new samenaande,slagmet,eenproject,in belangvande, … · 2019. 6. 26. · voorwoord, het- eindpunt-...
TRANSCRIPT
-
Arteveldehogeschool Campus Sint-‐Amandsberg J. Gérardstraat 18, 9040 Sint-‐Amandsberg
Bachelor in de Pedagogie van het jonge kind Samen zoeken, samen groeien
Bachelorproefgroep Samenwerken met ouders
Samen aan de slag met een project in belang van de ouderparticipatie
Een onderzoek naar de ondersteuningsnoden, de bevorderende en belemmerende factoren van een team
Bachelorproefbegeleider Mevr. Uvin Kathy Bachelorproef voorgedragen door: Ann-‐Sophie Dhaenens
Academiejaar 2013-‐2014 Tot het bekomen van de graad van Bachelor in de Pedagogie van het jonge kind
-
Voorwoord Het eindpunt van mijn opleiding ‘Bachelor in de Pedagogie van het jonge kind’ aan de Arteveldehogeschool in Gent is in zicht. Hierdoor werd er een eindwerk verwacht door middel van het voeren van een praktijkgericht onderzoek tijdens mijn vijftien weken afstudeerstage in kinderdagverblijf Tierlantuin van Stad Gent. Het startpunt van het onderzoek, namelijk ‘samenwerken met ouders’, werd bepaald door het team van kinderdagverblijf Tierlantuin. Dit thema werd vervolgens gekoppeld aan een éénjarig leesproject, waarmee kinderdagverblijf Tierlantuin sinds januari 2014 van start ging. Tijdens het project ging ik op zoek naar de bevorderende, de belemmerende en de ondersteuningsnoden van het team in belang van de ouderparticipatie. Zonder de hulp van vele mensen had ik deze bachelorproef nooit tot een goed einde kunnen brengen. Bij deze wens ik ze dan ook allemaal te bedanken. In eerste instantie wil ik mijn bachelorproefbegeleider, Kathy Uvin, bedanken. Gedurende het volledige academiejaar heeft ze mij ondersteund en bijgestuurd tijdens het uitwerken van deze bachelorproef. Ook de externe promoter, Ingrid Declunder, wil ik bedanken voor het geven van de extra informatie en inzichten. Daarnaast wil ik speciaal een dankwoord richten tot alle teamleden van kinderdagverblijf Tierlantuin Dankzij hun bereidwillige medewerking aan het onderzoek kwam ik tot de nodige resultaten en inzichten voor dit onderzoek. Ook wil ik de verantwoordelijke, Katrien Reynaert, in het bijzonder bedanken voor het aanreiken van bruikbare literatuur. Verder wil ik mijn vriendin, Phoebe De Corte, bedanken. Dankzij haar hulp en grafisch talent kreeg de illustrerende poster vorm. Tot slot wil ik graag mijn ouders, mijn vriend Yanni Pattas en ook specifiek mijn nicht Jasmien Vandermeeren bedanken voor de onvoorwaardelijke steun, de motiverende woorden als het zorgvuldig nalezen van de bachelorproef. Ann-‐Sophie Dhaenens, 2 juni 2014
-
Arteveldehogeschool Bachelor in de Pedagogie van het jonge kind Samen zoeken, samen groeien
Inhoudstafel 1. Inleiding 1 2. Methode en proces 4 2.1. Observatie 5 2.2. Narratieve interviews 5 2.3. Focusgroep 6 2.4. Documentonderzoek 6
3. Resultaat 7 3.1. Observaties 7 3.2. Narratieve interviews 7 3.2.1. Bevorderende factoren 7 3.2.2. Belemmerende factoren en ondersteuningsnoden 8
3.3. Focusgroep 10 3.3.1. Bevorderende factoren 10 3.3.2. Belemmerende factoren en ondersteuningsnoden 10
3.4. Documentstudie 10 3.4.1. Bevorderende factoren 10 3.4.2. Belemmerende factoren en ondersteuningsnoden 11
4. Conclusie 12 4.1. Bevorderende factoren 12 4.2. Belemmerende factoren en ondersteuningsnoden 14 4.3. Meerwaarde van het onderzoek 14
5. Blik op de toekomst 16 6. Literatuurlijst 18 7. Bijlage 1: Poster 21 8. Bijlage 2: Projectvoorstel 23
-
Bachelorproef
Abstract
Titel Samen aan de slag met een project in belang van de ouderparticipatie
Subtitel Een onderzoek naar de ondersteuningsnoden, de bevorderende en de belemmerende factoren van een team
Auteur Ann-‐Sophie Dhaenens Stagementor Sofie Vastmans Bachelorproefbegeleider Kathy Uvin Bachelorproefgroep Samenwerken met ouders Academiejaar 2013-‐2014 Kernwoorden (3 à 5 inhoudelijke kernwoorden) ⋅ Teamontwikkeling
⋅ Ondersteuningsnoden ⋅ Project ⋅ Ouderparticipatie ⋅ Kinderopvang
Samenvatting Dit artikel betreft een case-‐study waarin onderzocht wordt wat de bevorderende en de belemmerende factoren zijn die teamleden binnen een project in de kinderopvang ervaren in belang van de ouderparticipatie. Aanleiding: Kinderdagverblijf Tierlantuin werd door het Fonds van bpost voor alfabetisering geselecteerd om aan de slag te gaan met een leesproject. Het team ging sinds januari 2014 actief aan de slag met dit project, bovenop hun dagdagelijkse takenpakket. In belang van de effectiviteit van het project en de ouderparticipatie is het belangrijk dat het team voldoende ondersteund wordt. Methode: Het huidig onderzoek is kwalitatief van aard. De resultaten van het actieonderzoek werden verzameld aan de hand van observaties, narratieve interviews, een focusgroep en een documentstudie. Resultaat: Tijdens het onderzoek ervaarden de teamleden het project als bevorderend, omdat het een goed initiatief was en overeenstemt met de visie van de organisatie. Een ander positief aspect was, dat sommige teamleden aan de slag gingen met hun individuele sterkte, interesse en/of talent. Die eigen aanpak en de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheid verhoogde de intrinsieke motivatie van de teamleden. Verder zijn ook de resultaten van de acties en de reacties van de omgeving van belang voor de extrinsieke motivatie. Op te merken is dat de communicatie binnen het team gedurende het hele project centraal staat in belang van de ouderparticipatie. Tijd vormt de belangrijkste belemmerende factor. Hierdoor zijn extra werkkrachten en kindvrije uren de voornaamste noden. Daarnaast is er ook nood aan duidelijkheid. Hierdoor ervaarden de teamleden de behoefte aan meer gezamenlijk overleg en structuur door visuele informatie. Tot slot kan er nog meer aandacht zijn voor de samenwerking met ouders en het aan de slag gaan met de sterktes van het team. Conclusie: De teamleden oefenen een belangrijke invloed uit op de ouderparticipatie.
-
Aan de slag met een project: De ondersteuningsnoden van een team in belang van ouderparticipatie 1
Samen aan de slag met een project: de ondersteuningsnoden van een team in belang van ouderparticipatie
1. Inleiding Iedere voorschoolse voorziening streeft er naar om de kwaliteit van hun dienstverlening te verbeteren. Hierbij is volgens Vandenbroeck (2011) een participatieve houding noodzakelijk. Bij deze houding staat de onderzoeks-‐ en procesbenadering centraal, waarbij zowel het team, de kinderen, de ouders en de buurt betrokken worden. Ook het buurtgericht kinderdagverblijf, Tierlantuin, probeert dit te bereiken door aan de slag te gaan met verschillende projecten. Zo werd Tierlantuin in september 2013 door het Fonds van bpost voor Alfabetisering geselecteerd om het ingestuurde project ‘Op z’n best in boekjesnest’ verder uit te werken. De voorziening kreeg hiervoor een bedrag van 5.000 euro. De opzet van het project is het leesplezier, zowel thuis als in de opvang, aan te moedigen. Het opzet is om de ontwikkeling van de geletterdheid van het jonge kind te bevorderen. Vandenbroeck (2011) benadrukt dat kinderopvang één van de partners is die een rol speelt in de opvoeding van een kind. Met deze gedachte wil Tierlantuin zich rechtstreeks naar de ouders en de kinderen uit de meest kansarme buurt van Gent, het Rabot, richten. Meeuwig, Schepers en van der Werf (2007) beklemtonen daarnaast echter, dat ouders de meeste invloed hebben op de identiteit en de ontwikkeling van hun kind. Ook Tassoni en Weterings (2006) benadrukken dit.
Volgens het opleidingsteam Pedagogie van het jonge kind [PJK] (2012) zijn de ouders de deskundigen in de opvoeding van hun kind, want ze zijn de eerste en de eindverantwoordelijke opvoeders. Net om deze reden is het belangrijk om de ouders tijdens het project actief te betrekken. Vandenbroeck (2011) stelde vast dat ouders meer betrokken zijn naarmate ze zelf meer initiatief nemen en verantwoordelijkheid dragen. Hierdoor is het volgens van Heerwaarden (2012) belangrijk dat ouders op een gelijkwaardige en empowerende manier betrokken worden, waardoor volgens het opleidingsteam PJK (2012) overleg en afstemming essentieel is.
Empowerment kunnen we zien als een proces waarin ouders ervaren dat ze invloed hebben op beslissingen. Op deze manier wordt het verantwoordelijkheidsgevoel van de ouders vergroot, want ze ervaren dat ze controle hebben over de lichamelijke en psychische ontwikkeling van hun kind. Bovendien groeien de ouders ook in hun eigen competenties, waardoor hun autonomie en zelfregulatie versterkt wordt (van Heerwaarden, 2012). Door bovenstaande redenen hecht Tierlantuin tijdens het project veel belang aan ouderparticipatie. Zo gaat het team sinds februari 2014 aan de slag met drie ouderwerkgroepen. De eerste werkgroep staat in voor het inrichten van de bibliotheek/de snoezelruimte en de aankoop van boeken. De tweede werkgroep gaat aan de slag met hun creatieve vaardigheden door verschillende boeken en attributen te creëren. De derde en laatste werkgroep gaat over tot het voorlezen in de verschillende leefgroepen. Volgens het opleidingsteam PJK (2012) en Vandenbroeck (2011) is het belangrijk dat deze wederzijdse samenwerking vorm krijgt aan de hand van vier categorieën, namelijk samen leven, samen doen, samen denken en samen beslissen. Deze vier categorieën zijn ook duidelijk herkenbaar in het project ‘Op z’n best in boekjesnest’, namelijk;
Samen leven: Door middel van een openingsontbijt werden de ouders op 14 januari 2014 geïnformeerd over het project ‘Op z’n best in boekjesnest’. Hierop werden ook de drie oudergroepen voorgesteld, waardoor de ouders aan de hand van hun interesses en kwaliteiten in één of meer oudergroepen konden intekenen. Zo probeert de voorziening de
-
Aan de slag met een project: De ondersteuningsnoden van een team in belang van ouderparticipatie 2
ouders op een empowerende manier actief te betrekken bij het project. Enerzijds in de hoop het draagvlak voor het voorleesproject te vergroten, anderzijds vormen deze werkgroepen ook een ontmoetingsplaats voor ouders. Samen doen: Doorheen het project worden er verschillende oudergroepen georganiseerd. Hierdoor gaan ouders en teamleden bijvoorbeeld samen boekjes en attributen gaan ontwerpen, bouwen ze samen de bibliotheek op of komen ouders of andere personen voorlezen in het kinderdagverblijf. Samen denken en beslissen: Voor de actieve handelingen gaan de ouders en teamleden eerst samen nadenken en hun ideeën afstemmen, zoals bijvoorbeeld over de inrichting van de bibliotheek of het vormgeven van boeken.
Deze ouderparticipatie verhoogt niet enkel de betrokkenheid van ouders. Het zorgt er ook voor dat er ontmoetingsmomenten gecreeërd worden, waardoor ouders volgens Eeckhout (2013) en het opleidingsteam PJK (2012) steun kunnen vinden bij het team en de andere ouders. Volgens Vervenne (geciteerd in Eeckhout, 2013) blijkt uit gesprekken met ouders dat de behoefte groot is om andere ouders te leren kennen. Ook Vandenbroeck (2011) beklemtoont dit, want de ouders krijgen vaak minder emotionele steun van familie of vrienden. Dankzij de ontmoetingsmomenten kunnen de ouders hun sociaal netwerk verder uitbouwen en eventuele opvoedingsproblemen voorkomen, door ervaringen uit te wisselen (Opleidingsteam PJK, 2012). Maar ouderparticipatie heeft ook voor het kind voordelen. Ligtermoet en Zwetsloot (2000) bevestigen dat de vertrouwensband tussen de kindbegeleiders en de ouders er voor zorgt dat het kind zich veilig voelt. Volgens Brants (z.j.) en het opleidingsteam PJK (2012) is dit belangrijk voor de verdere ontwikkeling en het welbevinden van het kind. Volgens het opleidingsteam PJK (2012) en VBJK, PBD Stad Gent en Flora vzw (2006) ervaart ook het team de ouderparticipatie als een meerwaarde, want ze worden vaak door de ouders geïnspireerd en ondersteund. Echter benadrukken VBJK, PBD Stad Gent, Flora vzw (2006) dat het team vaak geconfronteerd wordt met hun eigen waarden, normen en opvoedingsgewoonten. De verschillende standpunten van ouders kunnen volgens Eeckhout (2013) verrijkend zijn, want het vermijdt dat het team vast roest in routinematigheid. Volgens het opleidingsteam PJK (2012) kan dit een positieve invloed hebben op de kwaliteit van de kinderopvang. Desondanks benadrukt Eeckhout (2013) dat het samenwerken met ouders extra competenties vraagt van het team, want je moet zowel goed overweg kunnen met kinderen en volwassenen. Verder meldt Vandenbroeck (2011) dat het alleen mogelijk is om ouders te bereiken als de voorziening voortdurend aandacht heeft voor ouderparticipatie. Vervaet, Devlieghere, Geens & Hulpia (2013) benadrukken de cruciale rol van de teamleden op vlak van ouderparticipatie. Zij kunnen een welkomstgevoel creëren, ruimte bieden, de groepssfeer bewaken en ouders met elkaar verbinden (Vervaet, Devlieghere, Geens & Hulpia, 2013). Ook is het volgens Vandenbroeck (2011) belangrijk dat er voldoende tijd is voor overleg met alle betrokkenen als voor interne en externe vorming. Echter hebben volgens I. Declunder (persoonlijke communicatie, 6 januari 2014) verscheidene voorzieningen te weinig tijd en middelen om voldoende aandacht te besteden aan ouderparticipatie. Daarnaast beklemtonen van Keulen & Singer (2012) dat de verbondenheid binnen het team ook noodzakelijk is bij de samenwerking met ouders. Tevens meldt van der Meer (2007) dat de sociale samenhang binnen het team noodzakelijk is voor de effectiviteit van het project. Hierbij legt hij de nadruk op stabiele, hechte relaties tussen de teamleden waarbij onderling vertrouwen aanwezig is. Volgens van de Braak (2011) drijft een goed contact met elkaar, waarbij de teamleden elkaar ondersteunen en stimuleren, tot een doorontwikkeling van de organisatie en de persoonlijke en professionele ontwikkeling van de medewerkers.
-
Aan de slag met een project: De ondersteuningsnoden van een team in belang van ouderparticipatie 3
Volgens van der Meer (2007) is de samenstelling van het team van belang aangezien de doeltreffendheid stijgt wanneer iedereen aan de slag kan met zijn kwaliteit. Daarom legt van der Meer (2007) de nadruk op de kennis van elkaars kwaliteiten in belang van de taakverdeling. Volgens hem weten de teamleden op deze manier wat hun taken zijn en wat er van elkaar verwacht wordt. Deze gezamenlijke verantwoordelijkheid verhoogt volgens van de Braak (2011) het draagvlak van de teamleden en verlaagt de stress van het individuele teamlid. Verder is het volgens Vandenbroeck (2011) van belang dat er voor het project een draagvlak aanwezig is om participatie van de teamleden te bereiken, maar dit kan men enkel bereiken als het project een onderdeel is van de bredere visie van de voorziening. Hierdoor benadrukken Vandenbroeck (2011) en van de Braak (2011) dat het belangrijk is dat de medewerkers zich uit eigen overtuiging en interne motivatie verbinden met de visie. Alsook benadrukt Vandenbroeck (2011) de aanmoedigende en ondersteunende rol van de verantwoordelijke op vlak van participatie. Verder accentueert van de Braak (2011) de rol van de omgeving op de betrokkenheid van het team. Bovendien stelt van der Meer (2007) ook vast dat het belangrijk is dat er open en direct gecommuniceerd wordt om het samenwerken te bevorderen en de doelen van het project te bereiken. Het gebruik van indirecte communicatie leidt volgens hem tot tijdverlies en minder accurate informatie. In de kinderopvang is ouderparticipatie van belang voor de kinderen, de ouders, het team en de organisatie. Dit wordt benadrukt door Meeuwig et al. (2007), het opleidingsteam PJK (2012), Tassoni en Weterings (2006) en Vandenbroeck (2011). Keulen en Singer (2012) zeggen dan ook, dat het team een beslissende rol speelt in de ouderparticipatie. Er is al veel onderzoek gedaan over belangrijke factoren binnen ouderparticipatie en teamontwikkeling. De verantwoordelijke van kinderdagverblijf Tierlantuin hecht veel belang aan het ondersteunen van het team tijdens het project ‘Op z’n best in boekjesnest’. Wil het project slagen, dan is de dynamiek binnen het team van doorslaggevend belang. In eerste instantie wil kinderdagverblijf Tierlantuin het leesplezier, zowel in de opvang als thuis, bevorderen, waardoor het belangrijk is dat ook de ouders betrokken worden. Daarnaast is er echter nog maar weinig bekend over welke noden een team in een kinderdagverblijf ervaart tijdens een project. Hierdoor is de onderzoeksvraag ‘Wat heeft een team als ondersteuning nodig om alle ouders te kunnen betrekken bij een project?’ ontstaan. Waarbij oog is voor de volgende deelonderzoeksvragen: ‘Wat zijn de bevorderende factoren die het team ervaart tijdens een project in belang van de ouderparticipatie?‘ en ‘Wat zijn de belemmerende factoren die het team tijdens een project ervaart In belang van de ouderparticipatie?’. Zo kunnen de resultaten een hefboom vormen, zodat er in de toekomst proactief ingespeeld kan worden op de ondersteuningsnoden van een team in belang van het welslagen van een project.
-
Aan de slag met een project: De ondersteuningsnoden van een team in belang van ouderparticipatie 4
2. Methode en proces
De gegevens voor dit onderzoek zijn verzameld door middel van vier onderzoeksmethodieken, namelijk door observaties, narratieve interviews, een focusgroep en een documentstudie. Deze methodieken werden toegepast in één kinderdagverblijf van Stad Gent, namelijk Tierlantuin. Dit team startte vanaf januari 2014 met het éénjarig leesproject ‘Op z’n best in het boekjesnest’ met als doel het leesplezier, zowel thuis als in de opvang, te bevorderen. Het team bestaat uit één verantwoordelijke en zeven kindbegeleiders. Tijdens het onderzoek werd het team nog twee kindbegeleiders rijker. Er viel daarnaast één vaste kindbegeleider een lange periode tijdens het onderzoek uit. Hierdoor werd zij enkel in het begin van het onderzoek betrokken. Deze kindbegeleiders zijn werkzaam binnen drie verticale groepen van nul tot drie jaar. In iedere leefgroep zijn er twee vaste kindbegeleiders werkzaam. De andere drie kindbegeleiders springen in afhankelijk van de kindbezetting. Het team bestaat enkel uit vrouwen. Gemiddeld heeft het team 12 jaar werkervaring in de kinderopvang. De leeftijd varieert tussen 22 en 52 jaar. De gemiddelde leeftijd is 37 jaar. Naast de diverse leeftijden is er ook diversiteit binnen origine. Zo is er één teamlid afkomstig van Afghanistan en een ander van Congo. Een ander teamlid is half-‐Algerijns. Ook qua opleiding is er verscheidendheid op te merken. Zo hebben zeven teamleden een diploma van kinderzorg op het niveau van het beroepssecundair onderwijs. Verder genoot één teamlid een opleiding tot A2-‐verpleegkunde en een ander teamlid een bacheloropleiding orthopedagogie. Tot slot volgt er momenteel één teamlid de opleiding ‘Bachelor in de pedagogie van het jonge kind’. De verantwoordelijke schreef een project aanvraag1 naar het Fonds van bpost voor alfabetisering zonder enige betrokkenheid van het team. Dit was een vooropgestelde tijdsplanning met de beschrijvingen van de verschillende doelstellingen om het éénjarig project te realiseren. Wanneer het project door bpost voor Alfabetisering geselecteerd werd, maakte zij haar team warm om met de doelstellingen en de drie werkgroepen aan de slag te gaan. Zo gaan de kindbegeleiders aan de slag met drie ouderwerkgroepen, namelijk een werkgroep rond het voorlezen, een werkgroep rond het opbouwen van een bibliotheek en tot slot een creatieve werkgroep die boekjes maakt. Deze werkgroepen functioneren telkens onder leiding van één begeleider, ook wel de trekker genoemd. De laatst genoemde persoon wordt door een andere begeleider ondersteund. Deze taken werden samen in het team verdeeld tussen de verschillende leefgroepen en aan de hand van hun interesses en kwaliteiten. Zo heeft iedere leefgroep zijn taak en verantwoordelijkheid. Om antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag ‘Wat heeft een team als ondersteuning nodig om alle ouders te kunnen betrekken bij een project?’ is het van belang om inzicht te krijgen hoe de teamleden het project ervaren. Hierbij spelen de verschillende meningen, relaties en/of processen een belangrijke rol. Deze kernbelevingen zijn vaak onzichtbaar, maar wel zeer bepalend voor het drijfvermogen van de teamleden tijdens het project. Deze beleving zal volgens De Lange, Schuman en Montessori (2011) het zichtbare gedrag sturen. Net om deze reden is het van belang om stil te staan bij de ijsbergmetafoor. De ijsbergmetafoor staat voor het feit dat enkel het topje van de ijsberg zichtbaar is. Dit topje verwijst naar dat wat waarneembaar is, bijvoorbeeld het gedrag van een persoon. Het onzichtbare bevat de motivatie, de normen en waarden en de persoonlijkheid van een persoon (Deboutte, z.j.). Om zicht te krijgen op de belevingen van het team is een diepgaand kwalitatief onderzoek noodzakelijk. Deze sociale gebeurtenissen kunnen het best bestudeerd worden aan de hand van een case study (De Bruïne, Everaert, Harinck, Ruzebos-‐De Groot & van de Ven, 2011).
1 Zie bijlage 2: Project aanvraag Reynaert, K. (2013). Projectvoorstel Koning Boudewijnstichting [Onuitgegeven intern document]. Gent: Tierlantuin.
-
Aan de slag met een project: De ondersteuningsnoden van een team in belang van ouderparticipatie 5
Door intensief en procesmatig te focussen op één geval, namelijk het leesproject ‘Op zijn best in boekjesnest’, is het mogelijk om de zichtbare als de onzichtbare ondersteuningsnoden van de negen aanwezige kindbegeleiders van kinderdagverblijf Tierlantuin te analyseren en te verklaren. Volgens Decorte en Zaitch (2010) graaft de case study dan ook dieper in op de sociale werkelijkheid, waardoor dit ook een stap naar actie betekent. Net om deze reden verklaren de Bruïne et al. (2011) dat het belangrijk is om methoden te gebruiken waar de focus ligt op de leefwereld van de teamleden. Ook Swanborn (2010) bevestigt in zijn studie dat het van belang is om verschillende onderzoeksmethoden te gebruiken. Zo haalt hij onder meer aan dat de combinatie van observaties, interviews en het gebruik van documenten efficiënt is. Hierdoor besloot ik om tijdens de studie aan de slag te gaan met de volgende onderzoeksmethodieken; de observatie, het narratieve interview, de focusgroep en het documentonderzoek. 2.1. Observatie Via open observaties met een inductieve benadering werd er op zoek gegaan naar gedragingen en/of gebeurtenissen die de noden van het team weergeven. Vanaf november 2013 werden de drie trekkers van Tierlantuin participatief geobserveerd. Hierbij werd gelet op de mate waarin het teamlid initiatiefnemende acties nam in belang van het project. De observaties werden achteraf genoteerd. Aangezien er op dat moment weinig tot geen gegevens beschikbaar waren, raden Decorte en Zaitch (2010) als De Lange et al. (2011) het dan ook aan om met deze methodiek te starten. Bovendien was dit volgens De Lange et al. (2011) ook de minst ingrijpende manier, vooral omdat er toen nog geen hechte vertrouwensband aanwezig was tussen het team en de onderzoeker. Decorte en Zaitch (2010) zagen hier verder nog een bijkomend voordeel in, namelijk dat de situatie door en door verkend werd dankzij de veelzijdige contacten. Bovendien is deze methodiek volgens De Lange et al. (2011) flexibel toe te passen. Door actief te participeren tijdens het dagdagelijks gebeuren, worden de resultaten zo min mogelijk beïnvloed. 2.2. Narratieve interviews Aangezien de voorgaande methodiek enkel het gedrag waarneemt, werd het onderzoek verruimd met narratieve interviews. Vanaf februari 2014 werden negen (namelijk acht kindbegeleiders en één verantwoordelijke) narratieve interviews afgenomen in de voorziening, die ongeveer elk 25 minuten duurden. Door tijdsgebrek werd de persoon die het laatst bij het team aansloot niet meer bevraagd. De interviews werden opgenomen met een voice-‐recorder. Daarna werden de gesprekken letterlijk uitgetypt en handmatig geanalyseerd. Vloet & Van Swet (2010) benadrukken dat deze onderzoeksmethode de visie, de eigen mening en overtuiging van de teamleden in kaart brengt. Hierdoor kregen de observaties van de drie trekkers meer betekenis en werd een beeld gecreeërd over de motieven en de gevoelens van ieder teamlid. Ook Clandinin en Conelly (2000) bevestigen bovendien dat het een methode is om de ervaring van de teamleden te begrijpen. Doordat Bamberg en McCabe (1998) veel belang hechten aan het verhaal, werden er drie algemene richtvragen vooropgesteld aan de hand van een logische opbouw, namelijk;
Tijdlijn: onderzoeksmethoden
-
Aan de slag met een project: De ondersteuningsnoden van een team in belang van ouderparticipatie 6
·∙ “Als we eens helemaal terug gaan naar het begin, namelijk wanneer je voor het eerst iets hoorde over het project ‘Op z’n best in boekjesnest’. Wat waren toen jouw eerste gedachten en gevoelens?”
·∙ “Op 14 januari werd het project ook uitvoerig aan de ouders voorgesteld. Hoe heb je dit ervaren/beleefd?“
·∙ “Wat verloopt er volgens jou goed in dit project en wat kan er volgens jou nog beter?” Daarnaast werden er ook nog mogelijke bijvragen vooropgesteld om tijdens het gesprek diepgang te bereiken met behulp van inspiratie uit het boek ‘Inspirerend coachen’ van Jef Clement2. Op deze manier kon er aan de hand van de antwoorden teruggeblikt worden naar de belevingen in de beginperiode van het project, want de negen teamleden waren al sinds september 2013 ingelicht over het project. Anderzijds kon er dieper ingegaan worden op de samengang van de gevoelens en de gedachten van ieder teamlid, namelijk hoe dit gedurende het project veranderd was en wat hierbij de mogelijke beïnvloedende factoren waren. Verder beklemtonen Clandinin en Conelly (2000) en De Lange et al. (2011) dat het belangrijk is om als onderzoeker een actieve rol te hebben. Dit werd vertaald door zoveel mogelijk in te spelen op het verloop van het gesprek. Via deze weg kon er enerzijds dieper ingegaan worden op de noden van de teamleden en anderzijds werd het veiligheidsgevoel als de vertrouwensband vergroot. Hierdoor kan er volgens De Lange et al. (2011) veel informatie verkregen worden dankzij deze onderzoeksmethodiek. 2.3. Focusgroep In april 2014 werd er nog informatie verzameld door middel van een focusgroep waar er zes kindbegeleiders aanwezig waren. Dit waren de teamleden die op die dag aanwezig waren in kinderdagverblijf Tierlantuin. De focusgroep nam ongeveer dertig minuten in beslag. Tijdens de focusgroep werd er met behulp van een laptop een beknopt verslag gemaakt van de verschillende antwoorden. Volgens Decorte en Zaitch (2010) vormt een focusgroep een meerwaarde, omdat dit anders is dan een face-‐to-‐face interview. Volgens hen kan de groepsdynamiek van een focusgroep er voor zorgen dat een goed inzicht ontstaat dankzij spontane reacties van de teamleden op bepaalde inbrengen. Bovendien halen De Lange et al. (2011) aan dat dit een goede kwalitatieve methode is die gericht is op de (impliciete) ideeën, meningen, gevoelens, gedragingen en belevingen. Zo worden de verkregen antwoorden uit de narratieve interviews volgens De Lange et al. (2011) getoetst. 2.4. Documentonderzoek Verder werd er tijdens het onderzoeksproces ook gebruik gemaakt van een documentonderzoek. Volgens De Lange et al. (2011) oefent de onderzoeker bij deze methode geen invloed uit op de verkregen gegevens, waardoor het met andere woorden van toevoegde waarde is op de andere onderzoeksmethoden. Hierbij werden de volgende interne documenten geraadpleegd: het kwaliteitshandboek van kinderdagverblijf Tierlantuin3, de teamverslagen van het jaar 2013 en 2014, het projectvoorstel ‘Op z’n best in boekjesnest’4 en het evaluatiedocumtent van het openingsontbijt van het voorleesproject5. Dankzij het gebruik van deze verschillende onderzoeksmethoden (triangulatie) wordt volgens van Staa & Evers (2010) de geldigheid van het kwalitatief onderzoek verhoogd. 2 Clement, J. (2010). Inspirerend coachen: de kunst van dynamisch en uitdagend communiceren: voor leidinggevenden, coaches, ouders, leraren en begeleiders. Leuven: LannooCampus 3 Reynaert, K. (2010). Kwaliteitshandboek kinderdagverblijf Tierlantuin [Onuitgegeven intern document]. Gent: Dienst
Kinderopvang. 4 Reynaert, K. (2013). Projectvoorstel Koning Boudewijnstichting [Onuitgegeven intern document]. Gent: Tierlantuin. 5 Reynaert, K. (2014). Evaluatie van het openingsontbijt [Onuitgegeven intern document]. Gent: Tierlantuin.
-
Aan de slag met een project: De ondersteuningsnoden van een team in belang van ouderparticipatie 7
3. Resultaat Tijdens het onderzoek werd er data verzameld rond de onderzoeksvraag en deelonderzoeksvragen dankzij de vier gebruikte onderzoeksmethodieken, namelijk observaties, narratieve interviews, een focusgroep en een documentstudie. De resultaten worden hieronder geformuleerd aan de hand van de verschillende onderzoeksmethodieken en vervolgens opgesplitst per deelonderzoeksvraag. 3.1. Observaties Tijdens deze onderzoeksmethodiek werden er drie kindbegeleiders geobserveerd. Dit zijn de trekkers binnen het project. Hieruit kwamen deze resultaten: 1.1.1. Bevorderende factoren Tijdens de observaties nam kindbegeleider 3 zelfstandig het initiatief tot verder gerichte acties in het belang van het doel van het project. Zo nam ze bijvoorbeeld de stap om verschillende data vast te leggen en ouders aan te spreken. Vervolgens ontwikkelde deze kindbegeleider een methodiek om andere actoren (namelijk teamleden en kinderen) te informeren. 1.1.2. Belemmerende factoren en ondersteuningsnoden Daarentegen namen de kindbegeleiders 1 en 2 minder tot geen gerichte acties. Toch is er een beduidend verschil op te merken tussen de kindbegeleiders 1 en 2. Zo nam kindbegeleider 1 zelfstandig het initiatief tot een voorbereidende actie. Maar het bleef enkel bij deze voorbereidende actie, waardoor de ouderparticipatie en de opzet van het project uit bleef. Kindbegeleider 2 had aanmoeding nodig vooraleer er actie ondernomen werd. 3.2. Narratieve interviews Tijdens deze onderzoeksmethodiek waren er acht kindbegeleiders en de verantwoordelijke bereid om in gesprek te gaan over het project. Hieruit kwamen de volgende resultaten: 3.2.1. Bevorderende factoren 3.2.1.1. Intrinsieke motivatie Drie vierde van de teamleden merkt op dat het project ‘Op z’n best in boekjesnest’ een goed initiatief is. Bovendien haalt kindbegeleider 6 ook aan dat het project aansluit bij de omgeving van het kinderdagverblijf. Dat blijkt uit de volgende citaat:
“Ik heb me daar zelf in willen engageren, omdat ik het eigenlijk een zeer mooi project vind. Ook hier rond de buurt, met zoveel verschillende en anderstalige ouders en kinderen.”
(kindbegeleider 6) Daarnaast beschrijft bijna de helft van de teamleden dat het doel en de werking van het project strookt met de visie en de werking van de voorziening, waardoor ze hen aangetrokken voelden tot het project. Dit wordt ook verder bevestigd dankzij de documentstudie. Hieruit blijkt dat de teamleden achter het project staan, omdat het overeenkomt met de visie van de voorziening. Dit wordt duidelijk aan de hand van volgende quote:
“Het project is positief, want het geeft iets aan onze toekomst mee, aan onze visie en onze werking.” (kindbegeleider 4)
De motivatie van de teamleden voor het project werd door meer dan de helft van de teamleden aangehaald. Bovendien denkt één vierde van de kindbegeleiders dat de motivatie van de teamleden een positieve impact heeft op de ouderparticipatie. Dit wordt bijvoorbeeld duidelijk aan de hand van de volgende citaat:
“Het zijn mensen die enorm gemotiveerd zijn, die er allemaal achter staan, die enorm optimistisch zijn en die hun job met hart en ziel moeten doen om dit te willen doen en te kunnen doen. (…) Ook al zeggen ze het soms dat je anderstalige ouders moeilijk kunt bereiken, maar hier kan je dat dus wel. En dat is volgens mij puur, omdat het team zo achter het project staat
en er mee bezig is.” (kindbegeleider 6)
-
Aan de slag met een project: De ondersteuningsnoden van een team in belang van ouderparticipatie 8
Daarnaast ging het team aan de slag met drie oudergroepen. Deze drie oudergroepen werden tijdens een teamvergadering verdeeld onder de kindbegeleiders. De verantwoordelijke vond het van belang dat er in elke leefgroep een trekker aanwezig was, omdat de ouderparticipatie in elke leefgroep aanwezig moet zijn. Op deze manier had iedere groep, die uit twee vaste kindbegeleiders bestaat, zijn eigen verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid werd door kindbegeleider 3 specifiek als positief aangehaald. Verder vertelden drie teamleden dat ze het als positief ervaarden dat ze aan de slag konden met datgene waar zij zelf sterk in zijn of interesse in hebben. Dit wordt duidelijk in het volgende citaat:
“Ik zie dat zelf totaal zitten (…). Het is mijn ding.” (kindbegeleider 3)
3.2.1.2. Extrinsieke motivatie Ongeveer de helft van het team beschrijft dat ze verder gestimuleerd werden in hun betrokkenheid bij het project dankzij het resultaat van hun acties. Daarnaast vertelde één vierde van de kindbegeleiders dat het project een meerwaarde krijgt door zelf actief mee te werken, bijvoorbeeld door samen de bibliotheek op te bouwen. Volgens hen geldt dit positief effect ook op de ouders. Verder vernoemen de teamleden dat er veel belang gehecht wordt aan de reacties van de omgeving. Zo benoemt bijna de helft van de teamleden dat de goedkeuring en het enthousiasme van ouders stimulerend werkt. Daarnaast worden de reacties van de kinderen door één vierde van het team als motiverend ervaren. Tot slot vindt meer dan de helft van de teamleden het belangrijk dat er met ouders samen gewerkt wordt. Een teamlid verwoordt het belang van de samenwerking als volgt:
“Dat ouders mee participeren geeft een gevoel dat die ouders echt willen samenwerken en bij ons willen zijn. Het zorgt ook voor een betere band tussen het team, de ouders en het kind. Het
moet een beetje een familiesfeer zijn. (…) Het is veel leuker om samen te werken.” (kindbegeleider 7)
3.2.1.3. Team factoren De helft van het team geeft aan dat het project vlotter verloopt, doordat de samenwerking binnen het team goed verloopt. Ze zijn van mening dat er binnen de groep respect aanwezig is en dat ze op de hoogte zijn van het verdere verloop van het project. Tot slot meldt de verantwoordelijke dat ze het belangrijk vindt dat het team voldoende bijsturingen en vormingen krijgt in belang van de communicatie met ouders. Dit wordt duidelijk in het volgende citaat:
“Ik zet heel veel in op vormingen (…) waardoor er op deze manier vaardigheden aangeleerd worden om bijvoorbeeld in te voegen, om erkenning te geven aan ouders, om de leiding te
nemen in het gesprek, om vanuit een metapositie te gaan kijken naar een gesprek.” (verantwoordelijke)
3.2.2. Belemmerende factoren en ondersteuningsnoden
Kolomdiagram met de factoren die door de acht kindbegeleiders tijdens de narratieve interviews werden aangehaald als belemmerend tijdens het project.
-
Aan de slag met een project: De ondersteuningsnoden van een team in belang van ouderparticipatie 9
3.2.2.1. Randvoorwaarden Drie vierde van het team is ervan overtuigd dat het begrip tijd een belemmering vormt tijdens het project. Zo is kindbegeleider 2 van mening dat de daadkracht van het project verloren gaat door de tijdslimieten. Volgens kindbegeleider 7 heeft dit ook een weerslag op de motivatie. Het volgende citaat illustreert dit:
“Je moet de tijd er in kunnen stoppen. Als je de tijd daar niet in kan stoppen, vind ik dat je daar niet gemotiveerd aan kan werken.” (kindbegeleider 7)
Door het tijdsbegrip werd er door bijna de helft van de teamleden ook verwezen naar het belang van extra hulpkrachten. Enerzijds hopen zij dat deze hulpkracht hun collega helpt en ondersteunt terwijl zij aan de slag gaan met de oudergroep en anderzijds om meer met het project aan de slag te kunnen gaan. Door de laatste reden werd door één vierde van de kindbegeleiders ook belang gehecht aan een kindvrij uur. Ook de verantwoordelijke is van mening dat er voldoende randvoorwaarden (zoals tijd, ruimte en middelen) aanwezig moet zijn, vooraleer het project kans heeft tot slagen. Dit blijkt uit het volgende citaat:
“De inzet van het personeel was groot, maar ze moeten ook de mogelijkheden hebben. (…) Aan sommige voorwaarden kon ik voldoen, aan andere niet.“ (verantwoordelijke)
3.2.2.2. Team factoren De helft van de kindbegeleiders geeft aan dat de samenwerking met het team nog geoptimaliseerd kan worden in belang van het project. De teamleden benadrukken dat gezamenlijk overleg noodzakelijk is om meer duidelijkheid te krijgen over het project. Zo verwachten zij meer informatie over het verloop van de andere oudergroepen. In dit kader merkte kindbegeleider 8 bezorgd op dat de informatie voorlopig nog te veel gebonden is aan de verschillende leefgroepen. Daarnaast zien de kindbegeleiders het belang in van overleg om meer inspiratie te krijgen. Kindbegeleider 2 maakte de opmerking dat het groepsgevoel hierdoor versterkt zou kunnen worden. Verder is kindbegeleider 8 van mening dat, als de communicatie binnen het team niet optimaal is, dat dit ook niet bevorderend is voor de ouderparticipatie. Bovendien hoopt meer dan de helft van het team dat de samenwerking met ouders nog geoptimaliseerd kan worden. Hierbij leggen de teamleden voornamelijk de nadruk op het betrekken van de kansengroepen. Volgens kindbegeleider 4 moet deze doelgroep nog extra gemotiveerd en betrokken worden.
3.2.2.3. Samenwerken met ouders Volgens de verantwoordelijke is er in het team onzekerheid aanwezig omtrent het samenbrengen van de ouders. Eén vierde van het team is van mening dat het motiveren van ouders een valkuil vormt. Zo benadrukt kindbegeleider 2 dat dit niet voor haar is weggelegd. Teamlid 1 bevestigt dit doordat ze het gevoel heeft dat de ouders zich inschrijven in de werkgroepen om het team tevreden te stellen. De kindbegeleider twijfelt, of de ouders wel effectief aanwezig zullen zijn tijdens de werkgroep. Bovendien merkt teamlid 8 op dat de ouders voornamelijk vanuit hun eigen leefgroep gemotiveerd en betrokken worden. Nochtans vindt de kindbegeleider het belangrijk dat alle ouders geïnformeerd en gemotiveerd worden voor de drie werkgroepen, want ze moeten de zin en motivatie vinden om actief deel te nemen.
3.2.2.4. Intrinsieke motivatie Zowel de ouders als de teamleden moeten de zin en motivatie vinden om actief te participeren. Zo werd het al eerder aangehaald dat blijkt dat het bevorderend is dat teamleden aan de slag kunnen met hun sterkte of interesse. De verantwoordelijke gaf aan dat er in een vroeger stadium van het project aandacht moest zijn voor de verschillende talenten en sterkten van het team. Ook
-
Aan de slag met een project: De ondersteuningsnoden van een team in belang van ouderparticipatie 10
kindbegeleider 2 bevestigde dit. Zij vindt het immers belangrijk dat er andere middelen gezocht worden als iemand niet aan de slag kan met zijn/haar sterkte, want als je dit toch oppakt veroorzaakt het wel wat spanning. Dit wordt ook door een andere kindbegeleider benadrukt:
“Het voorstellen aan al de ouders dat zie ik niet zitten. (…) Op de dag van de oudergroep zal er wel stress zijn.” (kindbegeleider 1)
Door bijna de helft van de teamleden wordt aangehaald dat ze nog moeten groeien in het project. Het volgende citaat illustreert dit:
“Nu is dat een beetje alle wegen zoeken, maar op een dag vind je uw pad.” (kindbegeleider 8)
3.2.2.5. Extrinsieke motivatie Kindbegeleider 2 benadrukt dat het zich niet gehoord voelen tijdens het project een negatieve invloed heeft op de motivatie. Daarnaast is één vierde van het team van mening dat de onduidelijkheden binnen het project ontmoedigend werken. Kindbegeleider 2 vindt het dan ook van belang dat er structuur aangebracht wordt aan de hand van visuele informatie en stapsgewijs werken. Ook de verantwoordelijke meldt dat het onbepaalbare en het niet-‐controleerbare het team afschrikt. 3.3. Focusgroep Tijdens deze onderzoeksmethodiek werden er zes kindbegeleiders betrokken. Hieruit kwamen de volgende resultaten: 3.3.1. Bevorderende factoren De teamleden geven aan dat ze de extra werkkracht als positief ervaren in functie van de effectiviteit van het project. Zo worden de ouders door de extra werkkracht aangesproken en gestimuleerd en dat heeft volgens de teamleden een positief resultaat op de betrokkenheid van de ouders. 3.3.2. Belemmerende factoren en ondersteuningsnoden Uit de focusgroep blijkt dat de teamleden van mening zijn dat ouders gemakkelijk bereikt werden door het ontbijt. Maar teamlid 4 merkt op dat het moeilijk is om ouders ook achteraf te bereiken. De kindbegeleider geeft aan dat de ouders bereid zijn om een actieve bijdrage te leveren, in hun thuiscontext. Dit sluit echter niet aan bij het idee van de voorziening, want op die manier wordt er geen ontmoetingsmoment gecreëerd. Verder werd door trekker 3 aangehaald dat ze het moeilijk vindt om haar collega in de leefgroep achter te laten, terwijl zij aan de slag gaat met de oudergroep. Dit gevoel was ook voor de zes andere teamleden herkenbaar. 3.4. Documentstudie 3.4.1. Bevorderende factoren Uit het kwaliteitshandboek van Reynaert (2010) blijkt dat Tierlantuin een lokale dienst is, waardoor de voorziening extra inspanningen doet om voor iedereen toegankelijk te zijn, maar in het bijzonder voor de maatschappelijk kwetsbare gezinnen. De voorziening bereikt dan ook 75% kinderen met ouders die onder de term ‘gelijke onderwijskansen’ vallen. Daarnaast hecht de voorziening ook veel belang aan ouderparticipatie (Reynaert, 2010). In het projectvoorstel ‘Op z’n best in boekjesnest’ van Reynaert (2013) wil het team de drempels rond voorlezen en vertellen verlagen en het plezier bij voorlezen aanwakkeren. Hierbij hebben ze voornamelijk oog voor de maatschappelijk kwetsbare gezinnen. Tijdens het project worden de vier actoren (namelijk kinderen, ouders, teamleden en buurt) betrokken. Dat komt overeen met de visie en de werking van het kinderdagverblijf (Reynaert, 2013). Dit resultaat sluit aan bij informatie uit het narratieve interview.
-
Aan de slag met een project: De ondersteuningsnoden van een team in belang van ouderparticipatie 11
Daarnaast blijkt uit de evaluatie van het openingsontbijt van het project ‘Op z’n best in boekjesnest’ van Reynaert (2014) dat het enthousiasme van de teamleden aanstekelijk werkt op de ouders. Volgens dit document wordt dit weerspiegeld in het hoge aantal kandidaten die zich inschreven voor de verschillende werkgroepen. Zo schreven zich 37 ouders in voor de werkgroep ‘voorlezen’, 8 ouders voor de werkgroep ‘bibliotheek opbouwen’ en 13 ouders voor de werkgroep ‘boekjes maken’ (Reynaert, 2014). Uit een samenvatting van de tevredenheidsgesprekken van Reynaert (2014) blijkt dat de ouders de kinderopvang als een open huis ervaren. De ouders merken op dat ze zich door de gastvrijheid van de teamleden welkom voelen in de kinderopvang. Ook leggen de ouders de nadruk op het feit dat ze betrokken worden bij verscheidene activiteiten en gestimuleerd worden tot inspraak (Reynaert, 2014). Bovendien staat er in het verslag van het avondteam van Reynaert (2014) geschreven dat het team de hoogste trap van participatie bereikt, nl. samen denken, beslissen en uitvoeren. Verder kan er dankzij het verslag van het avondteam van Reynaert (2013) vastgesteld worden dat de externe analysebegeleider van de testgroep Wanda het team van Tierlantuin zeer zelfkritisch vindt. Bovendien gaan de teamleden volgens haar op zoek naar passende oplossingen. Tot slot was zij van mening dat de verhouding tussen de begeleiders en verantwoordelijke goed zit, omdat er gestreefd wordt naar gelijkwaardigheid (Reynaert, 2013). 3.4.2. Belemmerende factoren en ondersteuningsnoden Uit het verslag van het avondteam van Reynaert (2013) zegt het team dat er extra inspanningen moeten zijn voor ouders die niet vertrouwd zijn met het lezen in boekjes.
-
Aan de slag met een project: De ondersteuningsnoden van een team in belang van ouderparticipatie 12
4. Conclusie Dankzij de twee deelonderzoeksvragen en de resultaten van de verschillende onderzoeksmethoden wordt er in de conclusie ook een onderscheid gemaakt tussen de bevorderende als belemmerende factoren die de teamleden tijdens een project ervaren. Vervolgens wordt er een vervolgtrekking gemaakt van de vastgestelde ondersteuningsnoden in belang van het bevorderen van de ouderparticipatie. 4.1. Bevorderende factoren Uit het onderzoek komt naar voren dat bijna alle teamleden van kinderdagverblijf Tierlantuin, ondanks ze weinig inbreng hadden bij het opstellen van het project, gemotiveerd zijn om aan de slag te gaan met de opdracht. Dit komt voornamelijk omdat de teamleden het project als een goed initiatief ervaren. Daarnaast vormen de aansluiting met de buurt en de visie van de organisatie ook belangrijke bevorderende factoren die een draagvlak creëren. Dit halen van de Braak (2011) en Vandenbroeck (2011) ook aan. Uit dit onderzoek, dat tevens wordt bevestigd door Vandenbroeck (2011), blijkt dat de teamleden sneller geneigd zijn bij te dragen aan het project wanneer het een bijdrage vormt voor de visie van de organisatie. Hierdoor accepteerde het team van kinderdagverblijf Tierlantuin het project. Volgens van de Braak (2011) is dit te danken aan het feit dat het project een zinvol deel vormt van een groter geheel, namelijk de visie van de organisatie. Echter is het volgens van de Braak (2011) wel belangrijk dat de teamleden de visie van de organisatie dragen. Verder kon er dankzij het actieonderzoek in kinderdagverblijf Tierlantuin vastgesteld worden dat de betrokkenheid en de motivatie van de teamleden stijgt als ze een eigen invulling kunnen geven aan het project. Ook Vandenbroeck (2011) en van de Braak (2011) zien eigen verantwoordelijkheid als een belangrijk onderdeel om het team te motiveren. Daarnaast viel het door het onderzoek ook op dat de motivatie en betrokkenheid verhoogt wanneer de teamleden aan de slag kunnen met hun sterkte of interesse. Bovendien zorgt deze motivatie en betrokkenheid dat de teamleden meer initiatief nemen. Dit werd in het onderzoek duidelijk dankzij de narratieve interviews en de observaties. Zo haalde teamlid 3 tijdens het narratieve interview aan dat het haar ding is. Tijdens de observaties nam ze zelfstandig het initiatief tot acties. Daarentegen haalde teamlid 1 tijdens het narratieve interview aan dat ze niet graag de ouders motiveerde om mee te participeren. Uit de observatie weten we dat teamlid 1 enkel voorbereidende acties zet. Hieruit kan er geconcludeerd worden dat de spanning zorgde tot het niet nemen van initiatief. Dankzij het onderzoek in kinderdagverblijf Tierlantuin is het duidelijk dat er gemakkelijk een aanzet is tot het nemen van initiatief als er aan de slag gegaan wordt met een talent of interesse. Dit kunnen we toeschrijven aan de toenemende motivatie van het teamlid. Andersom kan de motivatie en de betrokkenheid ingeperkt worden als er niet aan de slag gegaan wordt met een sterkte. Dit wordt tevens bevestigd door Dewulf (2009).
-
Aan de slag met een project: De ondersteuningsnoden van een team in belang van ouderparticipatie 13
Het is dus belangrijk dat de teamleden zicht hebben op hun eigen sterktes en dat van het team. Het vooraf in kaart brengen van de verschillende kwaliteiten binnen het team kan een hulpmiddel zijn6. Hiervoor zijn volgens Bovenberg, van de Lindt en van de Gift (2009) de teamrollen van Belbin goed bruikbaar. Daarnaast kan er ook aan de slag gegaan worden met de talentenkaarten van Beschuyt en Dewulf (2012). Op deze manier wordt iedereen zich bewust van eigen sterktes, maar ook de sterkten van de teamleden kunnen herkend, erkend en benut worden. Dan kunnen de taken verdeeld worden aan de hand van elkaars kwaliteiten in belang van de effectiviteit van het project. Dit wordt ook in de literatuur opgemerkt door van Amelsvoort (z.j.). Uit het onderzoek in kinderdagverblijf Tierlantuin blijkt dat niet enkel de intrinsieke motivatie belangrijk is. Ook de extrinsieke motivatie is van betekenis. Zo ervaren de teamleden extra aanmoediging door het zien van hun eigen bereikte resultaten. Bovendien blijkt uit het onderzoek dat de duurzaamheid van de eigen opgebouwde resultaten groter is. Samenvattend betekent dit dat de teamleden dankzij hun eigen ontwikkeling verder gestimuleerd worden tot actie. Verder werd eerder vermeld dat kindbegeleider 3 beduidend meer initiatief nam tijdens het project. Bovendien kan er dankzij de documentstudie vastgesteld worden dat de werkgroep van deze kindbegeleider aanzienlijk meer ouders heeft bereikt. Het onderzoek bewijst hiermee, dat de ouderparticipatie meer kans tot stijging heeft wanneer teamleden meer initiatief nemen in het project. Uit het onderzoek kan dus gesteld worden dat de betrokkenheid en de motivatie van de teamleden belangrijke criteria zijn om de betrokkenheid van ouders te bereiken. Het team heeft met andere woorden een positieve impact op de ouderparticipatie. Ook in de inleiding werd door Vervaet, Devlieghere, Geens & Hulpia (2013) opgemerkt dat de rol van het teamlid van doorslaggevend belang is bij het verwezenlijken van een participatief ouderbeleid. Daarnaast blijkt uit de narratieve interviews dat de betrokkenheid en de respons van de ouders een rechtstreekse invloed heeft op het draagvlak van het project bij de teamleden. De motivatie van de teamleden wordt hierdoor gestimuleerd, maar ook het nemen van initiatief. Tijdens het hele proces staat de communicatie binnen het team centraal. Dankzij de narratieve gesprekken en het documentonderzoek kan er vastgesteld worden dat het team in kinderdagverblijf Tierlantuin zelfkritisch is en open communiceert. Zo creëert het respecteren van elkaars mening, waarden en normen een veiligheidsgevoel, waardoor de communicatie bevorderend werkt in belang van een effectieve samenwerking. Ook Van der Meer (2007) hecht hier in zijn onderzoek veel belang aan. Bovendien benadrukt Van de Braak (2011) dat de communicatie belangrijk is voor de doorontwikkeling van de organisatie zowel als voor de ontwikkeling van ieder individueel teamlid. Toch kan er dankzij dit onderzoek vastgesteld worden dat niet enkel de inhoud van belang is, maar ook de manier waarop de communicatie verloopt. Opvallend in het onderzoek is dat de ene helft van het team ervaart dat de inhoudelijke communicatie goed zit, terwijl de andere helft dit niet ervaart. Zo merkt het team van kinderdagverblijf Tierlantuin de nood om meer gezamenlijk informatie te delen. Op deze manier krijgt het team meer duidelijkheid over het verloop en de effectiviteit van het project. Bovendien is er uit het onderzoek gebleken dat wanneer de inhoudelijke communicatie niet doeltreffend is binnen het team, dat dit nadelig kan zijn op vlak van de ouderparticipatie. Daarom is communicatie, reflectie en vorming over de communicatie met de ouders van belang (Vandenbroeck, 2011). 6 Dit werd in het gocart+ project uitgevoerd aan de hand van de talentenkaarten van Beschuyt en Dewulf (2012).
-
Aan de slag met een project: De ondersteuningsnoden van een team in belang van ouderparticipatie 14
4.2. Belemmerende factoren en ondersteuningsnoden Uit het onderzoek komt naar voren dat het belangrijk is om tijdens een project randvoorwaarden te creëren. Zo kan er vastgesteld worden dat tijd de grootste belemmering vormt. Dit resultaat was te verwachten, want ook I. Declunder (persoonlijke communicatie, 6 januari 2014) vernoemde deze belemmering. Te weinig tijd kan een nadelig effect zijn op de motivatie en de betrokkenheid van het team. Uit het onderzoek kan men concluderen dat de teamleden en de ouders tijd nodig hebben om in het project te groeien. Alsook voelen de teamleden het als een drempel aan dat ze de leefgroep en hun collega moeten verlaten om aan de slag te gaan met een werkgroep. In het onderzoek werd door de teamleden aanbevolen om op deze factoren in te spelen door bijvoorbeeld te zorgen voor kindvrije uren of extra werkkrachten. Bovendien is het kenmerkend dat er nood is aan duidelijkheid. Onvoldoende helderheid over het project werkt belemmerend (zie ook Jongebereur en Vincke, 2004). Enerzijds schrikt het onbepaalbare en niet-‐controleerbare af, waardoor blijkt dat de teamleden toch een zekere behoefte hebben aan structuur en concrete doelstellingen. Ook Vandenbroeck (2011) toont aan dat het team een bepaalde houvast nodig heeft. Anderzijds werd al eerder aangehaald dat goede communicatie een belangrijk criterium is tijdens een project. Tijdens het onderzoek werd de nood naar meer leefgroepoverstijgend overleg vastgesteld. Deze behoefte werd aangehaald om enerzijds meer duidelijkheid te creëren en anderzijds om zich gehoord te voelen. Ook Kommers (z.j.) bevestigt in zijn onderzoek dat de samenwerking binnen de eigen leefgroep gemakkelijk verloopt dan tussen de verschillende leefgroepen. Bovendien is het optimaliseren van de communicatie binnen het team bevorderend voor de ouderparticipatie. Op deze manier kunnen alle teamleden de ouders beter en concreter informeren over de drie werkgroepen. Van de Braak (2011) bevestigt dat de gezamenlijke verantwoordelijkheid de voortgang van het proces bevordert. Hierdoor krijgen de ouders de kans om zelf een keuze te maken die het dichtst bij hun interesse of talent aansluit. Ook Heerwaarden (2012) benadrukt in zijn onderzoek dat het belangrijk is dat ouders op een gelijkwaardige en empowerende manier worden betrokken. Ten slotte blijkt uit het onderzoek dat het team onzeker is over het bereiken van ouders, voornamelijk de kansengroepen. Het motiveren van ouders wordt door sommige teamleden als een struikelblok ervaren, omdat ze schrik hebben dat de vrijblijvendheid dan niet meer aanwezig is. Samenvattend kan er gesteld worden dat het project voornamelijk goed verliep en dat de doelstellingen bereikt werden. Doordat de meeste teamleden van kinderdagverblijf Tierlantuin het project een goed initiatief vonden, geven ze dan ook aan zeer gemotiveerd te zijn. Toch is er uit het onderzoek gebleken dat de teamleden ook enkele belemmerende factoren en noden ervaren. De voornaamste noden die door de belemmering tijd werden vastgesteld zijn extra werkkrachten en kind vrije uren. Daarnaast was er ook meer nood aan duidelijkheid. Hierdoor ervaarden de teamleden de behoefte aan meer gezamenlijk overleg en structuur door visuele informatie. Verder werd er ook benadrukt dat er in de toekomst nog meer aandacht kan zijn voor de samenwerking met ouders en het aan de slag gaan met de sterktes van het team. Tot slot kunnen we tot de eindconclusie komen dat de teamleden een belangrijke invloed hebben op de ouderparticipatie. 4.3. Meerwaarde van het onderzoek Bovenop hun dagdagelijkse takenpakket ging kinderdagverblijf Tierlantuin aan de slag met het leesproject. Toch ziet de verantwoordelijke Katrien Reynaert het project als een belangrijke bijdrage voor de pedagogische kwaliteit van het kinderdagverblijf. Hierdoor vond ze het, in belang van de ouderparticipatie als de effectiviteit van het project, belangrijk dat de teamleden voldoende ondersteund werden. Het team heeft dan ook een invloedrijke rol op ouderparticipatie (Van der Meer, 2007). Er was in literatuur nog maar weinig bekend over de noden die een team ervaart
-
Aan de slag met een project: De ondersteuningsnoden van een team in belang van ouderparticipatie 15
tijdens een project. Daarom werd er op zoek gegaan naar de bevorderende en de belemmerende factoren die een team ervaart tijdens het project om uiteindelijk een antwoord te kunnen formuleren op de onderzoeksvraag: ‘Wat heeft een team als ondersteuning nodig om alle ouders te kunnen betrekken bij een project?’ Dankzij het onderzoek werd het team van kinderdagverblijf Tierlantuin zich bewust 7 van de aanwezige behoeften tijdens het project. Hierop werd er dan ook actief ingespeeld. Zo werd er enerzijds aan de slag gegaan met de talentenkaarten8 van Beschuyt en Dewulf (2012), anderzijds werd er samen met het team beslist om wekelijks een gezamenlijk overlegmoment te houden. Zo droegen de bevindingen van dit onderzoek bij tot de doeltreffendheid van het project en de ouderparticipatie. Maar dit onderzoek is evenzeer voor de andere settings relevant, want andere opvanginitiatieven worden zich dankzij deze conclusie bewust van de mogelijke noden, bevorderende en belemmerende factoren die een team tijdens een project ervaart. Op die manier kunnen zij in de toekomst proactief inspelen op deze factoren in belang van de ouderparticipatie. Daarnaast is dit onderzoek ook relevant voor de toekomstige pedagogische ondersteuners. In deze functie moeten er verschillende acties uitgewerkt worden en opgevolgd worden ter ondersteuning van onthaalouders en zelfstandige voorzieningen. Net om deze reden kan de conclusie van dit onderzoek een belangrijk hulpmiddel zijn om de ideale context te creëren in belang van de kwaliteit van de voorziening. Echter, deze conclusie kan niet volledig veralgemeend worden voor andere settings, aangezien het een specifieke casestudy betreft. Daarom kan het boeiend zijn om een benchmarkonderzoek uit te voeren in andere voorzieningen om de generaliseerbaarheid te verhogen. Daarnaast vonden de observaties, de narratieve interviews en de focusgroep plaats op één welbepaald moment, waardoor het onderzoek dan ook een beeld van een specifieke gebeurtenis weer geeft. Indien er meer beschikbare tijd was, zou het interessant geweest zijn voor de betrouwbaarheid van het onderzoek om ook op latere tijdstippen informatie te verzamelen. Tot slot werd er tijdens het onderzoek maar één doelgroep bereikt, namelijk de teamleden van het kinderdagverblijf. Bovendien waren di took enkel alleen maar vrouwen. Toch kan het ook verrijkend zijn om in vervolgonderzoek de standpunten van de ouders9 te bevragen of ook mannelijke teamleden te betrekken.
7 Dankzij de poster die in de voorziening werd opgehangen (zie bijlage 1). 8 Dankzij het gocart+project werd er op deze nood in de praktijk ingespeeld. 9 Dit vervolgonderzoek wordt verder besproken in het deel ‘blik op de toekomst’.
-
Aan de slag met een project: De ondersteuningsnoden van een team in belang van ouderparticipatie 16
5. Blik op de toekomst Tijdens dit onderzoek is gepoogd om een zo’n concreet mogelijk beeld te weergeven van de bevorderende, de belemmerende factoren en de noden die het team van kinderdagverblijf Tierlantuin ervaart tijdens een project. Dit onderzoek werd uitgevoerd met het oog op het bevorderen van de ouderparticipatie. Hierboven (bij 4.3. meerwaarde van het onderzoek) werden er reeds enkele suggesties voorgesteld voor vervolgonderzoek. In dit deel wordt er dieper in gegaan op een mogelijk alternatief van vervolgonderzoek. Tijdens het onderzoek is door tijdsgebrek maar één doelgroep bereikt, namelijk de teamleden van kinderdagverblijf Tierlantuin. Echter ligt het belang van dit huidig onderzoek op het bereiken van ouderparticipatie. Inzicht in hoe ouders het project beleven kan om deze reden belangrijk zijn. Bovendien werd tijdens dit huidig onderzoek vastgesteld dat de teamleden van kinderdagverblijf Tierlantuin tijdens het project onzeker zijn op vlak van het bereiken van ouders. Volgens Vandenbroeck (2011) is de betekenisverlening van ouders van belang, want dankzij hun verschillende perspectieven wordt het inzicht van de teamleden groter. Hierdoor kan er gesteld worden dat de mening en de beleving van ouders het huidig onderzoek krachtiger kan maken. Op deze manier leren ouders en teamleden van elkaar, omdat ze elkaar ook ondersteunen (Vandenbroeck, 2011). Ouders kunnen volgens De Kimpe et al. (2011) zorgen voor een kwaliteitsvolle opvang. Bovendien meldt Vandenbroeck (2011) dat ouderparticipatie pas kans heeft tot slagen als de beïnvloeding gebeurd in twee richtingen. Net hierdoor is het voor vervolgonderzoek aan te raden om zich ook tot de doelgroep ouders in het kinderdagverblijf te richten. Door bovenstaande redenen kan een mogelijke onderzoeksvraag ‘Wat ervaren de ouders als bevorderend om actief te participeren tijdens een project?’ zijn. Om een duidelijk antwoord te krijgen kan er vervolgens ook gepeild worden naar wat de ouders als belemmerend ervaren. Dit aspect kan dan een deelonderzoeksvraag vormen, namelijk ‘Wat ervaren de ouders als belemmerend om actief te participeren tijdens een project?’. Deze onderzoeksvragen kunnen worden beantwoord dankzij een actieonderzoek met observaties, narratieve interviews met ouders en tot slot een focusgroep samengesteld met ouders en teamleden. Via de observaties kan er bijvoorbeeld nagegaan worden wat de relatie is tussen de ouders en de teamleden en welk effect dit heeft op de ouderparticipatie. Vervolgens kunnen de narratieve interviews met de ouders verdiepend werken, doordat er mogelijks meer duidelijkheid ontstaat van onderliggende ideeën, normen en waarden. Tot slot kan er bijvoorbeeld ook gewerkt worden met een focusgroep waar zowel ouders als teamleden betrokken zijn. Volgens De Lange et al. (2011) kan op deze manier kennis, ideeën en opvattingen verder opgebouwd worden. Het onderzoek dat gevoerd zal worden, is kwalitatief van aard door de bovenstaande onderzoeksmethodieken. In dat opzicht was het moeilijk en tijdsrovend om alle ouders te bereiken. Net om deze reden is het volgens De Lange et al. (2011) belangrijk om op voorhand stil te staan welke deelnemers er uitgenodigd moeten worden voor het onderzoek. Het is het van belang om een divers publiek te selecteren. Zo kunnen er ouders, enerzijds tweeverdieners, anderzijds uit maatschappelijke kwetsbare gezinnen, uitgenodigd worden. Alsook kunnen de actief betrokken ouders als de niet-‐actief betrokken ouders bevraagd worden. Daarnaast kunnen de resultaten uit deze onderzoeken verzameld worden op een vragenlijst. Op deze manier kan een grotere groep ouders bereikt worden. Bovendien wordt het onderzoek hierdoor verrijkt, want er wordt aan de slag gegaan met een kwantitatieve methode.
-
Aan de slag met een project: De ondersteuningsnoden van een team in belang van ouderparticipatie 17
Vervaet, Devlieghere, Geens en Hulpia (2013) en Godderis (2007) reiken enkele mogelijke manieren aan om de betrokkenheid van ouders te vergroten en te verbeteren. Deze onderzoeken zijn echter wel in andere contexten onderzocht, namelijk ontmoetingsruimten en scholen. Echter wordt er in de sector kinderopvang steeds meer belang aan gehecht om ouderparticipatie te bereiken aan de hand van de 4 categorieën; samen leven, samen doen, samen denken en beslissen. Het belang hiervan wordt ook door Vandenbroeck (2011) en het opleidingsteam PJK (2012) benadrukt. Door aan de slag te gaan met verschillende projecten creëert de kinderopvang kansen om ouders actiever te betrekken. Bovendien kunnen ouders volgens De Kimpe et al. (2011) zorgen voor een kwaliteitsvolle opvang. Net om deze redenen kunnen de resultaten van het vervolgonderzoek zowel relevant zijn voor kinderdagverblijf Tierlantuin als voor de andere settingen. Verder werd er in het huidig onderzoek gebruik gemaakt van een gevalstudie. Om die reden zijn de resultaten afkomstig uit één context, waardoor het niet volledig te generaliseren is naar andere settings. Dit bevestigt ook De Lange et al. (2011). Net om deze reden is het belangrijk om een beter zicht te krijgen op de noden, de bevorderende en de belemmerende factoren in andere kinderdagverblijven tijdens een project. Een benchmarkonderzoek maakt het volgens De Lange et al. (2011) mogelijk om relevante vergelijkingen te maken. Dit onderzoek kan vorm krijgen dankzij de vraag ‘Wat zijn de belemmerende en bevorderende factoren die teamleden uit meerdere kinderdagverblijven tijdens hun project ervaren in belang van de ouderparticipatie?’. Deze resultaten kunnen bereikt worden door aan de slag te gaan met observaties en interviews met de teamleden. Door vervolgens de resultaten te vergelijken is het mogelijk om tot nieuwe inzichten te komen en dat in belang van de generaliseerbaarheid van het onderzoek. Deze vorm van vervolgonderzoek kan relevant zijn voor kinderdagverblijf Tierlantuin, doordat er mogelijk tot nieuwe inzichten gekomen wordt. Alsook de andere settingen en de toekomstige pedagogische ondersteuners die de kwaliteit van de kinderdagverblijven samen met het team wil verhogen.
-
Aan de slag met een project: De ondersteuningsnoden van een team in belang van ouderparticipatie 18
6. Literatuurlijst Bamberg, M., & McCabe, A. (1998). Narrative Inquiry. Geraadpleegd op 3 mei 2014 via
http://www.clarku.edu/~mbamberg/narrativeINQ/HTMLPages/Editorial2.htm Beschuyt, P., & Dewulf, L. (2012). Ik kies voor mijn talent – toolbox. Tielt: LannooCampus Bovenberg, F., van de Lindt, S., & van de Grif