literatuurstudie naar de determinanten, gevolgen en ... · voorwoord deze literatuurstudie is...

56
FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2008 - 2009 LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN BEHANDELING VAN XEROSTOMIE Annelies LAMBRECHT Promotor: Prof. Dr. J. Vanobbergen Scriptie voorgedragen in de 2 de Master in het kader van de opleiding tot ARTS

Upload: others

Post on 03-Oct-2020

9 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN

Academiejaar 2008 - 2009

LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN BEHANDELING VAN XEROSTOMIE

Annelies LAMBRECHT

Promotor: Prof. Dr. J. Vanobbergen

Scriptie voorgedragen in de 2de

Master in het kader van de opleiding tot

ARTS

Page 2: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde
Page 3: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

FACULTEIT GENEESKUNDE EN

GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN

Academiejaar 2008 - 2009

LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN BEHANDELING VAN XEROSTOMIE

Annelies LAMBRECHT

Promotor: Prof. Dr. J. Vanobbergen

Scriptie voorgedragen in de 2de

Master in het kader van de opleiding tot

ARTS

Page 4: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

“De auteur en de promotor geven de toelating deze scriptie voor consultatie

beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander

gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met

betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van

resultaten uit deze scriptie.”

30 april 2009

Annelies Lambrecht Prof. Dr. J. Vanobbergen

Page 5: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

Voorwoord

Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en

tweede master geneeskunde.

Ik koos voor een scriptie met als onderwerp: ‘Literatuurstudie naar de determinanten,

gevolgen en behandeling van xerostomie’.

Graag wens ik mijn promotor Prof. Dr. J. Vanobbergen van harte te bedanken voor de uren

kostbare tijd waarin hij zich met volle overgave over mijn werk boog. Hij leidde me steeds op

het juiste pad en bracht me een kritische kijk op de wetenschap bij.

Ook dank ik mijn ouders voor het begrip en de goede zorgen die ze in mij stelden en de

manier waarop ze me ongestoord aan mijn literatuuronderzoek lieten werken.

Annelies Lambrecht, april 2009

Page 6: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

Inhoudstafel

1. Abstract……………………………………………………………………………………...1

2. Inleiding……………………………………………………………………………………..3

2.1 Persoonlijke motivatie……………………………………………………………………..3

2.2 Achtergrond……………………….……………………………………………………….3

2.2.1 de speekselproductie en functie van speeksel……………………………………3

2.2.2 Omschrijving van xerostomie……………………………………………………5

2.3 Het doel en de objectieven van de literatuurstudie………………………………………...8

3. Methodologie………………………………………………………………………………..9

3.1 Zoekstrategie……………………………………………………………………………….9

3.2 Kwaliteitscontrole………………………………………………………………………...10

3.3 Schema van de zoekstrategie en kwaliteitscontrole………………………………………19

4. Resultaten…………………………………………………………………………………..20

4.1 Risicofactoren en gevolgen……………………………………………………………….20

4.1.1 Risicofactoren…….………………………………………………………...….20

4.1.1.1 Xerostomie en medicatie……………………………………………...21

4.1.1.2 Xerostomie en morbiditeit…………………………………………….22

4.1.1.2.1 HIV………………………………………………………….23

4.1.1.2.2 Diabetes mellitus …………………………………………...24

4.1.1.2.3 Kanker………………………………………………………26

4.1.1.3 Xerostomie en radiotherapie……………….………………………….27

4.1.1.4 Xerostomie en leeftijd………………………………………………...28

4.1.1.5 Xerostomie en depressie……………………………………………...28

4.1.2 Gevolgen………………………………………………………………………..29

4.2 Therapie…………………………………………………………………………………..31

4.2.1 Therapie met topische producten ter behandeling van xerostomie veroorzaakt

door medicatie…………………………………………….…………………………..32

4.2.2 Therapie voor xerostomie bij kankerpatiënten…………………………………33

4.2.3 Therapie voor xerostomie veroorzaakt door radiotherapie……………………..34

4.2.4 Therapie voor xerostomie onafhankelijk van wat de xerostomie veroorzaakt

heeft…………………………………………………………………………...………39

5. Discussie………………………………………………………………………..………….41

6. Referentielijst………………………………………………………………………………45

Page 7: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 1 -

1. Abstract

Xerostomie is het subjectieve gevoel van monddroogte, het is een conditie die vrij prevalent is

in de ganse populatie en een aanzienlijke invloed kan hebben op de levenskwaliteit van de

patiënt.

Het doel van deze literatuurstudie was een antwoord te zoeken op vragen omtrent de

determinanten, gevolgen en behandeling van xerostomie. Meer specifiek werd gezocht naar

gegevens over de risicofactoren en oorzakelijke factoren die een rol spelen in de ontwikkeling

van xerostomie. Daarnaast werd toegespitst op de gevolgen op lichamelijk en psychologisch

vlak en de therapeutische opties voor de xerostomiepatiënt.

Er werd geprobeerd een beeld te scheppen van de huidige kennis omtrent de pathologie,

twistpunten in de literatuur en kwaliteit van het onderzoek.

Materiaal en methoden

Deze objectieven vormden het vertrekpunt voor een zoektocht doorheen de literatuur. De

geraadpleegde databasen daarbij waren PubMed, ISI web of science en de Cochrane Library.

De correcte zoektermen werden opgezocht, limieten werden ingesteld en inclusie- en

exclusiecriteria werden toegepast.

185 artikels werden geselecteerd. Zij doorliepen een eerste schiftingsronde op basis van

inhoud. De overgebleven 106 artikels werden vervolgens onderworpen aan een

kwaliteitscontrole.

De toegepaste criteria lieten toe 15 artikels te selecteren rond „risico en gevolgen‟ en 12

artikels rond „therapie‟.

Resultaten

Uit de literatuurstudie bleek dat xerostomie een ernstig probleem is met niet alleen gevolgen

op oraal gebied maar vaak ook aantasting van de levenskwaliteit en het dagdagelijks

functioneren van de patiënt.

De pathogenese van xerostomie is voorlopig nog niet volledig opgehelderd. Enkele condities

konden reeds weerhouden worden als risicofactoren: medicatie, morbiditeit (o.a. kanker, HIV

en diabetes mellitus), depressie en radiotherapie.

Page 8: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 2 -

Hyposialie en xerostomie komen vaak voor, maar de hyposialie bleek geen obligate factor te

zijn om xerostomieklachten te doen ontstaan.

Deze associaties zijn belangrijk naar therapie toe. Door op deze in te spelen, kan xerostomie

causaal behandeld of vermeden worden.

Meest belangrijk op de dag van vandaag is echter nog de symptomatische therapie;

speekselsubstituenten (mondspray, gel, kunstspeeksel,…) en speekselstimulantia (cevimeline,

pilocarpine,…). Naargelang de onderliggende factor van de xerostomie en de persoonlijke

voorkeur van de patiënt, werden reeds verschillende vormen en verschillende samenstellingen

van producten getest en effectief bevonden.

Een vaste behandelingsstrategie is op de dag van vandaag nog niet uitgetekend.

Het bleek dat er nog geen duidelijke criteria zijn om xerostomie en hyposialie te definiëren en

meten. Als dit zou kunnen gerealiseerd worden in de toekomst, zal het toelaten kwalitatief

beter onderzoek uit te voeren en resultaten onderling te vergelijken.

Xerostomie is beslist een terrein waar er nog heel wat werk aan de winkel is. Kwaliteitsvol

onderzoek zal hopelijk een éénduidige opheldering van de pathogenese toelaten en

perspectieven creëren om de meest optimale behandelingswijzen aan te bieden aan de patiënt.

Page 9: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 3 -

2. Inleiding

2.1 Persoonlijke motivatie

Binnen de master opleiding in de geneeskunde kregen wij de opdracht een masterproef uit te

schrijven, gespreid over het eerste en tweede masterjaar.

Ik koos voor een literatuurstudie met de volgende onderzoeksvraag: “wat zijn de

determinanten en gevolgen van xerostomie, wat zijn de behandelmethodes en wat is hun

effectiviteit?”.

Een onderwerp binnen de mondzorg lijkt misschien niet zeer logisch voor een masterproef

van een student geneeskunde. Enkele aspecten zetten mij er echter toch tot aan om dit thema

uit te kiezen.

Eerst en vooral puur de interesse voor een pathologie waarvan ik nog nooit iets had gehoord.

Het is leuk kennis te maken met iets nieuws. Uit mijn eerste opzoekwerk bleek ook al dat het

een ernstig probleem is en dat het een grote impact kan hebben op iemands levenskwaliteit.

Ook de link met andere pathologieën zoals diabetes mellitus maakte het aantrekkelijk.

Daarnaast is er de belangrijke link tussen geneeskunde en mond- en tandheelkunde. Beide

disciplines staan niet los van elkaar maar zijn verweven. De oorzaken van een mond- of

tandheelkundig probleem kunnen zich elders in het lichaam bevinden en omgekeerd beperken

de gevolgen van aandoeningen in de mond zich vaak niet enkel tot de mond maar hebben ze

invloed op de gehele mens. Xerostomie is daar een goed voorbeeld van en daarom was het

dan ook een unieke kans om de relatie geneeskunde en tandheelkunde nader te ervaren.

Het was ook een eerste kennismaking met de mond- en tandheelkunde, een discipline

waarvan ik zeker nog zal horen tijdens mijn opleiding.

2.2 Achtergrond

2.2.1 De speekselproductie en functie van speeksel

De normale speekselproductie bedraagt ongeveer anderhalve liter per dag en wordt verzorgd

door de grote speekselklieren (glandula parotis, glandula submandibularis en glandula

sublingualis) en de kleine speekselklieren ter hoogte van het palatum, de binnenzijde van de

lippen, de tong en de wangen. De speekselflow is niet constant maar fluctueert in de loop van

de dag, afhankelijk van de status van de patiënt. Er wordt gesproken van de ongestimuleerde

speekselflow, dit is de speekselflow in rust (normaal 0,3 ml/min). Daarnaast is er de

gestimuleerde speekselflow, dit is wanneer een exogene factor de speekselflow beïnvloedt,

Page 10: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 4 -

zoals bijvoorbeeld eten en kauwen, geur- en smaakstimuli, psychologische stimuli,…( tot 3 à

4 ml/min).

Het speeksel bestaat uit water, proteïnen, enzymen, immunologische factoren en elektrolyten.

- De twee digestieve enzymen zijn lipase uit de klieren op de tong en amylase uit de

speekselklieren.

- Verder bevat speeksel ook mucines (glycoproteïnes voor de lubrificatie van het voedsel,

binden van bacteriën en bescherming van de orale mucosa), secretoir immunoglobuline IgA,

lysozyme (bacteriolytisch), lactoperoxidase (bactericied), lactoferrine (bacteriostatisch) en

prolinerijke proteïnen (bescherming van tandglazuur en binden van toxische tannines).

- De ionconcentratie van speeksel wordt gewijzigd langs zijn traject doorheen de

speekselklier. In de acini (klierblaasjes) is het speeksel isotoon, dit houdt in dat de

concentraties aan natrium, kalium, chloor en bicarbonaat gelijkaardig zijn als die in het

plasma. Het wordt echter hypotoon door veranderingen die plaatsvinden ter hoogte van de

ducti. Natrium en chloor worden verwijderd en meer kalium en bicarbonaat wordt

toegevoegd. Voor water zijn de ducti niet permeabel. De hypotone toestand treedt dus

voornamelijk op bij een lage speekselflow. Wanneer echter de speekselflow zeer snel is, is er

de tijd niet om de ioncompositie te veranderen in de ductus en blijft speeksel meer isotoon.

Daarnaast kan ook aldosteron een invloed hebben op de ionconcentratie; Het doet het

kaliumgehalte omhoog gaan en reduceert de natriumconcentratie.

Speekselsecretie is onderhevig aan het autonoom zenuwstelsel met zijn parasympathische en

orthosympathische invloeden. Bij parasympathische stimulatie komt er waterig sereus

speeksel met weinig proteïnen en overwegend elektrolyten. Er is een vasodilatatie in de

speekselklier door vaso-constructieve intestinale peptide (VIP). Acetylcholine is daarbij de

neurotransmitter voor de postganglionaire parasympathische neuronen, samen met

cotransporter VIP. Orthosympatische stimulatie heeft een tegengesteld effect; weinig en

muceus speeksel, rijk aan proteïnen.

Tabel 1: tabel 26- 4 uit Review of Medical Physiology (William F. Ganong)

Karakteristieken van de speekselklieren bij mensen:

Klier Histologisch type Secretie (sereuze

cellen secreteren

ptyalin, muceuse

cellen secreteren

mucine)

Percentage van totaal speeksel bij

mensen (1,5 L/d) (de overblijvende

5% van het speekselvolume wordt

bijgedragen door de tongklieren en

andere kleine klieren)

Gl. Parotis Sereus Waterig 20%

Gl.

Submandibularis

Sereus en muceus Matig visceus 70%

Gl. Sublingualis Muceus Visceus 5%

Page 11: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 5 -

Speeksel heeft enkele belangrijke functies, die houden uiteraard rechtstreeks verband met zijn

samenstelling zoals hierboven net werd besproken. Zijn werking omvat de vertering van

voedsel door de verdunning van de spijzen en de werking van de enzymen, bescherming

tegen tandbederf en bacteriële infecties in de mond. Een bufferende capaciteit om de pH op

peil te houden, maagzuur te neutraliseren en tegen het zuur bij regurgitatie van maagsap in de

oesofagus. Het is ook noodzakelijk voor spreken, slikken en smaken. Bovendien heeft het

diagnostische doeleinden door het bepalen van genotypen in speekselstalen.

2.2.2 Omschrijving van xerostomie

Xerostomie is een subjectief gevoel van droge mond. De symptomen en de droge mond staan

op de voorgrond.

Dit moet duidelijk onderscheiden worden van een dysfunctie in de speekselproductie. Dit is

immers een objectief gegeven dat gepaard gaat met hyposalivatie en benoemd wordt als

hyposialie. Van de speekselklierdysfunctie zijn de patiënten zich niet bewust, het is pas als de

symptomen en complicaties ervan optreden dat men een arts gaat consulteren.

Een niet eenvoudig te beantwoorden vraag is die naar de prevalentie en de spreiding van

hyposialie en xerostomie.

Nederfors (2000) vermeldt in zijn artikel dat dit varieert van 10 % tot 80 % afhankelijk van de

onderzoekspopulaties. Dit is te verklaren door factoren zoals leeftijd, geslacht, ziektestatus en

medicatiegebruik. Daarnaast is het ook afhankelijk van hoe xerostomie werd nagevraagd.

“Heeft u altijd last”, “vaak” of “soms”, kan zorgen voor totaal andere resultaten in

prevalentie- onderzoek. De uitgevoerde studies zijn dan ook vaak zeer heterogeen in hun

resultaten. Vanwege andere aanpak van het onderzoek, andere populaties en verschillende

meetmethodes zijn grote verschillen te zien.

Het is dan ook moeilijk een algemene conclusie te trekken omtrent incidentie en prevalentie.

Enkele geselecteerde studies laten ons toch toe een beeld te scheppen van prevalentie, verschil

tussen man en vrouw en tussen oud en jong.

In Zweden werd een studie uitgevoerd om de prevalentie van subjectieve droge mond bij

volwassenen, de prevalentie van farmacotherapie in deze populatie en een associatie tussen de

twee te onderzoeken (Nederfors et al., 1997). De onderzoekspopulatie bestond uit 4200

personen, die gestratificieerd werden volgens leeftijd (20 tot 80 jaar) en geslacht. De

prevalentie in de populatie was 21,3% voor mannen en 27,3 % voor vrouwen. Het verschil

Page 12: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 6 -

tussen mannen en vrouwen was statistisch significant. Een duidelijk verschil in prevalentie

gold ook tussen de medicatiegebruikers (32%) en de niet- medicatiegebruikers (16,9%).

De prevalentie steeg ook bij gebruik van meer medicamenten, onafhankelijk van de soort. De

onderzoekers konden geen conclusie trekken of het de medicatie of de onderliggende

pathologie is die verantwoordelijk is voor de xerostomie. Een verband tussen xerostomie en

stijgende leeftijd, was alleen statistisch significant in de medicatiegroep.

In de Verenigde Staten werd een onderzoek uitgevoerd bij 2520 thuiswonende personen

tussen de 65 en 84 jaar (Hochberg et al., 1998). Er werd in dit onderzoek gezocht naar de

prevalentie van drogemondsymptomen en hun relatie met speekselproductie. 17 % van de

ondervraagden noteerde monddroogte of ‟s nachts wakker worden door een droog gevoel en

moeten drinken, als vaak of altijd voorkomende klacht. Daarbij zag men een toename

naarmate men ouder werd, meer bij vrouwen dan bij mannen en meer bij blanken dan bij

zwarten.

De auteurs besloten uit hun speekselflowmetingen dat de gemiddelde speekselproductie daalt

met stijgende leeftijd, dat ze lager is bij vrouwen dan bij mannen en er geen verschil is

volgens ras.

De deelnemers met drogemondsymptomen hadden een significant lagere speekselproductie,

onafhankelijk van leeftijd en geslacht.

Een laatste studie zocht naar prevalentie van xerostomie bij dertigers, voornamelijk met

aandacht voor medicatiegebruik. 950 deelnemers werden opgenomen in de prospectieve

cohorte studie. De prevalentie was 10,0 % en duidelijk hoger bij gebruik van bepaalde

geneesmiddelenklassen (Murray et al., 2006).

Oorzaken en risicofactoren voor xerostomie en/of hyposialie zijn talrijk. Medicatiegebruik is

een eerste risicofactor. Xerostomie treedt op als bijwerking van vele geneesmiddelenklassen.

Zo is het gerelateerd aan gebruik van anticholinergica, antidepressiva en antipsychotica,

diuretica, antihypertensiva, sedatieve en anxiolytische agentia, spierrelaxantia, analgetica en

antihistaminica. Bovendien stijgt het risico met het aantal medicamenten dat men gebruikt.

Radiotherapie, gebruikt in de behandeling voor hoofd- en halskanker, zorgt voor rechtstreekse

beschadiging van de speekselklieren.

Pathologieën waarmee xerostomie in verband wordt gebracht zijn HIV, ziekte van Parkinson,

epilepsie, Sjögren Syndroom, diabetes mellitus, depressie en vele andere.

Page 13: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 7 -

De gevolgen van xerostomie en hyposialie situeren zich ten eerste op tandheelkundig gebied:

orale ontstekingen, verhoogde cariësgevoeligheid, schimmelinfecties, gescheurde

mondhoeken, branderig gevoel in de mond en tong en een slechte adem.

Patiënten met hyposialie die een uitneembare tandprothese dragen worden tevens

geconfronteerd met een loszittende prothese. Dit is een onaangenaam comfortprobleem voor

de patiënt.

Er kunnen ook slaapstoornissen optreden. Patiënten worden ‟s nachts immers wakker van de

dorst en door meer te drinken worden nachtelijke toiletbezoeken frequenter.

Men kan moeilijker eten en slikken, de smaak verandert en er blijven frequent voedselresten

achter. Sommige patiënten krijgen moeite om te spreken of maken smakkende geluidjes.

In zijn meest extreme vorm kan xerostomie zelfs leiden tot een sociaal isolement van de

patiënt, door het niet kunnen spreken, door de vermoeidheid van het slaaptekort of uit

schaamte.

Dus kortom, zowel op medisch als op maatschappelijk vlak kan hyposialie en xerostomie een

belangrijke impact hebben.

Een goeie anamnese en klinisch onderzoek doen vaak de diagnose van hyposialie en/of

xerostomie al vermoeden. Op basis van de voorgeschiedenis en profiel van de patiënt en met

kennis van de mogelijke oorzaken, worden verder specifieke onderzoeken uitgevoerd om de

werkdiagnose te bevestigen. Er wordt gebruik gemaakt van vragenlijsten,

speekselflowmetingen, laboratoriumonderzoek met hematologische, biochemische,

immunologische of histologische bepalingen en radiologie (sialografie).

Het instellen van een optimale behandeling zal van het grootste belang zijn aangezien

hyposialie en xerostomie een niet te onderschatten weerslag hebben op de kwaliteit van leven

van de patiënt.

De behandelmodaliteiten zijn het opheffen van de onderliggende oorzaak en symptomatische

therapie; stimulatie van de speekselklieren of substitutie van het speeksel.

Aangezien bij de behandeling zelden de initiële oorzaak kan weggenomen worden, zal de

therapie zich dus voornamelijk richten op de laatste modaliteiten. Een combinatie van deze

behandeltypes is uiteraard ook mogelijk.

Orale problemen zoals cariës worden vermeden door een goeie bescherming met speciale

fluoride tandpasta, gels en spoelingen. Als substitutie wordt kunstspeeksel gebruikt en als

stimulatie van de speekselklieren bestaat er een speekselstimulerende kauwgum.

Page 14: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 8 -

Verschillende farmaca zijn ook op de markt voor stimulatie van de speekselklieren. Daarnaast

is er ook nog de elektrostimulatie en de accupunctuur. Specifiek voor de radiotherapie

geïnduceerde xerostomie werkt men aan driedimensionale therapieplanning en

doseringstechnieken om de klieren aan een minimum van bestraling bloot te stellen en zo

xerostomie te voorkomen.

2.3 Het doel en de objectieven van de literatuurstudie

Het doel van de studie is een literatuuronderzoek naar de determinanten, gevolgen en

behandeling van xerostomie. Is er al veel geweten over deze pathologie, is de kwaliteit van

het onderzoek voldoende en zijn er twistpunten in de literatuur of zijn de gevonden resultaten

homogeen?

Uitgaande van deze doelstelling wordt een antwoord gezocht op de volgende specifieke

onderzoeksvragen:

1. Wat zijn de risicofactoren en de oorzakelijke factoren die een rol spelen in de ontwikkeling

van xerostomie en/of hyposialie? Hoe worden deze kwantitatief uitgedrukt en wat zijn de

onderliggende mechanismen?

2. Wat zijn de gevolgen van xerostomie, op lichamelijk vlak en op psychologisch vlak? Wat

is de invloed op kwaliteit van leven? Hoe frequent komen die gevolgen voor?

3. Wat zijn de mogelijkheden naar behandeling van de xerostomie/hyposialiepatiënt? Wat zijn

de werkingsmechanismen, wat is hun effectiviteit en hun praktische toepasbaarheid?

Tot slot wordt er een blik geworpen op de toekomst met de vraag of er al nieuwe therapieën in

hun kinderschoenen staan en of het noodzakelijk is verder actief naar nieuwe te zoeken.

Page 15: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 9 -

3. Methodologie

3.1 Zoekstrategie

De literatuur werd op gestructureerde en reproduceerbare manier doorspit om een antwoord te

geven op de verschillende onderzoeksvragen.

Er werd vertrokken vanuit een goed geformuleerde onderzoeksvraag met specifieke

objectieven, zoals hierboven beschreven in “het doel en de objectieven van de

literatuurstudie”.

PubMed, ISI web of science en de Cochrane Library zijn de geraadpleegde elektronische

databases.

De correcte zoektermen werden binnen PubMed opgezocht via Mesh. Xerostomie valt onder

het onderdeel „Salivary gland diseases‟. De correcte term is xerostomia, maar ook

xerostomias, asialia, asialis, hyposalivations en mouth dryness zijn mogelijk.

Om de zoekvraag nog nauwer te maken en beter aan de specifieke objectieven te

beantwoorden, zijn er nog bijkomende zoektermen gebruikt; Xerostomia AND prevalence,

cause, influence, impact en therapy.

Om het aantal resultaten te beperken werden limits ingesteld;

- beperking tot de Nederlandstalige, Franstalige en Engelstalige publicaties.

- beperking tot publicaties van de laatste tien jaar

Daarnaast werden ook specifieke inclusie- en exclusiecriteria gebruikt. Deze zijn deels

dezelfde als de limits maar afhankelijk van de vraagstelling, werden ze eventueel aangevuld

met verdere criteria.

Concreet betekende dit het volgende:

Tabel 2: zoektermen, limits, inclusie- en exclusiecriteria die gehanteerd werden bij de

zoekstrategie

Zoektermen Inclusie- en exclusiecriteria

xerostomia AND prevalence Nederlandstalige, Engelstalige en Franstalige publicaties

Gepubliceerd in de laatste 10 jaar

xerostomia AND cause Nederlandstalige, Engelstalige en Franstalige publicaties

Gepubliceerd in de laatste 10 jaar

xerostomia AND influence

Nederlandstalige, Engelstalige en Franstalige publicaties

Gepubliceerd in de laatste 10 jaar

xerostomia AND impact Nederlandstalige, Engelstalige en Franstalige publicaties

Gepubliceerd in de laatste 10 jaar

xerostomia AND therapy Nederlandstalige, Engelstalige en Franstalige publicaties

Gepubliceerd in de laatste 10 jaar

RCT

Page 16: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 10 -

Met bovenstaande zoektermen en criteria werd PubMed doorzocht. Ook de “related links”

functie werd geconsulteerd en bij vele artikels werden referenties bekeken om zo nog enkele

extra artikels te selecteren. ISI web of science werd gebruikt om te controleren of artikels

reeds geciteerd werden en dus meer recente publicaties beschikbaar zijn.

Gedurende deze procedure kan eventueel publicatiebias zijn binnengeslopen. Mogelijks zijn

onderzoeken niet gepubliceerd, bijvoorbeeld vanwege een niet- significant resultaat. Dit was

een onvermijdelijk probleem.

Door deze zoekstrategie werden aanvankelijk 185 publicaties verzameld, deze werden

onderworpen aan een eerste schiftingsronde. Op basis van de titel en abstract werden deze die

qua inhoud niet relevant waren voor mijn literatuurstudie verwijderd. Ik weerhield er zo 106.

Deze werden verdeeld in twee categorieën, om de volgende stap, namelijk de

kwaliteitscontrole, vlotter te laten verlopen. De twee groepen zijn „risico en gevolgen‟ en

„therapie‟. Dit is geen strikte indeling. Uiteraard zullen sommige artikels zowel informatie

bevatten omtrent therapie als risicofactoren. Er werd geprobeerd om het artikel toch in te

delen bij de meest geschikte categorie.

Er werd ook onderscheid gemaakt tussen studies en reviews en er werd eveneens vermeld

hoeveel artikels niet in mijn bezit waren. Eerst werd geprobeerd een elektronische versie te

bemachtigen. Wanneer artikels niet elektronisch beschikbaar waren, werden ze handmatig

opgezocht in de bibliotheek of werd geprobeerd om een auteur te contacteren.

3.2 Kwaliteitscontrole

De volgende stap in de procedure was de kwaliteitscontrole. Voor de twee categorieën werden

specifieke kwaliteitscriteria gebruikt. Daarbij werd ook nog eens per verschillend type studie

aparte kwaliteitsnormen gehanteerd.

Deze kwaliteitscontrole gaf al een idee of de bestaande studies valide genoeg waren om te

beantwoorden aan de onderzoeksobjectieven. Goede kwaliteit van de geïncludeerde literatuur

bepaalt immers het belang en de validiteit van de resultaten van de literatuurstudie.

Als kwaliteitscriteria werden de formularia voor kwaliteitsbeoordeling gebruikt, opgesteld

door een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van het Dutch Cochrane Centre, het

Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, het Nederlands Huisartsen Genootschap,

het institute for Medical Technology Assessment, de Werkgroep Onderzoek Kwaliteit, het

College voor Zorgverzekeringen, Zorgonderzoek Nederland (ZonMw) en de Orde van

Page 17: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 11 -

Medisch Specialisten en wordt ondersteund door het Nederlands Paramedisch Instituut, de

Vereniging voor Integrale Kankercentra en de Werkgroep Infectieziektepreventie.

Aandachtspunten waren de interne validiteit (waarde van de studieopzet, adequate en

volledige uitvoering) en de externe validiteit (generaliseerbaarheid).

Selectiebias moet vermeden worden. Bij RCT is dit mogelijk door randomisatie, bij

observationeel onderzoek door een goed representatieve onderzoekspopulatie met hoge

respons.

Een tweede belangrijk aspect is het vermijden van informatiebias. Daarom wordt iedereen

gelijk behandeld, metingen blind uitgevoerd en gebruik gemaakt van objectieve en

gevalideerde meetinstrumenten.

Belangrijk is ook rekening te houden met confounding. Bij RCT wordt dit aangepakt door

correcte randomisatie. Bij observationeel onderzoek moet men er specifiek aandacht voor

hebben, eventueel matching toepassen of speciale analyses doen om te corrigeren voor

confounders.

De systematische reviews zijn er om een duidelijk overzicht te scheppen van alle goeie

studies binnen het enorme landschap van nieuwe studies. Ze onderzoeken ook de

homogeniteit van de resultaten. Obligaat zijn een goede formulering van de onderzoeksvraag,

adequate omschrijving van de zoekmethode, selectiecriteria, kwaliteitscriteria,…

Tabellen op de volgende pagina geven de specifieke kwaliteitscriteria weer per studiedesign.

Page 18: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 12 -

Tabel 3: kwaliteitscriteria voor artikels en reviews ‘risico en gevolgen’:

Cohorte studie Cross- sectionele

studie

Case- controle

studie

RCT etiologie Review van een RCT

-Blootgestelde

en niet-

blootgestelde

groep zijn

duidelijk

omschreven

-Goeie inclusie-

en

exclusiecriteria

-Blootstelling is

goed

gedefinieerd en

betrouwbaar

vastgesteld

-Uitkomst goed

omschreven en

objectieve en

gevalideerde

meetmethodes

voor de uitkomst

-Geblindeerde

uitkomstmeting

-Follow- up is

lang genoeg

-Geen grote

verschillen in

uitval tussen de

twee groepen

-Confounders

geïdentificieerd

en er is rekening

mee gehouden

-Toepasbaarheid

-Duidelijk

gedefinieerde

onderzoeksgroepen

-Geen selectiebias

-Blootstelling is

goed gedefinieerd en

betrouwbaar

vastgesteld

-Betrouwbare en

valide

meetinstrumenten

-Confounders

geïdentificeerd en er

is rekening mee

gehouden

-Toepasbaarheid

-Patiënten duidelijk

omschreven

-Controles

duidelijk

omschreven

-Representatieve

groepen, geen

selectiebias,

controles uit

dezelfde populatie

als patiënten

-Blootstelling is

duidelijk

omschreven

-Objectieve en

gevalideerde

meetinstrumenten

-De blootstelling

werd blind voor de

ziektestatus

vastgesteld

-Confounders

geïdentificeerd en

er is rekening mee

gehouden

-Toepasbaarheid

-Correcte

randomisatie

-Blinde

randomisatie voor

persoon die patiënt

opneemt in de

studie

-Blinde

randomisatie voor

patiënt

-Blinde

randomisatie voor

behandelaar

-Blinde

randomisatie voor

effectbeoordelaars

-Vergelijkbare

groepen

-Uitval in beide

groepen is

vergelijkbaar

-Intention to treat

principe correct

gebruikt

-Objectieve en

gevalideerde

meetinstumenten

-Beide groepen zijn

gelijk behandeld

-Toepasbaarheid

-Adequate

vraagstelling

-Adequate zoekactie

-Adequate selectie:

goeie inclusie- en

exclusiecriteria

-Adequate

kwaliteitsbeoordeling

-Adequate data-

extractie

-Belangrijkste

kenmerken van de

onderzoeken zijn

telkens vermeld

-Adequate omgang met

heterogeniteit

-Statistische pooling

correct

-Toepasbaarheid

Tabel 4: Kwaliteitscriteria voor artikels en reviews ‘therapie’:

RCT Review van observationeel

onderzoek

Review van RCT

-Correcte randomisatie

-Blinde randomisatie voor

patiënt

-Blinde randomisatie voor

behandelaar

-Blinde randomisatie voor

effectbeoordelaars

-Vergelijkbare groepen

-Uitval in beide groepen is

vergelijkbaar

-Intention to treat principe

correct gebruikt

-Objectieve en gevalideerde

meetinstumenten

-Beide groepen zijn gelijk

behandeld

-Toepasbaarheid

-Goeie vraagstelling

-Goeie zoekactie

-Goeie selectie: goeie inclusie- en

exclusiecriteria

-Adequate kwaliteitsbeoordeling

-Adequate beschrijving van de data-

extractie

-Belangrijkste kenmerken van de

onderzoeken zijn telkens vermeld

-Correcte meta- analyse

-Toepasbaarheid

-Adequate vraagstelling

-Adequate zoekactie

-Adequate selectie: goeie inclusie- en

exclusiecriteria

-Adequate kwaliteitsbeoordeling

-Adequate data- extractie

-Belangrijkste kenmerken van de

onderzoeken zijn telkens vermeld

-Adequate omgang met heterogeniteit

-Statistische pooling correct

-Toepasbaarheid

Page 19: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 13 -

De kwaliteitscontrole was de manier om tot een definitieve beslissing te komen omtrent welke

artikels goed waren voor inclusie en welke er geëxcludeerd moesten worden.

In de volgende pagina‟ s worden de resultaten van de kwaliteitsbeoordeling weergegeven in

tabelvorm.

Reden voor exclusie werd vermeld bij de artikels die kwalitatief onvoldoende bleken.

Bij de artikels die wel geïncludeerd werden, is een beschrijving terug te vinden van de meest

belangrijke kenmerken.

Page 20: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 14 -

Tabel 5: Categorie ‘risico en gevolgen’: inclusie van artikels

Artikel Design van

de studie

Aantal Uitkomstvariabele Blootstelling Correctie voor

confounders

Gevalideerde

meetinstrumenten

Eenheid van

resultaat en precisie

1 Jellema et

al., 2005

Cohorte

studie

157 Xerostomie en

kleverig speeksel

Bilaterale

bestraling hoofd-

en nekkanker

Regressie model (voor

leeftijd, geslacht en type

radiotherapie)

-Vragenlijst -OR

-95% BI

-P- waarde: <0,05

2 Field et al.,

1997

Cross-

sectionele

studie

100 -Etiologie van

xerostomie

-Therapie voor

xerostomie

Xerostomie -Anamnese

-Sialometrie,

-Hematologisch,

biochemisch en

immunologisch

onderzoek

-in %

3 Moore et

al., 2001

Cross-

sectionele

studie

674 -Xerostomie

-Hyposialie

-Verband met

diabetische

complicaties

Diabetes mellitus

type I

-Interview

-Klinisch onderzoek

-Speekselflowmeting

-in %

-P-waarde: <0,05

4 Antila et

al., 1998

Cross-

sectionele

studie

780 Xerostomie en

etiologische factoren

-Goodness of Fit test

-Logistische regressie

-Interview

-KO

-Speekselflowmeting

-Depressie schaal

-in%

-P- waarde: <0,05

5 Fischer et

al., 1999

Cross-

sectionele

studie

28 -Speekselflow

-Xerostomie

Leeftijd -Speekselflowmeting

-Vragenlijst

-standaarddeviaties

-P- waarde: <0,05

6 Gerdin et

al., 2005

Cross-

sectionele

studie

41 -Levenskwaliteit bij

ouderen in zorgcentra

-Validiteit van VAS

score

Droge mond -Multivariate PLS

modelling

-VAS score en OHIP

-Speekselflowmeting

-gemiddelde met

standaarddeviatie

-95%BI

-mediaan

-P-waarde: <0,05

7 Navazesh et

al., 2000

Cross-

sectionele

studie

733 -Xerostomie en

hyposialie

-Relatie met

immunosuppressie

HIV -Multivariabele

logistische regressie

-Vragenlijst

-Speekselflowmeting

-P-waarde: <0,05

-OR

8 Schein et

al.,1999

Cohorte

studie

2481 Droge ogen en mond

symptomen,

medische

voorgeschiedenis,

-Correctie voor leeftijd,

geslacht en ras door

logistische regressie

-Vragenlijst

-Auto- immuniteitstest

-in %

-OR met 95%BI

Page 21: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 15 -

medicatiegebruik,

gewrichts informatie,

auto immuniteits

factoren

9 Vucićević

Boras et al.,

2006

Case-

controle

studie

30 pt en

30

controles

IL 6 en TNF alfa Xerostomie door

medicatie

Geen invloed van leeftijd,

geslacht, aantal

geneesmiddelen en

speekselflow

-Enzym linked immuno-

assay

-labo

-KO

-gemiddelde

-standaarddeviatie

-P-waarde: <0,05

10 Davies et

al., 2002

Cross-

sectionele

studie

120 Speekselklier

hypofunctie

Kanker -Interview

-Symptoomschaal

-Speekselflowmetingen

-P-waarde: <0,05

-Spearmans

correlatie coëfficiënt

11 Thomson

al., 2006

Cross-

sectionele

studie

923 Xerostomie en

levenskwaliteit

Leeftijd -Controle voor

confounders in het

Poisson regressie model

-KO

-Vragenlijst

-in %

-P-waarde: <0,05

-adjusted OR met

95%BI

12 Dirix et al.,

2007

Cross-

sectionele

studie

75 Xerostomie en

levenskwaliteit

Radiotherapie

hoofd- en

nekkanker

-Multiple lineaire

regressie

Vragenlijst (xerostomie,

levenskwaliteit en VAS

score)

-in%

-P-waarde: <0,05

13 Wijers et

al., 2002

Cross-

sectionele

studie

39 Xerostomie en

waarde van de

vragenlijst en VAS

Radiotherapie -Vragenlijst

-VAS schaal

14 Sandberg et

al., 2000

Case-

controle

studie

102 pt en

102

controles

Orale gezondheid bij

DM type II patiënten

Diabetes mellitus

type II

Drop- out analyse -KO

-RX

-in %

-gemiddelde

-standaardeviatie

-P- waarde <0,05

15 Chávez et

al., 2001

Cohorte

studie

39 -effect van DM II en

glycemiecontrole op

speekselflow

-Xerostomie ifv DM

type II, glycemie en

speekselflow

Diabetes mellitus

type II

Controle voor

confounders tijdens

statistische analyse

-Xerostomie- interview

-KO

-Speekselflowmetingen

-gemiddelde

-standaarddeviatie

-P-waarde <0,05

Tabel 6: categorie ‘risico en gevolgen’: exclusie van artikels:

Artikel Reden voor exclusie

1 Murray Thomson et al., 2006 Enorm grote uitval (veel verlies aan generaliseerbaarheid) ,selectiebias en lage externe validiteit.

2 Ringash et al., 2005 Geen vermelding van correcte randomisatie, blindering, intention to treat,…

3 Hochberg et al., 1998 Inhoudelijk niet van toepassing: enkel prevalentiegegevens.

Page 22: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 16 -

Tabel 7: categorie ‘risico en gevolgen’: exclusie van reviews

Artikel Reden voor exclusie

1 Ship et al., 2002 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review. (geen adequate vraagstelling, zoekactie, selectie…)

2 Friedlander et al., 2004 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review.

Selectiecriterium van de artikels was niet adequaat. (nl. artikels die gepubliceerd zijn in peer- reviewed journals)

Inhoudelijk ook voornamelijk over de Panic Disorder.

3 Cassolato et al., 2003 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review. (geen adequate vraagstelling, zoekactie, selectie…)

4 Nederfors et al., 2000 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review. (geen adequate vraagstelling, zoekactie, selectie…)

5 Fox, 1998 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review. (geen adequate vraagstelling, zoekactie, selectie…)

6 Al-Hashimi, 2005 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review. (geen adequate vraagstelling, zoekactie, selectie…)

7 Scully, 2003 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review. (geen adequate vraagstelling, zoekactie, selectie…)

8 Guggenheimer et al., 2003 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review. (geen adequate vraagstelling, zoekactie, selectie…)

9 Nagler, 2004 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review. (geen adequate vraagstelling, zoekactie, selectie…)

10 Porter et al., 2004 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review. (geen adequate vraagstelling, zoekactie, selectie…)

11 Mignogna et al., 2005 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review. (geen adequate vraagstelling, zoekactie, selectie…)

Inhoudelijk niet van toepassing.

12 Sainia et al., 2005 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review. (geen adequate vraagstelling, zoekactie, selectie…)

Tabel 8: categorie ‘therapie’: inclusie van artikels

Artikel Studiedesign Aantal Uitkomstvariabele Therapie Correctie voor

confounders

Gevalideerde

meetinstrumenten

Eenheid van

resultaat en

precisie

1 Ship et al.,

2007

RCT- cross

over

40 Veiligheid en effect op

xerostomie

Topische producten met

olijfolie, betaïne en

xylitol

Niet vermeld -KO

-Speekselflowmeting

-VAS score

-QOL vragenlijst

-gemiddelde

-standaarddeviatie

-s.e.m.

-P-waarde:< 0,05

2 Davies et al.,

2000

RCT- cross

over

43

Het droge mond effect

zoals ervaren door patiënt

Kunstspeeksel in

vergelijking met

suikervrije kauwgum

Niet vermeld -VAS score

-Vragenlijst

-in%

-P-waarde: <0,05

-95 % BI

3 Chambers et

al., 2007

2 RCT‟ s 284 en

286

Orale droogte zoals door

patiënt ervaren en

verandering in

ongestimuleerde

speekselflow

Cevimeline -ITT -Vragenlijst

-Speekselflowmeting

-Labometingen

-KO

-P-waarde: <0,05

Page 23: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 17 -

4 Strietzel et al.,

2007

RCT- cross-

over

23 Hyposialie en xerostomie

symptomen en meten van

bijwerkingen

Elektrostimulerend

apparaat

Niet vermeld

-KO

-Vragenlijst

-“wetness sensor”

-P-waarde: <0,05

-gemiddelde

-s.e.m

5 Taweechaisupa

pong et al.,

2006.

RCT cross-

over

33 Gevoel van droogte zoals

door de patiënt wordt

ervaren en meting van de

speekselflow

Pilocarpine smelttablet Niet vermeld -VAS schaal

-Speekselflowmeting

-gemiddelde

-standaarddeviatie

-in %

-P-waarde: < 0,05

-95% BI

6 McMillan et

al., 2006

RCT- cross

over

22 -Gevoel van droogte zoals

door patiënt wordt

ervaren.

-Effect op orale toestand.

-Speekselflow

Trage loslating van gel

door nieuw apparaat

versus orale bolus gel.

Niet vermeld -Vragenlijst (XI,

GOHAI,

tevredenheidvragenlijst)

-Microbiologie

-Speekselflowmeting

-KO

-P-waarde: <0,05

-gemiddelde

-standaarddeviatie

-mediaan

7 Robinson et al.,

2005

RCT 86 Effect op de

levenskwaliteit

Gebit met reservoir voor

kunstspeeksel

-Analyses voor

baseline-

variabelen

-Correctie voor

confounders bij

analyse

-ITT

-OIDP vragenlijst -mediaan

-95% BI

-SE

-in %

-P- waarde: <0,05

8 Frydrych et al.,

2002

RCT 23 Droogte zoals door de

patiënt wordt ervaren.

Invloed op de

speekselflow.

Bijwerkingen.

Pilocarpine als

speekselsubstituent of

spray

Niet vermeld -Vragenlijst

-VAS schaal

-Speekselflowmetingen

-P-waarde: <0,05

9 Jellema et al.,

2001

RCT- cross-

over studie

30 Verbetering op de

monddroogte en

xerostomie gerelateerde

symptomen

Xialine Niet vermeld -Vragenlijst -gemiddelde

-standard error

-in %

-P- waarde: <0,05

10 Momm et al.,

2005

RCT cross-

over

120 Effect op monddroogte

zoals door de patiënt

wordt ervaren.

4 verschillende

speekselsubstituenten

Niet vermeld -Vragenlijst -gemiddelde

-standaarddeviatie

-P-waarde: <0,05

11 Shahdad et al.,

2005

RCT cross-

over studie

20 Effect op monddroogte en

op xerostomie

gerelateerde symptomen

zoals door de patiënt

wordt ervaren.

Biotene Oralbalance en

Bioxtra Dry Mouth

System

-Analyse voor

cross- over en

periode effect

-Analyse

basiskenmerken

-Vragenlijst met VAS

score en ja/nee vragen

-gemiddelde

-standaarddeviatie

-95%BI

-P-waarde: <0,05

Page 24: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 18 -

12 Rantanen et al.,

2003.

RCT cross-

over

45 Effect op droogte zoals

door de patiënt wordt

ervaren.

Effect op speekselflow.

Effect op de orale

toestand.

Drie soorten tandpasta Niet vermeld -KO

-Speekselflowmeting

-VAS schaal

-P-waarde: <0,05

Tabel 9: categorie ‘therapie’: exclusie van artikels

Artikel Reden voor exclusie

1 Banting et al., 2000 Kwalitatief goede studie.

Inhoud niet toepasbaar op mijn scriptie. Handelt over behandeling van cariës.

2 Bots et al., 2005 Weinig informatie over de studie- opzet

3 Hay et al., 2002 Inhoudelijk niet van toepassing: over preventie tegen cariës door xerostomie.

4 Hamada et al., 1999 Weinig informatie over studie- opzet

5 Davies et al., 1998 Grote drop- out, Carry- over effect en niet geblindeerd

6 Chambers et al., 2006 Inhoudelijk niet van toepassing: over preventie tegen cariës door xerostomie

7 Kelly et al., 2004 Inhoudelijk niet van toepassing

8 Momm et al., 2002 Studie voldoet niet aan genoeg kwaliteitscriteria.

9 Frost et al., 2006 Geen aangepaste statistische verwerking zoals de cross- over design dat vraagt.

10 Gorsky et al., 2004 selectieve loss- to- follow up, niet geblindeerd, geen ITT, wellicht geen aangepaste statistiek aan cross- over design

Tabel 10: categorie ‘therapie’: exclusie van reviews

Titel Reden voor exclusie

1 Daniels et al., 2000 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review.

2 Gibson et al.,1998 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review.

3 Nieuw Amerongen et al., 2003 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review.

4 Nusair et al., 1999 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review.

5 Shiboski et al., 2007 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review.

6 Fox, 2004 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review.

7 Grisius, 2001 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review.

8 Christabel et al., 2006 Methodologie voldoet niet aan de criteria voor een goede review.

Page 25: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 19 -

3.3 Schema met resultaat van de zoekstrategie en kwaliteitscontrole

Page 26: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 20 -

4. Resultaten

4.1 Risicofactoren en gevolgen

4.1.1 Risicofactoren

Het verschil tussen xerostomie en hyposialie werd al nader toegelicht in de inleiding.

Vooraleer over te gaan tot de bespreking van hun risicofactoren en gevolgen, werd eerst

aandacht besteed aan het onderlinge verband tussen xerostomie en hyposialie. Dit was immers

een veel besproken en belangrijk item en volgende twee studies vatten dit verband zeer goed

samen.

Een eerste studie werd uitgevoerd in de Oral Medicine Unit in Liverpool University Dental

Hospital, een afdeling die speciaal werd opgericht voor het onderzoeken van patiënten met

klachten van xerostomie (Field et al., 1997). Participanten in deze studie waren 100

opeenvolgende patiënten die werden doorverwezen naar het centrum voor onderzoek naar

monddroogte. Ze werden ingedeeld in zeven diagnostische groepen naargelang de etiologie

van de xerostomie (24 met primair Sjögren Syndroom, 15 met secundair Sjögren Syndroom, 3

door diabetes mellitus, 11 door geneesmiddelen, 3 door radiotherapie, 3 door alcoholgebruik,

15 door psychogene factoren en 21 idiopathisch).

Alle 100 klaagden ze subjectief van een droge mond maar slechts 39 van hen hadden een te

lage ongestimuleerde flow. Daarvan waren er nog vier die wel een normale gestimuleerde

speekselflow hadden, wat er op wees dat zij nog wat functioneel klierweefsel hadden dat in

staat was te reageren op stimuli.

Volgens consensus werd voor deze studie de grens voor een normale ongestimuleerde flow op

0,1 ml/min gelegd. De auteurs maakten zelf de opmerking dat dit misschien te laag was en

bovendien zijn er grote individuele variaties in rustflow.

Deze grenswaarde in acht genomen, had dus 61% van de xerostomiepatiënten in dit

onderzoek een normale ongestimuleerde flow. Daarom kan gesteld worden dat xerostomie

niet noodzakelijk samengaat met hyposialie.

Sommigen met klachten van xerostomie hadden dus geen te lage speekselflow, terwijl

anderen zowel objectief als subjectief een droge mond hadden.

Het zakken van de speekselflow onder een bepaalde grens leek niet obligaat te zijn voor het

ontstaan van xerostomie. Zoals voorgaande studies reeds besloten, zouden dan wel relatieve

veranderingen in speekselflow of veranderingen in de chemische compositie een rol spelen.

Page 27: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 21 -

Antila et al. (1998) bekeken het vanuit het tegenovergestelde standpunt. In de groep patiënten

met een te lage ongestimuleerde flow (<0, 1 ml/min), had slechts 40% xerostomieklachten.

Daarnaast had 28% last van xerostomie in de groep met een normale ongestimuleerde flow.

Er werd geen verschil vastgesteld in voorkomen van xerostomie tussen patiënten met een lage

of normale gestimuleerde speekselflow.

Opnieuw een bewijs dat een te lage rustflow een invloed kan hebben op de sensatie van een

droge mond maar de link tussen de twee niet obligaat is. De auteurs suggereerden dat het

eerder de speekselsamenstelling is die aan de basis ligt van de pathogenese van xerostomie,

eerder dan een kwantiteitsprobleem.

Na de opheldering van dit verband, kon overgegaan worden tot de bespreking van de

risicofactoren en oorzakelijke factoren.

4.1.1.1 Xerostomie en medicatie

In veel studies kwam medicatiegebruik naar voor als de grootste risicofactor voor het

ontwikkelen van xerostomie, onder andere Antila et al. (1998) toonden dit aan.

Ook Schein et al. (1999) bewezen het verband met medicatie, namelijk in een oudere

populatie. Xerostomie was daar zeer prevalent (4,4% van de onderzoekspopulatie had droge

ogen en droge mond en 27,4% had droge ogen of droge mond) en er werd gesuggereerd dat

medicatie daarvoor de meest belangrijke onderliggende factor zou zijn.

Tabel 11, ontleend aan deze studie, illustreerde dit uitvoerig door het verband aan te geven

tussen medicatieklassen en symptomen met behulp van odds ratios met 95% B.I..

Tabel 11: overgenomen uit: Schein et al. (1999): table 2: Association of Medication Classes

With Dry Eye and/or Dry Mouth

Drug Group

% Using drug in

population

Dry Eye or

Dry Mouth

Odds ratio (95%

Confidence Interval)

Dry Eye and

Dry Mouth

Odds ratio (95%

Confidence Interval)

Nonsteroidal

antiinflammatory

Drugs

42.1 1.30 (1.08-1.34) 1.60 (1.09-2.34)

Diuretics 34.4 1.25 (1.02-1.64)* 1.12 (0.72-1.77)*

Vasodilators 27.1 1.37 (1.12-1.67)† 1.46 (0.96-2.21)†

Analgesics and

Antipyretics

16.4 1.28 (1.02-1.61) 1.23 (0.75-2.00)

Antiulcer agents 9.2 1.44 (1.07-1.93)‡ 2.40 (1.45-3.19)‡

Sulfonylureas 8.5 1.30 (0.96-1.75) 0.97 (0.48-1.95)

Antilipemic agents 8.1 0.97 (0.70-1.34) 1.72 (0.97-3.06)

Cardiac glycosides 8.0 1.28 (0.93-1.78)§ 2.22 (1.26-3.93)§

Page 28: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 22 -

Anxiolytics and

Benzodiazepines

7.8 2.35 (1.73-3.19)\ 1.11 (0.59-2.10)\

Anti-infectives 6.7 1.88 (1.36-2.58) 2.35 (1.35-4.08)

Antidepressants and

Antipsychotics

5.2 2.54 (1.80-3.60) 3.47 (2.04-5.90)

Hypotensive agents 4.0 1.98 (1.31-3.00)¶ 1.52 (0.67-3.42)¶

Antihistamines 3.9 1.67 (1.09-2.56)# 0.52 (0.16-1.79)#

*Adjusted for use of anticoagulants, cardiac glycosides, hypotensive agents, and replacement solutions.

†Adjusted for use of anticoagulants, cardiac glycosides, diuretics and replacement solutions.

‡Adjusted for use of analgesic-opioids and anxiolytics and benzodiazepines.

§Adjusted for use of anticoagulants, vasodilators, diuretics and replacement solutions.

\Adjusted for use of analgesic-opioids and antiulcer agents.

¶Adjusted for use of anticoagulants, cardiac glycosides, diuretics, and replacement solutions.

#Adjusted for use of sympathomimetic agents and antiemetics.

Het effect van medicatie op monddroogte is een multifactorieel proces: rechtstreeks effect op

de speekselklierfunctie, dehydratatie effect,…

Bij bepaalde systemische en orale ziekten komt afwijkend cytokine niveau terug in speeksel

en serum. Cytokines spelen immers een belangrijke rol in het behouden van de homeostase

van de orale holte. Onderzoekers vroegen zich dan ook af of deze parameter misschien ook

een rol speelde bij de pathogenese van medicatie geïnduceerde xerostomie.

Bij dertig patiënten met xerostomie door medicatie werd het IL6 en TNFalfa niveau gemeten

in het speeksel en vergeleken met een controlegroep uit dertig gezonde patiënten. Tussen

beide groepen werd geen significant verschil gevonden (P<0,05).

Conclusie was dan ook dat medicijnen niet zorgden voor schade aan speekselklieren die zich

reflecteerde in veranderde IL6 niveaus of TNFalfa niveaus en dat ook xerostomie op zich,

geïnduceerd door medicatie, hier geen veranderingen in veroorzaakte (Vucićević et al., 2006).

4.1.1.2 Xerostomie en morbiditeit

Antila et al. (1998) toonden aan dat xerostomie geassocieerd is met enkele ziektes en

medicatiegebruik, welke onder één noemer „xerogenic diseases‟ of „xerogenic medication‟

worden geplaatst. Een overzicht van deze ziektes en medicaties staat vermeld in tabel twee en

drie van dit artikel.

In een multivariaat model was deze associatie enkel significant voor personen met normale tot

hoge ongestimuleerde speekselflow (P=0,001 voor xerogenic diseases en P<0,001 voor

xerogenic medication). Daaruit besloten deze onderzoekers dat de ziekte of medicatie de

xerostomie hoofdzakelijk veroorzaakt had door een effect op de speekselkwaliteit eerder dan

op kwantiteit.

Page 29: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 23 -

Tabel 12: overgenomen uit: Antila et al. (1998): Table 2: Systemic diseases that may reduce

salivary flow rate and their occurrence in the study population (N=774)

Systemic disease (only the diseases occurring in this study population are included) N

Sjögren’ s syndrome 1

Rheumatoid Diseases 19

Sarcoidosis 3

Hypertension 144

Hyperlipidemia 26

Diabetes mellitus 34

Anxiety disorder 2

Tabel 13: overgenomen uit: Antila et al. (1998): Table 3: classes of drugs with possible

xerostomic side effects and their users in the study population

Drugs (only the drug groups used by this study population are included) N

1. Drugs affecting the alimentary tract 21

2. Serum lipid- reducing agents 6

3. Cardiovascular and antihypertensive agents 12

4. Diuretics 76

5. Drugs for disorders of the musculoskeletal system 10

6. Analgesics and antipyretics 9

7. Antiepilectics and anti- Parkinson drugs 6

8. Antipsychotics 21

9. Anxiolytics 46

10. Hypnotics and sedatives 20

11. Antidepressants 6

12. Antiasthmatics 8

13. Antihistamines for systemic use 3

14. Combination of a psychopharmological drug and a drug from group 1,3,5,6,11 or 13 26

Schein et al. (1999) bevestigden de associatie tussen droge mond/ogen en comorbiede

medische condities. Zij vonden voor droge ogen of droge mond de volgende odds ratio‟ s: OR

voor 1- 3 comorbiditeiten= 2,1 (95% B.I. 1,4-3,1) en OR voor >3 comorbiditeiten= 4,2 (95%

B.I. 2,8-6,4). Voor droge ogen en droge mond vonden zij : OR voor 1- 3 comorbiditeiten= 1,5

(95% B.I. 0,6-3,7) en OR voor >3 comorbiditeiten= 4,8 (95% B.I. 1,9-12,3).

Echter voor hen zou dit niet verwijzen naar een oorzakelijk verband, maar wel het gevolg zijn

van het gebruik van geneesmiddelen voor deze ziektes (zie hoger).

Dit heeft belangrijke implicaties naar de therapie toe. Morbiditeit kunnen we zelf niet kiezen,

maar we hebben wel de kans om geneesmiddelen te verminderen of veranderen! En dit kan

invloed hebben op droge ogen/mond!

4.1.1.2.1 HIV

Specifiek onderzoek werd al gevoerd naar de invloed van HIV als oorzaak van hyposialie

en/of xerostomie (Navazesh et al., 2000).

Page 30: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 24 -

In de Women‟ s Interagency HIV Study deed men een prospectieve cross- sectionele studie

met 581 HIV positieve en 152 HIV negatieve vrouwen maar wel at risk, tussen 17 en 61 jaar.

De prevalentie van droge mond klachten (bevraging via vragenlijst) en van afwezigheid van

speeksel na palpatie van de speekselklieren was significant hoger bij HIV positieve vrouwen

vergeleken met HIV negatieve vrouwen (P=0,0001).

De gemiddelde ongestimuleerde speekselflow was significant lager bij HIV positieve

vrouwen vergeleken met HIV negatieve vrouwen (P=0.006), en bij de HIV positieve vrouwen

was er een hogere prevalentie van afwezigheid van ongestimuleerde speekselflow (17%

versus 6%; P=0,001). Dit werd bevestigd in de multivariaat analyse.

Binnen de groep HIV positieve vrouwen werd onderzoek gedaan naar het verband met

immunosuppressie. CD4 celtelling staat voor het niveau van immunosuppressie, het staat voor

de uitgebreidheid van schade die al toegebracht is aan het immuunsysteem van het HIV

individu. In een multivariaat analyse, gecorrigeerd voor leeftijd, ras, droge mond klachten,

diabetes, alcohol- en middelengebruik en psychotrope medicatie, was de odds ratio voor de

kans op afwezigheid van ongestimuleerde speekselflow 2,6 maal hoger bij HIV positieve

patiënten met CD4 telling lager dan 200 vergeleken met deze met CD4 telling boven de 500.

In de discussie wordt vermeld dat dit er zou kunnen op wijzen dat de evolutie van de

speekselklieraantasting parallel loopt met de progressie van de ziekte. Tot op heden is het

exacte mechanisme nog niet volledig opgeklaard.

4.1.1.2.2 Diabetes mellitus

Diabetes mellitus kent een belangrijke link met de orale gezondheid; tandverlies, gingivitis,

parodontitis, abcessen, mucosa letsels … xerostomie.

In de Pittsburgh Epidemiology of Diabetes Complications study werd een substudie

uitgevoerd met 406 DM type I patiënten en 268 controles (Moore et al., 2001).

Het doel van deze substudie was op zoek gaan naar de associatie tussen DM type I en de orale

gezondheid, in het bijzonder xerostomie en hyposialie (grens voor rustflow: 0,01 ml/min en

grens voor gestimuleerde speekselflow: 0,10 ml/min).

Zowel xerostomie als hyposialie waren in een hogere prevalentie aanwezig bij personen met

DM type I, in vergelijking met een gezonde controlepopulatie (xerostomie: P=0,045 /

hyposialie: rustflow: P= 0,005 gestimuleerde flow: P= 0,19).

Te lage rustflow was significant geassocieerd met gebruik van xerostomie veroorzakende

medicijnen (P=0,001) en met cariës (P=0,033), waarbij meer cariës werden gevonden bij

hyposialie.

Page 31: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 25 -

Er werd ook gezocht naar een verband tussen speekselklierdysfunctie en complicaties van

DM type I (retinopathie, perifere en autonome neuropathie, nefropathie en perifere vasculaire

ziekte). De xerostomie en hyposialie bleken alleen meer aanwezig bij de diabeten die perifere

en autonome neuropathie hadden (P=0,045 en P=0,046). Dit zou kunnen te wijten zijn aan het

feit dat de speekselstimulatie gecontroleerd wordt door sympathische en parasympathische

innervatie.

Hyposialie trad op bij gestegen bloedsuikerspiegel (P=0,007 en P= 0,040). Deze parameter

staat voor een slechte glycemiecontrole en zou gepaard gaan met een stijging van de

osmotische gradiënten in de speekselklieren en zo met dehydratatie.

Andere onderzoekers hechtten meer belang aan de waarde van het geglycosyleerde

hemoglobine als parameter voor slechte glycemiecontrole. Zij gebruikten deze parameter in

onderzoek naar slecht gereguleerde diabetes mellitus als risicofactor voor hyposialie. Deze

factor werd echter buiten beschouwing gelaten in voorgaande studie.

Het was ook zo dat de DM type I patiënten meer geneesmiddelen namen dan de gezonde

patiënten (1,68 +/- 0,10 versus 0,93 +/- 0,11; P<0,0001) en zelfs tot dubbel zoveel droge

mond veroorzakende geneesmiddelen namen als een controlepopulatie (7,6% versus 3,7%;

P=0,0472).

Naast een chronisch slecht gereguleerde diabetes mellitus, kan de factor medicatie dus zeker

ook meespelen in het ontstaan van xerostomie in deze populatie.

Voor diabetes mellitus type II werden solitaire studies geselecteerd.

Sandberg et al. (2000) vergeleken in Zweden de orale gezondheid van 102 patiënten met DM

type II met 102 gematchte controles uit dezelfde regio.

De DM type II patiënten hadden significant meer last van xerostomie (53,5% vs 28,4%;

P=0,0003). De duur van de DM type II had geen effect op de xerostomie, hun metabole

controle wel. Degene met een goeie (HbA1c 5- 6%) en acceptabele (HbA1c 6,1- 7,5%)

controle hadden minder vaak xerostomie dan patiënten die hun diabetes niet zo goed onder

controle hadden (HbA1c>7,5%); 47% versus 64%. De auteurs vermeldden echter dat dit

verband in hun studie onvoldoende onder de loep genomen werd.

Chávez et al. (2001) deden onderzoek bij 39 oudere volwassenen (54-90 jaar) waarvan er 24

DM type II hadden. Xerostomie- en speekselflowmetingen werden uitgevoerd at baseline en

na één jaar.

Page 32: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 26 -

Bij de metingen na één jaar waren de gemiddelde HbA1c waarde, de bloedsuikerspiegel en de

speekselflowmetingen allemaal niet significant gewijzigd in vergelijking met at baseline

(P>0,05). Dit gold eveneens voor de xerostomie, echter daarvan werden geen data getoond.

De speekselflow was niet beïnvloed door de leeftijd, geslacht en duur van de diabetes.

De gestimuleerde parotis flow verschilde wel significant tussen de niet- diabeten en diabeten

bij de meting na één jaar (P=0,05). De frequentie van xerostomie verschilde niet tussen

diabeten en niet- diabeten. Volgens de auteurs zijn het mogelijks de neuropathie en

microvasculaire veranderingen of wijzigingen in orale mucosa of baroreceptoren, die er

verantwoordelijk voor zijn dat diabeten geen droge mond symptomen gewaar worden,

ondanks vaak slechtere speekselflow.

De Pearson Correlatie Coëfficiënt toonde een negatieve correlatie aan tussen HbA1c en de

niet gestimuleerde parotis flow (P=0,048) en de gestimuleerde parotis flow (P=0,04). De flow

daalde dus wanneer de HbA1c waarde steeg.

De verklaring van Chávez et al. was dat er bij slechte gereguleerde diabeten mogelijks meer

autonome neuropathie of microvasculaire veranderingen waren, waardoor zij niet meer in

staat waren adequaat te antwoorden op een speekselstimulus. Ze zouden eveneens meer

gevoelig zijn voor dehydratatie en daardoor een lagere ongestimuleerde parotis flow hebben.

Men richtte zich ook specifiek op de groep die onder de tiende percentiel van de

populatiestandaard voor gestimuleerde parotis flow lag. Bij hen waren er niet meer

xerostomie klachten dan bij de anderen. Wel iets meer problemen bij eten (P=0,004) en

slikproblemen als ze niet extra mochten drinken bij het eten (P=0,008). Tussen de diabeten en

niet- diabeten die onder deze percentiel lagen, was er ook geen verschil in frequentie van

xerostomieklachten. Diabeten hadden enkel wat meer last bij slikken (P=0,02).

In de subgroep onder de tiende percentiel, waren er wel net significant meer slecht

gecontroleerde diabeten, dan goed gecontroleerde en niet- diabeten samen (P=0,05).

Uit deze studie bleek dus dat patiënten met slecht gereguleerde DM type II vaak zwakkere

speekselflow hebben (hyposialie), dit gaat echter niet gepaard met meer xerostomieklachten.

4.1.1.2.3 Kanker

Davies et al. (2002) voerden onderzoek naar speekselproblemen bij 120 patiënten met kanker

(meest borstkanker, bronchuskanker, prostaatkanker en coloncarcinoom).

Na energieverlies, slaperigheid en pijn sloot xerostomie (bij 78%) de top vier af van de meest

voorkomende symptomen.

Page 33: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 27 -

Te lage speekselflow was eveneens vrij prevalent bij kankerpatiënten. 82% had een

abnormaal lage ongestimuleerde flow (<0,1 ml/min) en 42% een abnormaal lage

gestimuleerde flow (<0,5 ml/min). Er was een statistisch significante associatie tussen

xerostomie en te lage ongestimuleerde of gestimuleerde flow (P=0,0007 en P=0,045). Beide

stonden ook significant in verband met ernst van de xerostomie (P=0,0002 en P<0,0209) en

last veroorzaakt door xerostomie (P=0,0001 en P=0,0081).

12% had xerostomie bij een thans normale ongestimuleerde flow. De auteurs suggereerden

daarvoor twee mogelijke verklaringen. Ten eerste is het mogelijk dat het een relatieve daling

is in speekselflow die de drogemondsymptomen doet ontstaan (en dus niet zakken onder de

grens van 0,1 ml/min). Hun tweede alternatieve uitleg was dat xerostomie te wijten is aan een

veranderde samenstelling van het speeksel.

Voornamelijk medicatiegebruik zou verantwoordelijk geweest zijn voor de

speekselklierdysfunctie in deze populatie (97,5% kreeg geneesmiddelen met gekend

xerostomie/hyposialie effect).

4.1.1.3 Xerostomie en radiotherapie

Xerostomie is een zeer belangrijke complicatie na radiotherapie. In het onderzoek van Wijers

et al. (2002) met 39 patiënten, genezen van hoofd- en nekkanker na radiotherapie, hadden

allen last van een droge mond. Bij 64% waren dit matige tot ernstige klachten.

Dit kwam overeen met de resultaten van Dirix et al. (2007); 93% van de radiotherapie

patiënten hadden xerostomie klachten en 53% hadden ernstige xerostomie klachten.

Onherstelbare schade werd aangebracht als de speekselklieren in het radiotherapieveld lagen.

Dit wees op het belang van speekselkliersparende radiotherapie technieken ter preventie.

Bijkomende chemotherapie behandeling doet de orale verwikkelingen veroorzaakt door

radiotherapie toenemen.

Het verband tussen xerostomie en bestraling staat al vast. Bijkomend kan de vraag worden

gesteld of er een dosis-respons kan worden vastgesteld tussen de hoeveelheid straling en de

ernst van de xerostomie/hyposialie. Daarvoor selecteerden Jellema et al. (2005) 157 patiënten,

behandeld met bilaterale bestraling voor hoofd- en nekkanker.

Men registreerde de graad van xerostomie symptomen en kleverigheid van het speeksel via

een vragenlijst op tijdstip nul (vóór de radiatiebehandeling) en zes weken, zes maand en

twaalf maand na het beëindigen van de radiatietherapie. De studie toonde aan dat in de

multivariaat analyse gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht en type radiotherapie de gemiddelde

Page 34: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 28 -

dosis op de parotis (MDpar) en submandibulaire klier (MDsubm) de meest belangrijke

predictieve factoren waren voor xerostomie (OR voor MDpar: 1.17 (95% BI: 1.06–1.29); OR

voor MDsubm: 1.08 (95% BI: 1.01–1.15)). Hoe hoger de dosis, hoe meer kans op xerostomie.

Bovendien steeg de probabiliteit voor xerostomie in functie van de parotis klier significant bij

een hogere submandibulaire dosis na zes maanden radiotherapie. Er was dus sprake van een

interactie tussen de twee klieren (P=0,03).

Markant was ook dat in deze studie wel enige reversibiliteit van xerostomie gezien werd na

twaalf maanden, dit in tegenstelling tot andere studies (xerostomie at baseline: 11.7 (95% BI:

8.4–15.0), op 6 maand: 44.3 (95% BI: 36.8–51.8) en op 12 maand: 37.9 (95% BI: 30.8–45.1).

Deze reversibiliteit was opnieuw afhankelijk van de dosis op de parotis en submandibulaire

klier.

Kleverigheid van het speeksel was voornamelijk bepaald door de gemiddelde dosis op de

submandibulaire klier (MDsubm). De gerapporteerde odds ratio was 1.03 (95% BI 1.02-1.05).

4.1.1.4 Xerostomie en leeftijd

Uit onderzoek bleek dat de functie van de speekselklieren leeftijdsonafhankelijk is. Zowel de

output van de klieren als de samenstelling van het speeksel wijzigt amper met stijgende

leeftijd in een gezonde populatie.

Er is ook geen sprake van een variabiliteit in speekselflow en xerostomie wanneer herhaalde

metingen worden uitgevoerd.

Fisher and Ship (1999) vergeleken daarvoor 14 patiënten tussen de 20 en 40 jaar met 14

patiënten tussen de 60 en 80 jaar. Over een tijdsinterval van twee uren, werd op tijdstip nul,

één en twee de ongestimuleerde en gestimuleerde flow en meting naar xerostomie uitgevoerd.

Alle drie bleven ze stabiel op elk tijdstip van de collectieperiode (P>0,05), zowel bij de

jongere groep als bij de ouderen. Er was ook geen verschil tussen de twee groepen onderling

(ongestimuleerde flow P>0,05 / gestimuleerde flow P>0,05). Dit laatste bevestigde dat de

speekselklierfunctie leeftijdsonafhankelijk is.

Risicofactoren zoals medicatiegebruik en morbiditeit zijn wel verantwoordelijk voor

gewijzigde speekselklierfunctie en problemen wanneer men ouder wordt.

4.1.1.5 Xerostomie en depressie

Xerostomie is een subjectieve sensatie. Heel vaak, maar niet uitsluitend, wordt het

veroorzaakt door een biomedische achtergrond. Psychosomatische oorzaken mogen echter

niet vergeten worden!

Page 35: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 29 -

Dit werd bewezen in de studie uit Oulu (Finland) met 780 55-jarigen (Antila et al., 1998).

Er werd een associatie aangetoond tussen depressieve symptomen (gemeten met de Zung

Self- Rating Depression Scale) en xerostomie (P<0,001). De associatie xerostomie-

depressieve symptomen bleef significant bij correctie voor confounders (P=0,03). Deze

associatie was het sterkst in de groep met een normale tot hoge ongestimuleerde speekselflow

(P<0,001).

Subjectieve droge mond is, net als enkele andere fysische klachten, soms de uiting van een

depressie! Depressie moet dus tussen de andere factoren staan in het lijstje wanneer we een

xerostomie patiënt evalueren op onderliggende factor.

Xerostomie werd niet alleen geassocieerd met depressieve symptomen maar ook met een

gevoel van slechtere fysische conditie en van gezondheid (P<0,001), factoren die mogelijks

onderling zijn gecorreleerd.

De auteurs stelden dat subjectieve perceptie van fysische conditie en van gezondheid in

verband staan met lichaamsbeeld en dat dit lichaamsbeeld kan ondermijnd zijn door

verschillende somatische symptomen, waaronder droge mond.

4.1.2 Gevolgen

Tweede luik is een beeld scheppen van de gevolgen van xerostomie. Dit op lichamelijk en op

psychologisch vlak. Enkele studies illustreerden dit uitvoerig.

In een studie uitgevoerd in de Oral Medicine Unit in Liverpool hadden 65 van 100

xerostomiepatiënten bijkomende klachten in het orofaciale gebied: pijn in de mond, halitosis,

dysphagie, gezwollen speekselklieren. De helft klaagde van droge ogen en irritatie ter hoogte

van de ogen (Field et al. 1997).

De invloed van xerostomie reikt echter nog verder dan het orofaciale gebied. Een aantasting

van de levenskwaliteit valt niet te ontkennen.

Gerdin et al. (2005) onderzochten dit bij de oudere populatie. Van 41 personen in de studie

(83-91 jaar) had 44% objectief een droge mond (flow <0,05 ml/min) en 54 tot 78% had last

van xerostomie (afhankelijk van welke criteria men hanteerde om xerostomie te

diagnosticeren).

De impact op kwaliteit van leven werd gemeten met de gevalideerde OHIP14 vragenlijst. Dit

is de verkorte versie (14 items in plaats van 49) van een vragenlijst die de invloed van

Page 36: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 30 -

mondgezondheid meet op een reeks factoren die de kwaliteit van leven bepalen (eten,

spreken, pijn, sociaal contact, …).

De resultaten waren dat zowel objectieve als subjectieve droge mond invloed hadden op hun

levenskwaliteit. 29% voelde een negatieve impact op kwaliteit van leven voor tenminste één

aspect van de OHIP 14. Daartegenover stond dat 71% dus wel een aanvaardbaar niveau van

levenskwaliteit op gebied van de orale gezondheid zou hebben. De studie vermeldde echter

zelf dat dit mogelijks een wat vertekend beeld was vanwege verschillende problemen om

levenskwaliteit te testen bij ouderen. Ouderen passen zich gemakkelijk aan aan slechtere

levensomstandigheden, herinneren zich slechts vaag problemen of symptomen en ervaren

moeilijkheden bij het begrijpen van de vragen.

Xerostomie werd specifiek in verband gebracht met moeite om woorden uit te spreken

(P<0,05), verminderde smaakzin (P<0,01) en geïrriteerd zijn bij anderen (P<0,01).

Hyposialie eerder met pijnlijke jeuk in de mond (P<0,05) en verlegenheid (P<0,05).

Na evaluatie van het probleem in de oudere leeftijdsklasse, rijst de vraag of xerostomie een

impact heeft op de levenskwaliteit bij jong- volwassenen. Is het bij hen een banale

aandoening zonder grote gevolgen of toch ook een ernstige bedreiging voor de kwaliteit van

leven?

Een cross-sectionele analyse werd uitgevoerd op een langlopende prospectieve observationele

studie in Nieuw- Zeeland (Thomson et al., 2006).

De gegevens uit een klinisch tandonderzoek en vragenlijsten op 32- jarige leeftijd werden

gebruikt. Beide, het subjectief gevoel van droge mond (xerostomie) en impact op kwaliteit

van leven, werden gemeten door middel van een vragenlijst.

Voor de impact op kwaliteit van leven werd de gevalideerde OHIP-14 vragenlijst gebruikt.

Van de 923 deelnemers, werd één tiende gecategoriseerd als xerostomisch. Er was een sterke

associatie tussen xerostomie en mond gerelateerde levenskwaliteit bij deze groep jong-

volwassenen (P<0,001), die stand hield na controle voor confounders (geslacht, rookstatus en

persoonskenmerken (emoties en gedrag)).

Dirix bevestigde deze impact op de kwaliteit van leven (Dirix et al., 2007). Bij

xerostomiepatiënten na radiotherapie voor hoofd- en nekkanker (93% van alle patiënten) is de

emotionele impact zeker niet te onderschatten. 64% maakte zich zorgen, 61% was gespannen

en 44% voelde zich depressief, 65% had problemen met slikken en 63% smaakverlies. Pijn in

de mond werd bij 33% gerapporteerd en klachten werden gesignaleerd bij het spreken (60%)

Page 37: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 31 -

en het eten (54%). Bovendien trad er geen verbetering meer op in levenskwaliteit na bepaalde

tijd.

De impact op levenskwaliteit was significant en onafhankelijk beïnvloed door de T-

classificatie (P=0,04), het klinisch stadium (P=0,02), de bestralingsdosis (groter dan 60 Gy)

(P= 0,01) en al dan niet gebruik van concomitante chemotherapie (P= 0,04).

De behandeling van een hoofd- of nekkanker mag zich niet beperken tot locoregionale

controle en overleving, de gevolgen op levenskwaliteit moeten in acht genomen worden.

Doel is daar de beste genezingskans met de minste impact op levenskwaliteit te creëren.

4.2 Therapie

Eerst volgen in een notendop de verschillende therapeutische opties. Pas verder volgt een

bespreking van de resultaten van de studies die geïncludeerd werden. De therapieën werden

specifiek toepast in subpopulaties en er werd niet alleen gekeken naar het aspect effectiviteit

maar ook naar veiligheid en gebruiksgemak.

*Opheffen van de onderliggende oorzaak= causale therapie

Het is echter meestal niet mogelijk onderliggende etiologische factoren uit te schakelen.

Bijvoorbeeld bij xerostomie door medicatie betekent dit dat er veranderd moet worden van

geneesmiddelenklasse.

*Symptomatische therapie

-frequent water drinken

-speekselsubstituenten zoals gels en sprays, ook tandpasta en mondspoeling.

De speekselsubstituenten bestaan in verschillende samenstellingen. De ene benadert de

normale speekselsamenstelling al beter dan de andere; vele commercieel beschikbare vormen

hebben dan ook niet alleen een lubrificerend effect maar ook een protectieve werking (anti-

bacterieël en immuunactiviteit).

Grootste probleem met deze therapie is de korte werkingsduur en slechte smaak.

-stimulatie van de speekselklieren

Door hun speekselproducerend effect zouden zij effectiever zijn. Ze verbeteren immers niet

alleen de xerostomie maar ook de hyposialie.

In studies verkozen patiënten zelf al meermaals de speekselstimulantia boven de

speekselsubstituenten.

Page 38: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 32 -

Problemen hier zijn frequente bijwerkingen, contra- indicaties en interacties met andere

geneesmiddelen.

De bekendsten zijn pilocarpine en cevimeline; parasympathicomimetische muscarine

secretagogen. Pilocarpine is een niet- selectieve muscarine receptor agonist. Cevimeline

stimuleert enkel de M3 muscarine receptoren en heeft een langer halfleven en werkingsduur

dan pilocarpine.

Kauwgum werkt eveneens speekselstimulerend. Dit op basis van twee principes. Combinatie

van stimulatie van chemoreceptoren (smaakreceptoren) en de mechanoreceptoren.

- elektrostimulatie

- accupunctuur

*Preventief

Nieuwe technieken zoals driedimensionele therapieplanning of intensity modulated

radiotherapy zouden een protectief effect hebben door de dosis stralen op speekselklieren te

reduceren bij oncologische patiënten. Hopelijk zullen zij in de toekomst mogelijkheden

scheppen om de symptomatische therapie te vervangen door profylactische.

In de onderstaande paragrafen volgen de resultaten van wat getest werd in de studies van de

geïncludeerde artikels:

4.2.1 Therapie met topische producten ter behandeling van xerostomie veroorzaakt door

medicatie

Medicatiegebruik is één van de meest voorkomende onderliggende factoren van xerostomie

en hyposialie. Het is niet altijd mogelijk de medicatie te wijzigen of te verminderen, vandaar

het belang van goeie producten voor deze subpopulatie.

Ship et al. (2007) werkten rond de topische producten (tandpasta, mondspoeling, mondspray

en gel) met als actieve ingrediënten olijfolie, betaine en xylitol. Er werd een enkel blinde

cross- over studie gestart met 40 xerostomie patiënten die minimum drie geneesmiddelen

gebruikten gekend omwille van hun xerostomie of hyposialie effect. Ze vergeleken het effect

en veiligheid van de topische producten met de routinetherapie (kauwgum, vochtinname,…).

Olijfolie zou zijn effect danken aan de polyphenolen en werkt anti- inflammatoir, anti-

microbieel, lubrificerend, tegen halitosis en tanddemineralisatie. Betaine is een natuurlijk

voorkomend aminozuur. Het werkt lubrificerend en osmoprotectief (=bescherming van huid

en mucosa tegen chemische en mechanische irritatie). Xylitol werkt tegen cariës.

Page 39: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 33 -

Bij dagelijks gebruik van de producten gedurende één week was er een significante stijging

van ongestimuleerde flow (P=0,033).

De xerostomie werd gemeten met een vragenlijst met 8 items met betrekking tot monddroogte

gebruikt makend van een VAS-score (Visual Analogue Score). Het resultaat was dat de

topische producten significant beter waren dan routine therapie voor xerostomie(P=0,011).

Meer specifiek waren drie van de acht items significant beter (de monddroogte P=0,038,

tongdroogte P=0,002 en dorst P= 0,0001).

Uit de studie bleek ook dat de producten veilig waren in gebruik.

Daarnaast kregen de patiënten ook een xerostomie- gerelateerde levenskwaliteit vragenlijst

met 15 vragen. Eindresultaat daarvan toonde geen significant verschil tussen de twee

therapeutische opties. Van de vier hoofdonderdelen waren er thans drie significant beter door

de topische producten. Het gaat hier om een groter effect op fysische functie (P=0,03),

persoonlijke functie (P=0,01) en pijn (P=0,03). Voor het onderdeel sociale functie ging dit

niet op (P=0,2).

4.2.2 Therapie voor xerostomie bij kankerpatiënten

Een prospectieve gerandomiseerde open cross- over studie bestudeerde het effect van

kunstspeeksel op basis van mucine (Saliva Orthana, spray) en een low-tack (minder klevend)

suikervrije kauwgum (Freedent) in de palliatieve behandeling van kankerpatiënten met

xerostomie. De xerostomie werd bij hen veroorzaakt door medicatiegebruik, destructie van de

speekselklieren door de kanker, radiotherapie,…(Davies et al., 2000)

De studie kon geen significant verschil aantonen in effect van de twee therapievormen

(gepaarde t-test P= 0,49). Meer specifiek was er geen statistisch verschil wanneer men

patiënten vroeg of de therapie met het kunstspeeksel versus de kauwgum hun xerostomie

geholpen had (P=0,33) en geen verschil in aantal patiënten dat wenste de therapie verder te

zetten (P=0,14).

Van de patiënten die beide therapievormen getest hadden, verkoos wel 69 % de kauwgum.

Het kunstspeeksel werd dus maar slechts door 31% verkozen maar dit resulteerde niet in een

statistisch significant verschil. Voorkeur bij de patiënten die kauwgom verkozen was omwille

van meer effect, een betere smaak, groter gebruiksgemak of omdat ze bijwerkingen hadden

ervaren bij het gebruik van kunstspeeksel (nausea, irritatie, overgeven en diarree).

Beide therapieën hadden elke hun bijwerkingen, het aantal patiënten dat bijwerkingen

vertoonde, verschilde niet (P=0,75).

Page 40: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 34 -

Nycomed, de producent van Saliva Orthana, beweerde echter dat het gebruik van mucine, een

normaal speekselbestanddeel, niet gepaard gaat met bijwerkingen. In deze en andere studies

werd toch melding gemaakt van klachten van nausea, overgeven, diarree en oncomfortabel

gevoel.

4.2.3 Therapie voor xerostomie veroorzaakt door radiotherapie

Speekselsubstituenten werden reeds uitvoerig getest in de behandeling van xerostomie na

radiotherapie. Daarbij was er keuze uit verschillende toedieningsvormen en samenstellingen.

Jellema et al. (2001) probeerden Xialine, een spray op basis van xanthan, uit. Dit was een

speekselsubstituent met visco- elastische eigenschappen vanwege het polysaccharine xanthan

gom. De elasticiteit zou zorgen voor een langere retentietijd op de orale mucosa en in theorie

verwachtte men dan ook een superieur resultaat boven placebo. Een kleine gerandomiseerde

dubbelblinde placebo gecontroleerde cross- over studie met 30 patiënten moest het effect in

praktijk aantonen en fundamenten leggen voor een groter gerandomiseerd onderzoek.

Onverwachts doken echter geen significante verschillen op tussen placebospray en de Xialine;

niet op vlak van xerostomie (P=0,78), kleverig speeksel (P=0,43) slikken (P=0,91) en sociaal

eten (P=0,65). Qua spraak en zintuiglijke waarnemingen was er een trend te zien waarbij

Xialine meer effect had, echter niet voldoende om significantie te bereiken (P= 0,25 en

P=0,43).

Met of zonder xanthan gom was de spray dus even effectief, xanthan gom bood enkel een

kleine meerwaarde op het vlak van spreken en smaak en geur. De resultaten ondersteunden

dan ook niet het opzetten van een grotere studie.

De sprayvorm is niet de enigste commercieel beschikbare toedieningsvorm van

speekselsubstituenten.

Momm et al. (2005) vergeleken verscheidene topische speekselsubstituenten in een

prospectieve cross- over design met 120 xerostomie patiënten; ze gebruikten gel (Aldiamed

gel met Aloe vera), spray met natrium carboxymethylcellulose (de Glandosane spray), olie

(de koolzaadolie) en mucinespray (de Saliva medac spray).

In vergelijking met de baseline waarden , verbeterden ze alle significant de xerostomie (voor

alle P<0,0001). De gel scoorde best, de carmellose spray het minst goed. Echter de verschillen

tussen de producten onderling waren niet significant. Bij het scoren van de xerostomie vielen

wel de brede standaarddeviaties op. Dit wou zeggen dat therapie zeer individueel bepaald is.

De auteurs suggereerden dat patiënten hun persoonlijke voorkeur moeten laten gelden qua

Page 41: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 35 -

keuze van product (bijvoorbeeld: spray op het werk omdat dit door zijn snelle effect babbelen

goed mogelijk maakt en gel ‟s nachts vanwege een meer langdurig effect).

Ze zijn toch allen even werkzaam en er werden geen erge bijwerkingen gerapporteerd.

De goeie smaak en gebruiksgemak speelden in het voordeel van de carmellose spray,

aangezien meest patiënten dit wilden verder gebruiken (55%).

McMillan et al. (2006) vergeleek van één soort speekselsubstituent (Oral Balance gel) twee

verschillende toedieningsvormen. Enerzijds de klassieke orale bolus gel, anderzijds de trage

vrijstelling via een nieuw oraal apparaatje waarbij de gel losgelaten wordt uit reservoirs in het

verhemelte wanneer de tong een lichte druk uitoefent tegen een klepje.

Interesse ging uit naar het effect op de mond en levenskwaliteit van patiënten met xerostomie

en hyposialie post- radiotherapie in de behandeling van nasopharyngeaal carcinoom.

De onderliggende beweegreden voor een betere werking via een apparaatje was de betere en

constante lubrificatie.

Er werden metingen gedaan met drie meetinstrumenten: een xerostomie vragenlijst (XI), een

vragenlijst met betrekking tot de kwaliteit van leven (GOHAI= General Oral Health

Assessment Index) en een tevredenheidsvragenlijst.

De XI scores geven een hogere score voor ernstiger drogemondsymptomen. Als resultaten

vond met dat na therapie met gel alleen de XI score significant lager was dan at baseline

(P=0,017), dit was niet zo voor het apparaatje (P=0,329).

Uit de enkelblinde cross- over studie bleek dus eerder onverwachts dat de orale bolus gel de

xerostomie symptomen wel verbeterde, terwijl toegediend met het apparaatje het dit niet deed.

De GOHAI onderzocht de invloed op de levenskwaliteit (fysische functie, pijn en discomfort,

psychosociale functie). Een hogere score stond voor een beter orale gezondheidstatus. Er was

geen significant verschil in GOHAI score voor en na behandeling, voor zowel de orale bolus

als met het apparaatje (P=0,072 en P=0,240). Hoewel de gel eigenlijk wel de xerostomie

verbeterde, leek dit eigenaardig dat er geen invloed was op de levenskwaliteit. Men dacht dat

dit te wijten zou zijn geweest aan andere zaken die meer impact hadden op de levenskwaliteit

(tandverlies, adaptatie,…).

Kritiek die de patiënten uitten op het apparaatje waren omtrent de grootte, ongemak bij het

dragen en het onderhoud. De compliance verminderde zo al sterk. Daaromtrent maakten de

auteurs de opmerking dat wanneer de patiënten het langer hadden volgehouden en gewenning

was opgetreden, het apparaatje misschien wel een positief effect had gehad op de xerostomie

en/of levenskwaliteit.

Page 42: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 36 -

De auteurs besloten dat voor de Oral Balance gel de orale bolus toediening de voorkeur kreeg

boven applicatie via een apparaatje.

Zoals reeds vermeld heeft speeksel niet alleen uit een lubrificerende functie, maar ook een

protectieve, om zo een gezonde mondflora na te streven. Biotène Oralbalance en BioXtra zijn

twee speekselsubstituenten die op dit principe steunen. Hun formule bevat antibacteriële en

immuunfactoren om zo natuurgetrouw mogelijk de speekselcompositie na te bootsen.

Ze bevatten hydroxyethylcellulose, polyglycerylmethacrylate, lactoperoxidase, glucose

oxidase and xylitol als actieve componenten. Beide bestaan in gel, tandpasta en alcoholvrije

fluoride mondspoeling.

De doeltreffendheid werd getest in een dubbelblinde cross- over studie met twintig

oncologische patiënten die radiotherapie ondergingen (Shahdad et al., 2005). De producent

van BioXtra beweert dat het langer op de droge mucosa zou blijven vanwege zijn hogere

dynamische viscositeit, zegt eveneens dat patiënten het aangenamer zullen vinden vanwege de

zoete smaak en BioXtra bevat meer peptiden en immunoglobulines, zoals in normale

speekselsamenstelling, dan OralBalance.

In de studie daalde de VAS score voor beide producten ten opzichte van de baseline meting

(P<0.05), met geen significant verschil tussen de twee. Eveneens geen verschil tussen de twee

onderling bij de resultaten van de dichotome variabelen (ja/neen droge mond). Er kon

besloten worden dat beide effectief waren tegen drogemondsymptomen.

BioXtra had toch significant een beter resultaat in vergelijking met Oralbalance voor enkele

parameters van de VAS score; drogemondperceptie, spraak en meer aangenaam in gebruik

(P<0,05). Bovendien bleek het effect van Bioxtra ook langer te duren; bij negen patiënten

hield het effect meer dan twee uren aan versus maximum één à twee uur voor OralBalance.

De smaak van Bioxtra was ook beter (P<0,05).

Uit deze vaststellingen besloten de auteurs dat het niet verwonderlijk was dat de patiënten hun

voorkeur voornamelijk uitging naar BioXtra.

Een ander spectrum zijn de speekselstimulantia.

Cevimeline werd getest bij post- radiotherapie patiënten met hoofd- en halstumoren in een

dosis van 30 mg oraal drie keer per dag gedurende 12 weken, eventueel op te drijven tot 45

mg (Chambers et al., 2007). Daartegenover stond een behandeling met placebo voor twaalf

weken. Twee studies werden uitgevoerd (003 en 004) met dezelfde methodologie maar een

verschillende startdatum.

Page 43: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 37 -

In studie 003 en studie 004 steeg in beide de ongestimuleerde speekselflow significant in

vergelijking met placebogebruik (P= 0,0093 en P= 0,0215), de gestimuleerde flow niet (P=

0,8158 en P= 0,2697).

In 003 was het effect op drogemondsymptomen ook significant beter dan met placebo

(0,0162), in 004 was dit niet zo (P= 0,9565). Hoewel, in beide was de proportie patiënten die

verbeterde met cevimeline gelijkaardig, respectievelijk 65 en 67 patiënten van de 137.

Cevimeline werd in beide dosissen goed getolereerd, de meeste bijwerkingen waren slechts

mild tot matig. Meest frequente bijwerking was toegenomen zweten, andere die voorkwamen

waren hoofdpijn, buikpijn, diarree, dyspepsie, nausea, constipatie, reflux, bovenste

luchtweginfecties, rhinitis en duizeligheid. De incidentie van bijwerkingen was wel hoger in

de cevimeline groep dan in de placebo groep (studie 003: 41,6% versus 17,4% en studie 004:

38,0% versus 18,6%).

De auteurs besloten dat cevimeline effectief was en vrij goed verdragen werd als therapie bij

post-radiotherapie patiënten. Het belangrijkste effect was de stijging van de ongestimuleerde

speekselvloed.

Pilocarpine hydrochloride is een ander bekend speekselstimulans. Zijn effect werd reeds

bewezen, er werden echter steeds bijwerkingen gerapporteerd die dosisafhankelijk waren en

vooral systemisch.

Daarom rees dan ook de vraag of een topische toediening in smelttabletvorm geen goed

alternatief zou zijn om onder andere die bijwerkingen te omzeilen.

Daarom startte men een dubbelblinde placebo gecontroleerde trial waarbij de patiënt ofwel

pilocarpine hydrochloride smelttablet (3 of 5 mg), een Salagen tablet (5mg pilocarpine

hydrochloride systemisch) als positieve controle of placebo smelttablet als negatieve controle

kreeg (Taweechaisupapong et al., 2006).

Qua xerostomie was er significant beter resultaat bij de 5 mg smelttablet groep in vergelijking

met placebo (P=0,03), voor de 3 mg was dit effect niet significant (P=0,08). Wel hadden ze

beide significant beter effect dan de Salagen groep (P= 0,00). Verklaring voor dit superieur

effect was mogelijks de mechanische stimulatie, direct doen stijgen van de speekselproductie

na oplossen en misschien een verlengd effect vanwege het meer lokale contact en minder

systemische werking.

Qua speekselflow vertoonden zowel de Salagen als de 3 mg en 5 mg smelttablet statistisch

significante stijging in vergelijking met placebo (P= 0,001; P= 0,004; P= 0,000). Zowel

systemisch als lokaal toegediend werkt pilocarpine duidelijk speekselstimulerend.

Page 44: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 38 -

Bij gelijk welke vorm leken de bijwerkingen verwaarloosbaar in deze studie.

Uiteindelijk primeerde de 5mg smelttablet qua veiligheid en efficiëntie. Verder onderzoek op

grote patiëntengroepen is echter nog nodig zeggen de auteurs.

Frydrych et al. (2002) wilden ook het lokale effect nagaan van pilocarpine. Zij onderzochten

de werking van pilocarpine opgelost als kunstspeeksel en toegediend als mondspray.

In de gerandomiseerde dubbelblinde trial kregen de 23 xerostomie en hyposialie patiënten

ofwel de pilocarpinespray ofwel de placebospray. Ondertussen werden ze ook aangemoedigd

verder hun routinetherapie te blijven gebruiken.

Er was geen verschil in xerostomie tussen de pilocarpinegebruikers en de controles (P=

0,908), ondanks het feit dat sommige patiënten zeer tevreden waren over de pilocarpinespray

en niet meer wilden stoppen hem te gebruiken. Auteurs suggereren dat dit te wijten kan

geweest zijn aan het interview dat te complex was en zodoende misleidende resultaten gaf

(informatiebias).

Pilocarpine veroorzaakte wel een stijging in gestimuleerde en ongestimuleerde speekselflow,

maar wel nog onder het normale niveau (normale ongestimuleerde flow = 0,3 ml/min en

normale gestimuleerde flow= 1,5 à 2 ml/min).

Grotere studies zijn nodig om nader te onderzoeken of dit toeval was en of in deze

subpopulatie verschillende effecten genoteerd worden tussen verschillende

toedieningsvormen van pilocarpine (tabletvorm – sprayvorm).

Bijwerkingen die genoteerd werden waren diarree, meer plassen, rhinitis, wazig zicht, meer

zweten, overgeven en duizeligheid.

Strietzel et al. (2007) gooiden het over een nog heel andere boeg; zij sneden het concept

elektrostimulatie aan. Applicatie van elektrische stroom op de orale mucosa brengt signalen

over naar de speekselkliernuclei, die op hun beurt signalen zenden naar het efferente deel van

de reflex en de speekselkliersecretie in gang zetten. Hyposialie en xerostomie verbeteren.

Het Saliwell Project ondersteunt deze denkpiste en ontwikkelde een miniatuur oraal

apparaatje voor elektrostimulatie dat ingewerkt is in een mondapparaat (GenNarino).

De elektrostimulator bestond uit elektroden, een vochtigheidsensor, een elektronisch circuit

en een stroombron.

In een eerste fase wou men onderzoek doen naar speekseltoename en symptoomverlichting na

stimulatie met een tijdelijk apparaatje ter hoogte van de linguale zenuw in een niet- invasieve

Page 45: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 39 -

test; dit werd onderzocht in een gerandomiseerde placebo- gecontroleerde blinde cross- over

studie.

De elektrostimulatie resulteerde in een significante daling van objectieve monddroogte met

een significant verschil tussen actieve en controle modus na 3 minuten (p<0.05).

In het begin gaf de placebo ook wat stimulatie van de speekselreflex, echter dit was een

gekend effect te wijten aan de aanwezigheid van een vreemd lichaam in de mond. Vrij kort

erna trad adaptatie op, terwijl door de GenNarino het effect aanhield.

Het apparaatje was wel enkel functioneel bij patiënten met nog residuele speekselklierfunctie.

Er werden geen ernstige bijwerkingen gezien tijdens en na het experiment, echter wel enkele

contra- indicaties. Professioneel advies is nodig voor patiënten die ook een

pacemaker,defibrillator, gehoorapparaat,… hebben.

De goeie resultaten van het onderzoek moedigen aan om door te gaan met het Saliwell project

naar de volgende stap, namelijk het ontwikkelen en testen van het apparaatje op een gebit dat

permanent in de mond kan blijven. Een constante elektrische stimulatie zal immers mogelijks

leiden tot continue bevochtiging en significante impact op de levenskwaliteit.

4.2.4 Therapie voor xerostomie, onafhankelijk van wat de xerostomie veroorzaakt heeft

Een gebit met bilaterale reservoirs werd individueel gemaakt en kon gecontroleerd

kunstspeeksel vrijstellen. In een dubbelblinde gerandomiseerde trial met 86 patiënten met

xerostomie en rustflow < 0,2 ml/min maakte men de vergelijking met een conventioneel gebit

(Robinson et al., 2005).

Met de OIDP (oral impacts on daily performance) mat men de impact van de xerostomie op

acht dagelijkse activiteiten. Bij gebruik van de reservoir waren er significant een kleiner

aantal aspecten van het dagelijks leven die verstoord werden door de xerostomie in

vergelijking met de controle (P=0,045) en in vergelijking met de baseline waarden (P=0.000).

Spreken, lachen, beter eten, zijn functie uitvoeren en genieten van sociaal contact waren

immers significant verbeterd. Meer patiënten met het gebit met reservoir hadden een positief

effect op de verschillende levensaspecten, dan dat er patiënten waren die nadeel ondervonden.

Het resultaat op de totale OIDP score was desondanks niet significant beter voor het gebit met

reservoir (P=0,225). De auteurs pleiten ervoor dat dit een niet betrouwbaar resultaat was. Het

zou te wijten zijn aan mathematische procedure die gebruikt werd, de verkeerde studiedesign,

te korte follow- up of adaptatie van de patiënten aan de chronische conditie.

Page 46: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 40 -

Mondverzorgingsproducten leiden vaak tot irritatie van de mond, droge monden zijn daar nog

veel gevoeliger voor. Irriterende stoffen zijn smaak- en kleurstoffen, bewaarmiddelen...

Er werd geopperd in vorige studies dat detergenten, voornamelijk natriumlaurylsulfaten

(SLS), het meest irriterende zou zijn. SLS helpt in de plaque bestrijding, lost lipofiele

substanties op in tandpasta en mondspoeling, doet tandpasta schuimen en zorgt voor een beter

contact met het tandoppervlak. Betaine (BET), daarentegen, is een natuurlijk product met als

eigenschap te beschermen tegen de irriterende werking van detergenten.

Vanwege zijn mogelijks irriterend effect, werd gesuggereerd dat tandpasta iets zou moeten

bevatten dat minder schadelijk is. De gerandomiseerde dubbelblinde cross-over trial testte

daarom vier verschillende tandpasta‟s uit in een groep xerostomiepatiënten en controles, op

vlak van irritatie en effect op drogemondsymptomen. Gebruikte tandpasta‟ s waren een

4%BET tandpasta, een 1%SLS + 4%BET tandpasta en een 1%SLS tandpasta. In de wash- out

periode werd referentie tandpasta gebruikt, zonder BET en SLS (Rantanen et al., 2003).

Deze studie kon het irriterend effect van tandpasta met SLS niet bevestigen, zelfs niet bij

patiënten met hyposialie! Er werden geen mucosa irritatie of ulcera gezien. Deze resultaten

suggereren dat het andere tandpastacomponenten zijn die mucosa irriterend werken bij

hyposialie patiënten. Vergelijking met de andere studies is jammer genoeg moeilijk aangezien

geen info over poetstijd en hoeveelheid gebruikte tandpasta beschikbaar waren.

Vergelijking tussen de xerostomiegroep en controlegroep onderling, gaf wel een significant

lagere waardering voor de SLS tandpasta van de xerostomiegroep dan de controlegroep

(P=0,03).

Daarnaast werden ook de subjectieve drogemondsymptomen nagevraagd met de VAS score.

In de studie had de xerostomiegroep altijd significant hogere VAS score dan de controle

groep (P<0,000). Zij hebben dus nog steeds het meeste last van een droge mond. Binnen de

xerostomiegroep was de hoogste VAS score die voor het aspect droge lippen (P<0,008).

Droge lippen worden dus als zeer vervelend ervaren.

Na gebruik van BET verbeterden de droge lippen significant meer dan bij gebruik van

BET+SLS (P=0,005). De BET zorgde eveneens voor minder eetproblemen, dan bij gebruik

van BET+SLS (P=0,02) of de referentie (P=0,003).

Met BET verbeterden de drogemondsymptomen voor enkele uren in 44% van de gevallen, dit

is significant beter dan in vergelijking met de BET+SLS (bij 22%; P=0,002), de SLS (in

18,5%; P= 0,022) en de referentie tandpasta (in 7,4%; P= 0,000).

De BET zou dus een meerwaarde betekenen binnen de xerostomiegroep.

Page 47: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 41 -

5. Discussie

Xerostomie werd gedefinieerd als het subjectieve gevoel van monddroogte.

Dit creëerde meteen al een eerste probleem: „Hoe correct de diagnose xerostomie te stellen?‟.

Het is immers zeer persoonlijk en een objectieve meting is moeilijk.

In de geselecteerde studies werden verschillende meetinstrumenten gebruikt; vragenlijsten,

ja/nee, VAS score,…De vraag rees of al die meetinstrumenten wel even accuraat zijn om

xerostomie te meten. Bovendien kon men zich afvragen met welke betrouwbaarheid de

patiënten er op antwoordden en of alle vragen goed te begrijpen waren. Vaak was er ook geen

duidelijke indeling naar ernst van de xerostomie. Dit zou thans praktisch zijn. Alleen al om

het effect van therapie na te gaan in studies (bijvoorbeeld: voordien ernstige xerostomie

klachten, na therapie: milde klachten).

Het gebruik van de verschillende meetinstrumenten en criteria, maakte onderlinge

vergelijking tussen studies vaak onmogelijk. Gestandaardiseerde criteria/meetinstrument voor

de diagnose van xerostomie zijn dus absoluut noodzakelijk en zullen toelaten de kwaliteit van

het onderzoek in de toekomst te verhogen.

Deze lijn kon direct doorgetrokken worden naar hyposialie. In de studies werden

verschillende grenzen gebruikt voor wat betreft te lage ongestimuleerde en gestimuleerde

speekselflow (voorbeeld: Davies et al. (2002) gebruikte als grens voor ongestimuleerde

speekselflow <0,1 ml/min, Moore et al. (2001) legden de grens op <0,01ml/min). Bovendien

werd de speekselflow niet altijd op dezelfde manier gemeten. Gerdin et al. (2005) lieten

bijvoorbeeld gedurende twee minuten een katoenrolletje zitten tussen de tanden en wang en

berekenden aan de hand van dit gewicht de speekselproductie. Davies et al. (2002)

daarentegen gebruikten de methode volgens Screebny (speeksel uitspugen in containertje).

Voor hyposialie zouden internationale criteria en meettechnieken een grote meerwaarde zijn!

De sectie „resultaten‟ begon met een opheldering van het verband tussen hyposialie en

xerostomie. Uit de aangehaalde studies bleek duidelijk dat het twee aparte entiteiten zijn,

maar dat ze eveneens vaak samen voorkomen. Hyposialie kan de oorzaak zijn van de

drogemondsymptomen (xerostomie), maar is dit niet altijd. In verschillende artikels werd

aangehaald dat dan mogelijks een relatieve verandering in speekselflow of gewijzigde

speekselsamenstelling aan de basis lagen van de xerostomie. Dit waren echter suggesties,

harde bewijzen daarvoor waren nergens voorhanden!

Page 48: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 42 -

Van een echt duidelijke opheldering van de pathogenese van xerostomie bij elke patiënt kan

er dus zeker nog niet gesproken worden (kwantiteitsprobleem? relatieve verandering in

speekselflow? kwaliteitsprobleem?).

Verder onderzoek op dit terrein zal wellicht niet gemakkelijk zijn, maar zou toch interessant

zijn. Het zou kunnen leiden tot de ontdekking van nieuwe targets voor therapeutische

interventie en hierdoor tot een geoptimaliseerde behandeling!

In mijn literatuurstudie stonden de resultaten in verband met enkele mogelijke risicofactoren

voor xerostomie vermeld. Vele significante associaties werden ontdekt, dit betekende echter

niet dat er direct causale verbanden waren.

De associaties hadden wel implicaties naar therapie toe. Door op deze factoren in te spelen,

laten ze een meer causaal gerichte behandeling van de symptomen toe.

Ik weerhield als echte risicofactoren voor xerostomie: medicatie, morbiditeit waaronder

diabetes mellitus, kanker en HIV, depressie en radiotherapie. Leeftijd was geen risicofactor op

zich.

Voor hyposialie werd in de geselecteerde studies een significante associatie gevonden met

HIV, diabetes mellitus, kanker en radiotherapie.

Er kwamen geen grote tegenstrijdigheden naar voor bij de analyse van de risicofactoren. Een

klein twistpunt wel bij morbiditeit als risicofactor. Antila et al (1998) wees het effect van

morbiditeit toe aan het veranderen van de speekselsamenstelling. Terwijl Schein et al. (1999)

de associatie met morbiditeit verklaarde door het medicatiegebruik ter behandeling van de

morbiditeit.

Een tweede discussiepunt was terug te vinden bij het onderdeeltje over diabetes mellitus en

xerostomie. Volgens Sandberg et al. (2000) is DM type II te weerhouden als risicofactor voor

xerostomie. Chávez et al. (2001) daarentegen toonden wel het verband aan van hyposialie met

slecht gereguleerde DM type II, maar bevestigden een relatie met xerostomie niet.

Voor veel patiënten blijft het echter niet beperkt tot één risicofactor maar is de xerostomie

multifactorieel bepaald. Een goed voorbeeld daarvan was terug te vinden in de oudere

leeftijdscategorie; vanwege een samenspel tussen medicatiegebruik en comorbiditeit zijn zij

zeer voorbeschikt voor het ontwikkelen van hyposialie en/of xerostomie. Dit verklaarde dan

ook de hoge prevalentie bij hen.

Page 49: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 43 -

Losstaand van het feit dat het een vrij frequente aandoening is bij jong en oud, kon ook

besloten worden dat het een ernstig probleem is! Naast invloed op de mondholte, werd een

duidelijk negatief effect op de levenskwaliteit bewezen met de geselecteerde studies.

Opnieuw moet de opmerking gemaakt worden dat er voor het meten van de invloed op de

levenskwaliteit geen gestandaardiseerde media voorhanden zijn. Bovendien beseften de

auteurs dat er soms wat problemen waren om van betrouwbare resultaten te kunnen spreken;

adaptatie aan een chronische situatie, andere factoren die nog meer invloed hebben op de

levenskwaliteit,…

Desondanks viel een invloed op de levenskwaliteit zeker niet te ontkennen, zowel bij de

oudere als bij de jongere generatie. Een reden te meer op verder aan te dringen op intensief

onderzoek naar de juiste etiologie, therapeutische en preventieve interventies.

Het tweede grote luik van de literatuurstudie was de behandeling. Een korte samenvatting van

de huidige therapeutische mogelijkheden werd reeds gegeven in de sectie „resultaten‟.

Causale therapie is vaak moeilijk. Niet elke risicofactor valt te vermijden of aan te pakken.

Soms is de oorzaak gewoonweg niet bekend. Aangezien het vaak multifactorieel is, zou men

zich dus moeten focussen op verschillende facetten. Dit is bijvoorbeeld het geval bij diabeten.

Een goeie glycemiecontrole nastreven is niet genoeg. Men moet ook alert zijn bij het

voorschrijven van bepaalde medicatieklassen en regelmatige tandartscontroles worden

aanbevolen.

Een preventieve strategie is voor de meeste risicogroepen ook nog niet echt voorhanden.

Enkele voorstellen kwamen wel al terloops aan bod in de literatuur. Voornamelijk het effect

van driedimensionele therapieplanning of intensity modulated radiotherapy op patiënten die

radiotherapie moeten ondergaan, moet in de toekomst aan onderzoek onderworpen worden.

De dag van vandaag moet de xerostomiepatiënt zich dus nog voornamelijk behelpen met de

symptomatische therapie, in al zijn mogelijke vormen.

Zoals Momm et al. (2005) het ook formuleerden, wordt de therapievorm best individueel

gekozen. Ten eerste is het soms afhankelijk van de uitlokker of onderliggende oorzaak, welke

therapie effect zal hebben (een speekselstimulans zal bijvoorbeeld geen werking hebben bij

patiënt met volledige destructie van zijn speekselklieren door radiotherapie of ziekte, bij nog

resterende functie zal het wel nog effect hebben).

De keuze kan eveneens afhankelijk zijn van wat de patiënt wenst te verbeteren. De ene ervaart

vooral de slaapstoornissen als zeer storend, de andere eerder de spreekproblemen,… Elke

therapie zal vanwege zijn eigen specifieke kenmerken al beter de problemen van de patiënt

Page 50: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 44 -

aanpakken. Net zoals xerostomie een subjectieve sensatie is, zal het effect van de behandeling

grotendeels subjectief gekleurd zijn.

Mogelijks ervaren patiënten ook bijwerkingen van bepaalde behandelingen.

Dit zijn enkele argumenten om de patiënt een vrije keuze te laten en zijn eigen weg te banen

om tot de beste oplossing te komen. Uiteraard mag het spectrum aan beschikbare

behandelingen alleen bestaan uit de meest effectieve en veilige, zoals bewezen in

kwaliteitsvol onderzoek. Xerostomie was en zal dus verder in de toekomst vast en zeker een

intrigerende pathologie blijven om aan wetenschappelijk onderzoek te onderwerpen.

Vele van deze verschillende symptomatische therapievormen kwamen aan bod in mijn

geïncludeerde artikels en dus verwerkt in de sectie „therapie‟. Ze werden onderverdeeld in

vier compartimenten, naargelang ze in een bepaalde subpopulatie onderzocht werden.

Alle topische producten die getest werden bij xerostomiepatiënten te wijten aan

medicatiegebruik, bleken effectief en veilig.

Bij de kankerpatiënten werd het kunstspeeksel en de kauwgum beide effectief bevonden, met

een lichte voorkeur naar kauwgum toe.

Het grootste deel van de studies testte behandelingen voor xerostomie na radiotherapie.

Hieruit kwam dat mondspray, gel en olie allen goed dienst kunnen doen als

speekselsubstituenten. Sommige bestanddelen boden soms een kleine meerwaarde, andere

dan weer niet. Geavanceerde toediening van gel via een apparaatje gaf geen betere resultaten.

Qua speekselstimulantia kwamen zowel cevimeline als pilocarpine naar voor als werkzame

stoffen. Voor deze is zeker nog verder onderzoek nodig naar de meest optimale dosis en

toedieningsvorm. Ook elektrostimulatie moet verder onderzocht worden in de subpopulatie

van post- radiotherapie patiënten.

Het laatste deeltje besprak twee therapieën bij de algemene xerostomiepopulatie. Zowel het

gebit met reservoirs met kunstspeeksel als tandpasta (in het bijzonder die met betaïne) waren

goed.

Voor de arts van vandaag is het in de eerste plaats van belang om in zijn handelen rekening te

houden met factoren die zouden kunnen leiden tot xerostomie.

Indien er echter al klachten zijn van xerostomie, moet hij trachten de risicofactoren en

uitlokkers te achterhalen en proberen uit te schakelen. Als dit niet voldoende blijkt te zijn,

moet hij in staat zijn samen met de patiënt op zoek te gaan naar de beste symptomatische

oplossing. Deze moet gebruiksvriendelijk zijn, veilig en de levenskwaliteit van de patiënt zo

optimaal mogelijk maken!

Page 51: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 45 -

6. Referenties

-ANTILA S.S., KNUUTTILA M.L.E., SAKKI T.K. : Depressive symptoms as an underlying

factor of the sensation of dry mouth. Psychosom Med., 1998, 60, 215-218.

-CHAMBERS M.S., POSNER M., JONES C.U., BIEL M.A., HODGE K.M., VITTI R.,

ARMSTRONG I., YEN C., WEBER R.S. : Cevimeline for the treatment of postirradiation

xerostomia in patients with head and neck cancer. Int J Radiat Oncol Biol Phys., 2007, 68,

1102-1109.

-CHAVEZ E.M., BORRELL L.N., TAYLOR G.W., SHIP J.A. : A longitudinal analysis of

salivary flow in control subjects and older adults with type 2 diabetes, Oral Surg Oral Med

Oral Pathol Oral Radiol Endod., 2001, 91, 166-173.

-DAVIES A.N. : A comparison of artificial saliva and chewing gum in the management of

xerostomia in patients with advanced cancer. Palliat Med., 2000, 14,197-203.

-DAVIES A.N., BROADLEY K., BEIGHTON D. : Salivary gland hypofunction in patients

with advanced cancer. Oral Oncol., 2002, 38, 680-685.

-DIRIX P., NUYTS S., VANDER POORTEN V., DELAERE P., VAN DEN BOGAERT W.

: The influence of xerostomia after radiotherapy on quality of life : Results of a questionnaire

in head and neck cancer. Support Care Cancer., 2007, 16, 171-179.

-FIELD E.A., LONGMAN L.P., BUCKNALL R., KAYE S.B., HIGHAM S.M., EDGAR

W.M. : The establishment of a xerostomia clinic: a prospective study. Br J Oral Maxillofac

Surg., 1997, 35, 96-103.

-FISCHER D., SHIP J.A. : Effect of age on variability of parotid salivary gland flow rates

over time. Age Ageing., 1999, 28, 557-561.

-FRYDRYCH A.M., DAVIES G.R., SLACK- SMITH L.M., HEYWOOD J. : An

investigation into the use of pilocarpine as a sialagogue in patients with radiation induced

xerostomia. Aust Dent J., 2002, 47, 249-253.

-GANONG W.F. : Review of Medical Physiology, San Francisco, 2005, 488-489.

-GERDIN E.W., EINARSON S., JONSSON M., ARONSSON K., JOHANSSON I. : Impact

of dry mouth conditions on oral health-related quality of life in older people., Gerodontology.,

2005, 22, 219-226.

-GUGGENHEIMER J., MOORE P.A. : Xerostomia: etiology, recognition and treatment. J

Am Dent Assoc., 2003, 134, 61-69.

Page 52: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 46 -

-HOCHBERG MC., TIELSCH J., MUNOZ B., BANDEEN- ROCHE K., WEST SK.,

SCHEIN OD. : Prevalence of Symptoms of Dry Mouth and Their Relationship to Saliva

Production in Community Dwelling Elderly: The See Project. The Journal of Rheumatology.,

1998, 25, 486-491.

-JELLEMA A.P., DOORNAERT P., SLOTMAN B.J., LEEMANS C.R., LANGENDIJK J.A.

: Does radiation dose to the salivary glands and oral cavity predict patient-rated xerostomia

and sticky saliva in head and neck cancer patients treated with curative radiotherapy?.

Radiother Oncol., 2005, 77, 164-171.

-JELLEMA A.P., LANGENDIJK H., BERGENHENEGOUWEN L., VAN DER REIJDEN

W., LEEMANS R., SMEELE L., SLOTMAN B.J. : The efficacy of Xialine in patients with

xerostomia resulting from radiotherapy for head and neck cancer: a pilot-study. Radiother

Oncol., 2001, 59, 157-160.

-MCMILLAN A.S., TSANG C.S.P., WONG M.C.M., KAM A.Y.L. : Efficacy of a novel

lubricating system in the management of radiotherapy-related xerostomia. Oral Oncol., 2006,

42, 842-848.

-MOMM F., VOLEGOVA- NEHER N.J., SCHULTE- MONTING J., GUTTENBERGER R.

: Different Saliva Substitutes for Treatment of Xerostomia Following Radiotherapy. A

Prospective Crossover Study. Strahlenther Onkol., 2005, 181, 231-236.

-MOORE P.A., GUGGENHEIMER J., ETZEL K.R., WEYANT R.J., ORCHARD T. : Type

1 diabetes mellitus, xerostomia, and salivary flow rates. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral

Radiol Endod., 2001, 92, 281-291.

-MURRAY THOMSON W., POULTON R., MARK BROADBENT J., AL-KUBAISY S. :

Xerostomia and medications among 32-year-olds. Acta Odontol Scand., 2006, 64, 249-254.

-NAVAZESH M., MULLIGAN R., KOMAROFF E., REDFORD M., GREENSPAN D.,

PHELAN J. : The prevalence of xerostomia and salivary gland hypofunction in a cohort of

HIV-positive and at-risk women. J Dent Res., 2000, 79, 1502-1507.

-NEDERFORS T. : Xerostomia and hyposalivation. Adv Dent Res., 2000, 14, 48-56.

-NEDERFORS T., ISAKSSON R., MORNSTAD H., DAHLOF C. : Prevalence of perceived

symptoms of dry mouth in an adult Swedish population--relation to age, sex and

pharmacotherapy. Community Dent Oral Epidemiol., 1997, 25, 211-216.

-PORTER S.R., SCULLY C., HEGARTY A.M. : An update of the etiology and management

of xerostomia. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral Radiol Endod., 2004, 97, 28-46.

Page 53: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 47 -

-RANTANEN I., TENOVUO J., PIENIHAKKINEN K., SODERLING E. : Effects of a

Betaine-containing Toothpaste on Subjective Symptoms of Dry Mouth: A Randomized

Clinical Trial. J Contemp Dent Pract., 2003, 4, 11-23.

-ROBINSON P.G., PANKHURST C.L., GARRETT E.J. : Randomized-controlled trial: effect

of a reservoir biteguard on quality of life in xerostomia. J Oral Pathol Med., 2005, 34, 193-

197.

-SANDBERG G.E., SUNDBERG H.E., FJELLSTROM C.A., WIKBLAD K.F. : Type 2

diabetes and oral health A comparison between diabetic and non- diabetic subjects. Diabetes

Research and Clinical Practice., 2000, 50, 27–34.

-SCHEIN O.D., HOCHBERG M.C., MUNOZ B., TIELSCH J.M., BANDEEN- ROCHE K.,

PROVOST T., ANHALT G.J., WEST S. : Dry eye and dry mouth in the elderly: a

population-based assessment. Arch Intern Med., 1999, 159, 1359-1363.

-SHAHDAD S.A., TAYLOR C., BARCLAY S.C., STEEN I.N., PRESHAW P.M. : A

double-blind, crossover study of Biotène Oralbalance and BioXtra systems as salivary

substitutes in patients with post-radiotherapy xerostomia. Eur J Cancer Care (Engl)., 2005, 14,

319-326.

-SHIP J.A., MCCUTCHEON J.A., SPIVAKOVSKY S., KERR A.R. : Safety and

effectiveness of topical dry mouth products containing olive oil, betaine, and xylitol in

reducing xerostomia for polypharmacy-induced dry mouth. J Oral Rehabil., 2007, 34, 724-

732.

-SHIP J.A., PILLEMER S.R., BAUM B.J. : Xerostomia and the geriatric patient. J AM

Geriatr Soc., 2002, 50, 535-543.

-STRIETZEL F.P., MARTIN- GRANIZO R., FEDELE S., LO RUSSO L., MIGNOGNA M.,

REICHART P.A., WOLFF A. : Electrostimulating device in the management of xerostomia.

Oral Dis., 2007, 13, 206-213.

-TAWEECHAISUPAPONG S., PESEE M., AROMDEE C., LAOPAIBOON M.,

KHUNKITII W. : Efficacy of pilocarpine lozenge for post-radiation xerostomia in patients

with head and neck cancer. Aust Dent J., 2006, 51, 333-337.

-THOMSON W.M., LAWRENCE H.P., BROADBENT J.M., POULTON R. : The impact of

xerostomia on oral-health-related quality of life among younger adults. Health Qual Life

Outcomes., 2006, 4, 86-93.

-VUCICEVIC BORAS V., BRAILO V., LUKAC J., KORDIC D., PICEK P., BLAZIC-

POTOCKI Z. : Salivary interleukin-6 and tumor necrosis factor alpha in patients with drug-

induced xerostomia. Oral Dis., 2006, 12, 509-511.

Page 54: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 48 -

-WIJERS O.B., LEVENDAG P.C., BRAAKSMA M.M., BPPNZAAOIJER M., VISCH L.L.,

SCHMITZ P.I.: Patients with head and neck cancer cured by radiation therapy: a survey of

the dry mouth syndrome in long-term survivors. Head Neck., 2002, 24, 737-747.

Referenties van geëxcludeerde artikels:

-AL-HASHIMI I. : Xerostomia secondary to Sjögren's Syndrome in the Elderly: recognition

and management. Drugs Aging., 2005, 22, 887-899.

-BANTING D.W., PAPAS A., CLARK D.C., PROSKIN H.M., SCHULTZ M., PERRY R. :

The effectiveness of 10% chlorhexidine varnish treatment on dental caries incidence in adults

with dry mouth. Gerodontology., 2000, 17, 67-76.

-BOTS C.P., BRAND H.S., VEERMAN E.C., VALENTIJN-BENZ M., VAN

AMERONGEN B.M., NIEUW AMERONGEN A.V., VALENTIJN R.M., VOS P.F.,

BIJLSMA J.A., BEZEMER P.D., TER WEE P.M. : The management of xerostomia in

patients on haemodialysis: comparison of artificial saliva and chewing gum. Palliat Med.,

2005, 19, 202-207.

-CASSOLATO S.F., TURNBULL R.S. : Xerostomia: clinical aspects and treatment.

Gerodontology., 2003, 20, 64-77.

-CHAMBERS M.S., MELLBERG J.R., KEENE H.J., BOUWSMA O.J., GARDEN A.S.,

SIPOS T., FLEMING T.J. : Clinical evaluation of the intraoral fluoride releasing system in

radiation-induced xerostomic subjects. Part 2: Phase I study. Oral Oncol., 2006, 42, 946-953.

-CHRISTABEL E., URQUHART F.D. : Review of the Use of Polymers in Saliva Substitutes

for Symptomatic Relief of Xerostomia. J Clin Dent., 2006, 17, 29-33.

-DANIELS T.E., WU A.J. : Xerostomia-Clinical Evaluation and Treatment in General

Practice. : J Calif Dent Assoc., 2000, 28, 933-941.

-DAVIES A.N., DANIELS C., PUGH R., SHARMA K. : A comparison of artificial saliva

and pilocarpine in the management of xerostomia in patients with advanced cancer. Palliat

Med., 1998, 12,105-111.

-FOX P.C. : Acquired Salivary Dysfunction. Drugs and Radiation. Ann N Y Acad Sci., 1998,

15, 132-137.

-FOX P.C. : Salivary Enhancement Therapies. Caries Res., 2004, 38, 241-246.

-FRIEDLANDER A.H., MARDER S.R., SUNG E.C., CHILD J.S. : Panic disorder:

psychopathology, medical management and dental implications. J Am Dent Assoc., 2004,

135, 771-778.

Page 55: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 49 -

-FROST P.M., SHIRLAW P.J., CHALLACOMBE S.J., FERNANDES- NAGLIK L.,

WALTER J.D., IDE M. : Impact of wearing an intra-oral lubricating device on oral health in

dry mouth patients. Oral Dis., 2006, 12, 57-62.

-GIBSON G. : Identifying and Treating Xerostomia in Restorative Patients. J Esthet Dent.,

1998, 10, 253-264.

-GORSKY M., EPSTEIN J.B., PARRY J., EPSTEIN M.S., LE ND, SILVERMAN S Jr. : The

efficacy of pilocarpine and bethanechol upon saliva production in cancer patients with

hyposalivation following radiation therapy. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral Radiol

Endod., 2004, 97, 190-195.

-GRISIUS M.M. : Salivary gland dysfunction: A review of systemic therapies. Oral Surg Oral

Med Oral Pathol Oral Radiol Endod., 2001, 92, 156-162.

-GUGGENEHEIMER J., MOORE P.A. : Xerostomia: etiology, recognition and treatment. J

Am Dent Assoc., 2003, 134, 61-69.

-HAMADA T., NAKANE T., KIMURA T., ARISAWA K., YONEDA K., YAMAMOTO T.,

OSAKI T. : Treatment of Xerostomia with the Bile Secretion-Stimulating Drug Anethole

Trithione: A Clinical Trial. Am J Med Sci., 1999, 318, 146-151.

-HAY K.D., THOMSON W.M. : A clinical trial of the anticaries efficacy of casein

derivatives complexed with calcium phosphate in patients with salivary gland dysfunction. :

Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral Radiol Endod., 2002, 93, 271-275.

-HOCHBERG M.C., TIELSCH J., MUNOZ B., BANDEEN- ROCHE K., WEST S.K.,

SCHEIN O.D. : Prevalence of symptoms of dry mouth and their relationship to saliva

production in community dwelling elderly: the SEE project. Salisbury Eye Evaluation. J

Rheumatol., 1998, 25, 486-491.

-KELLY H.M., DEASY P.B., BUSQUET M., TORRANCE A.A. : Bioadhesive, rheological,

lubricant and other aspects of an oral gel formulation intended for the treatment of

xerostomia. Int J Pharm., 2004, 278, 391-406.

-MIGNOGNA M.D., FEDELE S., LO RUSSO L., LO MUZIO L., WOLFF A. : Sjögren's

syndrome: the diagnostic potential of early oral manifestations preceding

hyposalivation/xerostomia. : J Oral Pathol Med., 2005, 34, 1-6.

-MOMM F., GUTTENBERGER R. : Treatment of xerostomia following radiotherapy: does

age matter? Support Care Cancer., 2002, 10, 505-508.

-MURAY THOMSON W., CHALMERS J.M., SPENCER J.A., SLADE G.D., CARTER

K.D. : A longitudinal study of medication exposure and xerostomia among older people.

Gerodontology., 2006 , 23, 205-213.

Page 56: LITERATUURSTUDIE NAAR DE DETERMINANTEN, GEVOLGEN EN ... · Voorwoord Deze literatuurstudie is gemaakt in het kader van de Z- lijn ‘Masterproef’ in de eerste en tweede master geneeskunde

- 50 -

-NAGLER R.M. : Salivary glands and the aging process: mechanistic aspects, health-status

and medicinal-efficacy monitoring. Biogerontology., 2004, 5, 223-233.

-NEDERFORS T. : Xerostomia and Hyposalivation. Adv Dent Res., 2000, 14, 48-56.

-NIEUW AMERONGEN A.V., VEERMAN E.C.I. : Current therapies for xerostomia and

salivary gland hypofunction associated with cancer therapies. Support Care Cancer., 2003, 11,

226-231.

-NUSAIR S., RUBINOW A. : The Use of Oral Pilocarpine in Xerostomia and Sjögren's

Syndrome. Semin Arthritis Rheum., 1999, 28, 360-367.

-PORTER S.R., SCULLY C., HEGARTY A.M. : An update of the etiology and management

of xerostomia. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral Radiol Endod., 2004, 97, 28-46.

-RINGASH J., WARDE P., LOCKWOOD G., O'SULLIVAN B., WALDRON J.,

CUMMINGS B. : Postradiotherapy quality of life for head-and-neck cancer patients is

independent of xerostomia. Int J Radiat Oncol Biol Phys., 2005, 61, 1403-1407.

-SAINIA T.S., EDWARDSA P.C., KIMMESA N.S., CARROLLA L.R., SHANERA J.W.,

DOWDB F.J. : Etiology of Xerostomia and Dental Caries among Methamphetamine Abusers.

Oral Health Prev Dent., 2005, 3, 189-195.

-SCULLY C. : Drug effects on salivary glands: dry mouth. Oral Dis., 2003, 9, 165-176.

-SHIBOSKI C.H., HODGSON T.A., SHIP J.A., SCHIODT M. : Management of salivary

hypofunction during and after radiotherapy. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral Radiol

Endod., 2007,103, 1-19.

-SHIP J.A., PILLEMER S.R., BAUM B.J. : Xerostomia and the geriatric patient. J Am

Geriatr Soc., 2002, 50, 535-543.