ANTONI VAN LEEU\ffiNHOEKHUIS
NEDERLANDS KANKERINSTITUUT
CEr4·~1 ~:~. · .:;_,::: t·~FJ--J~(:_:;;.~.t~.C~J()Tı~i~EK
Anz~rn '\!:~n L$:;;trıi4T0nhc-.;.~ Z.~huJs
1vETENSCHAPPELIJK VERSLAG
1 9 6 7
CENTRALE KA.i'\~KERBıBUOTHEEK Arıtani von leeuwenhoekl:ıuis
AMSTERDAM
I N H O U D
Afdeling Biochemie
Afdeling Biologie en Proefdieren
Afdeling Electronen-
o oooo o o e oooooocı ooooo• o oooo
o o o o o o o o o o • o o o o o o o o o o o o o o
1
10
microscopie o o o o o o o o o o o o o o o o o o. o Qo o o o 21
Afdeling Fysica ooooooooGoooooooooooooooooooo 27
Afdeling Immuno ı ogi e .•••••. o • o o o o o o • o o o • o o o o o 29
Afdeling Pathologie oooo .o oooooooooooo ooooooo• 34
Afdeling Weefselkweek • o o o o o • o • o o o o o o • o • o o o o o o 39
Afdeling Chirurgi e • o o o o ••• o • o o • o o o • o ••• o o o o o o 40
Afdeling Gynaecologie o ooo o••••o ••••• oo••oo••o 41
Afdeling Interne Geneeskunde ••ooooo.ooo•o•oo• 42
Afdeling Radiotherapie 45
Afdeling Medische Administratie 53
P u b ı i c a t i e s 55
AFDELING BIOCHEMIE
Dr.P.Emmelot, hoofd Mej.Dr.C.Benckhuysen Dr.F.A.Buiter Drs.1v.S.Bont Drs.L.den Engelse
Mevr.Dr.S.Soebianto-Zahir) Dr.W.H.Sibuea )
Drs.E.de Gorter Drs.R.Ph.van Hoeven Dr.E.Kriek IL RoeberS.:~ Ar~::--ts
Dr.M.Sluyser Mej.Drs.R.H.de Steenwinkel
gasteri ··
Mej.C.J.Bos, Hr.Ch.Fung Kim 9 Mej.J.Geels, Mej.C.A.B.M.van Hoof, Mej.N.H.Jurgens, Mej.I.K.v.d.Linden, Mej.G.C.M.Mandjes, Mej.M.J.Molenaar, Mej.A.A.Nieuwenhuis, Mej.G.Rezelman, Hr.H.Vaz Dias, Hr.A.Visser, Mej.M.de Vries, Mej.A.Winters.
BC 02 Plasma Membranen (Dr.Emmelot)
Onderzoek naar de eigenschappen van plas~amembranen van normale en neoplastische cellen. Rol van de pl2.smamembraan in carcinogenese en maligniteit.
a. Lipide- en carbohydraat-samenstellin~" (Drs.van Hoeven)
Er werd flinke vooruitgang geboekt met het inventariseren van de soorten neutrale lipiden en fosfolipiden in geisoleerde plasma membranen van diverse origine. In kwalitatief opzicht lijken er weinig verschillen te bestaan tussen membranen van normale ratte- en muiz~levers en hepatomen. In alle gevallen werden als hoofdbestanddelen gevonden: sphingomyeline, phosphatidyl-ethanolamine, phosphatidyl-serine, phosphatidyl-choline en cholesterol. Voorts werden steeds gevonden lysophosphatidyl-choline, triglyceriden, vrije vetzuren en cholesterol-esters. In sommige gevallen konden phosphatidezuur en vrije koolwaterstoffen worden aangetoond. Van de verzeepbare phospholipiden komt waarschijnlijk een deel voor in de plasmalogeenvorm. Dit wordt nog verder uitgezocht.
In kwantitatief opzicht zijn er wel verschillen aangetoond tussen lever- en hepatoommembranen; bijvoorbeeld komt bij de lever het cholesterol bij~a uitsluitend vrij voor, terwijl bij diverse hepatamen ee~ zeker deel er van in de estervorm aanwezig is.
Wat de glycolipiden betreft zijn er acı:'l.·:<Jij zingen voor het aanwezig zijn van cerebrosides en cer2.cideoligosaccharides9 slechts in een geval kon ·cot dusverre duidelijk de aanwezigheid van gangliosiden worden gE-demonstreerd (muizelever). Een moeilijkheid bij het o:::G_-3r:;:;oek is het samengaan van de geringe hoeveelheden in hst uitgangsmateriaal en de relatief ongevoelige c::;_etectie-methoden voor glycolipiden.
Voor de naaste toekomst staat op het programma het voltooien van de inventarisatie van alle lipiden in membraanmateriaal. Hierbij zal tevens gebruik worden gemaakt van de aangeschafte gaschromatograaf, om een inzicht te verkrijgen in het 11 vetzuurspectrum" van de onderscheiden lipideklassen. Tevens zal getracht worden om aansluiting te vinden met werk over enzymatische process91 waarin lipiden (speciaal polaire) betrokken zijn.
-2-Giycoprot.eine satnens-i.ellit:l:g. (Dr s. van Hoeven)
Tezamen met onze, intrıiddeis weer vertrokken, Indonesische gaste Dr.S.Soebianto-Zahir is een kwalitatieve methode uitgewerkt om in zuurhydrolysaten van ontvette plasma membranen monosacchariden en aminosuikers te kunnen aantonen. Tot dusverre zijn reeds gevonden galactose, glucose, mannose, fucose, ribose, galRtosamine en glucosamine. De aanwezigheid van N-acyl-neuraminezuur was reeds vroeger gevonden. Door verschillende hydrolysemethoden toe te passen kan waarschijnlijk een inzicht worden verkregen in de localisatie van saccharideketens aan het membraaneiwit. Voor het kwantitatief bepalen van de diverse suikers lijkt voor de kleine hoeveelheden die beschikbaar zijn de gaschromatografische methode zeer geschikt. Dit zal worden uitgewerkt.
b. Isolerin chemische en enz atische bepalin en. Mej.Bos
Uiterst geringe hoeveelheden nucleinezuren blijken in plasmamembranen voor te komen. DNA is een verontreiniging welke speciaal bij hepatoommembranen voorkomt. Drie typen RNA kunnen aanwezig zijn~ een type dat oplosbaar is in 0.9% NaCl (verontreiniging) en een dat niet oplosbaar is (mogelijk intrinsieke component van de membranen) en verder ribosomaal RNA in het geval van de hepatamen waar een natuurlijke verbinding tussen plasmamembraan en het ruwe endoplasmatisch reticulum is aangetoond. Siaalzuur en cholesterol zijn kwantitatief bepaald. Tevens is het siaalzuur in de geisoleerde plasmamembraan electronenmicroscopisch zichtbaar gemaakt (Dr.E.L.Benedetti). Verschillen tussen rattelever en rattehepatoom, speciaal wat betreft de vrije beschikbaarheid van siaalzuur in de structurele membraancontacten, werden aangetoond (van belang in verband met verlies van celcontact en uitzaaiing). Het cholesterolgehalte van plasmamembranen neemt af in de volgende reeks:
muizehepatomen > rattehepatoom~ muizelever) rattelever
Verschillende enzymatische activiteiten werden aangetoond en de temperatuurgevoeligheid van verschillende enzymen werd onderzocht, waarbij markante verschillen tussen rattelever- en rattehepatoom-membranen werden gevonden. Het effect van hydrolytische enzymen (trypsin, phospholipase) op kenmerkende enzyme-activiteiten van de membranen wordt onderzocht.
c. Isolerin , sisch-chemische metin en en reconstructie van membranen uit detergens-oplossingen. Hr.Vaz Dias
En uitgebreid onderzoek naar fysisch-chemische kenmerken van de membranen (met Drs.Bont) werd verricht. Onderzocht werden o.a. de mate van binding van detergentia aan membranen, de samenstelling van de resulterende membraandeeltjes na oplossing met detergentia (splitsing in subunits, respectievelijk in de samenstellende bestanddelen). Reconstructie van membranen uit deze oplossingen door dialyse bij bepaalde pH. Bestudering van de gereconstrueerde membranen (samenstelling, enzyme-activiteit, morfologisch). De zogenaamde "tight junctions" (zonulae occludentes) konden geisoleerd worden, vrij van ander plasmamembraan materiaal. De eerder aangetoonde hexagonale substructuren (Dr.E.L.Benedetti) bleken door deze membraanonderdelen vertoond te worden.
BC OJ
-J-
do Isolering, frac_~i.onering van onderdelen van membranen. (Hr.Visser)
Een eerder aa:c.getoond globulair de el tj e op bepaalde gede el ten van de membranen kon geisoleerd worden en bleek een dipeptidase activiteit te bevatten. De globulaire units komen voor op de plasmamembranen van de lever welke de galruimten omzomen, en ook bij die hepatamen welke laatstgenoemde structuren nog bevatten. Momenteel wordt de localisering van het plasmamembraan-enzyme lipase nagegaan.
e. Meting van fu~ctioneel celcontact. (Drs.de Gorter)
Begonnen is met een onderzoek naar de mate waarin naburige cellen met elkaar kunnen communiceren - intercellulaire dif~usie, welke waarschijnlijk via de rıtight junctions" verloopt. Dit probleem zal speciaal ook voor normale en tumorcellen in celkweek bestudeerd worden.
f. Metingen in ~~~lytische ultracentrifuge, dichtheids metingen~rs.Bont)
Samenwerking me~L.§:.-:-'?:.slere afdelingen:
Drs.C.A.Feltka~E_ (electronenmicroscopie, voorheen Dr.E.L.Benedetti): morfologie (histologisch en fijnstructuur) van membranen (EM OJ);
Dr.Ph.Rümke (immunologie)~ immunologisch-active componenten van membranen (IM 04);
C.Homburg (weefselkweek): celcontact in celcul tuur. (WK 02)
Onderzoek naar het mechanisme en de regulering van de ei wi tb i c sy::!.·t~)-~~)Jrs. Bon.!l
Deze onderzoekingen werden verricht met rattelevers, tenzij anders vermeld. De bereikte resultaten werden in een aantal publicaties vastgelegd. Een kort overzicht van deze publicaties volgt nu.
De functionele eenheden in de eiwitbiosynthese worden gevormd door de polyribosomen. Dit zijn structuren die goed zijn waar te nemen met de electronenmicroscoop. De meeste polyribosomen komen voor gebonden aan het endoplasmatisch reticulum (ER). Er zijn echter ook polyribosomen, die vrij voorkomen in het celsap. Wat is de rol van het membraan in de eiwitsynthese? Van welke aard is de binding tussen membraan en gebenden polyribosomen?
üp ons laboratorium werd een methode ontwikkeld om vrije en gebenden polyribosomen gescheiden te isoleren (Biochem. Biophys.Ac~, 87,177ı1964). Voordien was het slechts mcgelijk om de polyribosomen te isoleren nadat het membraan van het ER door middel van detergens was opgelost waardoor het onderscheid tussen vrije en gebonden polyribosomen niet te onderkennen was. Verschillen tussen de beide groepen polyribosomen konden niet worden aangetoond. Als criteria werden gesteld: het vermogen tot inbouw van aminozuren in vitro en in vivo en de resultaten van het onderzoek met de electronenmicroscoop (Biochem.Journal 10J, 177,1967).
Uit het onderzoek met de electronenmicroscoop bleek o.a. dat polyribosomen vaak met een eindstandig rib0soom aan het membraan van het ER gebenden zijn (C.R.Acad.Sci. ,Paris ~' 1353~19649 Lab.Invest.~196,19669 Nature ~,1156,1966).
De studie van de eigenschappen van polyribosomen en vooral van hun stabiliteit tijdens incubatie in vitroleverde het volgende resultaat op. Een reeds eerder gerapporteerde RNABe inhibitor blijkt noodzakelijk te zijn voor de handhaving van de structurele stabiliteit (Bicchem.J.22, 15Cı 1965). Ook de voorwaarden voor de afbraak van polyribosomen tot vacante ribosomen, d.w.z. tot manomeren die geen messengerRNA bevatten, werden onderzocht. (Nature 209,1204,19669 Arch.Biochem.Biophys.119,36,1967). ---Uit de verkregen resultaten kwam duidelijk naar veren dat veel informatie over het mechanisme van de eiwitbiosynthese en over het eiwit-synthetiserende apparaat verkregen zou kunnen worden ind.ien de synthese van een bepaald eiwit zou worden onderzocht. Wij kozen hiervoor het prolactine, een ei-ı..rithormoon dat geproduceerd wordt in de voorkwab van de hypofyse. Ook transplantaten van de hypofyse produceren grote hoeveelheden prolactine. Dit werk sluit aan bij andere onderzoekingen waarin het prolactine een belangrijke rol speelt; in het bijzonder het werk van Dr.H.G.Kwa (BL05) dient hier vermeld te worden. Als eerste verkenning om de mogelijkheden van het door ons gekozen systeem te onderzoeken werd getracht het eiwit-synthetiserende apparaat uit een hypofyse transplantaat te isoleren. Het bleek inderdaad mogelijk een aminozuur-incorporerend systeem hieruit te kunnen isoleren (cancer Res.26,1497,1966).
Verdere experimenten hebben ten doel~ 1. De ontwikkeling van een in vitro systeem waaruit het ge
vormde eiwit (prolactiner-zo goed mogelijk kan worden geisoleerd.
2. Detectiemethoden om de hoeveelheden gevormd prolactine te kunnen bepalen.
Samenvattend kan worden gezegd dat de bestudering van de biosynthese van prolactine, in samenwerking met Dr.H.G.Kwa, van twee kanten wordt aangepakt. Ten eerste uitgaande van de bestudering van het te isoleren product 1 ten tweede uitgaande van het synthetiserende apparaat. Wij hopen dat de gegevens verkregen uit het ene aspect het onderzoek van het andere aspect zullen vergemakkelijken. Tenslotte hopen ı..rij
meer informatie te verkrijgen over de rol van het membraan van het ER bij de prolactine synthese in het bijzonder en bij de eiwitsynthese in het rlgemeen.
In nauwe samenwerking met de heer 1if.L.van Es (F 01) werd een instrument gebouwd dat het gebruik van de absorptieoptiek van de analytische ultracentrifuge aanzienlijk heeft vereenvoudigd. De nauwkeurigheid en de gevoeligheid van deze apparatuur zijn ook bij kleine hoeveelheden materiaal nog zeer groot. Met nucleinezuren is het zelfs mogelijk om een analyse uit te veeren met een fractie van een microgram. (Anal.Biochem.ız,327,19669 Anal.Chi~.Acta )8,147-156,1967). Aan de verdere ontwikkeling van de apparatuur wordt gewerkt in samenwerking met de heer van Es.
Behalve voor ons eigen onderzoek wordt de analytische ultracentrifuge met hulpapparatuur gebruikt bij projeaten van
:ac os
andere afdeli~geno Vaak kan hierdoor waardevolle informatie worden verstrekt aan andere onderzoekerso
CARCINOGENESE.
a. Biochemisch onderzoek over het werkingsmechanisme van vers-chillende carcinogeneno (Drso den Engelse)
Onderzocht wordt of een verband bestaat tussen de methylering van desoxyribonucleinezuur (DNA) in de muis na injectie van dimethylnitrosamine (DMNA) en het optreden van long- en levertumoren onder invloed van DMNA. Voor leverDNA zijn mogelijke aanwijzingen voor een dergelijke cor~ relatie gevonden door vergelijking van 2 muizestammen met een verschillende gevoeligheid voor D:Ml\TAo Het blijkt, dat het vergelijken van de ~hylering van DNA op een tijdstip onvoldoende is en dat deze als functie van de tijd moet worden bestudeerd.
Voor het komende jaar zal DNA van verschillende organen en stammen onderling vergeleken worden. Naast DMNA zull.en in de toekomst andere carcinogenen (o.a. koolwaterstoffen) worden onderzocht. Indien uit dit onderzoek blijkt dat interactie met DNA essentieel is voor het ontstaan van tumaren zal ooa. het herstel van DNA (ııerror-correctionrı), dat mogelijk aan de ongevoeligheid van bepaalde organen ten opzichte van carcinogenen ten grondslag ligt, nader worden onderzochto
Dr.J.Calafat (EM 01) heeft een begin gemaakt met een studie van het effect van DMNA op de morfologie van de long.
b. Enzymatische omzetting van carcinogeen. (Drs.van Hoeven)
Het do el van het onderzoek ıvas de activering van dimethylnitrosamine (DMNA) tot het uiteindelijke carcinogene CHJ+ion te bestuderen in long- en leverweefsel van muizestammen bij welke ~rs P.A.J.Bentvelzen (afdeling Biologie) een verschillende gevoeligheid voor het induceren van long- en levertumoren do or o. a. DMNA had gevonden. Daar deze acti-vering een N-demethylering is en in de lever door het endoplasmatisch reticulum (ER) wordt gekatalyseerd, werd geprobeerd om deze reactie in vitro met lever- en longmicrosomen te laten verlopen. Doordat de omzetting door longmicrosomen zeer gering is, moest een radiochemis che methode ui tge-ı..rerkt worden om het bij de N-demethylering ontstane formaldehyde te kunnen meten. Onder gestandaardiseerde omstandigheden is dan de hoeveelheid gevormd formaldehyde een maat voor de enzy~4-activiteit van het onderzochte weefselpreparaat. Omdat C -DMNA niet voorhanden was, werd gezocht naar een substraat dat dezelfde groepering bezit als het D~fflA.
Uiteindelijk werd in het thymolepticum imipramine een geschikte vervanger gevonden; gezien de volkomen andere structuur blijft het vooralsnog onbewezen of de resultaten met deze stof verkregen, gelijk zullen zijn aan die met DMNA.
De grootste moeilijkheid bleek te zijn de zeer grote spreiding tussen duplo of triplo bepalingen uit e~nzelfde longmicrosomen-preparaat, terwijl de spreiding bij micro~ somen van lever en nier veel geringer was.
BC 06
-6-
Sommige preparaten gemaakt met bchulp van de electronenmicroscoop door Mej.Drs,C.A.Feltkamp (EM 01), gaven bij de longmicrosomen te zien dat het materiaal uitermate heterogeen was.
Uit de resultaten komt naar voren dat de longtumorgevoelige stam GR waarschijnlijk een kleinere, doch in geen geval een grotere N-demethyleringsactiviteit in geisoleerde longmicrosomen heeft dan de minder gevoelige stammen C3Hz en DBAz· Voor de levermicroscomen werd een onderling vrijwel gelijke activiteit gevonden.
Inmiddels is een aanvang gemaakt met het onderzoek met c14_DMNA zelf. V66r alles wordt echter gezocht naar een methode waarbij uit longweefsel een goed gedefinieerde microsoomfractie kan worden geisoleerd, Mej.Dr.J.Calafat zal hierbij het electronenmicroscopisch werk verrichten (EM 01).
Interactie van carcinogenen en verwante stoffen met nucleinezuren. (Dr.Kriek)
Een deel van het carcinogeen 2-acetylaminofluoreen (AAF) wordt in vivo enzymatisch omgezet tat N-hydroxy-2-acetylaminofluoreen (N-hydroxy-AAF). De laatste verbinding wordt waarschijnlijk nog verder omgezet tot N-hydroxy-2-aminofluoreen (N-hydroxy-AF) en/of N-acetoxy-2-acetylaminofluoreen (N-acetoxy-AAF), beide zeer reactieve verbindingen, die reacties kunnen aangaan met functionele bestanddelen van de eel. De veronderstelling is nu dat deze reacties in het bijzonder met het DNZ in de celkern en/of regulerende enzymen uiteindelijk leiden tat de tumorvorming bij het proces van de chemische carcinogenese.
De metabolieten N-hydroxy-AF en N-acetoxy-AAF kunnen langs synthetische weg worden verkregen. Ook de met tritium gemerkte verbindingen werden gesynthetiseerd. Als model werd bestudeerd de reactie van RNZ en DNZ met N-acetoxy-AAF en N-acetoxy-AAF-3H. Reactie vindt uitsluitend plaats aan C-8 van guanine in de nucleinezuren. Methoden werden ontwikkeld om RNZ en DNZ waaraan AAF is gebonden te hydrolyseren en te scheiden in verschillende componenten; in het bijzonder om het nucleotide waaraan AAF is gebonden, dus dGMP-AAF, in handen te krijgen.
In het RNZ van de levers van ratten, die behandeld waren met AAF-9- 14c, kon het nudeotide GMP-AAF-14c worden aangetoond met behulp van de langs synthetische weg verkregen verbincting GMP-AAF.
De volgende vraagstellingen zullen de basis varmen voor het verdere onderzoek: a. Gedragen andere aromatische arninen zich op gelijke wijze?
In verband met deze vraag zullen verwante careinagene en niet-carcinogene aromatische arninen worden bestudeerd.
b. Welke is de relatie tussen de binding van een arnine aan RNZ en DNZ en de careinagene werking?
c. Varanderingen in het biochemische gedrag van nucleinezuren en eiwitten waar het carcinogeen aan gebonden is,
Over de duur van het onderzoek is geen schatting te maken, deze is onbeperkt.
EC 07
EC 08
-7-
Onderzoek over de groeiregulatie. (Dr.Sluyser)
Op ons laboratoriurn werd ontdekt dat radioactief-gemerkte steroidhormonen zich hechten aan basische kerneiwitten, histarren genaamd. Deze binding verloopt zowel in vivo als in vitro. Toen 3H-gemerkt testosteron werd geinjiceerd bij ratten, bleek dit hormoon zich in starkere mate aan bepaalde histonen van zijn doelwit-organen te hechten dan aan de histonen van hormoon-.:;ngc.vGeligc.:: woofsols.
In samenwerking met Prof.Dr.O.Mühlbock, Dr.A.Dux en Dr.G.H. Zeilmaker wordt momenteel nagegaan of dit ook geldt voor andere steroidhormonen zoals oestradiol en progesteron (BL 04).
Onderzocht wordt of het mogelijk is op deze wijze de hormoongevoeligheid van weefsels te bepalen. Dit zou onder meer van belang zijn bij de behandeling van borsttumoren. Hiervan zal binnankart in de kliniek een studie worden gemaakt met medewerking van A. v~n 't Hoog, arts.
Onderzocht wordt ook of de door ons waargenomen binding van careinagene stoffen aan histonen bijdraagt tot het ontstaan van kanker. Tezaman met Dr.Ph.Rümke (IM 08) worden de antigene eigenschappen van histonen bestudeerd en in samenwerking met Mej.Drs.C,A.Feltkamp (Electronenmicroscopie) hopen wij door electronenmicroscopische waarnemingen de axacte localisatie van histonen in de eel te kunnen bepalen.
CHEMOTHERAPIE VAN KANKER.
a. Het chemische gedrag van ethyleen-imine derivatan in zuur milieu, (Dr.Benckhuysen)
De studies over de omzetting van thio-TEPA, na proton additie, tat een bifunctionele alkyleranda thiol-verbinding werden afgesloten. Uit een vergelijking van het lot van versehillanda ethyleen-imine derivatan in zure oplossing kwam naar voren, dat de door versehillanda auteurs gepostuleerde zuur-catalyse van de alkyleranda werking van dit soort verbindingen bij TEPA en thio-TEPA niet optreedt. Men mag dus niet verwachten, dat toediening van glucoso om in de tumor de intracellulaire pH te verlagen, de werkzaamheid van deze verbindingen zal verhogen. Het product, dat uit TEM ontstaat in zure oplossing en dat geisoleerd kon worden, kon nog niet volledig worden geidentificeerd, De vraag of ook bij deze verbinding proton additie oorzaak is van een intra-moleculaire alkylering, die ten onrechte voor een bewijs van versterkte neiging tot inter-moleculaire reactie wordt aangezien, blijft daardoor nog onbeslist,
b. Intra leurale behandeling van leuritis c&rcinomatosa met thio-TEPA. (Roebers en Dr.Eenckhuysen
Het onderzoek naar de waarde van I.V. infusies met natrium thiosulfaat ter bescherrning van het beenrnerg bij de lokale behandeling van pleuritis carcinornatosa met thio-TEPA werd systematisch voortgezet. Op grond van de reeds verzamelde gegevens kon een verantwoord behandelingsschema worden ontworpen, In tegenstelling tot wat in de literatuur wordt vermeld, bleek dat de quantitatieve bepaling van alkylerendE
n ~o-
metabolieten in de urine met wisselende nauwkeurigheid verloopt, Dit probleem, dat van algemene betekenis is voor studies over het lot van alkylerende cytostatica in het lichaamı wordt nader bestudeerd, Voor het beoordelen van de beschermende werking van de thiosulfaat infusies tegen het optreden van leucopenieen moet het aantal behandelde patienten worden uitgebreid, Daarnaast zullen door bestudering van de beenmergfunctie met behulp van 11 Pyrexal 11 (zie BC 08/e) meer exacte gegevens over de eventueel bereikte bescherming verkregen kunnen worden,
c, Oxydatie van Endoxan in model s stemeng karakterisering der alkylerende producten, Dr,Benckhuysen
Terwijl bekend is, dat de activering van Endoxan tot stand komt via een oxydatieve omzetting in de lovermicrosomen, is de aard van de primaire actieve metaboliet nog onbekend. In het model systeem volgens Udenfriend wordt eveneens door oxydatie activering van Endoxan tot stand gebracht. Aangetoond kon worden, dat de producten, die onder verschillende proefomstandigheden ontstaan, eigenschappen vertonen welke ook voor het in vivo gevormde product worden beschreven. Ret onderzoek wordt voorlopig gericht op nadere analysc van deze overeenkomsten in de hoop, via het model systeem aanwijzingen te krijgen voor de aard van de in vivo gevormde actieve metaboliet(en) van Endoxan. Onafhankelijke synthese van verenderstelde omzettingsproducten, indien te verwezenlijken, zal moeten volgen alvorens definitieve conclusies getrokken ku:nnen worden.
d, Onderzoekingen over de mate van activering van Endoxan in de lever bi.i aanwezi heid van tumor-metastasen. H.Sibuea en Dr.Benckhuysen
Door de Indonesische gast H.Sibuea, internist, werd een onderzoek opgezet over de activering in vivo van Endoxan bij patienten, die met dit cytostaticum worden behandold. De in de urine uitgescheiden alkylerende metabelieton van Endoxan kunnen quantitatief worden bepaald met behulp van de reactie met 4,4'-(nitrobenzyl)pyridine. Het voorlopig gestelde doel is een goed inzicht tc verkijgen in de mate, waarin Endoxan goactiveerd worQt, indien er in de lever tumormetastasen voorkomen.
e. Eetekenis van het beenmergfunctie-onderzoek met behulp van 11 Pyrexal 11 voor de klinische chemotherapie. (Dr.Benckhuysen)
Bij normale beenmcrgfunctie stijgt na in vivo toedienen van een zeer kleine dosis lipopolysaccharide, dat op oen bepaalde manier ult verschillende bacterieen geisoleerd kan worden, het leucocyten gehalte van het perifere bloed, omdat een deel van de «reserve 11 aan rijpe leucocyten uit het be~nmerg in het bloed wordt uitgestort. Op dit verschijnsel wordt een beenmergfunctie-test gefundeerd, die waarschijnlijk van groot belang is als leidraad bij het instelle:;_-;_ van cytostatische behandelingen. Tot nu toe werd bij een aantal normale proefp~rsonen en een klein aantal patienten de beenmergfunctie op deze wijze onderzocht.
BC 09
De eerste gegevens wekken goede verwachtingen t.a.v. de bruikbaarheid van deze methode van onderzoek" Voor eon verantwoord oordeel over de waarde van de test zal deze bij een groter aantal patienten toegepast moeten worden,
f, Intra-vesicale behandeling van blaaspapillomen en niet-infiltrerende blaascarcinomen met thio-TEPA" (Roebers, J,Renaud)
üp grond van in de literatuur beschreven gunstige resultaten worden patienten met diffuse papillomatoso van de blaas volgens een vast schema behandeld met intravesicale toedicning van thio-TEPA" Bij elke behandeling wordt chemisch bepaald hoeveel thio-TEPA er,2 uur na het inbrengen wanneer de patient wordt verzocht de blaas te ledigen, in de urine teruggevonden wordt" Hierdoor wordt de - nogal wisselende -resorptie van het cytostaticum door de blaaswand tijdens de gehele kuur gevolgdo Om eventuele toxische beschadiging van het beenmerg te booordelen, wordt het bloedbeeld regelmatig gecontroleerd, De waarde van deze therapie voor de papillomateuzo aandoening van de blaas moet onder nauwkeurige klinische beoordeling van de resultaten nader worden bepaald.
DNA polymerase. (Drs.de Steenwinkel, tot juni 1967)
DNA polymerase werd geisoleerd uit regenereronde lever en kalfsthymus. Enige voorlopige experimenten zijn uitgevoerd over het vermogen van histonen en hormorren om de activiteit van dit enzyme in vitro te beinvloeden. Dit werk zal wegens vertrek van Drs,de Steenwinkel hervat worden door Drs.J.Boom (K.W.F.-fellow). Er zal dan bovendien aandacht worden besteed aan de template functie van door carcinogenen veranderd DNA.
BL 01
~-~----------
AFDELING BIOLOGIE EN PROEFDIEREN
Prof.Dr.O.F.E.Mühlbock, hoofd Drs.P.A.J.Bentvelzen Drs.L.M.Boot Mej.Dr.A.Dux Mej.Dr.Ph.C.Hageman Drs.J.N.Herbschleb
Dr. fL G. Kıv-a Dr .cT • :k i nks ~
Mej.Dr. R.van Nie Mej~Dr•.G.Röpcks
Drs.A.Timmermans Dr.G.H.Zeilmaker
Dr.B.Gunardjono ) Dr.Soedarto Pringgoutomo )
gasten
-10-
Mej.A.M.J.Amsen, Mevr.E.M.Bakker-v.d.Bent, Mej.R.P.J.Beurs, Mevr.W.Brants-Heemskerk, Mej.T.M.C.Braun, Mej.A.Brouwer, Mevr.F.Buys-v-d-Schaaf, Mej.W.J.P.R.v.Ebbenhorst-Tengbergen, Mevr.J.J.Geiger-Koedijk, Hr.B.de Graaf, Hr.A.A.v.d.Gugten MQvr.G.G.v.Haaster-Vestering, Mej.A.M.R.ten Have, Mej.I.C.M.A. Hekkenberg, Hr.J. IL M. Bilger s<~ Hr. R. K. v. Hoften, Mevr. A. IL J. Kuyper-Pietersma, Mevr.M.P.A.Luyt-Ruhe, Mevr.O.Mioduszewska, Hr.J.de Moes?, Mevr.A.G.Mulder-1rfensink, Mej.E.W.v.Muylwijk, Mevr.L.v.Nieuwenburg-Boekaar, Mej.F.E.Nilant, Mej.M.Sala, Mevr.CoEoSuk-v.Schaik, Mej.A.JoVeenbrink, Hr.G.Veenbrink, Mevr.A.M.J.L.Hendrik-vod.Ven, Hr.F.Verhofstad, MejoC.MoVisser, Mej. H. Vrugt, Mej. Po Vrugt, Mej o Go J. M. 1iigger, Mej. K. M. Zonj E;1e.
Proefdierverzorgers! Hr.J.E.Arends, Mevr.G.Beumer-Ronday, Hr.N.-Bovenkerk, JVIevr.J .Brambach-Hardijzer, Hr.F.Butter, Hr.J.H.C.v.Dijk, Hr.AoP.Gerverdinck, Hr.Tj.Hardijzer, Hr.J.S.W.Hoekstra, Hr.A.A.A.M.Hommes, Hr.WoF.de Jong, HroP.J.Keizer, Hr.P.Kloosterman,Hr.A.Lozzi, Mevr.A.JVI~Muller,
Hr.J.Olyhoek, Hr.C.v.Oorsouw, HroD.v.d.Pijl, Hr.K.voRossum, Hr.L.Verberne, Hr.EoF.Vermaak, Mej.E.C.M.Waasdorpo
Proefdieren.
De productie van muizen en ratten onderging een uitbreiding van± 20%. Het tatale aantal bedraagt thans ± J2.500o De apenkolonie breidde zich uit tot 18 marmosets en 20 tupaia~, Het onderzoek naar arbeidsbesparende werkmethoden werd voortgezet en ten dele in de practijk gebracht.
BL 02 Kweken en vermeerderen van kiemvri·e en SPF muizen en ratteno Drs.Herhschleb)
In de loop van 1967 werden de muizestammen CJH, 020, C57Bl, DBA, RIII en Gr kiemvrij gemaakt volgens de gebruikelijke techniek. De stammen CJH en 020 raakten verloren door accidentele besmettingen. C57Bl ging verloren door de ontwikkeling van een excessief groot coecum, dat uiteindelijk barstte. Een deel van de stammen C57Bl en Gr werd besmet met Lactobacillus acidophilus en Bacillus sp. en vervolgens ondergebracht in een grote isolator, welk type in de toekomst de volledige stamlijn-kweek zal bevatten.
Van buiten het instituut komende Sprague-Dawley ratten werden volgens onze technieken te zogen gelegd bij conventionele ratten van het instituut. Na het spenen werden ze overgebracht naar het proefdierverblijf voor ratten.
Van 20 april 1967 tot 20 december 1967 bij het Lobund Institute van de University of Notre Dame, Indiana, U.S.A. gewerkt
BL OJ
BL 04
, 11 ~
met het doel zoveel mogelijk kiemvrije technieken te lereno
Onderzoek 1968: Aangezien de zogo SPF dieren voortdurend in isolators gehouden zullen worden en een bekende microflora zullen bezitten, verdient het aanbeveling de term SPF te vervangen door "gnotobiont" o Zodra de muizestammen CJH en 020 weer kiemvrij en vervolgens gnotobiotisch zijn gemaakt, zal onderzocht worden of d•ze nieuwe status invloed heeft op de bekende tumorpercentages van de conventionele dieren en op de leeftijd waarop de tumoren ontstaano Verder zal begonnen worden met een onderzoek naar: 1o het mogelijke ontstaan van pyometra bij kiemvrije BoCBA's
in samenwerking met Drovan Nie (BL 06); 2o het prolactine gehalte van het bloed van kiemvrije en
gnotobiotische muizen in samenwerking met DroKwa (BL 05 ) ; 3o de invloed van thymectomie op mammacarcinoom; 4o het gedrag van MoToVo in kiemvrije muizen (BL 0~- ); So de invloed van caecectomie op het kweekgedrag van C57Blo
WoHoOo International Centre for the provision of laboratory animals with tumorso
De verzending van dieren met en zonder primaire tumoren werd ongestoord voortgezet onder supervisie van MejoDrso Röpcke o
M.AM:M.A.TUMORENo
ao Hormonale Aspecteno
1o Hormonale carcinogenese van de melkkliero (DrsoBoot en DrsoRöpcke)
a/2o
Uit onderzoek van de invloed van verschillende oestrogeendoseringen op de groei van hypofyse-transplantaten in de nier en het ontstaan van mammacarcinomen bij de muis, is gebleken, dat de groei van de transplantaten vrijwel geheel onafhankelijk is van de oestrogeen-dosering, terwijl de tumorfrequentie evenredig is met deze groeio Dit is een aanwijzing dat de werking van oestrogenen op de melkklier voornamelijk indirect via de hypofyse verloopto Progesteron, dat de groei der transplantaten niet bevordert, bleek een directe tumor versnellende werking te hebben in spLergisme met prolactineo Deze resultaten zullen nog geverifieerd moeten worden bij andere dan de tot nu toe gebruikte proefdierstamo Verdere uitbouw van dit onderzoek naar de menselijke pathologie lijkt mogelijk, wanneer onomstotelijk aangetoond zou kunnen worden dat ook bij de mens prolactine als mammotroof hormoon voorkomt, hetgeen een vele jaren durend project zou zıJno Devoor dit en andere onderzoekingen noodzakelijke hormorren werden belangeloos ter beschikking gesteld door NoVoOrganon te Osso
tijdens zwanger-~~~~=-~~~~~=-~~~~~~~~~~=-~x~G~R~o (DroVoNie)
Deze tumoren vertoonden histologische overeenkomsten met de plaques beschreven door Foulds en weken af van de mammaadenocarcinomen in de virgines van dezelfde hybrideo
~ 12-
Een gecombineerde hormoonbehandeling van oestron en progesteron induceerde in vrouwelijke muizen van deze bastaard
nammatumoren die in sommige opzichten overeenkwamen met zwangerschapstumoren~ a. zeer vroeg optraden; b. hormoongevoelig konden zijn~ c. overeenkomsten vertoonden in de histogenese. De hormoon-geinduceerde tumoren weken in latere stadia af van de tumoren in zwangere dieren. De eerstgenoemde tumoren? wanneer zij een grootte van 8 mm of meer bereikt hadden? waren niet te onderscheiden van de groep van mamma-adenocarcinomen. Een onderzoek naar de histogenese van de hormoon-geinduceerde tumoren toonde aan dat deze adenocarcinomen niet ontstaan waren uit zogenaamde knobbeltjes. Deze knobbeltjes, bestaande uit hyperplastisch alveolair weefsel, worden geacht de voorstadia te zijn van de welbekende mammatumoren van de muizestammen CJH en DBA.
Plannen en verdere mogelijkheden~
1. Nader onderzoek van de hormorren die een rol spelen bij het ontstaan van deze mammatumoren. In samenwerking met Dr.Kwa.
2. Bestudering van de rol van het 11TV bij het induceren van deze tumoren.
J. Onderzoek naar transplanteerbaarheid, groei en gedrag van deze hormoon-geinduceerde tumoren.
4. Nader morfologisch onderzoek van de tumoren tijdens groei en regressie-fase. Gecombineerd met nagaan van de aanwezigheid van MTV. In samenwerking met Mej.Dr. J.Calafat. (afdeling Electronenmicroscopie)
5. Bestudering van het voorkomen van MTV in mammatumoren en in normaal mamma-v.reefsel van de muizen van de stam GR. In samenwerking met Mej.Dr,J. Calafat.
6. Vergelijkend onderzoek van de histogenese van de carcinogeen-geinduceerde mammatumoren bij ratten en deze hormoon-geinduceerde tumoren in muizen.
7. Ret voortzetten van het beschikbaar stellen van hormoongevoelige mammatumoren van muizen en ratten voor Dr.H.Sluyser. (afdeling Biochemie)
Onderzoek over de regulatie van prolactine secretie. (Dr. Zoilr;:ıo_kcr)
Aan dit project werd in 1967 veel aandacht besteed tijdens een verblijf bij Prof.Everett (u.S.A.}. Resultaten zijn vastgeiegd in een publicatie (Acta Endocrinologica). Een uitgebreid manuscript is in voorbereiding. De vraagstelling betreft: a) de relatie tussen prolactinesecretie en productie van FSH/LH en b) de rol van oestrogenen bij de inductie van prolactine-secretie. Onderzoekingen vinden plaats bij de rat. Met behulp van transplantatieproeven (ovarium en vagina geplaatst in hypofyse en/of hypothalamus) wordt getracht de oude vraag op welk niveau de feedback-regulatie door ovariumhormonen pla±s vindt, op een nieuwe manier te beantwoorden.
Plannen voor 1968~ Dit onderzoek voortzetten.
a/4. Lactatieproeven. (Dr.Zeilmaker)
De lactatie blijkt een belangrijke factor te zıJn bij het ontstaan van mammatumoren bij de muis en de rat.
~· 1 J~
Gevonden werd dat de vorming van hyperplastische knobbeltjes door lactatie wordt geremd, Deze en andere waarnemingen zijn in een manuscript vastgelegd (International Journal of Cancer), Voorlopige waarnemingen wijzen er op 9 dat lactatie de tumorvorming niet remt wanneer reeds hyperplastisch weefsel aanwezig is, Een begin werd gemaakt met een onderzoek naar de invloed van lactatie op het ontstaan van mammatumoren geinduceerd met DMBA bij de rat,
De vraagstelling voor 1968 zal zijn~ Welke mechanismen spelen een rol bij het remmen van de turnorvorming tijdens de lactatie bij rat en muis,
a/5o Onderzoek over de effecten van prog~statieve stoffeno
taedienin
Groopon muizon en ratton antvangen thans voodor waarin progestatieve stoffen zijn verwerkt, De indruk is dat er weinig pathologischo effecten worden waargenomenı ook na langdurige toediening in doses meer dan 20 x hoger dan die nodig zijn om de ovulatio te remmen, Een onderzoek met MTV-dragende muizen toont aan dat zeker niet van een remmende invloed op hot ontstaan van mammatumoren gesproken kan wordeno Het is te voorzien dat de interpretatie van deze proeven op grote moeilijkheden zal stuiten,
Resultaten kunnen in de loop van 1968 verwacht worden betreffende de invloed van Lyndiol en Enovid opg uterus, mammaknobbeltjes-frequentie en tumorgenese bij de muis en het effect van Lyndiol op de ovariumveroudering v::ı.n
de rat,
BL 04 b, Virologische Aspecten,
1, Onderzoekin en over het Marnma Tumor--N-irus Dames: Dr,JoCalafat, DroDux en··br,Hageman>? J{er·en~·-.. Drs, Bentvelzen, Dr s ~Boot';-B-P&,1AJ<.-s:Bont, Dr s o
J ,I-L Daam~·;· .. c o tL Hamburg ı .D~ks, Prof o Dr o S oNandi ı Dr~PhoRümke en Drs o Timme~rnıa:n-s+_______./
Onder leiding van Prof,Hühlbock heeft de MTV-werkgroep de volgende resultaten behaald:
muis.
Een nieuwe methode is ontwikkeld om rijpe mammatumorvirusdeeltjes (B-deeltjes) te isoleren uit tumoreno Er is een grote behoefte aan zuivere viruspreparaten voor diverse onderzoekingeno Tot nu toe kon het virus alleen uit melk geisoleerd -.v-orden, Er zijn echter veel gemakkelijker grote hoeveelheden tumaren te verkrijgen9 deze methode betekent dus een grote besparing van tijd en geld,
In tegenstelling tot hetgeen bekend is van gewone myxovirussen, is gebieken dat de kern van mammatumor-virussen geen duidelijke structuur hafto Onder zekere omstandigheden blijken weefselkweken van mammatumoren zeer veel B-deeltjes in het medium af te scheiden, Als deze methode gestandaardiseerd kan worden, zal dit een aanzienlijke besparing opleveren in de hoeveelheid tumormateriaal, die nodig is voor het isoleren van B-deeltjes, Er zijn aanwijzingen gevonden, dat er in celkweken van
-14-
muizenembryocellen besmet met het Bittner-virus een replicatie van het virus optreedt, althans dat er virus-antigenen worden geinduceerd. Indien deze methode vervolmaakt kan worden, kan de biologische activiteit van viruspreparaten voortaan in. de weefselkweek worden getoetst.
De mammatumor-virussen kornon niet alleen voor in de melkklier, doch ook in de rode bloedcellen waar ze echter niet de vorm van B-deeltjes bezitten. Het is gelukt de biologische activiteit van dit R(ode bloedcel)-·MTV neer te slaan na zeer lang centrifugeren~ maar verdere isolatiepogingen zijn tot nu toe mislukt. Met behulp van immunofluorescentie met een antiserum tegen het Bittner mammatumorvirus werd aangetoond, dat het virus aanwezig is in het beenmerg en de milt. Er zijn aanwijzingen, dat het genoom van de mammatumor-virussen zich in de kern vermenigvuldigt, wat ook bij andere RNA-kankervirussen is gevonden.
Er is een opvallend groot verschil in careinagene activiteit tussen rijpe virusdeeltjes van de muizestam CJH (met het Bittner-virus) en de muizestam CJHf (met het Nodule Inciting Virus)gevonden. Morfologisch zijn de virusdeeltjes van beide stammen echter volkomen gelijk.
Indien muizestamruen met het Nodule Inciting Virus (NIV), zoals CJHf en DBAf~ gekruist worden ruet stammen die dit virus niet hebben, dan blijken vaak de rijpe virusdooltjes afwezig te zijn in de tumoren. Het genotype va..--ı de NIVvrije stam blijkt in deze zeer belangrijk te zijn.
Bij muizestam GR, die het Mühlbock mammatumor-virus herbergt, werd gevonden dat in een chromosoom factoren aanwezig zijn~ die zowel de afwijkende wijze van transmissie door de man en het embryo controleren~ als ook de extreme gevoeligheid voor de careinagene werking van dit virus en afwezigheid van een immunologische afweer er tegen bepalen. In alle organen van de GR bleken bij immunofluorescentieproeven virale antigenen aanwezig te zijn, terwijl als het virus in andere stammen wordt overgebracht~ de antigenen alleen in milt, beenmerg en melkklieren te vinden zijn. Uit deze gegevens werd de theorie afgeleid, dat het Mühlbock-virus bij de GR-stam als een genetisene factor wordt overgebracht. Hetzelfde werd geconcludeerd voor het Nodule Inciting Virus bij de CJHf-stam. Bij een paar muizestarumen, die normaliter vrij zijn van mammatumor-virussen, bleek dat na bestraling of injectie van carcinogenen, aan het Bittner-virus verwante antigenen vrijkwamen. Door injectie van bloed van bestraalde dieren kon aannemelijk worden gemaakt, dat inderdaad een virus was vrijgekomen. Ook hier werd verondersteld, dat dit virus genetisch wordt overgebracht, maar gewoonlijk niet manifest wordt. Door kruisingsproeven word aannemelijk gemaakt, dat de resistentie tegen infectie met het Bittner-virus, welke hoofdzakelijk in de melkklier gelegen is, door hetzelfde systeem geregeld wordt als dat, welk het vrijkomen van het genetisch overgebrachte virus verhindert. Bij de muizestam C57BL kon ook nog worden aangetoond, dat een grote immunologische afweer tegen het virus een rol speelt hierbij.
Door injecties met Freund adjuvans in dieren~ die van de geboorte af met het Bittner-virus besmet waren, traden de
-15-
tumaren verıaat of opvallend vroeg, opo Dit betekent, dat er een ondergrondse immunologische afweer tegen dit virus iso Bij de muizestam GR kon dit niet gevonden wordeno Door injectie van het immunologisch verschillende, maar aan het Mühlbock-virus verwante Bittner-virus in deze stam, bleek er een vertraging in het ontstaan van tumaren op te tredeno Dit gebeurde ook door injectie van met H202-behandeld Mühlbock-viruso Er zijn verscheidene aanwijzingen gevonden, dat er door deze injecties immunologische reacties tegen het Bittner- of het H202-Mühlbock-virus zijn opgetreden, die zich vervolgens ook richten tegen het eigen viruso
b/2o Onderzoek naar het gedrag van MoToVo in de weefselkweeko (DroLinks)
Voor het aantonen en de titratie van biologisch actief MTV is men tot dusverre aangewezen op in vivo proeveno Deze duren 4 a 15 maanden, Ooao afhankelijk van de muizestam en de criteria die men wil hanterono Voor een der morfologische vormen van MTV, het B-deeltje, heeft men de hulp van de afdeling ElectronenMicroscopio en de afdeling Immunologieo Echter kunnen behalve geinactiveerd of incompleet MTV ook andere virussen (NIV) de B-deeltjes vorm hebbeno Bij de isolering van MTV uit muizemelk werd dit voor het eerst als een bezwaar gevoeldo Ervaring met Rous Sarcoma Virus (RSV) in de weefselkweek, gaf aanleiding een snellere in vitro techniek voor MTV te zoekeno Als nauw verwant probleem stelden wij ons voor MTV in vitro te kweken op tumorfragmenten of muizecelleno Dit levert, als het lukt, sneller en zuiverder Iv1TV op en kan een betere verhouding, infectieuze eenheden / physische deeltjes, oplevereno MTV wordt zeer waarschijnlijk in muizenembryo-cellen (HEC) en kippenembryo-cellen (KEC) vermenigvuldigd, echter tot dusverre zonder cytopathogeen effect in zogenaar:ıde ııkortıı
lopende proeveno Zonder veel aandacht te besteden aan het verkrijgen van morfologische veranderingen in muizecellen (in ııkort 11 lopende proeven), richtt"":u wij vrijwel dadelijk onze aandacht op mogelijke ııvoetstappenıı van het viruso Bij verscheidene oncagene virussen verdwijnt het transformerende virus ook vrij snel uit de ontstane tumor(cellen) maar 11 voetstappen 11 (ooao nieuwe antigenen) blijven achtero
Resultateno Wij bevestigden vroegere waarnemingen dat MTV (nog) geen cytopathogeen effect in (secundaire) MEC en (secundaire) KEF veroorzaakto Enkele parameters (temperatuur, serumgehalte enz) werden hierbij gevarieerdo Ook op de chorion-allantois membra.an ( CA1'1) van lıet kippenembryo gaf IviTV geen effect (geen ııpokken")o Zijdelings werd hierbij gevonden dat gezonde kippenembryo's en MTV7'B-deeltjes-preparaten een sterk antigeen (Forsmann antigeen?) gemeen hebben (in samenwerking met DrsoJ oi-LDaams) o
MTV stimuleerde de interferon-productie niet in secol\IEC binnen acht dagen (in samenwerking met DroEode Maeyer)o Sindbis Virus was hierbij het indicator viruso MTV veroorzaakte geen duidelijke verandering in de lipidensamenstelling (cholesterol, cholesterolesters, triglyceriden, cephaline, lecithine, sphingomyeline en cerebrosiden)o
Ter vergelijking~ ook werd er geen duidelijk verschil (semi-kwantitatieve bepaling) gevonden tussen de lipiden van KEF en door RSV tot Rous sarcoomcellen getransformeerde KEF (in samenwerking met Dr.G.J.M.Hooghwinkel). 11EC, geinfecteerd met MTV, produceerde in tegenstelling tot de contrôles, een heel kleine hoeveelheid van een hoogmoleculaire stof (gel-chromatografische contrôle). Met acridine-oranje (AO) en UV-belichting werden meer donkergroen fluorescerende paranucleaire lichaampjes na een week in met gezuiverd MTV-(B-deeltjes) geinfecteerde MEC gezien dan in de contrôles; centra van nucleinezuursynthese?! Met de i.ndirecte immunofluorescentie-techniek (IF), waarbij gebruik gemaakt werd van anti-zuivere-B-deeltjes (MTV)-konijnen-antiserum werd een positieve reactie govonden in met MTV (ruw tumorhomogenaat of B-deeltjes) geinfecteerde MEC en KEF. Enkele malen gaf de hoogste virusconcentratie hierbij een lagere fluorescentie dan de daaropvolgende lagere concentratie; auto-interferentie? De proeven met AO en IF werden in samenwerking met Drs. J.H.Daams verricht.
Vraagstelling voor 1968. Ret lijkt niet uitgesloten dat toch eens een transformatie-effect in vitro met MTV en niet alleen muizecellen gevonden zal worden. Meer belovend lijkt voorlopig het syste~t~h onderzoek naar chemische en immunologische veranderingen door MTV in vitro teweeg gebracht (verhoogde enzym-activiteiten, ~o-antigenen, enz.) Vooral de fluorescentie-proeven {AO en IF) lijken hoopvol en behoren met meer kwantitatieve metingen herhaald en uitgewerkt te worden. Combinaties met bijv.EM-onderzoek, immunodiffusie- en haemadsorptie-metingen en enkele enzymactiviteits-metingen liggen daarna voor de hand. Misschien geeft een interferentieproef met een muizenleukaemie virus, zoals Friend virus of Moloney 1 s sarcoma virus, een oplossing. Als met een van deze methoden een MTV-geinduceerde synthese, bijv. taename met de tijd van de immunofluorescentie, gevondcn wordt, is in principe een in vitro bepaling van het (biologisch actieve) MTV verkregen.
De duur van dit onderzoek wordt geschat op 1 a 2 jaar.
Eind 1965 werd begonnen met het onderzoek van de complexvorming (hybridisatie) van RSV-RNA met DNA uit KEC en uit Rous sarcoomcellen (RSC). Door proeven met remstoffen elders was de idee ontstaan, dat RSV (RNA-virus) een (hypothetisch) complementair RSV-DNA in de eel doet ontstaan. Dit hypothetische RSV-DNA zou zich met het genoom van de eel associeren en zo voor de extra genetische informatie van de ontstane tumorcel zorgen. Deze theorie, yan fundamenteel belang voor de diagnose en therapie van oncagene virussen, is nog niet voorbij het hypothese-stadium.
Resultaten. Een Tween-osmotische schok-methode werd ont~ wikkeld voor de isolering van kernen uit Rous sarcomen.
BL 04
~17-
Een in 1966 uitgewerkte methode van kippenembryo-fibroblast- kernen voldeed hier niet. DNA werd geisoleerd uit kippenembryo-celkernen en Rous sarcoomcelkernen. Zorg werd besteed aan de zuivering 8r van (verwijdering van resten RNA, nucleasen en proteinen). Tabak mozaiek virus- RNA (TMV-RNA), nodig als carrier, werd geisoleerd uit gezuiverd TMV. Met uridine (H3) gemerkt RNA werd geisoleerd uit (gemerkt) in vitro gekweekt RSVo De adsorptie van DNA aan cellulose-acetaat-filters werd bestudeerd. Ret vinden van het juiste filter stootte op moeilijkheden door de zeer kleine hoeveelheden (gamma's) gebruikte DNA.
b/4. Overdracht GR-viruso (DroZeilmaker)
Verschillende proeven tonen aan dat muizen van de stam C57Bl het GR-virus via de melk kunnen overbrengen op hun jongen alhoewel deze dieren zelf weinig gevoelig zijn voor het ontstaan van tumoren. Een serie experimenten toonde verder aan, dat andere stammen dan de GR-stam het virus niet via het ei op het nageslacht overbrengen.
In 1968 zal de overdracht GR-virus door manlijke GRbastaarden worden bestudeerd.
c. Genetische Aspecteno
1. Zie BL 04-b1
2. Transplantatie van melkklieren bi.i verschillende ingeteelde muizestammen. (Prof.Mühlbock, Mej.Dr.Dux)
De experimenten met de transplantatie van melkklieren bij verschillende ingeteelde muizestammen werden voortgezet. Er blijkt dat de mammatumor-frequentie in de getransplanteerde melkklieren bij de ingeteelde stammen duidelijke verschillen toont. Daarbij maakt het geen verschil of het mammatumor-virus aanwezig is of niet. De verschillen in de mammatumorfrequentie zijn uitsluitend afhankelijk van de genetisch vastgelegde gevoeligheid van de melkklieren voor de careinogene factoren.
BL 05 Hypofyse-tumoren. (Dr.K•v-a)
a. Onderzoek van hypofyse-tumoren in situ.
Ret onderzoek naar de morfologische en functionele plasticiteit van hormonaal geinduceerde hypofyse-tumoren in samenwerking met MejoDrs.CoAoFeltkamp en DrsoKoP.Dingemans (EM 04), beperkt zich in het fourneren van biologisch materiaal en tot experimenten om het geisoleerde muize- en ratteprolactine en TSH verder te zuivereno Met behulp van gemarkeerd specifiek anti-lichaam wordt gehoopt de functionele plasticiteit van de betreffende hypofyse-cellen beter op het sub-cellulair niveau te kunnen vervolgene
bo Onderzoek naar prolactine-gehalten bij muizen en ratteno
In de loop van dit onderzoek werd hinder ondervonden van de "batch tot batchıı verschillen in de ııisotope abundancyıı
BL 06
van het geleverde radio-actief jodiuru 125 preparaat. Het bleek, dat de door ons nagestreefde inbouw van 3 tot 4 radio-actief jodiuru 125 atomen per prolactine-mol~ulo alleen dan geen "denaturering" van het antigeen ten gevolge heeft, wanneer de "isotope abundancy" van het jodiuru tussen de 40 en 90 % ligt. Bij uitsluiting concludeerden wij dat diverse batches radioactief jodiuru hier niet aan voldeden. In een recento publikatie van Brown en Reith (Biophys,Biochim.Acta 148 ( 1967) 423-434) werd een werkelijk "isotope abundancy" van diverse batches jodiuru 125 preparaten berekend, als te vari~ren tussen de 25 en 44 %. Om onder de te stringant geblekon eis van J tot 4 radioactief jodium 125 atomen per molecllio prolactine uit te kunnen komen, ı;-verd gezocht naar een methode om h8t "gebonden11 van het 11 vrij e 11 hormoon ui t het reactiGmongsel te scheiden, waarbij een groter aliquot van dit mengsel kon worden gebruikt dan de 0.02 cc. voor de celluloseacetaat-elektroforesc-methode. Het blGek dat met chromatoelektroforese op DE!ili-chromatografie-papier onder bepaalde voorwaarden een aliquot van 0.1 cc. van het reactiemengsel goed te scheiden is. Hierdoor is voor het hepalen van plasma prolactine-gehalten in het fysiologischG gebied oen markering van 1 radio-actief jodiurn 125 atoom per 1 a 2 mol~Ulen prolactine Voldoende Ow een rGdelijke detectie mogelijk te maken. Hierdoor beschikken wij over een ruime "marge" t.o,v. de geconstateerde batch-verschillen. Bovendien brengt de scheiding op DElili chromatografiepapierstrips een aanzienlijke besparing van materiaalkosten met zich mede. Uit de vele bepalingen, welke ondanks de eerder gencernde moeilijkhGden venicht konden worden, is gebleken dat vijf onderzochte, genetisch verschillende rattestammen een ander prolactine 11 patroon 11 te zien geven dan de meeste onderzochte muize~tammen. De indruk werd verkregen, dat dit terug te voeren is tot het bestaan van een "negatiove terugkoppelings-relatiG 11 tussen progestoron Gn prolactino (bij een functionerend corpus luteum) bij ratten en mogelijk bij een enkele muizestam, terwijl deze relatie tusson progesteron on prolactino bij de meeste muizostammen niet lijkt te bostaan. Do mogelijkheid, dat het gevonden versahil genetisch varankord is en ten grondslag zou kunnen liggen aan~ 1) het al dan niet verhogend effect van bijv. "force breeding" op het ontstaan en de frequentie van melkklier-kanker en 2) de mogelijkheid dat do evGntueel ontstane melkklier-kankers in het eno geval niet hormonaal beinvloedbaar, torwijl zij in het andere goval dit wol blijken te zijn, zal in de volgande periode ccntraal zijn bij ons ondorzoek. Tot dit gostelde doel werd o.a. samenwrking gezocht met Bcf. H.J.van der Molen voor plasma progesteron onderzoek.
Inductie van uterus- en niertumoren door androgene stoffen. (Mej.Dr.van Nie)
a. Het ondGrzoek betreffende de uterustumoren is practisch afgerond. De rol die pyometra kan spelen bij het ontstaan van deze tumoran kon niet met zekerheid worden vastgesteld. Wanneer germ-free muizen (C57Bl x DBAf) beschikbaar zijn, zal het effect van bacteri~le infect:i_es op hGt ontstaan van deze tumoran nader worden bekeken.
BL 07
-19-
b. Er kon worden vastgesteld (Mej.J.Vogelaar) dat de groeisnelheid van een getransplanteerde niertumor bij muizen gestimuleerd kon worden door het toedienen van testosterone propionaat of durabolin. Oestrogene stoffen en progesteron oefendengeen invloed uit op de groeisnelheid. Enkele histologische kenmerken waren gecorreleerd met de snelheid waarmee de tumor was gegroeid.
Taepassing van technieken betreffende manipulatie van de zygote en de blastocyst. (Dr.Zeilmaker)
Dit project werd in de loop van 1967 sterk uitgebreid. De volgende vragen werden bestudeerdg
1) Is het mogelijk door middel van blastocyst-transplantatie GR bastaard-dieren vrij van virus te verkrijgen? Gevonden werd dat dit niet lukt, de blastocyst van deze dieren blijkt reeds de informatie voor virus-infectie te bevatten. Met behulp van een nieuwe techniek wordt thans op grote schaal nagegaan, of het zelfde resultaat gevonden wordt na transplantatie van eencellige, pas bevruchte eiereno
2) Vindt infectie met GR-virus ook in uteri plaats? Resultaten van proeven verkregen na transplantatie van virusvrije eieren in GR-dieren, laten zien dat dit niet het geval is.
J) Produceert ectopisch trophoblast-weefsel luteotroof hormoon? Deze vraag is van belang in het kader van een onderzoek over mammatumor-genese in de GR-stam, waarbij vooral het optreden van zwangerschap bepalend is voor het ontstaan van tumoren. Resultaten zijn vastgelegd in een manuscript (Nature).
4) Is het mogelijk vreemde stoffen in het bevruchte ei te introduceren? Na een verblijf van J maanden in de U.S.A.,bij Dr.T.P.Li~ waar een unieke techniek werd bestudeerd, werd in Amsterdam ook een proefopstelling gemaakt. N2 enkele maanden aanlooptijd lukte het thans eieren in te spuiten en na transplantatie in een m~derdier, uitgroei tot embryonen te verkrijgon.
Voor 1968 staat op het programına~
1. Infoeteren van virusvrije muizen met ectopische GRtrophoblast.
2. Onderzoek naar de rol van ectopisohe trophoblast bij het ontstaan van mammatumoren.
J. Funotie van ectopische trophoblast bij rat en hamster. 4. Inspuiten van bevruchte muize-eieren met MTV, R-MTV,
RNA en DNA preparaten (in samenwerking met Drs.W.S.Bont). S. Uitwisselen van cytoplasma van verschillende muizestammen.
(Ei-plasma wegzuigen en ander cytoplasma er voor in de plaats brengen)
6. Fusie van blastomeren afkomstig van morulae van verschillende muizestammen.
werking van werd af esloten.
Dit onderzoek werd verricht op verzoek van de Gezondheidsraad.
~20-
Met het tumorsysteem van de n'felkklierkanker werd bij de muis nagegaan of het chlooriso-propylfenylcarbamaat (CLIPC) een cocarcinogeen effect heeft. Er moest worden geconcludeerd dat het percentage van melkklierkanker door chloor CLIPC niet verhoogd wordt; wel was in enkele groepen een kartere inductietijd waargenomen. Het was twijfelachtig of dit geringe accelererende effect als een co-carcinogeen effect van het CLIPC moest worden aangeduid.
Er werd derhalve nog een ander tumorsysteem in het onderzoek betrokken, met name het ontstaan van leukemien na behandeling met CLIPC. Ook in dit systeem was geen duidelijk co-carcinogeen effect van CLIPC aan te tonen.
EM 01
AFDELING ELECTRONENMICROSCOPIE
Mej.Drs.C.A.Feltkamp, wnd.hoofd Mej.Dr.J.Calafat Drs.K.P.Dingemans
-21-
Mej.M.M.Gerhards, C.Hersbach, Hej.H.H.Roedema, Mevr.J.A. Roest-Wagenaar, Hej.A.M~Verbeek.
Veranderingen in de subcellulaire structuur van de lever en de long onder invloed van hepatocarcinogenen.
a. Volgend op het onderzoek over de careinagene nitrasaminen in de lever, werd in 1967 begonnen met een onderzoek (Drs.Feltkamp en Dr.Calafat) over het effect van DMNA op de muizelong in samenhang met project BC 05 (Drs.L.den Engelse en Drs.R.Ph.van Hoeven). Hiervoor werden geisoleerde fracties van longmicrosomen bekeken en vergeleken met op dezelfde wijze geisoleerde fracties van levermicrosomen, waarvan bekend is, dat zij enzymatisch DMNA tot het careinagene derivaat veranderen. Het blijkt nodig de longmicrosoomfractie verder te zuiveren.
b. Er zal worden begonnen met een onderzoek (Dr.Calafat) naar de veranderingen in de morphologie van de muizelong na behandeling met DMNA, waarbij zal worden gezocht naar een overeenkomst met reeds bekende veranderingen in de muizelever na behandeling met DMNA en tevens naar een correlatie tussen de veranderingen in langen van verschillende muizestammen en gevoeligheid van deze stammen voor het DMNA. De duur van dit onderzoek is onbekend.
EM 03 Plasma-membranen van normale en tnmor-cellen (zie ook project BC 02).
a. Het onderzoek over de structuur van geisoleerde tight junctions na DOC-behandeling van geisoleerde rattelever plasma-membranen heeft D~.E.L.Benedetti na zijn vertrek in 1967 nog verder uitgewerkt in samenwerking met Dr.P.Emmelot (BC 02).
b. Invloed van incubatie van eisoleerde rattelever lasmamembranen in een Ca• ,_ of Na•-ionenrijk medium Drs.Feltkamp).
Incubatie in een Ca""-ionenrijk medium blijkt de verschillende structuren van de geisoleerde plasma-membranen niet of nauwelijks aan te tasten. Incubatie in Na•-ionenrijk medium daarentegen geeft duidelijke veranderingen in de structuur van de plasma-membranen. De opbouw in een ııunit
membraneıı is merendeels verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor een minder georganiseerde 11 vezelige 11 structuur. De membranen zijn in kleine brokstukken gebroken~ Structuren als d..%mosomen en ti.ght junctions zijn moeilijk terug te vinden en zijn veranderd in hun structuur. Ook hier lijkt weer, dat van alle gespecialiseerde structuren in de
-22-
membranen de tight junction het meest resistent is tegen allerlei invloeden, Dit onderzoek zal, in samenwerking met Dr.P.Emmelot, worden voortgezet en uitgebre~d met onderzoek naar veranderingen veroorzaakt door andere verbindingen, waarvan bekend is, dat zij de fysiologische eigenschappen van de membranen beinvloeden. Geschatte duur van het onderzoek onbekend.
c. Door Mevr.Roest-1vagenaar (biol.cand. V.U.) is een begin gemaakt met het onderzoek naar de lokalisatie van de ATPasen in rattelever, rattehepatomen en eisoleerde rattelever plasma-membranen samenwerking met Dr.P.Emmelot -BC 02- en Drs.Feltkamp).
Biochemisch is reeds veel bekend over het verschil in verhouding tussen Mg·· en Na'-K' afhankelijke ATPasen in normale lever en in hepatoma's. Allereerst wordt getracht de enzymen cytochemisch te lokalisereno Daarbij wordt geprobeerd een van de ATPasen specifiek te remmen om daardoor de plaats van de ander te vinden. Als dit met intact weefsels is gelukt, zal dezelfde techniek worden toegepast op geisoleerde plasma-membranen. Teneinde enige hulp bij de moeilijke technieken te krijgen, heeft Mevr.Roest-lvagenaar een J-daags bezoek gebracht aan de afdeling electronenmicroscopie van de Universiteit van Düsseldorf. Geschatte duur van het onderzoek 6-12 maanden.
d. In samenwerking met de afdelingen weefselkweek en biochemie (BC 02) is begonnen met een onderzoek (Drs.Feltkamp en Mej.Gerhards) naar de struotuur van levercellen die reeds geruime tijd in weefselkweek zijn, waarbij bovenal gelet wordt op eventuele varanderingen in de celmembraan en in het cel-cel-contact en de structuren van desmasamen en tight junctions.
EM 04 Onderzoek naar de fi"ne structuur van de muizehypof se in verschillende toestanden en van hypofysetumoren Drs.Feltkamp en Drs.Dingemans, in samenwerking met Dr.H.G.Kwa - BL 05 a - ) ,
a. Met behulp van de cytochemische reactie op zure fosfatase is nagegaan (Drs.Feltkamp) of in de zogenaamde "cytolysosomen" de door een membraan omgeven delen van het cytoplasma, waarin secretiekorrels, mitochondri~v en delen van het ruwe endoplasmatisch reticulum zijn te herkennen, zure fosfatase-activiteit is aan te tonen. Deze structuren worden vooral waargenomen als eerste verandering in prolactine cellen bij de omzetting van een prolactine producerende turnar in een populatie met overwegend TSH-cellen. Inderdaad blijken de "dense bodies 11 en de cytolysosomen zure fosfatase-activiteit te bevatten, hetgeen erop wijst, dat een deel van de structuren in het cytoplasma na de omzetting, als het ware wordt opgeruimd.
b. De onbekende cellen, die ontstaan in een TSH-producerende hypofyse-tumor na verandaring in hormonale stimulatie door opheffing van thyroxine deficientie en toediening
-23-
van oestron, zıJn nauwkeurig onderzocht (Drs.Feltkamp). Ret is gebleken, dat de ophopingen van glycogeen-achtig materiaal alleen te vinden zijn in cellen, die tevens secretiekorrels bevatten, overeenkomende met de secretiekorrels in TSR-cellen, Na enige tijd verdwijnen deze korrels en is er een combinatie van glycogeen-achtig materiaal te vinden met korrels omgeven door een veel ruimer membraan, de zogenaamde "losse envelopjes". Nog enige tijd later is het glycogeen verdwenen en zijn de cellen door deze "losse envelopjes" te herkennen. Retzelf'de type cellen is nu waargenomen in transplantaten van TSR-producerende tumaren in dieren die niet thyroxine deficient zijn. Ret is bekend, dat deze transplantaten hormoonafhankelijk zijn en alleen in een thyroxine deficient milieu verder uitgroeien. Dit is een indicatie dat de 11 losse envelopjes-cellen" inaetieve TSR-cellen zijn. Ret onderzoek naar het gedrag van deze cellen zal verder worden voortgezet. Tijdsduur onbekend.
c. Er is een begin gemaakt (Drs.Feltkamp) met de lokalisatie van de hypofyse-hormonen met behulp van immuno-electronenmicroscopische technieken.
Mej.Drs.A.Hekman (IM 12) heeft hiervoor ferritine gekoppeld aan antilichamen tegen schape-prolactine. Met behulp van fluorescentie was reeds aangetoond dat dit antiserum ook reageert met muize-prolactine. De resultaten zijn nog in een beginstadium. Ret is gebleken, dat de antilichamen niet terug te vinden zijn in TSH-producerende cellen, wel in GR- en LTR-producerende cellen. In de GRcellen duidelijk in de hormoonkorrels, in de LTR-cellen echter alleen in groepjes van kleine blaasjes aan de periferie van het Golgi-gebied. Er zal worden nagegaan of het ferritine de immunologische eigenschappen van het antiserum mogelijk heeft veranderd. Ret plan is om ferritine of peroxidase (dat gemakkelijk kan worden aangetoond) te koppelen aan een anti-konijnegamma-globuline antiserum, waardoor indirect de complexen antistof-antilichaam na behandeling van het weefsel met specifieke antisera kunnen worden aangetoond. Mocht dit lukken, dan zal dit een grote steun zijn voor de bepaling van activiteit en celtype wat betreft hormoon-productie van de verschillende cellen in de hypofyse. Drs.Rekman (IM 12) heeft een begin gemaakt met de koppeling van peroxidase aan antilichamen. Deze techniek kan bij de oplossing van vele problemen van groot belang zijn. Ret tijdstip van de afsluiting van dit onderzoek is daarom moeilijk te bepalen.
d. TSH-tumoren in verschillende stadia.
Bij verdere observaties (Drs.Dingemans) van zogenaamde TSH-tumoren in weefselkweek (door de afdeling weefselkweek ingezet) bleek, dat de ontwikkeling in vitro te variabel was voor het doel om te kunnen beschikken over gemakkelijk te incuberen cellen onder gecontrôleerde omstandigheden. Daarom werd dit onderzoek beeindigd. Na het opwekken van TSR-tumaren door middel van radiothyroidectomie, leek het aantal snel optredende thyroidectomie-cellen aanzienlijk groter te zijn dan het aantal
-24-
oorspronkelijk aanwezige TSH-cellen in de hypofyse. Dit zou betekenen, dat niet alleen TSH-cellen in thyroidectomie-cellen overgaan, maar ook celıen van andere types. Om dit nader te onderzoeken, werd bij een aantal muizen de functie van de schildklier onderdrukt door behalve radiothyroidectomie een dieet met weinig jodiuru en met methylthio-uracil toe te passen" Uit de veel sneller optredende eerste kleine gewichtstoename van de hypofyse bleek, dat de schildklierfunctie inderdaad beter geremd was na radiothyroidectomie alleen" Uit tellingen van de verschillende celtypes, verricht op verschillende tijdstippen na het begin van de behandeling, bleek, dat er, zoals verwacht, meer thyroidectomiecellen waren (12 dagen na het begin van de proef 10% van de totale celpopulatie) dan uit de oorspronkelijk aanwezige TSH-cellen (1-2% van de celpopulatie) gevormd hadden kunnen wordeno Hierbij is van belang, dat in de 6000 getelde cellen geen enkele mitose gevonden is en dat het aantal ongedifferentieerde cellen vrijwel canstant bleef ; voorts, dat het aantal TSH-cellen niet afnam, al is het, gezien het kleine aantal van deze cellen, moeilijk een eventuele afname precies vast te stellen" De conclusie moet zijn, dat de thyroidectomie-cellen geheel of voor het grootste gedeelte afkomstig zijn van cellen van een ander type dan de TSH-cellen. Daar de LH-cellen het enige celtype vormen, dat tijdens de proef in aantal afnam en de thyroidectomie-cellen, waarschijnlijk door de extra sterke onderdrukking van de schildklierfunctie, allerlei kenmerken vertoonden, die kennelijk een overblijfsel waren van hun oorspronkelijke morphologie, welke kenmerken uitstekend pasten bij LHcellen, moet de meerderheid van de thyroidectomie-cellen wel bestaan uit veranderde LH-cellen" Deze conclusie sluit aan bij conclusies, vroeger door Dr.H.G.Kwa getrokken uit de gewichtscurves van hypofyse-tumoren. De morphologische kenmerken van de gevormde thyroidectomie-cellen werden systematisch bekeken en hun veranderingen tijdens de proef kwantitatief gevolgd.
Voor 1968 komen de volgende vraagstellingen in studie
1. Bevestiging van de resultaten ~
a. is het optreden van de thyroidectomie-cellen inderdaad zô snel, dat zij niet uit TSH-cellen ontstaan kunnen zijn ?
b. neemt het aantal TSH-cellen inderdaad niet af na het remmen van de schildklierfunctie ?
c. is de afname van het aantal LH-cellen statistisch aan te tonen en te correleren met de taename van het aantal thyroidectomie-cellen ?
2. Gaan de waargenomen verschuivingen van de celtypes gepaard met de te verwachten verschuivingen in hormonale activiteit ?
J. Hoe gedragen zich de verschillende fracties van de celpopulatie in latere stadia,vooral wanneer eelvermeerdering begint op te treden ?
E.i\1 05
-25-
4. Verbonen de groe~curves van tumoren, opgewekt met behulp van rad~othyroıdectom~e, jod~umvr~j d~eet en methylth~o-urac~l, afw~jk~ngen van d~e na rad~othyroıdectom~e alleen ?
Onderzoek van v~rusdeeltjes ~n versch~llende mu~ze-stammen (Dr.Calafat).
a. In samenwerk~ng met D~s.L.H.Boot (BL 04) werd de transm~ss~e van B-deeltjes bestudeerd door de aanwez~ghe~d van B-deeltjes na te gaan ~n mammatumoren, d~e met behulp van hypofyse-~sotransplantaten werden verkregen. In bastaard-comb~nat~es van mu~zen, d~e door fosteren het MTV hebben verloren, met mu~zen d~e noo~t contact hebben gehad met MTV, ~s er geen transm~ss~e van B-deeltjes; wanneer de twee ouders contact hebben gehad met MTV, ~s er wel transm~ss~e van B-deeltjes (b~jvoorbeeld b~j CJHzdz). In versch~llende stammen d~e B-deeltjes bez~tten of ~n aanrak~ng z~jn geweest met MTV, z~jn A-~ntrac~sternal
deeltjes gevonden. De beteken~s h~ervan fS tot nu toe n~et bekend. Ook z~jn er B-deeltjes en C-deeltjes (d~e ~n verband staan met leukaem~e) tegel~jk gevonden ~n dezelfde mammatumoren. D~t w~jst erop dat deze twee versch~llende v~russen, tegel~jk voorkomend ~n hetzelfde weefsel, geen ~nterfererende werk~ng op elkaar u~toefenen.
b. In samenwerk~ng met Dr.Ph.C.Hageman (Bl 04) ~s de ultrastructuur van de B-deeltjes onderzocht. De bu~ten-membraan van de deeltjes verdw~jnt door behandel~ng met 0,2% DOC gedurende JO m~n., waarna de kernen kunnen worden geısoleerd~
De kern-fract~e werd verder behandeld met EDTA om te trachten de kernen open te kr~jgen; de morpholog~e na EDTA-behandel~ng bleek echter n~et veranderd. Ook behandel~ng van de kern-fract~e met RNase (10;ug/ml) gedurende 10 m~nuten gaf geen verandaring ~n de morpholog~e. Deze resultaten w~jzen erop, dat het RNA in de kern n~et vr~j ~s, maar hecht aan e~w~t ~s gebonden.
c .. In samenwerk~ng met Dr s. J. H. Daams, afdel~ng ~mmunolog~e werden ~e versch~liende l~jnen d~e ~n de dubbeld~ffus~etest volgens Ouchterlony ontstaan tussen ant~serum tegen geisoleerde B-deeltjes en al of n~et voorbehandelde B-deeltjes, met de electronenm~croscoop bestudeerd. Wanneer het B-deeltjes preparaat ~s beschermd met album~ne ~s er een d~ffus~el~jn z~chtbaar, waar~n groepen B-deeltjes werden waargenomen. Na behandel~ng van de B-deeltjes met tween-ether ontstonden er dr~e l~jnen ~n de d~ffus~etest. Deze l~jnen vertoonden alle de morpholog~e van een granula~r prec~p~taat.
d. In samenwerk~ng met Dr.Ph.C.Hageman (BL 04) wordt een onderzoek verr~cht naar de lokal~sat~e van het R-MTV ~n het bloed. Versch~llende fract~es geisoleerd u~t een lysaat van erythrocyten werden bestudeerd, maar tot nu toe zonder resultaat.
-26-
Programma 1968
a. In samenwerking met Dr.L.M.Boot (BL 04) zullen nog meer mammatumoren van verschillende stammen en bastaarden bekeken worden om de transmissis van B-deeltjes te bestuderen. De duur van dit onderzoek is onbekend.
b. In samenwerking met Dr.Ph.C.Hageman (BL 04) wordt het onderzoek over het R-MTV voortgezet. Het biologische resultaat van verschillende fracties waarmee muizen zijn ingespoten, moet worden afgewacht. Duur van onderzoek onbekend.
c. In samenwerking met Drs.P.A.J.Bentvelzen (BL 04) wordt nagegaan of er een relatie is te vinden tussen B- en C-deeltjes of Aı·- en C-deeltjes bij BALB/c en bastaardcombinaties van BALE/c. Duur van dit onderzoek ongeveer een half jaar.
d. In samenwerking met Dr.R.van Nie (BL 04) wordt de aanwezigheid van B-deeltjes in de Gr-stam bestudeerd. Het is bekend dat de transmissis van de deeltjes bij Gr anders gaat dan bij de MTV-stammen, en dat de mammatumoren duidelijk hormoon-afhankelijk zijn. Er zal worden onderzocht of de B-deeltjes in de melkklier van Gr-muizen eerder aan te tonen zijn dan in MTVstammen en tevens of de B-deeltjes ook in andere organen te vinden zijn. Bovendien zal de morphologie van de mammatumoren van Gr in verschillende stadia van groei en regressie bekeken worden.
F 01
W.L.van Es, hoofd
C.J.P.Slee
AFDELING FYSICA
-27-
Aan de verschillende afdelingen werd hulp verleend bij het oplossen van problemen met fysische of electronische ~specten en bij het opheffen van storingen in bestaande apparatuur.
Er werden een aantal apparaten vervaardigd, welke duplicaten zijn van eerder ontwikkelde, of om andere redenen niet tot het eigenlijke researchwerk kunnen worden gerekend~
Naast deze werkzaamheden werden de volgende onderzoekingen verricht.
Scanningapparatuur ultracentrifuge
De werkzaamheden aan deze apparatuur, welke reeds eerder in samenwerking met Drs.W.S.Bont (EC OJ) werd ontwikkeld, bestonden hoofdzakelijk uit het verrichten van metingen en het uitvoeren van nieuwe experimenten. Hierbij bleek het inderdaad mogelijk alle geplande experimenten zonder moeilijkheden en met grote nauwkeurigheid uit te veeren (Analytical Biochemistry,17,J27-J4J,1966; Analytica Chimica Acta J8,147-156,1967). Bovendien werd door deze experimenten het vermeeden bevestigd dat niet de scanningapparatuur, doch het optische deel van de centrifuge de nauwkeurigheid bepaalt. Verbetering van dit gedeelte zal vrijwel zeker tot nog grotere nauwkeurigheid leiden. Een onderzoek in deze richting is inmiddels begonnen met de ontwikkeling van een hiervoor benodigde, zeer stabiele voedingsschakeling ter verbetering van het verlichtingssysteem.
F 02 Apparatuur voor extinctieregistratie als functie van de temperatuur.
F OJ
Dit op verzoek van Dr.M,Sluyser begonnen onderzoek kon worden afgesloten. Hoewel zich enkele problemen voordeden met betrekki..ng tot de hoge nauwkeurigheidseisen -ıvelke moesten-wordAn gesteld, bleek het mogelijk geheel aan de wensen te voldoen. Na een uitvoerige beproeving is het apparaat thans in gebruik op de afdeling biochemie. Ook van andere afdelingen blijkt een duidelijke belangstelling te bestaan voor dit apparaat, dat naast goede nauwkeurigheid een zeer grote tijdsbesparing oplevert.
Infuuspompjes
Het eerste, geheel uit batterijen gevoede apparaat is nu geruime tijd in de kliniek in gebruik- Het blijkt mogelijk de gewenste periade van 4 weken ruimschoots met een set batterijen te overbruggen, waarbij de nauwkeurigheid ver binnen de gestelde grenzen blijft. Aangezien behoefte bestaat aan meer exemplaren, werd de bouw van een tweede - met enkele detailverbeteringen-ter hand genomen. Ret eigenlijke onderzoek is afgesloten.
-28-
Voor het komende jaar staan de volgende onderzoekingen op het programma
aT het langs optisch-electronische weg interpreteren van microscoopbeelden,
b. een onderzoek naar de electrische eigenschappen van de celwand,
c. een apparaat voor extinctie-registratie.
De mogelijkheden ter realisering van deze projecten dienen eerst nog te worden onderzocht.
IM 01
-29-AFDELING IMMUNOLOGIE
Dr.Ph.Rümke, hoofd Mej.Drs~C.L.Brat
Drs.J.H Daams
J.V.Th.H.Hamerlynck,arts Mej.Drs,A.Hekman Mavr.Dr.S.Budina Kresno (gast)
Mej.N.van Amstel, Mej.H.A.Buter, Mej.M.L.Janse, Mej.M.Luning, Mevr.R.P.Schüller-Sysma, MejoM.Titus.
Onderzoeki~~~~~~ melk-antigenen i~et normale mammaepitheel en~~~E~lende varmen van mammacarcinoom bij de mens (Dr,Rrtmke en Drs.Hekman)"
Een monospecifiek antiserum gericht tegen lactoferrine werd gebruikt om met behulp va:::ı de indirecte immunofluorescentie techniek lactoferrine in m9nselijk mamma-epitheel en careinoam te identificeren. De voorlopige onderzoekingen uitgevoerd door Dr. Olga Mioduzt=:.ı·rska, die vier maanden als gast op de afdeling gewe~kt heeft, wezen uit, dat sommige mammatumoren w~l, andere g~~n lacto~errine in het cytoplasma bezitten, soms bleek slechts een gedeelte van de tumorcellen dit eiwit te bevatten. Dit onderzoek wordt in 1968 voortgezet en uitgebreid o.a. door ook mammacarcinoom-metastasen in ovc::. t:'ia te onderzoeken om op korte termijn te kunnen uitmaken of er een correlatie bestaat tussen lactoferrine-bezit en hormonale afhankelijkheid.
IM OJ Onder8oek in vitro betreffende het immunologische gedrag yan cir~ulerende lym:ehocyten van patienten lijdende aan mammacarcinoom met lymRhocytaire infiltraten in de tuınor ten aar.l~~en van tumorspecif~e~ntigenen (Drs.Brat).
Het voorkomen van lymphocytaire infiltraten in deze tumaren zouden erop kunnen wijzen, dat er een mogelijke afweer van de patiente tegenover haar tumor bestaat, m.a.w. de tumoreellan zouden een vreemde component bezitten, waarop het immunologisch apparaat reageert. Om dit na te gaan werd het volgende experiment opgezet. De immunologische activiteit van lymphocyten ten opzichte van bepaalde antigenen kan door kweken in vitro worden ge~ meten. Een verhoogde DEA synthese, gemeten aan 14c thymidine incorporatie kan als parameter van de reactiviteit worden gebruikto
Uitvoering_ Perifere lymphocyten worden uit het bloed van patiente met mammacarcinoom geisoleerd en vervolgens gekweekt. Van de turnar wordt een celsuspensie bereid, vervolgens bestraald en aan de lymphocytenkweek toegevoegd. Indien de tumorcellen een antigene prikkel zijn waar de lymphocyten reeds voor gesensibiliseerd zijn, zullen de lymphocyten gestimuleerd worden, als de tumorcellen aan de kweek worden toegevoegd. Tevens wordt nagegaan of lymphocyten toxisch werken op autologe tumorcellen. Het probleem bij de interpretatie van de resultaten is,dat wij ui tgaan '-an e en zeer gemengde celsuspensie (ı_:~e.t allean
-30-
bestaande uit tumorcellen, maar ook uit normale cellen; vaak is het percentage tumorcellen in de celsuspensie met moeite te bepalen) en dat de tumorcellen en lymphocyten, nadat zij samen gekweekt zijn, vrijwel niet meer van elkaar te onderscheiden zijn. Met behulp van fluorescentieproeven werden de sera van patienten met mammacarcinomen onderzocht op het vvorkomen van humorale antistoffen gericht tegen tumorspecifieke antigenen. Deze tests werden uitgevoerd op smears. Tot op heden werden geen humorale antistoffen gevonden.
IM 04 In samenwerking met Dr.P.Emmelot(BC 02) zal de specifieke tumaranti eniciteit van ratte-hepatoom-plasma-membranen
Dr.Rümke worden onderzocht. Voorlopig werd alleen onderzocht of het hepatoom, dat door de afdeling biochemie gebrui~wordt voor isolatie van de plasma-membraan, een specifieke tumorantigeniciteit bezit. Er is nog geen antwoord op deze vraag.
IM 07 Onderzoekin en over auto-antilichaam-vormin tozoen (Dr.Rümke
a. Antistoffen
Voor dit onderwerp werd een W.H.O.-subsidie verkregen, waarmee Dr.Hamerlynck aan de afdeling verbenden kon worden. Nieuwe technieken voor het aantonen van antistoffen tegen spermatozoen bij kinderloze mannen werden uitgewerkt. In het bijzonder werden methoden ontwikkeld om cytotoxische antistoffen tegen spermatozoen aan te tonen en bovendien werd de fluorescentietechniek hiervoor gebruikt. Er zijn aanwijzingen dat het aantonen van deze antistoffen van klinisch belang kan zijn. Men hoopt, dat met het aantonen van spermatoxische antistoffen een auto-immuun orchitis aangetoond kan worden, zoals experimenteel bij dieren mogelijk is. Dit zal in 1968 verder worden onderzocht.
Onderzoekingen met serum van oudere mensen, o.a. nonnen, hebben ertoe geleid, dat geconcludeerd kan worden, dat spermaresorptie niet de enige oorzaak van de auto- of isoantistofvorming hoeft te zijn.
Experimenten met mannelijke ratten hebben geleerd, dat eenzijdige afsluiting van het vas deferen~ kan resulteren in vorming van spermagglutininen, zonder dat de vruchtbaarheid van de dieren wordt aangetast. De agglutininen in ratteserum waren aanvankelijk om technische redenen moeilijk kwantitatief aan te tonen. Een macroscopische techniek zoals deze voor menselijk serum met sperma gebruikt wordt, werd in een gemodificeerde vorm geschikt gevonden voor rattesperma.
b. samenstellin (Dr.Rümke en Drs .-Hekman .
In verband met de onderzoekingen over auto-antistoffen tegen spermatozoen, werd een onderzoek verricht naar de antigene eigenschappen van spermaplasma. Door middel van immuno-electroforese met konijne-antisera tegen
-31-menselijk spermaplasma,konden hierin tien antigene componenten onderscheiden worden; drie hiervan bleken bloedplasma eiwitten te zijn, van de overige (spermaplasmaspecifieke) antigenen waren er drie afkomstig uit de prostaat en twee uit de zaadblazen •. Antigenen afkomstig uit testis of epididymis waren niet of in zeer geringe ho.eveelheid aanwezig. Een van de componenten afkomstig uit de zaadblaas kon geıdentificeerd worden als lactoferrine, een eiwit dat ook in andere secreties als melk, speeksel,enz. wordt aangetroffen. Lactoferrine bleek niet alleen in spermaplasma, maar ook gebonden aan spermatozoen voor te komen. Naar alle waarschijnlijkheid bevatten testiculaire spermatozoen geen lactoferrine, maar wordt dit gebonden als de spermatozoen in contact komen met zaadblaasvocht. Of het voorkomen van een dergelijk niet orgaan-specifiek antigeen op het oppervlak van de spermatozoen een fysiologische functie heeft, kon nog niet worden vastgesteld.
IM 08 An tigenici te it van his tonen (Dr .Rümke en Drs .. Hekman).
In samenwerking met Dr.M.Sluyser (BC 07) werd aangetoond, dat ratteleverhistonen voor het konijn antigeen zijn. Konijnen antis.era tegen verschillende histonfracties werden gebruikt om de antigeniciteit van histonen uit versehillende organen, ook van verschillende diersoorten., verder te onderzoeken. Dit onderzoek is vooral van belang om de vraag te beantwoorden of orgaanspecifieke histonen bestaan. Hoewel wel verschi~ len in oplosbaarheid konden worden aangetoond, was het nog niet mogelijk antigene specificiteit te onderscheiden. Het onderzoek kan mogelijk in 1968 worden afgesloten.
IM 09 Een vroe er onderzoek naar het voorkomen van auto-antistoffen bij lijders aan mammacarcinoom Dr.Rümke heeft geleid tot beschrijving van een uitzonderlijke patiente (Europ.J.Cancer 1965). Deze vrouw had tekenen van immuniteit tegen de eigen tumor (zowel anamnestisch als histologisch), waarbij in het serum auto-antistoffen tegen normale mitochondrien werden aangetoond. De vraag rees of deze antistoffen mogelijkerwijs op zichzelf remrning van tumorgroei kunnen veroorzaken. Daartoe werden muizenproeven gedaan. Het was mogelijk bij muizen autoantistoffen tegen mitochondrien, zij het in relatief lage titer, op te wekken. Deze dieren hadden echter geen verhoogde weerstand tegen enttumoren. (Evenmin afwijkingen aan de lever, zoals ook nog mogelijk was geweest, omdat autoantistoffen tegen mitochondrien in het bijzonder bij lijders aan primaire biliaire cirrhose voorkomen). Dit onderzoek heeft geleid tot het uitwerken van een immunofluorescentietest op uitstrijken van rattelever-cel-suspensies. . Dit substraat bleek zeer geschikt voor het aantonen van deze antistoffen in patienten-sera, met het voordeel dat geen cryostaat gebruikt behoeft te worden om orgaancoupes te snijden. ( Gepubliceerd in Na ture, 1967) .
-32-
IM 10 Immunologische status van rakers (Dr.Rümke en Drs.Brat).
IM 11
IM 12
Vele experimenteel geinduceerde tumaren ontstaan eerder en frequenter wanneer het immuunapparaat niet optimaal functioneert. Carcinogenen kunnen op zichzelf een immuno-suppressieve werking hebben, tumorinductie zal daardoor vergemakkelijkt worden. De immuno-suppressieve werking is in de latente phase v6ôr het manifest worden van een turnar reeds aantoonbaar. Het is denkbaar dat ook bij de mens careinagene stoffen, bijvoorbeeld die in sigarettenrock voorkomBn, een dergelijke werking uitoefenen. Het ontstaan van bronchuscarcinoom zou dan mede een immunologische achtergrond hebben. Om dit na te gaan, wordt een vergelijkend onderzoek verricht naar de immunologische status van rakers en niet-rokers. Rokers (minstens 20 sigaretten per dag,gedurende meer dan 20 jaar) en niet-rokers van het mannelijke geslacht tussen 45 en 55 jaar, uit een werkkring (kantoorpersoneel) worden daartoe vergeleken wat betreft serumtiters tegen versehillende virussen, gehalte aan bloedgroep-antistoffen en gehalte aan immunoglobulines IgG, -A en -M. Tevens wordt de in vitro response nagegaan van de perifere lymphocyten ten aanzien van het sterke niet specifieke antigeen~ phytohemagglutinine. De sterkte van response kan worden gemeten aan de hand van de 14c thymidine incorporatie in het DNA van de lymphocyten. Tat nu tae wijzen de resultaten op een verlaging van de immuun response in de te verwachten richting. Door follow-up van deze vrijwilligers is na te gaan of er een correlatie bestaat tussen ontstaan van bronchuscarcinoom en een subnormale immuunstatus vô6r het manifest worden van het carcinoom.
Fetuine onderzoek (Dr.Rümke)
Volgens dierexperirnentele gegevens zou het voorkomen van embryonaa:L alpha-glabuline (fetuıne) in het serum van volwassen dieren bewijzend zijn voor het bestaan van primair levercarcinoom. In samenwerking met Dr.Kresno,Djakarta, zal worden nagegaan of dit ook bij de mens het geval is. De voorlopige onderzoekingen tonen aan, dat inderdaad de meeste pati§nten met primair levercarcinoom fetuıne in het serum hebben, terwijl het niet bij contr8le-pati§nten kon worden aangetoond. Dit globuline wordt aangetoond met behulp van een konijne-antiserum tegen navelstreng-serum van te vroeg geborenen en geldiffusie technieken.
Ontwikkeling nieuwe technieken.
a. Immuno-electronenmicroscopische technieken{Drs.Hekman).
De reeds met succes met ferritine gemerkte antisera werden door Drs.Feltkamp gebruikt in preliminaire experimenten ter lokalisatie van prolactine en rattelever histo-nen. De mogelijkheid zal worden onderzocht antisera in plaats van met ferritine te merken, met peroxydase. Dit zal o_a. het binnendringen in de eel vergemakkelijken door d~ aanzienlijk geringere afmetingen van de label. Waarschij:f'J.ijk is het, met op deze wijze gemerkte antisera, mogelijk gebruik te maken van de zogenaamde indirecte techniek, waarbij door middel van een gemerkt antiserum, bijvoorbeeld gerich t te gen konijne gamma-globulinen, de lo kalisatie
-JJ-bepaald kan worden van een groot aantal uiteenlopende antigenen via daartegen gerichte niet gemerkte konijneantisera, Dit is een veel efficientere werkwijze dan de dirGcte techniek, waarbij alle te gebruiken antisera gemerkt moeten worden, met alle moeilijkheden van dien,
b. Universeel fluorescerend anti lgG conjugaat (Dr,Rümke),
Er bestaat behoefte aan fluorescerende anti-immunoglobuline, in het bijzonder anti IgG, antiserum dat reageıren kan met de gamma-globulinen van verschillende diersoorten. Daar het bekend is dat de rheumafactor zoals deze aanwezig is in het serum van de meeste lijders aan rheumatoide arthritis, een IgH auto-antistof is gericht tegen ııontvouwenır IgG van niet-soortspecifieke aard, zou rheumaserum aan de bovengenoemde eis kunnen voldoen. Inderdaad bleken verschillende sera met een hoge titer aan rheumafactor in een indirecte fluorescentieproef met konijne-gamma-globuline te reageren. Daarop werd getracht de rheumafactor te isoleren en direct te conjugeren. Deze stap heeft nog geen succes gehad, waarschijnlijk omdat de rheumafactor een macro-gamma-globuline is en daarom moeilijker te conjugeren is met isothiocyanaat dan het gebruikelijke IgG. Aan het oplossen van dit probleem wordt verder gewerkt.
PA 01
AFDELING PATHOLOGIE
Dr.R.O.van der Heul, hoofd J.F.M.Delemarre Dr.W.Misdorp,dierenarts
-34-
F.E.van Alphen,H.Korver,H.C.van Mourik, Mevr.H.L.Nautavan Gelder,W.Ternede.
Verbetering diagnostiek
Di± onderzoek richt zich in het bijzonder op
a) de differentiele diagnose tussen tumaren en hierop lijkende processen,
b) nauwkeurige classificatie van tumoren.
De differentiele diagnose tussen enerzijds reactieve, niet neoplastische weekeringen van lympho-reticulaire weefsels en anderzijds maligne gezwellen van dergelijke weefsels levert nogal eens moeilijkheden op. Verder wordt het uit therapeutisch en prognostisch oogpunt steeds belangrijker om maligne lympho-reticulaire weefselwoekeringen zo nauwkeurig mogelijk te classificeren. Mede in verband met GEKA-projecten en met daaruit voortvloeiende internationale cantaeten wordt getracht criteria te vinden voor een zo optimaal mogelijke differentiele diagnose en classificatie met behulp van een combinatie van methodieken als : standarisatie der kleuringen, versehillende fixatiemethodieken o.a. glutaaraldehyde, half-dunne coupes (0.1 ;ı), cytologisch onderzoek (deppreparaten, sedimentatiekamer), enzymhistochemisch onderzoek, enz. Ook de histologische classificatie van gezwellen der weke delen en de differentiele diagnose hiervan ten opzichte van o.a. pseudo-tumoren veroorzaken nogal eens moeilijkheden. Met eerder genoemde methodieken zal getracht worden classificatie en diagnostiek te verbeteren.
De coupes die nationaal en internationaal (voorlopig Belgie en Frankrijk) worden rondgestuurd, worden op onze afdeling gesneden en gekleurd (gestandariseerd).
PA 02 Relatie van histologisch beeld tot biologisch gedrag van tumoren.
a. Onderzoek en klinisch beloop van maligne melanoblastomen Dr.van der Heul).
Aan de hand van gevallen (plm.SOO), verzameld door de werkgroep tl Maligne Melanomen tl ( L.O.K. ) wordt dit onderzoek verricht, tezamen met M.Hartog (Vrije Universiteit). Een lijst van 76 histologische kenmerken is opgesteld.
Dit onderzoek is mede belangrijk door het lidmaatschap van de International Group for the Clinical Study of Melanoma ( secretariaat : Milaan, Prof. U. Veranesi) •
-35-
b. Onderzoek naar de relatie tussen histologisch beeld en klinisch beloop van longcarcinoom (Dr.van der Reul).
Door de Commissie Longkanker (L.O.K.) zijn plm.4000 gevallen verzameld. Een eerste onderzoek is verricht aangaande de relatie van een aantal histologische kenmerken van adenocarcinoom tot het klinische beloop en aangaande het biologische gedrag van het zogenaamde bronchiolo-alveolair carcinoom (voordracht voor International Academy of Pathology, mei 1967, Utrecht).
De commissie bestaat uit Prof.Dr.R.Deenstra, Prof.Dr.J. Swierenga, Prof.Dr.N.G.M.Orie, Dr.P.J.Bangma, Dr.P.1homas en Dr.van der Reul. Ret verzamelen van gevallen is afgesloten. Bewerking van het materiaal is gaande.
c. Onderzoek naar de relatie tussen het röntgenbeeld en het histologische aspect, in het bijzonder van periostale beenvormende reacties,in geval van maligne beentumoren (Dr.van der Reul en J.Vermey,röntgenoloog te Voorburg).
Dit onderzoek geschiedt niet alleen vanuit diagnostische en differentieel diagnostische doelstellingen, maar vooral om na te gaan in hoeverre op grond van het röntgenbeeld de uitbreiding van een dergelijke tumor is te bepalen.
Ret ligt in de bedoeling de bevindingen uit te werken tot een dissertatie (Promotor Prof.Dr.J.R.von Ronnen). Een voorlopig verslag zal worden uitgebracht op het internationale radiologen congres (Symposium Ossium) te Londen, april 1968.
d. Gradering van reuzenceltumoren (Dr.van der Reul en A.C.J.M.Erens,röntgenoloog te Leiden).
Aan de hand van de reuzenceltumoren uit het archief van de Commissie voor Beenturnoren wordt nagegaan of het rnogelijk is te graderen op basis van röntgenologische kenmerken en in hoeverre deze gradering overeenkomst met die op grond van het histologische aspect. De histologische gradering van reuzencelturnoren gebeurt op een totaal van kenmerken (graad I,II,III) zonder dat de betekenis van de afzonderlijke kenmerken nauwkeurig is onderzocht. Dit laatste nu wordt bestudeerd.
Ret onderzoek is voor een belangrijk deel voltooid. De röntgenologische aspecten zullen door A.C.J.M.Erens worden gepubliceerd als dissertatie (Promotor Prof.Dr.J.R. von Ronnen) .
e. Inventarisatie van kaaktumoren en hierop lijkende pröces~ (Dr.van der Reul).
Een werkgroep (Cornmissie voor Kaaktumoren) is opgericht, teneinde beter inzicht te verkrijgen in diagnostiek en klinisch beloop van deze tumoren en hierop lijkende aandoeningen,resp. in de aard van processen als het zogenaamde ııreparatief granuloom".
Voorlopig bestaat de commissie uit Prof.Dr.~R,N.Hadders, Dr.R.O.van der Reul, Dr.1if.A.M.van der Kwast en A.K.Panders,
-36-
De organisatie geschiedt vanuit Amsterdam.Internationaal bestaat contact met de ~orld Health Organization (Prof. J.J.Pindborg, Copenhagen). Voorbereiding wordt getroffen voor hc;t internationale cangres van kaakchirurgen, dat in 1970 in Nederland zal worden gehouden.
f. Onderzoek naar de betekenis en evolutie van hyperplastische epitheelveranderingen in de larynx (Dr.Delemarre).
De revisie van de microscopische preparaten van ons instituut en het Ziekenhuis Dijkzigt - Rotterdamsch RadioTherapeutisch Instituut=werd voltooid. De verschillende histologische kenmerken worden per preparaat op daartoe ontworpen formulisren ingevuld, zowel kwalitatief als kwantitatief. De ziektegeschiedenissen werden alle bewerkt en een aantal klinische gegevens werden per pati~nt op formulieren ingevuld. Bij bestudering hiervan bleek in tegenstelling tot buitenlandse onderzoekingen, dat vrijwel alle pati~nten een behandeling hadden ondergaan en dat een gering aantal van de afwijkingen maligne ''ra s geworden. Hierdoor wordt het moeilijk naar correlaties te zoeken tussen morphologische varanderingen en prognose. Daarom is een begin gemaakt met een uitbreiding van het onderzoek met pati~nteri van het Wilhelmina Gasthuis en materiaal afkomstig van het Pathologisch Laboratorium te Arnhem (hoofd Dr.B.J.Mansens).
g. Onderzoek naar de relatie tussen het histologische beeld en het biologisch gedrag van nefroblastomen - 'i'Tilms' tumoren (J.F.Pi:.Delemarre en O.A.van Dobbenburgh)
Het ligt in de bedeeling dat bepaalde aspecten van dit onderzoek worden opgenomen in een dissertatie.
PA 03 Vergelijking menselijke en dierlijke gezwellen (Dr.W.Misdorp)
a. Spantane mammatumoren bij de hond en de kat vergeleken met die van de mens.
Onze afdeling pathologie is door de W.H.O. in 1965 aangewezen als 1e intdrnationale centrum voor vergelijkend tumoronderzoek. Ret overkoepelende centrum, het zogenaamde W.H.O.-reference centre, is gevestigd in het Armed Forces Institute te \ifashington.
1. Door de internationale groep voor de vergelijkende studie van mammatumoren is een classificatiesysteem voor maligne mammatumoren bij de hond opgezet. Op basis van deze voorlopige classificatie zijn ruim 450 gemetastaseerde mammacarcinomen ingedeeld. Deze tumaren ıv-orden tezaman met [email protected] (Universiteit van Amsterdam) nader bestudeerd; speciale aandacht wordt besteed aan vergelijking met menselijke mammatumoren. In augustus 1968 komt de studiegroep te Allisterdam bijeen om te trachten tot een definitieve classificatie te komen. Een turnaratlas is in voorbereiding.
-J7-
2. Over de mammatumoren van de kat was tot dusver weinig bekend. De publicatie over een relatief groot aantal katten (61) met gemetastaseerde mammatumoren is practisch voltooid(K.W.Head (Londen), W.Misdorp, J.F.Hampe). De zeer maligne mammacarcinomen van de kat lijken bijzonder belangwekkend, gezien hun metastaseringspatroon en het voorkomen van grote hoeveelheden lymphocyten en plasmacellen om de primaire tumoren. Dit laatste kenmerk kan misschien geduid worden als een, kennelijk mislukte, afweerpoging van de gastvrouw ten opzichte van de tumor. Medewerking wordt verleend aan het verkrijgen van vers tumormateriaal van katten met mammacarcinoom voor immunologisch en virologisch onderzoek. Dit onderzoek geschiedt door Drs.J.H.Daams en Drs.P.A.J. Bentvelzen (BL 04 b.) en Mej.Drs.L.C.Brat (IM OJ). Dit tumormateriaal wordt ook histochemisch onderzocht (Dr.M.J.G.Schoenmakers, Hilhelmina Gasthuis). Naar het zich laat aanzien is project PA OJ van lange duur, ten minste S jaar.
b. Skelettumoren van de hond
Dit betreft een gecombineerd klinisch, röntgenologisch en histologisch onderzoek. Dit onderzoek geschiedt in samenwerking met N.P.Kas,practiserend dierenarts. Meer dan 100 primaire battumaren zijn thans in studie. Het onderzoek draagt een vergelijkend karakter. Prof.Dr.B.A.den Herder (afdeling röntgenologie, Vrije Universiteit), Prof.Dr.G.H.B.Teunissen (Kliniek voor Kleine Huisdieren) en Dr.van der Heul verlenen hun mede~ werking. De duur van dit project wordt geschat op J jaar. Het is waarschijnlijk dat dit project in internationaal verband wordt uitgebouwd.
c. Inventarisatie van congenitale tumaren bij dieren en vergelijking hiervan met die bij de mens.
De voorlopige resultaten van dit onderzoek, dat zich over een lange periade zal voortzetten, zijn inmiddels gepubliceerd (W.Misdorp, Pathologia Vet.2 : J28-J4J,196S).
PA 04 Epidemiologisch onderzoek (Dr.Misdorp)
a. Onderzoek van tumor~n en tumorachitge processen bij grote huisdieron
Dit onderzoek is tot stand gekomen in samenwerking met het Abattoir te Amsterdam. Epidemiologisch kan dit onderzoek van waarde zijn, uitgaande van het feit dat bepaalde slachtdieren (bijv.runderen) blootstaan aan invloeden (radioactievc fall-out, insecticiden, enz.), die mogelijk carcinugeen zijn. De voorlopige resultaten van een dergelijk onderzoek zijn inmiddels gepubliceerd (H.Misdorp, J.Comp.Path. en Tijdschrift voor Diergeneeskunde). Speciale aanda~ıt is ook besteed aan de lymphatische leucose bij het rund, een ziekte die in internationaal
-38-
verband bestudserd wordt, gezien de aanwıJzingen, dat deze ziekte door een virus veroorzaakt kan zijri. De voorlopige resultaten zijn samengevat in een zo juist voltooide publicatie (W.Misdorp, D.C.Dodd leucosis in cattle in the Netherlands). Ret is een langdurig, doorlopend project van nog niet te sehatten duur.
b. Tumaren ~ ~entuindieren
In samenwerking met de Amsterdamse dierentuin Artis en de Afdeling Ziekten bijzondere dieren (Dr.P.Zwart) werd dit onderzoek opgezet. Doel : het vergroten van kennis over het voorkomen van tumaren bij exotische dieren, die in gevangenschap leven. Coördinatie van dit onderzoek in internationaal verband (U.S.A., West-Europa, Oost-Europa). De mogelijkheid bestaat dat aldus nieuwe proefdieren worden gevonden, die in het bijzonder geschikt zijn voor bepaalde aspecten van experimenteel kankeronderzoek, Langdurig project, voorlopig geschat op ten minste 10 jaar.
WK 01
-39-
AFDELING WEEFSELKWEEK
Hr.C.J.Homburg, Hr.J.F.Bosma, Hr.J.Bovenkerk, Me~.A.M.Koot Mej.G.H.M. de Vries.
Aanhouden en ontwikkelen van celmateriaal ten behoeve van diverse onderzoekingen. (Hr.Homburg)
a. Het kweken van hypofyse-transplantaten ten behoeve van Drs.L.M.Boot (BL 04ı a/1) moest helaas worden gestaakt wegens het vertrek van Mej.A.Rückert (analyste). Zodra in een goede oplossing is kunnen worden voorzien, zal dit werk worden voortgezet.
b. Nadat het eind 1966 gelukte om epitheelcellen van de lever van een 20 dagen oud ratte-embryo in cultuur te brengen, werd deze kweek voortgezet. Nu deze cellen na ruim 1 jaar in vitro zijn gegroeid, kunnen zij voor verschillende onderzoekingen beschikbaar worden gesteld.
c. Een groot deel van de tijd werd besteed aan de ontwikkeling van lever-epitheel-celstammen van ratten die respectievelijk 1, 2, 4, 10 en 28 dagen oud waren. De gevonden methode van selectie en groei bleek bij herhaling bruikbaar, al werden de moeilijkheden met taenemende leeftijd steeds groter. Ret doel is het verkrijgen van lever-celculturen van minstens J maanden oude dieren. De nadere typering van het tot dusverre ontwikkelde materiaal zal nog de nodige arbeid vergen.
d. Een aantal korte kweken werd ingezet voor het vrijmaken van M.T.V. uit mammatumoren van Balb/c muizen. De resultaten waren of negatief of aanzienlijke opbrengst. In samenwerking met Drs.P.A.J.Bentvelzen en Mej.Dr.Ph. Hageman (Bl 04, b/1) zal worden nagegaan welke factoren deze uitersten aan resultaten beinvloeden.
1vK 02 Bestudering van het celgedra__g_in vi tro. (Br. Hamburg)
a. De ontwikkeling van een ·methode voor synchronisatie van T-cellen (humaan nier epitheel) is voorlopig afgesloten. Er zal worden nagegaan ~n hoeverre dit systeem bruikbaar is voor de pas ontwikkelde lever-celstammen.
b. Tellingen werden verricht over de generatie-tijd van diverse celstammen in hetzelfde en in verschillende media.
c. Er werden filmopnamen gemaakt van pinocytose bij T-cellen. Een speciaal doorvoerkamertje hiervoor is in ontwikkeling, teneinde betere resultaten te verkrijgen~ Ook werden enige films gemaakt van de eerder gencernde levercellen (tlK 01,c). Samen met Mej.Drs.C.A.Feltkamp zal de fijn-structuur van deze cellen worden bekeken (EM 01).
Aansluitend op de resultaten van de projecten EC 05 en EC 06 zal in 1968 1'ıl"orden nagegaan of het celgedrag zich wij zigt onder invloed van AAF respectievelijk de derivaten hiervan en "7".n DMNA.
KC 01
AFDELING CHIRURGIE
Dr.E.A.van Slooten,hoofd &~J.van Coevorden Dr4J.A.van Dongen Jr.
Behandelin~" van het __ m_a_n_~_a __ ~~~r_c_!n __ ~?_m_
-40-
a. Resu,l ta ten van de_~~-ra}29~Fde indi ca tiestelling voor de~ehan~li~ya~---~~-L.!!1.:§-_~acarcin~~ (Dr. van Slooten en N.F.Bosma, \Veesperplein Z:i.ekenhuis).
Dit onderzoek betreft het bestüderen van de resultaten na het aohterwege laten van mamma-amputatie bij die vrcu>:>en, bij wie de subclaviculaire lymphklieren metastasen bevatten en hiervoor in de plaats te stellen het taepassen van een röntgenbestralingo De patientenreeks wordt verder uitgebreid. Ret gevaar dreigt, dat moeilijk tot een afronding van dit onderzoek zal kunnen worden gekomen wegens de taenemende dagelijkse klinische werkzaamheden. De bewuste indicatiemethode werd in het Antoni van Leeuwenhoekhuis ontwikkeld en wordt inmiddels elders nagevolgd. Bewerking van het grote materiaal en een afrondende publicatie blijft zeker aangewezen.
b. De partiele mamma-amputatie
Dit onderzoek is afgerond en besproken op de Leeuwenhoekdag 1967 (zie verslag in het Kankerjaarboek).
c. De behandeling van de supraclaviculaire kliermetastasen van het mammacarcinoom.
Dit onderzoek is afgerond. Uit de bestudering van patientenseries uit ons instituut, waar de patienten vrijwel uitsluitend chirurgisch behandeld zijn voor supraclaviculaire kliermetastasen en uit de patientenseries van het Rotterdamsch Radio-Therapeutisch Instituut, waar deze patienten radiologisch behandeld zijn, is gebleken, dat voor dit type afwijkingen radiologische therapie te verkiezen is.
KC 02 Indicatiestelling v~~ behandeling van tongcarcinoom.
Dit onderzoek is afgesloten en zal in een proefschrift worden verwerkt (D.J.Steensma,Groningen).
KC OJ Bewerking van de behandelingsresultaten van patienten met rectumcarcinoom,bij wie een anterieure resectie is verricht.
Dit onderzoek is afgerond en besproken op de Leeuwenhoekdag 1967 (zie verslag in het Kankerjaarboek).
KG 01
KG 02
KG OJ
AFDELING GYNAECOLOGIE
Dr.I.S.Sindram,hoofd E.J.Aartsen
Onderzoek naar en ui±werken van een optimale operatietechniek van het carcinoma cervicis uteri.
-41-
Er werden 28 patienten volgens de eigen abdomino-vaginale techniek geopereerd. Over de eerste 240 inmiddels volgens deze methode geopereerde patienten is door Dr.Aartsen een voordracht gehouden op de Leeuwenhoekdag en voor de Nederlandse Gynaecologische Vereniging. Een publicatie in de Engelse taal is in voorbereiding.
Onderzoek naar de waarde van voorbestraling bij de operatieve behandeling van carcihoma cervicis uter~.
Na zorgvuldig overleg met de afdeling radiotherapie en met de staf van het Wilhelmina Gasthuis is besloten de voorbestraling bij patienten met cervixcarcinoom niet meer toe te passen. Er bestond om technische redenen geen behoefte meer aan deze voorbestraling en de invloed op het genezingspercentage is zo twijfelachtig, dat het beeindigen van dit onderzoek verantwoord lijkt.
Na-onderzoek naar de urologische gevolgen van gynaecologische radicale operaties.
Het zal nog veel tijd en energie vragen om dit onderzoek systematisch te kunnen voortzetten, mede omdat voor het röntgenologische na-onderzoek veel medewerking van de zijde van de patient vereist is.
KG 04 Onderzoek naar de optimale behandeling van cho~ionepithelioma.
Een eerder door ons behandelde patiente heeft tot nu toe een volledige remissie.De twee eerste in ons land uitsluitend met chemotherapie behandelde patienten met chorionepithelioom hebben beiden sindsdien weer een gezond kind gebaard. Aangezien de door ons gepropageerde behandeling met methotrexate thans in andere centra ook taepassing vindt,kregen wij in het afgelopen jaar slechts een patıente met deze aandoening in behandeling. Ook zij toont thans een volledige remissie.
KG 05 Onderzoek naar de invloed van gestagenen (SH 582) op metastasen van het corpus uteri.
Dit onderwerp is uit het gebied van de research gekomen op het terrein van de algemene toepassing. Het SH 582 wordt in verschillende centra gebruikt en zal waarschijnlijk spoedig in de handel worden gebracht. Behandeling van het gemetastaseerd corpuscarcinoom met een oraaJ progrestativum is nog in een vroeg experimenteel stadium.
KI 01
AFDELING INTERNE GENEESKliNDE
E.Engelsman Dr.Ph.Rümke M6vr.M.de Jong-Bakker
AFDELING KLINISCHE CHEMIE
Dr.J.P.Persijn, hoofd
K.Kramer,Mej.C.A.de Ruyter
Chemotherapie
-42-
a. De behandeling met vincaleucoblastine gedurende twee jaar van curatief bestraalde patienten met M.Hodgkin.
Dit onderzoek vond plaats in het kader van de "Groupe Europeen de Chimiotherapie Anticancereuse" (GECA). De betrokken patienten werden nauwkeurig gecontrôleerd in samenwerking met de afdeling radiotherapie.
b. In samenwerking met de afdeling biochemie (BC 08 b en c) werden vele patienten met pleuraexsudaat behandeld met thio-TEPA intrapleuraal, onder gelijktijdige toediening van thiosulfaat intraveneus ter bescherming van het beenmerg, Of het beenmerg door deze procedure effectief beschermd wordt, staat nog niet geheel vast. Klinisch lijkt dit wel het geval te zijn.
c. Een aantal patienten met huidmetastasen van het coloncarcinoom en met op andere wijze niet meer te behandelen huidcarcinomen, werd behandeld met zalf, waarin een cytostaticum. Deze zalf werd door de fabrikant van 5-fluorouracil ter beschikking gesteld. üp grond van de opgedane ervaringen werd, in overleg met Dr.E.A.van Slooten, aan de fabrikant een advies gegeven, waarin het in de handel brengen van deze zalf niet werd aangemoedYgd.
d. In samenwerking met de afdeling biochemie (BC 08 b en c) werd bij een aantal patienten met voldoende functionerend beenmerg de pyrogeentest verricht. De opzet van dit onderzoek is om een indruk te krijgen van de waarde van deze test voor het beoordelen van beenmergcapaciteit en beenmergreserve bij patienten, die met cytostatica zullen worden behandeld.
KI 02 Hormonale therapie
a. Bij enkele patienten met gemetastaseerde niercarcinomen werd hormonale behandeling ingesteld, op grond van een publicatie van H.J.G.Bloom (Engeland). Tot dusver werden geen aanwijzingen gezien voor hormonale gevoeligheid van deze tumor.
KI OJ
-43-
b. Behandeling van gemetastaseerd mammacarcinoom.
1. De indicaties voor de verschillende stappen bij de behandeling van het gemetastaseerde mammacarcinoom worden aan een nader onderzoek onderworpen. Opvallend is bijvoorbeeld het betrekkelijk grote aantal oudere patiönten, bij wie de tumorgroei zelfs gestimuleerd wordt door toediening van oestrogene hor-
. monen. Het onderzoek over de bijnierstimulatie met synacthen (synthetisch ACTH) bij genoemde patiönten is afgesloten en zal in het Kankerjaarboek 1967 worden gepubliceerd (H.H.Themans,K.Kramer en M.de Jong-Bakker).
2. In de afgelopen jaren is onderzoek gedaan naar de mate, waarin de bijnieren werkelijk "gesupprimeerd" worden door behandeling met corticosteroiden bij gemetastaseerd mammacarcinoom. Gebleken is, dat bij een aantal patiönten de bijnieren ondanks corticosteroiden-toediening "stimuleerbaar" blijven. Er werd nog niet nagegaan of er enige correlatie bestaat tussen bijnieronderdrukking en klinisch beloop bij de betreffende patiönten. De ziektegeschiedenissen worden momenteel bewerkt door Dr.de Jong-Bakker, om op deze vraag een antwoord te kunnen geven.
a. Onderzoek betreffende pheochromoc tomen, neuroblastomen en melanomen Dr.Engelsman, Dr.Rümke en Dr.Persijn .
Dit onderzoek geschiedt in samenwerking met Dr.P.A.Voute (Emma Kinderziekenhuis). Bestu deerd wordt het metabolisme van dopa, dopamine, noradrenaline en adrenaline bij tumoren uitgaande van sympatisch zenuwweefsel met name neuroblastomen, ganglit'l .... neuromen, pheochromocybomen. Diagnostisch zijn de vier genoemde stoffen van belang, doch eveneens hun metabolieten : metoxyaminen, phenolische zuren en phenolische alcoholen. Aan de hand van de bepalingen van deze stoffen zijn bij deze tumoren de behandelingsresultaten te vervolgen. Tevens kunnen andere behandelingsmethoden (enzymremmers, welke therapeutisch worden toegepast en belangrijk ingrijpen in het metabolisme van de catechol.aminen) aan de hand van deze bepalingen worden vervolgd. Hiernaast staat het onderzoek van de metabolieten die door patienten met melanomen in hun urines kunnen worden uitgescheiden. Ook dit kan diagnostisch en therapeutisch belang hebben. Begonnen is met het opzetten van de bepalingsmethodieken.
b. Het effect van een tyrosine-phenylalanine-arm dieet bij het gemetastaseerde melanoom.
Op grond van een publicatie is deze behandeling bij een aantal patienten ingesteld. Een oordeel is nog niet mogelijk.
KI 04 Ontwikkeling van klinisch-chemische methodieken ten behoeve van de diagnostiek (Dr.Persijn).
-44-
Een nieuwe methode voor het bepalen van 5 nucleotidase in serum.
De bestaande methoden voor deze bepaling, welke van belang is voor de differentiele diagnostiek van lever- en botmetastasen, tonen wat betreft het normale gebied en het overgangsgebied naar de sterk pathologische waarden, nogal wat gebrekenr Een onderzoek naar de verbetering van de bestaande methodenwerd opgezet. Bedoeld onderzoek begon omstreeks augustus 1967 met medewerking van de heer Kramer en Mej.de Ruyter. De resultaten blijken zeer gunstig. De nieuwe methode, die zeer gevoelig, eenvoudig en niet kostbaar is, zal thans nog aan de praktijk moeten worden getoetst.
AFDELING RADIOTHERAPIE
Prof.Dr.K.Breur, hoofd Mej.J.Marion V.Burgers Ir.H.R.Marcuse
As sistenten J.J.van Oosterhout, A.H.Tierie
-45-
Mej.H.A.van Peperzeel (Wilhelmina Gasthuis)
Inleiding
I De navolgende projecten behoren tot het gezamenlijk onderzoekprogramma van de afdeling radiotherapie van het Antoni van Leeuwenhoekhuis en de afdeling radiotherapie van het Wilhelmina Gasthuis. De gewenstheid en doelmatigheid van deze samenvoeging vloeit voort uit:
a. de gelijkvormigheid van practische en basisproblemen,
b. het kunnen benutten van speciale faciliteiten die in elk van de afdelingen aanwezig zijn.
De samenwerking wordt vergemakkelijkt door het feit, dat beide afdelingen onder dezelfde leiding staan en de fysische aspecten door dezelfde fysicus op beide plaatsen worden verzorgd.
II De projecten laten zich onderscheiden in de volgende groepen.
a. Onderzoekingen van fundamentele aard. Deze hebben voornamelijk betrekking op het verkrijgen van kwantitatieve gegevens over celproliferatie in normale en gezwelweefsels, alsook gekwantificeerde gegevens over het effect van bestraling op deze weefsels.
b. Zuiver fysisch onderzoek. Deze onderzoekingen hebben ten doel om een nauwkeuriger inzicht te krijgen in de verdeling van afgegeven stralingsenergie in vaste stoffen en weefsels. Nauwkeurigere gegevens hierover zijn nodig zowel voor de behandeling van patienten als voor onze proefnemingen.
c. Bewerking van gegevens over ziektegevallen van bepaalde tumorsoorten en -localisaties. Een deel van deze bewerking heeft relatie met de onder a. genoemde onderzoekingen.
Bij het opstellen van ons programma werd rekening gehouden met de experimenten die op radiobiologisch gebied plaatsvonden en vinden in het Radiobiologisch Instituut T.N.O. en het Medisch Biologisch Laboratorium RVO TNO in Rijswijk. Dit om doublures te voorkomen enerzijds en anderzijds om van de daar opgedane ervaring gebruik te kunnen maken.
De onder II a. genoemde onderzoekingen vinden zowel plaats aan de hand van gegevens bij de mens als door middel van dierexperiment. Indien mogelijk zal ook dankbaar gebruik
-46-
worden gemaakt van weefselkweek-faciliteiten voor bepaalde vraagstellingen.
De gebruikte modellen en proefopstellingen kunnen vrijwel zonder uitzondering op dezelfde wijze benut worden voor onderzoek naar het effect van chemotherapeutica.
KRT 01 Onderzoek naar karakteristieken van groeipatronen van gezwellen.
a. Onderzoek bij de mens (Prof.Breur en Dr.van Peperzeel)
Voor het verkrijgen van documentatiemateriaal vindt samenwerking plaats met onze röntgendiagnost R.Steinmetz en andere radiologen. Dr.R.O.van der Heul en Dr.J.F.M.Delemarre verzorgen het histologisch onderzoek en de mitosentellingen van bij obductie of operatie verkregen longmetastasen. Het Mathematisch Centrum (C.Visser,e.a.) en Dr.J. Strackee, Universiteit van Amsterdam,verlenen medewerking voor mathematische analyse verkregen meetgegeven~. Bij voortdur~ng wordt documentatiemateriaal (röntgenfoto1s)verzameld in het Antani van Leeuwenhoekhuis, Wilhelmina Gasthuis en het Rotterdamsch Radio-Therapeutisch Instituut (Dr.B.H.P.v.d.Werf-Messing). Te zijner tijd kan worden nagegaan of met grotere aantallen groeicurven betrouwbare conclusies over relatie van groeisnelheid met prognoae en tijdstip van ontstaan der metastasen gegeven kunnen worden.
In de toekomst kan worden nagegaan of het voordeel van multipele tumaren van een zelfde histologisch type in een zelfde tumorbed, zoals dit bij longmetastasen het geval :iis o ok bij cu tane metastasering, bijvoorbeeld bij het mammacarcinoom van de vrouwn te benutten is.
b. Onderzoek bij handen en katten (Dr.van Peperzeel en Dr. Mis do rp). De longmetastasen van spantane tumaren en sectiemateriaal hiervan worden gemeten. Dit betreft 4 a 5 dieren per maand. Indien mogelijk wordt het effect van een eenmalige bestraling gemeten. De primaire tumaren en eventueel longmetastasen worden histologisch onderzocht o.a. op percentage proliferarende fractie.
c. Onderzoek bij de muis (Dr.van Peperzeel).
Dit onderzoek vindt plaats in het 1Vilhelmina Gasthuis, aangezien de gebruikte tumo+soort buiten de dierverblijven van het Nederlands Kankerinstituut moet blijven. Het histologisch onderzoek geschiedt door M.J. Diepenhorst met medewerking van Dr.van der Heul(afdeling pathologie NKI). De gebruikte tumorsoort M.1813 (adenocarcinoma mammae) van de black muis -ıırordt regelma tig subcutaan bij BCBA muizen doorgGtransplanteerd. Een celsuspensie van deze turnar wordt in de staartvene intraveneus ingasp\)ten. De hierna optredende longmetastasen worden via contact röntgenografie op de film vervolgd wat betreft hun macroscopische groei.
-47-
De dieren zullen worden opgeofferd op verschillende tijdstippen na de injectie. De longen worden in opgeblazen taestand gefixeerd en op series gesneden voor histologisch onderzoek. In de grootste diameter van longmetastasen van verschillende diameter wordt histologisch de verhouding bepaald tussen het aandeel van de tumorcellen, de necrose en stroma.
De opbrengst aan longmetastasen is zeer bevredigend. Er worden goed leesbare röntgenfoto's verkregen die meting toelaten via projectie op het scherm.
d. Onderzoek naar de relatie tussen de generatietijden van de proliferatieve celgedeelten en de groeisnelheid van het totale volume van tumaren (Mej.H.A.van Peperzeel en M.JoDiepenhorst, Wilhelmina Gasthuis)
Medewerking Histologisch Laboratoriumg Dr.R.Steendijk. Overleg mogelijkheden met DroO.Vos, Dr.G.W.Barendsen en Dr.A.F.Hermens, T.NoO. Rijswijk.
Bij dit onderzoek op menselijke en dierlijke tumaren worden autoradiografische technieken met JH-thymidine toegepast (radiol.laborante Wilhelmina Gasthuis).
Als onderzoekmateriaal dient
1. Longmetastasen bij hond en kat (onderzoek moet nog beginnen).
2. Experimenteel veroorzaakte longmetastasen bij muis en tumortransplantaten subcutaan. Via intraveneuze injectie werd het subcutaan tumorweefsel gelabeld. Thymidine labelingsindex bleek na twee uur JO% te zijn.
J. Proefexcisies uit menselijke tumaren in·het hoofdhalsgebied per regionaal infuus met tritium gelabeld thymidine. Dit voorafgaande aan de therapeutische taepassing van methotrexaatinfuus, Medewerking : chirurgen van het N.K.I., Dr.G.B.Snow en Prof.Breur. Van twee patienten is thans tumormateriaal gelabeld en autoradiografische preparaten verkregen. Van een tumor tijdens continue labeling, 14 proefexcisies. Preparaten worden geteld en verder bewerkt.
Door bepaling van labelingsindices en percentages van gelabelde mitosen kan een indruk worden verkregen over de generatietijd van de proliferatieve celgedeelten van de tumor.
e. Onderzoek naar correlatie van Iabelin sindices bij in vivo en in vitro gelabelde weefsels Later wellicht uit te breiden naar correlatie tussen indices van gesuspendeerd tumormateriaal en intact weefsel,evenals tussen de labelingsindices van JH-thymidine en de his-tologische mitosentelling) (Mej.H.A.van Peperzeel en -M. J o Diepenhors t) o Medewerkenden: Dr.R.O.van der Heul en chirurgen N.K.I. (voor het verkrijgen van proefexcisiemateriaal).
KRT 02
-43-Dit onderzoek beoogt eenvoudige methoden ter bepaling van de groeifractie van gezonde en tumorweefsels te vinden. In vitro labeling vindt plaats volgens de methode van Steel. (Appara tuur vervaardigd in werkplaa ts 1vilhelmina Gasthuis). In een waterbad van constante temperatuur worden in plastic buisjes de weefselbrokjes ge1ncubeerd met tritium-thymidine onder een zuurstofspanning van enkele atmosferen (waterstofperoxide + catalase). Op deze wijze blijkt de diffusie van het thymidine uit het centrum van het weefselbrokje voldoende te zijn om een homogene labeling te verkrijgen die vergelijkbaar is met de in vivo labeling. De eerste pogingen tot labeling onder zuurstofdruk worden gedaan.
op tumorgroei (Prof.Breur en Dr.van Peperzeel .
a. Onderzoek bij de mens
Onderzocht wordt de invloed van eenmalige bestralingen in verschillende doseringen door meting van volumereductie van longmetastasen. Hiermee kunnen vergelijkbare gegevens worden verkregen met de overlevingscurven in de experimentele radiobiologie,verkregen met weefselcultuurmethoden. Bij solitaire en multipele longmetastasen zou een eenmalige bestraling kunnen worden toegediend. Bij metastasen in beide longen kunnen op verschillende metastasen verschillende doseringen worden gegeven. In de daarop volgende observatieperiode wordt het effect op de groeicurve nagegaan.
Reeds b~een10~1 patienten is op deze wijze documentatiemateriaal verkregen. Ook in het Rotterdamsch RadioTherapeutisch Instituut worden door Dr.B.H.P.v.d.WerfMessing geschikte gevallen verzameld. Er is een aanduiding van versnelde groei direct na de bestraling .. De resultaten zullen in een proefschrift worden verwerkt.
b. Onderzoek bij proefdieren (ıongmetastasen van hond,kat en muis).
Bij de experimenteel verkregen longmetastasen bij de muis, behalve de bepaling van de reductie van het tatale volume van de metastasen, kan hierbij ook het effect op de verdeling van tumornecrose en stroma worden nagegaan. Correlatie zal worden gezocht tussen de vorm van de celoverlevingscurven in vivo bij tumaren met de bijbehorende volumeverdubbelingstijden. De extra polatiegetallen en de vorm van het schoudergebied kunnen tevens onderzocht worden. Dit onderzoek zal in volle omvang eerst kunnen plaatsvinden,indien de basisgegevens van het turnarmodel bekend zijn.
In de toekomst kunnen de beschreven modellen ook dienst doen om de invloed van sensitiverende condities op het effect van de bestraling na te gaan, zoals 1. zuurstofeffect, 2. andere zoals 5 BUDR.
KRT 03
c. Onderzoek van effect van verschillende soorten stralingen op de tumorgroei relatief biolo isch effect onderzoek Prof.Breur en G.W.Barendsen, Wilhelmina Gasthuis).
-49-
De eerder gencernde opstellingen maken het zeer eenvoudig mogelijk, dat het relatief biologisch effecb van straling met Orthovoltagekwaliteiten, Megavoltfotonen, electronen en in de toekomst wellicht ook neutronen, kwantitatief zijn na te gaan,
d. Toekomstige mogelijkheden voor onderzoek liggen in het nagaan van de mogelijkheden van synchronisering van de celcycli van tumorcellen in vivo, bijvoorbeeld met behulp van het synchroniserend effect van straling of van thymidine. Het doel hiervan is het zoeken naar effici~ntere fractioneringsschema1s.
Onderzoek naar de groeipatronen van gezonde weefsels.
Bestudeerd wordt de verhouding tussen prolifererende en differentierende compartimenten in het weefsel in fysiologische omstandigheden en tijdens regeneratie na bestraling. Dit onderzoek kan gelijktijdig plaatsvinden met de eerder beschreven proefopstellingen en is van belang voor de bestralings- en chemotherapie. Immers hierbij worden de mogelijkheden bepaald door de werkingsbreedte tussen het effect op tumorweefsel en op de meest blootgestelde gezonde weefsels. Een betere kennis kan leiden tot doelmatigere fractionering.
a, Onderzoek naar het roeipatroon ti"dens regeneratie van bestraalde huid Prof.Breur en twee werkstudenten : T.Chlatmann en T.G.Oei,1Vilhelmina Gasthuis).
Bij de bestraling met Orthovoltage technieken (W.G. en N.K.I.) Dntstaat na een hoge dosering in bepaalde gevallen een epidermolysis. Na afstoting van de epidermis vormen zich up het blootliggende corium eilandjes epitheel die snel uitgroeien, conflueren en de wond tenslotte geheel bedekken. Door dagelijkse vervaardiging van kleurenfoto 1 s onder dezelfde condities is het mogelijk deze groei via overgetekende schema~s te meten door planimetrisch de oppervlakte van net epitheel te vervolgen. Op deze wijze kunnen groeicurven worden verkregen die van het type Gompertse curve zijn. Door ap verschillende punten van deze curve een extra dosis röntgenbestraling toe te dienen, kan het effect worden nagegaan tijdens versalıillende periade van regeneratie.
Door de invloed van dezelfde fracties röntgenbestraling na te gaan op verschillende tijdstippen van de regeneratie, kan een indruk worden verkregen over de maximale belastbaarheid van gezonde weefsels.
Eij een 4-tal pati~nten is d0 groe~ van het epitheel volgens bovenstaande methode meetbaar gebleken.
-50-
b. Een ander weefsel dat in aanmerking komt om op de hier vorengeschetste wijze regeneratiepatronen te onderzoeken is het beenmerg, daar dit zowel voor röntgenbestraling als vooral ook voor chemotherapie de meest beperkende factor is voor de totaal toelaatbare dosis. De bepaling van de turn-overrate en de vorm van de regeneratiecurve na verschillende doses straling of chemotherapeutica, alsook de invloed van een bepaalde dosis gedurende de regeneratie,kunnen ons inzicht over optimale fractioneringsschema's vergroten.
Getracht wordt bij een internist (haematoloog) en een assistent belangstelling voor dit onderzoek te wekken.
KRT 04 Fysische onderzoekingen
a. üntwikkeling en verfijnin thermoluminiscentie dosimetri Ir.I-1arcuse en Th.Chr.1vilmering.
Kleine staafjes met lithium-fluoride van slechts enkele mm.grootte kunnen worden geplaatst in fantomen van weefselequivalent materiaal en in weefsels, alsmede in voedingsbodems. Men kan op deze wijze de ruimtelijke verdeling van de geabsorbeerde dosis zeer goed bepalen. Ookkumnmn kleine volumina door directe metingen foute bronnen in de dosimetrie worden opgespoord. In een rubber fantoom met menselijk skelet zijn de ruimtelijke verhoudingen zoals deze bij de practische radiotherapie voorkomen, geheel te imiteren en het dosisbeloop in het menselijk lichaam te vervolgen. De automatisering van grote aantallen "rods" is bijna gereed, zodat binnenkort bepalingen met vele eenheden in een beperkt volume snel zullen kunnen geschieden.
b. Uitwerking van een analoog computer-model voor het ververkrijgen van isodosenpatronen bij gebruik van twee en meer bundels kruisende stralingen.
Mede1-.rerking: Medisch Fysisch Laboratorium der Universiteit : Prof.Dr.L.H.v.d.Tweel (hoofd), Dr.J.Strackee en arıderen.
üp een speciale wijze worden op fotografische films zwartingen veroorzaakt, waarvan de dichtheid op de verschillende plaatsen overeenkomt met de stralingsabsorptie op vergelijkbare diepten. Door summering via electronische middelen kan snel een beeld worden ontworpen van de verdeling van de energie in elkaar kruisende stralenbundels. üp deze wijze kan een betere 11 planning 11 van de stralentherapie worden verkregen.
De proefopstelling is in voorbereiding en de puntvormige zwartingsmethodiek wordt thans uitgewerkt.
c. üntwerpen van computerprogramma's voor de dosisverdeling in radiumimplantaties (Ir.Marcuse, W.Licher (amanuensis) en het Mathematisch Centrum.
Door gebruikmaking van mathematische modellen en coördinaten van twee verschillende projecties van het ree~ıe implantaat, worden door de computers
KRT 05
-51 verricht en ruimtelijke verdelingen over de doseringssnelheden opgetekend. Dit onderzoek beoogt een betere bepaling van verdeling van de energie in het bestraalde volume en betere bepalingen van de optimale bestralingstijd voor deze behandeling.
Programma's reeds uitgewerkt. Enkele verbeteringen dienen nog te worden aangebracht. Correlaties met effect (necrose of recidie~moeten worden gezocht.
d. Ontwikkeling van een tranversale planigraaf voor liggende patienten (R.Chr.Ledeboer, R.R.T.I., Prof.Breur en Ir.Marcuse).
Tot heden ontbreekt de mogelijkheid om transversale planigrammen bij liggende patienten te verkrijgen, dus in een positie waarin radiotherapie doorgaans plaatsvindt. De verkregen beelden kunnen exacte instelling van patient en stralenbundel mogelijk maken en een basis vormen voar een goede planning en dosimetrie.
e. Ontwikkeling van simulatar (Ir.Marcuse met medewerking van werkplaats R.R.T.I.)
Rierdoor wordt getracht een betere contrôle van insteltechnieken en voor planning van bestralingen te bereiken. Ret ontwerp is gereed en vaor de realisatie van deze simula tor -ıvorden naar mogelijkheden gezo ch t.
Bewerking van gegevens uit de kliniek over groei- en metastaseringspatronen van tumaren en effecten van bestraling.
a. Ewingsarcaom (Dr.van Peperzeel).
De vaorbewerking v~n gegevens van de Commissie vaor Beentumoren is vrijwel gereed. Statistische bewerking moet nog volgen,
b. Osteasarcoom (J.J.van Oosterhout).
Rierbij zal getracht worden na te gaan of uit de groeicurven van de longmetastasen bepaald :kan worden of deze mogelijkerwijs hun oorsprong hadden in de periode tijdens en na de voorbestraling en voor de amputatie.
De voorbewerking van de gegevens is in een vergevorderd stadium.
c. Testistumaren (Dr.Tierie en Dr.v.d.Werf-Messing).
Behalve het onderzoek naar correlaties van de gebruikelijke parameters bij een klinische bewerking, zal bij de verschillende soorten tumoren die in de test~:~s voorkomen, worden nagegaan of de groeisnelheid ·bepaald uit die van de longmetastasen, gecorreleerd zijn met de overlevingsduur en prognose.
Ret oı,_derzoek wacht op revisie van de histologische preparaten.
IG-(T 06
d. 9nderzoek naar de dosis-verdeling bij gynaecologische radiumapplicaties in het kleine bekken (Dr. Burgers) .
-52-
Nagegaan wordt of een schematische behandeling verantwoord is dan wel of een individuele aanpas van de applicatievormen en doseringen van betekenis kan zijn bij de behandeling.
e. Morbus Hodgkin : prcgnose bij curatief opgezette bestraling in vroege gevallen, gecombineerd om-en-om met cytostatica (Dr.Burgers en Dr.Engelsman). Dit onderz~ek wordt gedaan volgens een standaardschema, in een aantal behandelcentra van de E.E.G. en gecorreleerd in de G.E.C.A.(H. I). Tot op heden werden JO patienten behandeld van wie 16 een volledige remissie hadden 6 weken na de behandeling,en 4 van me JO patienten een recidief kregen.
f. Contrôle van de balıandelin sresultaten op korte termijn 1-J jaar met het oo op onverwachte complicaties Dr.Burgers Dit onderzoek betreft vooral het cervix- en larynxcarcinoom.
Medewerking aan onderzoekingen
a. Bestralin en van verontreinigin in kristallan met Co.60 dissertatie oktober 1967 Onderzoeker: Dr.C.A.J.Ammerlaan.
b. Bestraling feeder-layers voor orgaan + celkweek. Afdeling Orgaankweek P.A.Laboratorium,Wilhelmina Gasthuis. Onderzoeker~ Drs.B.F.Deys.
c. Bewerking tongcarcinoom. Onderzoeker: D.J.Steensma (Afd.Chirurgie Academisch Ziekenhuis,Groningen) Bespraking over dosimetrie en radiumimplantatie.
d. Klinische bewerking Wilms'tumoren Ond.:;:;rzoeker: O.A.van Dobbenburgh.
e. Trial E.I G.E.C.A. (Ewing sarcoom). Bestraling al dan niet met chemotherapie. Seeretaris van de Werkgroep: Prof.Ereur.
f. Klinisch-pathologische bewerking van de gegevens van nasopharynxcarcinoom. Onderzoeker: H.H.Themans,arts. Medewerkers: Prof.Breur en Ir.Harcuse (o.a. dosimetrie met behulp van phantonmetingen).
AFDELING MEDISCHE ADMINISTRATIE
O.A.van Dobbenburgh, hoofd Mevr.I.Bosma-Stans
1. Intern is verslag uitgebracht over
-53-
a. de behandelingsresultaten aan de hand van 5-jaars overlevingscijfers van lip, tong, parotis en speekselklieren, mondbodem, mondholte, orale nasopharynx, oesophagus, maag, mammacarcinoom 1956-1958 ingedeeld naar stadia volgens het T.N.M.-systeem;
b. de behandelingsresultaten van het rectumcarcinoom ingedeeld volgens het schema van Dukes;
c. de resultaten van de palliatieve behandeling van het longcarcinoom;
d. bepaling van de voorkeur van behandeling van het overiumcarcinoom met thio-TEPA of leukeran;
e. bepaling van de kans van het krijgen van een recidief na behandeling van het basaalcellencarcinoom in verband me~ de duur van de follow-up;
f. onderzoek naar de frequentie van het gehanteerde pathologisch-anatomisch onderzoek per localisatie.
2. Met de volgende onderzoekingen zal in 1968 een begin worden gemaakt.
a. Landelijk follow-up onderzoek van kinderen beneden de 15 jaar met een nefroblastoom (= Wilms'tumor) ten aanzien van frequentie, spreiding, soort behandeling, behandelingsresultaten; onderzoek naar de factoren,welke invloed hebben op de prognose voor kinderen met een nefroblastoom, in het bijzonder voor wat betreft de pathologisch-anatomische kenmerken van de tumor. Geschatte duur 1 a 2 jaar.
b. Onderzoek naar de samenhang tussen beroep en bepaalde varmen van kanker:
1. Mesothelioom van de pleura (asbest) en arbeid in de metaalindustrie.
2. Tumaren van de nasopharynx en houtverwerkende beroepen.
Geschatte duur 1 jaar.
c. Bij de tumorlocalisaties, waarvan voldoende patiantenmateriaal voorhanden is, na rekening te hebben gehouden met stadiumindeling en leeftijdsopbouw, een vergelijk te maken voor wat betreft de resultaten na de verschillende varmen van behandeling. Geschatte duur continu.
-54-
d. Onderzoek naar aantal en aard der post-operat~eve compl~cat~es van de d~verse soorten operat~es ~n het Anton~ van Leeuwenhoekhu~s ~n samanhang met de leeft~jd. Geschatte duur : 2 jaar.
e. Onderzoek naar de landel~jke frequent~e van patholog~schanatom~sch vastgestelde tumaren b~j k~nderen~ neuroblastoom, ret~noblastoglioom,nefroblastoom, e.a, Geschatte duur ~ 3 jaar.
f. Onderzoek naar het voorkomen van hypertens~eve stoffen b~j pat~enten met nefroblastomen en een prae-operat~eve hypertens~e.
Geschatte duur : 4 jaar.
P U B L I C A T I E S
UIT HET ANTONI VAN LEEUWENHOEın~UIS
verseherren in 1967
Bencb~uysen,C., H,Roebers Intravenous infusion of sodium thiosulfate for systemic protection in the local treatment of malignant pleural effusions 1vi th triethyleneimine thiophosphoramide. in~ International society of Chemotherapy,Vth international congress of chemotherapy; vol.III. Tlien,VerLvfien,Med.Akad., 1967, p.577-580.
Benedetti,E.L., P.Emmelot Studies on plasma membranes; IV? the ultrastructural localization and content of sialic acid in plasma membranes isolated from rat liver and hepatoma. J.Cell Sci. 2 (1967) 499-512.
Bentvelzen,P., W.van Ebbenhorst Tengbergen Heterosis and inbreeding depression in the reproduction of mice. Genetica 38 (1967) 54-55.
Birkenhager,J., R.O.van der Heul, D.Smeenk, J.van der Sluys Veer, A.R.van Seters Bone changes associated with glucocorticoid excess. Proc.Roy.Soc.Med.60 (1967) 1134-1136.
Bloemendal,H., vf.S.Bont, M. de Vries, E.L.Benedetti Isolation and properties of polyribosomes and fragments of the endoplasmic reticulum from rat liver. Biochem.J.103 (1967) 177-182.
Bont,W.S., W.L.van ~s The determination of malecular weights, sedimentation coefficients and buoyant densities, using the absorption optics of analytical ultracentrifuge with an electronic scanning system. Anal.Chim.Acta 38 (1967) 147-156.
Bont,W.S., G.Rezelman, I.Meisner, H.Bloemendal
Breur,K.
Studies on cytoplasmic ribonucleic acid from rat liver; VIII; stability of polyribosomes from normal and regenerating rat liver. Arch.Biochem.Biophys.212 (1967) 36-40.
Der Einflusz von Bestrahlung und Chemotherapie auf die Hachstumgeschwindigkeit von Geschwülsten beim Menschen. in~ Deutsoher Röntgenkongresz 1966. Berlin, Urban & Schwarzenberg, 1967, p.300-309 Strahlentherapie Sonderbande, 64.
-56-
Daams,JoHo, AoTimmermans, PoBentvelzen De genetische resistentie van de muizestam C57Bl tegen mammatumoren verwekkende virussen; II; resistentie door een gerepresseerd provirus" Genen Phaenen 11 (1967) 52o
Delemarre,JoF.Mo, CoFoHollander, M.Frenkel, F.Rode Leeuw-Israel A case of a so-called 11 Burkitt tumor 11 ina Dutch boy o Int.J,Cancer 2 (1967) 594-595o
Dblemarre,J.F.N., H.de Jager Pathologie van de ouderdom" Geneesk.Gids 45 (1967) 96-102o
Delemarre,J.FoM., Hode Jager Pathologie des vieillardso Rev.Path.Compo 4 (1967) 157o
Dobbenburgh,OoAovan Longka~r en bronchitis in Noord-Ierland. NedoToGeneesk, lll (1967) 411-412o
Dongen Jr., J.A.van Chemotherapeutische profylaxe van de hernatogene metastasering. Jaarb.KankeronderzoKankerbestro16 (1966) 265-267.
Dongen Jr., J.Aovan Hetastase-profylaxe met cytotoxica. NedoT.Geneesk. lll (1967) 602-604o
Dongen Jr., JoAovan, E.A.van Slooten, G.B.Snow Intra-arteriele chemotherapie als onderdeel van curatieve behandelingen van tumoren, gelegen in het stroomgebied van de arteria carotis externa. Ned.ToGeneesk. lll (1967) 975"
Emmelot,P. Cellular control mechanisms and cancer; U"I"C"C" symposium Amsterdam 9-13 september 1963. in: International Union Against Cancer, Activities report 1962-1966" Geneva, z"j", po8"
Emmelot,Po Chemoprofylaxe; sigaretten die geen longkanker veroorzaken?; kritiek op een artikel van Jovan Julsingha, getiteld 11 Sigaretten die geen longkanker veroorzaken 11 "
Chemo WkbL 63 ( 1967) 329-333"
Emmelot,Po, E,LoBenedetti Function and structure of liver plasma membranes" ing VIIth international congress of biochemistry Tokyo; abstracts II" Tokyo, 1967, po195-196.
Emmelot,P., EoLoBenedetti On the possible involvement of the plasma membrane in the carcinogenic process,
~57-
ing Careinagenesis a broad critique; a calleetion of papers presented at the twentieth annual symposium on fundamental cancer research, 1966, Baltimore, Williams & Wilkens, 1967, p,471-533,
Engelsman, E, Behandeling van maligne melanoom met een tyrosinearm dieet, Ned,T,Geneesk, 111 (1967) 1011. (referaat)
Engelsman, E, Behandeling van mammacarcinoom met 5-fluvrouracil, Ned,T,Geneesk, 111 (1967) 1491-1492, (referaat)
Feltkamp,C,A,, K,P,Dingemans Elektronenmicroscopische ivaarnemingen van cytologische varanderingen in de muizehypofyse, Jaarb,Kankeronderz,Kankerbestr, 16 (1966) 17-23,
Gelder,A,van, H,van Houten, J,R,von Ronnen, R,O,van der Heul Diarree on maagzuur-productie en het syndroom van Zellinger en Ellison, Ned,T,Geneesk, ııl (1967) 15-19,
Gilse,ILA,van, Ph,Rümke, E,A,van Sl_ooten, P,Thomas, JvLVink, B,H,P,van der Werf-Messing, Internationaal Kanker-congres te Tokyo, Ned,T,Geneesk, ııl (1967) 1380-1385,
Groot, C,A.de, R.G.Kwa, G,P.van Rees Progesterone and prolactine blood levels during pseudopregnancy, Acta Endocr, 56 ( 1967) suppL 119, p, 190,
Gugton, A.van dor~ P.Bontvelzen, J.H.Daams De gen~tische resistentie van de muizestam C57Bl tegen rnam~atumoren verwekk@nde virussen;I9 immunologische resistentie, Genen Phaenen 11 (1967) 51,
Hampe, J,F,, A,E,F,H,Meijer, E,L.Benedetti De 11Retina Anlage 11 -tumor. Ned,T,Geneesk, 111 (1967) 102.
Heul, R,O.van der, A,P,R,Blok, A.Zwaveling, D,L.Westbroek Histologische diagnostiek van maligne melanoom bij kinderen, T,Med,Anal, 23 (1967) 201-210.
Heul, R,O,van der, 1v,A,M,van der Kwast Sarcomen in de kaak, Jaarb,Kank•ronderz,Kankerbestr,16 (1966) 203-207, Ned,T,Tandheelk, 74 (1967) 708-713,
Heul, R,O,van der, J,R,von Ronnen Juxtacortical osteosarcoma; diagnosis, differential diagnosis, treatment and an analysis of eighty cases, J,Bone Joint Surg, 49A (1967) 415-439,
-58-
Hollander,C.F., J.F.M.Delemarre, M.Frenkel, F.R.de Leeuw-Isra§l Een geval van een zgn. Burkitt turnar bij een Nederlandse jongen. Jaarb.Kankeronderz.Kankerbestr.16 (1966) 53-58 Ned.T.Geneesk.111 (1967) 1277.-
Horree, W.A., J.J.Kruisbrink, E.A.van Slooten Eru~eıe principes bij de chirurgie en prothetische behandeling van patienten met tumaren van de boven· kaak. Jaarb.Kankeronderz.Kankerbestr. 16 (1966) 239-254
Jong-Bakker, M. de Ovarectomie bij patienten met gemetastaseerd mammacarcinoom. Jaarb.Kankeronderz.Kankerbestr. 16 (1966) 47-52.
Jong-Bakker, M.de, H.H.Themans, L.G.Huis in 't Veld, H.E~
Pelser, K.Kramer, M.Frenkel, J.P.Persijn
Kramer,K.
Kriek,E.
De invloed van het prednison op de functie van de bijnieren bij patienten met gemetastaseerd mammacarcinoom. Jaarb.Kankeronderz.Kankerbestr. ı§ (1966) 31-45.
Zersetzung des Albuminreagenzes von NESS bei Aufbewahrung in Plastik:flaschen. Z.Klin.Chem. ~ (1967) 92.
Reaction of N-2-fluorenylhydroxylamine with nucleic acids in vitro. in~ Careinagenesis a broad critique; a calleetion of papers presented at the b.J-entieth annual symposium on fundamental cancer research, 1966. Baltimore, Williams & Wilkens, 1967, p.441-446.
Kriek,E.~ J.A.Miller, U,Juhl, E.C.Miller 8-(N-2-fluorenylacetamido)guanosine, an arylamidation reaction product of guanosine and the careinagen N-acetoxy-N-2-fluorenylacetamide in neutral solution. Biochemistry f (1967) 177-182.
Kwa,H.G., E.M.van derBent, F.J.A.Prop Studies on hormorres from the anterior pituitary gland; II; identification and isolation of prolactin from the ııgranular 11 fraction of transplanted rat pituitary tumors. Biochim.Biophys.Acta 133 (1967) 301-318.
Kwa,H.G., E.M.van derBent, F.Verhofstad Radio-immunoassay of mouse prolactin based on a protein isolated from the 11 granular" fraction of prolactin-producing pituitary tumour grafts. Acta Endocr.56 (1967) suppl.119, p.125.
Kwa,H.G., F.Verhofstad, E.M.van derBent Radio-immunoassay of mouse prolactin based upon protein isolated from prolactin-producing pituitary tumours. Acta Physiol.Pharınacol.Nerl.14 (1967) 514-518.
-59-
Kwa,H.G., F.Verhofstad Prolactin levels in the plasma of female rats. J.Endocr. 39 (1967) 455-456.
Kwa,H.G., F.Verhofstad Prolactin levels in the plasma of female (C57Bl x CBA)F1 mice. J.Endocr. 38 (1967) 81-82.
Kwa,H.G., F.Verhofstad Radio-immunoassay of rat prolactin. Biochim.Biophys.Acta 133 (1967) 186-188.
Lokkerbol,H., I.Sindram, J.M.V.Burgers
Mi sdorp, v!.
Misdorp,W.
Misdorp,W.
Report on carcinoma of the cervix. ing Annual report on the results of treatment in carcinoma of the uterus and vagina9 H.L.Kottmeier,ed. Stockholm, Radiumhemmet, 1967, p.214-215.
Het 3e internationale symposium over vergelijkend leucose onderzoek. T.Diergeneesk. 92 (1967) 1231-1232.
Tumaren bij slachtdieren in Nederland. T.Diergeneesk. 92 (1967) 1195-1204.
Tumours in large domestic animals in the Netherlands. J.Comp.Path. 77 (1967) 211-216.
Misdorp,W., J.F.M.Delemarre, C.F.Hollander Zogenaamde burkitt-tumoren bij huisdieren. Ned.T.Geneesk. lll (1967) 1277-1278.
Mühlbock,O. A csiramentes allatok felhasznalasa a daganatkutatasban, kükönös tekintettel a tejfaktorral kapcsolatos imunkakra.In~ Laboratorium Allatok ügyeben tartott VI. orszagos tanacskozas 1967. februar 3. Budapest, 1967, p.1-8.
Mühlbock,O. Eröffnungsansprache Prof.Dr.Mühlbock,Amsterdam. Chairman der UICC-Research Commission. ing Hormone in Genese und Therapie des Mammacarcinoms9 Panel Discussion der UICC vom 27 sept.bis 3 okt.19~5 in Berlin und Jena. Lbhandl.Deutsch.!ı.kad.Wissensch.Berlin, Klasse l'1ed. (1967) 1-2.
Mühlbock,O. Het mammatumor-virus. Jaarb.Kankeronderz.Kankerbstr. 16 (1966) 9-16.
Mühlbock,O. Welche Schlüsse lassen sich aus der experimentellen O Tumorforschung über die Beziehungen z1-.rischen Hormorren und TnmorbiJdun~ ziehen? verh~DeuGscfi.ue~.~nn.Med. 73 (1967) 477-481.
Hühlbock,O., L~M.Boot
The mode of action of ovarian hormorres in the induction of mammary cancer in mice. Biochem.Pharmacol. 16 (1967) 627-630.
-60-
Nederlands Kankerinstituut Handleiding voor het onderzoek en de behandeling van kwaadaardige aandoeningen in het Antani van Leeuwenheokhui s. Lmsterdam, Ned.Kankerinst., 1966.
Ooyen,P.G.van, W.Misdorp Metastasierte Mammatumoren beim Hund9 I; klinisch-pathologische Untersuchungen über Mammakarcinome' IIı klinisch-pathologische Untersuchungen über Sarkome und Karzinosarkome der Iviilchdrüse. Zbl.Veterinaermed.A. ~ (1967) 315-327, 328-334.
Persijn,J.P. L-asparaginase en lymfosarcomen. Ned.T.Geneesl-c l.l.l (1967) 1616-1617. (referaat)
Re.s,G.P.van, J.Moll Influence of thyroidectomy and of thyroidectomy with thyrexine treatment on thyrotrophin seeretian in rats 1'\Tith anterior hypothalamic lesions. Acta Endocr. 56 (1967) suppl. 119, p.200.
Röpcke,G., L.H.Boot, O.Hühlbock
Rümke, Ph.
Rümke,Ph.
Rümke,Ph.
Neoplastic growth of intrarenal hypophyseal isografts in mice. in~ IXth international cancer congress, october 23-29, 1966; abstracts of papers. Tokyo, 1966, p. 137.
Bestaat er een immunologische weerstand tegen kanker? Folia Med. Neerl. 1 O ( 1967) 189-197.
Immunologische aspecten van het chorionepithelioom bij de vrouw. Ned.T.Geneesk. 67 (1967) 53-58.
Mitochondrial auto-antibodies in a patient with signs of tumour resistance. In~ Proceedings of the IXth international cancer congress, October 23-29, 1966, Tokyo. Tokyo, 1966, p.292.
Rümke,Ph., H.A.Buter
Rümke ,Ph.
Detection of antibodies against mitochondria by the fluorescent antibody technique with smears of rat li ver ce ll s. Nature ~ (1967) 1480-1L~81.
Auto-antibodies to sperm as a cause of infertility in the human male. In: Proceedings of the 8th conference of the International Planned Parenthood Federation, Chile. London, Int.Planned Parenthood Fed., 1967, p.347-349.
Sindram,I.S, Verdere ervaringen met het chorionepithelioom. Ned.T.Verlosk. 67 (1967) 45-53.
Slooten,E.A.van De behandeling van mammacarcinoom. Ned.T.Geneesk. 1 11 (1967) 82-83.
Slooten,E.A.van
-61-
Behandeling van osteosarcomen met chemotherapeutica, toegediend via extra-corporale perfusie en gevolgd door operatie. Ned.T.Geneesk. 111, (1967) 917.(referaat)
Slooten,E.A.van Verbeter de wereld, begin bij jezelf. KWF-nieuws (1967) no.27, 1-3.
Sluyser, M. Binding of hormones to histones. In~ VIIth international congress of biochemistry Tokyo; abstracts V. Tokyo, 1967, p.847.
Sluyser,M. Binding of hormones to histones. J.Endocr. 37 (1967) XX-XXI.
Sluyser,M. Interaction between hormones, histones and deoxyribonucleic acids. In: Regulation of nucleic acid and protein biosynthesis; V.V.Koningsberger,L. Bosch, eds. Amsterdam, enz., Elsevier 1967, p.225-232.
Sluyser,M. Onderzoekingen over het werkingsmechanisme van hormonen. Jaarb.Kankeronderz.Kankerbestr. 16 (1966) 25-30.
Smeenk,D., J.van der Sluys Veer, R.O.van der Heul Bone changes in hypercorticism. In: Procoedings of the VIth international congress of internal medicine. f~sterdam, Exc.Med., 1967, p.228-231. Excerpta Medica international congress series no.137.
Thung,P.J., C.F.Hollander Regenerative growth and accelerated ageing~ Sympos. So c. Exp. Bi ol. _g_ı ( 1967) 455-462.
\hjngaarden, G. K. van, J. Bethlem, A. E. F. IL I•1eij er, \f.. Ch. Hül smann, C.A.Feltkamp Skeletal muscle disease with abnormal mitochondria. Brain 90 (1967) 577-592.
Zeilmaker,G.H., J.H.Everett, 1v.C.Redmond, D.L.Quinn Defective control of prolactin seeretian in androgen-sterilized (TP) female rats. Acta Endocr. 56 (1967) suppl. 119, p.109.
Zeilmaker,G.H., J.Moll Effects of progesterone and pentobarbitone on hypothalamic induction of ovulation in the 5-day cyclic rat. Acta Endocr. 55 (1967) 378-388.