samenvatting - epitheel - klierweefsel - bindweefsel - bot - spierweefsel - zenuwweefsel
TRANSCRIPT
Histologie Samenvatting van de vier basis weefseltypen met
enkele specifieke voorbeelden
Chih Chin Chung
17-2-2008
Bronnen: HISTOLOGY, a text and atlas 5th edition / Functionele histology 11e druk / PPCAL Basic
Histology of Tissues v2.0 / Handout histology bfw
2
Inhoudsopgave
Histologie inleiding .................................................................................................................................. 3
Epitheel en klierweefsel .......................................................................................................................... 4
Bindweefsel en bot ................................................................................................................................. 8
Spierweefsel .......................................................................................................................................... 12
Zenuwweefsel ....................................................................................................................................... 14
3
HISTOLOGIE INLEIDING Inleiding Begrip Definitie
Histologie Weefselleer
Weefsel Een groep cellen gelijksoortige cellen, waarvan de functie in een bepaalde richting zijn
ontwikkeld.
Orgaan Een groep van een of meer weefsels dat een specifieke levensfunctie verricht.
Systeem Een groep organen
De vier basis weefseltypen zijn:
- Epitheel en klierweefsel
- Bind- en steunweefsel
- Spierweefsel
- Zenuwweefsel
Epitheel en klierweefsel Epitheelweefsels (epithelia) komen voor op het lichaamsoppervlak, inwendige holten van organen en in
klierweefsels.
De hoofdtaken van epitheelweefsels zijn:
- Bescherming van de onderliggende weefsels.
- Regulatie van de opname en afgifte van stoffen.
Bindweefsel Bindweefsel komt voor in alle organen van het lichaam.
De belangrijkste functies van het bindweefsel zijn:
- Steunfunctie
- Mediumfunctie voor het transport van cellen en van stoffen.
- Beschermende functie tegen het zich verspreiden van micro-organismen.
- Herstelfunctie na beschadigingen
- Opslagfunctie
Spierweefsel Spierweefsels bevinden zich in de spieren.
De functie van spieren is het zorgen voor beweging.
Zenuwweefsel Zenuwweefsel komt voor in het zenuwstelsel.
De hoofdtaak van zenuwweefsel is de voortgeleiding van zenuwimpulsen.
Celtypen De uitgang –blast geeft aan dat een cel nog jong en actief (celgroei en celdeling) is. De uitgang –cyt geeft
aan dat een cel niet meer actief is. Een –blast kan overgaan in –cyt maar niet andersom.
4
Epitheel en klierweefsel Epitheel grenst aan het oppervlak van het lichaam of aan lumen:
- De huid
- Luchtwegen
- Het maag darmstelsel
- De blaas
Epitheel is onderverdeeld in bedekkend epitheel en klierepitheel. Epitheelcellen zijn dicht
aaneengesloten cellen bevatten vrijwel geen extracellulaire (intercellulaire) matrix. De cellen zijn aan
elkaar gehecht via intercellulaire verbindingen (desmosoom, ‘tight junctions’).
Epitheel staan in verbinding met het onderliggende bindweefsel via het basaal membraan. Epitheel
tonen ook
Bedekkend epitheel Het bedekkend epitheel is onderverdeeld in eenlagig epitheel en meerlagig epitheel.
Eenlagig epitheel (Opname en afgifte van stoffen)
Cel-/weefselvorm Voorkomen Functie
Plaveiselepitheel Longblaasjes
Endotheel van bloedvaten
Bekleding van holten (mesothelium)
Opname en transport; secretie;
voorziening van de bewegelijkheid van
vliezen
Kubisch epitheel Eierstokken
Schildklier
Afvoergangen van vele klieren
Bedekking; secretie
Cilindrisch epitheel Darmkanaal
Galblaas
Bescherming; absorptie en secretie
Meerrijig epitheel Luchtpijp
Bronchi
Neusholte
Bescherming; secretie; verwijdering
van partikels uit de luchtwegen (m.b.v.
trilharen)
Meerlagig epitheel (Bescherming onderliggende cellen/basale membraan)
Cel-/weefselvorm Voorkomen Functie
Verhoornend
plaveiselepitheel
Epidermis Bescherming (o.m. tegen uitdroging)
Niet-verhoornend
plaveiselepitheel
Mond
Oesofagus (=slokdarm)
Vagina
Anaal kanaal
Bescherming; secretie; voorkomen van
vochtverlies
Kubisch epitheel Zweetklieren Secretie
Overgangsepitheel Blaas
Urineleider
Bescherming; weefselvorm past zich
aan naar vullingsgraad orgaan
Cilindrisch epitheel Conjunctiva van het oog Bescherming
5
Klierepitheel Klierepitheel wordt verdeeld in exocriene klieren en endocriene klieren.
Exocriene klieren scheiden enzymen af naar de buitenwereld (lumen) via afvoergangen.
Endocriene klieren scheiden hormonen af via het bloed (zij bevatten geen afvoerbuizen).
Functies van epitheelcellen De functies van epitheelcellen zijn:
- Bescherming met behulp van slijm en keratine.
- Absorptie met behulp van villi en microvilli (oppervlakte vergroting) / oppervlakte specialisatie.
Dunne laag (eenlagig plaveiselepitheel).
- Secretie met behulp van exocriene klieren en endocriene klieren.
Epitheel toont oppervlakte specialisatie met kernmerkende functies. De microvilli zorgen voor grotere
contact oppervlakte. Trilharen kunnen vloeistoffen of slijm met vaste deeltjes verplaatsen.
Schematische afbeeldingen van eenlagig epitheelweefsels
Eenlagig kubisch epitheel
Eenlagig cilindrisch epitheel
Eenlagig meerrijig epitheel
Meerlagig plaveiselepitheel
6
De Huid
De huid bestaat uit epidermis en dermis. De grens tussen epidermis en dermis verloopt golfend. De
bloedvaten bevinden zich in de dermis (onder basaal membraan).
De epidermis is opgebouwd uit verhoornend meerlagig plaveiselepitheel en bestaan uit de volgende
onderdelen:
- Stratum basale
- Stratum spinosum
- Stratum granulosum
- Stratum lucidum
- Stratum corneum
Stratum basale
Het stratum basale bestaan uit delende kubische/cilindrische cellen.
Stratum spinosum
De dikste laag van epidermis, cellen worden hier steeds platter en het bevat veel keratine.
Stratum granulosum
Twee tot vijf cellagen platter wordende cellen die granula bevatten. De cellen worden aangedrukt door
de delende cellen.
Stratum lucidum
Het stratum lucidum is een dunne, heldere laag van afgeplatte cellen, die boven op het stratum
granulosum ligt. Deze laag wordt alleen aangetroffen in ‘dikke huid’.
Stratum corneum
Het stratum corneum bestaat uit tien tot vijftien lagen afgeplatte cellen die geen kernen en organellen
meer bevatten en worden bij samengehouden door lipiden. De cellen zijn geheel gevuld met dicht
opeengepakte keratinefilamenten.
7
Pancreas (alvleesklier) Pancreas is een gecombineerde exocriene klier en endocriene klier. De exocriene klieren produceren
verteringsenzymen dat wordt afgescheiden via afvoergangen. De endocriene klieren (eilandjes van
Langerhans) produceren insuline en glucagon dat wordt afgescheiden bloedvaten.
De eilandjes van Langerhans worden door een dun bindweefselvliesjes omgeven. De klierweefsels zien
eruit als trosjes.
De pancreas beschermt zichzelf met epitheel.
8
Bindweefsel en Bot
Bindweefsels komen overal in het lichaam voor met verschillende functies (o.a. ondersteuning lichaam).
Bindweefsels bevatten grote hoeveelheden extracellulair matrix (die de functie van het weefsel bepaalt)
en hebben verschillende type cellen (vaste en vrije).
De samenstelling van de extracellulaire matrix bepaalt de functie en de structuur van het weefsel.
Bindweefsel is daarom onderverdeeld verschillende bindweefselcellen en bindweefseltypen.
Extracellulair matrix en Celtypen
De extracellulaire matrix bestaat uit grondsubstantie, weefselvloeistof en vezels. De samenstelling van
deze componenten bepalen de functie en de structuur van het bindweefsel. De matrix kan zeer goed
trek- en drukkracht weerstaan.
Component Bouw Functie
Grondsubstantie
Proteoglycanen:
Glycoproteïnen
- Chondroïtinesulfaat
-Dermatansulfaat
-Heparansulfaat
-Keratansulfaat
Vult de ruimte tussen cel en vezels
hoge viscositeit belemmert verspreiding
van micro-organismen.
Stevigheid (als de proteoglycanen aan
hyaluronzuur binden)
Vezels Collageen
Elastine
Stevigheid
Elasticiteit
Weefselvloeistof Ionen, oplosbare stoffen (samenstelling
vergelijkbaar met bloedplasma)
Gebonden aan glycosaminoglycanen
Intermedium voor stofwisseling
Celtype Functie Morfologische kenmerken
Fibroblast Productie van grondsubstantie en vezels Spoelvormig, weinig cytoplasma, in
basisbindweefsel
Plasmacel Productie van antilichamen Groot eivormig, veel cytoplasma, ronde
excentrische kern, in los bindweefsel, beenmerg
en lymfe
Lymfocyt Reageert op antigenen Kleine ronde cel, weinig cytoplasma, ronde
kern, in basisbindweefsel en lymfe
Macrofaag Fagocytose Eivormig, niervormige kern met duidelijke
nucleoli, lysosomen, gefagocyteerd materiaal
als granulae zichtbaar, in basisbindweefsel en
lymfe
Mestcel Immuunreactie Groter ronde cel met ronde kern, cytoplasma
vol met grote granulae, in bindweefsel en lymfe
Vetcel Opslag vetten en
warmteproductie/regulatie
Plasmacel, lymfocyt en macrofaag � immunologie fibroblast � structurele opbouw
Mestcel � afweer vetcel � energiereserve/warmteregulatie
9
Bindweefseltypen Bindweefsel is onderverdeeld in bindweefsel in engere zin, bindweefsel met speciale eigenschappen en
steunweefsel.
Weefseltypen Samenstelling Functie
Bindweefsel
(in engere zin)
-Los
-Compact
Weinig vezels, veel grondsubstanties,
leukocyten
Veel vezels, weinig grondsubstanties,
fibrocyten/-blasten
Ontstekingsreacties,
immuunreacties, allergie
Bijeenhouden van weefsels,
organen, skeletdelen
Bindweefsel
(met speciale
eigenschappen)
-Vet
-Bloed
-Beenmerg*
-Lymfe
Zeer weinig vezels, zeer weinig
grondsubstanties, voornamelijk
vetcellen
Geen vezels, weinig grondsubstanties,
voornamelijk erythrocyten/leukocyten
Geen vezels, weinig grondsubstanties,
voornamelijk voorlopercellen voor
bloedcellen
Vezels, weinig grondsubstanties,
lymfocyten/macrofagen/leukocyten
Opslag en isolatie
transport
Aanmaak rode en witte
bloedcellen
immuunsysteem
Steunweefsel -Kraakbeen
-Been
Weinig vezels, verharde
grondsubstantie, chondrocyten/-
blasten
Weinig vezels, verkalkte
grondsubstantie, osteocyten/-blasten
en osteoclasten
Flexibele stevigheid
stevigheid
*beenmerg speelt een rol bij aanmaak van botweefsel en bevat stamcellen
Functies van bindweefsel De functies van bindweefsels zijn:
- Steunfunctie (houd weefsel en organen bij elkaar en ondersteunen de organen)
(geeft ook vorm aan lichaam)
- Mediumfunctie voor transport van cellen en stoffen (afweer en stofwisseling)
- Beschermende functie (werkt het verspreiden van micro-organismen tegen)
- Herstelfunctie na beschadiging
- Opslagfunctie (denk aan vetcellen)
10
Schematische afbeeldingen van vezels en matrix van kraakbeen
Collagene vezels
Fibroblast
Bot (been) en kraakbeen Botweefsel is samengesteld uit botcellen en intercellulaire materiaal (voornamelijk collagene vezels) dat
verkalkt is (bot- of beenmatrix).
Er zijn drie typen botcellen:
Botceltype Functie Voorkomen
Osteoblast Vorming van botmatrix (osteoïd) Osteoblastenzoom tegen het oppervlak van
het bot
Osteocyt Volwassen botcellen die een rol speelt bij
botmodellering en in stand houden van de
botmatrix
Liggen in de lacunae van verkalkte
botmatrix
Osteoclast Afbreking van botmatrix Langgerekte cellen tegen de botrand aan
(soms in een uitholling). Ze zijn meerkernig
en zijn vrij beweeglijk
Osteocyten scheiden grondsubstanties om zich heen af die verkalkt worden. Om elke osteocyt wordt op
deze manier een lammelaire structuur van verkalkte grondsubstantie gevormd (zie figuur hieronder).
De canaliculi maken communicatie tussen botcellen in de lacunae
mogelijk. In de canaliculi bevinden zich uitlopers van osteocyten.
Lacunae zijn holtes tussen waarin osteocyten zich bevinden. (zorgt
voor voeding)
In de Haverse kanalen bevinden zich zenuwen en bloedvaten. Een
zijgang van Haverse kanaal wordt Volkmanns kanaal genoemd.
Lamellen en osteocyten met Haverse kanaal is een osteon
(syseem van Havers).
11
Kraakweefsel biedt net als het bot stevigheid maar kan daarnaast ook als schokdemper worden gebruikt
omdat de extracellulaire matrix flexibel is. Er zijn drie soort kraakbeen: hyalien kraakbeen, elastisch
kraakbeen en vezeligkraakbeen. (alleen het hyalien kraakbeen zal besproken worden).
Het hyalien kraakbeen biedt weerstand tegen druk en kan bot vormen. Het perichondrium is aanwezig
en kraakbeen ondergaat verkalking tijdens de endochondrale botvorming. Het kraakbeen bevat twee
celtypen: chondrocyten en chondroblasten.
Het perichondrium is een kapsel van dicht bindweefsel dat het kraakbeen omsluit. Het bevat veel
collagene vezels en is essentieel voor de groei en in standhouden van het kraakbeen. De Cellen in het
perichondrium kunnen differentiëren tot chondroblasten en chondrocyten. Van buiten naar binnen
worden de chondrocyten steeds meer bolvormig en komen voor in isogene groepen (chondronen).
Bij enchondrale beenvorming ondergaat het de cellen van het kalkbeen (chondrocyten) de volgende
processen:
- Proliferatie (deling)
- Zwelling
- Verkalking
- Botvorming
Endesmale beenvorming (osteoblasten en osteocyten)
Enchondrale beenvorming (chondrocyten)
Verschil van extracellulaire matrix tussen bindweefsel en kraakbeen Extracellulaire matrix van bindweefsel bestaat uit
- Hyaluronzuur
- Chondroitinesulfaat
- Keratinesulfaat
Extracellulaire matrix van kraakbeen bestaat uit:
- Hyaluronzuur (laag)
- Chondroitinesulfaat
- Keratinesulfaat
- Dermatinesulfaat
- Heparinesulfaat
- Heparine
Hyaluronzuur bindt aan proteoglycanenmonomeren. Deze structuur biedt stevigheid.
12
Spierweefsel Spierweefsel zorgt voor de bewegingen van ons lichaam en veranderingen van grootte en vorm van
interne organen (bijv. blaas). De spiercellen zijn langgerekte cellen die parallel t.o.v. elkaar liggen. De
myofilamenten veroorzaken de contracties. Er zijn twee typen myofilamenten:
- Dunne filamenten (samengesteld uit actine)
- Dikke filamenten (samengesteld uit myosine)
Contractie betekent dat de dunne filamenten langs de dikke filamenten schuiven
Het spierweefsel is onderverdeeld in dwarsgestreept spierweefsel en glad spierweefsel waarbij het
dwarsgestreepte spierweefsel weer onderverdeeld wordt in drie typen:
- Skeletspierweefsel (verbonden met bot, bijv. oogspieren)
- Visceraal dwarsgestreept spierweefsel (slechts aanwezig bij zacht weefsel, bijv. tong)
- Hartspierweefsel (hart)
Contractie De organisatie van spierweefsel is als volgt:
Spier � Fasciculus (spierbundel) � Spiervezel (cel) � Myofibrillen � Sacromeren. In de afbeelding is
een schematische weergave en myofbril en sacromeren weergegeven.
� buisvormige is de myofibril, verder zijn de
verschillende banden aangegeven.
S = sacromeer
H = dikke filamenten
I = dunne filamenten
Skeletspierweefsel en visceraal dwarsgestreept spierweefsel Skeletspieren zitten vast aan beenderen en verantwoordelijk voor beweging van skeletdelen t.o.v.
elkaar. Skeletspieren worden bewust gestuurd.
Vorm per cel:
Skeletspieren hebben zeer langgerekte (elongated) cellen en hebben meerdere kernen per cel door
fusie. Myoblasten delen en fuseren zich tot syncytium (=spiercel).
Organisatie:
Skeletspieren cellen liggen parallel t.o.v. elkaar. Goed geordend.
Wijze van contractie:
Skeletspieren contraheren door vezels te verkorten
Functie:
Plotselinge kracht en trapsgewijs opklimming van kracht ontwikkelen. Dit doen ze door meer of minder
vezels te contraheren. Aantal gecontraheerde cellen bepalen dus de kracht die wordt ontwikkeld.
13
Hartspieren Zelfde type en ordening van contractiefilamenten als bij skeletspieren, maar hebben daarnaast ook
dwarsverbindingen, de zogeheten intercalaire schijf. In de longitudinale vlakken van de intercalaire
schijven bevinden zich ‘gap junctions’. Zij zorgen voor de communicatie tussen de cellen. Harstpieren zijn
niet bewust bestuurbaar.
Vorm:
Hartspiercellen zijn lang gerekt en hebben een of twee kernen in het centrum.
Organisatie:
Er is geleding van cel naar cel.
Wijze van contractie:
Contractiegolven (‘gap junctions’ maken dit mogelijk.)
Functie:
Ritmische en geleidelijke krachten. Volgorde waarin cellen contraheren is belangrijk voor de goede
doorstroming. Vertakte structuur (intercalaire schijven) maken geleiding van cel naar cel mogelijk.
Wanneer een contractie eenmaal gestimuleerd is, dan vindt de contractie volledig plaats. Opgerekte cel
contraheert sterker dan minder opgerekte cel (ze bereiken allebei hetzelfde punt).
Gladspierweefsel Glaspieren zijn niet bewust bestuurbaar/spontane contracties. Zij hebben een langzame en lange
contracties.
Vorm:
Spoelvormig en hebben 1 centrale (langgerekte) kern.
Organisatie:
Spiercellen overlappen elkaar (dakpansgewijs).
Wijze van contractie:
Verkorting van de spoelvorm waardoor de langgerekte kern spiraliseert.
Functie:
Geleidelijk grote kracht ontwikkelen.
Ritmische contractie: peristaltiek
Sterke samentrekking: bijv. legen van een blaas (dakpansgewijze organisatie maakt dit mogelijk).
Bindweefsels om de spieren Endomysium � rond de spiervezels (myofibrillen)
Perimysium � rond een bundel spiercellen/vezels
Epimysium � rond de bundels
14
Zenuwweefsel Zenuwweefsel komt voor in het zenuwstelsel en bevatten twee type cellen, de neuronen en neuroglia
(gliacellen). De neuronen zijn de geleidende cellen en de gliacellen zijn de zogeheten steuncellen. Het
zenuwstelsel is te onderverdelen in het Centraal zenuwstelsel (CZS) en het Perifeer zenuwstelsel (PZS).
De functie van het zenuwstelsel is het reageren op prikkels en impulsgeleiding.
Het zenuwstelsel CENTRAAL ZENUWSTELSEL
Het centraal zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg. Gliacellen ondersteunen,
beschermen en isoleren de lange uitlopers. Het ruggenmerg is te verdelen in grijze stof en witte stof.
De grijze stof bevat cellichamen van neuronen en vooral ongemyeliniseerde zenuwvezels en
neurogliacellen.
De witte stof bevat vooral gemyeliniseerde axonen en neurogliacellen.
PERIFEER ZENUWSTELSEL
Alles wat buiten de hersenen en ruggenmerg is rekenen we tot het perifeer zenuwstelsel. Het bestaat uit
zenuwen (zenuwvezelbundels, omhuld door myeline, omgeven door bindweefsels).
Alle zenuwcellichamen in het perifeer zenuwstelsel noemen we ganglia.
Net als bij het centraal zenuwstelsel zijn er in het perifeer zenuwstelsel ook steuncellen. Deze heten
satellietcellen en omhullen de neurolichamen (=zenuwcellichamen) in de ganglia.
Schwanncellen omhullen axonen door myelineschede te maken.
Hiernaast is een schematische
weergave van het zenuwstelsel
weergegeven
witte stof grijze stof
15
Neuronen Neuronen bestaan uit drie delen en kunnen stimuli ontvangen en signaleren. Neuronen bestaan uit een
cellichaam, dendrieten en een axon. Overdracht van impulsen gebeurt via synapsen.
Hieronder is een schematische weergave en een zenuwcel weergegeven:
Zenuwcellichaam: Grote kern
Nissl-substantie (veel RER en ribosomen)
Dendrieten: Kort, boomvormig vertakt, meerder per cel
receptoren
Axon: slechts één per neuron (cel)
effectoren
Gliacellen (in dit geval Schwanncellen) ondersteunen de
axonen met myelineschede.
Satellietcellen omhullen de neurolichamen in ganglia.
Er bestaan drie soorten neuronen: de sensorische neuronen, motorische neuronen en de
schakelneuronen (integratieve neuronen).
Type neuron Functie
Sensorisch neuron Ontvangen signalen uit het externe milieu of het interne milieu en
zetten deze signalen om in actiepotentialen en brengen zo het signaal
over naar het CZS.
Motorisch neuron Zenden één of meerdere actiepotentialen vanuit CZS naar de periferie,
waar zij via motoreindjes, één of meerdere skeletspiervezels aanzetten
tot contractie.
Schakel/integratief neuron Ontvangen signalen van diverse andere neuronen en zetten de
combinatie aan signalen om in één of meerdere actiepotentialen en
zenden die door naar andere neuronen.