syllabus collegereeks introductie kunstgeschiedenis · collegereeks introductie kunstgeschiedenis...
TRANSCRIPT
syllabus
Collegereeks Introductie Kunstgeschiedenis
Collegereeks Introductie KunstgeschiedenisVan de Griekse oudheid tot Moderne Kunst
Vincent van Gogh, Amandelbloesem, 1890, Van Gogh Museum (Vincent van Gogh Stichting)
IntroductieKunstgeschiedenisVan de Griekse oudheid tot Moderne Kunst
Vincent van Gogh, Amandelbloesem, 1890, Van Gogh Museum (Vincent van Gogh Stichting)
2 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Vincent van Gogh, Amandelbloesem, 1890, Van Gogh Museum (Vincent van Gogh Stichting)
Introductie Kunstgeschiedenis
Van de Griekse oudheid tot Moderne Kunst
3 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
inhoudsopgave
Hoofdstuk 1: Pre-griekse en griekse kunst p. 4
Hoofdstuk 2: Etruskische en romeinse kunst p. 6
Hoofdstuk 3: Vroegchristelijke en byzantijnse kunst p. 9
Hoofdstuk 4: Kunst van de vroege middeleeuwen p. 12
Hoofdstuk 5: Gotiek p. 15
Hoofdstuk 6: Renaissance en maniërisme p. 18
Hoofdstuk 7: Barok en rococo p. 22
Hoofdstuk 8: Romantiek p. 25
Hoofdstuk 9: Kunst na 1850 p. 28
Hoofdstuk 10: Twintigste-eeuwse kunst en architectuur p. 32
bijlagen: Literatuurlijst p. 37
COLOFONUitgave: Vrije Academie | Kunst & Cultuur
© copyright Juni 2011
Disclaimer: informatie en afbeeldingen uit deze uitgave mogen niet zonder
toestemming van de Vrije Academie gebruikt of verspreid worden.
www.vrijeacademie.nl
4 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Hoofdstuk 1: Pre-Griekse en Griekse kunst
InleidingDe Europese cultuur heeft haar belangrijkste wortels in de Griekse en Romeinse be schaving. Deze
invloed is tot op de dag van vandaag merkbaar in de politiek, recht spraak, weten schap en de kunst.
De Griekse beschaving laat men over het algemeen beginnen rond het jaar 1000 v.Chr. Lang
voor die tijd leefden er echter al mensen in dit gebied rond de Aegeïsche zee die sporen van een
zekere bescha vings vorm hebben achtergelaten.
Pre-Griekse beschavingenOp de Cycladische eilanden vestigde zich van 2600 tot 1100 jaar v.Chr. (van het begin van de
bronstijd tot in de vroege ijzertijd) een eenvoudige gemeenschap die leefde van de zeehandel.
Zij maakte uitzon der lijke marmeren beeld en, in grootte variërend van circa 10 centimeter tot
levens groot. Deze beelden stelden vermoedelijk vruc htbaarheidsgo din nen voor.
Op Kreta is sprake van een hoogstaande cultuur vanaf circa 2000 tot 1300 v.Chr. Deze minoïsche
cultuur is genoemd naar koning Minos van Kreta. De Kretenzers bouwden hun steden rond een
paleisachtig complex met meerdere verdiepin gen, waarvan Knossos het bekendst is. Blijkbaar
vreesde men geen gevaar van buitenaf, want de steden en paleizen hadden geen verdedigingswerken.
De minoïsche kunst maakt een speelse en vrolijke indruk. Vazen zijn met plant- en diermotieven
versierd en op de paleismuren zijn scènes van optochten en acrobaten aangebracht.
Op het Griekse vasteland bestaat van circa 1600 tot 1100 v.Chr. de Myceense cultuur, genoemd
naar de eerste vindplaats Mycene (Peloponne sos). Deze cultuur vertoont over een komsten met
de minoïsche, maar ook opvallende verschillen. Men woonde in goed verdedigbare burchten
met een paleiscom plex in het centrum. Ook Myceense gebruiks voorwerpen zijn versierd met
plant- en diermo tieven, maar deze hebben een agressiever karakter dan de minoïsche.
GRIEKSE KUNST (1000- ca. 150 v.Chr.)
InleidingTegen 1100 v. Chr. trekt een aantal stammen, waaronder Doriërs en Ioniërs vanuit het noorden
het Griekse schiereiland binnen. Zij maken een eind aan de Myceense cultuur. De Doriërs
Knossos
5 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
verspreiden zich over het Griekse vasteland, de Ioniërs over de Aegeïsche eilanden en Klein-
Azië. Beide stammen zullen in de komende eeuwen de Griekse bescha ving vormen.
De Grieken zijn met elkaar verbon den vanwege hun overeen komst in geloof en taal, maar ze
leven in afzonderlijke leefge meen schap pen, de zoge naamde stadstaten. In de achtste eeuw
v.Chr. ontstaan in de meeste steden voed selpro blemen. Daarom wijken grote bevolkingsgroe-
pen uit naar nieuwe streken om er Griekse koloniën te stichten. Vooral in zuid-Italië, Sicilië en
Klein-Azië worden nieuwe nederzettingen geves tigd. Dankzij deze kolonisa ties verspreidt de
Griekse cultuur zich over het hele Middel landse Zeegebied.
De geometrische en oriëntaliserende tijd (800-650 v.Chr.)Tussen 800 en 650 v.Chr. wordt de basis gelegd voor de Griekse cultuur. Uit deze tijd kennen
wij alleen beschilderd keramiek en kleine beeld jes. Van de architectuur is niets overgeble ven
omdat het bouwmateriaal be stond uit hout en leem.
Aanvankelijk beschildert men gebruiksaardewerk met zwarte banden. De geometrische
stijl laat zien hoe die banden steeds ingewikkelder worden met zigzagpatronen, meanders,
ruitvormi ge motieven en concentrische cirkels. Deze patronen zijn volledig abstract totdat
rond 800 v. Chr. kleine schematische mens- en dierfiguren hun intrede doen (dipylon-vaas).
Tussen ca. 725 en 650 v. Chr. nam de Griekse kunst veel oos terse ideeën en motie ven over en ontstaat
de zogenaamde oriëntaliserende stijl. Op de vazen verschij nen typisch oosterse fabeldieren,
spiraalvormen, ineengestren gelde banden, rozetten en palmetten. De stijl is los en speels.
Archaïsche kunst (650-480 v.Chr.)Omstreeks 650 v. Chr. ontstaat de sculptuur van kalksteen en marmer. Deze sculptuur verbeeldt
mensfiguren: van top tot teen en in een stramme houding. De beelden zijn blokvormig
met slechts weinig anatomische details. Het manne lijke type, ‘kouros’, en zijn vrouwe lijke
pendant, ‘kore’, hebben beide de zogenoemde archaï sche glimlach.
Rond de zesde eeuw beschilderen de Grieken hun vazen met grote zwarte figuren tegen een
rode kleikleurige onder grond. De tails, zoals de gelaatsuitdrukking, plooival en anatomie,
worden met inge kraste lijnen aangegeven. Deze stijl wordt zwartfigurig genoemd.
In de archaïsche periode ziet ook de monu menta le Griekse tem pel architec tuur het licht. De
oudste Griekse bouwordes zijn de Dorische en Ionische. De Dorische orde is robuust en heeft
een korte en eenvou dige zuil. Boven de zuilen loopt een rand met afwisselend trigliefen en
meto pen die versierd zijn met reliëfs. De Ionische orde is eleganter en heeft boven de zuilenrij
een door lopend fries met reliëfs. Aan de voor- en achterzijde van beide ordes bevinden zich als
dakafslui ting driehoekige frontons. Deze bevat ten vaak reliëfs of vrijstaan de godenbeelden.
De klassieke periode (480-400 v.Chr.)In deze periode bereikt de Griekse beschaving haar
hoogtepunt. In de beeldhouwkunst sluiten lichaamsdelen
steeds vloeiender op elkaar aan. Om het beeld minder stijf te
doen lijken, wordt het lichaams gewicht op een standbeen
geplaatst waarbij het andere been losjes voor het li chaam
staat. De heup- en schouder partij komen schuin ten opzich-
te van elkaar te staan. Deze pose heet de contra posto.
In de vijfde eeuw v.Chr. worden er voor het eerst ook grote
bronzen beelden gegoten (‘de Wagen men ner’). Men ontdekt
snel dat in brons allerlei houdingen mogelijk zijn. De meeste
Griekse bronzen zijn in de loop van de eeuwen omge smol-
ten. Van de meeste beelden hebben de Romeinen echter
marmeren kopieën gemaakt. Zo hebben we toch een idee van
het werk van enkele beeldhouwers uit deze Griekse gouden
eeuw, zoals de ‘Discobolos van Myron’ (discuswerper) en de
‘Doryphoros van Polykleitos’ (speerdrager) .
Myron, Discobolos,
5de eeuw v.Chr
6 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Door een behoefte aan een fijnere detaillering maakt in de vaasschil derkunst de zwartfigurige
tech niek plaats voor de roodfigu rige, waarbij de vormen worden uitgespaard tegen een
zwartgemaakte achtergrond.
In de klassieke periode is Athene de toonaangevende stad. Hier begint, na de verwoesting door
de Perzen in 480 v.Chr., de wederopbouw van de Akropo lis. Het belangrijkste gebouw is het
Par thenon, gewijd aan de stadsgodin Athena. Het klassieke Griekse streven naar harmonie en
perfectie in maat en vorm is bij deze tempel goed waar neem baar.
Hellenistische kunst (ca. 400 tot 150 v.Chr.)Deze periode begint met de veroveringen van Alexander de Grote. Zijn stichting van een
wereldrijk had grote invloed op de verbrei ding van de Griekse kunst. Oosterse steden als
Alexan drië in Egypte, Antiochië in Syrië en Perga mon in Klein-Azië komen binnen de reikwijdte
van de Griek se beschaving. Deze internationale fase noemen we hellenisti sch, naar haar
bakermat Griekenland (Hellas).
Een bekend voorbeeld van hellenistische kunst is het Perga mon-altaar. Het beeld houwwerk is
sterk dramatisch: alles is gevuld met bewegingen. Maar hier ontbreekt de harmo nie en verfij-
ning die kenmerkend is voor de Griekse beeld houw kunst.
Ook de architectuur transformeert in deze periode. De eenvoudige vormen van de Dorische
stijl en de lichte gratie van de Ionische zijn niet meer voldoen de. De voorkeur gaat uit naar de
weelderige Korinthi sche zuilvorm die in de vierde eeuw is ontstaan en vernoemd naar de rijke
koopstad Korinthe.
Omstreeks 150 v.Chr. veroveren de Romeinen Griekenland en komt de Griekse cultuur onder
Romeinse invloed te staan.
Hoofdstuk 2: Etruskische en Romeinse kunst
Inleiding Vanaf ongeveer 800 v.Chr. leeft in het huidige Italië een aantal volken, waarvan de Etrusken
en Latijnen de belang rijkste zijn. Beide volken komen in aanraking met de Griekse cultuur
dankzij de handelsexpansie van de Griekse kolonisten in het Middellandse Zeegebied.
De EtruskenHet Etruskische volk is vanaf de zevende tot in de vijfde eeuw v.Chr. het machtig ste volk van
Italië. Via intensief handelsverkeer komen de Etrusken al vroeg in contact met verschillende
culturen rond het Middellandse Zeege bied. Ze leven in stadstaten die in tijden van nood
verbonden met elkaar sluiten. Elke stad is echter in sterke mate zelfstandig en de kunstvormen
verschillen sterk per stad.
De bouwordes
7 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Etruskische Kunst (ca. 750-200 v.Chr.)De Griekse invloed op de Etruskische kunst is zo groot dat hierin zelfs dezelfde ontwikkelings-
fasen te herkennen zijn, te weten: de oriëntali serende, archaïsche, klassieke en Hellenistische
periode. Wel lopen de Etrusken steeds circa vijftig jaar achter
op de Grieken. De Griekse invloed is vooral goed te zien in de
muurschilder kunst van de graven in Tarquinia, boven Rome.
De aandacht voor de natuur en de ongedwon gen vro lijkheid
van de afgebeelde scènes zijn hierbij de typisch Etrus ki-
sche elementen. Via de Griekse vazen, die in groten getale
geïmpor teerd werden in Etrurië, zijn de Etrusken ook bekend
met de figuren van de Griekse mytholo gie.
De Etrusken werkten veel met terracotta. Beelden en reliëfs
in dit materiaal dienden als decoratie voor tempels. Be roemd
zijn de godenbeelden uit de stad Veii (o.a. ‘de Apollo’, ca. 520
v.Chr.)
Ook waren de Etrusken zeer bekwaam in het fabriceren van
metalen voor werpen. De Etruskische goudbewerkingstechniek
is eeuwenlang onover troffen gebleven.
Op het gebied van de architectuur zijn de Etrusken waardige
voorlo pers van de Romeinen. Ze bouwden de typisch Italiaanse
tempel op een hoog podium met aan één van de korte zijden
een hoge trap die toegang geeft tot de cella. Daarnaast zijn de
Etrusken de uitvinders van het tongewelf (Porta Augusta, 2de
eeuw v.Chr., te Perugia).
De RomeinenDe oorspronkelijk Latijnse stadstaat Rome wordt vanaf het midden van de achtste eeuw
v.Chr. geregeerd door Etruski sche koningen. Als de laatste koning rond 500 v.Chr. verdre ven
wordt en de stad een republi keinse staatsvorm krijgt, ver overen de Romeinen één voor één de
overige stad staten van het Italiaanse schiereiland.
In 27 v.Chr. breekt de keizertijd aan. Door de grote omvang is het Romeinse rijk echter moeilijk
te besturen en het brokkelt vanaf de vierde eeuw snel af. In 476 nemen de barbaren Rome in en
dit betekent het einde van het Romeinse Rijk in West-Europa.
Romeinse kunstDe Romeinse kunst is sterk beïnvloed door zowel de Etruski sche als de Griekse cultuur. Van
de Etrusken neemt men de tempel bouw en stads planning over, van de Grieken de bouwordes
(Fortuna Virilis-tempel te Rome). Andere navolgingen zijn te traceren in de Romeinse por tret-
bustes waarin de Etruskische interesse voor het menselijk hoofd wordt gecom bineerd met
het laat-helle nistische realisme.
Republikeinse kunst (ca. 510-27 v.Chr.)Vooral in deze tijd maken de Romeinen de bovengenoemde realistische portretbustes. De
bustes hadden voornamelijk de functie om familie stambomen te eren en verheerlijken.
Romeinse huizen en tempels worden in deze periode voorzien van prachtige mozaïekvloeren
in de Griekse stijl (Alexandermozaïek, Pompeii, ca. 1ste eeuw v.Chr.).
De Romeinse architectuur maakt ten tijde van de Republiek belang rijke ontwik kelingen
door. Het door de Etrusken ontwikkelde tonge welf krijgt een ruimere toepassing. Er ontstaan
kruisgewel ven en koepels die de bouw kunst revolutionair veranderen. De Romeinen werken
veelvuldig met boogconstructies, onder andere bij de bekende aquaducten die dichtbevolkte
steden van drink water moesten voorzien.
Apollo van Veii,
ca. 520 v.Chr.
8 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Kunst van het Keizerrijk (27 v.Chr.-4de eeuw n.Chr.)Onder het bewind van de keizer komt de kunst voor het eerst in de westerse geschiedenis
in dienst van de staat te staan. De officieel gedicteerde stijl dient op de eerste plaats ter
verheerlijking van de keizer, zijn familie en bepaalde heroï sche feiten. De standbeelden zijn
vaak statisch en hebben uitsluitend de bedoe ling de afgebeelde persoon imposant en heroïsch weer
te geven. Van grotere artis tieke waarde zijn de reli ëfwerken met vaak realisti sche en verhalende
scènes, zoals de Ara Pacis te Rome (ca. 10 v.Chr.) en de Zuil van Trajanus (ca. 110 n.Chr.).
Door de opgraving van Pompeii hebben we ook een goed beeld van de Ro meinse muurschilder-
kunst. Bijna elk huis in de stad was versierd met muurschilderingen. Alles wat er maar ge-
schilderd kon worden, is in Pompeii terug te vinden: van stillevens en mythologische
voor-stellingen tot dieren en land schappen. Onder de keizers zijn imposante bouwwerken
vervaar digd. Op grote schaal verrezen tempels, fora (markt pleinen), triomf bogen en basili ca
(hallen). Voor het vertier van het volk
werden are na’s, circus sen, theaters
en termencomplexen (bad huizen) ge-
bouwd. Techni sche verworvenhe den als
de rondboogconstructie, het tongewelf
en de koepelconstructie werden voor
het eerst groot schalig toegepast in het
Colosseum (ca. 80 na Chr.) en Panthe on
(ca. 120 na Chr.), beide te Rome.
Als het Romeinse Rijk in de derde eeuw
n.Chr. in moeilijk heden raakt, heeft dat
ook effect op het artistieke klimaat.
Er worden nog wel indrukwekkende
architectonische werken uitgevoerd,
zoals de Termen van Diocletianus (ca.
300 n.Chr.) en de Basilica van Maxentius
(ca. 310 n.Chr.), maar over het algemeen
is het tij aan het keren.
De beeldhouwkunst toont duidelijk gro-
vere contouren. Bij de Boog van
Constantijn (ca. 310 n.Chr.) is het rea-
lisme van weleer vervan gen door sche-
matische en starre reliëfs. Het is een
vooruitwijzing naar de vroegchristelijke
kunst.
Ara Pacis, Rome,
ca. 10 v.Chr
Pantheon, Rome,
ca. 120 n.Chr.
Boog van Constantijn,
Rome, ca. 310 n.Chr.
9 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Hoofdstuk 3: Vroegchristelijke en Byzantijnse kunst
InleidingIn de eerste eeuw na Christus verspreidt het christendom zich over het hele Middellandse
Zeegebied, dat beheerst wordt door de Romei nen. Deze zijn over het algemeen vrij tolerant
ten opzichte van vreemde godsdiensten, maar ze vervolgen de christenen. De christelijke leer
is op belangrijke punten namelijk gericht tegen de Romeinse staatsinrich ting en godsdienst
waarin het verplicht is de keizer de vereren. Hierdoor kunnen de eerste christenen hun
godsdienst niet openlijk belijden.
Als aan het begin van de vierde eeuw het christendom is uitge groeid tot een hecht georganiseerde
beweging en het Romeinse Rijk te kampen heeft met vele problemen, besluit Constantijn de
Grote in 313 met het Edict van Milaan het christendom als godsdienst te gedogen.
Constantijn de Grote verplaatst omstreeks 330 de hoofd stad van het Romein se Rijk naar
Byzanti um in het oosten, dat onder de naam Constan tinopel zal uitgroeien tot het nieuwe
economi sche en artistieke cen trum.
Aan het einde van de vierde eeuw valt het Romeinse Rijk definitief uiteen in het West-Romein-
se Rijk, met Rome en later Ravenna als hoofd stad, en het Oost-Romeinse Rijk (Byzantium),
met Constantinopel als cen trum. In 476 verove ren de Barbaren Rome en daarmee houdt het
West-Romeinse Rijk op te bestaan. Byzanti um gaat pas in 1453 definitief ten onder, wanneer
Con stanti nopel in handen van de Turken valt. Gedurende duizend jaar is Byzantium het meest
welva rende land van het Europe se continent.
Vroegchristelijke kunst (ca. 200-500 n.Chr.)De oudste uitingen van christelijke kunst zijn vooral te vinden in de schilde ringen in de
cata comben van Rome. Van oorsprong Romein se en Griekse vormen werden vertaald naar
chris telijke symbolen. Zo komt het beeldtype van Christus als goede herder sterk overeen
met de mythologi sche figuur van Orpheus. Naast sporadisch beeldhouwwerk bestaat de
vroegchristelijke kunst voornamelijk uit deze eenvoudige muurtekenin gen.
Zodra de christelijke religie in de vierde eeuw niet langer verboden is, verandert er veel.
De kunst wordt rijker en erft veel van de artistieke nala tenschap van het Romeinse Rijk.
Daarnaast blijft de christelijke symboliek gehand haafd. De typisch Romeinse sarcofaag
wordt nu bijvoorbeeld versierd met chris telijke motieven.
Onderaardse grafkamer
in het complex van de
St. Sebastiaan, Via Appia,
Rome
10 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Om bijeenkomsten te kunnen houden voor grote groepen christe nen ontstaat er behoefte
aan geschikte ruimtes. De oude tempels zijn daarvoor te klein en te zeer verbonden met de
heidense cultus. Geschikter is de Romeinse markt hal: de basilica. De basili cavorm, een recht-
hoe kig gebouw verdeeld in drie of meer schepen met een ver hoogd dak in het middendeel,
wordt het prototype voor de chris telijke kerkbouw.
Voor kerken die als mauso leum (grafkerk) dien den, werd de v o o r k eur ge geven aan een cen-
traal bouw, zoals het mauso leum van Cons tanza te Rome en het mausoleum van Galla Pla cidia
te Ra venna (beide ca. 350).
De muren worden niet meer met eenvoudige teke ningen versierd maar met mozaïeken van
tesse rae, stukjes gekleurd glas.
Byzantijnse kunst (395-1453)Keizer Justinianus (527-565) heeft het Byzantijnse Rijk machtig en stabiel gemaakt. Ook gaf
hij opdracht aan grootse bouwprojecten in Con stanti nopel. Speling van het lot wil echter
dat de mooiste monumenten uit deze periode niet in Constantinopel bewaard zijn geble ven,
maar juist op Itali aans grondgebied te vinden zijn, met name in Ravenna, de voornaamste
Byzantijnse vesting in Italië. De belang rijkste kerk uit deze tijd is de San Vitale (526-47). De
kerk is achthoeki g en het interieur heeft dankzij de bogenrij en centrale koepel een bijzondere
ruimtelij ke werking. Beroemd zijn de absismozaïeken van Justinianus en zijn vrouw Theodo-
ra met hun gevolg. In deze mozaïeken zien we het Byzantijnse ideaal van lange gestal ten met
grote ogen en het vermijden van iedere aardse dimensie. Om een onaards effect te bereiken
zijn in de achtergrond goud kleurige tesserae gebruikt. Stilistisch komen de mozaïeken sterk
overeen met de icoonschil derkunst.
Het belangrijkste monument dat in het oosten bewaard is gebleven is de Hagia Sophia
(Heilige Wijsheid) in het huidige Istanbul, voorheen Constantino pel. Dit architecto-
nische hoogtepunt werd in opdracht van Justinia nus tussen 532 en 537 gebouwd door twee
architecten: Anthemius van Tralles en Isido rus van Milete. Deze van oorsprong wiskun digen
hebben de twee gangbare christelijke kerkvormen samengevoegd in één ge bouw. Net als bij
een basiliek ligt het accent op de lengte-as, maar het geheel is met een aan de centraalbouw
ontleend koepeldak bekroond.
Hagia Sophia,
Istanbul, 532-537
11 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
De grootste en weelderigst geornamenteerde kerk uit een latere bloeiperiode van de
Byzantijnse stijl is de San Marco in Venetië (aanvang bouw 1063). De San Marco heeft een
Grieks kruis als grondplan met een koepel op elke arm. Het interieur bevat rijke mozaïeken
die de kerk zijn grote artis tieke status verlenen.
De ontwikkeling van de beeldhouw- en schilderkunst werd echter abrupt verstoord door
de Byzantijnse beeldenstrijd. Deze
begon met het Keizerlijk Edict
van 726, waarin het maken van
religieuze beelden verboden werd.
Deze strijd, die meer dan honderd
jaar duurde, verdeelde de bevolking
in twee kampen. De iconoclasten
(tegenstanders van iconen/afbeel-
dingen), hoofdzakelijk in het ooste-
lijke deel van het rijk, wilden dat
de religieuze kunst zich beperkte
tot abstracte symbolen en vormen.
De iconodu len (iconenvereerders)
hadden vooral aanhang in het
westelijke deel van het rijk. De
keizer heeft zijn edict niet in het
hele rijk kunnen afdwingen, iets wat
misschien het einde van de Byzan tijnse religieuze kunst had kunnen betekenen. Nu was de
productie van de Byzantijnse beeld houw- en schilderkunst wel sterk verminderd, maar ze is
nooit volledig gestaakt. Na de overwinning van de iconodulen (843) was ze snel hersteld en in
staat om de westerse kunst sterk te beïnvloeden.
Doorsnede van de
Hagia Sophia, 532-537
San Marco, Venetië,
vanaf 1063
12 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Hoofdstuk 4: kunst van de vroege middeleeuwen
InleidingDe term ‘middeleeuwen’ duidt op een tussenperiode, namelijk de tijd tussen de val van het
West-Romein se Rijk en het begin van de renaissance, die voor West-Europa een nieuwe tijd
inluidt. De middeleeuwen beginnen ruwweg rond 500 en eindigen omstreeks 1500.
Veel van wat het Romeinse Rijk had opgebouwd werd in de vijfde eeuw door de Longobarden
ver woest. In de twee daaropvolgende eeuwen wordt een groot deel van Europa geteisterd door
een heftige onrust vanwege de volksverhuizingen. De christelijke religie raakt overwoekerd
door de heidense leer van Barbaarse stammen. Een kleine groep geestelijken trekt zich terug
in het relatief rustig gebleven Ierland en Engeland. Rond 700, als de Karolingische koningen
de orde hebben hersteld, keren de monni ken terug naar het vasteland om de heidense volken
en stam men tot het christen dom te bekeren. Kort daarna weten de pausen te Rome deze
nieuwe christe nen aan zich te binden en groeit de kerk uit tot de alles beheersende factor van
de middeleeuwse kunst, cul tuur en maatschappij.
De Keltische en Ierse stijl (ca. 500-700)De Keltisch-Germaanse stammen die het Romeinse Rijk waren binnengedrongen, voorzagen
al eeuwen hun bronzen wapens en andere metalen voorwerpen van abstracte dierpatronen.
Deze dierstijl beheerst de kunst van de vroege middeleeu wen. Naast brons worden in deze
periode ook goud, zilver, edelstenen en email gebruikt. Prach tige voor beelden van de dierstijl
zijn gevon den in het sche eps graf van Sutton Hoo (ca. 630) in Enge land.
Om het evangelie te kunnen verspreiden vervaardigden de Ierse monniken een groot aantal kopieën
van de bijbel. Ze besteedden daarbij veel aandacht aan de decoratieve versie ring die duidelijk
geïnspireerd is op de heidense dierstijl. Een blad van het Lindisfarne-evangeliarium (ca. 700) laat
een virtuoos raamwerk zien vol ingewikkeld vervlochten dieror namenten in prachtige kleuren.
Karolingische kunst (ca. 750-850)Karel de Grote (768-814) legde een nieuwe basis voor de kunstzinnige ontwikkeling van West-
Europa. Hij streef de ernaar de oudheid weer tot leven te brengen. Tijdens zijn eerste bezoeken
aan Italië had Karel de Grote kennis gemaakt met de architectonische monumenten uit het
tijdperk van Justi nianus in Raven na. Zijn eigen hoofdstad Aken moest de macht van het
keizer rijk op even indrukwek kende wijze uitstralen. Dit streven is in de Paleiskapel (790-805)
verwezenlijkt. De Karolingische kapel is bijna een exacte kopie van de San Vitale te Ravenna.
Buidelklep, Sutton Hoo,
ca. 630 n.Chr.,
British Museum, Londen
13 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Uitgezonderd de ronde centraalbouw van de Paleiskapel wordt in de Karolingische bouwkunst
de voor keur gegeven aan kerken in basi liekvorm. De plattegrond vormt een Latijns kruis
(kruis met een lange en een korte balk) en de lengte-as ligt precies op de west-oostrich ting.
De kerken zijn georiënteerd, dat wil zeggen op het oosten gericht, omdat daar, volgens de
bijbel, de verlossing vandaan zal komen. Deze Karolingische kerken hebben aan zowel de
oostkant als aan de westkant een koor en tevens twee dwarsbeu ken en twee vieringstorens.
Karel de Grote stimuleerde in belangrijke mate de studie van oude handschriften en het
kopiëren daarvan. In tegenstelling tot de Ierse manuscripten werden naast plant- en dier-
figuren ook heiligen en evange listen afgebeeld (Evangeliarium van bisschop Ebbo, ca. 840).
Niet alleen de pagina’s van de manuscripten werden met veel aandacht en zorg versierd, ook
boekbanden zijn rijk voorzien van decoraties in goud, email en edelstenen.
Ottoonse kunst (ca. 950-1050)Na de dood van Karel de Grote werd het rijk onder zijn zonen in drie delen verdeeld. In het
Duitse deel vestigde zich in de tiende eeuw de Ottoonse dynastie. Deze Saksische koningen
stelden een sterk centraal gezag in. De invloedrijkste van hen, Otto I, koesterde zelfs de
keizerlijke ambities van Karel de Grote. Hij zette daarmee de Karolin gische tradi tie voort en
legde de basis voor de ontwikke ling van de Romaanse kunst in Duits land.
Vooral de kerkbouw is in de Ottoonse periode van een hoog gehalte. De kerken krijgen aan
de west kant een tweede absis en lijken daarmee het spiegel beeld van de oost zijde. Bij de St.
Michaelskerk in Hildesheim (1010-1035) is deze symme trie goed te zien. Op de kruising van
midden schip en dwars schip worden zware vie rings torens gebouwd. Hiernaast komen vaak
hoge smalle traptorens te staan, zoals bij de St. Panta leon te Keulen (gewijd in 980).
In de Ottoonse periode wordt, in een tijd dat in Europa zelden een beeldhouwwerk het licht ziet,
een groot houten kruisbeeld gesneden. Het gaat hier om het Gero-kruisbeeld (ca. 975-1000)
in de Dom van Keulen. Het werk is monumentaal van omvang en uitgesneden in krachtige,
geronde vormen. Opvallend is de voorwaartse houding van het lichaam van de lijdende Christus,
waardoor de fysieke druk op armen en schouders voelbaar wordt voor de beschou wer.
De reliëfs die in dezelfde periode als het Gero-kruis voor de bronzen deuren van de crypte van de
St. Michaël in Hildesheim zijn ge maakt missen de monu mentaliteit van het Gero-kruisbeeld.
De gehele compositie doet denken aan de miniatu ren van de manuscripten, die ook in de
Ottoon se tijd veelvuldig worden vervaardigd en die sterk door de Byzantijnse schilderkunst
zijn beïnvloed. Toch wordt ook hier, in overeenstemming met het Gero-kruis, het verhaal met
een bewonderenswaardige directheid en grote expressi viteit verbeeld.
St. Michael, Hildesheim,
1010-1035
14 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Romaanse kunst (ca. 1050-1200)In deze tijd is het duidelijk geworden dat het christendom heeft gezege vierd. Het enthousiasme
hierover geeft aanleiding tot het maken van pelgrimstochten en later kruis tochten naar het
Heilige Land. De nieuwe contacten zorgen voor een opleving van de handel en hierdoor komt
de stedelijke economie weer op gang.
In de elfde eeuw ontstaat er in heel West-Europa, ondanks regio nale verschillen, voor het eerst
na de oudheid weer een gemeenschappelijke kunststijl: de romaanse.
Opvallend is de overal toenemende bouwactiviteit. In de kerkarchi tectuur vinden opmerkelijke
veranderingen plaats. Houten over kappingen worden vervangen door stenen gewel ven en de
buitenzij de wordt gedeco reerd met architecturale ornamen ten en beeldhouwwerk. Vooral
Frank rijk is rijk aan ro maan se architectuur, zoals de St. Sernin in Toulouse (1080-1120), een
ty pisch Franse pelgrims kerk. De plattegrond heeft de vorm van een Latijns kruis met aan de
westkant een pelgrims koor: een absis met omgang en straalkapellen. De overkapping wordt
gevormd door kruisgewel ven (twee kruisende tonge wel ven) boven de zijschepen en een
tongewelf met gordelbogen boven het middenschip. Om de enorme druk van dit grote tonge-
welf op te vangen, zijn aan de buitenzijde steunberen tussen de ramen geplaatst.
In de kathedraal van Durham (1093-1130) experimenteert men voor het eerst met het kruisgewijs
verbinden van de pij lers, zodat er een kruisribgewelf ontstaat. Het voor deel is dat de driehoekige
velden tussen de ribben van lichter materiaal gemaakt kunnen worden, waardoor de muurbe-
lasting minder groot is en de raamopper vlakten groter kunnen worden.
In Italië staat de romaanse bouwkunst onder directe in vloed van de oudheid. Bouwers verwerken
zuilengalerijen en bekleden de gevels met marmer, zoals het Baptiste rium te Florence (1060-1150)
en de gebouwen van het Campo dei Miracoli te Pisa (1063-1350).
Aanvankelijk hadden romaanse kerken een sober interieur. Pas rond 1100 worden sculpturale
elementen in samenhang gebracht met de architectuur. Vooral in Frankrijk zijn de timpanen van
de ingangs portalen met beeldhouwwerk versierd om de gelovigen bij het binnentreden van de
kerk tot lering en eerbied op te roepen. Bij de entree is vaak de figuur van Christus in combina-
tie met de apostelen of evangelistensym bolen uitge beeld. Een beroemd voorbeeld is het timpaan
van het middenpor taal van de St. Madeleine te Vézelay
(1120-1132). Een prachtig Laat ste Oordeel is te vinden in het
westelijk timpaan van de Kathedraal van Autun (1130-1135).
In de schilderkunst zijn de ontwikkelingen minder groot.
In Zuid-Europa decoreert men de kerkmu ren met fresco’s,
waarvan er echter veel verloren zijn gegaan of in slechte
conditie verkeren (St. Savin sur Gartempe, begin
12de eeuw). Een grote continuïteit bestaat er bij de
verluchtiging van handschrif ten. Vooral de kloosters
in Noord-Frankrijk en Zuid-Engeland vervaardigen
uitzonderlijke boeken (Evangeliari um van Corbie, 1025-
1050). De stevige contouren en een sterk gevoel voor
vlakverdeling kenmerken hier de romaanse stijl.
Boogconstructies
St. Savin-sur-Gartempe,
God en Abel, fresco,
ca. 1100
15 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Hoofdstuk 5: Gotiek
InleidingAl tijdens de romaanse periode komen de steden weer tot ontwik keling. Door de handel groeit de
welvaart en de bur gers worden steeds zelfbewuster. De adel verliest een deel van zijn invloed aan
een nieuwe elite: de stadsbe stuurders. De stedelijke rijkdom wordt aanvankelijk nog uitgedrukt
in de bouw van fraaie kerken en kathedralen, maar vanaf de veertiende eeuw besteedt de burgerij
haar geld steeds meer aan indrukwekkende stadhuizen en andere bestuurlijke gebouwen. Door
deze ontwikkelingen is er behoefte aan kundige am bachtslie den. Om de kwaliteit te waarborgen
en jonge men sen bekwaam op te leiden worden gilden opgericht.
De gotiek vindt haar oorsprong in Frankrijk, vanwaaruit vooral de cisterciënzermonniken
deze stijl over heel West-Europa hebben verspreid.
Vroege gotiek (ca. 1140-1210)De gotiek ontstaat in Frankrijk met als eerste voorbeeld de abdij kerk te St. Denis bij Parijs (1140-44),
gebouwd onder leiding van Abt Suger. Hij ontwikkelde een groots opgezet kerkplan dat alle voor-
gangers diende te overtreffen. Abt Suger baseerde de nieuwe archi tectuur op een geschrift van de
zogenaamde pseudo-Dionysos de Areopa giet, een discipel van Paulus.
De St. Denis moest het geeste lijk centrum van Frankrijk worden, het brandpunt van alle religieuze
en patriottische gevoelens. De combinatie van het pas ontdekte effect van het kruisribge welf met de
toegenomen kennis van wiskun de leidde tot een geheel nieuwe bouwwijze. Via ribben, steun beren
en luchtbogen wordt het gewicht van het gewelf opge vangen. Dit wordt skeletbouw genoemd. De
muur verliest haar betekenis als drager en kan vervan gen worden door grote raamope ningen die de
vorm hebben van een spitsboog. Gebrandschilderd glas-in-lood zorgde voor een mystiek licht. Een
ander goti sch kenmerk is de behoefte om de verti cale lijn te accentueren met hoge torens.
St. Denis, kooromgang,
1140-1144
16 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Andere voorbeelden van vroeggotische kerken zijn de Notre Dame in Parijs (1163-1250) en
de kathe draal van Chartres (1145-1220). Met name de laatste is beroemd om z’n originele
beglazing en de sculptuur van west- en zuidportalen. Die karakteristieke beelddecora tie
komt weliswaar voort uit de romaanse stijl, maar strekt zich nu uit over een veel groter deel
van het bouwopper vlak.
Hooggotiek (ca. 1200-1350)In deze periode wordt er steeds hoger en ranker gebouwd. De kathedraal van Beauvais, begonnen
in 1247, is met 48 meter de hoogste gotische kerk van Frankrijk. De dragende functie van de muur is
bijna geheel overgenomen door luchtbo gen en steunberen. De zware kolommen zijn vervangen
door pijlerbun dels, die in de Franse kerken van onder tot boven lopen en daardoor het vertica le
element accen tueren. De afstand tussen twee pijlers, de travee, is kleiner.
De Engelse kerken uit diezelfde periode zijn langer, smaller en lager dan de Franse. De vieringtoren
is dominant en meestal vrij hoog, zoals die van de kathedraal van Salisbury (1220-1270).
Duitsland en Nederland bouwen robuustere kerken en kathe dralen en volgen het meest de Franse
stijl (de Dom in Keulen, 1248-19de eeuw, en de St. Jan in Den Bosch). In plaats van het schaarse
natuursteen wordt vooral baksteen gebruikt als bouwmateriaal.
In de gotiek komt het beeldhouwwerk geleidelijk aan losser van de ach terwand en probeert de
kunstenaar meer gevoel uit te druk ken. Het is een stap in de rich ting van de monumenta le vrij-
staande sculptuur.
Late gotiek (ca. 1250-1550)Bij deze laatste fase van de gotiek valt op dat de wanden bijna geheel uit glas gaan bestaan,
mooi voorbeeld is La Sainte Chapelle te Pa rijs (1243-1248). In de voorge vel worden steeds grotere
roosven sters ge plaatst en het ‘maaswerk’ (stenen versiering binnen een raam) lijkt op ragfijn
kantwerk. Deze Franse variant wordt flamboy ant genoemd. De Engelse versie, ‘perpendicular
style’, kenmerkt zich door decora tieve waai erge wel ven, zoals hieronder is te zien in de kapel van
Hendrik VII in West minster Abbey (1503-1519).
Italië blijft een buitenbeentje, uitge-zonderd de flamboyante dom van Milaan (1386-16de eeuw),
waaraan maar liefst vijftig architecten uit ver schillende landen hebben meegewerkt. Door de
grote invloed van de alom aanwezige oudheid komt de gotiek in Italië niet echt van de grond.
Vanaf de veertiende eeuw komt de bouw van burgerlijke huizen en stad huizen in Europa op gang.
Kathedraal van Salisbury,
1220-1270
17 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Bij gebrek aan een eigen ontwikkeling is
de bouwstijl van de huizen geïnspireerd
op de gotische kerkbouw. De adel en rijke
burgers gaven nu ook opdrach ten voor o.a.
praalgraven. Dit werd de aanzet tot niet
religieuze beeldhouwkunst. Een van de
mooiste voor beelden is het graf van Philips
de Stoute (ca. 1410) in Dijon, gemaakt door
de Haarlemse Claus Sluter.
Gotische schilderkunstDe schilderkunst werd enorm gesti-
muleerd door de grote toename van
kerken. Naast de miniatuur schilderkunst
ontstond er be hoefte aan altaarstukken
en glas schil derkunst. Het overgrote
deel van de geloofs gemeenschap was
analfabeet en had belang bij deze nieuwe
visuele beeld dragers.
In de gotische schilderkunst zijn drie
stadia aan te wijzen. Allereerst streefde
men ernaar de figuren en de achtergrond
(land schap of architectuur) op een zelfde
niveau samen te brengen. Een invloedrijk
schilder uit die fase is Cimabue (o.a.
‘Tronende Madonna’, Uffizi Floren ce, ca.
1280). Daarna werden deze verworvenheden gecombineerd met de weergave van emotie door
met name Giotto in zijn beschildering van de Arena-kapel te Padua (ca. 1310, zie afbeelding).
Tenslotte ging de aandacht vooral uit naar de weergave van meer ruimtelijkheid. In de
miniatuurschilderkunst is dit te zien in het prachtige getijden boek ‘Les très riches heures
du Duc de Berry’ (1413-1416), gemaakt
door de gebroeders Van Limburg. Ook
de ‘uitvinding’ van olieverf in Vlaanderen
betekent een belangrijke verandering in de
paneelschilderkunst. Deze vernieu wing
is lange tijd toegedicht aan Jan van Eyck.
Voorheen had men tempera toegepast,
een mengsel van fijngemalen kleurstof
en ver dund eigeel. Deze methode stond
echter geen zachte kleurovergangen toe
en maakte geleidelijke scha keringen
van licht en schaduw zeer moeilijk. Het
zijn de Vlaam se meesters geweest, met
de meester van Flémalle en Jan van Eyck
voorop, die de artistieke waarde en
mogelijkhe den van olie als mengmiddel
voor het eerst optimaal hebben benut.
Kapel van Hendrik VII,
Westminster Abbey,
London, 1503-1519
Giotto, Bewening van
Christus, Arena-kapel,
Padua, ca. 1310
18 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Hoofdstuk 6: Renaissance en Maniërisme
InleidingRenaissance betekent letterlijk wedergeboorte of herleving. De renaissance begon in Italië aan
het begin van de vijftiende eeuw. De Italianen waren zich bewust dat hun vaderland, met Rome
als hoofd stad, in het verre verleden het centrum van de beschaafde wereld was geweest en dat
macht en roem waren ge taand sinds de Germaanse stammen, Goten en Vandalen, het land hadden
overspoeld en een einde hadden ge maakt aan het Romeinse Keizerrijk. Het idee van een herleving
was in de geest van de Italianen nauw verbonden met de wedergeboorte van de Romeinse oudheid.
Omdat de Italianen de Goten de schuld gaven van de val van het Romeinse Rijk, begon nen zij van
de kunst van deze ‘mid dentijd’ te
spreken als de ‘goti sche’, waarmee zij
tevens de ‘barbaar se’ bedoel den.
De kunst van de renaissance wordt
gekenmerkt door een grote aandacht
voor de mens en de natuur en door
de heront dekking van de klassieke
idea len. Wat betreft de mens legden
de kunste naars zich erop toe de
anatomie en propor tieleer onder de
knie te krijgen. De natuur probeerden
ze te beheersen door de regels van
het perspec tief te doorgronden.
De herleving van klassieke idealen
beteken de meer aandacht voor
harmo nie, symmetrie, compositie en
wetma tigheden.
Schrijvers, architec ten, schilders en
beeldhouwers trachtten klassieke
Griekse en Romeinse voorbeelden
te evenaren. Rijke koopman- of ban-
kiers families als de Pazzi’s, Strozzi’s
en De Medici’s waren de belangrijke
op drachtge vers. Zij be schermden bepaalde kunste naars financieel of gaven hun de gele genheid
hun creativiteit te ont plooien in de voor naam ste centra Florence en Rome.
Vroege renaissance (ca. 1400-1500)De eerste fase van de renaissance is die van de experimenten. Individue le kunstenaars
bestuderen de oudheid en gebruiken hun kennis om een nieuwe vormgeving te creëren.
Opvallend is dat bijna alle vernieuw-ingen in Florence ontstaan.
Al vanaf het begin staat de renaissancebouwkunst in veel op-zichten lijnrecht tegenover de go-
tische. De muur krijgt duidelijk zijn functie terug als drager en wordt daardoor weer massief en
gesloten. In plaats van de verticale lijn wordt nu de horizontale lijn benadrukt, die van buiten
precies de indeling van het bouwwerk in verdiepin gen weergeeft. Er wordt gebruikgemaakt van
klassieke elementen, zoals zuilen, rondbo gen en frontons.
Filippo Brunelleschi (1377-1446) wordt gezien als de eerste re naissancearchi tect. Hij
ontwikkelde het lijnper spectief: een hulpmiddel van loodrecht op het beeld vlak staande lijnen
die naar een gekozen verdwijnpunt lopen. Door het toe passen van dit weten schappelijk per-
spectief konden voor het eerst archi tec tuurteke ningen correct in de diepte weergege ven
worden. Het was een vondst die ook voor de schilder kunst van belang zal blijken te zijn.
Kenmer kend voor Brunelleschi’s ontwerpen, van onder meer de Pazzi-kapel (1430) en San
Lorenzo-kerk (1421-1469), zijn de orde, de regel maat en de harmonie. Hij hanteerde daarvoor
Leon Battista Alberti,
Palazzo Rucellai,
Florence, 1446-1451
19 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
de gulden snede, een ideale maatverhou ding die men in de oud heid al toepas te. Het verhaal
gaat dat Brunelleschi naar Rome reisde om de maten van de ruïnes van tempels en paleizen
op te nemen en schetsen maakte van de vormen en de ornamenten. Het is echter nooit zijn
bedoe ling geweest deze gebou wen klakkeloos te kopiëren. Wat hij op het oog had, was eerder
de schepping van een nieuwe wijze van bouwen waarin de vormen der klassie ke architec tuur
vrij zouden worden aangewend om zo een nieuw soort schoon heid en harmonie te krijgen.
Leon Battista Alberti (1404-1472) was een belangrijk theore ticus en architect. Net als
Brunelleschi bestudeerde hij het klassieke Rome. Van zijn hand stammen de eerste
theoretische verhandelin gen uit de renaissance over beeldhouwen, schilderen en architec-
tuur. Hij wor stelde als praktiserend bouwmeester vooral met het probleem hoe de klassieke
bouw ordes ver enigd konden worden met een in wezen niet-klassiek gebouw, zoals een paleis
of kerk. Bij het Palaz zo Rucellai (1446-1451) in Florence zien we een van zijn oplos singen. Hier
is de opstand van het Romein se Colos seum gepro jecteerd op de vlakke wand van een groot
woonhuis. Voor de San Andrea te Mantua (ontwerp 1470) gebruikte hij het gegeven van de
Romeinse triomfboog voor het ontwerp van een kerkge vel.
Tommaso Masaccio (1401-1428) was de eerste schilder die Brunelle schi’s lijnperspectief
toepaste. Toen zijn fresco ‘De Heilige Drievul dig heid’ (1425) in de S. Maria Novella werd onthuld,
dachten de Florentijnen dat er een gat in de muur was gesla gen, zo realistisch oogde het
perspectief. Tijdgeno ten die de jong gestorven Masaccio overleefden waren onder anderen
Fra Angelico, Fra Filippo Lippi en Dome nico Veneziano. In het laatste kwart van de vijftiende
eeuw is Sandro Botticel li de meest geliefde schilder van de Florentijnse familie De Medici.
Een van zijn meest beroemde werken, ‘De geboorte van Venus’ (1485), stelt geen chris telijke
legende maar een klassie ke mythe voor. Voor het eerst sinds de invoering van het christen dom
werd een mythologische godin monumentaal en naakt afgebeeld.
De invloedrijkste beeldhouwer in de kring van Brunelleschi is de Florentijnse meester Donatello
(1386-1466). Hij breekt met alle conventies door een oudtesta mentische pro feet (Florence,
Campanile, 1423) weer te geven als Romeins senator. Donatello vervaardigt voor het eerst sinds
de oudheid vrijstaande beelden, bedoeld om van alle kanten te bekijken. Zijn ‘David’ (Florence,
Bargello, 1430) heeft de gedaante van een uitda gende naakte jongen, iets wat in geen eeuwen
gebeeldhouwd is. Een belangrijk generatiege noot van Donatello is Lorenzo Ghiberti. De bronzen
Para dijsdeuren die hij maakte voor het Baptis terium te Florence (ca. 1435) laten met name Ghiberti’s
vaardigheid zien om in een reliëf met summiere middelen een enorme diepte te suggereren.
Sandro Botticelli,
Geboorte van Venus,
ca. 1485, Galleria degli
Uffizi, Florence
20 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Hoogrenaissance (1495-1520)De hoogrenaissance beslaat een periode van 25 jaar. In die korte tijd zijn enkele geniale kunstenaars
aan het werk die eeuwen daarna nog invloed blijven uitoefenen op de kunst.
Door toedoen van paus Julius II heeft Rome
Florence verdrongen als toonaangevende stad.
In Rome is Donato Bramante (1444-1514) de na-
volger van Alberti. Hij bouwt onder meer het
Tempietto (1502), een centraal bouw in de
Dorische orde, dat klassieker aandoet dan de
vroege renaissancearchi tec tuur. Braman te kreeg
hierop de op dracht voor de herbouw van de St.
Pieter, die hij niet heeft kunnen voltooien. De
multigetalenteerde Michelan gelo Buanorroti nam
de bouw van hem over.
Met Michelangelo en Leonardo da Vinci doet de
‘homo universalis’, de univer seel ontwik kelde kun-
ste naar zijn intrede. Naast architectuur hielden
beiden zich bezig met beeldhou wkunst,
schil derkunst, dichtkunst, filosofie en natuur-
weten schap. Ze hebben definitief het beeld van de
ambachtsman van zich afgeworpen.
Brunelleschi had zich al gestort op de wiskunde
om de wetten van het perspectief te door gronden,
velen volgden hem daarin. De ontleedkunde werd
gebruikt om de bouw van het menselijk lichaam
te onderzoeken. Deze ontdekkingen verruimden
de horizon van de kunstenaars. Het werk van Michelan gelo en Leonardo da Vinci vormt het
hoogtepunt binnen deze ontwik keling in de renaissance.
De lievelingsdiscipline van Michelangelo was het beeldhouwen. Een van zijn be roemdste beelden
is de ‘David’ (Accademia, Flo rence, 1501-1504), waarin hij de geïdealiseerde schoon heid en kracht
van klas sieke beelden in herinnering brengt.
In de Sixtijnse kapel beschilderde Michelangelo met een bovenmen selijke kracht inspanning het
plafond, (‘Schep pingsver haal’ en de ‘Geschiedenis van Noach’, 1508) en de achter wand (‘Laatste
Oordeel’, 1540).
Leonardo da Vinci (1452-1519) staat bekend als uitvinder van de meest vreemdsoortige
instrumenten. Hij ontwierp bijvoorbeeld een vliegende machi ne die wordt aangedreven door
menselijke spierkracht. In de schilderkunst wordt hij gezien als de uitvinder van het ‘chiaroscuro’,
het gebruik van het contrast tussen licht en don ker, en het ‘sfuma to’, een nevel achtige effect dat de
voorstelling iets warms en intiems geeft. Bij de ‘Madonna van de grot’ (Louvre, 1485) paste hij het
sfumato voorna me lijk toe in de achter-
grond. Bij de ‘Mona Lisa’ (Louvre, 1503-
1505) is ook het gelaat in nevels gehuld.
Twee andere schilderhelden uit de
hoogrenaissance zijn Rafaël (1483-1520)
en Titiaan (1489-1576). Karakteristiek
aan het werk van Rafaël zijn de
uitgebalanceer de compo sities. In de
biblio theek van het Vaticaan schilderde
hij het meesterstuk ‘De school van
Athene’ (1509-1511). In een klassiek
decor zijn volmaakt evenwichtig
groepen afge beeld van beroemde
Griekse filosofen en ge leerden.
Bramante, Tempietto,
Rome, 1502
Rafaë l, School van
Athene, Vaticaan, Rome,
1509-1511
21 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
De Venetiaanse schilder Titiaan behaalde tijdens zijn leven een roem die bijna die van
Michelangelo evenaarde. “Zelfs keizer Karel V had een keer voor Titiaan gebogen door een
penseel van de meester aan te reiken dat op de grond was gevallen”, aldus een tijdgenoot
Het maniërisme (ca. 1525-1600)De kunstperiode in Italië tussen 1525 en 1600 wordt het maniërisme genoemd, wat gekun-
steldheid, decadentie of letterlijk ‘een maniertje’ betekent. De kunstenaars wilden zich
bevrijden van de strakke regels en wetten van vorige generaties. De persoonlijke expressie
staat voorop, de klassie ke harmonie is hieraan ondergeschikt gemaakt. Vaak lijken de kunst-
wer ken iets bovenna tuurlijks te combineren met het alledaagse.
Rosso Fiorentino schilderde een ‘Kruisafname’ (Volterra, 1521) waarop alle figuren van boven
naar beneden het vlak op de voorgrond
vullen. Het merkwaardige kleurgebruik
versterkt het effect van onwerke lijkheid.
Collega Parmi gianino schilderde langgerekte
figuren in dromerige elegante houdingen,
zoals de ‘Madonna met de lange hals’ (Uffizi,
1535). Tinto retto combi neerde het magische
met het elegante. In zijn ‘Christus voor
Pilatus’ (Venetië, 1566) zien we een gracieuze
en bijna transparante Christus in een realis-
tisch klassiek decor.
Een vierde bekende maniëristische schilder
is de van Kreta afkomsti ge El Greco. In ‘De
begrafenis van graaf Orgaz’ (Toledo, 1586) is
een duidelijke schei ding aangebracht tussen
het realisti sche en het boven natuur lijke.
De beeldhouwkunst uit dit decennium blijft
opvallend ver achter bij de schil der kunst. Zou
Michelan gelo’s overwel digende werk beginne-
lingen op dit terrein hebben afgeschrikt?
De belangrijkste architect in deze periode
is Palladio (1508-1580), net als Alberti een
belangrijk theoreticus. Zijn tractaten hebben
veel latere bouwmeesters in en buiten Italië
sterk beïnvloed. In zijn ontwerpen verwerkte
Palladio altijd klassieke elementen. De Villa
Roton da (ca. 1550) bij Vicenza laat zien hoe
hij de Griekse tempel façade op een landhuis
toepaste. Op grond van oude literaire bronnen
was hij tot de overtuiging gekomen dat
Romeinse particuliere huizen ook zulke gevels
hadden – een vergissing naar later zou blijken.
El Greco, De begrafenis
van Graaf Orgaz, Toledo,
1586
Andrea Palladio,
Villa Rotaonda, bij
Vicenza, ca. 1550
22 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Hoofdstuk 7: Barok en Rococo
InleidingIn 1517 brengt Maarten Luther met de reformatie de kerk van Rome aan het wankelen. Pas tijdens
het Concilie van Trente (1545-1563) vindt Rome hierop een antwoord met de contrareformatie. Dit
wordt de grondslag voor een hernieuwde invloed en machtsuitoefe ning van de Roomse Kerk.
De bouw van kerken en kloosters in een nieuwe stijl die het triom ferende gevoel moesten
uitstralen werd sterk gestimuleerd. Deze nieuwe stijl, de barok, is in vergelijking tot de pro-
testantse soberheid een feeste lijke, uitdagen de stijl. De term komt van ‘barocco’ wat grillig bete-
kend. Omdat de barok werd ingezet om triomf en macht uit te drukken, werd ze al snel de hofstijl
van de zeventiende-eeuwse absolute vorsten.
Het hoofdkenmerk van de barok is het suggereren van dynamische beweging, aan de hand van
diagonalen, gebogen lijnen en asymmetrische opstellin gen. Emotionele effec ten worden bereikt
door heftige gebaren en sterke chiaroscuro-werkin gen. Vaak vloeien bouwkunst, schilderkunst
en beeld houw kunst samen tot een totaalkunstwerk.
De barok ontstaat in Rome en verspreidt zich over bijna heel Europa. In gebieden waar de
reformatie had wortel geschoten, zoals Nederland en Noord-Duitsland, heeft de stijl een sober-
der karak ter.
Italiaanse barok (ca. 1570-1750)De nieuw opgerichte kloosterorde der jezuïeten belastte zich met het uitdragen van de verworven-
he den van de contrareforma tie. De eerste Jezuïetenkerk in Rome, Il Gèsu (1568-84) van Giacomo
da Vignola, was tevens de eerste barokkerk. Het midden schip wordt geflankeerd door kapellen in
plaats van zijschepen. De ramen zijn selectief aange bracht om speciale lichteffecten te berei ken.
De gevel is ontworpen door Giacomo Della Porta en bestaat uit een middengedeelte bekroond met
een timpaan dat herhaald wordt boven de hoofdingang. Pilasters komen paarsgewijs uit de gevel
naar voren en zorgen voor een theatraal crescen do-effect. Twee grote voluten flan keren het boven-
ste gedeelte van de gevel.
De architect Francesco Borromini (1599-1667) bouwt kerken met typisch golvende muurvlakken
(convexen en concaven) op ovaal vormige plattegronden, zoals de S. Carlo alle Quattro Fontane in
Rome (1634). De aankleding van het St. Pieterplein is ontworpen door Gianlo renzo Bernini (1598-
1680). De collonaden die dit groots aangelegde plein omringen, symboliseren de moeder lijke
omarming door de Kerk.
De beeldhouwkunst vormt in de barok vaak een integraal onderdeel van de architec tuur. In nissen,
kapel len, gewelven en koepels
worden gebeeld houwde wolken,
lichtstralen en rondzwevende
putti (engeltjes) aangebracht.
Beeldhouwer-architect Bernini
paste een dergelijke theatrale com-
binatie, inclusief lichtef fecten, toe
bij de ‘Extase van de H. Theresia’ in
de Cornaro-kapel te Rome (1645).
Alle kenmerken van de barok
komen in de schilderkunst volle dig
tot uiting. Veel licht-donker
effecten worden toegepast om
emoties te benadrukken. De com-
posities zijn vaak asym metrisch
met veel diago nale opstellingen.
Net als de sculptuur vormt de schilder kunst vaak een belangrijke factor binnen de architecturale
vormge ving. In kerken en paleizen worden enorme plafond schilderingen aange bracht, die
Gian Lorenzo Bernini,
St. Pietersplein,
midden 17de eeuw
23 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
doorkijk jes bieden naar een hemels paradijs
of een allegorische wereld, bijvoor beeld
Annibale Carracci’s plafondfresco in Palazzo
Farnese (1597-1601).
Een ander voorbeeld is Pietro Da Cortona’s
plafondschildering in Palazzo Barberini
(Rome, 1633), waar het oog van de beschouwer
naar onein dige hoogtes wordt geleid.
De belangrijkste Italiaanse barokschilder is
Caravaggio (1573-1610). Hij vertaalt bijbelse
thema’s naar alledaagse taferelen. Door de
belang rijkste figuren dominante gebaren
en sterke emoties mee te geven wordt de
religieuze boodschap van zijn schilderijen
toch duidelijk. Uiteindelijk geven de licht-
donkereffec ten de goddelijke aanwezigheid
weer. Een van zijn topstukken is
‘De roeping van Mattheüs’ in de S. Luigi dei
Francesi te Rome (1599).
Barok in Nederland en Vlaanderen (ca. 1600-1750)In de kunstkringen van de Zuidelijke Nederlanden domineert de Antwerpse schilder en
diplomaat Peter Paul Rubens (1577-1640). In Italië bestudeer de hij de meesters van de
renaissance en vroege barok. Onder invloed van die Italiaanse kunst ont staat zijn dynamische
zinnelijke stijl met weelderige vrouwen en gespier de mannen, zoals in de ‘Oprich ting van het
kruis’ (Ant werpen, 1609-1610) en in ‘De tuin der liefde’ (Prado, 1632). Anthonie van Dijck is zijn
meest begaafde leerling. Als hofschilder maakt hij vooral portretten, bijvoorbeeld van Karel I
van Engeland en diens hofkring.
Dankzij het bloeiende handelsklimaat ontstaat in het protestantse deel van de Nederlanden
een grote welvaart die tevens een ongekende culturele bloei veroorzaakt. Vooral de schilder-
kunst floreert in de gouden eeuw en er ontstaan talloze specialismen, zoals: het historiestuk,
schuttersstuk, stilleven, genre stuk, zeestuk en land schap.
Van de talloze Hollandse
meesters is Rembrandt van
Rijn (1606-1669) het groot-
ste talent. Hij ondergaat
indirect de invloed van
Caravaggi o’s chiaroscuro,
maar ontwikkelt dit stijl-
kenmerk tot een grotere
zeggings kracht.
Rembrandt schildert met
name bijbelse thema’s
(‘Blindmaking van Simson’,
1636), maar ook portretten
en schutters stukken (‘De
Nacht wacht’, 1642).
In Haarlem is Frans Hals (1583-1666) actief. Hij staat bekend om zijn ongedwongen portret ten.
Achter zijn vlotte penseel voe ring schuilt echter een uiterst precieze werkwijze. (‘De vrolij ke
drinke broer’, 1628).
De huishoudens van Jan Steen (1626-1679) zijn spreekwoordelijk geworden. Steen is een
typische genreschil der. Het genreschilderij kan een verborgen boodschap hebben terwijl het
Gianlorenzo Bernini,
Extase van de
H. Theresia, Rome,
1645
Rembrandt van Rijn,
Blindmaking van
Simson, 1636,
Städelsches Kunst-
institut, Frankfurt
am Main
24 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
onderwerp alledaags lijkt. Ook Johannes Vermeer (1632-1675) schildert genrestukken, maar ‘de
sfinx van Delft’ vertelt zijn verhaal op veel soberder en verfijn der wijze (‘De brief ’, 1666).
Willem Claeszoon Heda (1594-1680) was een specialist in het maken van stillevens. De
fijnschilder legde zich er op toe de stofuit drukking van voedsel en voorwerpen zo natuur-
getrouw mogelijk uit te beelden. Qua betekenis wezen deze stillevens de toeschouwer vaak
op ijdelheid (vanitas) en de vergan kelijkheid van het aardse bestaan. Een laatste specialist in
deze willekeu rige rij is Jacob van Ruysdael (1628-1682). Zijn landschappen zijn typisch Hollands
te noemen door de aandacht voor de lucht met vaak dramatische wolkpar tij en. Over het alge-
meen is de Hollandse stijl ingeto gener dan de roomse barok, men spreekt dan ook wel van het
Hollands classi cisme. Het Amsterdamse Stadhuis op de Dam van Jacob van Campen verraadt
de invloed van Palladio op de Hollands-classicis tische stijl.
Barok in Frankrijk (1625-1715) Door politieke en godsdienstige onrust in het zestiende-eeuwse Frank rijk beleeft de kunst
pas halverwege de zeventiende eeuw weer een opleving. De barok staat er in dienst van de
koning, Lodewijk XIV, die daarmee zijn herwon nen macht aan de onderdanen kan tonen.
Vooral de architec tuur krijgt de taak het absolutisme van een geloof waardig decor te voor zien.
De Franse hofstijl is classicistische barok met strenge exte rieurs en weelderi ge interieurs.
Voorbeelden zijn de oost façade van het Louvre (Claude Perrault,1665) en het Paleis van Versail-
les (begon nen in 1669 door o.a. Hardouin Mansart en Lebrun). De tuinen van Le Nôtre (1670)
vormen een voortzetting van het inte rieur.
De belangrijkste Franse barokschilders, Nicolas Poussin (1594-1665) en Claude Lorrain (1600-
1682), werken allebei in Rome. Poussins academische schildertrant geeft zijn werk een grote
mate van ernst en zakelijk heid (‘Heilige familie op de trap’, 1648). Lorrain daarentegen werkt
schilderachtiger en is vooral lyrisch van aard. Lorrain wordt gezien als de vader van het
geïdealiseerde klassie ke landschap (‘Land schap met offer van Psyche aan Apollo’, 1665).
Rococo (1715-1770)Vanaf ca. 1700 wordt met name de Franse barok lichtvoeti ger en eleganter. Tijdens de rococo
zet deze tendens zich verder door.
Franse rococo is vooral een interieurstijl
en kenmerkt zich door krulle rige en
speelse decoraties. De landadel laat ele-
gante herenhuizen (‘hôtels’) bouwen,
waarin kleine intieme kamers (‘sa-
lons’) worden gedeco reerd met schelp-
(‘rocaille’) en bloemmotieven, bedekt
met vergulde ornamenten (Hôtel
Soubise, Parijs, 1735). Rococo-schilder
Antoine Watteau (1684-1721) blinkt uit
in poëtische scènes met liefdespa ren,
commedia dell’arte-acteurs en amorfi-
guurtjes in land schappen. Jean-Honoré
Fragonard zet deze stijl voort in zijn
‘galante’ tuintaferelen bevolkt met gracieuze paartjes en erotische naakten (‘Baadsters’, 1765).
In het zuiden van Duitsland en in Oostenrijk is de barok in vergelijking tot andere landen
veel sierlij ker en lichter van stijl en gaat geruisloos over in de rococo. Pasteltinten op witte
achtergronden en vergulde asymmetri sche orna menten omlijsten gracieuze en idyllische
taferelen. Balthasar Neumann creëert met zijn Bisschoppelijk paleis te Würzburg (1734)
architec tuur die ontdaan lijkt van alle materiële zwaarte.
Jean-Honoré
Fragonard,
Baadsters, 1765,
Louvre, Parijs
25 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Hoofdstuk 8: romantiek (ca. 1750-1850)
InleidingHet beginpunt van de ‘moderne tijd’ ligt aan het eind van de achttiende eeuw en wordt bepaald
door twee revoluties: de industriële revolutie en de Franse Revolutie. Beide hadden ingrijpende
veranderin gen tot gevolg. Op de eerste plaats verdween de stabiele standenmaatschap pij.
En omdat traditionele waarden en normen op de helling kwamen te staan, verdween ook de
uniformiteit in de kunst. Er ont staan gelijktijdig verschillende nieuwe kunststromingen met een
geringe levensduur: de zogenoem de neo- of historische stijlen.
Het tijdvak van circa 1750 tot 1850, waarbinnen deze kunst stijlen vallen, wordt de roman tiek
genoemd. De romantiek is niet zozeer een specifieke stijl als wel een manier van denken. De
vroege romantiek zette zich af tegen de hoofse kunst van de barok en rococo. Tegenover de frivole
en gekunstelde decadentie heers te het verlangen naar eenvoud en zuiverheid. Kunstenaars gaan
op zoek naar verloren gewaande waarden en normen die verscholen zouden zijn in de natuur of het
verleden. Rousseaus ‘terug naar de natuur’ en de idealisering van de Grieks-Romeinse oudheid en
de middeleeuwen zijn zeer populair. Binnen de romantische architectuur uit deze belangstelling
zich in diverse historische neostijlen en de opmars van de informele Engelse landschapstuin.
In de romantische landschapsarchitectuur worden op schaal nage bootste bouwwerken uit
Balthasar Neumann,
Bisschoppelijk paleis,
Würzburg, 1734
26 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
de oudheid gesitueerd in een natuurlijk ogend landschap. Deze informele landschapsparken
moes ten associaties oproepen met een idyllisch verleden.
Niet alleen tuinen maar ook woonhuizen worden gestoffeerd met histori sche details. Zo is
Straw berry Hill (1750-1770), het landhuis van de schrijver van de eerste griezelroman, Horace
Walpole, geheel in gotische stijl. Het woonhuis is ingericht met elementen die afkomstig zijn
uit een kathedraal. De associa tieve werking stond daarbij voorop en niet de juiste toepas sing;
er werd een appèl gedaan op de emotie, niet op de ratio.
Neoclassicisme (1750-1830)Onder invloed van de hernieuwde belangstelling voor de oudheid neemt de archeologie in
de eerste helft van de achttiende eeuw een grote vlucht. Pompeii, Herculaneum en Paestum
worden opgegraven en uitvoerig bestudeerd. Menig archi tect en kunst liefhebber reist naar
en door Italië om de wortels van de
Wester se beschaving te bestuderen.
De ontdekking van Paestum en de
daar aanwezige Griekse tempels uit de
zesde eeuw v.Chr., leidde in de tweede
helft van de achttiende eeuw tot de
herontdekking van de Dorische orde uit
Griekenland. Het wordt het handels-
merk van de neoclassicistische architec-
tuur.
De architectuur gebruikt archetypen,
zoals de Griekse tempel en de Romein-
se triomfboog, en citeert deze klassieke oervormen bijna letterlijk. In 1725 wordt in Engeland
de neoclassicis tische villa Chiswick House (afbeelding) ge bouwd door Lord Bur lington en
William Kent, in Frankrijk de Arc de Triomphe (1806) en in Berlijn de Branden burger Tor (1788).
Het streven naar eenvoud en zuiverheid
bereikte een hoogte punt in de evocatieve
architectuur van Boullée en Ledoux. Hun
gebruik van geometrische vormen als bol,
kubus, cilinder, cirkel en piramide leidde
zelfs tot een compleet nieuwe architec tuur
zonder historische stijlcitaten. Het gebruik
van rudimentaire bouwvormen werd
verbonden aan ideologische pretenties.
Het revolutionai re tijdperk was rijp voor
een nieuwe vormtaal die de mensen
moest inspireren tot vrijheid en humani taire gedachten. De utopische plannen van Boullée
bleven voor het grootste deel alleen op papier bestaan. De con servatieve krachten kregen aan het
begin van de negentiende eeuw de overhand, wat leidde tot een voortzet ting van de achttiende-
eeuwse neostijlen.
Dit negentiende-eeuwse verschijnsel toont een steeds grotere kloof tussen de traditionele
archi tectuur, die zich richt op het verleden, en een sterk industriali serende samenle ving die
gericht is op de toekomst.
Schilderkunst (1750-1850)In de schilderkunst werd het neoclassicisme vertegenwoordigd door de Franse schilder
Jacques Louis David. ‘De eed van de Horatiërs’ uit 1784 is hiervan een illustratie. Behalve het
thema zelf werd ook de antieke moraal opnieuw gebruikt, in dit geval de opoffe ringsge-
zindheid van de burgers voor het heil van de staat. Het schilderij ken merkt zich door een grote
mate van streng heid en verfij ning, de vlakken zijn scherp begrensd en het kleurgebruik is
Lord Burlington en
William Kent,
Chiswick House,
1725-29
Carl Gotthard
Langhans,
Brandenburger Tor,
Berlijn, 1788
27 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
sober. Een andere neoclassicis tische schilder bij uitstek is Jean-Auguste-Dominique Ingres.
Hij schilderde veel erotisch naakte of halfnaakte vrouwen met uiterst geraffineerde belijning
(‘De Bron’, 1824).
Het werk van David en Ingres sluit nog aan bij de traditionele thema keuze in de schilderkunst.
Het grootste deel van die oudere schilder kunst verbeeldt religieuze onderwerpen, ontleend
aan Bijbel en heiligenle genden. Zelfs de voorstellingen die een werelds karakter dragen, zijn
beperkt tot een paar uitgezochte onderwer pen. Dit alles veran dert razendsnel tijdens de
Franse Revolutie. Plotse ling voelden kunstenaars zich vrij om alles wat ze wilden tot onder-
werp te kiezen. Dit verbreken van de vaststaande tradities van de Europese kunst is een
typisch fenomeen van de romanti sche schilder kunst.
Eugène Delacroix behoort tot de lange reeks rebellen die is voortgeko men uit het land van
de revoluties. Hij vond kleur belangrijker dan het tekenen, de verbeeldings kracht van hogere
betekenis dan kennis. De schilder wilde dat de toeschouwer zich deelgenoot zou voelen
van een hevig opwindend ogenblik en zijn vreugde over die beweging en romantiek van het
tafereel zou meebeleven. Tijdgenoot Théodore Géricault schildert naar aan leiding van een
eigentijdse scheeps ramp ‘Het vlot van de Medusa’ (1818) en koos het moment waarop de
schipbreukelingen het schip in het oog krijgen dat hen zal redden.
In Spanje maakte Francisco José de Goya y Lucientes (1746-1828) schilderijen waarin hij nog
gedrevener dan zijn Franse tijdgenoten de verschrikkin gen van oorlogen en opstanden aan de
kaak stelde (‘De derde mei 1808’, 1814).
Per soon lijke erva ringen werden met grote emoti o nele en symbo lische geladen heid op het doek
gezet. Tijdens een bezoek aan Noord-Afrika had de Engelse schilder George Stubbs een leeuw
een paard zien doden. Die gebeurtenis resulteerde in het bekende doek ‘Een leeuw valt een
paard aan’ (1770), waarop de grootsheid en de geweld dadig heid van de natuur is uitge beeld.
Een tak van de schilderkunst die veel voordeel had van de nieuwe vrij heid van de kunstenaar in
de keus van zijn onderwerp was de landschap schilde rkunst. Zij beleeft een grote bloeitijd die
zich voortzette tot ver in de negentiende eeuw. De Engelse land schap schilder John Constable
verdiep te zich in het wisse lende
toneel van wind, zonlicht en wolken
om de onstui mige natuur krachten
te kunnen weergeven (Dedham val-
ley, 1814). William Turner schilderde
landschap pen en zeege zichten als
luchti ge visioenen met gebruik van
vele ijle tinten en gaf ze literaire
thema’s (‘Het Slaven schip’, 1839).
De Duitse landschapschilderkunst is
contemplatiever. Hier worden vooral
diepere gedach ten uitgebeeld, die
vaak religieus van aard zijn. De belan-
grijk ste verte genwoor diger van de
Duitse romantiek is Caspar David
Friedrich. Hij schildert verstilde landschappen waarin de menselij ke figuur ont breekt of van
ondergeschikt belang is. Zijn werk heeft als onderwerp de nietigheid van de mens tegenover de
grootsheid van de godde lijke natuur.
Tijdens de romantiek raakt de beeldhouwkunst van Europa in een diepe crisis. Blijkbaar leende
het beeldhouwwerk zich niet goed voor de uitbeelding van bewogen heid en opstand. Antonio
Canova maakt bijna zuiver klas sieke beelden, maar met een typisch negentiende-eeuws schoon-
heids ideaal. Zo vereeuwigt hij Keizer Napoleon (1806) naakt en ten voeten uit, naar voor beeld van
Griekse klas sieke beel den.
Caspar David Friedrich,
De Poolzee
(wrak van de Hoop), 1824,
Kunsthalle, Hamburg
28 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Hoofdstuk 9: kunst na 1850
InleidingNog steeds is de rust op politiek en maatschappelijk gebied niet terug gekeerd. Na de Franse
Revolutie heeft de nieuwe middenklasse weliswaar haar plaats in de maatschappij verbeterd,
maar de revolu ties van 1848 laten zien dat de sociale onrust nog niet voorbij is.
Vanaf 1850 raken de ontwikkelingen in de kunst in een stroom versnelling. Er ontstaat een
continue golfbeweging van ‘is men’, stromingen en tegen stromingen die elkaar bestrijden en ver-
volgens in elkaar vloeien. Aan de ene kant wordt aan de academies nog steeds de traditionele
kunst onderwezen, aan de andere kant wordt het idee van de ‘avant garde’ geboren, dat inhoudt
dat kunst vooruitstrevend moet zijn. De avant-gardisten banen hun eigen weg op zoek naar het
nieuwe en nooit eerder vertoon de, zonder daarbij rekening te houden met opdrachtge vers en
publiek.
In de negentiende eeuw ontstaat niet alleen een steeds groter wor dende kloof tussen kunstenaar
en publiek, ook tussen kun ste naars onderling.
Burgerlijk realisme (ca. 1850-1900)Dit is de enige stroming die de traditionele academische normen van het classicisme bleef hanteren
in de stijl van David en Ingres. De onderwer pen bestaan vrijwel steeds uit heroïsche momenten
en de stijl doet zeer klassiek en
gepolijst aan. Voorbeelden van
deze stijl zijn het schil derij van
Thomas Couture ‘Les romains
de la décaden ce’ (1847), en het
beeld houwwerk ‘Gloria Victis’
van Antonin Mer cié (1872).
De vertegenwoordigers van de
gevestigde orde, sinds de Franse
Revolu tie de burgerij, kenden
uit-sluitend waarde toe aan deze
kunst richting. Voor de andere,
hieronder te noemen, kunst-
stro mingen bestond bij deze
bevolkingsgroep op zijn minst scepsis, maar vaak ook regelrechte afkeu ring.
Thomas Couture,
Les romains de la
decadence, 1847, Musee
d’Orsay, Parijs
Canova, Pauline
Borghese, 1801, Villa
Borghese, Rome
29 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
School van BarbizonDe schilders van deze beweging plaatsten de schilders e zel buiten, om in de natuur hun observaties
direct op het doek vast te leggen. Ze vormden daarmee de voorlopers van zowel het realisme als
het impressionisme. Bijvoorbeeld Camille Corot, Het bos van Fon taine bleau (1840).
Realisme (ca. 1840-1865)De hiertoe behorende schilders kregen belangstelling voor de eigen omgeving en het leven van
alledag. Door het weergeven van de ‘realiteit’ toonden de schilders tevens hun sociale bewogen-
heid. Soms mondde dit uit in een verheerlij king van het boerenleven zoals in François Millet’s ‘Aren-
lees ters’ (1857). Gustave Courbet geldt als een van de groot ste schil ders van het realis me, zijn doek
‘De steenbre kers’ (1849) is een duide lijke aanklacht tegen de sociale wantoe standen van die dagen.
Impressionisme (ca. 1865-1885)Het impressionisme kwam tot ontwikkeling in een periode waarin men steeds meer de
wetenschap ging gebruiken om de wereld te verklaren. Ook de kunste naars zochten naar nieuwe
benade ringen van de waarneembare werkelijkheid. Het ‘plein air’-schilderen van de School van
Barbizon kreeg een algehele navolging. Enkele schilders ontdekten daarbij dat de schaduw kan
bestaan uit aanvul lende contraste rende kleu ren. Deze zogenaamde complementaire wer king
van kleuren wordt, samen met de losse toets, het gebruik van heldere kleuren en de aan dacht voor
sfeer en wisselende lichteffec ten, kenmerkend voor het impressio nisme. De onder wer pen waren
vooral landschappen en stadsge zich ten.
De benaming is afgeleid van het schilderij ‘Impression: soleil levant’ (‘Impressie: zonsopgang’)
van Claude Monet dat in 1874
tentoonge steld werd. Een cri-
ticus uit die tijd vond de titel
uiterst belachelijk en sprak
voortaan over de hele groep
artiesten als ‘impressionisten’.
Daarmee wilde hij zeggen dat
deze schil-ders niet de moeite
namen het vak behoorlijk te
leren en dachten dat de indruk
van een ogenblik vol doende
was om ‘schilderij’ te worden
ge-noemd. De spottende onder-
toon werd al spoedig vergeten
en de desbetreffende schilders
adopteerden de titel als geuzen-
naam. Onder hen bevond
zich Auguste Renoir, voor
wie de stede lijke omgeving
de grootste inspiratiebron vormde. Bekend is zijn ‘Le bal du Moulin de la Galette’ uit 1876.
Edgar Degas was vooral geboeid door het vluchtige moment van de beweging. Hij gebruikte
daarvoor veelvul dig onder werpen uit de balletwe reld (‘Danse res op het toneel’, 1878).
Postimpressionisme (ca. 1880-1900)In feite kan men dit etiket plakken op alle belangrijke schil ders die na 1880 komen. De
meesten maakten een impressionistische fase door, maar omdat ze ontevreden waren over
de beperkin gen van deze stijl zochten zij verder in verschillende richtingen.
Met gebruik van de impressionistische schildermethode als uitgangs punt bestudeerde
George Seurat de wetenschappelijke theorie over het waarnemen van kleuren en besloot
zijn schilderijen op te bouwen uit kleine regelmatige vlekjes in ongebroken kleur: als een
Claude Monet,
Impression: soleil levant,
1874, Musee Marmottan,
Parijs
30 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
mozaïek. Hij hoopte dat dit zou leiden tot een ineenvloeien van de kleuren voor het oog van de
beschouwer zonder dat het afgebeelde aan kracht en helder heid zou inboe ten. Deze techniek
staat bekend als het pointillisme.
Ook Vincent van Gogh heeft een tijd de pointillistische techniek gehan teerd. Hij paste
afzonderlijke penseelstreken niet alleen toe om kleur te breken, maar ook om zijn eigen
heftige gevoelens over te bren-
gen. Hij gebruikte kleuren en
vormen om uit te drukken wat
hij voelde en wilde dat anderen
dat ook zouden voelen. Net als
tijdge noot Paul Cézanne zette
hij de belangrijke stap het
doel van de schilder kunst als
‘naboot sing van de natuur’ op
te geven. Cézan ne bewandelde
echter een andere weg. Hij
wilde het verband tussen
vorm en kleur onderzoeken. In
zijn pogin gen een gevoel van
diepte te schep pen, zonder
de helderheid van de kleuren
op te offeren, en een ordelijke
schikking te krijgen, zonder
het gevoel van diepte eraan te geven, gooide hij het aloude lijnperspectief overboord (zie
Brunelle schi). Hij wilde de beschouwer liever overtuigen van het gevoel van plasticiteit en
diepte dan hem de illusie van het wetenschap pelijk perspectief voor te schote len.
Symbo lisme (ca. 1880-1900)Net als het pointillisme is het symbolisme een rich ting binnen het postim pres s i o n i s me waarin
men verder wil dan het realisme van de impressio nistische schilderkunst. De symbolisten
zochten naar een vervan ging van het waarneembare, naar de uitdrukking van ideeën in een
eigen beeld taal. De lijn kreeg daarbij als uitdrukkingsmiddel een zwaar symbolische kracht. Qua
techniek zou je kunnen zeggen dat wat de stip peltechniek is voor de pointillisten, de lijnvoering
is voor de symbo lis ten.
In Frankrijk komt Paul Gauguin
tot een schilderwij ze die een
sterk decora tief karakter heeft.
De modellering en het perspec-
tief ontbre ken en hebben plaats
gemaakt voor vlakke, ver een-
vou digde vormen, scherp om-
lijnd met donkere contou ren
die op hun beurt ingevuld zijn
met felle kleuren. In het werk
van uiteenlopende schilders
als de Noor Edvard Munch, de
Engelsman Aubrey Beardsley,
de Oos tenrijker Gustav Klimt
en de Neder lander Jan Toorop
krijgen lijn en kleur een esthetische en symbolische waarde, onafhankelijk van de voorstelling.
De vorm en het karakter van de symbolistische schilderkunst sluit in de jaren negentig aan op
de veel algemenere kunststro ming, de art nouveau.
Vincent van Gogh,
Amandelbloesem, 1890,
Van Gogh Museum
(Vincent van Gogh
Stichting)
Paul Gauguin, Visioen na
de preek, 1888, National
Gallery of Scotland,
Edinburgh
31 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
De architectuur in de periode 1850-1900De neostijlen uit het begin van de negentiende eeuw worden nog steeds gebruikt. Er is
architectuur waarbij meerdere neostijlen door elkaar worden toegepast. Deze mengvorm heet
eclec ticisme. Een voor beeld daarvan is het Rijksmuseum in Amsterdam door P.J.H. Cuypers.
Dit werd de ‘schoone bouw-kunst’ genoemd en werd onder-we zen aan de kunst academies.
De meer vooruitstrevende bouwwerken uit de 19de eeuw werden door de ingenieurs gemaakt
met behulp van nieuwe materialen als ijzer en glas. Deze ‘ingenieurskunst’ stond met haar ver-
nieuwingsdrang vaak lijnrecht
tegenover de conventionele
‘schoone bouw kunst’.
De ingenieurs bouwden viaduc-
ten, spoorwegover kappin gen,
spinne rijen, werven en tentoon -
stel lingsge bouwen.
Voor de eerste wereldtentoon-
stelling (1851) in Londen ontwierp
Joseph Paxton het Crystal Palace:
een immens gietijzeren bouw-
werk, waarin ca. 80.000 vier-
kante meter glas werd verwerkt.
Nieuw was hier ook de toe-
passing van geprefabriceerde
standaard onderdelen.
De Eiffel toren, ontworpen door ingenieur Gustave Eiffel voor de wereld ten toon stelling van 1889
en gemaakt van staal, was de Franse bijdra ge in de revolu tionaire bouwontwik keling.
De man die als eerste moderne architect het ingenieursvak ver enigde met de ‘schoone bouwkunst’
is de Amerikaan Louis H. Sullivan. Zijn ijzer con-
structies worden omhuld door natuur- of baksteen.
Met behulp van het dragende staalskelet ont wierp
hij een van de eerste wolkenkrabbers, Guaran ty
Buil ding (Buffalo, 1894-95), die voorzien werd van
een noodzakelijke Otis-lift.
In Neder land was Hendrik Pieter Berlage de
grondleg ger van de moderne architec tuur. Tussen
1898 en 1903 bouwde Berlage het Beursgebouw
in Amsterdam, het Nederlandse symbool van
vernieuwing in de architec tuur rond 1900. Hij
kwam met een voor die tijd radicaal nieuw
ontwerp in heldere, strakke lijnen. In samen wer-
king met andere kunstenaars maakte hij van het
Beursgebouw een totaalkunst werk dat in dienst
moest staan van de gemeenschap. Berlage
meende dat door de vereniging van de kunsten
er niet alleen betere kunst maar ook een betere
samenleving zou komen.
P.H.J. Cuypers,
Rijksmuseum,
Amsterdam, 1884
Gustave Eiffel,
Eiffeltoren, Parijs, 1889
32 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Hoofdstuk 10: Twintigste-eeuwse Kunst en Architectuur
InleidingDe negentiende-eeuwse idealen van het socialisme en communisme tracht men in de
twintigste eeuw te realiseren. Oorlogen en revoluties ken mer ken deze eeuw. Dat beeld vinden
we ook terug in de kunst. Nog nooit in de kunstge schiedenis is er zo’n grote diversiteit aan
stromin gen te vinden. Voor het gemak kunnen we in de schilderkunst drie hoofdrichtingen
onderscheiden, die elk weer een aantal ‘ismen’ omvatten: het expressio nisme, de abstracte
kunst en het surrealis me. Ze stammen allemaal af van het postimpressionisme, dat zich in
de twintigste eeuw verder ontwikkelde. Het expressio nisme is de expressie van de gevoelens
van de kunste naar over hemzelf en de wereld; de abstracte kunst wijdt zich aan de formele
structuur van het kunstwerk; de surrealisten laten zich leiden door sponta ne fantasie. Deze
drie tenden sen sluiten elkaar niet uit; het werk van één kunstenaar kan tegelijkertijd tot
meerdere richtin gen behoren. Bovendien zijn in elke stroming zeer uiteenlopen de vormen
moge lijk, van zeer natuurgetrouw tot het volkomen ontbreken van enige voor stelling.
Expressionisme (ca. 1905-1920)Het expressi onisme valt uiteen in verschillende groepen. Het Franse expressionisme wordt
fauvisme genoemd. Het Duitse expressionis me kent twee groepe ringen: Die Brücke en Der
Blaue Reiter.
Fauvisme (ca. 1905-1915)‘Fauves’ betekent ‘wilden’. Het was een spotnaam die door kunstcri tici uit die tijd aan deze
beweging werd gegeven. Het
werk van de fauvis ten straalt
veel vitaliteit uit. De schildering
is een gevoelsmatige reactie op
het waargenome ne. Hieruit
ontstaan vervormingen van de
realiteit door middel van sterke
contourlijnen en een intens
kleurge bruik in felle tinten. Van
groot belang voor de fauvisten
was het werk van Gauguin
en Van Gogh. De bekendste
fauvisten zijn Henri Matisse
(‘Harmo nie in rood’, 1908) en
André Derain (‘Le Faubourg
Colliou re’, 1905).
Die Brücke (ca. 1905-1915)Het fauvisme heeft veel invloed gehad op het Duitse expressi onis me van Die Brücke, een groep
schilders uit Dresden. Zij schiepen een Brücke-stijl, die postimpressionistische en primitieve bronnen
terugging. Net als bij het fauvisme overheersen ook hier vlak en kleur maar ze worden scherper
tegenover elkaar gesteld. De figuur, het voorwerp, wordt extremer vervormd. De houtsnede speelde
daarbij een grote rol, omdat de harde techniek ervan overeenkwam met wat men als schilderstijl
voor ogen had. Leden van Die Brücke waren onder meer Emil Nolde en Ernst Ludwig Kirchner.
Blaue Reiter (ca. 1910-1920)Deze schildersgroep uit München zag mens en natuur als één geheel. In tegenstel ling tot
Die Brücke kwam men hier niet tot één gemeenschappe lijke stijl. Leden waren Kandinsky,
Franz Marc, August Macke en Paul Klee. In de eerste fase kent de Blaue Reiter verwantschap
met het expressi onisme met zijn harmonische ritme van contour en kleur. Later wordt
Henri Matisse,
Harmonie in rood, 1908,
The Hermitage, Leningrad
33 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
de herkenbaarheid van figuren en
landschappen hele-maal overboord gezet,
eerst door Kandinsky en later ook door
Marc en Macke, waarmee de abstracte of
non-figuratieve kunst is geboren.
Abstracte kunstAbstraheren betekent letterlijk ‘ont-
doen van al het concrete’. De abstracte
kunst probeert haar doel te bereiken
door het vereenvoudi gen en vervagen
van de geobserveerde werkelijkheid.
Cézanne en Seurat pasten dit toe.
Op hun werk baseert zich de abstrac-
te kunst van de twintigste eeuw. Cézanne’s
uitspraak dat ‘elke natuur-vorm te herleiden
is tot een bol, kegel en cilinder’ zou Pablo
Picasso toepassen in het kubisme.
Kubisme (ca. 1906-1915)De kern van het kubisme wordt gevormd
door Picasso, Braque en Gris. Zij legden de
nadruk op vormanalyse en verwijderden
zich van de zichtbare werkelijkheid. De
objecten worden weergegeven vanuit
meer dan één standpunt, alsof de schilder
er tijdens het werk om heen loopt, zonder
dat elk van de aanzichten compleet is. In
plaats van een eenzijdige belichting ligt
de nadruk op een wisselwerking tussen
licht en donker. Deze eerste fase wordt het
analytisch kubis me genoemd (Picasso, ‘Les
demoiselles d’Avig non’, 1906). In de latere
fase zijn de vormen nog minder herkenbaar.
Men hanteert de collagetechniek door
krantenpapier, zand en dunne stukjes hout
te combineren met verf. Dit wordt collage-
of syn the tisch kubisme genoemd.
Futurisme (1910-1920)Een voornamelijk Italiaanse variant op kubisme is het futu risme.
De dichter Marinetti bedacht het motto van deze groep: ‘een
raceauto is mooier dan de Nike van Samothra ce’. De futuristen
wilden de beleving van de eigen tijd in haar meest dynamische
vorm weer ge ven in de (schilder) kunst. De bekendste vertegen-
woor di ger van deze stroming is de beeld houwer en schilder
Umberto Boccioni. Hij wilde de tot dan toe ‘gesloten’ sculptuur
openbreken en dynamiek geven. Uit zijn werk spreekt een en al
actie (‘Unieke vormen van continuïteit in de ruimte’, 1913). Het
werk ‘Nu descen dant un escalier no. 2’ van Marcel Duchamp uit 1912
illus treert de poging tot een weer ga ve van dynamiek en beweging
in de schil derkunst.
Paul Klee,
Snelwegen, 1929, Ludwig
Museum, Keulen
Pablo Picasso,
Les demoiselles d’Avignon,
1906, The Museum of
Modern Art, New York
Marcel Duchamp,
Nu Descendant un
escalier no.2, 1912,
Philadelphia Museum of
Art, Philadelphia
34 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Mondriaan en De Stijl (1917-1931)De radicaalste abstracte schilder was Piet Mondri aan. In 1912 werkt hij nog in een
expressionistische stijl in de tradi tie van Van Gogh en de fauvisten. Onder invloed van het
kubisme onder gaat zijn werk al spoedig
een totale verandering. Door de ver-
eenvoudiging steeds verder door te voeren
ontwikkelt Mondriaan een volledig non-
figuratieve stijl, die hij het neoplasticisme
noemt. De beweging als geheel is beter
bekend als De Stijl, genoemd naar
het tijdschrift dat Mondriaans ideeën
uitdroeg. Hij stelde dat kunst niet
gebonden moest zijn aan persoonlijke
stemmingen en de omstandighe den van
het moment, maar abstract moest zijn
met onpersoonlijke middelen: lijnen in
horizontale en verticale stand, primaire
kleuren en zwart en wit.
Dadaïsme (1916-1922)Eigenlijk hoort het dadaïsme hier hele-
maal niet thuis, het was namelijk een
antikunststroming. De beweging was onder aanvoe ring van een aantal kunstenaars ontstaan
uit protest tegen de geme chani seerde massamoord van de Eerste Wereldoorlog. De bedoeling
was om bestaande opvattingen en stijlen af te breken om een crea tieve leegte te bereiken waar
opnieuw alles mogelijk is. Fanatiek werd de onzin en antikunst gepredikt. De enige wet die de
dadaïsten respecteerden, was die van het toeval; de enige realiteit die van de eigen verbeelding.
De invloed van dada strekt zich uit tot het gebruik van toeval, humor, collagetechnieken en
van het gevonden voor werp (‘readymade’). In het surrealisme en de kunst van na de Tweede
Wereldoor log, zoals de popart, vinden we nog steeds de dadaïsti sche weerklank.
Surrealisme (1924-1940)In 1924 groepeerden kunstenaars van het Parijse dadaïsme zich rond André Breton. Hij gaf
dat jaar het ‘Surrealistisch Manifest’ uit, waarin staat: “De mens is van nature in staat in de
geheimen van het leven door te dringen. De wereld van droom, hallucinatie en geestesziek-
ten behoort tot de grotere werkelijkheid
(sur-réalité). De realiteit is wat door
het verstand opgelegd, wat door de
maatschappij ingeprent is.”
De surrealistische beweging verklaarde
te streven naar het ‘zuiver psychische
automatis me’.
De daad werd bij het woord gevoegd
door verschillende kunstenaars onder
wie Salva dor Dalí met zijn ‘geschilder de
droomfo to’s’, Paul Klee, Joan Miró en Max
Ernst.
Kunst na de Tweede WereldoorlogIn de periode vanaf 1945 komt mede door de dood van Mondriaan en Kandin sky een einde aan
de geometrisch-abstracte kunst. De avant-garde blijft in hoofdzaak non-figuratief, maar gaat
steeds meer uit van de vrije vorm, de schilderdaad en de materie.
Piet Mondriaan, Victory
Boogie Woogie, 1942-1944,
Het Gemeentemuseum,
Den Haag
Salvador Dalí,
Het Raadsel van de
begeerte - Mijn moeder,
mijn moeder, mijn
moeder, 1929, State
Gallery Modern Art,
Monaco
35 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Abstract expressionisme (1940-1970)De Amerikaanse schilderkunst werd in de jaren veertig sterk beïnvloed door de Europese avant-
garde. De meeste invloed ging uit van het surrealisme. Al voor de Tweede Wereldoorlog werd
geëxperimenteerd met automatisme: het vrije
schilderen, zo min moge lijk gecontroleerd door
het bewustzijn.
Abstract expres sionisme staat voor de
combinatie van abstracte vor meigenschappen
en een emotioneel geladen verfbehandeling.
Er zijn twee richtin gen te onderscheiden, de
actionpainting en de colourfieldpainting. Bij
actionpainting ligt de na druk op het schi-
lderen, de fei te lijke handeling. Hier van zijn
Jack son Pollock (‘Herf st rit me’, 1950) en Willem
de Koo n ing (‘Vrouw II’, 1952) de be kend ste
vertegenwoordigers.
Bij de colourfieldpaintings, die een statischer
indruk maken, ligt de na druk op de kleurwer king.
De verf werd op grote vlak ken aange bracht om
de toe schou wer zo in tens mogelijk met pure
kleur in aanra king te laten komen. ‘Who’s af-
raid of red, yel low and blu e’ (1967) van Barnett
Newman is hiervan een mooi voorbeeld.
Popart (1955-1970)Popart is a f g e l eid van de term ‘p o p u l ar art’. Deze
kunst richting wilde af van de pure abstractie
en ge bruik te weer herken bare aan de werke-
lijk heid ont leende beeld taal. Zij baseerden die
her kenbaar heid op de populaire beeld taal van
reclamebood schappen, stripverhalen, massapro-
ducten of beroemde personen. De bekend ste kun-
stenaar van de popart-beweging is Andy Warhol.
Postmodernisme (1975-heden)Als reactie op de ‘betekenisloze inhoud’ van de
abstracte kunst en de ‘leegheid’ van de pop-art
ontstaat het postmodernisme. Men put vrije-
lijk uit het heden en verleden om door samen-
voegingen in een figuratieve beeld taal tot nieu-
we betekenissen in de kunst te komen. Enkele
voorbeelden van deze nieuwe verhalende kunst
zijn Sandro Chia met ‘Drie jongens op een vlot’
(1983) en Anselm Kiefer met ‘Aan de onbe kende
schilder’ (1983).
20ste-eeuwse architectuurNa de Eerste Wereldoorlog heeft de moderne architectuur definitief wortel geschoten. Nadat
de renaissancekunstenaars zich vijf eeuwen geleden hadden afgewend van de gotiek en deze
hadden vervangen door iets totaal anders, had de architectuur nooit meer een revolutie van
derge lijke omvang beleefd. De stijlbreuk die nu optreedt lijkt nog rigoureuzer dan die van
Brunelleschi en de zijnen. Want terwijl deze meesters van het ‘quattrocento’ teruggrepen op
Willem de Kooning,
Woman V, 1952-53,
National Gallery of
Australia
Andy Warhol,
Big Campbell’s Soup Can
(19 c), 1962
36 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
de kunst van het oude Rome, stoten de modernisten door naar een totaal onbe kend gebied.
De stijl die zij hanteren beantwoordde aan de techni sche en maatschappe lijke situatie van
de nieuwe eeuw. Deze nieuwe stijl wil niets meer weten van het handwerk en bindt de strijd
aan met uitwassen van een zuiver decoratieve gevelarchitectuur. Vanwege een eenvoudige
vormtaal en de voor keur voor het ongebroken platte vlak, leent hij zich uitstekend voor
industriële standaardisatie. Materialen als staal, glas en gewapend beton spelen een hoofdrol in
de grammatica van deze nieuwe
architec tuurtaal.
De Brunelleschi van de moderne
beweging is Le Corbusier. Zijn
motto luidt dat het woonhuis
een machine moet zijn oftewel
een goed functio nerend apparaat
om in te wonen. Het Maison
Citrohan (1920) sluit aan op die
gedachte. Gerrit Rietveld was een
gelijkge stemde pleitbezorger van
de moderne architectuur. Zijn
Schröderhuis (1924) lijkt aan de
buitenkant op een driedimensio-
nale projectie van een schilderij
van Mondriaan. Uit de experi-
mentele architectuur van Rietveld
ontwikkelt zich later een meer praktische en rationele architectuur: het Nieuwe Bouwen.
In Duitsland had Walter Gropius inmiddels (1919) het Bauhaus opgericht, een school waar het
vormgeven cen traal stond. Er werd vooral gelet op func tionaliteit en betaalbaar heid. Veel
kunste naars en architecten die later wereldfaam genoten, onder wie Marcel Breuer en Ludwig
Mies van der Rohe, zijn hier docent geweest. De laatste was over tuigd van het principe dat
met een mini mum aan midde len een maxima le zeggingskracht kan worden bereikt in de
bouwkunst: ‘less is more’. Hij zou daar mee de toonzetten voor een groot deel van de strakke,
rechtlij nige en tamelijk anonieme archi tec tuur van na 1945.
De recente belangstelling in de architectuur voor
het verleden, met name de klassieke oudheid, is een
reactie op de doelmatige en zakelijke architectuur
van de modernisten. In de jaren zestig begon men
het vertrouwen te verliezen in de zegeningen van de
economi sche en ratione le bouwwijze. Het ontbrak deze
‘gezichtsloze’ architectuur, zoals destijds te beluis teren
viel, aan betekenis. De postmodernisti sche architecten
doen een poging om gebouwen weer voor zichzelf te
laten spreken door ze herken baar te maken voor een
groot publiek. Het grijpt hiervoor vooral terug naar de
klassieke vormtaal, voor beelden zijn: Piazza d’Italia
(1979) te New Orleans van Charles Moore en Les Espaces
d’Abraxas (1978-82) te Parijs van Ricar do Bo fill.
Gerrit Rietveld,
Schröderhuis, Utrecht,
1924
Charles Moore,
Piazza d’Italia,
New Orleans, 1979
37 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Bijlagen
Literatuurlijst
(Deze boeken zijn te leen of aan te vragen bij uw bibliotheek, eventuele nummers verwijzen
naar de bibliotheekcode.)
Boeken algemeenGeschiedenis Geschiedenis van de kunst: architec t uur, schilder- en
beeldhouwkunst, 701
Gombrich, E. H. Eeuwige Schoonheid: inleiding tot de kunstgeschie denis, 701.1
Honour, Hugh Algemene Kunstgeschiedenis, 701.1
Janson, H. W. Wereldgeschiedenis van de kunst, 701.1
Koppers, P. Goed bekeken: een weg door kunst en museum, 700.6
Koch, W. De Europese bouwstijlen, 711
Sutterland, H. Geschiedenis van de bouwkunst, 711
Tijdschriften Kunstbeeld Maandblad voor beeldende kunst met tentoonstellingskeuze,
700.2
Tableau Tijdschrift voor beeldende kunst en antiek, 700.2
Vitrine Museummagazine, 700.2
Archis Tijdschrift voor architectuur, stedebouw en beeldende kunst, 719
Oudheid Helmond, M. Grote Beschavingen: Deel 1: Egypte, Griekenland, Romeinse Rijk,
Byzantium
Richter, G. Handboek voor de Griekse Kunst
Talbot, R. Art of the Byzantine Era
Stierlin, H. Imperium Romanum. Van de Etrusken tot de val van het Rijk
MiddeleeuwenBarral i Altet, X. Vroege Middeleeuwen. Van de late klassieke Oudheid tot het
jaar 1000
Frère, J. De Vlaamse primitieven
Gouden eeuwAlpers, S. De firma Rembrandt: schilder tussen handel en kunst, 736.5
Alpers, S. De kunst van het kijken, 736.5
Blankert, A. Vermeer, 736.5
Briels, J. Vlaamse schilders in de Noordelijke Nederlanden in het begin
van de Gouden Eeuw, 736.5
Haak, B. Hollandse schilders in de Gouden Eeuw, 736.5
Jong, E. de Goden in de Gouden Eeuw, 736.5
Symboliek in de kunstBartelink, G.J.M. Prisma van de mythologie, 203.1
Biedermann, G. Prisma van de symbolen, 912.5
- Bijbel in de Kunst, 738.1
- Bijbel in de Schilderkunst, 738.1
38 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
Goosen, A.B.J.M. Van Abraham tot Zacharia: thema’s uit het Oude Testament in
religie, de beeldende kunst, literatuur, muziek en theater, 708.1
Moorman, E.M. Van Achilles tot Zeus: thema’s uit de klassieke mythologie in
literatuur, muziek, beeldende kunst en theater, 708.5
Moorman, E.M. Van Alexandros tot Zenobia: thema’s uit de klassieke geschiedenis
in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater, 708.5
Nigg, W. Grote heiligen, 245.5
Setten, G.J. van De santenkraam der roomse kerk: met heiligen door de
seizoenen, 245.5
Smeets, R. Ornament, symbool & teken, 701.3
Timmer, J. Christelijke Symboliek en Iconografie
ImpressionismeTobien, F. Impressionisten, 735.7
Amann, P. Postimpressionisme, 735.7
Denvir, B. Het Impressionisme: de kunstenaars en hun werk, 735.7
Jaffe, H.L.C. De wereld van de impressionisten, 735.7
Keller, H. De kunst van de impressionisten, 735.7
Raad, J. de Impressionisme: gids voor Frankrijk, Engeland, Duitsland,
Nederland, Scandinavië, België, 735.7
Harris, N. De geschiedenis van het impressionisme, 735.7
Moderne bouwkunstFanelli, G. Moderne architectuur in Nederland: 1900 - 1940, 716
Gossel, P. Architectuur van de 20e eeuw, 715.8
- Jongere bouwkunst;Amsterdam binnen de Singelgracht
(1850-1940), 716.7
Loghem, J.B. Bouwen: een documentatie van de hoogtepunten van de moderne
architectuur in Nederland van 1900-1932, 716.8
Mieras, J. Na-oorlogse bouwkunst in Nederland, 716.8
Bosma, K. (red.) Het Nieuwe Bouwen: Amsterdam 1920-1960, 716.8
Beeren, W.A.L.J. (red.) Het Nieuwe Bouwen in Rotterdam, 716.8
Kunst van de 20ste eeuwLucie-Smith, E. Moderne Kunst: van abstract expressionisme tot hyperrealisme,
705.8
Klein, D. Art Deco: ontstaan, ontwikkeling en opleving van deze
decoratieve stijl, 705.8
Stokvis, W. Cobra: de Internationale van experimentele kunste naars, 705.8
Martini A. Picasso en het kubisme, eu-span-735.8
Rathke, E. Expressionisme, 737.8
Jaffé, H. L. C. Piet Mondriaan, 736.8
Jaffé, H. L. C. Willink, 736.8
Veel informatie is bovendien terug te vinden in de encyclopedische lemma’s over de vorsten
en hun landen; ook op wikipedia (Nederlandse, Engelse, Duitse en Franse versie, deels
afhankelijk welke vorst/land centraal staat in de les).
39 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
AANTEKENINGEN
40 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
AANTEKENINGEN
41 Introductie Kunstgeschiedenis | Vrije Academie
AANTEKENINGEN
www.vrijeacademie.nl