eindrapportage definitief

72
Ouderlijke scheiding en geluk als student De rol van veerkracht Lenneke Broeze Juli, 2010

Upload: lenneke-broeze

Post on 15-Jul-2015

103 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Eindrapportage definitief

Ouderlijke scheiding en geluk als student

De rol van veerkracht

Lenneke Broeze

Juli, 2010

Page 2: Eindrapportage definitief

2

Ouderlijke scheiding en geluk als student

De rol van veerkracht

Student: L.R. Broeze

Studentnummer: 3120392

Cursus: Bachelorproject ASW 2: de uitvoerings-, rapportage- en

verdiepingsfase

Cursuscode: 200600008

Thema: Veerkracht bij adolescenten

Begeleider Bachelorproject: Dr. V.P.J. Duindam

Tweede beoordelaar: Prof. Dr. C.D.A. Brinkgreve

Inleverdatum: 02-07-2010

Page 3: Eindrapportage definitief

3

Voorwoord

Voor mij begon mijn bachelorproject in de zomer van 2009, toen ik gedurende mijn

vakantie over onderwerpen voor mijn onderzoek begon te brainstormen. Al snel was

duidelijk dat het iets met jeugd te maken moest hebben, want het hele voorgaande jaar

had ik besteed aan een minor jeugd en criminaliteit en daaraan gerelateerde vakken.

Wat ik precies wilde bleef echter nog onduidelijk, tot ik een kennis sprak over de

scheiding van haar ouders en ze me vertelde dat ze er voor haar gevoel sterker van

was geworden. Tot aan dat moment was ik er altijd vanuit gegaan dat een dergelijke

ervaring geen positieve gevolgen kon hebben, maar zij beweerde opvallend genoeg

het tegendeel. Dit wekte mijn interesse en na een blik geworpen te hebben op de lijst

van mogelijke thema’s was het al snel duidelijk dat ‘veerkracht en adolescentie’ het

best aansloot bij mijn idee. Door geluk en veerkracht bij mijn onderzoek te betrekken

kon ik een onderzoek naar ouderlijke scheiding een positieve invalshoek geven en me

daarnaast richten op individuele verschillen in aanpassingsvermogen. Ook was het

voor mij duidelijk dat het een kwantitatief onderzoek moest worden, omdat ik graag

meer ervaring op wilde doen met het uitvoeren van statistische analyses. Het

bachelorproject was daarvoor een uitgelezen kans.

Het uitvoeren van dit bacheloronderzoek is niet altijd even eenvoudig

geweest. Waar ik bij andere cursussen stap voor stap begeleid werd, werd er nu veel

meer zelfstandigheid van me verwacht en die omschakeling maakte me in het begin

soms onzeker over mijn eigen kennis en kunde. Het heeft er echter ook toe geleid dat

ik uiteindelijk met een heel trots gevoel terug kan kijken op het eindproduct, wetende

dat ik dit onderzoek grotendeels zelf tot stand heb gebracht.

Er zijn wel een aantal mensen geweest die me zeer hebben geholpen bij het

project. Allereerst wil ik alle studenten bedanken die een vragenlijst voor me hebben

ingevuld in hun vrije pauze of tussen het studeren door. Zonder hen had dit onderzoek

nooit uitgevoerd kunnen worden. Ook wil ik Vincent Duindam bedanken voor zijn

enthousiaste begeleiding het afgelopen jaar. Het was erg prettig dat hij het grote

geheel van mijn onderzoek in het oog kon houden en het waar nodig van kritische

opmerkingen voorzag. Ook de bijdrage van Remco Feskens is erg belangrijk voor me

geweest. Zijn statistische adviezen hebben me geholpen dit onderzoek uit te voeren

zoals ik het in gedachten had, maar eerst niet voor mogelijk hield. Verder wil ik mijn

Page 4: Eindrapportage definitief

4

ouders bedanken dat ze me altijd hebben gesteund in mijn studie en mee wilden

denken bij dit project en ik wil mijn zus Karen bedanken voor het lezen van mijn

teksten en het professioneel corrigeren ervan. Ten slotte wil ik zeker ook alle andere

mensen bedanken die me hebben geholpen dit onderzoek tot een goed einde te

brengen, onder wie mijn huisgenoten, vrienden, familie en vooral mijn vriend Johan.

Zij hebben me geadviseerd, mijn teksten gecorrigeerd en me af en toe de afleiding

geboden die een soms intensief project een stuk prettiger kan maken. Bedankt!

Page 5: Eindrapportage definitief

5

Inhoudsopgave

1) Introductie..........................................................................................7

2) Probleemstelling ................................................................................8

2.2 Vraagstelling ................................................................................................... 8

2.3 Relevantie........................................................................................................ 9

2.3.1 Maatschappelijke relevantie ...................................................................... 9

2.3.2 Wetenschappelijke relevantie .................................................................... 9

2.4 ASW-invalshoek.............................................................................................. 9

2.4.1 Interdisciplinariteit .................................................................................... 9

2.4.2 Probleemgerichtheid ................................................................................10

3) Literatuuroverzicht .........................................................................11

3.1 De gevolgen van ouderlijke scheiding.............................................................11

3.1.1 Sociale gevolgen ......................................................................................11

3.1.2 Gezinsgerelateerde gevolgen....................................................................13

3.1.3 Psychologische gevolgen .........................................................................15

3.1.4 Gevolgen voor geluk................................................................................16

3.1.5 Risicofactoren in de scheidingssituatie .....................................................16

3.1.6 Subconclusie............................................................................................19

3.2 Geluk..............................................................................................................19

3.2.1 Geluk in de wetenschap............................................................................19

3.2.2 Geluk na tegenslagen ...............................................................................21

3.2.3 Subconclusie............................................................................................21

3.3 Veerkracht ......................................................................................................22

3.3.1 Veerkracht als een persoonlijkheidskenmerk............................................22

3.3.2 Veerkracht als een proces.........................................................................24

3.3.3 Self-efficacy.............................................................................................25

3.3.4 Coping .....................................................................................................25

3.3.5 Locus of control .......................................................................................27

3.3.6 Een vergelijking van begrippen ................................................................27

3.3.7 Subconclusie............................................................................................28

3.4 Conclusie en reflectie......................................................................................29

3.4.1 Gevolgen van scheiding ...........................................................................29

Page 6: Eindrapportage definitief

6

3.4.2 Geluk.......................................................................................................30

3.4.3 Veerkracht ...............................................................................................30

4) Methodologische verantwoording...................................................32

4.1 Onderzoekspopulatie ......................................................................................32

4.2 Methode .........................................................................................................32

4.3 Meetinstrument...............................................................................................33

4.4 Analysestrategie .............................................................................................35

5) Resultaten en analyse ......................................................................36

5.1 Resultaten van de dataverzameling .................................................................36

5.1.1 Assumpties voor parametrische toetsen ....................................................36

5.1.2 Globale resultaten dataverzameling..........................................................39

5.2 Resultaten van de data-analyse........................................................................41

5.2.1 Onderzoeksvraag 1...................................................................................41

5.2.2 Onderzoeksvraag 2...................................................................................43

5.2.3 Onderzoeksvraag 3...................................................................................46

5.2.4 Onderzoeksvraag 4...................................................................................48

5.2.5 Onderzoeksvraag 5...................................................................................49

5.2.6 Onderzoeksvraag 6...................................................................................53

5.2.7 Onderzoeksvraag 7...................................................................................54

6) Conclusies.........................................................................................57

7) Reflectie/discussie ............................................................................58

8) Literatuur.........................................................................................59

9) Bijlagen.............................................................................................62

9.1 Het onderzoeksinstrument...............................................................................62

9.2 Frequenties onderzoekspopulatie ....................................................................69

Page 7: Eindrapportage definitief

7

1) Introductie

Jaarlijks zijn er in Nederland 32.000 formele echtscheidingen en 60.000 scheidingen

van niet-gehuwde paren, waarbij in totaal ongeveer 57.000 minderjarige kinderen

betrokken zijn en ongeveer 13.000 meerderjarige, maar nog thuiswonende kinderen.

(Spruijt, 2007) Deze cijfers tonen aan dat het niet langer uitzonderlijk is om een

ouderlijke scheiding mee te maken. Er is dan ook sinds de jaren tachtig een toename

in wetenschappelijk onderzoek gericht op de gevolgen van ouderlijke scheiding voor

de betrokken kinderen. Veel onderzoeken rond deze gevolgen zijn gericht op het

welzijn van de kinderen, het contact tussen ouders en kinderen na scheiding en de

psychologische gevolgen voor de kinderen. Op die manier worden de gevolgen

objectief benaderd, aan de hand van bijvoorbeeld academische prestaties, eventuele

psychopathologie en fysieke gezondheid. De vraag of het meemaken van een

ouderlijke scheiding ook het geluk op latere leeftijd van de betrokken kinderen kan

beïnvloeden, blijft echter onbeantwoord. Het is ook van belang dit te onderzoeken,

omdat er tot dusver geen subjectieve gegevens beschikbaar zijn over het geluk van

scheidingskinderen en het objectief en subjectief welzijn bij mensen niet altijd samen

hoeven te gaan. (Michalos, 2008)

Wanneer onderzocht wordt of het meemaken van een ouderlijke scheiding in

verband staat met het geluk van de betrokken kinderen op latere leeftijd, is het

aannemelijk dat dit verband niet bij iedereen gelijk zal zijn. Kinderen kunnen

namelijk verschillend op een ouderlijke scheiding reageren. (Proctor, Linley &

Maltby, 2009) Om meer inzicht in te krijgen in deze aanpassingsverschillen, is het van

belang na te gaan of persoonlijke veerkracht hier misschien een rol in speelt.

Persoonlijkheidskenmerken kunnen namelijk van grote invloed zijn op de

tevredenheid over het eigen leven (Proctor, Linley & Maltby, 2009). Gezien de

tevredenheid over het eigen leven verwant is aan geluk, zou dit kunnen betekenen dat

ook geluk beïnvloed kan worden door persoonlijkheidskenmerken, waaronder

veerkracht. Er is sinds 2008 een Nederlandstalig instrument beschikbaar om

veerkracht te meten als persoonlijkheidskenmerk, maar dit instrument zal nu voor het

eerst worden toegepast in onderzoek met betrekking tot scheidingskinderen. (Protzky,

2008)

Page 8: Eindrapportage definitief

8

2) Probleemstelling

2.1 Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is het onderzoeken van het verband tussen het ervaren van

een ouderlijke scheiding voor het 18e levensjaar en de geluksbeleving als student.

Daarnaast wordt er onderzocht of het persoonlijkheidskenmerk veerkracht een rol

speelt in dit verband.

2.2 Vraagstelling

In het onderzoek wordt een antwoord gezocht op de volgende vraagstelling:

Is er een verband tussen het meemaken van een ouderlijke scheiding voor het 18e

levensjaar en de geluksbeleving als student? Welke rol speelt persoonlijke veerkracht

in dit verband?

De onderzoeksvragen luiden als volgt:

1. Is de geluksbeleving van studenten uit gescheiden gezinnen lager dan die van

studenten uit intacte gezinnen?

2. Is er een verband tussen de geluksbeleving van studenten uit gescheiden

gezinnen en het aantal risicofactoren in de scheidingssituatie van hun ouders?

3. Is er een verband tussen de geluksbeleving van studenten uit gescheiden

gezinnen en hun veerkracht?

4. Is er een verband tussen de geluksbeleving van studenten uit gescheiden

gezinnen en de verstreken tijd sinds de scheiding?

5. Beïnvloedt het aantal risicofactoren in de scheidingssituatie de grootte van het

verband tussen veerkracht en de geluksbeleving van de studenten uit

gescheiden gezinnen?

6. Is de geluksbeleving van studenten uit gescheiden en intacte gezinnen met veel

veerkracht hoger dan die van studenten met weinig veerkracht?

7. Wat beschouwen studenten als het meest negatief en positief aan de scheiding

van hun ouders?

Page 9: Eindrapportage definitief

9

2.3 Relevantie

2.3.1 Maatschappelijke relevantie

Uit de introductie is gebleken dat er jaarlijks ongeveer 70.000 kinderen te maken

krijgen met een ouderlijke scheiding. De gevolgen van ouderlijke scheiding voor de

betrokken kinderen zijn over het algemeen bekend, maar individuele verschillen

tussen kinderen kunnen nog niet direct verklaard worden en informatie over de

gevolgen voor hun geluk ontbreekt nog. Het is van belang om ook de individuele

verschillen te kunnen verklaren, om in de praktijk te weten welke kinderen meer

risico lopen dan andere. Op die manier wordt misschien duidelijk waarom sommige

mensen meer problemen ondervinden dan anderen in scheidingssituaties met

vergelijkbare risicofactoren en kunnen interventies specifieker gericht worden op de

mensen die een groter risico lopen.

2.3.2 Wetenschappelijke relevantie

Dit onderzoek zal de kennis vergroten over de geluksbeleving van studenten uit

gescheiden en intacte gezinnen. Zoals vermeld in de inleiding zijn objectieve

gegevens over de aanpassing van scheidingskinderen reeds bekend, maar is er nog

weinig bekend over de geluksbeleving van scheidingskinderen op de leeftijd van

student. Daarnaast zal onderzocht worden of en zo ja, op welke manier het

persoonlijkheidskenmerk veerkracht het verband tussen het meemaken van een

ouderlijke scheiding en de geluksbeleving op latere leeftijd kan beïnvloeden. Het is

van belang dit te onderzoeken, omdat het mogelijk een verklaring kan bieden voor

verschillen in de individuele aanpassing na een tegenslag als scheiding.

2.4 ASW-invalshoek

2.4.1 Interdisciplinariteit

Bij dit onderzoek wordt er aan de ASW-invalshoek van interdisciplinariteit voldaan,

doordat er verschillende sociale wetenschappen worden gecombineerd. De meting van

geluksbeleving en veerkracht komt voort uit de psychologie, de invloed van het

meemaken van een ouderlijke scheiding uit de pedagogiek en een deel van de

Page 10: Eindrapportage definitief

10

risicofactoren in de scheidingssituatie, waaronder verminderd inkomen en sociale

steun, uit de sociologie.

2.4.2 Probleemgerichtheid

Zoals genoemd in de introductie zijn er jaarlijks ongeveer 70.000 kinderen betrokken

bij een ouderlijke scheiding. Er is daarom veel aandacht voor het probleem in de

media, het onderwijs, de politiek en de wetenschap voor de gevolgen van scheiding en

er zijn al interventies ontwikkeld om de gevolgen te minimaliseren, zoals KIES.

(Spruijt, 2007)

Bij een dergelijk probleem is het van belang om een zo compleet mogelijk beeld te

krijgen van de situatie. Vandaar dat dit onderzoek, gericht op het vermeerderen van de

kennis omtrent de relatie tussen het ervaren van een ouderlijke scheiding en geluk en

de rol die veerkracht hierin kan spelen, voldoet aan de ASW-invalshoek van

probleemgerichtheid.

Page 11: Eindrapportage definitief

11

3) Literatuuroverzicht

Voordat dit empirische onderzoek kan worden uitgevoerd, moet eerst grondig worden

onderzocht welke gevolgen van scheiding er op dit moment al bekend zijn voor de

kinderen uit het gezin en welke rol veerkracht hierin zou kunnen spelen. In dit

literatuuroverzicht wordt ten eerste uiteengezet wat er al bekend is over de gevolgen

van het ervaren van een ouderlijke scheiding in het algemeen en voor de

geluksbeleving in het bijzonder. Dan wordt nagegaan wat er bekend is over geluk en

over geluk na het ervaren van tegenslagen. Ten slotte wordt uiteengezet welke

perspectieven er op veerkracht zijn en wat er tot dusver over veerkracht bekend is.

Daarbij komen ook aan veerkracht gerelateerde begrippen aan de orde, zoals self-

efficacy, coping en locus of control. Zo wordt duidelijk welke rol veerkracht mogelijk

zou kunnen spelen in het verwerken van een tegenslag als ouderlijke scheiding.

3.1 De gevolgen van ouderlijke scheiding

Bij het bestuderen van de gevolgen van scheiding voor de kinderen moet worden

vermeld dat het met de meerderheid van de betrokken kinderen na verloop van tijd

weer goed gaat. (Spruijt, 2007) Er is echter ook een flinke minderheid met wie het

minder goed gaat (Spruijt, 2007) en om daar meer inzicht in te krijgen is een grondige

bestudering van de literatuur nodig. Eerst zal besproken worden welke algemene

gevolgen bekend zijn van scheiding voor de betrokken kinderen, waarbij een

onderscheid gemaakt wordt in sociale, gezinsgerelateerde en psychologische

gevolgen. Daarbij worden ook risicofactoren in de scheidingssituatie benoemd, die de

kans op aanpassingsproblemen bij de kinderen vergroten. Vervolgens zal dit worden

toegespitst op de gevolgen van scheiding voor het geluk van de kinderen.

3.1.1 Sociale gevolgen

Een scheiding heeft op sociaal gebied diverse gevolgen voor de kinderen. Zo wordt

het huishoudelijk inkomen verdeeld over twee huishoudens in plaats van één,

waardoor velen met financiële achteruitgang en aan economische zaken verwante

problemen te maken krijgen. Zo blijkt uit een kwalitatief onderzoek onder jongeren

Page 12: Eindrapportage definitief

12

dat iedereen negatieve gevolgen van scheiding had ervaren met betrekking tot

economische zaken. (Eldar-Avidan, Haj-Yahia & Greenbaum, 2008) Deze gevolgen

zijn onder te verdelen in drie categorieën, namelijk het praktische aspect van

economische achteruitgang, economische zaken als onderwerp van ouderlijke

conflicten en specifieke emotionele en praktische rollen van de kinderen met

betrekking tot economische zaken.

Bij het praktische aspect van economische achteruitgang werd gesproken over

het verdelen van het huishoudelijk inkomen over twee in plaats van één huishouden,

de problemen die de moeder ondervindt nu ze geen beschikking meer heeft over het

geld van de vader, het bewustzijn van een daling in inkomen en het daardoor

groeiende gat tussen de kinderen en hun vrienden, het krijgen van teveel en ongepaste

informatie over economische zaken en het verwachten van meer financiële steun dan

ze in feite kregen. Hieruit blijkt dat er naast directe ook indirecte economisch-

gerelateerde gevolgen zijn van een scheiding.

Wat betreft het tweede aspect, ouderlijke conflicten over economische zaken,

noemden jongeren vaak de conflicten om geld symbolisch. Volgens hen gingen die

conflicten in feite over niet afgeronde emotionele zaken, maar hadden hun ouders dat

zelf niet door. Ook waren deze conflicten er zelfs in gezinnen waar alle betalingen

keurig werden uitgevoerd, wat de eerste bevinding onderstreept.

Bij het laatste aspect van de economische gevolgen, namelijk de emotionele en

praktische rol van de kinderen, gaat het met name om het teveel aan informatie dat

kinderen ontvangen over economische zaken. Voorbeelden hiervan zijn de informatie

over bedragen die voor ze betaald worden; over of, hoe en wanneer de betalingen

gedaan worden; de hoogte van het salaris van beide ouders, welke financiële

problemen ze hebben en het overbrengen van boodschappen over financiën van de

ene naar de andere ouder. De jongeren reageren hier verschillend op, door

bijvoorbeeld dergelijke boodschappen te weigeren, kant te kiezen voor één ouder of

mee te betalen. Ten slotte voelen sommige jongeren zich ook verantwoordelijk voor

de economische zaken, vanwege de emotionele achteruitgang van de ouder.

Al met al maakt dit duidelijk dat er als gevolg van de veranderende

economische situatie, zowel directe als brede, indirecte gevolgen zijn voor de

kinderen in het gezin. Dit is van groot belang, omdat het onder andere invloed heeft

op de leefomgeving, de ouder-kindrelaties en het verantwoordelijkheidsgevoel van de

kinderen.

Page 13: Eindrapportage definitief

13

Naast deze economische gevolgen, zijn er ook andere sociale gevolgen van scheiding

voor de betrokken kinderen. Zo vinden kinderen het soms vervelend dat er

persoonlijke contacten verwateren of verdwijnen. (Kelly & Emery, 2003) Dit heeft

met name betrekking op de vader, omdat deze meestal een ander onderkomen zoekt

na scheiding (zie ook 3.1.2). Kinderen missen na de scheiding echter ook anderen dan

hun vader, zoals vrienden en andere familieleden. (Kelly & Emery, 2003) Steun van

hechte vrienden is daadwerkelijk belangrijk gebleken voor een goede aanpassing na

de scheiding (Samera & Stolberg, 1993, zoals weergegeven door Amato, 2000, p.

1281). Het verliezen van deze contacten zou daardoor zowel gemis veroorzaken als

een verlies van steun. Daarnaast moeten ook sommige kinderen zelf verhuizen, wat

betekent dat ze nieuwe vrienden moeten maken. Dat kan ook voor stress en onrust

zorgen. (Hetherington & Stanley-Hagan, 1999)

3.1.2 Gezinsgerelateerde gevolgen

Zoals al gezegd is, missen kinderen hun vader soms na de scheiding, wanneer deze de

uitwonende ouder is. Doordat de frequentie van het contact vermindert en de band

steeds minder hecht wordt, kunnen kinderen de band met hun vader op de lange

termijn als minder belangrijk gaan zien. (Kelly & Emery, 2003; Burton et al., 2003)

Naast de verhuizing van de vader zijn er ook andere redenen waarom er een

vermindering van het contact tussen vader en kind optreedt. Zo waren sommige

vaders ook gedurende het huwelijk weinig betrokken, besteden ze tijd aan een nieuwe

partner, zijn ze depressief na de scheiding en kan er onduidelijkheid zijn over de

ouderlijke rol die ze na de scheiding in moeten nemen. (Kelly & Emery, 2003; De

Graaf & Fokkema, 2007). Daarnaast nemen ook kinderen soms het initiatief tot

minder contact met de vader, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van het

ouderverstotingssyndroom (PAS) of wanneer er eerder sprake was van verwaarlozing

of huiselijk geweld. (Kelly & Emery, 2003; Spruijt, 2007) In het geval van PAS is er

geen gegronde reden voor, maar hebben de kinderen toch een sterk negatief beeld van

de uitwonende ouder en daarentegen een hele hechte band met de inwonende ouder.

De band met de inwonende ouder is ook voor kinderen zonder PAS van groot

belang. Amato (1993) heeft een meta-analyse uitgevoerd op tientallen onderzoeken

die betrekking hebben op de gevolgen van scheiding voor de betrokken kinderen.

Daaruit blijkt dat het welzijn van scheidingskinderen positief gerelateerd is aan de

Page 14: Eindrapportage definitief

14

opvoedkwaliteit van de ouder. Ook wordt bevestigd dat het welzijn van het kind

positief gerelateerd is aan de aanpassing van de inwonende ouder na de scheiding. De

grote invloed van de opvoedkwaliteit en aanpassing van de inwonende ouder blijkt

ook uit andere onderzoeken. (Kelly & Emery, 2003; Hetherington & Stanley-Hagan,

1999; Amato & Gilbreth, 1999, zoals weergegeven door Spruijt, Kormos, Burggraaf

& Steenweg, 2002, p. 36) Met aanpassing van de ouder wordt de mate bedoeld waarin

de ouder nog psychologische, emotionele en gezondheidsproblemen heeft ten gevolge

van de scheiding, zoals depressie, emotionele labiliteit, identiteitsproblemen en een

verstoord immuunsysteem. (Hetherington & Stanley-Hagan, 1999) Hoe minder

problemen er zijn, des te beter de aanpassing van de ouder is.

Na een scheiding krijgen de kinderen uit het gezin ook te maken met nieuwe

gezinsvormen. Ze wonen in een eenoudergezin, een gezin met een stiefouder of

misschien wel in een gezin met stiefouder en stiefbroer(s) en -zus(sen). De invloed

van nieuwe gezinsleden wordt nog betwist in de huidige literatuur. Zo bleek uit een

meta-analyse van Amato (1993) dat er in 11 onderzoeken werd geconcludeerd dat het

welzijn van kinderen hoger is wanneer een ouder hertrouwd, maar werd in 19 andere

onderzoeken geconcludeerd dat hun welzijn hoger is wanneer een ouder alleenstaand

blijft. Ten tijde van de meta-analyse was er nog geen eenduidig antwoord. Een aantal

jaar later concluderen Kelly en Emery (2003) op basis van een eigen literatuur-

overzicht dat deze nieuwe relaties kunnen leiden tot gezinsconflicten, woede in de

stiefouder-kindrelatie en onduidelijkheid wat de rol van de stiefouder betreft. Zij

voegen daar wel aan toe dat het krijgen van een stiefouder de meeste stress oplevert

voor kinderen wanneer deze kort na de scheiding geïntroduceerd wordt. Ook maakt

het uit van welk geslacht het kind en de stiefouder zijn. Uit onderzoek bleek dat een

stiefouder het welzijn van kinderen ook positief kon beïnvloeden, wanneer deze van

hetzelfde geslacht was als de kinderen. (Santrock, Warshak, & Elliott, 1982, zoals

weergegeven door Amato, 1993, p. 26) Als laatste is bekend dat de mensen die

scheiden en hertrouwen een verhoogd risico lopen op een tweede scheiding.

(Hetherington & Stanley-Hagan, 1999) Uit een kwalitatief onderzoek onder 173

kinderen, is ook gebleken dat een kwart van zowel de moeder als de vaders binnen 20

jaar na de eerste scheiding een tweede scheiding hadden meegemaakt. (Ahrons, 2007)

De kinderen reageerden hier verschillend op: wanneer de band met de stiefouder en

stiefgrootouders goed was, werd de tweede scheiding als vervelender ervaren dan

wanneer de band minder goed was.

Page 15: Eindrapportage definitief

15

3.1.3 Psychologische gevolgen

Er zijn inmiddels al op meerdere gebieden gevolgen genoemd van ouderlijke

scheiding voor de betrokken kinderen. Daarbij geldt dat er vaak gevolgen zijn voor

het mentaal welzijn van de kinderen uit het gezin. Eerst zullen algemene gevolgen

voor het welzijn van de kinderen aan bod komen en vervolgens bij 3.1.5 specifiekere

risicofactoren met de bijbehorende gevolgen.

Uit een Nederlands onderzoek naar het welzijn van jongeren uit verschillende

gezinstypen is gebleken dat scheiding negatieve gevolgen kan hebben voor het

welzijn van de kinderen. (Spruijt & De Goede, 1997) Een scheiding van ouders die

een onbevredigend huwelijk hebben, bleek niet beter te zijn voor het welzijn van de

kinderen dan in die situatie bij elkaar te blijven. Vaak merkten de kinderen namelijk

weinig van huwelijksproblemen, de conflicten uitgezonderd. Het opgroeien in een

eenoudergezin zorgt ook voor een iets lager welzijn dan in een gezin met één ouder en

één stiefouder, al zijn de verschillen klein.

Ook op de lange termijn kan scheiding psychologische gevolgen hebben voor

de kinderen. Zo is gebleken dat volwassen vrouwen die opgroeiden in gescheiden

gezinnen significant meer psychosomatische stoornissen hadden dan vrouwen die

opgroeiden in intacte gezinnen. (Huurre, Junkkari & Aro, 2006) Zij hadden ook een

grotere kans op depressie en op kleine psychiatrische stoornissen. De algemene

conclusie rond geslacht luidde dat de ouderlijke scheiding op de vrouwen een veel

groter effect had gehad dan op de mannen. Dit verschil wordt echter door een

meerderheid aan onderzoeken niet gevonden. (Kelly & Emery, 2003; Leon, 2003)

Scheiding hoeft echter niet altijd negatieve gevolgen te hebben voor het welzijn van

de kinderen. (Gähler, 1998) De kinderen uit gescheiden gezinnen in dit onderzoek

liepen ongeveer 25 tot 30 procent meer risico op een laag psychologisch welzijn, maar

dit bleek niet significant te zijn en bij controle op socio-economische factoren bleef er

geen verschil over.

Ook Kelly en Emery (2003) concluderen in een literatuuroverzicht dat

kinderen niet per definitie slechter af zijn bij een scheiding van hun ouders, maar dat

er wel indicatoren zijn van de scheidingssituatie die de kans op problemen groter

maken. De precieze risicofactoren worden besproken bij 2.4, maar in het kader van

psychologische gevolgen moet wel worden benadrukt dat er veel verschillende

factoren van invloed zijn. Veel van de risicofactoren in de scheidingssituatie kunnen

Page 16: Eindrapportage definitief

16

zorgen voor onrust, angst, onbegrip en eenzaamheid bij de kinderen uit het gezin. Ook

worden er loyaliteitsconflicten ondervonden door de kinderen, wanneer de ouders ook

na de scheiding nog veel onenigheden hebben. (Kelly & Emery, 2003)

Uit onderzoek naar het zelfbeeld van adolescenten uit gescheiden gezinnen

bleek ook dat de opvoedingsstijl na de scheiding nog veel invloed had op het

zelfbeeld van het kind. (Dunlop, Burns & Birmingham, 2001) Wanneer de opvoeding

niet te controlerend was en wel erg zorgzaam, had het kind een positiever zelfbeeld

dan wanneer de opvoeding niet optimaal was. Het zelfbeeld van het kind was na de

scheiding dus nog afhankelijk van de opvoeding van beide ouders en met name van de

ouder met voogdij.

3.1.4 Gevolgen voor geluk

Al met al zijn er veel gevolgen bekend van de gevolgen van scheiding voor de

betrokken kinderen. Opvallend is dat onderzoek naar de gevolgen voor hun geluk

daarbij is achtergebleven. Zoals gezegd zijn er onderzoeken gedaan naar de gevolgen

voor het psychologisch welzijn, maar zoals zal worden toegelicht bij 3.2.1 zijn er

inhoudelijke verschillen tussen psychologisch welzijn en geluk. Wel wordt duidelijk

uit de resultaten dat er veel gevolgen kunnen zijn van scheiding. Nader onderzoek zal

moeten uitwijzen of dit ook geldt voor de geluksbeleving van de kinderen.

3.1.5 Risicofactoren in de scheidingssituatie

Scheidingssituaties hebben niet altijd dezelfde gevolgen voor de betrokken kinderen.

Er zijn namelijk bepaalde risicofactoren in scheidingssituaties te benoemen die de

kans op problemen bij de kinderen vergroten. Eerst zullen deze verschillende

risicofactoren van een scheidingssituatie besproken worden, waarna zal worden

aangegeven welke factoren een positieve invloed kunnen hebben in de

scheidingssituatie. Deze factoren hebben een positieve, bufferende werking op de

negatieve invloed van scheiding in het algemeen en niet op aspecten van de

scheidingssituatie in het bijzonder. Ze zijn daardoor het best te omschrijven als

risicofactoren: hoe minder van deze goede invloed, hoe groter de kans op problemen.

Om onduidelijkheid rond de begrippen echter te voorkomen zal worden gesproken

over risicofactoren enerzijds en factoren met een positieve invloed anderzijds.

Page 17: Eindrapportage definitief

17

Zoals inmiddels omschreven is, is het meemaken van een ouderlijke scheiding op zich

al een risicofactor voor aanpassingsproblemen. Over het algemeen lopen kinderen uit

gescheiden gezinnen namelijk meer risico op sociale, emotionele en academische

aanpassingsproblemen dan kinderen uit intacte gezinnen. (Hetherington & Stanley-

Hagan, 1999)

Binnen de groep van kinderen uit gescheiden gezinnen zijn er echter ook

specifieke risicofactoren in de scheidingssituatie te onderscheiden, die de kans op

problemen vergroten. Sommige strekken zelfs al van voor de definitieve scheiding,

zoals het meemaken van ouderlijke conflicten. Ongeveer 25 à 30 procent van de

scheidingskinderen krijgt te maken met heftige conflicten tijdens het huwelijk van hun

ouders en velen ook nog na afloop van de scheiding, al is het eerste geen goede

voorspeller voor het tweede. Voor hen is de stressvolle periode dus al begonnen voor

de scheiding. Velen zijn niet voorbereid op het nieuws en reageren met onrust, angst,

woede, shock en ongeloof. Ook kunnen de kinderen daarbij het gevoel krijgen aan

hun lot overgelaten te worden, waardoor ze zich eenzaam en verward kunnen voelen.

(Kelly & Emery, 2003) Ook Leon (2003) benadrukt het risico van conflicten binnen

het huwelijk voor de kinderen en noemt ze van even grote invloed als conflicten na

een eventuele scheiding. Spruit (2007) specificeert dit, door te stellen dat ouderlijke

conflicten met name een grote invloed hebben wanneer deze heftig, chronisch en

openlijk plaatsvinden, doordat de kinderen er dan meer van meekrijgen. Hoe meer er

sprake is van dergelijke conflicten, hoe groter de kans is op delinquentie, agressie en

sigaretten- en hasjgebruik bij de kinderen.

Wanneer inderdaad besloten wordt te scheiden, blijken kinderen vaak de

communicatie onbevredigend te vinden. (Kelly & Emery, 2003) Vaak blijken ze

namelijk met een à twee zinnen ingelicht te worden over de beslissing, terwijl ze

behoefte hebben aan meer uitleg en begrip van de situatie. Ook is het abrupte vertrek

van een ouder, meestal de vader, een risicofactor. (Kelly & Emery, 2003) Dit is van

grote invloed, door zowel het gemis van de ouder als door de gevolgen van de situatie,

zoals het heen en weer reizen.

Dit geldt als risicofactor vanaf het moment van de scheiding, maar evenzo

daarna. Deels afhankelijk van de afstand tussen de uitwonende ouder en het kind,

geeft het heen en weer reizen logistieke problemen die opgelost moeten worden.

(Kelly & Emery, 2003) Daarnaast reist het kind tussen twee psychologische ruimtes,

Page 18: Eindrapportage definitief

18

met in elk huishouden haar eigen regels. Dit vereist veel aanpassingsvermogen van

een kind.

Ook ouderlijke conflicten na scheiding zijn een risicofactor en hebben een des

te grotere negatieve invloed wanneer de kinderen erbij betrokken worden. (Kelly &

Emery, 2003) Zo wordt soms aan kinderen gevraagd berichten door te geven, vinden

er in het bijzijn van de kinderen telefonisch conflicten plaats en wordt er negatief over

de andere ouder tegen het kind gepraat. (Eldar-Avidan, Haj-Yahia & Greenbaum,

2009) De kinderen zoeken een manier om daarop te reageren, zoals ook genoemd bij

3.1.1. Hoe ze er ook mee omgaan, allen geven ze aan dat ze die situatie moeilijk

vonden.

Ook kan na de scheiding bijvoorbeeld de opvoedingskwaliteit verminderen,

waarbij met name de opvoeding van de inwonende ouder van groot belang is. (Kelly

& Emery, 2003) Na scheiding komt het voor dat de opvoeding in warmte afneemt,

maar in het straffen en disciplineren toeneemt. Ook kunnen ouders minder

communicatieve interactie zoeken. Dit kan bijvoorbeeld komen door emotionele

problemen, depressie en een veranderde persoonlijkheid van de ouder ten gevolge van

de scheiding. Dit wordt ook door Leon (2003) genoemd. Na scheiding hebben

moeders namelijk een verhoogde kans op depressie en een lager welzijn, wat kan

resulteren in meer aanpassingsproblemen bij de kinderen.

Zoals reeds uiteengezet is bij 3.1.1 en 3.1.2 heeft ook het verlies van

belangrijke contacten, hertrouwen van een ouder en de komst van nieuwe partners na

de scheiding grote gevolgen voor de kinderen. (Kelly & Emery, 2003) Ten slotte zijn

er algemene risicofactoren te noemen die gelden in de gehele scheidingssituatie, zoals

een moeilijk temperament bij het kind (Leon, 2003) en armoede en

kindermishandeling voor en na de scheiding. (Spruijt, 2007)

Wat de factoren met een positieve invloed in de scheidingssituatie betreft, is

onder andere het volgen van een voorlichtingscursus voorafgaand aan de scheiding

gunstig. (Spruijt, 2007) Een dergelijke cursus kan ervoor zorgen dat ouders meer

stilstaan bij de scheiding en zich beter realiseren hoe belangrijk het voor kinderen is

om contact met beide ouders te hebben. Ook is de kwaliteit van de relatie met de

inwonende ouder van belang. (Leon, 2003; Spruijt, 2007) Daarnaast is het beter voor

het kind wanneer de ouders de scheiding kunnen afhandelen met een gezamenlijke

advocaat of bemiddelaar en heeft het kind baat bij een interventie, waarbij er gericht

Page 19: Eindrapportage definitief

19

wordt gezorgd voor meer begrip van de scheiding. Dat leidt tot minder depressieve

gevoelens bij de kinderen. (Spruijt, 2007)

3.1.6 Subconclusie

Duidelijk is dat er in een scheidingssituatie in korte tijd meerdere veranderingen af

kunnen komen op de kinderen uit het gezin. Een ouder verlaat het huis en wordt

gemist, de veranderde economische situatie brengt spanningen en onzekerheid met

zich mee en contact met familie en kennissen van vroeger verwatert of verdwijnt

volledig. Scheidingskinderen hebben daarom in vergelijking met kinderen uit intacte

gezinnen meer last van aanpassingsproblemen, zoals gevoelens van angst, onrust,

shock, ongeloof, onbegrip en eventueel van psychopathologie.

Deze gevolgen zijn echter niet voor iedereen hetzelfde. De specifieke

scheidingssituatie is van grote invloed op de uiteindelijke aanpassingsproblemen van

de kinderen uit het gezin. Er is daarbij een onderscheid te maken tussen een relatief

eenvoudige en een moeilijke scheiding. Daarbij moet worden vermeld dat een

scheiding voor kinderen nooit echt eenvoudig zal zijn, maar er kunnen wel grote

verschillen zijn in het aantal risicofactoren. Van een relatief eenvoudige scheiding kan

worden gesproken wanneer er sprake is van weinig ouderlijke conflicten, een goede

ouder-kindrelatie met inwonende ouder en het liefst ook met de uitwonende ouder,

redelijke economische omstandigheden, het regelen van de scheiding met één

advocaat of bemiddelaar, voorlichting voor de ouders en een begeleidingsinterventie

voor de kinderen. Van een moeilijke scheiding kan worden gesproken wanneer er

sprake is van heftige, chronische en openlijke conflicten voor en na de scheiding,

stiefgezinsvorming, armoede, kindermishandeling, moeilijk temperament bij het kind,

aanpassingsproblemen bij de inwonende ouder, een verminderde opvoedingskwaliteit,

economische problemen en het verlies van contact met familie en vrienden.

3.2 Geluk

3.2.1 Geluk in de wetenschap

Voordat er kan worden gesproken over geluk, is het van belang na te gaan hoe geluk

kan worden beschouwd. Volgens Haybron (2007) zijn er meerdere perspectieven

mogelijk op geluk, waaronder het perspectief van life satisfaction. Vanuit dit

Page 20: Eindrapportage definitief

20

perspectief wordt geluk beschouwd als de tevredenheid over het eigen leven. Ook kan

geluk hedonistisch worden benaderd, door het te associëren met plezier in het

algemeen en de balans tussen pijn en plezier in het bijzonder. Vanuit het perspectief

van geluk als een emotionele staat, wordt geluk gezien als de meestal overheersende

emotionele staat of stemming. Ten slotte kan geluk worden gezien vanuit een hybride

perspectief, dat de perspectieven van life satisfaction en hedonisme combineert. Geluk

wordt dan gezien als tevreden zijn en een gewenste balans in pijn en plezier hebben.

Peterson, Park en Seligman (2005) beperken hun onderscheid tot twee

perspectieven op geluk. Ten eerste het perspectief van eudaimonia, waarbij een mens

zijn leven zoveel mogelijk laat leiden door zijn eigen doelen, wensen en

mogelijkheden. Daarnaast hedonisme, waarbij het maximaliseren van plezier en het

minimaliseren van pijn centraal staat. Haybron (2007) komt eudaimonia daarmee

sterk overeen met welzijn, welvaart en bloei, terwijl hedonisme eerder betrekking

heeft op factoren als niet depressief zijn en het ervaren van rust.

Peterson, Park en Seligman (2005) vergelijken ook aspecten van geluk met life

satisfaction. Zij onderscheiden drie manieren waar vanuit een mens gelukkig kan zijn:

door plezier, zoals niet piekeren en gewoon genieten, door betrokkenheid, zoals

deelname aan activiteiten en door betekenisgeving, zoals het gevoel hebben een

bijdrage te leveren aan een groter geheel. Van deze drie perspectieven werd in het

onderzoek nagegaan in hoeverre ze samenhangen met life satisfaction. Daaruit blijkt

dat al deze drie aspecten de tevredenheid over het eigen leven vergroten. Een lage

score op alle drie de aspecten van geluk hield verband met een lagere tevredenheid

over het eigen leven.

Daarmee is niet gezegd dat life satisfaction en geluk synoniemen van elkaar

zijn. Vanuit de hybride benadering van Haybron (2007), kan life satisfaction beter

worden opgevat als een onderdeel van geluk, omdat geluk naast tevredenheid over het

eigen leven ook het hebben van positieve gevoelens omvat. Ook Selim (2008) maakt

onderscheid tussen life satisfaction en geluk. Beide vallen onder subjectief welzijn,

maar life satisfaction heeft betrekking op cognitief-evaluatieve aspecten en geluk op

affectieve aspecten. Specifieker gezegd, heeft life satisfaction betrekking op een

evaluatieve vergelijking van zichzelf met anderen en van de eigen wensen,

verwachtingen en hoop. Geluk wordt daarentegen gezien als een emotionele staat, die

voortkomt uit negatieve en positieve gebeurtenissen in het leven van een individu.

Page 21: Eindrapportage definitief

21

Zoals life satisfaction in relatie staat tot geluk, geldt dat ook voor subjectief welzijn.

Deze psychologische term is gericht op geluk en/of tevredenheid over het eigen leven

en wordt veel gebruikt om de kwaliteit van leven te meten. (Ring, Höfer, McGee,

Hickey & Boyle, 2007) Daarbij is het goed subjectief welzijn van psychologisch

welzijn te onderscheiden. (Şimşek, 2009) Subjectief welzijn heeft betrekking op

positieve gevoelens, het ontbreken van negatieve gevoelens en tevredenheid over het

eigen leven, terwijl psychologisch welzijn gericht is op dimensies als groei, betekenis

en richting. Met die definitie van subjectief welzijn komt het begrip vooral overeen

met het hybride perspectief, omdat het zowel gericht is op de balans in positieve en

negatieve gevoelens als op de tevredenheid over het eigen leven.

3.2.2 Geluk na tegenslagen

Zoals al gezegd is, kan geluk volgens Selim (2008) beïnvloed worden door positieve

en negatieve gebeurtenissen. Hoe dat gebeurt en in welke mate, wordt verder niet

benoemd. Diezelfde conclusie, maar dan met betrekking tot subjectief welzijn, wordt

getrokken door Chamberlain en Zika (1992). Uit hun onderzoek blijkt dat bij een

voor- en nameting van subjectief welzijn, met daartussen een periode van drie tot zes

maanden, zowel consistentie als verandering te zien was. Wanneer er werd

gecontroleerd op de score van de voormeting, bleek dat de score op de nameting met

name afhankelijk was van dagelijkse zorgen op dat moment. Dit zou een indicator

kunnen zijn dat ook geluk afhankelijk is van zorgen en problemen, aangezien

subjectief welzijn overeenkomsten vertoont met geluk. Zoals gezegd werden er ook

consistenties gevonden tussen de voor- en de nameting. Dat lijkt te bewijzen dat

subjectief welzijn een stabiele factor is, maar in het onderzoek is er alleen getest op

kleine, dagelijkse beslommeringen en een verband op de korte termijn. Het zou

kunnen dat subjectief welzijn door grote tegenslagen meer en langer beïnvloed kan

worden door de omgevingsfactoren. Meer onderzoek is nodig om kennis te krijgen

van de mogelijkheid tot verandering in geluk als gevolg van tegenslagen.

3.2.3 Subconclusie

Al met al kan geluk met het oog op de vraagstelling het best worden gezien als

Page 22: Eindrapportage definitief

22

tevredenheid over het eigen leven, in combinatie met het doorgaans hebben van

positieve en het ontbreken van negatieve gevoelens. Daarbij geldt dat er van geluk

aangenomen wordt dat het kan veranderen door positieve en negatieve

levensgebeurtenissen. Op basis van de informatie in 3.1.3 zou het goed mogelijk zijn

dat een ouderlijke scheiding de kans op minder geluk kan vergroten, zoals het ook de

kans op een lager psychologisch welzijn van scheidingskinderen kan vergroten. Er is

alleen geen onderzoek dat dit bevestigt en de begrippen psychologisch welzijn en

geluk verschillen inhoudelijk van elkaar, zoals beschreven bij 3.2.1. Meer onderzoek

is nodig om te onderzoeken of scheiding inderdaad de kans vergroot op minder geluk

bij de kinderen.

3.3 Veerkracht

Zoals in de inleiding al werd genoemd zijn er verschillende perspectieven op

veerkracht. Zo kan veerkracht worden gezien als een dynamisch proces en als een

persoonlijkheidskenmerk. Van beide perspectieven zal een nadere toelichting gegeven

worden.

3.3.1 Veerkracht als een persoonlijkheidskenmerk

Veerkracht kan worden gezien als een persoonlijkheidskenmerk, dat voor een groot

deel al vastligt. Protzky (2008) vertaalde een Engelstalig meetinstrument voor

veerkracht, de Resilience Scale van Gail Wagnild, naar het Nederlands en beschrijft in

een artikel over deze RS-nl zijn perspectief op veerkracht. Protzky ziet de eigenschap

veerkracht als een persoonlijkheidskenmerk en als het tegenovergestelde van

kwetsbaarheid. Hij benadrukt dat iedereen geboren wordt met veerkracht, alleen de

een met meer veerkracht dan de ander. Hoe meer veerkracht iemand bezit, hoe beter

diegene in staat is zich aan te passen aan tegenslagen. Er moeten volgens hem vijf

aspecten van veerkracht worden onderscheiden. Ten eerste heeft een veerkrachtig

persoon volgens Protzky een bepaalde balans in zijn waarneming, waarbij zowel

negatieve als positieve aspecten uit het leven in beschouwing worden genomen. Ten

tweede heeft een veerkrachtig persoon doorzettingsvermogen, zelfs wanneer er

tegenslagen op zijn pad komen. Ten derde heeft zo iemand zelfvertrouwen, met een

realistisch beeld van zijn capaciteiten en beperkingen. Ten vierde bezit een

Page 23: Eindrapportage definitief

23

veerkrachtig persoon ook de overtuiging dat het leven zinvol is en dat ook zijn eigen

bijdrage aan de wereld zinvol is. Ten slotte heeft een veerkrachtig persoon een besef

van zijn eenzaamheid in bestaan. Dat houdt in, dat iemand beseft dat iedereen andere

ervaringen opdoet, zijn eigen pad volgt en ook zijn eigen verantwoordelijkheden moet

nemen. Dat biedt een bepaalde vrijheid.

Ook Pinquart (2009) ziet veerkracht als een persoonlijkheidskenmerk, dat het

mogelijk maakt je positief aan te passen aan moeilijke situaties ondanks deze

tegenslagen. Hij ziet het als een genetische dispositie, een eigenschap die grotendeels

al vastligt vanaf de geboorte. Onder de term ‘moeilijke situaties’ betrekt hij zowel

grote tegenslagen, zoals het meemaken van een oorlog, als dagelijkse

beslommeringen, zoals alledaagse conflicten met vrienden of familie. Uit zijn

onderzoek, waarin hij de Resilience Scale hanteerde, bleek veerkracht zelfs de invloed

van de kleine tegenslagen te verkleinen: het verband tussen dagelijkse

beslommeringen en psychologische problemen bleek kleiner te zijn bij mensen met

een hoge veerkracht dan bij mensen met een lage veerkracht.

Volgens Luthar, Cicchetti en Becker (2000) is veerkracht echter alleen te meten na het

ervaren van grote tegenslagen en is er dan sprake van een proces. Bij metingen van

veerkracht in de context van kleine tegenslagen moet volgens hen worden gesproken

over ‘egoveerkracht’. Deze egoveerkracht is volgens de onderzoekers wel een

persoonlijkheidskenmerk, dat te onderscheiden is in verschillende aspecten. Zo omvat

egoveerkracht een combinatie van eigenschappen rond een probleemoplossend

vermogen en een flexibele aanpassing aan veranderende omstandigheden. Een

vergelijkbare definitie van veerkracht als persoonlijkheidskenmerk wordt gegeven

door IJzendoorn en Vliet-Visser (1986, p. 78). Zij hanteren ook de term egoveerkracht

en omschrijven dit als: “De vaardigheid zich vindingrijk en flexibel aan veranderende

omstandigheden aan te passen en vasthoudend te reageren in probleemsituaties.”

Volgens hen is inderdaad bewezen dat een hoge mate van egoveerkracht bevorderlijk

is voor een adequate aanpassing aan veeleisende omstandigheden.

Onderzoekers die veerkracht als persoonlijkheidskenmerk zien noemen soms

toch de mogelijkheid tot verandering in de veerkracht van iemand, maar hun

onderzoeksresultaten zijn daarin niet eenduidig. Volgens Protzky (2008) kunnen

negatieve invloeden uit de omgeving de veerkracht enigszins negatief beïnvloeden en

vice versa. Hij stelt daarbij wel dat de veranderingen minimaal zullen zijn: iemand die

aanleg heeft voor veerkracht zal door veel tegenslagen nooit veranderen in een zeer

Page 24: Eindrapportage definitief

24

kwetsbaar persoon. Ook de onderzoeksresultaten van Pinquart (2009) suggereren dat

veel dagelijkse tegenslagen uiteindelijk een genetische veerkracht kunnen

ondermijnen. Negatieve ervaringen kunnen volgens hem dus tot minder veerkracht

leiden. In een onderzoek van Neill en Dias (2001) is gewerkt vanuit het

tegenovergestelde idee, namelijk dat veerkracht een vast persoonlijkheidskenmerk is

dat wel enigszins positief kan veranderen door negatieve omgevingsinvloeden. Zij

hebben dit onderzocht met gebruik van de Resilience Scale en hun hypothese werd

bevestigd: er was zowel een verband te vinden in veerkracht voor en na de negatieve

invloeden, maar ook werd er achteraf over het algemeen een stijging van de

veerkracht gemeten. Deze tegenstrijdige resultaten maken duidelijk dat er meer

onderzoek nodig is om te onderzoeken of de veerkracht van een individu kan

veranderen.

3.3.2 Veerkracht als een proces

Naast het perspectief van veerkracht als een persoonlijkheidskenmerk bestaat ook het

perspectief van veerkracht als een dynamisch proces, dat afhankelijk is van opvoeding

en omgeving en eventueel ook aangeleerd kan worden. Luthar, Cicchetti en Becker

(2000, p. 543) zien veerkracht bijvoorbeeld als “een dynamisch proces dat positieve

aanpassing omvat binnen de context van aanmerkelijke tegenslag”. Daarbij gelden

twee voorwaarden, namelijk de blootstelling aan significant gevaar of ernstige

tegenslag en het bereiken van positieve aanpassing ondanks dat het

ontwikkelingsproces ernstig wordt verstoord. Zoals gezegd maakten Luthar et al. een

onderscheid tussen veerkracht als uitkomst en egoveerkracht, waarbij het eerste

betrekking heeft op een aanpassingsproces en het tweede op veerkracht als

eigenschap. Bij hun uitleg van veerkracht als proces, stellen Luthar et al. dat in elke

situatie de positieve of negatieve aanpassing het gevolg is van de balans tussen risico-

en beschermende factoren. Hoe meer tegenslagen en hoe ernstiger de tegenslagen zijn,

des te groter is de kans op weinig veerkracht.

Ook Masten (2001) ziet veerkracht als een proces. Zij stelt dat alle veerkracht

die bij mensen wordt gemeten afhankelijk is van de aanwezigheid en ernst van

risicofactoren die zij hebben meegemaakt in hun leven. Daarbij doelt ze op

psychopathologie bij ouders met eventuele genetische invloed, maar onder andere ook

op een laag geboortegewicht, armoede en scheiding. Er zijn volgens haar wel

Page 25: Eindrapportage definitief

25

protectieve factoren die het effect van risicofactoren op de veerkracht kunnen

verminderen, zoals goede prenatale zorg, een autoritatieve opvoedingsstijl en het

hebben van gepaste verwachtingen bij personen, die aansluiten op de leeftijd en

situatie. Veerkracht is volgens haar dus veranderlijk, want wanneer de risico- en

protectieve factoren in de levensloop veranderen, verandert ook de veerkracht.

3.3.3 Self-efficacy

Bandura (1993) geeft een beschrijving van de eigenschap self-efficacy, een begrip dat

gerelateerd is aan veerkracht. Self-efficacy is namelijk een eigenschap die mensen

helpt bij het bereiken van hun doelen. Iemand met veel self-efficacy ziet tegenslagen

of moeilijkheden eerder als uitdagingen dan obstakels en wil deze liever doorstaan

dan vermijden. Dat blijkt ook uit de doelen die mensen met veel self-efficacy voor

zichzelf stellen, die zijn namelijk uitdagend en competitief van insteek. Ook krabbelen

ze weer op na moeilijkheden en eventuele dieptepunten, om vervolgens weer door te

gaan. Self-efficacy is echter niet eenvoudig te bereiken. Daar is een proces van

zelfovertuiging voor nodig, waarbij argumenten worden gehaald uit resultaten van

eigen gedrag, van gedrag van anderen, uit positieve verbale feedback en uit

lichamelijke feedback. Eigen gedrag kan bijvoorbeeld invloed hebben op iemands

self-efficacy, wanneer dit gedrag tot een positief resultaat leidt en de persoon beseft

dat het een volgende keer net zo zou kunnen aflopen. Gedrag van anderen werkt

hetzelfde, maar dan via observatie en imitatie. Positieve verbale feedback geeft

mensen de bevestiging op het goede pad te zijn: het benadrukt de capaciteiten van een

persoon. Lichamelijke feedback betreft de reacties van het lichaam bij een bepaalde

handeling die iemand het idee kunnen geven een handeling al dan niet af te kunnen

ronden, zoals vermoeide benen bij een marathon de self-efficacy van een deelnemer

kunnen verlagen en een rustige hartslag deze juist kan verhogen.

3.3.4 Coping

Coping heeft betrekking op het aanpassingsmechanisme dat mensen hanteren vlak na

tegenslagen. De definitie die Lazarus en Folkman (1984, zoals weergegeven in

Drapeau, Samson & Saint-Jacques, 1999, p. 16) geven van coping is: de constant

veranderende cognitieve en gedragsmatige inspanningen om met veeleisende

Page 26: Eindrapportage definitief

26

omstandigheden om te kunnen gaan. Het gaat daarbij om omstandigheden die de

hulpmiddelen van iemand belasten of zelfs overschrijden. Zo wordt coping gezien als

een dynamisch proces, waarbij je iemands copinggedrag vast kunt stellen op basis van

dat wat die persoon doet in een bepaalde situatie. Daarbij moet de betreffende persoon

nagaan welke hulpmiddelen hij tot zijn beschikking heeft, zoals sociale steun,

vaardigheden, kennis, en welke er ingezet kunnen worden om de situatie bevredigend

te beëindigen.

Volgens het zogeheten ‘contextuele model’, een model waar Lazarus en

Folkman achter staan, zijn de genoemde inspanningen deel van een complex,

dynamisch interactieproces tussen het individu en de omgeving, waarbinnen periodes

van evaluatie en her-evaluatie plaatsvinden. Eerst voert iemand een primaire evaluatie

uit, waarbij deze persoon een situatie observeert en bekijkt of deze stressvol is. Dan

volgt de secundaire evaluatie, waarbij de persoon nagaat hoe met de situatie

omgegaan kan worden op basis van de beschikbare bronnen en mogelijkheden. Als

gevolg van de secundaire evaluatie hanteert de persoon dan een strategie, waarbij

onderscheid te maken is tussen probleemgerichte strategieën (zoals een

probleemoplossende strategie, direct actie ondernemen en informatie over de situatie

zoeken) en emotiegerichte strategieën (afleiding, vermijding en zoeken naar

emotionele steun).

Belangrijk bij coping is de ‘perception of control’, namelijk het gevoel controle te

hebben over de situatie. Dit houdt in dat iemand gelooft zijn eigen interne staat en

gedrag te kunnen bepalen, zijn omgeving te kunnen beïnvloeden en de gewenste

uitkomsten te kunnen behalen. Hoe meer gevoel van controle iemand heeft, hoe vaker

probleemgerichte strategieën blijken te worden gebruikt. Het verband tussen de

secundaire evaluatie (hoe ga ik hiermee om en welke bronnen heb ik om dat te doen)

en de strategiekeuze wordt zodoende gemedieerd door het gevoel van controle. De

secundaire evaluatie heeft namelijk een directe invloed op het gevoel van controle en

een indirecte invloed via het gevoel van controle op de strategiekeuze, er is geen

directe invloed tussen de secundaire evaluatie en de strategiekeuze.

Ditzelfde verband komt terug in een ander onderzoek (Sandler, Kim-Bae &

MacKinnon, 2000), waar het verband wordt onderzocht tussen het gevoel van controle

dat kinderen hebben met betrekking tot de scheidingssituatie van hun ouders, hier

‘control beliefs’ genoemd, en hun psychologische problemen. Daarbij wordt

onderzocht of coping en negatieve waardering in dit verband als mediators optreden.

Page 27: Eindrapportage definitief

27

Dat zou betekenen dat de control beliefs van kinderen hun copinggedrag en negatieve

waardering beïnvloeden en dat copinggedrag en negatieve waardering de uiteindelijke

psychologische problemen beïnvloeden, maar er geen direct verband is tussen de

control beliefs en psychologische problemen. Negatieve waardering houdt in dat

iemand gelooft dat een situatie negatieve gevolgen heeft voor zijn welzijn, doelen of

waarden. Coping wordt hier onderscheiden in actieve en vermijdende

copingstrategieën. Hieruit blijkt dat wanneer kinderen niet weten wie er controle heeft

over de uitkomsten van de situatie (gevoel van controle ‘onbekend’) er meer

vermijdende copingstrategieën worden gehanteerd. Bewijs voor een mediërende

invloed van negatieve waardering werd gevonden, maar alleen tussen gevoel van

controle ‘onbekend’ bij positieve situaties en mentale gezondheidsproblemen.

3.3.5 Locus of control

Zoals er bij coping al is beschreven, is de ‘locus of control’ van iemand in een

bepaalde situatie van belang voor zijn verdere gedrag. Zo kan iemand het gevoel

hebben zelf controle te hebben over de uitkomsten van een situatie en kan iemand ook

niet weten wie er controle heeft over een situatie. (Sandler, Kim-Bae & MacKinnon,

2000) Daar hoort nog een derde factor bij, namelijk dat iemand gelooft dat een ander

persoon controle heeft over de situatie. Zo wordt er een onderscheid gemaakt tussen

interne locus of control (geloof dat de controle bij jezelf ligt), externe locus of control

(geloof dat de controle bij een machtig ander iemand ligt) en onbekende locus of

control (onwetendheid over wie er controle kan hebben op de situatie).

3.3.6 Een vergelijking van begrippen

Uit de weergegeven informatie kan worden geconcludeerd dat de termen veerkracht,

self-efficacy, coping en locus of control aan elkaar verwant zijn. De term self-efficacy

betreft met name het geloof in het eigen kunnen, de overtuiging bepaalde handelingen

goed te kunnen uitvoeren en bepaalde situaties goed te kunnen doorstaan. Dit is te

beïnvloeden door het eigen gedrag, gedrag van anderen, positieve verbale feedback en

lichamelijke feedback. Hoe groter de self-efficacy, hoe groter de motivatie tot

handelen. Coping heeft daarentegen specifiek betrekking op tegenslagen en de manier

waarop de persoon die ermee geconfronteerd wordt daarmee omgaat. Daarbij kunnen

Page 28: Eindrapportage definitief

28

twee copingstrategieën worden onderscheiden, namelijk de actieve en de vermijdende

copingstrategie. De copingstrategie die men toepast, is echter verbonden aan het

gevoel van controle dat iemand heeft over de situatie, de locus of control. Als iemand

het gevoel heeft zelf controle over de situatie te hebben, is een actieve copingstrategie

het best passend en wanneer de controle bij een ander geacht wordt te liggen, is een

vermijdende copingstrategie passender. Locus of control is daarnaast ook verbonden

aan self-efficacy, doordat allebei betrekking hebben op de kans die iemand zichzelf

geeft om een situatie te veranderen. Het verschil zit in het perspectief: bij self-efficacy

schat iemand zijn kansen om de situatie te veranderen met name in op basis van het

eigen kunnen en bij locus of control schat iemand zijn kansen in op basis van wie er

de macht heeft over de situatie. Wanneer een vrouw zichzelf bijvoorbeeld capabel

acht om een bijdrage te leveren aan de politiek, maar het in haar land verboden is om

als vrouw een dergelijke functie te betreden, is er sprake van een hoge self-efficacy,

maar een externe locus of control.

Veerkracht onderscheidt zich van deze begrippen doordat het begrip gericht is

op meerdere kenmerken van een persoon, zoals werd uitgelegd bij 4.1. Deze

kenmerken zijn wel enigszins te herleiden tot de andere begrippen. Zo komt self-

efficacy deels overeen met ‘zelfvertrouwen’ bij veerkracht en komt veerkracht

meestal na coping. Bij een tegenslag wordt er eerst een reactie gezocht op de

stressfactor, wat resulteert in een copingstrategie. Pas later wordt er gesproken over

veerkracht, als iemand ook daadwerkelijk goed aangepast is na het doorstaan van de

tegenslag. Wat het verband tussen veerkracht en locus of control betreft, zou het

kunnen dat iemand met veel veerkracht minder risico loopt op de negatieve effecten

van een externe of onbekende locus of control. Vice versa zou een veerkrachtig

iemand misschien ook vaker geloven in een interne locus of control en in zijn

mogelijkheden de situatie naar zijn hand te zetten.

3.3.7 Subconclusie

Veerkracht kan worden gezien als persoonlijkheidskenmerk en als proces. Bij

veerkracht als persoonlijkheidskenmerk betreft het een eigenschap, die redelijk

onveranderlijk is en de kans op een positieve aanpassing na tegenslagen vergroot. Bij

veerkracht als proces is er sprake van een uitkomst van een proces. Veerkracht geldt

Page 29: Eindrapportage definitief

29

dan als de uitkomst van het meemaken van risico- en protectieve factoren, waarbij de

balans tussen beide factoren de uiteindelijke veerkracht bepaalt.

De begrippen veerkracht, self-efficacy, coping en locus of control zijn nu

besproken en vergeleken, om duidelijk te maken hoe veerkracht zich verhoudt tot

deze inhoudelijk aan elkaar gerelateerde begrippen. Daaruit is gebleken dat de

begrippen aan elkaar verwant zijn, maar dat veerkracht zich onderscheidt van de

andere door op meerdere kenmerken van een persoon gericht te zijn.

3.4 Conclusie en reflectie

Dit literatuuroverzicht is geschreven om na te gaan wat er al bekend is over de

gevolgen van ouderlijke scheiding voor de betrokken kinderen in het algemeen en

voor hun geluk in het bijzonder en over de mogelijke invloed van veerkracht in deze

context. De belangrijkste conclusies uit het literatuuronderzoek zullen worden

weergegeven, waarbij wordt vastgesteld welke consequenties deze bevindingen

hebben voor het empirische onderzoek.

3.4.1 Gevolgen van scheiding

Duidelijk is dat er zich in een scheidingssituatie in korte tijd meerdere veranderingen

af kunnen komen op de kinderen uit het gezin. Een ouder verlaat het huis en wordt

gemist, de veranderde economische situatie brengt spanningen en onzekerheid met

zich mee en contact met familie en kennissen van vroeger verwatert of verdwijnt

volledig. Scheidingskinderen hebben daarom in vergelijking met kinderen uit intacte

gezinnen meer last van aanpassingsproblemen, zoals gevoelens van angst, onrust,

shock, ongeloof, onbegrip en eventueel van psychopathologie.

Deze gevolgen zijn echter niet voor alle kinderen hetzelfde. De specifieke

scheidingssituatie is van grote invloed op de uiteindelijke aanpassingsproblemen van

de kinderen uit het gezin. Er is daarbij een onderscheid te maken tussen een relatief

eenvoudige en een moeilijke scheiding. Daarbij moet worden vermeld dat een

scheiding voor kinderen nooit echt eenvoudig zal zijn, maar er kunnen wel grote

verschillen zijn in het aantal risicofactoren.

Voor mijn empirische onderzoek is dit van belang, omdat er binnen de groep

studenten uit gescheiden gezinnen een onderscheid moet worden gemaakt tussen

Page 30: Eindrapportage definitief

30

scheidingssituaties met veel en met weinig risicofactoren. Hoe meer risicofactoren er

aanwezig zijn in een scheidingssituatie, hoe groter de kans op (langdurige)

aanpassingsproblemen en in mijn onderzoek mogelijk een lagere geluksbeleving.

Daarnaast luidt de algemene conclusie over de gevolgen van scheiding wel dat deze

vaker negatief dan positief zijn voor de betrokken kinderen, waardoor de hypothese

gevormd kan worden dat studenten uit gescheiden gezinnen een lagere geluksbeleving

aangeven dan studenten uit intacte gezinnen.

3.4.2 Geluk

Er zijn wetenschappelijke onderzoeken uitgevoerd rond het geluk van mensen en

andere aspecten van het welzijn die aan geluk verwant zijn, zoals de tevredenheid

over het eigen leven en het subjectieve welzijn. Er is echter voor zover bekend nog

geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van ouderlijke scheiding voor het geluk van

de kinderen en naar de gevolgen van tegenslagen voor geluk in het algemeen net zo

min. Wel zou het verband tussen het meemaken van een ouderlijke scheiding en een

lager psychologisch welzijn kunnen indiceren dat het misschien ook negatieve

gevolgen heeft voor het geluk van de kinderen. Mijn empirische onderzoek zal daar

meer duidelijkheid over geven. Voor mijn onderzoek kan geluk het best worden

gezien als een tevredenheid over het eigen leven, in combinatie met het hebben van

positieve en het ontbreken van negatieve gevoelens. Deze hybride benadering omvat

geluk in een bredere zin dan andere benaderingen en dat is voor mij een meerwaarde.

Er is gebleken dat life satisfaction kan worden gezien als een onderdeel van geluk en

dat maakt dat er een completer beeld van het geluk van de studenten zal ontstaan

wanneer ik geluk breder opvat dan life satisfaction.

3.4.3 Veerkracht

Uit de literatuur over veerkracht blijken er verschillende perspectieven op veerkracht

mogelijk te zijn. Van de twee perspectieven op veerkracht is het in het licht van de

vraagstelling het meest passend om veerkracht te beschouwen als

persoonlijkheidskenmerk. De vraagstelling is bedoeld om te achterhalen of

individuele veerkracht de kansen op geluk kan vergroten na het ervaren van een

ouderlijke scheiding en daarbij is het logisch om veerkracht te beschouwen als een

Page 31: Eindrapportage definitief

31

vaststaand persoonlijkheidskenmerk. In een onderzoek met de vraag welk effect

scheiding heeft op de veerkracht van mensen zou een procesvisie beter van toepassing

zijn, maar dat is hier niet aan de orde.

Op basis van de literatuur is het bij het beantwoorden van de vraagstelling

waarschijnlijk dat veerkracht verschilt per persoon (Protzy, 2008), een bufferende

werking kan hebben tussen het meemaken van problemen, zoals een ouderlijke

scheiding en het daardoor ontwikkelen van psychologische problemen, of een

verminderd geluk (Pinquart, 2009) en dat een hoge mate van veerkracht zal leiden tot

minder aanpassingsproblemen en daardoor een hoger geluk (Luthar et al., 2000 en

IJzendoorn et al., 1986). Of veerkracht werkelijk in verband staat met een hogere

geluksbeleving zal moeten blijken uit mijn onderzoek.

Page 32: Eindrapportage definitief

32

4) Methodologische verantwoording

4.1 Onderzoekspopulatie

Het empirisch onderzoek is uitgevoerd onder 321 Utrechtse studenten van 18 tot 25

jaar oud. Er zijn studenten in de populatie opgenomen die studeren aan de Universiteit

Utrecht, Hogeschool Utrecht en Hogeschool voor de Kunsten. Uiteindelijk zijn er 304

studenten in de analyses betrokken, omdat dit onderzoek alleen gericht is op studenten

van wie de ouders getrouwd, samenwonend of gescheiden zijn (zie bijlage 9.2). De

uiteindelijke onderzoekspopulatie bevat in totaal 249 studenten van wie de ouders

momenteel getrouwd of samenwonend zijn en 55 studenten van wie de ouders

gescheiden zijn, na eerst getrouwd te zijn of te hebben samengewoond. De

vragenlijsten zijn handmatig uitgedeeld en opgehaald, waardoor er geen

geregistreerde non-respons is. Wel kan het weigeren van deelname aan het onderzoek

worden gezien als een vorm van non-respons die mogelijk de representativiteit van de

onderzoekspopulatie beïnvloedt. Dit is zonder toegang tot databases met mogelijke

respondenten echter onontkoombaar.

De etniciteit van de onderzoekspopulatie is vrijwel homogeen. Het overgrote

merendeel van de studenten (96.4%) geeft aan Nederlands te zijn en slechts een

enkeling noemt een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of andere etniciteit. Dit

betekent voor het onderzoek dat de etniciteit van studenten niet kan fungeren als

controlevariabele.

Het aantal risicofactoren in de scheidingssituatie is redelijk verdeeld. Van de

55 studenten met gescheiden ouders hebben er 36 studenten een scheidingssituatie

meegemaakt met weinig risicofactoren (maximaal 9 van de 18) en 19 een

scheidingssituatie met veel risicofactoren (minimaal 10 van de 18).

4.2 Methode

Er is gekozen voor een kwantitatieve onderzoeksmethode, omdat de focus in dit

empirisch onderzoek ligt op het beschrijven van een maatschappelijke situatie, in

plaats van deze te begrijpen en te verklaren. Onderzocht wordt of het voor de

geluksbeleving van studenten uitmaakt of hun ouders nog bij elkaar zijn en hoe een

eventuele scheiding feitelijk is verlopen. Daarbij is het onderzoek gericht op de

Page 33: Eindrapportage definitief

33

feitelijke gebeurtenissen, niet op de interpretatie die de studenten daaraan geven. Dit

zou zeker een interessant onderwerp zijn voor aanvullend kwalitatief onderzoek, maar

het is in dit onderzoek niet aan de orde. Er wordt daarnaast in dit onderzoek gezocht

naar verbanden en daarop sluit een relatief grootschalig kwantitatief onderzoek het

best aan.

De studenten zijn benaderd in computerlokalen, kantines, praktijklokalen,

buiten op de campus en op internet via de sociale netwerksites Hyves en Facebook.

Daar kregen ze een vragenlijst aangereikt die ze in een eigen tempo konden invullen

en die later weer opgehaald werd. Er is daardoor geen sprake van een aselecte

steekproef. Wel zijn bij het benaderen van studenten in een bepaalde ruimte of

omgeving alle aanwezigen aangesproken, om willekeur te bevorderen.

4.3 Meetinstrument

De vragenlijst bestaat uit drie delen, namelijk een over de geluksbeleving van de

studenten, een over hun veerkracht en een over de eventuele scheiding van hun ouders

(zie bijlage 9.1). De drie onderdelen van de vragenlijst zijn bewust in deze volgorde in

de vragenlijst opgenomen, omdat er aanwijzingen zijn dat de volgorde van vragen de

uitkomsten kan beïnvloeden. (Tourangeau, Rasinski & Bradburn, 1991) Deze

volgorde is in dit onderzoek van belang, omdat de meting van geluk en veerkracht op

deze manier zo min mogelijk beïnvloed wordt door de vragen over, en daardoor de

herinneringen aan, de ouderlijke scheiding. Er zal van de afzonderlijke delen in de

vragenlijst worden toegelicht welke operationalisaties er zijn gehanteerd en wat de

betrouwbaarheid en validiteit is van de schalen.

Geluksbeleving is gemeten aan de hand van een enkele vraag die valide en

betrouwbaar is gebleken, namelijk: “Voel jij je over het algemeen gelukkig?” met

daarbij een antwoordschaal van 0-10, waarbij 0 de laagste score is en 10 de hoogste.

(Abdel-Khalek, 2006)

Veerkracht werd gemeten aan de hand van de Nederlandse versie van de

Resilience Scale. (Protzky, 2008) Deze vragenlijst bevat 25 items en geeft een

uiteindelijke score van veerkracht van 25-100, waarbij een hogere score logischerwijs

een hogere veerkracht indiceert. Voorbeelditems van deze schaal zijn: ‘Ik vind zelfs in

moeilijke tijden wel iets om over te lachen’ en ‘Ik blijf niet stilstaan bij dingen waar ik

niets aan kan doen’. Deze schaal was reeds betrouwbaar en valide gebleken in diverse

Page 34: Eindrapportage definitief

34

onderzoekspopulaties, maar bleek ook in deze onderzoekspopulatie van een hoge

betrouwbaarheid (α = .80). Er is bovendien geen reden om aan te nemen dat de

validiteit van de schaal voor deze onderzoekspopulatie anders zou zijn.

De gezinssituatie van de studenten is gemeten aan de hand van een vraag over

de relatiestatus van de ouders, waarbij kon worden gekozen uit 1) mijn ouders zijn

getrouwd (en wonen samen), 2) mijn ouders zijn samenwonend, 3) mijn ouders zijn

gescheiden (en waren getrouwd), 4) mijn ouders zijn gescheiden (en waren

samenwonend), 5) mijn moeder is overleden, 6) mijn vader is overleden en 7) anders.

Uiteindelijk zijn alleen de studenten die de keuzes 1 tot en met 4 hadden aangekruist

opgenomen in het onderzoek.

De studenten van wie de ouders gescheiden waren, werden verzocht

aanvullende vragen in de vragenlijst te beantwoorden. Eerst werden enkele open

vragen gesteld, zoals ‘Hoe oud was je toen je ouders gingen scheiden?’ en ‘Wat vond

je het moeilijkst aan de scheiding?’ Vervolgens werden er risicofactoren genoemd en

kon de student aangeven of deze klopten bij de scheidingssituatie van zijn of haar

ouders. Daarbij werd er de keuze gegeven tussen ‘klopt’, ‘klopt niet’ en ‘weet niet’.

De derde mogelijkheid is bewust gegeven omdat voor sommigen de scheidingssituatie

al lang geleden kon zijn en ze op deze manier niet gedwongen werden een ongegrond

antwoord te geven. Voorbeelditems van deze meting van het aantal risicofactoren in

de scheidingssituatie zijn: ‘Na de scheiding hadden mijn ouders veel ruzie’ en ‘De

ouder die voor me zorgde had het emotioneel erg moeilijk met de scheiding’. De

betrouwbaarheid van deze schaal is goed (α = .75). De indruksvaliditeit van deze

schaal is ook goed. Er worden namelijk verschillende aspecten van de

scheidingssituatie belicht, waaronder de mate van contact met de ouders, vrienden en

familie; de beschikbaarheid van financiële middelen en de kennis hierover; de mate en

inhoud van conflicten; de invloed van de scheiding op de psychische gesteldheid van

de student en de inwonende ouder en de komst van nieuwe partners na de scheiding.

Al deze aspecten zijn in de vragenlijst opgenomen op basis van empirische gegevens

die wijzen op een vergroot risico. Het totaal aan deze aspecten van een

scheidingssituatie zou om die reden een valide meting moeten zijn van de

risicofactoren in een scheidingssituatie.

Page 35: Eindrapportage definitief

35

Gezien de gevoeligheid van de informatie zijn de ingevulde vragenlijsten zo spoedig

mogelijk omgezet in statistische codering, zodat de enquêtes niet meer te herleiden

zijn naar individuen.

4.4 Analysestrategie

Bij de onderzoeksvragen 1 en 6, waar wordt onderzocht of er verschillen zijn tussen

variabelen zal er de niet-parametrische Mann-Whitney test uitgevoerd worden.

Daarbij wordt ook de effectgrootte berekend, door de gestandaardiseerde z-score van

de toets te delen door de wortel uit n.

Bij de onderzoeksvragen 2, 3, 4 en 5, waar wordt onderzocht of er sprake is

van een correlatie tussen variabelen, zal er de niet-parametrische Kendall’s tau-toets

uitgevoerd worden. Vervolgens wordt er een regressie-analyse uitgevoerd, om na te

gaan of het model significant is en hoeveel van de variatie van de ene variabele door

de variatie van de andere verklaard wordt.

Bij de kwalitatieve onderzoeksvraag 7 zullen alle door studenten uit

gescheiden gezinnen ingevulde vragenlijsten worden bekeken, waarbij wordt

genoteerd wat zij als het meest negatief en positief beschouwen van de scheiding van

hun ouders. Vervolgens zullen deze antwoorden worden gecategoriseerd, waarbij aan

elkaar gerelateerde uitspraken zullen worden samengevoegd om tot een overzicht te

komen.

Page 36: Eindrapportage definitief

36

5) Resultaten en analyse

5.1 Resultaten van de dataverzameling

5.1.1 Assumpties voor parametrische toetsen

Van de volgende variabelen wordt onderzocht of ze voldoen aan de eisen van

parametrische toetsen: Geluksbeleving, Veerkracht en Risicofactoren in de

scheidingssituatie. Hierbij wordt nagegaan of de data normaal verdeeld zijn, of de

varianties in geluksbeleving en veerkracht homogeen zijn voor studenten uit intacte en

gescheiden gezinnen, of de data van interval meetniveau zijn en of de data

onafhankelijk van elkaar zijn.

5.1.1.1 Normaliteit

Zowel de geluksbeleving van de studenten, D(304) = 0.22, p < .05, als de veerkracht,

D(304) = 0.06, p < .05 is significant niet normaal verdeeld (zie tabel 5.1).

Om na te gaan of er nog verschil is in de normaliteit van deze variabelen

tussen studenten uit intacte en gescheiden gezinnen is vervolgens dezelfde analyse

gedaan, waarin dit onderscheid wel gemaakt wordt (zie tabel 5.2).

Hieruit blijkt de geluksbeleving van studenten uit zowel intacte gezinnen,

D(249) = 0.22, p < .05, als uit gescheiden gezinnen, D(55) = 0.26, p < .05 significant

niet normaal verdeeld te zijn. Ook de veerkracht van respondenten uit intacte

gezinnen, D(249) = 0.06, p < .05 is significant niet normaal verdeeld. De veerkracht

van respondenten uit gescheiden gezinnen, D(55) = 0.12, ns, is echter wel normaal

verdeeld. Het aantal risicofactoren in scheidingssituaties D(56) = 0.11, ns is normaal

verdeeld onder de studenten uit gescheiden gezinnen (zie tabel 5.3).

Doordat het merendeel van de data niet voldoet aan de assumptie van

normaliteit, is het op basis van deze gegevens noodzakelijk niet-parametrische toetsen

te gebruiken.

Page 37: Eindrapportage definitief

37

Tabel 5.1

Normaliteitstest van de Geluksbeleving en Veerkracht van Studenten

Kolmogorov-Smirnova Shapiro-Wilk

Statistic df Sig. Statistic df Sig.

Geluksbeleving 0.22 304 .00 0.82 304 .00

Veerkracht totaal 0.06 304 .01 0.98 304 .00

Noot. a. Lilliefors Significance Correction

Tabel 5.2

Normaliteitstest van de Geluksbeleving en Veerkracht van Studenten naar Intacte en

Gescheiden gezinnen

Kolmogorov-Smirnova Shapiro-Wilk

Intact of gescheiden Statistic df Sig. Statistic df Sig.

1 0.22 249 .00 0.82 249 .00 Geluksbeleving

2 0.26 55 .00 0.82 55 .00

1 0.06 249 .02 0.98 249 .00 Veerkracht totaal

2 0.12 55 .06 0.98 55 .38

Noot. a. Lilliefors Significance Correction

Tabel 5.3

Normaliteitstest van het aantal Risicofactoren in Scheidingssituaties

Kolmogorov-Smirnova Shapiro-Wilk

Statistic df Sig. Statistic df Sig.

Risicofactoren scheiding 0.11 56 .16 0.97 56 .15

Noot. a. Lilliefors Significance Correction

5.1.1.2 Homogeniteit van de variantie

Bij geluksbeleving F(1,302) = 0.02, ns, en veerkracht, F(1,302) = 0.70, ns, zijn de

varianties homogeen voor de respondenten uit gescheiden en intacte gezinnen (zie

tabel 5.4). Voor het aantal risicofactoren in de scheidingssituatie kan dit niet getoetst

worden, omdat deze gegevens enkel betrekking hebben op de studenten uit

gescheiden gezinnen.

Page 38: Eindrapportage definitief

38

Wat de homogeniteit van de variantie betreft, zouden parametrische toetsen toegepast

kunnen worden.

Tabel 5.4

Homogeniteitstest van de Varianties in Geluksbeleving en Veerkracht tussen de

Studenten uit Intacte en Gescheiden Gezinnen

Levene Statistic df1 df2 Sig.

Based on Mean .02 1 302 .89

Based on Median .00 1 302 .96

Based on Median and with

adjusted df .00 1 301.77 .96

Geluksbeleving

Based on trimmed mean .01 1 302 .93

Based on Mean .70 1 302 .40

Based on Median .57 1 302 .45

Based on Median and with

adjusted df .57 1 301.85 .45

Veerkracht totaal

Based on trimmed mean .67 1 302 .41

5.1.1.3 Interval data

De scores op geluksbeleving zijn gemeten met zelfrapportages op een 11-puntsschaal

van 0 tot 10 en daarmee van een ordinaal meetniveau. De veerkracht totaalscores zijn

gemeten door de som te berekenen van de scores op een 4-punts Likertschaal. Beide

variabelen voldoen hierdoor niet aan de assumptie van data op intervalniveau.

5.1.1.4 Onafhankelijkheid

De data zijn verzameld aan de hand van zelfrapportages, waarin werd toegelicht dat

het van belang was de gegevens in te vullen zonder met anderen te overleggen. De

onafhankelijkheid zal daardoor in grote mate gewaarborgd zijn, maar of dit voor alle

data geldt, is niet te achterhalen.

Al deze resultaten in ogenschouw genomen moet er bij de data-analyse gekozen

worden voor niet-parametrische toetsen, omdat de data niet normaal verdeeld en van

een ordinaal meetniveau is.

Page 39: Eindrapportage definitief

39

5.1.2 Globale resultaten dataverzameling

Om een algemeen beeld te geven van de verzamelde data, zal er van de variabelen

Geluksbeleving, Veerkracht en Aantal risicofactoren in de scheidingssituatie in het

kort beschrijvende statistieken worden gegeven. Zo wordt duidelijk wat het

gemiddelde is van de scores op een bepaalde variabele, wat de mediaan is, de modus,

de minimumscore en de maximumscore.

5.1.2.1 Geluksbeleving

Tabel 5.5

Beschrijvende statistieken van Geluksbeleving

Geluksbeleving

Valid 304

Mean 7.54

Median 8.00

Mode 8.0

Minimum 0.0

N

Maximum 10.0

5.1.2.2 Veerkracht

Tabel 5.6

Beschrijvende statistieken van Veerkracht

Veerkracht totaal

Valid 304

Mean 75.37

Median 76.00

Mode 80

Minimum 45

N

Maximum 92

Page 40: Eindrapportage definitief

40

5.1.2.3 Risicofactoren scheidingssituatie

Tabel 5.7

Beschrijvende statistieken van Risicofactoren scheidingssituatie

Risicofactoren scheiding

Valid 56

Mean 25.63

Median 25.00

Mode 25.0a

Minimum 19.0

N

Maximum 33.0

Noot. a. Multiple modes exist. The

smallest value is shown

Page 41: Eindrapportage definitief

41

5.2 Resultaten van de data-analyse

De resultaten van de data-analyse worden uiteengezet per onderzoeksvraag. Eerst

worden de onderzoeksresultaten besproken en geïnterpreteerd en vervolgens worden

de resultaten voor een overzichtelijk beeld in tabellen weergegeven.

5.2.1 Onderzoeksvraag 1

“Is de geluksbeleving van studenten uit gescheiden gezinnen lager dan die van

studenten uit intacte gezinnen?”

Uit een vergelijking van verschillen blijken er slechts kleine verschillen in

geluksbeleving te zijn tussen studenten uit gescheiden en intacte gezinnen (zie tabel

5.8). Om te controleren of de verschillen toch significant zijn is de niet-parametrische

Mann-Whitney toets uitgevoerd. Deze toets vergelijkt de scores van twee groepen

respondenten op een bepaalde variabele en berekent of de verschillen tussen de

groepen significant zijn. Hieruit blijkt de geluksbeleving van studenten uit gescheiden

gezinnen (M = 7.47) niet significant te verschillen van studenten uit intacte gezinnen

(M = 7.56), U = 6692.50, z = -0.28, ns, r = -0.02 (zie tabel 5.9). Er is sprake van een

zeer klein effect (r < 0.3).

Tabel 5.8

Vergelijking van de Geluksbeleving van Studenten uit Gescheiden en Intacte gezinnen

Intact of gescheiden Mean N Std. Deviation

Intact 7.56 249 1.18

Gescheiden 7.47 55 1.17

Total 7.54 304 1.17

Page 42: Eindrapportage definitief

42

Tabel 5.9

Mann-Whitney Test voor de Verschillen in Geluksbeleving tussen Studenten uit

Intacte en Gescheiden Gezinnen

Geluksbeleving

Mann-Whitney U 6692.50

Wilcoxon W 8232.50

Z -.28

Asymp. Sig. (2-tailed) .78

Exact Sig. (2-tailed) .78

Exact Sig. (1-tailed) .39

Noot. a. Grouping Variable: Intact of gescheiden

Page 43: Eindrapportage definitief

43

5.2.2 Onderzoeksvraag 2

“Is er een verband tussen de geluksbeleving van studenten uit gescheiden gezinnen en

het aantal risicofactoren in de scheidingssituatie van hun ouders?”

Bij het toetsen van een verband zijn er twee niet-parametrische toetsen mogelijk,

namelijk Spearman’s rangcorrelatiecoëfficiënt (Spearman’s rho) en Kendall’s

rangcorrelatiecoëfficiënt (Kendall’s tau). Bij deze analyse is gekozen voor Kendall’s

tau, omdat er op de variabele geluksbeleving veel dezelfde waarden zijn en deze toets

daar minder gevoelig voor is dan Spearman’s rho.

Tabel 5.10 geeft aan dat er een significante negatieve samenhang is tussen de

geluksbeleving van studenten uit gescheiden gezinnen en het aantal risicofactoren dat

zij hebben meegemaakt in de scheidingssituatie (Kendall’s tau = -.21, p < .05).

Over het algemeen geldt de regel: hoe meer risicofactoren er in de scheidingssituatie

aanwezig waren, hoe lager de geluksbeleving van de student is.

Om na te gaan hoeveel van de variatie in geluksbeleving verklaard wordt door

de variatie in risicofactoren in de scheidingssituatie is een regressie-analyse

uitgevoerd. Hieruit blijkt negen procent van de variatie in geluksbeleving te worden

verklaard door de variatie in risicofactoren in de scheidingssituatie (zie tabel 5.11).

Ondanks deze kleine voorspellende waarde van het aantal risicofactoren in de

scheidingssituatie voor de geluksbeleving van studenten is het model wel significant,

b = -.10, p < .05 (zie tabel 5.12 en 5.13).

Al met al kan worden geconcludeerd dat de geluksbeleving van studenten uit

gescheiden gezinnen met veel risicofactoren in de scheidingssituatie lager is dan van

hen met weinig risicofactoren in de scheidingssituatie. Wel wordt slechts negen

procent van de geluksbeleving verklaard door het aantal risicofactoren in de

scheidingssituatie en wordt de overige 91 procent dus verklaard door andere, nog

onbekende factoren.

Page 44: Eindrapportage definitief

44

Tabel 5.10

De Correlatie tussen Geluksbeleving en het aantal Risicofactoren in de

Scheidingssituatie

Geluksbeleving

Risicofactoren

scheiding

Correlation Coefficient 1.00 -.21*

Sig. (2-tailed) . .04

Geluksbeleving

N 304 56

Correlation Coefficient -.21* 1.00

Sig. (2-tailed) .04 .

Kendall's tau_b

Risicofactoren scheiding

N 56 56

Noot. *. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed).

Tabel 5.11

Regressie-analyse van Risicofactoren in de Scheidingssituatie en Geluksbeleving

Model R R Square Adjusted R Square

Std. Error of the

Estimate

1 .30a .09 .07 1.13

Noot. a. Predictors: (Constant), Risicofactoren scheiding

Tabel 5.12

ANOVA van Risicofactoren in de Scheidingssituatie en Geluksbeleving

Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.

Regression 6.57 1 6.57 5.13 .03a

Residual 69.16 54 1.28

Total 75.74 55

Noot. a. Predictors: (Constant), Risicofactoren scheiding

Noot. b. Dependent Variable: Geluksbeleving

Page 45: Eindrapportage definitief

45

Tabel 5.13

Regressie-coëfficiënten van Risicofactoren in de Scheidingssituatie en Geluksbeleving

Unstandardized Coefficients

Standardized

Coefficients

Model B Std. Error Beta t Sig.

(Constant) 10.05 1.12 8.98 .00 1

Risicofactoren scheiding -.10 .04 -.30 -2.27 .03

Noot. a. Dependent Variable: Geluksbeleving

Page 46: Eindrapportage definitief

46

5.2.3 Onderzoeksvraag 3

“Is er een verband tussen de geluksbeleving van studenten uit gescheiden gezinnen en

hun veerkracht?”

Met dezelfde reden als bij 5.2.2, namelijk veel dezelfde waarden in geluksbeleving, is

voor het toetsen van dit verband gekozen voor Kendall’s tau. Uit tabel 5.14 blijkt er

een significant verband te zijn tussen de geluksbeleving en veerkracht van studenten

uit gescheiden gezinnen (Kendall’s tau = .40, p < .01). Hierbij geldt: hoe meer

veerkracht, hoe hoger de geluksbeleving. Om na te gaan hoeveel van de variatie in

geluksbeleving verklaard wordt door de variatie in veerkracht, is een regressie-analyse

uitgevoerd.

Hieruit blijkt 28 procent van de variatie in geluksbeleving te worden verklaard

door de variatie in veerkracht (zie tabel 5.15). Dit model is significant, b = .09, p < .01

(zie tabel 5.16 en 5.17).

Al met al kan worden geconcludeerd dat studenten met een hoge veerkracht

ook een hogere geluksbeleving hebben. Van de variatie in geluksbeleving wordt 28

procent verklaard door de variatie in veerkracht.

Tabel 5.14

De Correlatie tussen Geluksbeleving en Veerkracht bij Studenten uit Gescheiden

Gezinnen

Intact of gescheiden Geluksbeleving Veerkracht totaal

Correlation Coefficient 1.00 .40**

Sig. (2-tailed) . .00

Geluksbeleving

N 55 55

Correlation Coefficient .40** 1.00

Sig. (2-tailed) .00 .

Gescheiden Kendall's tau_b

Veerkracht totaal

N 55 55

Noot. **. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

Page 47: Eindrapportage definitief

47

Tabel 5.15

Regressie-analyse van Geluksbeleving en Veerkracht bij Studenten uit Gescheiden

Gezinnen

R

Model

Intact of

gescheiden =

Gescheiden

(Selected) R Square Adjusted R Square

Std. Error of the

Estimate

1 .53a .28 .27 .99

Noot. a. Predictors: (Constant), Veerkracht totaal

Tabel 5.16

ANOVA van Geluksbeleving en Veerkracht bij Studenten uit Gescheiden Gezinnen

Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.

Regression 20.81 1 20.81 21.16 .00a

Residual 53.12 54 .98

1

Total 73.93 55

Noot. a. Predictors: (Constant), Veerkracht totaal

Noot. b. Dependent Variable: Geluksbeleving

Noot. c. Selecting only cases for which Intact of gescheiden = Gescheiden

Tabel 5.17

Regressie-coëfficiënten van Geluksbeleving en Veerkracht bij Studenten uit

Gescheiden Gezinnen

Unstandardized Coefficients Standardized Coefficients

Model B Std. Error Beta t Sig.

(Constant) .84 1.45 .58 .56 1

Veerkracht totaal .09 .02 .531 4.60 .00

Noot. a. Dependent Variable: Geluksbeleving

Noot. b. Selecting only cases for which Intact of gescheiden = Gescheiden

Page 48: Eindrapportage definitief

48

5.2.4 Onderzoeksvraag 4

“Is er een verband tussen de geluksbeleving van studenten uit gescheiden gezinnen en

de verstreken tijd sinds de scheiding?”

Met dezelfde reden als bij 5.2.2, namelijk veel dezelfde waarden in geluksbeleving, is

voor het toetsen van dit verband gekozen voor Kendall’s tau. Uit tabel 5.18 blijkt er

geen significant verband te zijn tussen de geluksbeleving van studenten en de

verstreken tijd sinds de scheiding (Kendall’s tau = .05, ns).

Tabel 18

De Correlatie tussen de Geluksbeleving van Studenten uit Gescheiden Gezinnen en de

Verstreken Tijd sinds de Scheiding

Geluksbeleving

Aantal jaar

scheiding

geleden

Correlation Coefficient 1.000 .045

Sig. (2-tailed) . .674

Geluksbeleving

N 55 55

Correlation Coefficient .045 1.000

Sig. (2-tailed) .674 .

Kendall's tau_b

Aantal jaar scheiding

geleden

N 55 55

Page 49: Eindrapportage definitief

49

5.2.5 Onderzoeksvraag 5

“Beïnvloedt het aantal risicofactoren in de scheidingssituatie de grootte van het

verband tussen veerkracht en de geluksbeleving van de studenten uit gescheiden

gezinnen?”

Vanuit dezelfde overweging als bij 5.2.2 is voor het toetsen van dit verband gekozen

voor Kendall’s tau. Uit tabel 5.19 blijkt het verband tussen geluksbeleving en

veerkracht te verschillen voor de studenten met verschillende maten van

risicofactoren in de scheidingssituatie. In de groep met weinig risicofactoren in de

scheidingssituatie is dit verband niet significant (Kendall’s tau = .23, ns), maar in de

groep met veel risicofactoren wel (Kendall’s tau = .54, p < .01). Bij de groep met veel

risicofactoren is vervolgens gebleken dat 38 procent van de variatie in geluksbeleving

verklaard wordt door de variatie in veerkracht (zie tabel 5.20). Dit model is

significant, b = 0.11, p < .05 (zie tabel 5.21 en 5.22).

Of er ook sprake is van een moderatie-effect van het aantal risicofactoren in de

scheidingssituatie en veerkracht op geluksbeleving is echter nog onduidelijk. Om dit

te onderzoeken is een meervoudige regressie-analyse uitgevoerd (zie tabel 5.23 tot

5.25). Hierbij is ten eerste berekend of er hoofdeffecten zijn van veerkracht op

geluksbeleving en van het aantal risicofactoren in de scheidingssituatie op

geluksbeleving (model 1) Ten tweede is berekend of er een interactie-effect is van het

aantal risicofactoren in de scheidingssituatie en veerkracht op geluksbeleving (model

2). Wanneer er sprake is van een interactie-effect, zou dit ten eerste betekenen dat de

correlatie tussen veerkracht en de geluksbeleving van de studenten verschilt per mate

van risicofactoren in de scheidingssituatie. Ook zou dit betekenen dat de correlatie

tussen de mate van risicofactoren in de scheidingssituatie en de geluksbeleving van

studenten verschilt voor mensen met een verschillende veerkracht.

Uit de analyse blijkt dat er inderdaad sprake is van een hoofdeffect tussen

veerkracht en geluksbeleving (b = 0.08, p < .01) en tussen het aantal risicofactoren in

de scheidingssituatie en geluksbeleving (b = -.75, p < .05). Er is echter geen sprake

van een interactie-effect tussen veerkracht en het aantal risicofactoren in de

scheidingssituatie en geluksbeleving (b = .06, ns) (zie tabel 5.25).

Dit betekent ten eerste dat het aantal risicofactoren het verband tussen

veerkracht en de geluksbeleving niet modereert en ten tweede dat veerkracht het

Page 50: Eindrapportage definitief

50

verband tussen het aantal risicofactoren en de geluksbeleving niet modereert. Er is

sprake van twee afzonderlijke effecten van beide variabelen op de geluksbeleving van

studenten.

Tabel 5.19

De Correlatie tussen Geluksbeleving en Veerkracht bij Studenten met Weinig of Veel

Risicofactoren in de Scheidingssituatie

Weinig of veel RF Geluksbeleving Veerkracht totaal

Correlation Coefficient 1.00 .23

Sig. (2-tailed) . .09

Geluksbeleving

N 36 36

Correlation Coefficient .23 1.00

Sig. (2-tailed) .09 .

Weinig Kendall's tau_b

Veerkracht totaal

N 36 36

Correlation Coefficient 1.00 .54**

Sig. (2-tailed) . .00

Geluksbeleving

N 19 19

Correlation Coefficient .54** 1.00

Sig. (2-tailed) .00 .

Veel Kendall's tau_b

Veerkracht totaal

N 19 19

Noot. **. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).

Tabel 5.20

Regressie-analyse van Geluksbeleving en Veerkracht bij Studenten uit Gescheiden

Gezinnen met Veel Risicofactoren in de Scheidingssituatie

Weinig of

veel RF Model R R Square Adjusted R Square

Std. Error of the

Estimate

Veel 1 .62a .38 .35 1.15

Noot. a. Predictors: (Constant), Veerkracht totaal

Page 51: Eindrapportage definitief

51

Tabel 5.21

ANOVA van Geluksbeleving en Veerkracht bij Studenten uit Gescheiden Gezinnen

met Veel Risicofactoren in de Scheidingssituatie

Weinig of veel RF Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.

Regression 13.97 1 13.97 10.53 .01a

Residual 22.56 17 1.33

Veel 1

Total 36.53 18

Noot. a. Predictors: (Constant), Veerkracht totaal

Noot. b. Dependent Variable: Geluksbeleving

Tabel 5.22

Regressie-coëfficiënten van Geluksbeleving en Veerkracht bij Studenten uit

Gescheiden Gezinnen met Veel Risicofactoren in de Scheidingssituatie

Unstandardized Coefficients

Standardized

Coefficients

Weinig of veel RF Model B Std. Error Beta t Sig.

(Constant) -1.69 2.64 -.64 .53 Veel 1

Veerkracht totaal .11 .04 .62 3.25 .01

a. Dependent Variable: Geluksbeleving

Tabel 5.23

Meervoudige Regressie-Analyse van het Aantal Risicofactoren in de

Scheidingssituatie, Veerkracht en Geluksbeleving

Model R R Square Adjusted R Square

Std. Error of the

Estimate

1 .61a .37 .35 .94

2 .64b .41 .37 .93

Noot. a. Predictors: (Constant), Veerkracht totaal, Dummy-RF weinig of veel

Noot. b. Predictors: (Constant), Veerkracht totaal, Dummy-RF weinig of

veel, VK totaal x RF dummy

Page 52: Eindrapportage definitief

52

Tabel 5.24

ANOVA van het Aantal Risicofactoren in de Scheidingssituatie, Veerkracht en

Geluksbeleving

Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.

Regression 27.46 2 13.73 15.44 .00a

Residual 46.25 52 .89

1

Total 73.71 54

Regression 29.92 3 9.97 11.62 .00b

Residual 43.79 51 .86

2

Total 73.71 54

Noot. a. Predictors: (Constant), Veerkracht totaal, Dummy-RF weinig of veel

Noot. b. Predictors: (Constant), Veerkracht totaal, Dummy-RF weinig of veel, VK totaal x RF dummy

Noot. c. Dependent Variable: Geluksbeleving

Tabel 5.25

Regressie-coëfficiënten van het Aantal Risicofactoren in de Scheidingssituatie,

Veerkracht en Geluksbeleving

Unstandardized Coefficients

Standardized

Coefficients

Model B Std. Error Beta t Sig.

(Constant) 1.83 1.42 1.29 .20

Dummy-RF weinig of veel -.75 .27 -.31 -2.76 .01

1

Veerkracht totaal .08 .02 .47 4.23 .00

(Constant) 3.75 1.80 2.09 .04

Dummy-RF weinig of veel -5.44 2.78 -2.24 -1.95 .06

Veerkracht totaal .05 .02 .32 2.27 .03

2

VK totaal x RF dummy .06 .04 1.91 1.69 .10

Noot. a. Dependent Variable: Geluksbeleving

Page 53: Eindrapportage definitief

53

5.2.6 Onderzoeksvraag 6

“Is de geluksbeleving van studenten met veel veerkracht hoger dan die van studenten

met weinig veerkracht?”

Bij onderzoeksvraag 3 bleek er een verband te bestaan tussen de geluksbeleving van

studenten uit gescheiden gezinnen en hun veerkracht. Nu zal worden nagegaan of er

bovendien een algemene trend is in de gehele onderzoekspopulatie..

Uit de vergelijking van verschillen blijken er redelijk grote verschillen in

geluksbeleving te zijn tussen studenten met weinig veerkracht (M = 7.17) en

studenten met veel veerkracht (M = 7.88) (zie tabel 5.26). Met een Mann-Whitney

toets, zoals toegelicht bij 5.2.1, is vervolgens onderzocht of de verschillen in

geluksbeleving significant zijn voor studenten met weinig of veel veerkracht. Het

antwoord is bevestigend, U = 7882.00, z = -5.06, p < 0.01, r = -0.29 (zie tabel 5.27).

Er is sprake van een klein tot gemiddeld effect (r < 0.30). Hieruit kan worden

geconcludeerd dat de geluksbeleving van studenten met veel veerkracht inderdaad

hoger is dan die van studenten met weinig veerkracht.

Tabel 5.26

Vergelijking van de Geluksbeleving tussen Studenten met Weinig of Veel Veerkracht

Weinig of veel VK N Mean Std. Deviation

Weinig 145 7.17 1.40

Veel 159 7.88 .78

Tabel 5.27

Mann-Whitney test voor de Verschillen in Geluksbeleving tussen Studenten met

Weinig of Veel Veerkracht

Geluksbeleving

Mann-Whitney U 7882.00

Wilcoxon W 18467.00

Z -5.06

Asymp. Sig. (2-tailed) .000

Noot. a. Grouping Variable: Weinig of veel VK

Page 54: Eindrapportage definitief

54

5.2.7 Onderzoeksvraag 7

“Wat beschouwen studenten als het meest negatief en positief aan de scheiding van

hun ouders?

De resultaten uit de open vragen worden kort weergegeven in tabel 5.28 en 5.29.

Sommige respondenten hebben meerdere negatieve of positieve aspecten van de

scheiding genoemd, waardoor het totaal aantal reacties kan uitkomen op meer dan de

55 studenten uit gescheiden gezinnen.

Opvallend is dat de conflicten tussen de ouders erg belangrijk worden

gevonden: het aantal opmerkingen over ouderlijke conflicten staat zowel bij het meest

negatief als bij positief (hier: het gebrek aan ruzie) in de top drie. Verder is het

opvallend dat er ongeveer evenveel studenten aangeven dat er niets moeilijk was aan

de scheiding (11) als dat er niets positief was (10). Ten slotte wordt duidelijk dat er

een grote diversiteit is aan aspecten van de scheiding die studenten moeilijk of juist

positief vonden. Dit sluit aan bij de bevindingen uit het literatuuroverzicht, namelijk

dat er op veel verschillende gebieden moeilijkheden worden ondervonden door de

betrokken kinderen in een scheidingssituatie en dat de betrokken kinderen

verschillend reageren op een scheiding.

Page 55: Eindrapportage definitief

55

Tabel 5.28

Resultaten bij de vraag: ‘Wat vond je het moeilijkst aan de scheiding van je ouders?’

Niets 11

Ruzies tussen ouders 9

Weinig contact met een ouder 8

Verdriet ouders 4

Geen gezin meer zijn 4

Loyaliteitsconflicten 5

Tijd verdelen/de afwisseling/tweedeling leefomgeving 4

Weekend naar andere ouder/heen en weer reizen 3

Huis/school verlaten 3

Minder goede communicatie met ouders 2

Minder aandacht voor elkaar 1

Wonen bij andere ouder dan gewild 1

Bezorgdheid om broertjes/zusjes 1

Geld 1

Plotseling vertrek een ouder 1

Stiefouders erbij 1

Lange nasleep 1 +.

Totaal 60

Page 56: Eindrapportage definitief

56

Tabel 5.29

Resultaten bij de vraag: ‘Wat vond je positief aan de scheiding van je ouders?’

Minder ruzie 13

Niets 10

Ouder(s) gelukkiger 9

Ontwikkeling ouders 6

Meer rust in huis/betere sfeer 5

Verwend worden/meer zakgeld/vaker op vakantie 5

Eigen ontwikkeling 3

Minder contact met ouder(s) 3

Voordelen van twee huizen 2

Stiefouder 1

Verblijf bij grootouders 1

Beter contact met ouders 1 +

Totaal 59

Page 57: Eindrapportage definitief

57

6) Conclusies

Alle onderzoeksresultaten in ogenschouw genomen kan worden geconcludeerd dat het

voor de geluksbeleving van studenten niet per definitie uitmaakt of hun ouders

gescheiden zijn of niet. De geluksbeleving van studenten die een scheiding hebben

meegemaakt met relatief weinig risicofactoren verschilt namelijk niet van de

geluksbeleving van studenten uit intacte gezinnen. Wat betreft de geluksbeleving van

studenten die veel risicofactoren in de scheidingssituatie hebben meegemaakt is er

echter wel een verschil: zij hebben een lagere geluksbeleving dan studenten uit intacte

gezinnen.

Het belang van het aantal risicofactoren in de scheidingssituatie blijkt ook uit

de correlatie tussen de geluksbeleving van studenten uit gescheiden gezinnen: hoe

‘moeilijker’ de scheidingssituatie was, hoe groter het risico op een lagere

geluksbeleving als student is. Wel moet genoemd worden dat het aantal risicofactoren

slechts negen procent van de variatie in geluksbeleving kan verklaren. De individuele

verschillen in geluk blijken dus ook samen te hangen met andere variabelen dan het

aantal risicofactoren in de scheiding.

Zo houdt de geluksbeleving van studenten uit gescheiden gezinnen ook

verband met hun veerkracht. Van de variatie in geluksbeleving onder deze studenten

wordt namelijk 28 procent verklaard door de variatie in veerkracht. Er is echter alleen

sprake van een dergelijk verband bij studenten die veel risicofactoren hebben

meegemaakt in de scheidingssituatie. Hun geluksbeleving wordt zelfs voor 38 procent

verklaard door hun veerkracht.

Binnen de gehele groep studenten uit gescheiden gezinnen is er geen sprake

van een moderatie-effect van veerkracht en het aantal risicofactoren in de

scheidingssituatie op geluksbeleving. Dit houdt in dat veerkracht en het aantal

risicofactoren onafhankelijk gecorreleerd zijn aan geluksbeleving. Inhoudelijk

betekent dit dat een hoog aantal risicofactoren in de scheidingssituatie en een lage

veerkracht beide risicofactoren zijn voor een lagere geluksbeleving.

Het risico van een lage veerkracht blijkt ook te gelden voor studenten uit

intacte gezinnen. In de gehele onderzoekspopulatie is gebleken dat studenten met een

lage veerkracht een lagere geluksbeleving hebben.

Page 58: Eindrapportage definitief

58

7) Reflectie/discussie

Zoals uit het literatuuroverzicht was gebleken voor psychologisch welzijn, is het bij

het onderzoeken van de geluksbeleving van studenten die een scheidingssituatie

hebben meegemaakt van belang rekening te houden met het aantal aanwezige

risicofactoren in de scheidingssituatie. De scheiding en de geluksbeleving hangen

namelijk niet per definitie samen, maar wel indien er sprake is van een

scheidingssituatie met veel risicofactoren. Daarnaast zijn de verbanden en verschillen

in lijn met de verwachting: wanneer een scheidingssituatie is meegemaakt met veel

risicofactoren, in de literatuur ook wel een ‘moeilijke scheiding’ genoemd (Spruijt,

2007), is de geluksbeleving over het algemeen lager dan wanneer de ouders bij elkaar

zijn. Dit zou aan kunnen sluiten bij de nadelige gevolgen van scheiding, zoals uit het

literatuuroverzicht is gebleken. Of een relatief lagere geluksbeleving ook een ‘gevolg’

is van het meemaken van een ouderlijke scheiding, is echter niet te beantwoorden op

basis van de huidige gegevens. Dit vereist een aanvullende causale studie.

Het gebrek aan causale gegevens is daarbij de eerste kanttekening bij dit

onderzoek. Daarnaast zijnd e resultaten al snel gesplitst in een groep met weinig en

een groep met veel risicofactoren. Dit betekent, dat alle uitspraken over de groep met

veel risicofactoren in de scheidingssituatie slechts gebaseerd zijn op de gegevens van

19 studenten. Dit aantal is redelijk klein, het beeld over de groep met weinig

risicofactoren zou betrouwbaarder kunnen zijn (n = 36). Meer onderzoek onder

studenten uit ‘moeilijke’ scheidingssituaties is nodig om hier meer zekerheid over te

krijgen. Ten slotte zijn er in dit onderzoek alleen HBO- en WO-studenten betrokken.

Zoals het percentage scheidingen momenteel anders ligt voor mensen met

verschillende opleidingsniveaus, zouden ook de resultaten kunnen verschillen onder

jongeren van verschillende opleidingsniveaus. Dit onderzoek zou om dit te

controleren herhaald moeten worden bij MBO-studenten en bij werkende jongeren.

Page 59: Eindrapportage definitief

59

8) Literatuur

Ahrons, C.R. (2007). Family ties after divorce: long-term implications for children.

Family process, 46, 53-65.

Amato, P. (1993). Children’s adjustment to divorce: theories, hypotheses and

empirical support. Journal of marriage and family, 55, 23-38.

Amato, P. (2000). The consequences of divorce for adults and children. Journal of

marriage and family, 62, 1269-1287.

Amato, P. & Gilbreth, J.G. (1999). Nonresident fathers and children’s well-being: a

meta-analysis. Journal of marriage and the family, 61, 557-573.

Bandura, A. (1993). Perceived self-efficacy in cognitive development and

functioning. Educational psychologist, 28, 117-148.

Chamberlain, K. & Zika, S. (1992). Stability and change in subjective well-being over

short time periods. Social indicators research, 26, 101-117.

Drapeau, S., Samson, C. & Saint-Jacques, M. (1999). The coping process among

children from separated parents. Journal of divorce and remarriage, 31, 15-37.

Dunlop, R., Burns, A. & Bermingham, S. (2001). Parent-child relations and

adolescent self-image following divorce: a 10 year study. Journal of youth and

adolescence, 30, 117-134.

Eldar-Avidan, D., Haj-Yahia, M.M. & Greenbaum, C.W. (2008). Money matters:

young adults’ perception of the economic consequences of their parents’ divorce.

Journal of family and economic issues, 29, 74-85.

Eldar-Avidan, D., Haj-Yahia, M.M. & Greenbaum, C.W. (2009). Divorce is a part

Page 60: Eindrapportage definitief

60

of my life... resilience, survival, and vulnerability: Young adults' perception of the

implications of parental divorce. Journal of Marital and Family Therapy, 35, 30-46.

Gähler, M. (1998). Self reported psychological well-being among adult children of

divorce in Sweden. Acta sociologica, 41, 209-225.

Graaf, P.M. de & Fokkema, T. (2007). Contacts between divorced and non-divorced

parents and their adult children in the Netherlands: an investment perspective.

European sociological review, 23, 263-277.

Haybron, D. (2007). Lifesatisfaction, ethical refelction, and the science of happiness.

Journal of happiness studies, 8, 99-138.

Hetherington, E.M. & Stanley-Hagan, M. (1999). The adjustment of children with

divorced parents: a risk and resilience perspective. Journal of child psychology and

psychiatry, 40, 129-140.

Huurre, T., Junkkari, H. & Aro, H. (2006). Long-term psychosocial effects of parental

divorce. European archive of clinical neuroscience, 256, 256-263.

Kelly, J.B. & Emery, R.E. (2003). Children’s adjustment following divorce: risk and

resilience perspectives. Family relations, 52, 352-362.

Leon, K. (2003). Risk and protective factors in young children’s adjustment to

parental divorce: a review of the research. Family relations, 52, 258-270.

Luthar, S.S., Cicchetti, D. & Becker, B. (2000). The construct of resilience: a critical

evaluation and guidelines for future work. Child development, 71, 543-562.

Michalos, A.C. (2008). Education, happiness and well-being. Social indicators

research, 87, 347-366.

Neill, J.T. & Dias, K.L. (2001). Adventure education and resilience: the double-edged

sword. Journal of adventure education and outdoor learning, 1, 35-42.

Page 61: Eindrapportage definitief

61

Peterson, C., Park, N. & Seligman, M.E.P. (2005). Orientations to happiness and life

satisfaction: the full life versus the empty life. Journal of happiness studies, 6, 25-41.

Pinquart, M. (2009). Moderating effects of dispositional resilience on associations

between hassles and psychological distress. Journal of Applied Developmental

Psychology, 30, 53-60.

Proctor, C.L., Linley, P.A. & Maltby, J. (2009). Youth life satisfaction: a review of

the literature. Journal of happiness studies, 10, 583-630.

Protzky, M. (2008). RS-nl: Resilience scale - Nederlandse versie. Amsterdam:

Harcourt Test Publishers.

Ring, L., Höfer, S., McGee, H., Hickey, A. & O’Boyle, C.A. (2007). Individual

quality of life: can it be accounted for by pschological or subjective well-being?

Social indicators research, 82, 443-461.

Selim, S. (2008). Life satisfaction and happiness in Turkey. Social indicators

research, 88, 531-562.

Spruijt, E. (2007). Scheidingskinderen. Amsterdam: SWP.

Spruijt, E. & Goede, M. de (1997). Het welbevinden van jongeren uit verschillende

gezinstypen. Comenius, 17, 99-116.

Şimşek, Ö.F. (2009). Happiness revisited: ontological well-being as a theory-based

construct of subjective well-being. Journal of happiness studies, 10, 505-522.

IJzendoorn, M.H. van & Vliet-Visser, S. (1986). Gehechtheid, egoveerkracht en

egocontrole. Een longitudinale studie. Kind en adolescent, 7, 77-89.

Page 62: Eindrapportage definitief

62

9) Bijlagen

9.1 Het onderzoeksinstrument

Respondentnummer: …………… (In te vullen door Lenneke Broeze)

Geluk, veerkracht en een tegenslag

Vragenlijst voor studenten

2010

Deze vragenlijst maakt deel uit van het bacheloronderzoek van Lenneke Broeze, voor de opleiding Algemene Sociale Wetenschappen

Page 63: Eindrapportage definitief

63

Beste deelnemer/deelneemster,

Dit is de vragenlijst van een onderzoek naar geluk en veerkracht onder studenten. In dit onderzoek wordt nagegaan of er een verband is tussen het meemaken van een tegenslag en je geluk. Alle antwoorden zullen direct anoniem verwerkt worden. Niemand zal ooit te weten komen wat jij hebt ingevuld. Het invullen

Het invullen kost je ongeveer 5 minuten. Bij elke vraag staat kort aangegeven hoe jij je antwoord kunt noteren, zou je daar misschien op willen letten voor je antwoord geeft? Het zou fijn zijn als je na afloop even wilt controleren of je alle vragen beantwoord hebt die op jou van toepassing zijn. Overleg tijdens het invullen niet met anderen

Er zijn geen goede of foute antwoorden

Het gaat om jouw situatie of mening

Alvast heel erg bedankt voor het invullen! Voor meer informatie, vragen en/of opmerkingen over dit onderzoek kun je contact opnemen met mij:

Lenneke Broeze [email protected] 06 5154 1027

Page 64: Eindrapportage definitief

64

A. Geluk 1. Voel jij je over het algemeen gelukkig? Omcirkel één cijfer van 0 tot 10 dat het beste bij jou past. Hierbij is 0 het minst gelukkig en 10 het meest gelukkig. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Minst gelukkig Meest gelukkig

Z.O.Z.

Page 65: Eindrapportage definitief

65

B. Veerkracht Bij de volgende vragen is het de bedoeling dat je per vraag een kruisje (x) zet in het vakje dat het meest op jou van toepassing is. Bij elke vraag graag één antwoord kiezen.

Z.O.Z.

Helemaal

oneens

Gedeeltelijk

oneens

Gedeeltelijk

eens

Helemaal

eens

1. Als ik plannen maak, voer ik die uit. 2. Ik red het op de een of andere manier wel. 3. Ik kan meer op mezelf rekenen dan dat anderen op zichzelf kunnen rekenen.

4. Geïnteresseerd blijven in dingen is belangrijk voor mij.

5. Ik kan op mezelf zijn als dat nodig is. 6. Ik ben trots op de dingen die ik heb bereikt in mijn leven.

7. Ik kan omgaan met onverwachte problemen. 8. Ik ben tevreden met mezelf. 9. Ik heb het gevoel dat ik veel dingen tegelijkertijd aankan.

10. Ik ben vastberaden. 11. Ik twijfel aan de zin van het leven. 12. Ik pak de problemen aan zoals ze zich voordoen. 13. Ik sla me door moeilijke tijden heen omdat ik al eerder moeilijke momenten heb meegemaakt.

14. Ik heb zelfdiscipline. 15. Ik blijf geïnteresseerd in dingen. 16. Ik vind zelfs in moeilijke tijden wel iets om over te lachen.

17. Mijn geloof in mezelf helpt me door moeilijke momenten.

18. In een noodgeval ben ik iemand waar mensen op kunnen rekenen.

19. Ik bekijk een situatie op verschillende manieren. 20. Ik kan mezelf dwingen dingen te doen, zelfs als ik daar geen zin in heb.

21. Mijn leven heeft zin. 22. Ik blijf niet stilstaan bij dingen waar ik niets aan kan doen.

23. In een moeilijke situatie vind ik altijd een uitweg. 24. Ik heb genoeg energie om te doen wat ik moet doen.

25. Het is niet erg dat er mensen zijn die mij niet mogen.

Page 66: Eindrapportage definitief

66

C. Gezinssituatie Na de vragen over veerkracht volgen nu enkele vragen over je gezinssituatie. C.1

���� Als je ouders gescheiden zijn, ga dan gewoon door met deel C.

���� Als je ouders niet gescheiden zijn, ga dan verder met deel D op blz. 7.

C.2 De volgende vragen gaan over je gezinssituatie tijdens en na de scheiding. 1. Hoe oud was je toen je ouders gingen scheiden? … 2. Bij wie van je ouders woonde je na de scheiding? (Omcirkel) Vader / moeder / allebei evenveel / anders, namelijk: ………… 3. Wat vond je het moeilijkst aan de scheiding van je ouders? Geef een korte beschrijving. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….... 4. Wat vond je positief aan de scheiding van je ouders? Geef een korte beschrijving. ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………....

Z.O.Z.

1. Zijn je ouders momenteel met elkaar getrouwd, wonen ze samen, of zijn ze gescheiden?

Mijn ouders zijn getrouwd (en wonen samen)

Zet een kruisje (x) in het vakje dat past bij jouw gezinssituatie.

Mijn ouders wonen samen, maar zijn niet getrouwd

Mijn ouders zijn gescheiden (en waren getrouwd)

Mijn ouders zijn gescheiden (en waren samenwonend)

Mijn moeder is overleden Mijn vader is overleden Anders, namelijk:

Page 67: Eindrapportage definitief

67

C.3 Als je ouders uit elkaar gaan, kan er daardoor veel veranderen in je leven. Graag per stelling aangeven of dit klopt bij de situatie na de scheiding van jouw ouders, door een kruisje (x) te zetten in het vakje dat het best bij jouw situatie past.

Z.O.Z.

Klopt Klopt niet Weet niet

Ik zag mijn vader minder dan ik wilde, na de scheiding.

Ik zag mijn moeder minder dan ik wilde, na de scheiding.

Ik zag een deel van de familie minder dan ik wilde, na de scheiding.

Ik zag een deel van mijn vrienden minder dan ik wilde, na de

scheiding.

We hadden thuis minder geld te besteden als gevolg van de

scheiding.

Ik was op de hoogte van de financiële situatie van één of beide

ouder(s).

Mijn ouders hadden ruzie over de alimentatie.

Mijn vader vroeg me berichten door te geven aan mijn moeder.

Mijn moeder vroeg me berichten door te geven aan mijn vader.

Mijn ouders hadden ruzie over de omgangsregeling.

Mijn vader kreeg binnen een jaar na de scheiding een nieuwe partner.

Mijn moeder kreeg binnen een jaar na de scheiding een nieuwe

partner.

Na de scheiding hadden mijn ouders veel ruzie.

Mijn ouders en ik konden samen niet goed over de scheiding praten.

De ouder die voor me zorgde had het emotioneel erg moeilijk met de

scheiding.

Al met al heb ik het moeilijk gehad met de scheiding van mijn

ouders.

Volgens mij had de scheiding van mijn ouders ook positieve kanten.

In de periode voor de scheiding hadden mijn ouders veel ruzie.

Page 68: Eindrapportage definitief

68

D. Algemene vragen over jou

1. Wat is je leeftijd? ……………… 2. Wat is je geslacht? Man/vrouw (omcirkel wat op jou van toepassing is) 3a. Ben je student aan het HBO of WO? Ja/nee (omcirkel wat op jou van toepassing is) 3b. Zo ja, aan welke onderwijsinstelling studeer je? Zet een kruisje (x) waar het op jou van toepassing is. (Sla deze vraag over als je vraag 3a met nee beantwoordde.) - Universiteit Utrecht … - Hogeschool Utrecht … - Hogeschool voor de Kunsten Utrecht … - Theologische Universiteit Utrecht … - Utrechtse Universiteit voor Humanistiek … - University College Utrecht … - Anders, namelijk: ……………… 4. Tot welke etniciteit vind je jezelf behoren? Zet een kruisje (x) waar het op jou van toepassing is. - Nederlander … - Turk … - Marokkaan … - Surinamer … - Antilliaan … - Anders, namelijk: ……………… 5a. Heb je nog opmerkingen bij of vragen over deze vragenlijst? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….... …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….... ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………....

Hartelijk dank voor je deelname aan dit onderzoek! Als je op de hoogte wilt worden gebracht van de resultaten van dit onderzoek, vul dan hier je e-mailadres in: …………………….

Page 69: Eindrapportage definitief

69

9.2 Frequenties onderzoekspopulatie

Tabel 9.1 Studenten onderverdeeld naar

Geslacht

Frequency Percent

Man 116 38.2

Vrouw 188 61.8

Total 304 100.0

Tabel 9.2 Studenten onderverdeeld naar

Onderwijsinstelling

Frequency Percent

Universiteit Utrecht 187 61.5

Hogeschool Utrecht 82 27.0

Hogeschool voor de Kunsten Utrecht 34 11.2

Anders 1 .3

Total 304 100.0

Tabel 9.3 Studenten onderverdeeld naar

Etniciteit

Frequency Percent

Nederlander 293 96.4

Turk 4 1.3

Marokkaan 1 .3

Surinamer 1 .3

Anders 5 1.6

Total 304 100.0

Grafiek 9.1 Studenten onderverdeeld naar

Geslacht

Grafiek 9.2 Studenten onderverdeeld naar

Onderwijsinstelling

Grafiek 9.3 Studenten onderverdeeld naar

Etniciteit

Page 70: Eindrapportage definitief

70

Tabel 9.4 Studenten onderverdeeld naar

Gezinssituatie

Frequency Percent

Intact 249 81.9

Gescheiden 55 18.1

Total 304 100.0 Tabel 9.5

Studenten uit Gescheiden Gezinnen

onderverdeeld naar Aantal

Risicofactoren in de Scheidingssituatie

Frequency Percent

Weinig 36 10.5

Veel 19 5.5

Total 55 16.0

Grafiek 9.4 Studenten onderverdeeld naar

Gezinssituatie

Grafiek 9.5

Studenten uit Gescheiden Gezinnen

onderverdeeld naar Aantal

Risicofactoren in de Scheidingssituatie

Page 71: Eindrapportage definitief

71

Tabel 9.6

Studenten uit Gescheiden Gezinnen onderverdeeld naar Verstreken Tijd sinds

Scheiding

Frequency Percent

Cumulative

Percent

1 5 9.1 9.1

2 3 5.5 14.5

3 1 1.8 16.4

4 3 5.5 21.8

5 2 3.6 25.5

6 1 1.8 27.3

8 5 9.1 36.4

9 3 5.5 41.8

10 3 5.5 47.3

11 2 3.6 50.9

12 6 10.9 61.8

13 6 10.9 72.7

14 2 3.6 76.4

16 4 7.3 83.6

17 2 3.6 87.3

18 3 5.5 92.7

19 1 1.8 94.5

20 2 3.6 98.2

21 1 1.8 100.0

Total 55 100.0

Page 72: Eindrapportage definitief

72

Grafiek 9.6

Studenten uit Gescheiden Gezinnen onderverdeeld naar Verstreken Tijd sinds

Scheiding