Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
1
Inhoud Inleiding ................................................................................................................................................... 3
De casus: Turkije, Armenië & het genocide debat .................................................................................. 5
De gebeurtenissen van 1915/6: een genocide? .................................................................................. 5
Historiografische tradities ............................................................................................................... 5
Misbruik van geschiedenis: Clio in functie van de politiek .............................................................. 5
Het uitzicht op verzoening? ............................................................................................................. 7
‘Transitional justice’, waarheidscommissies en historische commissies ................................................ 8
Het ontstaan ........................................................................................................................................ 8
Waarheidscommissies ......................................................................................................................... 9
Historische commissies ..................................................................................................................... 11
Waarheidscommissies: een middel tot gerechtigheid en verzoening? ................................................ 13
Verzoening ......................................................................................................................................... 14
Wat is verzoening? ........................................................................................................................ 14
Belang van geschiedenis in conflictoplossing ................................................................................ 15
Een historische commissie: het potentieel van een gedeeld narratief? ....................................... 16
Discussiepunten ............................................................................................................................ 17
Politieke recuperatie ................................................................................................................. 17
De wil tot onderhandelen ......................................................................................................... 18
Een te grote nadruk op geschiedenis? ...................................................................................... 19
De kwaliteit en vorm van de geschiedschrijving ....................................................................... 19
Relativisme ............................................................................................................................ 19
Zekerheid, sluiting, oordeelsvorming .................................................................................. 20
Gerechtigheid .................................................................................................................................... 21
De historische commissie als rechter: ‘It’s up to historians to judge the past’ ............................ 21
De rechter versus de historicus ..................................................................................................... 22
‘Justice, not protocols’: het belang van gerechtigheid ................................................................. 23
Erkenning en de slachtofferidentiteit............................................................................................ 25
Erkenning en democratisering door middel van het historisch narratief ..................................... 26
Gerechtigheid: er is meer nodig dan geschiedenis ........................................................................... 27
Besluit .................................................................................................................................................... 29
Bibliografie ............................................................................................................................................ 30
Secundaire Literatuur ........................................................................................................................ 30
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
2
Bronnen ............................................................................................................................................. 32
Websites ............................................................................................................................................ 33
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
3
Inleiding “The recounting of history has been exploited to provoke conflict, incite war, and inflame genocides.
Can it also be drawn upon to facilitate reconciliation?”1
Op 11 oktober 2009 vormde Zürich het toneel van iets wat wereldwijd als een historische
gebeurtenis aanzien werd. Ahmet Davutoğlu en Eduard Nalbandyan, de ministers van Buitenlandse
Zaken van respectievelijk Turkije en Armenië, ondertekenden er de Turks-Armeense protocollen.
Deze akkoorden bepaalden dat de gemeenschappelijke grens tussen Armenië en Turkije na jaren van
sluiting weer geopend konden worden en stelden tevens een normalisatie van de diplomatieke
relaties in het vooruitzicht. Om de toenadering tussen de beide landen te begeleiden werd tevens
het initiatief genomen een aantal commissies te installeren, waarin verschillende
gemeenschappelijke initiatieven besproken en onderzocht moesten worden. Eén daarvan, de
historische subcommissie die de fel gedisputeerde geschiedenis van de landen moest onderzoeken,
botste echter op zoveel tegenstand, dat de hele akkoorden in het gedrang kwamen. Vandaag de dag
zijn de protocollen, hoewel ondertekend door beide ministers, nog door geen van beide parlementen
goedgekeurd. Op een officiële aanstelling van de historische commissie is het dan ook nog altijd
wachten.
In de protocollen werd de oprichting van de historische subcommissie voorzien met het oog op het
vervullen van de volgende taken: “to implement a dialogue with the aim to restore mutual
confidence between the two nations, including an impartial scientific examination of the historical
records and archives to define existing problems and formulate recommendations, in which
Armenian, Turkish as well as Swiss and other international experts shall take part.”2 Een historische
commissie zou op zoek kunnen gaan naar feiten, en belangrijker, onderzoeken hoe men die moet
interpreteren. Historisch onderzoek op zich zou echter niet het belangrijkste doel zijn. Uit de
protocollen blijkt dat men van de commissie nog een andere verwezenlijking verwacht, waartoe
geschiedenis vooral een middel dient te zijn: verzoening, of toch tenminste een aanzet daartoe.
Ondanks de diplomatieke stilstand rond de protocollen draait de discussie of een historische
commissie daartoe wel het geschikte middel is nog steeds op volle toeren.
In deze paper spint het centraal debat zich af rond de vraag of een historische commissie aan die
verwachting omtrent verzoening kan voldoen. Daarbij zal er vooral gefocust worden op de rol die
historische narratieven kunnen spelen: ‘Kan een gezamenlijk geschiedenisproject fungeren als een
middel tot verzoening, zo ja, hoe kan dat dan gebeuren?’ Die vraag kan echter niet volledig
beantwoord worden zonder het algemene kader rond historische commissies daarbij te betrekken.
Dat kader wordt gevormd door de studies rond ‘transitional justice’, waarheidscommissies en andere
middelen die herstel kunnen bieden in postconflict situaties.
In de literatuur over deze thema’s staat niet alleen het bekomen van verzoening, maar ook het
bereiken van gerechtigheid centraal. Gerechtigheid geldt immers vaak als een belangrijke
voorwaarde voor bekomen van verzoening. Omdat beide partijen ook een vorm van gerechtigheid
verwachten, zal ik evenzeer de vraag stellen of historici en de narratieven die zij creëren een zekere
1 E. Barkan, “History on the Line, Engaging History: Managing Conflict and Reconciliation”, in: History Workshop
Journal, 59 (2005), p.229. 2 “Protocol on the Establishment of Diplomatic Relations between the Republic of Armenia and the Republic of
Turkey”, in: <http://www.armeniapedia.org/images/2/21/Armenia-turkey_protocol.pdf>, geconsulteerd op 31.10.2011.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
4
mate van gerechtigheid kunnen verlenen. De bovenstaande vraag wordt dan uitgebreid tot de
volgende: ‘In welke mate kan een historische commissie en het narratief dat zij produceert, een rol
spelen in het verlenen van gerechtigheid aan en het promoten van verzoening tussen rivaliserende
partijen in postconflict situaties?’ Deze vraagstelling zal hier uiteraard toegepast worden op de Turks-
Armeense casus.
Om dit debat te reconstrueren baseer ik mij vooral op secundaire literatuur. De intentie tot het
oprichten van de Turks-Armeense commissie is echter een zeer recent gegeven, waardoor de
wetenschappelijke literatuur die zich daar specifiek op toespitst eerder schaars is. Daarom zal ik ook
de argumenten (en in het algemeen het discours) die aan bod komen in opiniestukken en kranten
analyseren, aangezien het debat daar wel in volle hevigheid woedt. Zo zal ik proberen een link te
leggen tussen de algemene theoretische literatuur en de concrete praktijk van mijn casus. Om de
eigenlijke noodzaak van de commissie te begrijpen, zal de paper aangevat worden met het debat dat
in de gedeelde geschiedenis tussen Armenië en Turkije centraal staat: het genocide debat.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
5
De casus: Turkije, Armenië & het genocide debat
De gebeurtenissen van 1915/6: een genocide?
Historiografische tradities
“Any historian who has to deal with the last years of the Ottoman Empire will sooner or later find
himself wishing desperately that the air could be cleared on the subject of the Ottoman Armenians …
and especially the deportations and massacres of 1915”3, aldus G. Dyer in 1976. Ruim dertig jaar later
is de literatuur over de gebeurtenissen in kwestie exponentieel toegenomen. Volgens D. Bloxham en
F.M. Göçek zijn er in de loop der jaren twee ‘onderling exclusieve historiografieën’4 over de
deportaties en slachtingen van Armeniërs ontstaan.
Een eerste hoofdzakelijk ‘internationale historiografie’5, die vooral wordt ondersteund door de
Armeniërs en de Armeense Diaspora, gaat er vanuit dat de deportaties en slachtingen van de
Armeniërs kunnen bestempeld worden als een genocide. Ze baseert zich daarvoor voornamelijk op
diplomatieke correspondentie en ooggetuigenverslagen van Europeanen, die op het moment in
kwestie in het Ottomaanse Rijk verbleven. Hoewel zowat iedereen in die traditie er vanuit gaat dat
de Ottomaanse staat intendeerde haar Armeense medeburgers systematisch uit te schakelen, met
de dood van zo’n 800.000 – 1.5 000 000 Armeniërs tot gevolg, is er wel nog onderling debat tussen
de auteurs omtrent een aantal aspecten. De discussie spitst zich vooral toe op onmiddellijke
oorzaken die de aan de genocide voorafgingen, het moment waarop men de beslissing tot genocide
nam, en de veranderende staatsideologie en sociale structuren in het Ottomaanse Rijk.6
Een tweede, voornamelijk Turkse historiografie, die gepropageerd wordt door de Turkse staat en
haar aanhangers, ontkent dan weer ten stelligste dat de term genocide van toepassing is.7 Hun
bronnen bestaan vooral uit archiefstukken uit het Ottomaanse staatsarchief , correspondentie tussen
de toenmalige Ottomaanse leiders en aantal selectieve Westerse bronnen. Daaruit leiden ze een set
van argument af die stellen dat de Ottomanen de Armeniërs niet meenden te doden, slechts te
deporteren, en dat die deportaties gelimiteerd zouden geweest zijn tot de oorlogszones. De doden
waren volgens deze traditie het gevolg van een burgeroorlog of de slechte omstandigheden bij de
deportaties eerder dan het resultaat van een schematisch moordplan. Bovendien lag het aantal
Turkse doden volgens hen veel hoger dan die van de Armeniërs.8
Misbruik van geschiedenis: Clio in functie van de politiek
Akçam vat kort het probleem samen: “Armenians and Turks have developed a certain discourse, that
is, separate [sic] narratives about the past which are an important part of each collective group
identity and used only to reinforce existing national stereotypes.”9 Die nationalistische en dus a-
3 G. Dyer, “Turkish ‘Falsifiers’ and Armenian ‘Deceivers’: Historiography and the Armenian Massacres”, in:
Middle Eastern Studies, 12 (1976), 1, p. 99. 4 D. Bloxham en F.M. Göçek, “The Armenian Genocide”, in: D. Stone (ed.), The Historiography of Genocide,
Basingstoke New York, Palgrave Macmillan, 2008, p. 344. 5 Ibid., p. 345; Vanaf nu ‘Westerse historiografie’ genoemd, naar analogie met de auteurs.
6 Ibid., pp. 353-367.
7 Ibid., p. 345.
8 Voor de andere argumenten die Turken aanhalen, zie V. Dadrian, “The Signal Facts surrounding the Armenian
Genocide and the Turkish Denial Syndrome”, in: Journal of Genocide Research, 5 (2003), pp. 274-5. 9 T. Akçam, From Empire to Republic: Turkish Nationalism and the Armenian Genocide, Londen, Zed Books,
2005, pp. 243-244.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
6
historische narratieven kwamen de objectiviteit en wetenschappelijkheid van de geschiedsschrijving
niet altijd ten goede. Palabiyik bekritiseert terecht de vooringenomenheid en subjectiviteit van
sommige wetenschappelijke werken: “Some of these publications are completely composed of
heroism, lacking scientific qualifications, and aimed at influencing a particular segment of the public
opinion.”10
Historici publiceren niet enkel politiek gekleurde werken uit eigen initiatief, maar worden daarin
bovendien aangemoedigd of zelfs verplicht door de staten in kwestie zelf.11 Het onderwerp is in
Turkije zo taboe dat men er, onder het mom van artikel 305 uit de criminele strafwetgeving, dat stelt
dat het verboden is de Turkse staat te beledigen, zelfs kan vervolgd worden indien men een mening
over het onderwerp heeft die niet strookt met de officiële visie van de Turkse staat.12 Volgens Akçam,
ooit zelf aangeklaagd13, ligt één van de belangrijkste redenen voor de taboeïsering van de Armeense
Genocide in de link die kan gelegd worden tussen de deportaties en de slachtingen van de Armeniërs
en de oprichting van de Turkse Republiek: “A discussion of the Armenian Genocide could reveal that
this Turkish state was not a result of a war fought against the imperial powers, but, on the contrary, a
product of the war against the Greek and Armenian minorities.”14
Niet alleen in Turkije, ook in Armenië wordt elke poging tot begrip van of toenadering tot de Turkse
positie afgedaan als verraad.15 Vooral bij de Armeense Diaspora wordt een open en kritisch historisch
wordt angstvallig debat geschuwd. Omdat de strijd voor de erkenning van de geleden
onrechtvaardigheden de identiteit van de Diaspora in feite definieert, aarzelen zij niet om al hun
middelen en macht in te zetten ten voordele van het lobbywerk voor wat zij als veruit hun
belangrijkste doel zien: de erkenning van de Armeense Genocide. Dit gaat zelfs zo ver als elke
mogelijke toenadering tussen Turkije en Armenië tegenwerken: “If a homeland government decides
to pursue reconciliation with a historical enemy, diaspora communities may feel their identity as
historical victims of the same enemy is under threat. The case of Armenia is one of the best examples
of this.”16 Volgens Baser en Swain verkiest de Armeense Diaspora dus vast te houden aan “different
narratives of victimhood and ‘chosen trauma’”17 eerder dan het Turkse standpunt te willen begrijpen.
10
M. S. Palabiyik, “A Literature between Scientificity and Subjectivity: A Comparative Analysis of the Books Written on the Armenian Issue”, in: Review of Armenian Studies, 11 (2007), 4, in: <http://www.eraren.org/index.php?Lisan=en&Page=DergiIcerik&IcerikNo=476>, geconsulteerd op 04.04.2012. 11
R. W. Smith, E. Markusen en R.J. Lifton, “Professional Ethics and the Denial of the Armenian Genocide”, in: Holocaust and Genocide Studies, 9 (1995), 1, in: <http://www.genocideeducation.ca/ROGER%20SMITH%20ET%20AL.pdf/> , geconsulteerd op 03.11.2011, pp. 4-13. 12
D.N. Goksel, “The Rubik’s Cube of Turkish-Armenian Relations”, in: UNISCI Discussion Papers, 23 (2010), in: <http://www.ucm.es/BUCM/revistas/cps/16962206/articulos/UNIS1010230193A.PDF/>, geconsulteerd op 20/10/2011, p. 195. 13
A. De Baets, Gebruik en Misbruik van de Geschiedenis, Amersfoort, Wilco, 2008, p. 109. 14
T. Akçam, “The Genocide of The Armenians and the Silence of the Turks”, in: > <http://www.wbarrow.co.uk/rememberarmenia/pdfs_in_chapters/04_armenia2_turk_affirms.pdf>, geconsulteerd op 11/11/2011, p. 54. 15
D.N. Goksel, “The Rubik’s Cube of Turkey-Armenia Relations”, p. 194. 16
B. Baser en A. Swain, “Diaspora Design versus Homeland Realities : Case Study of Armenian Diaspora”, in: Caucasian Review of International Affairs, 3 (2009), 1, p. 51. 17
Ibid.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
7
Ook Armeniërs zelf zouden zichzelf en hun natie vaak als slachtoffer identificeren.18 Mouradian stipt
evenzeer de slachtofferidentiteit van de Armeniërs aan, maar merkt hierbij op dat een volk er niet
voor kiest getraumatiseerd te worden.19
Het uitzicht op verzoening?
Volgens sommigen is een open debat, waarin afgestapt wordt van de ‘blame and denial narratives’20,
niet onmogelijk. Kieser wijst erop dat er een nieuwe fase aangebroken is de Westerse historiografie
omtrent de Armeense Genocide, onder invloed van trans-nationale, post-nationalistische tendenzen
in de geschiedschrijving en de nieuwe morele context rond genocide en etnische zuivering gecreëerd
door de geschiedschrijving over Joegoslavië.21 Ook in de Turkse historiografie onderscheidt Göçek de
opkomst van een ‘post-nationalistisch kritisch narratief’. Hoewel dat narratief de Armeense
Genocide niet als hoofdthema behandelt, zou dit wel kunnen leiden tot een doorbraak in het
ontkenningssyndroom van de Turken, omdat het minderheden in Turkije erkent en onderzoekt: “If
this exploration gradually transforms into a larger social and political movement around the
recognition of human rights, and is then able to overcome the resistance of the nationalist elements
embedded in society […] one can conjecture that the Armenians deportations and massacres of 1915
would then be recognized in contemporary Turkey as the genocide that they were.”22
Niet alleen in de academische, maar ook in de politieke wereld werden er onlangs belangrijke
stappen gezet.23 Het hoogtepunt daarbij was het tekenen van de Turks-Armeense protocollen
waarbij men in het licht van een politiek akkoord de oprichting van een Turks-Armeense historische
commissie voorzag. Twijfels over de onpartijdigheid en slagkracht van een historische commissie
hebben er echter toe geleid dat de commissie er nog altijd niet is. Dat neemt niet weg dat er een
interessant debat aan de gang is over het potentieel van zo’n commissie. In het volgende stuk zal er
echter eerst ingegaan worden op de vraag wat historische commissies zijn. Daarbij zal het ruimere
kader van ‘transitional justice’ besproken worden.
18
H. Mikaelian, Armenia and Armenians, Turkey and Turks in Armenian Media, in: <http://www.caucasusinstitute.org/wp-content/uploads/2011/03/armtur_en.pdf>, geconsulteerd op 31.10.2011. 19
M. Mooradian, “Reconciliation: A Case Study of the Turkish-Armenian Reconciliation Commission”, in: <http://scar.gmu.edu/wp_24_mooradian.pdf>, geconsulteerd op 31.03.2012, p.6. 20
D. Bloxham en F.M. Göçek, “The Armenian Genocide”, p. 352 21
Ibid., p. 353. 22
Ibid., p. 352. 23
Zie D.N. Goksel, “The Rubik Cube of Turkey-Armenia Relations”, pp. 197-202 voor meer informatie daarover.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
8
‘Transitional justice’, waarheidscommissies en historische commissies
Het ontstaan Waarheidscommissies en historische commissies werden ontwikkeld binnen het kader van
‘transitional justice’. Dat is een nieuw concept van gerechtigheid dat in de loop van de 20ste eeuw
steeds prominenter op het voorplan is getreden. De term omvat verschillende betekenissen en
verwijst naar een verzameling van processen, mechanismen en doelen na periodes van conflict.24
Ruti Teitel definieerde ‘transitional justice’ als “the conception of justice associated with periods of
political change, characterized by legal responses to confront the wrongdoings of repressive
predecessor regimes.”25
De Neurenbergse Processen, waarin een aantal Naziekopstukken terecht stonden voor hun misdaden
tijdens de Tweede Wereldoorlog, markeerden het begin van ‘transitional justice’. Deze fase werd
gekenmerkt door een nauwe samenwerking tussen staten, oorlogsrechtszaken en straffen, en
vormden volgens Teitel een hoogtepunt in de ontwikkeling van ‘transitional justice’.26 Nochtans
kregen die processen ook een pak kritiek te verwerken. Het zou nog duren tot de internationale
tribunalen voor Joegoslavië en Rwanda in de jaren ’90 vooraleer de internationale vervolging voor
oorlogsmisdaden hervat werd. Ook op nationaal niveau werd er decennialang geen enkel initiatief
genomen om het schenden van mensenrechten te bestraffen.27
Pas aan het einde van de Koude Oorlog werd er terug op een intensieve manier gezocht naar een
antwoord op de massale schending van mensenrechten uit het verleden. Die zoektocht viel samen
met de golf van politieke transities die de ineenstorting van de dictaturen in Latijns-Amerika en later
van de Sovjet-Unie, met zich meebrachten. Ook het einde van het apartheidsregime in Zuid-Afrika
speelde een grote rol in de verdere invulling van het begrip ‘transitional justice’.28 In al deze gevallen
was er een roep om gerechtigheid, maar bovenal ook het verlangen om komaf te maken met de
dictaturen uit het verleden. Men wou een basis leggen voor een democratische, stabiele
maatschappij. Rechtszaken konden vaak niet aan al deze noden tegemoet komen, en soms zorgden
de specifieke politieke omstandigheden ervoor dat zo’n rechtszaak zelfs onmogelijk was. Dit leidde
naar het ontstaan van andere initiatieven, die niet louter focusten op het legale aspect om met
misdaden uit verleden om te gaan. Afhankelijk van aan welke doelen men belang hechtte, ontstond
er een gamma aan middelen om die te bereiken.29 ‘Transitional justice’ werd een breder begrip, dat
meer doelen en middelen omhelsde om staten in een transitionele fase te begeleiden.
24
Omdat de term meerdere betekenissen in zich draagt en zich moeilijk laat vertalen in het Nederlands, heb ik beslist de Engelse term te behouden naar analogie van een Nederlands adviesrapport, waarop deze definitie gebaseerd is. Zie: Adviesraad Internationale Vraagstukken, Transitional Justice. Gerechtigheid en vrede na overgangssituatie, in: <http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2010/01/06/commissie-van-advies-advies-nr-19-transitional-justice-engels-april-2009.html>, geconsulteerd op 16.04.2012. 25
R.G. Teitel, “Transitional Justice Genealogy”, in: Harvard Human Rights Journal, 16 (2003), p. 69. 26
Ibid., p. 70. 27
M. Minow, Between Vengeance and Forgiveness: Facing History after Genocide and Mass Violence, Boston, Beacon Press, 1998, pp. 27-28. 28
J. Torpey, “Introduction: Politics and the Past”, in: J. Torpey (ed.), Politics and the Past: On Repairing Historical Injustices, Lanham, Rowman and Littlefield, 2003, p. 8. 29
P. Hayner, Unspeakable Truths: Confronting State Terror and Atrocity, New York, Routledge, 2001, pp. 7-8.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
9
Waarheidscommissies Eén van die middelen die een alternatief vormen voor rechtszaken, zijn waarheidscommissies. De
definitie van Priscilla Hayner voor een waarheidscommissie is de meest neutrale, hoewel ze zelf
aangeeft dat een eenduidige beschrijving niet precies kan zijn:
“A truth commission (1) is focused on past, rather than ongoing, events; (2) investigates a
pattern of events that took place over a period of time; (3) engages directly and broadly with
the affected population, gathering information on their experiences; (4) is a temporary body,
with the aim of concluding with a final report; and (5) is officially authorized or empowered
by the state under review.”30
Waarheidscommissies hebben volgens Hayner een veelheid aan doelen. Sommigen daarvan, zoals
het tegengaan van straffeloosheid en het herwaarderen van de slachtoffers, lopen gelijk met de
doelen van het andere bekende ‘transitional justice’ mechanisme, namelijk rechtszaken. Hayner
benadrukt echter dat twee zaken waarheidscommissies speciaal maken: het feit dat ze er erop
gericht zijn het verleden niet alleen te onderzoeken, maar ook te begrijpen en te accepteren, en de
toenemende tendens van waarheidscommissies om verzoening te promoten.31 Ondanks haar visie
dat 'de intentie van waarheidscommissies deel is van wat hen definieert’32, hoedt ze er zich voor om
het bereiken van verzoening in de definitie op te nemen. Dat zou namelijk geen afgelijnd doel zijn
geweest bij de eerste waarheidscommissies, en door dit als een bepalend element te definiëren, zou
een aantal casussen uitgesloten worden.
Andere auteurs gaan akkoord met Hayner’s bepaling dat waarheidscommissies tijdelijke organen zijn,
officieel aangesteld door een staat met de opdracht een rapport uit te brengen over verleden
onrechtvaardigheden, maar voegen daaraan wel meer specifieke elementen aan toe. De definitie van
Mark Freeman is in essentie niet veel anders dan die van Hayner, maar wel gedetailleerder. 33 Daan
Bronkhorst stipt evenzeer dezelfde elementen aan, maar stelt in tegenstelling tot Hayner wél dat een
publiek rapport uitgebracht door waarheidscommissies ‘aanbevelingen voor gerechtigheid en
verzoening bevat’.34 Het al dan niet opnemen van specifieke taken en meerbepaald een visie op
verzoening en gerechtigheid, blijkt een punt te zijn waar veel definities en opinies divergeren.
Elizabeth Kiss geeft geen kant-en-klare definitie, maar typeert waarheidscommissies wel door de
‘morele ambitie’ die zij zouden ambiëren:
“Truth commissions generate authoritative historical accounts, issue recommendations for
institutional change, and direct a national morality play that places victims of injustice on
center stage. They combine investigative, judicial, political, educational, therapeutic, and
30
P. Hayner, Unspeakable Truths, pp.11-12. 31
Ibid., p. 11 en p.20. 32
Ibid.,p.11. 33
Ibid., p.11. 34
D. Bronkhorst, ‘Truth and justice’: A guide to truth commissions And transitional justice, Amsterdam, Amnesty International, 2006, p. 5 en 6.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
10
even spiritual functions. This proliferation of functions and aims reflects what I call the moral
ambition of truth commission, … “35
Ook Martha Minow geeft geen concrete definitie en legt een gelijkaardige nadruk op de vele doelen
die waarheidscommissies kunnen aspireren. Uiteindelijk bakent ze er niet minder dan twaalf af, van
het opbouwen van een nieuw historisch verslag en het promoten van verzoening en democratie, tot
het herwaarderen van de slachtoffers en het straffen van misdadigers.36 Voor Minow en Kiss vormt
de veelheid aan mogelijkheden de meerwaarde die waarheidscommissies kunnen bieden, vooral ten
opzichte van rechtszaken.
De vergelijking van waarheidscommissies met rechtszaken is nooit veraf, en heeft in sommige
gevallen ook duidelijk invloed op de definitie van waarheidscommissies zelf. Zo definieert Charles
Maier waarheidscommissies als volgt: “A truth commission is a panel that attempts to establish the
facts of human rights abuses under an earlier regime or set of governmental practices, but refrains
from prosecuting the perpetrators who testify under its auspices”.37 In dit geval verraadt de definitie
in feite al de afwijzende houding van de auteur ten opzichte van waarheidscommissies. Ruti Teitel
omschrijft – in de lijn van Hayner – een waarheidscommissie dan weer als “an offical body, often
created by a national government, to investigate, document, and report upon human rights abuses
within a country over a specified period of time.”38 Toch vindt ook zij dat het primaire doel van zo’n
commissies in de praktijk meestal het bekomen van vrede was, ten koste van bekomen van
gerechtigheid. Dat leidt er haar toe ‘transitional justice’ te definiëren als een denkbeeld van
gerechtigheid.39
Een praktijk die het debat omtrent waarheidscommissies in grote mate vorm geeft is het
contrasteren van doelen, zoals het vinden van waarheid (en het zoeken naar verzoening) versus het
bekomen van gerechtigheid. De casus die daarbij het meest geciteerd wordt is de Zuid-Afrikaanse
Truth and Reconciliation Commission.40 Later in deze paper zal ik hierover uitwijden, nu volstaat het
op te merken dat het onmogelijk is om beide posities volledig afzonderlijk van elkaar te behandelen.
Dat heeft volgens Antoon De Baets te maken met de eigenlijke aard van waarheidscommissies, een
orgaan dat hij plaatst tussen de disciplines van historici en rechters in: “Zij berechten niet, maar
leggen uit. Zij hopen echter wel dat hun uitleg van het verleden, hun versie van de traumatische
gebeurtenissen, voor een zekere gerechtigheid zorgt. Als uitleggers lijken zij op historici, als ijveraars
voor gerechtigheid op rechters.”41
35
E. Kiss, “Moral Ambition Within and Beyond Political Constraints. Reflections On Restorative Justice”, in: D. Thompson en R. Rotberg (eds.), Truth V. Justice: The Morality of Truth Commissions. Princeton, Princeton University Press, 2000, p.70. 36
M. Minow, Between Vengeance and Forgiveness, p. 88. 37
C. Maier, “Doing History, Doing Justice: The Narrative of the Historian and of the Truth Commission”, in: D. Thompson en R. Rotberg (eds.), Truth v. Justice: The Morality of Truth Commissions, Princeton, Princeton University Press, 2000, p. 261. 38
R.G. Teitel, “Transitional Justice Genealogy”, p. 78. 39
Zie p. 8 van deze paper. 40
Voor deze discussie specifiek toegepast op de Zuid-Afrikaanse commissie, zie onder meer E. Kiss, “Moral Ambition Within and Beyond Political Constraints”. 41
A. De Baets, “Na de genocide: Waarheidsstrategieën van rechters en historici”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 116 (2003), 2, p. 219. Zie ook R.G. Teitel, Transitional Justice, New York, Oxford University Press, 2000, p. 69.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
11
Historische commissies Ondanks de parallellen tussen de praktijken die historici en waarheidscommissies beoefenen, ziet De
Baets nog één tussenpositie: de historische commissie, kortom door hem gedefinieerd als ‘een van
overheidswege ingestelde commissie van historici’.42 Recent is er een grote toename van historische
commissies, waarin de geschiedenis bestudeerd wordt met als doel te onderzoeken wat er precies
gebeurd is in het verleden en waarom. De eerste initiatieven rond historische commissies stammen
reeds uit de jaren ’20 en ’30. In die periode ging het vooral om bilaterale commissies die opgericht
werden vanuit politiek perspectief, met de Frans-Duitse commissie uit 1935 als het bekendste
voorbeeld. 43 Het zou echter pas in de jaren ’40 en ’50 zijn dat het aantal commissies een hoge vlucht
begon te nemen. Na de grote verdeeldheid die de Tweede Wereldoorlog had nagelaten op het
Europese continent was er een grote nood om de nationalistische gekleurde geschiedenissen te
herschrijven. Bepaalde gebeurtenissen moesten binnen een correctere historische context geplaatst
worden, en er werden onder meer aanbevelingen gegeven voor het aanpassen van schoolboeken.
Soms sloeg de slinger hierbij iets te veel door naar de andere kant, en ging men bepaalde
wreedheden relativeren in het kader van de nieuwe vrede tussen voormalige vijanden.44
Het idee om historische conflicten opnieuw te gaan onderzoeken met het oog op een mogelijke
verzoening tussen twee partijen is ook vandaag nog een belangrijke motivatie voor het oprichten
van historische commissies. Daarin, maar ook qua samenstelling en het nastreven van andere doelen,
leunen ze steeds dichter aan bij waarheidscommissies. Twee recente voorbeelden zijn de Tulsa Riot
Commission, die het raciaal geweld uit 1921 in de Amerikaanse stad Tulsa moest onderzoeken, en de
commissie Bergier, die moest nagaan welke de relaties waren tussen Zwitserland en Duitsland tijdens
de Tweede Wereldoorlog.45 Terwijl de tweede commissie in principe niet het specifieke doel had te
oordelen, werd de Tulsa Riot Commission wél opgericht met de bedoeling een vorm van
gerechtigheid te brengen. Net zoals bij vele waarheidscommissies leidde de zogenaamde dichotomie
tussen waarheid en gerechtigheid hier echter tot felle discussies.46
Volgens Dennis Rotberg vertonen historische commissies en waarheidscommissies zelfs zoveel
gelijkenissen dat hij die eerste als een ‘variant’ van waarheidscommissies durft te bestempelen.
Rotberg beklemtoont vooral het potentieel van historische commissies om aan oordeelsvorming te
doen, terwijl waarheidscommissies eerder het opstarten van dialoog en verzoening tot doel zouden
hebben:
“Historical clarification commissions ideally comprise reputed judges, lawyers or historians,
not all of whom need be nationals, accustomed to sifting retrospective evidence, to removing
barriers to truth and to uncovering long-buried facts. These commissions may or may not
42
A. De Baets, “Na de genocide”, p.221. 43
M. Cattaruzza en S. Zala, “Negotiated History? Bilateral historical commissions in twentieth-century Europe”, in: H. Jones, K. Östberg en N. Randeraad (eds.), Contemporary History on Trial. Europe since 1989, Manchester, Manchester University Press, 2007, p.124; J. Montville, “The Healing Function in Political Conflict Resolution”, in: D.J.D. Sandole en H. Van Der Merwe (eds.), Conflict Resolution Theory and Practice: Integration and Application, 1993, Manchester, Manchester University Press, p. 121. 44
J. Montville, “The Healing Function in Political Conflict Resolution”, p. 139 45
A. De Baets, “Na de genocide”, p. 221. 46
A.I. Brophy, “The Tulsa Race Riot Commission, Apology and Reparation: Understanding the Functions and Limitations of Historical Commissions”, in: E. Barkan en A. Karn (eds.), Taking Wrongs Seriously: Apologies and Reconciliation, Stanford, Stanford University Press, 2006, p.248.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
12
proceed by taking public testimony, [...] Historical clarification commissions can establish
chains of culpability, offer support to or refutation of accusations about the perpetuation of
atrocities, suggest plausible causality, and single out groups or individuals for criticism. Such
commissions can thus provide unimpeachable grounds for apology.”47
Ondanks de parallellen zijn er toch enkele verschillen tussen waarheidscommissies en historische
commissies die zeker relevant zijn. Waarheidscommissies werken meestal rond een recent verleden
waarbij slachtoffers nog in leven zijn. Een essentieel verschil is dat ze een beroep doen op
getuigenissen van die slachtoffers en kunnen ze hen confronteren met daders om zo te ontdekken
wat er echt gebeurd is. Omdat historische commissies meestal op grotere tijdsschaal werken, zijn die
overlevenden er vaak niet meer.
Dat leidt er volgens Rotberg toe dat, hoewel beiden dezelfde schuldvraag stellen, historische
commissies vaak regeringen en groepen verantwoordelijk stellen voor het onrecht uit het verleden,
terwijl dat bij waarheidscommissies meestal rond individuen draait.48 Bovendien is het bij een gebrek
aan overlevenden niet meer mogelijk om daders te straffen voor hun daden. Gerechtigheid is dus
moeilijker te bereiken, wat niet wegneemt dat ook afstammelingen van slachtoffers vaak druk blijven
uitoefenen om een vorm van gerechtigheid te laten geschieden. In zo’n gevallen moet gerechtigheid
op een andere manier geschieden: door het geven van reparaties of compensaties voor de families
van de slachtoffers.49 Tenslotte ziet Harutyun Marutyan nog een verschil in het feit dat historische
commissies eerder gesloten en professioneel zouden zijn, terwijl waarheidscommissies zich meer
open stellen voor en samenwerken met het publiek.50
Aangezien de gebeurtenissen die de kern van het dispuut tussen Turken en Armeniërs vormen zich
bijna een eeuw geleden voordeden, is een waarheidscommissie noch een rechtszaak een mogelijk
middel tot verzoening of gerechtigheid.51 De commissie tussen Armeniërs en Turken zou dus
historisch van aard zijn, wat niet wegneemt dat veel debatten gevoerd in de literatuur over
waarheidscommissies ook in deze casus van toepassing zullen zijn. In deze paper zullen dus ook een
aantal discussies rond waarheidscommissies besproken worden.
47
H. Marutyan, “Can Collective Memory of Genocide Lead to Reconciliation? A View from Yerevan”, in: L. Neyzi (ed.), Prospects for Reconciliation and Practice, in: <http://anadolukultur.org/kitaplar/Prospects%20for%20Recon.EN.pdf/>, geconsulteerd op 31.03.2012, p.29. 48
Ibid., p. 30. 49
J. Torpey, “Introduction: Politics and the Past”, p.7 50
H. Marutyan, “Can Collective Memory of Genocide Lead to Reconciliation?”, pp. 29-30. 51
B. Cooper en T. Akçam, “Turks, Armenians and the G-word.” In: <http://www.armenews.com/IMG/Cooper_1_.pdf>, geconsulteerd op 31.03.2012, p. 89. Een rechtszaak die concreet individuen wil vervolgen is niet meer mogelijk, waarheidscommissies die interviews afneemt met slachtoffers ook niet. Een rechtszaak die oordeelt of de gebeurtenissen van 1915 nu een genocide zijn of niet behoort wel tot de mogelijkheden.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
13
Waarheidscommissies: een middel tot gerechtigheid en verzoening? In het voorgaande stuk haalde ik al aan dat een aantal auteurs er vanuit gaan dat
waarheidscommissies meerdere opdrachten tegelijk kunnen behelzen. De schijnbaar
vanzelfsprekende taak is daarbij het achterhalen van de waarheid. Bij het idee van die ene objectieve
waarheid kunnen echter veel vraagtekens geplaatst worden.52 Een essentieel gegeven is dat veel
auteurs het onderzoeken van het verleden zien als een instrument - of zelfs absolute voorwaarde –
voor een aantal andere doelstellingen.53 Voorstanders van waarheidscommissies benadrukken dat
die andere doelen niet of slechts gedeeltelijk kunnen bereikt worden door andere mechanismen van
‘transitional justice’, waarbij rechtszaken weer als belangrijkste voorbeeld gegeven worden.54 Hoewel
de nadruk van de diverse opdrachten soms anders afgebakend worden, komen een viertal doelen in
bijna alle gevallen terug. De grenzen tussen deze verschillende doelstellingen zijn echter dun en ze
kunnen dus overlappen.55
Een eerste doel van waarheidscommissies is aandacht geven aan de slachtoffers en een manier
ontwikkelen om hen te leren omgaan met de gebeurde onrechtvaardigheden. Door te luisteren naar
hun verhalen en hun lijden publiek te bevestigen en te erkennen, wil men bereiken dat slachtoffers
zichzelf terug gaan herwaarderen en gerespecteerd worden binnen de maatschappij. Veelal wordt dit
doel therapeutisch benaderd56, en wanneer dit doel verderop in deze paper behandeld zal worden,
zal het dan ook kortweg aangeduid worden met de therapeutische term ‘heling’. Meestal wordt dit
doel benaderd op het niveau van de individuele slachtoffers, maar omdat dit voor mijn casus minder
relevant is, zullen verderop voornamelijk auteurs besproken worden die het onderwerp op het
niveau van hele bevolkingsgroepen behandelen.57
Een tweede taak sluit rechtstreeks bij heling aan, omdat het daar vaak als een voorwaarde voor
wordt gezien. Deze tweede doelstelling is het verlenen van een vorm van gerechtigheid. Belangrijk is
dat het hier meestal gaat om wat in de Engelstalige literatuur als ‘restorative justice’ (letterlijk:
herstelrecht) beschreven wordt.58 Bij deze vorm van gerechtigheid staan slachtoffers centraal, in
tegenstelling tot het strafrecht, gekend als ‘retributive justice’ in het Engels. Bij herstelrecht ligt de
focus niet op het vervolgen van daders, maar zoekt men naar andere manieren om gerechtigheid te
laten geschieden in functie van de noden van de slachtoffers. Dat betekent evenwel niet dat daders
zomaar vrijuit kunnen gaan. Voorstanders van waarheidscommissies beklemtonen dat er naar
52
Zie o.a. P. Hayner, Unspeakable Truths, pp. 75-84; C. Lorenz, “’Hete’ Geschiedenis. Over de temperatuur van de contemporaine Duitse geschiedenis”, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 120 (2006), 1; A. De Baets, “Na de genocide”. 53
A. De Baets, “Na de genocide”, pp. 220-221. 54
Zie o.a. M. Minow, Between Vengeance and Forgiveness, pp. 29-47; E. Kiss, “Moral Ambition Within and Beyond Political Constraints”, p. 79; P. Hayner, Unspeakable Truths, p. 22. 55
De indeling van dit hoofdstukje (pp. … - …) werd hoofdzakelijk gebaseerd op de indeling van vier auteurs, hoewel dezelfde doelen verspreid ook in andere literatuur voorkomen. Zie (1) P. Hayner, Unspeakable Truths, pp. 20-23; (2) M. Minow, Between Vengeance and Forgiveness, pp. 21-24, 87-90; (3) E. Kiss, “Moral Ambition Within and Beyond Political Constraints”, pp. 79-83 en (4) A. De Baets, “Na de genocide”, pp. 220-221. 56
Van alle auteurs het meest in M. Minow, Between Vengeance and Forgiveness, pp. 66-70, maar zie ook E. Kiss, “Moral Ambition Within and Beyond Political Constraints”, pp. 71-74. 57
Voor een benadering die focust op individuele slachtoffers, zie vooral M. Minow, Between Vengeance and Forgiveness. Voor een benadering die heling betrekt op bevolkingsgroepen in het algemeen, zie J. Montville, “The Healing Function in Political Conflict Resolution”, pp. 112-127. 58
Voor een vrij uitgebreide uitleg over ‘restorative justice’, zie o.m. E. Kiss, “Moral Ambition Within and Beyond Political Constraints”,p p. 79-83.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
14
alternatieve manieren gezocht wordt om daders verantwoordelijk te houden, althans dat is de
bedoeling.59
Een derde cluster van doelen is voornamelijk politiek van aard en focust op het respecteren van
mensenrechten. Waarheidscommissies zouden idealiter de institutionele verantwoordelijkheden van
het regime dat aan de macht was tijdens het massaal geweld moeten onderzoeken en hervormingen
formuleren waar nodig. Deze hervormingen zouden moeten leiden naar een nieuw politiek klimaat,
waarin democratie de norm is en mensenrechten geëerbiedigd worden. 60
Als vierde doel tenslotte kan het promoten of bereiken van verzoening geïdentificeerd worden.
Sommige auteurs passen verzoening op een directe manier toe, in de zin dat individuele slachtoffers
rechtstreeks met hun aanvallers verzoend worden. In die context heeft men het, in de lijn van de
therapeutische benadering van het eerste doel ‘heling’, vaak over het schenken van vergiffenis.61
Andere auteurs bekijken dit meer op het niveau van hele bevolkingsgroepen, waardoor het bereiken
van verzoening nauwer gaat aanleunen bij de politieke doelen van cluster drie. In zo’n geval zou het
achterhalen van de waargebeurde feiten van extra belang zijn, omdat verkeerde of ongekende
informatie er toe zou kunnen leiden dat dezelfde feiten opnieuw gebeuren of dat ze een
voedingsbodem vormen voor verder conflict.62
Aangezien de Turks-Armeens historische commissie gepland is door diplomatiek overleg, kan men
verzoening percipiëren als de kerntaak bij uitstek. In veel literatuur staan verzoening en
gerechtigheid diametraal tegenover elkaar,63 hoewel gerechtigheid vaak als voorwaarde voor
verzoening wordt afgetekend. Daarom zal de nadruk verderop in deze paper liggen op of en hoe
waarheidscommissies en historische commissies gerechtigheid en verzoening kunnen bereiken.
Verzoening
Wat is verzoening?
Hoewel veel auteurs verzoening tussen rivaliserende partijen als een van de belangrijkste taken van
waarheidscommissies zien, omschrijven slechts weinigen wat dat begrip ‘verzoening’ precies
inhoudt. Ook in de praktijk interpreteerden verschillende waarheidscommissies het begrip anders.64
Zelfs de Zuid-Afrikaanse ‘Truth and Reconciliation Commission’, die het bereiken van verzoening als
haar belangrijkste doel had gebombardeerd, had geen omlijnde definitie van de term.65 Hayner
suggereert dat verzoening, alvast binnen een politieke context, gedefinieerd kan worden als het
ontwikkelen van “a mutual conciliatory accommodation between antagonistic or formerly
antagonistic persons or groups”.66 Bronkhorst, op zijn hoede om geen hogere morele, religieuze of
59
Zie D. Thompon en R. Rotberg (eds.), Truth v. Justice: The Morality of Truth Commisions, Princeton University Press, 2000, voor meer discussies over de moraliteit van herstelrecht ten opzichte van strafrecht. 60
M. Minow, Between Vengeance and Forgiveness, pp. 22-23, Hayner, Unspeakable Truths, p. 23. 61
Zie o.m. P. Hayner, Unspeakable Truths, p. 183 voor het onderscheid. 62
Zie o.m. P. Hayner, Unspeakable Truths, pp. 182-193, J. Montville, “The Healing Function in Political Conflict Resolution”, voor een tussenpositie. 63
R.G. Teitel, “Transitional Justice Genealogy”, pp. 81-85. 64
P. Hayner, Unspeakable Truths, pp. 186-188. 65
A. Verdoolaege, Reconciliation discourse: the Case of the Truth and Reconciliation Commission: Deconstruction of a Multilayered Archive, Gent, 2005, (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent, promotor: J. Blommaert), pp. 407-422. 66
P. Hayner, Unspeakable Truths, p. 182.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
15
maatschappelijke betekenis aan de definitie te geven, omschrijft het begrijp al even minimalistisch:
“Reconciliation is the total of means, measures and attitudes that characterize a situation in which
tensions no longer provoke violence, as they did before.”67
Op de vraag hoe het bereiken van verzoening gepromoot kan worden, antwoorden verschillende
auteurs meestal door een verschillende nadruk te leggen. Een aantal elementen komen echter steeds
terug. Het bereiken van verzoening kan beschouwd worden als een overkoepelende doestelling,68 die
het in een bepaalde mate vervullen van andere taken veronderstelt. Zo benadrukken bepaalde
auteurs het belang van het kennen van de waarheid, anderen het bekomen van een vorm van
gerechtigheid, en nog anderen het vermogen van de slachtoffers hun daders te vergeven als
essentiële voorwaarden. Eerst zal het belang van het achterhalen van de waarheid toegelicht
worden. Bij het Turks-Armeense genocide debat is vooral de perceptie van de feiten belangrijk,
eerder dan het achterhalen van die feiten zelf, wat een verdere toelichting van de rol van
geschiedkundig onderzoek vereist.
Belang van geschiedenis in conflictoplossing
Volgens sommige auteurs zou de eerste stap in conflictoplossing een gezamenlijke studie van de
geschiedenis moeten zijn. Dit geldt des te meer voor gevallen waarbij de kern van het conflict
historisch is, in de zin dat de gedisputeerde gebeurtenissen al vrij lang in het verleden liggen.69 In vele
gevallen komen de contrasterende ‘herinneringen aan het verleden’ er door een gebrek aan
informatie, of net door een doelbewuste verspreiding van foute informatie in functie van politieke
doelstellingen.70 Dit wordt ook aangehaald door Timothy Ash: “Dirty fragments of the past constantly
resurface and are used, often dirtily, in current political disputes”.71 Tenslotte benadrukken ook
Barkan en Karn dat nationale herinneringen maar al te vaak gemanipuleerd werden ten voordele van
politieke consumptie en zo de continue voedingsbodem vormden voor het voortzetten van
conflicten.72
In de contextschets over het Turks-Armeense genocide debat werd aangetoond hoe het nastreven
van eenzijdige visies van het verleden voor een blijvende tweespalt heeft gezorgd. Vaak werd het
verleden op een versimpelde manier voorgesteld of wou men de eigen positie opsmukken, en werd
het beeld van de ander gereduceerd tot een karikatuur. Volgens Taner Akçam zijn benamingen zoals
‘barbaarse Turken’ en ‘Armeense verraders’ nog wijdverspreid en moeten deze eerst verdwijnen
vooraleer er sprake kan zijn van verzoening.73 Een nieuwe studie van de gemeenschappelijke
geschiedenis van Armeniërs en Turken lijkt daarom essentieel: “Given the extent to which historical
experiences has traumatized both Armenians and Turks, attempts to promote reconciliation without
squarely confronting history are doomed to failure.”74 Cooper en Akçam geven aan dat academici van
beide landen, eventueel in een historische commissie, daarin een belangrijke rol kunnen spelen.
67
D. Bronkhorst, Truth and Justice, p. 77. 68
T. Akçam, From Empire to Republic, p. 51. 69
J. Montville, “The Healing Function in Political Conflict Resolution”, pp. 115-116; P. Hayner, Unspeakable Truths, p. 189. 70
P. Hayner, Unspeakable Truths, p. 21. 71
M. Minow, Between Vengeance and Forgiveness, p. 119. 72
A. Karn, “Depolarizing the Past: The Role of Historical Commissions in Conflict Mediation and Reconciliation”, in: Journal of International Affairs, 60 (2006), 1, pp. 31,38 en E. Barkan, “Engaging History”, p. 230. 73
E. Barkan, “Engaging History”, p. 249. 74
B. Cooper en T. Akçam, “Turks, Armenians and the G-word”, p.91.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
16
Montville beaamt de schadelijke invloed van hardnekkige stereotypen en de nood om die te
delegitimeren: “One way to define the goal of facilitated communication is to delegitimize
stereotyped beliefs about the enemy by introducing new information which is cognitively dissonant,
i.e., which challenges the negative stereotype.”75 De nieuwe informatie waarover hij spreekt kan er
komen in de context van historische workshops. Dit zijn bijeenkomsten waar vertegenwoordigers van
beide kanten elkaar perspectieven uitleggen en deze proberen te begrijpen. Concreet kan men zo
een gemeenschappelijke visie op het verleden ontwikkelen in de context van ‘track-two diplomacy’ –
een informele vorm van diplomatie76 - of die van een historische commissie.77
Een historische commissie: het potentieel van een gedeeld narratief?
De grootste voorstander van een bilaterale historische commissie om het historisch conflict tussen
Turkije en Armenië op te lossen is Elazar Barkan. Samen met Alexander Karn werkte Barkan een
concrete theorie uit over de waarde van bilaterale historische commissies, die volgens hen
verschillende versies van de historische werkelijkheid met elkaar confronteren en overbruggen.78
Opmerkelijk is dat Karn stelt dat het belangrijker is dat twee rivaliserende partijen in een bilaterale
historische commissie dezelfde vragen stellen over gedisputeerde gebeurtenissen, eerder dan dat ze
daarbij exact dezelfde antwoorden ontwikkelen.79 In de praktijk van de historische commissie
moeten beide partijen om de beurt hun visie op de problematische elementen van de
gemeenschappelijke geschiedenis weergeven. Door te luisteren naar elkaar, door feiten opnieuw in
hun context te plaatsen en de nadruk te leggen op een onderzoekende en uitleggende
geschiedschrijving in plaats van het beschuldigende kader, kunnen de conflicterende partijen terug
begrip opbrengen voor de positie van de ander. Bovendien kunnen ze zo inzien hoe veel van hun
‘nationale’ herinneringen maar al te vaak gemanipuleerd werden ten voordele van politieke
consumptie. Het uiteindelijke doel van een historische commissie is echter uitdagender dan dat. De
ultieme taak zou immers de creatie van een nieuw, betrouwbaar en gedeeld narratief zijn dat de
basis moet vormen voor publieke opinie en discussie80. Dat gedeeld narratief wordt theoretisch
mogelijk gemaakt door de inzichten van de postmodernisten. Door hun kritiek op het
waarheidsconcept en meerbepaald de vaststelling dat waarheid geconstrueerd en dus kneedbaar is,
wordt de constructie van meerdere narratieven mogelijk.81
Concreet stellen Barkan en Karn de constructie van een soort ‘derde as van waarheid’82 voor, die
tussen de twee vijandige narratieven in ligt en de facetten waarover ze het wel eens kunnen zijn
verenigt. Sommige aspecten van het verleden worden echter als cruciaal voor de identiteit van de
deelnemende partijen aangevoeld, zodat het niet evident is hen daar zelf van te laten afstappen. Een
75
J. Montville, “The Healing Function in Political Conflict Resolution”, p. 113. 76
Voor meer info, zie p. 17 in deze paper. 77
J. Montville, “The Healing Function in Political Conflict Resolution”, pp.115-116. 78
A. Karn, “Depolarizing the Past”, p. 37. 79
Ibid., p. 38. 80
E. Barkan, “Reconciliation beyond subjective histories: Comments on Historians and Conflict Resolution”, in: L. Neyzi (ed.), Prospects for Reconciliation and Practice, in: <http://anadolukultur.org/kitaplar/Prospects%20for%20Recon.EN.pdf/>, geconsulteerd op 31.03.2012, p. 17. 81
Ibid., p. 17. Voor meer discussies over hoe een gedeeld narratief gecreëerd kan worden, maar dan in de context van geschiedkundig onderricht zie: E. A. Cole en J. Barasalou, Unite or Divide? The Challenges of Teaching History in Societies Emerging from Violent Conflict, in: <http://www.usip.org/files/resources/sr163.pdf>, geconsulteerd op 31.10.2012. 82
A. Karn, “Depolarizing the Past”, p. 45.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
17
bepaalde visie opleggen is volgens Barkan en Karn echter nefast en dus niet wenselijk: “Instead, the
goal for future commissions should be to render the past in a way that allows rivals to maintain what
is crucial to their-self-identity, while gently wresting away the distortions that have put them at
odds.”83 Omdat de nieuwe versie van de feiten bovendien het grote publiek moet blijven aanspreken,
is het volgens Barkan belangrijk dat het nationale kader van het narratief behouden blijft. Dat
betekent echter niet dat men mag toegeven aan de politieke of nationalistische recuperatie van het
verleden.
Discussiepunten
Politieke recuperatie
Barkan zelf acht het gevaar reëel dat nationalistische historici het werk van historische commissies
proberen te kapen, maar is niettemin optimistisch dat de pragmatische waarheid gebaseerd op
wetenschappelijk onderzoek het zal halen, eerst bij de andere academici en vervolgens bij alle
segmenten van de maatschappij.84 Hij wijst in dit kader op de rol die buitenlandse historici daarin
kunnen spelen hebben, iets dat evenzeer gedaan wordt door Daniel Goldhagen, Elizabeth Cole en
Judy Barsalou.85
Meerdere opiniemakers die zich met deze kwestie bezig houden zien dit echter een pak somberder
in. Onder hen Nigar Göksel, een onderzoekster bij het ‘European Stability Initiative’, die nochtans
evenzeer stelt dat de historische kloof tussen Turkije en Armenië gedicht moet worden: “Another
objection (…) to the idea of a history commission is that it will inevitably be inconclusive, as historians
on both sides—politicized as they are- will simply battle on behalf of the official line of their
country.”86 Ook Akçam vreest daarvoor, vooral indien een commissie deels gefinancierd wordt door
de Turkse overheid. Die zou de deelnemende historici onder druk kunnen zetten en zo de historische
commissie sturen.87 Beide auteurs wijzen in die context op het befaamde art. 305 van de Turkse
strafwetgeving, dat een open discussie over de genocide nog altijd onmogelijk maakt.88 Tenslotte
wijst ook Moorad Mooradian op die opmerkelijke spreidstand van de Turkse regering, die enerzijds
het historisch probleem wil aan pakken, maar haar burgers anderzijds discussie verbiedt.89
Dat die vrees voor politieke recuperatie trouwens helemaal niet onterecht is, wordt duidelijk uit zijn
evaluatie van de ‘Turkish-Armenian Reconciliation Commission’ (TARC). Dat was een commissie
opgericht in 2001 in het kader van ‘track-two diplomacy’, een soort diplomatie die conflicten wil
oplossen door communicatie, begrip en goede wil tussen twee partijen aan te wakkeren aan de hand
van niet-officiële initiatieven.90 De commissie wijdde een groot deel van zijn tijd aan de discussie over
het genocide debat, maar boekte geen succes. Er ontstond een tweespalt tussen Turkse en
83
Ibid., p. 46 84
E. Barkan, “Engaging History”, pp. 233-4. 85
A. Cairns, “Coming to Terms with the Past”, in: J. Torpey (ed.), Politics and the Past. On Repairing Historical Justices, Lanham, Rowman and Littlefield, 2003, p. 83 en E.A. Cole en J. Barsalou, Unite or Divide?, pp. 7-8. 86
D.N. Goksel, “A Brave New World for Turkey and Armenia”, in: Todays Zaman, 04.10.2009, in: <http://www.todayszaman.com/news-188848-a-brave-new-world-for-turkey-and-armenia.html>, geconsulteerd op 01.04.2012. 87
B. Cooper en T. Akçam, “Turks, Armenians and the G-word”, p.91. 88
Ibid., p. 86 en D.N.Goksel, “A Brave New World”. 89
M. Mooradian, “A Case Study of the Turkish-Armenian Reconciliation Commission”, p. 8. 90
Niet-officieel in de zin dat dit geen initiatieven zijn op vraag van een regering of via een parlementair besluit. M. Mooradian, “A Case Study of the Turkish-Armenian Reconciliation Commission”, pp. 11-12.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
18
Armeense commissieleden en bovendien zouden zowel de Turkse staat als activisten van de
Armeense Diaspora hun stempel hebben willen drukken op de onderhandelingen.91 De grootste
reden van het falen zoekt Mooradian bij het feit dat de beiden naties klaar zou zijn geweest om het
genocide debat aan te gaan: “TARC’s goal of building on ’increasing readiness’ unrealistically
supposed that the civil societies and governments are ready to reconcile. The myriad statements
made by the commissioners indicate that the Armenians on the Commission and in the Armenian
nation remain steadfast in their belief that genocide occurred, while the Turks, as a rule, disagree.”92
De wil tot onderhandelen
De bereidheid van beide partijen om te onderhandelen, en de noodzaak van een bevolking die de
commissie steunt is zeer determinerend voor het succes van een commissie.93 Vanwege de
voornoemde redenen pleiten veel onderzoekers dan ook om eerst andere initiatieven te
ondernemen die de dialoog en toenadering tussen beide landen aanmoedigen, alvorens een
historische commissie op te richten. Zo zou er volgens Göksel eerst een meer open sfeer omtrent het
onderwerp moeten gecreëerd worden, door vrijheid van meningsuiting, onafhankelijk onderzoek en
burgerinitiatieven die contacten tussen Turken en Armeniërs willen bevorderen, aan te moedigen. 94
De mening dat men zich beter eerst zou focussen op haalbare zaken wordt ook gedeeld door
Mooradian95, evenals door politici, NGO’s en andere groeperingen in beide landen. Dat bleek
ondermeer uit een aantal interviews afgenomen door het tijdschrift ‘Turkish Policy Quarterly’. Van
alle veertien geïnterviewden, waaronder Turkse en Armeense politici, NGO’s en bedrijfsleiders,
pleitte slechts één NGO (het Turkse ARI Movement) specifiek vóór de oprichting van een
commissie.96 Anderen opperden het genocide debat, hoewel ze het enorm belangrijk vinden, even
opzij te schuiven en het vertrouwen tussen de beide naties eerst te versterken door middel van
bescheiden initiatieven, zoals culturele projecten, economische samenwerking, een ander
mediadiscours, etc.
In de algemene literatuur over waarheidscommissies wijzen veel auteurs op het nut van
burgerinitiatieven op lokaal niveau. Dat doet Bronkhorst, evenals Montville, waarbij die laatste het
specifiek nuttig acht om zaken die normaal als taboe worden aangevoeld, bespreekbaar te maken.97
In gevallen waarbij een commissie niet gesteund wordt kan ze meer kwaad dan goed doen door het
conflict te doen oplaaien. Bovendien zal het na een eerste mislukte poging moeilijker zijn om later
nog een nieuwe commissie op te richten.98
91
Ibid., pp. 8, 15-16. 92
Ibid.,, pp. 10,11. 93
D. Bronkhorst, Truth and Justice, p. 15, A. Karn, “Depolarizing the Past”, p. 37 en P. Hayner, Unspeakable Truths, p. 182. 94
D.N. Goksel, “A Brave New World”. 95
M. Mooradian, “A Case Study of the Turkish-Armenian Reconciliation Commission”, p. 24. 96
Various Voices on Turkey-Armenia Relations, in: <http://www.turkishpolicy.com/images/stories/2007-03-caucasus/TPQ2007-3-various.pdf/>, geconsulteerd op 28.02.2012. zie ook Voices From Armenia and Turkey on the Future of Relations, in: < http://www.turkishpolicy.com/images/stories/2008-02-policy/vfaat.pdf/>, geconsulteerd op 28.02.2012. 97
D. Bronkhorst, Truth and Justice, p. 77; J. Montville, “The Healing Function in Political Conflict Resolution”, p. 116. 98
P. Hayner, Unspeakable Truths, p. 208.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
19
Een te grote nadruk op geschiedenis?
De vrees dat de nadruk die ‘transitional justice’ mechanismen op het verleden leggen oude wonden
weer zou openrijten in plaats van die te genezen, is er één die door meerdere auteurs gedeeld wordt.
De casus waarnaar daaromtrent het meest verwezen wordt, is wederom die van de Zuid-Afrikaanse
Truth and Reconciliation Commission. Die commissie had als slogan “Truth: The Road to
Reconcilation”99, maar zou daarin minder geslaagd zijn dan men verhoopte. Sommigen stellen zelfs
dat de commissie een verslechtering van de relaties tussen daders en slachtoffers tot gevolg had.100
Om te vermijden dat het verleden zou blijven spoken bij de overlevenden, wordt er in zo’n gevallen
dan ook voor een zekere mate van ‘geheugenverlies’ gepleit, hoewel anderen dan weer zeggen dat
zoiets totaal onaanvaardbaar zou zijn voor de slachtoffers.101
De kritiek op de Zuid-Afrikaanse commissie wordt door Ziya Meral tevens aangehaald als een
tegenargument voor de Turks-Historische Commissie: “We expect too much from the idea of facing
the past, which it can never deliver. Facing the past is a tiresome, non-conclusive, possibly dangerous
process, flawed with immoral quests for legitimization and political public relations, with no ipso
facto guarantees of healing, peace and reconciliation. The outcome, whether it would be destructive
or constructive, depends on the actors of the present tense. Thus, […] the only solution to the Turkish-
Armenian question lies in the present not the past.”102 Torpey wijst in dat kader op het gevaar dat een
te grote nadruk op het verleden de uitwerking van toekomstvisie kan ondermijnen.103 Ook Teitel stelt
zich vragen bij het paradoxale discours van ‘transitional justice’, waarbij men de negatieve gevolgen
die herinneringen aan het verleden met zich meebrengen, uitgerekend wil ongedaan maken door
een bestudering van datzelfde verleden.104
De kwaliteit en vorm van de geschiedschrijving
Relativisme
Een ander problematisch aspect in de literatuur over historische commissies zoals Barkan en Karn die
voorstellen, draait rond de narratieven die zo’n commissies produceren. Zo waarschuwen Marina
Cataruzza en Sascha Zala, Ruti Teitel, Elizabeth Cole en Judy Barsalou voor het gevaar van relativisme
die geschiedschrijving in functie van verzoening met zich mee kan brengen. Bij Cataruzza en Zala
komt deze bezorgdheid er vanuit hun studie naar bilaterale ‘textbook’ commissies uit het verleden.
Daarbij merkten zij op dat bepaalde grove misdaden van voormalige tegenstanders soms werden
geminimaliseerd met het oog op politieke toenadering.105 Cole en Barsalou bespreken het fenomeen
vooral met betrekking tot historisch onderricht na een gewelddadig conflict. Zij vragen zich onder
meer af in welke mate verschillende percepties op het verleden moeten en kunnen onderricht
worden, zonder te vervallen in moreel relativisme. Daarnaast wordt de vraag gesteld of het
99
Ibid., p. 183. 100
Ibid. 101
E. Kiss, “Moral Ambition Within and Beyond Political Constraints”, p. 71. 102
Z. Meral, “Sometimes, Forgetting is better than Facing the Past”, in: Turkish Daily News, 29.05.2007, in: <http://www.ziyameral.com/2007/08/sometimes-forgetting-is-better-than.html>, geconsulteerd op 01.04.2012. 103
J. Torpey, “Introduction: Politics and the Past”, p.26 104
R.G. Teitel, “Transitional Justice Genealogy”, pp. 86-87. 105
M. Cattaruzza en S. Zala, “Negotiated History?”, p.124.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
20
überhaupt wel de taak van geschiedenisonderricht is om zich bezig te houden met en of je bepaalde
mag kan relativeren, in functie van het promoten van inclusie en verzoening.106
Dat laatste is alvast een aspect waar Ruti Teitel zich tegen verzet. Ze verwijt waarheidscommissies
een geschiedenis te schrijven dat objectief historisch onderzoek niet tot doel heeft. Dergelijke
commissies zouden eerder een historisch narratief creëren dat de komst van een nieuw politiek
regime dient te legitimeren: “[A]ll regimes are associated with and constructed by a ‘truth’ regime.
Changes in political regimes, accordingly, mean attendant changes in truth regimes.”107 Ondanks die
relatieve natuur van waarheid pogen historische commissies volgens haar in functie van dat
waarheidsregime één nationaal narratief te creëren, dat geen ruimte laat voor andere
interpretaties.108
Zekerheid, sluiting, oordeelsvorming
Barkan en Karn houden in hun theorie wel rekening met die kritiek, aangezien ze ook ruimte laten
voor afzonderlijke interpretaties. Ze stellen dat het niet de bedoeling kan zijn dat historische
commissies een finale waarheid construeren, maar dat die integendeel aan onderzoek onderworpen
moet blijven.109 Dat is echter niet altijd naar de zin van het grote publiek dat veelal verlangt naar
zekerheid en een vorm van oordeelsvorming. Ook andere auteurs, die specifiek schrijven over de
narratieven die waarheidscommissies produceren110, beklemtonen wel ‘de zekerheid en sluiting’ die
zo’n historische producties met zich zouden meebrengen.111
Vooral Hayner stelt verzoening voor als het consistent maken van verschillende historische visies en
‘het echte sluiten van het grootboek van het verleden’, terwijl Martha Minow poneert dat
waarheidscommissies een ‘finaal rapport’ produceren dat ‘een kader creëert voor de natie om om te
gaan met het verleden’.112 Daarnaast wordt er bij literatuur over de narratieven van
waarheidscommissies een veel grotere nadruk gelegd op hun potentieel tot het brengen van
gerechtigheid en het toewijzen van morele verantwoordelijkheid, dan dat bij Karn en Barkan het
geval is.
De vraag dringt die zich daarom opdringt is wat Turken en Armeniërs nu precies verwachten van een
historische commissie. Willen zij dat een dergelijke commissie hun visies op het verleden gaat
confronteren, om zo een gedeelde – doch voor evolutie openstaande – kijk op het verleden te
ontwikkelen? Of interpreteren zij de commissie eerder als een oordelend orgaan, die voor nu en
altijd zal beslissen over de vraag of er nu een genocide was, of niet? Volgens Harutyun Marutyan,
houdt de formulering van de Turkse Protocollen omtrent de historische commissie ‘twee
methodologisch tegengestelde benaderingen in zich’. Dat leidt er toe dat beide kampen een
tegengestelde visie zouden hebben op de historische commissie. Turken zouden zich focussen op het
deel van de protocollen dat bepaalt dat het verleden onderzocht (en beoordeeld) moet worden,
terwijl de Armeniërs eerder het fragment dat ‘het opstarten van een dialoog’ als doel stelt belangrijk
106
E. A. Cole en J. Barsalou, Unite or Divide ?, pp. 4-5. 107
R.G. Teitel, Transitonal Justice, p. 70. 108
Ibid., p. 89. 109
A. Karn, “Depolarizing the Past”, p. 35 en E. Barkan, “Engaging History”, p. 234. 110
In tegenstelling tot Karn en Barkan, die het specifiek over historische commissies hebben. 111
A. De Baets, “Na de Genocide”, pp. 220-221. 112
P. Hayner, Unspeakable Truths, p.189 en M. Minow, Between Vengeance and Forgiveness, p. 61.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
21
zouden achten.113 In het volgende hoofdstuk zal nagegaan worden wat beide partijen nu eigenlijk
verwachten van een historische commissie. Omdat het bekomen van gerechtigheid evenals het
weten van de waarheid, als een belangrijke voorwaarde geldt voor het bereiken van verzoening,
maar ook omdat de Turkse zijde de commissie als een oordelend orgaan percipieert, zal ik in het
volgende stukje dieper op het gerechtigheidaspect ingegaan worden.
Gerechtigheid
De historische commissie als rechter: ‘It’s up to historians to judge the past’
Uit een discoursanalyse van de Turkse politici blijkt dat zij de historische commissie inderdaad
percipiëren als een oordelend orgaan. Zo erkent de Turkse regering dat het bestaan van
verschillende percepties van het verleden problematisch is, maar lijkt men eerder te verwachten dat
de commissie nu voor eens en altijd zal oordelen welke visie de juiste is, dan dat ze de narratieven
samenbrengt: “There are all sorts of allegations about what happened a century ago. It is clear that
people who do not know what happened where or how are not able to take decisions on this matter.
What we hope is that historians, archive specialists study this matter and we are ready to accept the
conclusions of this commission.”114 De Turkse politici blijkt dus te verwachten dat er een beslissing
zal gemaakt worden over de cruciale kwestie die de Armeniërs en Turken al jaar en dag verdeelt,
namelijk de vraag of er nu al dan niet sprake is van een genocide. Die verwachting komt misschien
nog het best tot uiting in een bondig, maar niet mis te verstaan citaat van Egemen Bağış, de Turkse
minister van Europese zaken tijdens een interview met het Duitse blad Der Spiegel: “It’s up to the
historians, not politicians, to judge what happened in the past.”115
Hoewel de Turkse regering de historische commissie als een oordelend orgaan percipieert, is er geen
eensgezindheid over de vraag hoe ver de beoordelende kracht van historici kan en mag reiken. Zo
bevestigde de Turkse premier Erdoğan in dezelfde interviewreeks met ‘Der Spiegel’ dat het historici
toekomt het verleden te interpreteren. Tegelijkertijd poneerde hij dat er ‘geen sprake kan zijn van
een genocide tegenover de Armeniërs’, omdat dat een legale term is en historici daar in feite niet
kunnen over oordelen.116 Justin McCarthy, een historische demograaf die de visie van de Turkse staat
op de gebeurtenissen van 1915 ondersteunt, reageerde dan weer dat het evenzeer onzinnig is om
rechters een oordeel te laten vellen, aangezien het hier om een ‘historische kwestie’ gaat.117 Dat zei
hij in het kader van het oordeel van het ‘International Center of Transitional Justice’, dat na een
extensief legaal onderzoek bepaalde dat de term ‘genocide’ retroactief toegepast kan worden op de
Armeense Kwestie.118 Die analyse kwam er trouwens op vraag van de informele verzoeningspoging
113
H. Marutyan, “Can Collective Memory of Genocide Lead to Reconciliation?”, p. 31. 114
K.M. Sarkissian, “Pitfalls of a historical commission”, in: Armenian Weekly, 20.11.2009, in: <http://www.armenianweekly.com/2009/11/20/sarkissian-the-pitfalls-of-a-historical-commission/>, geconsulteerd op 01.04.2012. 115
[eigen onderlijning] B. Zand en D.Steinvorth, “We are very sensitive about this issue”, in: Der Spiegel,16.03.2010, in: <http://www.spiegel.de/international/world/0,1518,683701,00.html>, geconsulteerd op 01.04.2012. 116
B. Zand en D.Steinvorth, “There Can be No Talk of Genocide”, in: Der Spiegel, 29.03.2010, in: <http://www.spiegel.de/international/world/0,1518,686131-2,00.html>, geconsulteerd op 01.04.2012. 117
M. Mooradian, “A Case Study of the Turkish-Armenian Reconciliation Commission”, p. 22. 118
Het International Center of Transitional Justice is een NGO gespecialiseerd in het veld van ‘Transitional Justice’, die onderzoek verricht en technische expertise verleend aan naties & en ‘civil society’ groepen na
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
22
TARC.119 Taner Akçam is een derde mening toegedaan en poneert dat historici geen finale autoriteit
hebben over de beslissing of er nu een genocide was of niet, los van de vraag of ze kunnen oordelen.
Volgens Akçam zullen politici daarover altijd het laatste woord opeisen.120
De rechter versus de historicus
De vraag of historici kunnen beslissen of de Armeense Kwestie een genocide was, hangt natuurlijk
samen met de manier waarop men de taken en capaciteiten van historici en rechters inschat. Hoewel
ze beiden tot doel hebben de waarheid te ontdekken, zou men in de lijn van Antoon de Baets kunnen
stellen dat het ideaaltype van de historicus voornamelijk uitlegt, terwijl de rechter focust op oordelen
en straffen.121 Volgens deze redenering zouden zowel hun methodologie als de context waarin
historici en rechters hun visie met voldoende bewijs moeten staven helemaal anders zijn.122
Andere auteurs beklemtonen daarentegen de gelijkaardige karakteristieken van de historische en
juridische discipline. Zo stelt Maier dat historici, hoewel ze zich misschien oncomfortabel voelen bij
het idee van zichzelf als rechter, heel wat affiniteiten delen met hun juridische collega’s.123 Beiden
gaan immers op zoek naar ‘het waarom’ van gebeurtenissen en kennen daarbij
verantwoordelijkheden toe. Verder laten historici evenzeer een vorm van gerechtigheid geschieden
door anders stilgehouden groepen een stem te geven. De grootste verwantschap bestaat er volgens
Maier echter in dat zowel historici als rechters narratieven creëren. Dat narratief is er één dat
‘enerzijds synthetisch is, en anderzijds open staat voor conflicterende getuigenissen‘124. Of nog:
“[T]he judge along with the historian, both preeminently aspire to produce a coherent narrative: one
that explains and interprets as well as records.”125 Opmerkelijk is dat Maier die stelling niet doortrekt
naar waarheidscommissies, omdat zij zich in tegenstelling tot rechters en historici te veel zouden
focussen op één visie, namelijk die van de slachtoffers.126 (cf.infra)
Ook Teitel vindt de rapporten van waarheidscommissies te eenzijdig127, hoewel zij wel gelijkenissen
ziet tussen de rapporten die zij produceren en die van rechters: “Though transitional truth reports
generally disclaim a role in judgment, such disclaimers can only refer to a narrow view of judgment.
For the form of the truth inquiries and reports, formal rituals with their detailed indictments, share
certain affinities with criminal indictments.”128 Ze stelt vast dat de eindrapporten van
waarheidscommissies legaal taalgebruik bevatten en dat ze individuen meestal verantwoordelijkheid
toekennen voor collectief geweld uit het verleden. Vooral ten opzichte van de slachtoffers is er een
periodes van massageweld en conflict. Zie M. Mooradian, “A Case Study of the Turkish-Armenian Reconciliation Commission”, p.21. Zie ook: <http://www.ictj.org/>, geconsulteerd op 01/05/2012. 119
Zie pp. 17-18 in deze paper. 120
T. Akçam, “The decision will be made by politicians, not by historians”, in: Armenian Reporter, 15.09.2009, in: http://www.reporter.am/go/article/2009-09-15-taner-ak-am-the-decision-will-be-made-by-politicians-not-historians, geconsulteerd op 01.04.2012. 121
A. De Baets, “Na de Genocide”, p. 212. 122
Ibid., pp. 217-219. 123
C. Maier, “Doing History, Doing Justice”, pp. 270-271. 124
Ibid., p. 270. 125
Ibid., p. 271. 126
Ibid., p. 272. 127
R.G. Teitel, Transitional Justice, pp. 81-83. 128
Ibid., p. 91.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
23
aanzet tot gerechtigheid: “Establishing wrongdoing gives victims a form of reparation, as well as
delineates a line between regimes”.129
Een andere auteur die dieper ingaat op de vraag of historici en historische commissies gerechtigheid
kunnen brengen is Antoon De Baets zelf, die de waarheidsstrategieën van zowel rechters, historici,
als historische commissies vergelijkt. Zo toont de Baets met voorbeelden als de Bergier-Commissie in
Zwitserland en de Nederlandse Srebrenica onderzoekscommissie hoe moeilijk het is zich als
historicus te onthouden van elk oordeel – hoe groot het verlangen ook mag zijn zich daarvan te
distantiëren.130 Verder geeft de Baets aan hoe complex het aantonen van genocide is en hoezeer
zowel historici als rechters daarin een belangrijke rol te vervullen hebben. De hele oordeelsvorming
rond genocide is juridisch omkaderd. Daarbij moeten rechters uitklaren of wetten retroactief
toepasbaar zijn131 en of er sprake is van genocidale intentie. Historici kunnen en moeten hen bij dat
laatste vaak helpen, vooral wanneer het gaat om het interpreteren van feiten uit een ver verleden. 132
Dat rechtszaken worden vormgegeven door een complex web van regels en formuleringen, maakt
dat Minow zich afvraagt of zij wel een goed antwoord zijn op massageweld. Zij problematiseert
daarbij vooral de retroactieve toepassing van wetten en de mogelijke politieke invloed.133 Daarnaast
plaatsen ook Hayner134 en Hannah Arendt vraagtekens bij de selectiviteit van rechtszaken, aangezien
die focussen op individuen en de waarheid zien in functie van een bepaalde wetsbepaling. Daarom
zouden historici zich voor het creëren van een narratief niet kunnen baseren op verslagen van
rechtbanken: “Those who frame the trial do so to shape a public memory and communal solidarity –
yet the focus on select individuals cannot tell the complex connections among people that make
massacres and genocides possible.” 135
In die context is het interessant om nog eens te wijzen op de definitie van Rotberg, die reeds in de
begripsbepaling aangehaald werd.136 In tegenstelling tot de gangbare perceptie dat historische
commissies niet met oordeelsvorming willen geassocieerd worden, beklemtoont Rotberg net hun
potentieel daartoe. Hij is er dan ook van overtuigd dat een dergelijke commissie absoluut het
potentieel heeft om de knoop in het genocide debat door te hakken: “Historical clarification can
decide whether there in fact was genocide in Turkey in 1915, and its dimensions.”137 Dat is echter een
statement waar Pulat Tacar zeker niet akkoord mee wil gaan: “As this is a juridical matter, the
historians or parliaments are not habilitated to decide whether or not the crime of genocide has been
committed. The power to decide on this issue belongs to the competent tribunal.”138
‘Justice, not protocols’: het belang van gerechtigheid
Taner Akçam stelt in tegenstelling tot al het bovenstaande dat de commissie absoluut níet mag
geïnterpreteerd worden als een oordelend orgaan. De reden ligt volgens hem in het feit dat de
129
R.G. Teitel, Transitional Justice, p. 90. 130
A. De Baets, “Na de Genocide”, pp. 221-229. 131
Ibid., pp. 222-223. 132
A. De Baets, “Na de genocide”, pp. 212, 215-217. 133
M. Minow, Between Vengeance and Forgiveness, p. 37. 134
P. Hayner, Unspeakable Truths, pp. 107-108. 135
M. Minow, Between Vengeance and Forgiveness, pp. 46-47. 136
Zie pp. 11-12 in deze paper. 137
H. Marutyan, “Can Collective Memory of Genocide Lead to Reconciliation?”. 138
P. Tacar, “Ideas on Solutions to Conflict Due to Allegations of Genocide”, in: Journal of Gazi Academic View, 1 (2007), 1, p. 127.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
24
Armeniërs nooit akkoord zouden gaan om de term genocide in vraag te stellen.139 Dit wordt beaamd
door Greg Sarkissian, voorzitter van ‘The Zoryan Institute’140, die stelt dat de Armeense president de
historische commissie gepromoot heeft door ze aan de Armeense Diaspora voor te stellen als een
commissie die problemen zoals Armeens erfgoed in Turkije of de erfgenamen van slachtoffers zou
bespreken.141 Een commissie die uiteindelijk zal beslissen of er nu al dan niet sprake is van een
genocide kan voor de Armeniërs niet. Dit betekent echter niet dat ze tegen historische commissies an
sich zijn, verduidelijkt Raffi Hovannisian: “International commissions have significant value in easing
historical tensions and promoting mutual understanding. Such commissions, presently at work in
Central Europe and elsewhere, have registered noteworthy progress. But these commissions are
based on acknowledgement of particular human tragedies and injustices. They could not function if
one of the parties was a denialist state,…”142
Voor de Armeense zijde lijkt het erkennen van de genocide een noodzakelijke voorwaarde voor het
slagen van de onderhandelingen. Veel prominente leden van de Armeense Diaspora uitten in die
context reeds kritiek op het idee van een commissie die het gemeenschappelijke verleden met
Turkije moet onderzoeken, zonder dat daaraan een erkenning van de Armeense Diaspora vooraf
gaat: “By putting the Genocide on the table via a historical commission, in order to have political and
economic relations with Turkey …, Armenia has sacrificed its only leverage – the incontestable
truth.”143 Door in te stemmen met de commissie heeft de Armeense regering volgens hen een
cruciale fout begaan: de commissie stelt de genocide in feite in vraag, hetgeen zij als een
overwinning van Turken percipiëren.
Opmerkelijk daarbij is dat de Armeense president die houding van de Armeense Diaspora in de loop
der tijd heeft overgenomen. In dezelfde reeks interviews die Der Spiegel maakte met Erdoğan en
Bağış, distantieerde de Armeense president Sarkisian zich immers van de historische commissie
omwille van de genoemde redenen.144 Verder vraagt hij zich af in welke mate een commissie
objectief zou kunnen werken, aangezien de strafwetgeving van Turkije nog steeds een artikel bevat
dat het beledigen van de Turkse strafbaar maakt. (cf. supra) Een laatste argument wordt vaak door
de diaspora aangehaald145, namelijk dat Turkije de commissie zou gebruiken om de beslissing van
landen die op punt staan de genocide officieel te erkennen uit te stellen, zogezegd om de werking
van de commissie niet te verstoren.
139
T. Akçam, “The decision will be made by politicians, not by historians.” 140
Onderzoeksinstituut met vestigingen in Toronto en Cambridge (Massachusetts), dat zich voornamelijk toespitst op ‘het documenteren, bestuderen en het verspreiden van materiaal omtrent mensenrechten- en genocidestudies, diasporastudies en in het bijzonder, Armenië’ (http://www.zoryaninstitute.org/index.html, geconsulteerd op 01/05/2012). 141
K.M. Sarkissian, “Pitfalls of a historical commission”. 142
[eigen onderlijning] K. Mouradian, “Scholars from Armenian Diaspora Reflect on Turkey’s Historical Commission”, in: Armenian Weekly, 19.10.2009, in: <http://asbarez.com/72107/scholars-from-armenian-diaspora-reflect-on-turkeys-historical-commission/>, geconsulteerd op 01.04.2012. 143
K.M. Sarkissian, “Pitfalls of a historical commission”. 144
Dit is opmerkelijk, aangezien hij aanvankelijk instemde met de commissie en de protocollen ondertekende. B. Bidder, “ Serge Sarkisian on Armenian-Turkish Relations: ‘We Wanted to Break Through Centuries of Hostility’”, in: Der Spiegel, 04.06.2010, in: <http://www.spiegel.de/international/world/0,1518,687387,00.html>, geconsulteerd op 01.04.2010. 145
K. Mouradian, “Scholars from Armenian Diaspora”.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
25
Naast deze tegenkanting uit politiek oogpunt stellen sommige Armeniërs dat een erkenning van de
genocide door Turkije een vorm van gerechtigheid is, die Turkije Armenië verschuldigd is. “Armenia
considers it not just as restoration of historical justice, but also as a way of improvement of the
atmosphere of mutual trust in the region and prevention of similar crimes in the future”146, aldus een
bestuurslid van de Republikeinse Partij van Armenië die gevraagd werd waarom Armenië wereldwijd
zoveel druk zet voor het erkennen van de gebeurtenissen van 1915 als genocide. Dat Armeniërs een
Turkse erkenning van de genocide als een vorm van gerechtigheid aanvoelen, wordt aangegeven
door de slogans op talrijke websites, die protesteren tegen de protocollen omdat zij niet van zo’n
erkenning uitgaan. “Justice, not protocols”147 is hiervan het mooiste voorbeeld.
Erkenning en de slachtofferidentiteit
Veel waarheidscommissies en auteurs stipten reeds het belang van de erkenning van historische
onrechtvaardigheden aan, samen met de vereiste morele verantwoordelijkheid toe te wijzen en te
aanvaarden. Niet in het minst bij de Zuid-Afrikaanse ‘Truth and Reconciliation Commission’ was dat
het geval: “[T]o achieve unity and morally acceptable reconciliation, it is necessary that the truth
about gross violations of human rights must be: established by an official investigation unit using fair
procedures, fully and unreservedly acknowledged by the perpetrators, made known to the public,
together with the identity of the planners, perpetrators and victims.”148 De nadruk op het bekend
maken van de waarheid en de identiteit van de daders ontstond mede door het idee dat vergiffenis,
vaak als een voorwaarde voor verzoening gezien, er niet kan komen als slachtoffers niet weten wie ze
vergiffenis moeten schenken en voor welke feiten. Daarnaast zou het officieel bekend maken en
erkennen van de gebeurde onrechtvaardigheden een vorm van gerechtigheid met zich meebrengen.
Hayner meent dat burgers het recht hebben om de waarheid te weten over collectief geweld uit het
verleden. De Verenigde Naties voerde daartoe zelfs een aantal resoluties uit die staten specifiek de
plicht opleggen haar burgers de waarheid te vertellen.149 Kiss poneert dan weer dat het achterhalen
van de waarheid op twee vlakken een voorwaarde vormt voor het vinden van gerechtigheid. Eerst en
vooral moet men weten wat er gebeurd is, vooraleer men kan oordelen wie zich daaraan schuldig
heeft gemaakt. Ten tweede zou kennis van de waarheid noodzakelijk zijn, opdat de feiten zich niet
meer zouden herhalen in de toekomst.150 Daarnaast wordt waarheid in sommige gevallen niet alleen
als een voorwaarde maar tevens als een vorm van gerechtigheid gepresenteerd. Eerder in deze paper
werd reeds aangehaald dat zowel Maier als Teitel het vaststellen van onrechtvaardigheden als een
vorm van – in hun geval, beperkte – gerechtigheid aanzien. (cf. supra)
Andere auteurs beklemtonen dit veel meer. ‘Erkenning’ is daarbij het absolute sleutelwoord. Zo stelt
Hayner dat het officieel erkennen van onrechtvaardigheden van essentieel belang is in postconflict
situaties, zelfs al was de waarheid al daarvoor bij het grote publiek bekend.151 Daarbij verwijst ze naar
een uitspraak van Thomas Nagel. Op een conferentie waarbij men zich het hoofd brak over de vraag
waarom slachtoffers liever waarheid officieel vastgesteld zien dan de daders vervolgd, zou Nagel het
licht hebben gezien: “[E]veryone knows who the torturers were and what they did, the torturers know
146
“Various Voices on Turkey-Armenia Relations”, p.3. 147
Zie website: <http://justicenotprotocols.com/>, geconsulteerd op 01.04.2012. 148
M. Minow, Between Vengeance and Forgiveness, p. 55. 149
P. Hayner, Unspeakable Truths, pp. 23-24. 150
E. Kiss, “Moral Ambition Within and Beyond Political Constraints”. 151
P. Hayner, Unspeakable Truths, p.21.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
26
that anyone knows and, everyone knows that they know. Why then this need to risk everything to
render that knowledge explicit?” […] It’s the difference, […], between knowledge and
acknowledgement. It’s what happens and can only happen, when it becomes officially sanctioned,
when it’s made part of the public cognitive sense.”152
Ondertussen werd het onderscheid tussen kennis en erkenning door veel auteurs overgenomen. Ook
het belang om uitdrukkelijk te bevestigen dat de staat onrechtvaardigheden heeft begaan, en dat dat
fout was153, wordt nu overal benadrukt. Auteurs zoals Bronkhorst en Minow154 stellen erkenning en
de acceptatie van morele verantwoordelijkheid ook voor als een voorwaarde opdat slachtoffers in
staat zouden zijn te helen en de daders te vergeven. Toegepast op grote bevolkingsgroepen is het
echter Joseph Montville die de beste uitleg geeft waarom dat zo is. Alleen door een erkenning van de
onrechtvaardigheden zouden slachtoffergroepen bereid zijn hun slachtofferidentiteit achter zich te
laten. Dat dit belangrijk is, wordt tevens benadrukt door Ian Buruma. Buruma staat wel nogal
sceptisch tegenover de groeiende trend waarbij minderheidsgroepen zichzelf op basis van een
gedeelde slachtofferervaring gaan identificeren. Het probleem daarbij is dat “an identity rooted in
victimhood impedes understanding among people and cannot result in mutual understanding.”155 Dit
risico blijkt in de Turks-Armeense casus reëel te zijn. In de contextschets werd reeds aangehaald hoe
de beeldvorming over de Armeense Genocide de Armeense (Diaspora)identiteit bepaalt, en hoe dat
een belemmering kan vormen bij de conflictoplossing. (cf. supra)
Volgens Montville zou de ‘gapende wonde’ die het verleden vormt en die verzoening in de weg staat,
dus genezen kunnen worden door zo’n erkenning. Wanneer dat gebeurd is, zouden slachtoffers
bereid zijn om hun daders te vergeven, wat op zijn beurt dan weer een absolute voorwaarde is voor
het bereiken van verzoening:
“[T]he author is convinced that healing and reconciliation in violent ethnic and religious
conflicts depend on a process of transactional contrition and forgiveness between aggressors
and victims which is indispensable to the establishment of a new relationship based on
mutual acceptance and reasonable trust. This process depends on joint analysis of the history
of the conflict, recognition of injustices and resulting historic wounds, and acceptance of
moral responsibility where due.”156
Erkenning en democratisering door middel van het historisch narratief
De erkenning van het verleden kan op verschillende wijzen gebeuren. Montville wijst concreet op het
potentieel van historische narratieven gecreëerd door historische commissies.157 In de context van de
vraag of historici gerechtigheid kunnen brengen, werd ook al verwezen naar het belang van de
integratie van onuitgesproken ervaringen van bepaalde groepen in het nationale narratief. (cf. supra)
Historici spelen daarin een belangrijke rol, iets dat ook aangestipt wordt door Stéphane Courtois:
152
L. Weschler, “A Miracle, A Universe : Settling Accounts with Tortureres”, in: N.J. Kritz, Transitional Justice: How Emerging Democracies Reckon with Former Regimes”, Washington D.C., United Institute of Peace, 1996, in 3 volumes, volume 1, p. 491. 153
P. Hayner, Unspeakable Truths, p. 21 en E. Kiss, “Moral Ambition Within and Beyond Political Constraints”, p. 73. 154
D. Bronkhorst, Truth and Justice, p. 72 en M. Minow, Between Vengeance and Forgiveness, p.66-70, 76. 155
A. Cairns, “Coming to Terms with the Past”, p. 92 156
Ibid., p. 112. 157
J. Montville, “The Healing Function in Political Conflict Resolution”, pp. 121-123.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
27
“The historian, […], can speak on behalf of those who have had their voices silenced as a result of
terror.”158 Martin Malia spreekt in die context zelfs over ‘a duty of remembrance to all the oppressed
of the past’159, terwijl Alan Cairns het over de plicht van historici heeft om ‘het verleden te
democratiseren.’160 Of historici en waarheidscommissies dat kunnen door middel van de narratieven
die zij produceren, is iets waar niet alle auteurs het over eens zijn.
Zelaquett enerzijds stelt dat waarheidscommissies ‘de gebeurtenissen helpen plaatsen in een nieuw
nationaal narratief dat draait om ‘erkenning, verantwoordelijkheid en burgerlijke waarden’.161 Dat is
iets waar Charles Maier echter absoluut niet mee akkoord kan gaan. Hoewel hij de mening deelt dat
het feitenonderzoek van waarheidscommissies op zich al een democratiserende waarde kan hebben,
produceert het volgens hem absoluut geen emanciperend narratief: “A truth commission helps to
establish a narrative, but a narrative of coercion and abuses of power. It presents to the public the
dark side of an national project that could not earlier be disclosed. Historians, I believe, will have to
use this material, but integrate it into a different framework.”162
Dat andere kader moet er één zijn waarin de historicus een narratief probeert te schrijven waarin
zoveel mogelijk perspectieven aanbod komen , om te vermijden dat het nieuwe narratief wederom
een hegemonisch instrument wordt. Maier acht de praktijk waarbij versies van meerdere actoren
herleid worden tot één gestroomlijnd verhaal gevaarlijk en pleit er, geheel in de lijn van het
postmodernisme, voor dat geschiedenis fundamenteel meerstemmig moet zijn.163 De historicus
moet pogen de visies van alle actoren weer te geven, opdat het zo historiografische gerechtigheid
voor iedereen zou betekenen - hoewel het natuurlijk wel zo is dat elke historicus bepaalde zaken
meer of minder zal laten doorwegen.164 Maiers nadruk op het belang van ‘hoor en wederhoor’ komt
in feite terug in het model van historische commissies zoals Barkan en Karn die zien. (cf. supra)
Daarin stellen zij dat het van belang is dat alle partijen hun visies op geschiedenis kunnen geven,
waarbij zij stellen dat ‘morele schuld’ voorgesteld moet worden als een ‘two-way street’.165
Gerechtigheid: er is meer nodig dan geschiedenis Anders dan Maier keren andere auteurs zich tegen de formule van waarheidscommissies en
historische commissies omdat zij te veel nadruk zouden leggen op het bereiken van heling en
vergiffenis in plaats van gerechtigheid. Minow stelt dat het paradigma van gezondheid niet in alle
gevallen even goed zou werken. Het zou vooral toepasselijk zijn bij groepen die echt met elkaar
verzoend willen worden, terwijl het in gevallen van genocide of totale uitdrijving zijn doel helemaal
zou missen.166 Teitel bekritiseert de invloed van het ethisch, theologisch en therapeutisch discours bij
waarheidscommissies, terwijl Verbitsky stelt dat het zelfs ronduit immoreel zou zijn te verwachten
dat slachtoffers vergiffenis moeten schenken, na al wat ze doorstaan hebben.167 Thompson en
158
A. Cairns, “Coming to Terms with the Past”, p. 83. 159
Ibid., p. 82. 160
Ibid., p.83. 161
M. Minow, Between Vengeance and Forgiveness, p. 78 162
C. Maier, “Doing History, Doing Justice”, p. 272 163
Ibid., p. 275. 164
Ibid., pp. 274-275. 165
A. Karn, “Depolarizing the Past”, p. 38 166
M. Minow, Between Vengeance and Forgiveness, p. 63. 167
R.G. Teitel, “Transitional Justice Geneaology”, p. 82 en P. Hayner, Unspeakable Truths, p. 187. Voor een uitgebreidere discussie rond vergiffenis, zie M. Minow, Between Vengeance and Forgiveness, pp. 14-24.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
28
Gutmann gaan dieper in op die moraliteit van waarheidscommissies, en stellen dat ze aan een aantal
voorwaarden moeten voldoen eer ze moreel goed kunnen doen.168 Verder veroordelen zij
waarheidscommissies die gerechtigheid zouden opofferen om andere doelen zoals heling, vergiffenis
en verzoening te bereiken.
Andere auteurs stellen dat het geschieden van gerechtigheid dan weer een absolute voorwaarde zou
zijn opdat die andere doelen bereikt zouden worden: “[A] society cannot forgive what it cannot
punish”.169 In dat kader wordt er vaak kritiek geuit op waarheidscommissies omdat ze daders
amnestie verstrekken, in ruil voor het weten van de volle waarheid.170 Aangezien er in het geval van
de Turks-Armeense commissie echter geen overlevende daders meer zijn, is het hier niet relevant om
die discussie te bespreken. Een belangrijk alternatief voor het vervolgen van daders is het verlenen
van een vorm van reparaties aan de slachtoffers. Alfred de Zayas is daar een grote voorstander van in
de Turks-Armeense casus: “In a sense, as long as the Turkish State has not officially asked for
forgiveness for the genocide, as Gorbachev did with respect to Katyn, and as long as no reparation
has been offered to the survivors of the victims, the genocide continues.”171
168
R. Rotberg, “Truth Commissions and the Provision of Truth, Justice and Reconciliation”, in: D. Thompson en R. Rotberg (eds.), Truth V. Justice: The Morality of Truth Commissionsn, Princeton, Princeton University Press, 2000, p. 8. 169
M. Minow, Between Vengeance and Forgiveness, p. 58. 170
Ibid., p. 61. 171
A. De Zayas, “The Twentieth Century's First Genocide: International Law, Impunity, the Right to Reparations, and the Ethnic Cleansing Against the Armenians, 1915-16”, in: <http://www.alfreddezayas.com/articles.shtml>, geconsulteerd op 31.03.2012.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
29
Besluit In deze paper was de centrale vraag in welke mate historische commissies en waarheidscommissies
door het narratief dat ze creëren kunnen bijdragen in het zoeken naar verzoening en gerechtigheid
na conflictsituaties.
In het begin van deze paper werd uitgelegd waarom de noodzaak gevoeld wordt om het verleden
opnieuw aan onderzoek te onderwerpen. Daarbij werd vastgesteld dat Turken en Armeniërs in de
loop van de 20ste eeuw een volledig andere visie op hun gemeenschappelijke geschiedenis
ontwikkelden. De vraag of de gebeurtenissen van 1915 nu als genocide kunnen bestempeld worden
of niet, vormt daarbij het grootste twistpunt. Hoewel de feiten al een eeuw oud zijn, beïnvloedt deze
discussie tot op de dag van vandaag de relatie tussen beide naties. In dat kader gingen beide landen
akkoord om een historische commissie op te richten, die als belangrijkste intentie het faciliteren van
politieke verzoening had. Aangezien verzoening in de oorspronkelijke taakformulering van de
historische commissie zo centraal stond, werd in het theoretisch luik van deze paper eerst het model
van Alexander Karn en Elazar Barkan bekeken, die historische commissies als een manier zien om
uiteenlopende visies op de geschiedenis te overbruggen. Op basis van dat model werden
verschillende discussiepunten besproken, waaronder het risico op politieke recuperatie, een
relativistische weergave van de geschiedenis, en de mogelijkheid om oude wonden net weer open te
rijten in plaats van die te helen.
De grootste vraag in deze paper bleek echter te zijn of Turken en Armeniërs wel willen dat een
historische commissie gaat onderhandelen over hun geschiedenis. Daarbij werd aangetoond dat
beide partijen eerder een andere verwachting aan de commissie koppelen, namelijk het krijgen van
(een vorm van) gerechtigheid. Zo geeft de Turkse regering expliciet aan dat ze verwacht dat een
historische commissie voor eens en altijd zal oordelen of het label genocide van toepassing is voor de
massale deportaties en moorden uit het begin van de vorige eeuw. Ondanks die verwachting is er
geen eensgezindheid of historici zich wel in de juiste positie bevinden om te oordelen, en of men
deze taak niet beter aan rechters toevertrouwd. De Armeniërs van hun kant zijn niet tegen het idee
van een historische commissie, maar willen geen commissie die de verschillende narratieven
probeert samen te brengen, noch een commissie die tot doel heeft te oordelen over de genocide
vraag. Een erkenning van de genocide moet volgens hen immers het beginpunt vormen van een
historisch onderzoek, niet een mogelijke uitkomst. Of die erkenning nu moet gebeuren door middel
van een narratief, een vorm van reparaties, of via een ander kanaal, lijkt voorlopig een minder
belangrijke vraag. Toch werd hierbij nog eens extra ingezoomd op de mogelijkheden die
geschiedschrijving hiertoe kan bieden.
Er werd in het algemeen vastgesteld dat er een verband is tussen de verwachtingen die men stelt aan
een commissie en de mate waarin men het potentieel van historische commissies om gerechtigheid
of verzoening te bereiken positief beoordeelt. Ook de perceptie van de historicus en zijn taak speelt
daarin een grote rol, net zoals de manier waarop men historische commissies percipieert ten
opzichte van andere organen van ‘transitonal justice’, zoals waarheidscommissies en rechtszaken.
De discussie over de legitimiteit en het potentieel van ‘transitional justice’ is alvast levendig, en zal
nog voor interessante debatten blijven zorgen in de toekomst. In het geval van de Turks-Armeense
kwestie is het afwachten als de historische commissie er nu echt zal komen. In elk geval kan de
discussie in deze casus enkel maar toenemen.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
30
Bibliografie
Secundaire Literatuur AKÇAM (T.). From Empire to Republic: Turkish Nationalism and the Armenian Genocide. New York, Zed Books, 2004, 273 p.
AKÇAM (T.). “The Genocide of The Armenians and the Silence of the Turks.” In: <http://www.wbarrow.co.uk/rememberarmenia/pdfs_in_chapters/04_armenia2_turk_affirms.pdf>, pp. 45-58, geconsulteerd op 11/11/2011.
AKÇAM (T.) EN COOPER (B.). “Turks, Armenians and the G-Word.” In: <http://www.armenews.com/IMG/Cooper_1_.pdf>, pp. 81-93, geconsulteerd op 31.03.2012.
BARKAN (E.). “History on the Line, Engaging History: Managing Conflict and Reconciliation.” In: History Workshop Journal, 59 (2005), pp. 229-236.
BARKAN (E.). “Reconciliation beyond Subjective Histories: Comments on Historians and Conflict Resolution.” In: NEYZI (L.)ED. Prospects for Reconciliation and Practice. In: <http://anadolukultur.org/kitaplar/Prospects%20for%20Recon.EN.pdf>, pp. 12-19, geconsulteerd op 31.03.2012.
BARKAN (E.). “Restitution and Amending Historical Injustices in International Morality” In: TORPEY (J.) ED. Politics and the Past: On Repairing Historical Injustices. Lanham, Rowman and Littlefield, 2003, pp. 63-91.
BARSALOU (J.) En COLE (E.A.). “Unite or Divide? The Challenges of Teaching History in Societies Emerging from Violent Conflict.” In: <http://www.usip.org/files/resources/sr163.pdf>, geconsulteerd op 31.03.2012.
BASER (B.) EN SWAIN (A.). “Diaspora Design versus Homeland Realities: Case Study of Armenian Diaspora”. In: Caucasia Review of International Affairs, 3 (2009), 1, pp. 45-62.
BLOXHAM (D.) EN GÖÇEK (F.M.). “The Armenian Genocide”. In: STONE (D.) ED. The Historiography of Genocide. Basingstoke New York, Palgrave Macmillan, 2008, pp. 373-400.
BRONKHORST (D.). ‘Truth and justice’: A guide to truth commissions And transitional justice. Amsterdam, Amnesty International, 2006, 81 p.
BROPHY (A.I.) “The Tulsa Race Riot Commission, Apology and Reparation: Understanding the Functions and Limitations of Historical Commissions.” In: BARKAN (E.) EN KARN (A.) EDS. Taking Wrongs Seriously: Apologies and Reconciliation. Stanford, Stanford University Press, 2006, pp. 234-258.
DE BAETS (A.). Gebruik en Misbruik van de Geschiedenis. Amersfoort, Wilco, 2008, 272 p.
DE BAETS (A.). “Na de genocide: Waarheidsstrategieën van rechters en historici”. In: Tijdschrift voor Geschiedenis, 116 (2003), 2, pp. 212-230.
DE ZAYAS (A.) “The Twentieth Century's First Genocide: International Law, Impunity, the Right to Reparations, and the Ethnic Cleansing Against the Armenians, 1915-16.” In: <http://www.alfreddezayas.com/articles.shtml>, geconsulteerd op 31.03.2012.
CAIRNS (A.). “Coming to terms with the Past”. In: TORPEY (J.) ED. Politics and the Past: On Repairing Historical Injustices. Lanham, Rowman and Littlefield, 2003, pp. 63-91.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
31
CATTARUZZA (M.) EN ZALA (S.). “Negotiated History? Bilateral historical commissions in twentieth-century Europe.” In: JONES (H.), ÖSTBERG (K.) EN RANDERAAD (N.) EDS. Contemporary History on Trial. Europe since 1989. Manchester, Manchester University Press, 2007, pp.123-143.
DADRIAN (V.). “The Signal Facts surrounding the Armenian Genocide and the Turkish Denial Syndrome”. In: Journal of Genocide Research, 5 (2003), pp. 269-279.
DYER (G.). “Turkish ‘Falsifiers’ and Armenian ‘Deceivers’: Historiography and the Armenian Massacres”. In: Middle Eastern Studies, 12 (1976), 1, p.99-107.
GÖKSEL (D.N.) “The Rubik’s Cube of Turkish-Armenian Relations.” In: <http://www.ucm.es/BUCM/revistas/cps/16962206/articulos/UNIS1010230193A.PDF/>, pp. 193-206, geconsulteerd op 20/10/2011.
HAYNER (P.). Unspeakable truths: Confronting State Terror and Atrocity. New York, Routledge, 2001, 353 p.
KARN (A.M.). “Depolarizing the Past: The Role of Historical Commissions in Conflict Mediation and Reconciliation”. In: Journal of International Affairs, 60 (2006), 1, pp. 32-50.
KISS (E.). “Moral Ambition Within and Beyond Political Constraints. Reflections On Restorative Justice”. In: THOMPSON (D.). EN ROTBERG (R.) EDS. Truth V. Justice: The Morality of Truth Commissions. Princeton, Princeton University Press, 2000, pp. 68-98.
LORENZ (C.). “‘Hete’ Geschiedenis. Over de temperatuur van de contemporaine Duitse Geschiedenis.” In: Tijdschrift voor Geschiedenis, 120 (2006), 1, pp. 5-19.
MAIER (C.). “Doing History, Doing Justice: The Narrative of the Historian and of the Truth Commission”. In: THOMPSON (D.). EN ROTBERG (R.) EDS. Truth v. Justice: The Morality of Truth Commissions. Princeton, Princeton University Press, 2000, pp. 261-278.
MARUTYAN (H.). “Can Collective Memory of Genocide Lead to Reconciliation? A View from Yerevan”. In: NEYZI (L.)ED. Prospects for Reconciliation and Practice. In: <http://anadolukultur.org/kitaplar/Prospects%20for%20Recon.EN.pdf>, pp. 24-39, geconsulteerd op 31.03.2012.
MIKAELIAN (H.) ED. Armenia and Armenians, Turkey and Turks in Armenian Media. In: <http://www.caucasusinstitute.org/wp-content/uploads/2011/03/armtur_en.pdf>, pp. 1-32, geconsulteerd op 31.10.2011.
MINOW (M.). Between Vengeance and Forgiveness: Facing History after Genocide and Mass Violence. Boston, Beacon Press, 1998, 214 p.
MONTVILLE (J.). “The Healing Function in Political Conflict Resolution.” In: SANDOLE (D.J.D.) EN VAN DER
MERWE (H.) EDS. Conflict Resolution Theory and Practice: Integration and Application. 1993, Manchester, Manchester University Press, pp. 112-127.
MOORADIAN (M.). “Reconciliation: A Case Study of the Turkish-Armenian Reconciliation Commission”. In: <http://scar.gmu.edu/wp_24_mooradian.pdf>, pp. 1-28, geconsulteerd op 31.03.2012.
PALABIYIK (M.S.) “A Literature between Scientificity and Subjectivity: A Comparative Analysis of the Books Written on the Armenian Issue”. In: Review of Armenian Studies, 11 (2007), 4. In: <http://www.eraren.org/index.php?Lisan=en&Page=DergiIcerik&IcerikNo=476>, s.p., geconsulteerd op 04.04.2012.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
32
SMITH (R.W), MARKUSEN (E.) EN LIFTON (R.J.). “Professional Ethics and the Denial of the Armenian Genocide”. In: Holocaust and Genocide Studies, 9 (1995), 1. In: < http://www.genocideeducation.ca/ROGER%20SMITH%20ET%20AL.pdf>, pp. 1-22, geconsulteerd op 03.11.2011.
ROTBERG (R.I.). “Truth Commissions and the Provision of Truth, Justice and Reconciliation”. In: THOMPSON (D.). EN ROTBERG (R.) EDS. Truth V. Justice: The Morality of Truth Commissions. Princeton, Princeton University Press, 2000, pp. 3-21.
TACAR (P.). “Ideas on Solutions to Conflict Due to Allegations of Genocide.” In: Journal of Gazi Academic View, 1 (2007), 1, pp. 127-155.
TEITEL (R.G.). Transitional Justice. New York, Oxford University Press, 2000, 292 p.
TEITEL (R.G.). “Transitional Justice Genealogy.” In: Harvard Human Rights Journal, 16 (2003), pp.69-94.
THOMPSON (D.). EN ROTBERG (R.) EDS. Truth V. Justice: The Morality of Truth Commissions. Princeton, Princeton University Press, 2000, 309 p.
TORPEY (J.) ED. Politics and the Past: On Repairing Historical Injustices. Lanham, Rowman and Littlefield, 2003, 316 p.
TORPEY (J.). “Introduction: Politics and the Past.” In: TORPEY (J.) ED. Politics and the Past: On Repairing Historical Injustices. Lanham, Rowman and Littlefield, 2003, pp.1-34.
VERDOOLAEGE (A.). Reconciliation discourse : the Case of the Truth and Reconciliation Commission: Deconstruction of a Multilayered Archive. Gent, 2005, 576 p. (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent, promotor: J. Blommaert).
WESCHLER (L.). “A Miracle, A Universe : Settling Accounts with Tortureres”. In: KRITZ (N.J.) ED. Transitional Justice: How Emerging Democracies Reckon with Former Regimes, Washington D.C., United Institute of Peace, 1996, in 3 volumes, volume 1, pp. 491-493.
ADVIESRAAD INTERNATIONALE VRAAGSTUKKEN. Transitional Justice. Gerechtigheid en vrede na overgangssituatie. In: <http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2010/01/06/commissie-van-advies-advies-nr-19-transitional-justice-engels-april-2009.html>, pp. 1-66, geconsulteerd op 16.04.2012.
Bronnen AKÇAM (T.). “The decision will be made by politicians, not by historians”. In: Armenian Reporter, 15.09.2009. In: http://www.reporter.am/go/article/2009-09-15-taner-ak-am-the-decision-will-be-made-by-politicians-not-historians, geconsulteerd op 01.04.2012.
BIDDER (B.). “Serge Sarkisian on Armenian-Turkish Relations: ‘We Wanted to Break Through Centuries of Hostility’”. In: Der Spiegel, 04.06.2010. In: <http://www.spiegel.de/international/world/0,1518,687387,00.html>, geconsulteerd op 01.04.2010.
MERAL (Z.). “Sometimes, Forgetting is better than Facing the Past”. In:: Turkish Daily News, 29.05.2007. In: <http://www.ziyameral.com/2007/08/sometimes-forgetting-is-better-than.html>, geconsulteerd op 01.04.2012.
Maaike Vanmeerhaeghe De Turks-Armeense Historische Commissie
33
MOURADIAN (K.). “Scholars from Armenian Diaspora Reflect on Turkey’s Historical Commission”. In: Armenian Weekly, 19.10.2009. In: <http://asbarez.com/72107/scholars-from-armenian-diaspora-reflect-on-turkeys-historical-commission/>, geconsulteerd op 01.04.2012.
SARKISSIAN (K.M.). “Pitfalls of a historical commission”. In: Armenian Weekly, 20.11.2009. In: <http://www.armenianweekly.com/2009/11/20/sarkissian-the-pitfalls-of-a-historical-commission/>, geconsulteerd op 01.04.2012.
ZAND (B.) EN STEINVORTH (D.). “There Can be No Talk of Genocide”. In: Der Spiegel, 29.03.2010. In: <http://www.spiegel.de/international/world/0,1518,686131-2,00.html>, geconsulteerd op 01.04.2012.
ZAND (B.) EN STEINVORTH (D.). “We are Very Sensitive about This Issue”. In: Der Spiegel, 16.03.2010. In: <http://www.spiegel.de/international/world/0,1518,683701,00.html>, geconsulteerd op 01.04.2012.
“Various Voices on Turkey-Armenia Relations.” In: >http://www.turkishpolicy.com/images/stories/2007-03-caucasus/TPQ2007-3-various.pdf>, pp. 149-176, geconsulteerd op 28.02.2012.
“Voices From Armenia and Turkey on the Future of Relations.” In: <http://www.turkishpolicy.com/images/stories/2008-02-policy/vfaat.pdf/>, pp. 109-131, geconsulteerd op 28.02.2012.
“Protocol on the Establishment of Diplomatic Relations between the Republic of Armenia and the Republic of Turkey.” In: <http://www.armeniapedia.org/images/2/21/Armenia-turkey_protocol.pdf/ >, geconsulteerd op 24.10.10, p.4.
Websites <http://www.historyandreconciliation.org/projects/>, geconsulteerd op 21.04.2012.
<http://www.ictj.org/>, geconsulteerd op 01.05.2012.
<http://justicenotprotocols.com/>, geconsulteerd op 01.04.2012.
<http://www.zoryaninstitute.org/index.html>, geconsulteerd op 01.05.2012.