impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

55
Academiejaar 2011 2012 2 e Examenperiode Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de psychologie, afstudeerrichting Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid door Ann Cools Promotor: Prof. dr. Eva Derous Begeleiding: Saartje Cromheecke

Upload: others

Post on 03-Feb-2022

1 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

Academiejaar 2011 – 2012

2e Examenperiode

Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de psychologie,

afstudeerrichting Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid door Ann Cools

Promotor: Prof. dr. Eva Derous

Begeleiding: Saartje Cromheecke

Page 2: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

DANKWOORD

Een masterproef is een werk van lezen, schrijven, herschrijven en herlezen.

Zonder de hulp en steun van een aantal mensen had ik deze thesis en mijn opleiding in

zijn geheel nooit tot een goed einde kunnen brengen.

Vooreerst zou ik mijn dank willen betuigen aan mijn promotor Eva Derous om

me altijd bij te staan met goede raad. Zij was steeds bereikbaar en heeft me vaak een

duwtje in de rug gegeven wanneer het wat moeilijker ging. Ook Saartje Cromheecke

wens ik te bedanken voor haar uitstekende begeleiding en immer constructieve

feedback.

Verder zou ik mijn kotgenote Esther Holleman willen bedanken voor haar hulp

bij de vertaling van één van mijn meetschalen. Ook mijn vrienden en studiegenoten

verdienen een vermelding; zij hebben mij een onvergetelijke tijd bezorgd aan de

universiteit en tijdens dit zware, laatste semester kon ik steeds bij hen terecht met al

mijn vragen.

Tenslotte wens ik ook mijn familie te bedanken en in het bijzonder mijn ouders.

Zij hebben me de kans gegeven dit te doen en hebben van in het begin in mij geloofd.

Mijn vriend Tom heeft me ook onafgebroken gesteund gedurende heel mijn opleiding

en hij wist me steeds te motiveren wanneer ik het zelf niet meer zag zitten. Door de

jaren heen is hij nooit gestopt met te laten merken hoe fier hij wel is en daarom verdient

hij zeker een plaats in mijn dankwoord. Om af te sluiten wens ik nog mijn broers Wim

en Stefan te bedanken. Zij hebben me tijdens examenperiodes vaak afgeleid en

geïrriteerd, maar ik heb vooral genoten van hun gezelschap en niet aflatende stroom van

flauwe moppen.

Page 3: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

INHOUD

ABSTRACT .................................................................................................................... 1

INLEIDING .................................................................................................................... 2

Selectieproces ........................................................................................................... 5

CV-screening .................................................................................................. 5

Video-cv ......................................................................................................... 6

Discriminatie in het selectieproces ......................................................................... 8

Sociale identiteitstheorie ................................................................................ 8

Kenmerken van de sollicitant ......................................................................... 9

Etniciteit ..................................................................................................... 9

Marokkanen .............................................................................................. 10

Kenmerken van de rekruteerder ................................................................... 12

Sociale dominantieoriëntatie. ................................................................... 12

Aanvaarding van stereotypes .................................................................... 13

Expliciete vooroordelen ............................................................................ 15

Impressiemanagement .......................................................................................... 16

Zelf-promotie ............................................................................................... 17

METHODE ................................................................................................................... 19

Steekproef .............................................................................................................. 19

Opzet ....................................................................................................................... 20

Materiaal ................................................................................................................ 21

Stimulusmateriaal ......................................................................................... 21

Vooronderzoek ......................................................................................... 21

Meetinstrumenten ................................................................................................. 22

Baangeschiktheid ......................................................................................... 22

Evaluatie van de competenties ..................................................................... 23

Sociale Dominantieoriëntatie ....................................................................... 23

Aanvaarding van stereotypes ....................................................................... 23

Expliciete vooroordelen ............................................................................... 24

Biografische gegevens.................................................................................. 24

Page 4: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

Procedure ............................................................................................................... 25

Analyses .................................................................................................................. 26

RESULTATEN ............................................................................................................. 27

Gemiddelden, standaarddeviaties, betrouwbaarheden en Pearson correlaties27

Manipulatiecheck .................................................................................................. 29

Toetsing van de hypotheses .................................................................................. 30

Hypothese 1 .................................................................................................. 30

Hypothese 2 .................................................................................................. 31

Hypothese 3 .................................................................................................. 32

BESPREKING .............................................................................................................. 35

Algemene bevindingen .......................................................................................... 35

Beperkingen en suggesties voor toekomstig onderzoek ..................................... 39

Theoretische en praktische implicaties ............................................................... 41

CONCLUSIE ................................................................................................................ 43

REFERENTIES ............................................................................................................ 44

BIJLAGEN .................................................................................................................... 50

Bijlage 1: Evolutie van het aantal Marokkaanse immigranten tussen ............. 50

Bijlage 2: Voornaamste nationaliteiten van niet-EU migranten, 2009 ............ 51

Page 5: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

1

ABSTRACT

Discriminatie in het selectieproces is meer dan ooit actueel. Deze studie heeft zich

gefocust op discriminatie bij het eerste contact tussen werkgever en sollicitant, namelijk

de fase van cv-screening, en of impressiemanagement (IM) kan bijdragen aan betere

evaluaties van de allochtone werkzoekende. Meer specifiek werd nagegaan wat het

effect is van de tactiek zelf-promotie op baangeschiktheids- en competentie-

beoordelingen van een Marokkaanse kandidaat indien het wordt toegepast in een video-

cv. Dit werd onderzocht door middel van een veldexperiment waarvan de steekproef

bestond uit werkende mensen die allen ervaring hebben met werving en selectie (n =

109). Er was geen hoofdeffect van etniciteit op evaluaties, wat wijst op een positieve

invloed van de aanwezigheid van een video-cv. Daarnaast werd ook geen hoofdeffect

gevonden van zelf-promotie, maar er deed zich wel een interactie voor met etniciteit.

Zelf-promotie had een zwak positief effect op baangeschiktheidsscores indien het werd

toegepast door de Marokkaanse kandidaat; de Vlaamse sollicitant daarentegen kreeg

opmerkelijk lagere scores door het gebruik ervan. Verder werden ook enkele kenmerken

van de rekruteerder in rekening gebracht om na te gaan wat hun effect is evaluaties. Zo

bleek dat beoordelaars met een sterke sociale dominantieoriëntatie (SDO) lagere

competentiescores geven aan zowel de Vlaamse als de Marokkaanse sollicitant. Ook zij

die een meer aanvaardende houding hebben ten opzichte van stereotypes gaven lagere

competentiescores. De mate van expliciete vooroordelen had hoegenaamd geen invloed

op evaluaties. Voor geen van de drie onderzochte kenmerken was er sprake van

moderatie; zij hadden dus geen invloed op de relatie tussen etniciteit en evaluaties.

Page 6: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

2

INLEIDING

Competente werknemers zijn van cruciaal belang in een organisatie; hun prestaties

kunnen een organisatie maken of kraken (Gatewood, Feild, & Barrick, 2008). Het is dan

ook niet verwonderlijk dat bedrijven ernaar streven de beste mensen aan te werven voor

hun openstaande vacatures. Bij dit aanwervingsproces wordt heel vaak gebruik gemaakt

van het curriculum vitae (cv) om de eerste selectie te maken (Cole, Feild, & Giles,

2003). Een variant van het cv dat steeds meer aan populariteit wint in Vlaanderen is het

video-cv. De stijgende populariteit kan toe te schrijven zijn aan de nood om op te vallen

tussen alle andere kandidaten (Randstad, 2011) en het feit dat werkgevers via een video-

cv een beter beeld krijgen van de persoonlijkheid van de sollicitant (Rolls &

Strenkowski, 1993). Onderzoek naar cv’s is tot nog toe schaars, ondanks het

wijdverspreide gebruik ervan (Derous, Ryan, & Nguyen, 2011). Dit is nog meer het

geval voor video-cv’s aangezien deze nog maar recent hun intrede kennen op de

Vlaamse arbeidsmarkt. Aangezien cv-screening een zeer belangrijke stap is in het

selectieproces (Piotrowski & Armstrong, 2006) en om het onderzoek omtrent cv’s en

video-cv’s uit te breiden wordt in deze masterproef dan ook gefocust op deze eerste

selectiefase.

Hoewel cv-screening op grote schaal gebeurt, blijkt deze selectiemethode niet

bestand te zijn tegen discriminatie (Bursell, 2007; Carlsson & Rooth, 2008; Derous,

Nguyen, & Ryan, 2009; Derous et al., 2011). Dit is een belangrijk gegeven aangezien

allochtonen in Vlaanderen het moeilijk hebben op de arbeidsmarkt. Zo blijkt uit een

onderzoek van onder andere de Federale Overheidsdienst Economie (2004) dat de

werkloosheidsgraad bij allochtone werkkrachten in België disproportioneel hoog is en

dat ze gemiddeld langer zoeken naar een job. Het eerste doel van het huidig onderzoek

omvat dan ook het leveren van een bijdrage aan de literatuur omtrent discriminatie bij

cv-screening.

Het woord ‘allochtoon’ wordt in Vlaanderen voornamelijk geassocieerd met

mensen van Marokkaanse origine. Dat is niet verwonderlijk, aangezien zij 21%

uitmaken van de niet-Europese immigratie (Centre de Recherche en Démographie et

Sociétés (DEMO) & Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding,

Page 7: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

3

2011). Uit cijfers van de VDAB (2012) blijkt dat het aantal niet-werkende

werkzoekende (NWWZ) Marokkanen 26,2% bedraagt van alle NWWZ allochtonen in

Vlaanderen. Bovendien groeit dit aantal nog; van 2011 op 2012 was er een stijging van

4% in het aantal werkzoekende Marokkanen (VDAB, 2012). Deze cijfers maken

duidelijk dat onderzoek naar discriminatie tegen Marokkaanse allochtonen in de context

van werving en selectie zeer wenselijk en nodig is. Naast uiterlijke kenmerken is het

grootst merkbare verschilpunt tussen Vlamingen en Marokkanen de mate waarin ze de

Nederlandse taal eigen zijn. Dit op zich kan reeds aanleiding geven tot discriminatie; uit

onderzoek blijkt namelijk dat een buitenlands accent voldoende is voor etnische

categorisatie (Rakic, Steffens, & Mummendey, 2011) en bijgevolg ook kan leiden tot

etnische discriminatie. Om dit te onderzoeken, werden de video-cv’s voor de

Marokkaanse conditie opgenomen met een man met een duidelijk hoorbaar Marokkaans

accent.

Om de kansen op een werkaanbieding te verhogen, zou de Marokkaanse sollicitant

gebruik kunnen maken van impressiemanagement (IM). Dit houdt in dat de persoon de

juiste dingen doet en zegt om een goede indruk te maken (Delery & Kacmar, 1998;

Posthuma, Morgeson, & Campion, 2002). Uit onderzoek blijkt dat IM tactieken een

positieve invloed hebben op interviewbeoordelingen (Lievens & Peeters, 2008). Hoewel

IM reeds in verscheidene contexten werd onderzocht (Ellis, West, Ryan, & DeShon,

2002; Lievens & Peeters, 2008; Posthuma et al., 2002), is het onderzoek bij allochtone

sollicitanten vooralsnog beperkt. Gezien de problemen waarmee allochtonen te kampen

hebben op de arbeidsmarkt (Kraal, Roosblad, & Wrench, 2009), is het zeer interessant

om te onderzoeken of ook zij baat hebben bij het gebruik van IM; dit vormt meteen het

tweede doel van het huidig onderzoek.

Uit het overzicht van Posthuma et al. (2002) inzake effecten van IM op

interviewuitkomsten bleek dat het gebruik van zelf-promotie in vergelijking met

andergerichte tactieken (e.g., ingratiatie) gerelateerd is aan betere beoordelingen, meer

jobaanbiedingen en minder afwijzingen. Aangezien de onderzoeksbevindingen omtrent

zelf-promotie relatief consistent zijn (Tsai, Chen, & Chiu, 2005) wordt deze tactiek

opgenomen in het huidig onderzoek om na te gaan of de positieve invloed ervan ook

aanwezig is bij allochtone sollicitanten. Het vernieuwende van dit onderzoek is dat het

Page 8: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

4

effect van zelf-promotie bestudeerd wordt in de context van video-cv’s; de vraag is dan

ook of een korte tijdspanne zoals de duur van een video-cv voldoende is om een

positieve invloed te creëren.

Deze masterproef begint met een kort overzicht van de belangrijkste

onderzoeksbevindingen omtrent het sollicitatieproces en de fase van cv-screening in het

bijzonder. De opgang en de potentiële meerwaarde van het video-cv komt eveneens aan

bod. Hierna wordt er dieper ingegaan op discriminatie in het selectieproces en wordt er

een theoretisch kader aangeboden om de relevante onderzoeksbevindingen te kunnen

plaatsen. Vervolgens wordt gefocust op etniciteit van de kandidaat en meer specifiek op

allochtonen van Marokkaanse afkomst. Daarbij aansluitend worden kenmerken van de

beoordelaar besproken die een invloed kunnen hebben op de evaluatie van de kandidaat.

De literatuurstudie eindigt met de definiëring van het begrip IM en het bespreken van

onderzoeksbevindingen omtrent de tactiek zelf-promotie. Daarna wordt de methode

uiteengezet en een overzicht gegeven van de resultaten. Tenslotte volgt er een

bespreking van de onderzoeksresultaten, alsook een opsomming van de beperkingen en

de theoretische en praktische implicaties van deze studie.

Page 9: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

5

Selectieproces

Organisaties zijn sterk afhankelijk van het potentieel en de performantie van hun

personeel indien ze succesvol willen zijn en een competitief voordeel ontwikkelen ten

opzichte van de concurrentie (Gatewood et al., 2008). Aangezien bekwame werknemers

van dergelijk belang zijn, moeten organisaties de juiste mensen aantrekken en

vervolgens de meest geschikte kandidaat selecteren. Bij dit selectieproces wordt er

informatie over de kandidaat verzameld en geëvalueerd in het licht van een eventuele

jobaanbieding. Hierbij wordt zowel rekening gehouden met de belangen van de

kandidaat als die van de organisatie (Gatewood et al., 2008).

Sommige onderzoekers stellen dat het sollicitatiegesprek (i.e., het interview) één

van de meest gebruikte methoden is om sollicitanten te beoordelen (Macan, 2009;

Posthuma et al., 2002). Echter, vóór het interview wordt de biografische informatie op

het cv vaak gebruikt om de eerste selectie te maken (Cole et al., 2003). Uit het

onderzoek van Piotrowski & Armstrong (2006) blijkt zelfs dat deze selectiemethode

frequenter wordt gebruikt dan het interview.

CV-screening

De screening van cv’s is zeer belangrijk; onder andere omdat onvoldoende

gekwalificeerde sollicitanten zo kunnen worden uitgesloten voor verdere beschouwing

(Cole et al., 2003). Een Amerikaanse studie uit 2006 toont aan dat 98% van de

bevraagde organisaties gebruik maken van het cv als selectie-instrument (Piotrowski &

Armstrong, 2006). Volgens rekruteerders weerspiegelt de biodata op het cv (i.e.,

werkervaring, opleiding, en andere informatie met betrekking tot de levensgeschiedenis)

zowel iemands bekwaamheid (taalkundig, wiskundig, en fysiek) als andere

eigenschappen (interpersoonlijk, leiderschap, en motivatie) (Brown & Campion, 1994).

Uit het onderzoek van Cole et al. (2003) blijken sommige gegevens op het cv significant

gerelateerd te zijn aan bepaalde trekken; zo is iemands “grade point average” positief

geassocieerd met diens score op consciëntieusheid.

Naast deze objectieve indicatoren laten rekruteerders zich ook beïnvloeden door

irrelevante informatie, namelijk kenmerken die geen indicatie zijn van bekwaamheid.

Page 10: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

6

Zo heeft onderzoek aangetoond dat een vreemde naam op het cv vaak aanleiding geeft

tot een lagere baangeschiktheidsscore (Bursell, 2007; Carlsson & Rooth, 2008; Derous

et al., 2009; Derous et al., 2011).

Hoewel het cv een handig instrument is om snel een beeld te hebben van de

kandidaat, blijft de informatie beperkt tot opleiding, werkervaring en vaardigheden

(Cole et al., 2003). Rekruteerders trachten op basis van deze informatie ook een

inschatting te maken van de persoonlijkheid van de kandidaat. Hoewel die inferenties

grotendeels onbetrouwbaar en niet valide zijn, hangen ze wel samen met de

uiteindelijke evaluaties van de sollicitant (Cole, Feild, Giles, & Harris, 2009). Om

werkgevers een meer volledig beeld te kunnen geven van zichzelf, kunnen sollicitanten

ervoor opteren ook een video-cv te voorzien.

Video-cv

Een video-cv is een kort filmpje waarin een sollicitant zich voorstelt aan het bedrijf.

Rolls en Strenkowski (1993) stellen dat een cv vergezeld van een video-cv voordelen

biedt voor alle partijen: werkgevers krijgen een beter beeld van de persoonlijkheid en

het karakter van de sollicitant, terwijl de kandidaat zijn/haar interviewvaardigheden kan

oefenen.

De opgang van het video-cv blijkt duidelijk uit de verschillende

internettoepassingen; zo werd er een online tool gemaakt om werkzoekenden toe te

laten video-cv’s op te nemen via de website van het bedrijf zelf (Patentscope, 2010).

Daarnaast wordt het ook aangeraden aan mensen die een specifieke job zoeken

waarvoor veel geïnteresseerden zijn, zoals muziekleraars (Pence, 2000).

In Vlaanderen geniet het video-cv eveneens meer en meer bekendheid; websites

zoals Vacature.com geven tips voor een goed video-cv (Heyse, 2011) en op Randstad.be

wordt het nut en de meerwaarde van een video-cv besproken door enkele HR experts.

Eén van die experts is Ron Maes, de oprichter van ExitCampus. ExitCampus is een

website waar bedrijven en pas afgestudeerde werkzoekenden zichzelf via een video

voorstellen. Volgens Ron Maes is een video-cv een manier om jezelf te doen opvallen

in de sollicitantenpool (Randstad, 2011). Jamila Ben Azzouz, één van de drijvende

Page 11: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

7

krachten achter een nieuw platform voor e-rekrutering op basis van video, ziet in video-

cv’s een mogelijkheid om etnische discriminatie te verminderen (Randstad, 2011).

Doordat de rekruteerder de allochtone sollicitant ziet en hoort, worden eventuele

vooroordelen zoals gebrekkig Nederlands meteen weerlegd. Hierdoor zou de

rekruteerder sneller overgaan tot het uitnodigen van de kandidaat, in plaats van het cv te

negeren.

Bovenstaande veronderstelling doet wel een belangrijke vraag rijzen: wat dan met

allochtone sollicitanten die een duidelijk hoorbaar accent hebben? Het zou kunnen dat

een video-cv dan net in hun nadeel speelt. Een andere vraag is of impressiemanagement

ook werkt bij video-cv’s. De allochtone sollicitant kan het negatieve effect van zijn

accent misschien compenseren of teniet doen door zijn kwaliteiten extra in de verf te

zetten (i.e., zelf-promotie). Deze bedenkingen leiden tot volgende onderzoeksvraag:

“Krijgen allochtone sollicitanten met een duidelijk hoorbaar accent betere evaluaties

indien zij gebruik maken van zelf-promotie in een video-cv dan wanneer zij dit niet

doen?”.

Dit samenspel van etniciteit en zelf-promotie werd nog niet eerder onderzocht in de

context van video-cv’s. Bovendien is ook onderzoek naar discriminatie bij cv’s schaars,

ondanks het wijdverspreide gebruik ervan (Derous et al., 2011). Om de kennis omtrent

discriminatie bij cv-screening uit te breiden, werd besloten om in deze masterproef te

focussen op deze belangrijke eerste selectiefase. Er wordt gebruik gemaakt van twee

cv’s die enkel verschillend zijn wat betreft naam (i.e., Vlaams of Marokkaans),

moedertaal (i.e., Nederlands of Marokkaans) en de drie eerste jaren van de middelbare

opleiding (i.e., in Vlaanderen of in Marokko). Indien er dan een verschil is in

competentie- en baangeschiktheidsbeoordelingen kan dit louter te wijten zijn aan de

etnische afkomst van de kandidaat, aangezien werkervaring en opleiding identiek zijn.

Naast een traditioneel cv wordt ook gebruik gemaakt van een video-cv. Ook hier zijn

twee versies van; één met en één zonder zelf-promotie. Zodoende kan worden nagegaan

of IM een invloed heeft op de evaluaties en of dit al dan niet positief is.

Page 12: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

8

Discriminatie in het selectieproces

Discriminatie kan gedefinieerd worden als het verschillend behandelen van mensen

omwille van hun geslacht, ras, religie, etniciteit of hun lidmaatschap in een bepaalde

sociale groep (Kraal et al., 2009). Als mensen negatief bejegend worden omwille van de

etnische categorie waartoe ze verondersteld worden te behoren, spreekt men van

etnische discriminatie (Kraal et al., 2009). Discriminatie, het gevoel gediscrimineerd te

worden in het bijzonder, kan ernstige gevolgen hebben voor de mentale gezondheid van

mensen. In een studie van Bhui et al. (2005) werd er een sterk verband gevonden tussen

etnische discriminatie en mentale stoornissen.

Een theorie die etnische discriminatie tracht te verklaren is de sociale

identiteitstheorie die in 1974 werd ontwikkeld door Henri Tajfel (Hogg, Abrams, Otten,

& Hinkle, 2004). Het huidig onderzoek gaat bevindingen uit deze sociaal-

psychologische theorie doortrekken naar de context van personeelsselectie.

Sociale identiteitstheorie

De sociale identiteitstheorie stelt dat sociale identificatie plaatsvindt als een

individu een gevoel van eenheid en samenhorigheid ervaart ten opzichte van een groep

mensen (Ashforth & Mael, 1989). Sociale identificatieprocessen vloeien voort uit

sociale categorisatie, waarbij verschillende groepen worden vertegenwoordigd door

verschillende sociale categorieën. Die sociale categorieën worden cognitief

gerepresenteerd als een prototype, zijnde een set van eigenschappen (i.e., percepties,

attitudes, gevoelens en gedragingen) die op een betekenisvolle wijze aan elkaar

gerelateerd zijn en die tegelijkertijd zowel de gelijkenissen binnen de groep als

verschillen tussen de eigen groep en andere groepen omvatten (Hogg, 2006). Mensen

uit eenzelfde sociale groep identificeren zich op dezelfde wijze en hebben eenzelfde

begrip van wie ze zijn, welke eigenschappen ze bezitten, hoe ze zich verhouden ten

opzichte van uitgroepen en waarin ze met hen verschillen (Hogg et al., 2004). De

individuen in een groep delen de gezamenlijke opvatting van “wij” (i.e., de ingroep)

tegenover “zij” (i.e., de uitgroep). In vele situaties handelen mensen als zijnde een lid

van een sociale categorie en niet als individu (Mlicki & Ellemers, 1996). Sociale

categorieën helpen mensen om hun plaats in een sociale structuur te definiëren, samen

Page 13: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

9

met de plaats van anderen. Het besef tot een bepaalde sociale categorie te behoren,

bepaalt dus deels het beeld dat mensen van zichzelf hebben (Mlicki & Ellemers, 1996).

Met onder andere concepten zoals ingroep en uitgroep tracht de sociale

identiteitstheorie fenomenen zoals vooroordelen, discriminatie, etnocentrisme, etc. te

verklaren (Hogg, 2006).

Etnische discriminatie in het sollicitatieproces kan met behulp van de sociale

identiteitstheorie worden verklaard door te stellen dat rekruteerders kandidaten met een

andere etnische afkomst beschouwen als zijnde iemand van de uitgroep. Door de

ingroep bias, waarbij men de eigen ingroep bevoordeelt ten opzichte van de uitgroep,

worden allochtone sollicitanten negatiever beoordeeld. Dit impliceert echter niet

noodzakelijk dat er ook negatieve gevoelens zijn ten opzichte van de uitgroep (Brewer,

1999). Zoals beschreven in Brewer (1999) erkende Allport in 1954 reeds dat voorkeur

voor de ingroep niet noodzakelijk vijandelijkheid tegenover de uitgroep vereist.

Discriminatie kan dus reeds voorkomen louter door bevoordeling van de ingroep en bij

afwezigheid van negatieve gevoelens of vijandigheid ten opzichte van uitgroepen.

Zowel kenmerken van de sollicitant als kenmerken van de rekruteerder spelen een rol in

het voorkomen van discriminatie. In wat volgt, wordt dieper ingegaan op het voor dit

onderzoek belangrijkste kenmerk van de kandidaat, namelijk zijn/haar etnische afkomst.

Daarna worden enkele mogelijks relevante kenmerken van de rekruteerder besproken.

Kenmerken van de sollicitant

Etniciteit. De invloed van etniciteit werd reeds vaak onderzocht in de literatuur

omtrent personeelsselectie (Bursell, 2007; Carlsson & Rooth, 2008; Krings & Olivares,

2007; Purkiss, Perrewe, Gillespie, Mayes, & Ferris, 2006; Rakic et al., 2011). Hieruit

blijkt dat kandidaten uit minderheidsgroepen vaak minder positief geëvalueerd worden.

Ondanks verscheidene wetten en beleidsmaatregelen op Europees, nationaal en lokaal

niveau kampen migranten en etnische minderheden nog steeds met een beperkte

toegang tot de arbeidsmarkt in Westerse maatschappijen (Kraal et al., 2009). De

meerderheid van de allochtonen oefent jobs uit met povere loopbaanperspectieven,

zoals lagere lonen, minder kansen op promotie, ongunstige arbeidsvoorwaarden, etc.

Zelfs wanneer men de taal vloeiend spreekt en een vergelijkbare opleiding heeft gekend,

Page 14: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

10

worden leden van etnische minderheidsgroepen vergeleken met de autochtone

bevolking uitgesloten van de arbeidsmarkt (Kraal et al., 2009). Uit een enquête die in

2007 bij 688 Belgische zelfstandigen is afgenomen blijkt dat acht van de tien het niet

zou overwegen om iemand met een buitenlandse nationaliteit aan te werven, zelfs niet

voor knelpuntberoepen (Kraal et al., 2009).

Een belangrijk gegeven omtrent discriminatie in het selectieproces is dat het hebben

van een vreemde naam al voldoende kan zijn om benadeeld te worden. Uit onderzoek

blijkt namelijk dat werkgevers allochtone sollicitanten vooral discrimineren op basis

van hun vreemd klinkende naam (Bursell, 2007; Carlsson & Rooth, 2008). In de studie

van Carlsson & Rooth (2008) werd er een vergelijking gemaakt tussen het belang dat

gehecht werd aan de naam enerzijds (inheems klinkend vs. vreemd klinkend) en de

verworven bekwaamheden anderzijds (thuisland van de werkgever vs. vreemd land). De

resultaten toonden dat 77% van het totale verschil tussen autochtonen en allochtonen in

de waarschijnlijkheid om uitgenodigd te worden voor een interview verklaard werd

door het belang dat gehecht wordt aan de naam van de kandidaat. Naam blijkt dus een

zeer belangrijke factor te zijn bij het al dan niet voorkomen van discriminatie in het

vroege stadium van selectie (i.e., cv-screening). De veldstudie van Bursell (2007) had

gelijkaardige resultaten. Er werd gebruik gemaakt van de correspondentietest waarbij

discriminatie wordt gemeten door het aantal keren dat een sollicitant wordt uitgenodigd

voor een gesprek (i.e., call-back rates) te vergelijken. Bij alle beroepen waarvoor

gesolliciteerd werd in de veldstudie, werd telkens de Zweeds klinkende naam verkozen

boven de vreemd klinkende naam.

Marokkanen. België kent een lange geschiedenis van migratie (Caestecker &

Vanheule, 2010). Na Wereldoorlog II ervaarde België een grote nood aan

arbeidskrachten om de zware industrie draaiende te kunnen houden. Deze

arbeidskrachten werden dan ook tot op zekere hoogte uitgenodigd door de Belgische

regering. Tijdens de jaren ’60 waren dankzij de economische groei ook

arbeidsmigranten uit Noord-Afrika en Turkije welkom (Caestecker & Vanheule, 2010).

Halfweg de jaren ’80 begon de migratie in België zodanig te groeien, dat 20 jaar

later het aantal migranten bijna is verdubbeld (Eggerickx, Bahri, & Perrin, 2005). Bij de

niet-Europese instroom is Afrika het belangrijkste continent wat betreft migratie.

Page 15: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

11

Wanneer men kijkt naar het aantal migranten uit Noord-Afrika, blijkt dat één op de acht

daarvan afkomstig is van Marokko. Na de Italianen, Fransen en Nederlanders vormen

Marokkanen de grootste nationaliteitsgroep in België. Zij nemen een aandeel van 21%

in bij de niet-Europese immigratie, wat veel meer is dan de andere landen (Centre de

Recherche en Démographie et Sociétés (DEMO) & Centrum voor Gelijkheid van

Kansen en voor Racismebestrijding, 2011). Deze vaststelling pleit voor het belang van

onderzoek dat zich richt op allochtonen van Marokkaanse afkomst in België.

Naast de sterke aanwezigheid van Marokkanen in België is er eveneens een stijging

van het aantal niet-werkende werkzoekende (NWWZ) Marokkanen (VDAB, 2012). In

2009 was er een zeer sterke stijging van 24,4% vergeleken met 2008. Deze trend zette

zich niet voort in 2010 en 2011, waarin het aantal NWWZ daalde met 2,6%

respectievelijk 6,2%. Echter, in juni 2012 tekent men wederom een stijging op van 4%

vergeleken met juni 2011. Zowel een sterke aanwezigheid als een stijgend aantal

NWWZ maakt het aantrekkelijk om het huidig onderzoek toe te passen op allochtonen

van Marokkaanse origine.

Twee belangrijke verschilpunten tussen Marokkanen enerzijds en Vlamingen

anderzijds zijn de taal en de uiterlijke kenmerken. Vaak worden mensen in een etnische

categorie geplaatst op basis van uiterlijke kenmerken. Echter, een vreemd accent blijkt

eveneens genoeg – en zelfs belangrijker – te zijn om een etnische categorisatie op te

baseren (Rakic et al., 2011). Indien een vreemd accent leidt tot etnische categorisatie bij

een rekruteerder en diezelfde rekruteerder koestert bepaalde negatieve vooroordelen met

betrekking tot deze categorie, kan taal een barrière vormen in het selectieproces.

Zoals reeds vermeld, worden Marokkanen ook zonder persoonlijk contact

gediscrimineerd. Zo krijgen cv’s met Marokkaanse namen systematisch lagere

baangeschiktheidsbeoordelingen dan cv’s met Nederlandse namen (Derous, 2011;

Derous et al., 2009; Derous et al., 2011). Dit effect wordt nog versterkt indien er naast

een Arabische naam ook indicatoren van een sterke affiliatie met de etnische

achtergrond aanwezig zijn op het cv (Derous et al., 2009).

Deze actuele discriminatie wordt door de Marokkaanse allochtonen in België ook

effectief gepercipieerd. Zo blijkt dat de meerderheid van de bevraagde Marokkaanse

mannen en vrouwen in Brussel en Antwerpen van mening is dat het voor hen moeilijker

Page 16: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

12

is om een goede job te vinden dan voor mensen van Belgische afkomst met dezelfde

leeftijd en dezelfde diploma’s (Vandezande, Fleischman, Baysu, Swyngedouw, &

Phalet, 2009).

Uit onderzoek blijkt duidelijk dat allochtonen vaak discriminatie ondervinden in het

sollicitatieproces en dit reeds in de fase van cv-screening. Dit geldt evenzeer voor

allochtonen van Marokkaanse afkomst in Vlaanderen. Op basis hiervan worden

volgende hypotheses geformuleerd:

Hypothese 1a: De Marokkaanse sollicitant krijgt een minder goede

geschiktheidsbeoordeling dan de Vlaamse sollicitant op basis van

een geschreven en een video-cv.

Hypothese 1b: De Marokkaanse sollicitant krijgt minder vaak een uitnodiging

voor een interview dan een Vlaamse sollicitant op basis van een

geschreven en een video-cv.

Hypothese 1c: De Marokkaanse sollicitant krijgt minder vaak een

sollicitatieformulier toegestuurd dan de Vlaamse sollicitant op

basis van een geschreven en een video-cv.

Hypothese 1d: De Marokkaanse sollicitant krijgt een lagere

competentiebeoordeling dan de Vlaamse sollicitant op basis van

een geschreven en een video-cv.

Kenmerken van de rekruteerder

Sociale dominantieoriëntatie. Zoals de sociale identiteitstheorie stelt, kan

discriminatie voorkomen louter door bevoordeling van de ingroep en zonder

vijandigheid tegenover de uitgroep (Brewer, 1999). Een concept dat hieraan verwant is,

is sociale dominantieoriëntatie (SDO). Verschillen in SDO duiden op verschillen in de

mate waarin men de voorkeur heeft voor ongelijkheid tussen sociale groepen, waarbij

de ingroep superieur is tegenover de uitgroep (Pratto, Sidanius, Stallworth, & Malle,

Page 17: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

13

1994). SDO is dus meer dan de ingroep bias zoals beschreven in de sociale

identiteitstheorie; het is een verlangen om de uitgroep actief te domineren, vernederen

en te onderdrukken (Sidanius, Pratto, & Mitchell, 1994).

SDO is onder andere gelinkt aan seksisme, kapitalisme, steun voor militaire

programma’s, weerstand tegen rechten van homo’s en lesbiennes en tegen

vrouwenrechten (Pratto et al., 1994). Volgens de sociale dominantietheorie zou SDO

eveneens bevooroordeeldheid en discriminatie tegen uitgroepen moeten voorspellen

(Pratto et al., 1994). Uit onderzoek blijkt dat sociale dominantie inderdaad gerelateerd is

aan vooroordelen (Guimond, Dambrun, Michinov, & Duarte, 2003; Pratto & Shih,

2000; Whitley, 1999) en racisme (Pratto et al., 1994; Van Hiel & Mervielde, 2005). Een

in dit kader interessante studie is die van Derous (2011) waaruit blijkt dat beoordelaars

die hoog scoorden op SDO significant lagere scores gaven aan Marokkaanse

sollicitanten dan beoordelaars die lager scoorden op SDO. Op basis van deze

bevindingen wordt de volgende hypothese geformuleerd:

Hypothese 2a: De invloed van etniciteit op evaluaties wordt gemodereerd door

de mate van sociale dominantieoriëntatie op een zodanige manier

dat de Marokkaanse sollicitant negatiever wordt geëvalueerd (i.e.,

lagere competentie- en baangeschiktheidsscores) indien de

beoordelaar een sterkere SDO heeft.

Aanvaarding van stereotypes. Iedereen maakt in mindere of meerdere mate

gebruik van stereotypes, zelfs wanneer men dat niet correct vindt (Carter, Hall, Carney,

& Rosip, 2006). Een verklaring hiervoor kan liggen in het onderscheid tussen expliciete

versus impliciete stereotypes. Evidentie voor het onderscheid tussen deze soorten

vooroordelen kwam uit het crossnationale onderzoek van Pettigrew en Meertens (1995).

Het expliciete, openlijke vooroordeel is de traditionele vorm van vooringenomenheid en

oorspronkelijk ook de meest bestudeerde. Het wordt beschreven als “close, hot and

direct” (Pettigrew & Meertens, 1995). Het subtiele vooroordeel is de meer moderne

vorm en werd ondertussen reeds veel bestudeerd in de westerse wereld (Zick, Pettigrew,

& Wagner, 2008). Deze vorm wordt beschreven als “distant, cool and indirect”

(Pettigrew & Meertens, 1995) en wordt beschouwd als een normaal proces dat zich

Page 18: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

14

voordoet en wordt bestendigd door socialisatie en sociale normen (Purkiss et al., 2006).

Subtiele of impliciete stereotypes vormen een verklaring voor het feit dat mensen die

tegen racisme zijn toch onbewust op een discriminerende manier handelen (Purkiss et

al., 2006).

Uit onderzoek blijkt dat aanvaarding van stereotypes geassocieerd is met expliciete

en impliciete stereotypering van bepaalde groepen (Carter et al., 2006). Het aanvaarden

van stereotypes wordt gedefinieerd als de overtuiging dat sociale en culturele

groepsverschillen bestaan, gemak met het denken over groepen in abstracte termen, de

bereidheid om informatie over groepslidmaatschap te gebruiken voor interpersoonlijke

relaties en de overtuiging dat stereotypes nuttig, noodzakelijk en relatief onschadelijk

zijn in het dagelijks leven (Carter et al., 2006). Rekruteerders die positief staan

tegenover het gebruik van stereotypes, zijn zich zeer bewust van verschillen tussen

groepen; het is dan ook aannemelijk om te veronderstellen dat zij vaker denken in

termen van in- en uitgroep. Zoals blijkt uit het onderzoek van Purkiss et al. (2006)

spelen kenmerken zoals naam en accent van de sollicitant een belangrijke rol in het

toewijzen van iemand tot de in- of uitgroep. Beide eigenschappen fungeren namelijk als

impliciete, etnische cues die bepaalde nadelige attitudes kunnen triggeren tijdens het

gesprek. Kandidaten met zowel een vreemd klinkende naam als een vreemd klinkend

accent worden daardoor het minst positief beoordeeld. Rekruteerders die een

accepterende houding hebben ten aanzien van stereotypes, worden misschien ook meer

geleid door dit soort etnische cues en zullen bijgevolg de allochtone sollicitant minder

positief beoordelen.

Aanvaarding van stereotypes is onder andere gerelateerd aan voorkeur voor

hiërarchie, een hogere SDO, en expliciete en impliciete stereotypering van bepaalde

groepen. Daarom wordt in dit onderzoek het volgende verwacht:

Hypothese 2b: De invloed van etniciteit op evaluaties wordt gemodereerd door

de mate van aanvaarding van stereotypes op een zodanige manier

dat de Marokkaanse sollicitant negatiever wordt geëvalueerd (i.e.,

lagere competentie- en geschiktheidsscores) indien de beoordelaar

stereotypes meer aanvaardt.

Page 19: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

15

Expliciete vooroordelen. Hoewel de mate van SDO en aanvaarding van

stereotypes een indicatie kunnen geven van de vooringenomenheid van mensen, blijft

het moeilijk om de waarschijnlijkheid waarmee iemand zal discrimineren in te schatten.

Om hieraan tegemoet te komen, worden in deze masterproef ook de expliciete

vooroordelen van de beoordelaar in rekening gebracht en dit specifiek ten aanzien van

Marokkanen.

De moderne racismetheorie maakt een onderscheid tussen enerzijds ouderwetse

etnische overtuigingen die door iedereen erkend worden als zijnde racistisch en

anderzijds een nieuwe set overtuigingen waarbij racisme niet erkend wordt

(McConahay, Hardee, & Batts, 1981). De ouderwetse opvattingen zijn – door het

overduidelijke racistische karakter ervan – zeer sociaal onwenselijk en men zal dan ook

niet toegeven hierin te geloven. De moderne etnische overtuigingen daarentegen worden

niet gepercipieerd als racistisch, maar peilen naar de mate waarin leden van de

meerderheidsgroep vinden dat leden uit de minderheidsgroep bepaalde belangrijke

waarden koesteren (e.g., werkethiek) (Nesdale, de Vries Robbé, & Van Oudenhoven,

2012).

De moderne racismeschaal (MRS) werd reeds vaak gebruikt om expliciete

vooroordelen te onderzoeken (Morrison, Morrison, & Franklin, 2009) en er is stevige

evidentie voor de convergente, divergente en predictieve validiteit (Son Hing, Chung-

Yan, Hamilton, & Zanna, 2012). Zo zijn hoge scoorders op de MRS vaak tegenstanders

van rechtzettingen voor het onrecht dat werd aangedaan op basis van etniciteit (Blatz &

Ross, 2009). Op basis van voorgenoemde bevindingen, wordt het volgende verwacht:

Hypothese 2c: De invloed van etniciteit op evaluaties wordt gemodereerd door

de mate van expliciete vooroordelen ten aanzien van Marokkanen

op een zodanige manier dat de Marokkaanse sollicitant negatiever

wordt geëvalueerd (i.e., lagere competentie- en geschiktheids-

scores) indien de beoordelaar meer expliciete vooringenomenheid

tegenover Marokkanen vertoont.

Page 20: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

16

Impressiemanagement

Sollicitanten willen graag een goede indruk maken (Kristof-Brown, Barrick, &

Franke, 2002; Silvester, Anderson-Gough, Anderson, & Mohamed, 2002) om hun kans

op een jobaanbieding te verhogen. Hierbij maken zij vaak gebruik van

impressiemanagement (IM) (Delery & Kacmar, 1998; Higgins, Judge, & Ferris, 2003).

IM wordt gedefinieerd als “een bewuste of onbewuste poging om de gecreëerde indruk

in sociale interacties te controleren” (Schlenker, 1980). Vooral voor allochtone

sollicitanten, en specifiek voor Marokkaanse werkzoekenden in Vlaanderen, kan dit een

manier zijn om meer en sneller toegang te vinden tot de arbeidsmarkt.

In de literatuur omtrent IM wordt een onderscheid gemaakt tussen verbale tactieken

en non-verbale tactieken (Lievens & Peeters, 2008). Verbale tactieken worden op hun

beurt ingedeeld in defensieve tactieken enerzijds en assertieve tactieken anderzijds

(Ellis et al., 2002). Men maakt gebruik van defensieve tactieken indien men het imago

wil beschermen of herstellen. Defensieve tactieken zijn onder andere excuses,

rechtvaardiging en verontschuldiging (Ellis et al., 2002). In het geval van excuses

beweert de sollicitant niet verantwoordelijk te zijn voor een negatieve uitkomst of

negatief gedrag. Een rechtvaardiging daarentegen houdt in dat de kandidaat de

verantwoordelijkheid voor een negatieve uitkomst aanvaardt, maar suggereert dat het

niet zo erg is als het lijkt. Bij het gebruik van een verontschuldiging aanvaardt de

kandidaat de verantwoordelijkheid voor een negatieve uitkomst of gedrag en erkent hij

dat bepaalde acties onaanvaardbaar waren en bestraft zouden moeten worden.

In tegenstelling tot defensieve tactieken worden assertieve IM tactieken gebruikt

om een gunstige indruk te maken en te bevorderen (Ellis et al., 2002). Binnen de

assertieve tactieken kan een onderscheid worden gemaakt afhankelijk van het subject

waarop men focust, zijnde ofwel zichzelf ofwel de rekruteerder (Peeters & Lievens,

2006). Uit de studie van Ellis et al. (2002) bleek dat assertieve tactieken significant

meer werden aangewend dan defensieve tactieken.

Page 21: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

17

De twee assertieve tactieken die het meest bestudeerd zijn in een selectiecontext

zijn ingratiatie en zelf-promotie (Ellis et al., 2002; Higgins & Judge, 2004; Higgins et

al., 2003; Lievens & Peeters, 2008; Proost, Schreurs, De Witte, & Derous, 2010).

Ingratiatietactieken zijn gedragingen die bedoeld zijn om de interpersoonlijke relatie

tussen de interviewer en de sollicitant te verbeteren en zijn dus andergerichte tactieken.

Zelf-promotietactieken dienen om zichzelf competent te doen overkomen en zijn

bijgevolg zelfgerichte IM tactieken. Zelf-promotietactieken bestaan uit verscheidene

subcategorieën. Eén daarvan betreft de zelf-promotie-uitingen (“self-promotion

utterances”), waarbij men de interviewer tracht te overtuigen over positieve kwaliteiten

te beschikken. Een tweede vorm is aansprakelijkheid (“entitlements”), waarbij men de

verdienste van positieve resultaten of gebeurtenissen aan zichzelf gaat toeschrijven, ook

al is dit onverdiend. De derde subcategorie (“enhancement”) doet zich voor wanneer

men de waarde van een positief resultaat of gebeurtenis waarvoor men verantwoordelijk

was, gaat opblazen of overdrijven. Een laatste vorm van zelf-promotie betreft het

overwinnen van obstakels (“overcoming obstacles”) waarbij de sollicitant beschrijft

hoe men problemen of barrières overwon die anders de vooruitgang in het behalen van

een doel belemmerden.

In tegenstelling tot ingratiatie en andergerichte tactieken in het algemeen zijn de

onderzoeksbevindingen omtrent zelf-promotie en het positieve effect ervan op

interviewbeoordelingen relatief consistent (Tsai et al., 2005). Bijgevolg wordt deze

tactiek opgenomen in het huidig onderzoek om na te gaan of de positieve invloed ervan

bij autochtone sollicitanten ook aanwezig is bij allochtone sollicitanten.

Zelf-promotie

Uit een meta-analyse omtrent de relatie tussen verschillende IM tactieken en

werkuitkomsten, bleek zelf-promotie sterk gerelateerd te zijn aan succes in selectie-

interviews (Higgins et al., 2003). Een interessante bevinding uit het onderzoek van Tsai

et al. (2005) is dat zelfs in een gestructureerd interview zelfgerichte IM tactieken (e.g.,

zelf-promotie) een positief verband vertoonden met evaluaties van de interviewer. Het

lijkt erop dat het verhogen van de gestructureerdheid van het interview het gebruik van

IM en de invloed ervan op beoordelingen nooit volledig kan elimineren. Ook Ellis et al.

Page 22: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

18

(2002) onderzochten het gebruik van IM in de context van gestructureerde interviews.

Ze hebben zowel assertieve als defensieve IM tactieken opgenomen in hun studie, met

ingratiatie en zelf-promotie als assertieve tactieken en excuses, rechtvaardigingen en

verontschuldigingen als defensieve tactieken. Uit het onderzoek bleek het gebruik van

zelf-promotie positief gerelateerd te zijn aan evaluaties van de interviewer. Verder bleek

dat sollicitanten significant meer gebruik maakten van assertieve IM tactieken dan van

defensieve tactieken. Uit onderzoek blijkt zelf-promotie vaak gepaard te gaan met

positieve beoordelingen. Hoewel die studies vaak in de context van selectiegesprekken

werden gevoerd, wordt in het huidig onderzoek verondersteld dat het positieve effect

zich ook zal voordoen indien zelf-promotie gebruikt wordt tijdens een video-cv. Dit

leidt tot de onderstaande hypothese:

Hypothese 3a: De Marokkaanse sollicitant die zelf-promotie gebruikt tijdens het

video-cv krijgt betere beoordelingen dan de Marokkaanse

sollicitant die geen IM tactiek gebruikt.

Hoewel zelf-promotie een positieve invloed kan hebben op de evaluaties van

Marokkaanse sollicitanten, is uit voorgaand onderzoek reeds duidelijk gebleken dat zij

bijna systematisch te maken krijgen met discriminatie (Derous, 2011; Derous et al.,

2009; Derous et al., 2011). Daarom wordt volgende hypothese geponeerd:

Hypothese 3b: De Marokkaanse sollicitant die zelf-promotie gebruikt tijdens het

video-cv, krijgt minder positieve beoordelingen dan de Vlaamse

sollicitant die gebruik maakt van zelf-promotie.

Page 23: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

19

METHODE

Steekproef

Voor deze masterproef werd ervoor geopteerd enkel ervaren rekruteerders te

bevragen en geen studenten. De vereiste om deel te nemen, was heb hebben van

ervaring met werving en selectie (i.e., cv-screening, interviews afnemen). Onder de

participanten zijn er dus zowel professionele rekruteerders als lijnmanagers, HR-

medewerkers, etc. Om selectie- en uitzendbedrijven te bereiken, werd de website van

Federgon geconsulteerd. Zij werden gecontacteerd via het e-mailadres op de Federgon

website. Daarnaast werd in enkele HR-gerelateerde groepen op LinkedIn een oproep

geplaatst. Om andere mensen met ervaring in werving en selectie te bereiken, werden

persoonlijke contacten (i.e., familie, vrienden) aangesproken. Werknemers van een

aantal uitzendkantoren werden ook rechtstreeks op hun werkplaats aangesproken en

gevraagd deel te nemen. Alle potentiële respondenten kregen een e-mail toegestuurd

met een beknopte uitleg over het doel en het verloop van het onderzoek. Indien zij

wensten deel te nemen, konden zij de url-link naar de e-survey in dezelfde e-mail

aanklikken en de vragenlijst aanvatten.

De respondenten werden herhaaldelijk herinnerd aan het anonieme karakter van de

bevraging. Aansluitend op deze garantie van anonimiteit werden zij – eveneens

herhaaldelijk – aangemaand eerlijk en waarheidsgetrouw te antwoorden. Bovendien

werd gebruik gemaakt van een coverstory om sociaal wenselijk antwoordgedrag verder

te vermijden. Het doel van het onderzoek zoals meegedeeld aan de participanten was

om een test te ontwikkelen om competenties van rekruteerders te meten. Op het einde

van de vragenlijst kregen zij de mogelijkheid om vragen of opmerkingen met

betrekking tot het onderzoek te noteren alsook hun gegevens achter te laten om op de

hoogte te blijven van de resultaten.

In totaal hebben 183 mensen de vragenlijst aangevat; 67 daarvan zijn niet verder

gegaan dan het bekijken van de vacature of het cv en hun gegevens werden bijgevolg

verwijderd uit de dataset. Uiteindelijk hebben 109 respondenten (58%) de vragenlijst

volledig doorlopen. De steekproef bestond uit 37% mannen (n = 40) en 63% vrouwen (n

= 69). 73% van de respondenten bevindt zich in de leeftijdscategorie van 18 tot 35 jaar;

Page 24: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

20

de overige 27% is tussen de 35 en 65 jaar oud. De meerderheid van de deelnemers had

eerder veel (54%) of zeer veel (21%) ervaring met het beoordelen van mensen. Ook wat

betreft het rekruteren en selecteren van personeel gaf een groot aandeel van de

participanten aan hier eerder veel (44%) of zeer veel (25%) ervaring mee te hebben.

Nog eens 25% gaf aan hier eerder weinig ervaring mee te hebben en 6% zei slechts zeer

weinig ervaring te hebben. De cijfers met betrekking tot het screenen van video-cv’s

verschillen sterk van de voorgaande; dit hoeft echter niet te verbazen omwille van het

vooralsnog beperkte gebruik ervan op de arbeidsmarkt in Vlaanderen. 56% heeft

aangeduid geen ervaring te hebben met het screenen van video-cv’s. Ongeveer 30%

heeft er zeer weinig of eerder weinig ervaring mee. Slechts 5% stelt hier zeer veel

ervaring mee te hebben.

Opzet

Het doel van deze masterproef is om het effect van IM bij allochtone sollicitanten

na te gaan. Om dit te onderzoeken, werd een experimentele studie uitgevoerd met een 2

(IM: zelf-promotie versus geen IM) x 2 (etniciteit: Vlaams versus Marokkaans)

factorieel design waarbij zowel IM als etniciteit tussenpersoonfactoren zijn. De

onafhankelijke variabelen zijn IM (zelf-promotie versus geen IM) en etniciteit (Vlaams

versus Marokkaans). De afhankelijke variabelen zijn baangeschiktheid- en

competentiebeoordeling. De variabelen die in deze studie werden onderzocht als

mogelijke moderatoren zijn sociale dominantieoriëntatie, aanvaarding van stereotypes

en modern racisme tegen Marokkanen (i.e., expliciete vooroordelen).

De manipulatie van IM werd bewerkstelligd door een video-cv met en een video-cv

zonder zelf-promotie op te nemen. Om het effect van etniciteit na te gaan, werden de

vido-cv’s met een Vlaamse en een Marokkaanse man opgenomen. Aangezien een

vreemd accent aanleiding geeft tot etnische categorisatie (Rakic et al., 2011), werd

ervoor geopteerd het video-cv op te nemen met een Marokkaanse man die goed

Nederlands spreekt, doch met een duidelijk hoorbaar Marokkaans accent. Om de

etnische manipulatie verder te versterken, werden twee traditionele (i.e., geschreven)

cv’s ontwikkeld die behalve naam, moedertaal en eerste drie jaren van de middelbare

opleiding identiek zijn. De data werd verzameld door middel van een online vragenlijst.

Page 25: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

21

Materiaal

Stimulusmateriaal

Om een hoge graad van realisme te garanderen, werd in eerste instantie – met

toestemming van de betrokkenen – een fictieve vacature ontwikkeld op basis van een

bestaande vacature voor een interne sales medewerker. Vervolgens werden er twee cv’s

opgesteld die behalve naam, plaats van de drie eerste jaren van de middelbare opleiding

en moedertaal identiek zijn. Zo wordt het duidelijk dat de Marokkaanse sollicitant niet

geboren en getogen is in Vlaanderen en dat verklaart zijn accent dat hoorbaar is tijdens

het video-cv. De cv’s zijn net zoals de vacature fictief; dit betekent concreet dat de

bedrijven waar de kandidaat gewerkt heeft niet echt bestaan. Echter, om het geheel

realistischer te maken, werd gekozen voor bestaande scholen waar de kandidaat zijn

middelbare en hogere studies heeft gevolgd. De taken die opgesomd staan bij de

verschillende werkervaringen zijn zodanig gekozen en geformuleerd dat er enige fit is

met de vereisten volgens de vacature.

Op basis van zowel het cv als de vacature werd een script voor het video-cv

ontwikkeld. In eerste instantie werd het script zonder zelf-promotie opgesteld om van

daaruit een aantal prestaties en eigenschappen sterker te formuleren en meer in de verf

te zetten.

Vooronderzoek. Door middel van een kort vooronderzoek werd getest of de

scripts voor de video-cv’s significant verschillen van elkaar en of de zelf-promotie-

uitingen als dusdanig werden gepercipieerd. De participanten van het vooronderzoek

waren allemaal familieleden en kennissen (n = 10). De steekproef bestond uit 60%

mannen; de verhouding tussen mannen en vrouwen was in beide condities gelijk. De

gemiddelde leeftijd van de participanten was 25.4 jaar (SD = 3.1). Zij kregen een e-mail

toegestuurd waarin één van beide scripts stond en dienden na het grondig lezen van het

script enkele vragen te beantwoorden. Deze vragen waren beschrijvingen van IM

tactieken zoals zelf-promotie (voorbeelditem: “De sollicitant tracht de interviewer te

overtuigen van zijn positieve kwaliteiten”) en ingratiatie (voorbeelditem: “De sollicitant

tracht de interviewer te vleien”). Er waren ook items die peilden naar eerder

persoonlijkheidsgerelateerde trekken, zoals enthousiasme en zelfzekerheid. De

Page 26: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

22

deelnemers dienden op een Likert 6-puntenschaal (van 1 [helemaal niet mee eens] tot 6

[helemaal mee eens]) aan te geven in welke mate de sollicitant het omschreven gedrag

vertoonde. Uit de t-toets voor onafhankelijke steekproeven blijkt dat er een significant

verschil is bij drie stellingen die peilen naar zelf-promotie. De respondenten uit de zelf-

promotieconditie zijn het significant meer eens met de beweringen “De sollicitant tracht

de interviewer te overtuigen van zijn positieve kwaliteiten”, t(8) = 3.21, p < .05; “De

sollicitant benadrukt zijn positieve kwaliteiten”, t(8) = 3.16, p < .05; en “De sollicitant

schrijft de verdienste van positieve resultaten toe aan zichzelf”, t(8) = 2.33, p < .05.

Voor de twee eerste stellingen is het gemiddelde gelijk aan de maximale score (M = 6.0,

SD = .0), wat concreet wil zeggen dat iedereen uit de zelf-promotieconditie het er

helemaal mee eens was. Het gemiddelde van de bewering die peilde naar ingratiatie

bedraagt 2.80 (SD = 1.1) en verschilt niet significant van het gemiddelde van de

neutrale conditie (M = 2.0, SD = .71), t(8) = 1.37, p = .207. Op basis van deze resultaten

werd besloten de scripts niet verder aan te passen en ze aldus te gebruiken voor de

opnames van de video-cv’s.

Meetinstrumenten

Baangeschiktheid

De baangeschiktheid van de kandidaat wordt gemeten door drie items (ontleend van

Derous et al., 2009) waarbij de respondenten hun antwoorden dienden aan te geven op

een Likert 5-puntenschaal. Eén item werd aangepast aan het huidig onderzoeksopzet; dit

is: “Hoe groot is de kans dat u deze persoon voor een tweede interview zou

uitnodigen?”. Aangezien er in deze studie nog geen gesprek heeft plaatsgevonden tussen

de kandidaat en de rekruteerder, werd het item veranderd in “Hoe groot is de kans dat u

deze persoon voor een interview zou uitnodigen?”. De andere twee items zijn “Hoe

geschikt acht u deze kandidaat voor deze functie na wat u over hem hebt

gelezen/gezien” (van 1 [zeer ongunstig] tot 5 [zeer gunstig]) en “Hoe groot is de kans

dat u deze persoon een sollicitatieformulier stuurt om in te vullen, opdat u hem verder in

overweging kan nemen voor deze sollicitatie?” (van 1 [zeer klein] tot 5 [zeer groot]). De

schaal had in deze studie een goede interne consistentie (Cronbach’s α = .71). Voor

verdere analyses werd gebruik gemaakt van het schaalgemiddelde.

Page 27: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

23

Evaluatie van de competenties

Naast baangeschiktheid diende men aan te geven in welke mate de sollicitant over

een aantal relevante competenties beschikt; zijnde klantgerichtheid, zin voor initiatief,

overtuigingskracht en contactvaardigheid. Ook hier werd er gebruik gemaakt van een

Likert 5-puntenschaal (van 1 [slecht] tot 5 [zeer goed]). Er werd telkens een korte

beschrijving gegeven bij elke competentie, opdat de respondenten de competenties op

dezelfde manier zouden interpreteren. Van de afzonderlijke scores werd een gemiddelde

berekend en dit gemiddelde werd gebruikt in verdere analyses. De interne consistentie

van de schaal voor competentiebeoordeling was aanvaardbaar (Cronbach’s α = .67).

Sociale Dominantieoriëntatie

Om SDO te meten, werd gebruik gemaakt van de Nederlandse versie van de Social

Dominance Orientation Scale (Pratto et al., 1994; Van Hiel & Duriez, 2002). Deze

schaal bevat 14 items die op een Likert 5-puntenschaal (van 1 [helemaal oneens] tot 5

[helemaal eens]) gescoord worden. Voorbeelditems zijn “Sommige mensen zijn niet

evenwaardig aan anderen”, “Ik vind het normaal dat sommige mensen meer kansen in

het leven krijgen dan anderen” en “In een ideale wereld zouden alle naties op basis van

gelijkwaardigheid behandeld worden”. Voor de berekening van de schaalscore werden

items 8 tot en met 14 geïnverteerd; vervolgens werd het schaalgemiddelde berekend. De

interne consistentie was goed, met Cronbach’s alpha gelijk aan .81.

Aanvaarding van stereotypes

De schaal Acceptance of Stereotypes werd oorspronkelijk ontwikkeld door Carter

et al. (2006) en door hen getest in zes studies met universiteitsstudenten. Deze bestaat

uit 12 items die gescoord worden op een Likert 5-puntenschaal (van 1 [helemaal

oneens] tot 5 [helemaal eens]). In het belang van het huidig onderzoek werd de

vragenlijst vertaald naar het Nederlands (i.e., “aanvaarding van stereotypes”). De

vertaling werd gecontroleerd door een laatstejaarsstudente Taal en Letterkunde - Engels.

Voorbeelditems zijn: “Soms, wanneer ik nieuwe mensen ontmoet, kan ik hun gedrag of

Page 28: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

24

attitudes voorspellen enkel en alleen door te weten tot welke sociale/culturele groep zij

behoren”, “Mensen verschillen zo veel van elkaar dat het onmogelijk is over hen te

generaliseren” en “Als we elkaar niet zouden stereotyperen, zou er veel minder conflict

zijn in de wereld”. De schaalscore werd berekend door het gemiddelde te nemen, na het

inverteren van 5 items. De schaal had een goede interne consistentie in deze masterproef

(Cronbach’s α = .79).

Expliciete vooroordelen

Om expliciete vooroordelen te meten, werd gebruik gemaakt van de Moderne

Racismeschaal (MRS). Derous et al. (2009) hebben de MRS zodanig aangepast dat deze

gebruikt kan worden om expliciete vooringenomenheid tegenover Marokkanen te

meten. In deze masterproef wordt de Nederlandse versie ervan gebruikt. De 7 items

dienen te worden beoordeeld op een Likert 5-puntenschaal (van 1 [helemaal oneens] tot

5 [helemaal eens]). Voorbeelditems zijn “De laatste tijd is er door de overheid en media

meer aandacht en respect getoond voor Marokkanen dan nodig en dan ze eigenlijk

verdienen”, “Discriminatie van Marokkanen in Vlaanderen is geen groot probleem” en

“Het ongenoegen van de Marokkaanse gemeenschap in Vlaanderen is goed te

begrijpen”. Eén item diende geïnverteerd te worden. De schaalscore werd berekend

door de som te nemen van de afzonderlijke itemscores. Een hogere score is dan een

indicatie van sterkere racistische opvattingen (Ravitch, 2002). Ook bij deze schaal was

er een goede interne consistentie (Cronbach’s α = .79).

Biografische gegevens

Om een beeld te krijgen van de participanten die hebben deelgenomen aan het

onderzoek werd een aantal persoonlijke gegevens bevraagd. Geslacht werd nagegaan

via de vraag “Wat is uw geslacht?”; hierbij is 0 = man en 1 = vrouw. Leeftijd werd

gemeten via “Wat is uw leeftijd?”. De respondenten dienden hier te kiezen tussen

verschillende leeftijdscategorieën (i.e., 18 – 25, 25 – 35, 35 – 45, 45 – 55, en 55 – 65).

Daarnaast werd gepeild naar de mate van ervaring met beoordeling van mensen,

ervaring met rekrutering en selectie en met video-cv’s. Er werden tevens enkele vragen

Page 29: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

25

gesteld over de kandidaat die zij gezien hadden; er wordt onder andere gevraagd de

leeftijd en etnische afkomst aan te geven. Bovendien worden ze gevraagd aan te duiden

welke uitspraken de kandidaat heeft gedaan tijdens zijn video-cv. De vragen met

betrekking tot de etniciteit van de kandidaat en de uitspraken tijdens het video-cv

dienden als manipulatiecheck van de tussenpersoonfactoren etniciteit en IM.

Procedure

Het onderzoek liep van 22 mei tot 4 augustus 2012. In deze periode werden

verschillende bedrijven en individuen gecontacteerd via e-mail. Deze e-mail bevatte

naast een beknopte uitleg van het onderzoek en het doel ervan eveneens de link naar de

online vragenlijst. Indien er na twee weken nog geen respons was gekomen, werden de

organisaties opnieuw gemaild met de vraag deel te nemen aan het onderzoek. In bijlage

konden zij de oorspronkelijke e-mail met de link naar de vragenlijst zien. Deze manier

van werken werd tijdens de maand juni eveneens gehandhaafd. Toen bleek dat het

responspercentage zeer laag was, werd besloten een andere aanpak te hanteren.

Persoonlijke contacten werden aangesproken met de vraag de e-survey te verspreiden

onder hun vrienden, familie, collega’s, etc. die ervaring hebben met werving en selectie.

Daarnaast werd telefonisch contact opgenomen met verscheidene interim- en

uitzendkantoren. Indien zij wensten deel te nemen, werd een afspraak gemaakt voor een

persoonlijke ontmoeting in het kantoor zelf zodat daar de vragenlijst kon worden

afgenomen. Op 4 augustus werd de e-survey definitief afgesloten zodat deze niet meer

kon worden aangevat. Op dat ogenblik waren er in totaal 109 volledig ingevulde

vragenlijsten en 7 deels ingevulde. Een groot aantal van de respondenten (n = 67) is niet

verder gegaan dan het bekijken van de vacature of het cv – en hebben dus ook de

competentie- en baangeschiktheidsbeoordeling niet ingevuld – waardoor hun gegevens

niet bruikbaar zijn. Zij werden bijgevolg verwijderd uit de dataset.

Page 30: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

26

Analyses

Door middel van SPSS V.19 werden in eerste instantie de schaalscores en

standaarddeviaties berekend voor de in dit onderzoek gebruikte schalen. Daarnaast

werden de factorstructuur en de betrouwbaarheid van die schalen nagegaan en werden

de Pearson correlaties berekend. Om de hypotheses te testen, werd gebruik gemaakt van

MANOVA, MANCOVA en ANOVA. Hierbij werd het verband tussen twee

afhankelijke variabelen (i.e., baangeschiktheid en competentiebeoordeling), twee

onafhankelijke variabelen (i.e., etniciteit en IM) en drie covariaten (i.e., SDO,

aanvaarding van stereotypes en expliciete vooroordelen) onderzocht. Voor de

manipulatiechecks werden chi-kwadraatanalyses en t-toetsen voor onafhankelijke

steekproeven uitgevoerd.

Page 31: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

27

RESULTATEN

Gemiddelden, standaarddeviaties, betrouwbaarheden en Pearson correlaties

Eerst werden de gemiddelden, standaarddeviaties, betrouwbaarheden en Pearson

correlaties van de variabelen uit deze studie berekend. De resultaten worden voorgesteld

in Tabel 1. Wat betreft de afhankelijke variabelen baangeschiktheid en

competentiebeoordeling is er zoals verwacht een sterk positief verband tussen beide (r =

.45). Competentiebeoordeling blijkt eveneens positief geassocieerd te zijn met ervaring

in beoordeling (r = .20) en rekrutering en selectie (r = .24). Verder is er een negatieve

correlatie met zowel SDO (r = -.32) als aanvaarding van stereotypes (r = -.24). Met

betrekking tot expliciete vooroordelen blijkt dat er een positieve samenhang is met de

andere covariaten (rSDO = .25; raanvaarding van stereotypes = .37). Er is eveneens een positieve

relatie met ervaring met beoordeling (r = .20) en rekrutering en selectie (r = .22).

Zoals verwacht zijn ervaring met beoordeling enerzijds en ervaring met rekrutering

en selectie anderzijds zeer sterk gecorreleerd (r = .83). Beiden hangen ook positief

samen met leeftijd; de correlaties bedragen .43 respectievelijk .38. Het verband tussen

ervaring met video-cv’s en leeftijd is minder uitgesproken (r = .19), maar ervaring met

video-cv’s gaat wel gepaard met meer ervaring met beoordeling (r = .26) en rekrutering

en selectie (r = .30).

Page 32: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

28

Tabel 1.

De gemiddelden, standaarddeviaties, betrouwbaarheden en Pearson correlaties.

Variabele M SD 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

1. Geslachta 0.63 0.48 (-)

2. Leeftijd 2.09 1.03 -.12 (-)

3. Ervaring met beoordeling 3.91 .79 .03 .43** (-)

4. Ervaring met rekrutering en selectie 3.86 .89 .05 .38** .83** (-)

5. Ervaring met video-cv’s 1.89 1.21 -.07 .19* .26** .30** (-)

6. Baangeschiktheid 3.84 .66 .13 .007 .08 .06 .03 (.73)

7. Competentiebeoordeling 3.58 .47 .006 .10 .20* .24* .12 .45** (.67)

8. Sociale dominantieoriëntatie 2.72 .65 .10 -.07 -.15 -.23* -.09 -.16 -.32** (.81)

9. Aanvaarding van stereotypes 2.81 .57 -.02 -.13 .03 -.03 .04 .06 -.24* .18 (.79)

10. Expliciete vooroordelen 18.09 4.93 -.12 .03 .20* .22* .16 .004 -.04 .25** .37** (.79)

Noot: N varieert van 109 tot 116 voor variabelen 1-10. De getallen tussen haakjes verwijzen naar de interne consistenties.

a 0= man, 1 = vrouw

* p< .05

** p< .01

Page 33: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

29

Manipulatiecheck

Om te toetsen of er effectief een verschil was tussen de conditie met zelf-promotie

en de neutrale conditie werd er een manipulatiecheck ingebouwd. Op het einde van de

vragenlijst dienden de respondenten aan te vinken welke uitspraken de kandidaat had

gedaan tijdens zijn video-cv. In totaal waren er vier uitspraken waarvan de respondent

er meerdere kon aanduiden. Een voorbeelditem is “De kandidaat brengt regelmatig een

bezoek aan bestaande klanten, of hij belt ze even op”. Twee items kwamen uit het script

met zelf-promotie; de twee anderen kwamen in beide scripts voor. Uit de resultaten van

de chi-kwadraattoets blijkt dat er een significant verschil was tussen de IM condities

voor één van de uitspraken die enkel voorkwam in de zelf-promotieconditie (“De

kandidaat verleent een zeer goede service aan zijn klanten; hij staat altijd en overal klaar

met een antwoord of persoonlijk advies”), χ² (1, 41) = 17.07, p < .001. Zoals verwacht

werd dit item vaker aangeduid door de respondenten in de zelf-promotieconditie

vergeleken met de neutrale conditie. Wat betreft de andere uitspraken zijn er geen

significante verschillen tussen beide condities.

Er was nog een tweede manipulatiecheck ingebouwd in de vorm van twee

beweringen waarvan één in lijn lag met de zelf-promotieconditie en de andere met de

conditie zonder IM. Beide stellingen werden ook vergezeld van een concrete uitspraak

uit het video-cv. Een voorbeelditem is “De kandidaat legt zeer sterk de nadruk op zijn

positieve kwaliteiten. (“Één van mijn sterke kwaliteiten is dat ik enorm veeleisend ben

voor mezelf en dus ook nooit half werk zal afleveren”)”. De respondenten dienden aan

te geven in welke mate zij akkoord waren (van 1 [helemaal oneens] tot 5 [helemaal

eens]). Uit de t-toets voor onafhankelijke groepen blijkt er voor de zelf-promotiestelling

een significant verschil te zijn tussen de condities en de mate waarin zij het eens zijn, t

(102) = 2.15, p < .05. Het verschil ligt in de beoogde richting; respondenten uit de zelf-

promotieconditie zijn het gemiddeld meer eens met de stelling (M = 4.04, SD = .93)

vergeleken met de respondenten uit de neutrale conditie (M = 3.65, SD = .94). Voor de

stelling die overeenkomt met de conditie zonder zelf-promotie is er geen significant

verschil tussen beide condities.

Page 34: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

30

Naast IM werd er ook een manipulatiecheck voor etniciteit ingebouwd. In de twee

Vlaamse condities percipieerde 82% van de respondenten de kandidaat als Caucasisch

West-Europees. 4% dacht dat hij van Arabisch Marokkaanse origine was, omwille van

de vragen over Marokkanen (i.e., Moderne Racismeschaal ten aanzien van

Marokkanen). De overige 12% waren verdeeld over Caucasisch Oost-Europees, Zuid-

Afrikaans en ‘andere’. Wat betreft de Marokkaanse kandidaat heeft 55% hem correct

geclassificeerd als zijnde van Arabisch Marokkaanse origine. Wanneer gevraagd werd

waarop zij zich baseerden voor hun antwoord, gaven de respondenten aan dat ze dit

afleidden van de huidskleur en het accent van de kandidaat, evenals de gegevens op het

cv (e.g., Marokkaans als moedertaal). Door 33% van de responden werd hij als Noord-

Afrikaans gepercipieerd en 4% gaf aan dat de kandidaat van Caucasisch West-Europese

afkomst is. De overige 8% zijn gelijk verdeeld onder Arabisch Turkse origine en

‘andere’. De chi-kwadraattoets toonde aan dat het verschil tussen de gepercipieerde

origines in de Marokkaanse versus de Vlaamse condities significant is, χ² (6, 109) =

87.84, p < .001.

Toetsing van de hypotheses

Hypothese 1

Deze hypothese bestaat uit vier luiken en werd door middel van een MANOVA

onderzocht. De afhankelijke variabelen zijn drie elementen van baangeschiktheid en de

schaalscore van competentiebeoordeling; de onafhankelijke variabele is etniciteit (i.e.,

Vlaams vs. Marokkaans). De resultaten van de multivariate toets tonen dat etniciteit een

significant effect heeft op het geheel van evaluatievariabelen, F(4, 109) = 3.383, p <

.05. De eerste deelhypothese stelt dat de Marokkaanse sollicitant een minder goede

geschiktheidsbeoordeling krijgt dan de Vlaamse sollicitant nadat beoordelaars hun cv en

video-cv gezien hebben. Uit de univariate tests blijkt dat er geen significant verschil is

in geschiktheidsbeoordeling tussen de Marokkaanse en de Vlaamse kandidaat, F (1,

112) = 1.303, p = .256. Hypothese 1a wordt niet bevestigd. In hypothese 1b wordt

geschiktheidsbeoordeling vervangen door het krijgen van een uitnodiging voor een

interview. Hoewel het relatief nipt is, is ook hier geen sprake van een significant

verschil tussen beide sollicitanten, F (1, 112) = 3.417, p = .067. Hypothese 1b wordt

Page 35: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

31

eveneens verworpen. In de derde deelhypothese wordt verwacht dat de Vlaamse

kandidaat vaker een sollicitatieformulier toegestuurd zal krijgen dan de Marokkaanse

kandidaat. Zoals voorgaande stellingen wordt ook deze hypothese niet bevestigd, F (1,

112) = 2.118, p = .148. Hypothese 1d stelt dat de Marokkaanse sollicitant minder goede

competentiebeoordelingen krijgt vergeleken met zijn Vlaamse tegenhanger. Dit wordt

niet bevestigd in de resultaten, F (1, 112) = 1.074, p = .302. Geen van de

deelhypotheses wordt bevestigd, dus de eerste hypothese wordt in zijn geheel

verworpen.

Hypothese 2

Zoals de eerste hypothese bestaat ook de tweede uit een aantal deelhypotheses. Er

werden drie MANCOVA’s uitgevoerd, met telkens een andere covariaat. Hypothese 2a

stelt dat de invloed van etniciteit op evaluaties wordt gemodereerd door de mate van

sociale dominantieoriëntatie op een zodanige manier dat de Marokkaanse sollicitant

negatiever wordt geëvalueerd indien de beoordelaar een hoge SDO heeft. Om dit te

testen werden de drie elementen van baangeschiktheid (zie hypothese 1a, 1b en 1c)

vervangen door de schaalscore. De afhankelijke variabelen zijn dus baangeschiktheid en

competentiebeoordeling; de relevante onafhankelijke variabele is opnieuw etniciteit en

de covariaat waarvan sprake is SDO. De multivariate F-toets geeft aan dat etniciteit

geen hoofeffect heeft op de afhankelijke variabelen, F(2, 106) = 1.511, p = .225. SDO

heeft wel een significant effect op de afhankelijke variabelen, F(2, 107) = 6.279, p <

.05. Wanneer gekeken wordt naar de univariate testen blijkt dat de mate van SDO van

de beoordelaar een significant effect heeft op de competentiebeoordeling die gegeven

wordt aan de kandidaat, F (1, 106) = 8.216, p < .05. Er was echter geen invloed op de

baangeschiktheid, F (1, 106) = 1.539, p = .217. De parameterschattingen laten zien dat

een hogere mate van SDO gepaard gaat met lagere competentiebeoordelingen (β = -

.239, p = .001). Wanneer ook de interactieterm tussen SDO en etniciteit wordt

opgenomen in het model, verdwijnt het hoofdeffect van SDO. De interactieterm is

evenmin significant, F(2, 106) = 2.515, p = .086. SDO fungeert niet als moderator;

bijgevolg kan hypothese 2a verworpen worden.

Page 36: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

32

Voor de tweede deelhypothese werd dezelfde MANCOVA uitgevoerd, maar dan

met aanvaarding van stereotypes als covariaat. Zoals de voorgaande resultaten is ook

hier sprake van een significant effect op competentiebeoordeling, F (1, 107) = 6.579, p

< .05, en een niet-significant effect op baangeschiktheid, F (1, 107) = .446, p = .505.

Net zoals SDO gaat een hogere mate van aanvaarding van stereotypes gepaard met

minder goede competentiebeoordelingen (β = -.202, p < .05). Na het toevoegen van de

interactie tussen aanvaarding van stereotypes en etniciteit is er geen hoofdeffect meer

van aanvaarding van stereotypes, F (2, 105) = 1.995, p = .141; noch is de interactie

significant, F (2, 105) = 1.678, p = .192. Hypothese 2b wordt niet bevestigd.

Wanneer de mate van expliciete vooroordelen wordt opgenomen als covariaat,

blijkt dit geen significant effect te hebben op de afhankelijke variabelen, F(2, 106) =

.085, p = .919. Ook de interactie tussen etniciteit en expliciete vooroordelen is niet

significant, F(2, 105) = 1.168, p = .315. Hypothese 2c kan eveneens verworpen

worden.

Hypothese 3

De derde en laatste set bestaat uit twee deelhypotheses. Naast de invloed van

etniciteit (i.e., Vlaams of Marokkaans) wordt hier ook het effect van IM (zelf-promotie

of geen IM) mee in rekening gebracht. Hiervoor werden vier ANOVA’s uitgevoerd met

als onafhankelijke variabelen etniciteit en IM. De twee afhankelijke variabelen die apart

werden getoetst zijn baangeschiktheid en competentiebeoordeling. Volgens hypothese

3a wordt verwacht dat de Marokkaanse sollicitant die zelf-promotie gebruikt tijdens zijn

video-cv betere beoordelingen (i.e., baangeschiktheid en competentiebeoordeling) krijgt

dan de Marokkaanse sollicitant die geen IM tactiek gebruikt. De resultaten tonen dat er

geen significant hoofdeffect is van IM, Fbaangeschiktheid (1, 112) = 2.309, p = .131;

Fcompetentiebeoordeling (1, 112) = .002, p = .961. Het interactie-effect daarentegen is wel

significant, maar enkel voor baangeschiktheid, F (1, 112) = 4.3.977, p < .05. Daaruit

blijkt dat zelf-promotie een zwak positief effect heeft indien het wordt toegepast door de

Marokkaanse sollicitant (Mzelf-promotie = 3.85, SDzelf-promotie = .61; Mneutraal = 3.79, SDneutraal

= .63). Hypothese 3a wordt bevestigd.

Page 37: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

33

Het tweede onderdeel van hypothese 3 stelt dat de Marokkaanse sollicitant die zelf-

promotie gebruikt tijdens het video-cv minder positieve beoordelingen krijgt dan de

Vlaamse sollicitant die gebruik maakt van zelf-promotie. Om dit na te gaan, werd

opnieuw gekeken naar het interactie-effect tussen etniciteit en IM. Met betrekking tot

baangeschiktheid heeft het gebruik van zelf-promotie vooral een invloed op de Vlaamse

kandidaat; deze krijgt lagere scores indien hij in zijn video-cv gebruik maakt van zelf-

promotie (M = 3.66, SD = .53) dan wanneer hij dat niet doet (M = 4.08, SD = .81). Voor

de Marokkaanse kandidaat geldt het omgekeerde; hij wordt beter beoordeeld bij het

gebruik van zelf-promotie (M = 3.85, SD = .61) dan wanneer hij dat niet doet (M = 3.79,

SD = .63), maar het verschil is opvallend kleiner (zie figuur 1). Hypothese 3b wordt niet

bevestigd.

Figuur 1. Interactie-effect van IM (zelf-promotie vs. neutraal) met etniciteit van de

sollicitant (Vlaams vs. Marokkaans) op de gemiddelde

baangeschiktheidsscores.

Aangezien het interactie-effect voor competentiebeoordeling bijna significant was

(F (1, 112) = 3.706, p = .057), wordt de richting van het verband eveneens vermeld.

Hetzelfde scenario doet zich voor als bij baangeschiktheid; de Marokkaanse kandidaat

krijgt gemiddeld hogere scores indien hij gebruik maakt van zelf-promotie (M = 3.71,

SD = .47) vergeleken met de Vlaamse kandidaat (M = 3.45, SD = .45). Echter, de

Vlaamse kandidaat krijgt gemiddeld betere competentiebeoordelingen bij afwezigheid

3,6

3,7

3,8

3,9

4

4,1

Zelf-promotie Neutraal

Gem

idd

eld

e

baan

ges

chik

thei

dss

core

s

IM x Etniciteit

Vlaamse

sollicitant

Marokkaanse

sollicitant

Page 38: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

34

van zelf-promotie (M = 3.62, SD = .53) dan de Marokkaanse sollicitant (M = 3.54, SD =

.43), zie figuur 2.

Figuur 2. Interactie-effect van IM (zelf-promotie vs. neutraal) met etniciteit van de

sollicitant (Vlaams vs. Marokkaans) op de gemiddelde competentie-

scores.

3,4

3,5

3,6

3,7

Zelf-promotie Neutraal

Gem

idd

eld

e

com

pte

nti

esco

res

IM x Etniciteit

Vlaamse

sollicitant

Marokkaanse

sollicitant

Page 39: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

35

BESPREKING

Algemene bevindingen

Deze masterproef had als eerste doel het onderzoek omtrent etnische discriminatie

bij cv-screening uit te breiden, aangezien dit nog schaars is (Derous et al., 2011). In

Vlaanderen vormen Marokkanen een belangrijke migrantengroep en uit cijfers blijkt dat

zij zowel gepercipieerde (Vandezande et al., 2009) als actuele discriminatie ervaren

(Derous, 2011; Derous et al., 2009; Derous et al., 2011). Om na te gaan wat het effect

van etniciteit is op de evaluaties van een sollicitant, werden zowel traditionele cv’s als

video-cv’s ontwikkeld met enerzijds een Vlaamse en anderzijds een Marokkaanse man

als sollicitant. De respondenten dienden de kandidaat te beoordelen voor een specifieke

vacature. Het gebruik van video-cv’s in dit onderzoek is zeer vernieuwend, doch ook

wenselijk, aangezien video-cv’s steeds meer gebruikt zullen worden in de toekomst.

Een pluspunt van deze masterproef is dat naast het hoofdeffect van etniciteit ook

kenmerken van de rekruteerder als potentiële moderators werden opgenomen. Dit kan

helpen bepaalde onderzoeksbevindingen te verklaren en een specifieker beeld te

schetsen van de context waarin etnische discriminatie zich voordoet.

Het tweede doel van deze studie was om een leemte op te vullen in de literatuur

omtrent IM door de invloed ervan bij allochtone sollicitanten na te gaan. Uit voorgaand

onderzoek blijkt de tactiek zelf-promotie een positieve impact te hebben op evaluaties

(Ellis et al., 2002; Higgins et al., 2003; Tsai et al., 2005). De onderzoeksvraag van deze

masterproef hieromtrent is dan ook of Marokkaanse sollicitanten ook baat hebben bij

het gebruik van zelf-promotie en of dit de discriminatie die zij ervaren, kan reduceren.

Om dit te onderzoeken, werd een video-cv met zelf-promotie opgenomen alsook een

video-cv zonder IM en dit voor zowel de Vlaamse als de Marokkaanse kandidaat.

Met betrekking tot discriminatie bij cv-screening werd er in tegenstelling tot de

verwachtingen van deze studie geen verschil gevonden in baangeschiktheids- en

competentiebeoordelingen tussen de Marokkaanse en de Vlaamse kandidaat. Dit is

evenmin in lijn met de bevindingen uit vroeger onderzoek, waar een vreemde naam op

Page 40: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

36

het cv aanleiding gaf tot lagere baangeschiktheidsscores (Bursell, 2007; Carlsson &

Rooth, 2008; Derous et al., 2009; Derous et al., 2011). Een belangrijk aspect van deze

masterproef is dat de beoordeling gebaseerd wordt op een cv en een video-cv. Het zou

kunnen dat het video-cv een cruciale toegevoegde waarde was en dat dit ervoor heeft

gezorgd dat de respondenten zich minder lieten leiden door de etniciteit van de

kandidaat. Deze verklaring strookt met de bewering dat een video-cv de rekruteerder in

staat stelt een beter beeld te vormen van de persoonlijkheid van de kandidaat (Rolls &

Strenkowski, 1993). Echter, doordat er geen verschillende scores zijn voor de

verschillende cv’s, kan niet met zekerheid besloten worden dat de afwezigheid van

discriminatie toe te schrijven valt aan een positieve invloed van het video-cv.

Zoals reeds vermeld werden ook enkele kenmerken van de rekruteerder mee in

rekening gebracht om hun potentieel moderatie-effect te onderzoeken. Wat betreft SDO

werd gevonden dat beoordelaars met een hogere mate van SDO lagere

competentiebeoordelingen geven. Hoewel voorgaand onderzoek heeft aangetoond dat

SDO gerelateerd is aan racisme (Pratto et al., 1994; Van Hiel & Mervielde, 2005), werd

dit niet bevestigd in de huidige studie. Zowel de Marokkaanse als de Vlaamse kandidaat

kreeg lagere competetentiescores indien de beoordelaar hoog scoorde op SDO. Er is

echter sprake van randsignificantie, waardoor het toch interessant is te vermelden dat

vooral de Marokkaanse kandidaat benadeeld werd bij een hoge mate van SDO. Dit is in

lijn met voorgaand onderzoek, waarin het effect van SDO eveneens onderzocht werd bij

sollicitanten met Marokkaanse origine (Derous, 2011).

Naast SDO werd verondersteld dat de mate van aanvaarding van stereotypes ook

fungeert als moderator in de relatie tussen etniciteit en beoordeling van de kandidaat.

Hoewel het geassocieerd is met expliciete en impliciete stereotypering van bepaalde

groepen (Carter et al., 2006), blijkt uit dit onderzoek dat meer aanvaarding van

stereotypes niet leidt tot effectief discriminerend gedrag. Er was wel een positieve

associatie met SDO, wat in het verleden ook reeds gevonden werd (Carter et al., 2006),

en net zoals SDO ging een hogere mate van aanvaarding van stereotypes gepaard met

lagere competentiescores. Het lijkt plausibel dat het aanvaarden van stereotypes an sich

geen voldoende voorwaarde is voor discriminatie; immers, iedereen maakt in mindere

Page 41: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

37

of meerdere mate gebruik van stereotypes. Volgens de definitie betekent aanvaarding

van stereotypes dat men overtuigd is dat er sociale en culturele groepsverschillen

bestaan, maar het erkennen van verschillen houdt geen waardeoordeel in. Stereotypes

zijn dus niet noodzakelijk negatief. Indien aanvaarding van stereotypes gepaard gaat

met een verlangen om de uitgroep actief te domineren (i.e., SDO), zou dit mogelijks wel

kunnen leiden tot discriminatoir gedrag.

Een derde moderator die werd bestudeerd, is de mate van expliciete vooroordelen.

Hiervoor werd de Moderne Racismeschaal (MRS) gebruikt die door Derous et al.

(2009) werd aangepast voor onderzoek dat specifiek richt op Marokkanen. Hoewel de

MRS reeds vaak gebruikt werd om expliciete vooroordelen te onderzoeken (Morrison et

al., 2009) en er goede evidentie is voor de predictieve validiteit (Son Hing et al., 2012),

werd er in deze masterproef geen verband gevonden met discriminatie. Expliciete

vooroordelen hadden geen invloed op baangeschiktheids- en competentiescores en er

was evenmin sprake van een moderatie-effect op de relatie tussen etniciteit en

evaluaties. Dit resultaat ligt wel in lijn met de bevindingen uit het onderzoek van

Derous et al. (2009); zij onderzochten eveneens de modererende rol van expliciete

vooroordelen op de relatie tussen etniciteit en baangeschiktheidsscores. Analoog aan

hun verwachtingen fungeerde de mate van expliciete vooringenomenheid niet als

moderator. Zij verklaarden dit door te stellen dat expliciete uitingen van etnische

vooringenomenheid en discriminatie niet meer getolereerd worden in Westerse landen.

Dit is zeer plausibel; de term ‘modern racisme’ stamt immers uit de jaren ’80, een

periode waarin botte, racistische opvattingen als sociaal onwenselijk werden

gepercipieerd, maar waarin men nog wel zijn ongenoegen kon uiten over de

minderheidsgroep (McConahay et al., 1981). Een betere manier om vooroordelen te

meten is met een impliciete associatietest (Derous et al., 2009), aangezien mensen die

tegen racisme zijn soms toch onbewust op een discriminerende manier handelen

(Purkiss et al., 2006).

Met betrekking tot IM worden de bevindingen uit voorgaand onderzoek niet

bevestigd. Daaruit bleek namelijk dat zelf-promotie een positief effect heeft op de

beoordeling van sollicitanten (Ellis et al., 2002; Higgins et al., 2003; Tsai et al., 2005).

In het huidig onderzoek was er geen significant verschil in evaluaties tussen de zelf-

Page 42: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

38

promotieconditie en de neutrale conditie. Een mogelijke verklaring is dat de manipulatie

van IM niet geslaagd is, m.a.w. dat de kandidaat zijn bekwaamheid onvoldoende

benadrukt heeft en de beoordelaar hier bijgevolg ook onvoldoende van overtuigd is. Uit

de resultaten van het vooronderzoek bleek echter dat de manipulatie wel geslaagd was,

maar gezien de kleine steekproefgrootte kan dit beeld vertekend zijn. Indien ervan

uitgegaan wordt dat de manipulatie wel succesvol was, kan een tweede verklaring

liggen in de duur van de blootstelling aan zelf-promotie. Het onderzoek naar IM heeft

steeds plaatsgevonden in de context van selectie-interviews; het zou kunnen dat een

video-cv simpelweg te kort is om de positieve effecten van zelf-promotie tot uiting te

laten komen. Een alternatieve verklaring is dat de Marokkaanse en Vlaamse man

waarmee de video-cv’s werden opgenomen geen professionele acteurs zijn. Dit kan

ervoor gezorgd hebben dat zij niet overtuigend overkwamen en dat kan er op zijn beurt

toe hebben geleid dat de zelf-promotie-uitingen niet het beoogde effect hadden. Indien

dit het geval is, kunnen de resultaten uit het vooronderzoek wel kloppen; op papier kan

de manipulatie namelijk wel geslaagd zijn.

De tweede hypothese over IM veronderstelde dat er een interactie zou zijn met de

etniciteit van de kandidaat. Hoewel dat bevestigd werd, deed de interactie zich niet voor

in de verwachte richting. Het gebruik van zelf-promotie had voornamelijk een sterk

negatieve invloed op de baangeschiktheid van de Vlaamse kandidaat; voor de

Marokkaanse kandidaat was er een lichtjes positief effect. Dit laatste toont aan dat

Marokkaanse werkzoekenden mogelijks wel gebaat zijn bij het uitdrukkelijk in de verf

zetten van hun kwaliteiten en prestaties. Een verklaring voor de opvallende verschillen

tussen beide kandidaten kan liggen in de assumptie dat de respondenten die de

Marokkaanse kandidaat moesten beoordelen sociaal wenselijk geantwoord hebben. Het

is aannemelijk om te denken dat zij bij het zien van een Marokkaanse naam op het cv

vermoedden dat het onderzoek om discriminatie draaide. Dit kan hen vervolgens hebben

aangezet tot het vertonen van sociaal wenselijk antwoordgedrag, ondanks de expliciete

vermeldingen dit niet te doen. De participanten die de Vlaamse kandidaat te zien

kregen, dachten daarentegen dat de studie ging over competenties van rekruteerders en

wilden de kandidaat zo correct mogelijk beoordelen. Dit verklaart echter niet waarom

de Vlaamse sollicitant hogere baangeschiktheidsscores kreeg in de neutrale conditie.

Page 43: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

39

Men zou immers verwachten dat de beoordelaars die de Marokkaanse man in het

neutrale filmpje zagen ook sociaal wenselijk zouden antwoorden. Een alternatieve

verklaring hiervoor ligt dan opnieuw in de acteerprestaties die mogelijks kwalitatief

verschilden tussen de kandidaten en de condities. Aangezien onderzoek naar IM in

video-cv’s voor zover geweten nog niet eerder werd verricht, dient vermeld te worden

dat bovenstaande verklaringen exploratief van aard zijn. Toekomstig onderzoek moet

verder uitwijzen hoe en in welke omstandigheden zelf-promotie (of andere IM

tactieken) werkt in een video-cv.

Beperkingen en suggesties voor toekomstig onderzoek

Dit onderzoek is aan een aantal beperkingen onderhevig waardoor de resultaten

met enige voorzichtigheid dienen te worden bekeken.

Een eerste beperking is het relatief kleine aantal participanten. Hoewel 60% van de

initiële steekproef (n = 183) de vragenlijst helemaal doorlopen heeft, blijft dit een eerder

beperkte responsgraad (n = 109). Dit kan te wijten zijn aan het feit dat enkel mensen

met ervaring in werving en selectie werden bevraagd, en dus geen studenten. Hoewel dit

een goede zaak is voor de ecologische validiteit van dit onderzoek, was het niet evident

om voldoende data te verzamelen. Een aanzienlijk deel van de respondenten is niet

verder gegaan dan het bekijken van de vacature of het schriftelijk cv waardoor hun data

niet bruikbaar waren. Hoewel op voorhand werd aangekondigd hoeveel tijd het invullen

in beslag zou nemen (i.e., 20 minuten), zou het kunnen dat sommigen de vragenlijst

gestart zijn om uiteindelijk toch af te haken omwille van de duur. Daarnaast is het

plausibel dat de vragenlijst uit nieuwsgierigheid geopend werd, zonder de intentie

effectief deel te nemen aan het onderzoek.

Een tweede beperking is dat het onderzoek gebruik maakte van zelf-rapportage om

gegevens met betrekking tot sociale dominantieoriëntatie, aanvaarding van stereotypes

en expliciete vooroordelen tegenover Marokkanen te verkrijgen. Deze manier van

bevraging kan ertoe geleid hebben dat de respondenten sociaal wenselijk hebben

geantwoord in plaats van hun echte mening weer te hebben geven. Echter, tijdens de

Page 44: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

40

vragenlijst werd meermaals aangemaand tot eerlijk antwoorden en werd duidelijk

gesteld dat sociaal wenselijk antwoorden onnodig is, onder andere omwille van het

anonieme karakter van het onderzoek. In combinatie met de beperkte steekproef kan

zelf-rapportage zeker een impact hebben gehad op de resultaten, aangezien de reeds

vaak aangetoonde aanwezigheid van discriminatie (Bursell, 2007; Carlsson & Rooth,

2008; Derous et al., 2009; Derous et al., 2011; Krings & Olivares, 2007; Purkiss et al.,

2006) niet werd bevestigd in dit onderzoek.

Naast zelf-rapportage kan de aard van de vragen ook aanleiding geven tot sociaal

wenselijk antwoordgedrag. Zo werd er met behulp van de MRS-A gepeild naar de

expliciete vooroordelen van de respondenten ten opzichte van Marokkanen. Hoewel er

sterke evidentie is voor de convergente, divergente en predictieve validiteit (Son Hing et

al., 2012) wordt in recent onderzoek gesteld dat het meten van expliciete vooroordelen

weinig nuttig is omwille van politiek correct antwoordgedrag (Derous et al., 2009).

Impliciete vooringenomenheid daarentegen kan niet bewust worden gecontroleerd en

vormt daardoor een interessante piste voor toekomstig onderzoek. Hoewel dit fenomeen

ondertussen veel interesse heeft gewekt in westerse landen (Zick et al., 2008), is verder

onderzoek noodzakelijk. Zeker in de context van discriminatie kan de studie van

onwillekeurig racistische attitudes een meerwaarde betekenen.

Een derde beperking heeft te maken met het gebruik van video-cv’s. Hoewel dit een

vernieuwende invalshoek is in de literatuur omtrent discriminatie, kan de al dan niet

positieve invloed ervan op evaluaties los van het geschreven cv niet afgeleid worden uit

de resultaten. Het was immers zo dat de participanten de kandidaat dienden te

beoordelen op basis van zowel het geschreven als het video-cv. Toekomstig onderzoek

zou kunnen nagaan of Marokkaanse sollicitanten een differentiële beoordeling krijgen

afhankelijk van het type cv dat gebruikt wordt en of het video-cv al dan niet een

meerwaarde biedt. Bovendien zou er een vergelijking kunnen worden gemaakt tussen

allochtone sollicitanten met en zonder buitenlands accent. Het lijkt aannemelijk dat

allochtone werkzoekenden die spreken met een duidelijk hoorbaar accent vooral

solliciteren voor jobs waarin vloeiend Nederlands geen vereiste is. Onderzoek dat de

invloed van een video-cv nagaat in de context van zo’n functies, kan zeer belangrijke

praktische implicaties hebben.

Page 45: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

41

Verder kan ook worden geadviseerd dat de kwaliteit van het video-cv moet worden

onderzocht door middel van een pilootstudie. Deze masterproef heeft de scripts voor de

video’s getest alvorens ze te gebruiken; echter, indien de filmpjes zelf niet overtuigend

en realistisch zijn, kan dit serieuze gevolgen hebben voor de resultaten van het

onderzoek. Toekomstig onderzoek zou eveneens de relatie tussen de lengte van een

video-cv en de werking van IM onder de loep kunnen nemen. Over het algemeen wordt

aangeraden om een video-cv zeer kort te houden (i.e., 1 à 2 minuten), opdat de

werkgever het ook effectief zou bekijken. Het zou echter kunnen dat dat te kort is om

positieve effecten van IM te ervaren. Verder onderzoek is noodzakelijk om hier meer

duidelijkheid over te brengen.

Theoretische en praktische implicaties

Deze masterproef heeft zowel theoretische als praktische implicaties. Het is reeds

gebleken dat een werkzoekende zijn kansen op een werkaanbieding kan verhogen door

gebruik te maken van IM. Deze studie heeft een meerwaarde geleverd tot de literatuur

omtrent IM door het effect hiervan na te gaan bij allochtone sollicitanten. Dit werd voor

zover geweten nog niet eerder onderzocht, ondanks dat etnische discriminatie

veelvuldig voorkomt in de praktijk. Dit en toekomstig onderzoek kan dan ook van

enorm belang zijn voor de vele werkzoekenden die gediscrimineerd worden op basis

van hun etnische origine.

Een tweede theoretische implicatie betreft een expansie in het domein van

discriminatie bij cv-screening. Verder bouwend op de literatuur over geschreven cv’s

werd het gebruik van video-cv’s geïntroduceerd, een instrument dat in de toekomst

steeds belangrijker zal worden en daarom ook meer onderzoeksaandacht verdient.

Samengevat verschaft deze studie meer informatie over het verband tussen etniciteit en

IM en dit in de context van video-cv’s. Dit is voor zover gekend een unieke invalshoek

en betekent bijgevolg een uitbreiding van de literatuur.

De huidige studie kent eveneens haar praktische implicaties. Zo toont deze

masterproef aan dat allochtonen van Marokkaanse origine betere baangeschiktheids-

scores krijgen indien zij hun kwaliteiten sterk benadrukken tijdens een video-cv.

Page 46: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

42

Bovendien kan met enige voorzichtigheid uit de resultaten worden afgeleid dat de

toevoeging van een video-cv – met of zonder zelf-promotie – een positieve impact heeft

op de evaluaties van Marokkaanse werkzoekenden. Dit wordt besloten op basis van het

feit dat er in dit onderzoek geen evidentie werd gevonden voor discriminatie, ondanks

dat dit in eerdere studies met enkel geschreven cv’s veelvuldig werd aangetoond. Voor

Vlaamse werkzoekenden heeft deze studie uitgewezen dat zij het gebruik van zelf-

promotie beter vermijden, aangezien dit leidt tot minder goede baangeschiktheidsscores.

Met betrekking tot rekruteerders kan gezegd worden dat het belangrijk is dat zij

zich bewust worden van de invloed van hun eigen normen en waarden op de kandidaat

die zij beoordelen. Zo is gebleken dat rekruteerders die een hoge mate van SDO hebben

en die een accepterende houding hebben ten aanzien van stereotypes systematisch

lagere competentiescores geven aan sollicitanten. Voorgaand onderzoek heeft eveneens

aangetoond dat een hogere SDO gepaard gaat met discriminatie van de allochtone

sollicitant en hoewel dat niet werd bevestigd in deze studie, is het cruciaal dat

rekruteerders inzicht krijgen in de impact van hun persoonlijkheidsgerelateerde

kenmerken. Organisaties hebben vaak duidelijke richtlijnen die discriminatie moeten

tegengaan, maar enkel het verbieden van discriminerend gedrag is onvoldoende. Zij

kunnen hier nog verder in gaan door via trainingen en infosessies wetenschappelijke

inzichten met betrekking tot persoonsgebonden eigenschappen (e.g., SDO) uiteen te

zetten. Met die kennis in het achterhoofd zullen rekruteerders zich meer bewust worden

van hun eigen gedrag en dit in de goede richting kunnen bijsturen.

Page 47: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

43

CONCLUSIE

Discriminatie van etnische minderheden is een alledaagse realiteit in Vlaanderen.

Ook in de zoektocht naar werk worden zij vaak benadeeld en dit op basis van

eigenschappen die los staan van de vereisten van de functie waarvoor zij solliciteren

(e.g., huidskleur). Het feit dat er gediscrimineerd wordt, is alom geweten; cijfers tonen

dit onomstotelijk aan. Echter, de factoren die aanleiding geven tot discriminatie of de

kans erop verhogen, kregen tot dusver onvoldoende aandacht van onderzoekers.

Daarnaast dient ook het tegenovergestelde bestudeerd te worden, namelijk zaken die

bijdragen tot een effectieve reductie van etnische discriminatie. In dit opzicht vormt IM

een interessant onderwerp, aangezien dit over het algemeen een positieve invloed heeft

op evaluaties. Dit positief effect werd echter enkel aangetoond in de context van

selectie-interviews. Daarom is het van cruciaal belang dat dit onderzoek zich eveneens

richt op instrumenten voor het initiële contact tussen werkgever en sollicitant, namelijk

cv’s en video-cv’s. In de eerste selectiefase doet zich reeds discriminatie voor en indien

allochtone werkzoekenden die eerste hindernis al niet voorbij raken, is de kennis van

discriminatiereducerende IM tactieken voor het selectie-interview van weinig nut. Deze

masterproef heeft een eerste aanzet gegeven voor onderzoek met betrekking tot

bovenstaand betoog. Hieruit is gebleken dat zelf-promotie in video-cv’s inderdaad het

potentieel heeft om etnische discriminatie tegen te gaan. Zelf-promotie is echter maar

één van de vele IM tactieken die bewust en onbewust kunnen worden toegepast.

Bovendien geldt deze conclusie ook enkel voor mannelijke Marokkaanse allochtonen in

Vlaanderen. Deze studie heeft eveneens aangetoond dat persoonsgebonden kenmerken

van de rekruteerder diens beoordeling in een bepaalde richting kunnen sturen. Zo zijn

beoordelaars met een hoge mate van SDO of van aanvaarding van stereotypes geneigd

sollicitanten lagere competentiescores te geven. Toekomstig onderzoek dient, rekening

houdende met de beperkingen van dit onderzoek, de relatie met discriminerend gedrag

verder te bestuderen, evenals ook andere potentieel beïnvloedende persoonskenmerken

onder de loep te nemen. Pas wanneer er een beter begrip is van discriminatie, kunnen

maatregelen genomen worden om dit effectief te bestrijden.

Page 48: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

44

REFERENTIES

Allport, G. W. (1954). The nature of prejudice. Cambridge, MA: Addison-Wesley.

Ashfort, B. E., & Mael, F. (1989). Social idenity theory and the organization. Academy

of Management Review, 14 (1), 20-39.

Bhui, K., Stansfeld, S., McKenzie, K., Karlsen, S., Nazroo, J., & Weich, S. (2005).

Racial-ethnic discrimination and common mental disorders among workers:

Findings from the empiric study of ethnic minority groups in the United

Kingdom. American Journal of Public Health, 95 (3), 496-501.

Blatz, C. W., & Ross, M. (2009). Principled ideology or racism: Why do modern racists

oppose race-based social justice programs? Journal of Experimental Social

Psychology, 45 (1), 258-261.

Brewer, M. B. (1999). The Psychology of prejudice: Ingroup love or outgroup hate?

Journal of Social Issues, 55 (3), 429–444.

Brown, B. K., & Campion, M. A. (1994). Biodata phenomenology: Recruiters’

perceptions and use of biographical information in resume screening. Journal of

Applied Psychology, 79 (6), 897-908.

Bursell, M. (2007). What’s in a name? A field experiment test for the existence of

ethnic discrimination in the hiring process. Verkregen van

http://econpapers.repec.org/paper/hhssulcis/2007_5f007.htm.

Caestecker, F., & Vanheule, D. (2010). Een geïnstitutionaliseerd vluchtelingenbeleid.

Verkregen van http://biblio.ugent.be/record/1088046.

Carlsson, M., & Rooth, D. O. (2008). Is it your foreign name or foreign qualifications?

An experimental study of ethnic discrimination in hiring. Verkregen van

http://econpapers.repec.org/paper/izaizadps/dp3810.htm.

Carter, J. D., Hall, J. A., Carney, D. R., & Rosip, J. C. (2006). Individual differences in

the acceptance of stereotyping. Journal of Research in Personality, 40, 1103-

1118.

Page 49: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

45

Centre de Recherche en Démographie et Sociétés (DEMO) & Centrum voor Gelijkheid

van Kansen en voor Racismebestrijding (2011). Statistisch en demografisch

verslag 2010: Migraties en migrantenpopulaties in België. Verkregen van

http://www.diversiteit.be/index.php?action=publicatie_detail&id=140&thema=4

&select_page=216

Cole, S. M., Feild, H. S., & Giles, W. F. (2003). What can we uncover about applicants

based on their resumes? A field study. Applied HRM Research, 8 (2), 51-62.

Cole, S. M., Feild, H. S., Giles, W. F., & Harris, S. G. (2009). Recruiters’ inferences of

applicant personality based on resume screening: Do paper people have a

personality. Journal of Business Psychology, 24 (1), 5-18.

Delery, J. E., & Kacmar, M. K. (1998). The influence of applicant and interviewer

characteristics on the use of impression management. Journal of Applied Social

Psychology, 28 (18), 1649-1669.

Derous, E. (2011). Geen baan voor een Marokkaan? Discriminatie bij CV-

screening nader bekeken. Gedrag en Organisatie, 24 (2), 126-137.

Derous, E., Nguyen, H. H., & Ryan A. M. (2009). Hiring discrimination against Arab

minorities: Interactions between prejudice and job characteristics. Human

Performance, 22 (4), 297-320.

Derous, E., Ryan, A. M., & Nguyen, H. H. (2011). Multiple categorization in resume

screening: Examining effects on hiring discrimination against Arab applicants in

field and lab settings. Journal of Organizational Behavior, 33 (4), 544-570.

Eggerickx, T., Bahri, A., & Perrin, N. (2005). Internationale migratiebewegingen en

allochtone bevolkinsgroepen: Statistische en demografische gegevens.

Verkregen van http://www.kbs-frb.be/uploadedFiles/KBS-

FRB/Files/NL/PUB_1627_Ullens_Stat&Demogr_gegevens.pdf.

Ellis, A. P. J., West, B. J., Ryan, A. M., & DeShon, R. P. (2002). The use of Impression

Management tactics in structured interviews: a function of question type.

Journal of Applied Psychology, 87 (6), 1200-1208.

Page 50: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

46

Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, Algemene

Directie Statistiek en Economische Informatie (2004). Hoe vreemd is vreemd op

de arbeidsmarkt? Over de allochtone arbeidskrachten in België. Verkregen van

www.steunpuntwse.be/download/nl/60945/pdf.

Gatewood, R. D., Feild, H. S., & Barrick, M. (2008). Human Resource Selection, Sixth

Edition. Verkregen van www.cengagebrain.com.

Guimond, S., Dambrun, M. Michinov, N., & Duarte, S. (2003). Does social dominance

generate prejudice? Integrating individual and contextual determinants of

intergroup cognitions. Journal of Personality and Social Psychology, 84 (4),

697-721.

Heyse, S. (2011). 5 tips om een indrukwekkend video-cv te maken. Verkregen van

http://www.vacature.com/carriere/5-tips-om-een-indrukwekkend-video-cv-te-

maken

Higgins, C. A., & Judge, T. A. (2004). The effect of applicant influence tactics on

recruiter perceptions of fit and hiring recommendations: A field study. Journal

of Applied Psychology, 89 (4), 622-632.

Higgins, C. A., Judge, T. A., & Ferris, G. R. (2003). Influence tactics and work

outcomes: A meta analysis. Journal of Organizational Behavior, 24 (1), 89-106.

Hogg, M. A. (2006). Social identity theory. In P. J. Burke (Eds.), Contemporary social

psychological theories (pp. 111-136). Stanford, California: Stanford University

Press.

Hogg, M. A., Abrams, D., Otten, S., & Hinkle, S. (2004). The Social Identity

perspective: Intergroup relations, self-conception, and small groups. Small

Group Research, 35 (3), 246-276.

Kraal, K., Roosblad, J., & Wrench, J. (2009). Equal Opportunities and Ethnic

Inequality in European Labour Markets. Amsterdam: Amsterdam University

Press.

Krings, F., & Olivares, J. (2007). At the doorstep to employment: Discrimination

against immigrants as a function of applicant ethnicity, job type, and raters'

prejudice. International journal of psychology, 42 (6), 406-417.

Page 51: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

47

Kristof-Brown, A., Barrick, M. R., & Franke, M. (2002). Applicant impression

management: Dispositional influences and consequences for recruiter

perceptions of fit and similarity. Journal of Management, 28 (1), 27-46.

Lievens, F., & Peeters, H. (2008). Interviewers’ sensitivity to Impression Management

tactics in structured interviews. European Journal of Psychological Assessment,

24 (3), 174-180.

Macan, T. (2009). The employment interview: A review of current studies and

directions for future research. Human Resource Management Review, 19 (3),

203-218.

McConahay, J. B., Hardee, B. B., & Batts, V. (1981). Has racism declined in America?

It depends on who is asking and what is asked. Journal of Conflict Resolution,

25 (4), 563–579.

Morrison, M. A., Morrison, T. G., & Franklin, R. (2009). Modern and old-fashioned

homonegativity among samples of Canadian and American university students.

Journal of Cross-Cultural Psychology, 40 (4), 523-542.

Mlicki, P. P., & Ellemers, N. (1996). Being different or being better? National

stereotypes and identifications of Polish and Dutch students. European Journal

of Social Psychology, 26 (1), 97-114.

Nesdale, D., de Vries Robbé, M., & Van Oudenhoven, J. P. (2012). Intercultural

effectiveness, authoritarianism, and ethnic prejudice. Journal of Applied Social

Psychology, 42 (5), 1173-1191.

Patentscope (2010). Method for online job service using video resume creation wizard

program. Verkregen van http://patentscope.wipo.int/search/en/WO2010151062

Peeters, H., & Lievens, F. (2006). Verbal and Nonverbal Impression Management

Tactics in Behavior Description and Situational Interviews. International

Journal of Selection and Assessment, 14 (3), 206-222.

Pence, S. M. (2000). The video resume. Teaching Music, 8 (2), 62-64.

Pettigrew, T. F., & Meertens, R. W. (1995). Subtle and blatant prejudice in Western

Europe. European Journal of Social Psychology, 25 (1), 57-75.

Page 52: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

48

Piotrowski, C., & Armstrong, A. (2006). Current recruitment and selection practices: A

national survey of Fortune 1000 firms. North American Journal of Psychology, 8

(3), 489-496.

Posthuma, R. A., Morgeson, F. P., & Campion, M. A. (2002). Beyond employment

interview validity: A comprehensive narrative review of recent research and

trends over time. Personnel Psychology, 55 (1), 1-81.

Pratto, F., & Shih, M. (2000). Social dominance orientation and group context

in implicit group prejudice. Psychological Science, 11 (6), 515-518.

Pratto, F., Sidanius, J., Stallworth, L. M., & Malle, B. F. (1994). Social Dominance

Orientation: A personality variable predicting social and political attitudes.

Journal of Personality and Social Psychology, 67 (4), 741-763.

Proost, K., Schreurs, B., De Witte, K., & Derous, E. (2010). Ingratiation and self-

promotion in the selection interview: The effects of using single tactics or a

combination of tactics on interviewer judgements. Journal of Applied Social

Psychology, 40 (9), 2155-2169.

Purkiss, S. L. S., Perrewe, P. L., Gillespie, T. L., Mayes, T. B., & Ferris, G. R. (2006).

Implicit sources of bias in employment interview judgments and decisions.

Organizational behavior and human decision processes, 101 (2), 152-167.

Rakic, T., Steffens, M. C., & Mummendey, A. (2011). Blinded by the accent! The

minor role of looks in ethnic categorization. Journal of Personality and Social

Psychology, 100 (1), 16-29.

Randstad (2011) . Het video-cv: hype of trend? Verkregen van

http://web.randstad.be/hrtopics/nl/23/het-video-cv-hype-of-trend-/

Ravitch, J.(2002). The relationship between modern racism, color-blind attitudes, and

attitudes towards affirmative action. Verkregen van

http://opensiuc.lib.siu.edu/uhp_theses/254

Rolls, J. A., & Strenkowski, R. A. (1993). Video technology: Resumes of the future.

Paper presented at the World Conference on Cooperative Education (8th,

Dublin, Ireland, August 30-September 3, 1993).

Page 53: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

49

Schlenker, B. R. (1980). Impression management: The self-concept, social identity, and

interpersonal relations. Monterey, CA: Brooks/Cole.

Sidanius, J., Pratto, F., & Mitchell, M. (1994). In-group identification, social-dominance

orientation, and differential intergroup social allocation. Journal of Social

Psychology, 134 (2), 151-167.

Silvester, J., Anderson-Gough, F. M., Anderson, N. R., & Mohamed, A. R. (2002).

Locus of control, attributions and impression management in the selection

interview. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 75, 59-76.

Son Hing, L. S., Chung-Yan, G. A., Hamilton, L. K., & Zanna, M. P. (2008). A two-

dimensional model that employs explicit and implicit attitudes to characterize

prejudice. Journal of Personality and Social Psychology, 94 (6), 971-987.

Tsai, W. C., Chen, C. C., & Chiu, S. F. (2005). Exploring boundaries of the effects of

applicant impression management tactics in job interviews. Journal of

Management, 31 (1), 108-125.

Vandezande, V., Fleischman, F., Baysu, G., Swyngedouw, M., & Phalet, K.

(2009). Ongelijke kansen en ervaren discriminatie in de Turkse en Marokkaanse

tweede generatie. Verkregen van

http://soc.kuleuven.be/web/files/6/34/TIES_eindrapport_Gelijke_Kansen.pdf

Van Hiel, A., & Duriez, B. (2002). Een meetinstrument voor individuele verschillen in

Sociale Dominantie Oriëntatie. Nederlands Tijdschrift voor Psychologie en haar

Grensgebieden, 57, 114-116.

Van Hiel, A., & Mervielde, I. (2005). Authoritarianism and Social Dominance

Orientation: Relationships with various forms of racism. Journal of Applied

Social Psychology, 35 (11), 2323–2344.

VDAB (2012). Basisstatistieken werkloosheid. Verkregen van

http://arvastat.vdab.be/arvastat/werkloosheid_results.jsp

Whitley, B. E. (1999). Right-wing authoritarianism, social dominance orientation, and

prejudice. Journal of Personality and Social Psychology, 77 (1), 126-134.

Zick, A., Pettigrew, T. F., Wagner, U. (2008). Ethnic prejudice and discrimination in

Europe. Journal of Social Issues, 64 (2), 233-251.

Page 54: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

50

BIJLAGEN

Bijlage 1:

Evolutie van het aantal Marokkaanse immigranten en van het aandeel van Marokkanen

in de immigratiecijfers tussen 1977 en 2009

Bron:

Statistisch en Demografisch Verslag 2010: Migraties en migrantenpopulaties in België

Page 55: Impressiemanagement bij allochtone sollicitanten

51

Bijlage 2:

Voornaamste nationaliteiten van niet-EU migranten in 2009

Bron:

Statistisch en Demografisch Verslag 2010: Migraties en migrantenpopulaties in België