samenvatting neurologie en neurologische …...ct scan, mri scan, liquoronderzoek, arteriografie of...
TRANSCRIPT
Samenvatting
Neurologie en
Neurologische Verpleegkunde
Cees Swagerman
Neurologie voor Verpleegkundigen 2
Neurologie voor Verpleegkundigen
Cees Swagerman
Neurologie voor Verpleegkundigen 3
NEUROLOGIE & NEUROLOGISCHE VERPLEEGKUNDE
INHOUD
Neurologische verschijnselen .............................................................. 4
Cerebrovasculair accident = CVA ......................................................... 6
Sub-arachnoidale bloeding ................................................................. 9
Ziekte van parkinson ........................................................................ 10
Commotio cerebri ............................................................................. 14
Contusio cerebri ............................................................................... 15
Epiduraal - en subduraal hematoom ................................................... 18
Schedelbasisfractuur ........................................................................ 19
Coma ............................................................................................. 20
Hernia nuclei pulposi ........................................................................ 22
Meningitis ....................................................................................... 25
Encefalitis ....................................................................................... 26
Dwarslaesie ..................................................................................... 27
Hersentumoren ................................................................................ 30
Multiple sclerose .............................................................................. 34
Syndroom van guillain-barré.............................................................. 37
Neurologische complicaties bij aids ..................................................... 37
Amyotrofische lateraal sclerose = A.L.S .............................................. 38
Polyneuropathie ............................................................................... 38
Epilepsie ......................................................................................... 39
Hoorn 31 augustus 1999
bijgewerkt 16 oktober 2006
bijgewerkt 21 juli 2017
Cees Swagerman
Neurologie voor Verpleegkundigen 4
NEUROLOGISCHE VERSCHIJNSELEN
BEWUSTZIJNSSTOORNISSEN (betreffende de graad van helderheid)
Somnolent = Suf, slaperig, patiënt reageert wel op prikkels (somna = slaap).
Soporeus = Patiënt reageert alleen op sterke prikkels met inadequate reactie.
Comateus = Bewusteloos.
Sub-comateus = bijna comateus.
GEHEUGENSTOORNISSEN
Amnesie = Algehele geheugenzwakte.
Anterograde amnesie = Geheugenverlies van de periode na het ongeval.
Retrograde amnesie = Teruggrijpend geheugenverlies, geheugenverlies van de periode vóór het
ongeval.
PTA = Posttraumatische amnesie = maandenlang durende beleving van geheugenzwakte.
VOORBEELD
Een patiënt heeft om 12.00 uur een schedeltrauma opgelopen. Hij is 10 minuten in coma geweest. Het
blijkt dat hij zich weinig tot niets meer kan herinneren van de periode van en na het ontwaken uit het
coma, bijvoorbeeld tussen 12.10 en 18.00 uur = anterograde amnesie.
Ook kan hij zich de toedracht van het ongeval niet meer herinneren en is hij de afspraken die hij maakte
vóór het ongeval tussen 10.00 en 12.00 uur totaal vergeten = retrograde amnesie.
Nog maandenlang na het ongeval klaagt hij over geheugenzwakte = posttraumatische amnesie.
(Er zijn artsen die het begrip “PTA” beschouwen als synoniem voor anterograde amnesie).
SENSORISCHE OF SENSIBELE STOORNISSEN
De woorden sensorisch en sensibel worden over het algemeen door elkaar gebruikt.
Sensibel = Heeft betrekking op de gevoelszintuigen zoals waarneming van warmte/koude, pijn, tast.
Sensorisch = Heeft betrekking op de hogere zintuiglijke functies zoals: zien, horen,
ruiken, proeven, bewaren van het evenwicht.
Hemianopsie = Uitval van de helft van het gezichtsveld (van beide ogen).
De patiënt ziet een beeld alsof hij een bril op heeft waarvan de beide glazen aan één
helft afgeplakt zijn.
Hemihypesthesie = Uitval of vermindering van de gevoelswaarneming in één
lichaamshelft.
Paresthesie = Tintelingen, prikkelingen, het gevoel op watten te lopen.
Neuralgie = Zenuwpijn; pijn in het verloop van een zenuw.
Analgesie = Onvermogen tot het voelen van pijn.
Anesthesie = Narcose; algehele verdoving.
MOTORISCHE STOORNISSEN
Paralyse = Volledige (slappe) verlamming.
Parese = Ernstige krachtsvermindering. De patiënt heeft nog een minimale mogelijkheid tot bewegen
van het verlamde lichaamsdeel.
Hemiplegie = Halfzijdige verlamming.
Spasme = Kramp.
Ataxie = Coördinatiestoornis van de bewegingen; meestal door aandoening van de kleine hersenen. Uit
zich bijvoorbeeld in “dronkenmansgang.”
Dysartrie = (slechte articulatie) Stoornis in de uitspraak zoals: stotteren, stamelen, lallen.
Nystagmus = Oogbeving; meestal in het horizontale vlak.
Neurologie voor Verpleegkundigen 5
De volgende drie verschijnselen worden hyperkinesieën (= overmatige bewegingen) genoemd:
1. Tremor = Beving, trilling.
2. Choreatrische bewegingen = Grof, schokkende, onhandige, ongecontroleerde bewegingen.
3. Athetose = Langzame, ronde, wormvormige, ongecontroleerde bewegingen.
Bij het Piramidebaansyndroom zien we de volgende verschijnselen:
1. Verhoogde en pathologische reflexen.
2. Verhoogde spiertonus (spiertonus = basisspanning van de in rust zijnde spier).
3. Parese of paralyse.
STOORNISSEN VAN DE HOGERE CEREBRALE FUNCTIES
Fatische stoornissen
Afasie = Taalblindheid, onvermogen om gebruik te maken van woordentaal.
Patiënten hebben meestal een mengvorm van sensorische - en motorische afasie.
Sensorische afasie = Het niet meer begrijpen van de betekenis van woorden.
Motorische afasie = Verlies van vermogen om de eigen gedachten in woorden uit te drukken.
Amnestische afasie = Onvermogen tot het benoemen van voorwerpen en zaken; onvermogen tot het
vinden van zelfstandige naamwoorden. Bijvoorbeeld een bril is: “Dat ding op je eh.... waar je door kijkt!”
Alexie = Leesblindheid; visuele afasie; onvermogen om schrifttekens te begrijpen of tot woorden samen
te stellen.
Agrafie = Schrijfblindheid; onvermogen of verlies van vermogen om zich uit te drukken in geschreven
taal.
Gnostische stoornissen
Agnosie = Herkenningsstoornis; onvermogen tot het begrijpen van de betekenis van voorwerpen en
zaken. Bijvoorbeeld het niet meer herkennen dat een sleutel bij een slot hoort.
Apraxie = Onvermogen tot doelbewust handelen. Bijvoorbeeld de tanden willen poetsen met een kam.
Noso-agnosie of A-noso-gnosie = Onvermogen tot het herkennen van de betekenis en ernst van de
eigen ziekteverschijnselen.
Neglect = Stoornis in de waarneming van het eigen lichaam en de ruimte om zich heen. Bijvoorbeeld de
patiënt met een hemianopsie eet de helft van zijn bord leeg en beseft niet dat er meer voedsel op het
bord ligt.
Neurologie voor Verpleegkundigen 6
CEREBROVASCULAIR ACCIDENT = CVA
80% = herseninfarct
20% = hersenbloeding
Aantal CVA’s in Nederland per jaar ± 30.000.
Andere benamingen en verwante ziektebeelden:
- Beroerte, Attaque (= CVA), Apoplexie (= hersenbloeding).
- RIND = Reversible Ischaemic Neurological Deficit = CVA waarvan de patiënt in ± één week
volledig herstelt.
- TIA = Transiënt Ischaemic Attack = verschijnselen van CVA die een paar minuten tot een aantal
uren aanhouden.
BELANGRIJKSTE OORZAKEN VAN C.V.A
1. Vaatwandveranderingen door langer bestaande hypertensie.
2. Embolie, afkomstig uit het hart bij hartklepgebreken, of van ziekelijke vaatwand veranderingen
van de arteria carotis interna (arterio-sclerotische plaques).
3. Te hoog hematocriet van het bloed.
VERSCHIJNSELEN BIJ C.V.A
1. bewustzijnsverlaging
2. veranderingen in: pols, tensie, ademhaling, lichaamstemperatuur, pupilreacties
3. misselijkheid, hoofdpijn
4. hemiparese (halfzijdige ernstige krachtsvermindering); wordt later een spasme
5. hemihypesthesie (uitval van de gevoelswaarneming in één lichaamshelft)
6. hemianopsie (uitval van de helft van het gezichtsveld)
7. afasie (taalblindheid)
8. agnosie (niet meer herkennen van dat wat je waarneemt)
9. apraxie (onvermogen tot doelbewust handelen)
10. geestelijke ontreddering / hevige schrik
Wanneer het CVA de LINKER HERSENHELFT heeft aangedaan is/heeft de patiënt:
- hemiverschijnselen rechts
- voorzichtig
- moeilijker te mobiliseren
- ziektebesef
- afasie in ± 9 van de 10 gevallen
Wanneer het CVA de RECHTER HERSENHELFT heeft aangedaan is/heeft de patiënt:
- hemiverschijnselen links
- onvoorzichtig
- makkelijker te mobiliseren
- weinig tot geen ziektebesef (anosognosie, neglect)
- geen afasie
COMPLICATIES BIJ CVA
- hersenoedeem
- metabole stoornissen
- epilepsie
BIJZONDERHEDEN
Een herseninfarct ontwikkeld zich nogal eens in de vroege ochtend als de bloeddruk het laagst is. Ook wel
bij ouderen die na het eten een tukje doen.
Wanneer de bloeddoorstroming in een deel van de hersenen minder dan 50% van de normaalwaarde
wordt, treden functiestoornissen van dit deel op, doch het deel zal niet afsterven. Bij een
bloeddoorstroming van minder dan 20% van de normaalwaarde treden irreversibele beschadigingen op.
In 15% van de gevallen gaan aan het CVA, T.I.A’s vooraf. Een TIA wordt vaak veroorzaakt door een klein
embolietje uit de halsvenen.
Neurologie voor Verpleegkundigen 7
VERSCHIJNSELEN VAN EEN TIA
Plotseling en tijdelijk:
- niet meer kunnen spreken, schrijven e.d.
- verlammingen, sensorische stoornissen
Duur: 2 - 30 minuten, soms uren.
Patiënten met TIA’s moeten uitgebreid onderzocht worden omdat TIA’s voorbodes kunnen zijn van een
groot CVA.
ONDERZOEKEN BIJ DE PATIËNT MET EEN CVA
- bloed, urine, X-thorax, hart, tensie etc.
- schedelfoto
- CT scan
- MRI scan
- doppler onderzoek
- EEG
- liquoronderzoek
MEDISCHE BEHANDELING
Medicijnen:
- Acetylsalicylzuur = aspirine: werkt antitrombogeen.
- Antihypertensiva: alleen heel geleidelijk toepassen.
- Corticosteroïden: ter voorkoming van hersenoedeem.
- Viscositeitsverlaging van het bloed d.m.v. het vervangen van een deel van het bloed door
infuusvloeistof.
- Rheomacrodex infuus: werkt antitrombogeen, is groot moleculair = C.O.D. = hersenoedeem.
- calciumantagonisten
Revalidatie, fysiotherapie, oefentherapie, NDT- of Bobaththerapie e.d.
Discutabel tot ongewenst bij de medische behandeling
- Anticoagulantia: Werkt niet bij herseninfarct, verergert hersenbloeding, mogelijk werkt het wel
preventief bij T.I.A’s
- Vaatverwijders (euphilline, papaverine): Geven “stealeffect” d.w.z. de zieke vaten zijn al
maximaal verwijd, de gezonde vaten reageren op de vaatverwijders en onttrekken bloed uit het
zieke vaatgebied.
- Hartversterkers: Het hart werkt meestal al op maximale kunnen, door hartversterkende middelen
is meer bloed naar de hartspier nodig, de patiënt maakt een grotere kans op een hartinfarct.
Neurologie voor Verpleegkundigen 8
AANDACHTSPUNTEN BIJ DE BEHANDELING EN VERPLEGING VAN DE PATIËNT MET EEN CVA
Controle van pols, tensie, ademhaling, pupilreacties, bewustzijn, neurologische verschijnselen.
Eventueel de ademweg voorzichtig uitzuigen.
Het éénlagig cilindrisch epitheel van de trachea raakt zeer snel beschadigd. Zodra er bloed mee komt met
het opgezogen slijm is dat het bewijs dat de tracheawand beschadigd is.
Als de tracheawand beschadigd is, raakt deze opgezwollen en gaat meer slijm produceren zodat de
patiënt het benauwder krijgt.
Dit betekent:
1. Alleen uitzuigen als het echt noodzakelijk is.
2. Niet langer uitzuigen dan strikt noodzakelijk is.
3. De patiënt goed voorlichten en begeleiden m.b.t. het uitzuigen.
4. Gebruik maken van een speciale uitzuigcanule.
5. Zo weinig mogelijk zuigkracht gebruiken.
6. De canule niet zuigend inbrengen, alleen zuigkracht toepassen tijdens het terugtrekken van de
canule.
Opvang van de familie, anamnese afnemen met de familie.
Sieraden afdoen van de verlamde arm.
Eventuele contactlenzen verwijderen.
Patiënt halfzittend verplegen.
Leg de verlamde arm op een kussen dat steunt tegen een onrusthek.
De patiënt die een bewustzijnsverlaging heeft en die (neigt tot) braken, in stabiele zijligging verplegen.
Leg het verlamde been evt. tussen zandzakjes.
Voorkom de bedrustgevaren.
Zachte voeding, voorkom/rapporteer verslikken, evt. sondevoeding.
Zorg voor goede mondhygiëne.
Vochtbalans.
Controle mictie en defaecatie.
Evt. oogverzorging als patiënt de ogen niet goed kan sluiten.
Spoedig mobiliseren, daarbij bemoedigen/afremmen.
Fysiotherapie, logopedie, ergotherapie.
Aandacht en tijd voor de familie van de patiënt.
Adequate omgang met de patiënt m.b.t. afasie; d.w.z:
1. Kernwoorden voor patiënt opschrijven.
2. Gebruik korte zinnen met één begrip (dus niet: “Wilt u lezen of wandelen of liever eerst een
kopje koffie?”).
3. Gebruik eenvoudige woorden (bijv. oefenen in plaats van fysiotherapie).
4. Kan de patiënt schrijven/lezen?
5. Kan de patiënt in bijv. het Engels spreken/verstaan?
6. Instrueer zonodig de medepatiënten.
7. Patiënt is niet psychiatrisch gestoord.
8. Niet te lang achter elkaar, liever straks nog eens proberen.
Toekomstperspectief, verpleeghuis, zo mogelijk daarna naar huis.
Neurologie voor Verpleegkundigen 9
SUB-ARACHNOIDALE BLOEDING
BEGRIPSBEPALING
Het is een bloeding in de (sub)arachnoidale ruimte, dit is de ruimte tussen de arachnoidea en de pia
mater.
Het doet zich meestal voor bij mensen die tussen de 30 en 50 jaar oud zijn.
OORZAAK
Het barsten van een aneurysma van een slagader, vaak op het punt waar de slagader afsplitst van de
circulus arteriosus = cirkel van Willis.
Een aneurysma is een -meestal aangeboren- uitstulping van de vaatwand.
Een aneurysma kan ook ontstaan door: arteriosclerose, lues, traumata.
De patiënt kan meerdere aneurysmata hebben.
Provocerende factoren voor het knappen van een aneurysma zijn:
hoge bloeddruk, persen, inspanning.
VERSCHIJNSELEN
Verschijnselen als gevolg van prikkeling van de hersenvliezen door het uitgestroomde bloed:
- heftige hoofdpijn
- extreme nekstijfheid
- misselijkheid/braken
Verschijnselen van de hersenen en de hersenzenuwen:
- misselijkheid/braken
- bewustzijnsverlaging
- verwardheid
- epileptische verschijnselen
- vegetatieve stoornissen
- motorische uitvalsverschijnselen bijv.
- hemiplegie
- facialisparese
- scheel/dubbel zien
- bloederige liquor
- spasmen van de hersenvaten (kunnen dodelijk zijn)
ONDERZOEKEN (worden meestal pas uitgevoerd na het vermoedelijk stoppen van de bloeding):
CT scan, MRI scan, liquoronderzoek, arteriografie of DSA (het getromboseerde bloedvat is niet zichtbaar
op een arteriogram).
BEHANDELING EN VERPLEGING
- platte bedrust
- alle inspanning voor de patiënt vermijden
- milde laxantia
- intensief begeleiden, observeren, rapporteren
- hypertensie
- calciumantagonisten tegen vaatspasmen
- evt. operatief ingrijpen = klip op aneurysma
- evt. pre/postoperatieve zorg
Neurologie voor Verpleegkundigen 10
ZIEKTE VAN PARKINSON
De ziekte van Parkinson komt voor bij 1 tot 2% van de bevolking.
Het begin van de ziekte ligt:
- in 65% van de gevallen tussen het 50e en 65e levensjaar,
- in 25% van de gevallen beneden het 50e levensjaar,
- in 10% van de gevallen boven het 65e levensjaar.
VERLOOP
Meestal langzaam progressief, soms snel en soms stationair.
PATHOGENESE (wat is er bij de ziekte van Parkinson eigenlijk aan de hand?)
Bij de ziekte van Parkinson wordt er te weinig DOPAMINE geproduceerd als gevolg van degeneratie van
de substantia nigra en van andere hersenkernen die onderdeel zijn van het extrapiramidale systeem.
Dopamine is een neurotransmitter (een in de synapsen werkzame prikkeloverdrachtsstof).
Dopamine is verwant aan adrenaline. Het behoort tot het zogenaamde adrenergische systeem. (Het
woord ‘adrenergisch’ is afgeleid van het woord ‘adrenaline’).
Het adrenergische systeem werkt voornamelijk sympathisch:
- Het is onder andere werkzaam in de hersengebieden (het extrapiramidale systeem) waarin de
bewegingspatronen geprogrammeerd liggen.
- Het zorgt voor onmiddellijke actiemogelijkheid van de bewegingen.
- Het heeft een functie bij het nemen van initiatief.
Een andere bekende neurotransmitter is acetylcholine. Acetylcholine behoort tot het cholinergische
systeem.
Het adrenergische- en het cholinergische systeem werken als antagonisten, zij moeten met elkaar in
balans zijn. Bij gebrek aan dopamine gaat de werking van acetylcholine (het cholinergische systeem)
overheersen. Het cholinergische systeem werkt voornamelijk parasympathisch. Het heeft onder andere
een functie bij de speeksel-spijsverteringssapsecretie en de ontspanning van de sluitspier van de blaas.
Wanneer het cholinergische systeem door een gebrek aan dopamine overheersend werkzaam is krijgt de
patiënt vegetatieve klachten zoals: speekselvloed, overmatig transpireren en overmatige talgafscheiding.
OORZAAK
Onbekend! Het lijkt soms erfelijk omdat het vaak voorkomt.
PARKINSONISME
= een syndroom met verschijnselen van de ziekte van Parkinson, doch het is een gevolg van:
- vergiftigingen bijv. CO, neuroleptica (reageert niet op L.dopa)
- arteriosclerosis cerebri
- encefalitis
- hersentumor
- contusio cerebri
SAMENVATTING VAN DE BELANGRIJKSTE VERSCHIJNSELEN VAN DE ZIEKTE VAN PARKINSON
Prodromale verschijnselen = voorverschijnselen
- tobberigheid
- vermoeidheid
- lam gevoel in ledematen
Hypokinesie = bewegingsarmoede
- maskergelaat
- gebarenarmoede
- schuifelende gang
- monotone spraak
- start/stop problemen
Rigiditeit = stijfheid
- hypertonie van de spieren
- gebogen houding
- tandradfenomeen (bewegingen verlopen met schokjes)
- contracturen
Neurologie voor Verpleegkundigen 11
Tremoren = bevingen
- 5 - 6 per seconde
- vooral in rust en bij aandachtvragende bewegingen
- afwezig tijdens slaap en spontane bewegingen
Tremoren ontbreken vaak bij parkinsonisme door neuroleptica.
Vegetatieve verschijnselen
- speekselvloed
- verhoogde talgafscheiding
- obstipatie
- nachtelijk transpireren
Psychische verschijnselen
- neerslachtigheid
- initiatiefarmoede
- soms psychotische verschijnselen
UITGEBREIDE OPSOMMING VAN DE VERSCHIJNSELEN VAN DE ZIEKTE VAN PARKINSON
Prodromale symptomen
- Vermoeid lamgeslagen gevoel.
- Lam gevoel in één arm of been of in één lichaamshelft.
- Slaapstoornissen.
- Pijn in armen, schouders, heupen, knieën.
- Hoofdpijn.
- Duizeligheid, licht gevoel in het hoofd, onzekere gang.
- Impotentie.
- Afnemend geestelijk prestatievermogen, geheugenzwakte, tobberig gedrag, depressie.
Bewegingsarmoede
- Er worden minder bewegingen gemaakt (hypokinesie): minder meebewegen van de armen bij het
lopen (aanvankelijk eenzijdig), minder slikbewegingen (salivatie), minder oogbewegingen en
minder frequente lidslag (borende blik).
- De bewegingsuitslag wordt kleiner: micrografie, kleine pasjes, schuifelende gang.
- De bewegingen hebben een vertraagd begin en verlopen langzamer (bradykinesie). Er is een
onvermogen om snel van de ene beweging op de andere over te gaan (bijv. pronatie en
supinatie), vertraging van de houdingsreflexen, valneiging, steeds sneller gaan lopen (op een
holletje) en spreken (propulsie, festinatie), het spreken is langzaam, slecht gearticuleerd
(dysartrie), zacht en monotoon.
- Minder psychomotoriek, minder gesticulatie, starre angstige gezichtsuitdrukking (maskergelaat,
de gekristalliseerde angst).
Stijfheid
- Gebogen nek en romp (gebogen houding), de ledematen in flexie en adductie, de vingers
gebogen in het metacarpofalangeale gewricht met de duim gestrekt in adductie, contracturen.
- Tandradfenomeen (synchroon met de tremor), loden pijp fenomeen.
Tremoren
- Soms een vroeg en snel progressief symptoom, soms nauwelijks aanwezig. Vooral in kleine
perifere spieren: geld tellen, pillen draaien, flexie/extensie van de pols. Begint meestal in één
hand, later been aan dezelfde kant, nog later beiderzijds. Afwezig tijdens slaap en bij spontane
bewegingen, verergerend bij emoties (uit het hoofd rekenen) en bij aandachtvragende
bewegingen.
Neurologie voor Verpleegkundigen 12
Vegetatieve symptomen
- Versterkte talgsecretie, vette huid, vooral in het gezicht en op de schedel.
- Versterkte zweetproductie (hyperhidrosis) bij inspanning en ‘s nachts.
- Versterkte speekselproductie.
- Obstipatie ten gevolge van spastisch colon.
- Vertraagde temperatuurregulatie.
- Frequente mictie (polakisurie) ten gevolge van hypertone blaas.
- Verminderde glucosetolerantie.
- Hypertensie.
- Hinderlijk gevoel van onrust in de benen (acathisie).
- Enkeloedeem.
Psychische symptomen
- Depressie, soms tezamen met angst, agressie, hallucinaties en wanen (achterdocht,
vervolgingswaanzin).
- Versnelde dementering en pseudodementering.
Diversen
- Paradoxe kinesie: patiënten kunnen goed wegrennen uit angst, spreken bij woede, een plotseling
toegeworpen bal adequaat vangen, dansen op muziek, enz.
- Trappen lopen, over obstakels stappen, op een tegelpatroon lopen en in hoog gras lopen gaat
beter omdat zij dan hun benen moeten optillen.
- Als de patiënt zich op zijn gemak voelt zijn de symptomen minder uitgesproken.
THERAPIE BIJ DE ZIEKTE VAN PARKINSON
1. DEMPING VAN DE ACETYLCHOLINE ACTIVITEIT
Bijvoorbeeld door: Akineton, Disipal, Artane, Cogentin, Kemadrin e.d. (dit zijn atropine-achtige
medicijnen). Deze medicijnen dempen het cholinergische systeem. Een deel van de verschijnselen van de
ziekte van Parkinson ontstaat door een overheersende werking van het cholinergische systeem, (zie het
stukje over pathogenese op pagina 10).
Bijwerkingen van deze medicijnen: (zijn soms erger dan de verschijnselen van de ziekte zelf)
- mictie-stoornissen (sluitspier van de blaas niet kunnen ontspannen)
- droge mond
- verwardheid
- glaucoom
2. DOPAMINE SUBSTITUTIE
= Aanvulling van het gebrek aan dopamine (gecombineerd met een decarboxilase-remmer) bijvoorbeeld
door:
- Symmetrel: stimuleert dopaminerge cellen
- Parlodel = dopamine agonist
- Madopar, Sinemet, e.d. = L.dopa + decarboxilase-remmer.
Wat is het nut van een decarboxilaseremmer:
Dopamine behoort in bepaalde delen van de hersenen werkzaam te zijn. Het geeft vervelende
bijwerkingen als het buiten het CZS komt. We willen dus dat Dopamine alleen in het CZS komt en niet
werkzaam is buiten het CZS.
Daar hebben we het volgende op gevonden:
L.dopa = dopamine in medicijnvorm is in eerste instantie niet als dopamine werkzaam. Het wordt pas
werkzaam als het door het, in het lichaam aanwezige, enzym “decarboxilase” omgezet wordt in
dopamine.
Wanneer aan L.dopa een decarboxylaseremmer wordt toegevoegd, wordt hiermee voorkomen dat L.
dopa door decarboxilase omgezet wordt in dopamine. De aan de L.dopa toegevoegde
decarboxylaseremmer kan de bloed-hersenbarriëre echter niet passeren. Zodoende wordt de werking van
het decarboxilase in de hersenen niet geremd. L.dopa wordt daardoor alleen in de hersen omgezet in
dopamine.
Helaas werkt de decarboxylaseremmer niet helemaal perfect en komt er door de toediening van L.dopa
ook dopamine in hersengebieden waar het niet behoort te zijn. Daardoor kunnen er toch ongewenste
bijwerkingen ontstaan.
Neurologie voor Verpleegkundigen 13
Bijwerkingen van - vooral een teveel aan - dopamine:
- hypotensie
- maagdarmklachten
- verwardheid
- spierkrampen
- abnormale bewegingsdrang
Deze bijwerkingen zijn vaak hindelijker voor de patiënt dan de verschijnselen van de ziekte zelf.
3. Fysiotherapie, bewegingstherapie, ergotherapie
Dit is van groot belang. De patiënt komt er door zijn initiatiefarmoede vanuit zichzelf moeilijk toe om
bewegingsoefeningen te doen.
AANDACHTSPUNTEN BIJ DE VERPLEGING VAN DE PATIËNT MET DE ZIEKTE VAN PARKINSON
1. Obstipatie bestrijden (met milde laxantia).
2. Calorie en vezelrijke voeding (i.v.m. hypertonie en obstipatie).
3. Droge mond voorkomen door bijvoorbeeld vruchtensap/kauwgom .
4. Goede hygiënische verzorging i.v.m. overmatige transpiratie/talgafscheiding.
5. Eventueel leren oogleden regelmatig te sluiten in verband met verspreiding traanvocht over
cornea.
6. Bewegingstherapie.
7. Hoge stoel.
8. Geen obstakels op de grond.
9. Zorg voor gemakkelijk aan te trekken kleding.
10. Beoordeel patiënt niet als emotieloos i.v.m. maskergelaat.
11. Toon begrip, tact, geduld, duidelijkheid, i.v.m. initiatiefarmoede en traagheid.
12. Zorg voor orde, regelmaat, vermijd veranderingen.
13. Observeer/rapporteer (bij)werkingen medicijnen.
14. Zorg voor voorlichting/uitleg aan patiënt + familie.
Parkinson Vereniging
Postbus 46
3980 CA Bunnik
030-6561369
https://www.parkinson-vereniging.nl/
Neurologie voor Verpleegkundigen 14
COMMOTIO CEREBRI
BEGRIPSBEPALING BIJ HERSEN-SCHEDEL TRAUMATA
Commotio cerebri = hersenschudding
Contusio cerebri = hersenkneuzing
Bij commotio cerebri:
- geen anatomisch aantoonbare beschadigingen
- schok heeft vooral invloed op hersenstam
- in hersenstam vaak wel kleine puntvormige bloedinkjes
Verschil commotio/contusio cerebri = geen duidelijke afbakening. Commotio cerebri = geen
blijvende beschadiging en geen blijvende functiestoornissen.
Contusio cerebri gaat vaak gepaard met duidelijke neurologische uitvalsverschijnselen.
Zware commotio = lichte contusio.
VERSCHIJNSELEN
- kortdurend coma (enkele minuten), bewustzijnsverlaging
- kortdurende verandering van pols, ademhaling, tensie, pupillen
- anterograde amnesie
- retrograde amnesie
- duizeligheid
- verwardheid
- misselijkheid/braken
- hoofdpijn
- overgevoeligheid voor prikkels
BEHANDELING
- plat liggend
- pat. met braakneigingen in stabiele zijligging
- in begin elk ¼ of ½ uur controle van pols, tensie, bewustzijn, pupilreactie (Dit i.v.m. kans op
hersendrukverhoging door epiduraal haematoom of hersenoedeem. Bij hersendrukverhoging zien
we vaak: pols, tensie, bewustzijn, pupilverschillen).
- vochtbalans
- dieet (van vloeibaar naar vast, i.v.m. braken en kauwen)
PUPILCONTROLE
- Grootte
- Gelijkheid = zijn beide pupillen even groot.
- Lichtreactie = vernauwen bij lichtinval.
- Consensuele reactie = (overeenstemmende reactie) bij lichtinval in de ene pupil vernauwt de
andere pupil in dezelfde mate.
- Convergentie = ogen neigen naar elkaar toe bij het zeer nabij komen van een visueel object (je
kijkt scheel als je naar het puntje van je neus kijkt); daarnaast vernauwen de pupillen zich, om
het object scherper in beeld te houden.
Neurologie voor Verpleegkundigen 15
CONTUSIO CEREBRI
BEGRIPSBEPALING
- Anatomisch aantoonbare beschadigingen van hersenweefsel, zoals van frontaalkwab,
temporaalkwab, hersenstam e.d.
- Verscheuring van hersenvliezen, bloedingen.
Eventueel kan de patiënt met ernstige verschijnselen van contusio cerebri zonder restverschijnselen
genezen, patiënt had dan mogelijk ernstig hersenoedeem.
OORZAKEN
- verkeersongevallen
- sport
- werk
- thuis
Coup + contrecoup = slag + terugslag
Contrecoup geeft nogal eens ernstiger beschadiging dan coup!
STATISTISCHE GEGEVENS
- 90% herstelt, al of niet met restverschijnselen
- 8% overlijdt
- 2% blijft vele jaren in coma (coma vigil of coma prolongé)
ONDERZOEKEN
- bloed, urine
- röntgenfoto van de schedel
- reflexcontrole
- CT scan = computer tomografie (werkt met röntgenstralen)
- MRI scan = magneet scan
- EEG = elektro encefalo gram = grafische weergave van de elektrische hersenactiviteit
- evt. liquor onderzoek (lumbale punctie is gevaarlijk bij intracraniële drukverhoging =
drukverhoging binnen de schedel)
- onderzoeken om andere letsels uit te sluiten (zeer belangrijk!)
VERSCHIJNSELEN, RESTVERSCHIJNSELEN, COMPLICATIES
Bewustzijnsstoornissen
- langdurig coma (uren tot maanden)
- sufheid (somnolentie, sopor)
Geheugenstoornissen
- retrograde amnesie
- anterograde amnesie
- langdurig PTA (posttraumatische amnesie)
Psychische stoornissen
- onrust
- desoriëntatie
- bradyfrenie
- verscherping van de onaangename karaktertrekken
- dementering
Motorische stoornissen
- parese, paralyse, coördinatiestoornissen e.d.
Sensorische/sensibele stoornissen
- hypesthesie
- paresthesie
- hoofdpijn e.d.
Epileptische verschijnselen =
aanvalsgewijs voorkomende sensorische-, motorische-, bewustzijnsstoornissen
Neurologie voor Verpleegkundigen 16
Vegetatieve stoornissen
- polsfrequentie, tensie door hersendrukverhoging
- polsfrequentie, tensie door shock
- pupilveranderingen
- veranderingen aan de ademhaling
- onvoorspelbaar, wisselend lichaamstemperatuurverloop
- misselijkheid/braken
- kramp van de blaassfincter (retentie, incontinentie)
Verschijnselen van andere aard
- schedelbasisfractuur = bloed/liquor uit neus of oor, brilhaematoom
- verwondingen elders, bijv. botbreuken (is ook aanleiding tot onrust en shock)
BEHANDELING EN VERPLEGING
Zorg voor de ademhaling, heeft prioriteit!
- ademweg vrijhouden
- O2 toedienen
- stabiele zijligging, bij (kans op) braken
- wisselligging
- maaghevelen
- luchtwegen (voorzichtig) uitzuigen
- beademen
Contactlenzen verwijderen
Controle van: (in het begin de controles elk ¼ tot ½ uur uitvoeren)
- pols, tensie, pupilreacties, bewustzijn, ademhaling, temp. Gebruik hierbij een “coma-schaal”
- neurologische verschijnselen
- andere verwondingen
Houding in bed
- plat, evt. één kussen
- stabiele zijligging
- wisselligging
Voeding
- energie-rijk (de hersenen gebruiken ± 20 % van het glucose en O2 aanbod uit het bloed)
- sondevoeding
- zacht
Onrustbestrijding
- hekken, banden, schuimrubber bekleding
- pijn, volle blaas bestrijden
- bezoekregeling (evt. kaartje met “belet” op deur)
Mictie / defaecatie
- controle
- katheter
- manuele faecesverwijdering
- milde laxantia
Bedrustgevaren voorkomen
- patiënt heeft vooral kans op: decubitus, contracturen, stomatitis, conjunctivitis
Vochtbalans
Bestrijden van grote wisselingen van de lichaamstemperatuur d.m.v. fysische maatregelen.
Belang hiervan:
Een verhoging van 1C van de lich.temp. betekent een verhoging van ± 10 polsslagen en ± 4
ademhalingen per minuut en een verhoging van het energieverbruik van ± 13%! D.w.z. als de patiënt
een temp. van 41C heeft dan verbruikt hij ± 52% meer zuurstof en glucose dan normaal.
Neurologie voor Verpleegkundigen 17
Medicijnen
- corticosteroïden, bijv. decadron, oradexon, prednison, ter voorkoming van hersenoedeem
- anti-epileptica, bijv. diphantoïne
- onrustbestrijdende middelen, bijv. haldol
dempen de activiteit van de hersenen en de neurologische verschijnselen waardoor deze
(als nadeel) ook minder observeerbaar worden
Fysiotherapie, ergotherapie, logopedie
Begripvolle benadering, adequate aandacht voor de familie.
Neurologie voor Verpleegkundigen 18
EPIDURAAL - EN SUBDURAAL HEMATOOM
BEGRIPSBEPALING EPIDURAAL HEMATOOM
Het is een slagaderlijke bloeding tussen de schedel en de dura mater. Deze ontwikkelt zich meestal snel
(binnen uren). De dura mater wordt als het ware los gepeld van de schedel. Er ontstaat daardoor een
bloedgezwel dat op de hersenmassa drukt. Het kan binnen korte tijd tot de dood leiden.
OORZAAK: schedeltrauma, meestal (95%) is er sprake van een schedelfractuur
VERSCHIJNSELEN: ontwikkelen zich snel (binnen uren tot dagen)
- pols, tensie, pupilafwijkingen (pas op: shock geeft pols, tensie) bewustzijn
- meningeale prikkeling = nekstijfheid en pijn
- uitval van hersenzenuwen
- inklemming van het hersenweefsel in het achterhoofdsgat of in het tentorium cerebelli waardoor:
onregelmatige ademhaling, ademstilstand, dood
BEGRIPSBEPALING SUBDURAAL HEMATOOM
Het is een aderlijke bloeding tussen de dura mater en de arachnoidea. Deze ontwikkelt zich vaak
langzaam (in dagen tot maanden). Om de bloedprop kan zich een kapsel vormen dat als een gezwel op
de hersenmassa drukt. Het komt vooral bij ouderen voor.
OORZAAK: vaak gering schedeltrauma (oorzaak is nogal eens vergeten)
VERSCHIJNSELEN: ontwikkelen zich langzaam
- hoofdpijn
- wisselende psychische verandering: bewustzijnsverlaging, aandachts- en concentratie zwakte,
pseudo dementie
- bloed in de liquor
- neurologische uitvalsverschijnselen
- levensgevaar door inklemming van de hersenen
ONDERZOEKEN
- echo van de schedel
- CT scan
- MRI scan
- EEG
- angiografie van de hersenvaten of DSA = digitale subtractieve angiografie
BEHANDELING
- neurochirurgisch
Neurologie voor Verpleegkundigen 19
SCHEDELBASISFRACTUUR
VORMEN EN MOGELIJKE VERSCHIJNSELEN/COMPLICATIES
Bij een schedelbasisfractuur:
In de voorste schedelgroeve:
- beschadiging reukzenuw
- brilhaematoom
- nasale liquorroe = liquorvloed uit de neus
- meningitis
In de middelste schedelgroeve:
- uitval 3e hersenzenuw = n.oculomotorius = oogspierverlamming
- uitval 7e hersenzenuw = n.facialis = aangezichtsverlamming
- uitval 8e hersenzenuw = n.vestibulo-cochlearis = evenwichtsstoornissen en doofheid
- otogene liquorroe = liquorvloed uit het oor
In de achterste schedelgroeve:
- epiduraal haematoom
- subduraal haematoom
Bij een liquorroe is de uitstromende liquor meestal vermengd met bloed. Het aspect van de liquorroe is in
het geval van bloedbijmenging eerst rood, dan roze, daarna geel en wordt helder als de bloeding is
gestopt.
BEHANDELING EN VERPLEGING
Bij liquorroe is het vooral belangrijk om opstijgende infectie te voorkomen. Daarom moet je er niet teveel
aan doen. Je kunt het gebied zonodig voorzichtig schoonmaken, afdekken met steriele gazen en
regelmatig verschonen. Nooit het oor of neus volproppen met watten of iets dergelijks; als je dat wel zou
doen vorm je daarmee een ideale voedingsbodem voor bacteriën. Leg de patiënt in een zodanige houding
dat de liquor en het bloed zich niet ophoopt in het oor of de neus. De patiënt verder
behandelen/verplegen als een commotio/contusio patiënt.
Neurologie voor Verpleegkundigen 20
COMA
BEGRIPPEN MET BETREKKING TOT DE GRAAD VAN HELDERHEID
- somnolent = suf, slaperig
- soporeus = reageert alleen op sterke prikkels
- sub-comateus = bijna comateus
COMASCHAAL = EMV SCORE = SCORELIJST VOOR DE BEWUSTZIJNSGRAAD VAN DE PATIËNT
E = Eyes
M = Motoriek
V = Verbale reactie
OORZAKEN VAN COMA
- schedel/hersentrauma
- hersenoedeem
- hersentumor
- verhoogde hersendruk
- hersenbloeding/infarct
- vergiftiging van de hersenen
- hypoglykemie, O2 gebrek
De DUUR VAN HET COMA is gerelateerd aan de ernst van de hersenbeschadiging
ENKELE STATISTISCHE GEGEVENS (3/89)
Per jaar 1000 comapatiënten erbij in Nederland.
Hiervan overlijdt 30-50%
10% ligt na een maand nog in coma
10% blijft ernstig gehandicapt
Bij patiënten die na drie maanden nog in coma zijn is de kans op herstel vrijwel nihil. (6/88 N.Z.R.
vervolg onderzoek op 1400 coma patiënten).
LANGDURIG COMA = VEGETATIEVE TOESTAND = COMA VIGIL = COMA PROLONGÉ
Hierbij kunnen bepaalde reflexen intact zijn zoals:
- slikreflex
- oog-volgreflex
- grimasreflex
- eventueel dwanghuilen
Wat betekent coma vigil voor de patiënt:
- geen menswaardig bestaan
- geen zelfzorg
- contracturen etc.
Wat betekent coma vigil voor de familie/betrokkenen:
- enorme spanning
- hoop op verbetering
- geen onthechting/afscheid/verwerking
- euthanasie vraagstuk
NA ONTWAKEN UIT COMA VAAK
- karakterveranderingen (vaak het meer naar voren komen van de onaangename karaktertrekken)
- vermindering van de psychische vermogens
- neurologische verschijnselen/afwijkingen
- langdurige revalidatie met de druk hiervan op de patiënt en zijn familie.
Neurologie voor Verpleegkundigen 21
BEHANDELING VAN PATIËNT EN BETROKKENEN
Bij acute coma-patiënt
- controleer ademhalingswegen
- contactlenzen uit
Controles:
- ademhaling, pols, tensie, temp, pupil, neurologische verschijnselen
- andere verschijnselen (bijv. fracturen, shock)
- temperatuurcontrole, is van belang ter vroegtijdige opsporing van trombose, pneumonie,
urineweginfecties e.d.
Ademweg vrijhouden:
- tong, prothese, braaksel, slijm, uitzuigen, stabiele zijligging
Vocht en voeding:
- vochtbalans
- veel vocht toedienen (door bedrust ontstaat osteoporose waardoor kans op nierstenen; meer
drinken = meer diurese waardoor minder kans op nierstenen)
- sondevoeding, kleine porties, vóór iedere gift retentie bepalen + controle of slang nog in maag
ligt
Mondverzorging
Oogverzorging
Conditie van de huid
Voorkomen van contracturen: passieve oefeningen, fysiotherapie
Zorg voor mictie en defaecatie
Begeleiding van de patiënt: praten tegen coma patiënt !
Door middel van het toedienen van prikkels wordt getracht de patiënt uit het coma te krijgen. Deze
prikkels dienen zoveel mogelijk aan te sluiten bij de belevingswereld van de patiënt.
Begeleiding van de familie:
- steun bieden
- voorlichting
- verwijzing
- contact adres
- mogen altijd bellen naar afdeling
Neurologie voor Verpleegkundigen 22
HERNIA NUCLEI PULPOSI
SAMENVATTING
Hernia Nuclei Pulposi = Uitpuiling van een tussenwervelschijf. Deze uitpuiling drukt op een uittredende
zenuwwortel van het ruggenmerg. Daardoor krijgt de patiënt klachten die bestaan uit: pijn,
bewegingsbeperking en andere neurologische stoornissen. Het komt het meest voor in het lumbale
gebied. Een belangrijk onderzoek om de diagnose lumbale HNP te kunnen stellen is de MRI
(magneetscan) of de CT-scan (computer tomografie), en in het verleden de caudografie. Een caudografie
is een röntgenologische controle van het wervelkanaal bij de cauda equina m.b.v. contrastmiddel. Na dit
onderzoek moest de patiënt gedurende ongeveer 6 uren halfzittend worden verpleegd en veel drinken.
In het verleden werden de meeste patiënten behandeld met een ligkuur. Tijdens de ligkuur was een
intensieve verpleegkundige zorgverlening vereist. De verpleegkundige begeleiding van de patiënt was
erop gericht de patiënt te helpen om zich aan de voorschriften betreffende de ligkuur te kunnen houden.
Daarbij was het nooit de bedoeling dat de verpleegkundige als een soort “politieagent” optrad! Gelukkig
is deze zware therapie inmiddels verlaten, 80 tot 90 procent van de patiënten met een hernia blijkt
spontaan te herstellen. Slechts 2-4% van de patiënten wordt geopereerd.
BEKNOPTE ANATOMIE
Tussenwervelschijf = Discus intervertebralis.
Deze bestaat uit:
- Annulus fibrosus = kapsel van vezelig kraakbeen en
- Nucleus pulposus = waterrijke kern.
HNP = Breuk van tussenwervelschijf, de waterrijke kern puilt uit en geeft druk op een zenuwwortel van
het ruggenmerg.
OORZAKEN
1. Acuut, bijvoorbeeld door tillen.
2. Slijtage.
3. Chronische spierverkramping in lendengebied.
4. Zwakkere constitutie van tussenwervelschijf.
PLAATS WAAR HET VOORKOMT
Het kan zowel cervicaal, thoracaal als lumbaal voorkomen. Meestal komt het voor tussen L4 en L5 of
tussen L5 en S1. Het komt thoracaal het minst voor.
VERSCHIJNSELEN (VAN LUMBALE HNP)
Worden ingedeeld in verschijnselen van de wervelkolom en verschijnselen door de druk op de
zenuwwortel.
Verschijnselen van de wervelkolom
- Pijn in de rug = lendenpijn = spit = lumbago.
- Bolling naar zieke zijde = scoliose.
- Verstreken lendenlordose (patiënt zoekt houding waarin hij minste pijn heeft).
Verschijnselen door de druk op de zenuwwortel = radiculair syndroom
- Scherpe, uitstralende pijn in bil en achterkant van been = ischias (pijn in het verloop van de
nervus ischiadicus).
Op den duur bij aanhoudende druk op de wortel:
- Paresthesieën (tintelingen, prikkelingen e.d.)
- Hypesthesie (doof gevoel of vermindering van het gevoel)
- Motorische stoornissen:
- parese
- tonusvermindering
- atrofie van enkele spieren van het been
- Reflexafwijkingen (verlaging of opheffing)
Hoesten, Niezen en Persen (HNP) veroorzaken een verergering van de klachten.
Neurologie voor Verpleegkundigen 23
TYPISCHE SYMPTOMEN BIJ HNP
Caudasyndroom (cauda = staart)
Is een neurologisch syndroom bij HNP of metastasen in het ruggenmerg als gevolg van druk op de
zenuwwortels van de cauda equina (paardenstaart).
Verschijnselen
- ontbreken van mictie en/of defaecatiedrang
- evt. incontinentie
- paresen van bepaalde spiergroepen van het been
Het caudasyndroom kan ook tijdens de rustkuur ontstaan, dus goed observeren/rapporteren.
Het is aanleiding tot drastisch ingrijpen, bijvoorbeeld operatieve behandeling.
Symptoom van Kemp
Bij HNP veroorzaakt dorsolaterale buiging van de romp naar de zijde van de aandoening, pijn.
Symptoom van Lasègue
Bij ischias is buiging van het been in de heup tot 90 graden, in rugligging niet mogelijk.
ONDERZOEKEN
MRI scan = magnetic resonans imaging scan (werkt met een magnetisch veld).
Caudografie of myelografie = Inspuiting van contrast na lumbaalpunctie, waarna röntgencontrole van
het wervelkanaal. Het contrastmiddel mag niet in aanraking met de hersenmassa komen omdat het dan
ernstige hoofdpijn en insulten kan veroorzaken. Daarom wordt de patiënt na het onderzoek ± 6 uur in
halfzittende houding verpleegd. Daarna wordt de patiënt gedurende 24 uur in platliggende houding
verpleegd of begint de rustkuur. De patiënt moet veel drinken om het contrastmiddel via de urinewegen
weer uit te scheiden.
Discografie: Contrast wordt in tussenwervelschijf gespoten. (Dit kan een provocatie van de klachten
geven). Het wordt wel bij cervicale HNP toegepast.
CT scan = computer tomografie (werkt met röntgenstralen).
EMG = elektromyografie = spieronderzoek; meestal naar de functie van de beenspieren.
LP = lumbaal punctie, vaak tezamen met caudografie. Doel = cellen en eiwitbepaling van liquor (dit is
verhoogd bij HNP).
Proef van Queckenstedt: Druk op halsvenen tijdens LP geeft verhoging liquordruk.
Epidurale flebografie: Röntgenonderzoek, m.b.v. contrast, van de bloedvaten rond het lumbale deel
van de durale zak.
BEHANDELING EN VERPLEGING
1. Bedrustkuur (10 dgn - 6 weken) = verouderde methode, heeft veel nadelen
Doel: Uitpuiling trekt zich terug, defect sluit zich.
Uitvoering:
- kuur niet onderbreken
- niet uit bed voor toilet e.d.
- speciale draaitechniek (a.h.w. plank op rug)
- knieën niet tegelijkertijd optrekken
- liggend eten
- liggend zichzelf ten dele wassen
- begrip voor ‘hoe moeilijk’ ligkuur is
- evt. rustgevende en pijnstillende medicijnen
2. Operatie
Slechts 2-4% van de patiënten wordt geopereerd, vooral bij caudasyndroom en bij falen van
rustkuur. De annulus fibrosus wordt hierbij uitgeruimd.
3. Chymopapaïne behandeling
Er wordt onder röntgencontrole, een eiwitoplossend enzym in de discus geïnjecteerd. Als de
chymopapaïne naast de discus komt kan er ernstige schade ontstaan, bijvoorbeeld dwarslaesie.
Neurologie voor Verpleegkundigen 24
Aanvulling uit artikel van H. de Vries, 12 juni 2001
In de top tien van westerse volksziekten staat de hernia hoog genoteerd. Voor Dick Hofstee, als
neuroloog verbonden aan het ziekenhuis St.-Jansdal in Harderwijk, was dat een van de redenen om aan
deze kwaal zijn promotieonderzoek te wijden. Toegespitst op de vraag welke behandeling de voorkeur
verdient. De specialist begon het onderzoek toen hij nog arts-assistent was in het Westeinde Ziekenhuis
in Den Haag. Gedurende drieënhalf jaar volgde hij een kleine 250 herniapatiënten met uitstralende pijn in
het been. Hun functioneren en hun klachten bracht hij nauwkeurig in kaart. Verder werd bij elke
deelnemer aan het onderzoek een CT-scan en zo nodig een MRI-opname gemaakt. Door loting werden de
patiënten in drie groepen gesplitst. Eén groep kreeg zeven dagen bedrust voorgeschreven, de tweede
groep behandeling door een fysiotherapeut. Voor de derde groep was de opdracht het eenvoudigst. Het
leven zo normaal mogelijk voortzetten. De uitslag was opvallend. Onder alle groepen was een gelijk
aantal patiënten bij wie de klachten dermate verergerden dat aan een operatie niet viel te ontkomen. In
alle groepen waren er ook, die al tijdens het onderzoek vrij van klachten raakten. De grote verrassing
werd geleverd door de derde onderzoeksgroep: 80 tot 90 procent van de patiënten met een hernia blijkt
spontaan te herstellen. De groep die geen specifieke behandeling onderging, bleek het snelst weer
volledig aan het werk te zijn.
Neurologie voor Verpleegkundigen 25
MENINGITIS EN ENCEFALITIS
Meningitis = hersenvliesontsteking
Encefalitis = hersenontsteking
Meningo-encefalitis = mengvorm van meningitis en encefalitis
MENINGITIS
OORZAKEN
- virus
- bacterie (liquor = troebel; er is meer kans op complicaties door verklevingen van hersenvliezen)
VERSCHIJNSELEN
- hoge koorts
- hoofdpijn
- nekstijfheid
- misselijkheid/braken
- overgevoeligheid voor prikkels
- sufheid
- verwardheid
COMPLICATIES
- uitval van hersenzenuwen
- epileptische verschijnselen
- hydrocephalus = waterhoofd
- karakterveranderingen
PROGNOSE
- bij virale meningitis o.h.a. goed
- bij bacteriële meningitis wisselend
SPECIALISTISCHE ONDERZOEKEN
- reflexcontrole
- fundoscopie = oogspiegelen
- echo van de schedel
- liquoronderzoek
- schedelfoto’s
- CT scan
- MRI scan
- isotopenscan
- EEG
BEHANDELING, VERPLEGING
- als ernstige koortspatiënt
- antibiotica bij bacteriële ontsteking
- vochtbalans
- prikkels dempen, rust
- neurologische controles: pols, tensie, pupil, bewustzijn, ademhaling, neurologische verschijnselen
Neurologie voor Verpleegkundigen 26
ENCEFALITIS
OORZAKEN
- viraal
- immunologisch:
- na infectieziekte = encefalitis postinfectiosa
- na vaccinatie = encefalitis postvaccinalis
VERSCHIJNSELEN
- sufheid, vermoeidheid, coma
- hoofdpijn, duizeligheid
- onrust, verwardheid
- matige (tot hoge) koorts
- ataxie, afasie, agnosie, apraxie, hemianopsie, epilepsie etc.
PROGNOSE
- 50% herstelt
- 25% herstelt met defecten
- 25% overlijdt
RESTVERSCHIJNSELEN
- parkinsonisme
- psychische veranderingen bijv: karakterveranderingen, bradyfrenie
- vegetatieve regulatiestoornissen bijv: vetzucht, magerzucht, overmatig transpireren, diabetes
insipidus
SPECIALISTISCHE ONDERZOEKEN
- reflexcontrole
- fundoscopie = oogspiegelen
- echo van de schedel
- liquoronderzoek
- schedelfoto’s
- CT scan
- MRI scan
- isotopenscan
- EEG
BEHANDELING, VERPLEGING EN NAZORG
Is moeilijk en vereist veel geduld. Virus is (nog) niet (of nauwelijks) met geneesmiddelen te bestrijden.
Het kan maanden duren voor er enige verbetering is. De patiënt kan plotseling overlijden. Aan de onrust
en verwardheid is moeilijk iets te doen.
Denk om:
- bedrustgevaren, vochtbalans
- observatie/rapportage van de neurologische verschijnselen bijvoorbeeld:
- uitbreiding van verlammingen
- uitbreiding van sufheid en onrust
- veranderingen van de lichaamstemperatuur
- het optreden van insulten of andere epileptische verschijnselen
Neurologie voor Verpleegkundigen 27
DWARSLAESIE
DEFINITIE: “Een dwarslaesie is een onderbreking van de functionele continuïteit van het ruggenmerg.”
OORZAKEN
- trauma
- tumor in het wervelkanaal
- bloeding in het wervelkanaal
INDELING VAN DWARSLAESIES
1. Naar hoogte v.d. laesie (meestal
cervicaal).
2. Naar uitgebreidheid in het transversale
vlak: (is het ruggenmerg volledig of
gedeeltelijk onderbroken?). Hierbij wordt
onderscheiden:
- totale laesie
- incomplete laesie
- halfzijdige laesie (= laesie volgens
Brown-Sequard)
Een dwarslaesie boven C5 is over het algemeen niet met het leven verenigbaar, omdat
dan de nervus frenicus (innerveert diafragma) uitvalt zodat de patiënt onvoldoende
ademvermogen overhoudt.
Markeringspunten van dermatomen,
C3 - C5 = N. frenicus
C5 = biceps brachii
C6 = triceps brachii
T4 = tepels
T10 = navel
S3 = zitvlak, lies, blaas, rectum
De VERSCHIJNSELEN van een dwarslaesie worden ingedeeld in:
1. Vroege verschijnselen = verschijnselen van de spinale shockfase, deze verschijnselen houden
2 tot 8 weken aan.
2. Latere (blijvende) verschijnselen.
VERSCHIJNSELEN VAN DE SPINALE SHOCKFASE
1. Uitval van de sensoriek en motoriek onder het niveau van de laesie.
2. Uitval van de regulatie van de bloedvatwijdte waardoor:
- shock, dit is de spinale shock = neurogene shock = primaire shock
- hyperthermie (is levensgevaarlijk)
- priapisme = pathologische erectie
- longovervulling
- decubitus
3. Darmverlamming = paralytische ileus.
4. Blaasverlamming = atone overloopblaas (zie mogelijke blaasfuncties).
5. Depressie, psychische labiliteit, merkwaardige onverschilligheid (gebrek aan prikkels naar
reticulaire substantie = onvoldoende prikkeling van het “alertheidsniveau”).
LATERE (BLIJVENDE) VERSCHIJNSELEN
1. Spasticiteit en contracturen van de verlamde lichaamsdelen.
2. Complicaties van de urinewegen: (zie ook mogelijke blaasfuncties)
- incontinentie
- overloopblaas
- nierstenen, blaasstenen
- opstijgende infecties (cystitis, pyelonefritis etc.)
3. Osteoporose (+ nierstenen).
Neurologie voor Verpleegkundigen 28
4. Decubitus, trombose, longembolie, pneumonie.
5. Oedemen.
6. Hemorroïden.
7. Stoornissen in de seksuele functies van:
- erectie, vochtig worden = parasympathische activiteit.
- ejaculatie, ritmische contracties = sympathische activiteit.
- orgasme = hogere hersenfunctie.
MOGELIJKE BLAASFUNCTIES BIJ EEN PATIËNT MET EEN DWARSLAESIE
1. Volledig automatisch werkende blaas
Dit komt voor bij een laesie in de hogere segmenten bijv. thoracaal. De eigenlijke reflexbaan
m.b.t. de mictie is dan nog in stand, doch de patiënt wordt zich niets gewaar van een
mictiedrang.
Sommige patiënten voelen dat ze een volle blaas hebben door bijv. het hebben van een klamme
huid, opvliegingen, rillingen, kippenvel, lichte hoofdpijn, gespannen gevoel in de buik o.i.d.
Zij kunnen dan mogelijk bij zichzelf een mictie opwekken door bijv. te wrijven over de onderbuik.
2. Een zich op onvoorspelbare tijden ledigende blaas
3. Een zich regelmatig doch onvolledig ledigende blaas
Er blijft in de blaas een residu achter van 50 - 150 ml. Daardoor heeft de patiënt een grotere
kans op het krijgen van urineweginfecties.
4. Spastische schrompelblaas
De patiënt is voortdurend incontinent. Het komt voor bij een laesie in de lage
ruggenmergsegmenten (= conus-cauda gebied = S2 - S5). De reflexbaan voor de blaasfunctie is
dan defect.
5. Atone overloopblaas
Dit is een slappe blaas die voortdurend overvuld is. De patiënt is daardoor voortdurend
incontinent. Het komt voor bij een laesie in de lage ruggenmergsegmenten en tijdens de spinale
shockfase.
Ter vermindering van de kans op urineweginfecties is intermitterend katheteriseren beter dan
een verblijfskatheter.
Als de patiënt een verblijfskatheter nodig heeft verdient een suprapubische katheter gewoonlijk de
voorkeur boven een normale verblijfskatheter; deze vermindert de kans op urineweginfecties.
AANDACHTSPUNTEN BIJ DE BEHANDELING EN VERPLEGING VAN DE PATIËNT TIJDENS DE
SPINALE SHOCKFASE
1. Shockbestrijding door hoog leggen van armen/benen e.d.
! Pas op met intraveneuze vochttoediening, dit kan gemakkelijk tot overvulling en longoedeem
leiden.
2. Vochtbalans aanleggen.
3. Zorg voor de ademhaling = ademweg vrij, juiste houding, goed doorhoesten/zuchten.
4. Temperatuur regulatie, de lichaamstemp. moet op 37o C blijven.
5. Blaaskatheter (de dwarslaesie patiënt is zeer gevoelig voor infectie).
6. Manuele faeces verwijdering, zachte voeding, glijmiddelen.
7. Decubitus en andere bedrustgevaren voorkomen.
8. Wisselligging, cirkelbed, strykerframe.
9. Passieve bewegingsoefeningen, fysiotherapie.
10. Gespecialiseerd revalidatiecentrum.
11. Pas op voor beengeleiding van geluid via stellage of tractie (tang van Crutchfield) aan hoofd van
patiënt, hij kan erg schrikken als je er onverwacht tegen stoot.
AANDACHTSPUNTEN VOOR DE LATERE FASE
1. Controle: temp, pols, tensie, ademhaling, conditie van de huid, mictie, defaecatie.
2. Goede tiltechniek.
3. Patiënt leren zichzelf (intermitterend) te katheteriseren, evt. suprapubische katheter.
4. Laxantia.
5. Mobiliseren.
6. Revalidatie, fysiotherapie, ergotherapie.
7. Veel drinken om steenvorming te voorkomen.
Neurologie voor Verpleegkundigen 29
8. Eiwitrijke voeding (door urineweginfecties en decubitus gaan veel eiwitten verloren).
9. Vallen, stoten, brandwonden e.d. voorkomen, patiënt dit leren.
10. “Liften” = elk ½ uur opdrukken in rolstoel ter voorkoming van decubitus.
11. Operatie (rhizotomie) = doorsnijding perifere zenuw ter opheffing spasme.
12. Seksuele problematiek.
13. Problemen van de rolstoelgebruiker in onze maatschappij (lift, trottoir, telefoon, bar, openbaar
vervoer, klapdeuren, geestelijk als onvolwaardig gezien worden).
14. Psychische begeleiding van de patiënt en familie.
15. Toekomstperspectief voor de dwarslaesie patiënt.
Neurologie voor Verpleegkundigen 30
HERSENTUMOREN
INDELING VAN DIT HOOFDSTUK
1. Betekenis van de term “hersentumor”
2. Soorten hersentumoren
3. Maligniteitsgraad en prognose
4. Algemene verschijnselen
5. Speciale verschijnselen
6. Inklemmingsverschijnselen
7. Onderzoeken
8. Behandeling
9. Aandachtspunten bij de behandeling en verpleging van de patiënt.
BETEKENIS VAN DE TERM “HERSENTUMOR”
Alle gezwellen binnen de schedel worden in eerste instantie gerekend tot de hersentumoren (ze geven
globaal dezelfde klachten).
SOORTEN HERSENTUMOREN
Bij de binnen de schedel gelegen tumoren onderscheiden we:
1. Intracerebrale tumoren = binnen de hersenen gelegen.
2. Extracerebrale tumoren = buiten de hersenen gelegen.
Tevens onderscheiden we:
1. Benigne tumoren bijv. meningeomen (meningen = hersenvliezen), die zich door hun lokalisatie
kwaadaardig kunnen gedragen en maligne kunnen ontaarden.
2. Maligne tumoren, dit zijn meestal gliomen. (glia = het steunweefsel van het zenuwstelsel; zie
neuroanatomie)
3. Metastasen, vooral van bronchus, mamma of maagdarmkanaal, zelden van ovarium, uterus,
cervix, prostaat.
De primaire tumor geeft weleens geen klachten terwijl de metastase in de hersenen veel klachten geeft.
Daarentegen blijken 15-20% van de mensen die overleden zijn aan kanker cerebrale metastasen te
hebben, zonder dat dit altijd tot cerebrale klachten heeft geleid.
MALIGNITEITSGRAAD, BEHANDELING EN PROGNOSE
Glioom, maligniteitsgraad I - II: overlevingsduur: 1 - 10 jaar.
Glioom, maligniteitsgraad III - IV: overlevingsduur: ± 1 jaar.
Operatie geeft hierbij geen duidelijke verlenging van de overlevingsduur, doch wel een verbetering van
het welzijn door vermindering van de klachten.
Meningeoom. Operatie is vaak succesvol, vooral bij meningeomen die zich direct onder het schedeldak
bevinden (± 50%). Soms is een meningeoom door ongunstige situering inoperabel.
Hersenmetastasen. Overlevingsduur is afhankelijk van:
- soort primaire tumor
- stralingsgevoeligheid
- hoeveelheid metastasen
- situering van de metastasen
Het effect van behandeling of nabehandeling met bestraling en/of chemotherapie is wisselend en dubieus.
Het effect is afhankelijk van de delingssnelheid en de gevoeligheid voor bestraling van de tumorcellen.
Neurologie voor Verpleegkundigen 31
ALGEMENE VERSCHIJNSELEN VAN HERSENTUMOREN
Deze verschijnselen ontstaan als gevolg van de intracraniële drukverhoging.
Dit is drukverhoging binnen de schedel. Het ontstaat doordat de tumor en het dikwijls door de tumor
veroorzaakte hersenoedeem ruimte inneemt.
1. Hoofdpijn, vooral ‘s morgens.
2. Braken, vaak zonder vooraf gaande misselijkheid, vooral ‘s
morgens.
3. Psychische veranderingen, die vaak pas achteraf opvallen,
zoals: prikkelbaarheid, verwardheid, bradyfrenie
(bradyfrenie = verlangzaamd en bemoeilijkt denken).
4. Stuwingspapillen, te diagnostiseren via fundoscopie
(= oogspiegelen)
5. Verhoging van de tensie, verlaging van de polsfrequentie.
6. Inklemmingsgevaar
SPECIALE VERSCHIJNSELEN
Deze verschijnselen zijn afhankelijk van de plaats waar de tumor zich bevindt.
Mogelijke verschijnselen bij tumor in:
Occipitaalkwab
- optische stoornissen zoals:
- hemianopsie (uitval van de helft van het gezichtsveld)
- optische agnosie (niet meer herkennen van dat wat je ziet)
Frontaalkwab
- initiatief armoede
- schijnbare verlaging van de intelligentie
- urine incontinentie
- decorumverlies (verlies van het gevoel voor welvoeglijkheid)
Temporaalkwab
- psychomotore of temporale epilepsie
- afasie (bij aandoening links)
- derealisatie (het gevoel hebben niet in de werkelijkheid te leven)
- depersonalisatie (het gevoel hebben een vreemde voor zichzelf te zijn)
- dé ja vu verschijnselen (het klemmende gevoel hebben een onbekende situatie al eerder beleefd
te hebben)
- jamais vu verschijnselen (het klemmende gevoel hebben een bekende situatie nooit eerder
beleefd te hebben)
Pariëtaalkwab
- sensorische stoornissen zoals hemihypesthesie (uitval van de gevoelswaarneming in één
lichaamshelft), paresthesie (tintelingen, prikkelingen)
- motorische stoornissen zoals hemiparese
- stoornissen van het handelen zoals:
- apraxie (onvermogen tot doelbewust handelen)
- agrafie (onvermogen om te kunnen schrijven)
- focale of Jacksonse epilepsie
Cerebellum
- ataxie (coördinatie stoornis van de bewegingen, dronkemansgang)
- nystagmus (oogbeving)
Neurologie voor Verpleegkundigen 32
VERSCHIJNSELEN VAN DREIGENDE INKLEMMING
Door de verhoogde intracraniële druk kunnen de hersenen ingeklemd raken in het achterhoofdsgat of in
het tentorium cerebelli.
1. Een zich doorzettende verandering in de polskwaliteiten, meestal een verlangzaming van de
frequentie.
2. Een zich doorzettende verandering in de tensie, meestal een verhoging.
3. Toenemen van de hoofdpijn (tot onduldbare hoofdpijn).
4. Pijnlijke nekstijfheid.
5. Toenemend braken.
6. Toenemende bewustzijnsverlaging.
7. Pupil veranderingen.
8. Onregelmatig worden van de ademhaling.
9. Strekkrampen.
Bovengenoemde punten dienen goed te worden gecontroleerd en geregistreerd.
Direct alarmeren als er iets verandert. Snel operatief ingrijpen kan levensreddend werken. Inklemming
kan mogelijk met de maatregelen tegen hersenoedeem uitgesteld worden. Bij ademstilstand, de patiënt
beademen in afwachting van de arts. NIET het bed in Trendelenburgstand zetten. Als je de patiënt in
Trendelenburgstand brengt belemmer je de veneuze afvoer van het bloed uit de schedel, daardoor neemt
de hersendruk toe en wordt de inklemming dus heviger!
ALGEMENE ONDERZOEKEN
1. Anamnese.
2. Pols, temp, tensie, pupil, bewustzijn, neurologische uitvalsverschijnselen, registreren met
gebruikmaking van een coma schaal.
- Temperatuurregistratie is belangrijk voor het onderscheid met een hersenabces, het zou een
hersenabces kunnen zijn in plaats van een hersentumor, een hersenabces gaat vaak gepaard met
temperatuurverhoging.
- Pols, tensie, pupil, bewustzijn veranderen indien er sprake is van intracraniële drukverhoging.
- Neurologische uitvalsverschijnselen geven informatie over specifieke beschadigingen van de
hersenen en de lokalisatie van de tumor.
SPECIALISTISCHE ONDERZOEKEN
- Reflexcontrole
- Fundoscopie = oogspiegelen
- Echo van de schedel
- Liquoronderzoek, lumbale punctie is gevaarlijk wegens kans op inklemming tijdens L.P.
- Schedelfoto’s
- CT scan
- MRI scan
- Isotopenscan
- EEG
- DSA = Digitale Subtractieve Angiografie
- Hersenbiopsie
De onderzoeken moeten differentiëren tussen: CVA, Aneurysma, Hersenabces, Epilepsie, Epiduraal
haematoom, Subduraal haematoom.
MEDISCHE BEHANDELING
1. Neurochirurgisch. Het openen van de schedel heet een “trepanatie,” het daarvoor gebruikte
botzaagje wordt een “trepaan” genoemd.
2. Chemotherapie
3. (Na)bestraling
Neurologie voor Verpleegkundigen 33
AANDACHTSPUNTEN BIJ DE BEHANDELING EN VERPLEGING VAN DE PATIËNT MET EEN
HERSENTUMOR
1. Anamnese met/via familie.
2. Verwerkingsproblematiek met betrekking tot diagnose/prognose.
3. Psychische verschijnselen + begeleiding.
4. Informatie aan - en begeleiding van familie.
5. Informatie over - en begeleiding bij onderzoeken.
6. Controle op verschijnselen van intracraniële drukverhoging.
7. Preoperatieve zorg:
Hoofdhuid scheren, voorzichtig laxeren (geen drukverhogende momenten).
8. Postoperatieve zorg/controle:
Pols, temp, tensie, ademhaling, pupil, bewustzijn, neuroverschijnselen, infuus, wond, mictie,
defaecatie, postoperatieve complicaties.
9. Nabestraling of chemotherapie:
Door bestraling of cytostatica kunnen de ziekteverschijnselen tijdelijk verergeren. Bestraling kan
intracraniële drukverhoging veroorzaken; om dit te voorkomen kan bijv. decadron
(= corticosteroïd) gegeven worden.
Evt. bijkomende verschijnselen door bestraling/chemotherapie:
- haaruitval
- misselijkheid/braken
- algehele malaise
- bestralingswonden
10. Aanvullen/overnemen van de zelfzorgactiviteiten.
11. Andere disciplines inschakelen: logopedie, ergotherapie, fysiotherapie.
12. Thuisverpleging, verpleeghuis (verpleeghuis kan tussenstation zijn vóór het naar huis gaan).
13. Euthanasievraagstuk.
Neurologie voor Verpleegkundigen 34
MULTIPLE SCLEROSE
BEGRIPSBEPALING
Multiple Sclerose is een verspreide aantasting van de myelinescheden die zich om de zenuwvezels in het
centrale zenuwstelsel bevinden. Daardoor ontstaan laesies in - en functiestoornissen van de
myelinescheden. De laesies worden opgevuld met gliaweefsel.
De myelineschede is een vetachtige mantel welke zich rond de “snelle” zenuwvezels bevindt. Hij heeft per
segment een afmeting van 2mm x 4μm. (1000 maal vergroot zou een segment een afmeting hebben
van 2 meter bij 4 mm). Hij wordt telkens onderbroken door de knoop van Ranvier die 1 μm breed is.
De functie van de myelineschede is:
- versnelling van de prikkelgeleiding
- beperking van het energieverbruik van de prikkelgeleiding
MATE VAN VOORKOMEN VAN MS
In Nederland ± 1 : 3000, 1,5 maal vaker bij vrouwen.
RELATIE MET BREEDTEGRAAD
Mensen opgegroeid (tot 15e jaar) in gematigd klimaat (boven 40e breedtegraad) hebben veel meer kans
het te krijgen dan mensen die in subtropische gebieden zijn opgegroeid.
BEGIN VAN DE ZIEKTE
Meestal tussen 15e - 30e levensjaar.
MOGELIJKE OORZAKEN
1. Virus:
- met lange incubatietijd (20 - 30 jaar)
- verwantschap met mazelenvirus (mensen die nooit de mazelen hebben gehad, hebben ook
nooit M.S.)
2. Auto-immuunziekte
3. Erfelijk (7 maal vaker in bepaalde families)?
Misschien tast het virus het immuunsysteem aan bij mensen die daar erfelijk gevoelig voor zijn!
VERSCHIJNSELEN BIJ MULTIPLE SCLEROSE
Sensorische verschijnselen
- gezichtsveldstoornissen
- paresthesieën
- hypesthesieën
Motorische verschijnselen
- (in begin) vermoeidheid + stijfheid van meestal één ledemaat
- verhoogde spiertonus
- verhoogde en/of afwezige reflexen
- slikstoornissen
- heesheid, stemloosheid
- hortende spraak, dysartrie
- ataxie
- intentie tremor
- retentie, incontinentie
- impotentie
Neurologie voor Verpleegkundigen 35
Psychische verschijnselen
- euforie of kinderlijke opgewektheid?
- dysforie
- dementie?
Liquorafwijkingen
- Verhoging van bepaalde globulinen (deze verhoging komt echter ook wel eens voor bij mensen
die geen MS hebben/krijgen).
Latere verschijnselen
- spastische verlammingen = contracturen
- fracturen
- urineweginfectie
- decubitus
- pneumonie, (verslikpneumonie = aspiratiepneumonie; spontane pneumonie = hypostatische
pneumonie)
MOGELIJK VERLOOP VAN MULTIPLE SCLEROSE
Bij ongeveer 80% van de patiënten trapsgewijze verergeringen met exacerbaties en remissies waardoor
een steeds grotere invaliditeit ontstaat.
Exacerbatie = verergering van ziekteverschijnselen. Remissie = teruggang van ziekteverschijnselen.
De duur van de ziekte is dan 15 - 30 jaar.
±10% van de ziektegevallen verloopt geleidelijk progressief d.w.z. dat er geen exacerbaties en remissies
zijn, doch dat de ziekteverschijnselen in de loop der jaren geleidelijk in ernst toenemen.
±5% van de patiënten krijgen na een 1e aanval geen nieuwe aanvallen.
Daarom mededeling van de diagnose pas na 2e exacerbatie!
±5% van de patiënten overlijden binnen 5 jaar na het begin van de ziekte.
PROVOCERENDE FACTOREN VOOR EXACERBATIES
1. Zware lichamelijke en geestelijke inspanning.
2. Zwangerschap.
3. Verhoging van de lichaamstemperatuur door koortsende ziekten, heet bad, sauna e.d.
4. Roken.
MEDISCHE BEHANDELING
1. Voorschrijven rustige leefwijze.
2. Zorgen voor goede conditie; vermagering, overgewicht vermijden.
3. Bedrust tijdens acute fase en exacerbaties, dit verbetert de prognose.
4. Voorkomen van koortsende ziekten, alle infectiehaarden vermijden, saneren van gebit, eventueel
verwijderen tonsillen e.d.
5. Medicijnen:
- Synacthen (= ACTH) verkort duur van exacerbatie
- Corticosteroïden
- Interferonpreparaten
- Valium e.d. tegen spasticiteit
- Probantine (= atropine-achtig) bij incontinentieproblemen
6. Fysiotherapie.
7. Ergotherapie.
8. Woningaanpassing.
Neurologie voor Verpleegkundigen 36
VERPLEEGPROBLEMEN BIJ DE PATIËNT MET MULTIPLE SCLEROSE
1. Angst, onzekerheid, onbekendheid m.b.t.
- diagnose
- onderzoeken
- verloop, toekomst
- leefregels
2. Ontkenning:
- zondigen tegen leefregels
- heil zoeken bij alternatieve genezers
3. Beperking in ADL en HDL functies (algemene en huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen).
4. Eet en slikproblemen.
5. Vermoeidheid.
6. Incontinentie, retentie.
7. Bedrustcomplicaties.
AANDACHTSPUNTEN BIJ DE VERPLEEGKUNDIGE INTERVENTIES
1. Dagelijks, op vaste tijd evalueren met patiënt hoe het gaat.
2. Steun en begrip tonen voor psychische toestand van patiënt.
3. Leefregels.
4. Woningaanpassing, ergotherapie, fysiotherapie.
5. Eventueel aangepaste voeding.
6. Multiple Sclerose vereniging Nederland, Postbus 30470, 2500 GL Den Haag. 070-3500774
Neurologie voor Verpleegkundigen 37
SYNDROOM VAN GUILLAIN-BARRÉ = Acute idiopathische polyradiculoneuropathie.
Acuut = snel optredend; idiopathisch = oorzaak onbekend; poly = veelvuldig; radix =
(ruggenmerg)wortel; neuropathie = zenuwaandoening.
Het is dus een aandoening van de ruggenmergwortels en de ruggenmergzenuwen.
Soms wordt hierbij het ruggenmerg zelf aangedaan; dan is de prognose ongunstig.
OORZAAK
Onbekend, mogelijk een immunologische reactie op een virale infectie (bij 1/3 deel van de patiënten gaat
een koortsige ziekte (virus?, campylobacter?) aan het syndroom van Guillain-Barré vooraf).
INCIDENTIE
± 1,5/100.000
VERSCHIJNSELEN
1. Slappe verlammingen, beginnend in de benen en opstijgend naar de romp. In ernstige gevallen
raakt het hele lichaam verlamd inclusief de oogspieren en de ademhalingsspieren, (de patiënt
moet dan beademd worden).
2. Sensibele stoornissen: (kunnen ontbreken)
- paresthesieën
- aangedane spieren pijnlijk
3. Stoornissen van het autonome zenuwstelsel (in ernstige gevallen), bijv. levensbedreigende
hartritmestoornissen
PROGNOSE
Meestal een geleidelijk herstel, in weken tot ± 2 jaar.
25% van de patiënten houdt (lichte) restverschijnselen.
BEHANDELING/VERPLEGING
- langdurige bedrust
- voorzichtig met fysiotherapie
NEUROLOGISCHE COMPLICATIES BIJ AIDS Bij 30 - 40% van de (onbehandelde) AIDS patiënten treden neurologische complicaties op:
- AIDS dementie, door aantasting van de hersenen door het HIV virus
- Meningitis, meestal door schimmels
- Encefalitis
- Hersentumoren, vaak in de vorm van non-Hodgkin lymfomen
- Ontstekingen van het ruggenmerg
- Guillain-Barré achtige beelden
Neurologie voor Verpleegkundigen 38
AMYOTROFISCHE LATERAAL SCLEROSE = A.L.S Het is een aandoening van de motorische zenuwen, met degeneratie van de voorhoorncellen en laesies
van de piramidebaan.
OORZAAK: onbekend
INCIDENTIE: ± 1/100.000 (= ± 3 nieuwe gevallen per week in Nederland). Het komt vaker bij mannen
tussen de 40 en 60 jaar voor.
VERSCHIJNSELEN
- geleidelijk toenemende algehele verlamming
- spraakstoornissen
- slikstoornissen
- ademhalingsstoornissen
PROGNOSE: 80% v.d. patiënten overlijdt na 2 - 4 jaar; 20% v.d. gevallen verloopt langzaam
progressief, met soms stilstand in het ziekteverloop.
THERAPEUTISCHE MOGELIJKHEDEN: palliatief, evt. beademing
REACTIES VAN DE PATIËNT
- depressie
- alternatieve genezers
- euthanasie
POLYNEUROPATHIE Dit is een functiestoornis van een of meerdere zenuwen, het werd vroeger polyneuritis genoemd doch er
zijn geen duidelijke ontstekingsverschijnselen aan de aangedane zenuw waar te nemen.
VERSCHIJNSELEN
- motorisch: verlammingen, krachtsvermindering e.d.
- sensorisch: pijn, hypesthesie, paresthesie
- autonoom: stoornissen in: zweetsecretie, nagelgroei, circulatie, huidatrofie e.d.
OORZAKEN (in 25% van de gevallen blijft de oorzaak onbekend)
- stofwisselingsziekten bijv: diabetes mellitus, uremie
- deficiënties: vitamine B1, B6, B12, insuline
- intoxicaties: lood, kwik, thallium (rattenkruit), alcohol (alcohol geeft ook B1 deficiëntie)
- medicijnen: cytostatica, furadantine, streptomycine, INH (INH geeft ook B6 deficiëntie)
- infectieziekten bijv:
- lepra, syfilis (direct door bacterie)
- difterie, tyfus (als immunologische reactie)
- tumoren (door stofwisselingsproducten van de tumor)
Neurologie voor Verpleegkundigen 39
EPILEPSIE
MATE VAN VOORKOMEN
10% latent; ½% manifest = in Nederland ± 1 : 150.
OORZAKEN/HOOFDVORMEN VAN EPILEPSIE
1. PRIMAIRE EPILEPSIE = Ideopatische epilepsie = Genuïne epilepsie
Oorzaak onbekend, geen prikkelhaard in hersenen aanwezig, geen anatomische afwijkingen in hersenen.
Mogelijk is er sprake van:
- verlaagde prikkeldrempel
- erfelijkheid
Bijzonderheden:
- aanval is altijd gegeneraliseerd
- prognose is goed, patiënt is goed in te stellen op anti-epileptica
2. SECUNDAIRE EPILEPSIE = Symptomatische epilepsie
Oorzaken:
- hersenbeschadiging
- hersentumor
- hersentrauma
- hersenontsteking
- hersenoedeem
- vergiftiging
- koorts
Bijzonderheden:
- aanvallen zijn meestal partieel
VERSCHIJNSELEN
Bij een epileptische aanval zijn er verschijnselen mogelijk van: Bewustzijn, psyche, sensoriek, motoriek.
Tevens zijn er EEG-afwijkingen (soms pas te zien na slaapdeprivatie).
UITINGSVORMEN VAN EPILEPSIE
1. Psychomotore aanval
2. Absence
3. Insult; fasen van het insult:
- auraverschijnselen (kunnen ontbreken)
- tonische fase
- clonische fase
- herstel fase
4. Status epilepticus = de aanvallen herhalen zich, zonder dat de patiënt tussentijds bij kennis
komt. Dit is levensgevaarlijk door kans op: O2 gebrek, cardiale problemen en verslikpneumonie.
5. Focale epilepsie
6. Jacksonse aanval
7. Salaamkrampen
8. Zwerf-, schemer- of uitzonderingstoestand
ONDERZOEKMETHODEN
EEG, CT scan, MRI scan, LP, Neurologische observatie
MEDICIJNEN
Bij psychomotorische epilepsie: mysoline, tegretol, depakine
Bij absences: absentol, zarontin
Bij insulten: luminal, diphantoïne, depakine
Bij status epilepticus: valium, mogadon, rivotril
Neurologie voor Verpleegkundigen 40
LEEFREGELS
- regelmatige leefwijze
- op tijd medicijnen innemen
- pas op met sport (kan aanval uitlokken)
- niet zwemmen
- geen zit/ligbad
- matig/geen alcohol
- geen beroepschauffeur
- als het kan naar gewone school
- groepsgenoten inlichten
OBSERVATIEVERSLAG VAN AANVAL
- toestand van patiënt vóór aanval
- begin, verloop, duur aanval
- in welke lichaamsdelen
- pupilreacties, stand van ogen
- bewusteloosheid en duur daarvan
- ademhaling
- incontinentie, verwondingen, tongbeet
- toestand patiënt na aanval
Epilepsie Vereniging Nederland
http://www.epilepsievereniging.nl/