte' Zuid
Hollands. Tegenover een nogal gesloten uitspraak in het 'plat' staat een nogal
open uitspraak in het geaffecteerd. Ook de i kan opener worden uitgespro
ken en dan op een è gaan lijken.
52
D& kliutkeov
Standaardnederlands aa
Het Zuid-Hollands heeft over het algemeen evenals de standaardtaal de
aa-klank. In Amsterdam horen we echter een wat donkere klank (een beetje 6-achtig) die we als <ao> kunnen weergeven. Deze klank wordt wat meer
naar achteren uitgesproken en is ook meer gesloten. Bij een onderzoek is
gebleken dat deze ao vooral door mannen gebruikt wordt, terwijl vooral
vrouwen een aa zeggen, maar dan wel door de neus (genasaleerd). Dat vrouwen de wat (nettere' klank gebruiken, is iets wat wel vaker voorkomt.
Oud Zuid-Hollands. In de kustdialecten maar ook in het zuiden en oosten van de provincie vinden we vaak een klank die juist wat meer naar voren in de mond wordt uitgesproken. Zo heeft het Katwijks een a-achtige klank die we als <ae> kunnen weergeven. Het is de klank die door de 16e-eeuwse grammaticus Hendrik Laurensz. Spiegel als 'des schapen eigen geluid' werd aangeduid en door Winkler, wat op hetzelfde neerkomt, als ceen blatenden klank tussen a en e in' wordt gekarakteriseerd. Het Schevenings heeft echter
een, nog meer gesloten, ee-klank, beter aangeduid als lange i (ii). Vroeger moet die ae in meer plaatsen en streken te horen zijn geweest. In
de Vlaardingse gelijkenis vinden we spellingen als <vaeder>, <daeaer>, <vergaeaen> welke spellingen op een ae-klank wijzen die in Vlaardingen nu niet meer gehoord wordt. Op de eilanden kan de ae soms met ao afwisselen. Zo vond ik voor Hendrik Ido Ambacht zowel aop als aepeneutjes `pinda's' genoteerd. Misschien is zo'n ao een niet helemaal gelukte poging om een aa
uit te spreken. Men weet dat de aa wat meer naar achteren in de mond
wordt uitgesproken dan de ae, maar als men dan zo'n aa probeert te maken,
schiet men te ver naar achteren door en komt men bij een `donkere' ao-
klank terecht. Soms werd een ae hypercorrect door aa vervangen: ordenaar
`gewoonlijk' uit het Franse ordinair is daar een voorbeeld van. De ao-klank is
ook in het oosten van de Alblasserwaard te horen maar hoort daar echt
thuis. Het is de klank die we ook in Utrecht en Brabant kunnen horen.
Interessant is de situatie in het Sliedrechts. Daar vinden we voor Stan-
daardnederlands aa twee klanken, namelijk aa en ee, in bijvoorbeeld respec-
tievelijk water, male en slepe, jeer. Op een aantal uitzonderingen na komt dat
verschil overeen met het klankverschil zoals dat in het oude Germaans
bestaan heeft en dat in het overgrote deel van het Zuid-Hollands verdwenen
53
Standaardnederlands aa
Het Zuid-Hollands heeft over het algemeen evenals de standaardtaal de
aa-klank. In Amsterdam horen we echter een wat donkere klank (een beetje
à-achtig) die we als <ao> kunnen weergeven. Deze klank wordt wat meer
naar achteren uitgesproken en is ook meer gesloten. Bij een onderzoek is
gebleken dat deze ao vooral door mannen gebruikt wordt, terwijl vooral
vrouwen een aa zeggen, maar dan wel door de neus (genasaleerd). Dat
vrouwen de wat 'nettere' klank gebruiken, is iets wat wel vaker voorkomt.
Oud Zuid-Hollands. In de kustdialecten maar ook in het zuiden en oosten
van de provincie vinden we vaak een klank die juist wat meer naar voren in
de mond wordt uitgesproken. Zo heeft het Katwijks een èè-achtige klank die
we als <ae> kunnen weergeven. Het is de klank die door de 16e-eeuwse
grammaticus Hendrik Laurensz. Spiegel als 'des schapen eigen geluid' werd
aangeduid en door Winkler, wat op hetzelfde neerkomt, als 'een blaten den
klank tussen a en e in' wordt gekarakteriseerd. Het Schevenings heeft echter
een, nog meer gesloten, ee-klank, beter aangeduid als lange I (il).
Vroeger moet die ae in meer plaatsen en streken te horen zijn geweest. In
de Vlaardingse gelijkenis vinden we spellingen als <vaeder>, <daeaer>,
<vergaeaen> welke spellingen op een ae-klank wijzen die in Vlaardingen nu
niet meer gehoord wordt. Op de eilanden kan de ae soms met ao afwisselen.
Zo vond ik voor Hendrik Ido Ambacht zowel aop als aepeneutjes 'pinda's'
genoteerd. Misschien is zo'n ao een niet helemaal gelukte poging om een aa
uit te spreken. Men weet dat de aa wat meer naar achteren in de mond
wordt uitgesproken dan de ae, maar als men dan zo'n aa probeert te maken,
schiet men te ver naar achteren door en komt men bij een 'donkere' ao
klank terecht. Soms werd een ae hypercorrect door aa vervangen: ordenaar
'gewoonlijk' uit het Franse ordinair is daar een voorbeeld van. De ao-klank is
ook in het oosten van de Alblasserwaard te horen maar hoort daar echt
thuis. Het is de klank die we ook in Utrecht en Brabant kunnen horen.
Interessant is de situatie in het Sliedrechts. Daar vinden we voor Stan
daardnederlands aa twee klanken, namelijk aa en ee, in bijvoorbeeld respec
tievelijk water, male en slepe, jeer. Op een aantal uitzonderingen na komt dat
verschil overeen met het klankverschil zoals dat in het oude Germaans
bestaan heeft en dat in het overgrote deel van het Zuid-Hollands verdwenen
53
Standaardnederlands aa
Het Zuid-Hollands heeft over het algemeen evenals de standaardtaal de
aa-klank. In Amsterdam horen we echter een wat donkere klank (een beetje
à-achtig) die we als <ao> kunnen weergeven. Deze klank wordt wat meer
naar achteren uitgesproken en is ook meer gesloten. Bij een onderzoek is
gebleken dat deze ao vooral door mannen gebruikt wordt, terwijl vooral
vrouwen een aa zeggen, maar dan wel door de neus (genasaleerd). Dat
vrouwen de wat 'nettere' klank gebruiken, is iets wat wel vaker voorkomt.
Oud Zuid-Hollands. In de kustdialecten maar ook in het zuiden en oosten
van de provincie vinden we vaak een klank die juist wat meer naar voren in
de mond wordt uitgesproken. Zo heeft het Katwijks een èè-achtige klank die
we als <ae> kunnen weergeven. Het is de klank die door de 16e-eeuwse
grammaticus Hendrik Laurensz. Spiegel als 'des schapen eigen geluid' werd
aangeduid en door Winkler, wat op hetzelfde neerkomt, als 'een blaten den
klank tussen a en e in' wordt gekarakteriseerd. Het Schevenings heeft echter
een, nog meer gesloten, ee-klank, beter aangeduid als lange I (il).
Vroeger moet die ae in meer plaatsen en streken te horen zijn geweest. In
de Vlaardingse gelijkenis vinden we spellingen als <vaeder>, <daeaer>,
<vergaeaen> welke spellingen op een ae-klank wijzen die in Vlaardingen nu
niet meer gehoord wordt. Op de eilanden kan de ae soms met ao afwisselen.
Zo vond ik voor Hendrik Ido Ambacht zowel aop als aepeneutjes 'pinda's'
genoteerd. Misschien is zo'n ao een niet helemaal gelukte poging om een aa
uit te spreken. Men weet dat de aa wat meer naar achteren in de mond
wordt uitgesproken dan de ae, maar als men dan zo'n aa probeert te maken,
schiet men te ver naar achteren door en komt men bij een 'donkere' ao
klank terecht. Soms werd een ae hypercorrect door aa vervangen: ordenaar
'gewoonlijk' uit het Franse ordinair is daar een voorbeeld van. De ao-klank is
ook in het oosten van de Alblasserwaard te horen maar hoort daar echt
thuis. Het is de klank die we ook in Utrecht en Brabant kunnen horen.
Interessant is de situatie in het Sliedrechts. Daar vinden we voor Stan
daardnederlands aa twee klanken, namelijk aa en ee, in bijvoorbeeld respec
tievelijk water, male en slepe, jeer. Op een aantal uitzonderingen na komt dat
verschil overeen met het klankverschil zoals dat in het oude Germaans
bestaan heeft en dat in het overgrote deel van het Zuid-Hollands verdwenen
53
zaiet-Holland.s-
is. Ook in het Twents kun je nog verschil horen: vergelijk water, maaln, sloapm, joar. Het verschil duikt ook op in Aalsmeer: tegenover water en
male, met aa, staan, met een ee-achtige klank, jeer en slepe. Voor de aa van
laag heeft het Sliedrechts nog een derde klank, namelijk de ee zoals we die in Standaardnederlands peer horen: liig. Diezelfde klankvorm wordt gebruikt met de betekenis cleeg' en dat kan aanleiding zijn tot misverstanden. Vandaar
de volgende anekdote: toen iemand de opdracht kreeg de ketel laag op te zetten, zette hij hem niet laag maar leeg op. Dig voor claag' is overigens een vorm die men vaker op de eilanden en in de waarden aantreft.
Geaffecteerd. In het geaffecteerde Nederlands wordt de aa nogal è-achtig uit-
gesproken, niet zo sterk als in het Katwijks maar daar toch niet erg verschil-lend van. Een bekend grapje luidt (het is in hoofdstuk 1 al vermeld): in Den Haeg gaet men tannisse met kannisse (over de el voor è zie hierboven). Die uitspraak valt inderdaad vooral in Den Haag te horen. Van welke klank wil-den de deftige Hagenaars daarbij afstand nemen? Niet van de ao want die
hoor je niet in Den Haag (wél in Amsterdam). Niet van de Scheveningse
ee (ii) want daar komen ze met hun ae juist dichter bij (hoewel het verschil nog duidelijk genoeg blijft). Misschien dan van de aa? Maar daar is toch niets mis mee? Mogelijk wilden de Hagenaars waar het maar kon zich van hun gewone stadgenoten onderscheiden of vonden ze de aa te algemeen,
niet te gedistingeerd genoeg. Een donkere aa (ao, laat staan oa) kwam als geaffecteerde klank niet in aanmerking omdat die te boers klonk. Dus moest
het een ae zijn.
Standaardnederlands ee, oo, eu
Het Zuid-Hollands heeft over het algemeen een ee. Toch komt deze ee niet
helemaal met de standaard-ee overeen. De standaard-ee wordt als een lichte
tweeklank uitgesproken: als je goed luistert, dan hoor je dat er op de ee een
heel klein j-tje volgt. Dat is vooral goed te horen wanneer er een stomme e
volgt: spreek maar uit zeeën. Zuid-Hollands is een vrij sterk gediftongeerde
uitspraak, bijna als ei. Voor het oude Leids staat bij Winkler zelfs een
ai-klank genoteerd: (ik bin 'n laisse) waiver '(ik ben een Leidse) wever'. Een
gediftongeerde uitspraak tref je ook aan bij de oo en de eu, die daardoor erg
op de ou en de ui gaan lijken. De drie klinkers in kwestie komen naast elkaar
54
is. Ook in het Twents kun je nog verschil horen: vergelijk water, maaln,
sloapm, jaar. Het verschil duikt ook op in Aalsmeer: tegenover water en
male, met aa, staan, met een ee-achtige klank, jeer en slepe. Voor de aa van
laag heeft het Sliedrechts nog een derde klank, namelijk de ee zoals we die in
Standaardnederlands peer horen: lllg. Diezelfde klankvorm wordt gebruikt
met de betekenis 'leeg' en dat kan aanleiding zijn tot misverstanden. Vandaar
de volgende anekdote: toen iemand de opdracht kreeg de ketel laag op te
zetten, zette hij hem niet laag maar leeg op. Big voor 'laag' is overigens een
vorm die men vaker op de eilanden en in de waarden aantreft.
Geaffecteerd. In het geaffecteerde Nederlands wordt de aa nogal è-achtig uit
gesproken, niet zo sterk als in het Katwijks maar daar toch niet erg verschil
lend van. Een bekend grapje luidt (het is in hoofdstuk 1 al vermeld): in Den
Haeg gaet men tannisse met kannisse (over de à voor è zie hierboven). Die
uitspraak valt inderdaad vooral in Den Haag te horen. Van welke klank wil
den de deftige Hagenaars daarbij afstand nemen? Niet van de ao want die
hoor je niet in Den Haag (wél in Amsterdam). Niet van de Scheveningse
ee (il) want daar komen ze met hun ae juist dichter bij (hoewel het verschil
nog duidelijk genoeg blijft). Misschien dan van de aa? Maar daar is toch
niets mis mee? Mogelijk wilden de Hagenaars waar het maar kon zich van
hun gewone stadgenoten onderscheiden of vonden ze de aa te algemeen,
niet te gedistingeerd genoeg. Een donkere aa (aa, laat staan oa) kwam als
geaffecteerde klank niet in aanmerking omdat die te boers klonk. Dus moest
het een ae zijn.
Standaardnederlands ee, 00, eu
Het Zuid-Hollands heeft over het algemeen een ee. Toch komt deze ee niet
helemaal met de standaard-ee overeen. De standaard-ee wordt als een lichte
tweeklank uitgesproken: als je goed luistert, dan hoor je dat er op de ee een
heel klein j-tje volgt. Dat is vooral goed te horen wanneer er een stomme e
volgt: spreek maar uit zeeën. Zuid-Hollands is een vrij sterk gediftongeerde
uitspraak, bijna als ei. Voor het oude Leids staat bij WinkIer zelfs een
ai-klank genoteerd: (ik bin 'n laisse) waiver '(ik ben een Leidse) wever'. Een
gediftongeerde uitspraak tref je ook aan bij de 00 en de eu, die daardoor erg
op de ou en de ui gaan lijken. De drie klinkers in kwestie komen naast elkaar
54
is. Ook in het Twents kun je nog verschil horen: vergelijk water, maaln,
sloapm, jaar. Het verschil duikt ook op in Aalsmeer: tegenover water en
male, met aa, staan, met een ee-achtige klank, jeer en slepe. Voor de aa van
laag heeft het Sliedrechts nog een derde klank, namelijk de ee zoals we die in
Standaardnederlands peer horen: lllg. Diezelfde klankvorm wordt gebruikt
met de betekenis 'leeg' en dat kan aanleiding zijn tot misverstanden. Vandaar
de volgende anekdote: toen iemand de opdracht kreeg de ketel laag op te
zetten, zette hij hem niet laag maar leeg op. Big voor 'laag' is overigens een
vorm die men vaker op de eilanden en in de waarden aantreft.
Geaffecteerd. In het geaffecteerde Nederlands wordt de aa nogal è-achtig uit
gesproken, niet zo sterk als in het Katwijks maar daar toch niet erg verschil
lend van. Een bekend grapje luidt (het is in hoofdstuk 1 al vermeld): in Den
Haeg gaet men tannisse met kannisse (over de à voor è zie hierboven). Die
uitspraak valt inderdaad vooral in Den Haag te horen. Van welke klank wil
den de deftige Hagenaars daarbij afstand nemen? Niet van de ao want die
hoor je niet in Den Haag (wél in Amsterdam). Niet van de Scheveningse
ee (il) want daar komen ze met hun ae juist dichter bij (hoewel het verschil
nog duidelijk genoeg blijft). Misschien dan van de aa? Maar daar is toch
niets mis mee? Mogelijk wilden de Hagenaars waar het maar kon zich van
hun gewone stadgenoten onderscheiden of vonden ze de aa te algemeen,
niet te gedistingeerd genoeg. Een donkere aa (aa, laat staan oa) kwam als
geaffecteerde klank niet in aanmerking omdat die te boers klonk. Dus moest
het een ae zijn.
Standaardnederlands ee, 00, eu
Het Zuid-Hollands heeft over het algemeen een ee. Toch komt deze ee niet
helemaal met de standaard-ee overeen. De standaard-ee wordt als een lichte
tweeklank uitgesproken: als je goed luistert, dan hoor je dat er op de ee een
heel klein j-tje volgt. Dat is vooral goed te horen wanneer er een stomme e
volgt: spreek maar uit zeeën. Zuid-Hollands is een vrij sterk gediftongeerde
uitspraak, bijna als ei. Voor het oude Leids staat bij WinkIer zelfs een
ai-klank genoteerd: (ik bin 'n laisse) waiver '(ik ben een Leidse) wever'. Een
gediftongeerde uitspraak tref je ook aan bij de 00 en de eu, die daardoor erg
op de ou en de ui gaan lijken. De drie klinkers in kwestie komen naast elkaar
54
D& klanken,
voor in een heeil grooute neuis. Die ou-achtige oo kun je in Rotterdam ook in mooi(e) horen, dat ik zelf als oud-Vlaardinger als mbbie uitspreek. Deze `Randstaddiftongering' komt ook buiten Zuid-Holland voor en wel in Noord-Holland, Utrecht, Zeeland en Brabant. Mijn indruk is dat ze in het noorden, rond Amsterdam, sterker is dan in het zuiden, rond Rotterdam. Toch kan ze ook in die buurt problemen geven bij de communicatie. Toen ik eens met een Vlaardingse jongen stond te praten, gebruikte hij in een gesprek over een volstrekt werelds onderwerp opeens het typisch religieuze woord heil. Pas toen hij een zin verder was, begreep ik dat hij 'heel' bedoeld had. Voor Sliedrecht vond ik vermeld dat die platte Randstaddiftongering er niet voorkomt. Ze ontbreekt ook in een conservatief dialect als bijvoorbeeld het Katwijks.
Oud Zuid-Hollands. Naast de ee kan een klank met lippenronding optreden en wel een eu, bijvoorbeeld in deuze, speule, teuge en veul. Wijd verspreid is de ie in zwiep. Een ie komt ook voor in bien, stien, twie, hiete enzovoort (heel vaak volgt er dan een tandmedeklinker). Van Vlaardingen is bekend dat de zwangere vissersvrouwen hun mannen uitzwaaiden met de uitroep hij zel nae je iete chij zal naar je heten'. Zo'n ie zul je echter in andere woorden met een tandmedeklinker nooit aantreffen: veen, ete, wete. Ook hier zit weer een heel oud klankverschil achter. De ee in veen enzovoort, de eu in deuze
enzovoort en ook de ie in zwiep zijn in een open lettergreep ontstaan door verlenging (rel(king) van een korte i of è. De ie in bien enzovoort gaat op een oude ai-klank terug. Die kun je in het Duits nog vaak horen, in Bein, Stein, zwei, heissen (maar dus niet in Fehn, essen, wissen enzovoort). In het oude Hollandse woord voor (vlees' kun je hem ook terugvinden: vlais (soms als vlaas, vleis of v/ois uitgesproken). Vergelijk Duits Fleisch. Als mijn Vlaarding-se moeder wilde waarschuwen tegen een letterlijk 'over één nacht ijs gaan', gebruikte ze het spreekwoord ijs kost mensenvleis. Ook het woord voor `bleek' kon een ai hebben: blaik. Soms vinden we die oude ai-klank als een èè-klank terug, namelijk in het Katwijks: brèèd, dèèl, klèèd, tèè voor 'breed', `deer, `kleed' en 'teen'. Vergelijk weer het Duits: breit, Teil, Kleid maar Zeh.
Ook het Schevenings kent deze èè-klank; daar komt hij ook in vlèès voor. (Het Zandvoorts laat in toon 'teen' een oo horen. Deze klankvorm is in Noord-Holland zeer algemeen.) Verder vinden we de ee uit oude ai-klank vaak als een klank terug die we uit het Standaardnederlands in een woord
55
voor in een heeil grooute neuis. Die ou-achtige 00 kun je in Rotterdam ook in
mooi(e) horen, dat ik zelf als oud-Vlaardinger als mooie uitspreek. Deze
'Randstaddiftongering' komt ook buiten Zuid-Holland voor en wel in
Noord-Holland, Utrecht, Zeeland en Brabant. Mijn indruk is dat ze in het
noorden, rond Amsterdam, sterker is dan in het zuiden, rond Rotterdam.
Toch kan ze ook in die buurt problemen geven bij de communicatie. Toen ik
eens met een Vlaardingse jongen stond te praten, gebruikte hij in een
gesprek over een volstrekt werelds onderwerp opeens het typisch religieuze
woord heil. Pas toen hij een zin verder was, begreep ik dat hij 'heel' bedoeld
had. Voor Sliedrecht vond ik vermeld dat die platte Randstaddiftongering er
niet voorkomt. Ze ontbreekt ook in een conservatief dialect als bijvoorbeeld
het Katwijks.
Oud Zuid-Hollands. Naast de ee kan een klank met lippenronding optreden
en wel een eu, bijvoorbeeld in deuze, speule, teuge en veul. Wijd verspreid is
de ie in zwiep. Een ie komt ook voor in bien, stien, twie, hiete enzovoort
(heel vaak volgt er dan een tandmedeklinker). Van Vlaardingen is bekend
dat de zwangere vissersvrouwen hun mannen uitzwaaiden met de uitroep hij zei nae je iete 'hij zal naar je heten'. Zo'n ie zul je echter in andere woorden
met een tandmedeklinker nooit aantreffen: veen, ete, wete. Ook hier zit weer
een heel oud klankverschil achter. De ee in veen enzovoort, de eu in deuze
enzovoort en ook de ie in zwiep zijn in een open lettergreep ontstaan door
verlenging (rekking) van een korte I of è. De ie in bien enzovoort gaat op een
oude ai-klank terug. Die kun je in het Duits nog vaak horen, in Rein, Stein,
zwei, heissen (maar dus niet in Fehn, essen, wissen enzovoort). In het oude
Hollandse woord voor 'vlees' kun je hem ook terugvinden: vlais (soms als
vlaas, vleis of vlois uitgesproken). Vergelijk Duits Fleisch. Als mijn Vlaarding
se moeder wilde waarschuwen tegen een letterlijk 'over één nacht ijs gaan',
gebruikte ze het spreekwoord ijs kost mensenvIeis. Ook het woord voor
'bleek' kon een ai hebben: blaik. Soms vinden we die oude ai-klank als een
èè-klank terug, namelijk in het Katwijks: brèèd, dèèl, klèèd, tèè voor 'breed',
'deel', 'kleed' en 'teen'. Vergelijk weer het Duits: breit, Teil, Kleid maar Zeh.
Ook het Schevenings kent deze èè-klank; daar komt hij ook in vlèès voor.
(Het Zandvoorts laat in toon 'teen' een 00 horen. Deze klankvorm is in
Noord-Holland zeer algemeen.) Verder vinden we de ee uit oude ai-klank
vaak als een klank terug die we uit het Standaardnederlands in een woord
55
voor in een heeil grooute neuis. Die ou-achtige 00 kun je in Rotterdam ook in
mooi(e) horen, dat ik zelf als oud-Vlaardinger als mooie uitspreek. Deze
'Randstaddiftongering' komt ook buiten Zuid-Holland voor en wel in
Noord-Holland, Utrecht, Zeeland en Brabant. Mijn indruk is dat ze in het
noorden, rond Amsterdam, sterker is dan in het zuiden, rond Rotterdam.
Toch kan ze ook in die buurt problemen geven bij de communicatie. Toen ik
eens met een Vlaardingse jongen stond te praten, gebruikte hij in een
gesprek over een volstrekt werelds onderwerp opeens het typisch religieuze
woord heil. Pas toen hij een zin verder was, begreep ik dat hij 'heel' bedoeld
had. Voor Sliedrecht vond ik vermeld dat die platte Randstaddiftongering er
niet voorkomt. Ze ontbreekt ook in een conservatief dialect als bijvoorbeeld
het Katwijks.
Oud Zuid-Hollands. Naast de ee kan een klank met lippenronding optreden
en wel een eu, bijvoorbeeld in deuze, speule, teuge en veul. Wijd verspreid is
de ie in zwiep. Een ie komt ook voor in bien, stien, twie, hiete enzovoort
(heel vaak volgt er dan een tandmedeklinker). Van Vlaardingen is bekend
dat de zwangere vissersvrouwen hun mannen uitzwaaiden met de uitroep hij zei nae je iete 'hij zal naar je heten'. Zo'n ie zul je echter in andere woorden
met een tandmedeklinker nooit aantreffen: veen, ete, wete. Ook hier zit weer
een heel oud klankverschil achter. De ee in veen enzovoort, de eu in deuze
enzovoort en ook de ie in zwiep zijn in een open lettergreep ontstaan door
verlenging (rekking) van een korte I of è. De ie in bien enzovoort gaat op een
oude ai-klank terug. Die kun je in het Duits nog vaak horen, in Rein, Stein,
zwei, heissen (maar dus niet in Fehn, essen, wissen enzovoort). In het oude
Hollandse woord voor 'vlees' kun je hem ook terugvinden: vlais (soms als
vlaas, vleis of vlois uitgesproken). Vergelijk Duits Fleisch. Als mijn Vlaarding
se moeder wilde waarschuwen tegen een letterlijk 'over één nacht ijs gaan',
gebruikte ze het spreekwoord ijs kost mensenvIeis. Ook het woord voor
'bleek' kon een ai hebben: blaik. Soms vinden we die oude ai-klank als een
èè-klank terug, namelijk in het Katwijks: brèèd, dèèl, klèèd, tèè voor 'breed',
'deel', 'kleed' en 'teen'. Vergelijk weer het Duits: breit, Teil, Kleid maar Zeh.
Ook het Schevenings kent deze èè-klank; daar komt hij ook in vlèès voor.
(Het Zandvoorts laat in toon 'teen' een 00 horen. Deze klankvorm is in
Noord-Holland zeer algemeen.) Verder vinden we de ee uit oude ai-klank
vaak als een klank terug die we uit het Standaardnederlands in een woord
55
zuid-Hollands-
als peer (véér r) kennen. Zo hoorde ik nog maar kort geleden een oudere
dame uit Hendrik Ido Ambacht spreken van een lillijk biin (een lelijk been'. Interessant is dat het hier besproken klankverschil, tussen een klank die
door rekking ontstaan is en een klank die op een oude ai teruggaat, beteke-nisonderscheidend kan werken. Zo is er bijvoorbeeld in 's-Gravendeel ver-schil tussen week (zeven dagen' en wiik (zache. En interessant is ook dat het verschil tot kort na de Tweede Wereldoorlog nog in de officiële spelling in
acht werd genomen. Oudere mensen herinneren zich nog dat ze <weeke> `zachte' met twee <e>'s moesten schrijven maar <weken> (perioden van
zeven dagen' met één <e>. Een moeilijke spelling voor kinderen die met de
standaardtaal opgroeiden, omdat daarin het klankverschil niet meer voor-kwam.
Ook bij de oo moeten we rekening houden met een oud klankverschil. In
een groot aantal woorden gaat de oo namelijk op een oude tweeklank (au) terug, die we heel vaak (maar beslist niet altijd!) in het Duits terugvinden.
In het Katwijks hebben die woorden een 66-klank, met de 6 van doch maar
dan lang: bl66t, br66d, h66fd, WO, h66g, 166pe, sk66n. De au vinden we nog
in Duits Haupt, Haufen en laufen terug maar niet in bloss, Brot, hoch en schtin en ook niet in (er) lauft (evenals schiin met Umlaut). Een dergelijke 66 of 66-achtige klank wordt nog voor heel wat meer plaatsen vermeld. Hij moet vroeger veel verspreider dan nu voorgekomen zijn. In de Vlaardingse gelijkenis vinden we spellingen als <grUte>, <brèëd>, <dèëd> die op zo'n
6-achtige uitspraak wijzen. Ook Aalsmeer en Zandvoort hebben die 66- klank, maar dan alleen voor tandmedeklinkers: vergelijk br66d met hoog en
lope. Verschil naar volgende medeklinker wordt ook op Voorne gemaakt: aa v66r lip- of gehemeltemedeklinker, 66 v66r tandmedeklinker en ook /. Ver-
gelijk daape, kaezpe met Weil cgroentesoore, Hen. Wijd verspreid is de 66-ach-
tige klank maar dan in verkorte vorm in het veel gebruikte woordje ok `ook'.
Die 66-klank vinden we dus wanneer er vroeger in het woord een twee-
klank stond. We vinden hem meestal niet wanneer er vroeger in open letter-
greep een 6 of 6è (= korte oe) stond die verlengd kon worden. Daardoor
staan onder andere in het Katwijks tegenover elkaar UN `groentesoore en
kool 'brandstor. Het laatste woord heeft ongeveer de oo zoals we die ook uit de standaardtaal kennen. Zandvoort heeft de 66 overigens ook wanneer de
klinker door rekking ontstaan is, maar dan alleen weer v66r tandmedeklin-
ker: bl66t, br66d. Evenals bij de ee werd het verschil nog in de oude spelling
56
als peer (vóór r) kennen. Zo hoorde ik nog maar kort geleden een oudere
dame uit Hendrik Ida Ambacht spreken van een lillijk blln 'een lelijk been'.
Interessant is dat het hier besproken klankverschil, tussen een klank die
door rekking ontstaan is en een klank die op een oude ai teruggaat, beteke
nisonderscheidend kan werken. Zo is er bijvoorbeeld in 's-Gravendeel ver
schil tussen week 'zeven dagen' en wllk 'zacht'. En interessant is ook dat het
verschil tot kort na de Tweede Wereldoorlog nog in de officiële spelling in
acht werd genomen. Oudere mensen herinneren zich nog dat ze <weeke>
'zachte' met twee <e>'s moesten schrijven maar <weken> 'perioden van
zeven dagen' met één <e>. Een moeilijke spelling voor kinderen die met de
standaardtaal opgroeiden, omdat daarin het klankverschil niet meer voor
kwam.
Ook bij de 00 moeten we rekening houden met een oud klankverschil. In
een groot aantal woorden gaat de 00 namelijk op een oude tweeklank (au)
terug, die we heel vaak (maar beslist niet altijd!) in het Duits terugvinden.
In het Katwijks hebben die woorden een oo-klank, met de 0 van doch maar
dan lang: bloOt, broOd, hoofd, hoop, hoog, loope,skoon. De au vinden we nog
in Duits Haupt, Haufen en laufen terug maar niet in bloss, Brot, hoch en
schön en ook niet in (er) läuft (evenals schön met Umlaut). Een dergelijke 00
of oo-achtige klank wordt nog voor heel wat meer plaatsen vermeld. Hij
moet vroeger veel verspreider dan nu voorgekomen zijn. In de Vlaardingse
gelijkenis vinden we spellingen als <groëte>, <broëd>, <doëd> die op zo'n
o-achtige uitspraak wijzen. Ook Aalsmeer en Zandvoort hebben die 00-
klank, maar dan alleen voor tandmedeklinkers: vergelijk broOd met hoog en
lope. Verschil naar volgende medeklinker wordt ook op Voorne gemaakt: àà
vóór lip- of gehemeltemedeklinker, 00 vóór tandmedeklinker en ook I. Ver
gelijk dààpe, kààpe met koM 'groentesaart', boOt. Wijd verspreid is de oo-ach
tige klank maar dan in verkorte vorm in het veel gebruikte woordje ok 'ook'.
Die oo-klank vinden we dus wanneer er vroeger in het woord een twee
klank stond. We vinden hem meestal niet wanneer er vroeger in open letter
greep een 0 of oè (= korte oe) stond die verlengd kon worden. Daardoor
staan onder andere in het Katwijks tegenover elkaar koM 'groentesaart' en
kool 'brandstof'. Het laatste woord heeft ongeveer de 00 zoals we die ook uit
de standaardtaal kennen. Zandvoort heeft de 00 overigens ook wanneer de
klinker door rekking ontstaan is, maar dan alleen weer vóór tandmedeklin
ker: bloOt, brood. Evenals bij de ee werd het verschil nog in de oude spelling
56
als peer (vóór r) kennen. Zo hoorde ik nog maar kort geleden een oudere
dame uit Hendrik Ida Ambacht spreken van een lillijk blln 'een lelijk been'.
Interessant is dat het hier besproken klankverschil, tussen een klank die
door rekking ontstaan is en een klank die op een oude ai teruggaat, beteke
nisonderscheidend kan werken. Zo is er bijvoorbeeld in 's-Gravendeel ver
schil tussen week 'zeven dagen' en wllk 'zacht'. En interessant is ook dat het
verschil tot kort na de Tweede Wereldoorlog nog in de officiële spelling in
acht werd genomen. Oudere mensen herinneren zich nog dat ze <weeke>
'zachte' met twee <e>'s moesten schrijven maar <weken> 'perioden van
zeven dagen' met één <e>. Een moeilijke spelling voor kinderen die met de
standaardtaal opgroeiden, omdat daarin het klankverschil niet meer voor
kwam.
Ook bij de 00 moeten we rekening houden met een oud klankverschil. In
een groot aantal woorden gaat de 00 namelijk op een oude tweeklank (au)
terug, die we heel vaak (maar beslist niet altijd!) in het Duits terugvinden.
In het Katwijks hebben die woorden een oo-klank, met de 0 van doch maar
dan lang: bloOt, broOd, hoofd, hoop, hoog, loope,skoon. De au vinden we nog
in Duits Haupt, Haufen en laufen terug maar niet in bloss, Brot, hoch en
schön en ook niet in (er) läuft (evenals schön met Umlaut). Een dergelijke 00
of oo-achtige klank wordt nog voor heel wat meer plaatsen vermeld. Hij
moet vroeger veel verspreider dan nu voorgekomen zijn. In de Vlaardingse
gelijkenis vinden we spellingen als <groëte>, <broëd>, <doëd> die op zo'n
o-achtige uitspraak wijzen. Ook Aalsmeer en Zandvoort hebben die 00-
klank, maar dan alleen voor tandmedeklinkers: vergelijk broOd met hoog en
lope. Verschil naar volgende medeklinker wordt ook op Voorne gemaakt: àà
vóór lip- of gehemeltemedeklinker, 00 vóór tandmedeklinker en ook I. Ver
gelijk dààpe, kààpe met koM 'groentesaart', boOt. Wijd verspreid is de oo-ach
tige klank maar dan in verkorte vorm in het veel gebruikte woordje ok 'ook'.
Die oo-klank vinden we dus wanneer er vroeger in het woord een twee
klank stond. We vinden hem meestal niet wanneer er vroeger in open letter
greep een 0 of oè (= korte oe) stond die verlengd kon worden. Daardoor
staan onder andere in het Katwijks tegenover elkaar koM 'groentesaart' en
kool 'brandstof'. Het laatste woord heeft ongeveer de 00 zoals we die ook uit
de standaardtaal kennen. Zandvoort heeft de 00 overigens ook wanneer de
klinker door rekking ontstaan is, maar dan alleen weer vóór tandmedeklin
ker: bloOt, brood. Evenals bij de ee werd het verschil nog in de oude spelling
56
De, klankelv
in acht genomen: men schreef de eetbare <koolen> met dubbel <o> en de
<kolen> die men in de kachel stookte, met een enkele <o>. Overigens vin-den we miet in alle gevallen oo (of 66) wanneer er vroeger in open letter-greep een e) of 6è stond. Heel vaak vinden we dan een eu of een ii, klanken die meer naar voren in de mond worden uitgesproken. Voorbeelden zijn deur, weune, zeumer, zeun, veugel; butter, schuttel (Katwijks skuttel). Zeer algemeen is een (korte) e) v66r m in komme.
Bij de eu vinden we in het oude Hollands maar weinig afwijkingen van het Standaardnederlands. Soms vinden we gevallen waar de lippenronding verdwenen is, bijvoorbeeld krepel en lene.
Geaffecteerd. In de geaffecteerde uitspraak probeert men van de al te duide-
lijke tweeklanken afstand te nemen. Men probeert dus de ee, oo en eu zoveel mogelijk als een zuivere eenklank uit te spreken. Die klanken gaan daardoor lijken op de ee, oo en eu zoals ze in de oostelijke dialecten en in het Duits worden uitgesproken. Voor een oo v66r r komt overigens wel een eu voor:
Laan van Meerderveurt.
Standaardnederlands ie, oe, uu
Deze klanken laten in het moderne Zuid-Hollands maar weinig afwijkingen van de standaarduitspraak horen. In plaats van uu horen we echter regelma-tig ou in bijvoorbeeld nou (op het eind van het woord) en douwe (v6ér een
w). Nou in de betekenis (nu' is geen standaardtaal, nou als tussenwerpsel is
dat wél.
Oud Zuid-Hollands. Het Aalsmeers heeft uu in plaats van ie in nieuw. Heel
vroeger is het de algemene vorm in Zuid-Holland geweest. In plaats van een
uu vinden we zeer algemeen, in ieder geval langs de kust en op de eilanden,
steeds wanneer er een r volgt, een ie in vier, dier, stiere. In plaats van een oe
vinden we in Noordwijk, Katwijk, Zandvoort, Oud-Beierland v66r een lip-
of een gehemeltemedeklinker een ou: roupe, zouke. Het Schevenings heeft
dan oo: brook. Vrij algemeen is de oo in knooien, een bijvorm van knoeien. Ik
ken het vanuit Vlaardingen in de uitdrukking zitte knooie (achter de gordij-
nen zitten kijken wat zich op straat allemaal afspeelt'. Zeer algemeen is een
korte 6 in blom, genog, motte.
57
in acht genomen: men schreef de eetbare <kooien> met dubbel <0> en de
<kolen> die men in de kachel stookte, met een enkele <0>. Overigens vin
den we miet in alle gevallen 00 (of (0) wanneer er vroeger in open letter
greep een 0 of oè stond. Heel vaak vinden we dan een eu of een u, klanken
die meer naar voren in de mond worden uitgesproken. Voorbeelden zijn
deur, weune, zeumer, zeun, veugel; butter, schuttel (Katwijks skuttel). Zeer
algemeen is een (korte) à vóór m in komme.
Bij de eu vinden we in het oude Hollands maar weinig afwijkingen van
het Standaardnederlands. Soms vinden we gevallen waar de lippenronding
verdwenen is, bijvoorbeeld krepel en lene.
Geaffecteerd. In de geaffecteerde uitspraak probeert men van de al te duide
lijke tweeklanken afstand te nemen. Men probeert dus de ee, 00 en eu zoveel
mogelijk als een zuivere eenklank uit te spreken. Die klanken gaan daardoor
lijken op de ee, 00 en eu zoals ze in de oostelijke dialecten en in het Duits
worden uitgesproken. Voor een 00 vóór r komt overigens wel een eu voor:
Laan van Meerderveurt.
Standaardnederlands ie, oe, uu
Deze klanken laten in het moderne Zuid-Hollands maar weinig afwijkingen
van de standaarduitspraak horen. In plaats van uu horen we echter regelma
tig ou in bijvoorbeeld nou (op het eind van het woord) en douwe (vóór een
w). Nou in de betekenis 'nu' is geen standaardtaal, nou als tussenwerpsel is
dat wél.
Oud Zuid-Hollands. Het Aalsmeers heeft uu in plaats van ie in nieuw. Heel
vroeger is het de algemene vorm in Zuid-Holland geweest. In plaats van een
uu vinden we zeer algemeen, in ieder geval langs de kust en op de eilanden,
steeds wanneer er een r volgt, een ie in vier, dier, stiere. In plaats van een oe
vinden we in Noordwijk, Katwijk, Zandvoort, Oud-Be ierland vóór een lip
of een gehemeltemedeklinker een ou: roupe, zouke. Het Schevenings heeft
dan 00: brook. Vrij algemeen is de 00 in knooien, een bijvorm van knoeien. Ik
ken het vanuit Vlaardingen in de uitdrukking zitte knooie 'achter de gordij
nen zitten kijken wat zich op straat allemaal afspeelt'. Zeer algemeen is een
korte à in blom, genog, motte.
57
in acht genomen: men schreef de eetbare <kooien> met dubbel <0> en de
<kolen> die men in de kachel stookte, met een enkele <0>. Overigens vin
den we miet in alle gevallen 00 (of (0) wanneer er vroeger in open letter
greep een 0 of oè stond. Heel vaak vinden we dan een eu of een u, klanken
die meer naar voren in de mond worden uitgesproken. Voorbeelden zijn
deur, weune, zeumer, zeun, veugel; butter, schuttel (Katwijks skuttel). Zeer
algemeen is een (korte) à vóór m in komme.
Bij de eu vinden we in het oude Hollands maar weinig afwijkingen van
het Standaardnederlands. Soms vinden we gevallen waar de lippenronding
verdwenen is, bijvoorbeeld krepel en lene.
Geaffecteerd. In de geaffecteerde uitspraak probeert men van de al te duide
lijke tweeklanken afstand te nemen. Men probeert dus de ee, 00 en eu zoveel
mogelijk als een zuivere eenklank uit te spreken. Die klanken gaan daardoor
lijken op de ee, 00 en eu zoals ze in de oostelijke dialecten en in het Duits
worden uitgesproken. Voor een 00 vóór r komt overigens wel een eu voor:
Laan van Meerderveurt.
Standaardnederlands ie, oe, uu
Deze klanken laten in het moderne Zuid-Hollands maar weinig afwijkingen
van de standaarduitspraak horen. In plaats van uu horen we echter regelma
tig ou in bijvoorbeeld nou (op het eind van het woord) en douwe (vóór een
w). Nou in de betekenis 'nu' is geen standaardtaal, nou als tussenwerpsel is
dat wél.
Oud Zuid-Hollands. Het Aalsmeers heeft uu in plaats van ie in nieuw. Heel
vroeger is het de algemene vorm in Zuid-Holland geweest. In plaats van een
uu vinden we zeer algemeen, in ieder geval langs de kust en op de eilanden,
steeds wanneer er een r volgt, een ie in vier, dier, stiere. In plaats van een oe
vinden we in Noordwijk, Katwijk, Zandvoort, Oud-Be ierland vóór een lip
of een gehemeltemedeklinker een ou: roupe, zouke. Het Schevenings heeft
dan 00: brook. Vrij algemeen is de 00 in knooien, een bijvorm van knoeien. Ik
ken het vanuit Vlaardingen in de uitdrukking zitte knooie 'achter de gordij
nen zitten kijken wat zich op straat allemaal afspeelt'. Zeer algemeen is een
korte à in blom, genog, motte.
57
Zuid-Hollands
Geaffecteerd. De ie, oe en uu vertonen in het geaffecteerd geen verschillen met het Standaardnederlands.
Standaardnederlands ei, ou, ui
Dit zijn de drie belangrijkste tweeklanken van het Standaardnederlands.
Zowel de ei als de ou worden op twee manieren gespeld, respectievelijk als <ei> en <ij> Ckorte ei' en lange ij') en als <ou> en <au>. Vergelijk <meid>, <wijn>, <koud>, <flauw>. In het Zuid-Hollands gaan deze twee-
klanken twee verschillende richtingen uit: ze worden nog duidelijker twee-klank dan ze al zijn of ze worden lange eenklanken. In beide gevallen wordt
de graad van openheid groter. De ontwikkeling tot eenklank vinden we vooral in de grote steden Amsterdam, Haarlem, Leiden, Den Haag, Delft en
Dordrecht (maar niet in Rotterdam), de ontwikkeling tot een nog duidelij-ker tweeklank vooral in de kleinere steden en op het platteland en dus ook
in Rotterdam. In het eerste geval ontstaan èè voor ei en eif4 voor ui (mèèd,
wèèn; hid's) en in het Haags ook aet voor ou (ketad, flaauw). Voor ei en ui
kan in Amsterdam ook aa gehoord worden (maasie; paan), waarbij het onderscheid met onze aa bewaard blijft omdat die immers in die stad als ao
wordt uitgesproken. In het tweede geval ontstaan ai voor ei (maid, wain), au voor ou (kaud, flauw) en iets wat in de richting gaat van ai (uai) voor ui
(hais).
Het Haags heeft dus één eenklank meer. We horen er dus niet alleen de èè
in Rèèswèèkse plèèn en de fiti in een broodje fif4 maar ook de aa in kàwe
kleme. Vandaar het grapje: Wat zegt een kat in het Haags? Antwoord: mietaw.
Ook over andere steden bestaan grapjes en anekdotes. Zo wordt van een
Dordtse dansmeester verteld dat hij een keer zei: as ik fine keer op munnen
flidit fleifit, dan zetjie je linkerpbbt vooridit en dan maar schedive. En voor
Amsterdam bestaat een aardige anekdote waarin een hypercorrectie een rol
speelt. Iemand vroeg op straat aan een Amsterdamse vrouw de weg naar het
Albert Hahnplantsoen (genoemd naar de beroemde karikaturist). Waarop de
vrouw hem verbeterde met: ah, het Albert Heinplantsoen.
Er zijn aanwijzingen dat de ai, misschien vanuit het omringende platte-land, bij jongeren bezig is de grote steden binnen te dringen. Dit kwam dui-
delijk naar voren bij een onderzoek in Delft. Voor die stad kan overigens
ook aan invloed van Rotterdam gedacht worden. Maar misschien was die
58
Zuili-HDlUuuJs
Geaffecteerd. De ie, oe en uu vertonen in het geaffecteerd geen verschillen
met het Standaardnederlands.
Standaardnederlands ei, ou, ui
Dit zijn de drie belangrijkste tweeklanken van het Standaardnederlands.
Zowel de ei als de ou worden op twee manieren gespeld, respectievelijk als
<ei> en <ij> ('korte ei' en 'lange ij') en als <ou> en <au>. Vergelijk
<meid>, <wijn>, <koud>, <flauw>. In het Zuid-Hollands gaan deze twee
klanken twee verschillende richtingen uit: ze worden nog duidelijker twee
klank dan ze al zijn of ze worden lange eenklanken. In beide gevallen wordt
de graad van openheid groter. De ontwikkeling tot eenklank vinden we
vooral in de grote steden Amsterdam, Haarlem, Leiden, Den Haag, Delft en
Dordrecht (maar niet in Rotterdam), de ontwikkeling tot een nog duidelij
ker tweeklank vooral in de kleinere steden en op het platteland en dus ook
in Rotterdam. In het eerste geval ontstaan èè voor ei en uu voor ui (mèèd,
wèèn; huus) en in het Haags ook àà voor ou (kààd, flààuw). Voor ei en ui
kan in Amsterdam ook aa gehoord worden (maasie; paan), waarbij het
onderscheid met onze aa bewaard blijft omdat die immers in die stad als ao
wordt uitgesproken. In het tweede geval ontstaan ai voor ei (maid, wain), au
voor ou (kaud, flauw) en iets wat in de richting gaat van ai (uai) voor ui
(hais).
Het Haags heeft dus één eenklank meer. We horen er dus niet alleen de èè
in Rèèswèèkse plèèn en de uu in een broodje uu maar ook de àà in kàwe
klàwe. Vandaar het grapje: Wat zegt een kat in het Haags? Antwoord: miààw.
Ook over andere steden bestaan grapjes en anekdotes. Zo wordt van een
Dordtse dansmeester verteld dat hij een keer zei: as ik iine keer op munnen
fluut fluut, dan zetjie je linkerpóàt vooruut en dan maar schuuve. En voor
Amsterdam bestaat een aardige anekdote waarin een hypercorrectie een rol
speelt. Iemand vroeg op straat aan een Amsterdamse vrouw de weg naar het
Albert Hahnplantsoen (genoemd naar de beroemde karikaturist). Waarop de
vrouw hem verbeterde met: ah, het Albert Heinplantsoen.
Er zijn aanwijzingen dat de ai, misschien vanuit het omringende platte
land, bij jongeren bezig is de grote steden binnen te dringen. Dit kwam dui
delijk naar voren bij een onderzoek in Delft. Voor die stad kan overigens
ook aan invloed van Rotterdam gedacht worden. Maar misschien was die
S8
Zuili-HDlUuuJs
Geaffecteerd. De ie, oe en uu vertonen in het geaffecteerd geen verschillen
met het Standaardnederlands.
Standaardnederlands ei, ou, ui
Dit zijn de drie belangrijkste tweeklanken van het Standaardnederlands.
Zowel de ei als de ou worden op twee manieren gespeld, respectievelijk als
<ei> en <ij> ('korte ei' en 'lange ij') en als <ou> en <au>. Vergelijk
<meid>, <wijn>, <koud>, <flauw>. In het Zuid-Hollands gaan deze twee
klanken twee verschillende richtingen uit: ze worden nog duidelijker twee
klank dan ze al zijn of ze worden lange eenklanken. In beide gevallen wordt
de graad van openheid groter. De ontwikkeling tot eenklank vinden we
vooral in de grote steden Amsterdam, Haarlem, Leiden, Den Haag, Delft en
Dordrecht (maar niet in Rotterdam), de ontwikkeling tot een nog duidelij
ker tweeklank vooral in de kleinere steden en op het platteland en dus ook
in Rotterdam. In het eerste geval ontstaan èè voor ei en uu voor ui (mèèd,
wèèn; huus) en in het Haags ook àà voor ou (kààd, flààuw). Voor ei en ui
kan in Amsterdam ook aa gehoord worden (maasie; paan), waarbij het
onderscheid met onze aa bewaard blijft omdat die immers in die stad als ao
wordt uitgesproken. In het tweede geval ontstaan ai voor ei (maid, wain), au
voor ou (kaud, flauw) en iets wat in de richting gaat van ai (uai) voor ui
(hais).
Het Haags heeft dus één eenklank meer. We horen er dus niet alleen de èè
in Rèèswèèkse plèèn en de uu in een broodje uu maar ook de àà in kàwe
klàwe. Vandaar het grapje: Wat zegt een kat in het Haags? Antwoord: miààw.
Ook over andere steden bestaan grapjes en anekdotes. Zo wordt van een
Dordtse dansmeester verteld dat hij een keer zei: as ik iine keer op munnen
fluut fluut, dan zetjie je linkerpóàt vooruut en dan maar schuuve. En voor
Amsterdam bestaat een aardige anekdote waarin een hypercorrectie een rol
speelt. Iemand vroeg op straat aan een Amsterdamse vrouw de weg naar het
Albert Hahnplantsoen (genoemd naar de beroemde karikaturist). Waarop de
vrouw hem verbeterde met: ah, het Albert Heinplantsoen.
Er zijn aanwijzingen dat de ai, misschien vanuit het omringende platte
land, bij jongeren bezig is de grote steden binnen te dringen. Dit kwam dui
delijk naar voren bij een onderzoek in Delft. Voor die stad kan overigens
ook aan invloed van Rotterdam gedacht worden. Maar misschien was die
S8
De, klankeiv
ai-uitspraak al vanouds naast die met èè in de steden aanwezig. Winkler geeft in ieder geval voor Leiden naast de uitspraak Lèèsse (wever) 'Leidse wever' die als Laisse (waiver).
Oud Zuid -Hollands. Korte <ei> en lange <ij> kunnen verschillend worden uitgesproken. Voor een korte <ei> wisselt in Katwijk en Noordwijk de ai af met aa: gait, klaan; in Zandvoort is er afwisseling van ai en aa. In Aalsmeer horen we meestal oi. Voor een lange <ij> is de klank in het Katwijks, Noord-wijks en Aalsmeers (praktisch) altijd ei: wein, in het Zandvoorts echter ai. Het verschil tussen <ei> en <ij> geldt ook voor Oud-Beierland, Sliedrecht en Giessendam-Hardinxveld waar de <ei> ai-achtiger wordt uitgesproken dan de <ij>. Het uitspraakverschil moet vroeger algemeen geweest zijn. Het
spellingverschil dat we nog hebben, gaat erop terug. Er zijn aanwijzingen dat
het zo tegen het einde van de zeventiende eeuw in Amsterdam (als eerste
stad) verdwenen is. Maar voor 1875 wordt het nog vermeld voor het zuiden van de gemeente Charlois (nu een wijk van Rotterdam). En er zijn meer
aanwijzingen dat het op IJsselmonde, bijvoorbeeld in Hendrik Ido Ambacht, voorkwam. Dat het verschil om te beginnen in Amsterdam verdween, kan verband houden met de sterke bevolkingsmenging in deze toenmalige metropool. Als veel vreemdelingen een bepaalde taal moeten aanleren, dan kunnen daarin gemal(kelijk vereenvoudigingen optreden. Vergelijk in dit verband ook het verdwijnen van het verschil bij de ee- en de oo-woorden (zie hierboven).
In veel plaatsen of streken wordt het verschil dus nu niet meer aangetrof-fen: het is àf ai of ei. De ai-klank voor ei is al oud. Deze klank komt nog
altijd zeer verspreid voor, zoals al opgemerkt ook in Rotterdam. Hij kan ook frequent in Vlaardingen gehoord worden. Deze plaats moet echter rond
1870 blijkens de gelijkenis nog ei gehad hebben. Die ei, naast ai, hoor je daar
nu weer onder invloed van de standaardtaal. Het Schevenings heeft (net als
het `platte' Haags) altijd een èè: gèèt, klèèn. Doordat in veel plaatsen en stre-
ken en ook in de standaardtaal het verschil verdwenen is, hebben veel kinde-ren op school (en ook nog veel volwassenen) moeite met de korte en de
lange ei/ij. Kinderen die opgegroeid zijn in een dialect waarin het verschil nog gehoord wordt, hebben op dit punt een voorsprong.
De ei die we met <ij> spellen, is vroeger een lange ie geweest. In grote
delen van het taalgebied vinden we die nog in de dialecten terug (West-
59
ai-uitspraak al vanouds naast die met èè in de steden aanwezig. Winkler
geeft in ieder geval voor Leiden naast de uitspraak Lèèsse (wever) 'Leidse
wever' die als Laisse (waiver).
Oud Zuid-Hollands. Korte <ei> en lange <ij> kunnen verschillend worden
uitgesproken. Voor een korte <ei> wisselt in Katwijk en Noordwijk de ai af
met àà: gait, klààn; in Zandvoort is er afwisseling van ai en aa. In Aalsmeer
horen we meestal ai. Voor een lange <ij> is de klank in het Katwijks, Noord
wijks en Aalsmeers (praktisch) altijd ei: wein, in het Zandvoorts echter ai.
Het verschil tussen <ei> en <ij> geldt ook voor Oud-Beierland, Sliedrecht
en Giessendam-Hardinxveld waar de <ei> ai-achtiger wordt uitgesproken
dan de <ij>. Het uitspraakverschil moet vroeger algemeen geweest zijn. Het
spellingverschil dat we nog hebben, gaat erop terug. Er zijn aanwijzingen dat
het zo tegen het einde van de zeventiende eeuw in Amsterdam (als eerste
stad) verdwenen is. Maar voor 1875 wordt het nog vermeld voor het zuiden
van de gemeente Charlois (nu een wijk van Rotterdam). En er zijn meer
aanwijzingen dat het op IJsselmonde, bijvoorbeeld in Hendrik Ido Ambacht,
voorkwam. Dat het verschil om te beginnen in Amsterdam verdween, kan
verband houden met de sterke bevolkingsmenging in deze toenmalige
metropool. Als veel vreemdelingen een bepaalde taal moeten aanleren, dan
kunnen daarin gemakkelijk vereenvoudigingen optreden. Vergelijk in dit
verband ook het verdwijnen van het verschil bij de ee- en de oo-woorden
(zie hierboven).
In veel plaatsen of streken wordt het verschil dus nu niet meer aangetrof
fen: het is Of ai of ei. De ai-klank voor ei is aloud. Deze klank komt nog
altijd zeer verspreid voor, zoals al opgemerkt ook in Rotterdam. Hij kan ook
frequent in Vlaardingen gehoord worden. Deze plaats moet echter rond
1870 blijkens de gelijkenis nog ei gehad hebben. Die ei, naast ai, hoor je daar
nu weer onder invloed van de standaardtaal. Het Schevenings heeft (net als
het 'platte' Haags) altijd een èè: gèèt, klèèn. Doordat in veel plaatsen en stre
ken en ook in de standaardtaal het verschil verdwenen is, hebben veel kinde
ren op school (en ook nog veel volwassenen) moeite met de korte en de
lange ei/ij. Kinderen die opgegroeid zijn in een dialect waarin het verschil
nog gehoord wordt, hebben op dit punt een voorsprong.
De ei die we met <ij> spellen, is vroeger een lange ie geweest. In grote
delen van het taalgebied vinden we die nog in de dialecten terug (West-
59
ai-uitspraak al vanouds naast die met èè in de steden aanwezig. Winkler
geeft in ieder geval voor Leiden naast de uitspraak Lèèsse (wever) 'Leidse
wever' die als Laisse (waiver).
Oud Zuid-Hollands. Korte <ei> en lange <ij> kunnen verschillend worden
uitgesproken. Voor een korte <ei> wisselt in Katwijk en Noordwijk de ai af
met àà: gait, klààn; in Zandvoort is er afwisseling van ai en aa. In Aalsmeer
horen we meestal ai. Voor een lange <ij> is de klank in het Katwijks, Noord
wijks en Aalsmeers (praktisch) altijd ei: wein, in het Zandvoorts echter ai.
Het verschil tussen <ei> en <ij> geldt ook voor Oud-Beierland, Sliedrecht
en Giessendam-Hardinxveld waar de <ei> ai-achtiger wordt uitgesproken
dan de <ij>. Het uitspraakverschil moet vroeger algemeen geweest zijn. Het
spellingverschil dat we nog hebben, gaat erop terug. Er zijn aanwijzingen dat
het zo tegen het einde van de zeventiende eeuw in Amsterdam (als eerste
stad) verdwenen is. Maar voor 1875 wordt het nog vermeld voor het zuiden
van de gemeente Charlois (nu een wijk van Rotterdam). En er zijn meer
aanwijzingen dat het op IJsselmonde, bijvoorbeeld in Hendrik Ido Ambacht,
voorkwam. Dat het verschil om te beginnen in Amsterdam verdween, kan
verband houden met de sterke bevolkingsmenging in deze toenmalige
metropool. Als veel vreemdelingen een bepaalde taal moeten aanleren, dan
kunnen daarin gemakkelijk vereenvoudigingen optreden. Vergelijk in dit
verband ook het verdwijnen van het verschil bij de ee- en de oo-woorden
(zie hierboven).
In veel plaatsen of streken wordt het verschil dus nu niet meer aangetrof
fen: het is Of ai of ei. De ai-klank voor ei is aloud. Deze klank komt nog
altijd zeer verspreid voor, zoals al opgemerkt ook in Rotterdam. Hij kan ook
frequent in Vlaardingen gehoord worden. Deze plaats moet echter rond
1870 blijkens de gelijkenis nog ei gehad hebben. Die ei, naast ai, hoor je daar
nu weer onder invloed van de standaardtaal. Het Schevenings heeft (net als
het 'platte' Haags) altijd een èè: gèèt, klèèn. Doordat in veel plaatsen en stre
ken en ook in de standaardtaal het verschil verdwenen is, hebben veel kinde
ren op school (en ook nog veel volwassenen) moeite met de korte en de
lange ei/ij. Kinderen die opgegroeid zijn in een dialect waarin het verschil
nog gehoord wordt, hebben op dit punt een voorsprong.
De ei die we met <ij> spellen, is vroeger een lange ie geweest. In grote
delen van het taalgebied vinden we die nog in de dialecten terug (West-
59
zaid-liolkutels
Vlaanderen, Zeeland, de IJsselstreek). In het Middelnederlands kwam hij nog in een groot deel van het taalgebied voor. Door latere diftongering is deze ie de tweeklank ei <ij> geworden. Vooral vex5r een k kan de lange ie tot
verkort zijn waardoor hij geen tweeklank meer kon worden. In Schevenin-gen vinden we zo'n bijvoorbeeld nog in dik voor (dijk: Ook het Westland
had vroeger deze verkorting. Algemeen in gebruik zijn een riks `rijksdaalder'
en slik 'Ai*: Op Voorne-Putten vinden we die i-klank ook v66r andere medeklinkers, bijvoorbeeld in wif en pin. Die klank kan een tussenstadium tussen de oude ie en de nieuwe ei <ij> zijn. We vinden in ieder geval bij
Winkler aanwijzingen dat die oude ie nog rond 1874 op Voorne-Putten en ook in Pernis en Hoogvliet te horen was. Voor één van de twee soorten Leids die hij onderscheidt, geeft hij pin voor `pijn) (ik heb pin in m'n buk naast ik heb pain in main bouik). Hebben we ook hier met een tussenstadium te maken? Dat zou betekenen dat de oude eenklank zich nog lang bij een deel
van de Leidse bevolking heeft weten te handhaven. Voor de ou v66r w vinden we soms een ae: flaeuw, graeuw. Deze ou wordt
dan met <au> en niet met een <ou> gespeld. Het spellingverschil gaat ook hier terug op een oud klankverschil, dat in Katwijk, Zandvoort en Aalsmeer bewaard gebleven is.
Voor de ui heeft het oude Vlaardings een oi-klank gehad: oisie 'huisje.
Ook het Oud-Beierlands heeft oi. In het eilanden- en waardengebied moet hij vroeger veel algemener geweest zijn. Niet zo lang geleden is hij nog opge-tekend voor Goudswaard. Ook voor het in het noorden gelegen Zandvoort
wordt een dergelijke klank vermeld. Daarin komt deze plaats overeen met Assendelft en Egmond aan Zee en met Westfriesland. Opmerkelijk is de
Scheveningse iiii-klank (die trouwens ook voor Zandvoort genoemd wordt).
Hij doet voor een buitenstaander erg aan de 'plane' Haagse fiii-klank denken
maar verschilt daar toch van: de Scheveningse klank wordt namelijk geslo-
tener uitgesproken dan de Haagse. De Scheveningse klank krijg je wanneer
je de ei van dun neemt en die aanhoudt, de Haagse wanneer je de klank van
het Franse beurre (of het Nederlandse freule) neemt. Evenals de ei is de ui,
althans in veel gevallen, ontstaan door diftongering en wel uit een oude uu.
Voor een k heeft weer verkorting plaatsgevonden in het Schevenings en in
het vroegere Westlands, bijvoorbeeld in buk `buik'. Op Voorne-Putten komt
deze korte klank weer algemener voor, bijvoorbeeld ook in hussie 'huisje.
Mogelijk hebben we hier weer een tussenstadium op weg naar de diftonge-
6o
Vlaanderen, Zeeland, de IJsselstreek). In het Middelnederlands kwam hij
nog in een groot deel van het taalgebied voor. Door latere diftongering is
deze ie de tweeklank ei <ij> geworden. Vooral vóór een k kan de lange ie tot
i verkort zijn waardoor hij geen tweeklank meer kon worden. In Schevenin
gen vinden we zo'n i bijvoorbeeld nog in dik voor 'dijk'. Ook het Westland
had vroeger deze verkorting. Algemeen in gebruik zijn een riks 'rijksdaalder'
en slik 'slijk'. Op Voorne-Putten vinden we die i-klank ook vóór andere
medeklinkers, bijvoorbeeld in wif en pin. Die klank kan een tussenstadium
tussen de oude ie en de nieuwe ei <ij> zijn. We vinden in ieder geval bij
WinkIer aanwijzingen dat die oude ie nog rond 1874 op Voorne-Putten en
ook in Pernis en Hoogvliet te horen was. Voor één van de twee soorten Leids
die hij onderscheidt, geeft hij pin voor 'pijn' (ik heb pin in m'n buk naast ik
heb pain in main bauik). Hebben we ook hier met een tussenstadium te
maken? Dat zou betekenen dat de oude eenklank zich nog lang bij een deel
van de Leidse bevolking heeft weten te handhaven.
Voor de ou vóór w vinden we soms een ae: jlaeuw, graeuw. Deze ou wordt
dan met <au> en niet met een <ou> gespeld. Het spellingverschil gaat ook
hier terug op een oud klankverschil, dat in Katwijk, Zandvoort en Aalsmeer
bewaard gebleven is.
Voor de ui heeft het oude Vlaardings een ai-klank gehad: aisie 'huisje'.
Ook het Oud-Beierlands heeft ai. In het eilanden- en waardengebied moet
hij vroeger veel algemener geweest zijn. Niet zo lang geleden is hij nog opge
tekend voor Goudswaard. Ook voor het in het noorden gelegen Zandvoort
wordt een dergelijke klank vermeld. Daarin komt deze plaats overeen met
Assendelft en Egmond aan Zee en met Westfriesland. Opmerkelijk is de
Scheveningse uu-klank (die trouwens ook voor Zandvoort genoemd wordt).
Hij doet voor een buitenstaander erg aan de 'platte' Haagse uu-klank denken
maar verschilt daar toch van: de Scheveningse klank wordt namelijk geslo
tener uitgesproken dan de Haagse. De Scheveningse klank krijg je wanneer
je de u van dun neemt en die aanhoudt, de Haagse wanneer je de klank van
het Franse beurre (of het Nederlandse freule) neemt. Evenals de ei is de ui,
althans in veel gevallen, ontstaan door diftongering en wel uit een oude uu.
Voor een k heeft weer verkorting plaatsgevonden in het Schevenings en in
het vroegere Westlands, bijvoorbeeld in buk 'buik'. Op Voorne-Putten komt
deze korte klank weer algemener voor, bijvoorbeeld ook in hussie 'huisje'.
Mogelijk hebben we hier weer een tussenstadium op weg naar de diftonge-
60
Vlaanderen, Zeeland, de IJsselstreek). In het Middelnederlands kwam hij
nog in een groot deel van het taalgebied voor. Door latere diftongering is
deze ie de tweeklank ei <ij> geworden. Vooral vóór een k kan de lange ie tot
i verkort zijn waardoor hij geen tweeklank meer kon worden. In Schevenin
gen vinden we zo'n i bijvoorbeeld nog in dik voor 'dijk'. Ook het Westland
had vroeger deze verkorting. Algemeen in gebruik zijn een riks 'rijksdaalder'
en slik 'slijk'. Op Voorne-Putten vinden we die i-klank ook vóór andere
medeklinkers, bijvoorbeeld in wif en pin. Die klank kan een tussenstadium
tussen de oude ie en de nieuwe ei <ij> zijn. We vinden in ieder geval bij
WinkIer aanwijzingen dat die oude ie nog rond 1874 op Voorne-Putten en
ook in Pernis en Hoogvliet te horen was. Voor één van de twee soorten Leids
die hij onderscheidt, geeft hij pin voor 'pijn' (ik heb pin in m'n buk naast ik
heb pain in main bauik). Hebben we ook hier met een tussenstadium te
maken? Dat zou betekenen dat de oude eenklank zich nog lang bij een deel
van de Leidse bevolking heeft weten te handhaven.
Voor de ou vóór w vinden we soms een ae: jlaeuw, graeuw. Deze ou wordt
dan met <au> en niet met een <ou> gespeld. Het spellingverschil gaat ook
hier terug op een oud klankverschil, dat in Katwijk, Zandvoort en Aalsmeer
bewaard gebleven is.
Voor de ui heeft het oude Vlaardings een ai-klank gehad: aisie 'huisje'.
Ook het Oud-Beierlands heeft ai. In het eilanden- en waardengebied moet
hij vroeger veel algemener geweest zijn. Niet zo lang geleden is hij nog opge
tekend voor Goudswaard. Ook voor het in het noorden gelegen Zandvoort
wordt een dergelijke klank vermeld. Daarin komt deze plaats overeen met
Assendelft en Egmond aan Zee en met Westfriesland. Opmerkelijk is de
Scheveningse uu-klank (die trouwens ook voor Zandvoort genoemd wordt).
Hij doet voor een buitenstaander erg aan de 'platte' Haagse uu-klank denken
maar verschilt daar toch van: de Scheveningse klank wordt namelijk geslo
tener uitgesproken dan de Haagse. De Scheveningse klank krijg je wanneer
je de u van dun neemt en die aanhoudt, de Haagse wanneer je de klank van
het Franse beurre (of het Nederlandse freule) neemt. Evenals de ei is de ui,
althans in veel gevallen, ontstaan door diftongering en wel uit een oude uu.
Voor een k heeft weer verkorting plaatsgevonden in het Schevenings en in
het vroegere Westlands, bijvoorbeeld in buk 'buik'. Op Voorne-Putten komt
deze korte klank weer algemener voor, bijvoorbeeld ook in hussie 'huisje'.
Mogelijk hebben we hier weer een tussenstadium op weg naar de diftonge-
60
De, kkutkeit,
ring. In ieder geval noemt Winkler voor 1874 nog de oude uu voor Voorne-
Putten en voor Pernis en Hoogvliet. Vergelijk ook voor Leiden het hierboven
gegeven buk (maast bouik). In 's-Gravendeel vinden we een eu-achtige klank
v6år een stomme e of v66r f, m, p, v: keuieren, deuif, scheuim, gleuiperd,
scheuive. In een aantal woorden is de ui al een heel oude tweeklank die niet
pas door diftongering is ontstaan. In die woorden heeft ook het Sliedrechts
een oi, bijvoorbeeld in boi. Het heeft ook een oi wanneer we in het Stan-
daardnederlands een ui gevolgd door een d vinden: kroie Iruiden', zoie `zui-
den'. Verder heeft het ui. In het Katwijks en Zandvoorts kunnen we voor een
oude tweeklank een ai-klank aantreffen, bijvoorbeeld in lai voor clui'.
Geaffecteerd. In het geaffecteerd valt op dat de ei, ou en ui in de richting van
de ee, oo en eu gaan: mijn koude huis gaat op meen kode heus lijken. Men
neemt daarbij afstand zowel van de al te duidelijke tweeklanken ai, au en uai
als van de (nogal open) eenklanken ee (of aa), aa en isis (of aa). Het geaffec-
teerd gaat in de richting van gesloten eenklanken.
De stomme e
De laatste klinker die genoemd moet worden, is de `stomme e' oftewel (met een Hebreeuwse term) de sjwa. In het Standaardnederlands klinkt die over
het algemeen fs-achtig; het verschil met de is van put is niet groot. In Zuid-
Holland hoor je nog weleens een i-achtige uitspraak, vooral na een j (met
<i> gespeld): groeii `groeien' maar ook vaak na een tandmedeklinker: gieti
`gieten', en ten slotte ook wel na andere medeklinkers: dopi `dopen'. Deze
i-achtige sjwa is niet iets recents maar is eerder als een relict van een vroeger
veel algemenere uitspraak te beschouwen. De sjwa, hoe dan ook uitgesproken, wordt in het Zuid-Hollands en trou-
wens in veel dialecten heel wat vaker gehoord dan in keurig gesproken stan-
daardtaal. Vergelijk bijvoorbeeld benaan en pelisie met Standaardnederlands
banaan en politie. In de eerste lettergreep zijn de aa en oo eerst a en e) geworden en later gereduceerd ((verbleekt') tot een sjwa. In pelisie kan de
klankreductie zelfs nog verder gaan met als resultaat plisie. Dat de eerste let-
tergreep onbeklemtoond is, werkt deze reductie in de hand. Vergelijk ook
verouderde woorden als kraf voor karaf en krek (uit correct). Een interessant
geval is een woord als precies dat prsies wordt maar dan wel met een klein
61
ring. In ieder geval noemt Winkler voor 1874 nog de oude uu voor Voorne
Putten en voor Pernis en Hoogvliet. Vergelijk ook voor Leiden het hierboven
gegeven buk (maast bouik). In 's-Gravendeel vinden we een eu-achtige klank
vóór een stomme e of vóór f, m, p, v: keu ieren, deuif, scheuim, gleuiperd, scheuive. In een aantal woorden is de ui al een heel oude tweeklank die niet
pas door diftongering is ontstaan. In die woorden heeft ook het Sliedrechts
een oi, bijvoorbeeld in boi. Het heeft ook een oi wanneer we in het Stan
daardnederlands een ui gevolgd door een d vinden: kroie 'kruiden', zoie 'zui
den'. Verder heeft het ui. In het Katwijks en Zandvoorts kunnen we voor een
oude tweeklank een ai-klank aantreffen, bijvoorbeeld in lai voor 'lui'.
Geaffecteerd. In het geaffecteerd valt op dat de ei, ou en ui in de richting van
de ee, 00 en eu gaan: mijn koude huis gaat op meen kode heus lijken. Men
neemt daarbij afstand zowel van de al te duidelijke tweeklanken ai, au en uai als van de (nogal open) eenklanken èè (of aa), àà en uu (of aa). Het geaffec
teerd gaat in de richting van gesloten eenklanken.
De stomme e
De laatste klinker die genoemd moet worden, is de 'stomme e' oftewel (met
een Hebreeuwse term) de sjwa. In het Standaardnederlands klinkt die over
het algemeen u-achtig; het verschil met de u van put is niet groot. In Zuid
Holland hoor je nog weleens een l-achtige uitspraak, vooral na een j (met
<i> gespeld): groeil 'groeien' maar ook vaak na een tandmedeklinker: gietl 'gieten', en ten slotte ook wel na andere medeklinkers: dopl 'dopen'. Deze
l-achtige sjwa is niet iets recents maar is eerder als een relict van een vroeger
veel algemenere uitspraak te beschouwen.
De sjwa, hoe dan ook uitgesproken, wordt in het Zuid-Hollands en trou
wens in veel dialecten heel wat vaker gehoord dan in keurig gesproken stan
daardtaal. Vergelijk bijvoorbeeld ben aan en pelisie met Standaardnederlands
banaan en politie. In de eerste lettergreep zijn de aa en 00 eerst à en iJ
geworden en later gereduceerd ('verbleekt') tot een sjwa. In pelisie kan de
klankreductie zelfs nog verder gaan met als resultaat plisie. Dat de eerste let
tergreep onbeklemtoond is, werkt deze reductie in de hand. Vergelijk ook
verouderde woorden als kraf voor karaf en krek (uit correct). Een interessant
geval is een woord als precies dat prsies wordt maar dan wel met een klein
61
ring. In ieder geval noemt Winkler voor 1874 nog de oude uu voor Voorne
Putten en voor Pernis en Hoogvliet. Vergelijk ook voor Leiden het hierboven
gegeven buk (maast bouik). In 's-Gravendeel vinden we een eu-achtige klank
vóór een stomme e of vóór f, m, p, v: keu ieren, deuif, scheuim, gleuiperd, scheuive. In een aantal woorden is de ui al een heel oude tweeklank die niet
pas door diftongering is ontstaan. In die woorden heeft ook het Sliedrechts
een oi, bijvoorbeeld in boi. Het heeft ook een oi wanneer we in het Stan
daardnederlands een ui gevolgd door een d vinden: kroie 'kruiden', zoie 'zui
den'. Verder heeft het ui. In het Katwijks en Zandvoorts kunnen we voor een
oude tweeklank een ai-klank aantreffen, bijvoorbeeld in lai voor 'lui'.
Geaffecteerd. In het geaffecteerd valt op dat de ei, ou en ui in de richting van
de ee, 00 en eu gaan: mijn koude huis gaat op meen kode heus lijken. Men
neemt daarbij afstand zowel van de al te duidelijke tweeklanken ai, au en uai als van de (nogal open) eenklanken èè (of aa), àà en uu (of aa). Het geaffec
teerd gaat in de richting van gesloten eenklanken.
De stomme e
De laatste klinker die genoemd moet worden, is de 'stomme e' oftewel (met
een Hebreeuwse term) de sjwa. In het Standaardnederlands klinkt die over
het algemeen u-achtig; het verschil met de u van put is niet groot. In Zuid
Holland hoor je nog weleens een l-achtige uitspraak, vooral na een j (met
<i> gespeld): groeil 'groeien' maar ook vaak na een tandmedeklinker: gietl 'gieten', en ten slotte ook wel na andere medeklinkers: dopl 'dopen'. Deze
l-achtige sjwa is niet iets recents maar is eerder als een relict van een vroeger
veel algemenere uitspraak te beschouwen.
De sjwa, hoe dan ook uitgesproken, wordt in het Zuid-Hollands en trou
wens in veel dialecten heel wat vaker gehoord dan in keurig gesproken stan
daardtaal. Vergelijk bijvoorbeeld ben aan en pelisie met Standaardnederlands
banaan en politie. In de eerste lettergreep zijn de aa en 00 eerst à en iJ
geworden en later gereduceerd ('verbleekt') tot een sjwa. In pelisie kan de
klankreductie zelfs nog verder gaan met als resultaat plisie. Dat de eerste let
tergreep onbeklemtoond is, werkt deze reductie in de hand. Vergelijk ook
verouderde woorden als kraf voor karaf en krek (uit correct). Een interessant
geval is een woord als precies dat prsies wordt maar dan wel met een klein
61
zaid-Holleuuts
sjwa-tje tussen de p en de r in. Het behoeft geen betoog dat dergelijke vor-men als 'plat' beschouwd worden: je schrijft immers in <banaan> een <a> en dus moet je die op de een of andere manier ook kunnen horen. Maar dat geldt dan voor het Standaardnederlands. Voor het Zuid-Hollands en trou-wens voor alle dialecten geldt de regel dat in een onbeklemtoonde letter-greep veel vaker dan in het Standaardnederlands een sjwa wordt uitgespro-ken of dat er helemaal geen klinker meer in staat.
Algemeen voor het Hollands en ook voor vele andere dialecten is de zoge-heten svarabhaktiklinker. Svarabhakti is een term die ontleend is aan de grammatica van het Sanskrit (Oud-Indisch). De betekenis ervan is zoveel als Ilankverzwaring'. Het gaat om klinkers die in de uitspraak tussen bepaalde medeklinkers ingevoegd worden. Dat gebeurt tussen een r of een / en een lip- of een gehemeltemedeklinker (p, f, v, m; k, g). Als de lezer goed let op de uitspraak van dorp, erf, erven, zwerm, kerk, erg en van help, half halve, walm,
balk, balg, dan hoort hij/zij tussen de r en de p enzovoort heel even een (stomme e', bijna zoiets als dorrep, erref enzovoort. Een betere weergave zou dorrep, erref zijn omdat het maar om een heel klein klinkertje gaat. Ook in de standaardtaal wordt deze klank gehoord. Alleen mag hij daarin niet al te duidelijk zijn. Een al te duidelijke uitspraak van de svarabhaktiklinker wordt namelijk als 'plat' beschouwd. Dat is vooral het geval op de grens van twee lettergrepen: dorrepe, erreve, zwerreme enzovoort. Andere gevallen van svarabhakti doen zich voor bij toren voor `toorn' (tussen r en n), bij arebei en alebes en bij pesalem. Om de klankweergave niet te ingewil(keld te maken, heb ik het kleine <e>-tje tot dusver achterwege gelaten en ik zal dat ook in het vervolg doen.
4.3 De medeklinkers (plus nogmaals de stomme e)
We kijken eerst naar een verschijnsel waarbij alle medeklinkers betrokken kunnen zijn: de assimilatie. Hierbij worden klanken aan elkaar gelijkge-maakt (geassimileerd). Dit is een heel gewoon verschijnsel dat ook in de gesproken standaardtaal voorkomt. Een voorbeeld is ontvangen, waarin we een <v> schrijven maar een f uitspreken. De t is stemloos, de v daarentegen is stemhebbend. De v past zich aan de t aan, raakt daarmee zijn stemheb-bendheid kwijt en wordt een f Een geval waarbij als gevolg van assimilatie klankreductie optreedt, is ommogelijk uit onmogelijk: de n wordt volledig aan
62
sjwa-tje tussen de p en de r in. Het behoeft geen betoog dat dergelijke vor
men als 'plat' beschouwd worden: je schrijft immers in <banaan> een <a>
en dus moet je die op de een of andere manier ook kunnen horen. Maar dat
geldt dan voor het Standaardnederlands. Voor het Zuid-Hollands en trou
wens voor alle dialecten geldt de regel dat in een onbeklemtoonde letter
greep veel vaker dan in het Standaardnederlands een sjwa wordt uitgespro
ken of dat er helemaal geen klinker meer in staat.
Algemeen voor het Hollands en ook voor vele andere dialecten is de zoge
heten svarabhaktiklinker. Svarabhakti is een term die ontleend is aan de
grammatica van het Sanskrit (Oud-Indisch). De betekenis ervan is zoveel als
'klankverzwaring'. Het gaat om klinkers die in de uitspraak tussen bepaalde
medeklinkers ingevoegd worden. Dat gebeurt tussen een r of een I en een
lip- of een gehemeltemedeklinker (p, f, v, m; k, g). Als de lezer goed let op de
uitspraak van dorp, erf, erven, zwerm, kerk, erg en van help, half, halve, walm,
balk, balg, dan hoort hij/zij tussen de r en de p enzovoort heel even een
'stomme e', bijna zoiets als dorrep, erref enzovoort. Een betere weergave zou
dorrp, errf zijn omdat het maar om een heel klein klinkertje gaat. Ook in de
standaardtaal wordt deze klank gehoord. Alleen mag hij daarin niet al te duidelijk zijn. Een al te duidelijke uitspraak van de svarabhaktiklinker wordt
namelijk als 'plat' beschouwd. Dat is vooral het geval op de grens van twee
lettergrepen: dorrpe, errve, zwerrme enzovoort. Andere gevallen van
svarabhakti doen zich voor bij torn voor 'toorn' (tussen ren n), bij arebei en
alebes en bij pesalem. Om de klankweergave niet te ingewikkeld te maken,
heb ik het kleine <e>-tje tot dusver achterwege gelaten en ik zal dat ook in
het vervolg doen.
4.3 De medeklinkers (plus nogmaals de stomme e)
We kijken eerst naar een verschijnsel waarbij alle medeklinkers betrokken
kunnen zijn: de assimilatie. Hierbij worden klanken aan elkaar gelijkge
maakt (geassimileerd). Dit is een heel gewoon verschijnsel dat ook in de
gesproken standaardtaal voorkomt. Een voorbeeld is ontvangen, waarin we
een <v> schrijven maar een f uitspreken. De t is stemloos, de v daarentegen
is stemhebbend. De v past zich aan de t aan, raakt daarmee zijn stemheb
bendheid kwijt en wordt een f Een geval waarbij als gevolg van assimilatie
klankreductie optreedt, is ommogelijk uit onmogelijk: de n wordt volledig aan
62
sjwa-tje tussen de p en de r in. Het behoeft geen betoog dat dergelijke vor
men als 'plat' beschouwd worden: je schrijft immers in <banaan> een <a>
en dus moet je die op de een of andere manier ook kunnen horen. Maar dat
geldt dan voor het Standaardnederlands. Voor het Zuid-Hollands en trou
wens voor alle dialecten geldt de regel dat in een onbeklemtoonde letter
greep veel vaker dan in het Standaardnederlands een sjwa wordt uitgespro
ken of dat er helemaal geen klinker meer in staat.
Algemeen voor het Hollands en ook voor vele andere dialecten is de zoge
heten svarabhaktiklinker. Svarabhakti is een term die ontleend is aan de
grammatica van het Sanskrit (Oud-Indisch). De betekenis ervan is zoveel als
'klankverzwaring'. Het gaat om klinkers die in de uitspraak tussen bepaalde
medeklinkers ingevoegd worden. Dat gebeurt tussen een r of een I en een
lip- of een gehemeltemedeklinker (p, f, v, m; k, g). Als de lezer goed let op de
uitspraak van dorp, erf, erven, zwerm, kerk, erg en van help, half, halve, walm,
balk, balg, dan hoort hij/zij tussen de r en de p enzovoort heel even een
'stomme e', bijna zoiets als dorrep, erref enzovoort. Een betere weergave zou
dorrp, errf zijn omdat het maar om een heel klein klinkertje gaat. Ook in de
standaardtaal wordt deze klank gehoord. Alleen mag hij daarin niet al te duidelijk zijn. Een al te duidelijke uitspraak van de svarabhaktiklinker wordt
namelijk als 'plat' beschouwd. Dat is vooral het geval op de grens van twee
lettergrepen: dorrpe, errve, zwerrme enzovoort. Andere gevallen van
svarabhakti doen zich voor bij torn voor 'toorn' (tussen ren n), bij arebei en
alebes en bij pesalem. Om de klankweergave niet te ingewikkeld te maken,
heb ik het kleine <e>-tje tot dusver achterwege gelaten en ik zal dat ook in
het vervolg doen.
4.3 De medeklinkers (plus nogmaals de stomme e)
We kijken eerst naar een verschijnsel waarbij alle medeklinkers betrokken
kunnen zijn: de assimilatie. Hierbij worden klanken aan elkaar gelijkge
maakt (geassimileerd). Dit is een heel gewoon verschijnsel dat ook in de
gesproken standaardtaal voorkomt. Een voorbeeld is ontvangen, waarin we
een <v> schrijven maar een f uitspreken. De t is stemloos, de v daarentegen
is stemhebbend. De v past zich aan de t aan, raakt daarmee zijn stemheb
bendheid kwijt en wordt een f Een geval waarbij als gevolg van assimilatie
klankreductie optreedt, is ommogelijk uit onmogelijk: de n wordt volledig aan
62
De, kleutke*
de m geassimileerd en verdwijnt daardoor en we houden alleen de m over. Er zijn ook gevallen die wél in het (oude) Hollands voorkomen maar in de standaardtaal niet geaccepteerd zijn. Een voorbeeld daarvan is groos voor groots (ze is toch zo groos op d'r boeltje). Ook hier is sprake van volledige assi-milatie, nu van de t aan de s, met als resultaat een klank minder. Verwant is het ontstaan van overgangsklanken. Een mooi voorbeeld daarvan is hij kompt voor hij komt. De m is een lipmedeklinker en daarbij ook een neus-klank (nasaal) en de t een tandmedeklinker en daarbij een plofklank (explo-sief). Om de overgang van m naar t te vergemakkelijken ontstaat er een p die net als de m met beide lippen wordt uitgesproken en evenals de t een plof-klank is. Als de t dan ook nog afvalt (zie hieronder), ontstaat de bekende vorm komp: hij komp.
Andere Hollandse voorbeelden van assimilatie en/of reductie zijn: as `als), buvrouw (buurvrouW, dikkels `dikwijls', saves "s avonds', herst ̀ herfse, mart (marke, ochend (ochtend), vjaardag ̀ verjaardag', worre `worden', zukke `zulke'. Dergelijke assimilaties en reducties treden ook vaak bij vreemde woorden op. Zo is accorderen uit het Franse accorder tot akkedere geworden en het eveneens uit het Frans afkomstige garage tot gerazie. In het laatste geval speelde ook een rol dat de klankgroep -zje in het Nederlands niet oorspron-
kelijk en door een klankgroep vervangen werd die er dicht bij komt. Zo horen we ook wel medallie voor medalje. Laatstgenoemde vorm is overigens niet een aanpassing van medaille. Het heeft de klanken die op het moment van ontlening in het Frans nog gebruikt werden en daar later tot medaille
geworden zijn. Er zijn ook mooie voorbeelden van plaatsnamen. Doordat die vaak
gebruikt worden en men zich ook niet meer bewust is van de herkomst, tre-den er verregaande vervormingen op: Blezek `131eiswijle, Borref`Bodegraverf,
Nalek Naaldwijk; Perkou `Berkenwoude', Svore `Oostvoorne', Vlaering `Vlaar-dingen', Zwarum (Zwammerdam: De laatste tijd zijn deze vormen, met het oude Zuid-Hollands, in onbruik geraakt. Maar Dordrecht is Dordt gebleven en Gorinchem is nog steeds Gorkum.
Assimilaties en reducties vinden overigens ook in zinsverband plaats. Zo kan een zinnetje daar heb je hem! in snelle spraak klinken als derebje'm! en in nog snellere als drei'm! Een bijzonder geval hebben we in nou mewl-u 's
hore en ('k wee nie) wàdik zal doen. In deze zinnetjes is tussen klinkers een t
tot een d geworden. Klinkers zijn altijd stemhebbend en de stemloze t is tus-
63
de m geassimileerd en verdwijnt daardoor en we houden alleen de m over.
Er zijn ook gevallen die wél in het (oude) Hollands voorkomen maar in de
standaardtaal niet geaccepteerd zijn. Een voorbeeld daarvan is groos voor
groots (ze is toch zo groos op d'r boeltje). Ook hier is sprake van volledige assi
milatie, nu van de t aan de s, met als resultaat een klank minder. Verwant is
het ontstaan van overgangsklanken. Een mooi voorbeeld daarvan is hij
kompt voor hij komt. De m is een lipmedeklinker en daarbij ook een neus
klank (nasaal) en de t een tandmedeklinker en daarbij een plofklank (explo
sief). Om de overgang van m naar t te vergemakkelijken ontstaat er een p die
net als de m met beide lippen wordt uitgesproken en evenals de t een plof
klank is. Als de t dan ook nog afvalt (zie hieronder), ontstaat de bekende
vorm komp: hij komp.
Andere Hollandse voorbeelden van assimilatie en/of reductie zijn: as 'als',
buvrouw'buurvrouw', dikkels 'dikwijls', saves "s avonds', herst 'herfst', mart
'markt', ochend 'ochtend', vjaardag 'verjaardag', worre 'worden', zukke 'zulke'.
Dergelijke assimilaties en reducties treden ook vaak bij vreemde woorden
op. Zo is accorderen uit het Franse accorder tot akkedere geworden en het
eveneens uit het Frans afkomstige garage tot gerazie. In het laatste geval
speelde ook een rol dat de klankgroep -zje in het Nederlands niet oorspron
kelijk en door een klankgroep vervangen werd die er dicht bij komt. Zo
horen we ook wel medallie voor medalje. Laatstgenoemde vorm is overigens
niet een aanpassing van medaille. Het heeft de klanken die op het moment
van ontlening in het Frans nog gebruikt werden en daar later tot medaille
geworden zijn.
Er zijn ook mooie voorbeelden van plaatsnamen. Doordat die vaak
gebruikt worden en men zich ook niet meer bewust is van de herkomst, tre
den er verregaande vervormingen op: Blezek 'Bleiswijk', Borref'Bodegraven',
Nalek 'Naaldwijk', Perkou 'Berkenwoude', Svore 'Oostvoorne', Vlaering 'Vlaar
dingen', Zwarum 'Zwammerdam'. De laatste tijd zijn deze vormen, met het
oude Zuid-Hollands, in onbruik geraakt. Maar Dordrecht is Dordt gebleven
en Gorinchem is nog steeds Gorkum.
Assimilaties en reducties vinden overigens ook in zinsverband plaats. Zo
kan een zinnetje daar heb je hem! in snelle spraak klinken als derébje'm! en
in nog snellere als drei'm! Een bijzonder geval hebben we in nou mod-u 's
hore en ('k wee nie) wàdik zal doen. In deze zinnetjes is tussen klinkers een t
tot een d geworden. Klinkers zijn altijd stemhebbend en de stemloze t is tus-
de m geassimileerd en verdwijnt daardoor en we houden alleen de m over.
Er zijn ook gevallen die wél in het (oude) Hollands voorkomen maar in de
standaardtaal niet geaccepteerd zijn. Een voorbeeld daarvan is groos voor
groots (ze is toch zo groos op d'r boeltje). Ook hier is sprake van volledige assi
milatie, nu van de t aan de s, met als resultaat een klank minder. Verwant is
het ontstaan van overgangsklanken. Een mooi voorbeeld daarvan is hij
kompt voor hij komt. De m is een lipmedeklinker en daarbij ook een neus
klank (nasaal) en de t een tandmedeklinker en daarbij een plofklank (explo
sief). Om de overgang van m naar t te vergemakkelijken ontstaat er een p die
net als de m met beide lippen wordt uitgesproken en evenals de t een plof
klank is. Als de t dan ook nog afvalt (zie hieronder), ontstaat de bekende
vorm komp: hij komp.
Andere Hollandse voorbeelden van assimilatie en/of reductie zijn: as 'als',
buvrouw'buurvrouw', dikkels 'dikwijls', saves "s avonds', herst 'herfst', mart
'markt', ochend 'ochtend', vjaardag 'verjaardag', worre 'worden', zukke 'zulke'.
Dergelijke assimilaties en reducties treden ook vaak bij vreemde woorden
op. Zo is accorderen uit het Franse accorder tot akkedere geworden en het
eveneens uit het Frans afkomstige garage tot gerazie. In het laatste geval
speelde ook een rol dat de klankgroep -zje in het Nederlands niet oorspron
kelijk en door een klankgroep vervangen werd die er dicht bij komt. Zo
horen we ook wel medallie voor medalje. Laatstgenoemde vorm is overigens
niet een aanpassing van medaille. Het heeft de klanken die op het moment
van ontlening in het Frans nog gebruikt werden en daar later tot medaille
geworden zijn.
Er zijn ook mooie voorbeelden van plaatsnamen. Doordat die vaak
gebruikt worden en men zich ook niet meer bewust is van de herkomst, tre
den er verregaande vervormingen op: Blezek 'Bleiswijk', Borref'Bodegraven',
Nalek 'Naaldwijk', Perkou 'Berkenwoude', Svore 'Oostvoorne', Vlaering 'Vlaar
dingen', Zwarum 'Zwammerdam'. De laatste tijd zijn deze vormen, met het
oude Zuid-Hollands, in onbruik geraakt. Maar Dordrecht is Dordt gebleven
en Gorinchem is nog steeds Gorkum.
Assimilaties en reducties vinden overigens ook in zinsverband plaats. Zo
kan een zinnetje daar heb je hem! in snelle spraak klinken als derébje'm! en
in nog snellere als drei'm! Een bijzonder geval hebben we in nou mod-u 's
hore en ('k wee nie) wàdik zal doen. In deze zinnetjes is tussen klinkers een t
tot een d geworden. Klinkers zijn altijd stemhebbend en de stemloze t is tus-
sen twee klinkers een d geworden. Soms is het maar schijn dat er assimilatie of reductie is opgetreden, bijvoorbeeld wanneer een Hollander zegt: morgen ga ik na Den Haag. Het Hollands heeft namelijk van oudsher alleen na, zowel voor Standaardnederlands na als naar.
Soms kan het omgekeerde van assimilatie en reductie gebeuren: er komen klanken bij of zwakke klanken worden door sterkere vervangen. Het lijkt een reactie op een al te sterke reductie, een poging als het ware om de klank-vorm van het woord te redden. Voorbeelden zijn fermilie cfamilie', foksere Yorceren' en pampier ̀ papier'.
Standaardnederlands h
Het ontbreken van deze klank is mij goed bekend van mijn geboortstad
Vlaardingen. Vlaardingers worden ermee gestereotypeerd: ze laten de h weg waar hij moet worden uitgesproken en ze spreken een h uit waar dat nu juist niet moet. In het laatste geval hebben we met hypercorrecties te maken van
mensen die standaardtaal proberen te spreken. Ze weten van zichzelf dat ze de neiging hebben om de h weg te laten en gebruiken hem daarom vaker dan moet. Het resultaat kan een zinnetje zijn zoals dat eens gezegd werd
door iemand die blij was dat zijn dochter een huishoudelijke hulp gevonden had: Halie eb een ulpie ?die heeft een hulpje'. Dat je oorspronkelijke dialect nog lang kan doorwerken, merk ik altijd bij mijzelf wanneer ik het over een heet hangijzer heb. Ik moet altijd oppassen dat er niet zoiets als een eet anghijzer uit mijn mond komt. Door de toegenomen scholing zijn de Vlaardingse problemen met de h intussen wel aanmerkelijk minder gewor-den. Toch kun je ze nog weleens bij jongeren constateren. Het `weglaten' van de h blijft overigens niet tot Vlaardingen beperkt. Het wordt ook genoemd
voor Noordwijk, Scheveningen, Terheide, Westland, Voorne, merkwaardig
genoeg echter niet voor Katwijk. Het moet vroeger veel algemener geweest zijn. `Weglaten' van de h moet bijvoorbeeld ook in Schiedam, Gouda, Wad-dinxveen en Moordrecht zijn voorgekomen, waar het verschijnsel later
verdwenen is. En volgens Winkler ook in Katwijk. Er zijn zelfs aanwijzingen voor het oude Leids.
64
sen twee klinkers een d geworden. Soms is het maar schijn dat er assimilatie
of reductie is opgetreden, bijvoorbeeld wanneer een Hollander zegt: morgen ga ik na Den Haag. Het Hollands heeft namelijk van oudsher alleen na, zowel voor Standaardnederlands na als naar.
Soms kan het omgekeerde van assimilatie en reductie gebeuren: er komen
klanken bij of zwakke klanken worden door sterkere vervangen. Het lijkt een
reactie op een al te sterke reductie, een poging als het ware om de klank
vorm van het woord te redden. Voorbeelden zijn fermilie 'familie', foksere 'forceren' en pampier 'papier'.
Standaardnederlands h
Het ontbreken van deze klank is mij goed bekend van mijn geboortstad
Vlaardingen. Vlaardingers worden ermee gestereotypeerd: ze laten de h weg
waar hij moet worden uitgesproken en ze spreken een h uit waar dat nu juist
niet moet. In het laatste geval hebben we met hypercorrecties te maken van
mensen die standaardtaal proberen te spreken. Ze weten van zichzelf dat ze
de neiging hebben om de h weg te laten en gebruiken hem daarom vaker
dan moet. Het resultaat kan een zinnetje zijn zoals dat eens gezegd werd
door iemand die blij was dat zijn dochter een huishoudelijke hulp gevonden
had: Halie eb een ulpie 'Alie heeft een hulpje'. Dat je oorspronkelijke dialect
nog lang kan doorwerken, merk ik altijd bij mijzelf wanneer ik het over
een heet hangijzer heb. Ik moet altijd oppassen dat er niet zoiets als een eet anghijzer uit mijn mond komt. Door de toegenomen scholing zijn de
Vlaardingse problemen met de h intussen wel aanmerkelijk minder gewor
den. Toch kun je ze nog weleens bij jongeren constateren. Het 'weglaten' van
de h blijft overigens niet tot Vlaardingen beperkt. Het wordt ook genoemd
voor Noordwijk, Scheveningen, Terheide, Westland, Voorne, merkwaardig
genoeg echter niet voor Katwijk. Het moet vroeger veel algemener geweest
zijn. 'Weglaten' van de h moet bijvoorbeeld ook in Schiedam, Gouda, Wad
dinxveen en Moordrecht zijn voorgekomen, waar het verschijnsel later
verdwenen is. En volgens Winkler ook in Katwijk. Er zijn zelfs aanwijzingen
voor het oude Leids.
Zuid-Hollands
sen twee klinkers een d geworden. Soms is het maar schijn dat er assimilatie
of reductie is opgetreden, bijvoorbeeld wanneer een Hollander zegt: morgen ga ik na Den Haag. Het Hollands heeft namelijk van oudsher alleen na, zowel voor Standaardnederlands na als naar.
Soms kan het omgekeerde van assimilatie en reductie gebeuren: er komen
klanken bij of zwakke klanken worden door sterkere vervangen. Het lijkt een
reactie op een al te sterke reductie, een poging als het ware om de klank
vorm van het woord te redden. Voorbeelden zijn fermilie 'familie', foksere 'forceren' en pampier 'papier'.
Standaardnederlands h
Het ontbreken van deze klank is mij goed bekend van mijn geboortstad
Vlaardingen. Vlaardingers worden ermee gestereotypeerd: ze laten de h weg
waar hij moet worden uitgesproken en ze spreken een h uit waar dat nu juist
niet moet. In het laatste geval hebben we met hypercorrecties te maken van
mensen die standaardtaal proberen te spreken. Ze weten van zichzelf dat ze
de neiging hebben om de h weg te laten en gebruiken hem daarom vaker
dan moet. Het resultaat kan een zinnetje zijn zoals dat eens gezegd werd
door iemand die blij was dat zijn dochter een huishoudelijke hulp gevonden
had: Halie eb een ulpie 'Alie heeft een hulpje'. Dat je oorspronkelijke dialect
nog lang kan doorwerken, merk ik altijd bij mijzelf wanneer ik het over
een heet hangijzer heb. Ik moet altijd oppassen dat er niet zoiets als een eet anghijzer uit mijn mond komt. Door de toegenomen scholing zijn de
Vlaardingse problemen met de h intussen wel aanmerkelijk minder gewor
den. Toch kun je ze nog weleens bij jongeren constateren. Het 'weglaten' van
de h blijft overigens niet tot Vlaardingen beperkt. Het wordt ook genoemd
voor Noordwijk, Scheveningen, Terheide, Westland, Voorne, merkwaardig
genoeg echter niet voor Katwijk. Het moet vroeger veel algemener geweest
zijn. 'Weglaten' van de h moet bijvoorbeeld ook in Schiedam, Gouda, Wad
dinxveen en Moordrecht zijn voorgekomen, waar het verschijnsel later
verdwenen is. En volgens Winkler ook in Katwijk. Er zijn zelfs aanwijzingen
voor het oude Leids.
D& klanken,
Standaardnederlands j, w
Over de j en de w valt in verband met het Zuid-Hollands weinig op te mer-ken. De belangrijkste bijzonderheid betreft Katwijk. Daar wordt de w op z'n Engels uitgesproken, niet met de onderlip tegen de boventanden maar met beide lippen tegen elkaar (bilabiaal). We kunnen hem met een dubbele w aanduiden: ww. Hoewel de Katwijkers door de visserij nogal eens met Engel-sen en Schotten in aanraking komen, hoeft hier geen Engelse invloed in het spel te zijn. Een (Engelse' ww wordt overigens ook voor Zandvoort, Noord-wijk en Egmond genoemd. Die ww is vroeger zeer algemeen te horen geweest maar is alleen in Katwijk bewaard gebleven. Het is een hardnekkige klank die je ook vaak kunt horen wanneer Katwijkers standaardtaal probe-ren te spreken.
Standaardnederlands l, r, n, m, ng, nj
Omdat er over de m, ng en nj weinig valt te melden, beperk ik me tot de /, r en n.
De cvloeiende' medeklinker / wordt in het Zuid-Hollands, zeker in de noordelijke streken, nogal `dik', met weinig spanning uitgesproken. Doordat hij daardoor nogal oe-achtig klinkt, hoor je nog maar nauwelijks verschil tussen vernield en vernieuwd. In het geaffecteerde Nederlands wordt hij uit reactie juist nogal 'dun', met extra spanning uitgesproken zoals dat ook in het Duits gebeurt.
De r wordt wel de kameleon onder de klanken genoemd omdat hij op
zoveel verschillende manieren kan worden uitgesproken. Zoals we in de
bovenstaande paragrafen meer dan eens gezien hebben, kan hij ook de voor-
afgaande klinker beinvloeden, deze verlengen of er een andere kleur aan
geven. Een ouderwetse benaming ervoor is ratelklank. Deze benaming is in
ieder geval van toepassing op de tong-r: de tongpunt trilt daarbij achter de
tanden. Voor sommigen is dat nog altijd de echte r. Wie deze r niet heeft,
wordt er door hen van beticht de r niet te kunnen zeggen danwel een
spraakgebrek te hebben. Er is ook een r die achter in de mond gevormd wordt en waarbij het de huig is die trilt. Deze r staat bekend als de brouw-r.
Beide komen in het Standaardnederlands voor. Mijn indruk is dat in het
Zuid-Hollands de tong-r vrij algemeen is. Het Haags heeft in ieder geval een
65
Standaardnederlands j, w
Over de j en de w valt in verband met het Zuid-Hollands weinig op te mer
ken. De belangrijkste bijzonderheid betreft Katwijk. Daar wordt de w op z'n
Engels uitgesproken, niet met de onderlip tegen de boventanden maar met beide lippen tegen elkaar (bilabiaal). We kunnen hem met een dubbele w
aanduiden: ww. Hoewel de Katwijkers door de visserij nogal eens met Engel
sen en Schotten in aanraking komen, hoeft hier geen Engelse invloed in het
spel te zijn. Een 'Engelse' ww wordt overigens ook voor Zandvoort, Noord
wijk en Egmond genoemd. Die ww is vroeger zeer algemeen te horen
geweest maar is alleen in Katwijk bewaard gebleven. Het is een hardnekkige
klank die je ook vaak kunt horen wanneer Katwijkers standaardtaal probe
ren te spreken.
Standaardnederlands I, r, n, m, ng, nj
Omdat er over de m, ng en nj weinig valt te melden, beperk ik me tot de I, r
en n.
De 'vloeiende' medeklinker I wordt in het Zuid-Hollands, zeker in de
noordelijke streken, nogal 'dik', met weinig spanning uitgesproken. Doordat
hij daardoor nogal oe-ach tig klinkt, hoor je nog maar nauwelijks verschil
tussen vernield en vernieuwd. In het geaffecteerde Nederlands wordt hij uit
reactie juist nogal 'dun', met extra spanning uitgesproken zoals dat ook in
het Duits gebeurt. De r wordt wel de kameleon onder de klanken genoemd omdat hij op
zoveel verschillende manieren kan worden uitgesproken. Zoals we in de
bovenstaande paragrafen meer dan eens gezien hebben, kan hij ook de voor
afgaande klinker beïnvloeden, deze verlengen of er een andere kleur aan
geven. Een ouderwetse benaming ervoor is ratelklank. Deze benaming is in
ieder geval van toepassing op de tong-r: de tongpunt trilt daarbij achter de
tanden. Voor sommigen is dat nog altijd de echte r. Wie deze r niet heeft,
wordt er door hen van beticht de r niet te kunnen zeggen danwel een
spraakgebrek te hebben. Er is ook een r die achter in de mond gevormd
wordt en waarbij het de huig is die trilt. Deze r staat bekend als de brouw-r.
Beide komen in het Standaardnederlands voor. Mijn indruk is dat in het
Zuid-Hollands de tong-r vrij algemeen is. Het Haags heeft in ieder geval een
Standaardnederlands j, w
Over de j en de w valt in verband met het Zuid-Hollands weinig op te mer
ken. De belangrijkste bijzonderheid betreft Katwijk. Daar wordt de w op z'n
Engels uitgesproken, niet met de onderlip tegen de boventanden maar met beide lippen tegen elkaar (bilabiaal). We kunnen hem met een dubbele w
aanduiden: ww. Hoewel de Katwijkers door de visserij nogal eens met Engel
sen en Schotten in aanraking komen, hoeft hier geen Engelse invloed in het
spel te zijn. Een 'Engelse' ww wordt overigens ook voor Zandvoort, Noord
wijk en Egmond genoemd. Die ww is vroeger zeer algemeen te horen
geweest maar is alleen in Katwijk bewaard gebleven. Het is een hardnekkige
klank die je ook vaak kunt horen wanneer Katwijkers standaardtaal probe
ren te spreken.
Standaardnederlands I, r, n, m, ng, nj
Omdat er over de m, ng en nj weinig valt te melden, beperk ik me tot de I, r
en n.
De 'vloeiende' medeklinker I wordt in het Zuid-Hollands, zeker in de
noordelijke streken, nogal 'dik', met weinig spanning uitgesproken. Doordat
hij daardoor nogal oe-ach tig klinkt, hoor je nog maar nauwelijks verschil
tussen vernield en vernieuwd. In het geaffecteerde Nederlands wordt hij uit
reactie juist nogal 'dun', met extra spanning uitgesproken zoals dat ook in
het Duits gebeurt. De r wordt wel de kameleon onder de klanken genoemd omdat hij op
zoveel verschillende manieren kan worden uitgesproken. Zoals we in de
bovenstaande paragrafen meer dan eens gezien hebben, kan hij ook de voor
afgaande klinker beïnvloeden, deze verlengen of er een andere kleur aan
geven. Een ouderwetse benaming ervoor is ratelklank. Deze benaming is in
ieder geval van toepassing op de tong-r: de tongpunt trilt daarbij achter de
tanden. Voor sommigen is dat nog altijd de echte r. Wie deze r niet heeft,
wordt er door hen van beticht de r niet te kunnen zeggen danwel een
spraakgebrek te hebben. Er is ook een r die achter in de mond gevormd
wordt en waarbij het de huig is die trilt. Deze r staat bekend als de brouw-r.
Beide komen in het Standaardnederlands voor. Mijn indruk is dat in het
Zuid-Hollands de tong-r vrij algemeen is. Het Haags heeft in ieder geval een
zuid-Holleutels
brouw-r die heel dicht in de buurt van de ch-klank kan komen. Zo eet men in Den Haag een broodje tachtaach ̀ tartaar'. Maar een j- of w-achtige r wordt er ook gehoord, en wel na gesloten klinkers: biejtjes `biertjes', gehuuwd
(gehuurd', en hij kan na een sjwa ook helemaal verdwijnen: froeget `vroeger'. Bij een scriptie-onderzoek bleek dat het verschil tussen de ch-achtige r, bij-voorbeeld in kort, en de ch-klank, bijvoorbeeld in kocht, bewaard bleef door-dat de laatste klank extra hard werd uitgesproken. Een bijzondere r-klank kunnen we in Rotterdam en Leiden horen, tenminste wanneer hij achter een klinker of op het einde staat (stomerij, koper). (In het Leids wordt hij ook wel v66r een klinker gehoord.) Hij is moeilijk te beschrijven maar als we op het geluid afgaan, zouden we hem de krul-r kunnen noemen (hoewel het niet zeker is of de tongpunt er altijd bij naar achteren is gekruld).
Geaffecteerd sprekenden hebben vaak een brouw-r maar dan niet zo ch-
achtig als in het 'plat' Haags. Onder jongere geaffecteerd sprekenden, maar ook jongeren die niet geaffecteerd spreken, hoort men ook de `Gooise r', zo genoemd omdat wel verondersteld wordt dat hij zich vooral onder invloed van radio en televisie heeft verbreid. Merkwaardig genoeg lijkt deze r erg op de Leidse en de Rotterdamse r.
Bij de n is het opvallend dat hij vaak op het eind van het woord na een sjwa ontbreekt. Het zal de lezer al opgevallen zijn dat ik borste, murge, bokke
en vele andere woorden zonder <n> op het eind heb geschreven. In het spontane gesproken Standaardnederlands (althans van het westen) en ook in het Zuid-Hollands wordt die <n> namelijk meestal niet uitgesproken. Het is dus vooral een geschreven <n>. Als het volgende woord met een klinker begint, kun je de n nog wel horen, bijvoorbeeld in gevenenneme `geven en nemen'. En ook wel als de n tot de stam van het woord behoort: regen. De n
blijft zeker bewaard als het een werkwoordsstam betreft: ik teken en niet ik
teke, of als de sjwa die voorafgaat, een svarabhaktiklinker is: horen `hoorn) en niet hore. In gevenenneme ervoer men de n niet meer als behorende tot het werkwoord geven maar als een soort overgangsklank tussen de klinkers om het uitspreken gemakkelijker te maken. Daardoor konden zinsneden ont-staan als toen hoorden-ik dat lawaai voor (toen hoorde ik dat lawaai'. Maar ook de d komt als overgangsklank voor: wat doe-d-ik nou?
Oud Zuid-Hollands. Opmerkelijk is wat er in Oud-Hollands met de n v66r een tandmedeklinker (vooral na en 6) kon gebeuren: hij kon dan namelijk
66
zuüt-HD~
brouw-r die heel dicht in de buurt van de eh-klank kan komen. Zo eet men
in Den Haag een broodje taehtaaeh 'tartaar'. Maar een j- of w-achtige r
wordt er ook gehoord, en wel na gesloten klinkers: biejtjes 'biertjes', gehuuwd
'gehuurd', en hij kan na een sjwa ook helemaal verdwijnen: froegà 'vroeger'.
Bij een scriptie-onderzoek bleek dat het verschil tussen de eh-achtige r, bij
voorbeeld in kort, en de eh-klank, bijvoorbeeld in kocht, bewaard bleef door
dat de laatste klank extra hard werd uitgesproken. Een bijzondere r-klank
kunnen we in Rotterdam en Leiden horen, tenminste wanneer hij achter een
klinker of op het einde staat (stomerij, koper). (In het Leids wordt hij ook
wel vóór een klinker gehoord.) Hij is moeilijk te beschrijven maar als we op
het geluid afgaan, zouden we hem de krul-r kunnen noemen (hoewel het
niet zeker is of de tongpunt er altijd bij naar achteren is gekruld).
Geaffecteerd sprekenden hebben vaak een brouw-r maar dan niet zo eh
achtig als in het 'plat' Haags. Onder jongere geaffecteerd sprekenden, maar
ook jongeren die niet geaffecteerd spreken, hoort men ook de 'Gooise r', zo
genoemd omdat wel verondersteld wordt dat hij zich vooral onder invloed
van radio en televisie heeft verbreid. Merkwaardig genoeg lijkt deze r erg op
de Leidse en de Rotterdamse r. Bij de n is het opvallend dat hij vaak op het eind van het woord na een
sjwa ontbreekt. Het zal de lezer al opgevallen zijn dat ik borste, murge, bokke
en vele andere woorden zonder <n> op het eind heb geschreven. In het
spontane gesproken Standaardnederlands (althans van het westen) en ook in
het Zuid-Hollands wordt die <n> namelijk meestal niet uitgesproken. Het is
dus vooral een geschreven <n>. Als het volgende woord met een klinker
begint, kun je de n nog wel horen, bijvoorbeeld in gevenenneme 'geven en
nemen'. En ook wel als de n tot de stam van het woord behoort: regen. De n
blijft zeker bewaard als het een werkwoordsstam betreft: ik teken en niet ik
teke, of als de sjwa die voorafgaat, een svarabhaktiklinker is: horen 'hoorn' en
niet hore. In gevenenneme ervoer men de n niet meer als behorende tot het
werkwoord geven maar als een soort overgangsklank tussen de klinkers om
het uitspreken gemakkelijker te maken. Daardoor konden zinsneden ont
staan als toen hoorden-ik dat lawaai voor 'toen hoorde ik dat lawaai'. Maar
ook de d komt als overgangskiank voor: wat doe-d-ik nou?
Oud Zuid-Hollands. Opmerkelijk is wat er in Oud-Hollands met de n vóór
een tandmedeklinker (vooral na à en à) kon gebeuren: hij kon dan namelijk
66
zuüt-HD~
brouw-r die heel dicht in de buurt van de eh-klank kan komen. Zo eet men
in Den Haag een broodje taehtaaeh 'tartaar'. Maar een j- of w-achtige r
wordt er ook gehoord, en wel na gesloten klinkers: biejtjes 'biertjes', gehuuwd
'gehuurd', en hij kan na een sjwa ook helemaal verdwijnen: froegà 'vroeger'.
Bij een scriptie-onderzoek bleek dat het verschil tussen de eh-achtige r, bij
voorbeeld in kort, en de eh-klank, bijvoorbeeld in kocht, bewaard bleef door
dat de laatste klank extra hard werd uitgesproken. Een bijzondere r-klank
kunnen we in Rotterdam en Leiden horen, tenminste wanneer hij achter een
klinker of op het einde staat (stomerij, koper). (In het Leids wordt hij ook
wel vóór een klinker gehoord.) Hij is moeilijk te beschrijven maar als we op
het geluid afgaan, zouden we hem de krul-r kunnen noemen (hoewel het
niet zeker is of de tongpunt er altijd bij naar achteren is gekruld).
Geaffecteerd sprekenden hebben vaak een brouw-r maar dan niet zo eh
achtig als in het 'plat' Haags. Onder jongere geaffecteerd sprekenden, maar
ook jongeren die niet geaffecteerd spreken, hoort men ook de 'Gooise r', zo
genoemd omdat wel verondersteld wordt dat hij zich vooral onder invloed
van radio en televisie heeft verbreid. Merkwaardig genoeg lijkt deze r erg op
de Leidse en de Rotterdamse r. Bij de n is het opvallend dat hij vaak op het eind van het woord na een
sjwa ontbreekt. Het zal de lezer al opgevallen zijn dat ik borste, murge, bokke
en vele andere woorden zonder <n> op het eind heb geschreven. In het
spontane gesproken Standaardnederlands (althans van het westen) en ook in
het Zuid-Hollands wordt die <n> namelijk meestal niet uitgesproken. Het is
dus vooral een geschreven <n>. Als het volgende woord met een klinker
begint, kun je de n nog wel horen, bijvoorbeeld in gevenenneme 'geven en
nemen'. En ook wel als de n tot de stam van het woord behoort: regen. De n
blijft zeker bewaard als het een werkwoordsstam betreft: ik teken en niet ik
teke, of als de sjwa die voorafgaat, een svarabhaktiklinker is: horen 'hoorn' en
niet hore. In gevenenneme ervoer men de n niet meer als behorende tot het
werkwoord geven maar als een soort overgangsklank tussen de klinkers om
het uitspreken gemakkelijker te maken. Daardoor konden zinsneden ont
staan als toen hoorden-ik dat lawaai voor 'toen hoorde ik dat lawaai'. Maar
ook de d komt als overgangskiank voor: wat doe-d-ik nou?
Oud Zuid-Hollands. Opmerkelijk is wat er in Oud-Hollands met de n vóór
een tandmedeklinker (vooral na à en à) kon gebeuren: hij kon dan namelijk
66
D& klanken,
een ng worden. Een rest daarvan is mangele voor de `amandelen in je keel': m'n mangele worde geknipt Uit mandele (de begin-aa is dan al verdwenen) ontstaat mangdele en daaruit ontstaat doordat de d aan de ng geassimileerd (gelijkgemaakt) wordt, mangele. Een ander voorbeeld is mankel in schoer-
mankel (uitspraak: -mangkel) voor schoudermantel: mantel wordt mangtel en dat assimileert tot mankel (net als de ng wordt de k bij het harde gehemelte uitgesproken). Een derde voorbeeld is strang voor 'strand' op Voorne maar ook in Scheveningen. Voor laatstgenoemde plaats is me ook mongstere opge-geven. Maar na een i vinden we het verschijnsel ook, bijvoorbeeld in binge
voor (binden' (Oud-Beierland, 's-Gravendeel, Sliedrecht) met gebonge daarbij als verleden deelwoord, en na een è: grengel (Oud-Beierland; Voorne: gringel). Een voorbeeld met een i is ook de Scheveningse vorm dingsdag. Het gaat hier om een oud en verdwijnend zo niet verdwenen verschijnsel. Tegen-woordig ontstaat uit een korte klinker plus een n, vooral wanneer er een s volgt, een lange neusklinker. Mens klinkt dan net zo als het Franse mince.
Er kan ook aan het begin van het woord een n staan die er oorspronkelijk niet stond. Zo ken ik vanuit het oude Vlaardings (maar het wordt onder andere ook voor het Aalsmeers genoemd) het woord nemmer voor emmer.
Die n is het resultaat van wat we een misverstand zouden kunnen noemen. In het hedendaagse Hollands wordt in een zin als geef me 's een emmer tus-sen een en emmer een heel klein pauzetje gemaakt. In de oude uitspraak werden een en emmer echter aan elkaar uitgesproken: eenemmer. Die manier van uitspreken kunnen we nu nog wel in meer zuidelijke streken (Zeeland, Vlaanderen) horen: 't is moeilijk te onthouden klinkt daar dan als tis moeilijk
tontoude. Van het oude Vlaardings is de uitdrul(king van toft naar tooft 'van het Hof naar het Hoofd' bekend, een uitdrukking voor een geliefde wande-ling. Nu werd een neef, in een zin als ik heb daar een neef wonen, als eeneef
uitgesproken, dus in feite net zo als eenemmer. Omdat eeneef als `een neef' moest worden begrepen, ging men ook eenemmer begrijpen als `een nem-mer'. Dat dit inderdaad gebeurd was, bleek op het moment dat nemmer na een woord dat niet eindigt op een n, werd gebruikt: die nemmer. Op dezelfde manier moeten we ook narm verklaren. Het is onder andere bekend van Naaldwijk en het leeft ook voort in de Leidse straatnaam Narmsteeg. Het omgekeerde kon ook gebeuren. Zo begon het woord aak, dat we kennen van
rijn-aak, oorspronkelijk met een n zoals we nog aan het Duitse woord Nachen kunnen zien. Hier is dus eennaak `verkeerd' begrepen als (een aak'.
6 7
een ng worden. Een rest daarvan is mangele voor de 'amandelen in je keel':
m'n mangele worde geknipt. Uit mandele (de begin-aa is dan al verdwenen)
ontstaat mangdele en daaruit ontstaat doordat de d aan de ng geassimileerd
(gelijkgemaakt) wordt, mange!e. Een ander voorbeeld is manke! in schoer
manke! (uitspraak: -mangke!) voor schoudermantel: mantel wordt mangte! en
dat assimileert tot manke! (net als de ng wordt de k bij het harde gehemelte
uitgesproken). Een derde voorbeeld is strang voor 'strand' op Voorne maar
ook in Scheveningen. Voor laatstgenoemde plaats is me ook mongstere opge
geven. Maar na een i vinden we het verschijnsel ook, bijvoorbeeld in binge
voor 'binden' (Oud-Beierland, 's-Gravendeel, Sliedrecht) met gebonge daarbij
als verleden deelwoord, en na een è: grenge! (Oud-Beierland; Voorne:
gringel). Een voorbeeld met een i is ook de Scheveningse vorm dingsdag. Het
gaat hier om een oud en verdwijnend zo niet verdwenen verschijnsel. Tegen
woordig ontstaat uit een korte klinker plus een n, vooral wanneer er een s
volgt, een lange neusklinker. Mens klinkt dan net zo als het Franse mince.
Er kan ook aan het begin van het woord een n staan die er oorspronkelijk
niet stond. Zo ken ik vanuit het oude Vlaardings (maar het wordt onder
andere ook voor het Aalsmeers genoemd) het woord nemmer voor emmer.
Die n is het resultaat van wat we een misverstand zouden kunnen noemen.
In het hedendaagse Hollands wordt in een zin als geef me 's een emmer tus
sen een en emmer een heel klein pauzetje gemaakt. In de oude uitspraak
werden een en emmer echter aan elkaar uitgesproken: eenemmer. Die manier
van uitspreken kunnen we nu nog wel in meer zuidelijke streken (Zeeland,
Vlaanderen) horen: 't is moeilijk te onthouden klinkt daar dan als tis moeilijk
tontoude. Van het oude Vlaardings is de uitdrukking van toft naar tooft 'van
het Hof naar het Hoofd' bekend, een uitdrukking voor een geliefde wande
ling. Nu werd een neef, in een zin als ik heb daar een neef wonen, als eeneef
uitgesproken, dus in feite net zo als eenemmer. Omdat eeneef als 'een neef'
moest worden begrepen, ging men ook eenemmer begrijpen als 'een nem
mer'. Dat dit inderdaad gebeurd was, bleek op het moment dat nemmer na
een woord dat niet eindigt op een n, werd gebruikt: die nemmer. Op dezelfde
manier moeten we ook narm verklaren. Het is onder andere bekend van
Naaldwijk en het leeft ook voort in de Leidse straatnaam Narmsteeg. Het
omgekeerde kon ook gebeuren. Zo begon het woord aak, dat we kennen van
rijn-aak, oorspronkelijk met een n zoals we nog aan het Duitse woord
Nachen kunnen zien. Hier is dus een naak 'verkeerd' begrepen als 'een aak'.
een ng worden. Een rest daarvan is mangele voor de 'amandelen in je keel':
m'n mangele worde geknipt. Uit mandele (de begin-aa is dan al verdwenen)
ontstaat mangdele en daaruit ontstaat doordat de d aan de ng geassimileerd
(gelijkgemaakt) wordt, mange!e. Een ander voorbeeld is manke! in schoer
manke! (uitspraak: -mangke!) voor schoudermantel: mantel wordt mangte! en
dat assimileert tot manke! (net als de ng wordt de k bij het harde gehemelte
uitgesproken). Een derde voorbeeld is strang voor 'strand' op Voorne maar
ook in Scheveningen. Voor laatstgenoemde plaats is me ook mongstere opge
geven. Maar na een i vinden we het verschijnsel ook, bijvoorbeeld in binge
voor 'binden' (Oud-Beierland, 's-Gravendeel, Sliedrecht) met gebonge daarbij
als verleden deelwoord, en na een è: grenge! (Oud-Beierland; Voorne:
gringel). Een voorbeeld met een i is ook de Scheveningse vorm dingsdag. Het
gaat hier om een oud en verdwijnend zo niet verdwenen verschijnsel. Tegen
woordig ontstaat uit een korte klinker plus een n, vooral wanneer er een s
volgt, een lange neusklinker. Mens klinkt dan net zo als het Franse mince.
Er kan ook aan het begin van het woord een n staan die er oorspronkelijk
niet stond. Zo ken ik vanuit het oude Vlaardings (maar het wordt onder
andere ook voor het Aalsmeers genoemd) het woord nemmer voor emmer.
Die n is het resultaat van wat we een misverstand zouden kunnen noemen.
In het hedendaagse Hollands wordt in een zin als geef me 's een emmer tus
sen een en emmer een heel klein pauzetje gemaakt. In de oude uitspraak
werden een en emmer echter aan elkaar uitgesproken: eenemmer. Die manier
van uitspreken kunnen we nu nog wel in meer zuidelijke streken (Zeeland,
Vlaanderen) horen: 't is moeilijk te onthouden klinkt daar dan als tis moeilijk
tontoude. Van het oude Vlaardings is de uitdrukking van toft naar tooft 'van
het Hof naar het Hoofd' bekend, een uitdrukking voor een geliefde wande
ling. Nu werd een neef, in een zin als ik heb daar een neef wonen, als eeneef
uitgesproken, dus in feite net zo als eenemmer. Omdat eeneef als 'een neef'
moest worden begrepen, ging men ook eenemmer begrijpen als 'een nem
mer'. Dat dit inderdaad gebeurd was, bleek op het moment dat nemmer na
een woord dat niet eindigt op een n, werd gebruikt: die nemmer. Op dezelfde
manier moeten we ook narm verklaren. Het is onder andere bekend van
Naaldwijk en het leeft ook voort in de Leidse straatnaam Narmsteeg. Het
omgekeerde kon ook gebeuren. Zo begon het woord aak, dat we kennen van
rijn-aak, oorspronkelijk met een n zoals we nog aan het Duitse woord
Nachen kunnen zien. Hier is dus een naak 'verkeerd' begrepen als 'een aak'.
zu.141-ttollaock
Misschien dat op een dergelijke manier Katwijks en Schevenings iet cniet' zijn n kwijt is geraakt.
Standaardnederlands p, b, t, d, k
Mijn indruk is dat deze medeklinkers, vooral aan het woordbegin, in het moderne Zuid-Hollands nogal hard kunnen worden uitgesproken. De b en de d gaan dan in de richting van de p en de t terwijl de p, t en k een lichte h-klank (aspiratie) erbij krijgen: ph, th en kh. Ik noteerde eens het zinnetje: dat zijn we toen blijve dtoordoen, mette Phase en mette Phinkstere.
Een p en een s kunnen als ze vlak naast elkaar staan, gemakkelijk van plaats wisselen. Zo komt naast gesp geps voor en naast wesp weps, en omge-keerd ook naast rups rusp. Het laatste kan een hypercorrectie zijn: men denkt dat ps verkeerd is en dat het sp moet zijn en verandert ps ook waar deze combinatie correct is. Het stuivertje wisselen van klanken wordt meta-
thesis (met klemtoon op de a) genoemd. De t kan gemakkelijk op het eind van een woord verschijnen waar hij oor-
spronkelijk niet stond of hij kan daar ook gemakkelijk verdwijnen. Het eer-ste heet met een Griekse term paragoge (met klemtoon op de o), het tweede met een Latijnse term deletie. Voorbeelden van paragoge zijn dubbelt, enkelt,
kikkert, wegt (en het hierboven genoemde oud-Vlaardingse oft 'hon. Een voorbeeld van t-deletie is het al besproken krek uit correct. T-deletie vinden we vooral in de (grotere) steden, onder andere in Dordrech. Maar als oud-Vlaardinger ben ik ook weleens op een gedeleerde t betrapt toen ik bij de slager een briefje met daarop geschreven gehak inleverde. Naar de t-deletie
in het Leids is onderzoek gedaan. Daarbij bleek onder andere dat na een
plofklank als een p meer gedeleerd wordt dan na een glijklank als een ch, dus meer in stipt dan in knecht. Maar in knecht gebeurt het weer meer dan wan-neer er bijvoorbeeld een r of een / voorafgaat zoals in kaart en held, of een
klinker zoals in boot. Van het laatste kan het woordje nie in bijvoorbeeld da wee'k nie een voorbeeld zijn, maar dan gaat het wel om een heel frequent
gebruikt woordje dat met weinig nadruk in de zin wordt gebruikt (let ook
op da en wee waarin de slot-t is weggeassimileerd). De d blijkt een niet erg standvastige klank te zijn: hij kan tussen klinkers
gemakkelijk verdwijnen of in een j of w overgaan. Die gevallen zijn ook heel
goed bekend vanuit de (vooral gesproken) standaardtaal: mee uit mede, glije
68
Misschien dat op een dergelijke manier Katwijks en Schevenings iet 'niet'
zijn n kwijt is geraakt.
Standaardnederlands p, b, t, d, k
Mijn indruk is dat deze medeklinkers, vooral aan het woordbegin, in het
moderne Zuid-Hollands nogal hard kunnen worden uitgesproken. De b en
de d gaan dan in de richting van de p en de t terwijl de p, t en k een lichte
h-klank (aspiratie) erbij krijgen: ph, f' en kh• Ik noteerde eens het zinnetje:
dat zijn we toen blijve dtoordtoen, mette phase en mette phinkstere.
Een p en een s kunnen als ze vlak naast elkaar staan, gemakkelijk van
plaats wisselen. Zo komt naast gesp geps voor en naast wesp weps, en omge
keerd ook naast rups rusp. Het laatste kan een hypercorrectie zijn: men
denkt dat ps verkeerd is en dat het sp moet zijn en verandert ps ook waar
deze combinatie correct is. Het stuivertje wisselen van klanken wordt meta
thesis (met klemtoon op de a) genoemd.
De t kan gemakkelijk op het eind van een woord verschijnen waar hij oor
spronkelijk niet stond of hij kan daar ook gemakkelijk verdwijnen. Het eer
ste heet met een Griekse term paragoge (met klemtoon op de 0), het tweede
met een Latijnse term deletie. Voorbeelden van paragoge zijn dubbelt, enkelt,
kikkert, wegt (en het hierboven genoemde oud-Vlaardingse oft'hof'). Een
voorbeeld van t-deletie is het al besproken krek uit correct. T-deletie vinden
we vooral in de (grotere) steden, onder andere in Dordrech. Maar als oud
Vlaardinger ben ik ook weleens op een gedeleerde t betrapt toen ik bij de
slager een briefje met daarop geschreven gehak inleverde. Naar de t-deletie
in het Leids is onderzoek gedaan. Daarbij bleek onder andere dat na een
plofklank als een p meer gedeleerd wordt dan na een glijklank als een ch, dus
meer in stipt dan in knecht. Maar in knecht gebeurt het weer meer dan wan
neer er bijvoorbeeld een r of een I voorafgaat zoals in kaart en held, of een
klinker zoals in boot. Van het laatste kan het woordje nie in bijvoorbeeld dà
wee'k nie een voorbeeld zijn, maar dan gaat het wel om een heel frequent
gebruikt woordje dat met weinig nadruk in de zin wordt gebruikt (let ook
op dà en wee waarin de slot-t is weggeassimileerd).
De d blijkt een niet erg standvastige klank te zijn: hij kan tussen klinkers
gemakkelijk verdwijnen of in een j of w overgaan. Die gevallen zijn ook heel
goed bekend vanuit de (vooral gesproken) standaardtaal: mee uit mede, glije
68
Misschien dat op een dergelijke manier Katwijks en Schevenings iet 'niet'
zijn n kwijt is geraakt.
Standaardnederlands p, b, t, d, k
Mijn indruk is dat deze medeklinkers, vooral aan het woordbegin, in het
moderne Zuid-Hollands nogal hard kunnen worden uitgesproken. De b en
de d gaan dan in de richting van de p en de t terwijl de p, t en k een lichte
h-klank (aspiratie) erbij krijgen: ph, f' en kh• Ik noteerde eens het zinnetje:
dat zijn we toen blijve dtoordtoen, mette phase en mette phinkstere.
Een p en een s kunnen als ze vlak naast elkaar staan, gemakkelijk van
plaats wisselen. Zo komt naast gesp geps voor en naast wesp weps, en omge
keerd ook naast rups rusp. Het laatste kan een hypercorrectie zijn: men
denkt dat ps verkeerd is en dat het sp moet zijn en verandert ps ook waar
deze combinatie correct is. Het stuivertje wisselen van klanken wordt meta
thesis (met klemtoon op de a) genoemd.
De t kan gemakkelijk op het eind van een woord verschijnen waar hij oor
spronkelijk niet stond of hij kan daar ook gemakkelijk verdwijnen. Het eer
ste heet met een Griekse term paragoge (met klemtoon op de 0), het tweede
met een Latijnse term deletie. Voorbeelden van paragoge zijn dubbelt, enkelt,
kikkert, wegt (en het hierboven genoemde oud-Vlaardingse oft'hof'). Een
voorbeeld van t-deletie is het al besproken krek uit correct. T-deletie vinden
we vooral in de (grotere) steden, onder andere in Dordrech. Maar als oud
Vlaardinger ben ik ook weleens op een gedeleerde t betrapt toen ik bij de
slager een briefje met daarop geschreven gehak inleverde. Naar de t-deletie
in het Leids is onderzoek gedaan. Daarbij bleek onder andere dat na een
plofklank als een p meer gedeleerd wordt dan na een glijklank als een ch, dus
meer in stipt dan in knecht. Maar in knecht gebeurt het weer meer dan wan
neer er bijvoorbeeld een r of een I voorafgaat zoals in kaart en held, of een
klinker zoals in boot. Van het laatste kan het woordje nie in bijvoorbeeld dà
wee'k nie een voorbeeld zijn, maar dan gaat het wel om een heel frequent
gebruikt woordje dat met weinig nadruk in de zin wordt gebruikt (let ook
op dà en wee waarin de slot-t is weggeassimileerd).
De d blijkt een niet erg standvastige klank te zijn: hij kan tussen klinkers
gemakkelijk verdwijnen of in een j of w overgaan. Die gevallen zijn ook heel
goed bekend vanuit de (vooral gesproken) standaardtaal: mee uit mede, glije
68
D&Ickutice*
uit glijden, houwe uit houden, goeie, rooie, kwaaie uit goede, rode, kwade.
Maar er zijn ook gevallen die in de standaardtaal minder geaccepteerd zijn, bijvoorbeeld dalijk uit dadelijk. En zeker niet geaccepteerd zijn brooie voor 'broden' en hoeie voor `hoeden'. Voor de jaren dertig van de vorige eeuw gold voor Rotterdam echter nog dat ook deftige inwoners zich onmogelijk stijf voelden wanneer ze broden of hoeden zeiden. Maar nu zul je deze vormen
ook in het dialect niet gauw meer horen. Bloeie voor `bloeden' zou ik daar-
voor nog niet willen uitsluiten. Aardig is dat bij dit woord de j in de ver-
voegde vormen is doorgedrongen: mijn vinger bloeit. In de afkeuring van deze vormen kan een rol spelen dat men het onderscheid met bloeien (van
planten) wil handhaven.
Er kan ook weleens een d bij komen, vooral tussen een r en een r. Dat
kennen we ook uit de standaardtaal: de vergrotende trap van raar is immers
niet rarer maar raarder. Standaardtaal is ook diender met een d tussen n en r.
Heel vaak is zo'n d tussen n en r of tussen / en r in de standaardtaal niet
geaccepteerd, maar is hij wel heel gewoon in het Hollands: schoonder, kaal-
der.
Standaardnederlands f, v, z, s, g, ch
Een recent toegenomen verschijnsel is het stemloos worden van de v, z en g
vooral aan het begin van een woord. Het resultaat is een f, s of eh of in eerste
instantie iets dat ertussenin ligt. De indruk is dat deze verstemlozing uit het noorden (Amsterdam, Haarlem) afkomstig is. In ieder geval valt ze daar nog
altijd het meeste op. Bij een werkgroepsonderzoek in 1986 bleek dat Vlaar-
dingen minder verstemlozing heeft dan Rotterdam en deze stad weer minder
dan Haarlem. En bij een ander onderzoek bleek dat in Nieuw Vennep en
Uithoorn (inclusief De Kwakel), even ten noorden van de provinciegrens, de
verstemlozing op 5 3 °/o uitkomt maar in Ter Aar en Nieuw-Vennep, ten zui-
den ervan, op 14%. Winkler (1874) noemde al een `sterk rochelende uit-
spraak der g', die zijns inziens aan alle Hollandse tongvallen eigen is, speciaal
aan die van de steden Amsterdam en Haarlem. Blijkbaar gaat de g in de ver-
stemlozing voorop, met als gevolg dat heden ten dage aan het begin van een woord niet meer g maar eh wordt uitgesproken, 66k in de standaardtaal.
Winkler noemt overigens ook al s voor z en wel voor de Zaanstreek. Speciaal
Amsterdam staat nu om die s en om f voor v bekend. Doordat in Amster-
69
uit glijden, houwe uit houden, goeie, rooie, kwaaie uit goede, rode, kwade.
Maar er zijn ook gevallen die in de standaardtaal minder geaccepteerd zijn,
bijvoorbeeld dalijk uit dadelijk. En zeker niet geaccepteerd zijn brooie voor
'broden' en hoeie voor 'hoeden'. Voor de jaren dertig van de vorige eeuw gold
voor Rotterdam echter nog dat ook deftige inwoners zich onmogelijk stijf
voelden wanneer ze broden of hoeden zeiden. Maar nu zul je deze vormen
ook in het dialect niet gauw meer horen. Bloeie voor 'bloeden' zou ik daar
voor nog niet willen uitsluiten. Aardig is dat bij dit woord de j in de ver
voegde vormen is doorgedrongen: mijn vinger bloeit. In de afkeuring van
deze vormen kan een rol spelen dat men het onderscheid met bloeien (van
planten) wil handhaven.
Er kan ook weleens een d bij komen, vooral tussen een r en een r. Dat
kennen we ook uit de standaardtaal: de vergrotende trap van raar is immers
niet rarer maar raarder. Standaardtaal is ook diender met een d tussen n en r.
Heel vaak is zo'n d tussen n en r of tussen I en r in de standaardtaal niet
geaccepteerd, maar is hij wel heel gewoon in het Hollands: sehoonder, kaal
der.
Standaardnederlands f, v, z, s, g, eh
Een recent toegenomen verschijnsel is het stemloos worden van de v, z en g vooral aan het begin van een woord. Het resultaat is een f, s of eh of in eerste
instantie iets dat ertussenin ligt. De indruk is dat deze verstemlozing uit het
noorden (Amsterdam, Haarlem) afkomstig is. In ieder geval valt ze daar nog
altijd het meeste op. Bij een werkgroepsonderzoek in 1986 bleek dat Vlaar
dingen minder verstemlozing heeft dan Rotterdam en deze stad weer minder
dan Haarlem. En bij een ander onderzoek bleek dat in Nieuw Vennep en
Uithoorn (inclusief De Kwakel), even ten noorden van de provinciegrens, de
verstemlozing op 53% uitkomt maar in Ter Aar en Nieuw-Vennep, ten zui
den ervan, op 14%. Winkler (1874) noemde al een 'sterk rochelende uit
spraak der g, die zijns inziens aan alle Hollandse tongvallen eigen is, speciaal
aan die van de steden Amsterdam en Haarlem. Blijkbaar gaat de g in de ver
stemlozing voorop, met als gevolg dat heden ten dage aan het begin van een
woord niet meer g maar eh wordt uitgesproken, óók in de standaardtaal.
Winkler noemt overigens ook al s voor z en wel voor de Zaanstreek. Speciaal
Amsterdam staat nu om die s en om f voor v bekend. Doordat in Amster-
uit glijden, houwe uit houden, goeie, rooie, kwaaie uit goede, rode, kwade.
Maar er zijn ook gevallen die in de standaardtaal minder geaccepteerd zijn,
bijvoorbeeld dalijk uit dadelijk. En zeker niet geaccepteerd zijn brooie voor
'broden' en hoeie voor 'hoeden'. Voor de jaren dertig van de vorige eeuw gold
voor Rotterdam echter nog dat ook deftige inwoners zich onmogelijk stijf
voelden wanneer ze broden of hoeden zeiden. Maar nu zul je deze vormen
ook in het dialect niet gauw meer horen. Bloeie voor 'bloeden' zou ik daar
voor nog niet willen uitsluiten. Aardig is dat bij dit woord de j in de ver
voegde vormen is doorgedrongen: mijn vinger bloeit. In de afkeuring van
deze vormen kan een rol spelen dat men het onderscheid met bloeien (van
planten) wil handhaven.
Er kan ook weleens een d bij komen, vooral tussen een r en een r. Dat
kennen we ook uit de standaardtaal: de vergrotende trap van raar is immers
niet rarer maar raarder. Standaardtaal is ook diender met een d tussen n en r.
Heel vaak is zo'n d tussen n en r of tussen I en r in de standaardtaal niet
geaccepteerd, maar is hij wel heel gewoon in het Hollands: sehoonder, kaal
der.
Standaardnederlands f, v, z, s, g, eh
Een recent toegenomen verschijnsel is het stemloos worden van de v, z en g vooral aan het begin van een woord. Het resultaat is een f, s of eh of in eerste
instantie iets dat ertussenin ligt. De indruk is dat deze verstemlozing uit het
noorden (Amsterdam, Haarlem) afkomstig is. In ieder geval valt ze daar nog
altijd het meeste op. Bij een werkgroepsonderzoek in 1986 bleek dat Vlaar
dingen minder verstemlozing heeft dan Rotterdam en deze stad weer minder
dan Haarlem. En bij een ander onderzoek bleek dat in Nieuw Vennep en
Uithoorn (inclusief De Kwakel), even ten noorden van de provinciegrens, de
verstemlozing op 53% uitkomt maar in Ter Aar en Nieuw-Vennep, ten zui
den ervan, op 14%. Winkler (1874) noemde al een 'sterk rochelende uit
spraak der g, die zijns inziens aan alle Hollandse tongvallen eigen is, speciaal
aan die van de steden Amsterdam en Haarlem. Blijkbaar gaat de g in de ver
stemlozing voorop, met als gevolg dat heden ten dage aan het begin van een
woord niet meer g maar eh wordt uitgesproken, óók in de standaardtaal.
Winkler noemt overigens ook al s voor z en wel voor de Zaanstreek. Speciaal
Amsterdam staat nu om die s en om f voor v bekend. Doordat in Amster-
zuid-Ho llaitels
dam en ook wel in een ruimer gebied de s wat sj-achtig wordt uitgesproken (een zogeheten natte s), klinkt zon in het Amsterdams bijna hetzelfde als Sjon (voor John). Vandaar dan ook dat een Amsterdamse grootmoeder verte-derd van haar kleinzoon kon zeggen: hij heet niet alleen Sjon, het is ook een sjon. De hypercorrecties ontbreken niet. Zo kunnen we een Amsterdammer wel zuiker horen uitspreken omdat hij bang is om een `verkeerde' s te zeggen. (Zout, waarin de z 'correct' is, kan hierbij ook van invloed zijn.)
Oud Zuid-Hollands. Voor de combinatie cht vinden we soms nog de oude combinatie ft waaruit cht in veel gevallen is ontstaan. In 2.4 is deze klank-overgang al besproken. Zie hierbij ook de kaartjes 3 en 4. Voorbeelden uit het Katwijks zijn afterhuis, (e)koft, koft, skaft 'schacht'. In de buurt van Oud-Beierland werd nog op het eind van de negentiende eeuw zoft voor zacht gebruikt (voor ei in plaats van et zie hierboven). Het wordt ook voor Sliedrecht vermeld.
De combinatie sch- is ontstaan uit sk-. In Noord-Holland is die oude combinatie nog vaak te horen maar niet in Zandvoort en Aalsmeer, wel weer in de Zuid-Hollandse plaatsen Noordwijk en Katwijk. Zie kaart 5. Oor-spronkelijk moet het hele Hollandse gebied sk- gehad hebben. Aardig zijn de hypercorrecties die bij Katwijkers te horen zijn als ze standaardtaal proberen te spreken. Zo hebben ze het bijvoorbeeld over de golf van Bischaje terwijl ze `de golf van Biskaje' bedoelen. Een hypercorrectie binnen het dialect, een zogeheten hyperdialectisme, is Katwijks nieuwskierig. Dat moet immers als `nieuws-gierig' worden begrepen en niet als `nieuw-schierig'. Voor Amster-dam, waar de sk- nog niet zo lang geleden is verdwenen, is genoteerd iskevaarlijk voor (is gevaarlijk'.
4.4 Klankbeeld
Ter afsluiting nog iets over een belangrijk verschijnsel waarover helaas niet veel valt te zeggen omdat er praktisch nog geen onderzoek naar is gedaan. Ik duid het maar aan met de term (algemeen) klankbeeld. Een aspect daarvan is de intonatie, de melodie waarop de zinnen worden uitgesproken. Maar we kunnen ook aan andere aspecten denken: luidheid, spreektempo, opvallende klankeigenschappen. Wat de intonatie betreft, ieder kan wel een dialect noe-men dat als `zangerig' overkomt. Waar dat precies in zit, is niet duidelijk.
70
Zuid-Holiluttk
dam en ook wel in een ruimer gebied de s wat sj-achtig wordt uitgesproken
(een zogeheten natte s), klinkt zon in het Amsterdams bijna hetzelfde als
Sjon (voor John). Vandaar dan ook dat een Amsterdamse grootmoeder verte
derd van haar kleinzoon kon zeggen: hij heet niet alleen Sjon, het is ook een
sjon. De hypercorrecties ontbreken niet. Zo kunnen we een Amsterdammer
wel zuiker horen uitspreken omdat hij bang is om een 'verkeerde' s te zeggen.
(Zout, waarin de z 'correct' is, kan hierbij ook van invloed zijn.)
Oud Zuid-Hollands. Voor de combinatie cht vinden we soms nog de oude
combinatie ft waaruit cht in veel gevallen is ontstaan. In 2.4 is deze klank
overgang al besproken. Zie hierbij ook de kaartjes 3 en 4. Voorbeelden uit
het Katwijks zijn afterhuis, (e)koft, koft, skaft 'schacht'. In de buurt van
Oud-Beierland werd nog op het eind van de negentiende eeuw zoft voor
zacht gebruikt (voor à in plaats van à zie hierboven). Het wordt ook voor
Sliedrecht vermeld.
De combinatie sch- is ontstaan uit sk-. In Noord-Holland is die oude
combinatie nog vaak te horen maar niet in Zandvoort en Aalsmeer, wel weer
in de Zuid-Hollandse plaatsen Noordwijk en Katwijk. Zie kaart 5. Oor
spronkelijk moet het hele Hollandse gebied sk- gehad hebben. Aardig zijn de
hypercorrecties die bij Katwijkers te horen zijn als ze standaardtaal proberen
te spreken. Zo hebben ze het bijvoorbeeld over de golf van Bischaje terwijl ze
'de golf van Biskaje' bedoelen. Een hypercorrectie binnen het dialect, een
zogeheten hyperdialectisme, is Katwijks nieuwskierig. Dat moet immers als
'nieuws-gierig' worden begrepen en niet als 'nieuw-schierig'. Voor Amster
dam, waar de sk- nog niet zo lang geleden is verdwenen, is genoteerd
iskevaarlijk voor 'is gevaarlijk'.
4.4 Klankbeeld
Ter afsluiting nog iets over een belangrijk verschijnsel waarover helaas niet
veel valt te zeggen omdat er praktisch nog geen onderzoek naar is gedaan. Ik
duid het maar aan met de term (algemeen) klankbeeld. Een aspect daarvan is
de intonatie, de melodie waarop de zinnen worden uitgesproken. Maar we
kunnen ook aan andere aspecten denken: luidheid, spreektempo, opvallende
klankeigenschappen. Wat de intonatie betreft, ieder kan wel een dialect noe
men dat als 'zangerig' overkomt. Waar dat precies in zit, is niet duidelijk.
70
Zuid-Holiluttk
dam en ook wel in een ruimer gebied de s wat sj-achtig wordt uitgesproken
(een zogeheten natte s), klinkt zon in het Amsterdams bijna hetzelfde als
Sjon (voor John). Vandaar dan ook dat een Amsterdamse grootmoeder verte
derd van haar kleinzoon kon zeggen: hij heet niet alleen Sjon, het is ook een
sjon. De hypercorrecties ontbreken niet. Zo kunnen we een Amsterdammer
wel zuiker horen uitspreken omdat hij bang is om een 'verkeerde' s te zeggen.
(Zout, waarin de z 'correct' is, kan hierbij ook van invloed zijn.)
Oud Zuid-Hollands. Voor de combinatie cht vinden we soms nog de oude
combinatie ft waaruit cht in veel gevallen is ontstaan. In 2.4 is deze klank
overgang al besproken. Zie hierbij ook de kaartjes 3 en 4. Voorbeelden uit
het Katwijks zijn afterhuis, (e)koft, koft, skaft 'schacht'. In de buurt van
Oud-Beierland werd nog op het eind van de negentiende eeuw zoft voor
zacht gebruikt (voor à in plaats van à zie hierboven). Het wordt ook voor
Sliedrecht vermeld.
De combinatie sch- is ontstaan uit sk-. In Noord-Holland is die oude
combinatie nog vaak te horen maar niet in Zandvoort en Aalsmeer, wel weer
in de Zuid-Hollandse plaatsen Noordwijk en Katwijk. Zie kaart 5. Oor
spronkelijk moet het hele Hollandse gebied sk- gehad hebben. Aardig zijn de
hypercorrecties die bij Katwijkers te horen zijn als ze standaardtaal proberen
te spreken. Zo hebben ze het bijvoorbeeld over de golf van Bischaje terwijl ze
'de golf van Biskaje' bedoelen. Een hypercorrectie binnen het dialect, een
zogeheten hyperdialectisme, is Katwijks nieuwskierig. Dat moet immers als
'nieuws-gierig' worden begrepen en niet als 'nieuw-schierig'. Voor Amster
dam, waar de sk- nog niet zo lang geleden is verdwenen, is genoteerd
iskevaarlijk voor 'is gevaarlijk'.
4.4 Klankbeeld
Ter afsluiting nog iets over een belangrijk verschijnsel waarover helaas niet
veel valt te zeggen omdat er praktisch nog geen onderzoek naar is gedaan. Ik
duid het maar aan met de term (algemeen) klankbeeld. Een aspect daarvan is
de intonatie, de melodie waarop de zinnen worden uitgesproken. Maar we
kunnen ook aan andere aspecten denken: luidheid, spreektempo, opvallende
klankeigenschappen. Wat de intonatie betreft, ieder kan wel een dialect noe
men dat als 'zangerig' overkomt. Waar dat precies in zit, is niet duidelijk.
70
IMMIIIMMWMW..eradir-"WW".7001 tommarermaysimisiam aniamamismanunteaumni IMMT4111111101111HOMMIMIKIMMI WE 110111182111111111111111111lit 111111111111111 MW PAPKIIIIMMIMPEAMMIANII 11111111MiaMMISIVIrairinellUMMO MM ME AMMIMPAIMMIMIn UMW MINAMMINIMMILTETAMIIETA MOE
inhiniannermstmeim a abili CtIMMtageAUWWWWArlIN MANUMWMINUMAICANIOM
AMONWPOOMMIMOR,IMI ......AMMEMWROMMUMWOMM^M.
mommumummoms&aplIr4ACWWWWWMIAMMEN simmummirommwe.lasawswhiammummumm mommommanmusammmernowasmonamm 115111111150111510,11M011411 WWWWWWWWNMOOWNMONWere 010,11MMENUMM IMMIMMONWINLIMIUMMAVIMINIMMILEUMMIMPIMMOINIMMI WWWWWWIEMMUMOWJEMMOMMIONWPMEMMUP MWWWWW&MMOMMUMMINMEMMWOMMEWMOMM VMMWWWWMOMMMMEMMINOMMONNUMMEMOM FAMMOIWWWWW7NrowAMMMUMMMUMMEIMMEWM mommerammwm sermorummummommaima ummaummosimommmemwamemomminsam mmmaimummilammingweemmommema imaimmimmemmummommummumappmmomm
WEIJNEN 1966 uitslaande kaart
SK IN ANLA
De, Woken-
Kaart 5. -sk in plaats van -sch. Uit: A. Weijnen, Nederlandse Dialectkunde, Assen, Van Gorcum, uit-
slaande kaart.
Winkler kent die kwalificatie aan de kustdialecten en het Vlaardings toe.
Het Zuid-Hollands wordt ook wel `lijzig' genoemd. Dat moet met het
spreektempo verband houden. Winkler (1874) betichtte sommige Zuid-Hol-
landse dialecten daar al van. Het lamlendige' Haags had volgens hem, even-
als het Leids van de leessen wever (zie hierboven), een sleperig-slaperige
manier van uitspreken. Ook het Amsterdams en het Haarlems komen er bij
hem niet best van af, in tegenstelling tot het `Strandhollands' (van de kust-
plaatsen) en het Maashollands (onder andere van Rotterdam). Daarin komt
het `flauwe, laffe, lijmerige en gekunstelde' van andere Hollandse tongvallen
niet voor. Het lijkt erop dat Winkler het vooral op het moderne Zuid-Hol-
lands, dat toen bezig was te ontstaan, gemunt heeft.
71
WEIJNEN 1966 uitslaande kaart
--L /\ ,....
.-
" 1\
!--C
M
t::. -~ - -
-'\.
YI I ~ '1
Kaart 5. -sk in plaats van -seh. Uit: A. Weijnen, Nederlandse Dialectkunde, Assen, Van Goreurn, uit
slaande kaart.
WinkIer kent die kwalificatie aan de kustdialecten en het Vlaardings toe.
Het Zuid-Hollands wordt ook wel 'lijzig' genoemd. Dat moet met het
spreektempo verband houden. WinkIer (1874) betichtte sommige Zuid-Hol
landse dialecten daar al van. Het 'lamlendige' Haags had volgens hem, even
als het Leids van de lèèssen wever (zie hierboven), een sleperig-slaperige
manier van uitspreken. Ook het Amsterdams en het Haarlems komen er bij
hem niet best van af, in tegenstelling tot het 'Strandhollands' (van de kust
plaatsen) en het Maashollands (onder andere van Rotterdam). Daarin komt
het 'flauwe, laffe, lijmerige en gekunstelde' van andere Hollandse tongvallen
niet voor. Het lijkt erop dat WinkIer het vooral op het moderne Zuid-Hol
lands, dat toen bezig was te ontstaan, gemunt heeft.
71
WEIJNEN 1966 uitslaande kaart
o ./1\
.-I~
III
h. ::/1' : . ."\-.
I •
\
./ , '\[\ c , (
- ~ -~ l Ir.tI:J 'J
L -, , ~ ,
J !>
) . ~ . ')
I J
-,
(
f - ç -~
~ IJ 1<::
IJ 1'\
...,
Kaart 5. -sk in plaats van -seh. Uit: A. Weijnen, Nederlandse Dialeetkunde, Assen, Van Gorcum, uit
slaa nde kaart.
Winkler kent die kwalificatie aan de kustdialecten en het Vlaardings toe.
Het Zuid-Hollands wordt ook wel 'lijzig' genoemd. Dat moet met het
spreektempo verband houden. Winkler (1874) betichtte sommige Zuid-Hol
landse dialecten daar al van. Het 'lamlendige' Haags had volgens hem, even
als het Leids van de lèèssen wever (zie hierboven), een sleperig-slaperige
manier van uitspreken. Ook het Amsterdams en het Haarlems komen er bij
hem niet best van af, in tegenstelling tot het 'Strandhollands' (van de kust
plaatsen) en het Maashollands (onder andere van Rotterdam). Daarin komt
het 'flauwe, laffe, lijmerige en gekunstelde' van andere Hollandse tongvallen
niet voor. Het lijkt erop dat Winkler het vooral op het moderne Zuid-Hol
lands, dat toen bezig was te ontstaan, gemunt heeft.
71
zuid-liollands
Winkler lijkt bij zijn oordelen ook door bepaalde klankeigenschappen beinvloed te zijn. Voor het Haags kunnen de lange eenklanken voor ei, ui, ou
in het spel zijn. In ieder geval schrijft hij: 'Men moet een echt haagsch kameniertje, de nieuwe zijden japon van haar "mevrouw" hebben hooren bewonderen met den uitroep: wat reuist die zzèè! (wat ruischt die zijde) om zich van het gekunstelde, lamlendige van den haagschen tongval een begrip te kunnen maken: De lange ids voor ui en de lange èè voor ei leveren dus voor Winkler een belangrijke bijdrage aan het lamlendige karakter van het Haags. Hij noemt deze tongval ook gekunsteld, wat erop zou kunnen wijzen dat hij die ids en èè als pogingen beschouwt om een beschaafde stadstaal te spreken. Het wordt uit de gekozen bewoordingen wel duidelijk dat Winkler niet alleen maar objectief beschrijft wat hij hoort maar daar ook erg subjec-tief op reageert. Hij was een Fries en hij beoordeelde alles wat hij hoorde, naar de voor hem aangename klanken van deze taal.
Dat het Zuid-Hollands een lijzige indruk maakt, kan ook nog door andere klankeigenaardigheden in de hand gewerkt worden. Hollandse woorden zijn vaak wat langer dan elders het geval is. Denk bijvoorbeeld aan een te sterke svarabhaktiklinker zoals in Allekemadelaan, aan verkleinwoorden als borretje,
paretje, wieletje, bloemetje, aan gane-me voor 'gam we' of azze-me nou 's voor `als we nu eens' enzovoort. Het is me ook weleens opgevallen dat korte klin-kers betrekkelijk lang kunnen worden uitgesproken: ik ging na de staid voor
een nieuw petak `ik ging naar de stad voor een nieuw pak', waarbij op de eta de toon eerst naar boven en dan weer naar beneden gaat. De vraag blijft daarbij of de Hollanders inderdaad een langzamer spreektempo hebben dan de niet-Hollanders. Ook het Zeeuws wordt trouwens wel als lijzig gekarakte-riseerd.
Binnen het Hollands zijn er ontegenzeglijk verschillen. Er is wel gezegd dat men wanneer men boven de oude Rijn komt, men een ander toontje hoort. Dat zou verband kunnen houden met de in 1.2 en 4.2 besproken palatalisatie. Wat de steden betreft, het Leids en het Rotterdams lijken qua klankbeeld sterk op elkaar maar verschillen van het Haags, en deze stads-dialecten verschillen weer van het Amsterdams. Zelfs twee dicht bij elkaar gelegen steden als Schiedam en Vlaardingen laten verschil horen zodat je, gezeten in een treintaxi van station Schiedam naar Vlaardingen, aan de spraak van de chauffeur kunt horen of zij/hij uit de ene dan wel uit de ande-re stad afkomstig is. Maar dit berust op indrukken, al kunnen die heel dui-
72
ZuU-HDIJa"uk
Winkier lijkt bij zijn oordelen ook door bepaalde klankeigenschappen
beïnvloed te zijn. Voor het Haags kunnen de lange eenklanken voor ei, ui, ou
in het spel zijn. In ieder geval schrijft hij: 'Men moet een echt haagsch
kameniert je, de nieuwe zijden japon van haar "mevrouw" hebben hooren
bewonderen met den uitroep: wat reuist die zzèè! (wat ruischt die zijde) om
zich van het gekunstelde, lamlendige van den haagschen tongval een begrip
te kunnen maken.' De lange uu voor ui en de lange èè voor ei leveren dus
voor WinkIer een belangrijke bijdrage aan het lamlendige karakter van het
Haags. Hij noemt deze tongval ook gekunsteld, wat erop zou kunnen wijzen
dat hij die uu en èè als pogingen beschouwt om een beschaafde stadstaal te
spreken. Het wordt uit de gekozen bewoordingen wel duidelijk dat WinkIer
niet alleen maar objectief beschrijft wat hij hoort maar daar ook erg subjec
tief op reageert. Hij was een Fries en hij beoordeelde alles wat hij hoorde,
naar de voor hem aangename klanken van deze taal.
Dat het Zuid-Hollands een lijzige indruk maakt, kan ook nog door andere
klankeigenaardigheden in de hand gewerkt worden. Hollandse woorden zijn
vaak wat langer dan elders het geval is. Denk bijvoorbeeld aan een te sterke
svarabhaktiklinker zoals in AUekemadelaan, aan verkleinwoorden als barretje, paret je, wieletje, bloemetje, aan gane-me voor 'gaan we' of azze-me nou 's voor
'als we nu eens' enzovoort. Het is me ook weleens opgevallen dat korte klin
kers betrekkelijk lang kunnen worden uitgesproken: ik ging na de stààd voor
een nieuw pààk 'ik ging naar de stad voor een nieuw pak', waarbij op de àà
de toon eerst naar boven en dan weer naar beneden gaat. De vraag blijft
daarbij of de Hollanders inderdaad een langzamer spreektempo hebben dan
de niet-Hollanders. Ook het Zeeuws wordt trouwens wel als lijzig gekarakte
riseerd.
Binnen het Hollands zijn er ontegenzeglijk verschillen. Er is wel gezegd
dat men wanneer men boven de oude Rijn komt, men een ander toontje
hoort. Dat zou verband kunnen houden met de in 1.2 en 4.2 besproken
palatalisatie. Wat de steden betreft, het Leids en het Rotterdams lijken qua
klankbeeld sterk op elkaar maar verschillen van het Haags, en deze stads
dialecten verschillen weer van het Amsterdams. Zelfs twee dicht bij elkaar
gelegen steden als Schiedam en Vlaardingen laten verschil horen zodat je,
gezeten in een treintaxi van station Schiedam naar Vlaardingen, aan de
spraak van de chauffeur kunt horen of zij/hij uit de ene dan wel uit de ande
re stad afkomstig is. Maar dit berust op indrukken, al kunnen die heel dui-
72
ZuU-HDIJa"uk
Winkier lijkt bij zijn oordelen ook door bepaalde klankeigenschappen
beïnvloed te zijn. Voor het Haags kunnen de lange eenklanken voor ei, ui, ou
in het spel zijn. In ieder geval schrijft hij: 'Men moet een echt haagsch
kameniert je, de nieuwe zijden japon van haar "mevrouw" hebben hooren
bewonderen met den uitroep: wat reuist die zzèè! (wat ruischt die zijde) om
zich van het gekunstelde, lamlendige van den haagschen tongval een begrip
te kunnen maken.' De lange uu voor ui en de lange èè voor ei leveren dus
voor WinkIer een belangrijke bijdrage aan het lamlendige karakter van het
Haags. Hij noemt deze tongval ook gekunsteld, wat erop zou kunnen wijzen
dat hij die uu en èè als pogingen beschouwt om een beschaafde stadstaal te
spreken. Het wordt uit de gekozen bewoordingen wel duidelijk dat WinkIer
niet alleen maar objectief beschrijft wat hij hoort maar daar ook erg subjec
tief op reageert. Hij was een Fries en hij beoordeelde alles wat hij hoorde,
naar de voor hem aangename klanken van deze taal.
Dat het Zuid-Hollands een lijzige indruk maakt, kan ook nog door andere
klankeigenaardigheden in de hand gewerkt worden. Hollandse woorden zijn
vaak wat langer dan elders het geval is. Denk bijvoorbeeld aan een te sterke
svarabhaktiklinker zoals in AUekemadelaan, aan verkleinwoorden als barretje, paret je, wieletje, bloemetje, aan gane-me voor 'gaan we' of azze-me nou 's voor
'als we nu eens' enzovoort. Het is me ook weleens opgevallen dat korte klin
kers betrekkelijk lang kunnen worden uitgesproken: ik ging na de stààd voor
een nieuw pààk 'ik ging naar de stad voor een nieuw pak', waarbij op de àà
de toon eerst naar boven en dan weer naar beneden gaat. De vraag blijft
daarbij of de Hollanders inderdaad een langzamer spreektempo hebben dan
de niet-Hollanders. Ook het Zeeuws wordt trouwens wel als lijzig gekarakte
riseerd.
Binnen het Hollands zijn er ontegenzeglijk verschillen. Er is wel gezegd
dat men wanneer men boven de oude Rijn komt, men een ander toontje
hoort. Dat zou verband kunnen houden met de in 1.2 en 4.2 besproken
palatalisatie. Wat de steden betreft, het Leids en het Rotterdams lijken qua
klankbeeld sterk op elkaar maar verschillen van het Haags, en deze stads
dialecten verschillen weer van het Amsterdams. Zelfs twee dicht bij elkaar
gelegen steden als Schiedam en Vlaardingen laten verschil horen zodat je,
gezeten in een treintaxi van station Schiedam naar Vlaardingen, aan de
spraak van de chauffeur kunt horen of zij/hij uit de ene dan wel uit de ande
re stad afkomstig is. Maar dit berust op indrukken, al kunnen die heel dui-
72
D& kiwi/a*
delijk zijn. Exacte gegevens zijn niet beschikbaar. Het is duidelijk dat we hier met verschijnselen te maken hebben aan het
bestaan waarvan niet te twijfelen valt maar waarover nog maar heel weinig met zekerheid gezegd kan worden.
4.5 Slot
Uit het bovenstaande zou de lezer de indruk kunnen krijgen dat het Zuid-
Hollands een klankenchaos is. Dat komt doordat we alle dialecten voor het gemak op één hoop hebben gegooid. Zo hebben we gezien dat een woord als
vlees op verschillende manieren kan worden uitgesproken, als vlees, vleis,
vlais, vlaas, vlois, vleeis. Al die verschillende uitspraken komen natuurlijk
niet in één dialect voor. Over het algemeen heeft een woord in een bepaald
dialect maar één min of meer vaste uitspraak. Ook beschikt een bepaald Zuid-Hollands dialect niet over alle klanken die hierboven genoemd zijn.
Ieder dialect en iedere taal heeft maar een beperkte klankenvoorraad. Maar die klankenvoorraad is altijd voldoende om de meeste woorden van elkaar te onderscheiden. Wel is die voorraad vaak net iets groter dan in de standaard-taal. Zo heeft bijvoorbeeld het Katwijks twee lange klinkers extra, namelijk de èè van wak czache en de 66 van k66l `groentesoore. Dat ook deze klanken (we zeggen ook wel: fonemen) woordonderscheidend kunnen werken, blijkt uit wwak tegenover wweek (periode van zeven dagen' en uit k66l tegenover kool 'brandstor. Verder heeft het Katwijks als lange klinkers nog de ie, uu, oe,
eu en aa, zij het dat de laatste als ae wordt uitgesproken. Zo heeft ieder
dialect net als de standaardtaal zijn eigen klanksysteem.
73
delijk zijn. Exacte gegevens zijn niet beschikbaar.
Het is duidelijk dat we hier met verschijnselen te maken hebben aan het
bestaan waarvan niet te twijfelen valt maar waarover nog maar heel weinig
met zekerheid gezegd kan worden.
4.5 Slot
Uit het bovenstaande zou de lezer de indruk kunnen krijgen dat het Zuid
Hollands een klankenchaos is. Dat komt doordat we alle dialecten voor het
gemak op één hoop hebben gegooid. Zo hebben we gezien dat een woord als
vlees op verschillende manieren kan worden uitgesproken, als vlees, vleis,
vla is, vlaas, vlo is, vleeis. Al die verschillende uitspraken komen natuurlijk
niet in één dialect voor. Over het algemeen heeft een woord in een bepaald
dialect maar één min of meer vaste uitspraak. Ook beschikt een bepaald
Zuid-Hollands dialect niet over alle klanken die hierboven genoemd zijn.
leder dialect en iedere taal heeft maar een beperkte klankenvoorraad. Maar
die klankenvoorraad is altijd voldoende om de meeste woorden van elkaar te
onderscheiden. Wel is die voorraad vaak net iets groter dan in de standaard
taal. Zo heeft bijvoorbeeld het Katwijks twee lange klinkers extra, namelijk
de èè van wèèk 'zacht' en de àà van kààl 'groentesoort'. Dat ook deze klanken
(we zeggen ook wel: fonemen) woordonderscheidend kunnen werken, blijkt
uit wwèèk tegenover wweek 'periode van zeven dagen' en uit kààl tegenover
kool 'brandstof'. Verder heeft het Katwijks als lange klinkers nog de ie, UU, oe,
eu en aa, zij het dat de laatste als ae wordt uitgesproken. Zo heeft ieder
dialect net als de standaardtaal zijn eigen klanksysteem.
73
delijk zijn. Exacte gegevens zijn niet beschikbaar.
Het is duidelijk dat we hier met verschijnselen te maken hebben aan het
bestaan waarvan niet te twijfelen valt maar waarover nog maar heel weinig
met zekerheid gezegd kan worden.
4.5 Slot
Uit het bovenstaande zou de lezer de indruk kunnen krijgen dat het Zuid
Hollands een klankenchaos is. Dat komt doordat we alle dialecten voor het
gemak op één hoop hebben gegooid. Zo hebben we gezien dat een woord als
vlees op verschillende manieren kan worden uitgesproken, als vlees, vleis,
vla is, vlaas, vlo is, vleeis. Al die verschillende uitspraken komen natuurlijk
niet in één dialect voor. Over het algemeen heeft een woord in een bepaald
dialect maar één min of meer vaste uitspraak. Ook beschikt een bepaald
Zuid-Hollands dialect niet over alle klanken die hierboven genoemd zijn.
leder dialect en iedere taal heeft maar een beperkte klankenvoorraad. Maar
die klankenvoorraad is altijd voldoende om de meeste woorden van elkaar te
onderscheiden. Wel is die voorraad vaak net iets groter dan in de standaard
taal. Zo heeft bijvoorbeeld het Katwijks twee lange klinkers extra, namelijk
de èè van wèèk 'zacht' en de àà van kààl 'groentesoort'. Dat ook deze klanken
(we zeggen ook wel: fonemen) woordonderscheidend kunnen werken, blijkt
uit wwèèk tegenover wweek 'periode van zeven dagen' en uit kààl tegenover
kool 'brandstof'. Verder heeft het Katwijks als lange klinkers nog de ie, UU, oe,
eu en aa, zij het dat de laatste als ae wordt uitgesproken. Zo heeft ieder
dialect net als de standaardtaal zijn eigen klanksysteem.
73
5. WDDrdvorHUH/
5.1 Zelfstandige naamwoorden
Meervouden
Over het algemeen is de meervoudsvorming zowel in het oude als in het
moderne Zuid-Hollands gelijk aan die in het Standaardnederlands. Wel
komt het s-meervoud wat vaker voor, onder andere bij eenlettergrepige woorden. Zo herinner ik mij van mijn jeugd in Vlaardingen dat we weleens
voor de (spoor)booms moesten wachten en daardoor te laat op school kwa
men. Of nog mooier, met twee meervoudsuitgangen: voor de boomze, een
zogeheten stapelvorm. Bekend is ook smids. Vooral wanneer het grond
woord op een stomme e uitgaat, is er een voorkeur voor het s-meervoud:
Katwijks krebbe - krebbes, Oud-Beierlands hekke(n) (waarnaast ook hek) -
hekkes. In het Oud-Beierlands vinden we de 5 ook nog wel bij woorden die
vróéger op een stomme e eindigden: bed - beddes (vergelijk Middelneder
lands bedde). Naar het voorbeeld van dergelijke meervouden zijn vervolgens
bij meid en kip, die nooit op het eind een stomme e hebben gehad, meer
vouden als meides en kippes ontstaan.
Het Katwijks heeft ook meervouden die alleen maar op een n uitgaan ter
wijl het Standaardnederlands -en heeft: knie - knien, slee - sleen, blad - blaen
(ontstaan uit blaeden). Interessant in dit verband zijn skoe - skoen 'schoen-
74
woordvormteit,
schoenen' en ta — tèèn 'teen — tenen'. Skoe en tèè zijn de oude enkelvouden die we nog in het Duits terugvinden: Schuh, Zeh. De Standaardnederlandse vormen schoenen en tenen zijn stapelvormen. Achter de meervouds-n is voor de duidelijkheid nog een extra uitgang -en geplaatst. Uit die nieuwe meer-voudsvormen zijn vervolgens nieuwe enkelvoudsvormen afgeleid: schoen, teen. (Of schoen en teen zijn als enkelvoud opgevat, waarna vervolgens de nieuwe meervouden schoenen en tenen gevormd zijn.)
Naamvallen
Misschien is de lezer verbaasd hier een paragraaf over naamvallen aan te treffen. Het Nederlands staat immers bekend als een taal zonder of in ieder geval met weinig naamvallen. Naamvallen komen nog bij de persoonlijke voornaamwoorden voor (vergelijk ik — mij) en ook nog in versteende vor-men en uitdrukkingen (vaders (hoed), hij is des doods schuldig). In het oude Zuid-Hollands echter komen nog naamvallen bij eigennamen voor. Er zijn daarbij twee vormen: een vorm voor de eerste naamval en een vorm voor de overige naamvallen die ook na een voorzetsel optreedt. Laatstgenoemde vorm kunnen we de verbogen vorm noemen. Ze worden beschreven of ver-meld voor Katwijk maar ook voor Aalsmeer, Scheveningen, het Westland, Maassluis, Gouda, Zoetermeer, Bleiswijk, Pijnacker, Oud-Beierland, IJssel-monde (onder andere Hendrik Ido Ambacht maar niet Poortugaal), 's-Gra-vendeel, de Alblasserwaard en de Krimpenerwaard, maar niet voor Voorne.
Kort samengevat komt het systeem voor het Katwijks op het volgende neer. Als de naam op een medeklinker eindigt, dan is de naamvalsuitgang een -e (dat wil zeggen een stomme e), eindigt hij op een klinker, dan is de uitgang -s. Voorbeelden zijn Janne skoe `Jan z'n schoen', Piet van Nelle 'Piet (de zoon) van Nel', hè-je Jantjies iet ezien `heb je Jantje niet gezien', Kees van
Aeries 'Kees (de zoon) van Arie'. Er kan ook een stapeling van uitgangen optreden, bijvoorbeeld in dat huis is van Nelle > dat huis is van Piet van Nel-
les > dat huis is van Jan van Piet van Nellese. Voor Giessendam-Hardinxveld heb ik vermeld gevonden dat na een klinker niet -s maar -e als uitgang optreedt wanneer op die klinker de nadruk ligt: Mari* boek, Jozéeje fiets (de j fungeert hier als overgangsklank).
In het Katwijks worden ook naamvalsvormen gebruikt bij zelfstandige naamwoorden die een inhoudsmaat aanduiden: we hadde 'n kiste turf staen,
75
schoenen' en tèè - tèèn 'teen - tenen'. Skoe en tèè zijn de oude enkelvouden
die we nog in het Duits terugvinden: Schuh, Zeh. De Standaardnederlandse
vormen schoenen en tenen zijn stapelvormen. Achter de meervouds-n is voor
de duidelijkheid nog een extra uitgang -en geplaatst. Uit die nieuwe meer
voudsvormen zijn vervolgens nieuwe enkelvoudsvormen afgeleid: schoen,
teen. (Of schoen en teen zijn als enkelvoud opgevat, waarna vervolgens de
nieuwe meervouden schoenen en tenen gevormd zijn.)
Naamvallen
Misschien is de lezer verbaasd hier een paragraaf over naamvallen aan te
treffen. Het Nederlands staat immers bekend als een taal zonder of in ieder
geval met weinig naamvallen. Naamvallen komen nog bij de persoonlijke
voornaamwoorden voor (vergelijk ik - mij) en ook nog in versteende vor
men en uitdrukkingen (vaders (hoed), hij is des doods schuldig). In het oude
Zuid-Hollands echter komen nog naamvallen bij eigennamen voor. Er zijn
daarbij twee vormen: een vorm voor de eerste naamval en een vorm voor de
overige naamvallen die ook na een voorzetsel optreedt. Laatstgenoemde
vorm kunnen we de verbogen vorm noemen. Ze worden beschreven of ver
meld voor Katwijk maar ook voor Aalsmeer, Scheveningen, het Westland,
Maassluis, Gouda, Zoetermeer, Bleiswijk, Pijnacker, Oud-Beierland, IJssel
monde (onder andere Hendrik Ido Ambacht maar niet Poortugaal), 's-Gra
vendeel, de Alblasserwaard en de Krimpenerwaard, maar niet voor Voorne.
Kort samengevat komt het systeem voor het Katwijks op het volgende
neer. Als de naam op een medeklinker eindigt, dan is de naamvalsuitgang
een -e (dat wil zeggen een stomme e), eindigt hij op een klinker, dan is de
uitgang -s. Voorbeelden zijn Janne skoe 'Jan z'n schoen', Piet van Nel/e 'Piet
(de zoon) van Nel'; hè-je Jantjies iet ezien 'heb je Jantje niet gezien', Kees van
Aeries 'Kees (de zoon) van Arie'. Er kan ook een stapeling van uitgangen
optreden, bijvoorbeeld in dat huis is van Nel/e > dat huis is van Piet van Nel
les> dat huis is van Jan van Piet van Nel/ese. Voor Giessendam-Hardinxveld
heb ik vermeld gevonden dat na een klinker niet -s maar -e als uitgang
optreedt wanneer op die klinker de nadruk ligt: Marîeje boek, Jozéeje fiets (de
j fungeert hier als overgangsklank).
In het Katwijks worden ook naamvalsvormen gebruikt bij zelfstandige
naamwoorden die een inhoudsmaat aanduiden: we hadde 'n kiste turf staen,
75
schoenen' en tèè - tèèn 'teen - tenen'. Skoe en tèè zijn de oude enkelvouden
die we nog in het Duits terugvinden: Schuh, Zeh. De Standaardnederlandse
vormen schoenen en tenen zijn stapelvormen. Achter de meervouds-n is voor
de duidelijkheid nog een extra uitgang -en geplaatst. Uit die nieuwe meer
voudsvormen zijn vervolgens nieuwe enkelvoudsvormen afgeleid: schoen,
teen. (Of schoen en teen zijn als enkelvoud opgevat, waarna vervolgens de
nieuwe meervouden schoenen en tenen gevormd zijn.)
Naamvallen
Misschien is de lezer verbaasd hier een paragraaf over naamvallen aan te
treffen. Het Nederlands staat immers bekend als een taal zonder of in ieder
geval met weinig naamvallen. Naamvallen komen nog bij de persoonlijke
voornaamwoorden voor (vergelijk ik - mij) en ook nog in versteende vor
men en uitdrukkingen (vaders (hoed), hij is des doods schuldig). In het oude
Zuid-Hollands echter komen nog naamvallen bij eigennamen voor. Er zijn
daarbij twee vormen: een vorm voor de eerste naamval en een vorm voor de
overige naamvallen die ook na een voorzetsel optreedt. Laatstgenoemde
vorm kunnen we de verbogen vorm noemen. Ze worden beschreven of ver
meld voor Katwijk maar ook voor Aalsmeer, Scheveningen, het Westland,
Maassluis, Gouda, Zoetermeer, Bleiswijk, Pijnacker, Oud-Beierland, IJssel
monde (onder andere Hendrik Ido Ambacht maar niet Poortugaal), 's-Gra
vendeel, de Alblasserwaard en de Krimpenerwaard, maar niet voor Voorne.
Kort samengevat komt het systeem voor het Katwijks op het volgende
neer. Als de naam op een medeklinker eindigt, dan is de naamvalsuitgang
een -e (dat wil zeggen een stomme e), eindigt hij op een klinker, dan is de
uitgang -s. Voorbeelden zijn Janne skoe 'Jan z'n schoen', Piet van Nel/e 'Piet
(de zoon) van Nel'; hè-je Jantjies iet ezien 'heb je Jantje niet gezien', Kees van
Aeries 'Kees (de zoon) van Arie'. Er kan ook een stapeling van uitgangen
optreden, bijvoorbeeld in dat huis is van Nel/e > dat huis is van Piet van Nel
les> dat huis is van Jan van Piet van Nel/ese. Voor Giessendam-Hardinxveld
heb ik vermeld gevonden dat na een klinker niet -s maar -e als uitgang
optreedt wanneer op die klinker de nadruk ligt: Marîeje boek, Jozéeje fiets (de
j fungeert hier als overgangsklank).
In het Katwijks worden ook naamvalsvormen gebruikt bij zelfstandige
naamwoorden die een inhoudsmaat aanduiden: we hadde 'n kiste turf staen,
75
Zuid-Holland(
ze ginge nae Laaie toe mit 'n vrachte vis. Ze worden vooral gebruikt wanneer
er van een heel grote hoeveelheid sprake is en de spreker daardoor geëmo-
tioneerd is: we vinge 'n skuite haering, nou! Dergelijke vormen zijn ook uit
het Schevenings bekend. Hier blijkt duidelijk dat we een Zuid-Hollands dialect niet als een verza-
meling afwijkingen van het Standaardnederlands moeten beschouwen maar
als een taalvariëteit met een eigen regelmaat. Ook in de volgende paragraaf, over de verkleinwoorden, zullen we dat zien. Het zal dan wel blijken dat deze
regelmaat per regio kan verschillen.
Verkleinwoorden
Verkleinwoorden worden in het Standaardnederlands, in ieder geval zoals
het in het westen gesproken wordt, en eveneens in het Zuid-Hollands graag gebruikt. De vormen die ze in het Zuid-Hollands aannemen, zijn echter niet altijd dezelfde als in het Standaardnederlands en ze zijn ook onderling ver-
schillend. In het schema hieronder worden vier systemen met elkaar vergele-ken: het Standaardnederlandse (SN), het Oud-Beierlandse (OB), het Vlaar-dingse (VL) en het Katwijkse (KW).
Schema verkleinwoorden
(N.B. Voor het Katwijks wordt alleen het meervoud vermeld omdat het enkelvoud gelijk is aan dat van de standaardtaal. Bij een lange klinker moet ook aan een tweeklank worden gedacht. Met sjwa is de stomme e bedoeld.)
na korte klinker
plus m, r kamm-etje -echie -etje -etjies
kann-etje -echie -etje -etfies
velt-etje -echie -etje -etjies
sterr-etje -echie -etje -etjies
na ng ring-etje -(n)chie -etje -etjies
na lange 'clinker
of sjwa + m boom-pje -pie -pie -pies
bezem-pje -pie -pie -pies
76
ZuU-HDlWuU
ze ginge nae Laaie toe mit 'n vrachte vis. Ze worden vooral gebruikt wanneer
er van een heel grote hoeveelheid sprake is en de spreker daardoor geëmo
tioneerd is: we vinge 'n skuite haering, nou! Dergelijke vormen zijn ook uit
het Schevenings bekend.
Hier blijkt duidelijk dat we een Zuid-Hollands dialect niet als een verza
meling afwijkingen van het Standaardnederlands moeten beschouwen maar
als een taalvariëteit met een eigen regelmaat. Ook in de volgende paragraaf,
over de verkleinwoorden, zullen we dat zien. Het zal dan wel blijken dat deze
regelmaat per regio kan verschillen.
Verkleinwoorden
Verkleinwoorden worden in het Standaardnederlands, in ieder geval zoals
het in het westen gesproken wordt, en eveneens in het Zuid-Hollands graag
gebruikt. De vormen die ze in het Zuid-Hollands aannemen, zijn echter niet
altijd dezelfde als in het Standaardnederlands en ze zijn ook onderling ver
schillend. In het schema hieronder worden vier systemen met elkaar vergele
ken: het Standaardnederlandse (SN), het Oud-Beierlandse (OB), het Vlaar
dingse (VL) en het Katwijkse (KW).
Schema verkleinwoorden
(N.B. Voor het Katwijks wordt alleen het meervoud vermeld omdat het
enkelvoud gelijk is aan dat van de standaardtaal. Bij een lange klinker moet
ook aan een tweeklank worden gedacht. Met sjwa is de stomme e bedoeld.)
na korte klinker
plus m, n. I, r kamm-etje -echie -etje -etjies
kann-etje -echie -etje -etjies
veil-etje -echie -etje -etjies
sterr-etje -echie -etje -etjies
na ng ring-etje -(n)chie -etje -etjies
na lange klinker
of sjwa + m boom-pje -pie -pie ·pies
bezem-pje ·pie ·pie -pies
76
ze ginge nae Laaie toe mit 'n vrachte vis. Ze worden vooral gebruikt wanneer
er van een heel grote hoeveelheid sprake is en de spreker daardoor geëmo
tioneerd is: we vinge 'n skuite haering, nou! Dergelijke vormen zijn ook uit
het Schevenings bekend.
Hier blijkt duidelijk dat we een Zuid-Hollands dialect niet als een verza
meling afwijkingen van het Standaardnederlands moeten beschouwen maar
als een taalvariëteit met een eigen regelmaat. Ook in de volgende paragraaf,
over de verkleinwoorden, zullen we dat zien. Het zal dan wel blijken dat deze
regelmaat per regio kan verschillen.
Verkleinwoorden
Verkleinwoorden worden in het Standaardnederlands, in ieder geval zoals
het in het westen gesproken wordt, en eveneens in het Zuid-Hollands graag
gebruikt. De vormen die ze in het Zuid-Hollands aannemen, zijn echter niet
altijd dezelfde als in het Standaardnederlands en ze zijn ook onderling ver
schillend. In het schema hieronder worden vier systemen met elkaar vergele
ken: het Stand aard nederlandse (SN), het Oud-Beierlandse (OB), het Vlaar
dingse (VL) en het Katwijkse (KW).
Schema verkleinwoorden
(N.B. Voor het Katwijks wordt alleen het meervoud vermeld omdat het
enkelvoud gelijk is aan dat van de standaardtaal. Bij een lange klinker moet
ook aan een tweeklank worden gedacht. Met sjwa is de stomme e bedoeld.)
na korte klinker
plus m, n, I, r
na ng
na lange klinker
of sjwa + m
SN
kamm·etje
kann·etje
veil-etje
sterr-etje
ring-etje
boom-pje
bezem-pje
OB Vl
·echie ·etje ·etjies
-echie -etje -etjies
-echie -etje -etjies
-echie -etje -etjies
-(nlchie -etje -etjies
-pie -pie -pies
-pie -pie -pies
76
woorgivorweiv
na lange klinker
of sjwa + n, r
na klinker
na t, d
na s
na p, b, f, k, g
na
na -eling
haan-tje -tjie -tje -tjies
zaal-tje -tjie -tje -tiles
koffer-tje -tjie -tje -tjies
ei-tje -chie -tje -tiles
touw-tje -chie -tje -tjies
pot-je -jie -je -jies
hand-je -jie -je -jies
zus-je -jie -je -ies
larnp-je -ie -ie -ies
half-je -ie -ie -ies
haak-je -le -ie -ies
daag-je -ie -ie -ies
kettin-kje -kie -kie -kies
wandeling-etje -etjie -etje -etjles
Het bleek niet mogelijk alles wat opmerkenswaard is, in het schema te ver-werken. Vandaar nog een paar aanvullingen:
1.Als een zelfstandig naamwoord op st, ft of cht uitgaat, vervalt de t (die in de standaardtaal nog wel geschreven wordt) en krijgen we het achtervoeg-sel dat achter s, f of ch past: kast — kasje, kasjie, kassie, lift — lifje, liffie, knecht — knechje, knechie. Vergelijk ook hemd — hempje (geschreven hemd-je), hempie.
2. Van de zelfstandige naamwoorden die uitgaan op b, is in het schema geen
voorbeeld opgenomen. Dat komt omdat er vaak twee achtervoegsels mogelijk zijn. Vergelijk slab, dat in de standaardtaal als verkleinwoord zowel slabje als slabbetje kan krijgen. In het Oud-Beierlands is het achter-voegsel meestal -echie: slabbechie, maar bij krib krijgen we krippie. Die variatie vinden we ook bij de grondwoorden op g: wegje, weggetje. Het Oud-Beierlands heeft dan echter niet weggechie maar wechie. Verder tre-den er vormen met een tussen-sjwa op na rd of rt, waarbij de d of de t verdwijnt: bord — borrechie/borretje, paard — parechie/paretje (denk aan het sprookje over paretje schijtgeld), kaart — karechie/karetje. Borretje, paretje,
77
na lange klinker
of sjwa + n, I, r
na klinker
na t, d
na s
na P. b, f, k. g
na -Ing
na -eling
WDDrdvorHUlt-
haan-tje -tjle
zaal-tje -tjie
koffer·tie -tjie
ei-tje -chie
touw-tje ·chie
pot-je -jie
hand·je ·jie
zus-je -jie
lamp·je -ie
half-je -ie
haak-je -Ie
daag-je ·ie
kettin-kje -kie
wandeling-etje ·etjie
-tje -tjies
-tje -tjies
-tje -tjies
·tje ·tjies
·tje ·tjles
·je ·jies
-je -jies
-je -ies
·ie -ies
·ie -les
-ie -les
-ie -ies
·kie -kies
·etJe -etj/es
Het bleek niet mogelijk alles wat opmerkenswaard is, in het schema te ver
werken. Vandaar nog een paar aanvullingen:
1. Als een zelfstandig naamwoord op st, ft of cht uitgaat, vervalt de t (die in
de standaardtaal nog wel geschreven wordt) en krijgen we het achtervoeg
sel dat achter s, f of ch past: kast - kasje, kasjie, kassie, lift - lifje, liffie,
knecht - knechje, knechie. Vergelijk ook hemd - hempje (geschreven hemd
je), hempie.
2. Van de zelfstandige naamwoorden die uitgaan op b, is in het schema geen
voorbeeld opgenomen. Dat komt omdat er vaak twee achtervoegsels
mogelijk zijn. Vergelijk slab, dat in de standaardtaal als verkleinwoord
zowel slabje als slabbetje kan krijgen. In het Oud-Beierlands is het achter
voegsel meestal -echie: slabbechie, maar bij krib krijgen we krippie. Die
variatie vinden we ook bij de grondwoorden op g: wegje, weggetje. Het
Oud-Beierlands heeft dan echter niet weggechie maar wechie. Verder tre
den er vormen met een tussen-sjwa op na rd of rt, waarbij de d of de t
verdwijnt: bord - borrechie/borretje, paard - parechie/paretje (denk aan het
sprookje over paret je schijtgeld), kaart - karechie/karetje. Borretje, paret je,
77
na lange klinker
of sjwa + n. I. r
na klinker
na t. d
na s
na P. b. f. k. g
na -ing
na -eling
WDDrávorHUlt<
SN OB
haan-tje -tjie
zaal-tje -tjie
koffer-tje -tj ie
ei-tje -ehie
touw-tje -eh ie
pot-je -j ie
hand-je -jie
zus-je -jie
lamp-je -ie
half-je -ie
haak-je -ie
daag-je -ie
kettin -kje -kie
wandeling-etje -etjie
VL KW mv_
-tje -tji es
-t je -tjies
-tje -tjies
-tje -tjies
-tje -tjies
-je -jies
-je -jies
-je -ies
-ie -ies
-ie -ies
-ie -ies
-ie -ies
-kie -kies
-etje -etj ies
Het bleek niet mogelijk alles wat opmerkenswaard is, in het schema te ver
werken_ Vandaar nog een paar aanvullingen:
L Als een zelfstandig naamwoord op st, ft of cht uitgaat, vervalt de t (die in
de standaardtaal nog wel geschreven wordt) en krijgen we het achtervoeg
sel dat achter s, f of ch past: kast - kasje, kasjie, kassie, lift - lijje, liffie, knecht - knechje, knechie. Vergelijk ook hemd - hempje (geschreven hemd
je), hempie_
2_ Van de zelfstandige naamwoorden die uitgaan op b, is in het schema geen
voorbeeld opgenomen_ Dat komt omdat er vaak twee achtervoegsels
mogelijk zijn_ Vergelijk slab, dat in de standaardtaal als verkleinwoord
zowel slabje als slabbetje kan krijgen_ In het Oud-Beierlands is het achter
voegsel meestal -echie: slabbechie, maar bij krib krijgen we krippie. Die
variatie vinden we ook bij de grondwoorden op g: wegje, weggetje_ Het
Oud-Beierlands heeft dan echter niet weggechie maar wechie_ Verder tre
den er vormen met een tussen-sjwa op na rd of rt, waarbij de d of de t
verdwijnt: bord - borrechie/borretje, paard - parechie/paretje (denk aan het
sprookje over paret je schijtgeld), kaart - karechie/karetje_ Borretje, paret je,
77
Zuiet-Hollaiuis
karetje zijn echter geen standaardtaal, evenmin als hemmetje uit hemdetje.
Meer incidentele gevallen met een tussen-sjwa zijn bijvoorbeeld nog na ie plus l: wieletje (draai er het wieletje nog eris rond), na oe plus m: bloemetje, na e) plus p: poppetje (naast popje), na è plus d (in het Oud-Beierlands): beddechie. In de beide laatste gevallen kan de tussen-sjwa teruggaan op de sjwa waarop oudtijds het grondwoord eindigde. Vergelijk het Middel-nederlandse bedde, poppe.
Het Oud-Beierlandse systeem zouden we het consequente ie-systeem kun-
nen noemen: steeds komt in het achtervoegsel de klinker ie voor. We vinden dit ie-systeem, met soms een enkele afwijking (bijvoorbeeld -tie in plaats van -tjie), op de eilanden en in de waarden (maar niet op Voorne) en verder in het oosten van Holland noordelijk tot in Aalsmeer. Zelfs in Kralingen, nu een deel van Rotterdam, kwam het voor. Het komt ook, soms ook weer met een enkele afwijking, in de provincie Utrecht voor, vooral in het zuiden en westen ervan. De stad Utrecht is daarbij inbegrepen. Kaart 6 geeft een indruk van de geografische spreiding. Er is op te zien dat -jie een enkele keer ook buiten het zojuist omschreven gebied voorkomt.
Het Oud-Beierlandse systeem is waarschijnlijk het oudste (zij het dat in sommige vormen al de j ontbreekt). Buiten de waarden en de eilanden (maar ook op Voorne) is -jie door reductie -je geworden. Dat is blijkbaar eerst in het enkelvoud en pas daarna in het meervoud gebeurd. In het Katwijkse systeem, waarmee het Scheveningse in hoge mate overeenkomt, is -jie (soms -ie geworden) namelijk nog in het meervoud bewaard. In de standaardtaal vinden we -je zowel in het meervoud als in het enkelvoud. Het
Vlaardingse systeem laat weer een verdere ontwilckeling zien waarbij -je
tot -ie is geworden. Dit gebeurde echter niet na t (of d). Het is het systeem
van Zuid-Holland met uitzondering van de eilanden (minus Voorne), de
waarden en de beide genoemde kustplaatsen. Het kan als het modern
Zuid-Hollandse systeem worden beschouwd. Oud-Beierland en Katwijk plus
Scheveningen vertegenwoordigen dan het oude(re) Zuid-Hollands.
78
zuUt-HDlUuuJs
karetje zijn echter geen standaardtaal, evenmin als hemmetje uit hemdetje.
Meer incidentele gevallen met een tussen-sjwa zijn bijvoorbeeld nog na ie plus 1: wieletje (draai er het wieletje nog eris rond), na oe plus m: bloemetje, na à plus p: poppetje (naast popje), na è plus d (in het Oud-Beierlands):
beddechie. In de beide laatste gevallen kan de tussen-sjwa teruggaan op de
sjwa waarop oudtijds het grondwoord eindigde. Vergelijk het Middel
nederlandse bedde, poppe.
Het Oud-Beierlandse systeem zouden we het consequente ie-systeem kun
nen noemen: steeds komt in het achtervoegsel de klinker ie voor. We vinden
dit ie-systeem, met soms een enkele afwijking (bijvoorbeeld -tie in plaats
van -tjie), op de eilanden en in de waarden (maar niet op Voorne) en verder
in het oosten van Holland noordelijk tot in Aalsmeer. Zelfs in Kralingen, nu
een deel van Rotterdam, kwam het voor. Het komt ook, soms ook weer met
een enkele afwijking, in de provincie Utrecht voor, vooral in het zuiden en
westen ervan. De stad Utrecht is daarbij inbegrepen. Kaart 6 geeft een
indruk van de geografische spreiding. Er is op te zien dat -jie een enkele keer
ook buiten het zojuist omschreven gebied voorkomt.
Het Oud-Beierlandse systeem is waarschijnlijk het oudste (zij het dat in
sommige vormen al de j ontbreekt). Buiten de waarden en de eilanden
(maar ook op Voorne) is -jie door reductie -je geworden. Dat is blijkbaar
eerst in het enkelvoud en pas daarna in het meervoud gebeurd. In het
Katwijkse systeem, waarmee het Scheveningse in hoge mate overeenkomt, is
-jie (soms -ie geworden) namelijk nog in het meervoud bewaard. In de
standaardtaal vinden we -je zowel in het meervoud als in het enkelvoud. Het
Vlaardingse systeem laat weer een verdere ontwikkeling zien waarbij -je
tot -ie is geworden. Dit gebeurde echter niet na t (of dl. Het is het systeem
van Zuid-Holland met uitzondering van de eilanden (minus Voorne), de
waarden en de beide genoemde kustplaatsen. Het kan als het modern
Zuid-Hollandse systeem worden beschouwd. Oud-Beierland en Katwijk plus
Scheveningen vertegenwoordigen dan het oude(re) Zuid-Hollands.
zuUt-HDlUuuJs
karetje zijn echter geen standaardtaal, evenmin als hemmetje uit hemdetje.
Meer incidentele gevallen met een tussen-sjwa zijn bijvoorbeeld nog na ie plus 1: wieletje (draai er het wieletje nog eris rond), na oe plus m: bloemetje, na à plus p: poppetje (naast popje), na è plus d (in het Oud-Beierlands):
beddechie. In de beide laatste gevallen kan de tussen-sjwa teruggaan op de
sjwa waarop oudtijds het grondwoord eindigde. Vergelijk het Middel
nederlandse bedde, poppe.
Het Oud-Beierlandse systeem zouden we het consequente ie-systeem kun
nen noemen: steeds komt in het achtervoegsel de klinker ie voor. We vinden
dit ie-systeem, met soms een enkele afwijking (bijvoorbeeld -tie in plaats
van -tjie), op de eilanden en in de waarden (maar niet op Voorne) en verder
in het oosten van Holland noordelijk tot in Aalsmeer. Zelfs in Kralingen, nu
een deel van Rotterdam, kwam het voor. Het komt ook, soms ook weer met
een enkele afwijking, in de provincie Utrecht voor, vooral in het zuiden en
westen ervan. De stad Utrecht is daarbij inbegrepen. Kaart 6 geeft een
indruk van de geografische spreiding. Er is op te zien dat -jie een enkele keer
ook buiten het zojuist omschreven gebied voorkomt.
Het Oud-Beierlandse systeem is waarschijnlijk het oudste (zij het dat in
sommige vormen al de j ontbreekt). Buiten de waarden en de eilanden
(maar ook op Voorne) is -jie door reductie -je geworden. Dat is blijkbaar
eerst in het enkelvoud en pas daarna in het meervoud gebeurd. In het
Katwijkse systeem, waarmee het Scheveningse in hoge mate overeenkomt, is
-jie (soms -ie geworden) namelijk nog in het meervoud bewaard. In de
standaardtaal vinden we -je zowel in het meervoud als in het enkelvoud. Het
Vlaardingse systeem laat weer een verdere ontwikkeling zien waarbij -je
tot -ie is geworden. Dit gebeurde echter niet na t (of dl. Het is het systeem
van Zuid-Holland met uitzondering van de eilanden (minus Voorne), de
waarden en de beide genoemde kustplaatsen. Het kan als het modern
Zuid-Hollandse systeem worden beschouwd. Oud-Beierland en Katwijk plus
Scheveningen vertegenwoordigen dan het oude(re) Zuid-Hollands.
woordvormeiv
Kaart 6. Verkleinwoorden op -jie. Uit: Jo Daan en K. Heeroma (zie bibliografie), blz. 15.
5.2 Bijvoeglijke naamwoorden en lidwoorden
De verbuiging van de bijvoeglijke naamwoorden komt in het Zuid-Hollands
over het algemeen met die van het Standaardnederlands overeen. Afwijkin-gen verschijnen wanneer we naar de eilanden en waarden gaan. Ze moeten
wel als oud Zuid-Hollands worden beschouwd. Voor het Oud-Beierlands wordt een verbuiging beschreven die ons aan het Brabants doet denken. In
het Standaardnederlands en het overige Zuid-Hollands bestaat in de verbui-ging geen verschil meer tussen mannelijke en vrouwelijke woorden. (Alleen
bij de zogeheten voornaamwoordelijke aanduiding komt het te voorschijn.
Vergelijk wat is er met die man? hij is ziek en wat is er met die vrouw? zij is
ziek.) In het Oud-Beierlands is er nog wel verschil tussen mannelijk en vrou-welijk. In het mannelijk enkelvoud krijgt het bijvoeglijk naamwoord -en wanneer het gevolgd wordt door een woord dat met een klinker of met een
h, b, d of t begint: een groten appel, goeien hemell, een grbbten baas, een
dàbien diender, een hbègen toren. Een verschil in geslacht dus. Maar niet een
79
WDDrtÛttJrHUJf,
Kaart 6. Verkleinwoorden op -jie. Uit: Jo Daan en K. Heeroma (zie bibliografie), blz. 15.
5.2 Bijvoeglijke naamwoorden en lidwoorden
De verbuiging van de bijvoeglijke naamwoorden komt in het Zuid-Hollands
over het algemeen met die van het Standaardnederlands overeen. Afwijkin
gen verschijnen wanneer we naar de eilanden en waarden gaan. Ze moeten
wel als oud Zuid-Hollands worden beschouwd. Voor het Oud-Beierlands
wordt een verbuiging beschreven die ons aan het Brabants doet denken. In
het Standaardnederlands en het overige Zuid-Hollands bestaat in de verbui
ging geen verschil meer tussen mannelijke en vrouwelijke woorden. (Alleen
bij de zogeheten voornaamwoordelijke aanduiding komt het te voorschijn.
Vergelijk wat is er met die man? hij is ziek en wat is er met die vrouw? zij is
ziek.) In het Oud-Beierlands is er nog wel verschil tussen mannelijk en vrou
welijk. In het mannelijk enkelvoud krijgt het bijvoeglijk naamwoord -en
wanneer het gevolgd wordt door een woord dat met een klinker of met een
h, b, d of t begint: een groten appel, goeien hemel!, een grààten baas, een
dààien diender, een hààgen toren. Een verschil in geslacht dus. Maar niet een
79
Kaart 6. Verkleinwoorden op -jie. Uit: Jo Daan en K. Heeroma (zie bibliografie), blz. 15.
5.2 Bijvoeglijke naamwoorden en lidwoorden
De verbuiging van de bijvoeglijke naamwoorden komt in het Zuid-Hollands
over het algemeen met die van het Standaardnederlands overeen. Afwijkin
gen verschijnen wanneer we naar de eilanden en waarden gaan. Ze moeten
wel als oud Zuid-Hollands worden beschouwd. Voor het Oud-Beierlands
wordt een verbuiging beschreven die ons aan het Brabants doet denken. In
het Standaardnederlands en het overige Zuid-Hollands bestaat in de verbui
ging geen verschil meer tussen mannelijke en vrouwelijke woorden. (Alleen
bij de zogeheten voornaamwoordelijke aanduiding komt het te voorschijn.
Vergelijk wat is er met die man? hij is ziek en wat is er met die vrouw? zij is
ziek.) In het Oud-Beierlands is er nog wel verschil tussen mannelijk en vrou
welijk. In het mannelijk enkelvoud krijgt het bijvoeglijk naamwoord -en
wanneer het gevolgd wordt door een woord dat met een klinker of met een
h, b, d of t begint: een groten appel, goeien hemel!, een grààten baas, een
dààien diender, een hààgen toren. Een verschil in geslacht dus. Maar niet een
79
zuld-Hollands
verschil in naamval: vergelijk er ligt daar een groten appel (= onderwerp), ik zie daar een groten appel (= lijdend voorwerp). Ook hier dus weer een dui-delijke regelmaat. Ook bij het bepaalde lidwoord kunnen we deze n-vormen nog terugvinden (vooral bij mannelijke woorden): in den angst, om den hals, in den brand, voor den dorst, in den top. Dergelijke vormen worden behalve in Oud-Beierland ook verder in het zuiden en oosten van de provincie gehoord (maar niet op Voorne-Putten). Voor Giessendam-Hardinxveld vond ik de volgende zin genoteerd: op een zachten aovend in d'n donker onder d'n
gezelleg zitte keuvele. Heel vroeger moeten ze nog verder voorgekomen zijn. Zo vinden we bijvoorbeeld in de Katwijkse gelijkenis teuge den hemel
`tegen de hemel'. Voor het oude Dordts vond ik ook verschil vermeld bij het onbepaalde lidwoord: daar staat ne stoel en 'n tafel, met het mannelijke stoel en het vrouwelijke tafel.
Bij onzijdige woorden komen nog resten van oude datieven (derde naam-vallen) voor. Sommige ervan kunnen nog vaak worden gehoord. Ze kunnen zeker niet als oud Zuid-Hollands worden gekarakteriseerd. Als oud-Vlaar-dinger heb ik ze moeten afleren: ga 's eve uit de licht, hij zit voor de raam, ze staat in de midde. Doordat we hier met oude datieven te maken hebben, vin-den we hier niet het maar de. Denk aan het Duits: das Licht, aus dem Lichte. De uitdrukking we zitte in de donker (vergelijk de hierboven staande zin uit Giessendam-Hardinxveld) hoort hier niet thuis omdat donker vroeger ook niet-onzijdig kon voorkomen.
Bij de trappen van vergelijking is vermeldenswaard dat er nogal eens sta-peling optreedt: alles wordt steeds duurderder. Misschien een wat emotionele vorm waarmee men de ergernis over een (te) sterke toename wil uitdrukken. Een sterk vergrotende trap dus?
5.3 Voornaamwoorden
Bij de voornaamwoorden beperken we ons vooral tot de persoonlijke en bezittelijke. Wat de betrekkelijke voornaamwoorden betreft merk ik op dat in het Zuid-Hollands, ook in zijn moderne vorm, vaak w-vormen in plaats van d-vormen worden gebruikt: vergelijk bijvoorbeeld het boek wat ik
gekocht heb. In de standaardtaal wordt dit nog als fout aangemerkt, hoewel het in gesproken taal al schering en inslag is. Voor Amsterdam worden zelfs al zinnen als de jongen wie dat gedaan heeft vermeld. Vanaf de Middeleeuwen
8o
verschil in naamval: vergelijk er ligt daar een groten appel (= onderwerp), ik zie daar een groten appel (= lijdend voorwerp). Ook hier dus weer een dui
delijke regelmaat. Ook bij het bepaalde lidwoord kunnen we deze n-vormen
nog terugvinden (vooral bij mannelijke woorden): in den angst, om den hals, in den brand, voor den dorst, in den top. Dergelijke vormen worden behalve
in Oud-Beierland ook verder in het zuiden en oosten van de provincie
gehoord (maar niet op Voorne-Putten). Voor Giessendam-Hardinxveld vond
ik de volgende zin genoteerd: op een zachten aovend in d'n donker onder d'n boom gezelleg zitte keuvele. Heel vroeger moeten ze nog verder voorgekomen
zijn. Zo vinden we bijvoorbeeld in de Katwijkse gelijkenis teuge den hemel 'tegen de hemel'. Voor het oude Dordts vond ik ook verschil vermeld bij het
onbepaalde lidwoord: daar staat ne stoel en 'n tafel, met het mannelijke stoel en het vrouwelijke tafel.
Bij onzijdige woorden komen nog resten van oude datieven (derde naam
vallen) voor. Sommige ervan kunnen nog vaak worden gehoord. Ze kunnen
zeker niet als oud Zuid-Hollands worden gekarakteriseerd. Als oud-Vlaar
dinger heb ik ze moeten afleren: ga 's eve uit de licht, hij zit voor de raam, ze staat in de midde. Doordat we hier met oude datieven te maken hebben, vin
den we hier niet het maar de. Denk aan het Duits: das Licht, aus dem Lichte. De uitdrukking we zitte in de donker (vergelijk de hierboven staande zin uit
Giessendam-Hardinxveld) hoort hier niet thuis omdat donker vroeger ook
niet-onzijdig kon voorkomen.
Bij de trappen van vergelijking is vermeldenswaard dat er nogal eens sta
peling optreedt: alles wordt steeds duurderder. Misschien een wat emotionele
vorm waarmee men de ergernis over een (te) sterke toename wil uitdrukken.
Een sterk vergrotende trap dus?
5.3 Voornaamwoorden
Bij de voornaamwoorden beperken we ons vooral tot de persoonlijke en
bezittelijke. Wat de betrekkelijke voornaamwoorden betreft merk ik op dat
in het Zuid-Hollands, ook in zijn moderne vorm, vaak w-vormen in plaats
van d-vormen worden gebruikt: vergelijk bijvoorbeeld het boek wat ik gekocht heb. In de standaardtaal wordt dit nog als fout aangemerkt, hoewel
het in gesproken taal al schering en inslag is. Voor Amsterdam worden zelfs
al zinnen als de jongen wie dat gedaan heeft vermeld. Vanaf de Middeleeuwen
80
verschil in naamval: vergelijk er ligt daar een groten appel (= onderwerp), ik zie daar een groten appel (= lijdend voorwerp). Ook hier dus weer een dui
delijke regelmaat. Ook bij het bepaalde lidwoord kunnen we deze n-vormen
nog terugvinden (vooral bij mannelijke woorden): in den angst, om den hals, in den brand, voor den dorst, in den top. Dergelijke vormen worden behalve
in Oud-Beierland ook verder in het zuiden en oosten van de provincie
gehoord (maar niet op Voorne-Putten). Voor Giessendam-Hardinxveld vond
ik de volgende zin genoteerd: op een zachten aovend in d'n donker onder d'n boom gezelleg zitte keuvele. Heel vroeger moeten ze nog verder voorgekomen
zijn. Zo vinden we bijvoorbeeld in de Katwijkse gelijkenis teuge den hemel 'tegen de hemel'. Voor het oude Dordts vond ik ook verschil vermeld bij het
onbepaalde lidwoord: daar staat ne stoel en 'n tafel, met het mannelijke stoel en het vrouwelijke tafel.
Bij onzijdige woorden komen nog resten van oude datieven (derde naam
vallen) voor. Sommige ervan kunnen nog vaak worden gehoord. Ze kunnen
zeker niet als oud Zuid-Hollands worden gekarakteriseerd. Als oud-Vlaar
dinger heb ik ze moeten afleren: ga 's eve uit de licht, hij zit voor de raam, ze staat in de midde. Doordat we hier met oude datieven te maken hebben, vin
den we hier niet het maar de. Denk aan het Duits: das Licht, aus dem Lichte. De uitdrukking we zitte in de donker (vergelijk de hierboven staande zin uit
Giessendam-Hardinxveld) hoort hier niet thuis omdat donker vroeger ook
niet-onzijdig kon voorkomen.
Bij de trappen van vergelijking is vermeldenswaard dat er nogal eens sta
peling optreedt: alles wordt steeds duurderder. Misschien een wat emotionele
vorm waarmee men de ergernis over een (te) sterke toename wil uitdrukken.
Een sterk vergrotende trap dus?
5.3 Voornaamwoorden
Bij de voornaamwoorden beperken we ons vooral tot de persoonlijke en
bezittelijke. Wat de betrekkelijke voornaamwoorden betreft merk ik op dat
in het Zuid-Hollands, ook in zijn moderne vorm, vaak w-vormen in plaats
van d-vormen worden gebruikt: vergelijk bijvoorbeeld het boek wat ik gekocht heb. In de standaardtaal wordt dit nog als fout aangemerkt, hoewel
het in gesproken taal al schering en inslag is. Voor Amsterdam worden zelfs
al zinnen als de jongen wie dat gedaan heeft vermeld. Vanaf de Middeleeuwen
80
woordvormen,
is er een verandering gaande van d- naar w-vormen. Een oude d-vorm kun je nog in Katwijk horen: dat nou die bràbdwinkel is, dat haat aandelijk de brak ewweest`wat nu die broodwinkel is, dat is eigenlijk de barak geweest'. Verder wordt in het (moderne) Zuid-Hollands altijd waaraan, waarvan enzovoort gebruikt, ook wanneer er sprake is van personen: de jongen waar-aan ik dat boek gegeven heb. De wat kunstmatige regel in de standaardtaal houdt in dat het in dat geval aan wie moet zijn. Waaraan, waarvan enzo-voort voor personen komen overigens ook zeer frequent in de gesproken taal van standaardsprekers voor. Een oud-Hollandse vorm is wies (Katwijkse voorbeelden zijn: van wwies benne die hoede?, wwies zag ik daer? de manne wwies hoede daer hinge). Oude aanwijzende voornaamwoorden vond ik ver-meld voor Oud-Beierland: den dieje, den deuze, en voor Katwijk: gunt (dut kind en gunt kind). Een voorbeeld van een oud-Hollands onbepaald voor-naamwoord is sommigte `sommige'. Voor de wederkerende voornaamwoor-den van het type z'n eige zie hoofdstuk 2.
Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Omdat er in het Zuid-Hollands vaak geen vormverschil meer bestaat tussen
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden, worden ze hier in één para-
graaf bij elkaar genomen. We kijken om te beginnen naar die voornaam-
woorden zoals ze voor de dag komen wanneer ze v66r de persoonsvorm
staan. Maar eerst maak ik een paar inleidende opmerkingen. Met een sterke
vorm is een vorm bedoeld die bij nadruk wordt gebruikt, met een zwakke
vorm een vorm die zonder nadruk wordt gebruikt. De sterke vormen wor-
den net als de bezittelijke voornaamwoorden overigens praktisch alleen voor personen gebruikt. Over twee stoelen zul je, bij nadruk, niet gauw vragen:
moet hij naar de keuken en hij naar de gang? Je zult eerder vragen: moet die
naar de keuken en die naar de gang? En van een stoel zul je ook n' iet gauw
zeggen: zijn zitting moet opnieuw worden bekleed. Je zult eerder zeggen: de
zitting ervan moet opnieuw worden bekleed of kortweg: de zitting moet
opnieuw worden bekleed. Met onderwerpsvorm en voorwerpsvorm zijn vor-
men van het persoonlijk voornaamwoord bedoeld. De voorwerpsvorm wordt ook na voorzetsel gebruikt. De hieronder genoemde vormen moeten tenzij anders aangegeven, als modern Zuid-Hollands worden beschouwd.
81
WDDY~YIfUIt,
is er een verandering gaande van d- naar w-vormen. Een oude d-vorm kun
je nog in Katwijk horen: dat nou die brààdwinkel is, dat haat aandelijk de
brak ewweest 'wat nu die broodwinkel is, dat is eigenlijk de barak geweest'.
Verder wordt in het (moderne) Zuid-Hollands altijd waaraan, waarvan
enzovoort gebruikt, ook wanneer er sprake is van personen: de jongen waar
aan ik dat boek gegeven heb. De wat kunstmatige regel in de standaardtaal
houdt in dat het in dat geval aan wie moet zijn. Waaraan, waarvan enzo
voort voor personen komen overigens ook zeer frequent in de gesproken
taal van standaardsprekers voor. Een oud-Hollandse vorm is wies (Katwijkse
voorbeelden zijn: van wwies benne die hoede?, wwies zag ik daer? de manne
wwies hoede daer hinge). Oude aanwijzende voornaamwoorden vond ik ver
meld voor Oud-Beierland: den dieje, den deuze, en voor Katwijk: gunt (dut
kind en gunt kind). Een voorbeeld van een oud-Hollands onbepaald voor
naamwoord is sommigte 'sommige'. Voor de wederkerende voornaamwoor
den van het type z'n eige zie hoofdstuk 2.
Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Omdat er in het Zuid-Hollands vaak geen vormverschil meer bestaat tussen
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden, worden ze hier in één para
graaf bij elkaar genomen. We kijken om te beginnen naar die voornaam
woorden zoals ze voor de dag komen wanneer ze vóór de persoonsvorm
staan. Maar eerst maak ik een paar inleidende opmerkingen. Met een sterke
vorm is een vorm bedoeld die bij nadruk wordt gebruikt, met een zwakke
vorm een vorm die zonder nadruk wordt gebruikt. De sterke vormen wor
den net als de bezittelijke voornaamwoorden overigens praktisch alleen voor
personen gebruikt. Over twee stoelen zul je, bij nadruk, niet gauw vragen:
moet hij naar de keuken en hij naar de gang? Je zult eerder vragen: moet die
naar de keuken en die naar de gang? En van een stoel zul je ook ~iet gauw
zeggen: zijn zitting moet opnieuw worden bekleed. Je zult eerder zeggen: de
zitting ervan moet opnieuw worden bekleed of kortweg: de zitting moet
opnieuw worden bekleed. Met onderwerpsvorm en voorwerpsvorm zijn vor
men van het persoonlijk voornaamwoord bedoeld. De voorwerpsvorm
wordt ook na voorzetsel gebruikt. De hieronder genoemde vormen moeten
tenzij anders aangegeven, als modern Zuid-Hollands worden beschouwd.
81
WDDY~YIfUIt,
is er een verandering gaande van d- naar w-vormen. Een oude d-vorm kun
je nog in Katwijk horen: dat nou die brààdwinkel is, dat haat aandelijk de
brak ewweest 'wat nu die broodwinkel is, dat is eigenlijk de barak geweest'.
Verder wordt in het (moderne) Zuid-Hollands altijd waaraan, waarvan
enzovoort gebruikt, ook wanneer er sprake is van personen: de jongen waar
aan ik dat boek gegeven heb. De wat kunstmatige regel in de standaardtaal
houdt in dat het in dat geval aan wie moet zijn. Waaraan, waarvan enzo
voort voor personen komen overigens ook zeer frequent in de gesproken
taal van standaardsprekers voor. Een oud-Hollandse vorm is wies (Katwijkse
voorbeelden zijn: van wwies benne die hoede?, wwies zag ik daer? de manne
wwies hoede daer hinge). Oude aanwijzende voornaamwoorden vond ik ver
meld voor Oud-Beierland: den dieje, den deuze, en voor Katwijk: gunt (dut
kind en gunt kind). Een voorbeeld van een oud-Hollands onbepaald voor
naamwoord is sommigte 'sommige'. Voor de wederkerende voornaamwoor
den van het type z'n eige zie hoofdstuk 2.
Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Omdat er in het Zuid-Hollands vaak geen vormverschil meer bestaat tussen
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden, worden ze hier in één para
graaf bij elkaar genomen. We kijken om te beginnen naar die voornaam
woorden zoals ze voor de dag komen wanneer ze vóór de persoonsvorm
staan. Maar eerst maak ik een paar inleidende opmerkingen. Met een sterke
vorm is een vorm bedoeld die bij nadruk wordt gebruikt, met een zwakke
vorm een vorm die zonder nadruk wordt gebruikt. De sterke vormen wor
den net als de bezittelijke voornaamwoorden overigens praktisch alleen voor
personen gebruikt. Over twee stoelen zul je, bij nadruk, niet gauw vragen:
moet hij naar de keuken en hij naar de gang? Je zult eerder vragen: moet die
naar de keuken en die naar de gang? En van een stoel zul je ook ~iet gauw
zeggen: zijn zitting moet opnieuw worden bekleed. Je zult eerder zeggen: de
zitting ervan moet opnieuw worden bekleed of kortweg: de zitting moet
opnieuw worden bekleed. Met onderwerpsvorm en voorwerpsvorm zijn vor
men van het persoonlijk voornaamwoord bedoeld. De voorwerpsvorm
wordt ook na voorzetsel gebruikt. De hieronder genoemde vormen moeten
tenzij anders aangegeven, als modern Zuid-Hollands worden beschouwd.
81
zuid-iiolleutels
—1 e persoon enkelvoud. Naast de onderwerpsvorm ik komt niet alleen een
zwakke vorm `k maar ook een versterkte vorm ikke voor. Deze vorm wordt alleen gebruikt als kort antwoord op een vraag: wil je dan ook meegaan? Ikke niet! Tussen de voorwerpsvorm en het bezittelijk voornaamwoord bestaat geen verschil. De sterke vorm is mijn, de zwakke me: dat boek is van mijn, dat is mijn boek; hij heeft me niet gezien, dat is me boek.
—le persoon meervoud. Naast de onderwerpsvorm wij komt als zwakke vorm we voor. Verder komen voor ons (voorwerpsvorm, bezittelijk voor-naamwoord) en onze (verbogen vorm van het bezittelijk voornaam-woord).
—2e persoon enkelvoud niet-beleefdheid. Net als bij de eerste persoon heb-ben we maar met twee verschillen te maken, tussen de sterke en de zwakke
vorm en tussen onderwerpsvorm aan de ene en voorwerpsvorm en bezit-telijk voornaamwoord aan de andere kant: jij, je; jou, je. (Aan het Stan-daardnederlandse spellingverschil tussen <jou> en <jouw> beantwoordt nauwelijks een verschil in uitspraak.)
—2e persoon meervoud niet-beleefdheid. Hier hebben we maar met één vorm te maken: jullie. In plaats daarvan wordt echter ook wel als zwakke vorm je gebruikt. Het Katwijks heeft nog de oude klankvariant jollie (met een nogal open 6) en daarnaast ook nog de oude vorm jelui.
—2e persoon beleefdheid. Ook hier hebben we maar met één vorm te maken: u. (Ook nu beantwoordt aan het Standaardnederlandse spelling-verschil <u> — <uw> nauwelijks een verschil in uitspraak.) Overigens is u geen oorspronkelijk Zuid-Hollands maar een vorm die vanuit de stan-daardtaal daarin is binnengedrongen. Wilde men beleefd zijn, dan kon
men de indirecte aanspreekvorm gebruiken: wil moeder nog koffie? Heel
ouderwetse vormen zijn uwe, uwes en uwe.
—3e persoon enkelvoud mannelijk. Hij komt als sterke en als zwalcke vorm
voor. Ook hier kunnen voorwerpsvorm en bezittelijk voornaamwoord
overeenkomen: dat boek is van zijn, dat is zijn boek, maar de voorwerps-
vorm is meestal hem. Voor Aalsmeer vond ik zijn ook als subjectsvorm
vermeld. Het staat dan wel achteraan in de zin: maar 't geld heb zijn. Bij
weinig nadruk zijn de voorwerpsvorm en het bezittelijk voornaamwoord verschillend: ik heb 'm gezien; dat is ze boek. Overigens kan in het Oud-
Beierlands bij nadruk hem, in de vorm hum, ook bezittelijk voornaam-
woord zijn: hij trok hum jas weer oit (namelijk die van een ander) in z'n
82
zuiÁ,· Ho/JawJç
- le persoon enkelvoud. Naast de onderwerpsvorm ik komt niet alleen een
zwakke vorm 'k maar ook een versterkte vorm ikke voor. Deze vorm wordt
alleen gebruikt als kort antwoord op een vraag: wil je dan ook meegaan?
Ikke niet! Tussen de voorwerpsvorm en het bezittelijk voornaamwoord
bestaat geen verschil. De sterke vorm is mijn, de zwakke me: dat boek is van mijn, dat is mijn boek; hij heeft me niet gezien, dat is me boek.
- le persoon meervoud. Naast de onderwerpsvorm wij komt als zwakke
vorm we voor. Verder komen voor ons (voorwerpsvorm, bezittelijk voor
naamwoord) en onze (verbogen vorm van het bezittelijk voornaam
woord).
- 2e persoon enkelvoud niet-beleefdheid. Net als bij de eerste persoon heb
ben we maar met twee verschillen te maken, tussen de sterke en de zwakke
vorm en tussen onderwerpsvorm aan de ene en voorwerpsvorm en bezit
telijk voornaamwoord aan de andere kant: jij, je; jou, je. (Aan het Stan
daardnederlandse spellingverschil tussen <jou> en <jouw> beantwoordt
nauwelijks een verschil in uitspraak.)
- 2e persoon meervoud niet-beleefdheid. Hier hebben we maar met één
vorm te maken: jullie. In plaats daarvan wordt echter ook wel als zwakke
vorm je gebruikt. Het Katwijks heeft nog de oude klankvariant jol/ie (met
een nogal open à) en daarnaast ook nog de oude vorm jelui.
- 2e persoon beleefdheid. Ook hier hebben we maar met één vorm te
maken: u. (Ook nu beantwoordt aan het Standaardnederlandse spelling
verschil <u> - <uw> nauwelijks een verschil in uitspraak.) Overigens is u
geen oorspronkelijk Zuid-Hollands maar een vorm die vanuit de stan
daardtaal daarin is binnengedrongen. Wilde men beleefd zijn, dan kon
men de indirecte aanspreekvorm gebruiken: wil moeder nog koffie? Heel
ouderwetse vormen zijn uwe, uwes en uwé.
- 3e persoon enkelvoud mannelijk. Hij komt als sterke en als zwakke vorm
voor. Ook hier kunnen voorwerpsvorm en bezittelijk voornaamwoord
overeenkomen: dat boek is van zijn, dat is zijn boek, maar de voorwerps
vorm is meestal hem. Voor Aalsmeer vond ik zijn ook als subjectsvorm
vermeld. Het staat dan wel achteraan in de zin: maar 't geld heb zijn. Bij
weinig nadruk zijn de voorwerpsvorm en het bezittelijk voornaamwoord
verschillend: ik heb 'm gezien; dat is ze boek. Overigens kan in het Oud
Beierlands bij nadruk hem, in de vorm hum, ook bezittelijk voornaam
woord zijn: hij trok hum jas weer oit (namelijk die van een ander) in z'n
82
zuiÁ,· Ho/JawJç
- le persoon enkelvoud. Naast de onderwerpsvorm ik komt niet alleen een
zwakke vorm 'k maar ook een versterkte vorm ikke voor. Deze vorm wordt
alleen gebruikt als kort antwoord op een vraag: wil je dan ook meegaan?
Ikke niet! Tussen de voorwerpsvorm en het bezittelijk voornaamwoord
bestaat geen verschil. De sterke vorm is mijn, de zwakke me: dat boek is van mijn, dat is mijn boek; hij heeft me niet gezien, dat is me boek.
- le persoon meervoud. Naast de onderwerpsvorm wij komt als zwakke
vorm we voor. Verder komen voor ons (voorwerpsvorm, bezittelijk voor
naamwoord) en onze (verbogen vorm van het bezittelijk voornaam
woord).
- 2e persoon enkelvoud niet-beleefdheid. Net als bij de eerste persoon heb
ben we maar met twee verschillen te maken, tussen de sterke en de zwakke
vorm en tussen onderwerpsvorm aan de ene en voorwerpsvorm en bezit
telijk voornaamwoord aan de andere kant: jij, je; jou, je. (Aan het Stan
daardnederlandse spellingverschil tussen <jou> en <jouw> beantwoordt
nauwelijks een verschil in uitspraak.)
- 2e persoon meervoud niet-beleefdheid. Hier hebben we maar met één
vorm te maken: jullie. In plaats daarvan wordt echter ook wel als zwakke
vorm je gebruikt. Het Katwijks heeft nog de oude klankvariant jol/ie (met
een nogal open à) en daarnaast ook nog de oude vorm jelui.
- 2e persoon beleefdheid. Ook hier hebben we maar met één vorm te
maken: u. (Ook nu beantwoordt aan het Standaardnederlandse spelling
verschil <u> - <uw> nauwelijks een verschil in uitspraak.) Overigens is u
geen oorspronkelijk Zuid-Hollands maar een vorm die vanuit de stan
daardtaal daarin is binnengedrongen. Wilde men beleefd zijn, dan kon
men de indirecte aanspreekvorm gebruiken: wil moeder nog koffie? Heel
ouderwetse vormen zijn uwe, uwes en uwé.
- 3e persoon enkelvoud mannelijk. Hij komt als sterke en als zwakke vorm
voor. Ook hier kunnen voorwerpsvorm en bezittelijk voornaamwoord
overeenkomen: dat boek is van zijn, dat is zijn boek, maar de voorwerps
vorm is meestal hem. Voor Aalsmeer vond ik zijn ook als subjectsvorm
vermeld. Het staat dan wel achteraan in de zin: maar 't geld heb zijn. Bij
weinig nadruk zijn de voorwerpsvorm en het bezittelijk voornaamwoord
verschillend: ik heb 'm gezien; dat is ze boek. Overigens kan in het Oud
Beierlands bij nadruk hem, in de vorm hum, ook bezittelijk voornaam
woord zijn: hij trok hum jas weer oit (namelijk die van een ander) in z'n
82
Wooreivorkiten,
aige jas an. Dit hum moet wel als een oude vorm worden beschouwd. —3e persoon enkelvoud vrouwelijk. De onderwerpsvormen zijn zij (sterk)
en ze (zwak). Overeenkomst tussen voorwerpsvorm en bezittelijk voor-naamwoord hebben we in haar (soms nog in een oude klankvariant heur) (sterk) en (d)'r (zwak): ik haar nog gezien, dat is haar boek; ik heb cr niet meer gezien, dat is d'r boek. Naast de voorwerpsvorm `r komt echter ook ze voor: ik heb ze niet meer gezien.
—3e persoon enkelvoud onzijdig. De onderwerpsvormen zijn het (sterk) en 't (zwak). Laatstgenoemde vorm kan ook voorwerpsvorm zijn: ik heb 't nog gezien. Het kan ik me als zodanig moeilijk voorstellen. In toepassing op bijvoorbeeld een kind zul je dan eerder hem of haar gebruiken. En zo zal het bij het bezittelijk voornaamwoord ook eerder zijn of haar zijn, of in toepassing op dingen: ervan. Vergelijk ook aan hem/haar of eraan in plaats van aan 't.
—3e persoon meervoud. Als onderwerpsvormen komen evenals in de stan-daardtaal zij (sterk) en ze (zwak) voor. Maar naast zij is er nog een variatie aan andere vormen: hun, hullie, zullie, hunnie. Deze vormen komen ook als sterke voorwerpsvorm en bezittelijk voornaamwoord voor met daar-naast nog d'rlui. De zwakke voorwerpsvorm is ze, maar daarnaast komt ook wel (d)'r voor: ik heb `r nog gezien. Deze vorm is door reductie ont-staan uit haar (heur), dat vroeger meervoudsvorm was. Het kan, naast hun, ook de zwalcke vorm van het bezittelijk voornaamwoord zijn: dat zijn
d'r jasse. De oudste onderwerpsvorm na zij is zullie. Deze vorm is ontstaan uit zij-
lieden en is daarom te vergelijken met jullie uit jijlieden (of joulieden). De vorm hullie, uit hunlieden, is van voorwerpsvorm ook, wat je wel vaker ziet gebeuren, onderwerpsvorm geworden. De moderne onderwerpsvorm hun
(hun zeggen...) moet tegen de achtergrond van hullie worden begrepen. We moeten denken aan dialectsprekers die hullie niet alleen als voorwerps- maar ook als onderwerpsvorm gebruiken. Als ze standaardtaal proberen te spre-ken, weten ze dat hullie in bepaalde gevallen aan hun beantwoordt. Niet correct vervangen ze dan ook de onderwerpsvorm hullie door hun. Hunnie
lijkt me een compromisvorm te zijn, tussen hun en hullie. Sommige lezers zullen misschien de vorm hen gemist hebben. Het verschil
tussen hen en hun zoals we dat uit de standaardtaal kennen, is door 17e-
eeuwse grammatici kunstmatig ingevoerd. De schrijftaal-`reger luidt: hun als
83
aige jas an. Dit hum moet wel als een oude vorm worden beschouwd.
- 3e persoon enkelvoud vrouwelijk. De onderwerpsvormen zijn zij (sterk)
en ze (zwak). Overeenkomst tussen voorwerpsvorm en bezittelijk voor
naamwoord hebben we in haar (soms nog in een oude klankvariant heur)
(sterk) en (d)'r (zwak): ik haar nog gezien, dat is haar boek; ik heb 'r niet
meer gezien, dat is d'r boek. Naast de voorwerpsvorm 'r komt echter ook ze
voor: ik heb ze niet meer gezien.
- 3e persoon enkelvoud onzijdig. De onderwerpsvormen zijn het (sterk) en
't (zwak). Laatstgenoemde vorm kan ook voorwerpsvorm zijn: ik heb 't
nog gezien. Het kan ik me als zodanig moeilijk voorstellen. In toepassing
op bijvoorbeeld een kind zul je dan eerder hem of haar gebruiken. En zo
zal het bij het bezittelijk voornaamwoord ook eerder zijn of haar zijn, of
in toepassing op dingen: ervan. Vergelijk ook aan hem/haar of eraan in
plaats van aan 't.
- 3e persoon meervoud. Als onderwerpsvormen komen evenals in de stan
daardtaal zij (sterk) en ze (zwak) voor. Maar naast zij is er nog een variatie
aan andere vormen: hun, hullie, zullie, hunnie. Deze vormen komen ook
als sterke voorwerpsvorm en bezittelijk voornaamwoord voor met daar
naast nog d'rlui. De zwakke voorwerpsvorm is ze, maar daarnaast komt
ook wel (d)'r voor: ik heb 'r nog gezien. Deze vorm is door reductie ont
staan uit haar (heur), dat vroeger meervoudsvorm was. Het kan, naast
hun, ook de zwakke vorm van het bezittelijk voornaamwoord zijn: dat zijn
d'r jasse.
De oudste onderwerpsvorm na zij is zullie. Deze vorm is ontstaan uit zij
lieden en is daarom te vergelijken met jullie uit jijlieden (ofjoulieden ). De
vorm hullie, uit hunlieden, is van voorwerpsvorm ook, wat je wel vaker ziet
gebeuren, onderwerpsvorm geworden. De moderne onderwerpsvorm hun
(hun zeggen ... ) moet tegen de achtergrond van hullie worden begrepen. We
moeten denken aan dialectsprekers die hullie niet alleen als voorwerps- maar
ook als onderwerpsvorm gebruiken. Als ze standaardtaal proberen te spre
ken, weten ze dat hullie in bepaalde gevallen aan hun beantwoordt. Niet
correct vervangen ze dan ook de onderwerpsvorm hullie door hun. Hunnie
lijkt me een compromisvorm te zijn, tussen hun en hullie.
Sommige lezers zullen misschien de vorm hen gemist hebben. Het verschil
tussen hen en hun zoals we dat uit de standaardtaal kennen, is door 17 e
eeuwse grammatici kunstmatig ingevoerd. De schrijftaal- 'regel' luidt: hun als
aige jas an. Dit hum moet wel als een oude vorm worden beschouwd.
- 3e persoon enkelvoud vrouwelijk. De onderwerpsvormen zijn zij (sterk)
en ze (zwak). Overeenkomst tussen voorwerpsvorm en bezittelijk voor
naamwoord hebben we in haar (soms nog in een oude klankvariant heur)
(sterk) en (d)'r (zwak): ik haar nog gezien, dat is haar boek; ik heb 'r niet
meer gezien, dat is d'r boek. Naast de voorwerpsvorm 'r komt echter ook ze
voor: ik heb ze niet meer gezien.
- 3e persoon enkelvoud onzijdig. De onderwerpsvormen zijn het (sterk) en
't (zwak). Laatstgenoemde vorm kan ook voorwerpsvorm zijn: ik heb 't
nog gezien. Het kan ik me als zodanig moeilijk voorstellen. In toepassing
op bijvoorbeeld een kind zul je dan eerder hem of haar gebruiken. En zo
zal het bij het bezittelijk voornaamwoord ook eerder zijn of haar zijn, of
in toepassing op dingen: ervan. Vergelijk ook aan hem/haar of eraan in
plaats van aan 't.
- 3e persoon meervoud. Als onderwerpsvormen komen evenals in de stan
daardtaal zij (sterk) en ze (zwak) voor. Maar naast zij is er nog een variatie
aan andere vormen: hun, hullie, zullie, hunnie. Deze vormen komen ook
als sterke voorwerpsvorm en bezittelijk voornaamwoord voor met daar
naast nog d'rlui. De zwakke voorwerpsvorm is ze, maar daarnaast komt
ook wel (d)'r voor: ik heb 'r nog gezien. Deze vorm is door reductie ont
staan uit haar (heur), dat vroeger meervoudsvorm was. Het kan, naast
hun, ook de zwakke vorm van het bezittelijk voornaamwoord zijn: dat zijn
d'r jasse.
De oudste onderwerpsvorm na zij is zullie. Deze vorm is ontstaan uit zij
lieden en is daarom te vergelijken met jullie uit jijlieden (ofjoulieden ). De
vorm hullie, uit hunlieden, is van voorwerpsvorm ook, wat je wel vaker ziet
gebeuren, onderwerpsvorm geworden. De moderne onderwerpsvorm hun
(hun zeggen ... ) moet tegen de achtergrond van hullie worden begrepen. We
moeten denken aan dialectsprekers die hullie niet alleen als voorwerps- maar
ook als onderwerpsvorm gebruiken. Als ze standaardtaal proberen te spre
ken, weten ze dat hullie in bepaalde gevallen aan hun beantwoordt. Niet
correct vervangen ze dan ook de onderwerpsvorm hullie door hun. Hunnie
lijkt me een compromisvorm te zijn, tussen hun en hullie.
Sommige lezers zullen misschien de vorm hen gemist hebben. Het verschil
tussen hen en hun zoals we dat uit de standaardtaal kennen, is door 17 e
eeuwse grammatici kunstmatig ingevoerd. De schrijftaal- 'regel' luidt: hun als
zuid-Hollaateis
derde naamval, hen als vierde naamval en na een voorzetsel. In de gewone gesproken taal hoort men alleen maar hun, maar soms wordt hypercorrect alleen hen gezegd of geschreven. Hen is in ieder geval een vorm die we voor het Zuid-Hollands kunnen verwaarlozen.
Het Zuid-Hollands blijkt er weer een eigen systeem op na te houden. Het meest opvallende erin is dat er een duidelijke tendens is dezelfde vormen te
hebben in voorwerpsfunctie en als bezittelijk voornaamwoord. In de eerste persoon is er, afgezien van de verbogen vorm onze, geen verschil, evenmin
als in de tweede persoon, waar het ook in de standaardtaal niet voorkomt.
In het enkelvoud vrouwelijk lijkt het ook in die richting te gaan: voor mij
althans is `r gebruikelijker dan ze. Voor het meervoud valt te wijzen op hun,
hullie enzovoort en op (d)'r en voor de derde persoon mannelijk op zijn, maar vooral in die persoon zijn er nog verschillende vormen voor de voor-
werpsfunctie en als bezittelijk voornaamwoord. Tot slot van deze paragraaf: we vinden soms een van de standaardtaal
afwijkend gebruik. Bekend is het gebruik van de objectsvorm na as 'clan': hij
is groter as mijn. In plaats van da's van mij wordt in het Katwijks wel gezegd
da's mijn.
Enclitische voornaamwoorden
Persoonlijke en ook bezittelijke voornaamwoorden kunnen een andere vorm krijgen wanneer ze achter de persoonsvorm of achter een verbindingswoord staaan. Met het laatste is een woord bedoeld, bijvoorbeeld een voegwoord, dat zinnen met elkaar verbindt. Om niet telkens te veel woorden nodig te
hebben, duiden we deze positie met de term enclise aan. Voornaamwoorden
die in die positie staan, worden enclitisch gebruikt. Hieronder wordt een
aantal enclitische vormen besproken. De niet besproken vormen zijn gelijk
aan de zwakke vormen die we hierboven besproken hebben. Overigens kun-
nen de enclitische vormen ook weleens buiten de enclise optreden.
2e persoon enkelvoud
Als het voornaamwoord je in enclise staat, is het in een groot aantal gevallen
tot ie (soms jie) geworden. Vergelijk een zin als az-ie het kwijt wilt, mik-ie
het maar in de prullemand. Of het bekende Rotterdamse spotzinnetje: az-ie
84
ZuU-HDIJaNM
derde naamval, hen als vierde naamval en na een voorzetsel. In de gewone
gesproken taal hoort men alleen maar hun, maar soms wordt hypercorrect
alleen hen gezegd of geschreven. Hen is in ieder geval een vorm die we voor
het Zuid-Hollands kunnen verwaarlozen.
Het Zuid-Hollands blijkt er weer een eigen systeem op na te houden. Het
meest opvallende erin is dat er een duidelijke tendens is dezelfde vormen te
hebben in voorwerpsfunctie en als bezittelijk voornaamwoord. In de eerste
persoon is er, afgezien van de verbogen vorm onze, geen verschil, evenmin
als in de tweede persoon, waar het ook in de standaardtaal niet voorkomt.
In het enkelvoud vrouwelijk lijkt het ook in die richting te gaan: voor mij
althans is 'r gebruikelijker dan ze. Voor het meervoud valt te wijzen op hun,
hullie enzovoort en op (d)'r en voor de derde persoon mannelijk op zijn,
maar vooral in die persoon zijn er nog verschillende vormen voor de voor
werpsfunctie en als bezittelijk voornaamwoord.
Tot slot van deze paragraaf: we vinden soms een van de standaardtaal
afwijkend gebruik. Bekend is het gebruik van de objectsvorm na as 'dan': hij
is groter as mijn. In plaats van da's van mij wordt in het Katwijks wel gezegd
da's mijn.
Enclitische voornaamwoorden
Persoonlijke en ook bezittelijke voornaamwoorden kunnen een andere vorm
krijgen wanneer ze achter de persoonsvorm of achter een verbindingswoord
staaan. Met het laatste is een woord bedoeld, bijvoorbeeld een voegwoord,
dat zinnen met elkaar verbindt. Om niet telkens te veel woorden nodig te
hebben, duiden we deze positie met de term enclise aan. Voornaamwoorden
die in die positie staan, worden enclitisch gebruikt. Hieronder wordt een
aantal enclitische vormen besproken. De niet besproken vormen zijn gelijk
aan de zwakke vormen die we hierboven besproken hebben. Overigens kun
nen de enclitische vormen ook weleens buiten de enclise optreden.
2e persoon enkelvoud
Als het voornaamwoord je in enclise staat, is het in een groot aantal gevallen
tot ie (soms jie) geworden. Vergelijk een zin als az-ie het kwijt wilt, mik-ie
het maar in de prulIemand. Of het bekende Rotterdamse spotzinnetje: az-ie
ZuU-HDIJaNM
derde naamval, hen als vierde naamval en na een voorzetsel. In de gewone
gesproken taal hoort men alleen maar hun, maar soms wordt hypercorrect
alleen hen gezegd of geschreven. Hen is in ieder geval een vorm die we voor
het Zuid-Hollands kunnen verwaarlozen.
Het Zuid-Hollands blijkt er weer een eigen systeem op na te houden. Het
meest opvallende erin is dat er een duidelijke tendens is dezelfde vormen te
hebben in voorwerpsfunctie en als bezittelijk voornaamwoord. In de eerste
persoon is er, afgezien van de verbogen vorm onze, geen verschil, evenmin
als in de tweede persoon, waar het ook in de standaardtaal niet voorkomt.
In het enkelvoud vrouwelijk lijkt het ook in die richting te gaan: voor mij
althans is 'r gebruikelijker dan ze. Voor het meervoud valt te wijzen op hun,
hullie enzovoort en op (d)'r en voor de derde persoon mannelijk op zijn,
maar vooral in die persoon zijn er nog verschillende vormen voor de voor
werpsfunctie en als bezittelijk voornaamwoord.
Tot slot van deze paragraaf: we vinden soms een van de standaardtaal
afwijkend gebruik. Bekend is het gebruik van de objectsvorm na as 'dan': hij
is groter as mijn. In plaats van da's van mij wordt in het Katwijks wel gezegd
da's mijn.
Enclitische voornaamwoorden
Persoonlijke en ook bezittelijke voornaamwoorden kunnen een andere vorm
krijgen wanneer ze achter de persoonsvorm of achter een verbindingswoord
staaan. Met het laatste is een woord bedoeld, bijvoorbeeld een voegwoord,
dat zinnen met elkaar verbindt. Om niet telkens te veel woorden nodig te
hebben, duiden we deze positie met de term enclise aan. Voornaamwoorden
die in die positie staan, worden enclitisch gebruikt. Hieronder wordt een
aantal enclitische vormen besproken. De niet besproken vormen zijn gelijk
aan de zwakke vormen die we hierboven besproken hebben. Overigens kun
nen de enclitische vormen ook weleens buiten de enclise optreden.
2e persoon enkelvoud
Als het voornaamwoord je in enclise staat, is het in een groot aantal gevallen
tot ie (soms jie) geworden. Vergelijk een zin als az-ie het kwijt wilt, mik-ie
het maar in de prulIemand. Of het bekende Rotterdamse spotzinnetje: az-ie
wooreivormtem,
valt, dan leg-ie. En vergelijk verder: kom-ie ook? heb-ie dat vaak? was-ie je haar wel vaak genoeg? Je is geen ie geworden wanneer in de voorafgaande lettergreep een stomme e zit: luister-je? en niet luister-ie? Verder ook niet na d of t: hoe braad-je dat vlees? weet-je 't nog? En na een sjwa: vergelijk, in de zwakke verleden tijd, maakte-je dat zelf? Na een klinker (tweeklank) kan het wisselen: hou-je/hou-ie nog van me? Na een n is het twijfelachtig: zoen-je graag, zoen-ie graag? Dit loopt praktisch helemaal parallel met wat we bij de verkleinwoorden gezien hebben: daar vindt de verandering van je in ie even-min na t plaats. Het loopt ook parallel met de verandering van garage (spreek uit: garaazje) in garazie. Het gaat hier dus om een algemene klank-verandering die niet lukraak in haar werk gaat maar aan bepaalde voorwaar-
den is gebonden. Ze leidt ook tot leuke hypercorrecties als spinaazje 'spina-zie, porsje `portie' en typjes `typisch'.
Maar niet alleen je als onderwerpsvorm kan dus in ie veranderen, ook je als voorwerpsvorm of als bezittelijk voornaamwoord: hij geef-ie nog wel wat, ik wach-ie morrege wel op, je was-ie niet goed, drink-ie koppie es uit. Interes-sant is het eerste zinnetje als we dat vergelijken met ik gev-ie dat nog wel of gev-ie ook wat? We zien dat in geef-ie een stemloze f te horen is, als gevolg van de uitgangs-t die er oorspronkelijk stond.
Op kaartje 7 is te zien dat (j)ie voor je over heel Zuid-Holland verspreid voorkomt. Blijkens de gelijkenissen kwam enclitisch -ie in de negentiende eeuw al op veel plaatsen voor. Voor Rotterdam werd er in 1943 een artikel aan gewijd, halverwege de jaren dertig voor Voorschoten. In Rotterdam had -ie in die jaren al in veel meer gevallen een vaste plaats veroverd dan in Voorschoten. Mogelijk heeft het zich vooral vanuit Rotterdam verspreid. Het
ontbreekt nog in het Schevenings en het Katwijks evenals in meer noordelijk
gesproken dialecten als het Aalsmeers en het (authentieke) Amsterdams en
het Noord-Hollands boven het IJ.
3e persoon enkelvoud
Enclitisch ie kan ook derde persoon (enkelvoud, mannelijk) zijn: mot-ie niet
naar huis? baadt-ie regelmatig? bakt-ie nog brood? ik geloof dat-ie daar graag is. Die ie kan een rest zijn van het oude voornaamwoord hi, in modern
Nederlands hij (maar zie beneden). Er bestaat in de tegenwoordige tijd van
het werkwoord geen gevaar van verwarring met ie voor je. Ten eerste komt
85
valt, dan leg-ie. En vergelijk verder: kom-ie ook? heb-ie dat vaak? was-ie je
haar wel vaak genoeg? Je is geen ie geworden wanneer in de voorafgaande
lettergreep een stomme e zit: luister-je? en niet luister-ie? Verder ook niet na
d of t: hoe braad-je dat vlees? weet-je 't nog? En na een sjwa: vergelijk, in de
zwakke verleden tijd, maakte-je dat zelf? Na een klinker (tweeklank) kan het
wisselen: hou-je/hou-ie nog van me? Na een n is het twijfelachtig: zoen-je
graag, zoen-ie graag? Dit loopt praktisch helemaal parallel met wat we bij de
verkleinwoorden gezien hebben: daar vindt de verandering van je in ie even
min na t plaats. Het loopt ook parallel met de verandering van garage
(spreek uit: garaazje) in garazie. Het gaat hier dus om een algemene klank
verandering die niet lukraak in haar werk gaat maar aan bepaalde voorwaar
den is gebonden. Ze leidt ook tot leuke hypercorrecties als spinaazje 'spina
zie', porsje 'portie' en typjes 'typisch'.
Maar niet alleen je als onderwerpsvorm kan dus in ie veranderen, ook je
als voorwerpsvorm of als bezittelijk voornaamwoord: hij geef-ie nog wel wat,
ik wach-ie morrege wel op, je was-ie niet goed, drink-ie koppie es uit. Interes
sant is het eerste zinnetje als we dat vergelijken met ik gev-ie dat nog wel of
gev-ie ook wat? We zien dat in geef-ie een stemloze f te horen is, als gevolg
van de uitgangs-t die er oorspronkelijk stond.
Op kaartje 7 is te zien dat (j)ie voor je over heel Zuid-Holland verspreid
voorkomt. Blijkens de gelijkenissen kwam enclitisch -ie in de negentiende
eeuw al op veel plaatsen voor. Voor Rotterdam werd er in 1943 een artikel
aan gewijd, halverwege de jaren dertig voor Voorschoten. In Rotterdam had
-ie in die jaren al in veel meer gevallen een vaste plaats veroverd dan in
Voorschoten. Mogelijk heeft het zich vooral vanuit Rotterdam verspreid. Het
ontbreekt nog in het Schevenings en het Katwijks evenals in meer noordelijk
gesproken dialecten als het Aalsmeers en het (authentieke) Amsterdams en
het Noord-Hollands boven het IJ.
3e persoon enkelvoud
Enclitisch ie kan ook derde persoon (enkelvoud, mannelijk) zijn: mot-ie niet
naar huis? baadt-ie regelmatig? bakt-ie nog brood? ik geloof dat-ie daar graag
is. Die ie kan een rest zijn van het oude voornaamwoord hi, in modern
Nederlands hij (maar zie beneden). Er bestaat in de tegenwoordige tijd van
het werkwoord geen gevaar van verwarring met ie voor je. Ten eerste komt
85
valt, dan leg-ie. En vergelijk verder: kom-ie ook? heb-ie dat vaak? was-ie je
haar wel vaak genoeg? Je is geen ie geworden wanneer in de voorafgaande
lettergreep een stomme e zit: luister-je? en niet luister-ie? Verder ook niet na
d of t: hoe braad-je dat vlees? weet-je 't nog? En na een sjwa: vergelijk, in de
zwakke verleden tijd, maakte-je dat zelf? Na een klinker (tweeklank) kan het
wisselen: hou-je/hou-ie nog van me? Na een n is het twijfelachtig: zoen-je
graag, zoen-ie graag? Dit loopt praktisch helemaal parallel met wat we bij de
verkleinwoorden gezien hebben: daar vindt de verandering van je in ie even
min na t plaats. Het loopt ook parallel met de verandering van garage
(spreek uit: garaazje) in garazie. Het gaat hier dus om een algemene klank
verandering die niet lukraak in haar werk gaat maar aan bepaalde voorwaar
den is gebonden. Ze leidt ook tot leuke hypercorrecties als spinaazje 'spina
zie', porsje 'portie' en typjes 'typisch'.
Maar niet alleen je als onderwerpsvorm kan dus in ie veranderen, ook je
als voorwerpsvorm of als bezittelijk voornaamwoord: hij geef-ie nog wel wat,
ik wach-ie morrege wel op, je was-ie niet goed, drink-ie koppie es uit. Interes
sant is het eerste zinnetje als we dat vergelijken met ik gev-ie dat nog wel of
gev-ie ook wat? We zien dat in geef-ie een stemloze f te horen is, als gevolg
van de uitgangs-t die er oorspronkelijk stond.
Op kaartje 7 is te zien dat (j)ie voor je over heel Zuid-Holland verspreid
voorkomt. Blijkens de gelijkenissen kwam enclitisch -ie in de negentiende
eeuw al op veel plaatsen voor. Voor Rotterdam werd er in 1943 een artikel
aan gewijd, halverwege de jaren dertig voor Voorschoten. In Rotterdam had
-ie in die jaren al in veel meer gevallen een vaste plaats veroverd dan in
Voorschoten. Mogelijk heeft het zich vooral vanuit Rotterdam verspreid. Het
ontbreekt nog in het Schevenings en het Katwijks evenals in meer noordelijk
gesproken dialecten als het Aalsmeers en het (authentieke) Amsterdams en
het Noord-Hollands boven het IJ.
3e persoon enkelvoud
Enclitisch ie kan ook derde persoon (enkelvoud, mannelijk) zijn: mot-ie niet
naar huis? baadt-ie regelmatig? bakt-ie nog brood? ik geloof dat-ie daar graag
is. Die ie kan een rest zijn van het oude voornaamwoord hi, in modern
Nederlands hij (maar zie beneden). Er bestaat in de tegenwoordige tijd van
het werkwoord geen gevaar van verwarring met ie voor je. Ten eerste komt
85
zuil-ttollands
Kaart 7 . Enclitisch -jie. Uit: Jo Daan en K. Heeroma (zie bibliografie), blz. 17.
dat na t of een d niet voor: mot-ie, baadt-ie, dat-ie kunnen dus niet als `mot je, baad je, dat je' worden begrepen. Ten tweede verhindert in een vorm als bak-tie de t dat we aan een tweede persoon gaan denken: die zou immers bak-ie moeten luiden. Ook in de verleden tijd is er geen kans op verwarring: kwam-je vinden we in het Zuid-Hollands als kwam-ie terug, kwam-hij als kwam-die. Evenmin na een verbindingswoord als waarom: (ik wil weten) waarom-ie/waarom-die dat deed. Vergelijk ook nog waar lag-ie/lag-tie? waar-naar keek-ie/keek-tie? was-ie/was-tie z'n handen wel goed? In deze vormen zien we -die of door assimilatie -tie optreden.
Vroeger, zoals we nog in de gelijkenissen vinden, kon het enclitisch voor-naamwoord van de derde persoon nog in alle gevallen -ie zijn: kwam-ie lwam-hir, waarom-ie `waarom-hir, keek-ie leek-hir, was-ie (was-hir, lag-ie
lag-hir. Deze vormen konden verward worden met vormen met enclitisch - ie van de tweede persoon. Een uitzondering hierop is lag-ie: in de tweede persoon werd (en wordt) daarin een stemhebbende (zachte) g uitgesproken, in de derde was dat een stemloze (harde): lach-ie. De vormen met -die (-tie)
86
Kaart 7. Enclitisch -jie. Uit: Jo Daan en K. Heeroma (zie bibliografie), blz. 17.
dat na t of een d niet voor: mot-ie, baadt-ie, dat-ie kunnen dus niet als 'mot
je, baad je, dat je' worden begrepen. Ten tweede verhindert in een vorm als
bak-tie de t dat we aan een tweede persoon gaan denken: die zou immers
bak-ie moeten luiden. Ook in de verleden tijd is er geen kans op verwarring:
kwam-je vinden we in het Zuid-Hollands als kwam-ie terug, kwam-hij als
kwam-die. Evenmin na een verbindingswoord als waarom: (ik wil weten)
waarom-ie/waarom-die dat deed. Vergelijk ook nog waar lag-ie/lag-tie? waar
naar keek-ie/keek-tie? was-ie/was-tie z'n handen wel goed? In deze vormen
zien we -die of door assimilatie -tie optreden.
Vroeger, zoals we nog in de gelijkenissen vinden, kon het enclitisch voor
naamwoord van de derde persoon nog in alle gevallen -ie zijn: kwam-ie
'kwam-hij', waarom-ie 'waarom-hij', keek-ie 'keek-hij', was-ie 'was-hij', lag-ie
'lag-hij'. Deze vormen konden verward worden met vormen met enclitisch -
ie van de tweede persoon. Een uitzondering hierop is lag-ie: in de tweede
persoon werd (en wordt) daarin een stemhebbende (zachte) guitgesproken,
in de derde was dat een stemloze (harde): lach-ie. De vormen met -die (-tie)
86
ZuUl-HoliAHA&
Kaart 7. Enclitisch -jie. Uit: Jo Daan en K. Heeroma (zie bibliografie), blz. 17.
dat na t of een d niet voor: mot-ie, baadt-ie, dat-ie kunnen dus niet als 'mot
je, baad je, dat je' worden begrepen. Ten tweede verhindert in een vorm als
bak-tie de t dat we aan een tweede persoon gaan denken: die zou immers
bak-ie moeten luiden. Ook in de verleden tijd is er geen kans op verwarring:
kwam-je vinden we in het Zuid-Hollands als kwam-ie terug, kwam-hij als
kwam-die. Evenmin na een verbindingswoord als waarom: (ik wil weten)
waarom-ie/waarom-die dat deed. Vergelijk ook nog waar lag-ie/lag-tie? waar
naar keek-ie/keek-tie? was-ie/was-tie z'n handen wel goed? In deze vormen
zien we -die of door assimilatie -tie optreden.
Vroeger, zoals we nog in de gelijkenissen vinden, kon het enclitisch voor
naamwoord van de derde persoon nog in alle gevallen -ie zijn: kwam-ie
'kwam-hij', waarom-ie 'waarom-hij', keek-ie 'keek-hij', was-ie 'was-hij', lag-ie
'lag-hij'. Deze vormen konden verward worden met vormen met enclitisch -
ie van de tweede persoon. Een uitzondering hierop is lag-ie: in de tweede
persoon werd (en wordt) daarin een stemhebbende (zachte) guitgesproken,
in de derde was dat een stemloze (harde): lach-ie. De vormen met -die (-tie)
86
woordvorweiv
zijn in plaats van die met -ie gekomen. In de gelijkenissen treffen we ze al aan, naast nog die met het oude -ie. Dat -die lijkt wel aanwijzend voornaam-woord te zijn. De verklaring kan zijn dat een vorm als komtie `verkeerd' werd begrepen, niet als komt-ie maar als komt-die wat in uitspraak niet verschilt van komt-ie. Dat gebeurde naar het voorbeeld van komt die man, dat immers achter elkaar uitgesproken als komtie man klinkt. De vorm -die werd dus opgevat als een variant van hij in de enclise en zo kwam het tot kwamdie en tot de andere genoemde vormen. Datzelfde -die hoor je ook duidelijk in (toen) maakte-die (iets nieuws) en het zit ook heel duidelijk in is-tie (nog
ziek?) waarin de t niet van het werkwoord kan zijn (vergelijk hij is). Ook voor vormen als mot-ie, baadt-ie, bakt-ie, dat-ie (zie boven) zouden we nu aan enclitisch -die kunnen denken: mot-tie, baadt-tie, bakt-tie, dat-tie. Dat nieuwe -die ontbreekt nog in het authentieke Amsterdams. Het komt wel in het Schevenings, Katwijks en Aalsmeers voor, evenals in de standaardtaal.
Hoe moeten we nu de historische verhouding tussen -ie (2e persoon) en -die (3e persoon) zien? Was eerst -ie er en ontstond -die om verwarring te voorkomen? Of was eerst -die er en kon -ie daardoor zonder kans op ver-warring ontstaan? Standaardnederlands, Schevenings, Katwijks, Aalsmeers met -die maar zonder -ie wijzen op de tweede mogelijkheid. Een argument kan verder zijn dat -die ook voorkomt in die gevallen waarin er geen kans op verwarring bestond. Vergelijk waar lag-ie?, wat maakte je met waar lag-ie?
(met stemloze g = ch) en wat maakte-n-ie? (met een overgangs-n). Maar ook in die gevallen komt nu -die voor: waar lag-tie?, wat maakte-die?
Ik hoop dat ook uit de beschrijving van de enclitische vormen van de tweede en de derde persoon weer duidelijk geworden is dat het Zuid-Hollands niet een verzameling fouten is maar dat het een volwaardige taal-variëteit met een eigen regelmaat is.
I e persoon meervoud
Als enclitisch voornaamwoord in de 1 e persoon meervoud komt -me voor: en nou hope me maar dat... Dit me is ontstaan uit -n-we: de werkwoords-vorm ging oorspronkelijk immers op n uit. Dit is weer een geval van assimi-latie: de m is net als de n een neusklank en net als de w een klank die met de lippen wordt gevormd.
87
zijn in plaats van die met -ie gekomen. In de gelijkenissen treffen we ze al
aan, naast nog die met het oude -ie. Dat -die lijkt wel aanwijzend voornaam
woord te zijn. De verklaring kan zijn dat een vorm als komtie 'verkeerd' werd
begrepen, niet als komt-ie maar als komt-die wat in uitspraak niet verschilt
van komt-ie. Dat gebeurde naar het voorbeeld van komt die man, dat immers
achter elkaar uitgesproken als komtie man klinkt. De vorm -die werd dus
opgevat als een variant van hij in de enclise en zo kwam het tot kwamdie en
tot de andere genoemde vormen. Datzelfde -die hoor je ook duidelijk in
(toen) maakte-die (iets nieuws) en het zit ook heel duidelijk in is-tie (nog
ziek?) waarin de t niet van het werkwoord kan zijn (vergelijk hij is). Ook
voor vormen als mot-ie, baadt-ie, bakt-ie, dat-ie (zie boven) zouden we nu
aan enclitisch -die kunnen denken: mot-tie, baadt-tie, bakt-tie, dat-tie. Dat
nieuwe -die ontbreekt nog in het authentieke Amsterdams. Het komt wel in
het Schevenings, Katwijks en Aalsmeers voor, evenals in de standaardtaal.
Hoe moeten we nu de historische verhouding tussen -ie (2e persoon) en
-die (3e persoon) zien? Was eerst -ie er en ontstond -die om verwarring te
voorkomen? Of was eerst -die er en kon -ie daardoor zonder kans op ver
warring ontstaan? Standaardnederlands, Schevenings, Katwijks, Aalsmeers
met -die maar zonder -ie wijzen op de tweede mogelijkheid. Een argument
kan verder zijn dat -die ook voorkomt in die gevallen waarin er geen kans
op verwarring bestond. Vergelijk waar lag-ie?, wat maakte je met waar lag-ie?
(met stemloze g = eh) en wat maakte-n-ie? (met een overgangs-n). Maar ook
in die gevallen komt nu -die voor: waar lag-tie?, wat maakte-die?
Ik hoop dat ook uit de beschrijving van de enclitische vormen van de
tweede en de derde persoon weer duidelijk geworden is dat het Zuid
Hollands niet een verzameling fouten is maar dat het een volwaardige taal
variëteit met een eigen regelmaat is.
1 e persoon meervoud
Als enclitisch voornaamwoord in de Ie persoon meervoud komt -me voor:
en nou hope me maar dat ... Dit me is ontstaan uit -n-we: de werkwoords
vorm ging oorspronkelijk immers op n uit. Dit is weer een geval van assimi
latie: de m is net als de n een neusklank en net als de ween klank die met de
lippen wordt gevormd.
zijn in plaats van die met -ie gekomen. In de gelijkenissen treffen we ze al
aan, naast nog die met het oude -ie. Dat -die lijkt wel aanwijzend voornaam
woord te zijn. De verklaring kan zijn dat een vorm als komtie 'verkeerd' werd
begrepen, niet als komt-ie maar als komt-die wat in uitspraak niet verschilt
van komt-ie. Dat gebeurde naar het voorbeeld van komt die man, dat immers
achter elkaar uitgesproken als komtie man klinkt. De vorm -die werd dus
opgevat als een variant van hij in de enclise en zo kwam het tot kwamdie en
tot de andere genoemde vormen. Datzelfde -die hoor je ook duidelijk in
(toen) maakte-die (iets nieuws) en het zit ook heel duidelijk in is-tie (nog
ziek?) waarin de t niet van het werkwoord kan zijn (vergelijk hij is). Ook
voor vormen als mot-ie, baadt-ie, bakt-ie, dat-ie (zie boven) zouden we nu
aan enclitisch -die kunnen denken: mot-tie, baadt-tie, bakt-tie, dat-tie. Dat
nieuwe -die ontbreekt nog in het authentieke Amsterdams. Het komt wel in
het Schevenings, Katwijks en Aalsmeers voor, evenals in de standaardtaal.
Hoe moeten we nu de historische verhouding tussen -ie (2e persoon) en
-die (3e persoon) zien? Was eerst -ie er en ontstond -die om verwarring te
voorkomen? Of was eerst -die er en kon -ie daardoor zonder kans op ver
warring ontstaan? Standaardnederlands, Schevenings, Katwijks, Aalsmeers
met -die maar zonder -ie wijzen op de tweede mogelijkheid. Een argument
kan verder zijn dat -die ook voorkomt in die gevallen waarin er geen kans
op verwarring bestond. Vergelijk waar lag-ie?, wat maakte je met waar lag-ie?
(met stemloze g = eh) en wat maakte-n-ie? (met een overgangs-n). Maar ook
in die gevallen komt nu -die voor: waar lag-tie?, wat maakte-die?
Ik hoop dat ook uit de beschrijving van de enclitische vormen van de
tweede en de derde persoon weer duidelijk geworden is dat het Zuid
Hollands niet een verzameling fouten is maar dat het een volwaardige taal
variëteit met een eigen regelmaat is.
1 e persoon meervoud
Als enclitisch voornaamwoord in de Ie persoon meervoud komt -me voor:
en nou hope me maar dat ... Dit me is ontstaan uit -n-we: de werkwoords
vorm ging oorspronkelijk immers op n uit. Dit is weer een geval van assimi
latie: de m is net als de n een neusklank en net als de ween klank die met de
lippen wordt gevormd.
zitid-Hollands
5.4 Werkwoorden
Sterke en zwakke werkwoorden
Bekend uit het Standaardnederlands is het onderscheid tussen sterke en zwakke werkwoorden. Dat onderscheid vinden we uiteraard ook in het Zuid-Hollands terug, maar er zijn wat verschillen:
1.Er zijn nogal wat werkwoorden die in het Standaardnederlands sterk zijn maar in het Zuid-Hollands zwak of althans zwak kimnen zijn. Zeer alge-meen is bidde: bidde, gebid (hebbe-me al gebid?). Heel vaak komt alleen de verleden tijd zwak voor. Een bekend voorbeeld daarvan is vare: vaarde,
gevare. Voor het Oud-Beierlands worden hele reeksen van dergelijke werk-woorden opgesomd: berge, stele, wege, drijve, roike 'ruiken' enzovoort Soms gaat zwalcke of sterke vervoeging met betekenisverschil gepaard. Zo wordt in het Katwijks hauwe chouden' zowel sterk als zwak vervoegd. Zwak is het vooral in de betekenis `een zware inspanning leveren om iets vast te houden, met geweld stevig vasthouden': hauwde, gehauwd. In de gewone betekenis is het sterk: hieuw, ehauwe. Deze Oud-Beierlandse en Katwijkse voorbeelden zijn wel als oud Zuid-Hollands te beschouwen.
2.Het komt omgekeerd ook weleens voor dat een werkwoord in het Stan-daardnederlands zwak is maar in het (oude) Zuid-Hollands sterk. Een voorbeeld daarvan is erve: orf, georve.
3.De sterke werkwoorden hebben in het Zuid-Hollands soms andere vor-men dan in het Standaardnederlands. Zeer algemeen is het verschijnsel dat wanneer de verleden tijd enkelvoud een korte et heeft, die ook in het meervoud wordt aangetroffen. kwam, kwamme; gaf, gavve; mag, magge
enzovoort. Deze vormen zijn in het moderne Zuid-Hollands nog schering en inslag.
Er bestaan nog meer verschillen tussen het Zuid-Hollands en het Standaard-nederlands, te veel om op te sommen. Ik beperk me tot een paar opvallende vormen. Voorzover deze duidelijk modern Zuid-Hollands zijn, wordt dat in ieder geval vermeld. (Van klankverschillen binnen het Zuid-Hollands zien we hierbij af. Voor het werkwoorden van het type sturve zie hoofdstuk 4.)
88
5.4 Werkwoorden
Sterke en zwakke werkwoorden
Bekend uit het Standaardnederlands is het onderscheid tussen sterke en
zwakke werkwoorden. Dat onderscheid vinden we uiteraard ook in het
Zuid-Hollands terug, maar er zijn wat verschillen:
1. Er zijn nogal wat werkwoorden die in het Standaardnederlands sterk zijn
maar in het Zuid-Hollands zwak of althans zwak kunnen zijn. Zeer alge
meen is bidde: bidde, gebid (hebbe-me al gebid?). Heel vaak komt alleen de
verleden tijd zwak voor. Een bekend voorbeeld daarvan is vare: vaarde,
gevare. Voor het Oud-Beierlands worden hele reeksen van dergelijke werk
woorden opgesomd: berge, stele, wege, drijve, roike 'ruiken' enzovoort
Soms gaat zwakke of sterke vervoeging met betekenisverschil gepaard.
Zo wordt in het Katwijks hauwe 'houden' zowel sterk als zwak vervoegd.
Zwak is het vooral in de betekenis 'een zware inspanning leveren om iets
vast te houden, met geweld stevig vasthouden': hauwde, gehauwd. In de
gewone betekenis is het sterk: hieuw, ehauwe. Deze Oud-Beierlandse en
Katwijkse voorbeelden zijn wel als oud Zuid-Hollands te beschouwen.
2. Het komt omgekeerd ook weleens voor dat een werkwoord in het Stan
daardnederlands zwak is maar in het (oude) Zuid-Hollands sterk. Een
voorbeeld daarvan is erve: orf, georve.
3. De sterke werkwoorden hebben in het Zuid-Hollands soms andere vor-
o men dan in het Standaardnederlands. Zeer algemeen is het verschijnsel
dat wanneer de verleden tijd enkelvoud een korte à heeft, die ook in het
meervoud wordt aangetroffen: kwam, kwam me; gaf, gavve; mag, magge
enzovoort. Deze vormen zijn in het moderne Zuid-Hollands nog schering
en inslag.
Er bestaan nog meer verschillen tussen het Zuid-Hollands en het Standaard
nederlands, te veel om op te sommen. Ik beperk me tot een paar opvallende
vormen. Voorzover deze duidelijk modern Zuid-Hollands zijn, wordt dat in
ieder geval vermeld. (Van klankverschillen binnen het Zuid-Hollands zien
we hierbij af. Voor het werkwoorden van het type sturve zie hoofdstuk 4.)
88
5.4 Werkwoorden
Sterke en zwakke werkwoorden
Bekend uit het Standaardnederlands is het onderscheid tussen sterke en
zwakke werkwoorden. Dat onderscheid vinden we uiteraard ook in het
Zuid-Hollands terug, maar er zijn wat verschillen:
1. Er zijn nogal wat werkwoorden die in het Standaardnederlands sterk zijn
maar in het Zuid-Hollands zwak of althans zwak kunnen zijn. Zeer alge
meen is bidde: bidde, gebid (hebbe-me al gebid?). Heel vaak komt alleen de
verleden tijd zwak voor. Een bekend voorbeeld daarvan is vare: vaarde,
gevare. Voor het Oud-Beierlands worden hele reeksen van dergelijke werk
woorden opgesomd: berge, stele, wege, drijve, roike 'ruiken' enzovoort
Soms gaat zwakke of sterke vervoeging met betekenisverschil gepaard.
Zo wordt in het Katwijks hauwe 'houden' zowel sterk als zwak vervoegd.
Zwak is het vooral in de betekenis 'een zware inspanning leveren om iets
vast te houden, met geweld stevig vasthouden': hauwde, gehauwd. In de
gewone betekenis is het sterk: hieuw, ehauwe. Deze Oud-Beierlandse en
Katwijkse voorbeelden zijn wel als oud Zuid-Hollands te beschouwen.
2. Het komt omgekeerd ook weleens voor dat een werkwoord in het Stan
daardnederlands zwak is maar in het (oude) Zuid-Hollands sterk. Een
voorbeeld daarvan is erve: orf, georve.
3. De sterke werkwoorden hebben in het Zuid-Hollands soms andere vor-
o men dan in het Standaardnederlands. Zeer algemeen is het verschijnsel
dat wanneer de verleden tijd enkelvoud een korte à heeft, die ook in het
meervoud wordt aangetroffen: kwam, kwam me; gaf, gavve; mag, magge
enzovoort. Deze vormen zijn in het moderne Zuid-Hollands nog schering
en inslag.
Er bestaan nog meer verschillen tussen het Zuid-Hollands en het Standaard
nederlands, te veel om op te sommen. Ik beperk me tot een paar opvallende
vormen. Voorzover deze duidelijk modern Zuid-Hollands zijn, wordt dat in
ieder geval vermeld. (Van klankverschillen binnen het Zuid-Hollands zien
we hierbij af. Voor het werkwoorden van het type sturve zie hoofdstuk 4.)
88
Woordporsteiv
gaan, hange, staan, vange. Deze werkwoorden hebben elkaar beinvloed, het-
geen blijkt uit de verleden tijden ervan: ging, gong; hing, hong; sting, stong;
ving, vong. hebbe. Bij dit werkwoord wijkt vaak de 3e persoon enkelvoud in de tegen-
woordige tijd af: hij het of heit (denk aan negen heit de klok). Modern Zuid-
Hollands is hij heb(t).
kenne. Dit werkwoord heeft zowel de betekenis lunnen' als `kennen'. Van-uit de standaardtaal wordt dan afkeurend geformuleerd dat de beide werk-woorden worden (verward'. De stamtijden in beide betekenissen zijn kon;
(meestal) gekend. Naast bijvoorbeeld ik ken hoort men ook wel ik kan: ik kan dat niet, ik kan hem niet. Al deze vormen zijn schering en inslag in het
moderne Zuid-Hollands. Een oude vorm vinden we in Katwijk: kozze in
plaats van konne. legge. Dit werkwoord kan zowel liggen' als (leggen' betekenen. Ook nu is
het afkeurende oordeel dat de beide werkwoorden worden verward. De
modern Zuid-Hollandse stamtijden in beide betekenissen zijn lag, gelege. Oud-Hollandse vormen zijn (hij) leit (tegenwoordige tijd) en lei(e), lee(je)
(verleden tijd). rake. De oude stamtijden hierbij zijn: rocht — gerocht. Deze komen overeen
met brocht — gebrocht bij brenge en docht — gedocht bij denke.
slaan. Hierbij kan in de stamtijden een oo voorkomen: sloog, gesloge. Deze
oo komt ook voor bij drage, jage, vrage, roepe. Op de stamklinker volgt altijd een verhemelte- of lipmedeklinker. Bij slaan en drage (ook wel drege) komen
ook vormen met ee voor: sleeg, geslege; gedrege. Verder komen gedroege,
gejoege, gesloege, gevroege voor.
weze. Dit werkwoord wordt in het, ook moderne, Zuid-Hollands nog op
de oude manier met het hulpwerkwoord hebbe vervoegd: ik heb er nooit
geweest. Dit hebbe treedt vooral op bij een zogeheten irrealis: had ik er maar
geweest, dan was het niet gebeurd. Dat er hier van een irrealis, conwerkelijk-
heid' wordt gesproken, wordt duidelijk uit de omschrijving: 'mar ik ben er
niet geweest, dus is het wel gebeurd'. Van dit werkwoord moeten ook de
meervoudsvormen van het type (wij) binne enzovoort worden genoemd.
worre `worden'. Hierbij komt een oude verleden tijd wier voor.
zegge. Hierbij komt een ei (vergelijk de verleden tijd zei) ook in (hij) zeit
(tegenwoordige tijd) en in gezeid voor. In de verleden tijd kan ook een ee
89
gaan, hange, staan, vange. Deze werkwoorden hebben elkaar beïnvloed, het
geen blijkt uit de verleden tijden ervan: ging, gong; hing, hong; sting, stong;
ving, vong. hebbe. Bij dit werkwoord wijkt vaak de 3e persoon enkelvoud in de tegen
woordige tijd af: hij het of heit (denk aan negen heit de klok). Modern Zuid
Hollands is hij heb(t).
kenne. Dit werkwoord heeft zowel de betekenis 'kunnen' als 'kennen'. Van
uit de standaardtaal wordt dan afkeurend geformuleerd dat de beide werk
woorden worden 'verward'. De stamtijden in beide betekenissen zijn kon;
(meestal) gekend. Naast bijvoorbeeld ik ken hoort men ook wel ik kan: ik
kan dat niet, ik kan hem niet. Al deze vormen zijn schering en inslag in het
moderne Zuid-Hollands. Een oude vorm vinden we in Katwijk: kozze in
plaats van konne.
legge. Dit werkwoord kan zowel 'liggen' als 'leggen' betekenen. Ook nu is
het afkeurende oordeel dat de beide werkwoorden worden verward. De
modern Zuid-Hollandse stamtijden in beide betekenissen zijn lag, gelege.
Oud-Hollandse vormen zijn (hij) leit (tegenwoordige tijd) en lei(e), lee (je)
(verleden tijd).
rake. De oude stamtijden hierbij zijn: rocht - gerocht. Deze komen overeen
met brocht - gebrocht bij brenge en docht - gedocht bij denke.
slaan. Hierbij kan in de stamtijden een 00 voorkomen: sloog, gesloge. Deze
00 komt ook voor bij drage, jage, vrage, roepe. Op de stamklinker volgt altijd
een verhemelte- oflipmedeklinker. Bij slaan en drage (ook wel drege) komen
ook vormen met ee voor: sleeg, geslege; gedrege. Verder komen gedroege,
gejoege, gesloege, gevroege voor.
weze. Dit werkwoord wordt in het, ook moderne, Zuid-Hollands nog op
de oude manier met het hulpwerkwoord hebbe vervoegd: ik heb er nooit
geweest. Dit hebbe treedt vooral op bij een zogeheten irrealis: had ik er maar
geweest, dan was het niet gebeurd. Dat er hier van een irrealis, 'onwerkelijk
heid' wordt gesproken, wordt duidelijk uit de omschrijving: 'maar ik ben er
niet geweest, dus is het wel gebeurd'. Van dit werkwoord moeten ook de
meervoudsvormen van het type (wij) bin ne enzovoort worden genoemd.
worre 'worden'. Hierbij komt een oude verleden tijd wier voor.
zegge. Hierbij komt een ei (vergelijk de verleden tijd zei) ook in (hij) zeit
(tegenwoordige tijd) en in gezeid voor. In de verleden tijd kan ook een ee
gaan, hange, staan, vange. Deze werkwoorden hebben elkaar beïnvloed, het
geen blijkt uit de verleden tijden ervan: ging, gong; hing, hong; sting, stong;
ving, vong. hebbe. Bij dit werkwoord wijkt vaak de 3e persoon enkelvoud in de tegen
woordige tijd af: hij het of heit (denk aan negen heit de klok). Modern Zuid
Hollands is hij heb(t).
kenne. Dit werkwoord heeft zowel de betekenis 'kunnen' als 'kennen'. Van
uit de standaardtaal wordt dan afkeurend geformuleerd dat de beide werk
woorden worden 'verward'. De stamtijden in beide betekenissen zijn kon;
(meestal) gekend. Naast bijvoorbeeld ik ken hoort men ook wel ik kan: ik
kan dat niet, ik kan hem niet. Al deze vormen zijn schering en inslag in het
moderne Zuid-Hollands. Een oude vorm vinden we in Katwijk: kozze in
plaats van konne.
legge. Dit werkwoord kan zowel 'liggen' als 'leggen' betekenen. Ook nu is
het afkeurende oordeel dat de beide werkwoorden worden verward. De
modern Zuid-Hollandse stamtijden in beide betekenissen zijn lag, gelege.
Oud-Hollandse vormen zijn (hij) leit (tegenwoordige tijd) en lei(e), lee (je)
(verleden tijd).
rake. De oude stamtijden hierbij zijn: rocht - gerocht. Deze komen overeen
met brocht - gebrocht bij brenge en docht - gedocht bij denke.
slaan. Hierbij kan in de stamtijden een 00 voorkomen: sloog, gesloge. Deze
00 komt ook voor bij drage, jage, vrage, roepe. Op de stamklinker volgt altijd
een verhemelte- oflipmedeklinker. Bij slaan en drage (ook wel drege) komen
ook vormen met ee voor: sleeg, geslege; gedrege. Verder komen gedroege,
gejoege, gesloege, gevroege voor.
weze. Dit werkwoord wordt in het, ook moderne, Zuid-Hollands nog op
de oude manier met het hulpwerkwoord hebbe vervoegd: ik heb er nooit
geweest. Dit hebbe treedt vooral op bij een zogeheten irrealis: had ik er maar
geweest, dan was het niet gebeurd. Dat er hier van een irrealis, 'onwerkelijk
heid' wordt gesproken, wordt duidelijk uit de omschrijving: 'maar ik ben er
niet geweest, dus is het wel gebeurd'. Van dit werkwoord moeten ook de
meervoudsvormen van het type (wij) bin ne enzovoort worden genoemd.
worre 'worden'. Hierbij komt een oude verleden tijd wier voor.
zegge. Hierbij komt een ei (vergelijk de verleden tijd zei) ook in (hij) zeit
(tegenwoordige tijd) en in gezeid voor. In de verleden tijd kan ook een ee
zaid-ttoliandc
voorkomen: (hij) zee. Laatstgenoemde vorm is zeker ook modern Zuid-Hol-lands.
Uitgangen en achtervoegsels
Een bekend verschijnsel is dat de eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd op een t kan uitgaan: ik maakt (vergelijk trouwens ook de gebiedende wijs: doet 't nou maar). Het is zo hardnekkig dat Zuid-Hollanders het moei-lijk kwijtraken wanneer ze de standaardtaal proberen te spreken. Op de lage-
re school waarop ik zat, werd de meester niet moe ons voor te houden: ik lust geen t (helaas bevat /ust een t die `mag'). Het is, ten eerste. een begrijpe-lijk verschijnsel: de eerste persoon op t is ontstaan naar analogie van de tweede en derde persoon. Het resultaat is dat je één mooie enkelvoudsvorm
tegenover één meervoudsvorm krijgt: maakt — make. Het is, ten tweede, ook een merkwaardig verschijnsel omdat we in hoofdstuk 4 gezien hebben dat Zuid-Hollanders ook graag de slot-t weglaten. Die t-deletie leidt ook tot een mooi resultaat, namelijk een algemene enkelvoudsvorm zonder t: ik/jij/hij
maak. Hier doorkruisen elkaar dus twee processen: de veralgemening van de t in het enkelvoud (de analogie) en de t-deletie. En eigenlijk ook nog een derde: de paragoge (zie hoofdstuk 4) waardoor een t op het eind wordt toe-gevoegd. Omdat de paragoge nogal incidenteel optreedt, zullen we die er verder buiten laten. Als eerst de analogie plaatsvindt, krijgen we in alledrie de personen een t die dan vervolgens gedeleerd kan worden. Vindt eerst de deletie plaats, dan krijgen we in alledrie de personen een vorm zonder t die
vervolgens hersteld kan worden (hypercorrect ook in de eerste persoon). Zo
krijgen we dus zowel maak als maakt door het hele enkelvoud heen. In de
enclise krijgen we altijd een vorm zonder -t: ga ik? De eerste persoon op t is zeker een modern Zuid-Hollands verschijnsel.
Toch wordt hij al voor het Oud-Beierlands van 1896 genoemd en hij komt
ook al in de gelijkenissen voor (Den Briel, Dordrecht, Woubrugge, Zand-
voort). In Katwijk ontbreekt hij echter nog steeds. In Scheveningen komt hij
in ieder geval wél voor. De indruk is dat het gebruik ervan van zuid naar
noord afneemt. De Oud-Hollandse vorm kon vooral in de enclise bij eenlet-tergrepige werkwoorden op een n uitgaan: doen-ik, gaan-ik, staan-ik, slaan-ik, zien-ik, verder ook laan-ik ( ik laat'. In de eerste drie vormen is de n al heel
oud; in de andere vormen is hij naar analogie terecht gekomen. Deze vor-
90
zuid· HDtûuuJ,ç
voorkomen: (hij) zee. Laatstgenoemde vorm is zeker ook modern Zuid-Hol
lands.
Uitgangen en achtervoegsels
Een bekend verschijnsel is dat de eerste persoon enkelvoud tegenwoordige
tijd op een t kan uitgaan: ik maakt (vergelijk trouwens ook de gebiedende
wijs: doet't nou maar). Het is zo hardnekkig dat Zuid-Hollanders het moei
lijk kwijtraken wanneer ze de standaardtaal proberen te spreken. Op de lage
re school waarop ik zat, werd de meester niet moe ons voor te houden: ik
lust geen t (helaas bevat lust een t die 'mag'). Het is, ten eerste. een begrijpe
lijk verschijnsel: de eerste persoon op t is ontstaan naar analogie van de
tweede en derde persoon. Het resultaat is dat je één mooie enkelvoudsvorm
tegenover één meervoudsvorm krijgt: maakt - make. Het is, ten tweede, ook
een merkwaardig verschijnsel omdat we in hoofdstuk 4 gezien hebben dat
Zuid-Hollanders ook graag de slot-t weglaten. Die t-deletie leidt ook tot een
mooi resultaat, namelijk een algemene enkelvoudsvorm zonder t: ik/jij/hij
maak. Hier doorkruisen elkaar dus twee processen: de veralgemening van de
t in het enkelvoud (de analogie) en de t-deletie. En eigenlijk ook nog een
derde: de paragoge (zie hoofdstuk 4) waardoor een t op het eind wordt toe
gevoegd. Omdat de paragoge nogal incidenteel optreedt, zullen we die er
verder buiten laten. Als eerst de analogie plaatsvindt, krijgen we in alledrie
de personen een t die dan vervolgens gedeleerd kan worden. Vindt eerst de
deletie plaats, dan krijgen we in alledrie de personen een vorm zonder t die
vervolgens hersteld kan worden (hypercorrect ook in de eerste persoon). Zo
krijgen we dus zowel maak als maakt door het hele enkelvoud heen. In de
enclise krijgen we altijd een vorm zonder -t: ga ik?
De eerste persoon op t is zeker een modern Zuid-Hollands verschijnsel.
Toch wordt hij al voor het Oud-Beierlands van 1896 genoemd en hij komt
ook al in de gelijkenissen voor (Den BrieI, Dordrecht, Woubrugge, Zand
voort). In Katwijk ontbreekt hij echter nog steeds. In Scheveningen komt hij
in ieder geval wél voor. De indruk is dat het gebruik ervan van zuid naar
noord afneemt. De Oud-Hollandse vorm kon vooral in de enclise bij eenlet
tergrepige werkwoorden op een n uitgaan: doen-ik, gaan-ik, staan-ik, slaan
ik, zien-ik, verder ook laan-ik 'ik laat'. In de eerste drie vormen is de n al heel
oud; in de andere vormen is hij naar analogie terecht gekomen. Deze vor-
90
zuid· HDtûuuJ,ç
voorkomen: (hij) zee. Laatstgenoemde vorm is zeker ook modern Zuid-Hol
lands.
Uitgangen en achtervoegsels
Een bekend verschijnsel is dat de eerste persoon enkelvoud tegenwoordige
tijd op een t kan uitgaan: ik maakt (vergelijk trouwens ook de gebiedende
wijs: doet't nou maar). Het is zo hardnekkig dat Zuid-Hollanders het moei
lijk kwijtraken wanneer ze de standaardtaal proberen te spreken. Op de lage
re school waarop ik zat, werd de meester niet moe ons voor te houden: ik
lust geen t (helaas bevat lust een t die 'mag'). Het is, ten eerste. een begrijpe
lijk verschijnsel: de eerste persoon op t is ontstaan naar analogie van de
tweede en derde persoon. Het resultaat is dat je één mooie enkelvoudsvorm
tegenover één meervoudsvorm krijgt: maakt - make. Het is, ten tweede, ook
een merkwaardig verschijnsel omdat we in hoofdstuk 4 gezien hebben dat
Zuid-Hollanders ook graag de slot-t weglaten. Die t-deletie leidt ook tot een
mooi resultaat, namelijk een algemene enkelvoudsvorm zonder t: ik/jij/hij
maak. Hier doorkruisen elkaar dus twee processen: de veralgemening van de
t in het enkelvoud (de analogie) en de t-deletie. En eigenlijk ook nog een
derde: de paragoge (zie hoofdstuk 4) waardoor een t op het eind wordt toe
gevoegd. Omdat de paragoge nogal incidenteel optreedt, zullen we die er
verder buiten laten. Als eerst de analogie plaatsvindt, krijgen we in alledrie
de personen een t die dan vervolgens gedeleerd kan worden. Vindt eerst de
deletie plaats, dan krijgen we in alledrie de personen een vorm zonder t die
vervolgens hersteld kan worden (hypercorrect ook in de eerste persoon). Zo
krijgen we dus zowel maak als maakt door het hele enkelvoud heen. In de
enclise krijgen we altijd een vorm zonder -t: ga ik?
De eerste persoon op t is zeker een modern Zuid-Hollands verschijnsel.
Toch wordt hij al voor het Oud-Beierlands van 1896 genoemd en hij komt
ook al in de gelijkenissen voor (Den BrieI, Dordrecht, Woubrugge, Zand
voort). In Katwijk ontbreekt hij echter nog steeds. In Scheveningen komt hij
in ieder geval wél voor. De indruk is dat het gebruik ervan van zuid naar
noord afneemt. De Oud-Hollandse vorm kon vooral in de enclise bij eenlet
tergrepige werkwoorden op een n uitgaan: doen-ik, gaan-ik, staan-ik, slaan
ik, zien-ik, verder ook laan-ik 'ik laat'. In de eerste drie vormen is de n al heel
oud; in de andere vormen is hij naar analogie terecht gekomen. Deze vor-
90
woordvormen,
men worden nog vaak in Amsterdam gehoord. Denk aan het bekende boekje
van Albert Mol: Wat sien ik? Maar je hoort ze ook in het Schevenings: wat zien-ik non? `wat zie ik nu?' (met de oude vorm non voor `nu'). Bij de werk-
woorden in kwestie vinden we ook meervouden als doene, gane, stane, slane, ziene, lane, vooral weer in de enclise: doene-me enzovoort. De vele werk-woordsvormen die al op een stomme e uitgingen, bijvoorbeeld make
(make-me), zijn hier het voorbeeld geweest. Het achtervoegsel van de zwakke verleden tijd is over het algemeen -te
of -de, dat van het verleden deelwoord -d of -t, zoals in het Standaardneder-lands. In het Katwijks en het Schevenings komen echter ook -ede en -ed
voor, wanneer namelijk de stam op een t of een d eindigt: zettede, meldede;
ezetted, emelded. De stomme e in de middelste of in de slotlettergreep die
heel vroeger regel was (Middelnederlands makede, gemaket), is in die vor-
men nog bewaard gebleven. Vroeger moeten deze vormen meer verspreid voorgekomen zijn. Het voordeel ervan is dat er in het meervoud nog ver-schil te horen is tussen de tegenwoordige en de verleden tijd: vergelijk Kat-
wijks we melde en we meldede met Standaardnederlands we melden en we
meldden. Opmerkelijk zijn Oud-Beierlandse vormen als hij pratende. Ze komen vooral weer voor wanneer de stam op een d of een t eindigt. In de gelijkenis zoals die voor het Voornse dorp de Tinte is opgetekend, vinden we hooren-d-i choorde hij'. Deze verleden tijden zijn ook bekend van Schouwen-Duiveland.
Een zeer merkwaardig verschijnsel bij de zwakke verleden tijd is dat encli-tisch die midden in de werkwoordsvorm terecht kan komen, tussen de stam
en de uitgang in. Een voorbeeld is beldiede? voor (belde hij?'. De oorsprong
ligt misschien in een Middelnederlandse vorm als wildi uit wildehi. Omdat
het achtervoegsel (-de) daarin onzichtbaar was geworden, werd dat voor de
duidelijkheid er nog eens achter gevoegd: wildi(e)de. Een andere verklaring
is dat beldiede door de andere verdeling van de klemtonen ritmisch prettiger
verloopt dan beldedie.
Het verleden deelwoord
Het verleden deelwoord heeft in het Zuid-Hollands meestal het voorvoegsel
ge-. Onder andere in het Katwijks vinden we echter nog het oudere voor-
voegsel -e: ik heb 't emaekt`ik heb het gemaakt'. Als het deelwoord als bij-
91
WDDrdvorJlUlf/
men worden nog vaak in Amsterdam gehoord. Denk aan het bekende boekje
van Albert Mol: Wat sien ik? Maar je hoort ze ook in het Schevenings: wat
zien-ik non? 'wat zie ik nu?' (met de oude vorm non voor 'nu'). Bij de werk
woorden in kwestie vinden we ook meervouden als doene, gane, stane, slane, ziene, lane, vooral weer in de enclise: doene-me enzovoort. De vele werk
woordsvormen die al op een stomme e uitgingen, bijvoorbeeld make
(make-me), zijn hier het voorbeeld geweest.
Het achtervoegsel van de zwakke verleden tijd is over het algemeen -te
of -de, dat van het verleden deelwoord -d of -t, zoals in het Standaardneder
lands. In het Katwijks en het Schevenings komen echter ook -ede en -ed
voor, wanneer namelijk de stam op een t of een d eindigt: zettede, meldede; ezetted, emelded. De stomme e in de middelste of in de slotlettergreep die
heel vroeger regel was (Middelnederlands makede, gemaket), is in die vor
men nog bewaard gebleven. Vroeger moeten deze vormen meer verspreid
voorgekomen zijn. Het voordeel ervan is dat er in het meervoud nog ver
schil te horen is tussen de tegenwoordige en de verleden tijd: vergelijk Kat
wijks we melde en we meldede met Standaardnederlands we melden en we meldden. Opmerkelijk zijn Oud-Beierlandse vormen als hij pratende. Ze
komen vooral weer voor wanneer de stam op een d of een t eindigt. In de
gelijkenis zoals die voor het Voornse dorp de Tinte is opgetekend, vinden we
hooren-d-i 'hoorde hij'. Deze verleden tijden zijn ook bekend van Schouwen
Duiveland.
Een zeer merkwaardig verschijnsel bij de zwakke verleden tijd is dat encli
tisch die midden in de werkwoordsvorm terecht kan komen, tussen de stam
en de uitgang in. Een voorbeeld is beldiede? voor 'belde hij?: De oorsprong
ligt misschien in een Middelnederlandse vorm als wildi uit wildehi. Omdat
het achtervoegsel (-de) daarin onzichtbaar was geworden, werd dat voor de
duidelijkheid er nog eens achter gevoegd: wildi(e)de. Een andere verklaring
is dat beldiede door de andere verdeling van de klemtonen ritmisch prettiger
verloopt dan beldedie.
Het verleden deelwoord
Het verleden deelwoord heeft in het Zuid-Hollands meestal het voorvoegsel
ge-. Onder andere in het Katwijks vinden we echter nog het oudere voor
voegsel -e: ik heb 't emaekt 'ik heb het gemaakt'. Als het deelwoord als bij-
91
WDDrdvorJlUlf/
men worden nog vaak in Amsterdam gehoord. Denk aan het bekende boekje
van Albert Mol: Wat sien ik? Maar je hoort ze ook in het Schevenings: wat
zien-ik non? 'wat zie ik nu?' (met de oude vorm non voor 'nu'). Bij de werk
woorden in kwestie vinden we ook meervouden als doene, gane, stane, slane, ziene, lane, vooral weer in de enclise: doene-me enzovoort. De vele werk
woordsvormen die al op een stomme e uitgingen, bijvoorbeeld make
(make-me), zijn hier het voorbeeld geweest.
Het achtervoegsel van de zwakke verleden tijd is over het algemeen -te
of -de, dat van het verleden deelwoord -d of -t, zoals in het Standaardneder
lands. In het Katwijks en het Schevenings komen echter ook -ede en -ed
voor, wanneer namelijk de stam op een t of een d eindigt: zettede, meldede; ezetted, emelded. De stomme e in de middelste of in de slotlettergreep die
heel vroeger regel was (Middelnederlands makede, gemaket), is in die vor
men nog bewaard gebleven. Vroeger moeten deze vormen meer verspreid
voorgekomen zijn. Het voordeel ervan is dat er in het meervoud nog ver
schil te horen is tussen de tegenwoordige en de verleden tijd: vergelijk Kat
wijks we melde en we meldede met Standaardnederlands we melden en we meldden. Opmerkelijk zijn Oud-Beierlandse vormen als hij pratende. Ze
komen vooral weer voor wanneer de stam op een d of een t eindigt. In de
gelijkenis zoals die voor het Voornse dorp de Tinte is opgetekend, vinden we
hooren-d-i 'hoorde hij'. Deze verleden tijden zijn ook bekend van Schouwen
Duiveland.
Een zeer merkwaardig verschijnsel bij de zwakke verleden tijd is dat encli
tisch die midden in de werkwoordsvorm terecht kan komen, tussen de stam
en de uitgang in. Een voorbeeld is beldiede? voor 'belde hij?: De oorsprong
ligt misschien in een Middelnederlandse vorm als wildi uit wildehi. Omdat
het achtervoegsel (-de) daarin onzichtbaar was geworden, werd dat voor de
duidelijkheid er nog eens achter gevoegd: wildi(e)de. Een andere verklaring
is dat beldiede door de andere verdeling van de klemtonen ritmisch prettiger
verloopt dan beldedie.
Het verleden deelwoord
Het verleden deelwoord heeft in het Zuid-Hollands meestal het voorvoegsel
ge-. Onder andere in het Katwijks vinden we echter nog het oudere voor
voegsel -e: ik heb 't emaekt 'ik heb het gemaakt'. Als het deelwoord als bij-
91
zuid-tfolleutds
voeglijk naamwoord wordt gebruikt, krijgt het in zo'n -e-dialect meestal ge-: gezwore kammeraes, ongeskore was ik. Ook kan het voorvoegsel helemaal ontbreken: bakke vis. Regel is dat bij werkwoorden op -eren: als je de dijk
passeerd was. Het lijkt ook het geval te zijn bij beurd, maar hier mist het werkwoord zelf het voorvoegsel: wat beure mot, dat beurt. Oorspronkelijk moet -e het algemene voorvoegsel in Zuid-Holland geweest zijn. Het kwam
in de achttiende eeuw nog bij boeren in de omgeving van Haarlem voor (blijkens ezongd (gezond', dat overigens een bijvoeglijk naamwoord is) en rond 1880 is het gehoord in het Westlandse dorp Terheide (evochten). Bij optekeningen ergens tussen 1950 en 1962 kwam het in dit dorp echter niet
meer voor.
5.5 Woordvorming
De manieren waarop in het Zuid-Hollands nieuwe woorden worden gevormd, komen over het algemeen met het Standaardnederlands overeen. Wel vinden we bij bijwoorden nogal eens een s die in het Standaardneder-lands ontbreekt: veels te groot, en verders... Ook heeft het Zuid-Hollands een zekere voorkeur voor de achtervoegsels -igheid en -erig: slechtigheid, dofferig. In het Standaardnederlands geven die achtervoegsels vaak iets ongunstigs aan het woord, in het Zuid-Hollands is dat niet het geval. Oud zijn vormin-
gen als dekkeles, hangeles, zageles voor cdeksel, hengsel, zaagsel'. De s en de / hebben in dit achtervoegsel gewisseld, een geval van metathesis.
92
zuiA,· HDI.JNtd&
voeglijk naamwoord wordt gebruikt, krijgt het in zo'n -e-dialect meestal ge-:
gezwore kammeraes, ongeskore was ik. Ook kan het voorvoegsel helemaal
ontbreken: bakke vis. Regel is dat bij werkwoorden op -eren: als je de dijk
passeerd was. Het lijkt ook het geval te zijn bij beurd, maar hier mist het
werkwoord zelf het voorvoegsel: wat beure mot, dat beurt. Oorspronkelijk
moet -e het algemene voorvoegsel in Zuid-Holland geweest zijn. Het kwam
in de achttiende eeuw nog bij boeren in de omgeving van Haarlem voor
(blijkens ezongd 'gezond', dat overigens een bijvoeglijk naamwoord is) en
rond 1880 is het gehoord in het Westlandse dorp Terheide (evochten). Bij
optekeningen ergens tussen 1950 en 1962 kwam het in dit dorp echter niet
meer voor.
5.5 Woordvorming
De manieren waarop in het Zuid-Hollands nieuwe woorden worden
gevormd, komen over het algemeen met het Standaardnederlands overeen.
Wel vinden we bij bijwoorden nogal eens een s die in het Standaardneder
lands ontbreekt: vee/s te groot, en verders ... Ook heeft het Zuid-Hollands een
zekere voorkeur voor de achtervoegsels -igheid en -erig: slechtigheid, dofferig.
In het Standaardnederlands geven die achtervoegsels vaak iets ongunstigs
aan het woord, in het Zuid-Hollands is dat niet het geval. Oud zijn vormin
gen als dekkeles, hangeles, zageles voor 'deksel, hengsel, zaagsel'. De 5 en de I
hebben in dit achtervoegsel gewisseld, een geval van metathesis.
92
zuiA,· HDI.JNtd&
voeglijk naamwoord wordt gebruikt, krijgt het in zo'n -e-dialect meestal ge-:
gezwore kammeraes, ongeskore was ik. Ook kan het voorvoegsel helemaal
ontbreken: bakke vis. Regel is dat bij werkwoorden op -eren: als je de dijk
passeerd was. Het lijkt ook het geval te zijn bij beurd, maar hier mist het
werkwoord zelf het voorvoegsel: wat beure mot, dat beurt. Oorspronkelijk
moet -e het algemene voorvoegsel in Zuid-Holland geweest zijn. Het kwam
in de achttiende eeuw nog bij boeren in de omgeving van Haarlem voor
(blijkens ezongd 'gezond', dat overigens een bijvoeglijk naamwoord is) en
rond 1880 is het gehoord in het Westlandse dorp Terheide (evochten). Bij
optekeningen ergens tussen 1950 en 1962 kwam het in dit dorp echter niet
meer voor.
5.5 Woordvorming
De manieren waarop in het Zuid-Hollands nieuwe woorden worden
gevormd, komen over het algemeen met het Standaardnederlands overeen.
Wel vinden we bij bijwoorden nogal eens een s die in het Standaardneder
lands ontbreekt: vee/s te groot, en verders ... Ook heeft het Zuid-Hollands een
zekere voorkeur voor de achtervoegsels -igheid en -erig: slechtigheid, dofferig.
In het Standaardnederlands geven die achtervoegsels vaak iets ongunstigs
aan het woord, in het Zuid-Hollands is dat niet het geval. Oud zijn vormin
gen als dekkeles, hangeles, zageles voor 'deksel, hengsel, zaagsel'. De 5 en de I
hebben in dit achtervoegsel gewisseld, een geval van metathesis.
92
6. Zinspormait
Ook in de zinsbouw verschilt het Zuid-Hollands van het Standaardneder-lands, al zijn de verschillen lang niet zo groot en talrijk als tussen de vlaamse of de noordoostelijke dialecten (Gronings, Drents enzovoort) en het Stan-daardnederlands. Ook nu zal weer blijken dat het Zuid-Hollands er zijn eigen grammatica op na houdt.
Ik laat eerst aan de hand van de zinnen (1) tot en met (5) zien dat we bepaalde zinsconstructies of volgordes van het Zuid-Hollands niet in geschreven maar wel in gesproken standaardtaal terugvinden. Ik geef de zin-nen in de notering van de standaardtaal:
(1) hij zei (dat) hij wilde in de winkel een boek kopen (2) dat boek ben ik toch zo blij mee (3) dat boek, daar ben ik toch zo blij mee (4) die jongen, die zei tegen me dat ik weg moest gaan (5) hij zei tegen me dat ik weg moest gaan, die jongen
In zin (1) hebben we een voorbeeld van een bijzin waarvan het inleidende voegwoord kan weggelaten worden en die de woordvolgorde van een hoofd-zin heeft. In zin (2) hoort het zinsdeel dat boek logisch achteraan te staan: ik
ben toch zo bhj met dat boek. Het is naar voren gehaald, maar het voorzetsel met (dat de gedaante van mee heeft aangenomen) is achteraan blijven staan.
93
Ook in de zinsbouw verschilt het Zuid-Hollands van het Standaardneder
lands, al zijn de verschillen lang niet zo groot en talrijk als tussen de vlaamse
of de noordoostelijke dialecten (Gronings, Drents enzovoort) en het Stan
daardnederlands. Ook nu zal weer blijken dat het Zuid-Hollands er zijn
eigen grammatica op na houdt.
Ik laat eerst aan de hand van de zinnen (1) tot en met (5) zien dat we
bepaalde zinsconstructies of volgordes van het Zuid-Hollands niet in
geschreven maar wel in gesproken standaardtaal terugvinden. Ik geef de zin
nen in de notering van de standaardtaal:
(1) hij zei (dat) hij wilde in de winkel een boek kopen
(2) dat boek ben ik toch zo blij mee
(3) dat boek, daar ben ik toch zo blij mee
(4) die jongen, die zei tegen me dat ik weg moest gaan
(5) hij zei tegen me dat ik weg moest gaan, die jongen
In zin (1) hebben we een voorbeeld van een bijzin waarvan het inleidende
voegwoord kan weggelaten worden en die de woordvolgorde van een hoofd
zin heeft. In zin (2) hoort het zinsdeel dat boek logisch achteraan te staan: ik
ben toch zo blij met dat boek. Het is naar voren gehaald, maar het voorzetsel
met (dat de gedaante van mee heeft aangenomen) is achteraan blijven staan.
93
Ook in de zinsbouw verschilt het Zuid-Hollands van het Standaardneder
lands, al zijn de verschillen lang niet zo groot en talrijk als tussen de vlaamse
of de noordoostelijke dialecten (Gronings, Drents enzovoort) en het Stan
daardnederlands. Ook nu zal weer blijken dat het Zuid-Hollands er zijn
eigen grammatica op na houdt.
Ik laat eerst aan de hand van de zinnen (1) tot en met (5) zien dat we
bepaalde zinsconstructies of volgordes van het Zuid-Hollands niet in
geschreven maar wel in gesproken standaardtaal terugvinden. Ik geef de zin
nen in de notering van de standaardtaal:
(1) hij zei (dat) hij wilde in de winkel een boek kopen
(2) dat boek ben ik toch zo blij mee
(3) dat boek, daar ben ik toch zo blij mee
(4) die jongen, die zei tegen me dat ik weg moest gaan
(5) hij zei tegen me dat ik weg moest gaan, die jongen
In zin (1) hebben we een voorbeeld van een bijzin waarvan het inleidende
voegwoord kan weggelaten worden en die de woordvolgorde van een hoofd
zin heeft. In zin (2) hoort het zinsdeel dat boek logisch achteraan te staan: ik
ben toch zo blij met dat boek. Het is naar voren gehaald, maar het voorzetsel
met (dat de gedaante van mee heeft aangenomen) is achteraan blijven staan.
93
zuid-Hollands
Daarom wordt er wel gezegd dat het voorzetsel gestrand is. In plaats van zin
(2) kun je ook heel vaak zin (3) horen. Ook nu staat dat boek vooraan, maar
het wordt als het ware herhaald door middel van daar. In beide gevallen
hebben we te maken met wat we een schijnwerperconstructie zouden kun-nen noemen: dat boek is uit de zin gelicht en vooropgeplaatst om er het volle licht op te laten schijnen. Zo'n constructie hebben we ook in zin (4) waarin
die jongen voorop staat en herhaald wordt door die. Het omgekeerde hebben
we in zin (5): de jongen wordt eerst met hij aangeduid en als de zin aan zijn
eind is, wordt achteraf dat hij nog eens verduidelijkt: die jongen. Het zijn allemaal zinnen die je zoals gezegd gemakkelijk ook in gesproken standaard-taal kunt horen, maar die op papier beslist niet mogen.
De zinnen (6) tot en met (22) zijn echter ook in het gesproken Standaard-
nederlands niet geoorloofd. Omdat het om de zinsbouw en niet om de klan-ken gaat, geef ik ook deze zinnen, tenzij anders aangeduid, zoveel als moge-lijk is, in standaardtaalnotering.
(6) ik heb nooit geen brief meer van hem gekregen (7) Middelnederlands: ic en sal moghen scriven no lesen cik zal kunnen
schrijven noch lezen' (8) Katwijks: ik zie dat-ie iet zuiver en is `ik denk dat hij niet zuiver is'
(9) Katwijks: ik gelààf dat-'k nege jaer en was cik geloof dat ik negen jaar
was' (10) en dan deden we (altijd) eerst de ramen zemen (11) ik weet niet wat of hij precies bedoeld heeft
(12) en nu hopen we maar datte-me hem gauw nog eens op het toneel zul-
len zien
(13) ik weet niet ware-me dat gelaten hebben
(14) kijke die paarde eens hard lope
(15) ik kon wel aan haar horen a(1)s dat ze heel graag dat boeltje wou hebben
(16) en daar blijf ik net zo lang a(1)s dat Gerrit komt
(17) die tijd gebruiken we voor boodschappen te kopen
(18) Katwijks: was je daer al mèèr eweest? wè-jae-ik
(19) Katwijks: mag 't jou now nog heuge dat `r 'n tol was? bè-jae-'t
(20) ik zal naar hem toe gaan en praten eens met hem
(21) Katwijks: dat hàái veranderd worde motte
(22) Schevenings: je mot zegge das-se die spulle motte stlin llite
94
Daarom wordt er wel gezegd dat het voorzetsel gestrand is. In plaats van zin
(2) kun je ook heel vaak zin (3) horen. Ook nu staat dat boek vooraan, maar
het wordt als het ware herhaald door middel van daar. In beide gevallen
hebben we te maken met wat we een schijnwerperconstructie zouden kun
nen noemen: dat boek is uit de zin gelicht en vooropgeplaatst om er het volle
licht op te laten schijnen. Zo'n constructie hebben we ook in zin (4) waarin
die jongen voorop staat en herhaald wordt door die. Het omgekeerde hebben
we in zin (5): de jongen wordt eerst met hij aangeduid en als de zin aan zijn
eind is, wordt achteraf dat hij nog eens verduidelijkt: die jongen. Het zijn
allemaal zinnen die je zoals gezegd gemakkelijk ook in gesproken standaard
taal kunt horen, maar die op papier beslist niet mogen.
De zinnen (6) tot en met (22) zijn echter ook in het gesproken Standaard
nederlands niet geoorloofd. Omdat het om de zinsbouw en niet om de klan
ken gaat, geef ik ook deze zinnen, tenzij anders aangeduid, zoveel als moge
lijk is, in standaardtaalnotering.
(6) ik heb nooit geen brief meer van hem gekregen
(7) Middelnederlands: ie en sal moghen scriven no lesen 'ik zal kunnen schrijven noch lezen'
(8) Katwijks: ik zie dat-ie iet zuiver en is 'ik denk dat hij niet zuiver is'
(9) Katwijks: ik geloOf dat-'k nege jaer en was 'ik geloof dat ik negen jaar
was'
(10) en dan deden we (altijd) eerst de ramen zemen
(ll) ik weet niet wat of hij precies bedoeld heeft
(12) en nu hopen we maar datte-me hem gauw nog eens op het toneel zul-
len zien
(13) ik weet niet ware-me dat gelaten hebben
(14) kijke die paarde eens hard lope
(15) ik kon wel aan haar horen a(l)s dat ze heel graag dat boeltje wou hebben
(16) en daar blijf ik net zo lang a(l)s dat Gerrit komt
(17) die tijd gebruiken we voor boodschappen te kopen
(18) Katwijks: was je daer al mèèr eweest? wè-jae-ik
(19) Katwijks: mag 't jou now nog heuge dat 'r 'n tol was? bè-jae-'t
(20) ik zal naar hem toe gaan en praten eens met hem
(21) Katwijks: dat hàài veranderd worde motte
(22) Schevenings: je mot zegge das-se die spulle motte stiin lHte
94
Daarom wordt er wel gezegd dat het voorzetsel gestrand is. In plaats van zin
(2) kun je ook heel vaak zin (3) horen. Ook nu staat dat boek vooraan, maar
het wordt als het ware herhaald door middel van daar. In beide gevallen
hebben we te maken met wat we een schijnwerperconstructie zouden kun
nen noemen: dat boek is uit de zin gelicht en vooropgeplaatst om er het volle
licht op te laten schijnen. Zo'n constructie hebben we ook in zin (4) waarin
die jongen voorop staat en herhaald wordt door die. Het omgekeerde hebben
we in zin (5): de jongen wordt eerst met hij aangeduid en als de zin aan zijn
eind is, wordt achteraf dat hij nog eens verduidelijkt: die jongen. Het zijn
allemaal zinnen die je zoals gezegd gemakkelijk ook in gesproken standaard
taal kunt horen, maar die op papier beslist niet mogen.
De zinnen (6) tot en met (22) zijn echter ook in het gesproken Standaard
nederlands niet geoorloofd. Omdat het om de zinsbouw en niet om de klan
ken gaat, geef ik ook deze zinnen, tenzij anders aangeduid, zoveel als moge
lijk is, in standaardtaalnotering.
(6) ik heb nooit geen brief meer van hem gekregen
(7) Middelnederlands: ie en sal moghen scriven no lesen 'ik zal kunnen schrijven noch lezen'
(8) Katwijks: ik zie dat-ie iet zuiver en is 'ik denk dat hij niet zuiver is'
(9) Katwijks: ik geloOf dat-'k nege jaer en was 'ik geloof dat ik negen jaar
was'
(10) en dan deden we (altijd) eerst de ramen zemen
(ll) ik weet niet wat of hij precies bedoeld heeft
(12) en nu hopen we maar datte-me hem gauw nog eens op het toneel zul-
len zien
(13) ik weet niet ware-me dat gelaten hebben
(14) kijke die paarde eens hard lope
(15) ik kon wel aan haar horen a(l)s dat ze heel graag dat boeltje wou hebben
(16) en daar blijf ik net zo lang a(l)s dat Gerrit komt
(17) die tijd gebruiken we voor boodschappen te kopen
(18) Katwijks: was je daer al mèèr eweest? wè-jae-ik
(19) Katwijks: mag 't jou now nog heuge dat 'r 'n tol was? bè-jae-'t
(20) ik zal naar hem toe gaan en praten eens met hem
(21) Katwijks: dat hàài veranderd worde motte
(22) Schevenings: je mot zegge das-se die spulle motte stiin lHte
94
zinstromen,
Zin (6) is een voorbeeld van de dubbele ontkenning die in de standaardtaal ten strengste wordt afgekeurd: immers, is de redenering: min maal min is plus. Er staat dus het omgekeerde van wat er bedoeld wordt. Althans dat meent men. Maar je mag taal niet met de wetten van de logica beoordelen. Er is sprake van één ontkenning, die alleen tweemaal wordt uitgedrukt. Dat dat tweemaal of zelfs meerdere keren gebeurt, is in vele talen, onder andere in het Pools, het Tsjechisch, het Hongaars maar ook in het oude Nederlands, een heel gewoon verschijnsel. Eigenlijk is het Zuid-Hollands normaler dan het in dit opzicht nogal kunstmatige Standaardnederlands. Een voorbeeld uit het Middelnederlands is zin (7). De twee ontkennende woordjes daarin zijn en en no. Van het ontkennende en vinden we in het Katwijks nog resten terug. Vergelijk hiervoor zin (8) waarin iet als `niet) moet worden begrepen. De dubbele ontkenning zit hier in een bijzin (dat-ie...) en dat is de enige soort zin waarin ze in het Katwijks nog kan voorkomen. Dat de Katwijkers op een gegeven moment het gevoel voor het ontkennende en zijn kwijtge-raakt, blijkt uit zin (9) waarin het woordje en niets meer te betekenen heeft.
Zin (10) geeft een voorbeeld van een bijzonder gebruik van het werk-woord doen. Doen wordt dan een soort hulpwerkwoord. Het wordt het omschrijvende doen genoemd: deden zemen omschrijft als het ware de enke-le werkwoordsvorm zeemden. Het wordt vooral (maar zeker niet altijd) gebruikt wanneer er van een gewoontehandeling sprake is. Let op de toevoe-ging altijd. Voor de Krimpenerwaard wordt vermeld dat het ook bij een aan-sporing gebruikt wordt: doe je koffie opdrinken.
In zin (11) valt ons het woordje of op dat in de standaardtaal als 'over-bodig' niet wordt toegelaten. Het geeft echter nog eens precies aan dat we met een zogeheten afhankelijke vraag te maken hebben: wat of hij... Ook zin (12) laat een verschijnsel zien dat met het begin van de bijzin te maken heeft. De laatste tijd is er nogal veel over geschreven. Het betreft de vervoe-ging van een verbindingswoord, in dit geval het voegwoord dat: datte. Dat het ook een ander verbindingswoord kan zijn, laat zin (13) zien: ware. Wat zou erachter kunnen zitten? Het is bekend dat het onderwerp bepaalt hoe de daarbij horende persoonsvorm eruit ziet. In de taalkunde heet dit congruen-
tie. Bij een onderwerp in het enkelvoud danwel het meervoud hoort een
persoonsvorm in het enkelvoud danwel het meervoud. Vergelijk de man
zingt, de mannen zingen. In een zin als (12) staan het onderwerp we en de persoonsvorm zullen zoals in een bijzin gebruikelijk is, een eind van elkaar.
95
Zin (6) is een voorbeeld van de dubbele ontkenning die in de standaardtaal
ten strengste wordt afgekeurd: immers, is de redenering: min maal min is
plus. Er staat dus het omgekeerde van wat er bedoeld wordt. Althans dat
meent men. Maar je mag taal niet met de wetten van de logica beoordelen.
Er is sprake van één ontkenning, die alleen tweemaal wordt uitgedrukt. Dat
dat tweemaal of zelfs meerdere keren gebeurt, is in vele talen, onder andere
in het Pools, het Tsjechisch, het Hongaars maar ook in het oude Nederlands,
een heel gewoon verschijnsel. Eigenlijk is het Zuid-Hollands normaler dan
het in dit opzicht nogal kunstmatige Standaardnederlands. Een voorbeeld
uit het Middelnederlands is zin (7). De twee ontkennende woordjes daarin
zijn en en no. Van het ontkennende en vinden we in het Katwijks nog resten
terug. Vergelijk hiervoor zin (8) waarin iet als 'niet' moet worden begrepen.
De dubbele ontkenning zit hier in een bijzin (dat-ie ... ) en dat is de enige
soort zin waarin ze in het Katwijks nog kan voorkomen. Dat de Katwijkers
op een gegeven moment het gevoel voor het ontkennende en zijn kwijtge
raakt, blijkt uit zin (9) waarin het woordje en niets meer te betekenen heeft.
Zin (10) geeft een voorbeeld van een bijzonder gebruik van het werk
woord doen. Doen wordt dan een soort hulpwerkwoord. Het wordt het omschrijvende doen genoemd: deden zemen omschrijft als het ware de enke
le werkwoordsvorm zeemden. Het wordt vooral (maar zeker niet altijd)
gebruikt wanneer er van een gewoontehandeling sprake is. Let op de toevoe
ging altijd. Voor de Krimpenerwaard wordt vermeld dat het ook bij een aan
sporing gebruikt wordt: doe je koffie opdrinken.
In zin (11) valt ons het woordje of op dat in de standaardtaal als 'over
bodig' niet wordt toegelaten. Het geeft echter nog eens precies aan dat we
met een zogeheten afhankelijke vraag te maken hebben: wat of hij ... Ook zin
(12) laat een verschijnsel zien dat met het begin van de bijzin te maken
heeft. De laatste tijd is er nogal veel over geschreven. Het betreft de vervoe
ging van een verbindingswoord, in dit geval het voegwoord dat: datte. Dat
het ook een ander verbindingswoord kan zijn, laat zin (13) zien: ware. Wat
zou erachter kunnen zitten? Het is bekend dat het onderwerp bepaalt hoe de
daarbij horende persoonsvorm eruit ziet. In de taalkunde heet dit congruen
tie. Bij een onderwerp in het enkelvoud danwel het meervoud hoort een
persoonsvorm in het enkelvoud danwel het meervoud. Vergelijk de man
zingt, de mannen zingen. In een zin als (12) staan het onderwerp we en de
persoonsvorm zullen zoals in een bijzin gebruikelijk is, een eind van elkaar.
95
Zin (6) is een voorbeeld van de dubbele ontkenning die in de standaardtaal
ten strengste wordt afgekeurd: immers, is de redenering: min maal min is
plus. Er staat dus het omgekeerde van wat er bedoeld wordt. Althans dat
meent men. Maar je mag taal niet met de wetten van de logica beoordelen.
Er is sprake van één ontkenning, die alleen tweemaal wordt uitgedrukt. Dat
dat tweemaal of zelfs meerdere keren gebeurt, is in vele talen, onder andere
in het Pools, het Tsjechisch, het Hongaars maar ook in het oude Nederlands,
een heel gewoon verschijnsel. Eigenlijk is het Zuid-Hollands normaler dan
het in dit opzicht nogal kunstmatige Standaardnederlands. Een voorbeeld
uit het Middelnederlands is zin (7). De twee ontkennende woordjes daarin
zijn en en no. Van het ontkennende en vinden we in het Katwijks nog resten
terug. Vergelijk hiervoor zin (8) waarin iet als 'niet' moet worden begrepen.
De dubbele ontkenning zit hier in een bijzin (dat-ie ... ) en dat is de enige
soort zin waarin ze in het Katwijks nog kan voorkomen. Dat de Katwijkers
op een gegeven moment het gevoel voor het ontkennende en zijn kwijtge
raakt, blijkt uit zin (9) waarin het woordje en niets meer te betekenen heeft.
Zin (10) geeft een voorbeeld van een bijzonder gebruik van het werk
woord doen. Doen wordt dan een soort hulpwerkwoord. Het wordt het omschrijvende doen genoemd: deden zemen omschrijft als het ware de enke
le werkwoordsvorm zeemden. Het wordt vooral (maar zeker niet altijd)
gebruikt wanneer er van een gewoontehandeling sprake is. Let op de toevoe
ging altijd. Voor de Krimpenerwaard wordt vermeld dat het ook bij een aan
sporing gebruikt wordt: doe je koffie opdrinken.
In zin (11) valt ons het woordje of op dat in de standaardtaal als 'over
bodig' niet wordt toegelaten. Het geeft echter nog eens precies aan dat we
met een zogeheten afhankelijke vraag te maken hebben: wat of hij ... Ook zin
(12) laat een verschijnsel zien dat met het begin van de bijzin te maken
heeft. De laatste tijd is er nogal veel over geschreven. Het betreft de vervoe
ging van een verbindingswoord, in dit geval het voegwoord dat: datte. Dat
het ook een ander verbindingswoord kan zijn, laat zin (13) zien: ware. Wat
zou erachter kunnen zitten? Het is bekend dat het onderwerp bepaalt hoe de
daarbij horende persoonsvorm eruit ziet. In de taalkunde heet dit congruen
tie. Bij een onderwerp in het enkelvoud danwel het meervoud hoort een
persoonsvorm in het enkelvoud danwel het meervoud. Vergelijk de man
zingt, de mannen zingen. In een zin als (12) staan het onderwerp we en de
persoonsvorm zullen zoals in een bijzin gebruikelijk is, een eind van elkaar.
95
zua- Holland(
Er staan zeven woorden tussen en het kunnen er met gemak nog heel wat meer zijn. Het lijkt erop dat het onderwerp ongeduldig is en niet op de per-soonsvorm kan wachten en alvast het ernaast staande voegwoord van een meervoudsstempel voorziet. Wat hiertegen pleit is dat het verbindingswoord ook vervoegd wordt wanneer de persoonsvorm onmiddellijk volgt: vergelijk ik wist niet ware ze ware. Maar je zou kunnen zeggen dat ook hier onder-werp en persoonsvorm ver van elkaar afstaan. Alleen is ditmaal de ruimte tussen deze beide zinsdelen niet met woorden opgevuld. In ieder geval heb-ben we hier een interessant verschijnsel dat in allerlei vormen in veel dialec-ten voorkomt. Zin (14) laat zien dat niet alleen een verbindingswoord maar ook een gebiedende wijs vervoegd kan worden: kijke in plaats van kijk. Dan nog twee zinnen, (15) en (16), met een van de standaardtaal afwijkend ver-bindingswoord (voegwoord), namelijk a(l)sdat. In (15) treedt het op in de betekenis 'de' en in (16) in de betekenis `totdat'. Beide zinnen zijn aan het Aalsmeers ontleend. Ook zin (17) bevat zo'n voegwoord, namelijk voor in plaats van om. Dit voor kan overigens in grote delen van het taalgebied gehoord worden.
In de Katwijkse zinnen (18) en (19) vinden we een oude manier van ant-woorden: na (wel)ja of (wel)nee volgt er een persoonlijk voornaamwoord dat verwijst naar het onderwerp van de vraag. In beide zinnen is de / van wel weggeassimileerd, in zin (19) is w tot b geworden. Resten leven voort in beljaat en belneet, vormen die nog tamelijk verspreid voorkomen.
In zin (20) treft ons een vreemde woordvolgorde: in het tweede deel van de zin staat praten niet achteraan maar voorop. We hebben hier een zin die voor het (oude) Katwijks is genoteerd en dus eigenlijk in de Katwijkse spel-ling genoteerd had moeten worden. We hebben hier een rest van een volg-6rde die vroeger veel vaker, ook buiten Katwijk, moet zijn voorgekomen. Een rest is misschien de (ook verouderde?) uitdrukking: wat ik zeggen wil en
jokken niet. Ook in het Katwijks is deze volgorde bezig te verdwijnen. Bij een onderzoek bleek dat hij er voor de oudste informanten nog mee door kon; van de allerjongste informanten keurde niemand hem meer goed.
De zinnen (21) en (22) bevatten eveneens volgordes die we in de stan-daardtaal niet zo gauw zullen aantreffen. In plaats van (21) vinden we daar dat had veranderd moeten worden of dat had moeten worde' n veranderd, in plaats van (22) dat ze die spullen moeten laten staan. De volgordes, die ik ook voor het Aalsmeers gevonden heb, doen nogal noordelijk, zelfs Fries aan.
96
Er staan zeven woorden tussen en het kunnen er met gemak nog heel wat
meer zijn. Het lijkt erop dat het onderwerp ongeduldig is en niet op de per
soonsvorm kan wachten en alvast het ernaast staande voegwoord van een
meervoudsstempel voorziet. Wat hiertegen pleit is dat het verbindingswoord
ook vervoegd wordt wanneer de persoonsvorm onmiddellijk volgt: vergelijk
ik wist niet ware ze ware. Maar je zou kunnen zeggen dat ook hier onder
werp en persoonsvorm ver van elkaar afstaan. Alleen is ditmaal de ruimte
tussen deze beide zinsdelen niet met woorden opgevuld. In ieder geval heb
ben we hier een interessant verschijnsel dat in allerlei vormen in veel dialec
ten voorkomt. Zin (14) laat zien dat niet alleen een verbindingswoord maar
ook een gebiedende wijs vervoegd kan worden: kijke in plaats van kijk. Dan
nog twee zinnen, (15) en (16), met een van de standaardtaal afwijkend ver
bindingswoord (voegwoord), namelijk a(l)sdat. In (15) treedt het op in de
betekenis 'dat' en in (16) in de betekenis 'totdat'. Beide zinnen zijn aan het
Aalsmeers ontleend. Ook zin (17) bevat zo'n voegwoord, namelijk voor in
plaats van om. Dit voor kan overigens in grote delen van het taalgebied
gehoord worden.
In de Katwijkse zinnen (18) en (19) vinden we een oude manier van ant
woorden: na (wel)ja of (wel)nee volgt er een persoonlijk voornaamwoord
dat verwijst naar het onderwerp van de vraag. In beide zinnen is de I van
wel weggeassfmileerd, in zin (19) is w tot b geworden. Resten leven voort in
beljaat en belneet, vormen die nog tamelijk verspreid voorkomen.
In zin (20) treft ons een vreemde woordvolgorde: in het tweede deel van
de zin staat praten niet achteraan maar voorop. We hebben hier een zin die
voor het (oude) Katwijks is genoteerd en dus eigenlijk in de Katwijkse spel
ling genoteerd had moeten worden. We hebben hier een rest van een volg
orde die vroeger veel vaker, ook buiten Katwijk, moet zijn voorgekomen.
Een rest is misschien de (ook verouderde?) uitdrukking: wat ik zeggen wil en
jokken niet. Ook in het Katwijks is deze volgorde bezig te verdwijnen. Bij een
onderzoek bleek dat hij er voor de oudste informanten nog mee door kon;
van de allerjongste informanten keurde niemand hem meer goed.
De zinnen (21) en (22) bevatten eveneens volgordes die we in de stan
daardtaal niet zo gauw zullen aantreffen. In plaats van (21) vinden we daar
dat had veranderd moeten worden of dat had moeten wordim veranderd, in
plaats van (22) dat ze die spullen moeten laten staan. De volgordes, die ik ook
voor het Aalsmeers gevonden heb, doen nogal noordelijk, zelfs Fries aan.
Er staan zeven woorden tussen en het kunnen er met gemak nog heel wat
meer zijn. Het lijkt erop dat het onderwerp ongeduldig is en niet op de per
soonsvorm kan wachten en alvast het ernaast staande voegwoord van een
meervoudsstempel voorziet. Wat hiertegen pleit is dat het verbindingswoord
ook vervoegd wordt wanneer de persoonsvorm onmiddellijk volgt: vergelijk
ik wist niet ware ze ware. Maar je zou kunnen zeggen dat ook hier onder
werp en persoonsvorm ver van elkaar afstaan. Alleen is ditmaal de ruimte
tussen deze beide zinsdelen niet met woorden opgevuld. In ieder geval heb
ben we hier een interessant verschijnsel dat in allerlei vormen in veel dialec
ten voorkomt. Zin (14) laat zien dat niet alleen een verbindingswoord maar
ook een gebiedende wijs vervoegd kan worden: kijke in plaats van kijk. Dan
nog twee zinnen, (15) en (16), met een van de standaardtaal afwijkend ver
bindingswoord (voegwoord), namelijk a(l)sdat. In (15) treedt het op in de
betekenis 'dat' en in (16) in de betekenis 'totdat'. Beide zinnen zijn aan het
Aalsmeers ontleend. Ook zin (17) bevat zo'n voegwoord, namelijk voor in
plaats van om. Dit voor kan overigens in grote delen van het taalgebied
gehoord worden.
In de Katwijkse zinnen (18) en (19) vinden we een oude manier van ant
woorden: na (wel)ja of (wel)nee volgt er een persoonlijk voornaamwoord
dat verwijst naar het onderwerp van de vraag. In beide zinnen is de I van
wel weggeassfmileerd, in zin (19) is w tot b geworden. Resten leven voort in
beljaat en belneet, vormen die nog tamelijk verspreid voorkomen.
In zin (20) treft ons een vreemde woordvolgorde: in het tweede deel van
de zin staat praten niet achteraan maar voorop. We hebben hier een zin die
voor het (oude) Katwijks is genoteerd en dus eigenlijk in de Katwijkse spel
ling genoteerd had moeten worden. We hebben hier een rest van een volg
orde die vroeger veel vaker, ook buiten Katwijk, moet zijn voorgekomen.
Een rest is misschien de (ook verouderde?) uitdrukking: wat ik zeggen wil en
jokken niet. Ook in het Katwijks is deze volgorde bezig te verdwijnen. Bij een
onderzoek bleek dat hij er voor de oudste informanten nog mee door kon;
van de allerjongste informanten keurde niemand hem meer goed.
De zinnen (21) en (22) bevatten eveneens volgordes die we in de stan
daardtaal niet zo gauw zullen aantreffen. In plaats van (21) vinden we daar
dat had veranderd moeten worden of dat had moeten wordim veranderd, in
plaats van (22) dat ze die spullen moeten laten staan. De volgordes, die ik ook
voor het Aalsmeers gevonden heb, doen nogal noordelijk, zelfs Fries aan.
Zistsvorsten,
Misschien gaan ze terug op het Fries dat in de vroege Middeleeuwen in Noord-Holland en langs de Zuid-Hollandse kust gesproken kan zijn.
Tot dusver hebben we voorbeelden gezien van verschijnselen die een (tamelijk) grote verspreiding hebben of gehad hebben en soms zelfs als alge-
mene spreektaal mogen worden beschouwd. Is er geen verschijnsel te noe-
men dat tot het Zuid-Hollands beperkt blijft? Dat is moeilijk te vinden. Er is wel een verschijnsel dat ook buiten Zuid-Holland voorkomt, vooral in West-
friesland, maar dat toch wel als typisch Zuid-Hollands mag worden bestem-
peld. Het komt in diverse plattelandsgebieden voor: in het Westland, in de buurt van Pijnacker, bij de Oude Rijn. Merkwaardig genoeg ontbreekt het in
de steden. Bedoeld is een heel speciaal gebruik van het kleine woordje al
zoals in zin (23).
(23) al is het morgen mooi weer, dan ga ik naar het strand (24) als het morgen mooi weer is, dan ga ik naar het strand
(25) al is het morgen slecht weer, dan ga ik naar het strand
Dat woordje staat hier in de plaats van als: zin (23) betekent dus hetzelfde als zin (24). Al is hier voorwaardelijk (conditioneel) gebruikt: (als de voor-waarde vervuld is dat het mooi weer is, dan ga ik naar het strand'. In de standaardtaal en in de meeste dialecten kan al alleen (concessief (van `toege-ving') worden gebruikt. Dat is het geval in zin (25): `als het morgen slecht weer is, dan zou je verwachten dat ik niet naar het strand ga maar dan ga ik
toch'. Het is wel duidelijk dat dat conditionele al in de standaardtaal niet
mag en dat leraren Nederlands en andere leraren het te vuur en te zwaard
bestrijden. Het heeft echter zeer oude papieren: in het Middelnederlands
kun je er al voorbeelden van vinden. Voor de hedendaagse verspreiding bin-nen Zuid-Holland zie kaart 8.
97
Misschien gaan ze terug op het Fries dat in de vroege Middeleeuwen in
Noord-Holland en langs de Zuid-Hollandse kust gesproken kan zijn.
Tot dusver hebben we voorbeelden gezien van verschijnselen die een
(tamelijk) grote verspreiding hebben of gehad hebben en soms zelfs als alge
mene spreektaal mogen worden beschouwd. Is er geen verschijnsel te noe
men dat tot het Zuid-Hollands beperkt blijft? Dat is moeilijk te vinden. Er is
wel een verschijnsel dat ook buiten Zuid-Holland voorkomt, vooral in West
friesland, maar dat toch wel als typisch Zuid-Hollands mag worden bestem
peld. Het komt in diverse plattelandsgebieden voor: in het Westland, in de
buurt van Pijnacker, bij de Oude Rijn. Merkwaardig genoeg ontbreekt het in
de steden. Bedoeld is een heel speciaal gebruik van het kleine woordje al zoals in zin (23).
(23) al is het morgen mooi weer, dan ga ik naar het strand
(24) als het morgen mooi weer is, dan ga ik naar het strand
(25) al is het morgen slecht weer, dan ga ik naar het strand
Dat woordje staat hier in de plaats van als: zin (23) betekent dus hetzelfde
als zin (24). Al is hier voorwaardelijk (conditioneel) gebruikt: 'als de voor
waarde vervuld is dat het mooi weer is, dan ga ik naar het strand'. In de
standaardtaal en in de meeste dialecten kan al alleen 'concessief' (van 'toege
ving') worden gebruikt. Dat is het geval in zin (25): 'als het morgen slecht
weer is, dan zou je verwachten dat ik niet naar het strand ga maar dan ga ik
toch'. Het is wel duidelijk dat dat conditionele al in de standaardtaal niet
mag en dat leraren Nederlands en andere leraren het te vuur en te zwaard
bestrijden. Het heeft echter zeer oude papieren: in het Middelnederlands
kun je er al voorbeelden van vinden. Voor de hedendaagse verspreiding bin
nen Zuid-Holland zie kaart 8.
97
Misschien gaan ze terug op het Fries dat in de vroege Middeleeuwen in
Noord-Holland en langs de Zuid-Hollandse kust gesproken kan zijn.
Tot dusver hebben we voorbeelden gezien van verschijnselen die een
(tamelijk) grote verspreiding hebben of gehad hebben en soms zelfs als alge
mene spreektaal mogen worden beschouwd. Is er geen verschijnsel te noe
men dat tot het Zuid-Hollands beperkt blijft? Dat is moeilijk te vinden. Er is
wel een verschijnsel dat ook buiten Zuid-Holland voorkomt, vooral in West
friesland, maar dat toch wel als typisch Zuid-Hollands mag worden bestem
peld. Het komt in diverse plattelandsgebieden voor: in het Westland, in de
buurt van Pijnacker, bij de Oude Rijn. Merkwaardig genoeg ontbreekt het in
de steden. Bedoeld is een heel speciaal gebruik van het kleine woordje al zoals in zin (23).
(23) al is het morgen mooi weer, dan ga ik naar het strand
(24) als het morgen mooi weer is, dan ga ik naar het strand
(25) al is het morgen slecht weer, dan ga ik naar het strand
Dat woordje staat hier in de plaats van als: zin (23) betekent dus hetzelfde
als zin (24). Al is hier voorwaardelijk (conditioneel) gebruikt: 'als de voor
waarde vervuld is dat het mooi weer is, dan ga ik naar het strand'. In de
standaardtaal en in de meeste dialecten kan al alleen 'concessief' (van 'toege
ving') worden gebruikt. Dat is het geval in zin (25): 'als het morgen slecht
weer is, dan zou je verwachten dat ik niet naar het strand ga maar dan ga ik
toch'. Het is wel duidelijk dat dat conditionele al in de standaardtaal niet
mag en dat leraren Nederlands en andere leraren het te vuur en te zwaard
bestrijden. Het heeft echter zeer oude papieren: in het Middelnederlands
kun je er al voorbeelden van vinden. Voor de hedendaagse verspreiding bin
nen Zuid-Holland zie kaart 8.
97
1,6* 3.1t,
Ikti
Zuid-Holkuuts
Kaart 8. Conditioneel al. Uit: Cor van Bree en Jeroen van der Hee (zie bibliografie), blz. 163.
98
Zuid-Ho/UuuJç
D
• . ,~
". '" . •
• ~, 7<. .. .' •
• • • ,~ •
Kaart 8. Conditioneel al. Uit: Cor van Bree en Jeroen van der Hee (zie bibliografie), blz. 163.
• " "
D
zuUt-HoliAN/ç
• • Îi04
• (1< •
1'11"
..
~ . "
~
-
• . ,. ,. ' ..
'"
,,. • ~ " a ,..
w •
~ . ~ I •
Ie'
~r.~~.~ ~~
!" .~~
'H
'''' ,. I.~·I
1_. I"
Kaart 8. Conditioneel al. Uit: Cor van Bree en Jeroen van der Hee (zie bibliografie), blz. 163.
7.1 Ter inleiding
Om te beginnen iets over de twee hoofdgroepen waarin we de woorden
kunnen indelen. De eerste groep bestaat uit die woordjes die wel functie
woorden worden genoemd. Ze hebben van zichzelf slechts weinig betekenis,
maar dienen vooral om relaties binnen de zin aan te geven (voegwoorden en
voorzetsels), of om te verwijzen naar iets wat al genoemd is of in de situatie
aanwezig is (voornaamwoorden). Ook lidwoorden en hulpwerkwoorden
kunnen we ertoe rekenen. Een aantal van deze woorden (voegwoorden,
voornaamwoorden, lidwoorden, hulpwerkwoorden) is al in de vorige hoofd
stukken ter sprake gekomen. De tweede groep is de groep van de inhouds
woorden, woorden die wél een duidelijke betekenis hebben. Hiertoe behoren
in ieder geval de zelfstandige naamwoorden, de bijvoeglijke naamwoorden
plus de bijwoorden van hoedanigheid (ze zingt goed) en de werkwoorden.
Tussen de inhoudswoorden en functiewoorden bevinden zich dan nog de
overige bijwoorden en de telwoorden. In dit hoofdstuk geef ik eerst nog wat
voorbeelden van woordsoorten die nog niet aan de orde zijn geweest, name
lijk voorzetsels, bijwoorden en telwoorden. Ook de lidwoorden komen nog
een keer ter sprake. Daarna bespreek ik de inhoudswoorden. De inhouds
woorden vormen een zo grote verzameling dat ik daar zeker honderden
99
7. woorden
Zuid-itollands
voorbeelden van zou kunnen geven. Liever beperk ik me tot een paar voor-
beelden die dan wel vrij uitgebreid aan de orde komen.
7.2 Voorzetsels, bijwoorden, telwoorden, lidwoorden
Afwijkende voorzetsels hebben we in: na huis 'mar huis' en met de zomerdag
In de zomer'. Dit gebruik van na en met is zeer algemeen. Een afwijkend voorzetsel hebben we ook in Katwijks over een week `een week geleden'. Dit is erg interessant omdat eruit blijkt dat je hetzelfde woord voor het verleden als voor de toekomst kunt gebruiken. Vergelijk ook nog straks of strakkies: strakkies zei je, ik doe het strakkies. Straks (strakkies) is een tijdsaanduiding evenals aas(t) caanstonds', hoeneer `wanneer' en terwijl `onderwijl, intussen': dat zal ik terwijl wel even doen. Andere afwijkende bijwoorden zijn: allenig `alleen). hier(z)o/daar(z)o chier/daar', iet `niet' (in Katwijk en Scheveningen), eindelijk `eigenlijle, temet `bijna' in bijvoorbeeld hij is temet even groot als zijn
vader. Wat de telwoorden betreft, valt te wijzen op oude vormingen als dord'alf, vierd'alf enzovoort, letterlijk `derde half, vierde half' voor `tweeën-half', 'drieënhalf' enzovoort. Vergelijk hiervoor het standaardtalige anderhalf letterlijk (tweede half'. Ik noem hier verder nog aar cander' en aars ̀ anders'. De Zuid-Hollandse lidwoorden zijn zoals in het Standaardnederlands: de,
het en een, maar ze worden wel eens in andere combinaties gebruikt. Vergelijk bijvoorbeeld waar is de zout? en 't ligt misschien op 't zolder.
7.3 Inhoudswoorden
Hieronder behandel ik een selectie van twintig inhoudswoorden. Ik heb
vooral gezocht naar woorden die, zij het niet altijd exclusief, toch als typisch
Zuid-Hollands mogen worden beschouwd. Ik heb hierbij ook de eilanden en
waarden tot hun recht willen laten komen. Daarnaast heb ik een paar (waar-
schijnlijk) locaal beperkte woorden opgenomen. Sommige, vooral oudere,
lezers zullen de besproken woorden misschien nog kennen, maar bij de jon-
gere lezers zal dat zeker niet meer altijd het geval zijn. De teloorgang van het
oude dialect manifesteert zich vooral in de woordenschat.
1. Been. Een van de dingen die ik bij het aanleren van de standaardtaal heb moeten afleren, was het woord been in de betekenis (voet': je zei dan ik heb
100
voorbeelden van zou kunnen geven. Liever beperk ik me tot een paar voor
beelden die dan wel vrij uitgebreid aan de orde komen.
7.2 Voorzetsels, bijwoorden, telwoorden, lidwoorden
Afwijkende voorzetsels hebben we in: na huis 'naar huis' en met de zomerdag
'in de zomer'. Dit gebruik van na en met is zeer algemeen. Een afwijkend
voorzetsel hebben we ook in Katwijks over een week 'een week geleden'. Dit is
erg interessant omdat eruit blijkt dat je hetzelfde woord voor het verleden
als voor de toekomst kunt gebruiken. Vergelijk ook nog straks of strakkies:
strakkies zei je, ik doe het strakkies. Straks (strakkies) is een tijdsaanduiding
evenals aas(t) 'aanstonds', hoeneer 'wanneer' en terwijl 'onderwijl, intussen':
dat zal ik terwijl wel even doen. Andere afwijkende bijwoorden zijn: al/enig
'alleen'. hier(z)oldaar(z)o 'hier/daar', iet 'niet' (in Katwijk en Scheveningen),
eindelijk 'eigenlijk', temet 'bijna' in bijvoorbeeld hij is temet even groot als zijn
vader. Wat de telwoorden betreft, valt te wijzen op oude vormingen als
dord'alf, vierd'alf enzovoort, letterlijk 'derde half, vierde half' voor 'tweeën
half', 'drieënhalf' enzovoort. Vergelijk hiervoor het standaardtalige anderhalf
letterlijk 'tweede half'. Ik noem hier verder nog aar 'ander' en aars 'anders'.
De Zuid-Hollandse lidwoorden zijn zoals in het Standaardnederlands: de,
het en een, maar ze worden wel eens in andere combinaties gebruikt.
Vergelijk bijvoorbeeld waar is de zout? en 't ligt misschien op 't zolder.
7.3 Inhoudswoorden
Hieronder behandel ik een selectie van twintig inhoudswoorden. Ik heb
vooral gezocht naar woorden die, zij het niet altijd exclusief, toch als typisch
Zuid-Hollands mogen worden beschouwd. Ik heb hierbij ook de eilanden en
waarden tot hun recht willen laten komen. Daarnaast heb ik een paar (waar
schijnlijk) locaal beperkte woorden opgenomen. Sommige, vooral oudere,
lezers zullen de besproken woorden misschien nog kennen, maar bij de jon
gere lezers zal dat zeker niet meer altijd het geval zijn. De teloorgang van het
oude dialect manifesteert zich vooral in de woordenschat.
1. Been. Een van de dingen die ik bij het aanleren van de standaardtaal heb
moeten afleren, was het woord been in de betekenis 'voet': je zei dan ik heb
100
voorbeelden van zou kunnen geven. Liever beperk ik me tot een paar voor
beelden die dan wel vrij uitgebreid aan de orde komen.
7.2 Voorzetsels, bijwoorden, telwoorden, lidwoorden
Afwijkende voorzetsels hebben we in: na huis 'naar huis' en met de zomerdag
'in de zomer'. Dit gebruik van na en met is zeer algemeen. Een afwijkend
voorzetsel hebben we ook in Katwijks over een week 'een week geleden'. Dit is
erg interessant omdat eruit blijkt dat je hetzelfde woord voor het verleden
als voor de toekomst kunt gebruiken. Vergelijk ook nog straks of strakkies:
strakkies zei je, ik doe het strakkies. Straks (strakkies) is een tijdsaanduiding
evenals aas(t) 'aanstonds', hoeneer 'wanneer' en terwijl 'onderwijl, intussen':
dat zal ik terwijl wel even doen. Andere afwijkende bijwoorden zijn: al/enig
'alleen'. hier(z)oldaar(z)o 'hier/daar', iet 'niet' (in Katwijk en Scheveningen),
eindelijk 'eigenlijk', temet 'bijna' in bijvoorbeeld hij is temet even groot als zijn
vader. Wat de telwoorden betreft, valt te wijzen op oude vormingen als
dord'alf, vierd'alf enzovoort, letterlijk 'derde half, vierde half' voor 'tweeën
half', 'drieënhalf' enzovoort. Vergelijk hiervoor het standaardtalige anderhalf
letterlijk 'tweede half'. Ik noem hier verder nog aar 'ander' en aars 'anders'.
De Zuid-Hollandse lidwoorden zijn zoals in het Standaardnederlands: de,
het en een, maar ze worden wel eens in andere combinaties gebruikt.
Vergelijk bijvoorbeeld waar is de zout? en 't ligt misschien op 't zolder.
7.3 Inhoudswoorden
Hieronder behandel ik een selectie van twintig inhoudswoorden. Ik heb
vooral gezocht naar woorden die, zij het niet altijd exclusief, toch als typisch
Zuid-Hollands mogen worden beschouwd. Ik heb hierbij ook de eilanden en
waarden tot hun recht willen laten komen. Daarnaast heb ik een paar (waar
schijnlijk) locaal beperkte woorden opgenomen. Sommige, vooral oudere,
lezers zullen de besproken woorden misschien nog kennen, maar bij de jon
gere lezers zal dat zeker niet meer altijd het geval zijn. De teloorgang van het
oude dialect manifesteert zich vooral in de woordenschat.
1. Been. Een van de dingen die ik bij het aanleren van de standaardtaal heb
moeten afleren, was het woord been in de betekenis 'voet': je zei dan ik heb
100
woorde*
pijn in m'n been terwijl je je voet bedoelde. Dit gebruik is vrij algemeen Hol-lands en ook buiten Holland komt het voor. Dit is een voorbeeld van een
interessant verschijnsel, namelijk dat in de woordenschat van verschillende talen of dialecten het lichaam niet steeds op dezelfde manier wordt inge-deeld. Zo kan bijvoorbeeld ook in het Pools noga niet alleen voor 'been' maar ook voor `voet' gebruikt worden, evenals renka niet alleen voor 'hand' maar ook voor 'arm' wordt gehanteerd. Overigens wordt in plaats van been ook vaak het `platte' woord poot gebruikt.
2. Bunzig. In een oud Vlaardings gedicht kwam ik het tegen in de betekenis 'bang': bunzig in et duister. Het is wel in verband gebracht met de bunzing, die als een vreesachtig dier geldt. Zelf ken ik ergens bunzig van zijn in de betekenis `ergens een afkeer van hebben'. Het woord komt alleen in Zuid-
Holland en het westen van Utrecht voor. Zie kaart 9.
3. Deinzer. Mijn Vlaardingse moeder gebruikte dit woord als we als kinderen erg druk waren: daar komt een deinzer op. Ze bedoelde dan dat het op ruzie en huilen zou uitlopen. Het woord komt zonder twijfel van het werkwoord deinzen `terugwijken, achteruitgaan' en het moet dus zoiets als `terugslag' betekenen. In het grote Woordenboek der Nederlandsche Taal heb ik het in die betekenis echter niet teruggevonden. Van andere plaatsen is het mij niet bekend. Mocht een lezer het kennen, dan zou ik dat graag van haar/hem ver-nemen.
4. Donig. Van Vlaardingen ken ik het woord in toepassing op wasgoed.
Bedoeld was dan dat het nog vochtig was en daardoor strak in de wind
stond. Voor Zoetermeer vond ik de zin: me neme dat huis niet, 't is ons vuls te
donig. En voor Aalsmeer: regene doet 't niet veul maar 't is zuk donig weer.
Het woord is in ieder geval ook bekend van Katwijk, de Krimpenerwaard en
Delfland. In de vorm doon vond ik het woord voor Gouda en Oud-Beierland
vermeld; laatstgenoemde plaats heeft daarnaast ook dbemig. Een nogal afwij-
kende betekenis vond ik voor Hendrik Ido Ambacht: een demige bedoening
ceen duffe bedoening'. In de familie zitten don en deun (Katwijk, het tweede woord ook Scheveningen), die zoveel betekenen als `strak, strak gespannen'.
Van Vlaardingen ken ik deun an Vichtbir. Deun kan ook gezegd worden van
een persoon (bijvoorbeeld in Aalsmeer): `zuinig', laten we zeggen van een
101
W/I/lráM-
pijn in m'n been terwijl je je voet bedoelde. Dit gebruik is vrij algemeen Hol
lands en ook buiten Holland komt het voor. Dit is een voorbeeld van een
interessant verschijnsel, namelijk dat in de woordenschat van verschillende
talen of dialecten het lichaam niet steeds op dezelfde manier wordt inge
deeld. Zo kan bijvoorbeeld ook in het Pools noga niet alleen voor 'been'
maar ook voor 'voet' gebruikt worden, evenals renka niet alleen voor 'hand'
maar ook voor 'arm' wordt gehanteerd. Overigens wordt in plaats van been
ook vaak het 'platte' woord poot gebruikt.
2. Bunzig. In een oud Vlaardings gedicht kwam ik het tegen in de betekenis
'bang': bunzig in et duister. Het is wel in verband gebracht met de bunzing,
die als een vreesachtig dier geldt. Zelf ken ik ergens bunzig van zijn in de
betekenis 'ergens een afkeer van hebben'. Het woord komt alleen in Zuid
Holland en het westen van Utrecht voor. Zie kaart 9.
3. Deinzer. Mijn Vlaardingse moeder gebruikte dit woord als we als kinderen
erg druk waren: daar komt een deinzer op. Ze bedoelde dan dat het op ruzie
en huilen zou uitlopen. Het woord komt zonder twijfel van het werkwoord
deinzen 'terugwijken, achteruitgaan' en het moet dus zoiets als 'terugslag'
betekenen. In het grote Woordenboek der Nederlandsche Taal heb ik het in
die betekenis echter niet teruggevonden. Van andere plaatsen is het mij niet
bekend. Mocht een lezer het kennen, dan zou ik dat graag van haar/hem ver
nemen.
4. Donig. Van Vlaardingen ken ik het woord in toepassing op wasgoed.
Bedoeld was dan dat het nog vochtig was en daardoor strak in de wind
stond. Voor Zoetermeer vond ik de zin: me neme dat huis niet, 't is ons vuls te
donig. En voor Aalsmeer: regene doet 't niet veul maar 't is zuk donig weer.
Het woord is in ieder geval ook bekend van Katwijk, de Krimpenerwaard en
Delfland. In de vorm doon vond ik het woord voor Gouda en Oud-Beierland
vermeld; laatstgenoemde plaats heeft daarnaast ook dàànig. Een nogal afwij
kende betekenis vond ik voor Hendrik Ido Ambacht: een dànige bedoening
'een duffe bedoening'. In de familie zitten don en deun (Katwijk, het tweede
woord ook Scheveningen), die zoveel betekenen als 'strak, strak gespannen'.
Van Vlaardingen ken ik deun an 'dichtbij'. Deun kan ook gezegd worden van
een persoon (bijvoorbeeld in Aalsmeer): 'zuinig', laten we zeggen van een
101
W/I/lráM-
pijn in m'n been terwijl je je voet bedoelde. Dit gebruik is vrij algemeen Hol
lands en ook buiten Holland komt het voor. Dit is een voorbeeld van een
interessant verschijnsel, namelijk dat in de woordenschat van verschillende
talen of dialecten het lichaam niet steeds op dezelfde manier wordt inge
deeld. Zo kan bijvoorbeeld ook in het Pools noga niet alleen voor 'been'
maar ook voor 'voet' gebruikt worden, evenals renka niet alleen voor 'hand'
maar ook voor 'arm' wordt gehanteerd. Overigens wordt in plaats van been
ook vaak het 'platte' woord poot gebruikt.
2. Bunzig. In een oud Vlaardings gedicht kwam ik het tegen in de betekenis
'bang': bunzig in et duister. Het is wel in verband gebracht met de bunzing,
die als een vreesachtig dier geldt. Zelf ken ik ergens bunzig van zijn in de
betekenis 'ergens een afkeer van hebben'. Het woord komt alleen in Zuid
Holland en het westen van Utrecht voor. Zie kaart 9.
3. Deinzer. Mijn Vlaardingse moeder gebruikte dit woord als we als kinderen
erg druk waren: daar komt een deinzer op. Ze bedoelde dan dat het op ruzie
en huilen zou uitlopen. Het woord komt zonder twijfel van het werkwoord
deinzen 'terugwijken, achteruitgaan' en het moet dus zoiets als 'terugslag'
betekenen. In het grote Woordenboek der Nederlandsche Taal heb ik het in
die betekenis echter niet teruggevonden. Van andere plaatsen is het mij niet
bekend. Mocht een lezer het kennen, dan zou ik dat graag van haar/hem ver
nemen.
4. Donig. Van Vlaardingen ken ik het woord in toepassing op wasgoed.
Bedoeld was dan dat het nog vochtig was en daardoor strak in de wind
stond. Voor Zoetermeer vond ik de zin: me neme dat huis niet, 't is ons vuls te
donig. En voor Aalsmeer: regene doet 't niet veul maar 't is zuk donig weer.
Het woord is in ieder geval ook bekend van Katwijk, de Krimpenerwaard en
Delfland. In de vorm doon vond ik het woord voor Gouda en Oud-Beierland
vermeld; laatstgenoemde plaats heeft daarnaast ook dàànig. Een nogal afwij
kende betekenis vond ik voor Hendrik Ido Ambacht: een dànige bedoening
'een duffe bedoening'. In de familie zitten don en deun (Katwijk, het tweede
woord ook Scheveningen), die zoveel betekenen als 'strak, strak gespannen'.
Van Vlaardingen ken ik deun an 'dichtbij'. Deun kan ook gezegd worden van
een persoon (bijvoorbeeld in Aalsmeer): 'zuinig', laten we zeggen van een
101
zuiel-tiollands
persoon die de zaken strak in de hand houdt. Het is ook een Fries woord: `schriel, gierig, zeer dichtbij'. De oudste betekenis is `strak'. Vanuit die beteke-nis komen we bij `vochtig': als het wasgoed vochtig is, staat het strak gespan-nen. Spanning kun je ook in je hoofd hebben. Je bent dan duf in je hoofd en zo komen we in de buurt van de betekenis van een demige bedoening.
5. Gruizig (gruzig, groezig, greuzig). Dit woord betekende oorspronkelijk `vol gruis' en via `onzindelijk, vuil' en `niet kieskeurig, bijvoorbeeld wat het eten betreft' komen we bij de betekenis `gretig, gulzig' terecht. In die betekenis is het een typisch Hollands-Utrechts woord, zoals op kaart 9 te zien is. Maar het kan ook longerig, goede eetlust hebbende' betekenen en het kon bijvoorbeeld ook gezegd worden van een meisje dat graag een jongen wilde hebben (Katwijk) of van een hond die in de paartijd naar buiten wil. Ook een betekenis `wellustig' was mogelijk (Delfland, Gouda, Scheveningen).
A Bunzig,
bang, benauwd, afkerig' Gruizig, 'graag, gretig,
° gruizig 0 gruuzig e groezig e greuzig
Naiisai 6. inmmanskliiLititesmorais
- 11111111ASMINICZANitiinsibliMilli1111111111111111111111 1111111WanniEniiiiraiMitillilling0111111111:11=11111111111 IIPIPMEMENSIL4111111111.
234111111M111111111111111111111111 Nuu•uammipt,ir;Tig.
.:.v.mmii.n.imiamtim. MINI IIMEIIIIMIIICFREIIIIHIINILIKIIIII 11111111111111PMEIMIErri*TiiiillefiliiriM 11111111111K10111111111211111n
t-turrommii lummiumpaimmiNumumosimili
IMA
INEMEN111111111111111111111111111111111111111111111111111
rassmounimeraior, ma
inti
IWO
5111111111EM
MIN
Merc
NO
monsiviminugassim
ainfirs
- m
aiiiitaszammesim
must.
111111EVIMPIU
MIN
NU
MIN
ICA
M' ,- nial1111111
-Or
onvicseran
10111EMILI*
Vitla
ritivm
pri: m
oiS
O r
ic61411E.Fat". Irma
Hum Inim
ilasqpIpyigina
Imo .4, a
n II
maarrialaniiiiiillti/M111116111[11111110111111111110011111111111111111 Kaart 9. Bunzig en gruizig. Uit: T van Veen, 7uidhollandse woorden, in: Taal en Tongval 40, 1988,
102
persoon die de zaken strak in de hand houdt. Het is ook een Fries woord:
'schriel, gierig; zeer dichtbij'. De oudste betekenis is 'strak'. Vanuit die beteke
nis komen we bij 'vochtig': als het wasgoed vochtig is, staat het strak gespan
nen. Spanning kun je ook in je hoofd hebben. Je bent dan duf in je hoofd en
zo komen we in de buurt van de betekenis van een danige bedoening.
5. Gruizig (gruzig, groezig, greuzig). Dit woord betekende oorspronkelijk 'vol
gruis' en via 'onzindelijk, vuil' en 'niet kieskeurig, bijvoorbeeld wat het eten
betreft' komen we bij de betekenis 'gretig, gulzig' terecht. In die betekenis is
het een typisch Hollands-Utrechts woord, zoals op kaart 9 te zien is.
Maar het kan ook 'hongerig, goede eetlust hebbende' betekenen en het kon
bijvoorbeeld ook gezegd worden van een meisje dat graag een jongen wilde
hebben (Katwijk) of van een hond die in de paartijd naar buiten wil. Ook
een betekenis 'wellustig' was mogelijk (Delfland, Gouda, Scheveningen).
6 I:='"
~~ V- ····S ( \ l? 1/ -/ 1/ F;( (
LU I ) I~ I;; f~ [1 A Bunzig, / ) f··,·. 1/' .\f4..~ '-:}
~bang, benauwd. afkerig' 11'- / I ij. ft '~r,< IA. 1.\ V [,..:1'. ~ \ ~D IJ li IGruizig, 'graag, gretig, gUI~
~ 1'\ :,J 6(; ti" ",
--- \ 1':') o gruizig r. / ~J
.' / 1\ : i @ gruuzig i .. ' I } k, 1/ ) ! o groezig 1 '" ._- b;:::il'- r'"" fo1Ç..""
a greuzig I
~ ft\. :~ ~~ "- j I~." I
"F ~ .-\ '" \ >'. 1"'-1 IJ . v., F. L? .\
• b.I Bi IJ l(:j, ~
~ IJ~ t~ '(; ,~" ,~\ ,~ ,
~' [\lil> t"" '")
.L!A I, ~ ... ~ r{ ." I~"~ 1/ ... ~
k.:.~ ~~ N ') I'~ It.: [.P p:,r ..,.., ~ ~ I~~:; I;l~ ~,,,,
I,:' rOl f1 ~ l'-' ,. f\, I? r.-> ,l l- .7' I," "I,"'iitl' L \Vl
~ r;. I.-h I!. 1-: Î. '{ t\.b ~ f'\, ,( ,'- I· I","" t~ Il
Kaart 9, Bunzig en gruizig, Uit: T. van Veen, 'Zuidhollandse woorden; in: Taal en Tongval 40, 1988,
102
persoon die de zaken strak in de hand houdt. Het is ook een Fries woord:
'schriel, gierig; zeer dichtbij'. De oudste betekenis is 'strak'. Vanuit die beteke
nis komen we bij 'vochtig': als het wasgoed vochtig is, staat het strak gespan
nen. Spanning kun je ook in je hoofd hebben. Je bent dan duf in je hoofd en
zo komen we in de buurt van de betekenis van een danige bedoening.
5. Gruizig (gruzig, groezig, greuzig). Dit woord betekende oorspronkelijk 'vol
gruis' en via 'onzindelijk, vuil' en 'niet kieskeurig, bijvoorbeeld wat het eten
betreft' komen we bij de betekenis 'gretig, gulzig' terecht. In die betekenis is
het een typisch Hollands-Utrechts woord, zoals op kaart 9 te zien is.
Maar het kan ook 'hongerig, goede eetlust hebbende' betekenen en het kon
bijvoorbeeld ook gezegd worden van een meisje dat graag een jongen wilde
hebben (Katwijk) of van een hond die in de paartijd naar buiten wil. Ook
een betekenis 'wellustig' was mogelijk (Delfland, Gouda, Scheveningen).
0 gruizig
@ gruuzig
0 groezig
a greuzig
Kaart 9. Bunzig en gruizig. Uit: T. van Veen, 'Zuidhollandse woorden; in: Taal en Tongval 40, 1988,
102
Woordeiv
6. Keun. Dit woord is mij binnen Zuid-Holland, in de betekenis leuk"gezel-lig' (wat een keun huis, wat een keun feest), alleen bekend van Noordwijk. In Noord-Holland boven het IJ is het op veel meer plaatsen bekend. Ik vond het, maar dan met een ui (kuin), vermeld voor de Zaanstreek (fier, parman-tig, knap, netjes, zwierig' en voor Westfriesland `zwierig, parmantig, trots' (hai is kuin op z'n mooie tuin). In het zeventiende-eeuws kwam het in een variatie van betekenissen voor. Het is mij goed bekend van een sonnet van Hooft op de graveerkunst van Anna Roemer Visscher. Tie geestighe gedroght' (bedoeld zijn de aardig nagebootste vlinders op een wijnglas) 'sit soo kuin, men zoud het van den roemer knippen'. Het woord is een variant van koen. We vinden het, onder andere in de genoemde betekenissen, ook in het Fries terug als kein.
7. Kreen. In het oude Vlaardingen werd het gebruikt in de betekenis lies-keurig': je kunt bijvoorbeeld kreen op aardappels zijn. Maar ook andere bete-kenissen zijn of waren mogelijk: (zindelijk' (Vlaardingen, Giessendam, Neder-Hardinxveld), `zorg vragend, gezegd van eten', lastig van humeur, gezegd van een kind' (Oud-Beierland). Voor het Delfland vond ik de volgen-de betekenissen: `gevoelig voor ziekte, gezegd van een koe', 'breekbaar' (gezegd van een glas), Ileinzerig' (gezegd van een mens), `bederfelijk' (gezegd van eieren). Het is een typisch Zuid-Hollands woord dat zo onge-veer in de hele provincie en ook wel daarbuiten voorkomt (in de provincie Utrecht). Zie kaart 10. Omdat we verwante woorden in het Fries en in het dialectische Engels aantreffen, kunnen we het wel als een kustwoord beschouwen. Het is verwant met kreunen. Kreunen doe je wanneer je op de een of andere manier gevoelig bent, en zo komen we gemakkelijk tot de hierboven vermelde betekenissen. Vergelijk ook de uitdrukking je ergens (niet) om bekreunen.
8. Leuk. De lezer verbaast er zich misschien over dit woord hier aan te tref-fen. Het is immers een van de populairste woorden van het Nederlands. Die populariteit is niet altijd onbestreden gebleven: in bepaalde, adellijke krin-gen werd het nog niet zo heel erg lang geleden, zeker voor een meisje, niet passend gevond het te gebruiken. Het is verwant met het Engelse luke(warm) clauw'. Hier vinden we de oorspronkelijke betekenis nog terug, die via `kalm' (vergelijk nog doodleuk) zich ontwikkelde tot `aardig, grappig'
103
WOOydelt,
6. Keun. Dit woord is mij binnen Zuid-Holland, in de betekenis 'leuk' 'gezel
lig' (wat een keun huis, wat een keun feest), alleen bekend van Noordwijk. In
Noord-Holland boven het IJ is het op veel meer plaatsen bekend. Ik vond
het, maar dan met een ui (kuin), vermeld voor de Zaanstreek 'fier, parman
tig, knap, netjes, zwierig' en voor Westfriesland 'zwierig, parmantig, trots'
(hai is kuin op z'n mooie tuin). In het zeventiende-eeuws kwam het in een
variatie van betekenissen voor. Het is mij goed bekend van een sonnet van
Hooft op de graveerkunst van Anna Roemer Visscher. 'Het geestighe
gedroght' (bedoeld zijn de aardig nagebootste vlinders op een wijnglas) 'sit
soo kuin, men zoud het van den roemer knippen'. Het woord is een variant
van koen. We vinden het, onder andere in de genoemde betekenissen, ook in
het Fries terug als kein.
7. Kreen. In het oude Vlaardingen werd het gebruikt in de betekenis 'kies
keurig': je kunt bijvoorbeeld kreen op aardappels zijn. Maar ook andere bete
kenissen zijn of waren mogelijk: 'zindelijk' (Vlaardingen, Giessendam,
Neder-Hardinxveld), 'zorg vragend, gezegd van eten', 'lastig van humeur,
gezegd van een kind' (Oud-Beierland). Voor het Delfland vond ik de volgen
de betekenissen: 'gevoelig voor ziekte, gezegd van een koe', 'breekbaar'
(gezegd van een glas), 'kleinzerig' (gezegd van een mens), 'bederfelijk'
(gezegd van eieren). Het is een typisch Zuid-Hollands woord dat zo onge
veer in de hele provincie en ook wel daarbuiten voorkomt (in de provincie
Utrecht). Zie kaart 10. Omdat we verwante woorden in het Fries en in het
dialectische Engels aantreffen, kunnen we het wel als een kustwoord
beschouwen. Het is verwant met kreunen. Kreunen doe je wanneer je op de
een of andere manier gevoelig bent, en zo komen we gemakkelijk tot de
hierboven vermelde betekenissen. Vergelijk ook de uitdrukking je ergens
(niet) om bekreunen.
8. Leuk. De lezer verbaast er zich misschien over dit woord hier aan te tref
fen. Het is immers een van de populairste woorden van het Nederlands. Die
populariteit is niet altijd onbestreden gebleven: in bepaalde, adellijke krin
gen werd het nog niet zo heel erg lang geleden, zeker voor een meisje, niet
passend gevond het te gebruiken. Het is verwant met het Engelse
luke(warm) 'lauw'. Hier vinden we de oorspronkelijke betekenis nog terug,
die via 'kalm' (vergelijk nog doodleuk) zich ontwikkelde tot 'aardig, grappig'
103
WOOydelt,
6. Keun. Dit woord is mij binnen Zuid-Holland, in de betekenis 'leuk' 'gezel
lig' (wat een keun huis, wat een keun feest), alleen bekend van Noordwijk. In
Noord-Holland boven het IJ is het op veel meer plaatsen bekend. Ik vond
het, maar dan met een ui (kuin), vermeld voor de Zaanstreek 'fier, parman
tig, knap, netjes, zwierig' en voor Westfriesland 'zwierig, parmantig, trots'
(hai is kuin op z'n mooie tuin). In het zeventiende-eeuws kwam het in een
variatie van betekenissen voor. Het is mij goed bekend van een sonnet van
Hooft op de graveerkunst van Anna Roemer Visscher. 'Het geestighe
gedroght' (bedoeld zijn de aardig nagebootste vlinders op een wijnglas) 'sit
soo kuin, men zoud het van den roemer knippen'. Het woord is een variant
van koen. We vinden het, onder andere in de genoemde betekenissen, ook in
het Fries terug als kein.
7. Kreen. In het oude Vlaardingen werd het gebruikt in de betekenis 'kies
keurig': je kunt bijvoorbeeld kreen op aardappels zijn. Maar ook andere bete
kenissen zijn of waren mogelijk: 'zindelijk' (Vlaardingen, Giessendam,
Neder-Hardinxveld), 'zorg vragend, gezegd van eten', 'lastig van humeur,
gezegd van een kind' (Oud-Beierland). Voor het Delfland vond ik de volgen
de betekenissen: 'gevoelig voor ziekte, gezegd van een koe', 'breekbaar'
(gezegd van een glas), 'kleinzerig' (gezegd van een mens), 'bederfelijk'
(gezegd van eieren). Het is een typisch Zuid-Hollands woord dat zo onge
veer in de hele provincie en ook wel daarbuiten voorkomt (in de provincie
Utrecht). Zie kaart 10. Omdat we verwante woorden in het Fries en in het
dialectische Engels aantreffen, kunnen we het wel als een kustwoord
beschouwen. Het is verwant met kreunen. Kreunen doe je wanneer je op de
een of andere manier gevoelig bent, en zo komen we gemakkelijk tot de
hierboven vermelde betekenissen. Vergelijk ook de uitdrukking je ergens
(niet) om bekreunen.
8. Leuk. De lezer verbaast er zich misschien over dit woord hier aan te tref
fen. Het is immers een van de populairste woorden van het Nederlands. Die
populariteit is niet altijd onbestreden gebleven: in bepaalde, adellijke krin
gen werd het nog niet zo heel erg lang geleden, zeker voor een meisje, niet
passend gevond het te gebruiken. Het is verwant met het Engelse
luke(warm) 'lauw'. Hier vinden we de oorspronkelijke betekenis nog terug,
die via 'kalm' (vergelijk nog doodleuk) zich ontwikkelde tot 'aardig, grappig'
103
KREEN O kreen e krenig O krten
0
0
o o
t t.)
zu.id-Hollande
Kaart 10. Kreen. Uit: W.J. Buma, De geschiedenis van het woord kreen; in: Taal en Tongval 12, 1960,
61-70.
(een leuke opmerking) en nog verder tot `aardig, aantrel(kelijk' (een leuk meis-je) en (prettig, aangenaam' (ik vind het hier niet leuk). De oude betekenis `lauw' vond ik nog vermeld voor Gouda, Katwijk, Scheveningen en Slie-drecht. Met een oe-klank vinden we bijvoorbeeld in het Gronings loek, met weer andere betekenissen: 'loos, slim', maar ook `bedaard'. Afwijkende
betekenissen komen ook bij het Westfriese leuk voor: `vreemd, zonderling; vervelend, onbestemd; zwoel, drukkend, broeierig'.
9. Mezek (mezik). Dit woord vond ik voor Hendrik Ido Ambacht, Oud-
Beierland, 's-Gravendeel en de Krimpenerwaard vermeld in de betekenis
'mug'. In de Alblasserwaard en de Vijfherenlanden komt het in de vorm meuzik of meuzel voor. In de genoemde gebieden en plaatsen, en ook verder in het taalgebied, komt ook mug voor, maar dan in de betekenis cvlieg'. Op Goeree-Overflakkee en in West-Brabant komen mezik, miezek, miezeke voor in de betekenis `onweersbeestje'. Als we het achtervoegsel -ek, -ik, -eke
weglaten, komen we bij mezie terecht, een West-Vlaams woord voor 'mug'.
104
KREEN o lereen e ICrerug o ieMen
Kaart 10. Kreen. Uit: W]. Buma, 'De geschiedenis van het woord kreen; in: Taal en Tongval 12, 1960,
61-70.
(een leuke opmerking) en nog verder tot 'aardig, aantrekkelijk' (een leuk meis
je) en 'prettig, aangenaam' (ik vind het hier niet leuk). De oude betekenis
'lauw' vond ik nog vermeld voor Gouda, Katwijk, Scheveningen en Slie
drecht. Met een oe-klank vinden we bijvoorbeeld in het Gronings loek, met
weer andere betekenissen: 'loos, slim', maar ook 'bedaard'. Afwijkende
betekenissen komen ook bij het Westfriese leuk voor: 'vreemd, zonderling;
vervelend, onbestemd; zwoel, drukkend, broeierig'.
9. Mezek (mezik). Dit woord vond ik voor Hendrik Ido Ambacht, Oud
Beierland, 's-Gravendeel en de Krimpenerwaard vermeld in de betekenis
'mug'. In de Alblasserwaard en de Vijfherenlanden komt het in de vorm
meuzik of meuzel voor. In de genoemde gebieden en plaatsen, en ook verder
in het taalgebied, komt ook mug voor, maar dan in de betekenis 'vlieg'.
Op Goeree-Overflakkee en in West-Brabant komen mezik, miezek, miezeke
voor in de betekenis 'onweersbeestje'. Als we het achtervoegsel -ek, -ik, -eke
weglaten, komen we bij mezie terecht, een West-Vlaams woord voor 'mug'.
104
KREEN o ICrE'en e kren'Q o ICrlen
o
00
.\.~:···\··.;./~'J..v.r·< --·'i ......... ~ ... ..
Kaart 10. Kreen. Uit: WJ. Buma, 'De geschiedenis van het woord kreen: in: Taal en Tongval 12, 1960,
61-70.
(een leuke opmerking) en nog verder tot 'aardig, aantrekkelijk' (een leuk meisje) en 'prettig, aangenaam' (ik vind het hier niet leuk). De oude betekenis
'lauw' vond ik nog vermeld voor Gouda, Katwijk, Scheveningen en Slie
drecht. Met een oe-klank vinden we bijvoorbeeld in het Gronings loek, met
weer andere betekenissen: 'loos, slim', maar ook 'bedaard'. Afwijkende
betekenissen komen ook bij het Westfriese leuk voor: 'vreemd, zonderling;
vervelend, onbestemd; zwoel, drukkend, broeierig'.
9. Mezek (mezik). Dit woord vond ik voor Hendrik Ido Ambacht, Oud
Beierland, 's-Gravendeel en de Krimpenerwaard vermeld in de betekenis
'mug'. In de Alblasserwaard en de Vijfherenlanden komt het in de vorm
meuzik of meuzel voor. In de genoemde gebieden en plaatsen, en ook verder
in het taalgebied, komt ook mug voor, maar dan in de betekenis 'vlieg'.
Op Goeree-Overflakkee en in West-Brabant komen mezik, miezek, miezeke
voor in de betekenis 'onweersbeestje'. Als we het achtervoegsel -ek, -ik, -eke
weglaten, komen we bij mezie terecht, een West-Vlaams woord voor 'mug'.
104
woordem,
Er zijn in de Europese talen meer woorden die met een m beginnen en van mezek, mezie familie moeten zijn, onder andere het Russische en Poolse mucha. Dat betekent dan echter `vlieg'. De m aan het begin kan klank-nabootsend geweest zijn. Dat bij woorden voor kleine beestjes de betekenis-sen kunnen wisselen, is niet verwonderlijk, al was het alleen maar omdat ze vaak erg op elkaar lijken. Maar er wordt ook bij interlocaal verkeer niet zo vaak over gesproken en ook dat werkt variatie in de hand.
10.Narretje wippen. In mijn, in Vlaardingen doorgebrachte, jeugd gebruik-ten wij dit woord voor een niet helemaal ongevaarlijk spelletje. Als er een paard-en-wagen voorbijkwam, dan gingen we daarachter hangen om zo een eindje mee te liften, totdat de voerman er genoeg van kreeg en met zijn zweep naar achteren sloeg. Ik breng narretje in verband met narrenslee (sier-lijke slee, getrokken door paarden', zo genoemd omdat het tuig van de paar-den met bellen versierd was, wat aan een narrenpak deed denken. Van de herkomst van het woord waren we ons blijkbaar niet bewust zodat we het probleemloos voor een paard-en-wagen gebruikten. (Naast narrenslee komt overigens arrenslee voor: bij de combinatie met een (een-narrenslee) kreeg men het gevoel dat de n alleen bij het lidwoord hoorde.)
11. Onterjuin. Met keun hadden we zo-even, binnen Zuid-Holland, een typisch Noordwijks woord. Een typisch Katwijks woord is onterjuin (klem-toon voorop). Het betekent `onbehoorlijk, lummelachtig, brutaal'. Het kan ook als zelfstandig naamwoord gebruikt worden: 't is toch zo'n onterjuin, die jonge. Voor de oorsprong kunnen we aan zeventiende-eeuws geterjuint, ver-leden deelwoord van een werkwoord terjuinen, denken. De betekenis was `bedreven'; in het Katwijks is dat als het ware 'op een verkeerde manier bedreven' geworden. Die ongunstige betekenis vinden we overigens al terug bij het Middelnederlandse getrahijnt ̀ geslepen' waarop geterjuint teruggaat. Uiteindelijk komen we via het Franse trainer bij het Latijnse trahere ̀ trekken' terecht. (Vergelijk het Franse train 'sleep, trein', dat in het Engels is terecht-gekomen en vanuit het Engels in het Nederlands: trein.) Voor het Katwijks kunnen we uitgaan van een vorm zonder voorvoegsel. Nog steeds worden daarin van vreemde woorden als bijvoorbeeld proberen verleden deelwoor-den zonder voorvoegsel gevormd: probeerd. De vorm terjuint raakte de t op het eind kwijt. Zo'n t kon gemakkelijk verdwijnen en misschien voelde men
105
WDDr~
Er zijn in de Europese talen meer woorden die met een m beginnen en van
mezek, mezie familie moeten zijn, onder andere het Russische en Poolse
mucha. Dat betekent dan echter 'vlieg'. De m aan het begin kan klank
nabootsend geweest zijn. Dat bij woorden voor kleine beestjes de betekenis
sen kunnen wisselen, is niet verwonderlijk, al was het alleen maar omdat ze
vaak erg op elkaar lijken. Maar er wordt ook bij interlocaal verkeer niet zo
vaak over gesproken en ook dat werkt variatie in de hand.
JO. Narretje wippen. In mijn, in Vlaardingen doorgebrachte, jeugd gebruik
ten wij dit woord voor een niet helemaal ongevaarlijk spelletje. Als er een
paard-en-wagen voorbijkwam, dan gingen we daarachter hangen om zo een
eindje mee te liften, totdat de voerman er genoeg van kreeg en met zijn
zweep naar achteren sloeg. Ik breng narretje in verband met narrenslee 'sier
lijke slee, getrokken door paarden', zo genoemd omdat het tuig van de paar
den met bellen versierd was, wat aan een narrenpak deed denken. Van de
herkomst van het woord waren we ons blijkbaar niet bewust zodat we het
probleemloos voor een paard-en-wagen gebruikten. (Naast narrenslee komt
overigens arrenslee voor: bij de combinatie met een (een-narrenslee) kreeg
men het gevoel dat de n alleen bij het lidwoord hoorde.)
11. Onterjuin. Met keun hadden we zo-even, binnen Zuid-Holland, een
typisch Noordwijks woord. Een typisch Katwijks woord is onterjuin (klem
toon voorop). Het betekent 'onbehoorlijk, lummelachtig, brutaal'. Het kan
ook als zelfstandig naamwoord gebruikt worden: 't is toch zo'n onterjuin, die
jonge. Voor de oorsprong kunnen we aan zeventiende-eeuws geterjuint, ver
leden deelwoord van een werkwoord terjuinen, denken. De betekenis was
'bedreven'; in het Katwijks is dat als het ware 'op een verkeerde manier
bedreven' geworden. Die ongunstige betekenis vinden we overigens al terug
bij het Middelnederlandse getrahijnt 'geslepen' waarop geterjuint teruggaat.
Uiteindelijk komen we via het Franse traîner bij het Latijnse trahere 'trekken'
terecht. (Vergelijk het Franse train 'sleep, trein', dat in het Engels is terecht
gekomen en vanuit het Engels in het Nederlands: trein.) Voor het Katwijks
kunnen we uitgaan van een vorm zonder voorvoegsel. Nog steeds worden
daarin van vreemde woorden als bijvoorbeeld proberen verleden deelwoor
den zonder voorvoegsel gevormd: probeerd. De vorm terjuint raakte de t op
het eind kwijt. Zo'n t kon gemakkelijk verdwijnen en misschien voelde men
1°5
WDDr~
Er zijn in de Europese talen meer woorden die met een m beginnen en van
mezek, mezie familie moeten zijn, onder andere het Russische en Poolse
mucha. Dat betekent dan echter 'vlieg'. De m aan het begin kan klank
nabootsend geweest zijn. Dat bij woorden voor kleine beestjes de betekenis
sen kunnen wisselen, is niet verwonderlijk, al was het alleen maar omdat ze
vaak erg op elkaar lijken. Maar er wordt ook bij interlocaal verkeer niet zo
vaak over gesproken en ook dat werkt variatie in de hand.
JO. Narretje wippen. In mijn, in Vlaardingen doorgebrachte, jeugd gebruik
ten wij dit woord voor een niet helemaal ongevaarlijk spelletje. Als er een
paard-en-wagen voorbijkwam, dan gingen we daarachter hangen om zo een
eindje mee te liften, totdat de voerman er genoeg van kreeg en met zijn
zweep naar achteren sloeg. Ik breng narretje in verband met narrenslee 'sier
lijke slee, getrokken door paarden', zo genoemd omdat het tuig van de paar
den met bellen versierd was, wat aan een narrenpak deed denken. Van de
herkomst van het woord waren we ons blijkbaar niet bewust zodat we het
probleemloos voor een paard-en-wagen gebruikten. (Naast narrenslee komt
overigens arrenslee voor: bij de combinatie met een (een-narrenslee) kreeg
men het gevoel dat de n alleen bij het lidwoord hoorde.)
11. Onterjuin. Met keun hadden we zo-even, binnen Zuid-Holland, een
typisch Noordwijks woord. Een typisch Katwijks woord is onterjuin (klem
toon voorop). Het betekent 'onbehoorlijk, lummelachtig, brutaal'. Het kan
ook als zelfstandig naamwoord gebruikt worden: 't is toch zo'n onterjuin, die
jonge. Voor de oorsprong kunnen we aan zeventiende-eeuws geterjuint, ver
leden deelwoord van een werkwoord terjuinen, denken. De betekenis was
'bedreven'; in het Katwijks is dat als het ware 'op een verkeerde manier
bedreven' geworden. Die ongunstige betekenis vinden we overigens al terug
bij het Middelnederlandse getrahijnt 'geslepen' waarop geterjuint teruggaat.
Uiteindelijk komen we via het Franse traîner bij het Latijnse trahere 'trekken'
terecht. (Vergelijk het Franse train 'sleep, trein', dat in het Engels is terecht
gekomen en vanuit het Engels in het Nederlands: trein.) Voor het Katwijks
kunnen we uitgaan van een vorm zonder voorvoegsel. Nog steeds worden
daarin van vreemde woorden als bijvoorbeeld proberen verleden deelwoor
den zonder voorvoegsel gevormd: probeerd. De vorm terjuint raakte de t op
het eind kwijt. Zo'n t kon gemakkelijk verdwijnen en misschien voelde men
1°5
ziad-itolleutds
het woord ook niet meer als een verleden deelwoord aan. Ter versterking werd er on- aan toegevoegd. Dat versterkende on- vinden we bijvoorbeeld ook in het door Vondel gebruikte ondiepte `een heel erge, peilloze diepte'.
Het voorvoegsel on- had in eerste instantie alleen een ontkennende functie, bijvoorbeeld in onschuldieniet schuldig'. Vandaaruit ontwikkelde zich een ongunstige gevoelswaarde. Vergelijk een onmens (geen mens' dat wil zeggen
(een slecht mens'. Vandaar is de stap naar een versterkend on- niet zo groot.
12. Over schuiten en wagens gaan. Ik heb mijn moeder deze uitdrukking vaak in waarschuwingen horen gebruiken. Als ik iets minder passends deed wat door de mensen kon worden opgemerkt, waarschuwde ze: pas.op, je gaat over schuiten en wagens, dat wil zeggen cer zal over je gesproken worden'. Ik heb deze uitdrukking, in enigszins andere vorm en betekenis, tot dusver alleen in het uitgebreide Spreekwoordenboek der Nederlandsche Taal, van P.J. Harrebomée, teruggevonden: dat loopt over wagens en schuiten `die zaak is zeer verbreid en algemeen bekend, men spreekt ervan op wagens en in schuiten'. Als een lezer hem kent, dan houd ik me weer voor een tip aanbe-
volen. Onbegrijpelijk is de uitdrukking niet want er werd in reiswagens en trekschuiten heel wat besproken. In Vlaardingen als kleine stad waar ieder-
een elkaar kende, gebeurde dat ook. Maar niet alles berustte op waarheid en dan werd er gezegd: het komt van de boetschuur, dat wil zeggen van de schuur waar de vrouwen de netten boetten en heel wat afgeroddeld werd. Of het werd een Vlaardings praatje genoemd.
13.Peentjes. Voor mij als Vlaardingse jongen was peentjes vroeger het gewo-
ne woord. Pas later heb ik mij aangewend worteltjes te zeggen. En zo ben ik ook van roomse bonen (mijn moeder sprak uit: ramse bonen) op grote bonen
en nog later op tuinbonen overgegaan. (Oorspronkelijk betekent rooms in roomse bonen (afkomstig uit Rome', algemener: `van vreemde, zuidelijke oor-
sprong'.) En een kaakje werd een biscuitje. En fijtedalen (geconfijte dadels)
werden dadels. Ik spreek echter nog altijd van krootjes; het woord (rode)
bietjes komt me maar moeilijk over de lippen. Bij kleine enquêtes op colleges bleek mij steeds dat studenten die uit de buurt van Rotterdam kwamen, ook, althans van huis uit, peentjes en krootjes zeiden. Er zijn meer van dergelijke verschillen. Zo zei ik vroeger altijd dikwijls (maar dan wel in de vorm dikkels). Later ben ik op het meer noordelijke vaak overgegaan. En als ik aan
io6
het woord ook niet meer als een verleden deelwoord aan. Ter versterking
werd er on- aan toegevoegd. Dat versterkende on- vinden we bijvoorbeeld
ook in het door Vondel gebruikte ondiepte 'een heel erge, peilloze diepte'.
Het voorvoegsel on- had in eerste instantie alleen een ontkennende functie,
bijvoorbeeld in onschuldig 'niet schuldig'. Van daaruit ontwikkelde zich een
ongunstige gevoelswaarde. Vergelijk een onmens 'geen mens' dat wil zeggen
'een slecht mens'. Vandaar is de stap naar een versterkend on- niet zo groot.
12. Over schuiten en wagens gaan. Ik heb mijn moeder deze uitdrukking
vaak in waarschuwingen horen gebruiken. Als ik iets minder passends deed
wat door de mensen kon worden opgemerkt, waarschuwde ze: pas op, je gaat
over schuiten en wagens, dat wil zeggen 'er zal over je gesproken worden'. Ik
heb deze uitdrukking, in enigszins andere vorm en betekenis, tot dusver
alleen in het uitgebreide Spreekwoordenboek der Nederlandsche Taal, van P.J.
Harrebomée, teruggevonden: dat loopt over wagens en schuiten 'die zaak is
zeer verbreid en algemeen bekend; men spreekt ervan op wagens en in
schuiten'. Als een lezer hem kent, dan houd ik me weer voor een tip aanbe
volen. Onbegrijpelijk is de uitdrukking niet want er werd in reiswagens en
trekschuiten heel wat besproken. In Vlaardingen als kleine stad waar ieder
een elkaar kende, gebeurde dat ook. Maar niet alles berustte op waarheid en
dan werd er gezegd: het komt van de boetschuur, dat wil zeggen van de
schuur waar de vrouwen de netten boetten en heel wat afgeroddeld werd.
Of het werd een Vlaardings praatje genoemd.
13. Peentjes. Voor mij als Vlaardingse jongen was peentjes vroeger het gewo
ne woord. Pas later heb ik mij aangewend worteltjes te zeggen. En zo ben ik
ook van roomse bonen (mijn moeder sprak uit: ramse bonen) op grote bonen
en nog later op tuinbonen overgegaan. (Oorspronkelijk betekent rooms in
roomse bonen 'afkomstig uit Rome', algemener: 'van vreemde, zuidelijke oor
sprong'.) En een kaakje werd een biscuitje. En fijtedalen (geconfijte dadels)
werden dadels. Ik spreek echter nog altijd van krootjes; het woord (rode)
bietjes komt me maar moeilijk over de lippen. Bij kleine enquêtes op colleges
bleek mij steeds dat studenten die uit de buurt van Rotterdam kwamen, ook,
althans van huis uit, peentjes en krootjes zeiden. Er zijn meer van dergelijke
verschillen. Zo zei ik vroeger altijd dikwijls (maar dan wel in de vorm
dikkeis). Later ben ik op het meer noordelijke vaak overgegaan. En als ik aan
106
het woord ook niet meer als een verleden deelwoord aan. Ter versterking
werd er on- aan toegevoegd. Dat versterkende on- vinden we bijvoorbeeld
ook in het door Vondel gebruikte ondiepte 'een heel erge, peilloze diepte'.
Het voorvoegsel on- had in eerste instantie alleen een ontkennende functie,
bijvoorbeeld in onschuldig 'niet schuldig'. Van daaruit ontwikkelde zich een
ongunstige gevoelswaarde. Vergelijk een onmens 'geen mens' dat wil zeggen
'een slecht mens'. Vandaar is de stap naar een versterkend on- niet zo groot.
12. Over schuiten en wagens gaan. Ik heb mijn moeder deze uitdrukking
vaak in waarschuwingen horen gebruiken. Als ik iets minder passends deed
wat door de mensen kon worden opgemerkt, waarschuwde ze: pas op, je gaat
over schuiten en wagens, dat wil zeggen 'er zal over je gesproken worden'. Ik
heb deze uitdrukking, in enigszins andere vorm en betekenis, tot dusver
alleen in het uitgebreide Spreekwoordenboek der Nederlandsche Taal, van P.J.
Harrebomée, teruggevonden: dat loopt over wagens en schuiten 'die zaak is
zeer verbreid en algemeen bekend; men spreekt ervan op wagens en in
schuiten'. Als een lezer hem kent, dan houd ik me weer voor een tip aanbe
volen. Onbegrijpelijk is de uitdrukking niet want er werd in reiswagens en
trekschuiten heel wat besproken. In Vlaardingen als kleine stad waar ieder
een elkaar kende, gebeurde dat ook. Maar niet alles berustte op waarheid en
dan werd er gezegd: het komt van de boetschuur, dat wil zeggen van de
schuur waar de vrouwen de netten boetten en heel wat afgeroddeld werd.
Of het werd een Vlaardings praatje genoemd.
13. Peentjes. Voor mij als Vlaardingse jongen was peentjes vroeger het gewo
ne woord. Pas later heb ik mij aangewend worteltjes te zeggen. En zo ben ik
ook van roomse bonen (mijn moeder sprak uit: ramse bonen) op grote bonen
en nog later op tuinbonen overgegaan. (Oorspronkelijk betekent rooms in
roomse bonen 'afkomstig uit Rome', algemener: 'van vreemde, zuidelijke oor
sprong'.) En een kaakje werd een biscuitje. En fijtedalen (geconfijte dadels)
werden dadels. Ik spreek echter nog altijd van krootjes; het woord (rode)
bietjes komt me maar moeilijk over de lippen. Bij kleine enquêtes op colleges
bleek mij steeds dat studenten die uit de buurt van Rotterdam kwamen, ook,
althans van huis uit, peentjes en krootjes zeiden. Er zijn meer van dergelijke
verschillen. Zo zei ik vroeger altijd dikwijls (maar dan wel in de vorm
dikkeis). Later ben ik op het meer noordelijke vaak overgegaan. En als ik aan
106
woorden,
mijn moeder denk, dan meen ik dat ze nooit drempel zei maar altijd het
meer zuidelijke dorpel gebruikte. En dat ze altijd vanoch(t)end zei en nooit
vanmorgen.
14. Rechtbank. Ik vond dit woord in de betekenis caanreche voor Zoetermeer vermeld en ik ken het zelf van Vlaardingen. Het is een van die woorden die
ik vervangen heb toen ik meer op de standaardtaaltoer ging. In het oudere Nederlands was het een gewoon woord voor leukentafel met een gootsteen' en algemener voor `tafel waarop van alles geplaatst kon worden wat voor de maaltijd nodig was'. Het Aalsmeerse rebbank zal wel hetzelfde woord zijn. Het betekent `kastje waar brood in opgeborgen werd'. Maar het is me voor Aalsmeer ook in de vorm rechtbank vermeld.
15. Rucht. Dit woord is hetzelfde als ruigte. In de betekenis `onkruid' komt het vooral voor in de Krimpenerwaard en de Alblasserwaard en in het aan-
grenzende deel van Noord-Brabant (het Land van Heusden en Altena). In de
betekenis (wildgroei' vond ik ruigt opgegeven voor Zoetermeer: de sloten rei-
nigen van vuil en ruigt. In het Aalsmeers kon dit woord gebruikt worden voor `kort riet dat als strooisel diende in hokken voor jong vee'. Voor de
Krimpenerwaard en de Alblasserwaard vond ik ook het werkwoord ruchten
'van onkruid wieden' en de uitdrukking zo arm als de rucht. In het oude
Nederlands was ruigte een bekend woord met een variatie aan betekenissen. Verwant met conkruid' is cafval van hakhout', in welke betekenis we ruigte
voor de Zaanstreek vermeld vinden. Op kaart 119 van de Taalatlas van het
Nederlands en het Fries zien we dat Zuid-Holland verder voor conkruid' de
woorden onkruid of vui/ gebruikt. Laatstgenoemd woord komt ook in
Noord-Holland voor. Verder vinden we onder andere nog kwaad (West-
fries), vuulte (Zeeland), bocht (oosten van het Grote-Rivierengebied en Lim-
burg maar ook Leiden), ruit (Oost-Nederland) en (on)tuig (Friesland). Ook
onkruid is een nogal plaatselijk gespreksonderwerp met als gevolg een nogal
grote variatie in benamingen (vergelijk wat in verband met mezek is opge-merkt).
16. Schaloos. Dit woord moet met wegval van de d uit schadeloos ontstaan
zijn. Omdat het achtervoegsel loos `zonder' betekent (vergelijk pijnloos (zon-
der pijn', meedogenloos `zonder mededogen'), zou je verwachten dat dit
107
WDDYtÛIf,
mijn moeder denk, dan meen ik dat ze nooit drempel zei maar altijd het
meer zuidelijke dorpel gebruikte. En dat ze altijd vanoch(t)end zei en nooit
vanmorgen.
14. Rechtbank. Ik vond dit woord in de betekenis 'aanrecht' voor Zoetermeer
vermeld en ik ken het zelf van Vlaardingen. Het is een van die woorden die
ik vervangen heb toen ik meer op de standaardtaaltoer ging. In het oudere
Nederlands was het een gewoon woord voor 'keukentafel met een gootsteen'
en algemener voor 'tafel waarop van alles geplaatst kon worden wat voor de
maaltijd nodig was'. Het Aalsmeerse rebbank zal wel hetzelfde woord zijn.
Het betekent 'kastje waar brood in opgeborgen werd'. Maar het is me voor
Aalsmeer ook in de vorm rechtbank vermeld.
15. Rucht. Dit woord is hetzelfde als ruigte. In de betekenis 'onkruid' komt
het vooral voor in de Krimpenerwaard en de Alblasserwaard en in het aan
grenzende deel van Noord-Brabant (het Land van Heusden en Altena). In de
betekenis 'wildgroei' vond ik ruigt opgegeven voor Zoetermeer: de sloten rei
nigen van vuil en ruigt. In het Aalsmeers kon dit woord gebruikt worden
voor 'kort riet dat als strooisel diende in hokken voor jong vee'. Voor de
Krimpenerwaard en de Alblasserwaard vond ik ook het werkwoord ruchten
'van onkruid wieden' en de uitdrukking zo arm als de rucht. In het oude
Nederlands was ruigte een bekend woord met een variatie aan betekenissen.
Verwant met 'onkruid' is 'afval van hakhout', in welke betekenis we ruigte
voor de Zaanstreek vermeld vinden. Op kaart 119 van de Taalatlas van het
Nederlands en het Fries zien we dat Zuid-Holland verder voor 'onkruid' de
woorden onkruid of vuil gebruikt. Laatstgenoemd woord komt ook in
Noord-Holland voor. Verder vinden we onder andere nog kwaad (West
fries), vuulte (Zeeland), bocht (oosten van het Grote-Rivierengebied en Lim
burg maar ook Leiden), ruit (Oost-Nederland) en (on)tuig (Friesland). Ook
onkruid is een nogal plaatselijk gespreksonderwerp met als gevolg een nogal
grote variatie in benamingen (vergelijk wat in verband met mezek is opge
merkt).
16. Schaloas. Dit woord moet met wegval van de d uit schadeloos ontstaan
zijn. Omdat het achtervoegsel loos 'zonder' betekent (vergelijk pijnloos 'zon
der pijn', meedogenloos 'zonder mededogen'), zou je verwachten dat dit
107
WDDYtÛIf,
mijn moeder denk, dan meen ik dat ze nooit drempel zei maar altijd het
meer zuidelijke dorpel gebruikte. En dat ze altijd vanoch(t)end zei en nooit
vanmorgen.
14. Rechtbank. Ik vond dit woord in de betekenis 'aanrecht' voor Zoetermeer
vermeld en ik ken het zelf van Vlaardingen. Het is een van die woorden die
ik vervangen heb toen ik meer op de standaardtaaltoer ging. In het oudere
Nederlands was het een gewoon woord voor 'keukentafel met een gootsteen'
en algemener voor 'tafel waarop van alles geplaatst kon worden wat voor de
maaltijd nodig was'. Het Aalsmeerse rebbank zal wel hetzelfde woord zijn.
Het betekent 'kastje waar brood in opgeborgen werd'. Maar het is me voor
Aalsmeer ook in de vorm rechtbank vermeld.
15. Rucht. Dit woord is hetzelfde als ruigte. In de betekenis 'onkruid' komt
het vooral voor in de Krimpenerwaard en de Alblasserwaard en in het aan
grenzende deel van Noord-Brabant (het Land van Heusden en Altena). In de
betekenis 'wildgroei' vond ik ruigt opgegeven voor Zoetermeer: de sloten rei
nigen van vuil en ruigt. In het Aalsmeers kon dit woord gebruikt worden
voor 'kort riet dat als strooisel diende in hokken voor jong vee'. Voor de
Krimpenerwaard en de Alblasserwaard vond ik ook het werkwoord ruchten
'van onkruid wieden' en de uitdrukking zo arm als de rucht. In het oude
Nederlands was ruigte een bekend woord met een variatie aan betekenissen.
Verwant met 'onkruid' is 'afval van hakhout', in welke betekenis we ruigte
voor de Zaanstreek vermeld vinden. Op kaart 119 van de Taalatlas van het
Nederlands en het Fries zien we dat Zuid-Holland verder voor 'onkruid' de
woorden onkruid of vuil gebruikt. Laatstgenoemd woord komt ook in
Noord-Holland voor. Verder vinden we onder andere nog kwaad (West
fries), vuulte (Zeeland), bocht (oosten van het Grote-Rivierengebied en Lim
burg maar ook Leiden), ruit (Oost-Nederland) en (on)tuig (Friesland). Ook
onkruid is een nogal plaatselijk gespreksonderwerp met als gevolg een nogal
grote variatie in benamingen (vergelijk wat in verband met mezek is opge
merkt).
16. Schaloas. Dit woord moet met wegval van de d uit schadeloos ontstaan
zijn. Omdat het achtervoegsel loos 'zonder' betekent (vergelijk pijnloos 'zon
der pijn', meedogenloos 'zonder mededogen'), zou je verwachten dat dit
107
zuid-Holliutels
woord `zonder schade' betekende. Die betekenis komt inderdaad voor maar ook komt de betekenis (beschadigd' voor (vroeger vooral in toepassing op schepen), dus juist in omgekeerde zin. Nu hebben woorden met -/oos vaak een wat ongunstige betekenis (vergelijk meedogenloos) en dat kan in de hand gewerkt hebben dat men ook bij schadeloos aan iets ongunstigs ging denken, dus aan 'In& schade'. Ook kan het oude Nederlandse woord schandeloos `schandelijk' van invloed geweest zijn. Dit is in oorsprong helemaal niet met -/oos gevormd maar een ontlening uit het Latijn (scandalosus). Hoe dan ook, er ontstond een betekenis (beschadigd' en daaruit ontstond vervolgens de
betekenis `nutteloos, waardeloos, nergens toe dienend'. Met die betekenis is het uit Vlaardingen bekend: loopt er geen eindje hout bij je schaloos? Van Kat-wijk is het bekend in de vorm skaeles in skaeles lope `werkeloos zijn'. Zoeter-meer heeft schaloos rondlopen `zonder doel rondlopen'. In het Woordenboek der Nederlandsche Taal vond ik ook de combinatie met lap: een scha(de)loze lap ceen overgeschoten lap'. In het Zeeuws vinden we de betekenissen `zonder toezicht, in het wilde, werkeloos'.
17.Schis. Dit woord breng ik in de eerste plaats met (praten' in verband: schis praten, dat wil zeggen `vlug, onduidelijk'. Voor Zoetermeer vond ik echter de betekenis (onverhoeds, vlug' (schis ophalen bij het vissen), voor de Krimpe-nerwaard de betekenissen `schichtig, haastig, schielijk' en voor Delfland `onrustig, zenuwachtig bij het werk'. Ook Katwijk kent het woord: hij ken soms sbe) skis praete, en het wordt ook voor Boskoop en Aalsmeer genoemd. De oude vorm van het woord kan schits geweest zijn; net als in muts dat mus kan worden, is dan ook hier de ts tot s geassimileerd. Er kan dan verband zijn met het werkwoord schieten.
18.Sinteminterskind. Dit woord ken ik van mijn Vlaardingse moeder: wat ben je toch een sinteminterskind! Ze zei dat wanneer we, niet erg maar een
klein beetje, ondeugend waren. Ik heb het woord nog niet ergens kunnen terugvinden. Is het een vervorming van sodemieterskind? Maar ook dat heb ik nog niet teruggevonden. Het is ook de vraag of het wel één woord is. Mis-schien moeten we sinteminters als een bijvoeglijk naamwoord opvatten: sin-teminters kind.
io8
woord 'zonder schade' betekende. Die betekenis komt inderdaad voor maar
ook komt de betekenis 'beschadigd' voor (vroeger vooral in toepassing op
schepen), dus juist in omgekeerde zin. Nu hebben woorden met -loos vaak
een wat ongunstige betekenis (vergelijk meedogenloos) en dat kan in de hand
gewerkt hebben dat men ook bij schadeloos aan iets ongunstigs ging denken,
dus aan 'mét schade'. Ook kan het oude Nederlandse woord schandeloos
'schandelijk' van invloed geweest zijn. Dit is in oorsprong helemaal niet met
-loos gevormd maar een ontlening uit het Latijn (scandalosus). Hoe dan ook,
er ontstond een betekenis 'beschadigd' en daaruit ontstond vervolgens de
betekenis 'nutteloos, waardeloos, nergens toe dienend'. Met die betekenis is
het uit Vlaardingen bekend: loopt er geen eindje hout bij je schaloos? Van Kat
wijk is het bekend in de vorm skaeles in skaeles lope 'werkeloos zijn'. Zoeter
meer heeft schaloos rondlopen 'zonder doel rondlopen'. In het Woordenboek
der Nederlandsche Taal vond ik ook de combinatie met lap: een scha (de) loze
lap 'een overgeschoten lap'. In het Zeeuws vinden we de betekenissen 'zonder
toezicht, in het wilde, werkeloos'.
17. Schis. Dit woord breng ik in de eerste plaats met 'praten' in verband: schis praten, dat wil zeggen 'vlug, onduidelijk'. Voor Zoetermeer vond ik echter de
betekenis 'onverhoeds, vlug' (schis ophalen bij het vissen), voor de Krimpe
nerwaard de betekenissen 'schichtig, haastig, schielijk' en voor Delfland
'onrustig, zenuwachtig bij het werk'. Ook Katwijk kent het woord: hij ken soms soo skis praete, en het wordt ook voor Boskoop en Aalsmeer genoemd.
De oude vorm van het woord kan schits geweest zijn; net als in muts dat mus
kan worden, is dan ook hier de ts tot s geassimileerd. Er kan dan verband
zijn met het werkwoord schieten.
18. Sinteminterskind. Dit woord ken ik van mijn Vlaardingse moeder: wat
ben je toch een sinteminterskind! Ze zei dat wanneer we, niet erg maar een
klein beetje, ondeugend waren. Ik heb het woord nog niet ergens kunnen
terugvinden. Is het een vervorming van sodemieterskind? Maar ook dat heb
ik nog niet teruggevonden. Het is ook de vraag of het wel één woord is. Mis
schien moeten we sinteminters als een bijvoeglijk naamwoord opvatten: sinteminters kind.
108
woord 'zonder schade' betekende. Die betekenis komt inderdaad voor maar
ook komt de betekenis 'beschadigd' voor (vroeger vooral in toepassing op
schepen), dus juist in omgekeerde zin. Nu hebben woorden met -loos vaak
een wat ongunstige betekenis (vergelijk meedogenloos) en dat kan in de hand
gewerkt hebben dat men ook bij schadeloos aan iets ongunstigs ging denken,
dus aan 'mét schade'. Ook kan het oude Nederlandse woord schandeloos
'schandelijk' van invloed geweest zijn. Dit is in oorsprong helemaal niet met
-loos gevormd maar een ontlening uit het Latijn (scandalosus). Hoe dan ook,
er ontstond een betekenis 'beschadigd' en daaruit ontstond vervolgens de
betekenis 'nutteloos, waardeloos, nergens toe dienend'. Met die betekenis is
het uit Vlaardingen bekend: loopt er geen eindje hout bij je schaloos? Van Kat
wijk is het bekend in de vorm skaeles in skaeles lope 'werkeloos zijn'. Zoeter
meer heeft schaloos rondlopen 'zonder doel rondlopen'. In het Woordenboek
der Nederlandsche Taal vond ik ook de combinatie met lap: een scha (de) loze
lap 'een overgeschoten lap'. In het Zeeuws vinden we de betekenissen 'zonder
toezicht, in het wilde, werkeloos'.
17. Schis. Dit woord breng ik in de eerste plaats met 'praten' in verband: schis praten, dat wil zeggen 'vlug, onduidelijk'. Voor Zoetermeer vond ik echter de
betekenis 'onverhoeds, vlug' (schis ophalen bij het vissen), voor de Krimpe
nerwaard de betekenissen 'schichtig, haastig, schielijk' en voor Delfland
'onrustig, zenuwachtig bij het werk'. Ook Katwijk kent het woord: hij ken soms soo skis praete, en het wordt ook voor Boskoop en Aalsmeer genoemd.
De oude vorm van het woord kan schits geweest zijn; net als in muts dat mus
kan worden, is dan ook hier de ts tot s geassimileerd. Er kan dan verband
zijn met het werkwoord schieten.
18. Sinteminterskind. Dit woord ken ik van mijn Vlaardingse moeder: wat
ben je toch een sinteminterskind! Ze zei dat wanneer we, niet erg maar een
klein beetje, ondeugend waren. Ik heb het woord nog niet ergens kunnen
terugvinden. Is het een vervorming van sodemieterskind? Maar ook dat heb
ik nog niet teruggevonden. Het is ook de vraag of het wel één woord is. Mis
schien moeten we sinteminters als een bijvoeglijk naamwoord opvatten: sinteminters kind.
108
Woorden,
19. Uitboezeroenen. Ik vond dit werkwoord voor Zoetermeer vermeld in de betekenis `uitvlakken': dat moet je niet uitboezeroenen 'clan moet je niet gering over denken'. Of in de uitspraak van het Zuid-Hollands: da mojje nie
uitboezeroene. Het is mij ook van Vlaardingen bekend, maar ik heb het ver-der niet vermeld gevonden. Wel werd het me nog voor Aalsmeer genoemd.
Welke lezer kent het ook voor haar/zijn eigen plaats of streek? Een boeze-roen is zoals bekend een kledingstuk en het kan zijn dat we moeten uitgaan van een betekenis `uitvlakken met de mouw van een kiel'.
20. Zot. Dit woord is natuurlijk uit de standaardtaal bekend maar voor mij
heeft het daarin een wat plechtige bijklank. Het gewone woord voor mij is gek. Zot is echter een heel gewoon woord in Vlaanderen en ook in Brabant
en Zeeland. Eigenaardig is dat het ook in Leiden vaak gebruikt wordt (of werd). Die dit leest is zot schreven de Leidse schoolkinderen op de muur en graag zegt (of zei) de Leidenaar dat is toch zottigheid wanneer hij iets gek vindt. Sommigen schrijven het Leidse zot aan invloed van de vele Franse immigranten toe (het woord gaat immers op het Franse sot terug), anderen denken liever aan de vele Vlaamse immigranten die in de zestiende eeuw voor de Spaanse overheersing op de vlucht gegaan zijn. In ieder geval heb-ben we hier een woord dat naar het zuiden wijst. Er is trouwens nog een
derde woord met dezelfde betekenis, namelijk mal. Dat is een woord dat graag in het geaffecteerde Nederlands wordt gebruikt.
109
WDDyáen-
19. Uitboezeroenen. Ik vond dit werkwoord voor Zoetermeer vermeld in de
betekenis 'uitvlakken': dat moet je niet uitboezeroenen 'daar moet je niet
gering over denken'. Of in de uitspraak van het Zuid-Hollands: da mojje nie
uitboezeroene. Het is mij ook van Vlaardingen bekend, maar ik heb het ver
der niet vermeld gevonden. Wel werd het me nog voor Aalsmeer genoemd.
Welke lezer kent het ook voor haar/zijn eigen plaats of streek? Een boeze
roen is zoals bekend een kledingstuk en het kan zijn dat we moeten uitgaan
van een betekenis 'uitvlakken met de mouw van een kiel'.
20. Zot. Dit woord is natuurlijk uit de standaardtaal bekend maar voor mij
heeft het daarin een wat plechtige bijklank. Het gewone woord voor mij is
gek. Zot is echter een heel gewoon woord in Vlaanderen en ook in Brabant
en Zeeland. Eigenaardig is dat het ook in Leiden vaak gebruikt wordt (of
werd). Die dit leest is zot schreven de Leidse schoolkinderen op de muur en
graag zegt (of zei) de Leidenaar dat is toch zottigheid wanneer hij iets gek
vindt. Sommigen schrijven het Leidse zot aan invloed van de vele Franse
immigranten toe (het woord gaat immers op het Franse sot terug), anderen
denken liever aan de vele Vlaamse immigranten die in de zestiende eeuw
voor de Spaanse overheersing op de vlucht gegaan zijn. In ieder geval heb
ben we hier een woord dat naar het zuiden wijst. Er is trouwens nog een
derde woord met dezelfde betekenis, namelijk mal. Dat is een woord dat
graag in het geaffecteerde Nederlands wordt gebruikt.
109
WDDyáen-
19. Uitboezeroenen. Ik vond dit werkwoord voor Zoetermeer vermeld in de
betekenis 'uitvlakken': dat moet je niet uitboezeroenen 'daar moet je niet
gering over denken'. Of in de uitspraak van het Zuid-Hollands: da mojje nie
uitboezeroene. Het is mij ook van Vlaardingen bekend, maar ik heb het ver
der niet vermeld gevonden. Wel werd het me nog voor Aalsmeer genoemd.
Welke lezer kent het ook voor haar/zijn eigen plaats of streek? Een boeze
roen is zoals bekend een kledingstuk en het kan zijn dat we moeten uitgaan
van een betekenis 'uitvlakken met de mouw van een kiel'.
20. Zot. Dit woord is natuurlijk uit de standaardtaal bekend maar voor mij
heeft het daarin een wat plechtige bijklank. Het gewone woord voor mij is
gek. Zot is echter een heel gewoon woord in Vlaanderen en ook in Brabant
en Zeeland. Eigenaardig is dat het ook in Leiden vaak gebruikt wordt (of
werd). Die dit leest is zot schreven de Leidse schoolkinderen op de muur en
graag zegt (of zei) de Leidenaar dat is toch zottigheid wanneer hij iets gek
vindt. Sommigen schrijven het Leidse zot aan invloed van de vele Franse
immigranten toe (het woord gaat immers op het Franse sot terug), anderen
denken liever aan de vele Vlaamse immigranten die in de zestiende eeuw
voor de Spaanse overheersing op de vlucht gegaan zijn. In ieder geval heb
ben we hier een woord dat naar het zuiden wijst. Er is trouwens nog een
derde woord met dezelfde betekenis, namelijk mal. Dat is een woord dat
graag in het geaffecteerde Nederlands wordt gebruikt.
109
8. Literattuae
iit ket zaid-ttollands
Er bestaat een Bibliografie der dialecten van Nederland 1800-1950 (van P.J. Meertens en B. Wander) waarin niet alleen dialectwoordenlijsten en studies over het dialect zijn geregistreerd maar ook romans, verhalen en gedichten in het dialect of ten dele in het dialect, bijvoorbeeld met dialectische dialo-gen. Ook het Zuid-Hollandse gebied is erin vertegenwoordigd. Voor Amster-dam komen we als het om literatuur in of met dialect gaat, bekende namen tegen als Herman Heijermans, Jacob van Lennep, Justus van Maurik en Israël Querido. Maar ook verder ontbreken bekende namen niet: voor de Alblasserwaard vind ik J.W. Ooms vermeld, voor 's-Gravenhage Reyneke van Stuwe (de vrouw van Willem Kloos), voor Haastrecht Jo Ypma, voor Leiden J. Kneppelhout alias Klikspaan en voor Rotterdam M.J. Brusse en Johan de Meester. Wie precies wil weten wat er allemaal in het Hollands tussen IJ en Haringvliet is geschreven, kan in genoemde bibliografie terecht. Ten slotte een waarschuwing: niet alle auteurs zijn even precies in het weergeven van het dialect en sommige fantaseren er een heleboel bij. Je moet wat ze aan dialect geven, eigenlijk altijd door echte sprekers of kenners ervan laten con-troleren.
Hier noem ik verder alleen nog twee tekstverzamelingen uit de negentien-de eeuw. De mooiste is wel die van Johan Winkler, namelijk het Algemeen
Nederduitsch en Fries Dialecticon, dat in twee delen in 1874 is verschenen. We hebben er al bij de bespreking van de Zuid-Hollandse klanken in hoofd-
110
8. Ltteraruur
~he:t Zuid ... HDIia..ndr
Er bestaat een Bibliografie der dialecten van Nederland 1800-1950 (van P.J.
Meertens en B. Wander) waarin niet alleen dialectwoordenlijsten en studies
over het dialect zijn geregistreerd maar ook romans, verhalen en gedichten
in het dialect of ten dele in het dialect, bijvoorbeeld met dialectische dialo
gen. Ook het Zuid-Hollandse gebied is erin vertegenwoordigd. Voor Amster
dam komen we als het om literatuur in of met dialect gaat, bekende namen
tegen als Herman Heijermans, Jacob van Lennep, Justus van Maurik en
Israël Querido. Maar ook verder ontbreken bekende namen niet: voor de
Alblasserwaard vind ik J.W. Ooms vermeld, voor 's-Gravenhage Reyneke van
Stuwe (de vrouw van Willem Klaas), voor Haastrecht Jo Ypma, voor Leiden
J. Kneppelhout alias Klikspaan en voor Rotterdam M.J. Brusse en Johan de
Meester. Wie precies wil weten wat er allemaal in het Hollands tussen IJ en
Haringvliet is geschreven, kan in genoemde bibliografie terecht. Ten slotte
een waarschuwing: niet alle auteurs zijn even precies in het weergeven van
het dialect en sommige fantaseren er een heleboel bij. Je moet wat ze aan
dialect geven, eigenlijk altijd door echte sprekers of kenners ervan laten con
troleren.
Hier noem ik verder alleen nog twee tekstverzamelingen uit de negentien
de eeuw. De mooiste is wel die van Johan WinkIer, namelijk het Algemeen
Nederduitsch en Fries Dialecticon, dat in twee delen in 1874 is verschenen.
We hebben er al bij de bespreking van de Zuid-Hollandse klanken in hoofd-
110
8. Ltteraruur
~he:t Zuid ... HDIia..ndr
Er bestaat een Bibliografie der dialecten van Nederland 1800-1950 (van P.J.
Meertens en B. Wander) waarin niet alleen dialectwoordenlijsten en studies
over het dialect zijn geregistreerd maar ook romans, verhalen en gedichten
in het dialect of ten dele in het dialect, bijvoorbeeld met dialectische dialo
gen. Ook het Zuid-Hollandse gebied is erin vertegenwoordigd. Voor Amster
dam komen we als het om literatuur in of met dialect gaat, bekende namen
tegen als Herman Heijermans, Jacob van Lennep, Justus van Maurik en
Israël Querido. Maar ook verder ontbreken bekende namen niet: voor de
Alblasserwaard vind ik J.W. Ooms vermeld, voor 's-Gravenhage Reyneke van
Stuwe (de vrouw van Willem Klaas), voor Haastrecht Jo Ypma, voor Leiden
J. Kneppelhout alias Klikspaan en voor Rotterdam M.J. Brusse en Johan de
Meester. Wie precies wil weten wat er allemaal in het Hollands tussen IJ en
Haringvliet is geschreven, kan in genoemde bibliografie terecht. Ten slotte
een waarschuwing: niet alle auteurs zijn even precies in het weergeven van
het dialect en sommige fantaseren er een heleboel bij. Je moet wat ze aan
dialect geven, eigenlijk altijd door echte sprekers of kenners ervan laten con
troleren.
Hier noem ik verder alleen nog twee tekstverzamelingen uit de negentien
de eeuw. De mooiste is wel die van Johan WinkIer, namelijk het Algemeen
Nederduitsch en Fries Dialecticon, dat in twee delen in 1874 is verschenen.
We hebben er al bij de bespreking van de Zuid-Hollandse klanken in hoofd-
110
Literatuur ket Zuid-ttollaiar
stuk 4 gebruik van gemaakt. Het bevat, voor een groot aantal plaatsen in België, Nederland en het noorden van Duitsland, de dialectvertalingen van de gelijkenis 'van den verlorenen zoon' met commentaar van Winkler. Natuurlijk zijn deze vertalingen niet altijd even betrouwbaar, maar ze zijn wél, door tijdgenoten, met het oog op een juiste dialectweergave gemaakt. Omdat het steeds, met een enkele uitzondering, dezelfde tekst betreft, is er ook een vergelijking mogelijk, al wijken de vertalingen nog wel eens van elkaar af. Een andere mooie 19e-eeuwse verzameling is die van J.A. en L. Leopold: Van de Schelde tot de Weichsel, in twee delen verschenen in 1882. Deze verzameling bestrijkt hetzelfde gebied als Winkler's Dialecticon, maar beperkt zich niet tot één tekst maar biedt een grote variatie aan verhalen en gedichten.
Uit Winkler's Dialecticon zal ik voor die plaatsen die binnen ons gebied vallen, de eerste zinnen van de gelijkenis geven. De vertaling in het dialect van Groot Ammers laat ik weg omdat die me erg (standaardtalig' aandoet. Ter vergelijking geef ik ook een eigen weergave in het moderne Vlaardings.
Zandvoort. D'r was ereis 'n man en die had twie zeuns. En de jongste zeun wou graeaeg op rais en zai teuge z'n vaeder: vaeder! geef mai me erfporsie maeaer, dan gaeaet ik op rais. En toe gaf de vaeder 'm z'n porsie en liet 'm gaeaen. De zeun gong nou mit z'n geldbuul nae 'n heel vort land.
Haarlem. D'r was ereissies 'n man en die had twee zoons. De jongste van die beie zee tege z'n vader: vader! zeit cheef me m'n deeell van je choet, da' me toekomt. En de vader verdeeellde z'n boeltje en chaf 'm z'n porsie. En nie
veeell dage d'rna, toe de jongste zoon alles bij mekaar gepakt had, is-t-i wech
chereisd na 'n ver land... [Van de klank die met <ell> wordt aangeduid, geeft Winkler een mysterieuze beschrijving. Deze `Haarlemsche /' maakt volgens hem evenals de n de voorafgaande klinker langer, of liever: tussen de klinker en de 1 of n komt een korte stomme e en v66r de klinker een zeer korte i
of j. ]
Modern Hollands zoals onder andere te Haarlem gesproken. Iemand had twee zoons. De jongste zei tege z'n vader: vader! geef u me m'n deel van uw goed, dat mij toekomt; en toe verdeelde de vader z'n goed. En niet veel dage later,
111
stuk 4 gebruik van gemaakt. Het bevat, voor een groot aantal plaatsen in
België, Nederland en het noorden van Duitsland, de dialectvertalingen van
de gelijkenis 'van den verlorenen zoon' met commentaar van WinkIer.
Natuurlijk zijn deze vertalingen niet altijd even betrouwbaar, maar ze zijn
wél, door tijdgenoten, met het oog op een juiste dialectweergave gemaakt.
Omdat het steeds, met een enkele uitzondering, dezelfde tekst betreft, is er
ook een vergelijking mogelijk, al wijken de vertalingen nog wel eens van
elkaar af. Een andere mooie 1ge-eeuwse verzameling is die van T.A. en L.
Leopold: Van de Schelde tot de Weichsel, in twee delen verschenen in 1882.
Deze verzameling bestrijkt hetzelfde gebied als Winkler's Dialecticon, maar
beperkt zich niet tot één tekst maar biedt een grote variatie aan verhalen en
gedichten.
Uit Winkler's Dialecticon zal ik voor die plaatsen die binnen ons gebied
vallen, de eerste zinnen van de gelijkenis geven. De vertaling in het dialect
van Groot Ammers laat ik weg omdat die me erg 'standaardtalig' aandoet.
Ter vergelijking geef ik ook een eigen weergave in het moderne Vlaardings.
Zandvoort. D'r was ereis 'n man en die had twie zeuns. En de jongste zeun
wou graeaeg op rais en zai teuge z'n vaeder: vaeder! geef mai me ertporsie
maeaer, dan gaeaet ik op rais. En toe gaf de vaeder 'm z'n porsie en liet 'm
gaeaen. De zeun gong nou mit z'n geldbuul nae 'n heel vort land.
Haarlem. D'r was ereissies 'n man en die had twee zoons. De jongste van die
beie zee tege z'n vader: vader! zeit i, cheef me m'n deeell van je choet, da' me
toekomt. En de vader verdeeellde z'n boeltje en chaf 'm z'n porsie. En nie
veeell dage d'rna, toe de jongste zoon alles bij mekaar gepakt had, is-t-i wech
chereisd na 'n ver land ... [Van de klank die met <ell> wordt aangeduid, geeft
Winkler een mysterieuze beschrijving. Deze 'Haarlemsche I' maakt volgens
hem evenals de n de voorafgaande klinker langer, of liever: tussen de klinker
en de I of n komt een korte stomme e en vóór de klinker een zeer korte i
ofj.]
Modern Hollands zoals onder andere te Haarlem gesproken. Iemand had twee
zoons. De jongste zei tege z'n vader: vader! geef u me m'n deel van uw goed,
dat mij toekomt; en toe verdeelde de vader z'n goed. En niet veel dage later,
111
stuk 4 gebruik van gemaakt. Het bevat, voor een groot aantal plaatsen in
België, Nederland en het noorden van Duitsland, de dialectvertalingen van
de gelijkenis 'van den verlorenen zoon' met commentaar van WinkIer.
Natuurlijk zijn deze vertalingen niet altijd even betrouwbaar, maar ze zijn
wél, door tijdgenoten, met het oog op een juiste dialectweergave gemaakt.
Omdat het steeds, met een enkele uitzondering, dezelfde tekst betreft, is er
ook een vergelijking mogelijk, al wijken de vertalingen nog wel eens van
elkaar af. Een andere mooie 1ge-eeuwse verzameling is die van T.A. en L.
Leopold: Van de Schelde tot de Weichsel, in twee delen verschenen in 1882.
Deze verzameling bestrijkt hetzelfde gebied als Winkler's Dialecticon, maar
beperkt zich niet tot één tekst maar biedt een grote variatie aan verhalen en
gedichten.
Uit Winkler's Dialecticon zal ik voor die plaatsen die binnen ons gebied
vallen, de eerste zinnen van de gelijkenis geven. De vertaling in het dialect
van Groot Ammers laat ik weg omdat die me erg 'standaardtalig' aandoet.
Ter vergelijking geef ik ook een eigen weergave in het moderne Vlaardings.
Zandvoort. D'r was ereis 'n man en die had twie zeuns. En de jongste zeun
wou graeaeg op rais en zai teuge z'n vaeder: vaeder! geef mai me ertporsie
maeaer, dan gaeaet ik op rais. En toe gaf de vaeder 'm z'n porsie en liet 'm
gaeaen. De zeun gong nou mit z'n geldbuul nae 'n heel vort land.
Haarlem. D'r was ereissies 'n man en die had twee zoons. De jongste van die
beie zee tege z'n vader: vader! zeit i, cheef me m'n deeell van je choet, da' me
toekomt. En de vader verdeeellde z'n boeltje en chaf 'm z'n porsie. En nie
veeell dage d'rna, toe de jongste zoon alles bij mekaar gepakt had, is-t-i wech
chereisd na 'n ver land ... [Van de klank die met <ell> wordt aangeduid, geeft
Winkler een mysterieuze beschrijving. Deze 'Haarlemsche I' maakt volgens
hem evenals de n de voorafgaande klinker langer, of liever: tussen de klinker
en de I of n komt een korte stomme e en vóór de klinker een zeer korte i
ofj.]
Modern Hollands zoals onder andere te Haarlem gesproken. Iemand had twee
zoons. De jongste zei tege z'n vader: vader! geef u me m'n deel van uw goed,
dat mij toekomt; en toe verdeelde de vader z'n goed. En niet veel dage later,
111
Zuid-Holland,
toe de jongste zoon alles bij mekaar gezameld had, is i weg gereisd na 'n ver land...
Amsterdam (Kalverstraats). D'r was-ereissies 'n man-en die hat twee zoons. D'ouste was 'n beste jonge, ma'r de kleinste was een platje. Toe ze nou-w-allebei groot ware geworde, zei de jonkste teuge z'n vader: vader! uwe zou m'n 'n groot plesier doen-as-uwe mijn m'n errefporsie gaf. Goet-jonge! zei
de vader, en hij gaf 'm zooveel-as 'm toekwam. En toe pakte-n-i z'n boeltje
bij mekaar-en-nam-afscheit van z'n vader-en z'n heele femielje-n-en maakte dat-i de poort-uit kwam. Hij reisde heel ver weg na'n vreemd land... [platje
= deugniet]
Woubrugge. D'r was eresies 'n man die twee zeuns had. En de jongste van d'r
zaide teuge z'n vader: vader! geef main 't deel van de eurfenis dat main toe-komt. En d'oue man verdeelden z'n geld en goed. En niet veul dagen d'rna, toe de jongste zeun alles bai een egaard had, is hai op rais egaan, na 'n ver
land...
Leiden. D'r was eris 'n man die twei zeune had. De jongste d'r van zai teige z'n vader: vader! geif main me erfporsi, dat ik van de boel mot ebbe. En toe deilde de vader z'n goed mit `rloui. En na 'n paar dage, toe de jongste zeun alles bai mekaar gepakt ad, toe is-t-i op reis gegaan na 'n heil ver land...
Katwijk aan Zee. D'r was eris 'n man, die twie jonges hai, de ien 'n paeaer jaeaertjes auer as d'ander. De jongste zai cris op 'n keer teuge z'n vaeder:
\ruder! geef me me deeël van de urfenis. In toe deeëlde de vaeder z'n geld in
goed in gaf 'm z'n porsje. In toe die jonge de daitjes beet hai, is i op rais
egaeaen nae 'n aer vort land... [daitjes = duitjes]
Scheveningen. D'r was `eris 'n man en die at twie zeuns. En de jongste van
die twie zee teuge z'n vaeder: vaeder! zeed i, gee' maeaen me dèeël, daeaer ik
recht op eb. En z'n vaeder dèeëlde de boel of voor zaeaen en z'n broer. En 'n
dag o'-wat daeaer nae, is de jongste zeun toe-d-i de boel mi' mekaar ad, nae 'n vort ofelege land ereze...
112
toe de jongste zoon alles bij mekaar gezameld had, is i weg gereisd na 'n ver
land ...
Amsterdam (Kalverstraats). D'r was-ereissies 'n man-en die hat twee zoons.
D'ouste was 'n beste jonge, ma'r de kleinste was een platje. Toe ze nou-w
allebei groot ware geworde, zei de jonkste teuge z'n vader: vader! uwe zou
m'n 'n groot pIesier doen-as-uwe mijn m'n errefporsie gaf. Goet-jonge! zei
de vader, en hij gaf 'm zooveel-as 'm toekwam. En toe pakte-n-i z'n boeltje
bij mekaar-en-nam-afscheit van z'n vader-en z'n heele femielje-n-en maakte
dat-i de poort-uit kwam. Hij reisde heel ver weg na'n vreemd land ... [platje
= deugniet]
Wou brugge. D'r was eresies 'n man die twee zeuns had. En de jongste van d'r
zaide teuge z'n vader: vader! geef main 't deel van de eurfenis dat main toe
komt. En d'oue man verdeelden z'n geld en goed. En niet veul dagen d'rna,
toe de jongste zeun alles bai een egaard had, is hai op rais egaan, na 'n ver
land ...
Leiden. D'r was eris 'n man die twei zeune had. De jongste d'r van zai teige
z'n vader: vader! geif main me erfporsi, dat ik van de boel mot ebbe. En toe
deilde de vader z'n goed mit 'rloui. En na 'n paar dage, toe de jongste zeun
alles bai mekaar gepakt ad, toe is-t-i op reis gegaan na 'n heil ver land ...
Katwijk aan Zee. D'r was eris 'n man, die twie jonges hai, de ien 'n paeaer
jaeaertjes auer as d'ander. De jongste zai 'ris op 'n keer teuge z'n vaeder:
vaeder! geef me me deeël van de urfenis. In toe deeëlde de vaeder z'n geld in
goed in gaf 'm z'n porsje. In toe die jonge de daitjes beet hai, is i op rais
egaeaen nae 'n aer vort land ... [daitjes = duitjes]
Scheveningen. D'r was 'eris 'n man en die at twie zeuns. En de jongste van
die twie zee teuge z'n vaeder: vaeder! zeed i, gee' maeaen me dèeël, daeaer ik
recht op eb. En z'n vaeder dèeëlde de boel of voor zaeaen en z'n broer. En 'n
dag 0' -wat daeaer nae, is de jongste zeun toe-d-i de boel mi' mekaar ad, nae
'n vort ofelege land ereze ...
112
toe de jongste zoon alles bij mekaar gezameld had, is i weg gereisd na 'n ver
land ...
Amsterdam (Kalverstraats). D'r was-ereissies 'n man-en die hat twee zoons.
D'ouste was 'n beste jonge, ma'r de kleinste was een platje. Toe ze nou-w
allebei groot ware geworde, zei de jonkste teuge z'n vader: vader! uwe zou
m'n 'n groot pIesier doen-as-uwe mijn m'n errefporsie gaf. Goet-jonge! zei
de vader, en hij gaf 'm zooveel-as 'm toekwam. En toe pakte-n-i z'n boeltje
bij mekaar-en-nam-afscheit van z'n vader-en z'n heele femielje-n-en maakte
dat-i de poort-uit kwam. Hij reisde heel ver weg na'n vreemd land ... [platje
= deugniet]
Wou brugge. D'r was eresies 'n man die twee zeuns had. En de jongste van d'r
zaide teuge z'n vader: vader! geef main 't deel van de eurfenis dat main toe
komt. En d'oue man verdeelden z'n geld en goed. En niet veul dagen d'rna,
toe de jongste zeun alles bai een egaard had, is hai op rais egaan, na 'n ver
land ...
Leiden. D'r was eris 'n man die twei zeune had. De jongste d'r van zai teige
z'n vader: vader! geif main me erfporsi, dat ik van de boel mot ebbe. En toe
deilde de vader z'n goed mit 'rloui. En na 'n paar dage, toe de jongste zeun
alles bai mekaar gepakt ad, toe is-t-i op reis gegaan na 'n heil ver land ...
Katwijk aan Zee. D'r was eris 'n man, die twie jonges hai, de ien 'n paeaer
jaeaertjes auer as d'ander. De jongste zai 'ris op 'n keer teuge z'n vaeder:
vaeder! geef me me deeël van de urfenis. In toe deeëlde de vaeder z'n geld in
goed in gaf 'm z'n porsje. In toe die jonge de daitjes beet hai, is i op rais
egaeaen nae 'n aer vort land ... [daitjes = duitjes]
Scheveningen. D'r was 'eris 'n man en die at twie zeuns. En de jongste van
die twie zee teuge z'n vaeder: vaeder! zeed i, gee' maeaen me dèeël, daeaer ik
recht op eb. En z'n vaeder dèeëlde de boel of voor zaeaen en z'n broer. En 'n
dag 0' -wat daeaer nae, is de jongste zeun toe-d-i de boel mi' mekaar ad, nae
'n vort ofelege land ereze ...
112
Literatuur i* ket Zui4- Hollaiuis
Den Haag. D'r was eris 'n man en die had twai zaone. En de jongste van de twai zee teuge z'n vader: vader! gaif mèèn 't dail van 't goed, dat mèèn toe-komt. En toe dailde de vader z'n goed onder heuilli. En niet veul dage d'rna, toe de jongste zaon alles bèè mekaar had gepakt, is-t-i weg gerèèze na 'n ver afgelaige land...
's- Gravenzande. D'r was cis 'n man die twee zeuns had. D'r koerakter schulde nog al wat van mekaar. Den ouste was 'n bedaarde jonge, maar de jongste was net andersom, en die vroeg 'is op 'n goeie morgen an z'n vader om z'n moeders bewijs; en of z'n vader 't hum al moch afraaie, dat holp nimmen-dal. Hij wou den hort op, zee-d-i. En op 't lange lest, deur z'n zanikke en dreine, mos z'n vader wel toegeve en zoo kreeg-d-i z'n zin. Nou pakte-n-i met 'n paar dage al gou z'n heele boeltje bij mekander en gong toe an 't
reize zoo ver as-t-i maar kon van huis of.
Rotterdam. D'r was ies 'n man die twee zeuns had. In de jongste zee teugen z'n vder: vader! je mos me m'n porsie geve, die me toekomst van je goed; in
de vader gaf 'm z'n porsie. Derop pakten-i alles bai mekaar en gong er mee na 'n land heel ver uit-'e buurt.
Dordrecht. D'r was us 'ne man en die had twèe zeuns. De jongste van die twèe zee teugen z'n vader: vader! geef me 't dèel van 't goed, da' me toekom. En toe gaf de vader 'm z'n zin en de zeun kreeg de hellef. En toe-d-i 't zijne
bij mekaar had, is-t-i vort gegaan en weg gereze na 'n land, dat deir heel ver
van daan lag...
Oud -Beierland. Daeaer was (ris 'n man en die had twee zeuns. De jongste
van die twee zai tegen z'n vader: vader! geef me m'n porsie van 't goed dat
me toekomt. En toe deelde de vader z'n goed. En niet veul daegen d'rna, toe
de jongste zeun alles bij mekaar gepakt had, reisden i na 'n ver ofgelege
land...
Den Briel. D'r was is 'n man, die had twee zone. En de jongste d'rvan, die zei
tege z'n vader: vader! gee-me 't deel van 't goed dat main toekomt. En hij
verdeelde 't goed onder hulli beie. En toe 'n paar dage d'rna is de jongste
113
Den Haag. D'r was eris 'n man en die had twai zaone. En de jongste van de
twai zee teuge z'n vader: vader! gaif mèèn 't dail van 't goed, dat mèèn toe
komt. En toe dailde de vader z'n goed onder heuilli. En niet veul dage d'rna,
toe de jongste zaon alles bèè mekaar had gepakt, is-t-i weg gerèèze na 'n ver
afgelaige land ...
's-Gravenzande. D'r was 'is 'n man die twee zeuns had. D'r koerakter sehulde
nog al wat van mekaar. Den ouste was 'n bedaarde jonge, maar de jongste
was net andersom, en die vroeg 'is op 'n goeie morgen an z'n vader om z'n
moeders bewijs; en of z'n vader 't hum al moeh afraaie, dat holp nimmen
dal. Hij wou den hort op, zee-d-i. En op 't lange lest, deur z'n zanikke en
dreine, mos z'n vader wel toegeve en zoo kreeg-d-i z'n zin. Nou pakte-n-i
met 'n paar dage al gou z'n heele boeltje bij mekander en gong toe an 't
reize zoo ver as-t-i maar kon van huis of.
Rotterdam. D'r was ies 'n man die twee zeuns had. In de jongste zee teugen
z'n vder: vader! je mos me m'n porsie geve, die me toekomst van je goed; in
de vader gaf 'm z'n porsie. Derop pakten-i alles bai mekaar en gong er mee
na 'n land heel ver uit-'e buurt.
Dordrecht. D'r was us 'ne man en die had twèe zeuns. De jongste van die
twèe zee teugen z'n vader: vader! geef me 't dèel van 't goed, da' me toekom.
En toe gaf de vader 'm z'n zin en de zeun kreeg de hellef. En toe-d-i 't zijne
bij mekaar had, is-t-i vort gegaan en weg gereze na 'n land, dat deir heel ver
van daan lag ...
Oud-Beierland. Daeaer was 'ris 'n man en die had twee zeuns. De jongste
van die twee zai tegen z'n vader: vader! geef me m'n porsie van 't goed dat
me toekomt. En toe deelde de vader z'n goed. En niet veul daegen d'rna, toe
de jongste zeun alles bij mekaar gepakt had, reisden i na 'n ver ofgelege
land ...
Den Briel. D'r was is 'n man, die had twee zone. En de jongste d'rvan, die zei
tege z'n vader: vader! gee-me 't deel van 't goed dat main toekomt. En hij
verdeelde 't goed onder hulli beie. En toe 'n paar dage d'rna is de jongste
113
Den Haag. D'r was eris 'n man en die had twai zaone. En de jongste van de
twai zee teuge z'n vader: vader! gaif mèèn 't dail van 't goed, dat mèèn toe
komt. En toe dailde de vader z'n goed onder heuilli. En niet veul dage d'rna,
toe de jongste zaon alles bèè mekaar had gepakt, is-t-i weg gerèèze na 'n ver
afgelaige land ...
's-Gravenzande. D'r was 'is 'n man die twee zeuns had. D'r koerakter sehulde
nog al wat van mekaar. Den ouste was 'n bedaarde jonge, maar de jongste
was net andersom, en die vroeg 'is op 'n goeie morgen an z'n vader om z'n
moeders bewijs; en of z'n vader 't hum al moeh afraaie, dat holp nimmen
dal. Hij wou den hort op, zee-d-i. En op 't lange lest, deur z'n zanikke en
dreine, mos z'n vader wel toegeve en zoo kreeg-d-i z'n zin. Nou pakte-n-i
met 'n paar dage al gou z'n heele boeltje bij mekander en gong toe an 't
reize zoo ver as-t-i maar kon van huis of.
Rotterdam. D'r was ies 'n man die twee zeuns had. In de jongste zee teugen
z'n vder: vader! je mos me m'n porsie geve, die me toekomst van je goed; in
de vader gaf 'm z'n porsie. Derop pakten-i alles bai mekaar en gong er mee
na 'n land heel ver uit-'e buurt.
Dordrecht. D'r was us 'ne man en die had twèe zeuns. De jongste van die
twèe zee teugen z'n vader: vader! geef me 't dèel van 't goed, da' me toekom.
En toe gaf de vader 'm z'n zin en de zeun kreeg de hellef. En toe-d-i 't zijne
bij mekaar had, is-t-i vort gegaan en weg gereze na 'n land, dat deir heel ver
van daan lag ...
Oud-Beierland. Daeaer was 'ris 'n man en die had twee zeuns. De jongste
van die twee zai tegen z'n vader: vader! geef me m'n porsie van 't goed dat
me toekomt. En toe deelde de vader z'n goed. En niet veul daegen d'rna, toe
de jongste zeun alles bij mekaar gepakt had, reisden i na 'n ver ofgelege
land ...
Den Briel. D'r was is 'n man, die had twee zone. En de jongste d'rvan, die zei
tege z'n vader: vader! gee-me 't deel van 't goed dat main toekomt. En hij
verdeelde 't goed onder hulli beie. En toe 'n paar dage d'rna is de jongste
113
zaid-Holieuas
zoon, toe-d-i alles bij mekaar verzameld had, d'r van deur gegaan na 'n land,
dat heel ver af was...
De Tinte. Daeaer was 'is 'n man die twè zeuns had. De jongste zei tegen z'n voader: voader! geef me m'n aarfdèël. En de voader dee 't. En 'n hortje laeter pakken-d-i alles bij mekander en reisde dort, veere weg...
Vlaardingen negentiende eeuw. D'r was ereis 'n man, in die ad twee zeune. In
de jongste d'rvan zei teuge z'n vaeder: vaeder! geef mij m'n part van 't goed dat ik van je mot ebbe. In toen deelden-i-'t. In kort daeaerop, toe de jongste zeun alles bij mekaar ad, reisden-i nae 'n vor land...
Vlaardingen twintigste eeuw. D'r was 's een man en die (h)ad tweei zoouns.
De jongste zei teeige ze vader: Vader, geeif me me porsie van de erfenis waar 1 recht op (h)eb. En (h)aai gaf ze allebaai d'r porsie. En een paar dage daar-
na verkocht de jongste zooun alles en ging op raais na een ver land...
114
zoon, toe-d-i alles bij mekaar verzameld had, d'r van deur gegaan na 'n land,
dat heel ver af was ...
De Tinte. Daeaer was 'is 'n man die twè zeuns had. De jongste zei tegen z'n
voader: voader! geef me m'n aarfdèël. En de voader dee 't. En 'n hort je laeter
pakken-d-i alles bij mekander en reisde dort, veere weg ...
Vlaardingen negentiende eeuw. D'r was ereis 'n man, in die ad twee zeune. In
de jongste d'rvan zei teuge z'n vaeder: vaeder! geef mij m'n part van 't goed
dat ik van je mot ebbe. In toen deelden-i-'t. In kort daeaerop, toe de jongste
zeun alles bij mekaar ad, reisden-i nae 'n vor land ...
Vlaardingen twintigste eeuw. D'r was 's een man en die (h)ad tweei zoouns.
De jongste zei teeige ze vader: Vader, geeif me me porsie van de erfenis waar
'k recht op (h)eb. En (h)aai gaf ze allebaai d'r porsie. En een paar dage daar
na verkocht de jongste zooun alles en ging op raais na een ver land ...
114
zoon, toe-d-i alles bij mekaar verzameld had, d'r van deur gegaan na 'n land,
dat heel ver af was ...
De Tinte. Daeaer was 'is 'n man die twè zeuns had. De jongste zei tegen z'n
voader: voader! geef me m'n aarfdèël. En de voader dee 't. En 'n hort je laeter
pakken-d-i alles bij mekander en reisde dort, veere weg ...
Vlaardingen negentiende eeuw. D'r was ereis 'n man, in die ad twee zeune. In
de jongste d'rvan zei teuge z'n vaeder: vaeder! geef mij m'n part van 't goed
dat ik van je mot ebbe. In toen deelden-i-'t. In kort daeaerop, toe de jongste
zeun alles bij mekaar ad, reisden-i nae 'n vor land ...
Vlaardingen twintigste eeuw. D'r was 's een man en die (h)ad tweei zoouns.
De jongste zei teeige ze vader: Vader, geeif me me porsie van de erfenis waar
'k recht op (h)eb. En (h)aai gaf ze allebaai d'r porsie. En een paar dage daar
na verkocht de jongste zooun alles en ging op raais na een ver land ...
114
9. Literattuue
otter ket zuiet-Hollands.
(Naar volledigheid heb ik niet gestreefd. Wel heb ik ernaar gestreefd de meest recente publicaties op te nemen. Via de genoemde kan men gemakke-lijk andere op het spoor komen.)
Over het Zuid -Hollands in het algemeen
Cor van Bree en Jeroen van der Hee, 'Conditioneel al', in: Taal en Tongval
themanummer Dialectsyntaxis in bloei 15-16, 2002-2003, 163-183; 55, 2003, 124-138.
P.N.M. Commandeur, 'Het ontstaan van het moderne Amsterdams: over een verband tussen maatschappelijke ontwikkeling en taalontwikkeling', in: Taal en Tongval 40, 1988, 159-172; 41, 1989, 1-21.
A.C. Crena de Iongh, G.C. van Santen's Lichte Wigger en Snappende Siitgen,
17e-eeuwse gesprekken in Delfts dialect, Assen, 1959.
Jo Daan en K. Heeroma, Zuidhollands, Amsterdam, 1965.
Wilbert Jan Heeringa, Measuring dialect pronunciation differences using
Levensthein distance, dissertatie Groningen, 2004.
Klaas Hanzen Heeroma, Hollandse Dialektstudies, Groningen & Batavia, 1935.
G.G. Kloeke, `Haagsche volkstaal uit de achttiende eeuw', in: Tijdschrift voor
Nederlandse Taal- en Letterkunde 57, 1938, 15 - 56.
115
9. Liéeraruar Dver Ird Zuid., HD!ûut,d,r
(Naar volledigheid heb ik niet gestreefd. Wel heb ik ernaar gestreefd de
meest recente publicaties op te nemen. Via de genoemde kan men gemakke
lijk andere op het spoor komen.)
Over het Zuid-Hollands in het algemeen
Cor van Bree en Jeroen van der Hee, 'Conditioneel al', in: Taal en Tongval themanummer Dialectsyntaxis in bloei 15-16,2002-2003,163-183; 55,
2003,124-138.
P.N.M. Commandeur, 'Het ontstaan van het moderne Amsterdams: over een
verband tussen maatschappelijke ontwikkeling en taalontwikkeling', in:
TaaIen Tongval 40, 1988, 159-172;41, 1989, 1-21.
A.C. Crena de longh, G.c. van Santen's Lichte Wigger en Snappende Siitgen,
17e-eeuwse gesprekken in Delfts dialect, Assen, 1959.
Jo Daan en K. Heeroma, Zuidhollands, Amsterdam, 1965.
Wilbert Jan Heeringa, Measuring dialect pronunciation differences using
Levensthein distance, dissertatie Groningen, 2004.
Klaas Hanzen Heeroma, Hollandse Dialektstudies, Groningen & Batavia,
1935.
G.G. Kloeke, 'Haagsche volkstaal uit de achttiende eeuw', in: Tijdschrift voor
Nederlandse Taal- en Letterkunde 57,1938,15-56.
115
9. Liéeraruar Dver Ird Zuid., HD!ûut,d,r
(Naar volledigheid heb ik niet gestreefd. Wel heb ik ernaar gestreefd de
meest recente publicaties op te nemen. Via de genoemde kan men gemakke
lijk andere op het spoor komen.)
Over het Zuid-Hollands in het algemeen
Cor van Bree en Jeroen van der Hee, 'Conditioneel al', in: Taal en Tongval themanummer Dialectsyntaxis in bloei 15-16,2002-2003,163-183; 55,
2003,124-138.
P.N.M. Commandeur, 'Het ontstaan van het moderne Amsterdams: over een
verband tussen maatschappelijke ontwikkeling en taalontwikkeling', in:
TaaIen Tongval 40, 1988, 159-172;41, 1989, 1-21.
A.C. Crena de longh, G.c. van Santen's Lichte Wigger en Snappende Siitgen,
17e-eeuwse gesprekken in Delfts dialect, Assen, 1959.
Jo Daan en K. Heeroma, Zuidhollands, Amsterdam, 1965.
Wilbert Jan Heeringa, Measuring dialect pronunciation differences using
Levensthein distance, dissertatie Groningen, 2004.
Klaas Hanzen Heeroma, Hollandse Dialektstudies, Groningen & Batavia,
1935.
G.G. Kloeke, 'Haagsche volkstaal uit de achttiende eeuw', in: Tijdschrift voor
Nederlandse Taal- en Letterkunde 57,1938,15-56.
115
Zuid-Hollands
G.G. Kloeke, Herkomst en groei van het Afrikaans, Leiden, 1950. Maartje Agatha Mooijaart, Atlas van vroegmiddelnederlandse taalvarianten,
dissertatie Leiden, 1992. Margit Rem, De taal van de klerken uit de Hollandse grafelijke kanselarij
(1300-1340). Naar een lokaliseringsprocedure voor het veertiende-eeuws
Middelnederlands, Amsterdam, Stichting Neerlandistiek VU, 2002.
Jan Stroop, Poldernederlands: Waardoor het ABN verdwijnt, Amsterdam, Bert
Bakker, 1998. A. de Vin, (De (Dialect)grenzen van Zeeland Or, in: Taal en Tongval 31,
1979, 194-221.
Leendert de Vink, 'De uitspraak van de (v) en de (z) in het Randstadneder-
lands. Een taalgeografische verkenning', in: Ariane van Santen en Marijke van der Wal (red.), Taal in tijd en ruimte. Voor Cor van Bree bij zijn
afscheid als hoogleraar Historische Taalkunde en Taalvariatie aan de Vak-
groep Nederlands van de Rijksuniversiteit Leiden, SNL Leiden, 1997, 203 -
212. J. Vreeken, 'Over de (West-)Friese oorsprong van Aalsmeer', in: It Beaken 63,
2001, 1-14. G. de Wilde-van Buul, 'Het enclitische pronomen personale van de tweede
en derde persoon singularis in het Rotterdams', in: Tijdschrift voor Neder-
landse Taal- en Letterkunde, 62, 1943, 290 - 301.
Over specifieke dialecten
Aalsmeer: Jo Daan, Aalsmeerders baanbrekers', in: Taal en Tongval 5, 1954,
55-57.
Aalsmeer: H.P. Dorren, Het dialect van Aalsmeer, doctoraalscriptie Leiden,
1941. [In het bezit van de Stichting `Oud Aalsmeer'.1
Aalsmeer: Maarten 't Hart, 't Buurts. Het niet meer gesproken Aalsmeers in
woorden en uitdrukkingen, Aalsmeer, Stichting Oud Aalsmeer, 2000.
Alblasserwaard: A.J. Blom-Beusekom, `Streektaal' [in afleveringen], in: Kwar-
taalblad Historische Vereniging West-Alblasserwaard, 1983 - 1989.
Alblasserwaard: W. de Leeuwerk, Onder ons gezeed. Verzameling van steeds
minder voorkomende woorden in het dialect van Giessendam en Neder-
Hardinxveld, Historische Vereniging Hardinxveld-Giessendam, 1996.
Amsterdam: Henriëtte F. Schatz, qussen standaardtaal en stadsdialect: de
116
G.G. Kloeke, Herkomst en groei van het Afrikaans, Leiden, 1950.
Maart je Agatha Mooijaart, Atlas van vroegmiddelnederlandse taalvarianten,
dissertatie Leiden, 1992.
Margit Rem, De taal van de klerken uit de Hollandse grafelijke kanselarij
(1300-1340). Naar een lokaliseringsprocedure voor het veertiende-eeuws
Middelnederlands, Amsterdam, Stichting Neerlandistiek VU, 2002.
Jan Stroop, Poldernederlands: Waardoor het ABN verdwijnt, Amsterdam, Bert
Bakker, 1998.
A. de Vin, 'De (Dialect)grenzen van Zeeland (1)', in: Taal en Tongval 31,
1979,194-221.
Leendert de Vink, 'De uitspraak van de (v) en de (z) in het Randstadneder
lands. Een taalgeografische verkenning', in: Ariane van Santen en Marijke
van der Wal (red.), Taal in tijd en ruimte. Voor Cor van Bree bij zijn
afscheid als hoogleraar Historische Taalkunde en Taalvariatie aan de Vak
groep Nederlands van de Rijksuniversiteit Leiden, SNL Leiden, 1997,203-
212.
J. Vreeken, 'Over de (West-)Friese oorsprong van Aalsmeer', in: It Beaken 63,
2001,1-14.
G. de Wilde-van Buu!, 'Het enclitische pronomen personale van de tweede
en derde persoon singularis in het Rotterdams', in: Tijdschrift voor Neder
landse Taal- en Letterkunde, 62, 1943,290-301.
Over specifieke dialecten
Aalsmeer: Jo Daan, 'Aalsmeerders baanbrekers', in: Taal en Tongval 5, 1954,
55-57.
Aalsmeer: H.P. Dorren, Het dialect van Aalsmeer, doctoraalscriptie Leiden,
1941. [In het bezit van de Stichting 'Oud Aalsmeer'.]
Aalsmeer: Maarten 't Hart, 't Buurts. Het niet meer gesproken Aalsmeers in
woorden en uitdrukkingen, Aalsmeer, Stichting Oud Aalsmeer, 20~0.
Alblasserwaard: A.J. BIom-Beusekom, 'Streektaal' [in afleveringen], in: Kwar
taalblad Historische Vereniging West-Alblasserwaard, 1983-1989.
Alblasserwaard: W. de Leeuwerk, Onder ons gezeed. Verzameling van steeds minder voorkomende woorden in het dialect van Giessendam en Neder
Hardinxveld, Historische Vereniging Hardinxveld-Giessendam, 1996.
Amsterdam: Henriëtte F. Schatz, 'Tussen standaardtaal en stadsdialect: de
116
G.G. Kloeke, Herkomst en groei van het Afrikaans, Leiden, 1950.
Maart je Agatha Mooijaart, Atlas van vroegmiddelnederlandse taalvarianten,
dissertatie Leiden, 1992.
Margit Rem, De taal van de klerken uit de Hollandse grafelijke kanselarij
(1300-1340). Naar een lokaliseringsprocedure voor het veertiende-eeuws
Middelnederlands, Amsterdam, Stichting Neerlandistiek VU, 2002.
Jan Stroop, Poldernederlands: Waardoor het ABN verdwijnt, Amsterdam, Bert
Bakker, 1998.
A. de Vin, 'De (Dialect)grenzen van Zeeland (1)', in: Taal en Tongval 31,
1979,194-221.
Leendert de Vink, 'De uitspraak van de (v) en de (z) in het Randstadneder
lands. Een taalgeografische verkenning', in: Ariane van Santen en Marijke
van der Wal (red.), Taal in tijd en ruimte. Voor Cor van Bree bij zijn
afscheid als hoogleraar Historische Taalkunde en Taalvariatie aan de Vak
groep Nederlands van de Rijksuniversiteit Leiden, SNL Leiden, 1997,203-
212.
J. Vreeken, 'Over de (West-)Friese oorsprong van Aalsmeer', in: It Beaken 63,
2001,1-14.
G. de Wilde-van Buu!, 'Het enclitische pronomen personale van de tweede
en derde persoon singularis in het Rotterdams', in: Tijdschrift voor Neder
landse Taal- en Letterkunde, 62, 1943,290-301.
Over specifieke dialecten
Aalsmeer: Jo Daan, 'Aalsmeerders baanbrekers', in: Taal en Tongval 5, 1954,
55-57.
Aalsmeer: H.P. Dorren, Het dialect van Aalsmeer, doctoraalscriptie Leiden,
1941. [In het bezit van de Stichting 'Oud Aalsmeer'.]
Aalsmeer: Maarten 't Hart, 't Buurts. Het niet meer gesproken Aalsmeers in
woorden en uitdrukkingen, Aalsmeer, Stichting Oud Aalsmeer, 20~0.
Alblasserwaard: A.J. BIom-Beusekom, 'Streektaal' [in afleveringen], in: Kwar
taalblad Historische Vereniging West-Alblasserwaard, 1983-1989.
Alblasserwaard: W. de Leeuwerk, Onder ons gezeed. Verzameling van steeds minder voorkomende woorden in het dialect van Giessendam en Neder
Hardinxveld, Historische Vereniging Hardinxveld-Giessendam, 1996.
Amsterdam: Henriëtte F. Schatz, 'Tussen standaardtaal en stadsdialect: de
116
Literatuar over ket Zu141-Hollands
norm van vrouwen', in: Taal en Tongval 32. 1985, 23-35.
Amsterdam: Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak, Amsterdams, Den
Haag, Sdu Uitgevers, 2002. Bollenstreek: Herman van Amsterdam en Annette van der Elst, Bollenpraat,
Me benne schofte, Sassenheim, Lokaal Boek, 1997.
Delfland: Henk P. Tetteroo, Kreen en gruizig, Deltech uitgevers, 2000.
Delfland: Henk P. Tetteroo, Wonen in woorden, Rijswijk (ZH), Quantes, te
verschijnen in 2004.
Delft: Annelies de Reus, `Diftongen in het Delfts dialect', in: Taal en Tongval
43, 1991, 137-158.
Den Haag: Ad van Gaalen en Frans van den Mosselaar, "Kèk mè nah...': Plat
er bekakt Haags, 's-Gravenhage, Uitgeverij Bzzt6h, 9e druk, 1998.
Den Haag: Michael Elias i.s.m. Ton Goeman, Haags, Den Haag, Sdu Uitge-
vers, 2002. Dordrecht: J.L. van Dalen, 'Het Dordtsche taaleigen', in: id., Geschiedenis van
Dordrecht I, 1931, 512-524.
Dordrecht: Sibrand de Grauw & Gerard Gast, ABCDordt: Dordtse woorden en
uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypen, Asa-
print, Dordrecht, 1991. Gouda: A.P.M. Lafeber, m.m.v. L.B. Korstanje, Het dialect van Gouda, Gouda,
1967. 's-Gravendeel: B. van den Berg, 'Naar aanleiding van de vocaalphonemen van
het dialect van 's-Gravendeel', in: De Nieuwe Taalgids 34, 1940, 350-357.
's-Gravendeel: P.W. de Zeeuw, 'Dialect van 's-Gravendeel', in: J.E. de Rooy e.a.
(red.), 1593 's-Gravendeel 1993. Uit de geschiedenis van het dorp aan de Kil,
Stichting Jubileumboek 's-Gravendeel, 1993, 152-161.
Haarlem: B. van den Berg, 'Enkele gegevens betreffende de Haarlemse yolks-
taal in vroegere eeuwen', in: Taal en Tongval 13, 1961, 196-204.
Hendrik Ido Ambacht: A. de Zeeuw, Ten bloemlezing uit het Ambachts dia-
lect', in: Swindregt were 4, 1990, 1, 31-35; 4, 1990, 2, 30-35.
Katwijk: G.S. Overdiep, m.m.v. C. Varkevisser, De volkstaal van Katwijk aan
Zee, Antwerpen & 's-Hertogenbosch, 1940.
Katwijk: G.S. Overdiep, m.m.v. C. Varkevisser, voor de druk bezorgd door
G.A. van Es, Woordenboek van de volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwer-
pen, 1949. Facsimile-uitgave: Katwijk, Van den Berg, 1987.
117
norm van vrouwen', in: Taal en Tongval 32. 1985,23-35.
Amsterdam: Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak, Amsterdams, Den
Haag, Sdu Uitgevers, 2002.
Bollenstreek: Herman van Amsterdam en Annette van der EIst, Bollenpraat, Me ben ne schofte, Sassenheim, Lokaal Boek, 1997.
Delfland: Henk P. Tetteroo, Kreen en gruizig, Deltech uitgevers, 2000.
Delfland: Henk P. Tetteroo, Wonen in woorden, Rijswijk (ZH), Quantes, te
verschijnen in 2004.
Delft: Annelies de Reus, 'Diftongen in het Delfts dialed, in: Taal en Tongval
43, 1991, 137-158.
Den Haag: Ad van GaaIen en Frans van den Mosselaar, "Kèk mè ndh .. :: Plat
& bekakt Haags, 's-Gravenhage, Uitgeverij Bzztóh, ge druk, 1998.
Den Haag: Michael Elias i.s.m. Ton Goeman, Haags, Den Haag, Sdu Uitge
vers, 2002.
Dordrecht: J.L. van Dalen, 'Het Dordtsche taaleigen', in: id., Geschiedenis van Dordrecht I, 1931,512-524.
Dordrecht: Sibrand de Grauw & Gerard Gast, ABCDordt: Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypen, Asa
print, Dordrecht, 1991.
Gouda: A.P.M. Lafeber, m.m.v. L.B. Korstanje, Het dialect van Gouda, Gouda,
1967.
's-Gravendeel: B. van den Berg, 'Naar aanleiding van de vocaalphonemen van
het dialect van 's-Gravendeel', in: De Nieuwe Taalgids 34, 1940,350-357.
's-Gravendeel: P.W. de Zeeuw, 'Dialect van 's-Gravendeel', in: J.E. de Rooy e.a.
(red.), 1593 's-GravendeeI1993. Uit de geschiedenis van het dorp aan de Kil,
Stichting Jubileumboek 's-Gravendeel, 1993, 152-161.
Haarlem: B. van den Berg, 'Enkele gegevens betreffende de Haarlemse volks
taal in vroegere eeuwen', in: Taal en Tongval 13, 1961, 196-204.
Hendrik Ido Ambacht: A. de Zeeuw, 'Een bloemlezing uit het Ambachts dia
led, in: Swindregt were 4, 1990, 1,31-35; 4, 1990,2,30-35.
Katwijk: G.S. Overdiep, m.m.v. C. Varkevisser, De volkstaal van Katwijk aan
Zee, Antwerpen & 's-Hertogenbosch, 1940.
Katwijk: G.S. Overdiep, m.m.v. C. Varkevisser, voor de druk bezorgd door
G.A. van Es, Woordenboek van de volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwer
pen, 1949. Facsimile-uitgave: Katwijk, Van den Berg, 1987.
117
norm van vrouwen', in: Taal en Tongval 32. 1985,23-35.
Amsterdam: Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak, Amsterdams, Den
Haag, Sdu Uitgevers, 2002.
Bollenstreek: Herman van Amsterdam en Annette van der EIst, Bollenpraat, Me ben ne schofte, Sassenheim, Lokaal Boek, 1997.
Delfland: Henk P. Tetteroo, Kreen en gruizig, Deltech uitgevers, 2000.
Delfland: Henk P. Tetteroo, Wonen in woorden, Rijswijk (ZH), Quantes, te
verschijnen in 2004.
Delft: Annelies de Reus, 'Diftongen in het Delfts dialed, in: Taal en Tongval
43, 1991, 137-158.
Den Haag: Ad van GaaIen en Frans van den Mosselaar, "Kèk mè ndh .. :: Plat
& bekakt Haags, 's-Gravenhage, Uitgeverij Bzztóh, ge druk, 1998.
Den Haag: Michael Elias i.s.m. Ton Goeman, Haags, Den Haag, Sdu Uitge
vers, 2002.
Dordrecht: J.L. van Dalen, 'Het Dordtsche taaleigen', in: id., Geschiedenis van Dordrecht I, 1931,512-524.
Dordrecht: Sibrand de Grauw & Gerard Gast, ABCDordt: Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypen, Asa
print, Dordrecht, 1991.
Gouda: A.P.M. Lafeber, m.m.v. L.B. Korstanje, Het dialect van Gouda, Gouda,
1967.
's-Gravendeel: B. van den Berg, 'Naar aanleiding van de vocaalphonemen van
het dialect van 's-Gravendeel', in: De Nieuwe Taalgids 34, 1940,350-357.
's-Gravendeel: P.W. de Zeeuw, 'Dialect van 's-Gravendeel', in: J.E. de Rooy e.a.
(red.), 1593 's-GravendeeI1993. Uit de geschiedenis van het dorp aan de Kil,
Stichting Jubileumboek 's-Gravendeel, 1993, 152-161.
Haarlem: B. van den Berg, 'Enkele gegevens betreffende de Haarlemse volks
taal in vroegere eeuwen', in: Taal en Tongval 13, 1961, 196-204.
Hendrik Ido Ambacht: A. de Zeeuw, 'Een bloemlezing uit het Ambachts dia
led, in: Swindregt were 4, 1990, 1,31-35; 4, 1990,2,30-35.
Katwijk: G.S. Overdiep, m.m.v. C. Varkevisser, De volkstaal van Katwijk aan
Zee, Antwerpen & 's-Hertogenbosch, 1940.
Katwijk: G.S. Overdiep, m.m.v. C. Varkevisser, voor de druk bezorgd door
G.A. van Es, Woordenboek van de volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwer
pen, 1949. Facsimile-uitgave: Katwijk, Van den Berg, 1987.
117
zuid-iiolleutds
Katwijk: Carel Leendert de Vink, Dialect en dialectverandering in Katwijk aan
Zee, dissertatie Leiden, 2004. Katwijk: Leendert de Vink, Kleine grammatica van het Katwijks: voor iedereen
die het dialect wil spreken en schrijven, met een woordenlijst, Primavera Pers, 2004.
Krimpenerwaard: Elisabeth van Duyvendijk, Van dijkstieren, hiepjanzers en
andere kluiveduikers, Schoonhoven, Historische Encyclopedie Krimpener-
waard, 1997. Krimpenerwaard: Nelie van der Ent, Van ijzendijkers, rujpnaarzen en andere
minne breiers, Schoonhoven, Historische Encyclopedie Krimpenerwaard,
1990. Leiden: J.W. de Vries e.a., 'De slot-t in consonantclusters te Leiden: een
sociolinguïstisch onderzoek', in: Forum de Letteren 15, 1974, 235-249. Leiden: Dick Wortel, Leids, Den Haag, Sdu Uitgevers, 2002. Oud-Beierland: A. Opprel, Het dialect van Oud-Beierland, 's - Gravenhage,
1896.
Oud-Beierland: L. Verhoeff, `Volkskunde van Oud-Beierland', in: Neerlands Volksleven 14, 1964, 297-344.
Rotterdam: Marc van Oostendorp, Rotterdams, Den Haag, Sdu Uitgevers, 2002.
Scheveningen: Dirkje Roeleveld, De Scheveningse woordenschat. Dialect van een vissersdorp, 's-Gravendeel, Robbemond i.s.m. boekhandel D. den Dulk,
Scheveningen, 1986. Scheveningen: Piet Spaans, De spreektaal van de Scheveningse kustbewoners, te
verschijnen in 2004.
Schiedam: Paul Feelders, 'Van gistkladder en ouwetijer. Iets over het Schie-damse dialect', in: Scyedam 17, 1991, 4 - 15.
Sliedrecht: R. van den Berg, `Baggertaal op drift: Enige aspekten van dialekt-
verandering in het Sliedrechts', in: Taal en Tongval 36, 1984, 55-66.
Sliedrecht: Oudheidkundige Vereniging Sliedrecht, Waffere momme?, Slie-
drecht, 1998.
Vlaardingen: C. van Bree, Tariatie en verandering in het Vlaardings', in:
Voortgang. Jaarboek voor de neerlandistiek 11, 1990, 217 -242.
Vlaardingen: Cor van Bree, (Vlaardingse woorden', in: Taal en Tongval 46,
1994, 33-46.
118
zuUt-Ho/Uutdç
Katwijk: Carel Leendert de Vink, Dialect en dialectverandering in Katwijk aan
Zee, dissertatie Leiden, 2004.
Katwijk: Leendert de Vink, Kleine grammatica van het Katwijks: voor iedereen
die het dialect wil spreken en schrijven, met een woordenlijst, Primavera
Pers, 2004.
Krimpenerwaard: Elisabeth van Duyvendijk, Van dijkstieren, hiepjanzers en
andere kluiveduikers, Schoonhoven, Historische Encyclopedie Krimpener
waard, 1997.
Krimpenerwaard: Nelie van der Ent, Van ijzendijkers, nijpnaarzen en andere
minne breiers, Schoonhoven, Historische Encyclopedie Krimpenerwaard,
1990.
Leiden: J.W. de Vries e.a., 'De slot-t in consonantclusters te Leiden: een
sociolinguïstisch onderzoek', in: Forum de Letteren 15, 1974,235-249.
Leiden: Dick Wortel, Leids, Den Haag, Sdu Uitgevers, 2002.
Oud-Beierland: A. Opprel, Het dialect van Oud-Beierland, 's-Gravenhage,
1896.
Oud-Beierland: L. Verhoeff, 'Volkskunde van Oud-Beierland', in: Neerlands
Volksleven 14, 1964,297-344.
Rotterdam: Marc van Oostendorp, Rotterdams, Den Haag, Sdu Uitgevers,
2002.
Scheveningen: Dirkje Roeleveld, De Scheveningse woordenschat. Dialect van een vissersdorp, 's-Gravendeel, Robbemond i.s.m. boekhandel D. den Duik,
Scheveningen, 1986.
Scheveningen: Piet Spaans, De spreektaal van de Scheveningse kustbewoners, te
verschijnen in 2004.
Schiedam: Paul Feelders, 'Van gistkladder en ouwetijer. Iets over het Schie
damse dialect', in: Scyedam 17, 1991,4-15.
Sliedrecht: R. van den Berg, 'Baggertaal op drift: Enige aspekten van dialekt
verandering in het Sliedrechts', in: Taal en Tongval 36, 1984, 55-66.
Sliedrecht: Oudheidkundige Vereniging Sliedrecht, Waffere momme?, Slie
drecht, 1998.
Vlaardingen: C. van Bree, 'Variatie en verandering in het Vlaardings', in:
Voortgang. Jaarboek voor de neerlandistiek 11, 1990, 217 -242.
Vlaardingen: Cor van Bree, 'Vlaardingse woorden', in: Taal en Tongval 46,
1994,33-46.
118
zuUt-Ho/Uutdç
Katwijk: Carel Leendert de Vink, Dialect en dialectverandering in Katwijk aan
Zee, dissertatie Leiden, 2004.
Katwijk: Leendert de Vink, Kleine grammatica van het Katwijks: voor iedereen
die het dialect wil spreken en schrijven, met een woordenlijst, Primavera
Pers, 2004.
Krimpenerwaard: Elisabeth van Duyvendijk, Van dijkstieren, hiepjanzers en
andere kluiveduikers, Schoonhoven, Historische Encyclopedie Krimpener
waard, 1997.
Krimpenerwaard: Nelie van der Ent, Van ijzendijkers, nijpnaarzen en andere
minne breiers, Schoonhoven, Historische Encyclopedie Krimpenerwaard,
1990.
Leiden: J.W. de Vries e.a., 'De slot-t in consonantclusters te Leiden: een
sociolinguïstisch onderzoek', in: Forum de Letteren 15, 1974,235-249.
Leiden: Dick Wortel, Leids, Den Haag, Sdu Uitgevers, 2002.
Oud-Beierland: A. Opprel, Het dialect van Oud-Beierland, 's-Gravenhage,
1896.
Oud-Beierland: L. Verhoeff, 'Volkskunde van Oud-Beierland', in: Neerlands
Volksleven 14, 1964,297-344.
Rotterdam: Marc van Oostendorp, Rotterdams, Den Haag, Sdu Uitgevers,
2002.
Scheveningen: Dirkje Roeleveld, De Scheveningse woordenschat. Dialect van een vissersdorp, 's-Gravendeel, Robbemond i.s.m. boekhandel D. den Duik,
Scheveningen, 1986.
Scheveningen: Piet Spaans, De spreektaal van de Scheveningse kustbewoners, te
verschijnen in 2004.
Schiedam: Paul Feelders, 'Van gistkladder en ouwetijer. Iets over het Schie
damse dialect', in: Scyedam 17, 1991,4-15.
Sliedrecht: R. van den Berg, 'Baggertaal op drift: Enige aspekten van dialekt
verandering in het Sliedrechts', in: Taal en Tongval 36, 1984, 55-66.
Sliedrecht: Oudheidkundige Vereniging Sliedrecht, Waffere momme?, Slie
drecht, 1998.
Vlaardingen: C. van Bree, 'Variatie en verandering in het Vlaardings', in:
Voortgang. Jaarboek voor de neerlandistiek 11, 1990, 217 -242.
Vlaardingen: Cor van Bree, 'Vlaardingse woorden', in: Taal en Tongval 46,
1994,33-46.
118
Literatuur over itzt Zuid-HoMuults
Westland: J.G. de Ridder, Uit de geschiedenis van het Westland, 2e herz. druk, Den Haag, Kruseman, 1979.
Westland: Manita Knoop, 'au is goud'. Typisch tuinbouwtaal uit het West-
land, Naaldwijk, Stichting Public Relations Westland, 1989.
Zandvoort: B. van den Berg, Het dialect van Zandvoort en zijn plaats in de
Hollandse dialecten, Amsterdam, 1959.
Zoetermeer: A.C.M. Goeman, Klank- en Vormverschijnselen van het Dialect
van Zoetermeer, P.J. Meertens - Instituut, Amsterdam, 1984.
Zoetermeer: J. van der Spek (red.), Zoetermeers woordenboek, Historisch Genootschap Oud Soetermeer, 1981.
119
Westland: J.G. de Ridder, Uit de geschiedenis van het Westland, 2e herz. druk,
Den Haag, Kruseman, 1979.
Westland: Manita Knoop, 'Dat is goud: Typisch tuinbouwtaal uit het West
land, Naaldwijk, Stichting Public Relations Westland, 1989.
Zandvoort: B. van den Berg, Het dialect van Zandvoort en zijn plaats in de Hollandse dialecten, Amsterdam, 1959.
Zoetermeer: A.CM. Goeman, Klank- en Vormverschijnselen van het Dialect
van Zoetermeer, P.J. Meertens-Instituut, Amsterdam, 1984.
Zoetermeer: J. van der Spek (red.), Zoetermeers woordenboek, Historisch
Genootschap Oud Soetermeer, 1981.
119
Westland: J.G. de Ridder, Uit de geschiedenis van het Westland, 2e herz. druk,
Den Haag, Kruseman, 1979.
Westland: Manita Knoop, 'Dat is goud: Typisch tuinbouwtaal uit het West
land, Naaldwijk, Stichting Public Relations Westland, 1989.
Zandvoort: B. van den Berg, Het dialect van Zandvoort en zijn plaats in de Hollandse dialecten, Amsterdam, 1959.
Zoetermeer: A.CM. Goeman, Klank- en Vormverschijnselen van het Dialect
van Zoetermeer, P.J. Meertens-Instituut, Amsterdam, 1984.
Zoetermeer: J. van der Spek (red.), Zoetermeers woordenboek, Historisch
Genootschap Oud Soetermeer, 1981.
119
- Wie luste er een bo"echie pap?
- Wwaer benne ze saeves nog in 't wwaeter ewweest?
- Waer gaet men tannissen met kan nissen?
- Wanneer ben je kreen op arepels?
Kun je voor Zuid-Holland (tussen IJ en Haringvliet) spreken van dialect?
Door historische oorzaken lijkt het dialect erg op het Standaardnederlands. Het oude Zuid-Hollands is alleen nog maar in resten bewaard. Het moderne
Zuid-Hollands verschilt vooral in allerlei klanknuances van de standaardtaal. Aan beide vormen van Zuid-Hollands wordt aandacht besteed. Daar
naast ook aan het zogeheten geaffecteerde oftewel bekakte Nederlands.
Klanken, woordvormen, zinsvormen en woorden komen aan de orde: meisie,
maisie, mèèsie, maasie; bordje, bordjie. borrechie; nou hope-me maar datte
me ... ; ik heb pijn in m'n been (als je je voet bedoelt). Daarnaast is er ook nog
bree001 zuid01
Zuid-Hollands
Cor van Bree(1932) was tot aan ziji emeritaat hoogleraar in de historische taalkunde en taalvariatie van het Nederlands aan de Universiteit Leiden.
www.taalinstadenland.nl
ruimte voor literatuur in en over het Zuid-Hollands.
201818_048
UITGEVERS