spierpijn in het onderbeen; het chronische compartiment-syndroom en mediale tibia-syndroom
TRANSCRIPT
Spierpijn in het onderbeen; het chronische compartiment-syndroom enmediale tibia-syndroom
M. J. Allen � M. R. Barnes
Keywords chronische compartimentsyndroom �chronische pijn � mediale-tibiasyndroom � spierpijnonderbeen � chronische spier- pijn � onderbeen spierpijn �chronische compartiment- syndromen � mediale tibia
syndromen � tibia
In dit artikel wordt een onderzoek beschreven naar oor-
zaken van en behandelresultaten bij het chronische com-
partiment-syndroom en het mediale tibia-syndroom.
Onderzocht werden 110 sporters (24 vrouwen met een
gemiddelde leeftijd rvan 20 jaar en 86 mannen met een
gemiddelde leeftijd van 25 jaar), die allen reeds minstens
zes maanden ‘shin splint’-klachten in hun onderbeen
hadden. Het klachtenbeeld betreft langs de mediale tibia-
rand aangegeven pijn tijdens spieractiviteit, die optreedt
na steeds kortere loopafstanden en tenslotte training
extreem pijnlijk of onmogelijkmaakt. Bij rust vermindert
de pijn. Afgezien van skeletaandoeningen lijken deze
klachten bij sporters afkomstig van het voorste en diepe
achterste spiercompartiment van het onderbeen (fig. 1).
Tegenwoordig wordt algemeen aangenomen dat het
voorste compartiment-syndroom te wijten is aan een
toename van de druk in het anteriore speircompartiment
tijdens spieractiviteit en dat de beste behandeling bestaat
uit subcutane fasciotomie.
De oorzaak van het ontstaan van soortgelijke pijn in
het diepe achterste compartiment is minder duidelijk. Als
mogelijkheden worden genoemd: toename van de druk
binnen het desbetreffende compartiment en ontstekings-
reacties als periostitis of insertie-fasciitis. Men verschilt
van mening over de beste manier van behandelen. Zowel
operatieve decompressie als conservatieve behandeling
wordt aangegeven.
Dit onderzoek betrof drie groepen:
1. sporters met een chronisch compartiment-syndroom;
2. sporters met een mediaal tibia-syndroom en
3. sporters met klachten in het onderbeen zonder duide-
lijk aanwijsbare oorzaak.
Alle patienten werden volledig onderzocht, waarbij
speciaal aandacht werd besteed aan de locatie en duur
van de pijn, aanwezigheid van drukgevoeligheid langs de
mediale rand van de tibia, eventuele spierhernia’s en
perifere arteriele pulsaties. Stressfracturen werden uitge-
sloten via rontgenonderzoek en technetium-scans.
De intercompartimentale druk werd gemeten met
behulp van ingebrachte catheters die werden verbonden
met drukmetingsapparatuur. De druk werd voor, tijdens
en na spieractiviteit (looppas op de plaats) gemeten.
Resultaten
De intercompartimentale druk in rust bleek geen dia-
gnostische betekenis te hebben, al waren de gemiddelde
waarden iets hoger in de pathologische compartimenten
die naderhand via operatie werden behandeld. Ook bleek
de druk in het voorste compartiment wezenlijk hoger dan
in het diepe achterste.
De druk bij activiteit bereikte bij alle patientengroepen
binnen een paar seconden een constante waarde. Dit
duidt erop dat het voor diagnostisering onnodig is de
activiteit aan te laten houden tot de pijn begint. Bij
patienten bij wie de pijn vrijwel onmiddellijk begon
werd geen relatie gevonden tussen tijd van ontstaan of
intensiteit van de pijn en gemeten druk. Ook werd
M. J. Allen, en, (*)The Leicester Royal Infirmary, Leicester, EngelandVerkorteweergave
Stimulus (1990) 09:114–117
DOI 10.1007/BF03075674
13
gevonden dat de loopsnelheid geen invloed had op de
druk, tenzij de patient voluit sprintte. In dat geval daalde
de druk in de normale compartimenten en nam toe in die
welke reeds een hoge druk hadden. Als de activiteit werd
gestopt en de patient weer ging zitten, keerde de druk bij
alle groepen snel terug tot het niveau van voor de
activiteit.
Diagnostische drukwaarden
Het voorste compartiment-syndroom
Bij patientenmet een activiteitsdruk vanmeer dan 50mm
Hg werd als diagnose ‘chronisch anterior compartiment-
syndroom’ gesteld. Deze drempelwaarde werd gebaseerd
op eerder werk vanAllen e.a.(1985) enGibson e.a.(1986),
waarbij klinische verschijnselen en druk nauwmet elkaar
correleerden. Dezelfde drempelwaarde werd ook door
andere auteurs gebruikt.
Compartiment-syndroom werd uitgesloten als de acti-
viteitsdruk onder 30 mm Hg lag. Bij dit onderzoek wer-
den compartimenten met deze drukwaarden aangegeven
als normaal, hoewel in deze groep zowel symptomatische
als asymptomatische extremiteiten voorkwamen. Com-
partimenten met een activiteitsdruk tussen 30 en 50 mm
Hg werden als grensgevallen betiteld. Voor diagnosestel-
ling en behandelvoorschrift werden hierbij ook andere
factoren in aanmerking genomen.
Het diepe achterste compartiment-syndroom
Bij patientenmet een activiteitsdruk vanmeer dan 40mm
Hg werd als diagnose ‘chronisch diep posterior compar-
timent-syndroom’ gesteld. Er werd hier een lagere
waarde genomen dan voor het voorste compartiment,
daar is aangetoond dat het voorste compartiment een
beduidend hogere druk heeft. Via infusering van bekende
vloeistofvolumes in de beide compartimenten bij geam-
puteerde onderbenen, vonden wij ook dat het diepe ach-
terste compartiment een grotere tolerantie had dan het
voorste: dat wil zeggen dat bij een gegeven volumetoe-
name de druk in het voorste compartiment naar verhou-
ding meer zal toenemen. Er zijn twee factoren die
mogelijk verantwoordelijk zijn voor dit verschil in tole-
rantie. Ten eerste blijkt uit radiografisch contrastonder-
zoek dat het diepe achterste compartiment beduidend
groter is dan het voorste. Ten tweede wordt het voorste
compartiment aan drie zijden begrensd door relatief
starre structuren (tibia, fibula en membrana interossea),
terwijl het diepe achterste compartiment omgeven is door
meer elastische structuren, in het bijzonder daar waar het
wordt bedekt door het oppervlakkige achterste compar-
timent (fig. 1).
Een activiteitsdruk tussen 30 en 40mmHg in het diepe
achterste compartiment werd aangeduid als grensgeval,
terwijl bij een druk van minder dan 30 mmHg met druk-
gevoeligheid van de tibia werd gesteld dat een mediaal
tibia-syndroom werd vertoond.
Een activiteitsdruk in het diepe achterste comparti-
ment van minder dan 30 mm Hg en ontbreken van
mediale tibia-drukgevoeligheid, werd in ons onderzoek
als ‘normaal’ aangeduid.
Deze diagnostische groepen sluiten elkaar niet uit; een
chronisch compartiment-syndroom kan zowel in het
voorste als het diepe achterste compartiment van het-
zelfde been voorkomen. Zo ook kan een voorste com-
partiment-syndroom samengaan met een mediaal tibia-
syndroom. De aandoening kan zich zowel bilateraal als
unilateraal voordoen; waarbij de bilaterale klachten iets
vaker voorkomen.
Het mediale tibia-syndroom
Deze aandoening was veel moeilijker vast te stellen, daar
de diagnose uitsluitend berustte op de anamnese en de
aanwezigheid van drukpijnlijkheid bij de mediale rand
van de tibia. Veel patienten konden hun sportieve activi-
teiten voortzetten ondanks de pijn, die veelal eerder na,
dan tijdens de training optrad en meer als hinderlijk dan
als een handicap werd ervaren. In alle gevallen was het de
van het voorste compartiment afkomstige pijn die de
trainingstolerantie beınvloedde.
Behandeling
Er werden 60 patienten met een voorste compartiment-
syndroom geopereerd. Hiervan hadden 40 personen voor
de operatie een activiteitsdruk van meer dan 50 mm Hg,
terwijl er 20 grensgevallen waren met een druk tussen 30
en 50 mm Hg. Na de operatie bleef de druk in een geval
onveranderd, in vier gevallen ging de druk omhoog en in
nog eens vier gevallen was de druk wel verminderd maar
bleef deze boven 50 mm Hg, terwijl bij alle resterende 51
gevallen de normale waarden met een activiteitsdruk
beneden 50 mm Hg terugkwamen.
Er waren geen complicaties en alle patienten konden
tussen zes en acht weken na de operatie hun activiteiten
weer volledig hervatten. Op drie patienten na waren allen
Figuur 1 Dwarsdoorsnedevan het onderbeen op hetproximale een derde deel vanafde knie met de diversecompartimenten.
Stimulus (1990) 09:114–117 115
13
verbeterd. Een van deze drie kwam drie maanden na de
operatie terug met pijn, die te wijten bleek te zijn aan een
stressfractuur van de tibia. Een tweede patient had, na
een aanvankelijke verbetering, na een jaar recidiverende
bilaterale pijn aan de voorkant van het onderbeen; deze
patient wordt nog verder gevolgd. De derde patient had
een complexe anamnese van compartiment-syndroom
die een slechte consolidatie van een tibiafractuur compli-
ceerde, maar ook deze patient kon na een jaar weer rugby
op eersteklasniveau spelen.
De benen waarbij de activiteitsdruk na de operatie was
toegenomen of niet onder 50 mm Hg was gekomen,
gingen symptomatisch vooruit. In alle gevallen betrof
het hier het minst aangedane been bij bilaterale gevallen,
met een goed resultaat in het andere been dat de hoofd-
oorzaak van de pijn vormde. Van al deze patienten kan
nu een bevredigend resultaat worden gemeld.
Bij 24 patienten met een diep achterste compartiment-
syndroom werd eveneens operatief ingegrepen. Bij 17
werd de activiteitsdruk teruggebracht van boven 40 mm
Hg tot onder deze waarde, terwijl ook vier grensgeval-
waarden werden gereduceerd. Een drukwaarde die oor-
spronkelijk boven 50 mm Hg lag bleef onveranderd, een
grensgevalwaarde nam licht toe en de druk in een com-
partiment werd slechts tot 60 mm Hg teruggebracht
vanaf een preoperatieve waarde van 130 mm Hg. De
complicaties in deze groep omvatten onderbeenhemato-
men in twee benen, waarvan er een opnieuw opereren
noodzakelijk maakte. Evenals dat het geval was bij de
voorste compartimentsgroep hervatten alle patienten na
zes tot acht weken volledig hun activiteiten.
Het mediale tibia-syndroom werd in 56 extremiteiten
gediagnostiseerd, waarbij het in 28 gevallen optrad in
combinatie met een voorste compartiment-syndroom.
Vier benen met alleen een mediaal tibia-syndroom wer-
den door middel van fasciotomie bij de mediale rand van
de tibia behandeld; in elk van die gevallen was het resul-
taat teleurstellend en bleven de symptomen bestaan. De
rest van de groep werd conservatief behandeld met fysi-
otherapie, steroıd-injecties in de tibiarand en schoenaan-
passingen (inlays). De resultaten waren wisselend, maar
in hun algemeenheid onbevredigend.
Negentien benen met zowel een mediaal tibia-syn-
droom als een voorste compartiment-syndroom werden
behandeld met decompressie van het diepe achterste en
het voorste compartiment. De meeste patienten merkten
een verbetering op, die echter grotendeels haar oorzaak
vond in de verlichting van de voorste compartiments-
klacht en niet in vermindering van drukgevoeligheid
van demediale rand van de tibia. Bij elke operatie werden
biopsiespecimina van periost en fascia genomen: deze
waren normaal en toonden geen tekenen van ontsteking,
zelfs niet bij elektronenmicroscopisch onderzoek. Ook
rontgenologisch werden in de groepen geen bijzonder-
heden gevonden, afgezien van enkele zeldzame periostale
verdikkingen, die niet correleerden met een bepaalde
diagnose.
Er werd gebruik gemaakt van technetium botscans om
stressfracturen uit te sluiten, hoewel de klachten al zo
lang bestonden dat fracturen bij normale rontgenopna-
men zichtbaar zouden moeten zijn. De meeste patienten
vertoonden een beeld van algemene of vlekkerig toege-
nomen opname in de aangedane benen, er waren maar
heel weinig volkomen normale scans. Deze abnormale
scans lagen al in de lijn der verwachtingen, daar de extra
stress door de intensieve training de botstofwisseling
versnelt en een verhoogde opname van het radiofarma-
ceutische middel veroorzaakt. Op dit moment zijn wij
niet in staat enige diagnostische betekenis te hechten
aan deze resultaten, behalve dan dat een abnormale
botscan gebruikelijk is bij het mediale tibia-syndroom
en de beide soorten chronische compartiment-
syndromen.
Beschouwing
Om tot een definitieve diagnose te komen wordt aange-
raden patienten met spierpijn in het been eerst conserva-
tief te behandelen, dat wil zeggen met een tijdje rust,
gevolgd door fysiotherapie en ’ zo nodig ’ het aanbrengen
van inlays in de schoenen. Als er dan nog geen verbete-
ring optreedt en de symptomen minstens zes maanden
hebben aangehouden, zou de intracompartimentale druk
tijdens activiteit moeten worden gemeten. In dit onder-
zoek onderscheidden we drie diagnostische groepen:
1. bij activiteitsdrukwaarden van meer dan 50 mmHg in
het voorste compartiment of meer dan 40 mm Hg in
het diepe achterste compartiment, maar zonder druk-
gevoeligheid van de mediale tibiarand, kan de dia-
gnose ‘chronisch compartiment-syndroom’ worden
gesteld. Deze aandoening reageert doorgaans goed
op subcutane fasciotomie;
2. bij activiteitsdrukwaarden van minder dan 30 mm Hg
in het diepe achterste compartiment en tevens druk-
gevoeligheid van de mediale tibiarand kan als dia-
gnose ‘mediaal tibia-syndroom’ worden gesteld.
Voor deze aandoening bestaat momenteel nog geen
bevredigende behandeling. Hier is verder onderzoek
nodig;
3. patienten met normale drukwaarden en zonder
drukgevoeligheid van de tibia reageren over het alge-
meen goed op conservatieve behandeling met fysio-
therapie. De oorzaak van hun pijn is zeer vaak
onduidelijk.
116 Stimulus (1990) 09:114–117
13
Patienten met een verhoogde druk in beide comparti-
menten en drukgevoeligheid van de tibiarand kunnen
goed reageren op decompressie. De gevoeligheid van de
mediale rand zal waarschijnlijk blijven bestaan, ook al
omvatte de operatie behandeling van het diepe achterste
compartiment. De gevoeligheid van de tibia is meestal
echter minimaal en de patienten kunnen vaak hun spor-
tieve activiteiten weer volledig hervatten. Volgens onze
ervaring zijn botscans weinig waardevol, daar zij slechts
een bevestiging opleveren van reeds bij gewone rontgen-
opnamen zichtbare stressfracturen.
[89052 ’ vert. L. Eenkhoorn]
Literatuur
Exercise pain in the lower leg. Chronic compartment syndrome andmedial tibial syndrome [The Journal of Bone and Joint Surgery1986; 68-B:818–23]
Stimulus (1990) 09:114–117 117
13