struiving zelenka-nederlandse grammatica

Download Struiving Zelenka-nederlandse Grammatica

If you can't read please download the document

Upload: dea-angyal

Post on 16-Sep-2015

229 views

Category:

Documents


0 download

DESCRIPTION

Nederlandse Grammatica

TRANSCRIPT

  • 1 die pen van de grond pakken 2 deze zinnen herbalen 3 goed in het oefenboek kijken 4 veel televisie kijken

    5 6 7 8 9

    geen alcohol drinken je moeder roepen me niet k-walijk nemen de sla doorgeven dit formulier invullen met bloklt:Uers

    10 terugbetalen me volgende week

    Oefening 2: Maak beleefde gebiedende zinnen met deze groepen woorden.

    Voorbeeld:

    0 twee kilo druiven doen Doet u maar twee kilo druiven

    1 gaan zitten 2 nog een kopje koffie nemen 3 het zeggen 4 mij nog een koffie brengen 5 me niet kwalijk nemen 6 dit formulier zo snel mogelijk terugsturen

    Oefening 3: Lees de situaties. Bedenk ten goede reactie. Gebruik een gebiedende zin, gewoon of beleefd.

    Voorbeeld:

    0 Eva is in een winkel. Ze wil een trui kopen. Er zijn twee truien die ze erg mooi vindt. Ze kan niet kiezen. De winkeljuffrouw vindt: Eva moet ze a11ebei passen. De winkeljuffrouw zegt: Past u ze atlebei maar evt'.n. --

    1 Je hoort in de bus dat er belangrijk nieuws is over jouw land. Je v.rilt thuis naar de radio luisteren. Je komt thuis. Je bent in de gang, je trekt je jas uit en je roept naar je vriend(in):

    2 Je valt in het watc.r. Je kunt niet zwemmen. Er staan mensen aan de kant. Je wilt dat die mensen jou helpen. Je roept:

    3 Op een feestje ontmoet je Karim, er.n jongen uit Pakistan. Je weet niet zo veel over dat land. Je wilt dat hij je iets over zijn land 1t'Crtell. Je zegt tegen hem:

    4 Je wilt een Nederlandse krant kopen. De winkelier zegt: "Ik heb nog maar twee kranten: de Telegraaf en het Algemeen Dagblad. Welke wilt u?" Je zegt: __

    5 Je buurvrouw \Taagl of je een uurtje op haar baby wil passen, want ze wil even naar de markt. Jij vindt dat wel goed. Je zegt:

    6 Je werkt op een kantoor. Er belt iemand voor de secretaresse. Je weet: die is er vanochtend niet, ze komt vanmiddag terug. Je zegt: __

    AAN DE TELEFOON

    Let op:

    telefoneren = bellen / opbellen Kan ik hier telefoneren? Wil je mij vanavond bellen? Ik bel de bioscoop. Ik bel mijn moeder.

  • De telefoon. Her toestel. De hoorn. Het telefoonnummer. Het telefoonboek.

    De telefoon gaat. Ik neem op. Ik praat. Ik hang op.

    Ring! Ring! (De telefoon gaat) A Met Anneke Fremdling. B Goedemorgen. U spreekt met de secretaresse van de heer Thomas, van het energiebedrijf. Kan ik

    meneer Fremdling spreken? A Nee, het spijt me. Hij is niet thuis. B Kan ik hem ergens anders bereiken? A Ja, hij is op zijn werk. Het telefoonnummer van zijn werk is 050 - 635960. B Wat zegt u? A 050 - 635960. B Dankuwel. A Geen dank, hoor. B Dag mevrouw Fremdling. A Dag!

    Ring! Ring! (De telefoon gaat) J Met .Teanettc Denekamp. B Met wie spreek ik? J Met Jeancltt: Dcnekam p. B Met wie, zegt u'! J Jeanctrc Denekamp. B Welk nummer hebt u? J 124215 B 0, dan ben ik verkeerd verbonden. Het spijt me. J Geen probleem, hoor. B Dag mevrouw. J Dag!

    Ring! Ring! (De telefoon gaat) M Met MarLijn de Jonge. B Hallo Martijn! Je spreekt met Barbara. M Hallo, Barbara! Hoc gaat het? B Prima! En met jullie? M Ook goed, hoor. B Hebben jullie vanavond iets te doen? M Nee. wij hebben niets bijzonders. B Komen jullie bij ons koffie drinken? M Ja, gezellig. B Hoe laat komn jullie? M Hoe laat venvacht je ons? B Dat maakt niet uit. M Nou, zeg het maar. B Om een uur of achL Is dat goed? M Ja hoor, prima. B Tot vanavond dan. M Okee, tot vanavond. Dag!

  • Ring! Ring! (De telefoon gaat) C Pizzeria Venctia, goedenavond. A Goedenavond. U spreekt met Ad van Zandvoort. Kan ik voor vanavonc.l een tafel reserveren? C Voor hocveel personen? A Voor vier personen. Kan dat? C Ja, ik denk het wel. Hoc laat wilt u komen? A Om zeven uur ongcvcc. Kan dat? C Even kijken. Ja hoor, Jat kan. A Dat is dan afgesproken, h? C Ja boor. Mag ik uw naam nog ~ven? A Van Zandvoort. Ad van Zandvoort. C Goed, ik schrijf het op. Tot vanavond, meneer. A Tot vanavond. Bedankt! Dag!

    Ring! Ring! (De telefoon gaat) K Met Koen Hopmans. P Dag Koen. Je spreekt met Peter .laglman. (de buurman) K 0, hallo Peter. P Sorry dat ik zo laat nog bel. Jullie lagen toch nog nie.t op bed, h? K Nee hoor, hel is nog vroeg. P Gelukkig. Zeg, ik heb een vraag. Ik ben bezig met een kast. Ik \Vil die kast vanavond nog afmaken,

    maar ik begrijp de instructie niet. Kunnen jullie mij helpen? K Ja, wij hebben laatst zelf wel een kasr in elkaar gezet. Ik zal Ge.rri.:. even roepen, die hecfl daa meer

    verstand van.

    G Hallo, met Gerrie. P Hallo Gerric, mel Peter Hopmans. Ik heb problemen mei een kast. Misschien kun jij me helpen.

    Heb je even tijd? G Ja hoor. Zeg het maar. P Ik begrijp de tekening niet goed. Kun je misschien even komen? G Het spijt me, maar het is nu te laat. lk ga zo naar bed. Ik moel morgen om half zeven op. Kan ik

    morgen komen? P Ja, natuurlijk. Dat is ook goed. Kom je morgenavond dan? G Ja prima. Hoe laat? Om een uur of acht? P Nou, kom maar iets later, na het journaal. Okcc'! G Ja, dat is prima. Tot morgen dan! P Ja, goed. En alvast bedankt, h! G Geen dank, hoor. Dag! P Dag!

    Maak de Ielefoongesprekken compleet. Let op: lees eerst de hele tekst door. Ga daarna pas schrijven.

    a Met het Filmcentrum, goedemiddag. b Goedemiddag, ----------- Zijn er nog kaartjes voor de fllm van vanavond? a b De Rose Panter. a Naar welke voorstelling wilt u? b a De eerste voorstelling begint om kwart voor zeven en de tweede begint om half tien. b Ik \vil graag kaartjes voor de voorstelling van half tien. a b Vier graag. Kan dat? a U moel de kaartjes vr negen uur afhalen.

    b Datisgoed. ____ ~~----------------a Negen vijftig, plus vijftig cent per reservering.

  • b Goed. Reserveert u maar vier kaartjes.

    a b Yvonne Groothuis.

    8 Goed, ik heb het opgeschreven.

    b a Dag me..,Touw.

    c Administratie Scholengemeenschap Het Lage Land. d Goedemiddag, . Kan ik meneer Nieuwborg spreken?

    c Die geeft op dit moment les. U kunt straks terugbellen. ?

    ----~----~~~--~~~ c Om tieo over drie. Dan heeft hij pauze tot vier uur. d

    d Eh, tja, dat is een beetje moeilijk. Ik moet zelf meteen weg.

    c d Ja. Wilt u hem zeggen dat ik gcbdd heb en dat ik hel bock 'Vlinders in Noord-Afrika' niet kan

    krijgen? c Ik moet even e.en blaadje pakken. d Mijn naam is John Melchieu.x. c d M - E - L - C - H - I - E - U X. c Okce. En het gaat over een boek? Welk boek? d c Eo dat kunt u niet krijgen. Dat was het toch, h?

    ---

    d Ja, dat was het. Dan begrijpt hij het wel. Dank u wel, mevrouw. c

    c Met Sandra Bocrma. f e Met Sandra Boerma. f Is dit nummer 120873? e Nee, dit is 130873. f Oh, het spijt ml. -------e Dat geeft niet, hoor.

    g Studentenflat Eikenlaan, derde verdieping, met Hart. h Dag, je spreekt met mevrouw Gerlings. -:----,....-~--,--g lnge! Telefoon voor je! Ze komt er aan, hoor. h 1 Met lnge. l:i

    Hoi, mam!

    REAGEER POSITIEF OF NEGATIEF, OF ZOALS JE MAAR WILT

    I. Wat vind je van de nieuwste CD van Gerard Joling? 2 Vind je zwart een mooie kleur voor gordijnen? 3 De tomalen kosten f 5,- per kilo. 4 Alle kaartjes voor de film 7.ijn uitverkocht. 5 Hoc vind je mijn bril? 6 Ik ga vanmiddag naar Utrecht. 7 Er is vanavond voerbal op t.v .

    . 8 Vanavond eten er 20 mensen bij me. 9 Ik heb een bos bloemen voor je gekocht. 10 Wil je een appel of een sinaasappel? 11 Een enkele reis Groningen-.A..msterdam met de trein kC1sl f 35,-

  • 12 Deze auto rijdt 1 op 15 (kilometer). 13 (in een winkel) Hoeveel druiven vAlt u hebben? Zoiets? 14 Ga je liever naar Spanje of naar Itali op vakantie? 15 (in een boekhandel) lk zal hel boek bcslt.:llen. Het is er over drie weken. 16 Zij weegt 80 kilo. 17 Wat vind je van hel plan vour hel nieuwe ~useum? 18 Een kaartje voor de opera kost ongeveer f 30,-19 Ik eet elke weck 10 eieren.

    20 De film begint om half twaalf vanavond.

    WAT ZEG JE DAN?

    1 Je bent op een feestje. Er zijn veel mensen die j1: niet kent. Iemand vraagt je: "Wie ben jij?" Wat zeg je dan?

    2 Je beni. in een winkel en je beslelt iets. De verkoper maakt een bon en bij vraagt: "Mag ik 'uw naam, adres en telefoonnummer, alstublieft?" Wat zeg je dan?

    3 De tdefoon gaat. Je neemt op en wat zeg je dan? 4 Je bent in een stad die je niet kent. Jt: zoekt het station. Je vraagt het aan iemand op straat. Wat ze~

    je dan? 5 Je bent in een stad die je niet kent. Iemand vraagt aan jou: ~weet u waar de Rembrandrlaan is?". Jt

    weel het niet. Wat zeg je? 6 Je wil een vriend bellen. Zijn telefoonnummer is: 66 44 99. Je draait: 66 99 44. De bel gaat over. Je

    hoort een vreemde stem: "Met Vereeckcn."' Dal is niet je vriend. Wal zeg je? 7 De buurvrouw is op bezoek. 'ze zegt: "Ik heb hel een beetje koud." Wat zeg je? R Je hebt een afspraak op een kantoor. Je moet nog even wachten. Je wil een sigaret roken. Er zit nog

    iemand in die wachtkamer. Wat zeg je'! 9 Je buurvrouw is jarig. Ze geeft een feestje. Jt: gaat naar hel feestje. Wat zeg je als je binnen komt? 10 Op het feestje vraagt iemand aan jou: "Hoc lang woon je al in Nederland?" Wal zeg je'! 11 Op het feestje vraagt iemand: "Waar heb je vroeger gewoond'?" Wat zeg je? 12 [emand vraagt: "Welk land is mooier: Nederland or jouw eigen land?'' Wat zeg je? 13 Iemand vertelt: "Ik moel morgen examen doen." Wal zeg je? 14 Iemand vraagt: "Wat vind je van de Nederlandse t.v.?" Wat zeg je'! 15 Een vriendin vertelt: "Mijn ouders komen morgen bij me eten". Wat zeg je? 16 Het is zondag. Je hebt geen zin om te koken. Je hebt een idee: je wil uil eten gaan. Wat zeg je? 17 Iemand vertelt: "Ik heb een leuk nieuwtje. Mijn zus komt bij mij logeren." Wat zeg je? 18 Je zit op een terras. De ober komt. Wat zeg je? 19 Je hebt op een terras icrs gedronken. Je wil nu weg gaan. Je wil betalen. Je moet de ober roepen.

    Wat zeg je? 20 De ober komt. Je moet f.9,40 betalen. Je geeft een tientje. (tien gulden). Je denkt: die 60 cent i~ voor

    de ober. Wal zeg je? 21 Nog n dag en dan ga je met vakantie. Je bent bij de bakker. De bakker vraagt: "En, heeft u al

    vakantieplannen?" Wat zeg je? 22 Je gaat met vakantie. Maar in je huis slaan veel planten. Die planten moeten water hebben.

    Misschien wil de buurvrouw de planten water geven? Je. gaat het aan haar vragen. Wat zeg je? 23 Je bent weer terug van je vakantie . .Tc komt bij de groenteboer. Die zegt: ~oag, ik heb u lang niet

    gezien." Wat zeg je? 24 Het is vrijdagmiddag. Een collega zegt: "Zo, tot over twee weken. Ik ga lekker op vakantie." Wat zeg

    je? 25 Vrijdagmiddag, eind van de werkweek. Je collega pakl zijn jas en gaat weg. Wat zeg je? 26 Je staat bij de bushalte. Je stapt achteruil en je trapt (per ongeluk) op icmii.Dds tenen. Wat zeg je? 27 Je staat bij de bushalte. Iemand trapt op je tenen. Hij zegt: "Oh, pardon." Wat zeg je? 28 Je vriendin zegt: "Ik moet varuniddag rij-examen doen." Wat zeg je? 29 Je eet bij et>-n vriend. Je vriend zet het eten op rafel. Jullie bc&rinnen te eten. Wat zeg je eerst? 30 Het is vrijdagmiddag. Je collega vraagt: "Heb je oog bijzondere plannen voor bet weekend? Wat ga je

    doen?" Wat zeg je? 31 Je wil een vriend van je spreken, Jobn Galen. k belt het kantoor waar hij werkt. Je krijgt de: tele-

  • foniste aan de telefoon. Wat zeg je?

    32 Je hebt een afspraak, je vrienden Jan en Barbara komen op bezoek. Maar 's 3\'onds om zeven uur belt Jnn. Hij vertelt dat Barbara ziek is en dat ze dus niet komen. Wat zeg je?

    33 Je zit in een caf. Je wil t!t!n sigaret roke.n, maar je hebt geen lucifers en geen aansteker bij je. Naast je zit iemand te roken. Wat zeg je?

    34 Je zit in een caf6. Je wil even iemand bellen. Wat. vraag je aan de ober? J5 Iemand vertelt je: "Ik heb een cassetterecorder gekocht voor veertig gulden." Wat zeg je?

    36 Je bent op een feestje. Je hebt kennis gemaakt met iemand die je erg aardig vindt. Je wil wel vaker contact met die persoon. Wat zeg je?

    37 Je bent op een feestje. Je hebt kennis gemaakt met iemand die je erg aardig vindt. Die andere persoon zegt: ~Kom eens een keertje langs." Wal zeg je?

    38 Je krijgt bezoek. Het bezoek zit in de kamer. Je denkt: ze willen misschien iets drinken. Wat zeg je? 39 Je buurman werkt in de tuin. Hij is bc:zig met een grasmaaier, maar die start niet. Hij weet niet hoe

    dat moet. Jij weet dat wel. Je wil helpen. Wat zeg je? 40 Je bent op een feestje. Iemand vraagt aar. jou: "Ben je wel eens in Parijs geweest?" Wat zeg je?

    Bedenk zelf een situatie, zoals hierboven. Vraag aan een andere cursist wat je dan je zt:gl.

    @@@@@@@@)@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@@fti!Cfi@@@@;.@@@@@@@C4)@@-

    @@@@ VOORZETSELS

    aan

    achter

    behalve beneden bij

    binnen bo\'en buiten

    door

    gedurende 10

    met

    na naar

    naast

    om

    omstreeks onder

    op

    Hij kocht vier c.d.'s veertig gulden. Deze brief is gericht aan jou. Hij werkt aan de universiteit. De hele afdeling staat achter clit besluit. De parkeerplaats ligt achter c.lc kantine. Ik begrijp alles, behalve het laatste stukje.

    De fietsenstaHing is beneden, in de kelder. Hij werkt al jaren bij Philips. Je sleutds liggen bij de portier. Zij leerde binnen twee. maanden Nederlands. De administratie is boven de postkamer. Ik woon niet graag buiten het centrwn. Een bedrijf kan niet buiten een goede accountanl. Hij wordt opgeleid door zijn chef. Hij rende door de gang. Het personeelsblad verschijnt niet gedurende de vakantiemaandt:n juli en augustus. Hij zit in de auto. In juli heb ik drie weken vakantie. Ik ga langs de Afsluitdijk naar Amsterdam. Die weg loopt langs het kanaal. Hij kwam binnen, met drie grote koffers. Ik ga het liefst met de fiets naar mijn werk. Ik kreeg die baan direct na mijn studie. Je moet dit formulier naar hem terugsturen. V &D is genoemd naar de oprichters van de zaak. Zij woont naast die pizzeria. Hij geeft sportlessen, naast zijn gewone baan. Het postkantoor is hier om de hoek. Hij is beroemd om zijn mooie stem. We sluiten de vergadering omstreeks 17.00 uur. De tas staat onder de tafel. Kan ik je onder werktijd bellen? Zijn kinderen zijn nog onder de 4 jaar. Het dossier ligt op de kast. ..,.,

    ... :i

  • over

    per rond

    sinds

    te tegen

    tijdens LOL

    Lussen

    uit van

    vanaf

    v1a volgens voor

    zonder

    Oefening 1

    Op welke afdeling werk jij? Je moet over de brug, en dan meteen naar rechts. Dat artikel gaat over de watervervuiling.

    Prins Bernard reed 160 k.ilometer per uur. Bij vergaderingen zitten we rond de grote lafd. Zo'n apparaat kost rond de drieduizend guld~n. Jk woon hier sinds mijn vrouw hie.r een baan heeft. Hij werkt sinds 1978 bij dat bedrijf. Hij is geboren te Roermond. De fiets staat tegen de muur. Hij zei tegen haar dat hij even ~;igareltl~n ging kopen. De directie is tegen de acties van de vakbond. Zij verdient al tijdens haar oplt:iding. Dit gedet:lte. van de trein gaat maar tot Utrecht Tot maandag! Tot ziens! Tot ~traks! Er rijden hier bussen tot elf uur 's avonds. Eelde ligt tussen Groningen en Assen. De winstmarges liggen tussen 10 en 12 %. Hij komt uit de Verenigde Staten. Wat is het inkomen van een tandarts'! Hij viel van hel dak. De cursus loopt van februari tot juli. Vanaf dinsdag hebhen wc een nieuwe secretaresse. Vanaf het station kun je bus 5 nemen. Hij vliegt naar Mexico via Frankfurt. Volgens mij is daL best mogelijk. Wat een prachtige auto slaat er hier voor het huis! Ik heb post voor je. Je moet de notulen lezen voor de vergadering. Je kunt dit werk niet doen zonder computer.

    Vul een voorzetsel in:

    1 Kleine kinderen 7.ijn afhankelijk hun ouders; ze kunnen niets alleen, ze kunnen nog niet .,..,----:--:- zichzdf zorgen.

    2 lk heb veel belangstelling die nieuwe film. Ik ben genteresseerd Franse films. Maar mijn zus ht:cfl t:r helemaal geen bdangstelling ---:--:--

    3 Lilian is vaak boos haar dochter, want ze ergert 7.ich de kleding van haar dochter. Ze is het ook bijna nooit eens haar.

    4 Bert feliciteerde Marijke --h-aar verjaardag. Hij had ook een cadeautje ___ haar meege-bracht. Marijke bedankte Bert ___ het mooie;: bock dat ze ___ hem kreeg.

    5 Ik profiteer de redame-aanbiedingt:n bij de supermarkt. En als ik de puzzel goed invul, maak ik kans __ een prijs van f.l.OOO,-. Ik weel wel dat ik weinig karts heb, maar toch hoop ik

    een klein prijsje! ---6 Je moet niet te veel lawaai maken. Je moet rekening houden je buren. Je wil toch geen ruzie

    je bur~n? ---7 Mijn neefje schaamt zich zijn flaporen. Alk kinderen op school plagen hem zijn rare

    oren. Mijn tante heeft de dokter al hulp gevraagd, maar de dokter zegt dat bij niets die oren kan doen. ----,--

    8 Johan is trots zijn dochtertje. Ze lijkt heel veel zijn vrouw. Zijn dochtertje is zeven jaar, maar ze lijkt vijf. Ze is erg klein baar Jeeftijd-.--

    9 In het nieuws de radio waarschuwden ze gladde wegen. Anneke maakte zich zorgen haar man, want die was nog ___ de auto onderweg. Later hoorde ze dar hij

    de file Lussen Asst:n en Groningen stond. Ze zei: "Je kunt voortaan beter de trein -g-aan-,-d-:-a-t gaat sneller en veiliger." ---

    10 Veel alleenstaande mensen geven de voorkeur een bovenwoning. Ze hebben geen belang een tuin. Dat blijkt een onderzoek van de gemeente. 1 : --- . .,,;

  • ~. Vul een voorz~tsel m:

    f:,. Gerard was erg zenuwachtig zijn rij-cmmen, want hij was al vier keer -...,.--- dut examen gezakt. Hij zei: "Als ik n~-weer z~~ geef ik h:t op. Dan ga ik voorta~n :vee.r wel de liets" Maar deze keer slaagde hlJ wel! HIJ was erg bhJ het 'roze papertje'.

    2 Ik ben mijn sleutels kwijt. Ik dacht dat ik ze mijn tas had gestopt. Bah, daar baal ik . Ik heb al een uur die stomme sleutels gezocht.

    3 Ik ga Judith eten. Ik kan die ~fspraak niet afzeggen. Zij rekent er ___ dat ik kom. Zij heeft al een tafel gereserveerd.

    4 Ik heb behoefte een k''pjc koffie. Zullen we de kantine gaan dan kunnen we ook jouw vakantiefoto's bekijken. Ik ben er heel benieuwd ---

    5 ftHoeveel tijd heb je dit werkstuk besteed']" "Ongeveer een wcck, maar ik beschik __ _ een p.c. dus dan gaat het heel snel."

    6 "Hij is niet geschikt deze baan.'' "Ja, dat weel ik maar er is c.cn enorm ge.brek ____ _ technici."

    7 Ik heb heimwee mijn eigt:n land. Heb jij daar onk wd eens last --:-:---

    8 "U kunt zich vanaf 1 december inschrijven dc nieuwe cursusst!n. U moel zich dan melden kamer 2601." "Wie is de docente?" "Dat is nog niet bekend en daar heb ik ook geen

    invloed 9 Ik ben heel kwaad Anita. Wc moesten een wedstrijd spelen een hele sterke

    club en zij was er niet. Als je lid bent ____ een sportclub dan kom je ook als je een wedstrijd moet spelen.

    10 Kunt u mij informatie geven ___ het kopieerapparaat? Mag ik dan gc.bruik maken ___ _ dat apparaat, of is het alleen bedoeld ___ do..:t:nten?

    Oefening 3 Kies he.t juiste voorzctsd:

    1 Iemand feliciteren aan van met 2 trots zijn O\'er op met 3 belangstelling hebben voor van aan 4 bedanken over voor op 5 behoefte hebben over tol. aan 6 zoeken naar om op 7 rekenen over op met 8 blijken uit over tot 9 zich ergeren in aan voor

    10 genteresseerd zijn voor op in

    Oefening 4 Kies het juiste voorzetsel

    1 zenuwachtig zijn voor over aan 2 blij zijn op met over 3 gebrek hebben tot m aan 4 waarschuwen aan met voor 5 rekening houden in van met 6 zich zorgen maken over voor van 7 zorgen met over voor 8 last hebben op van over 9 informatie geven op over met 10 heimwee hebben naar tot in

    Oefening 5 Kies het juiste voorzetsel.

    Beste lezer(es), "I -. I :") ~

  • (Bij, Op, Over) Lwee weken beginnen wc weer (voor, met, in) een nieuwe Lekencursus. De cursus is bedoeld (tegen, naar, voor) jongens en meisjes van zestien (in, voor, tol) eencnlvlintig jaar. Wil je. leren tekenen, kom dan (na, bij, Legen) ons! Je krijgt les (van, '.'oor, op) hele goede tekenleraren. De cursus wordt gegeven (van, voor, op) woensdagavond co begint (tijdens, met, om) half acht. Wij vragen iedereen om (tot, op, in) tijd aanwezig te zijn. (Tot, Van, Bij) half negen tot kwart voor negen is het pauze. (Achter, In, Bij) de pauze mag je roken. Roken (op, tijdens, achter) bet tekenen is verboden. (Over, Om, Op) half Lien is de les afgelopen. Leren tekenen is helemaal niet duur. Je betaalt bij ons maar tien gulden (voor, per, bij) uur. Kom met een vriend of vriendin (na, om, naar) onze tekenschool. Wil je meer informatie? Bel ons dan (over, tussen, bij) vier en zes uur.

    (Over, Tot, Na) ziens (bij, me.t, over) Tekenschool Origineel

    Oefening 6 Vul het juiste voorzetsel in.

    GEEN "JA" EN GEEN "NEE"

    Het is weer mee.r dan een half jaar geleden, dat ik meeder.d (1} het radiospelletje ''Geen ja, geen nee" (2) Elles Berger en Joop Smits, dat elke zondag (3) twaalf (4) n wordt uitgezonden. Ik had geen last (5) mijn zenuwen, die morgen, maar toe.n de klok twaalf slueg, was ik plotseling (6) alle staten.

    (7) dal spclle.tjc bellen ze je een paar minuten (8) Levoren op t:n dan moet je (9) de telefoon blijven. Afgesproken werd, dat wc het (10) de kinderen zouden hebben. Vol goede moed begon ik, maar ik was (U) lotaal nog geen zeven seconden {12) ht:t woord: toen al ontglipte me een (13) de "verboden woorden"!

    En de kiuderen maar lachen! Maar ja, dL kun je verwachten als je bf;:bt zitten opscheppen dat je het wel minutenlang kunt volhouden. Een kwartiertje later ging weer de telefoon. "Was u die mevrouw die zo vlug af was?" vroeg een mij volkomen onbekend jongetje, dat zich voorstelde als Erik en zei elf jaar te zijn. En op mijn "ja"; "Zullen \'II'j het dan nog eens proberen?" "Doe het nou maar" zei mijn man, "gun dat kind zijn plezier ... "

    "Vooruit, begin dan maar," zei ik en hij vroeg me honderduit, of het eten lekker was gcwt:cst, of ik pudding (14) sla!,rroom had klaargemaakt, enzovoort. Hij had er zo'n plezier in, dat het (15) mij oversloeg. And~rbalve minuut hield ik het vol, (16) "ja" of "nee" ...

    ''Ziet u wel, dat u het beter kon'!" riep Erik triomfantelijk. "U was natuurlijk zo vlug af (17) de zenuwen. En ik heb u gebeld omdat ik zo'n medelijden (18) u had. Moeder zei: "Goed, bel dan maar. Laat die mevrouw het nog maar c.ens probcn::n". Dag, hoor, mevrouw, en veel succes als u de volgende keer meedoet.

    Ik had echt wel een beetje het land in toen ik zo afging (19) de radio, maar wat maakt zo'n lief telefoontje juist dan vc.cl goed.

    MAAR / ALLEEN

    Alleen gebruik je als dat het enige is wat je doet, wilt, hebt etc.

    Wat moeten we doen? Jullie moeten alleen praten, jullie hoeven niet te schrijven. Waar ben je geweest in Duitsland? Ik ben alleen in Berlijn geweest. Ik ben moe, ik wil naar huis. Goed, ik wil alleen nog even naar dit: schoenenwinkel en dan gaan we naar huis. Wat heb je in je koffie? Alleen melk, geen suiker. ,

    1 ~

    .') -

  • Wat wil je drinken? Ik heb alleen frisdrank in huis. 0, dat is prima. Is er iets met jou? Nee, ik ben alleen moe.

    Ander gebruik van alleen: Ga je met je vriend op vakantie? Nee, wc gaan niet samen, ik ga alleen.

    Maar gebruik je als je hel weinig vindt.

    Blijven jullie lang weg? Nee, we blijven maar twee dagen weg. We bekijken de \ideo ~ n keer t:n dan moel je de vragen beantwoorden. Drink jij veel koffie op een dag? Nee, ..!!!..!@!. twee kopjes. Hoe laat vertrekt de trein? Om 10.15 uur. 0, dan hebben we nog maar vijf minuten. Wat een mooie spijkerbroek! Ja h, hij was maar f60,-. Ken jij Ellen goed? Nee, ik heb haar~ een paar keer gezien.

    Ander gebruik van maar: Ik woon in Groningen .!lliill! ik werk in Utrecht.

    Alleen maar gebruik je als dat hel enige is wat je doet, wiJL, hebt etc. en als je dal weinig vindl. Maar kun je eventueel ook weglaten.

    Wil je iets drinken? Ja graag. Wat heb je? Ik heb alleen maar wijn. Wat hebben jullie het weekend gedaan? We hebben alleen maar televisie gekeken. Was bet gezellig bij Kees? Nee, hij heeft alleen maar over zichzelf gepraat. Naar welke musea zijn jullie in Amsterdam geweest? We zijn alleen maar naar het Rijksmuseum geweest.

    HET AANWIJZEND VOORNAAMWOORD

    deze I die I dit I dat

    Samen met een substantief (een de-woord of het-woord):

    hier

    Jk tafel deze tafel

    het boek dit boek

    Ik woon al drie jaar in deze stad. Die baan lijkt me erg leuk. Dit ziekenhuis is al heel oud. Hij vertelde me over dat plan.

    daar

    die tafel

    dat bock

  • Ook zonder substantief. als ht!l duidelijk is welk substantief Je bedoelt:

    Welke jas is van jou: deze or die'! (=deze jiiS of die jas) Dit liedje vind ik leuk, maar dat niet. (=dal liedje)

    Die / dar verwijst naar iets wat al eerder genoemd 1s:

    naar een persoon: die Waar werkt je broer? Die werkt m de bibliotheek.

    naar meer personen: die Waar blijven Trudie en Johan toch? Die komen altijd te laat!

    naar een de-woord: die Heb jij geen t.v.? Nee, die is kapot.

    het-woord: dat Ken jij dit boek? Nee, dal heb ik nog niet gelezen.

    hele zin / actie: dat Kan ik hier even bellen? Ja, dat kan. (dat =de actie 'even bellen') Wed jij hoe laat de cursus begint? Nee, dat weet ik niet; (dat ='hoe laat de cursus begint')

    MODALE WERKWOORDEN

    Oefening 1

    Vul een vorm van de werkwoorden kunnen, mogen, willen, moeten, zullen of gaan m.

    A In 1964 heb ik mijn rijbewijs gehaald. Dat rijbevvijs is nu nog geldig. Ik dus nog autorijden. Maar ik heb sinds 1970 niet meer autogen:den. Daarom denk ik dat ik niet meer autorijden. Ik heb nu een andere baan. Ik m een andere stad werken. lk kiezen: elke dag reiZen f verhuizen. Ik

    niet verhuizen. wanl ik heb een mooi huis. Maar ik ook niet elke dag ;;n uur met de b~s reizen. Daarom ik een auto kopen. Een auto -

    wel duur zi.jn. Je -----benzine, de vcrzekering en belasting betalen. Gelukkig ik het wel betalen. De broer van mijn collega ----- zijn auto verkopen, want hij

    een jaar in Peru wonen. Hij zijn auto niet meenemen. Mijn collega heeft gevraagd of ik die auto kopen. Ik heb daarom een afspraak gemaakt: vanavond i:, die jongen opbellen.

    B Het is zondagmiddag. lk vanmiddag iets leuks doen. Ik ga naar een renie van mijn school. Mijn vriendin heeft me vanochtend opgebeld. Ze vroeg: " ik met jou meerijden? Mijn man heef! vandaag de auto nodig. Hij misschien nog werken. Natuurlijk ik wel betalen voor de ben7jne." Ik he.b gezegd: "Natuurlijk je meerijden, maar ik niet dat je betaalt. De renie begint om drie uur. Het is n uur rijden. We op tijd vertrekken. Ik

    je dus om twee uur ophalen."

    Nu is het drie uur. Wc zijn weer op onze oude school. Alle leerlingen 1:ijn allemaal uud geworden. Ik heel erg lachen om onze grijze haren! Er is een fotograaf, die groepsfoto's maakt. Hij zegt: "U nu betalen. Als de foto klaar is,

    ik hem opsturen." Wi.i slaan klaar voor d~:: foto. Ik vraag: " ----,:---

    u even wachten? Ik naast mijn vriendin staan, daar rechts achteraan. dat?" De fotograaf antwoordt: "Dan u wel opschieten. Ik

  • nog veel meer foto's maken." Ik ren naar de andere kant, maar dan flitst bet toestel al.

    Drie w~ken later krijgen we de foto thuis. Ik ben nieuwsg~eng. Ik bekijk de foto en ik ontzettend lachen! Ik meteen mijn vriendin beUcn.

    Zij heeft de foto ook al gezien. Ze is slap van het lachen. Ze bijna niet praten. Ze zegt: "Ik ken alle mensen op de foto, behalve die ene grijze schaduw daar vooraan. Ik me niet herinneren wie dat is!" We praten en lachen nog verder over de renie. We zeggen nu al: als er ng een keer een renie is, we zeker weer gaan. En ik beloof dat ik dan stil staan op de foto!

    ER

    'Er' heeft vijf verschillende functies:

    1 er = een plaats

    Ken je Groningen goed? Ja, ik heb er twee jaar gewoond. 'Er' heefl geen nadruk. Als je wel nadruk wilt dan muet je 'daar' g~:bruiken. Daar heb ik gewoond.

    Plaats van 'er' in de zin: na de persoonsvorm.

    2 er + onbepaald (indefiniet) subject

    Wanneer is een subject onbepaald? Als

    er geen lidwoord (de, het, t!en) in de zin staat. Er is bezoek voor je. Er staat melk in de koelkast.

    er 'een' of 'geen' in de zin staat. Er loopt een man op straat. Er is geen les vandaag.

    er een telwoord in de zin staat. Er zitten veertien mensen in deze groep. Er wonen vier mcnse.n in dal huis.

    de woorden 'iets', 'niets', 'veel', 'iemand', 'niemand' in de zin staan. Er is iets veranderd in het programma. Er is niets gebeurd. Er is veel te vertellen. Er heeft iemand voor je gebeld. Er is niemand gewond geraakt.

    Plaats van 'er' in de zin: het begin van de zin.

    3 er + telwoord

    Telwoord: n, twee, drie, zestig, duizend, veel, weinig, geen, genoeg.

    Hoeveel fietsen hebben jullie? ~j

  • Anncke heeft twee tietsen en Dirk heeft er n. / Dirk heeft n fiets. Heb je een kwartje voor mij? Nee, ik heb er geen. I Nee, ik heb geen kwartje.

    Plaats van 'er' in de zin: na de persoonsvorm.

    4 er +voorzetsel (prepositie)

    Voorzetsel: op, naar, in, met, tegen, uit, onder, aan enzovoorts.

    In een zin zonder voorzetsel gebruik je 'het', 'hem' of 'ze' om naar iets te verwijzen. Heb je het journaal gezien? Nee, ik heb het niet ge.1.ien. Heeft de hond ook geblaft? Ik heb hem niet gehoord. Weet jij waar mijn sleutels zijn? Nee, ik heb ze niet gezien.

    In een zin met voorzetsel gebruik je 'er'. Luister je naar de muziek? Ja, ik Iuisier ernaar. Vind je ijs lekker'! Ja, ik ben er gt:k op.

    Let op: er + met - > ermee er + tot -- > ertoe er +naar - > ernaartoe {bij gaan) er +van -- > ervandaan (bij komen)

    Voorbeelden: Hij luistert naar muziek. Hij gaat naar Utrecht. Zij houdt van ijs. Zij komt van Aruba.

    -- > Hij luistert ernaar. -- > Hij gaat ernaartoe.

    -- > Zij houdt ervan. - > Zij komt ervandaan.

    Plaats van 'er' in de zin: na de persoonsvorm.

    5 'er' in passieve zinnen zonder subiccl (zie de theorie over passieve zinnen)

    Er wordt gebeld. Wil jij dt: deur even open doen? Er mag in dil gebouw niet gerookt worden.

    Oefening 1 Maak zinnen

    1 Ik heb twee kinderen. mijn zus heeft drie

    2 Neem nog wal soep. is - genoeg nog

    3 Ik durf niet langs die hond te lopen. ben - m bang - voor

    4 Wanneer was jij in Parijs? in 1978 ben - ik geweest

    5 Waar staan die flesjes dan'! zie - geen ik

    6 Ik heb een klacht over mijn gasrekening. vanmiddag ik - bellen - over ga

    7 Zet je fiets op siaL. worden gestolen veel fietsen hier

    8 Hoe. laat kwamen jullie aan?. rond baJf acht waren we

  • 9 Je kunt bier je boodschappen doen. is in de buurt een supermarkt

    lO Ik ben zo blij met mijn kamer! geniet elke dag ik van

    11 Je kunt misschien met mijn broer meerijden naar Utrecht. hij . regelrnalig rijdt naartoe

    12 Wat doe je daar met dat mes? snijd ik mee - de uien

    13 We moelen ons haasten. staat al - de trein

    14 Dit is een leuk boek voor kleuters. veel plaatjes staan - in

    15 We kunnen geen pannekoeken bakken. geen melk is - meer

    16 Dat Lv-programma vind ik erg interessant. altijd ik kijk naar

    Oefening 2 Zijn deze zinnen goed of fout?

    Kijk bij de 7jnnen waar er in staat: mag je in deze zijn \\'el er gebruiken'!

    - staal er op de goede plaats?

    Kijk bij de zinnen zonder er: moeL je hier er wel gebruiken? Op wdke plaats in de zin? mag je. hier er wel gebruikt:n? Op welke plaats in de zm?

    1 Is nog vlees? 2 Ik ben in liLrecht geboren maar ik woon niet meer in Utrecht. 3 Ik heb klachten over mijn gasrekening. Ik heb gisteren over gebeld. 4 Wie er stond haast je? Dat was mijn vader. 5 Er liggen de bandtloeken in de kasl. 6 Er zitten veel koekjes in de trommel. 7 Zit geen zout in hel eten. 8 gbdagm.mi.in bibliotllt:ekbock meegenomen? Nee, het spijt me, ik heb er niet aan je boek 9 Mijn broL:r heeft twee kinderen, mijn zus hecfC"clric.

    10 De kinderen zijn in de tuin. 11 Ik denk dal geen les is, want is niemand. U Misschien er heeft iemand voor mij gebeld. 13 Er zijn kinderen in de tuin. 14 Worden veel fietsen gestolen tegenwoordig. 15 Neem nog een koekje, ik heb er genoeg koekjes.

    ER - SCHEIDING ER/PREPOSITIE

    Algemene regels: Ja:. komt meteen na de persoonsvorm de prepositie gaat naar het eind van de zin, maar koml wel voor een infinitief of een participium

    Oefening 1 Vervang het onderstreepte gedeelte door er +prepositie.

    Voorbeeld: 0. Ik luister graag naar klassieke muziek . 0. Ik luister .!:!. graag .!!ili!!..

  • 1 Ik zal vanavond naar die cijfers kijken. 2 Hij denkt nooit aan ziin afspraken . 3 Die resultaten blijken duidelijk uit het ondcnock . 4 Zij begint maandag met haar nieuwe baan. 5 Ze heeft al twee keer om de uitsla!! gevraagd. 6 Ik ben erg benieuwd naar je nieuwe flat . 7 Ik heb me vorig jaar op Vrij Nederland geabonneerd. 8 Zij heeft een hekel aan typewerk . 9 Hij heeft niet op d~. stopEchten gelet.

    Opdracht 2 Beantwoord de volgende nagen bevestigend of ontkennend en gbrui.k _g,.

    Voorbeeld: 0. Houd jij van ijs? 0. Ja, ik houd ervan / Nee, ik houd e-r niet van.

    1 Ben jij bang voor een oliecrisis? 2 Hebt u verstand van computers? 3 Heb jij interesse voor de economie? 4 Heeft u naar het rapport gekeken? 5 Kijkt u veel naar de televisie? 6 Gaan jullie vaak naar de bioscoop'! 7 Luistert u wel eens naar een orgelconcert? 8 Werk je wel eens met een elektrische rekenmachine? 9 Heb jij problemen met de Nederlandse taal?

    SCHElDBARE WERKWOORDEN

    Hoofd7io presens imperfectum p!!rfectum infmitief

    Bijzin presens imperfectum perfectum

    Ik bel je vanavond ..QJl. Ik belde. hem ee.n half uur geleden .Q.Q.. Ik heb hem gisteren opgt:beld . Ik moet hem vanavond opbellen .

    Ik beloof dat ik je morgen opbel . Ik hoorde dal hij me net opbelde . 1 k geloof dat hij gisleren heeft opgebeld .

    Oefening met scheidbare werkwoorden

    1 Wat (aantrekken) jij vandaag? 2 Ik heb mijn nieuwe pak (aantrekken). 3 Waar (doorbrengen) hij dit jaar zijn vakantie? 4 Ik denk dat hij zijn vakantie in Noorv.egen (aoo.rlnengen). 5 Tot boe laat zijn jullie vannacht (doorgaan) met feesten? 6 Wie (inschenken) de wijn? 7 (Doorgeven) de groente eens! 8 Ik wil wel even (binnenkomen}, maar ik heb niet veel tijd. 9 Vandaag (klaarmaken) ik het e.tcn, want i.k heb een vrije dag.

    10 De bezorger vraagt of hij de stoel hier mag (neerzetten). 11 Hij (opendoen) de deur. 12 Toen hij zag dat er bezoek was, (weggaan) bij weer vlug. 13 Pierer, (opdrinken) vlug je melk! 14 Hij (opstaan) altijd heel vroeg. 15 Hij wil dat zijn kinderen ook vroeg (opstaan).

  • 16 (Opschieten) jullie eens, want iedereen wacht op jutlie.

    l7 Willem (rondgaan) met de thee. 18 Els mag met de koekjes (rondgaan). 19 Wij hebben hen veel geluk (toewensen). 20 Wie (uitnodigen) hij voor zijn verjaardag? 21 Ik ga morgen op reis en dus heb ik vanmiddag mijn koffer (inpakken). 22 "Ik heb mijn paspoort vergeten!" (uitroepen) Hans, toen hij net in de trein zat. 23 Heb ik je al aan mijn vrouw (voorstellen)? 24 Wat heb je voor me (meebrengen)? 25 Zaterdags (uitslapen) wij meestal.

    . DE BUVOEGLIJKE BUZIN

    A, Een bijvoeglijke bijzin geeft extra informatie over een persoon of een ding:

    ik zag op straat een man die een gek hoedje droeg. ik zag hem in de st.raat die tussen de Vismarkt en de Harmonie ligt.

    Een bijvoeglijke bijzin begint met die I dat I wie I wut I md wie, naast wie, over wie enz. I waarmee, waarvan, waaruit enz.

    Oefening 1 Onderstreep het deel van de zin dat extra informatie gt:efL

    1 In de krant die ik in de trein vond, las ik dat de onderwijzers weer gaan staken, wat ik belachelijk vind.

    2 De man met wie ik praatte, is een vriend met wie ik jarenlang in n buis heb gewoond, waardoor je elkaar natuurlijk heel goed kert kennen.

    3 De. kinderen, die vanmiddag niet naar school hoeven, gaan naar het zwembad, dat vorige maand geopend is.

    4 Frits nocligue aJie mensen die hij kende uil voor zijn feest, wal ik nogal overdreven vond. 5 Mijn vriendin Hannckc, met wie ik de laatste jaren eigenlijk geen contact meer had, belde

    me gisteren plotseling op, wat me heel erg verbaasde en wat ik natuurlijk heel leuk vond.

    B die I dat die geeft extra informatie over een de - woord dat geeft extra informatie over een het woord

    Ik ga nooit naar een film die ik al gezien heb. Het meisje dat daar loopt, woont bij ons in de straat.

    Oefening 2 die; dat

    1 De fiets in de gang staat, is van Ilse. 2 Mijn zus--- in Canada woont, is morgen jarig. 3 We gaan ~nd eten in dat Griekse restaurant vorige week geopend is. 4 Ik zoek een boek niet te dik is en niet te moeilijk. 5 We luisteren nu naar een liedje twee jaar geleden heel populair was. 6 De melk ik gisteren gekocht heb, is nu al op. 7 De cursus voor jou het beste is, start in augustus. 8 Kinderen nog op school zitten, mogen per week maximaal 16 uur werken. 9 De kaartjes, u vanaf 16.00 uur kunt ophalen, kosten f 12,50 per stuk.

    10 In de vensterbank stond een plantje al minstens drie maanden geen water gehad had.

  • Oefening 3 Geef extra informatie over:

    1 mijn broer 2 de bloemen 3 de film 4 hel t.v.-programma 5 een huis 6 een cursus 7 een actie 8 water 9 koffie

    10 restaurants

    C wat gebruiken wc: . als verwijzing naar een hele zin Hij spreekt zes talen , wat ik heel knap vind zonder vernijzing, we bedoelen iets algemeens Wnt je op straal vindt, is meestal erg vies. na de woorden: alles, niets, ie.ts, veel, wdnig

    Dit is echl alles wol ik weet. na een overtreffende trap (superlatief), 7.elfstandig gebruikt (zonder zelfstandig naamwoord erachter): bet bcstr., hel gekste. hel l~ukste enz. Dit is het mooiste wat ik ooit gezien heb.

    Oefening 4 die I dat I wat

    1 De brief daar ligt, is voor jou. 2 van ver komt, is lekker. 3 Het beste je kunt doen, is meteen de politic bellen. 4 Je paspoort vcrscheuren is wel het stomst~ je kunt doe.n. 5 Dit is een film over twee balletdansers gaat. 6 Hij gaf me een schilderij ik onmiddellijk i~ de kamr.r heb gehangen. 7 hij niet weet, is dat Anna vanavond ook komt. 8 Greenpeace is een actiegroep opkomt voor het milieu. 9 Wij hebben een hondje, heel leerzaam is voor de kinderen.

    10 Onze buren hebben een hondje veel verzorging vraagt. 11 Ik zag een man sprekend up mijn vader leek. 12 Hij nodigde me uit voor 1.ijn feestje, ik een aardig gebaar vond. 13 Het meisje daar loopt is mijn buurmisje. 14 Er is nog ve~ ik niet helemaal begrijp. 15 De eieren, beslist niet Le lang mogen koken, moet u als laatste over de salade

    do.en.

    16 Hij vertelde een verhaal 17 Hij heeft last van t:en verkoudheid 18 Dit is het mooiste 19 Dit is het mooiste huis 20 Hij kocht een kastje

    Oefening 5 Geef extra informatie over:

    1 een kast 1 een fiets 3 alles 4 een cursus Nederlands volgen

    ik al kende. maar niet overgaat.

    ik ooit heb gellen. ik ooit heb gezien.

    nu maar vijftig guld~n kostte.

  • 5 bloemen 6 hij gaf me bloemen 7 het duurste 8 bet vervelendste 9 het vervelendste boek

    10 weinig

    D wie gebruiken wc: _ als we bedoelen: menstn in het algemeen

    Wie van gemakkelijk eLe.n houdt, moet onze nieuwe !'>Oep eens proberen

    wie + prepositie gebruiken we: - als we naar personen verwijzen en

    als hel werkwoord een (vast) voorzetsel hij zich heeft

    Bijvoorbeeld: De vrouw. Ik heb een afspraak met haar.

    bet is een persoon (de vrouw) - het werkwoord heeft een voorzetsel: een afspraak hebben met De vrouw met "ie ik een afspraak heb.

    Zij is de vrouw , van wie ik hou. Karin heeft een collega , met wie ze vaak tennist.

    Oefening 6 die I dal I wat I wie

    1 Ik ga vanmiddag naar mijn oma, voor ik boodschappen doe. 2 3

    dit leest, is gek. je daarnet vertelde,

    neef, met is van A tot Z gelogen.

    ik op vakantie ga. 4 Dit is mijn 5 Er is iets

    ---:---:-:---,

    ----,--ik graag zou willen weten.

    6 Van wie is het kind 7 Ik ga je iet5 vcrtellen 8 Voor boeken

    kwartje per dag.

    daar zo maar alken op straal speelt? je beslist niet mag doorvertellen.

    je te laat terugbrengt, moet je boete betalen: een

    9 De film gaat over een gezin van Itali naar Noorwegen verhuist. 10 Everl bestelde een toetje bestond uit slagroom, chocola en banaan. 11 Mijn nichtje, aan --~het verhaal vertelde, schrok erg. 12 Toen ik thuis kwam, was het licht in de keuken aan, ik vreemd vond. 13 Dit is mijn broer, vorig jaar naar Spanje verhuisd is. 14 Hij vertelde me een smoesje ik natuurlijk niet geloofde. 15 Met Pasen zoeken de kinderen eieren, in de tuin verstopt zijn. 16 Ik heb een restaurantje ontdekt, jij ook zeker leuk zult vinden. 17 Ik ben erg gesteld op mijn buren altijd voor me klaar staan. 18 Hij deed boodschappen voor mij toen ik ziek was, ik aardig van hem vond. 19 Marga, sinds kort bij ons werkt, kan heel goed met computers omgaan. 20 alleen woont, heeft vaak geen zin om te koken.

    Oefening 7 Maak een zin met de volgende woonlbr:toepen:

    1 tas + gekocht + duur 2 mensen +wonen naast 3 broer + helpen 4 broer + op vakantie gaan met 5 mensen +in de groep zitten met

  • 6 telefoonnummer +bellen +in gesprek 7 vriendin +bellen mel + Canada 8 kennis + \'Crtellcn aan +verbaasd 9 vriend + logeren bij + centrum

    10 vriend + logeert bij mij + Griekenland

    E waar +prepositie gebruiken wc: als we naar zaken vern-ijzen

    en als het werkwoord een vast voorzetsel (prepositie) bij zich heeft

    Bijvoorbeeld: Het huis. Ik kijk naar het huis.

    het is een zaak (het huis) bet werkwoord heeft een vast voorzetsel: kijken naar

    Het huis waarnaar ik kijk.

    Let op: met + waar ---- > waarmee. tot + waar ---- > waartoe

    Oefening 8 waar + prepositie

    1 De bus ik naar Utrecht ga, vertrekt om 15.00 uur. ---,,-----,

    2 De groep bestaat uit twintig mensen, de helft uit Groningt.:n koml. 3 Het huis ik woon, is in .1920 gebouwd. 4 Hij stelde een vraag ik geen antwoord \'o'st. 5 Ik wil een mes je brood kunt snijden. 6 De bus ik wacht, is weer te laat. 7 De deur -gin gapen door middel van een touw

    -:---:---8 De tunnel we nu rijden, heet de Coentunnel.

    je moest trekken.

    9 De brug, dagelijks veel verkeer rijdt, wordt gerepareerd. 10 Een dief pikte mijn porternonncc, gelukkig maar ct:n paar gulden

    zat.

    Oefening 9 Maak een 7jn met de vuigende WOl?rdgrocpen:

    1 tas + boeken zillen + cht leer 2 bezuiniging + actie voeren tcgn + plan van de minister 3 schuur + fiets zenen + van de buren 4 nieuwtje + bellen over + bekend 5 ziekenhuis +liggen + Martiniziekenhuis 6 bus +naar Spanje. gaan +vertrekken +half acht 7 jas + zoeken naar + blauw met gele strepen 8 t.v.-programma's +hekel hebbeJ;t .aan 9 grap + lachen om

    10 bandjes + luisteren naar + mediatheek

    Oefening 10 prepositie + wie I waar + prepositie

    1 John heeft een hond gekocht, waarmee I met wie hij dagelijks twee uur wandelt. 2 Hij heeft altijd een foto bij zich van het mc.isje waarop I op wie hij verliefd is. 3 Hij las in de krant een artikel van Hans van Hoorn, waarover I over wie hij heel boos

    werd. 4 Mijn moeder heeft een tafeltje gekocht voor mijn opa, waarop I op wie hij de telefoon kan

    zetten. '-t (;

  • 5 De plaats waarin I in wie ik geboren ben, ligt ongeveer 40 kilometer ten noorden van AJJtsterdam.

    6 De prins en het paard waarop I op wie hij zat, hadden allebei bruine ogen. 7 l{et meisje waarbij I bij wie ik ga logeren, ken ik nog van school. 8 De auto waarmee I met wie we op vakantie gingen, was al na 100 kilometer kapot. 9 De groenteboer, waarbij I bij wie ik al jaren groente en fruit koop, heeft zijn winkel

    plotseling gesloten. lO De ftlmster waarover I over wie zoveel geroddeld wordt, is voor de zesde keer getrouwd .

    . .:.l'.,r,

    Oefening 11 Maak een 7jn met de volgende woordgroepen:

    1 Thomas + bevriend zijn met 2 bedrag + rekenen op 3 buiswerk +helpen met 4 zanger + gek zijn op 5 vrienden + denken aan 6 vakantie + denken aan 7 groente +gek zijn op 8 cursus + beginnen met 9 Anja + uitgaan met

    10 radioprogramma + luisteren naar

    Oefening 12 Maak een beschrijving van iets of iemand en gebruik die , dat, of wal, en gebruik ~ Zie onderstaande voorbeelden.

    Het is een ding dat in je huis hangt, in de badkamer of in de gang. Je kunt er in kijken. Je ziet dan jezelf. Wat is dit ding? Het is een taal die niemand meer spreekt. Je kunt er niets mee doen op vakantie. Toch kennen veel mensen die taal! Welke taal is dit? Het is een programma dat elke avond vier of vijf keer op t.v. komt. Je kunt er veel van leren over het. nieuws in de wereld. Welk programma is dit? Hel is iets wat meestal niet leuk is. Je zegt dan 'tot 7lens' tegen je vrienden. Je moet er vaak om huilen. Wat is dit? Het zijn meer dingen. Hel is alles wal je krijgt. als je bijvoorbeeld jarig bent. Je bent er blij mee (meestal). Wat zijn dit? Het is iets wat je krijgt als je een vraag hebt gesteld. Je bent er soms tevreden mee, maar soms ook niet. Wat is dit?

    Oefening 13 die I dat I wie I wal prepositie +wie I waar +prepositie

    Ik zal je de foto's vliegtuig

    laten zien, ik op vakantie gemaakt heb. Hier zie je het we reisden. We vertrokken al om vijf uur 's morgens, ___ -

    ik vreselijk vroeg vond, maar ja.

    En dit is een vriendin ons kwam uitzwaaien, ik heel leuk vond van haar. En hier staan de vrienden we op vakantie gingen.

    Dit is een foto we landden,

    de zee niet,

    jammer genoeg niet zo goed gelukt is. Het is het vliegveld vlak aan de kust lag. Op de foto zie je helaas

    jammer is.

    Hier zie je zo'n schattig ezeltje, bagage draagt. Dat is iets ~--=-~-gemeen lijkt, maar ---=--~ in dat land heel gewoon is. Och, zo heb je in elk land dingen je je verbaast, maar voor de inwoners heel gewoon

    'r

  • zijn.

    Dit is het huis we gehuurd hadden. Kijk, er was . ook een terras bij

    :'! we 's avq11ds lekker zaten.

    ; ~_. 11. ' ol

    De man op de:te foto staat, is degene we het huis huurden. Hij bad ook een auto, we. konden gebruiken en we een paar uitstapjes gemaakt hebben. We zijn ook een paar keer met een bus weg geweest,

    ik eigenlijk veel leuker vond, want dan ontmoet je mensen daar wonen. Hier zie je de vreselijk oude bus we altijd namen als wc

    ;iar het strand gingen, ongeveer zes kilometer van ons huis lag.

    Op deze foto :~je je de auto ik je net verteld heb. Het lijkt inderdaad een auto elk moment uil elkaar kan vallen, gelukkig niet gebeurd . I IS.

    Dit zijn foto's van een feestje de verhuun.kr van hel huisje

    ook op hel eiland won~n. Een van

    we gegeven hebben. Dil zijn er een paar slaat, met wal vrienden van hem

    die jongens heeft ons een dans geleerd, al ecuwen oud IS en je vaak leest in reisgidsen. Het is de

    traditionele dans ---- elke dansavond geopend wordt.

    Hier zie je de vrit:.ndi!l van een kletsen. Ze sprak goed Engels,

    van die jongL:ns, ik heel lang heb ziuen heel handig was, want hun eigen taal is iets

    ik nooit zal lt!ren, zo moeilijk!

    DiL zijn wat foto's van een kasteel wc bewcht hebben, nou JU, kasteel... het gebouwtjq ,-;... je hier ziet is alles --"--- er van over is.

    Ol_t, dit ;jn foro's van de laatste avond, nog niet zo eenvoudig

    deze .foto zie je Marja,

    we onze koffers moc:sten inpakken, was met al die souvenirs die we gekocht hadden! Op

    een zonnehoed in een plastic tasje probeert te haar uiteindelijk nog gelukt .!. ook! vvringen,

    Nou, dt!ZC foto is echt tic laa!flc. vliegtuig;_ zo'n foto maakl! Zo, dat was mijn vakantie,

    HET WERKWOORD ZULLEN

    Tegenwoordige tijd:

    Het is het uitzicht altijd. tegenvalt en

    en hoe was de jouwt:?

    ik zal I jij zult (zal) I u zult (zal) I hij zal wij zullen I jullie zullen I zij zullen

    Verleden tijd: ik ZO!l I jij ZOJ.\ I u zou I hij. zou wij zouden ./.jullie zouden I zij zouden

    ----we hadden vanuiL ht!l

    je toch altijd weer

    Zullen in de tegenwoordige . tijd geeft de zin. een andere betekenis. De andere betekenis kc!.n zijn:

    A een voorstel Let op: altijd in de vorm ,van een vraag

    alleen met 'ik' of 'we' als subject

    Zullen we hier een kopje koffie drinken? i ' I tl

  • B een belofte Ik zal je vanavond nog bellen.

    C wil van de sprekea Let op: de uitspraak is hier erg belangrijk

    Hij zal me dat geld terugbetalen!

    D waarschijnlijkheid Je denkt dat iets zo is. Bijna altijd gebruik je ook hel woord 'wel' in zo'n zin.

    Ik zal me wel vergissen.

    E formele taal (toekomst) Let op: een gebeurtenis in de toekomst die bijna zeker gebeurt

    alleen in een formele situatie

    De minister zal het gebouw openen.

    F inleven in een situatie Je kruipt in de huid van iemand anders. Lel op: hel kan een goede of slechte situatie zijn

    bet subject is altijd het algemene 'je' in de zin komt ook: maar, toch, toch maar

    Je zal maar duizend gulden per dag verdienen!

    Oefening 1 Maak voorstellen met de volgende woordgroepen.

    Voorbeeld: boodschappen doen Zal ik boodschappen voor je doen?

    1 naar het zwembad gaan 2 Pieter bellen 3 helpen met de verhuizing 4 de tekst voorlezen

    Oefening 2 Maak beloftes met de volgende woordgroepen:

    Voorbeeld: alles uitleggen Ik zal je straks alles uitleggen.

    1 op tijd thuis zijn 2 eten koken 3 helpen met de verhuizing 4 de schrijfopdracht morgen maken

    Oefening 3 Geef aan of het in deze zinnen gaat om - een waarschijnlijkheid (w)

    inleven in een situatie (i)

    1 Je zult je bankpasje maar verliezen! 2 Je zult je bankpasje wel thuis hebben laten liggen. 3 Je zult maar een huis met een zwembad hebben. 4 Je zult toch een ongeluk krijgen tijdcos je vakantie.

  • 5 Hij zal de afspraak wel vergeten zijn. 6 Ze zull~n hier wel op tijd zijn. 7 Je zal atlebei je benen maar breken. 8 Je zult wel iets hebhtn gezegd wal hij niet aanlig vond.

    Oefening 4 Geef dezelfde informatie, maar gebruik 'zullen'. Geef ook aan om welke betekenis van 'zullen' het gaat.

    Voorbeeld: Volgens mij is hij ziek. Hij zal wel ziek zijn. (D)

    l Ik beloof dat ik vanavond deze tekst lees. 2 Ik weet zeker dat de koningin volgende week Nijmegen bezoekt. 3 Ik denk dat hel morgen regent. 4 Volg~ns mij is zij zwanger. 5 Ik moet dit examen halen. 6 Vind je het een goed idee om vanavond naar de ftlm te gaan? 7 Ik beloof dal ik je help met je huiswerk. 8 Ik denk dat haar vriend haar geholpen he.eft hij hel huiswerk. 9 Zonder geld in het bnitc.nland zitten; wat vreselijk!

    10 Het is zeker: deze trein komt over enkele minuten aan op het Centraal Station van Rotterdam.

    11 Ik denk dat het heel leuk is om de loterij te winnen. 12 Ik denk dat hij zich verslapen heeft. 13 Ik denk dat je je sleurels in de keuken hebt laten liggen. 14 Denk je eens in: je hebt je geheugen verloren. 15 Ik beloof: mijn vriend vertaalt Lleze brief voor je.

    IMPERFEC!UM VAN ZULLEN Zulle.n in de vcrleden tijd geefl de zin een andere betekenis. De andere betekenis kan zijn:

    A een beleefde vraag , Let op: bij subject ikjwe werkwoord: mogen/kunnen

    bij subject je/u/jullie werkwoord: willen/kunnen je gebruikt hierbij vaak: even

    Zou ik even mogen bellen? Zou u hier even willen tekenen?

    8 eeo mogelijkheid Hij zou een vrije dag kunnen hebben. Zouden ze de afspraak vergeten zijn?

    C een voorzichtig udvies, een suggestie Let op: je gebruikt hierbij als infinitief: kunnen, moelen

    je gebruikt hierbij vaak de woorden: eens, weleens

    Je zou eens wal beter moelen luisteren. Je zou dit aan Hans kunnen \Tagen.

    D herinnering aan een belofte of afspraak Hij zou bier om half zes zijn. Jij zou de afwas doen.

    E onzekere informatie, roddel Hij zou op deze afdeling werken.

  • Ze zou tijdens de vakantie getrouwd zijn.

    F voorwonrdelijke wijs : beschrijven van je reactie als je in een bepaalde situatie zou zijn hel is (nog) gec=n werkelijkheid.

    Let. op: je begint de zin met 'als' in plaats van 'zou' mag je ook de verleden tijd gebruiken

    Als ik een miljoen zou winnen, zou ik een groot feest geven. Als we een auto hadden, zouden wc eerder in Zeeland zijn. Als we een auto hadden, waren we eenler in Zeeland.

    G wens Let op: hierbij gebruik je vaak de woorden: graag. (wel)eens, willen

    Ik zou de directeur graag even willen spreken. Hoe oud ben jij? /Ja, dat zou jij wel willen weten, he!

    Oefening 5 Maak beleefde vragen met de volgende woordgroepen.

    Voorbeeld: boodschappen doen Zou je boodschappen voor me willen doen?

    1 dit pakje naar het postkantoor brengen 2 jouw boek gebruiken 3 mij wat geld lenen 4 mij helpen

    Oefening 6 Reageer op de volgende situaties; beleefd en gewoon

    Voorbeeld: Je hebt schoenen gekocht. Je wil ze ruilen. beleefd: Zou ik deze schoenen kunnen ruilen? gewoon: Kan ik deze schoenen ruilen?

    1 J. hebt je handen vol. Je staat in de lift. Je wil dal iemand voor jou op bet knopje voor de vierde verdie.ping drukt. .

    2 Je staat bij de receptie van een groot gebouw. Je wil graag b~llen. 3 Je brengt je boeken te laat terug naar de bibliotheek. Je moet n. 3,- boete betalen. Je wil

    bet volgende week betalen. 4 Je gaat met een boek naar de bibliotheek. Je wil het boek nog een paar weken houden. 5 Je vriendin spreekt goed Italiaans. Je krijgt een brief uit ltali . Je wil dat je vriendin die

    brief vertaalt.

    Oefening 7 Geef aan of het in deze zinnen gaat om

    een advies (a) een herinnering aan een belofte of afspraak (h) een wens (w)

    1 Hij zou de kaartjes voor de fJ.lm bestellen: 2 Ik zou best eens willen waterski n. 3 Jij zou, eens een weekje op vakantie moeten. 4 Jullie zouden je .kunnen inschrijven bij het arbeidsbureaU:. 5 Wij zouden vandaag beslissen of we meegaan of niet. 6 Jij zou Eenest nog bellen. 7 Wij zouden u graag iets vragen, kan dat? _.,

  • 8 We zouden graag een ander huis willen. 9 Je zou eens met Henk moeten gaan praten over je plan.

    10 Je. zou eens naar de dokter moeten gaan.

    Oefening 8 Maak de zinnen af.

    Voorbeeld: Als ik Parijs woonde, Als ik in Parijs woonde, zou ik ~cd iFrans. .spr.eken. Als ik in Parijs woonde, sprak ik goed Frans:

    1 Als ik de burgemeester van Groningen was, 2 Als alle mensen dezelfde taal zouden spreken, 3 Als het weer in Nederland een beetje beter was, 4 Als ik een huis met twaalf slaapkamers had, 5 Als ik een man I een vrouw zou zijn, 6 Als ik een beroemde zanger(es) zou zijn,

    Oefening 9 Maak zinnen met zullen en zouden.

    1 buren gaan verhuizen (onzekere informatie) 2 zij houdt erg van dieren (waarschijnlijk) 3 blind zijn (inleven in een situatie) 4 rijbewijs halen (sterke wil) 5 naar het museum (voorstel) 6 een goed woordenboek kopen (advies) 7 19 lot 21 graden in het binnenland (formele taal / toekomst) 8 vakantiefoto's meenemen (herinnering aiin een afspraak) 9 een tweeling krijgen (onzekere informatie)

    10 op vakantie gaan naar een zonnig eiland (wens)

    Oefening 10 Maak zinnen met zou(den).

    Voorbeeld: Je vriend zegt dat hij te wetmg geld heeft. Je vindt dat hij zijn geld beter moet besteden. Geef hem een (voorzichtig) advies. Je zou je geld eens wat beter moeten besteden.

    1 Je vriendin heeft al heel lang pijn aan haar voeten. Je vindt dat ze betere schoenen moet kopen. Geef haar een advies.

    2 Gebruik 'zou' in de \Taag: Heeft hij misschien een fietspomp? 3 .le hebt gehoord dat een vriend van je, Victor, in de vakantie getrouwd is. Je weet het niet

    zeker. 4 Je broer rookt erg veel. Je vindt bet beter als ruj daarmee stopt. Je geeft hem een (voorzic-

    htig) advies. 5 Je docent heeft beloofd dat ze de volgende keer een cassetle met een liedje draait. De les is

    nu bijna afgelopen en ze heeft het nog niet gedraaid. Is ze het misschien vergeten'? Wat reg je tegen je docent?

    6 Je komt met je vriend(in) aan op een camping. Je ziet een mooi plekje voor jullie tent. Je vraagt aan de campiogbaas:

    7 Je hebt een afspraak met een vriend dat hij je om acht uur komt balen. Het 'is ilu kwart voor negen. Hij is er nog niet. Je belt hem op en zegt: ...

    8 Een kleine voetbalclub_ heeft een belangrijke wedstrijd gewonnen van Ajruc Iedereen is zeer verbaasd. Jij hebt van een kennis gehoord dat de baas van :de kleine club g~ld gegeven heeft aan de scheidsrechter. Het is niet .z.eker! Je zegt: ...

    9 Je hebt problemen met bet vertalen van woorden in het Nederlands. Je denkt dat bet met een goed woordenboek beter gaat. Maar er is geen goed woordenboek. Je zegt tegen je

  • docent:, ... 10 Je vriend gaat altijd overal met de auto naartoe. Op een avond zie je hem aan komen',rijden

    op de fiets. Wat nu~ Erik op de fiets! .Te vraagt je af:

    ZETTEN, LEGGEN, STOPPEN

    aktie

    (neer)zetten (neer)leggen doen/stoppen

    resultaat

    staan liggen

    zitten

    Zij zet de kopjes op tafel. De kopjes staan op tafel. Zij zet de kopjes neer . (geen plamsaanduiding)

    Hij legt het boek op tafel. Het boek ligt op tafel. Hij legt het boek neer . (geen plaatsaanduiding)

    Ik stop/doe het bock in de Las. Het boek zit in de Las.

    Oefening 1 Zeg of de volgende zmnen goed of fout zijn.

    1 Ik heb het kind op de bank gelegd. 2 Ik doe het geld op de tafel. 3 Het afwasmiddel zet in een blauwe !les. 4 Hij legt op bed. 5 De melk staat in de koelkast. 6 De blocmen liggen op het aanrecht. 7 De bloemen zitten in de vaas. 8 Zij heeft de zakdoek in haar jaszak gestopt. 9 Je portemonnee staat op tafel.

    10 Wat ligt er in die tas? 11 Zij heeft watjes in haar oren gestopt tegen het lawaai. 12 Welke stoffen zitte.n er in dat geneesmiddel?

    Oefening 2 Vul een vorm m van

    zetten leggen stoppen/doen

    staan liggen

    - zitten

    1 Ik kan die kopjes niet vinden. Weet jij waar ze ____ ? andere kast ?

    Heb jij ze in een

    2 Heb je geen tas bij je? Dat geeft niet, de boodschappen maar in mijn tas. Daar toch bijna niets in, er is plaats genoeg.

    3 Heb jij de handdoeken in de keukenkast --::--:-:-:-----=-----,-~--.-~? .verkeerd, ze altijd in de witte kast.

    Dat is

    4 Welke witte kast? Die kast die in de slaapkamer 5 Hij is erg ziek geweest, hij heeft drie weken in bed ____ _ 6 Deze macaronischotel is erg lekker. Wat ____ _ er allemaal in? Heb. je er

    ook knoflook in ? 7 De kinderboeken in die blauwe kasten. In elk boek

    een kaartje. Als je het boek wil lenen, moel je het kaartje uit het boek halen. Je moet het in een apparaat . . Als je

    . .r.s

  • ;:.,niet precies weet hoe hel moet, lees dan het inlichtingenformulier maar. Die formulieren naast het apparaat.

    8 Ons nieuwe huis zomer. Dan huis. -------

    aan het water. Dat is heel leuk, vooral in de er schepen van toeristen in hel water voor ons

    9 Wat er eigenlijk in dit geneesmiddel? Wat er op het doosje? Begrijp jij er iets van?

    10 Toen het vakantie was, zijn bed

    hij elke dag lot elf uur in bed. Naast de t.v. en hij ging 's avonds pas slapen als het

    laatste programma afgelopen was.

    Oefening 3 Vul in de onderstaande zinnen n van de volgende \Vcrkwoorden in en zet ze m de juiste vorm: liggen, leggen, zitten, zetten, staan, sloppen, doen.

    Let op: er zit ook idioom in!

    1 In de krant van gisteren geluidsprobleem te

    dat de gemeente geen geld heeft om iets aan het

    2

    3

    ----Waar heb je heL fotorolletje neer --..,..-en toen ik het vanmorgen in mijn tas v..ildc Ik zie het niet om vanavond

    ? Gisleren het nog op tafel WilS he.l t:r nicL mee.r.

    dit werk nog af te krijgen. Ik __ _ er

    4 ook niet te veel tijd in. Als jij koffie gaat Jan ik de bloemen ergens anders neer, want hier --- ze in de weg.

    5 er ook paprika in de salade? Nee maar die kan ik er nog wel in

    6 schoenen, die daar hebben maar er wel een

    7

    Je mag die vetvlek op. Wij hebben veel

    veel energie in hel opknappen worden.

    van hel huis ____ , want er moest 8 Het kan aan mi.i maar ik vind dit een waardeloos programma.

    de televisie maar uit.

    DE DIRECTE EN INDIRECTE REDE

    "' Je gebruikt de directe rede om te laten zien wat iemand letterlijk (precies) heeft gezegd of gedacht.

    Voorbeelden: De minister-president zegt: 'De werkloosheid is een groot probleem.' Joho vertelt: 'Ik heb een lekke band.'

    Als je aan anderen wilt vertellen wat iemand heeft gezegd dan gebrwk je de indirecte rede. Voorbeelden: De minister-president 7.egt dat de werkloosheid een groot probleem is.

    John vertelt dat hij een lekke band heeft.

    Let op de plaats van de persoonsvorm:. achteraan in de 7ln!

    Bij de indirecte rede gebruik je het voegwoord dat bij een uitspraak. Behalve de werkwoorden zeggen en vertellen zijn er ook andere werkwoorden indirecte rede gebruikt worden, zoals:

    beweren dat~ zeker weten dat denken dat geloven dat ... vinden dat antwoorden dat hopen dat ... beloven dat ... vermoeden dat ervan overtuigd zijri dat veronderstellen dat het is waarschijniijk.,,. dat

    die(' vaak m de

  • Oefening 1 Spreekoefening

    Bedenk een stelling (onderwerp naar keuze}. Iemand uit de groep herhaalt de stelling m de indirecte rede en bedenkt een nieuwe stelling. Voorbeeld: Eten is niet goed voor de gezondheid.

    Oefening 2

    Hij zegt dat eten niet goed voor de gezondheid is. Topsport is ook niet goed voor de gezondheid. Zij zegt dat enz.

    Zet de volgende zmnen m de indirecte rede. Let op de plaats van de persoonsvorm.

    1 De dokter zegt: Petra moet volgende week naar het ziekenhuis. 2 De oogarts beweert: Jcnny heeft een bril nodig. 3 Ik veronderstel: Johan is ziek. 4 Ik ben ervan overtuigd: passief roken is slecht voor dt: gezondheid. 5 Ik weet zeker: de winkels zijn om uur gesloten. 6 Ik beloof: ik kom morgen op tijd. 1 Ik denk: het is 10 uur. 8 De docent vindt: deze oefening is niet moeilijk.

    * Vragen in de indirecte rede Een ja/nee-vraag krijgt in de indirecte rede het voegwoord of. Voorbeeld: Wonen zijn ouders in Spanje?

    Ik weet niet of zijn oude.rs in Spanje wonen.

    Vraagzinnen die beginnen me.t een vraagwoord krijgen in de indirecte rede geer. voegwoord. Het werkwoord komt wel acht~raan in de zin. Voorbeeld: Hoc laat vertrekt deze trein?

    Ik wil graag weten hoe laat deze trein vertrekt.

    Oefening 4 Maak een \-Taag in de indirecte rede:

    Voorbeeld: Wat betekent dat woord? Ik weet niet Ik weet niet wat dat woord betekent.

    1 Hoe lang werkt u hier al? Ik weet niet 2 Waar wonen zijn ouders? Ik heb geen idee 3 Hoc vaak verschijnt deze krant? Je kunt aan haar vragen 4 Waarom gaat de les door? Ik weet ook niet 5 Hebben zij een kleurentelevisie? Ik heb geen idee ... 6 Wie schrijft bet verslag van deze vergadering? We hebben nog niet besloten 7 Woont hij in Groningen? Ik weet niet 8 Moet Eva een kwartier eerder weg? Vraag maar aan de docent

    OM +TE +INFINITIEF

    We gebruiken de constructie om +te + infinilief in verschillende situaties:

    1 Doel uitdrukken

    Hij voert actie. Doel: de dieren helpen.

    Hij voert actie om de dieren te helpen.

  • Voorbeelden: Ik ga naar de markt om fruit te kopen. Hij zet de verwarming lager om energie te sparen.

    2 Graad aangeven Na: te + adjectief, adjectief +genoeg, voldoende

    Deze medicijnen zijn te oud. Je mag ze niet meer gebruiken. Deze medicijnen ZIJn te oud om nog te gebruiken .

    . Mijn zoon is oud genoeg. Hij kan alleen op vakantie gaan. Mijn zoon is oud genoeg om alleen op vakantie te gaan.

    Je begrijpt de tekst globaal. Dat is' voldoende. Het is voldoende om de tekst globaal te begrijpen.

    Voorbeelden: Deze straal is te smal om met de aula te kei:en. Dit boek is dik genoeg om het hele weekend van te genieten. Het is niet voldoende om de kinderen alleen te waarschuwen.

    3 Bepaling bij een adjectief

    Ik kijk naar voetbal. Dat is leuk. Voetbal is leuk om naar te. kijken.

    Ik leer een nieuw alfabet. Dat is moeilijk. Een nieuw alfabet is 'moeilijk om te leren.

    Voorbeelden: Dat nieuwtje is leuk om te horen. Ik vind het ven-elend om alleen naar huis te lopen.

    4 Bepaling bij een substaDlief

    Dit is een bekertje. Je kunt uit het bekertje drinken. Dit is een bekertje om uit te drinken.

    Heb je e.en kwartje? Ik wil met het kwartje bellen. Heb je een kwartje om te bellen?

    Voorbeelden: Hier is de schuur om jr. fiets in te zetten. Het was een dag . om nooit le vergeten. Daar staan cassettes om naar te luisteren.

    Oefening 1 Verbeter de volgende zinnen. Soms moet je 'om te' of 'te' gebruiken. soms moet je de volgorde veranderen.

    1 Ik ga op vakantie om uitrusten. 2 We gingen naar bel platteland voor oogsten. 3 Ik vind het leuk andere mensen ontmoeten. 4 Geld is voor mij de belangrijkste reden te werken. 5 Het is moeilijk om te vinden het juiste woord. 6 Deze cursus is bedoeld te leren spreken. 7 Die kopie is te onduidelijk voor lezen. 8 Dit is een dag. om te lekker binnen blijven.

  • 9 Dit is een goed moment om pauzeren. 10 Ik kijk naar de televisie me te ontspannen.

    Oefening 2 Combineer de twee zinnoen tol n zin. Gebruik de constructie om + te + infinitief.

    1 Op elke afdeling is een EHBO-er. Die helpt bij kleine ongelukjes.

    2 Dat schilderij is te duur. Ik kan het niet kopen.

    3 Dat is niet leuk. Ik zie een ongeluk.

    4 Hij werkt elk weekend. Hij vindt het vervelend.

    5 Hier is een stoel. .Te kunt op de stoel zitten.

    6 Hier heb je een tijdschrift. Je kunt er even in lezen.

    7 Hij kijkt veel t.v. Zijn doel is: Nederlands leren.

    8 Deze auto is nog goed genoeg. We kunnen met deze auto naar Frankrijk gaan.

    9 Ik gebruik her woordenboek. Doel: woorden snel opzoeken.

    10 Hier heb je een glas. Je kunt uit het glas drinken.

    Oefening 3 Maak de zinnen af. Lel op om t te +infinitief.

    1 Hij gaat naar de supermarkt om 2 Deze koffer is te zwaar 3 Hier heb je een gulden 4 lk ga naar een Nederlandse bruiloft Dat is leuk 5 Olie wordt gebruikt 6 Ik wil graag een cursus volgen 7 Rugby is een leuke sport 8 Ik vind het vcrvelend

    PASSIEVE ZINNEN

    A Grammaticaal. Elke zin met een object kan een passieve zin worden.

    De man slaat de hond. De hond wordt (door de man) geslagen. subject pv object subject pv

    Het object van de gewone zin (de hond) wordt subject van de passieve zin (de hond). De pv van de gewone zin (slaat) komt in de perfectum (geslagen) aan het eind van de zin. De pv van de passieve zin is een vorm van worden of zijn.

    B De tijden.

    Actief (gewoon)

    Zij doen het examen. Zij deden l}_~t e/(.amen.

    Passief

    Het examen wordt gedaan Het examen werd gcdnan .

  • Zij hebben het examen gedaan . Zij hadden het examen gedaan .

    C Het gebruik. Je maakt een passieve zm:

    Het examen is gedaan . Het examen was gedaan

    als het object van de gewone zm belangrijker is dan het subject:

    De dokter opereert morgen mijn moeder_ Wie is belangrijker: het subject (de dokter) of het object (mijn moeder)'! Mijn moeder (het object) is belangrijker, dus: Mijn moeder wordt morgen geopereerd.

    als hel subject van de gewone zin onbekend is:

    ........ heeft mijn fiets gestolen. Wie heeft mijn fiets gestolen? Dat weten wc niet. Het subject (van de gewone zin) is on-bekend. Dus: Mijn fiets is geswlen.

    ....... heeft vandaag auto's verkocht. Wie heeft auto's verkocht? Dat weten we niet. Het subject (van de gewone zin) is onbekend. Dus: Auto's zijn vandaag verkocht. Deze zin is fout hel subject (auto's) is onbepaald, dus we moeten 'er' gebruiken: Er zijn vandaag auto's verkocht.

    ........ rookten heel veel. Wie rookten heel veel? Dat weten we niet. Het subject is onbekend. Er is geen object in de gewone zin. We gebruiken dan een constructie met 'er': Er werd heel veel gerookt.

    Oefening 1 Kies welke zin (de actieve of de passieve) hel beste past in de situatie.

    1 De minister van onderwijs komt op bezoek in een :;tad. Boze studenten gooien rollc tomaten naar hem. Wal staat er de volgende dag in de krant?

    a Studenten hebben rotte tomaten gegooid naar de minister. b Er zijn rotte tomalen gegooid naar de minister.

    2 Je komt het lokaal in en je ruikt dat de lucht niet fris is. Je zegt: a Iemand heeft hier gerookt. b Er is hier gerookt.

    3 Twee passagiers van een vliegtuig gaan met een pistool naar de piloot en ze dwingen hem naar Brussel te vliegen. Wat staat er in de krant?

    a Twee passagiers hebben een vliegtuig gekaapt. b Er is een vliegtuig gekaapt.

    4 Je hebt een boek geleend van de bibliotheek. Je drinkt limonade en opeens valt je glas om. Het boek is nat en alle bladzijden plakken aan elkaar. Wat zeg je als je het boek naar de bibliotheek terugbrengt?

    a Ik heb er per ongeluk limonade over gemorst. b Er is per ongeluk limonade over gemorst.

    5 Je broer wandelt langs de bank en hij ziet een man naar buiten komen, met in zijn hand een zak geld. Dat is duidelijk iemand die de bank overvallen heeft! Je broer denkr :tiet lang na en bij pakt meteen die man. Hij houdt hem vast tot de politi~ komt. Wat staat er de

    s-:-~-

  • volgeode dag in de krant? a Mijn broer heefl een bankovervaller gevangen. b Er is een bankovervaller gevangen.

    6 Je broer wandelt langs de bank en hij ziet ee.n man naar buiten komen, met in zijn hand een zak geld. Dat is duidelijk iemand die de bank overvallen heeft! Je broer 'denkt niet lang na\ en hij pakt meteen die man. Hij houdt hem vast tot de politie komt. Wirt~ertel je de

    --VOfgende dag aan je vrienden? a Mijn broer heeft een bankovervaller gevangen. b Er is een bankovervaller gevangen.

    OcfeninB 2 Maak de volgende zinnen passief. Welke zm vind je beter, de gewone actieve zm of d:: passieve zin?

    1 Ze hebben veel mensen uilgenodigd voor hun f~cst. 2 Iemand heeft een bom gegooid. 3 Ze hebben hun huis snel verkocht. 4 Mijn opa heeft zijn sleutels verloren. 5 Iemand hc.dL de :.lcutels gevonden in de fietsenstalling. 6 Men steelt veel jassen uit de~e garderobe. 7 Ik heb de kuffie i! I bei a a hl 8 De tandarts hccfl mijn kies getrokken. 9 Gisteren heb ik twee films gezien.

    10 De mensen juichten hard voor de Z

  • Ik geloof dat Ik geloof dat wc excuses moeten aanbieden. Ik geloof dat dit niet lukt .

    Volgens mij Volgens mij hebben ze LwmtJg vakantiedagen. Volgens mij is Hongarije een ideaal" vakantieland.

    Ik vind dat Ik \eind dat hij goed Italiaans spreekt Ik vind dat Nederlanders slechte t.v.-programma's maken

    Oefening 1 Vraag naar de mening van iemand anders over de volgende onderwerpen:

    de kwaliteit van de Nederlandse kranten her openbaar vervoer wordt onbetaalbaar het klimaat in Nederland wie kunnen eerder praten: jongens of meisjes? het openbaar vervoer is de oplossing voor alle milieuproblemen een computer moet je nooit kopen huisdieren bet onderwijssysteem in Nederland de jeugd van tegcnwoordigcr is brutaler dan die van vroeger oude mensen hebben veel belangstelling voor boeken de bibliotheek moet gratis :lijn voor iedereen het boek Code Nederlands

    Oefening 2 Geef je mening over de volgende onderwerpen:

    hier werken Lc veel oude mensen benzine is in Nederland te duur vrouwen hebben een moeilijker leven dan mannen deze cursus is te moeilijk klassieke mu:liek is vervelend sport moet verplicht zijn op alle scholen een videofllm is leuker dan foto's samenwonen is beter dan trouwen vis is gezonder dan vlees rode wijn is lekkerder dan witte wijn je kunt een vreemde taal nooit perfect leren een maximum-snelbeid van 120 kilometer per uur is belachelijk

    GEEF GELIJK OF SPREEK TEGEN

    Iemand gelijk geven Ja, u/je hebt gelijk. Inderdaad. Dat klopt. Ik ben het met u/je eens. Dat is waar.

    Iemand tegenspreken Nee,

    Dat is niet waar. Dat klopt niet. Dat is niet zo. Dat denk ik niet. Ik ben bet niet met ujje eens

    Reageer op onderstaande stellingen. Geef gcli.ik of spreek tegen:

    1 De zondag is een vervelende dag

  • 2 Nederlanders leven gezonder dan Amerikanen.

    3 Met de auto op vakantie gaan is leuker dan met hel openbaar vervoer. 4 Nederlanders spreken erg snel. 5 Vlees is goed voor je gezondheid. 6 Kleding is duur in Nederland. 7 Zes uur slaap is genoeg voor een volwassene. 8 Als je intelligent bent en hard werkt, krijg je wel een goede baan. 9 Politiek is een spel.

    10 Honden zijn leuke dieren. 11. Nederlandse koffie is lekker. 12 Vrouwen zijn (geestelijk) sterker dan mannen. 13 Stripboeken zijn niet goed voor kinderen. 14 Nederlands is een ontzettend moeilijke faal. 15 Het is goed dat kinderen van een jaar of zestien een bijbaantje hebben. 16 De dierentuin is een slechte instelling. 17 Nederlanders zijn erg trots op hun land. 18 Nederlanders 7jjn erg vriendelijk voor buitenlanders.

    Bedenk zelf drie stellingl'n.

    VOCABUlAIRE Blok 1 aandoen 1 Doe je jas aa11 want het is koud builen. 2 Het is hier donker. Wil je het licht even aandoen ? absoluut

    Ik weel ab.ro/11Itl niet welke kleren ik voor dat feest moet aandoen. Ik heb geen idee. allaankelijk

    De ene keer houd ik van modieuze kleren, de andere keer van sportieve kleren. Dat is afhankelijk van mijn stemming. Hij weet :t:clf niet wat hij mooi vindt. Voor het kiezen van zijn kleren is hij afhankelijk van zijn vrouw.

    bedoeling , de Het is de bedoeling dat alle gasten er neljes uitzien op het feest.

    behalve Iedereen koopt mooie nieuwe kleren. Belrahe ik, want ik heb geen geld voor nieuwe kleren.

    behoefte , de 1 Nee, ik heb al genoeg truien om te dragen. Ik heb behaefte aan T-shirts en ondergoed. Ik

    heb weinig T ~shirts en ondergoed. 2 lk voelde de behoefte om te zeggen dat zijn paarse hoed erg lelijk was. bepalen

    Wie bepaalt eigenlijk wat nette kleren zijn? De mode-ontwerpers in Parijs en New York bepalen welke kleuren in de mode zijn.

    beschrijven Je zegt dat hij mooie. kleren aan bad. Kun je beschrijven wat hij droeg?

    bijzooder 1 Dit is een bijzondere ring. Hij is nog van mijn oma's moeder; dus erg .oud. 2 Ik ben bijzonder blij met mijn nieuwe laarzen. Ze zitten heerlijk en zijn erg mooi. combinatie- , de

    Hij droeg rode laarzen en een korte broek. Het was een verschrikkelijk lelijke combinatie Zoiets doe je toch niet aan.

    dikwijls Ik loop dikwijls door de stad om naar nieuwe kleren te kijken. Meestal drie keer per weekL lk vind het erg leuk om dat te doen.

    doordat ~ (

  • Doordat we allebei dezelfde kleren droegen dacht hij dat wc zussen waren. Haar broek was te kort geworden doordat ze hem te heet had gewassen.

    durven Ik durf niet in een minirokje te lopen. Ik vind mijn benen veel te lelijk. Hij durfde niet te zeggen dat de leraar z'n gulp open stond.

    eigenlijk 1 Deze leren jas is erg mooi maar ik vind hem eigenlijk te duur. 2 Ik heb gezegd dat ik mee zou gaan, maar ik heb eigcmlijk geen zin. enig 1 Wat heb jij een enig pakje aan. Het staat je erg goed. 2 Ik wil een nieuwe broek kopen. Dit is de enige die ik heb. lijn

    De vcrkoopster in tlcze winkel helpt je heel goed. Dat is erg fijn want ik vind het moeilijk om schoenen te kopen. Ik vind het fijn dat jullie kunnen helpen met de verhuizing.

    hoewel Ik heb een hekel aan regenkleding, hoewel ik fietsen met een paraplu ook erg vervelend vind. Hoewel die mantel mij erg mooi staal, koop ik hem niet. Ik vind hem te duur.

    opmerken 1 'Er zit een gat in je broek.' 'H gat ver, dat heb ik vanochtend niet opgemerkt 2 Ik wilde iets opmerken ovP.r zijn vieze oude jas, maar ik heb niets gezegd. ruim

    Bij deze winkel koop 2 Zijn colbert was veel staan

    ik altijd. Ze hebben een ruime keuze in schoenen en zijn niet te duur. te mim . Het zakte van zijn schouders en de mouwen waren te lang.

    I

    1 'Ik heb nieuwe panty's gekochL Hoe 'vind je 2 De herenschoenen staall achterin de winkel.

    ze~' 'Ze staan je prachtig.'

    BLOK 2 anderbalr

    'Mag ik anderhalf ons salami van u?' 'Twee ons, mag dat ook?' ' Nee Lwee ons salami is te veel. Ik wil precies 150 gram hebben.'

    behoorlijk In deze winkel kun je heiloorlijk veel dingen kopen. Bijna alles is hier te koop.

    benieuwd Ze bouwen een nit.:uwe winkel in het winkelcentrum. Ik ben benieuwd wat voor winkel hel wordl. Weet jij wal voor winkel daar komt?

    besteden 1 'Hoeveel geld wilt u besteden aan een nieuwe cassenerecorder?' 2 Je moet veel tijd besteden aan heL leren van de woordenlijsten.

    is erg belangrijk. bevallen

    'Nou, ik heb maar f 200,-.' Het kost veel tijd maar het

    1 Achmed heeft een nieuwe auto gekocht bij garage Janssens. De auto bevalt hem goed. Hij is er erg blij mee.

    2 Zijn vrouw moet binnenkort bevallen van hun eerste kind. Ik ben benieuwd of het een jongen of een meisje wordt.

    cooDict , hel 'Ik wil mijn geld terug :want deze: broek is kapot.' 'Dat kan niet mevrouw, dan krijg ik een conflict met mijn baas. Ik mag u geen geld terug geven.' Ze hadden een conflict over wie de koffie moest betalen .. Maar nu zijt;~ ze weer vrienden.

    diep 1 Hoe heet die winkel ook al weer? Als ik diep nadenk, weet ik het wel weer. 0 ja! 'De

    HEMA'. 2 Je moel hler niet gaan Z\Yemmen. Het water is veel te diep . drukken

    Je moet de Lomalen niet onderin de Las doen. Dan worden ze kapot gedrukt

  • 'Mag ik op dt rode knopje dntkkelt ?' 'Nee, niet doen. Als je daarop dntkt gaat het alarm.' 2 Henk heeft een bock geschreven. Hij laat het drukken bij uitgeverij Sassenheim. Volgende

    maand is het te koop. dubbel

    Ik heb he.t boek gekocht en miJn vrouw heen hel ook gekocht. Nu hebben we hel boek dubbel

    dus Deze bakker maakt heerlijke gebakjer. en is niet duur. Ik koop mijn gebakjes dus altijd bij deze bakker. Ik versta je niet dus ik weet niet wat je zegt.

    een 1 'Heert u een boek over Amerika?' 'Ja, dit is een goed bock.' 2 Twee halen, n betalen. eerlijk

    Ik sta hier al heel lang in de rij te wachten. En nu helpt het mei:.je achter de kassa haar eerst. Dat vind ik niet eerlijk want ik wacht langer dan zij.

    elkaar We kwamen elkaar tegen bij de slager. Ik had net vlees gekocht toen zij binnenkwam.

    eventueel U moet eigenlijk contant betalen. Als hel echt niet anders kan, kunt u ew11tueel met een eh que betalen.

    Dink 1 Dit restaurant is niet zo leuk maar als je eten beslelt krijg je een flink bord vol. Dus als je

    honger hebl moet je hier gaan eten. 2 Christoph's zoontje was helemaal niet bang voor de tandarts. Omdat bij zo flink was, gaf

    Cristoph hem een ijsje. ineens

    Je hebt me nu al vier keer gevraagd of ik mee ga boodschappen doen. Nu heb ik tijd en i11eens heb jij geen zin meer om boodschappen te doen. Ik reed achter de fietser en i11eem stopte hij. lk schrok en kon nog nel op tijd remmen.

    kloppen 1. 'Mijn vriend zei dal u behalve gewone boeken ook stripbocken verkoopt.' 'Dat klopt , we

    verkopen ook stripboeken.' 2 U kunt gewoon naar binnen lopen. ll hoefl niet te kloppeil telkens

    Ik probeer de Postbank te bellen maar het telefoonnummer is telkens in gesprek. Ik heb nu vijf keer gebeld en iedere keer is het nummer in gesprek.

    zaak, de 1 .Japanse bedrijven doen veel zake11 met Nederland. Ze vcrkopen bijvoorbeeld auto's en

    televisies. 2 'Zal ik de vis in olie bakken?' 'Dat is jouw zaak . Jij kook[, ik niet.' 3 Hij beeft een eigen zaak : hij verkoopt fietsen.

    BLOK '3 aankomen 1 Als wc om acht uur met de trein gaan, dan komen we om tien uur in Amsterdam aan. 2 De schilder heeft de deur net gevcrrd. De verf is nog nat. Je mag er niet aankomen . afscheid , het

    Als je naar Amerika gaal, breng ik je naar het vliegveld. Dan kunnen we, daar afscheid nemen.

    bel'\! i ken 1 Dit dorpje kun je me[ de trein niet bereiken Daarom moet je met de bus gaan. 2 Ik heb geprobeerd hem te bellen, maar ik kan hem niet bereiken De telefoon wordt niet

    opgenomen. dwingen

    De terroristen dwingen de piloot om naar Bangkok te vliegen. eindelijk

    (' ~

  • Gisteren heb ik heel lang op de bus gewacht. Na een uur kwam de bus e11delijk gunstig 1 'Kan ik daar gemakkelijk met de bus en de trein komen?' 'Ja, de verbinding is heel

    gwulig . Als je met de trein aankomt kun je direct overstappen op de bus.' 2 De prijzen van hel openbaar vervoer zijn nu nog gunstig Straks wordt het weer duurder. hoogte , de 1 Het vliegtuig vliegt op 7000 meter hoogte zodat je de wolken ziet als je naar beneden kijkt. 2 'Weet jij wat een strippenkaart kost?' 'Nee, ik ben niet op de hoogte van de prijzen van

    strippenkaarten.' indruk, de 1 'Wat waren uw eerste indntkken toen u in Nederland aankwam?' 'Mijn eerste indntk was,

    dat Nederland een koud en nat land is.' 2 Christian leerde in n jaar Nederlands, wat grote indn1k maakte op zijn vrienden. ingaan 1 De nieuwe bustijden gaan in op 1 augustus. Dus dan veranderen de tijden dat de bussen

    rijden. komen 1 'Waar komt u vandaan'?' 'Ik kom uit Eritrea.' 2 'Sorry, dat ik zo laat ben.' 'Hoe komt dat?' 'De brug was open.' kust, de

    Wc gingen met de boot van Engeland naar Nederland terug. Vanaf de boot zag je de kust van Nederland mel haar duinen en dijken.

    leiding, de 1 De leiding van de trein is kapot. Hij is gebroken door de storm. En zooder leidingen kan

    een elektrische trein niet rijden. 2 Mevrouw Storm is directeur van dit bedrijf. Zij heeft de leidb1g over alle afdelingen. meemaken

    Hij heeft veel reizen gemaakt naar an~ere landen. Hij kan mooi vertellen over wat hij daar heeft meegemaakt

    omgeving , de 'Waar zijn we nu?' 'Volgens mij zitten we in de omgeving van Groningen. Kjjk maar, qaar zie je de schoorsl~nen van de elek.tricileits centrale van Groningen.'

    ontdekken Meneer Sasaki stapte in zijn auto en \vilde wegrijden. Toen ollldekte hij dat hij een lekke band had. Hij vond het heel vervelend dal hij dat niet eerder had gezien.

    plaats, de 1 Er was geen plaats meer in de bus. Hij was helemaal vol. Er kon niemand meer bij. 2 Dit is de beste voetbalclub van Nederland. Na vijftien wedstrijden staan ze op de eerste

    plaats 3 Groningen is een leuke plaats om te wonen. regeling , de

    'Heeft u een dienst regeling van de bussen tussen Groningen en Zuidlaren?' 'Ja, hier is een boekje met vertrektijden.'

    Er bestaan in Nederland regelingen voor mensen die hun werk niet meer kunnen doen, zoals de WA.O.

    schelen 1 Ik was net op tijd. Het scheelde wcmtg of ik had de trein gemist. 2 Hel milieu kan hem niets schelen Hij gooit de batterijen uit zijn walkman bij het gewone

    afval. Het maakt hem niets uit dat. hij het milieu daarmee vervuilt. 3 'Wat scheelt er aan?' 'Ik heb de laatste tijd zo'n hoofdpijn, dokter.' 4 Die mannen sclaelen weinig in leeftijd. De oudste is 64 co de jongste is 62. verwerken 1 Het gemeentelijk vervoersbedrijf heeft moeite om de grote aantallen reizigers te ~envcrken.

    Omdat er zoveel studenten met de bus gaan, zijn er te weinig bussen. 2 Zijn moeder is gestorven. Dat kan hij moeilijk venvcrken Hij is er ziek van. voeren 1 De trein voerde hem naar Parijs.

  • 2 Ali heeft ru:rie met ZIJn huisbaas. Hij gaat nu naar de rechter. Hij wil een proces voeren tegen zijn huisbaas.

    BLOK 4 advies, het

    Ik heb te hard gewerkt. Mijn dokter gaf me het advies om een weck rust te nemen. behandelen 1 Ik heb Iasr van mijn rug. De fysiotherapeut moet mijn rug behandelen 2 We hebben nu geen tijd voor deze oefening. We belruildelen hem volgende week. besmettelijk

    De ziekte AiDS is alleen be.wnettelijk bij selrueel contact. Dus je hoeft niet bang te zijn om AIDS te krijgen als je met iemand praat die dat heeft.

    enkel 1 Anna heeft haar enkel gebroken. De breuk zit vlak onder haar knie. Ze kan de eerste

    weken niet lopen. 2 Ik heb een e11kele reis naar Maastricht gekocht op het NS-station. Tk ga niet met de trein

    terug maar met de auto van mijn vader. 3 Hij reio;t enkel met de auto. Hij gaat nooit met de bus of de trein. gauw

    Vlug! Bel gauw een ambulance! Er is een ongeluk gebeurd. Je moet je gauw inschrijven voor deze cursus. Je kunt het beter vandaag doen dan dat je het morgen doet.

    geheel 1 Dawn had haar pols gebroken. Maar die is geheel hersteld. Ze heeft er nu helemaal geen

    last meer van. 2 'Bent u het ermee eens'!' 'Nee, in het gelreel niet. Ik vind het grote onzin.' gek 1 Hij denkt dat hij een vogeltje is. Hij is echt hartstikke gek 2 'Er zitten maar drie koekjes in de trommel.' 'Wat gek Vanochtend telde ik er zeven.' houding, de 1 Ga rechtop zitten. Een goede houding is belangrijk bij het voorkomen van rugklachten. 2 Wat heeft die vent een negatieve houding in de klas. Hij vindt niets leuk uf interessant en

    zit de hele tijd uit het raam Ie kijken. innemen 1 Ik kreeg medicijnen van de apotheek. Ik moet de medicijnen drie keer per dag innemen na

    het eten. 2 Het leger heeft Namibi. bezet co ook een deel van Angola ingenomen kans, de

    Pedro wordt geopereerd. De arts zegt dat er vijftig procent kans is dal de operatie slaagt. Ze zeggen dat je meer kans op een baan hebt, als je goed Nederlands spreekt.

    lust, de 1 Ik heb twee jaar geleden een ongeluk gehad en ik heb nu nog steeds last van mijn nek.

    Mijn nek doet nog pijn. 2 'Vind je het vervelend als ik de televisie aanzet Ierwijl jij je buiswerk leert?' 'Ja, daar heb

    ik (ast van. Ik kan me dan niet concentreren.' lekker 1 Nee, ik wil niets eten, want ik voel me niet zo lekker 2 Ik vind dat medicijn niet lekker . Het smaakt bitter. merken 1 Ik beb een nieuwe bril gekregen. Ik kan. merken dat deze bril beter is. Ik zie alles nu veel

    duidelijker. 2 Mijn tandarts geeft altijd een verdoving voordat hij gaat boren. Dan merk je er niets van. middel, het 1 Als je verkouden bent,. moet je kwast drinken. Dat is citroen met heet water en W"clt .bruine

    suiker. Het is een goed middel tegen verkoudheid. 2 Door middel van stakingen en andere acties laten de werknemers 7jen dat ze erg boos zijn. ondanks

  • Ondanks het advies van zijn dokter, gaat hij doo~ met roken. 011danks dat hij vcrkouden is, rookt hij 20 sigareen per dag.

    opnemen 1 Jack is na het ongeluk in het ziekenhuis opgenomen . Hij ligt er nu al een week. 2 Linda wil tweehonderd gulden opnemen van haar rekening, dus gaat ze naar de bank. 3 Het bestuur v.-de mij ontslaan, maar. mijn collega's .namenhet voor me op. 4 Wat een leuke muziek! Wil je die voor mij opnemen ? Ik geef je morgt:n ct:n cassette-

    bandje. 5 'Goedemidclag mevrouw, ik kom de meter van de elektriciteit opnemen raad, de 1 Mag ik je een goede. raad geven? Ga direct naar de tandarts als je kiespijn hebt. 2 Zij was vroeger huisarts en ze werkt nu voor de Raad van Gezondheid. Dat is een

    organisatie die adviezen geeft aan de minister. rug, de 1 De assistente moest mijn lengte meten. Daarom moest ik met mijn mg tt:.gen de 'muur gaan

    staan. 2 Als deze cursus acheer de mg is ga ik lekker met vakantie. uiterst

    Hoewel de zu5ter hem uiterst voorzichtig optilde, gilde hij van de pijn. Honderdveertig kilometer per uur rijden in dichte mist? Dal is uiterst gevaarlijk.

    verbapd , h~t l Bij de EHBO legde de dokter een verband op haar wond zodat het bloeden stopte; 2 In verband met een ongeluk is de !>ndweg tussen Utrecht en Breda afgesloten. 3 Uit het .onderzoek blijkt dat er een verba~1d is tussen diefstal en werkloosheid: als de

    werkloosheid hoger wordt, stijgt hel aantal diefstallen.

    BLOK 5 aanvragen

    'Heb jij al een .,nieuw paspoort aangevraagd ?' 'Nee, ik moet nog naar het gemeentehuis voor mijn paspoort.'

    administratie , de 1 De secretaresse van de administratie was hard aan het werk om alle brieven te typen. 2 Die docent schrijft zijn hele administratie in zijn agenda. Alle cijfers en adressen van de

    cursisten staan in zijn agenda. dergeliJk 1 Op de administratie hebben ze allemaal formulieren en tiergelijke 2 Hij n1aakte een grapje over buitenlanders. lk houd niet van dergelijke grapjes. eenvoudig

    Het is heel een\'oudig op dit formulier vult u uw naam en adres in. Dat is alles wat u moel doen. Frans zei dat dit een gemakkelijke oefe.ning was. Maar ik vind dit geen ee11mudige oefening. Ik "ind hem erg moeilijk.

    enorm Het was vandaag enomz druk op het werk. Er hebben wel vijftig mensen gebeld. 'Wat vind je van Laurel & Hardy?' 'Ik moet er altijd c11onn om lachen. Ik krijg er gewoon buikpijn van.'

    gegeven , het Op je belastingformulier moet je alle gegevens invullen die betrekking hebben op je inkomen. We moeten controleren of alle adresgegevens goed zijn ingevuld. Een paar mense