nederlandse opstand toets verhouding philips ii … · 2018. 3. 18. · toets 365 bron i enkele...
TRANSCRIPT
NEDERLANDSE OPSTAND Motieven opstand
Verhouding Philips II – Paus
Margaretha van Parma
Granvelle
Alva
Beeldenstorm
TOETS
365
BRON I
Enkele coupletten uit een geuzenlied, waarschijnlijk ontstaan in de eerste helft van 1572.
"Helpt nu u zelf, zo helpt u God
Uut der tirannen band en slot, slot: opsluiting
Benauwde Nederlanden,
Gij draagt den bast al om uw strot, bast: strop
Rept fluks uw vrome handen. vrome: kloeke
De Spaanse hoogmoed vals en boos
Zand u een beudel goddeloos beudel: beul
Om u godloos te maken,
Gods Woord rooft hij door mensengloos, mensengloos:menselijke uitlegging
En wilt u 't geld ontschaken. ontschaken:ontroven
(...)
O Nederland, gij zijt belaân, belaân:beangst
Dood ende leven vóór u staan:
Dient den tiran van Spaanjen,
Of volg (om hem te wederstaan)
Den prinse van Oraanjen.
Helpt den Herder die voor u strijdt,
Of helpt den Wolf die u verbijt,
Weest niet meer neutralisten,
Vernielt den tiran, 't is meer dan tijd, vernielt:verdelgt
Met al zijn tirannisten."
BRON II
Prent uit de 'Neder-
landtsche Gedenck-
clanck' van Adriaen
Valerius, 1626.
1 In het geuzenlied (I) komen duidelijk drie motieven naar voren van de Opstand tegen Philips II. Welke drie
zijn dat? Neem in je antwoord steeds een passage uit de bron op.
2 Op de spotprent (II) zie je linksachter de Paus (1) en Philips II (2), in het midden Margaretha van Parma,
Granvelle (6) en Alva (4).Leg uit wat de tekenaar met deze prent duidelijk heeft willen maken.
3 Noem wat betreft Margaretha van Parma, Granvelle en Alva steeds een concreet feit om de visie van de
tekenaar (II) op hun gedrag te ondersteunen.
4 De Paus en Philips II staan op deze prent (II) vlak naast elkaar. Wat heeft de tekenaar in dit verband
precies willen aangeven?
5 In welk opzicht geeft de tekenaar (II) met het naast elkaar plaatsen van de Paus en Philips II wel en in welk
opzicht niet een juist beeld van het koningschap van Philips II? Leg steeds je antwoord uit.
6 Noch in het geuzenlied (I) noch op de tekening (II) wordt rechtstreeks aan de Beeldenstorm herinnerd. Leg
uit waardoor precies de Beeldenstorm een belangrijke factor in het uitbreken van de Opstand is geworden.
7 Welk motief zullen de tekenaar (II) en de dichter (I) gehad kunnen hebben om over de Beeldenstorm te
zwijgen? Je kunt met één antwoord volstaan, als je maar naar beide bronnen verwijst.
NEDERLANDSE OPSTAND Centralisatie
Particularisme
Pragmatieke Sanctie
Karel V – Staten-Generaal
TOETS
346
BRON
Fragment uit de 'Pragmatieke Sanctie', een maatregel van Karel V in overleg met de Staten-Generaal, 5 november
1549.
"Wensend in alle zaken te voorzien en, voor zover het van ons afhangt, orde te stellen op het welzijn en de rust van
onze landen van herwaarts over, en deze in één groepering te bewaren en dat zij onscheidbaar in het bezit van één
enkele prins zouden zijn, (…) na lang en rijp overleg, bij advies van onze zeer lieve en zeer beminde zuster de
koningin-weduwe van Hongarije, Bohemen, enz., voor ons regentes en landvoogdes in onze vermelde landen van
herwaarts over, van de prinsen van ons bloed, ridders van onze Orde, chefs, voorzitters en leden van de Raad van
State, privé- en financieraad, hebben wij, met instemming en op verzoek van de genoemde Staten van onze
vermelde landen van herwaarts over, met zekere kennis, gezag en volstrekte macht die ons toekomt en kan
toekomen, zowel in onze hoedanigheid van keizer als anders, in onze functie van respectievelijk soevereine prins
en heer van de vermelde landen, bevolen, bepaald en besloten, bevelen, bepalen en besluiten Wij, door dit
document, als eeuwige en onherroepelijke wet, dat voortaan, in onze voormelde patrimoniale en erfelijke Lage
Lande en in Bourgondië, het recht van opvolging zal toekomen zowel aan mannen als aan vrouwen, die volgens de
oude costuymen, rechten en privileges van onze vermelde Lage Landen, in staat zijn op te volgen; en dat deze
opvolging van de prins of prinses van deze landen gebeure en zal gebeuren, zowel in rechte als in dwarse lijn, tot in
het oneindige, niettegenstaande alle hiermee strijdige gewoonten van enige van onze vermelde landen (…)"
1 Leg in je eigen woorden uit waarom deze 'Pragmatieke Sanctie' de eenwording van de Nederlandse
gewesten ("onze landen van herwaarts over") heeft bevorderd.
2 Waarom kon je halverwege de 16de eeuw zowel op politiek als op economisch gebied bepaald nog niet
van een eenheid van deze 'landen van herwaarts over' spreken?
3 Volgens de 'Pragmatieke Sanctie' heeft Karel V advies ingewonnen bij verschillende raden. Waarom kun
je zeggen dat de Raad van State een uitgesproken politiek karakter had, terwijl de andere raden veel meer
ambtelijk-juridisch van aard waren?
4 Waarom streefden vooral Philips II en zijn landvoogdes Margaretha van Parma er naar de rol van de Raad
van State terug te dringen?
5 De 'Pragmatieke Sanctie' is "met instemming en op verzoek van de genoemde Staten" tot stand gekomen.
Leg nu uit dat de bijeenroeping van de Staten-Generaal paste in de politiek van Karel V.
6 Hoe kon evenwel toch het particularisme in de Staten-Generaal een grote rol spelen?
NEDERLANDSE OPSTAND Aftreden Karel V
Verhouding vorst - gewesten
TOETS
348
BRON
Karel V kondigt zijn aftreden aan, Brussel 1555.
"Ik voel me heden ten dage zo uitgeput dat ik U niet zou kunnen helpen, zoals U zelf ziet. In mijn huidige toestand
van neerslachtigheid en zwakte zou ik tegenover God en de mensen ernstig rekenschap moeten afleggen indien ik
geen afstand zou doen van mijn gezag, zoals ik besloten heb te doen, nu mijn zoon, Koning Philips, oud genoeg is
om U te kunnen regeren; en hij zal, naar ik hoop, een goed vorst zijn over al mijn geliefde onderdanen.
Welnu, ik ben vastbesloten om naar Spanje terug te keren en om aan mijn zoon Philips het bezit van al mijn
Belgische gewesten te laten. Ik beveel mijn zoon bijzonder bij U aan en ik verzoek U om, te mijner gedachtenis,
hem de liefde te betuigen die U mij altijd toegedragen hebt; bovendien vraag ik U onder U zelf dezelfde
genegenheid en harmonie te bewaren. Weest rechtvaardig en vurig in de gehoorzaamheid aan de wetten, betoont
respect voor alles wat respect verdient en weigert niet aan het gezag de steun te verlenen die het nodig heeft."
1 Karel V gaf in zijn toespraak als motief voor zijn aftreden aan dat hij uitgeput, neerslachtig en verzwakt
was. Noem twee oorzaken dat Karel in deze situatie beland was.
2 In de toespraak die hij bij zijn troonsafstand in 1555 hield uitte Karel V (zij het niet al te uitdrukkelijk)
ook zijn opvattingen over de verhouding tussen de vorst en zijn landen. Omschrijf die opvattingen in
eigen woorden.
3 Welke kanttekeningen zullen de vertegenwoordigers van de 'Belgische gewesten' bij de opvattingen van
Karel V over de positie van de koning gemaakt hebben? Betrek een document als de 'Blijde Inkomst'
(1356) of het 'Groot Privilege' (1477) in je antwoord.
NEDERLANDSE OPSTAND Karel V
Kettervervolging
Antwerpen
TOETS
2307
BRON I
In 1550 kondigde Karel V een plakkaat af tegen de ketterij. Hieronder volgen enige fragmenten uit dit document.
"Wij bevelen en verbieden:
ten eerste dat niemand zal mogen drukken, schrijven of ook met zijn medeweten in bezit hebben, noch verkopen,
kopen, weggeven, of verspreiden in kerken, straten of op andere plaatsen, enig boek of geschrift van de hand van
Maarten Luther (…) Ulrich Zwingli, Martinus Bucer, Johannes Calvijn, of van andere ketters die veroordeeld zijn
door de heilige kerk (…);
eveneens verbieden wij alle leken en anderen om met elkaar de Heilige Schrift in het openbaar of in het geheim te
bespreken of te bediscussiëren, met name wat betreft twijfelachtige of moeilijke zaken (…) tenzij zij
godgeleerden zijn (…);
op straffe dat hij zal worden vervolgd als oproerige persoon en verstoorder van de rust van onze staat en de
algemene welvaart en als zodanig gevonnist. Te weten, de mannen met het zwaard en de vrouwen levend
begraven, voor zover ze hun dwalingen niet willen volhouden of verdedigen; en wanneer zij hun dwalingen,
meningen of ketterijen willen volhouden, dat zij dan gestraft worden met de brandstapel, en in alle gevallen wordt
al hun bezit in beslag genomen en verkocht waarbij de opbrengst ons toekomt."
BRON II
De Commissarissen van de Raad van Vlaanderen beschreven in 1556 op de volgende wijze de godsdienstige
situatie in Antwerpen. Met de 'besmettelijke handelswaar' bedoelden de commissarissen ketterse geschriften
('boekjes'). Wesel, Frankfurt en Emden waren plaatsen in het Duitse Rijk waar veel protestanten woonden.
"(…) dat een groot aantal mensen, die uit verschillende steden en plaatsen in Vlaanderen, Doornik en de kasselrij
van Rijssen gevlucht en verhuist zijn uit angst voor vervolging vanwege ketterse opvattingen, in Antwerpen
wonen om daar, een ieder naar zijn ketterse opvatting, te kunnen leven, met gelijkgezinden om te gaan en
gemakkelijk boekjes te kopen; deze mensen worden – naar te vrezen valt – ook dagelijks ondersteund door hun
geloofsgenoten die in Wesel, Frankfurt of het Land van Emden wonen en dikwijls in Antwerpen komen (…);
evenzo is bekend dat ook dagelijks uit Vlaanderen en daarbuiten uit alle steden en plaatsen veel volk zich in
Antwerpen ophoudt en zulke besmettelijke handelswaar mee naar huis neemt en verspreidt."
BRON III
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de vervolging van protestanten in Antwerpen tussen 1550 en 1566,
gerangschikt naar de straffen die hen toebedeeld werden. Onder 'andere' vallen vrijspraak, gratieverlening,
uitbraak uit de gevangenis en onbekende afloop van de vervolging.
1 Leg uit dat Karel V zowel godsdienstige als politieke motieven had om de protestantse ketters streng te
vervolgen.
2 Het plakkaat van Karel V uit 1550 (bron I) nodigt uit om een onderzoek te doen naar de vervolging van de
protestanten in de praktijk. Beredeneer dat wat Antwerpen betreft
- zowel bron II als bron III gegevens verschaffen over de vraag of tijdens de regeerperiode van
Karel V (tot 1555) de protestanten op grote schaal vervolgd werden en
- bron II bovendien een verklaring geeft voor de rol van Antwerpen in de verspreiding van het
protestantisme in de Nederlanden.
NEDERLANDSE OPSTAND Antwerpen
Handel
Godsdienstpolitiek
Val van Antwerpen 1585
TOETS
2320
BRON I
Familieportret (in 1563 gemaakt door een onbekende schilder) van Pierre de Moucheron, zijn vrouw Isabeau
de Gerbier, hun achttien kinderen, hun schoonzoon Allard de la Dale en hun eerste kleinkind. De Moucheron
was eerst koopman in Middelburg, later in Antwerpen. Hij was een aanhanger van Calvijn.
BRON II
In zijn boek 'Beschryvinghe van alle de Nederlanden' beschrijft de Italiaans-Nederlandse koopman en
geschiedschrijver Lodovico Guicciardini (1521-1589) het onderwijs in Antwerpen omstreeks 1560. Zijn boek
werd in 1567 in Antwerpen uitgegeven.
"Hier zijn veel scholen met geleerde meesters om de jeugd te onderwijzen in allerlei talen (…) Maar in deze
stad en door het gehele land is het algemeen een gewoonte om, als de kinderen in beginsel goed kunnen leren
en men hen verder wil laten studeren, hen naar Frankrijk, naar Duitsland en naar Italië te sturen. Ook zijn in
deze stad, evenals in veel andere steden van het land, verscheidene scholen waar men de zowel de meisjes als
de knechtjes de Franse taal leert (…) Bovendien zijn hier meesters die Spaans en Italiaans onderwijzen, waaruit
in alle opzichten wel duidelijk wordt dat deze stad het gemeenschappelijke Vaderland van alle Christelijke
naties is en zal worden, indien zij haar gesteldheid en karakter niet verandert."
BRON III
Overzicht van de poortersinschrijvingen in Antwerpen in de periode 1535-1599, vijfjaarlijkse gemiddelden.
Voor 1570-1574 zijn geen gegevens beschikbaar. Poorters hadden meer rechten dan andere inwoners. Je werd
poorter door geboorte of huwelijk; mensen van buiten Antwerpen konden tegen betaling poorter worden.
1 Rond 1560 was Antwerpen 'de eerste ende principaelste coopstadt' van geheel Europa. Beredeneer
dat je elk van de bronnen I, II en III kunt gebruiken om deze bewering te ondersteunen.
2 Balthazar, een zoon van de in 1565 overleden Pierre de Moucheron, verplaatste het handelshuis in
1585 weer terug van Antwerpen naar Middelburg (in het gewest Zeeland). Leg uit dat je uit de
bronnen I tot en met III twee gegevens kunt halen om een hypothese op te stellen voor het motief
van Balthazar de Moucheron om te verhuizen.
NEDERLANDSE OPSTAND Visies op koningschap
Erasmus
Macchiavelli
Standplaatsgebondenheid
TOETS
355
BRON I
De 19de-eeuwse Amerikaanse historicus Motley over Philips II.
"De geschiedenis kent weinig menschen, die door hunne eigene handelingen, op zoo uitgebreide schaal en in zoo
groote mate, kwaad hebben kunnen doen, als de Koning, aan wiens sterfbed wij toefden. Indien Filips eene enkele
deugd bezeten heeft, dan bleef die verborgen voor de oogen van den schrijver dezer bladzijden. Indien – wat wel
mogelijk is – er ondeugden zijn, waarvan hij vrij was, dan was dit alleen, omdat de menschelijke natuur, zelfs in
het kwade, de volmaaktheid niet kan bereiken. De eenig mogelijke verklaring – want van verontschuldiging kan
geene sprake zijn – van zijn schandelijke loopbaan, is dat deze man zich zelven inderdaad niet voor een Koning,
maar voor een god, hield. Hij stond zoo hoog boven zijne medemenschen, dat hij, wellicht te goeder trouw,
geloofde geen kwaad te kunnen doen: zoodat hij, hetzij hij zijne hartstogten bot vierde, of der wereld met geweld
zijne godsdienstige en staatkundige beginselen opdrong, steeds het bewustzijn bij zich om droeg, te handelen
overeenkomstig goddelijke ingevingen en onschendbare wetten. Als hij zijne aanslagen smeedde voor een
vorstenmoord, of last gaf tot de verdelging eener gansche Protestantsche bevolking; als hij iederen eed, waarbij een
mensch zich zelven verbinden kan, verbrak; als hij, meer dan een menschenleeftijd lang, te vuur en te zwaard zijne
erflanden verwoestte, of het vuur van den burgeroorlog aanblies en onderhield in vreemde koningrijken, die hij
wenschte te bemagtigen; (…) – als hij dit alles deed, dan waren voor hem deze laaghartige of bloedige handelingen
geene misdaden, maar slechts de voltrekking van den wil der Godheid, wier vertegenwoordiger hij was."
BRON II
De 20ste-eeuwse Duitse historicus Pfandl over Philips II.
"Een samenvattende beoordeling van Filips II moet voor alles aanvangen met twee ontkenningen. De eerste: deze
koning was geen drager van het absolutisme. De andere: hij was ook geen voorkamper van de door de eenen
gehoopte, door de anderen gevreesde universeele, katholieke monarchie. Het over het hoofd zien van deze twee
feiten heeft de mythe in het leven geroepen van een Filips II die een tyran, een despoot en een bloeddorstig
fanatieker zou geweest zijn (…) Wat heeft nu Filips II in werkelijkheid gewild en nagestreefd? Niets anders dan
zijn erfgoed onverminderd te behouden, niet andermans gebied te veroveren of door militaire rooftochten zijn bezit
te vergrooten."
1 De Nederlandse historicus Geurts noemt het oordeel van Motley (I) over Philips II "al te donker" en dat
van Pfandl (II) "al te rooskleurig". Toon met argumenten aan dat Geurts gelijk heeft.
2 In beide fragmenten komt – zij het impliciet – de 'goede vorst' aan de orde. Leg uit dat je in Motleys
beoordeling van Philips II het meest de Erasmiaanse visie op het koningschap terug kunt vinden.
3 Leg uit dat je in Pfandls beoordeling van Philips II het meest de Machiavellistische visie op het
koningschap terug kunt vinden.
4 De oordelen van Motley (I) en Pfandl (II) over Philips II verschillen volkomen. Dat zou wel eens te
maken kunnen hebben met de standplaatsgebondenheid van beiden. Waarom ziet juist een 19de-eeuwse
Amerikaanse historicus als Motley de Nederlandse Opstand als een ideële vrijheidsstrijd tegen de Spaanse
overheersing?
5 Pfandls boek verscheen in 1944 in een Nederlandse vertaling, allesbehalve vrij van germanismen. Leg uit
dat Pfandls visie op Philips II begrepen kan worden uit de tijd, waarin zijn boek verscheen.
NEDERLANDSE OPSTAND Centralisatiepolitiek Filips II
Kettervervolging
Granvelle
Lage edelen
TOETS
354
BRON
De conclusie van de historicus Groenveld (1979) over de periode 1559-1567.
"Een periode van onrust was in het voorjaar van 1567 afgesloten, waarin de oppositie een duidelijk
radicaliseringsproces had doorgemaakt. Steeds nieuwe groepen hadden zich gekeerd tegen aspecten van het
centrale beleid. Het eerste georganiseerde verzet was alleen te vinden geweest binnen het centrale
bestuursapparaat, en was door interne regelingen ingetoomd. Maar zodra lagere groepen in actie kwamen, bleek
het, hoe weinig vat het Brusselse bewind nog maar had gekregen op de maatschappij waarover het gesteld was, en
hoe vreemd het stond tegenover denkbeelden die onder de bevolking leefden. Lagere edelen, ontevreden burgers,
overtuigde calvinisten waren ieder met hun eigen eisen, elk ook met hun eigen intensiteit tot daden overgegaan.
Lang niet altijd hadden zij steun gevonden bij hun stand- of klassegenoten; daardoor zochten zij samenwerking met
groepen van geheel andere sociale signatuur. Van een gemeenschappelijk doel of belang onder de opstandigen kon
dan ook niet gesproken worden, hoogstens van een zelfde negatieve trek: hun onderlinge afkeer van Filips' beleid
of gedeelten daarvan. In feite vormden zij een monsterverbond. Meer en meer was gebleken, dat het calvinisme het
dynamische element daarin was; het element waarbij zij die de opstand wilden voortzetten wel steun moesten
zoeken, ook al strookten de gereformeerde principes niet met hun persoonlijke opvattingen. Voorlopig echter was
de opstandigheid op Nederlandse bodem beteugeld, weliswaar niet door gematigd optreden, maar met geweld van
wapenen."
1 Door welke twee hoofddoeleinden werd het beleid van Philips II in de jaren 1559-1567 bepaald? Licht
van beide in het kort toe waarom ze in hun algemeenheid in de Nederlanden verzet opriepen.
2 Leg uit dat Philips II de ene doelstelling niet zonder de andere zou kunnen bereiken, met andere woorden
dat ze nauw met elkaar verbonden waren.
3 Groenveld stelt dat "het eerste georganiseerde verzet allen te vinden [was] geweest binnen het centrale
bestuursapparaat" en dat dit verzet "door interne regelingen ingetoomd" was. Leg nu uit dat Granvelle bij
dit alles een centrale rol heeft gespeeld.
4 Leg uit waarom de lage edelen zich tegen beide hoofddoelstellingen van het beleid van Philips II keerden.
NEDERLANDSE OPSTAND Centralisatiepolitiek
Kettervervolging
Guido de Brès
Margaretha van Parma
Granvelle
TOETS
2063
BRON
In 1561 was het zeer onrustig in de steden Tournai en Valenciennes in het gewest Henegouwen; radicale
Calvinisten waren psalmen zingend de straat opgegaan en bedreigden katholieke geestelijken. Onder druk van
deze gebeurtenissen schreef een Calvinistische predikant, waarschijnlijk Guido de Brès, een brief aan Philips II.
Hij zou deze over de muur van de citadel (stadsburcht) van Tournai gegooid hebben, omdat hij wist dat
Margaretha van Parma daar verbleef. Uit deze brief komt onderstaand fragment.
"De gelovigen in de Nederlanden die wensen te leven naar de Ware Hervorming van het Evangelie van onze Heer
Jezus Christus aan de Onoverwinnelijke Koning Philips, hun soevereine Heer.
Als het ons was toegestaan, meest genadige Heer, om voor uwe Majesteit te verschijnen om onszelf te verdedigen
tegen de beschuldigingen die tegen ons ingebracht zijn, dan zouden we niet onze toevlucht hebben hoeven te
nemen voor deze heimelijke manier om de jammerklachten van uw volk onder uw aandacht te brengen, door u
een stil verzoek of een geschreven belijdenis te sturen. Maar onze vijanden hebben uw oren volgestopt met zoveel
valse beschuldigingen en verslagen, dat we niet alleen zijn tegengehouden om voor u te verschijnen, maar ook
zijn verdreven uit uw gebieden, vermoord en verbrand waar ook maar mogelijk. Schenk ons daarom ten minste,
meest genadige Heer, in de naam van God datgene wat niemand zelfs niet aan dieren kan weigeren, namelijk om
van verre onze hartenkreten te horen. Als uwe Majesteit, na ons gehoord te hebben, oordeelt dat wij schuldig zijn,
laten er dan meer brandstapels komen en laten de martelingen en kwellingen veelvuldig worden in uw gehele
koninkrijk. En als daarentegen onze onschuld voor u duidelijk is, moge u dan voor ons een steun en toeverlaat
zijn tegen het geweld van onze vijanden."
1 Philips II zette op twee punten de politiek van zijn vader Karel V voort. Welke van die twee punten kun
je in bovenstaande bron terugvinden, welke niet? Verwijs bij het eerste punt naar de bron.
2 Guido de Brès gooide (volgens bepaalde bronnen) een brief, bestemd voor Philips II, over de muur van
de citadel van Tournai, opdat de brief door Margaretha van Parma opgepikt zou worden. Leg uit waarom
De Brès ervoor koos om de brief langs deze omweg onder de aandacht van Philips II te brengen.
3 Waarom heeft De Brès de brief niet persoonlijk aan Margaretha van Parma overhandigd? Beredeneer
daarbij ook of je je antwoord beschouwt als een feit of als een veronderstelling (hypothese).
4 Guido de Brès gaf in zijn brief de schuld voor de vervolging van de Calvinisten nadrukkelijk niet aan
Philips II. Geef een verklaring voor deze opstelling van De Brès door
- eerst uit te leggen welk motief De Brès kan hebben gehad om niet meteen Philips II te
beschuldigen;
- vervolgens duidelijk te maken door welke omstandigheid De Brès in zijn brief kon suggereren
dat Philips II niet goed op de hoogte was van de situatie in de Nederlanden en
- ten slotte aannemelijk te maken dat De Brès met zijn 'vijanden' in de eerste plaats Granvelle op
het oog had.
NEDERLANDSE OPSTAND Kettervervolgingen
Beleid Philips II
Margaretha van Parma
TOETS
2060
BRON I
De Raad van Vlaanderen, de hoogste rechtbank van dit gewest, schreef in 1556 het volgende over de toename van
het aantal ketters. Met de 'koopwaar' in de laatste zin bedoelde de Raad van Vlaanderen waarschijnlijk ketterse
boeken, geschriften en prenten.
"Er zijn heel veel mensen, die uit verschillende steden en plaatsen in Vlaanderen, Doornik en de kasselrij Rijsel
vanwege de ketterij uit angst voor vervolging zijn gevlucht en verhuist, die nu in Antwerpen wonen, om daar te
kunnen leven naar hun eigen ketterse opvattingen, met anderen samen te komen en gemakkelijk boekjes te
kunnen krijgen; het valt te vrezen dat dezen ook dagelijks geestelijke steun ontvangen van hun geloofsgenoten die
in Wesel, Frankfurt of het land van Emden wonen en dikwijls zelf naar Antwerpen komen of brieven sturen;
eveneens is bekend dat er ook dagelijks uit Vlaanderen en van elders uit alle steden en plaatsen veel volk zich in
Antwerpen ophoudt, dat zulk besmettelijke koopwaar mee nar huis neemt en verspreidt."
1 Uit bron I blijkt dat veel ketters
in de periode rond 1555 naar
Antwerpen trokken. Welke
twee motieven hadden deze
ketters daar volgens de Raad
van Vlaanderen voor?
2 Antwerpen was destijds een
zeer belangrijke en welvarende
handelsstad. Leg uit dat
daardoor zich vanuit deze stad
gemakkelijk ketterse ideeën
verspreidden.
3 Leg uit dat Philips II met het
verslag van de Raad van
Vlaanderen (I) niet blij
geweest zal zijn.
4 Beredeneer dat je de gegevens
in bron II de reactie van Philips
II op rapporten als dat van de
Raad van Vlaanderen (I) zou
kunnen noemen.
5 In 1559 verliet Philips II de
Nederlanden en stelde hij
Margaretha van Parma als
landvoogdes aan. Beredeneer
of je bron II als bewijs kunt
zien voor de stelling dat
Margaretha de politiek van
Philips II probeerde voort te
zetten.
BRON II
Onderstaande grafiek geeft het aantal zaken tegen ketters aan dat
door de Inquisitie in Vlaanderen behandeld werd tussen 1545 en
1565.
NEDERLANDSE OPSTAND Willem van Oranje
Margaretha van Parma
Raad van State
Kettervervolging
Particularisme
TOETS
2318
BRON
Op 24 januari 1566 schreef Willem van Oranje een lange brief aan landvoogdes Margaretha van Parma. Uit
deze brief volgt hier een fragment.
"Wat het derde punt betreft, volgens hetwelk Zijne Majesteit uitdrukkelijk beveelt, dat de plakkaten (…) tot in
alle punten en artikelen met grote gestrengheid en zonder enige tegemoetkoming of oogluiking zullen worden
opgevolgd en uitgevoerd. Ook dit punt, Mevrouw, schijnt mij zeer hard toe. Te meer omdat die plakkaten talrijk
en verschillend zijn. Terwijl ze voorheen soms in beperkt getal en niet met strengheid werden nageleefd, zelfs in
de tijd toen de algemene ellende niet zo bitter was als thans (…) Ik kan me niet voorstellen, Mevrouw, dat Zijne
Majesteit hiermee iets anders zou kunnen bereiken dan zichzelf in moeilijkheden en het land in beroering te
brengen en de liefde van zijn goede onderdanen te verliezen (…) En daardoor zou hij het gevaar lopen dat alle
welvaart in handen van onze naburen komt; dit zowel vanwege de lieden die het land zullen verlaten, als om het
weinige vertrouwen dat hij van degene die hier blijven zal genieten. En dit alles zonder nut voor het herstel van
de godsdienst (…) Ook schijnen de tijden mij, als ik het wel heb, weinig gunstig om de gemoederen en de geest
van het volk te prikkelen, het volk dat reeds sterk in gisting is en in onrust door de tegenwoordige nooddruft en
de duurte van het graan."
1 Willem van Oranje schreef deze brief vanuit zijn functie als lid van de Raad van State. Beredeneer
waarom het voor een lid van de Raad van State passend was om deze brief aan Margaretha van Parma te
schrijven. Betrek in je redenering ook de inhoud van de brief.
2 Je kunt op grond van deze brief niet stellen dat Willem van Oranje
- al in 1566 was overgegaan tot het protestantse geloof;
- het particularisme van de Nederlandse gewesten verdedigde.
Beredeneer met telkens een verwijzing naar de bron dat beide beweringen juist zijn.
NEDERLANDSE OPSTAND Smeekschrift
Religieuze/bestuurlijke motieven
Opstand tegen Filips II
TOETS
2308
BRON
Fragmenten uit het 'Smeekschrift', dat op 6 april 1566 werd aangeboden aan landvoogdes Margaretha van
Parma.
"Mevrouw,
Men weet voldoende, dat in de gehele Christenheid steeds zeer bekend is geweest, zoals zij het ook nu nog is, de
grote trouw van de volkeren van deze Nederlanden tegenover hun heren en natuurlijke vorsten, waarbij steeds de
adel is vooropgegaan als één die nooit heeft gespaard noch lijf noch goed voor het behoud en de groei en de
grootheid hiervan (…)
Wij weten hoe de toestand in het land is. Daarom willen wij ons liever enige moeite getroosten, dan voor Uwe
Hoogheid iets verzwijgen, dat later Zijne Majesteit de koning zou kunnen schaden en de orde en rust in zijn
landen verstoren (…)
Wij twijfelen er niet aan, Mevrouw, dat alles wat Zijne Majesteit bevolen heeft over de inquisitie en strenge
naleving van de religie-plakkaten bedoeld is om voort te zetten wat wijlen Keizer Karel reeds met goede
bedoelingen bepaald had. De ene tijd is echter de andere niet, en iedere tijd vraagt om eigen maatregelen. De
genoemde plakkaten hebben, hoewel ze niet eens in alle gestrengheid werden toegepast, nu al enige jaren tot
moeilijkheden aanleiding gegeven."
1 De werkzaamheid van de inquisitie en de uitvoering van de plakkaten vormden voor de edelen de
aanleiding om aan Margaretha van Parma het Smeekschrift aan te bieden. Leg uit dat de edelen dat
deden
- vanuit hun godsdienstige overtuiging en
- vanuit hun rechtsprekende functie.
2 Het verzet in de Nederlanden tegen de politiek van Filips II wordt vaak aangegeven met de term
'(Nederlandse) Opstand'. Welke conclusie kun je uit het 'Smeekschrift' trekken als je onderzoek doet
naar de vraag vanaf welk jaar je inderdaad van een opstand tegen Filips II kunt spreken? Leg je
antwoord uit.
NEDERLANDSE OPSTAND Kettervervolgingen
Inquisitie
Hagepreken
Margaretha van Parma
TOETS
1894
BRON I
Op 12 juli 1562 werd in het Vlaamse dorp Boeschepe de eerste hagepreek gehouden. De inquisiteur
(kettervervolger) Pieter Titelmans schreef daarover op 17 juli een brief aan landvoogdes Margaretha van
Parma; hieronder staat een fragment. De hoogmis is de plechtige kerkdienst die katholieken op zondag houden.
"Afgelopen maandag ging ik naar Ieper om enige zaken af te handelen (…) met de bisschop aldaar, ik een
gerucht hoorde over een zekere ongeregeldheid en schandaal, die had plaatsgevonden in het dorp Boeschepe, in
de buurt van Steenvoorde; op dinsdag ging ik daar heen om zelf poolshoogte te nemen. Uit mijn onderzoek
leerde ik, dat op de zondag daarvoor, ten tijde van de hoogmis, een niet opgeleide leek, die uit die plaats komt en
Gheleyn Damman heet, op een speciale plek op het kerkhof was geklommen (…) die heel geschikt was om te
preken. Hij had een preek gehouden waarin hij onze heilige moeder, de Kerk, het gezag van onze heilige vader,
de Paus, het heilige sacrament van de mis, het sacrament van het altaar en andere artikel en wonderen van ons
heilige Katholieke geloof aanviel, waardoor hij grote onrust en schandaal teweeg bracht bij goede mensen en
Onze Heer Jezus Christus en Zijn Kerk beledigde. Dit ging meer dan een uur lang door. Naar schatting van
diegenen die er getuige van waren, waren er bij de preek tussen 150 en 200 mensen uit naburige plaatsen en van
elders. Sommigen van dezen droegen roestige zwaarden en staven en anderen pistolen om hun prediker te
beschermen en te verdedigen. Er was ook bericht dat er anderen in de omringende heuvels op wacht stonden om
hulp te bieden wanneer dat nodig zou zijn, maar we zijn niet in staat geweest om de waarheid hiervan vast te
stellen, want we moesten dezelfde dag snel naar het voornoemde Ieper terugkeren."
BRON II
Op 29 maart 1563 kondigde Margaretha van Parma het volgende plakkaat af. Een 'conventikel' is een religieuze
bijeenkomst van Calvinisten.
"Plakkaat dat niemand in enige plaats toestemming krijgt om te wonen, zonder een bewijs van zijn woonplaats
mee te brengen dat hij Katholiek is en dat zijn kinderen gedoopt zijn, dat alle vroedvrouwen een eed moeten
afleggen dat zij alle kinderen zullen laten dopen, dat alle vrouwen die de plaats verlaten 'om in de kraam te
liggen' bij hun terugkeer een bewijs zullen meebrengen dat het kind gedoopt is, dat alle pastoors nauwkeurig een
register zullen bijhouden van alle kinderen die bij hen gedoopt worden en dit ieder jaar aan de wethouders zullen
overhandigen (…) dat men zijn kinderen naar school en naar de kerk zal laten gaan, dat wie enige huizen kan
aangeven waar conventikels gehouden zijn (…) voor elk huis twintig gulden beloning zal krijgen."
1 De hagepreek in Boeschepe, waarover Pieter Titelmans berichtte (I), moet in de ogen van Margaretha
van Parma bijzonder verontrustend zijn geweest. Maak dat duidelijk door:
- eerst uit te leggen waarom in de ogen van katholieken het houden van deze hagepreek zo
ongekend brutaal was;
- daarna te beredeneren dat uit de brief van Titelmans blijkt dat het Calvinisme al behoorlijk
goed georganiseerd was en
- ten slotte aan te geven dat niet alleen de katholieke eredienst, maar ook de openbare orde (en
dus het gezag van Margaretha) in Boeschepe was uitgedaagd.
2 Pieter Titelmans had de functie van inquisiteur. Leg eerst uit wat we onder de Inquisitie verstaan en toon
vervolgens uit zijn brief (I) aan dat Titelmans voor de Inquisitie werkte.
3 Plakkaten als dat van 29 maart 1563 (II) waren bedoeld om verdere verspreiding van het Calvinisme
tegen te gaan. Toon vanuit de bron aan dat Margaretha dit trachtte te doen met preventie (voorkomen)
en repressie (onderdrukken).
NEDERLANDSE OPSTAND
Smeekschrift Edelen
Beeldenstorm
Calvinisme
TOETS
1902
BRON
Naar aanleiding van de Beeldenstorm (1566) nam de stadhouder van Filips II in Friesland, Groningen, Drenthe
en Overijssel, Jean de Ligne, graaf van Aremberg, een aantal maatregelen. Twee daarvan volgen hieronder.
"Art.I. Ten eerste. De inwoners van Friesland moeten alle predikanten die van geloof zijn veranderd, door andere
preken of kerkdiensten, die sacramenten opschrijven, die hun geloof openlijk hebben ingetrokken of die in het
openbaar getrouwd zijn, zo snel mogelijk ontslaan. En daarna moeten zij bij elkaar komen om een ander te
kiezen.
(…)
Art. III. Dat alle kerken, kloosters en Godshuizen die beschadigd zijn onmiddellijk in hun oude staat worden
hersteld. Dat alle nieuwigheden en veranderingen wat betreft geloof en andere zaken te niet worden gedaan. En
dat de oude Godsdienst met de gebruikelijke plechtigheden in alle kerken, kloosters en Godshuizen weer beleden
wordt."
1 Leg uit dat je de Beeldenstorm kunt beschouwen als een onbedoeld gevolg van de maatregelen, die
Margaretha nam naar aanleiding van het Smeekschrift (1565).
2 Leg uit waarom Calvinisten in grote delen van de Nederlanden overgingen tot wat later de Beeldenstorm
ging heten.
3 Geef een argument voor én een argument tegen de stelling dat Aremberg met zijn maatregelen (I) de
politiek van Filips II volgde.
NEDERLANDSE OPSTAND Beeldenstorm
Religieuze oorzaken
Sociaal-economische oorzaken
TOETS
2225
BRON I
Grafiek waarin de marktprijzen van drie
soorten graan tussen 1560 en 1566 in
Utrecht en Arnhem worden weergegeven.
Elke schijf stelt een waarde van 0,1 gulden
voor, een 'buisje' staat dus voor één gulden.
Geel = tarwe, blauw = rogge, rood = gerst.
BRON II
Kaart waarop de verspreiding
van de Beeldenstorm in 1566 te
zien is én een grafiek van het
aantal terechtgestelde
protestanten in Zuid-Nederlandse
steden tussen 1559 en 1566.
1 De scherp stijgende prijzen van broodgranen (tarwe, rogge en gerst) worden door sommige historici
gezien als een oorzaak van de Beeldenstorm. Bespreek deze opvatting door
- eerst uit te leggen wat het verband tussen de prijzen van het brood en de Beeldenstorm zou
kunnen zijn;
- daarna te beredeneren dat de historici die dit verband benadrukken bron I kunnen gebruiken
ter ondersteuning van hun opvatting en
- ten slotte uit te leggen dat bron I ook gebruikt kan worden door historici die twijfelen aan het
verband tussen de broodprijzen en de Beeldenstorm.
2 De Beeldenstorm begon in 1566 in Vlaanderen. Beredeneer of bron II een ondersteuning vormt van de
volgende stellingen over de Beeldenstorm:
- de Beeldenstorm moet verklaard worden uit de grote activiteit van de Protestanten in
Vlaanderen;
- de Beeldenstorm moet gezien worden als een protest tegen het grote aantal terechtstellingen
van Protestanten in (onder andere) Vlaamse steden.
NEDERLANDSE OPSTAND Kettervervolging
Granvelle
Inquisitie
TOETS
453
BRON I
Overzicht van de Protestantse martelaren in Vlaanderen en Brabant, 1523-1566.
Periode:
1523-augustus 1559
Periode:
September 1559-februari
1564
(54 maanden)
Periode:
Maart 1564-10 augustus
1566
(29 maanden)
Antwerpen 119 44 2
Aalst 3 - -
Brugge 31 12 2
Brussel 26 - -
Doornik 24 20 4
Gent 67 30 8
Ieper 3 11 -
Kortrijk 8 5 -
Nieuwpoort 3 - -
Oudenaarde 5 - 3
Totaal 289 122 19
BRON II
Prent over de inquisitie en de plakkaten.
1 Welke gebeurtenissen vormen de
achtergrond van de indeling in
periodes in bron I? Leg in beide
gevallen je antwoord uit.
2 Welke conclusie kun je – tegen de
achtergrond van de gebeurtenissen
- trekken uit een vergelijking van
de gegevens uit de tweede en de
derde periode in bron I?
3 Granvelle zond de prent (II) in
1566 vanuit Rome in een brief
mee aan Philips II. Waarom zal
Granvelle van mening geweest
zijn dat Philips II deze tekening
(afkomstig uit de Nederlanden)
moest zien?
4 Ga na of het beeld dat de prent
van de inquisitie en de plakkaten
geeft door de gegevens uit bron I
ondersteund wordt. Leg je
antwoord uit.
NEDERLANDSE OPSTAND Geestelijkheid
Aflaathandel
Ketterplakkaten
Calvinisten
TOETS
449
BRON I
Bezittingen van de Cisterciënzer abdij te Aduard, 1595.
BRON II
Spotprent uit de 16de eeuw, met als titel: 'Den Roomschen hangelaer'.
BRON III
Aantal van protestantisme beschuldigde personen in Vlaanderen, 1521-1565.
eerste fase: 1521-1544 tweede fase: 1545-1565
Sociale klasse lutheraan anabaptist calvinist anabaptist totaal
Geestelijken 20 1 39 0 60
Adel 2 0 5 0 7
Burgers 67 1 (of 40) 456 83 607
Lagere klasse 71 24 (of 20) 489 260 844
totaal 160 26 989 343 1518
1 In welk opzicht vormt bron I een illustratie bij de sociale verhoudingen binnen de geestelijkheid in de 16de
eeuw?
2 Leg uit waarom kloosters als die van Aduard (I) een politieke en een economische factor van betekenis
konden worden.
3 Beoordeel of de spotprent (II) vóór of na het eind van het Concilie van Trente (1563) gemaakt is. Leg je
antwoord uit
.
4 Ga na of de spotprent (II) een Rooms-Katholiek of een Protestants standpunt in beeld brengt. Leg je
antwoord uit.
5 Welke conclusie kun je uit tabel III trekken met betrekking tot de omvang van de verschillende Protestantse
stromingen in Vlaanderen? Leg je antwoord uit.
6 Hoe groot was volgens tabel III de invloed van de door Karel V in 1550 uitgevaardigde ketterplakkaten? Leg
je antwoord uit.
7 De Calvinisten hadden aanhang onder alle lagen van de bevolking. Noem nog twee andere oorzaken van het
feit dat de Calvinisten de strijdbare kern van de Opstand tegen Philips II zouden worden.
NEDERLANDSE OPSTAND Rol hoge adel
Margaretha van Parma
Compromis
Smeekschrift
TOETS
347
BRON I
Fragmenten uit een instructie van Philips II aan zijn secretaris
Gonzalo Pérez, maart 1565.
"Onder geen enkele voorwaarde wens ik het bestraffen af te
schaffen. Ik wil alleen dat de methode (van het straffen)
onderzocht zal worden. En alhoewel het mij toeschijnt dat
Egmond een verzachting van de plakkaten wenst, wil ik niet dat
dit op deze wijze wordt opgevat. Alleen de methode zal
besproken worden (…)
Ik heb Egmond op deze wijze geantwoord, opdat hij mij niet tot
het nemen van een beslissing zou dwingen (…) Het is niet mijn
bedoeling, zoals u misschien wel begrepen heeft, aan de eisen
van de graaf tegemoet te komen, maar ik wil hem ook niet
teleurstellen, want dan zou hij ons talloze zorgen baren en ons
nimmer met rust laten."
BRON II
Fragmenten uit het 'Compromis', de verbondsacte van de lage
edelen, december 1565.
"Zijne Majesteit heeft zich laten overtuigen tegen zijn eed in,
met geweld, de inquisitie in te voeren, die niet alleen
onrechtvaardig is en in strijd met alle goddelijke en menselijke
wetten (…), maar ook iedere orde zou vernietigen, ieder recht
zou doen ophouden, het gezag en de kracht van de oude wetten
en besluiten, die van oudsher geëerbiedigd werden, zou
verzwakken, alle vrijheid van uitdrukking zou ontnemen aan de
standen van het land, alle oude privileges, vrijheden en
onschendbaarheden zou nietig maken en alle inwoners en
burgers van het vernoemde land tot eeuwige en ellendige slaven
zou maken van de inquisitie (…)
Bijgevolg hebben wij besloten een heilig en wettig verbond en
alliantie te sluiten, beloven en verplichten ons tegenover elkaar
bij plechtige eed, uit al onze krachten te beletten dat de
genoemde inquisitie aanvaard of ingevoerd worde op enige
wijze, open of verborgen, onder welke kleur of voorwendsel
ook, ware het onder de naam en de schijn van inquisitie,
visitatie, plakkaten of wat anders ook, maar ze volledig uit te
roeien en te ontwortelen als moeder en gelegenheid van alle
wanorde en onrechtvaardigheid (…) Nochtans betuigen wij in
goed geweten voor God en alle mensen, dat wij op geen enkele
manier iets willen ondernemen dat zou kunnen uitdraaien of op
de oneer van God, of op de vermindering van de grootheid en
majesteit van de Koning of zijn staten, maar integendeel, dat het
alleen ons inzicht is de vermelde koning in zijn staat te
behouden en alle orde en rust te bewaren, door ons voor zoveel
het van ons afhangt, tegen alle oproer, volkstumult, monopolie,
partijen en partijdigheden te verzetten."
1 Egmond was in januari 1565 door
Margaretha van Parma op aandrang van
de Raad van State naar Philips II
gestuurd. Waardoor was de invloed van
de hoge adel in de Nederlanden juist in
deze periode sterk toegenomen?
2 Welke twee eisen legde Egmond aan
Philips II voor?
3 Uit de instructie aanzijn secretaris (I)
blijkt dat Philips II beide eisen wilde
afwijzen. Geef voor beide afwijzingen
de motivering van Philips II.
4 Uit de instructie (I) blijkt evenwel dat
Philips II zich ten opzichte van Egmond
toch nogal voorzichtig opstelde.
Waarom wenste hij toen geen openlijke
confrontatie met de hoge adel in de
Nederlanden?
5 De edelen van het Verbond moesten
hun doelstellingen zo formuleren dat
deze voor allen aanvaardbaar werden:
het 'Compromis'. Leg van twee
zinsneden uit bron II uit dat hier
inderdaad sprake is van compromis-
formuleringen.
6 Leg uit dat de doelstelling van het
Verbond op de eerste plaats een politiek
karakter had. Verwijs in je antwoord
naar de tekst van bron II.
7 Het Verbond bood in april 1565
Margaretha het 'Smeekschrift' aan. Leg
nu uit dat het antwoord van Margaretha
zowel door de instructies van Philips II
(bron I) als door de actuele politieke
situatie werd bepaald. Twee antwoorden
dus.
NEDERLANDSE OPSTAND Beleid Philips II
Smeekschrift
TOETS
2077
BRON I
Op 17 oktober 1565 schreef Philips II de zogenaamde 'brieven uit het bos van Segovia' aan landvoogdes
Margaretha van Parma. De brieven kwamen begin november in Brussel aan, maar de inhoud ervan werd pas op
18 december meegedeeld aan de gewestelijke en plaatselijke bestuurders (leden van de hoge en de lage adel).
"Mevrouw, mijn lieve zuster, ik beantwoord uw brief van 22 juli, waarin u mij meedeelde (…) hoe u bent
begonnen de instructies uit te voeren die de prins van Gavre u heeft overgebracht en bedoeld waren om de
godsdienstige problemen op te lossen. Ik begrijp dat u, zoals ik bevolen had, in Brussel een vergadering
samengeroepen hebt van de bisschoppen van Ieper, Namen en Sint Omaars en de stadhouders van Vlaanderen en
Utrecht met raadsman Muelerus, en ook de theologen en doctoren Tiletanus en Jansenius, benoemd als bisschop
van Gent en met hen doctor Wulmarus, kenner van het kerkelijk recht, van wie u de verklaringen (…) mij hebt
toegezonden. Ik ben zeer verheugd om te vernemen dat de bijeenkomst bestond uit mannen die zeer bekwaam zijn
en zeer veel ijver voor onze godsdienst laten zien, en ik waardeer hun advies op verschillende punten, en ook op
punten waarop het niet verstandig lijkt om daarop vernieuwingen door te voeren (…) Ik heb een aantal andere
punten toegevoegd, waarvan ik denk dat ze op het gebied van de godsdienst belangrijk zijn; ik draag u op om deze
strikt te laten uitvoeren op de best mogelijke manier. Ik vertrouw hierin op u.
U stelde dat ik in de hiervoor genoemde instructie niet duidelijk maakte dat het niet mijn bedoeling was om u of
de hoge edelen van de Raad van State in de Nederlanden in deze zaak naar meer advies te vragen, maar in feite
werd aan u mijn definitieve bedoeling te verstaan gegeven. Als het gaat om de vraag of ik het advies zou willen
vragen van de (…) raden en van de stadhouders en de gewestelijke raden, zou dit een aanzienlijke verspilling van
tijd zijn, omdat ik mijn besluit genomen heb. Ik heb anderen helemaal niets gevraagd, maar ben zo veel als
mogelijk en passend is het advies gevolgd van de hierboven genoemde bijeenkomst, en ik ben zeer verheugd te
horen dat u al begonnen bent om de andere, volgens het kerkelijk recht vastgestelde maatregelen toe te passen,
zoals de aanstelling van goede predikers en pastoors, de stichting van goede scholen en de hervorming van de
geestelijken in overeenstemming met mijn instructie (…)"
BRON II
Waarschijnlijk tussen 1618 en 1624
verscheen in de Nederlanden
onderstaande prent. De drie personen
bovenaan de prent zijn Margaretha van
Parma, Philips II en Granvelle.
1 Philips II schreef de brief (I) aan Margaretha van Parma naar aanleiding van een bezoek van de hoge edele
Egmont (in de brief prins van Gavre genoemd), die hem kwam berichten over de onrust in de
Nederlanden. Beredeneer dat deze brief van Philips II voor de lage edelen de directe aanleiding was om
een Smeekschrift aan Margaretha van Parma te sturen.
2 In de brief van Philips II (I) wordt wel heel erg duidelijk door wat voor soort mensen hij zich echt liet
adviseren. Leg uit dat je zijn godsdienstpolitiek begrijpelijk kunt maken als je kijkt naar wat voor mensen
dit waren.
3 De prent (II) gaat over de situatie in de Nederlanden in de periode 1559-1565, in ieder geval over de tijd
voor de komst van Alva. Bepaal of je kunt stellen dat deze prent recht doet aan het beleid dat Philips II
volgens zijn brief (I) wilde voeren. Geef een argument voor én een argument tegen de stelling.
4 De prent (II) is in de Nederlanden gemaakt in een tijd dat de oorlog tegen Spanje nog in volle gang was.
Leg uit waarom in die tijd deze prent over de jaren 1559-1565 verscheen.
NEDERLANDSE OPSTAND Beleid Margaretha van Parma
Hagepreken
Beeldenstorm
TOETS
1908
BRON I
In een brief van 25 juni 1566, gericht aan het stadsbestuur van Antwerpen, beschreef een veldwachter de eerste
hagepreek, die in de omgeving van de stad gehouden werd. Een 'rapier' is een sabel, een 'zinkroer' een primitief
pistool. Een 'roede' is een lengtemaat, die overal verschillend was, maar meestal tussen drie en vijfmeter.
'Sermoen' is een Vlaams woord voor preek.
"Wij willen niet nalaten u ervan te berichten, hoe gisterennamiddag een vergadering is gehouden in het klein
heesterbos van heer Hendrik van Berchem. Rond één uur kwam uit het gebied van wijlen de heer Michiel van der
Heyden een man, gekleed met lange mantel, vergezeld van tien tot twaalf personen met rapieren. Ze bezetten het
veld, bezaaid met boekweit, drie bunders groot, dat Pauwels Raet in huur heeft, waartegen de huurder, wegens
zijn schade, zich verzette. Toch hebben ze dit veld, met meer bijgekomen volk, ingenomen en helemaal
vertreden, zeggende aan Raet dat men hem zijn schade vergoeden zou. Maar toen de menigte zeer toenam,
vertrokken ze naar het vermelde heesterbos, stellende hun wacht op de vier hoeken. Waar een paar heesters
bijeen stonden, waartegen men leunen kon, sloegen ze zoden op, en daar verscheen hun predikant, hebbende aan
zijn zijde een flesje, waaruit hij tijdens het prediken soms dronk. Er waren ook zeven of acht personen te paard,
één met twee zinkroeren aan zijn zadel, de anderen met rapieren.
Achter het bos stonden vier wagens met huiven, leeg, de paarden staande in het boekweitveld, door enkele
jongens bewaakt, waarvan één met rapier. Naar wij konden vernemen waren de toehoorders meestendeels Walen
en daaronder veel Fransen.
Met de toeloop van volk van Berchem en elders, vanwege de nieuwigheid, was de menigte ten slotte wel vier- tot
vijfduizend man sterk; meestal mannen, maar ook vrouwen, zelfs met jonge kindertjes die zij zoogden.
Sommigen klommen op de heesters. Toen de predikant begon, zetten ze hem een vierkante bonnet op het hoofd.
De vergadering duurde tot vijf uur. Soms werd er ook gezongen. Zijn ook gezien twee jonge manspersonen
zonder baard, met twee jonkvrouwen, begeleid door drie of vier meiden. Een man, staande negen tot tien roeden
van de predikant, vertaalde voor hen het sermoen in het Nederlands, omdat zij geen Waals verstonden.
In het scheiden zegde de predikant dat men zaterdag aanstaande ook in het Nederlands prediken zou."
1 Uit bron I kun je afleiden dat Margaretha aan de ene kant de ketterplakkaten had opgeschort, aan de
andere kant geen godsdienstvrijheid had ingesteld. Toon aan dat beide delen van deze conclusie door
feiten in de bron ondersteund worden.
2 Aan bron I kun je twee motieven ontlenen, die de mensen hadden om naar deze hagenpreek te gaan.
Noem deze twee motieven en verwijs bij elke naar de bron.
3 De lijst van Weertenaren (II) valt wat betreft gelaagdheid in drie delen uiteen (2-7-22). Leg uit welk
verband er bestaat tussen deze gelaagdheid en
- actieve deelname aan de Beeldenstorm;
- financiële steun aan de Calvinisten;
- morele steun aan de Calvinisten.
4 Uit bron II blijkt dat de overheid alleen met de predikanten onder de Calvinisten geen enkel pardon
kende; dat betekent dat zij vrijwel zeker ter dood gebracht werden. Geef daarvoor een verklaring; leg
daarbij uit dat je voor deze verklaring steun vindt in bron I.
Naam Gelaagdheid
(beroep)
C A B F M NP
Anna van Egmond Adel + + +
Walburgis van Nieuwenaar Adel + + +
Joseph Cooten Burgemeester
Handelaar
+ +
Goessins Florens + + + +
Laurens Florens + + + +
Derick van Haeren Schout + + +
Jan van Loemel + + +
Jaspar van Mechelen Handelaar + +
Johan Thonen Handelaar
Herbergier
+ +
Nijs Beckers + +
Thomas van Born + +
Herman Brentgens + +
Jan de Brouwer Predikant + +
Paul Bruynebaert + +
Evert Geefkens + + +
Thijsken Geefkens + +
Reyn Hillen +
Willem Kelst + +
Lem van Vrencken Kelst + +
Reynier Mooren + +
Leonardus Panhusius Predikant + +
Paul Pelser + +
Gherrit Poortkin + +
Gherrit Rattenvanger Predikant + +
Herman Ressen + +
Jan Ressen + +
Herman Ruysschen + +
Thomas Sprankhuysen Predikant + +
Steven Thoniszone +
Gillis Vinewerckere + +
Hendrick Vosch + +
BRON II
In onderstaande tabel staan gegevens – voor zover uit bronnen bekend – van 31 inwoners van Weert. De
gegevens hebben betrekking op de periode van de Beeldenstorm (1566), maar werden pas in 1570 door
onderzoek verzameld. Onder de letter C staat of iemand als Calvinist bekend stond, onder de letter A of iemand
het katholieke geloof door een schriftelijke verklaring heeft afgezworen, onder B of iemand aan de Beeldenstorm
heeft deelgenomen, onder F of iemand financiële steun heeft gegeven, onder M of iemand morele steun heeft
gegeven. De kolom NP geeft aan dat het Spaanse gezag met de betreffende persoon geen pardon kende.
NEDERLANDSE OPSTAND Margaretha van Parma
Beeldenstorm
TOETS
450
BRON I
Uit de memoires van Hopperus, een Nederlandse adviseur van Philips II.
"Toen zijne koninklijke Hoogheid de 12de augustus 1566 de brieven van hare Majesteit had ontvangen betreffende
de drie punten: de Inquisitie, de verzachting der plakkaten en de algemene kwijtschelding der straffen (…)
kwamen op hetzelfde tijdstip bij zijne koninklijke Hoogheid verscheidene berichten over plundering,
brandstichting en andere talrijke baldadigheden van de protestanten in de kloosters en kerken; zij braken en
vernielden de beelden, de altaren, de boeken, de versieringen en begraafplaatsen, en wat nog erger was, het
lichaam van O.-L.-Heer en het H. Oliesel, ja zelfs alles wat in de kerken, de kloosters en kerkhoven aanwezig
was. Zij wierpen de kruisbeelden op de grond, rukten de beelden af die langs de wegen waren opgesteld, en
schrokken er niet voor terug de begraafplaatsen open te breken, lijken te schenden, opschriften en andere
gedenkschriften van prinsen en heren der Lage Landen te vernielen. Zij beledigden en mishandelden de priesters,
de monniken en kloosterlingen en spaarden zelfs de katholieke leken niet die vijandig waren tegenover de
verderfelijke en boze sekten en ketterijen."
BRON II
Fragment uit een brief van
Viglius aan zijn Spaanse vriend
Josse de Courtewille.
"De stad Ieper bijvoorbeeld
verkeert in grote onrust door de
omvangrijke groepen, die, zó
zwaar bewapend alsof zij ten
oorlog trekken, bij duizenden
naar de openluchtbijeenkomsten
gaan. Er moet gevreesd worden
dat de kloosters en de
geestelijkheid de eerste klap te
verduren zullen krijgen en dat
het vuur, eenmaal aangestoken,
zich snel zal verspreiden en dat,
gezien de handel als gevolg van
deze onlusten sterk te lijden
heeft, een deel van het gewone
volk – door honger gedwongen
– zich zal aansluiten in
afwachting van een gelegenheid
een gedeelte van het bezit van
de rijken voor zich te
verwerven."
BRON III
Overzicht van de rekrutering van troepen in de Nederlanden, april t/m
oktober 1566.
1 Hopperus (I) stelt dat de eerste berichten over de Beeldenstorm Philips II gelijktijdig met brieven van
Margaretha van Parma over de in de Nederlanden te voeren politiek bereikten. In hoeverre bestaat er ook
een oorzakelijk verband tussen de door Margaretha gevoerde politiek (zomer 1566) en het uitbreken van
de Beeldenstorm?
2 In welk opzicht verschillen de visies van Hopperus (I) en Viglius (II) met elkaar op het punt van de
oorzaken van de Beeldenstorm?
3 Hoe verklaren moderne historische onderzoekers het ontstaan van de Beeldenstorm?
4 In welk opzicht versterkte de Beeldenstorm de positie van Margaretha van Parma?
5 Welke conclusie kun je uit bron III trekken met betrekking tot de politiek die Margaretha tijdens de
Beeldenstorm voerde?
NEDERLANDSE OPSTAND Smeekschrift
Beleid Margaretha van Parma
Hagepreken
Beeldenstorm
TOETS
2061
BRON I
Fragment uit een brief die de stadhouder van
Rijsel, Douai en Orchies, Maximilien Vilain de
Gand, baron de Rassenghien, op 30 juni 1566
aan Margaretha van Parma schreef. De
gebeurtenissen, waar De Rassenghien over
rapporteerde, speelden zich af in het meest
zuidelijke gedeelte van de Nederlanden, op de
grens met Frankrijk. Een haakbus is een
vuurwapen.
"Het is verder mijn plicht om Uwe Hoogheid te
informeren dat er afgelopen nacht nog twee
preken gehouden werden; de belangrijkste,
bijgewoond door ongeveer vierduizend
mensen, werd gehouden op ongeveer acht
kilometer afstand van deze stad langs de weg
naar Doornik, door een prediker wiens naam,
naar ik begrepen heb, Cornille de la Zenne is,
de zoon van een smid uit Roubaix, die
vanwege zijn godsdienst een lange tijd uit zijn
land is weggevlucht. Volgens het rapport dat
een aantal betrouwbare personen, van wie ik
weet dat ze bij de genoemde preek aanwezig
waren, aan mij overhandigd heeft, drong de
genoemde prediker er bij zijn toehoorders
onder meer op aan om geen onrust te
veroorzaken of een opstandige daad te begaan,
omdat in zo’n geval niemand hem te hulp zou
komen; maar als iemand hen arresteerde of hen
verhoorde om geen andere reden dan hun
geloof of omdat zij naar de preken gegaan
waren, dan konden zij er allen van verzekerd
zijn dat ze hulp zouden krijgen voordat hen
enig kwaad gedaan werd; en als afsluiting
sprak hij min of meer als volgt: wij bidden tot
God dat Hij de vernietiging van deze pauselijke
afgoderij mag schenken; weest vol goede moed
want wij zijn al behoorlijk sterk, maar onze tijd
is nog niet gekomen. En wij bidden tot God dat
Hij er voor zal zorgen dat de mensen van
Doornik en Armentières aan hun overtuiging
vasthouden en evenzo het goede begin zal
vasthouden dat wij bij de inwoners van Rijsel
zien. En toen de genoemde preek voorbij was,
verdween de prediker zo snel door de menigte
heen met de hulp van twintig haakbusschutters,
die hem begeleidden, dat het niet mogelijk was
om er achter te komen waarheen hij zich had
teruggetrokken."
BRON II
Tekening van de Vlaamse tekenaar en graveur Gaspar
Bouttats (1640-1696). De vertaling van het onderschrift luidt:
'De schendingen die de ketters hebben begaan tegen de
beelden van de heiligen in de Kathedrale Kerk van
Antwerpen, 21 augustus 1566'.
1 De gebeurtenissen, waarover De Ressenghien in zijn
brief (I) berichtte, waren een onbedoeld gevolg van de
besluiten die Margaretha van Parma had genomen naar
aanleiding van de aanbieding van het Smeekschrift door
de lage adel. Licht deze bewering toe door
- eerst aan te geven wat er in het Smeekschrift van de
lage adel stond;
- daarna de besluiten van Margaretha van Parma te
noemen, die zij naar aanleiding van het Smeekschrift
nam;
- vervolgens te beredeneren over welke gebeurtenissen
De Ressenghien in zijn brief berichtte en
- ten slotte uit te leggen waarom deze gebeurtenissen
een onbedoeld gevolg waren van de besluiten van
Margaretha.
2 Noem de gebeurtenis die door Bouttats in zijn
tekening (II) werd uitgebeeld. Leg je antwoord uit.
3 Geef een argument voor en een argument tegen de
stelling dat je iemand als Cornille de la Zenne (I) de
schuld kunt geven van de door Bouttats getekende
gebeurtenis (II). Ontleen beide argumenten aan de
brief van De Ressenghien (I).
NEDERLANDSE OPSTAND Beeldenstorm
Hagepreken
Religieuze/politieke motieven
TOETS
2064
BRON I
In 1680 verscheen het boek ' Oorsprongk, begin, en vervolgh der
Nederlandsche oorlogen'; daarin werd onderstaande prent
opgenomen, gemaakt door de kunstenaar Jan Luyken. De titel
luidt: 'Predikatien der Gereformeerden, Ao 1566. buyten
Antwerpen ondernomen'. De gebeurtenis op deze prent heeft op 14
juni 1566 plaatsgevonden.
BRON II
Op 25 augustus 1566 vaardigde het Hof van Friesland uit naam van Philips II onderstaand plakkaat uit.
"Iedereen die iets ziet of hoort van geweld en overlast van opruiers die kerken, kloosters en andere Godshuizen
beroven, vernielen of in brand steken, moet meehelpen om dat te voorkomen. Zulke kerkvernielers en
opstandelingen moeten als vijand van God en van het land vervolgd worden. Verder mag niemand zonder
officiële toestemming wapens dragen.
Een opstandige en zich afzonderende groep mensen heeft met grote brutaliteit vele kerken, kloosters en
Godshuizen in onze streken vernield, beroofd en geplunderd. En wat nog het ergste is, zij hebben het Heilig
Sacrament van het Altaar zeer onwaardig behandeld. Ook voorstellingen van het Heilig Kruis, beelden van
Heiligen en andere gewijde zaken hebben ze afgebroken en vernield. Dit alles tot grote belediging en afbreuk van
onze God. En ook tot algehele schaamte van alle inwoners van onze streken.
Daarom verbieden wij ernstig iedereen om kerken, kloosters of andere Godshuizen in onze streken te beroven, te
plunderen, te vernielen of in brand te steken. Het maakt niet uit of het direct of indirect gebeurt, doordat men
anderen helpt. Het wordt gestraft met de galg en inbeslagname van alle goederen. Zulke mensen noemen wij
kerkvernielers of rovers, openbare dieven en vijanden van God."
1 De bronnen I en II behoren bij een
gebeurtenis die in de zomer van
1566 in de Nederlanden plaatsvond.
Leg uit dat bron I gebruikt kan
worden om de oorzaken en bron II
om de gevolgen van deze
gebeurtenis uit te leggen. Uiteraard
begin je je antwoord met de
gebeurtenis te noemen die hier
bedoeld wordt.
2 Leg uit of Jan Luyken positief,
neutraal of negatief tegenover de
gebeurtenis stond, waar hij zijn
prent (I) over gemaakt heeft.
3 Laat vanuit bron II zien dat het Hof
van Friesland (uit naam van Philips
II) zowel religieuze als politieke
motieven had om dit plakkaat uit te
vaardigen.
NEDERLANDSE OPSTAND Beeldenstorm
Oorzaken
Vervolging daders
TOETS
1898
BRON I
Een Engelse ooggetuige maakte in Antwerpen de Beeldenstorm mee. Over zijn waarnemingen schreef hij onder
meer het volgende.
"Vandaar trokken zij deels naar parochiekerken, deels naar godshuizen en richtten er zo'n verwoesting aan, dat ik
niet geloof dat er ooit een dergelijke vernieling in een nacht tot stand is gebracht. Het wonderlijkste is echter dat
ze zo weinig in getal waren, want ik zag in sommige kerken hooguit tien of twaalf die braken, meestal
kwajongens of ander gespuis die 'vive les gueux' riepen. Er stonden echter wel veel kijkers en aanstichters bij. In
de stad zelf was het rustig en stil alsof er niets in de kerken te doen was geweest. Met vele anderen gingen we
rondlopen om te zien wat er was voorgevallen. In de O.L. Vrouwekerk zag het eruit als een hel, er branden wel
duizend toortsen en er was veel leven. Een getier en geraas, alsof hemel en aarde vergingen van al die beelden en
kostbare kunststukken die omvergehaald en aan stukken geslagen werden. De verwoesting was zo groot dat er
geen plaats was om door te dringen."
BRON II
In onderstaande tabel staan de namen en beroepen van een aantal mensen, die vanwege deelname aan de
Beeldenstorm veroordeeld zijn tot verbanning of tot de dood.
1 Voor het uitbreken van de Beeldenstorm bestaat een godsdienstige en een sociaal-economische
verklaring. Noteer kort elk van beide verklaringen.
2 Welk van beide verklaringen (godsdienstig of sociaal-economisch) wordt door het ooggetuigenverslag (I)
het meest ondersteund? Leg je antwoord uit.
3 Als je de beroepsgegevens van de veroordeelden goed interpreteert, ondersteunt de tabel (II) meer de
godsdienstige dan de sociaal-economische verklaring voor de Beeldenstorm. Bedenk een argument voor
de juistheid van deze stelling.
4 Als je de gegevens met betrekking tot de straffen van de veroordeelden goed interpreteert, ondersteunt de
tabel (II) juist eerder de sociaal-economische dan de godsdienstige verklaring voor de Beeldenstorm.
Bedenk een argument voor de juistheid van deze stelling.
NEDERLANDSE OPSTAND Kettervervolging
Smeekschrift
Beeldenstorm
TOETS
1895
BRON II
Marcus van Vaernewyck (1518-1569) uit Gent
bekleedde belangrijke posities in het bestuur
van zijn stad en was daarnaast dichter en
geschiedschrijver. In 1566 was hij ooggetuige
van de Beeldenstorm in Gent. Hij schreef over
de gebeurtenissen in een klooster het volgende.
"De beeldenstormers vernietigden alles,
spaarden zelfs de vrouwenzitplaatsen in de
beuken niet en verscheurden ontelbare boeken,
zodat de straat vol papier lag. Vanuit de cellen
werd zoveel papier in de Leie geworpen, dat
het leek alsof er grote sneeuwvlokken in het
water vielen. Andere boeken wierpen ze
ongescheurd in de Leie, omdat ze te veel werk
hadden. De rivier lag vol papier en boeken, die
onnoemelijk veel geld hadden gekost.
Het razende gepeupel liep door de cellen en de
zolders. Ze braken er stenen potten, de kannen,
de glazen en de stoelen, alles werd
stukgesmeten. Alle kaarsen vertrappelden ze,
geen glasraam bleef heel. Op een
onbeschrijflijke manier verwoestten ze de kerk.
Niets bleef gespaard.
In de refter en bierkelder dronken ze bier uit
schotels, bekers en wat ze maar konden vinden,
want ze hadden geen drinkgerei meegebracht,
zodat ze soms, bij gebrek hun hoeden en
bonnetten gebruikten. Heel het klooster was
nat, overgoten met bier en andere dranken, die
in het gedrang van het volk waren gemorst. In
de kelder was het donker. Men deed niet eens
de moeite om behoorlijk uit de biervaten te
tappen. Overal werd er gemorst, zodat men tot
over de enkels in het bier liep. Het geboefte
onder hen, echt gespuis, wierp boter tegen de
muur en strooide peper, kaneel, saffraan en
dergelijke uit op de grond."
BRON I
In deze tabel is de vervolging van protestanten in Antwerpen
tussen 1550 en 1566 af te lezen. Executie betekende de
doodstraf, verbanning betekende voorgoed weggestuurd
worden uit de stad met in beslagname van al je bezittingen.
1 Uit de tabel (I) blijkt duidelijk dat Philips II (in
vergelijking met zijn vader Karel V) de ketters in
Antwerpen veel harder liet vervolgen en ook strenger
liet straffen. Toon de juistheid van deze stelling aan.
2 Het Smeekschrift van de lage edelen had als resultaat
dat Margaretha van Parma de plakkaten tegen de ketters
opschortte. Ga na of je deze maatregel met de tabel (I)
kunt illustreren.
3 Het verslag van Van Vaernewyck (II) geeft meer bewijs
voor de godsdienstige oorzaak van de Beeldenstorm dan
voor de sociaal-economische oorzaak. Toon de juistheid
van deze stelling met behulp van bron II aan.
4 Hoewel het om twee verschillende steden (Antwerpen
en Gent) gaat, kun je toch stellen dat de reactie van de
stadsbesturen op de Beeldenstorm dezelfde was. Maak
dat met behulp van de bronnen I en II duidelijk.
NEDERLANDSE OPSTAND Smeekschrift
Beeldenstorm
Pacificatie van Gent
Unies van Atrecht/Utrecht
TOETS
353
BRON
Slot van een artikel van de historicus J.J. Woltjer, 'De Vrede-makers', 1976.
"De jaren 1576-1580 laten een herhaling zien va de gebeurtenissen uit 1566-1567. In beide gevallen poogde een
brede, maar heterogene middengroep een einde te maken aan de harde, de tegenstellingen op de spits drijvende
politiek van Philips II, om met zachtheid de wonden van kerk en staat te helen. In beide gevallen mislukte dit, doordat
Philips II, gesteund door een minderheid van de Nederlanders, absoluut weigerde hieraan mee te werken; doordat
Philips II hierbij op de hulpmiddelen van zijn Spaanse rijk kon steunen; doordat vele calvinisten, zodra zij een vinger
kregen, de hele hand en de hele arm namen; doordat de sociale spanningen, met name in Vlaanderen, zich met de
kerkelijke tegenstellingen verbonden, deze soms overheersten, en het wankele bouwsel van de verzoenende centrum-
politiek deden ineenstorten. Zo vormt de periode van het midden van de zestiger jaren tot omstreeks 1580 een
eenheid. In deze vijftien jaar zijn de middengroepen uitgeschakeld. Vanaf het einde van de zeventiger jaren bestond
de tegenstelling die wij zo goed kennen: de tegenstelling van staatsgezind en protestant tegenover katholiek en
Spaansgezind. De Pacificatie was de laatste poging geweest om aan dit dilemma te ontkomen."
1 Woltjer doelde met de 'Vrede-makers' op de "brede, maar heterogene middengroep" die in bovenstaand
fragment genoemd wordt. Waarom zou je deze groep zowel op politiek als op godsdienstig terrein inderdaad
'Vrede-makers' kunnen noemen?
2 Woltjer geeft in zijn artikel een beschouwing over de periode van circa 1560 tot circa 1580. In de jaren zestig
constateert hij 'de eerste overwinning der gematigden', gevolgd door de 'eerste nederlaag der gematigden'.
Leg uit aan welke gebeurtenissen Woltjer telkens denkt. Leg je antwoord uit.
3 In de jaren zeventig constateert Woltjer vervolgens 'de tweede overwinning der gematigden', gevolgd door
'de tweede nederlaag der gematigden'. Leg uit aan welke gebeurtenissen hij nu telkens denkt. Leg je
antwoord uit.
NEDERLANDSE OPSTAND Kettervervolgingen
Beeldenstorm
Margaretha van Parma
TOETS
452
BRON I
Overzicht van de vervolging van de ketterij in het gewest Vlaanderen.
BRON II
Uit een rapport van een regeringsfunctionaris, juli 1566.
"De onbeschaamdheid van de Calvinistische predikers in dit gebied is
zo verregaand, dat zij het volk erop menen te moeten wijzen dat het
niet voldoende is alle drogbeelden uit hun ziel te verwijderen, maar
dat zij ze ook uit hun gezichtsveld moeten halen. Het lijkt erop dat zij
stapje voor stapje hun gehoor steeds meer willen overtuigen van de
noodzaak tot het plunderen van de kerken en het vernietigen van alle
beelden."
BRON III
Uit een brief van Viglius aan diens Spaanse vriend Josse de
Courtewille, 2 augustus 1566.
"De stad Ieper bijvoorbeeld verkeert in grote onrust door de
omvangrijke groepen die, zó zwaar bewapend alsof zij ten oorlog
trekken, bij duizenden naar de openluchtbijeenkomsten gaan. Er moet
gevreesd worden dat de kloosters en de geestelijkheid de eerste klap
te verduren zullen krijgen en dat het vuur, eenmaal aangestoken, zich
snel zal verspreiden en dat, gezien de handel als gevolg van deze
onlusten sterk te lijden heeft, een deel van het gewone volk - door
honger gedwongen - zich zal aansluiten in afwachting van een
gelegenheid een gedeelte van het bezit van de rijken voor zich te
verwerven."
1 Leg uit dat uit de grafiek (I)
duidelijk het beleid van
Margaretha van Parma met
betrekking tot de
kettervervolgingen valt af te
leiden.
2 Geef een argument voor en een
argument tegen de stelling dat het
beleid inzake de ketter-
vervolgingen door Margaretha zelf
bepaald werd.
3 Over de oorzaken van de
Beeldenstorm lopen de meningen
uiteen. Ga aan de hand van de
bronnen II en III (daterend van
vlak voor de Beeldenstorm) na of
er in 1566 ook al verschillende
visies op de heersende spanningen
waren.
4 Waarom kun je stellen dat de
positie van Margaretha van Parma
als gevolg van de Beeldenstorm op
korte termijn werd versterkt?
5 Enige tijd na de Beeldenstorm zag
Margaretha zich gedwongen af te
treden. Welk beleid van Philips II
noopte haar daartoe?
NEDERLANDSE OPSTAND Inflatie
Sociale gevolgen
TOETS
451
BRON I
Verhouding tussen de invoer van edel metaal en het
prijsniveau in Spanje, 1500-1650.
- - - - - - prijzen edel metaal
BRON II
Verloop van de roggeprijzen in Europa,1500-1600.
in gangbare munt --------- in centigrammen
goud
1 De sociaal-economische ontwikkeling werd in
de 16de eeuw onder andere gekenmerkt door
inflatie. Beoordeel of bron I een verklaring
geeft voor deze inflatie. Leg je antwoord uit.
2 Waardoor had de stijgende aanvoer van edel
metaal in Spanje in het bijzonder gevolgen
voor de economische ontwikkeling in de
Nederlanden?
3 Leg uit dat uit bron II de sociale gevolgen van
de inflatie afgeleid kunnen worden.
4 Waarom kun je uit de bronnen I en II afleiden
dat de stijging van de roggeprijzen in de 16de
eeuw ook andere oorzaken gehad moet
hebben? Noem in je antwoord één zo'n
oorzaak.
NEDERLANDSE OPSTAND Beeldenstorm
Historische visies
TOETS
345
BRON I
Jan en Annie Romein over de Beeldenstorm, in 'De lage landen bij de zee' (1934).
"De Beeldenstorm is, niet in zijn geheel, maar van plaats tot plaats een georganiseerde beweging geweest, met
verdeling van arbeid. Op touw gezet door de leiders der calvinistische beweging, predikers zonder opleiding,
neringdoenden en lieden van de hogere ambachten als apothekers en goudsmeden, werd hij hoofdzakelijk
doorgevoerd door proletarische elementen, hetzij van het platteland – waar omstreeks het midden van de eeuw, als
gevolg van het opkopen van landerijen door de nieuwe kapitalisten uit de steden en de invoering op die goederen
van een intensievere landbouw ter vervanging van het Karolingische drieslagstelsel, tal van boeren zonder land
waren geraakt – hetzij uit de steden, waar werkloze handwerkslieden tevergeefs een bestaan zochten of waar, als in
Antwerpen met zijn toen 100.000 inwoners, reeds een vrij talrijk havenproletariaat bestond. Maar een proletarische
beweging was de beeldenstorm niet. Veeleer is hij het eerste voorbeeld van een burgerlijke revolutie warbij het
proletariaat voor de bourgeoisie het 'vuile werk' mag opknappen; revolutietype dat tot in de 19de eeuw toe zou
blijven bestaan."
BRON II
H. Algra over de Beeldenstorm, in 'Dispereert niet' (1948).
"Datzelfde rapport maakt er melding van, dat op vele plaatsen mensen niet meer naar de kerk wilden, 'omdat men
er afgoderij bedrijft'. Die overtuiging heeft stellig haar invloed gehad op de beeldenstorm. Maar het was niet de
enige factor. Haat en spot speelden ook een rol; er werd vandalisme van het gepeupel openbaar. Zondag de 18de
augustus was de grote kermis te Antwerpen en al de gilden waren geheel geharnast en kostelijk uitgedost, om de
processie van O.L. Vrouwe te vergezellen. Maar velen onder de corpsen gewapende burgers droegen kalebasflesjes
en napjes aan hun hals, naar het voorbeeld der Geuzen. Iets dat de Roomsgezinden nog meer ontstichtte, waren de
losse en vrijpostige vrouwen van het gemeen, hetwelk murmureerde, blasfemeerde en de plechtigheid voor louter
afgoderij uitmaakte. Ja, men hoorde telkens roepen: 'Maeiken, de uitdraegster! dit is uw laatste feestdag, want men
zal haast met u mosselen zieden.' (…) Wie de beeldenstorm afkeurt, omdat er kunstschatten zijn vernield, bekijkt
het vraagstuk oppervlakkig. Het gaat om de vraag, of het volk het recht heeft eigenmachtig tot een dergelijke
opruiming over te gaan."
BRON III
L.J. Rogier over de Beeldenstorm, in 'Eenheid en scheiding' (1952).
"Met de dag namen spanning en onrust toe. Half augustus begon de ontlading daarvan in de bekende beeldenstorm,
die zich in de trant van een heidebrand over alle Nederlanden voortplantte, ook over de Noordelijke, waar het
calvinisme tot dusver nog maar weinig van zich had doen spreken. In de meeste steden, waar de razernij had
plaatsgegrepen, terroriseerde een vaak vrij kleine minderheid niet alleen de burgerij, maar ook de stedelijke
regering. Deze willigde, door schrik verlamd en bovendien door de landvoogdes tot voorzichtigheid gemaand,
vrijwel alle eisen der plunderaars en die achter hen stonden in. Dat in sommige streken landedelen de
beeldstormers aanspoorden, zelfs aanvoerden, en dat vrijwel overal waar de storm gewoed had, een calvinistische
gemeente geconstitueerd werd, ligt in de lijn der evolutie tot een verbond van baronnen, bedelaars en consistoriën."
1 Bovenstaande historici schrijven elk vanuit een duidelijke visie op de geschiedenis over de Beeldenstorm.
Leg nu uit wie vanuit een protestantse, wie vanuit een katholieke en wie vanuit een socialistische visie de
Beeldenstorm benadert. Leg steeds je antwoord uit.
2 Rogier (III) stelt dat er in de tijd voor de Beeldenstorm een ontwikkeling was geweest die "tot een verbond
van baronnen, bedelaars en consistoriën" had geleid. Leg uit welke groepen Rogier met respectievelijk
'baronnen’, 'bedelaars' en 'consistoriën' bedoelt. Geef daarbij ook telkens aan welke rol zij hebben
gespeeld bij de Beeldenstorm en/of de gebeurtenissen die daartoe geleid hebben.
3 Algra (II) werpt de vraag op waarom de Beeldenstorm eventueel afgekeurd zou moeten worden.
Beoordeel aan de hand van het laatste gedeelte van bron II of Algra wel oog heeft voor de redenen van
enerzijds Philips II, anderzijds de hoge edelen om de Beeldenstorm af te keuren. Leg steeds je antwoord
uit.
4 De Romeins (I) stellen de rol van de bourgeoisie centraal. Hoe zullen zij vanuit hun visie op de
geschiedenis verklaard hebben dat later Holland en Zeeland het kerngebied van de Opstand zullen
worden?
5 Ga na of de stelling verdedigd kan worden dat de stedelijke bourgeoisie niet reeds ten tijde van de
Beeldenstorm, maar pas later een voorname rol in de opstand tegen Philips II speelde. Leg je antwoord uit.
NEDERLANDSE OPSTAND Historische visies
Beeldenstorm
Verbond der Edelen
Onthoofding Egmont/Horne
Tiende Penning
Alteratie van Amsterdam
TOETS
349
BRON I
W.J.F. Nuyens in zijn 'Geschiedenis van den oorsprong en het begin der Nederlandsche Beroerten in de XVIe
eeuw' (1866) over de Beeldenstorm.
"Wanneer wij eene reeks van daden zien, die met elkander in verband staan en waarvan ieder feit een stap verder
voorwaarts is tot een bepaald doel; wanneer die daden zich geleidelijk naar zekere tijdsorde ontwikkelen; wanneer
zij allen voortvloeien uit één beginsel; wanneer zij eindelijk op verschillende plaatsen, bijna terzelfder tijd, onder
dezelfde omstandigheden plaatsgrijpen, - heeft men dan, vragen wij, geen recht om te veronderstellen dat die daden
niet het gevolg zijn van een blind toeval, dat zij niet geschied zijn zonder voorafgaand overleg, zonder bewerkers,
in den engeren zin des woords?
Welnu, eene reeks van daden der Kalvinisten toont een bepaald doel, namelijk het vrije en openbare waarnemen
van hunnen eeredienst: verbintenissen, rekwesten, openbare predikatiën, het innemen der kerken, die natuurlijk
eerst gezuiverd moesten worden van de afgodsbeelden, alle deze streven naar een en hetzelfde doel en de eene
daad volgt geleidelijk op de andere. Het beginsel, dat als een bezielende adem dit alles te voorschijn brengt, is één:
de invoering der Reformatie, met onderdrukking van den katholieken eeredienst, als een noodwendig gevolg
daarvan. Die verwijdering der gehate beelden, dat innemen der katholieke kerken kon niet anders geschieden dan
door geweld. En toch was dit alles noodig, wilde men aan het Kalvinisme het overwicht, zoo niet al dadelijk de
opperheerschappij bezorgen."
BRON II
Groen van Prinsterer in zijn 'Handboek der Geschiedenis van het Vaderland' (1846) over de Beeldenstorm en zijn
gevolgen.
"De verademing duurde niet lang. Overmoed en onverstand dreef tot den noodlottigen Beeldenstorm, waardoor het
Verbond uit één sprong, de Landvoogdes overmagt herwon, het gunstig uitzigt der Hervormden verdween en,
aldus, nadat elke poging tot weêrstand was verijdeld, de komst van Alva, ter strafoefening, voorbereid werd (...)
De Prins van Oranje vertrok; moedeloos en zonder uitzigt voor zichzelven of voor het Land. Vernederd, om op
Gods tijd te worden verhoogd; om te leeren, niet als eerzuchtig partijhoofd, maar als nederig dienaar van Gods
Voorzienigheid, niet in eigen wijsheid, maar in afwachting van hooger wenk en leiding, werkzaam te zijn. Alle de
plannen die hij gemaakt had, waren mislukt, opdat Gods plan ten uitvoer zou worden gelegd. De Hervormden
waren gedood, verjaagd, of tot ontveinzing hunner belijdenis gebracht; de Hervorming scheen met wortel en tak
uitroeibaar; doch de berekening moest falen en Alva uit Spanje komen, om het tot rust gebragte Land op nieuw in
beroering te brengen; om den binnenlandschen krijg te ontsteken waarin het Evangelie onder de geweldhebbers der
wereld zegevieren zou; om aldus, door de magteloosheid zijner woede, Hem te verheerlijken die gezegd heeft:
'Mijn raad zal bestaan en Ik zal al mijn welbehagen doen.'"
1 De negentiende-eeuwse geschiedschrijving over de Nederlandse Opstand is vaak sterk gekleurd door de
levensbeschouwing van de betreffende historicus. Als je nu weet dat Nuyens (I) tot de Rooms-Katholieke
Kerk behoorde en Groen van Prinsterer (II) tot de orthodoxe vleugel van de Nederduits-Gereformeerde
Kerk, beoordeel dan van beiden afzonderlijk of in bovenstaande fragmenten (I, II) naar voren komt dat
hun visie op de geschiedenis door hun geloofsovertuiging bepaald werd. Leg in beide gevallen je
antwoord uit.
2 Nuyens (I) gaf aan wat in zijn ogen de oorzaken van de Beeldenstorm waren. Geef nu van zijn
voorstelling van zaken een kritische beschouwing. Geef daarin eerst aan welke hij als de oorzaken van de
Beeldenstorm zag en beoordeel vervolgens in hoeverre deze voorstelling van zaken eenzijdig en/of
onvolledig is. Leg je antwoord uit.
3 Maak dezelfde kritische beschouwing met betrekking tot de visie op de oorzaken van de Beeldenstorm
van Groen van Prinsterer (II). Leg je antwoord uit.
4 Groen (II) stelde dat als gevolg van de Beeldenstorm "het Verbond uit één sprong" en "het gunstig uitzigt
der Hervormden verdween". Leg precies uit wat Groen bedoelde met 'het Verbond' en met 'het gunstig
uitzigt der Hervormden'.
5 Waarom leidde juist de Beeldenstorm tot het uiteenvallen van 'het Verbond' en tot het verdwijnen van dat
'gunstig uitzigt der Hervormden'?
6 In Groens ogen diende de komst van Alva "om het tot rust gebragte Land op nieuw in beroering te
brengen" (II). Met welke twee maatregelen bracht Alva het land inderdaad opnieuw in beroering? Geef bij
beide een uitleg waarom juist deze tot beroering leidden.
7 Ga na of Nuyens visie op het optreden van de Calvinisten (I) ondersteund wordt door het optreden van
Willem van Oranje bij de Pacificatie van Gent (1576). Leg je antwoord uit.
8 Hoe zal Nuyens (I) - vanuit zijn visie op het optreden van de Calvinisten - de gebeurtenissen die als de
Alteratie van Amsterdam (1578) bekend staan beoordeeld hebben? Leg je antwoord uit.
NEDERLANDSE OPSTAND Centralisatiepolitiek
Privileges
Inquisitie
TOETS
1897
BRON
In zijn geschiedenis van de Nederlandse Opstand, die Pieter Christiaansz. Bor tussen 1679 en 1684 publiceerde,
nam hij ook een samenvatting op van de privileges van het gewest Brabant. In de Statenvergadering kwamen
vertegenwoordigers van de geestelijkheid, de adel en de steden van Brabant bijeen. In de Staten-Generaal
kwamen vertegenwoordigers van verschillende gewesten bijeen.
"De eerste is: dat de landsvorst de geestelijke stand geen hogere plaats mag geven dan vanouds gebruikelijk en
door de vorst is vastgelegd, tenzij er door de twee andere standen, namelijk die van de adel en de steden, mee
ingestemd is.
2. Dat de vorst geen van zijn onderdanen of vreemde inwoners (...) mag vervolgen, behalve door een ordelijke en
openbare rechtszitting, waar de misdadiger zich mag verantwoorden en beschermen met de hulp van een advocaat.
3. Dat de vorst geen enkele vorm van belasting aan zijn onderdanen mag opleggen (…) zonder de toestemming
van de Statenvergadering van het land.
4. Dat de vorst in Brabant geen buitenlandse ambtenaar mag aanstellen, op een paar kleine uitzonderingen na: in
het Hof mag hij onder de rechters twee buitenlanders, die wel dezelfde taal spreken, aanstellen (…)
5. Als de vorst de Staten-Generaal bijeen roept, om geld, hulp of iets anders van haar te vorderen, zijn die van
Brabant (…) niet verplicht om buiten hun gewest te reizen en ook niet om besluiten te nemen over zaken die
Brabant niet aangaan.
6. Als de vorst de privileges met geweld of anderszins wil breken, zijn die van Brabant, na eerst ordelijk
geprotesteerd te hebben, ontslagen van hun eed van trouw en mogen zij vrij en ongebonden zoals het hun uitkomt
doen wat hen goed dunkt."
1 Karel V en Philips II waren er in hun beleid heel duidelijk op uit om hun macht te vergroten; privileges
als die van het gewest Brabant stonden hen daarbij in de weg. Leg dat van de privileges 3 en 6 uit.
2 Karel V en Philips II voerden een centralisatiepolitiek. Leg uit wat we daaronder verstaan.
3 Maak duidelijk dat privilege 5 enerzijds een aanwijzing geeft voor deze centralisatiepolitiek, maar dat
daaruit anderzijds ook blijkt dat daar in Brabant afkeer tegen bestond.
4 Leg uit waarom Karel V en Philips II in het kader van hun godsdienstpolitiek de Inquisitie invoerden.
5 In welk van de privileges van Brabant zullen Karel V en Philips II een belemmering voor het werk van de
Inquisitie gezien hebben? Leg je antwoord uit.
NEDERLANDSE OPSTAND Optreden van Alva
Beleg van Haarlem
Moord Willem van Oranje
Calvinistische visie op Opstand
Betrouwbaarheid bron
TOETS
1903
BRON I
In 1616 publiceerde de Calvinistische
predikant Johannes Ghysius een boek over
de opstand tegen het Spaanse gezag. De
volledige titel luidt als volgt. Een plakkaat is
een besluit of wet, een remonstrantie is een
bezwaarschrift. De term prins werd in de
zestiende en zeventiende eeuw algemener
gebruikt dan tegenwoordig, iedere vorst kon
er mee bedoeld worden.
"Oorspronck ende voortgang der
Nederlandtscher beroerten ende
ellendicheden. : Waerin vertoont worden, de
voornaemste tyrannijen, moorderijen, ende
andere onmenschelijcke wreetheden, die
onder het ghebiedt van Philips de II coninck
van Spaegnien, door zijne stad-houders in 't
werck ghestelt zijn, gheduyrende dese
Nederlantsche troublen ende oorlogen. Hier
zijn mede bygevoecht, de voornaemste
placcaten, brieven, ende remonstrantien van
beyde zijden: mitsgaders de afbeeldingen
der princen, die aen d'een zijde
getyranniseert hebben, ende aen d'ander
zijde tyranniger wijse omghebracht zijn."
BRON III
Op de achterkant van de titelpagina van een
bewaard gebleven exemplaar van het boek
van Ghysius (bron I) is, met de hand
geschreven, de volgende opmerking
geplaatst.
"Deezen boek is van de Ketters gemaekt uyt
haet tegen de Spangiaerden, heel partijdig
overdreven, vol dolingen en valscheden."
BRON II
Afbeelding uit het boek van Johannes Ghysius (bron I). In het
midden staat een maagd, die de Nederlandse gewesten
symboliseert. Zij houdt haar handen in gebed tot God
gevouwen; in de wolken boven haar hoofd staat in Hebreeuwse
letters 'Jehova' (God).
1 Leg uit dat Ghysius voor zijn boek (I) de volgende
gebeurtenissen als voorbeeld voor zijn stelling, zoals hij die
in de titel verwoord heeft, kon gebruiken:
a de maatregelen van Alva na de Beeldenstorm;
b de belegering en inname van Haarlem;
c de dood van Willem van Oranje.
2 Toon met twee elementen uit de prent (II) aan dat Ghysius
hierin duidelijk laat merken dat hij de Calvinistische, niet
de Rooms-Katholieke zijde koos.
3 Ghysius hanteerde in de titel van zijn boek (I) met nadruk
de term 'tirannie'. Leg uit dat deze term belangrijk was voor
de rechtvaardiging van de opstand tegen Filips II.
4 Het is de vraag of het boek van Ghysius een betrouwbare
bron is voor onze kennis van de Nederlandse Opstand.
Ontleen aan het bronnenmateriaal (I, II en III) één
argument dat wijst op betrouwbaarheid en twee argumenten
die de betrouwbaarheid in twijfel trekken.
NEDERLANDSE OPSTAND Smeekschrift lage adel
Hagepreken
Beeldenstorm
TOETS
2071
BRON I
Ongeveer tweehonderd lage edelen boden op 5
april 1566 een 'Smeekschrift' aan landvoogdes
Margaretha van Parma aan. Hieronder volgt
een aantal fragmenten uit dit geschrift. Met 'Uwe
Hoogheid' bedoelen de edelen Margaretha, met
'Zijne Majesteit' bedoelen zij Philips II.
"Men weet voldoende dat in de gehele
Christenheid steeds zeer bekend is geweest (…)
de grote trouw van de volkeren van deze
Nederlanden tegenover hun heren en (…)
vorsten, waarbij steeds de adel is vooropgegaan
als één die nooit heeft gespaard noch lijf noch
goed voor het behoud en de groei en de
grootheid hiervan (…) Wij weten hoe de
toestand in het land is. Daarom willen wij ons
liever enige moeite getroosten, dan voor Uwe
Hoogheid iets verzwijgen, dat later Zijne
Majesteit de koning zou kunnen schaden en de
orde en rust in zijn landen verstoren (…) Wij
twijfelen er niet aan, Mevrouw, dat alles wat
Zijne Majesteit bevolen heeft over de inquisitie
en strenge naleving van de plakkaten bedoeld is
om voort te zetten wat wijlen Keizer Karel reeds
met goede bedoelingen bepaald had. De ene tijd
is echter de andere niet, en iedere tijd vraagt om
eigen maatregelen. De genoemde plakkaten
hebben, hoewel ze niet eens in alle gestrengheid
werden toegepast, nu al enige jaren tot
moeilijkheden aanleiding gegeven. Wij vrezen
daarom, dat door het laatste besluit van Zijne
Majesteit, waarbij hij nadrukkelijk beveelt, dat
de inquisitie haar taak moet vervullen en de
plakkaten in alle strengheid uitgevoerd moeten
worden, de moeilijkheden zullen toenemen. Er
zou wel eens een algemene opstand kunnen
uitbreken, die tot een ineenstorting van alle
landen kan leiden. De houding van het volk is
reeds veranderd (…) Om deze redenen smeken
wij U nederig om in het belang van het land zo
snel mogelijk een bekwaam persoon naar Zijne
Majesteit af te vaardigen. Hij moet de koning
van de toestand op de hoogte brengen en uit onze
naam verzoeken maatregelen te nemen (…) De
plakkaten zijn de bron van alle moeilijkheden,
wij vragen daarom deze op te heffen; niet alleen
om de ineenstorting van deze landen te
voorkomen, maar ook omdat het redelijk is."
BRON II
Famiano Strada, een Rooms-Katholieke geestelijke en
geleerde (1572-1649), schreef omstreeks 1602 een boek
over de Nederlandse Opstand met de titel 'De Bello Belgico
decades duae, 1555-1590'. Uit een later in de Nederlanden
verschenen vertaling van dit boek komt onderstaande
gravure van de aanbieding van het Smeekschrift aan
Margaretha van Parma.
1 Stel dat iemand beweert dat de lage edelen het
Smeekschrift aan Margaretha van Parma aanboden,
omdat ze daar godsdienstige redenen voor hadden.
Klopt die bewering als je deze vergelijkt met de
inhoud van het Smeekschrift (I)? Leg je antwoord uit,
zorg ervoor dat de motieven van de lage adel in je
antwoord opgenomen zijn?
2 Licht met een zin uit het Smeekschrift (I) toe dat de
lage edelen geen verzet tegen het gezag van Philips II
en Margaretha van Parma wilden plegen.
3 Waardoor leidde de reactie van Margaretha van Parma
op het Smeekschrift onbedoeld wel tot een grotere
onrust in de Nederlanden?
4 Fabiano Strada kreeg het verwijt dat hij in zijn boek (I)
heel sterk partij koos voor de Spanjaarden. Geef een
toelichting op dit verwijt door
- eerst een argument te geven waarom Strada
partijdig zou zijn geweest en
- daarna te beredeneren of je uit de afbeelding (II)
van de aanbieding van het Smeekschrift kunt
afleiden dat dit een bewijs is voor de partijdigheid
van het boek van Strada.
NEDERLANDSE OPSTAND Doelen Filips II
Macht Filips II
Rol van de Paus
Hoge adel
TOETS
2224
BRON
De kunstenaar Hieronymus Wierix maakte in 1580 deze prent, waarin Christus aan de knielende Filips II de
symbolen van zijn macht geeft. Naast Filips II is de toenmalige paus, Gregorius XIII afgebeeld.
1 Noem de twee belangrijkste doelen die Filips II tijdens zijn heerschappij over de Nederlanden wilde
bereiken en beredeneer vervolgens dat er een verband tussen deze twee doelen is.
2 De prent van Wierix wil duidelijk maken hoeveel macht Filips II had. Leg dat uit door eerst aan te
geven wat de bron vormde van de macht van Filips II en door vervolgens te beredeneren hoeveel macht
Filips II volgens Wierix had.
3 Op de prent zit de paus naast Filips II geknield. Bedenk een verklaring wat Wierix hiermee duidelijk
heeft willen maken.
4 Beredeneer hoe de hoge edelen in de Raad van State op de door Wierix getekende voorstelling van de
macht van Filips II gereageerd zullen hebben.
NEDERLANDSE OPSTAND Beleg van Leiden
Motieven Opstand
Tirannie: Alva of Filips II
Twaalfjarig Bestand
TOETS
2238
BRON I
Enkele maanden na het begin van het beleg van Leiden in 1574 deden de Spanjaarden een voorstel aan de stad
om zich over te geven. De burgers van Leiden gaven de Spanjaarden het volgende antwoord.
"In onze stad bevinden zich nog zowel honden als koeien en paarden. En als we tenslotte ook deze nog zullen
eten, rest ons altijd nog een arm om te eten en bewaren we de rechterarm om de tiran en wat er nog van over is,
namelijk uw gehate raadgevers, van de muren te slaan: maar als uiteindelijk toch nog mocht blijken dat we niet
sterk genoeg zijn (…) dan nog zullen we nooit de verdediging van de vrijheid van ons land opgeven, maar er
eerder de voorkeur aan geven, als we volledig uitgeput zijn onze stad in brand te steken, want dat is hoe dan ook
altijd nog beter dan tot uw slaven te worden."
1 De motieven om in opstand te komen tegen het bewind van Filips II zijn wel eens omschreven als dat
het ging 'om de vrijheid' en 'om de religie'. Leg uit dat je in deze twee motieven het verzet kunt lezen
tegen de twee doelstellingen van de politiek van Filips II in de Nederlanden.
2 Onderzoek of je in het gedrag van de inwoners van Leiden tijdens en na het beleg in 1574, zoals dat
blijkt uit de bronnen I en II, ook deze motieven ('om de vrijheid' en 'om de religie') kunt herkennen. Leg
steeds je antwoord uit.
3 De inwoners van Leiden stelden in hun afwijzing van het verzoek om zich over te geven (I) dat zij "de
tiran (…) van de muren" wilden slaan. Leg uit waarom zij daarmee waarschijnlijk niet Filips II, maar
Alva bedoelden.
4 Kies een gebeurtenis uit de periode dat Alva landvoogd was (1567-1574), waarmee hij volgens de
inwoners van Leiden zeker had laten zien zich als een 'tiran' te gedragen. Leg je antwoord uit.
5 De prent van Willem de Haen verscheen in de periode 1612-1614. In die tijd gold er een wapenstilstand
tussen de inmiddels opgerichte Republiek en Spanje. Tijdens dat Twaalfjarig Bestand was er in de
Republiek een heftig debat over de vraag of gestreefd moest worden naar een definitieve vrede met het
katholieke Spanje of dat de strijd vanaf 1621 moest worden voortgezet. Beredeneer welke boodschap
Willem de Haen met zijn prent in dit debat wilde afgeven.
BRON II
In de jaren 1612-1614
vervaardigde de prent-
maker Willem de Haen
deze prent over een
gebeurtenis vlak na het
ontzet van Leiden op 3
oktober 1574.
NEDERLANDSE OPSTAND Spaanse Furie
Pacificatie van Gent
Spaanse troepen
Optreden Calvinisten
TOETS
2072
BRON I
Hieronder staat (in een vrije vertaling)
een bepaling uit de Pacificatie van Gent
uit 1576. Wie in die tijd als 'verstoorder
van de algemene rust' veroordeeld werd,
kreeg een zware straf (vaak de
doodstraf, in het openbaar voltrokken).
"Dat voortaan de inwoners en
onderdanen van de ene én van de andere
kant, uit welk Nederlandse gewest hij
ook komt of tot welke rang of stand hij
ook behoort, overal mogen gaan en
staan, wonen en een bedrijf hebben, als
koopman of op een andere wijze, in alle
vrijheid en veiligheid; wel te verstaan dat
het niet toegestaan zal zijn dat mensen
uit Holland en Zeeland, of anderen uit
welk gewest en van welke rang of stand
ook, om buiten Holland en Zeeland iets
te ondernemen tegen de algemene rust en
vrede, in het bijzonder tegen de
Katholieke Roomse godsdienst en de
uitoefening daarvan; evenmin om
iemand op dit gebied aan te klagen,
lastig te vallen met woorden of met
daden en ook niet om iemand te schande
te maken, op straffe van veroordeeld te
worden als verstoorders van de algemene
rust, als voorbeeld voor anderen."
BRON II
In 1578 werd in Brugge in het gewest Vlaanderen een aantal
monniken in het openbaar op de brandstapel terechtgesteld; zij
waren beschuldigd van het onderhouden van homoseksuele
contacten. De kunstenaar Frans Hogenberg maakte er in diezelfde
tijd deze gravure van. Tussen 1578 en 1584 hadden Calvinisten de
macht in de stad.
1 Leg uit dat de Spaanse Furie de aanleiding vormde voor de Pacificatie van Gent.
2 Wat was, met het oog op de Spaanse Furie, het belangrijkste punt uit de Pacificatie van Gent, waarover
alle gewesten het eens waren? Leg je antwoord uit.
3 De Pacificatie van Gent bepaalde onder meer dat de inwoners van de Nederlanden vrij mochten reizen en
handelen in alle Nederlandse gewesten. Welk wantrouwen blijkt uit bron I met betrekking tot
rondreizende inwoners uit Holland en Zeeland, de twee Calvinistische gewesten? Leg je antwoord uit.
4 De gravure van Frans Hogenberg (II) laat de terechtstelling zien van een aantal monniken op last van het
stadsbestuur van Brugge. Je zou kunnen stellen dat de beschuldiging van homoseksualiteit bedacht was
om niet in strijd te komen met de bepaling (I) uit de Pacificatie van Gent. Licht dit toe door
- eerst aan te geven welke verplichting de Pacificatie van Gent (I) het Calvinistische stadsbestuur
van Brugge oplegde met betrekking tot de in de stad aanwezige monniken;
- vervolgens te beredeneren hoe er in die tijd gedacht werd over homoseksualiteit en
- ten slotte uit te leggen waarom het stadsbestuur van Brugge met de beschuldiging van
homoseksualiteit niet in strijd met de Pacificatie van Gent (I) handelde.
NEDERLANDSE OPSTAND Beleid Alva
Tiende penning
Inname Den Briel
TOETS
454
BRON I
Fragment uit een brief van Philips II aan Alva, 1568.
"Het is meer dan noodzakelijk te zorgen voor vastgestelde en permanente inkomsten uit elk van de provincies ten
behoeve van hun eigen onderhoud en verdediging, aangezien het duidelijk is dat het geld hiervoor niet vanuit
Spanje kan – noch zal – blijven komen."
BRON II
Fragment uit een brief van Philips' eerste minister, kardinaal Espinosa, aan Alva, maart 1569.
"Het bedrag dat de schatkamer van Castilië ten behoeve van de Nederlanden moet verschaffen, baart ons nog
steeds grote zorgen. En als u geen maatregelen neemt, wardoor deze uitgaven tot staan worden gebracht, ben ik
bang dat het onmogelijk zal zijn hiermee nog langer door te gaan."
BRON III
Overzicht van de inkomsten van de Brusselse regering, 1566-1576.
BRON IV
Negentiende-eeuwse prent op Alva en de inname van Den Briel, 1872.
1 Alva kreeg zowel in 1568 (I) als in 1569 (II) bevel maatregelen te nemen om de Brusselse regering van
inkomsten te voorzien. Leg uit waarom Alva ook in 1568 (dus na ontvangst van de brief van Philips (I)
) nog veel financiële steun uit Spanje nodig had.
2 Noem één omstandigheid die het Philips II moeilijk maakte het Brusselse bewind met Spaanse
middelen te financieren.
3 Volgens de brief van Philips II (I) moest Alva zorgen voor "vastgestelde en permanente inkomsten".
Hoe heeft Alva dit bevel in zijn belastingplannen uitgewerkt?
4 Leg uit dat er in de Nederlanden zowel politieke als economische bezwaren tegen de belastingplannen
van Alva bestonden.
5 Schrijf een toelichting bij bron III door de veranderingen in de herkomst van de Brusselse inkomsten te
verklaren. Beperk je tot het tijdvak 1568-1574.
6 Leg uit welk verband de maker van prent IV zag tussen Alva’s belastingplannen en de inname van Den
Briel op 1 april 1572 ('op 1 april verloor Alva zijn bril').
NEDERLANDSE OPSTAND Spaanse Furie
Pacificatie van Gent
Betrouwbaarheid bron
TOETS
1910
BRON I
Kort na de Spaanse Furie in Antwerpen (4-6 november 1576) verscheen een anoniem pamflet over deze
gebeurtenis met de onderstaande titel.
"Warachtige beschrijuinghe van het innemen van Antwerpen, ende vande onmenschelijcke ende gants
grouwelicke moort, brandt, plonderinge, onghehoorde vrouwen cracht ende maechden schenderye, by den
Spaniaerden ende haren aenhanck den 4. Nouemb. Anno 1576. ende eenige dagen daer na, aldaer bedreuen,
ghestelt door een die daer selfs teghenwoordich gheweest is."
BRON II
Anoniem schilderij van de Spaanse Furie in Antwerpen in 1576. Het is niet precies bekend in welk jaar dit
schilderij gemaakt is, maar waarschijnlijk niet later dan in 1585.
BRON III
In 1577 vervaardigde allegorie (symbolische voorstelling) van de Pacificatie van Gent. De prent werd anoniem
verspreid, maar is getekend door Adriaen Van de Venne. In de prent staan, nauwelijks leesbaar, vier cijfers die
het volgende betekenen: 1 De tuin der 17 provincies; 2 de maagden en het onderscheid van hun landen (door
middel van borden met het wapen van een gewest); 3 de Nederlandse leeuw, hen beschermende; 4 woedende
Spaanse en buitenlandse soldaten, die proberen de tuin te breken.
1 Leg uit wat de aanleiding voor de Spaanse Furie in Antwerpen (1576) was.
2 Maak eerst met twee argumenten aannemelijk dat het pamflet (I) een betrouwbare bron voor onze kennis
van de Spaanse Furie is en beredeneer vervolgens of de maker van het schilderij (II) de beschrijving in
het pamflet gebruikt kan hebben.
3 Welk direct verband is er tussen de Spaanse Furie en de Pacificatie van Gent?
4 Beredeneer dat de allegorie (III) als een verdediging van de Pacificatie van Gent beschouwd kan
worden. Gebruik twee elementen uit de bron om je antwoord te ondersteunen.
NEDERLANDSE OPSTAND Onderhandelingen Oranje-Requesens
Dood Requesens
Spaanse Furie
TOETS
2078
BRON I
In 1575 verscheen onder de titel 'Cort ende warachtich verhael van het gene dat op de handelinge van den vrede
(…) tot Breda gheschiet is' een pamflet over de onderhandelingen tussen Requesens en Willem van Oranje. In het
pamflet is de volgende verklaring van Willem van Oranje en de Statenvergaderingen van Holland en Zeeland
opgenomen. De Statenvergaderingen, waarin vooral afgevaardigden van de steden zaten, vormden het hoogste
orgaan van een gewest. Met 'huidige godsdienst' wordt het Calvinisme bedoeld.
"Zijne prinselijke Hoogheid en de Staten worden beschouwd als opstandelingen en openlijke vijanden van Zijne
Majesteit. Het moet evenwel duidelijk zijn dat zij Zijne Majesteit niet beledigd hebben en hem ook niet van zijn
gezag beroofd hebben. Integendeel, het was in het voordeel van Zijne Majesteit dat zij de gewesten en steden,
hun levens en hun bezittingen, hun huizen, vrouwen en kinderen verdedigden tegen de tirannie van Alva en diens
aanhangers, wat onvermijdelijk ging leiden naar de eeuwige verwoesting van de gewesten; en het was om de
koning te helpen dat zij alle mogelijke middelen gebruikten en zichzelf tot het uiterste inspanden om hun
tegenstanders uit hun land te verjagen. Zijne prinselijke Hoogheid en de Staten hebben altijd openlijk verklaard
dat het in geen geval hun bedoeling was om tegen Zijne Majesteit de wapens op te nemen of om hem te verlaten
of om van hem vervreemd of gescheiden te raken, maar om verenigd met andere landen onder Zijne Majesteit te
blijven (…) Zij zijn in het bijzonder bedroefd door een aantal door de andere partij gestelde voorwaarden, die
bepalen dat de Rooms-Katholieke godsdienst nageleefd moet worden, dat mensen volgens de Rooms-Katholieke
regels behoren te leven of uit hun land moeten vertrekken. Deze suggereren dat de huidige godsdienst een ketterij
is en dat haar aanhangers ketters zijn. In werkelijkheid evenwel wordt geen andere godsdienst nageleefd dan de
algemene (…) godsdienst, die overeenstemt met het Heilig Evangelie en de leer van God, waarin iedereen troost
en zekerheid vindt (…)
Met alle respect en openhartigheid achten Zijne prinselijke Hoogheid en de genoemde Staten (…) het op geen
enkele manier raadzaam om onder deze voorwaarden en beperkingen genoemde voorstellen te aanvaarden. Zij
kunnen het gruwelijke lot niet vergeten dat de graven van Egmont en Horne (…) trof en zij zijn onder de indruk
van de talrijke berichten over (…) gebroken afspraken en beloftes."
BRON II
Frans Hogenberg (1535-
1590) was een cartograaf
en tekenaar, die werkte
voor verschillende
uitgeverijen in de
Nederlanden. In 1576
maakte hij deze ets.
1 Noteer in beslist eigen woorden met welke redenering Willem van Oranje en de Hollandse en Zeeuwse
Staten in hun verklaring (I) hun trouw aan Philips II probeerden te combineren met hun gewapende
opstand.
2 Ontleen aan bron I waarom Willem van Oranje en de Hollandse en Zeeuwse Staten de voorstellen van
Requesens, ondanks hun beleden trouw aan Philips II, afwezen.
3 Leg uit welke gebeurtenis directe aanleiding vormde voor de 'Spaensche Furie tot Antwerpen' (II)
4 Hoe zal Willem van Oranje de ets van Frans Hogenberg (II) geïnterpreteerd hebben, in het licht van
verklaring (I) die een aantal maanden eerder mede namens hem was opgesteld? Combineer voor je
antwoord een zin uit bron I met een beschrijving van bron II.
NEDERLANDSE OPSTAND Pacificatie van Gent
Don Juan
Unies van Atrecht/Utrecht
Plakkaat van Verlatinghe
Motieven verzet tegen Filips II
TOETS
356
BRON I
De historicus Groenveld trekt over de periode 1575-1581 de volgende conclusie.
"Met steeds nieuwe ijver hadden de gematigde aanzienlijken, burgers zowel als edelen, in de afgelopen tijd
geprobeerd vrede in de Nederlanden te brengen door de opvattingen of belangen van radicale groepen met elkaar te
verzoenen. Deze middengroep van gematigden had de Staten-Generaal in deze jaren een zig-zag-koers doen varen:
van een toenadering tot Holland en Zeeland bij de Pacificatie, via overeenkomsten met Don Juan, terug naar
Holland en Zeeland na de inname van Namen. Daarmee waren de algemene Staten uiteindelijk verzeild geraakt aan
de kant van de opstand, eerst tegen Don Juan, later tegen Filips II zelf. Maar door deze handelwijze waren de
tegenstellingen niet minder geworden, eerder groter, zoals bleek uit de sluiting van de Unies van Atrecht en
Utrecht (…) Nu moesten de middenfiguren hun pogingen staken en een keus maken voor een van beide kampen.
Hoe moeilijk die keus was, blijkt uit de verschillende opstellingen van gematigde en verwant denkende edelen als
Oranje en Rennenberg: terwijl de prins verder ging met de Staten-Generaal, toch nog strevend naar bundeling van
alle Nederlandse gewesten, keerde Rennenberg terug naar Filips II, zijn natuurlijke vorst (…) Maar ondanks hun
keuze aanvaardden vele gematigden de nieuwe situatie niet ten volle: zij bleven hopen op terugkeer naar de
toestand die bij de Pacificatie was ingetreden. Voorlopig was hun invloedechter beperkt: ten hoogste zouden zij
aan een van beide kanten remmend kunnen optreden. De gematigde middengroep was daarmee aan zijn eind
gekomen. Nu was het weer de beurt van de radicalen en van het geweld der wapenen."
BRON II
Een geuzenlied.
"Den Coninck is u schuldich
Na sijnen eedt tis claer,
Tslants vryheyt menichvuldich,
Te beschermen eenpaer,
So hy dat niet wil houwen,
Maar ghebruyckt cracht en ghewelt
Van uwen eedt vol trouwen
Heeft hy u vry ghestelt."
1 Groenveld (I) stelt dat de gematigden in de Pacificatie van Gent streefden naar verzoening door
"toenadering tot Holland en Zeeland" te zoeken. Toon van twee punten uit de Pacificatie aan dat hier
inderdaad sprake is geweest van concessies van de Staten-Generaal jegens Holland en Zeeland.
2 De Staten-Generaal kwamen na de Pacificatie van Gent tot "overeenkomsten met Don Juan" (I). Welke
overeenkomst wordt hier in de eerste plaats bedoeld?
3 Waarom zou je met betrekking tot deze overeenkomst tussen de Staten-Generaal en Don Juan inderdaad
kunnen spreken van een verwijdering tussen de Staten-Generaal en Holland en Zeeland?
4 Leg uit waarom de inname van Namen door Don Juan de Staten-Generaal weer aan de kant van Holland
en Zeeland bracht.
5 Waarom kun je in 1577 alleen nog maar spreken van een opstand tegen Don Juan (en dus nog niet van
een opstand tegen Philips II)?
6 De sluiting van de Unies van Atrecht en Utrecht is volgens Groenveld (I) een blijk van de steeds groter
wordende tegenstellingen. Toon aan dat de vorming van beide Unies niet alleen een politieke, maar ook
een religieuze en een economische tegenstelling tot uitdrukking bracht. Drie antwoorden dus.
7 Toon aan de hand van een tweetal bepalingen aan dat de Unie van Utrecht een antwoord was op de Unie
van Atrecht met de bedoeling de bepalingen van de Pacificatie van Gent veilig te stellen.
8 Welke betekenis heeft het verdrag van de Unie van Utrecht gekregen vanuit het perspectief van de
verdere geschiedenis van de Nederlanden?
9 Leg uit dat uit de Ban en het Plakkaat van Verlatinghe blijkt dat het in de jaren 1580-1581 inderdaad
"weer de beurt van de radicalen" (I) was.
10 Het geuzenlied (II) laat in zekere zin de ondergrond van het verzet tegen Philips II zien. Welke
rechtvaardiging noemt dit geuzenlied voor het verzet tegen Philips II? Verwijs in je antwoord naar de
tekst.
11 Waarom zullen radicale calvinisten toch wel enige moeite met de formulering van het verzetsrecht tegen
de koning in het geuzenlied (II) gehad hebben?
NEDERLANDSE OPSTAND Pacificatie van Gent
Willem van Oranje
Filips II
TOETS
344
BRON I
De historicus K.W. Swart over Willem van Oranje (1979).
"In deze tijd stond Oranje bovendien op zeer vriendschappelijke voet met Granvelle, Filips II’s invloedrijke
minister die altijd volkomen de belangen van de Habsburgers was toegedaan. Hij accepteerde menige gunst van
deze zeer bekwame staatsman, die allicht veel tot de ontwikkeling van Oranjes scherp, 'machiavellistisch' politiek
inzicht heeft bijgedragen."
BRON II
De historicus J.J. Woltjer over Oranje en de Pacificatie van Gent (1979).
"De Pacificatie van Gent was voor Oranje een grote overwinning, maar van het begin af heeft hij toch getwijfeld of
deze-vrede-ondanks-godsdienstige-verschillen wel zou kunnen standhouden. Sommige katholieken vonden
concessies aan de protestanten in alle opzichten verwerpelijk, vele anderen hoopten wel dat het experiment zou
slagen, maar vreesden dat het niet zou lukken, en in dat geval zouden ze weer de zijde van de koning kiezen, en
niet die van de protestanten. Oranje heeft nooit geloofd dat Philips II en Don Juan de Pacificatie zouden willen
accepteren en hij twijfelde of de katholieke leiders in Henegouwen en Artois, in Vlaanderen en Brabant Don Juan
krachtig genoeg onder druk zouden willen zetten om hem te dwingen tot aanvaarding."
1 Geef twee argumenten voor de stelling dat de Pacificatie van Gent voor Oranje inderdaad "een grote
overwinning" was.
2 Leg uit waarom Philips II zowel formeel-juridisch als inhoudelijk de Pacificatie van Gent niet kon
aanvaarden. Twee antwoorden dus.
3 Woltjer (II) suggereert dat de mislukking van de Pacificatie van Gent geheel op rekening van Philips II,
Don Juan en de katholieke leiders in de zuidelijke gewesten geschreven moet worden. Leg uit dat dit beeld
wel enige nuancering verdient; gebruik twee gebeurtenissen of omstandigheden om je antwoord te
ondersteunen.
4 Swart (I) noemt het politiek inzicht van Oranje 'machiavellistisch'. Ga aan de hand van de betekenis van
dit begrip na of je bij Oranje inderdaad van een 'machiavellistische' politiek kunt spreken bij de pogingen
het vertrek van Granvelle te bewerkstelligen. Leg je antwoord uit.
5 Beoordeel of Oranje bij de sluiting van de Pacificatie van Gent blijk gaf van een "scherp, 'machiavellis-
tisch' politiek inzicht" (I). Leg je antwoord uit.
NEDERLANDSE OPSTAND Satisfactie van Amsterdam
Alteratie van Amsterdam
Pacificatie van Gent
Godsdienstpolitiek
Macht Filips II
TOETS
2319
BRON
Op 8 februari 1578 sloot de stad Amsterdam zich aan bij Willem van Oranje en de andere steden van de
gewesten Holland en Zeeland. Deze gebeurtenis heet de 'Satisfactie van Amsterdam'. Hieronder staat de eerste
bepaling uit de overeenkomst die beide partijen sloten.
"Ten eerste, dat in Amsterdam (…) geen andere religie zal mogen worden gepreekt, geleerd noch uitgeoefend
dan de oude katholieke roomse religie, en dat niemand van welke positie, kwaliteit of conditie hij ook is, iets zal
mogen doen of ondernemen tegen de algemene rust en vrede, in het bijzonder tegen de katholieke roomse religie
en de uitoefening daarvan, noch iemand in verband daarmee mag beschuldigen of lastigvallen met woorden of
met daden, noch iemand met soortgelijke daden mag belasteren. Onder dreiging van gestraft te worden als
verstoorders van de algemene rust en vrede, met dien verstande dat de plakkaten met betrekking tot de religie
(…) en de uitvoering daarvan zullen ophouden en opgeschort blijven en dat het aan iedereen (…) toegestaan zal
zijn om in alle vrijheid en zekerheid binnen de voornoemde stad met elkaar te spreken, om te gaan en te wonen,
zonder tot het naleven van welke ceremonie van de voornoemde katholieke roomse religie dan ook gedwongen te
worden (…) En dat niemand enig letsel of hinder zal overkomen als hij gaat naar of terugkeert van (…) de
prediking van de gereformeerde religie (…), die buiten de stad Amsterdam (…) zal geschieden (…)"
1 Leg uit dat bovenstaande bepaling met betrekking tot de Satisfactie van Amsterdam enerzijds in
overeenstemming was met de Pacificatie van Gent, anderzijds wel godsdienstvrede, maar geen
godsdienstvrijheid in Amsterdam bracht.
2 Al op 26 mei 1578 werd het katholieke stadsbestuur van Amsterdam afgezet; deze gebeurtenis heet de
'Alteratie van Amsterdam'. Leg uit
- dat de 'Satisfactie van Amsterdam' als bedoeld gevolg had dat de machtspositie van Filips II in
de Nederlanden zwakker en
- dat de 'Alteratie van Amsterdam' als onbedoeld gevolg had dat de machtspositie van Filips II in
de Nederlanden sterker werd.
NEDERLANDSE OPSTAND Plakkaat van Verlatinghe
Calvinisme
Centralisatiepolitiek
Tirannie/Alva
TOETS
2309
BRON
In 1581 besloten de Staten-Generaal van de Unie van Utrecht tot de afzetting van Filips II. Hieronder volgt een
fragment uit het 'Plakkaat van Verlatinge', waarin dit besluit onder woorden werd gebracht.
"Het is voor iedereen duidelijk, dat een vorst door God gesteld is aan het hoofd van zijn onderdanen om hen
onder zijn hoede te nemen tegen alle onrecht, leed en geweld, zoals een herder waakt over zijn schapen, en dat
de onderdanen niet door God zijn geschapen ten bate van de vorst, om hem in alles wat hij beveelt (…)
onderdanig te zijn en als slaven te dienen. Immers de vorst is er ten bate van de onderdanen, zonder wie hij geen
vorst zou zijn; hij is er om hen rechtvaardig en billijk te regeren, te verdedigen en lief te hebben als een vader
zijn kinderen en een herder zijn schapen; hij zal hen met inzet van zijn lijf en leven verdedigen. Wanneer hij dit
niet doet, maar in plaats van zijn onderdanen te beschermen hen juist wil onderdrukken, hen leed wil bezorgen,
hen oude vrijheden, privileges en gebruiken wil ontnemen, hen wil overheersen en als slaven gebruiken, moet hij
niet beschouwd worden als een vorst, maar als een tiran. De onderdanen hebben dan het recht in overleg met de
Staten, hem niet langer als vorst te erkennen maar een ander in zijn plaats te kiezen om hen te beschermen."
1 De betekenis van historische documenten wordt vaak duidelijker als je deze in hun historische context
plaatst. Leg dat uit met betrekking tot het Plakkaat van Verlatinghe door
- eerst aan te tonen dat de in het plakkaat verwoorde visie op de rol en de taak van de vorst
verklaard moet worden vanuit het feit dat de opstellers het protestantse geloof aanhingen en
- daarna te beredeneren dat uit het plakkaat verzet tegen de centralisatiepolitiek van Filips II
blijkt.
2 In het Wilhelmus, waarvan de tekst tussen 1568 en 1572 ontstaan moet zijn, laat de tekstdichter Willem
van Oranje ook al (in het zesde couplet) zeggen dat hij een einde wil maken aan de tirannie. Dat kan
niet op Filips II slaan, want in datzelfde lied beweert Willem van Oranje dat hij de koning van Spanje
(Filips II) altijd trouw is gebleven. Beredeneer aan de hand van twee gebeurtenissen uit de periode
1568-1572 wie die 'tiran' dan wel was.
NEDERLANDSE OPSTAND Unie van Utrecht
Pacificatie van Gent
Unie van Atrecht
Particularisme gewesten
Brabant t.o. Holland 1584
TOETS
2239
BRON I
In 1579 sloten de noordelijke gewesten de Unie van Utrecht. De aanhef van dit verdrag luidt als volgt. Don Juan
was na de dood van Requesens als landvoogd eind 1576 naar de Nederlanden gekomen, waar hij geconfronteerd
werd met de onder leiding van Willem van Oranje gesloten Pacificatie van Gent. Na zijn dood in 1578 werd hij
als landvoogd opgevolgd door de hertog van Parma.
"Het is duidelijk dat sinds het sluiten van de Pacificatie van Gent, volgens welke bijna alle provincies van deze
Nederlanden zich verbonden hebben elkaar met lijf en goed bij te staan om de Spanjaarden en andere vreemde
naties en hun aanhang uit deze landen te verdrijven, deze Spanjaarden met Don Juan van Oostenrijk en andere
hunner leiders en kapiteins, alle middelen gezocht hebben en nog dagelijks zoeken, om deze provincies geheel of
ten dele te onderwerpen aan hun tirannieke regering en slavernij. Door wapengeweld zowel als list trachten zij
hen van elkaar te scheiden, en de bij de Pacificatie gemaakte Unie te vernietigen en omver te werpen, ten einde
deze landen en provincies uiteindelijk tot ondergang en vernietiging te brengen. Inderdaad is het bekend dat zij,
volhardend in voornoemd voornemen, nog onlangs enige steden en kwartieren met brieven getracht hebben over
te halen en andere, met name in Gelre, aangevallen en verrast hebben.
Zo hebben het hertogdom Gelre en het graafschap Zutphen, en de graafschappen en landen van Holland, Zeeland,
Utrecht en de Friese Ommelanden tussen Eems en Lauwers het raadzaam gevonden zich nauwer en meer in het
bijzonder met elkaar te verbinden, niet met de bedoeling zich af te scheiden van de bij de Pacificatie van Gent
gesloten algemene Unie, maar juist om deze te versterken en zich te beschermen tegen alle moeilijkheden waarin
zij zouden kunnen geraken, ten gevolge van de listen, aanslagen of het geweld van hun vijanden, om te weten
hoe zij zich in dergelijke gevallen zullen hebben te gedragen en zich tegen het geweld van hun vijanden kunnen
beschermen, en om verdere scheiding van de provincies en haar afzonderlijke delen te voorkomen, waarbij
overigens de algemene Unie en Pacificatie van Gent van kracht blijven."
BRON II
In september 1584 stuurden de Staten van het gewest Brabant onderstaande brief aan de Staten van Holland.
"Iedereen kent die voortreffelijke middelen die God ons schonk om onze vrijheid te verdedigen, om ons allemaal
tegen een aanval van onze vijanden te beschermen, om onze religieuze geschillen op een eerbare wijze tot
oplossing te brengen. Hoeveel bewonderenswaardige eden, verbonden en unies hebben wij tot stand gebracht en
bezworen! Als zij geen vruchten hebben afgeworpen komt dat vanzelfsprekend doordat elke provincie, die zijn
eigen belangen voor laat gaan, nauwelijks bezorgd was over het lot van haar buren en bondgenoten, en daarbij
dacht dat het wel voldoende zou zijn prachtige beloftes op papier te doen zonder deze ook maar na te komen (…)
Op deze wijze is de mooie en machtige provincie Vlaanderen verloren gegaan."
1 Volgens de aanhef van de Unie van Utrecht (I) vormde de Pacificatie van Gent een soort militair
bondgenootschap tussen de Nederlandse gewesten. Waarom kun je de Pacificatie van Gent inderdaad als
zodanig beschouwen? Ondersteun je antwoord met een passende zin (of een gedeelte daarvan) uit bron I.
2 Je kunt de Unie van Utrecht beschouwen als een reactie op de Unie van Atrecht. Leg uit dat deze
interpretatie ondersteund wordt door de aanhef van de Unie van Utrecht (I). Laat in je antwoord goed
uitkomen waar in bron I naar de Unie van Atrecht verwezen wordt.
3 De brief van de Staten van Brabant (II) aan de Staten van Holland getuigt van ernstige teleurstelling in
de bereidheid van de gewesten tot samenwerking tegen de Spanjaarden. Geef een toelichting op deze
stelling door
- eerst – met een verwijzing naar bron II - aan te geven hoe de militaire situatie in de
Nederlanden zich tussen 1579 en 1584 heeft ontwikkeld;
- vervolgens uit te leggen dat de Staten van Brabant zich in hun beklag over het gedrag van met
name het gewest Holland (II) zich beriepen op onder andere de Unie van Utrecht (I) en
- ten slotte te beredeneren – met behulp van een verwijzing naar bron II - dat je het gedrag van
een gewest als Holland ten opzichte van Brabant en Vlaanderen ook kunt verklaren vanuit de
motieven die destijds tot de opstand tegen het Spaanse gezag hadden geleid.
NEDERLANDSE OPSTAND Willem van Oranje
Apologie
Verzetsleer Calvijn
Pacificatie van Gent
Unie van Utrecht
TOETS
351
BRON
Fragment uit de 'Apologie' van Willem van Oranje, 1581.
"Sy voeghen hier tusschen mede in, dat wy hebben beghonnen in te brengen liberteit van de conscientie (...)
Maer een dingh willen wy gheern bekennen, dat het blincken ende glinsteren van de vyeren, in de welcke so veel
arme Christenen sijn ghepijnight ende gequelt worden, onsen ooghen noyt so aenghename en is gheweest, als het
den Hertoghe van Alve ende de Spaegniaerts wel verblijt heeft: ende dat wy altijdt gheraden hebben, dat de
vervolghinghen in Nederlandt souden ophouden. Wy willen oock noch meer bekennen, ten eynde dat onse vyanden
konnen mercken, dat se met sulck een teghenpartije hebben te doen, die recht uut spreeckt, sonder bedrogh ende iet
te willen binnen houden: naemelick, Dat de Coningh (...) ons uutdruckelick belaste en beval, veel luyden van
eeren, daer men vermoeden op hadde dat se van de Religie waren, te doen sterven: ende dat wy 't niet en hebben
willen doen, maer daer en teghen hebben die luyden selve laten waerschouwen: wel wetende dat wy sulcks met
goeder conscientie niet en vermochten te doen, ende dat men veel meer Gode behoort gehoorsaem te wesen dan
den menschen."
conscientie: geweten
vyeren: vuren
luyden van eeren: eerzame personen
van de Religie: Calvinist
1 Oranje heeft zich in zijn 'Apologie' uitgebreid verweerd tegen de beschuldigingen, die Philips II in de
tegen hem uitgesproken 'Ban' had geuit. Tegen welke beschuldiging verweerde Oranje zich in
bovenstaand fragment? Vermeld daarbij ook de argumentatie van Oranje.
2 Oranje liet, ook in bovenstaand fragment, zijn houding op godsdienstig gebied steeds duidelijk blijken.
Leg nu uit dat je deze houding eerder in de Pacificatie van Gent dan in de Unie van Utrecht weerspiegeld
ziet. Begin je antwoord met een beschrijving van Oranje's godsdienstige opstelling en verwijs daarbij naar
de bron.
3 De Nederlandse Opstand is vaak gerechtvaardigd met een verwijzing naar de verzetsleer van Calvijn. In
welke zinsnede in bovenstaand fragment liet Oranje blijken door Calvijns ideeën op dit gebied
geïnspireerd te zijn?
4 Leg in dit verband uit waarom de afzwering van Philips II pas in 1581 en bijvoorbeeld niet reeds met de
komst van Alva in 1567 plaatshad.
NEDERLANDSE OPSTAND Willem van Oranje
Apologie
Opstand revolutie?
TOETS
350
BRON
Fragment uit de 'Apologie' van Willem van Oranje.
"Ons wert oock verweten, als dat wy souden een vremdelingh ende uutheemsche ofte een uutlander sijn (...) Maer
wat heeten se doch eenen vremdelingh? namelick den ghenen, die buyten 's landts is gheboren. So volght dan, dat hy
even so wel een vremdelingh is als wy: want hy is in Spaegnien gheboren, in een landt dat met dese landen een
naturelicke vyantschap heeft: ende wy sijn gheboren in Duytschlandt, met d' welcke dese landen natuerelicke
vrientschap ende eenicheit onderhouden. Men sal ons hierop antwoorden, dat hy Coningh is: ende wy segghen ter
contrarien, dat sodanighen naeme van Coningh ons hier onbekent is. Hy magh het wesen in Castilien, in Arragon, tot
Napels, in Indien ende alomme daer hy na synen wille ende begheerte heeft te ghebieden (...) Nochtans so vele isser af,
dat wy in dese landen niet hooghers dan eenen Hertoghe ende eenen Grave en kennen, wiens macht met seker paelen is
afgescheyden, achtervolghende onse privilegien die hy tot syner blijden incomste ghesworen heeft."
1 In zijn 'Apologie' verweerde Oranje zich tegen de beschuldigingen, waarop Philips II zijn ban tegen hem
gebaseerd had. Tegen welke beschuldiging verweerde Oranje zich in bovenstaand fragment? Geef daarbij ook
aan met welk argument Oranje zich verweerde.
2 Noem de namen van twee personen die in de periode 1559 - 1581 een rol in de Nederlanden zelf hebben
gespeeld, waarmee Oranje bovenstaande beschuldiging had kunnen terugkaatsen. Leg in beide gevallen je
antwoord uit.
3 Welk belangrijk motief voor de Nederlandse Opstand kun je in bovenstaand fragment van de 'Apologie'
herkennen? Verwijs in je antwoord naar de tekst van de bron.
4 Ga na of de bewoordingen waarin dit motief door Oranje is gesteld een ondersteuning of een weerlegging
vormen van de stelling dat de Nederlandse Opstand eigenlijk een revolutie was. Leg je antwoord uit.
NEDERLANDSE OPSTAND Houding Willem van Oranje
Calvinistische predikanten
Verzetsleer Calvijn
TOETS
352
BRON I
Eén van de coupletten van het 'Wilhelmus'.
"Voor Godt wil ik belijden
End zijner grooter Macht
Dat ick tot gheenen tijden
Den Coninck heb veracht:
Dan dat ick Godt den Heere
Der Hoochster Majesteit,
Heb noeten obedieren
Inder gherechticheyt."
BRON II
'Een Vriendlijcke vermaninghe tot allen Liefhebbers der Vryheyt ende des Religions-vreden'.
"Het is tegen alle Wetten, redenen, ende alle bescheydenheyt, als daer tweederley luyden den Heere pijnen te
vreesen ende te dienen, (hoe wel dat sulx met onwetenheyt noch gheschiet) nochtans trouwelic na de mate des
lichts welcke sy van Godt ontfanghen hebben, dat d'een den anderen die kele af steken sal, plonderen, ofte
verdrucken, alleen om dat sy verscheyden weghen wandelen."
1 Leg uit dat bovenstaand couplet uit het 'Wilhelmus' (I) een uiting is van de verzetsleer van Calvijn.
(obedieren: gehoorzamen)
2 De houding van Willem van Oranje ten aanzien van het Calvinisme is altijd tweeslachtig geweest. Leg uit
dat Oranje en de Calvinistische predikanten het niet eens geweest zullen zijn over de 'Vriendlijcke
vermaninghe' (II).
3 Waarom kun je stellen dat Oranje en de Calvinisten ondanks hun meningsverschillen tot elkaar
veroordeeld waren?
NEDERLANDSE OPSTAND Beleg van Haarlem
Motieven Opstand
Standplaatsgebondenheid
TOETS
1909
BRON I
In 1689 verscheen deze prent over de belegering van Haarlem door de
troepen van Alva in 1572-1573, speciaal over de rol van Kenau
Simonsdochter Hasselaar. De vertaling van het opschrift luidt:
'Standvastigheid heeft het noodlot overwonnen.' Op de twee vlaggen links
staat (in vertaling): 'Om de vrijheid' en 'Leve de Geuzen'.
BRON II
Vlak na de inname van Haarlem door de Spaanse troepen in 1573 verscheen
daarover een gedicht. Hieronder staan twee coupletten uit dat gedicht.
"Haerlem wat hebt ghy geleden
Boven alle andere steden;
Wat al ongelucken heeft
Uwe Burgerij beleeft;
In Belegeringh ellendigh
Honger, Sieckten langh bestendigh bestendigh = voortdurend
(…)
Toegheseyt wiert wel ghenade toegheseyt = toegezegd, beloofd
Maer belofte was u schade, schade = nadeel
Burgers, Knechten, meenich Helt
Wurcht men, moort men, ongetelt, ongetelt = ontelbaar, heel veel
Honderden men liet verdrincken,
Honderden den hals afklincken."
1 Het verzet tegen de politiek
van Filips II kwam voort uit
een tweetal motieven. Welke
twee waren dat?
2 De tekenaar van de prent (I)
geeft op de twee vlaggen
duidelijk aan welk van de
twee motieven voor het
verzet tegen de politiek van
Filips II de vrouwen rond
Kenau Simonsdochter
Hasselaar hadden. Leg uit
welke dat was.
3 Zowel de prent (I) als het
gedicht (II) is gemaakt
vanuit het standpunt van de
Haarlemmers, niet vanuit
Spaans standpunt. Leg dat
voor elk van beide bronnen
afzonderlijk uit.
4 Hoewel beide bronnen het
beleg en de inname van
Haarlem bekijken vanuit
Haarlems standpunt, is er
wel een groot verschil. Welk
verschil is dat?
NEDERLANDSE OPSTAND Acte van Verlatinghe
Argumenten afzetting Philips II
Spaanse Furie
Ban Willem van Oranje
TOETS
2073
BRON
In 1580 nam de Staten-Generaal, de vergadering van de zeven gewesten van de Unie van Utrecht, de 'Acte (of het
Placcaet) van Verlatinghe' aan. Hieronder volgt een gedeelte uit dit document.
"Onlangs zijn onze gezanten bijeen geweest in Keulen, in de hoop door bemiddeling van de keizer en de
keurvorsten de vrede en enige vrijheid, met name op religieus gebied, te bewerkstelligen. De ervaring heeft ons
geleerd dat we met remonstranties en onderhandelingen bij de koning niets kunnen bereiken, aangezien deze
slechts misbruikt worden om tweedracht in het land te zaaien. Door deze tweedracht kan hij des te gemakkelijker
ons land onderwerpen en met de grootst mogelijke agressie zijn voornemens uitvoeren.
Later is zijn agressieve houding wel gebleken uit de banvloek die de koning heeft uitgesproken, waarin hij ons en
alle inwoners die zich inzetten voor de Verenigde Nederlanden voor rebellen verklaart. Daardoor hebben wij ons
leven en onze goederen verbeurd. Op het leven van de prins heeft hij bovendien een grote som geld gezet. Dit
alles heeft als doel om ons tot wanhoop te drijven en alom gehaat te maken en tenslotte de handel lam te leggen.
Wij hebben dan ook de hoop op verzoening volledig opgegeven en zijn verder van elke hulp verstoken.
Noodgedwongen hebben we andere middelen gehanteerd om de rechten, privileges, tradities en vrijheden van het
vaderland te beschermen. Dit was noodzakelijk om het leven en de eer van vrouwen, kinderen en nageslacht
veilig te stellen en om te voorkomen dat ze slaven zouden worden van de Spanjaarden. We hebben dan ook met
recht de Spaanse koning afgezworen."
1 In de 'Acte van Verlatinghe' worden godsdienstige, economische en politieke argumenten genoemd om
Philips II als koning af te zweren. Ontleen aan de bron voor elk van deze drie soorten argumenten
telkens één voorbeeld.
2 In de 'Acte van Verlatinghe' wordt herinnerd aan allerlei gebeurtenissen die in de jaren daarvoor hebben
plaatsgevonden. Leg uit waarom de opstellers van dit document dat gedaan hebben door
- eerst aan te tonen dat de Acte verwijst naar de Spaanse Furie;
- vervolgens aan te tonen dat de Acte verwijst naar het vogelvrij verklaren van Willem van
Oranje en
- ten slotte te beredeneren dat de herinnering aan deze gebeurtenissen nodig was om Philips II af
te kunnen zetten.
NEDERLANDSE OPSTAND Beleg van Antwerpen
Vrijheid van geweten/godsdienst
Marnix van Sint Aldegonde
Successen Parma
TOETS
2079
BRON
Onderstaande tekst uit 1584 is mogelijk afkomstig van Marnix van Sint Aldegonde, maar dat weten we niet zeker.
Marnix van Sint Aldegonde was destijds burgemeester van Antwerpen, dat in 1584 belegerd werd door het leger
van Parma.
"Ik weet dat ze vrijheid van geweten beloven, op voorwaarde dat er geen openbare kerkdiensten gehouden worden
en er geen wangedrag plaatsvindt, maar dit is alleen maar om ons in de val te lokken en in hun macht te brengen.
Want het is alom bekend dat het geweten, dat zich in de geesten van de mensen bevindt, vrij is en niet door andere
mensen ondervraagd kan worden en nog minder onder hun controle of bevel geplaatst kan worden. En in feite is
nog nooit iemand terechtgesteld of gefolterd alleen maar om redenen van geweten, maar altijd vanwege het plegen
van een openbare daad of demonstratie, hetzij in woorden, waarvan men zegt dat ze een vergrijp zijn, hetzij in
daden die als een godsdienstoefening beschreven worden. Er is geen verschil tussen de zogenaamde vrijheid van
geweten zonder openbare kerkdiensten en de oude strenge toepassing van de Spaanse ketterwetten en inquisitie.
Bovendien is het belachelijk als de Katholieken vrijheid van geweten schenken terwijl zij zo vastberaden openbare
kerkdiensten verbieden."
1 Aan de bron kun je ontlenen dat tijdens de Nederlandse Opstand een onderscheid gemaakt werd tussen de
vrijheid van godsdienst en de vrijheid van geweten. Leg uit
- waarin gewetensvrijheid destijds verschilde van godsdienstvrijheid en
- waarom alleen gewetensvrijheid voor de Calvinisten (zoals Marnix van Sint Aldegonde)
onaanvaardbaar was.
2 Volgens de bron beloofde Parma de inwoners van Antwerpen gewetensvrijheid, uiteraard op voorwaarde
dat de stad zich zou overgeven. Waarom was het, gelet op het beleid dat Philips II tot die tijd op
godsdienstig gebied had gevoerd, merkwaardig dat de Spanjaarden met deze belofte kwamen?
3 Uit de bron kun je opmaken dat Marnix van Sint Aldegonde de strijd tegen de Spanjaarden wilde
voortzetten. Dat was een moedig besluit, als je kijkt naar de politieke en militaire successen die Parma
sinds zijn komst in 1578 had behaald. Leg uit waaruit die politieke en militaire successen van Parma
bestonden.
NEDERLANDSE OPSTAND Moord Willem van Oranje
Balthasar Gerards
TOETS
2240
BRON I
Ongeveer 25 jaar na de moord op Willem van Oranje in 1584 verscheen deze prent in de Nederlanden; de naam
van de prentmaker is niet bekend. Onder de prent was later(?) de volgende beschrijving geplakt: "De koning van
Spanje begreep heel goed dat de Prins van Oranje een grote hinderpaal voor zijn bittere beleid was en dat hij
geen gelegenheid had om hem gemakkelijk van kant te maken. Daarom heeft hij besloten om hem door een
opgestookte schelm, Balthasar Geeraards genaamd, in het jaar 1584 te Delft verraderlijk te laten neerschieten,
tot onuitsprekelijke droefheid en schade van het vaderland."
BRON II
Na zijn arrestatie vanwege de moord op Willem van Oranje legde Balthasar Gerards vrijwillig de volgende
schriftelijke bekentenis af.
"Ik, Balthazar Gerard, uit Willafans in Bourgondië, laat weten aan allen, dat ik al sedert zes jaar en evenzo
sedert de tijd dat de vrede van Gent verbroken en geschonden werd door Willem van Nassau, prins van Oranje,
het plan heb gehad deze Nassau te doden en uit de weg te ruimen, omdat het mij voorkwam dat, zolang hij zou
leven, hij opstandig zou blijven tegen de katholieke koning, onze heer, en alle moeite zou doen, langs alle
ongeoorloofde wegen de toestand in de katholieke en apostolische kerk, genaamd de Roomse, te vertroebelen,
gelijk deze Nassau heeft gedaan en volgehouden tot op heden, waardoor hij oneindig veel kwaad veroorzaakte
zowel in het godsdienstig als in het maatschappelijk leven in deze provincies van de Lage Landen. (…)
Aldus bid ik God van harte orde op zaken te stellen in deze tegenwoordige, ondoorzichtige
geloofstegenstellingen, door Zijn oneindige goedheid opdat voornoemde arme onderdanen dienst verrichten die
aangenaam is aan Zijn grootse majesteit en in verschuldigde eerbied de katholieke koning als hun vorst en
natuurlijke heer erkennen terwijl ik bovendien God uit de grond van mijn hart bid, dat hij Zijne Majesteit een
zeer gelukkig en lang leven geve en overwinning over al zijn vijanden en aan mij de genade in vrede te sterven
met alle kracht en vastberadenheid in het ware en katholieke geloof."
1 Leg uit dat Filips II zowel een godsdienstig als een politiek motief had om Willem van Oranje in 1580
vogelvrij te verklaren.
2 Leg uit waarom Balthasar Gerards in de ogen van de maker van de prent (I) een verrader was.
3 Balthasar Gerards zal zelf het verwijt van verraad verontwaardigd van de hand gewezen hebben. Welk
argument daarvoor kun je aan zijn bekentenis (II) ontlenen?
NEDERLANDSE OPSTAND Armada
Oorzaken
Rol Engeland/Elisabeth I
Gevolgen Opstand
TOETS
1904
BRON I
Gedeelte uit een toespraak van
koningin Elisabeth I, gericht tot haar
leger en vloot, gehouden bij de
nadering van de Armada (augustus
1588).
"Ik heb mijzelf altijd zo gedragen, dat
ik, onder God, mijn voornaamste
kracht en waarborg heb gelegd in de
trouwe harten en welwillendheid van
mijn onderdanen, en daarom ben ik,
zoals u ziet, op dit tijdstip te midden
van u gekomen, niet voor mijn
ontspanning, maar omdat ik, midden in
de hitte van de strijd, besloten heb om
te midden van u allen te leven of te
sterven en om mijn eer en mijn bloed
te geven voor God, en voor mijn
Koninkrijk, en voor mijn Volk, zelfs in
het stof.
Ik weet dat ik het lichaam van een
zwakke en krachteloze vrouw heb,
maar ik heb het hart en de maag van
een Koning, en van een Koning van
Engeland zelfs, en ik vind het
verachtelijk dat Parma van Spanje of
welke Europese Vorst dan ook het aan
zou durven de grenzen van mijn
koninkrijk binnen te vallen. Ikzelf zal
uw generaal, rechter en beloner van elk
van uw deugden op het slagveld zijn."
BRON II
In een pamflet dat ten tijde van de Armada (1588) verscheen, was
deze afbeelding opgenomen van de Armada, aangevallen door
Engelse schepen.
BRON III
Omstreeks 1626, dus na de dood van koningin Elisabeth, verscheen in een boek van George Carleton, 'A
Thankfull Remembrance of God's Mercie', onderstaande prent van de Armada. De prent kijkt vanuit het oosten
naar de Armada, links ligt Frankrijk (Calis is Calais), rechts Engeland. De spreuk boven de zee betekent: 'De
rechterhand van de Allerhoogste (God) bepaalt het lot'. In de windvlaag staat: 'Ik blaas, ik verdrijf'.
1 Zowel de voortgang van de strijd in de Nederlanden als een gebeurtenis in Engeland vormden voor
Filips II een motief om te besluiten een Armada te sturen. Leg beide motieven uit.
2 De Unie van Utrecht heeft sinds 1581 mede om militaire redenen gezocht naar een buitenlandse vorst
voor de opstandige gewesten. Waarom was dat na de Armada niet langer nodig?
3 De prenten II en III zijn beide illustraties bij het verhaal van de ondergang van de Armada, maar
verschillen over de oorzaak van die ondergang. Maak dat verschil duidelijk met verwijzingen naar beide
prenten.
4 Welk van beide prenten (II of III) komt het meest overeen met de opvattingen van koningin Elisabeth,
zoals die blijken uit haar toespraak tot de Engelse soldaten? Leg je antwoord uit.