drie droogdalen : molendal, helkuil, drie vijvers

406
17 febr 2016 Jansberg, KNNV Nijmegen. KNNVafdelingNijmegen Goudenregenstraat5 6573 XN BEEK UBBERGEN [email protected] www.knnv.nl/afdeling-nijmegen Drie droogdalen in de stuwwal

Upload: independent

Post on 23-Nov-2023

0 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

1

17 febr 2016 Jansberg, KNNV Nijmegen.

KNNVafdelingNijmegen Goudenregenstraat5 6573 XN BEEK UBBERGEN

[email protected]

www.knnv.nl/afdeling-nijmegen

Drie droogdalen in de stuwwal

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 2

Habitatrichtlijn gebied H7210* Galigaanmoeras H9120 Beuken-eikenbossen met Hulst H9190 Oude eikenbossen H91EO* Vochtige alluviale bossen

Hoodoos en Appelvinken.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 3

Een vermaning voor de veldbiologen op de Jansberg

Deelnemers [13] : Peter Toonen, Titus Frielink, Roelof ten Does-schate, Marius Nieling, Fred Vreman, Jeanne van de Ven, Marijke Saedt, Jan Smits, Christel Smits, Erwin van der Lij, Nico Vroonhoff, Karin, Ton en Betsie, Theo van de Hulsbeek. Excursieleider en verslag: Jan Nillesen. Foto’s: Marijke Saedt. Toegevoegd zijn foto’s van vorige excursies van Anny, Ria en Marijke. Weer: Prachtige zonnige winterdag , 6°C . 10.00-14.00 uur. Afstand 6 km.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 4

Habitatrichtlijngebieden De vermaning van de Jansberg Colofon Een opgelegde beek Sequioadendron giganteum Stenoekie in het Renneke Watermacrofauna in het Renneke Gammarus fossarum

2 3 3 7 11 12 19 20

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 5

Pentekening landgoed de Jansberg van Julia Verschuer

Landgoed “de Jansberg” in 1910.

Een specifiek milieu dat overvloedig voorkomt Een specialistisch buitenbeentje Appelvink: Geen fruitliefhebber Taxus Groene eikenbladroller Sperwer Grote lijster Dubbelloof Ecologische parameters Dubbelloof

21 22 26 28 29 40 62 66 67

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 6

Aardpiramides langs het Renneke 70

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 7

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 8

Hoodoos Aardpijlers Löss Holleweg Bodemtextuur De Verlaten tuin: Araliaceae Chlorose Klimop De zegen van Klimop op bomen Klimop beschermt de boom tegen zonnebrand, verdamping en schade

70 71 73 79 79 81 84 86 89 90

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 9

Steenvrucht Klimop een geneeskrachtige plant Ecologische parameters Klimop Klimop reinigt de lucht op zeer effectieve wijze De biologie van Klimop Dassenwissels in de Holle wegen Warrelknoest

91 92 93 96 97 99 100

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 10

Maserkrop Wortelhout De Fysiologische droogte: Een Tantalus kwelling Tropofyten Agaatvlinder, Vierkantvlekuil, Huismoeder Terug naar het Lindenwoud Strooiselkwaliteit als basis voor ecologisch bosbeheer Tilias cordata Atlanticum Sympodiaal

100 102 103 104 109 110 110 111 113 117

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 11

Sitka spar: monopodiaal Robinia’s op de helling bij het Renneke De Paardenkastanje is een wasnoot Reuzenzilverspar Roodgerande houtzwam

118 119 123 124 125

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 12

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 13

Jansberg 127 Onderste molenvijver 128 Suiker esdoorn 136 Colluvium Stellario-carpinetum oxalidetosum

137 138

Bodemprofiel 139 Levensvormenspectrum 140 Gevlekte Aronskelk 147 Bovenste plasmolen 154 Molenbeekdal 157 Eerdmoder in ‘t Molendal 158 Pruno fraxinetum 159 Levensvormen spectrum Vogelkers-Essenbos 160

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 14

Buizerd 162 Querco-Fagetum 146 Ecologische parameters 172 Genitale monachorum 174 Geofyten langs de Helbeek 179 Strategieën van de flora aan de voet van de Stuwwal 181 Witte klaverzuring 216 Zomerontwijkers 225 De betekenis van het Querco-Fagetea voor insekten 233 Berkenschildwants 237 Esdoornknobbelmijt 238 Stellario-Carpinetum 241 Geelbruine plaatjeshoutzwam 244

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 15

Sacrum nemus Batavorum 245 Ketelwald 250 Saale ijstijd 260 Sagittario-Sparganietum 263 ‘t Renneke 264 Pellio conocephaletum 268 Hygrofyten 270 Fysiotoop Renneke 272 De Kooy 278 Colluvium 280 Een krachtpatser op hypertrofe bodem 282 Endozoöchorie 285

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 16

Fago-Quercetum 285 Fysiotoop begroeid door het Luzulo luzuloides-Fagetum 290 Ectowormmull 291 Levensvormenspectrum Luzulo luzuloides-Fagetum 294 Creep 296 Deschampsio-Fagetum 299 De Geuldert 304 Myrtus Brabantinus 306 Fysiotoop Geuldert 308 Veenmesimor 313 Plasmolengroep 315 Freatofytenspectrum Thelypterido Alnetum 318

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 17

Caricion elatae 322 Cladietum marisci 323 Zandrug uit het subboreaal 327 Gagelstruweel 328 Franguletea 329 Gagel op de Veendam 336 Elzenbronbos 342 Helokrenen 343 Stenotherm 346 Equisetum telmateia 348 Carici elongatae-Alnetum Cardaminetosum amarae 349 Meereerdbodem 351 Freatofytenspectrum Helkuil 354 Silt 356

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 18

Aardpiramides Sprengkop Droogdalen Bron Maartensberg Kriek Chasmofyt Een met de fiets reizende Rus Plantagini-Lolietum perennes-Juncetosum tenuis Hel 1574 Hel, vagevuur, Himmelthal

361 364 366 374 385 387 392 393 404 405

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 19

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 20

Stenoekie

Stenoekie is het verschijnsel dat een organisme slechts in één spe-cifiek biotoop kan gedijen. De soort stelt zeer specifieke eisen aan de omgeving.

Watermacrofauna van het Renneke

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 21

Het begrip Stenoekie heeft dus veel te maken met de tolerantie van de soort. De tolerantie is hier namelijk klein. Het Renneke wordt, in volgorde van dominantie, gekenmerkt door een vrij con-stante watertemperatuur van 9-10 °C('s zomers relatief koud en 's winters relatief warm), een redelijk constant waterafvoer, een chemische samenstelling die nauw samenhangt met de geologi-sche ondergrond, een laag zuurstofgehalte bij uittreding dat ech-ter snel tot verzadiging oploopt en een hierop aangepaste flora en fauna. De levensgemeenschap aldaar wordt gekenmerkt door een aantal stenotherme soorten (smalle kromme van voorkomen t.o.v. temperatuur), die in een water of vochtrijk milieu kunnen voor-komen. Hoofdkenmerk van alle processen in bronnen is constan-tie in de tijd.

Enkele karakteris-tieke diersoorten van het Renneke zijn de platworm Crenobia alpina, de vlokreeft (Gamma-rus fossarum), de kokerjuffers (Seri-costoma persona-tum) en (Crunoecia irrorata) en de krie-belmug (Eusimulium costatum).

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 22

Het tegenovergestelde van stenoekie is euryoekie

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 23

Appelvink op de Jansberg.

Een specialistisch buitenbeentje dat hoge

eisen stelt aan zijn omgeving

De Appelvink is een specialistisch buitenbeentje dat hoge eisen stelt aan zijn omgeving .De Appelvink heeft zich sinds enkele jaren op de stuwwal gevestigd.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 24

De grootste Europese vink met de dikste snavel, zwaarste kop, het rondste lijf en kortste staart, in een wat clownesk verenpak, is een specialist. Omdat specialisten bijzondere eisen stellen aan hun woon- en leefomstandigheden, hun milieu, maakt dat ze in princi-pe al schaars.

Zijn er meer kansen voor vestiging op de stuwwal? Het landschap op de stuwwal is sinds begin vorige eeuw plaatselijk ingrijpend veranderd.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 25

De plekken op de stuwwal, waar Appelvinken zich het gehele jaar ophouden, vertonen een grote mate van overeenkomst. Habitats kunnen plaatselijk wat verschillen, maar in het algemeen bestaan ze uit parkachtig landschap, met veel open ruimte, waarbij hoge oude loofbomen staan en uiteraard bomen en struiken, die zowel dekking als voedsel betekenen.

Landelijk hebben ze een voorkeur te hebben voor loofbos en ge-mengd bos, maar nauwelijks voor dennenbos. Dat ook sommige boomgaarden gewild zijn ligt voorde hand.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 26

Hier en daar vertoont de Stuwwal een behoorlijke overeenkomst met de erkende 'oude' appelvinkbolwerken van de Utrechtse Heuvelrug, de Zuidwest-Veluwe en de Achterhoek/Twente. Hoe-wel de omschreven habitats alle reeds lang op de Stuwwal voor-komen, bleef broeden toch hoogst uitzonderlijk.

Vermoedelijk is tijdens een paar op een volgende invasies vanaf midden jaren tachtig van de vorige eeuw een voldoende aantal vogels hier blijven hangen om een levensvatbare populatie op te kunnen bouwen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 27

De Appelvink is om zijn levenswijze en voedselkeuze onder volks-namen bekend als kersevink, kernbijter, kierseknieper en appelf-retter.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 28

Sommige namen stammen uit het zuiden en oosten van Neder-land, waar de vogel altijd al algemener was. De schade die Appel-vinken toebrengen aan vooral kersenbomen heeft geleid tot die bekendheid én tot vervolging.

Het voedselpakket is het jaar rond overwegend uit za-den/pittensamengesteld. Op de stuwwal zijn de pitten van Zoete Kers, Sleedoorn, Amerikaanse Vogelkers, Gelderse Roos, Berberis en zaden van onder meer Gewone Esdoorn gewild.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 29

In de winterdag zijn ook beukennootjes en sparrenzaden belang-rijk. De zomervoorkeur voorkers- en pruimpitten is hier niet van toepassing, omdat beide fruitbomen niet of nauwelijks (meer) in tuinen staan. Zaden van Haagbeuk, Meidoorn, Cotoneaster en Hulst worden ook gegeten. Op de stuwwal zijn de vruchtkerntjes van de Taxus bacata favoriet.

Niet verwonderlijk, want die struik staat in sommige delen van de Jansberg in grote aantallen en met forse exemplaren. Het kraak-geluid dat Appelvinken tijdens het eten van taxuszaden laten ho-ren is een karakteristiek en trefzeker waarnemingskenmerk.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 30

Dat voedselaanbod is vermoedelijk de afgelopen dertig jaar niet drastisch veranderd, maar door aanplant de variatie wel toege-nomen. Rupsen van de Kleine Wintervlinder zijn, samen met die van de Eikenbladroller, heel belangrijk als zomervoedsel en voer voor de jongen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 31

Een merkwaardige voedselcomponent voor een dier dat gespecia-liseerd is in en toegerust voor het kraken van harde steenvruch-ten. De naam Appelvink is op de Stuwwal onjuist, omdat hij hier nooit is gezien op vruchten van Sierappels, die toch in veel tuinen staan.

Het Duitse Kernbeifler is daarom veel toepasselijker! Ook die van Sierkersen staan niet in de belangstelling, maar Appelvinken eten wel aan de bladknoppen. Of het daarbij om bladgroen dan wel om de eieren, poppen of rupsen van insecten te doen is kon niet wor-den waargenomen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 32

Knopvraat is gezien bij Eiken, Iepen en Es. Appelvinken zoeken in najaar en winter veel afgevallen zaden en pitten. De zo heimelijke vogel van de boomkruinen wordt dan noodgedwongen grondvo-gel.

Hij zoekt, vaak op beschutte plekjes, maar ook aan bosranden, parkjes en op gazons voedsel. Op de bodem hipt de vogel rond met opvallend grote sprongen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 33

De Appelvink heeft een grote, conisch gevormde, snavel en kogel-ronde kop. Voor het kraken van steenharde zaden is de schedel inwendig versterkt.

Wie ooit de kans heeft een Appelvink in de hand te houden, moet naar het gehemelte kijken, dat van dikke gegroefde spierkussens is voorzien. Ook kaak- en nekspieren zijn stevig ontwikkeld, waardoor de kop opvallend dikke wangen en de hals iets van een stierennek heeft. Een pit wordt opgepikt, naar het bredere achter-deel van de snavel geschoven, en tegen de twee bolle steunplaten van het gehemelte geklemd.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 34

De ondersnavel wordt nu tegen de bovensnavel gedrukt door een kauwspier die een kracht van 25 tot 70 kg kan uitoefenen. Daar-mee is de hardste kersenpit in seconden gekraakt. De kern wordt doorgeslikt en de schalen van de vrucht vallen aan beide kanten van de snavel op de grond.

De snaveldruk is gelijk aan klemmen in een bankschroef, zoals een ringer ondervond. De Appelvink die hij wilde ringen pikte zich vast in de flexibele huid tussen duimen wijsvinger. Toen de vogel los liet was een bijna zwarte, driehoekige bloeduitstorting het re-sultaat.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 35

Met veel geluk zijn de brede, fraai uitgesneden randen van de bin-nenste vier handpennen soms (met de kijker) te zien. Deze struc-tuur wordt bij geen der overige Europese vinken aangetroffen.

De vraag naar de betekenis daarvan is nog steeds niet beant-woord. Dat geldt voor meer facetten van deze vogel, die in veel opzichten een specialistisch buitenbeentje is.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 36

Wij zien de Appelvink in het voorjaar- en de zomer minder vaak dan in het najaar- en de winter. Dat laatste is niet verwonderlijk gezien hun foerageergedrag. De Appelvink leeft voornamelijk hoog in de toppen van bomen, waar hij, vlak bij de stam, een slor-dig groot nest maakt.

Ondanks de bonte kleuren, valt hij in de boomkruinen nauwelijks op. Dit in tegenstelling tot de andere leden van de vinkenfamilie, die veel minder bescheiden zijn. Appelvinken zijn meestal ge-heimzinnig stille vogels, die zich behoedzaam bewegen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 37

Roerloos en doodstil wachten ze in boom of struik tot de kust vei-lig is. Pas dan wagen ze zich op de grond. Als ze daar bezig zijn, is een naderende mens meestal al gezien voor die hen kan verras-sen.

Met een alarmerend 'tsik' zijn zij pijlsnel, in bijna loodrechte vlucht, dwars door de boomkruinen in het gebladerte verdwenen. Daarmee moet de gemiddelde vogelwaarnemer het doen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 38

Opvallend zijn Appelvinken alleen wanneer de jongen net zijn uit-gevlogen en met veel geroep en gedoe hun verblijfplaats bekend maken om te worden gevoerd. Het is de gevaarlijkste levensfase en vele vallen aan vooral Sperwer, Gaai en Ekster ten prooi.

Wat geldt voor verschijning is ook van toepassing op de zang. On-opvallend zijn de tonen die hij voortbrengt. Het kenmerkendst is de waarschuwingsroep, een hoog tsik dat nog het meest lijkt op twee kleine vuursteentjes die kort tegen elkaar worden getikt.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 39

De zang, die weinig voorstelt, speelt ongetwijfeld een rol in de voortplantingscyclus. Om dergelijke zang op te kunnen merken is een goed gehoor belangrijk; ook voor de vogels! Vandaar dat de mannetjes meestal vanuit een hoge boomtop zingen. De beste kans daarop is in maart-april. Omgevings- en verkeerslawaai kun-nen die geluidsoverdracht behoorlijk verstoren.

Misschien is dat een beperking voor uitbreiding van de soort in overig Stuwwal? Weliswaar zijn geschikte habitats ruimer voor-handen, maar is het er door verkeer en menselijke passage ge-woon te druk en te luidruchtig.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 40

De plekken waar regelmatig de meeste waarnemingengedaan worden behoren over het algemeen tot de rustigste van de Stuw-wal.Een regelmatige vraag is waar je de beste kans hebt op het zien van Appelvinken? In het waarnemingenarchief van de VWG bevinden zich voorlopig liefst 20 waarnemingen. Meerdere daar-van hebben betrekking op overvliegende vogels.

De meeste kans op het zien van in bomen zittende Appelvinken is gedurende maart en april (innemen van broedterritoria en ge-bruiken van zangposten in boomkruinen/toppen), juni en juli (uitgevlogen en bedelende jongen) en het late najaar (na de blad-val) op de grond.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 41

Appelvinken zijn echte 'early birds' en een prettige bijkomstigheid is dat het dan meestal ook veel rustiger is.

Boven de Verlaten tuin vlogen enkele sperwers. De Sperwer is een vogel die broedt in grote delen van Europa, Azië en NW-Afrika. In onze regio is de Sperwer het hele jaar te vinden, maar het is onze-ker of de vogels die we hier in de winter zien dezelfde zijn als onze broedvogels.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 42

De vogels in ons deel van Europa zijn voornamelijk standvogels, echter de Sperwers die in streken ten noorden en oosten van ons land broeden zijn trekvogels, en dat is bij ons in het najaar heel goed te merken.

Over het broedvoorkomen in onze regio is wel iets te vertellen, maar veel weten we nog niet. Het vergt zeer veel tijd, geduld en volharding om vast te stellen hoeveel paar er in een gebied aan-wezig zijn en wat de precieze leefpatronen zijn van de soort.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 43

Dat velen dat elders in Europa al gedaan hebben blijkt uit de tallo-ze artikelen en zelfs enkele boeken die over de Sperwer versche-nen zijn. Er is in onze regio veel naar Sperwers gekeken, deson-danks zijn met name over het broedvoorkomen en de ecologie in onze regio nog veel vragen onbeantwoord.

De voorjaarstrek van de Sperwer is van maart tot in mei en is in onze regio niet gestuwd, zodat de aantallen laag zijn. Ook al ben je vaak in het veld, je hoeft er weinig moeite voor te doen om deze voorjaarstrek volledig te missen, het gaat om geringe aantallen. Heel anders ligt dat bij de najaarstrek die zich afspeelt van half augustus tot half december, een opvallend lange periode dus.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 44

De topaantallen komen door van half oktober tot ongeveer 10 no-vember. Met alle windrichtingen tussen O en ZW komen de Sper-wers door, naarmate de wind meer richting ZW is vliegen de vo-gels lager om te profiteren van de geringere tegenwind laag boven de stuwwal.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 45

Ze trekken meest solitair door, hoewel zich in thermiekbellen kleine groepjes kunnen vormen; meer een los verband dan een sociaal gebeuren.

Hoe anders is dat bij de Balkansperwer, die in dichte zwermen van ZO-Europa en W-Azië naar zijn Afrikaanse wintergebieden vliegt. Een zwerm Sperwers is zelfs een zeldzaam gebeuren. Wie het spektakel van de grote aantallen Sperwers wil meemaken kan het beste in de tweede helft van oktober goed naar het weerbe-richt luisteren.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 46

Met een bij voorkeur ZO-wind is er dan vaak een niet aflatende stroom die zich goed laat bekijken vanaf de Stuwwal.

Let op samenballende zwermen Spreeuwen of alarmerende Kraaien . De dagen dat de Sperwer goed vliegt zijn altijd gunstig voor meerdere soorten vogels, met name Buizerds en andere roofvogels kunnen sterk doorkomen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 47

Ze profiteren net zo goed van de gunstige weersomstandigheden als de Sperwer dat doet. Opvallend genoeg foerageren de Sper-wers vaak tijdens de trek. Het is heel gewoon om een langs glij-dende vogel plots in een korte felle achtervolging achter een zangvogel te zien aangaan; als de gelegenheid zich voordoet ge-bruiken ze hem graag.

Veel vogels komen met een volle krop langs. Diverse malen is het gebeurd dat er meer dan 20 vogels op een dag de toppen pas-seerden.Over het broeden in onze regio is zoals gemeld veel min-der concreets te vertellen. Dat heeft z'n positieve kanten.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 48

We hebben het over een vogelsoort die recent in onze regio als broedvogel totaal uitgestorven geweest is, waarvan zelfs bijna de gehele Nederlandse broedpopulatie verdwenen was door toepas-sing van de beruchte gechloreerde koolwaterstoffen in de land-bouw, waardoor in de loop van de vijftiger en zestiger jaren de roofvogels in grote delen van de ontwikkelde wereld goeddeels verdwenen.

Dat was ook in onze regio zeer goed te merken. Toen in de periode 1970-1990 de populaties na het verbod op genoemde chemicaliën weer op peil kwamen bleek er tot grote verbazing van de vogel-waarnemers een tweede effect mee te spelen: de jagers hadden, althans in delen van Europa, hun houding ten opzichte van de roofvogels gewijzigd en de genadeloze vervolging van roofvogels zoals die diep terug in de 19de eeuw ontstond, was niet verdwe-nen, maar wel sterk verminderd.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 49

Zo bleken diverse soorten roofvogels als broedvogel terug te ko-men. Soorten waarvan de ornithologen zich niet realiseerden dat ze tot de normale avifauna van Nederland behoren. Het gaat daarbij om soorten als Havik, Buizerd en Wespendief. Deze soor-ten zijn zelfs algemener dan in de periode vòòr de vergiftigingen omdat jachtopzieners alles met een kromme snavel hevig ver-volgden.

Het afschieten van roofvogels en het doorschieten van hun nesten was lange tijd absoluut ingebakken in het vak van jachtopziener.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 50

Voor een vogelwaarnemer die de 60er jaren heeft meegemaakt is het verbluffend te zien hoe de roofvogels terug gekomen zijn. Maar laten we geen victorie kraaien, want andere rampen liggen op de loer. In dit licht is het verhaal van de Sperwer zoals dat zich nu in op de Stuwwal afspeelt bijna een sprookje.

Na de gifcatastrofe is de Sperwer eind 70er jaren als broedvogel in onze streek terug gekomen, maar pas in de jaren rond 1990 was de stand weer op peil. Welk peil?

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 51

Dat weten we dus niet omdat precieze tellingen van vòòr 1960 en van na 1990 ontbreken (en daartussen viel er niet veel te tellen). Laten we kijken naar de situatie in de regio Nijmegen. Daar blijkt de Sperwer zich tot een echte stadsvogel te ontwikkelen. Vanaf circa 1992 broedt de soort in rustige tuinen in de binnenstad.

Zelfs op een afstand van 250 meter van de Stevenstoren is suc-cesvol gebroed.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 52

Het is natuurlijk al eerder gebeurd dat vogels zich aanpassen aan de grote stad, bijvoorbeeld met Blauwe Reiger, Ekster en Vlaamse Gaai. En de Houtduif was ooit een schuwe bosvogel. Dat de Sper-wer misschien ook een stadsvogel wordt had geen enkele ornitho-loog ooit durven voorspellen.

In Boxmeer zit soms op een vroege zomerochtend in het Weijer-park een vrouwtje Sperwer een Stadsduif te plukken. Een manne-tje is gezien op mussenjacht in de Steenstraat.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 53

De sperwer jaagt vooral op mussen, maar ook op grotere prooien, een paartje Sperwer kan samen door hun grootteverschil een hele scala van vogelsoorten aan en staat daardoor in het broedseizoen heel sterk.

Ook in onze regio is vastgesteld dat de Sperwer iets van zijn schuwheid aflegt. Dit jaar broedde een paartje succesvol in een Sparrenbosje Grove Den in Luneven.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 54

Spelende kinderen en kampvuren onder de nestboom waren niet van invloed op het broedsucces. Overigens reageerden deze vo-gels wel fel op de vogelaar die dit nest in de gaten hield. Het broe-den in steden is dan weliswaar nieuw, we kenden de Sperwer in feite altijd al als stadsvogel, maar dan in de winter.

Van oudsher is het bekend dat ze tegen ruiten, glazen schermen, draden en auto's vliegen tijdens hun wilde achtervolgingen. Uit ringonderzoek is gebleken dat met name jonge en dus onervaren vogels zich doodvliegen en dat volwassen vogels blijkbaar weten wat ze doen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 55

Hoe anders moeten we verklaren dat de Sperwer floreert in bos-sen langs de A73.

Zoals gezegd is het aantal paren in de KNNV regio Nijmegen niet precies bekend. We kunnen niet rekenen vanuit de Boxmeerse si-tuatie, het gaat daar om een ander landschap. Wij hebben rivier-duinen, kleine parken en overgeschoten stukjes bos met veel dennen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 56

(Boodschap aan natuurbeheerders: laat de dennen staan! Als het moet alleen de Grove Den, dat is, of was tot voor kort, een inheem-se soort). Overigens broedt de Sperwer ook in loofhout.

Een voorzichtige schatting voor onze regio is dat het om 20-30 pa-ren gaat; dit aantal is gedurende de negentiger jaren vrij stabiel, er zijn echter diverse ontwikkelingen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 57

De toename van de Havik, die vaak de jonge vogels uit de nesten haalt, zet plaatselijk de stand van de Sperwer onder druk. Voorts blijkt het kappen van naaldhout in genoemde gebieden niet gun-stig voor de roofvogelstand.

Deze ontwikkelingen worden dan weer gecompenseerd door de recente kolonisatie van het gehele achterland van Nijmegen door de Sperwer.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 58

In een historisch perspectief is het beeld verrassend. Hoewel de eindfase van bijna alle landschappen in onze regio bos is, was veel daarvan in de laatste eeuwen gekapt. Ondanks de verstedelijking is er nu toch heel wat bos in onze regio, waaronder allerlei recent aangelegde parken en groenstroken.

Het historische voorkomen als broedvogel in ons gebied is goed-deels gehuld in de nevelen van zelfs de recente historie. We moe-ten rekening houden met het feit dat de vroegere vogelaars niet veel vrije tijd hadden.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 59

Bovendien waren een aantal landgoederen niet vrij toegankelijk. Echter de beschreven schietgewoonten van de geweerdragers zul-len de stand van de Sperwer sterk beïnvloed hebben.

Behalve als broed- en trekvogel hebben we de Sperwer ook als wintervogel. Overlappend met de trekperioden is de soort hier in herfst en winter te vinden overal waar er maar groen aanwezig is .

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 60

In Nijmegen opereren ze in smalle groenstroken vanuit de grotere parken. Als tijdens vorstperioden vogels zoals leeuweriken en lijs-ters naar het zuiden doorvliegen blijven er juist in de stedelijke omgeving veel zangvogels achter. De Sperwers zoeken dan meer dan normaal dorpen en steden op

Tijdens perioden van strenge vorst vliegen Sperwers in kleine aantallen zuid door en de soort is, samen met de Blauwe Kieken-dief, een van de zeer weinige soorten roofvogels die vorsttrek ver-tonen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 61

In Boxmeer en in andere plaatsen zijn groepen mensen actief die nesten zoeken, jongen ringen en allerlei ecologisch onderzoek aan roofvogels doen. Veel vogelaars zullen denken dat als je een nest niet zoekt, je het ook niet kan verstoren, dit in het licht van de eerder in dit artikel vermelde rampen die de soort zijn overko-men.

Wij als vogelbeschermers vinden dat een goede houding.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 62

Toch moet een deel van de territoria te vinden zijn door van enige afstand geschikte stukken bos in de gaten te houden. De balts van de Sperwer, meest in maart en april en op zich wel opvallend door de bizarre golfvormige vluchtpatronen en wilde achtervolgingen, is meest van korte duur en er is nog niets bekend over de balts van de broedvogels in de steden.

Ga niet op eigen houtje nesten zoeken. Doe dat dan in het kader van een groter opgezet onderzoek met meerdere mensen, zodat gegevens verzameld worden en niet verdwijnen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 63

Wees altijd zeer voorzichtig, we hebben het over een soort die recent uitgestorven was. Met name mensen die wonen of werken in hoog-bouw kunnen belangrijke gegevens verzamelen.

Het verhaal van de Sperwer is al met al wel heel afwisselend. Hoe een schuwe bosvogel massale vervolging en vergiftiging door-staat, bijna uitgestorven raakt en terugkeert als stadsvogel. Het blijkt dat als wij het milieu maar een beetje gifvrij houden er zelfs voor de Sperwer een plaats in onze overvolle regio.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 64

De Grote lijster liet zijn lied horen op deze winterdag op de stuw-wal. Het is als het ware een zanglijster in de overtreffende trap. Neemt een zanglijster genoegen met 'gewoon' bos, een grote lijs-ter wil grotere bomen, grotere open plekken en grotere slakken. Op de Jansberg komt hij aan zijn trekken.

♫ Grote Lijster - geluid _ zang beluisteren..html

De parkachtige bossen en bosranden van de Jansberg zijn typische plaatsen om grote lijsters aan te treffen. Deze vogels zoeken graag naar voedsel op open plekken in bossen en op graslanden.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 65

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 66

Op plaatsen waar deze naast elkaar voorkomen is de grote lijster het talrijkst. Bij het voedselzoeken houden ze regelmatig de kop schuin, net als andere lijsters, om met één oog naar de bodem te kijken en met het andere de lucht in de gaten te houden. Er zou immers zomaar een havik op kunnen duiken terwijl een lekkere regenworm zich laat zien. De zang bestaat uit korte strofen, steeds als de vogel op gang lijkt te komen wordt het lied weer afgebro-ken. Grote lijsters zijn schuwe vogels.

Houding meer rechtop dan zanglijster, valer van kleur. Krachtige, diepgolvende vlucht.

http://www.vogelgeluid.nl/grote-lijster

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 67

Dubbelloof groeit langs het Renneke. Het staat op half bescha-duwde tot beschaduwde, vrij droge tot vochtige, voedsel- en stik-stofarme, zure en humusrijke, uitgesproken kalkarme zand- en leembodem.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 68

Ze prefereert daarnaast een hoge luchtvochtigheid. Ze groeit op de Jansberg in het loofbos aan de oevers van het Renneke.

De Jansberg valt geheel binnen het Europese verspreidingsgebied. De plant is vrij zeldzaam . Mogelijk heeft een afname van de bos-dynamiek en de eutrofiëring in de omgeving van de groeiplaatsen een rol gespeeld bij de achteruitgang van Dubbelloof. De plant is onmiskenbaar door de steriele, boogvormige overhangende bla-deren die duidelijk verschillen van de fertiele bladeren, die recht-op staan en uit het midden van de bladbundels ontspringen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 69

In Noorwegen wordt ze aan het bier toegevoegd ter bevordering van de gezondheid.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 70

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 71

Aardpiramides langs het Renneke

Op de foto hierboven gemaakt door Marijke, honderden aard-piramides, ook wel aardpijlers genoemd en in de Verenigde Staten bekend als hoodoo, een geologisch verschijnsel ontstaan door erosie.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 72

De aardpiramides langs het Renneke zijn ontstaan op plaatsen met lössafzetting die bedekt zijn door hardere kwarts gesteenten in een omgeving waar veel erosie is.

De erosie verwijdert het zachte gesteente behalve op plaatsen waar een restant van het bovenliggende hardere gesteente ach-terblijft. Het zachtere gesteente in de omgeving erodeert steeds dieper weg waardoor op de plaats met het restant harder gesteen-te uiteindelijk een piramide- of pijlerachtige vorm ontstaat.

Aardpijlers

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 73

Het blok hard gesteente op zo'n pilaar kan daarbij los komen te liggen en er na verloop van tijd af vallen waarna het restant van het zachtere gesteente door voortgaande erosie verdwijnt.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 74

Tijdens de laatste ijstijd, in het Weichselien, van 100.000 tot 11.500 jaar ge-leden, zag het stuwwallen landschap er heel anders uit dan nu. Het was erg koud en droog en er was weinig be-groeiing. Het landschap be-stond uit toendra's en poolwoestijn. De harde wind had vrij spel en grote hoeveelheden zand waaiden op om ergens anders weer neer te dalen. De stuwwal kwam op sommige plaatsen onder een metersdikke zandlaag te liggen.

Deze zandlaag wordt ook wel dekzand genoemd. De laag die op de Jansberg is terug te vinden heeft een andere samenstelling dan het zand in de rest van onze regio en wordt löss genoemd. Lössdeeltjes hebben een kleinere diameter dan de dekzanddeel-tjes, waardoor ze verder door de wind kunnen worden meege-voerd.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 75

Pas toen de lössdeeltjes op de stuwwallen meer reliëf en begroei-ing tegen kwamen en de wind minder sterk werd, bleven ze liggen. Aldus ontstonden de lösslagen.

Löss bestaat uit zeer fijne korrels, die kleiner zijn dan die in dekzand: ze zijn zo'n 2-50 μM. Löss bestaat voor zo'n 75% uit kwartskorrels. Dekzand is 'arm' zand, het bevat weinig voedings-stoffen. Löss daarentegen is zeer vruchtbaar. De löss op de Jans-berg is echter uitgeloogd. Voor agrarisch gebruik moet het be-mest worden

De lössafzetting op de Jansberg is in verschillende lagen onder-verdeeld. De onderste laag komt uit het Saalien en is sterk leem-houdend. De bovenste lagen zijn in het Weichselien afgezet.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 76

Het lösslandschap van de Jansberg heeft veel reliëf. De vlakke stukken worden vaak gebruikt voor landbouw en veeteelt; op de steilere hellingen groeien bossen. Eveneens kenmerkend zijn de holle wegen. Dit zijn diepe erosiegeulen, uitgesleten door het van de stuwwal afstromende water.

Het Weichselien was het laatste deel van de laatste ijstijd. Het klimaat in Nederland was erg koud en droog. De Noordzee stond droog. Al het water was opgesloten in de ijskappen. Door de droogte en de kou groeiden er weinig planten en de bodem was kaal. De harde wind die over Nederland waaide nam het zand op en liet het op een andere plek weer neerkomen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 77

De laag die op de Jansberg werd afgezet had een andere samen-stelling dan de dekzandlaag in de rest van Nederland. De lössdeel-tjes werden uit het Noordzeebekken geblazen en konden dankzij hun kleine afmetingen door de wind over grotere afstanden wor-den vervoerd. Op de stuwwal was de vegetatie dichter, verloor de wind aan kracht en werden de kleine deeltjes afgezet. De pool-winden waren ook minder sterk door de grotere afstand tot de Scandinavische ijskap. De lösslaag op de Jansberg varieert in dikte van een tot 3 meter. Löss is, doordat het rijk is aan voedingsstoffen, zeer geschikt voor landbouw.

De lössgordel loopt van Noord-België via Zuid-Limburg en Duitsland door tot in Rusland. De noordgrens van de lössafzetting komt ongeveer overeen met de noordgrens van de steppe-toendravegetatie uit de laatste ijstijd.

Löss is een eollische afzetting van silt. Silt is de textuurfractie met een korrelgrootte die tussen die van zand en lutum in ligt.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 78

Qua samenstelling bevat löss voornamelijk siliciclastica (kwarts en andere silicaten), maar het kan ook een kleine frac-tie kleimineralen bevatten.

Soms is die fractie groter geworden sinds het moment van sedi-mentatie als gevolg van chemische verwering. De löss op de Jans-berg heeft een typerende geelrode kleur. Uitgestrekte löss-gebieden bevinden zich ook in Noord-China, het lössplateau langs de Gele rivier, en in het Russische steppegebied, waar zich in de löss-bodem de aan organische bestanddelen zeer rij-ke chernozems (zwarte aarde) hebben ontwikkeld.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 79

Onbegroeide lössbodems zijn sterk erosie ge-voelig. Op de meeste hellin-gen op de Jans-berg is de oor-spronkelijke bo-vengrond op de akkers verdwe-nen.

Het geërodeerde bodemmateriaal dat zich in dalen en op lager ge-legen plaatsen verzamelt wordt aangeduid als colluvium. Kalk uit het moedermateriaal löss lost in regen deels op en slaat vervol-gens lager in het profiel neer. Zo worden de löss-deeltjes in verti-cale richting aan elkaar gekit. Hierdoor hebben de in löss ge-vormde dalen en holle wegen steile wanden.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 80

Bodemtextuur, is de korrelgroottesamenstelling van de grond-soorten. Men onderscheidt de volgende korrelgroottefracties:

grind en stenen (alle delen > 2 mm)

zand (50 µm - 2 mm)

silt of stof (2 µm - 50 μm) en

klei of lutum (< 2 μm).

Op grond van de textuur wordt de grond in textuurklassen ingedeeld.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 81

Deze berust op een indeling van grondsoorten naar hun korrel-grootte samenstelling in massaprocenten van de minerale delen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 82

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 83

In de Verlaten tuin groeien meerdere magnifieke Araliaceae. Klimop veroorzaakt geen schade door ingroeien of insnoeren. We bestudeerden de met klimop begroeide bomen uitvoerig. Ze ver-toonden geen ingroei in het hout en er was geen sprake van in-snoering. Heel zelden kan het gebeuren dat een klimoprank toe-vallig op een ongelukkige manier om een tak groeit waardoor de-ze schade oploopt. Dit gebeurt hoogstens bij 1 op de 1000 geval-len.

Klimop is geen concurrent voor water of voedingsstoffen. Inte-gendeel, soms vertonen bomen een betere groei. De totale lengte van de boomwortels kan oplopen tot zelfs 50 kilometer. Hierbij is het nauwelijks voor te stellen dat de veel minder bedeelde klimop ook maar enige concurrentie zou vormen voor de behoefte aan water of voedingsstoffen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 84

Klimop is geen lichtconcurrent in de kroon De fotosynthese in de boom vindt een piek bij ongeveer 25 procent van de sterkte van het ontvangen zonlicht. Bomen hebben zich tijdens hun evolutie aangepast aan schaduw die meestal in een bosachtige omgeving onvermijdelijk is en aan de schaduw die de boom in de eigen kroon veroorzaakt. De kroon wordt onderverdeeld in een scha-duwkroon en een lichtkroon. De schaduwkroon is het grootst (on-geveer 2/3 van de totale kroon), maar levert slechts 1/3 deel van de totale fotosynthese .

In de meeste gevallen vindt de klimopgroei plaats binnenin de to-tale kroon zodat de lichtkroon zelden tot nooit wordt beïnvloed.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 85

Van een significante lichtconcurrentie door klimop kan dan ook eigenlijk niet worden gesproken. Daarbij komt dat de verticale groei van een oude klimop langzaam afneemt zodat deze de verti-cale groei van de boom niet kan bijhouden. Door de algemene temperatuurstijging en door het verhoogde CO2-gehalte in de lucht is er sprake van een groeistijging van Hedera. Als voorbeeld wordt vaak Ierland genoemd waar de klimop door het milde kli-maat sneller groeit dan bij ons.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 86

Het lijkt mij voorbarig om op grond hiervan te besluiten tot een bestrijding van de soort. In het bijzonder droge voorjaar van 2011 zagen we dat zeer veel klimopplanten duidelijk leden aan droog-testress en zowel chlorotische als volkomen verlepte bladeren hadden.

Chlorose is een gebreksziekte bij planten. Het woord is afkomstig van het Griekse Chlooros, dat geelgroen betekent. Het blad tussen de nerven kleurt door afbraak van bladgroen geelgroen tot geel, terwijl de nerven groen blijven. Niet de oudste en de jongste maar de middelste bladeren vertonen meestal de chlorose.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 87

Ook kon ik vaststellen dat de vorsthardheid verminderd was, dit komt doordat de bijzonder vroeg gevormde groeischeuten sterk vatbaar zijn voor een late nachtvorst. Bij bomen met een kleine kroon of bij niet vitale bomen kan begroeiing met klimop een ne-gatieve factor zijn. De hoge lichtconcurrentie in de kleine kroon kan hier al snel schade opleveren.

Bij deze bomen kan ik me voorstellen dat klimop wordt tegenge-gaan. Klimop vormt geen statische belasting voor de boom Dik-wijls horen we de opvatting dat het gewicht van de klimop en de hogere windbelasting die de klimop kan vormen oorzaak zijn van een grotere kans op tak- of stambreuk.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 88

Als we het regeneratievermogen van bomen vertrouwen (en dat kan men) dan zien we dat bomen met het vormen van ‘reactie-hout’ reageren op veranderende omstandigheden. Er komt im-mers niet opeens 5 ton klimop aan de boom hangen, dit duurt ja-ren en de boom zal progressief steunweefsel aanmaken om aan de veranderende omstandigheid het hoofd te bieden.

Klimop is geen parasiet Ook kunnen we het vooroordeel dat klimop met de hechtwortels vitale sappen uit de boom zou halen snel uit de weg ruimen. Deze wortels dienen uitsluitend voor steun en hebben voor de voeding van de klimop geen enkele func-tie.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 89

De op latere leeftijd voorkomende bloeiloten bezitten zelfs hele-maal geen hechtwortels. Ook hier is het natuurlijk denkbaar dat klimop in met mos of humus gevulde spleten in de schorswortels vormt waarmee de plant zichzelf kan verzorgen. Dit komen we in de natuur echter niet vaak tegen.

Waar plaatselijk afsterven van de schors wordt vastgesteld, krijgt steevast de aanwezige klimop de schuld en wordt niet verder ge-keken of er misschien een andere oorzaak aan te wijzen is. Ver-geet niet dat klimop zeer oud kan worden (tot wel 400 jaar) en dat de boom deze leeftijd meestal niet haalt en dus eerder aan vitali-teit inboet of afsterft.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 90

De feiten nog eens op een rijtje: 1. Klimop veroorzaakt geen scha-de door ingroeien of insnoeren 2. Klimop is geen concurrent voor water of voedingsstoffen 3. Klimop is geen lichtconcurrent in de kroon 4. Klimop vormt geen statische belasting voor de boom 5. Klimop is geen parasiet.

De zegen van Klimop op bomen

Hieronder op een rijtje waarom klimop een zegen voor de boom kan zijn: 1. Klimop beschermt de boom tegen zonnebrand, ver-damping en schade 2. Klimop biedt een goede omgeving voor tal-rijke vogels en insecten 3. Klimop is één van de weinige laatbloei-ende planten 4. Klimop is een bron van voedsel voor vogels en vlinders 5. Klimop is een geneeskrachtige plant 6. Klimop reinigt de lucht op een zeer effectieve wijze

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 91

Klimop beschermt de boom tegen zonnebrand, verdamping en

schade.

Het is zonneklaar dat de groenblijvende klimop een effectieve be-scherming biedt tegen zonnebrand, zeker bij bomen met een dun-ne schors zoals beuken. Hetzelfde geldt voor de verdamping.

Oudere klimop met vaak armdikke stammen kan ook mechanische schade zoals bij lichte aanrijdingen aanzienlijk beperken.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 92

Klimop biedt leefruimte voor talrijke insecten, vogels enz. Klimop is van grote ecologische betekenis en biedt een leefomgeving voor talrijke warmte minnende insectensoorten, kleine zoogdieren en vogelsoorten. Kwikstaartjes, mussen, winterkoninkjes en uilen maken gretig gebruik van de klimop en sommigen gebruiken ook de vruchten als voedsel.

Klimop is één van de weinige laatbloeiende planten De groengele bloeischermen produceren veel nectar. Zweefvliegen, bijen en wespen benutten de late bloei in september en oktober als laatste bron voor stuifmeel.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 93

De klimopbijen (colletes hederae) gebruiken zelfs uitsluitend stuifmeel van klimop voor de voeding van hun broed. Klimop be-gint te bloeien vanaf een leeftijd van 10 jaar.

Klimop biedt voeding aan vogels. De erwtgrote vruchten zijn aan-vankelijk rood-violet van kleur en rijpen tijdens de winterperiode. De blauwzwarte rijpe bessen zijn zeker tijdens de voedselschaars-te in het winterseizoen een welkome voedselbron voor de ge-kraagde roodstaart, zwartkop, merel en lijster.

Klimop is een geneeskrachtige plant.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 94

Vanwege de vele geneeskrachtige eigenschappen werd klimop tot de geneeskrachtige plant van 2010 gekozen. Ook in de oudheid wist men van de geneeskrachtige werking van klimop af. Hippo-crates, Hildegard von Bingen en Leonardo da Vinci, ze hebben al-lemaal gebruik gemaakt van de helende werking van bestandde-len van klimop.

In de 16e eeuw ondervond klimop een toenemende belangstelling bij de effectieve behandeling van ontstekingen aan de luchtwegen. Het was pas in de 19e eeuw dat klimop doorbrak als eenvoudig middel in de huisapotheek.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 95

Het was een arts opgevallen dat kinderen in een zuid Franse regio zelden last hadden van hoesten. Hij ontdekte dat zij hun melk dronken uit nappen van klimophout.

Hij trok de gevolgtrekking dat er iets in dit hout moest zitten wat door de melk werd opgenomen en wat bescherming tegen hoes-ten bood.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 96

We weten nu dat hij gelijk had, maar nieuwe onderzoeken toon-den aan dat de geneeskrachtige stof nog meer in de bladeren voorkomt dan in het hout.

Al sinds mensenheugenis is bekend dat stoffen uit de Klimop een uitstekende werking hebben op het verwerken van een kater. Tot de 19e eeuw zagen we in Engelse pubs vaak een krans van klimop onder het wapen. Tegenwoordig gebruiken we voornamelijk de in de bladeren voorkomende saponine. Deze werkzame stof werkt slijmoplossend en vermindert de hoestprikkel. Ook bij andere aandoeningen van de luchtwegen zoals astma en kinkhoest biedt klimop een werkzame hulp.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 97

Klimop reinigt de lucht op een zeer effectieve wijze

Klimop is een verbazend goede luchtreiniger. Bij tien onderzochte soorten eindigde klimop als hoogste. Formaldehyde, koolwater-stoffen en andere giftige stoffen worden effectief uit de lucht gefil-terd.

Met een rastermicroscoop werden microscopisch kleine ribbeltjes ontdekt op de bladoppervlakte, hierdoor blijkt deze oppervlakte enorm te zijn vergroot wat een aanzienlijke verhoging oplevert van het reinigend vermogen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 98

Regen spoelt de stoffen weer van het blad en zo wordt voorkomen dat deze stoffen in onze longen terecht kunnen komen. Klimop is voor de bomen dan ook een goede ‘zakenpartner’ bij het zuiveren van de lucht. Beide, boom en klimop, bieden ons en ons milieu een gratis en effectieve luchtzuivering aan, we zouden dit moeten waarderen en ondersteunen.

Biologie van Klimop.

De groenblijvende klimop kent vijf families met vele honderden ondersoorten en geldt als begeleidende plant voor beuken en ei-ken, maar ook voor andere bomen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 99

Klimop kan 20 tot 30 meter hoog klimmen en we treffen het ook aan op veel verticale vlakken zoals muren, torens en bomen. Ook gedijt klimop prima op de bodem waar het voor een dichte hori-zontale begroeiing zorgt en geschikt is als bodembedekker. De ei-sen die klimop aan de grond stelt zijn niet al te hoog, maar het best groeit de plant op een vochtige humeuze grond die rijk is aan kalk en voedingsstoffen. De jonge loten zijn gevoelig voor vorst.

Klimop kan een leeftijd van 400 jaar bereiken en een stamomtrek van zelfs 1 meter halen. Hechtwortels worden alleen aan de klim-ranken gevormd, deze ranken hebben drie- tot vijflobbige don-kergroene bladeren.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 100

De na plusminus tien jaar ontstane bloemen staan haaks op de klimranken of neigen iets naar beneden.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 101

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 102

Langs het Renneke groeit een eik met een vreemdsoortige ver-groeiing, aangeduid met de schilderachtige naam maserkrop of-wel warrelknoest. Ze is ontstaan door het voortdurend zijdelings samengroeien van slapende knoppen. De boom is er in het verle-den verwond geweest. Het hout dat in deze uitwassen ontstaat [wortelknollen genaamd] bezit een mooie tekening.

Maserhout betekent geaderd gevlamd hout Het eerste lid is ver-want met mazelen, van middelnederlands mase[vlek].

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 103

WORTELHOUT

Wortelhout is geen houtsoort maar eigenlijk een struktuur. “Wor-tel” betekent dat het gesneden of gezaagd is uit knollen die als wratten tegen een stam aan kunnen groeien. Het heeft dus niks met boomwortels te maken. Bekend is met name het Wortelnoten [fineer] omdat dat vaak wordt toegepast in dashboards van luxe Engelse auto’s. Maar bij veel meer houtsoorten komen die knollen voor. “Wortel” hout is eigenlijk zeer warrig gegroeid en dat geeft het hout zo’n uitgesproken tekening. Maar omdat dat warrige hout totaal geen verband heeft met zichzelf is het meestal erg bros. Grotere afmetingen kunnen er nooit uitgehaald worden want die zouden onder hun eigen gewicht kunnen breken. Massief “Wor-tel” wordt dan ook meestal gebruikt voor kleinere dingen zoals sieradenkistjes, knop of een versnellingspook of als handgreep van een vuurwapen. Wortelknollen zijn eigenlijk wratten aan een boom. Soms zitten ze onder aan de stam. Maar we zagen er ook een 40 meter hoog. Met boomwortels heeft het dus niets te doen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 104

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 105

De bomen op de Jansberg zijn tropofyten. Tropofyten groeien op plekken waar droog en vochtig jaargetijden elkaar afwisselen. Daarom hebben de bladeren de bouw van hygrofyten. De stam en takken die van xerofyten.Om in leven te blijven pompen de bomen van de Jansberg voortdurend water uit de bodem op, dat voor het grootste deel weer via stam en takken en vooral via de bladeren verdampt. Dit water moet opgenomen worden door de wortels van de boom.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 106

Nu blijkt de mate waarin de boom in staat is om water uit de grond op te nemen afhankelijk te zijn van de temperatuur. Hoe kouder het is, hoe moeilijker het voor de boom is zich van het no-dige water te voorzien. Zo min als wij met koude vingers een schroef goed aan kunnen draaien, zo min kan de boom bij koud weer genoeg water opnemen.

De fysiologische processen vinden bij afnemende temperaturen dus steeds trager plaats. Volgens een vuistregel wordt het vermo-gen tot het opnemen van water bij elke 10°C gehalveerd.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 107

Als de boom in de winterse koud al zijn bladeren zou vast houden zou hij uitdrogen, want de bladeren kunnen niet voorkomen dat het water via de huidmondjes blijft verdampen en gaan dus door met het afgeven van water, terwijl de wortels door de lage tempe-ratuur praktisch niet in staat zijn water op te nemen [fysiologische droogte].

Het zou letterlijk een tantaluskwelling voor de boom zijn om te midden van het water te staan en toch uit te drogen omdat hij er niet aan kan komen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 108

De boom kan dit te grote vochtverlies op twee manieren voorko-men. De eerste is dat hij er voor kan zorgen dat de grootste water-verspillers, de bladeren, voorzien worden van een omhulsel dat minder waterverlies oplevert. Dit komt neer op een blad met een leerachtig buitenlaag waar zo min mogelijk huidmondjes inzitten.

Deze oplossing is op de Jansberg gekozen door de meeste naald-bomen, de Hulst en de Taxus.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 109

Vaak helpt een dun waslaagje in of op de buitenste laag van het blad de verdamping nog meer te verminderen. De andere moge-lijkheid is dat de boom zich “ontdoet” van zijn bladeren geduren-de de periode dat de verdamping via de bladeren groter zou zijn dan de opnamecapaciteit van de wortels.

Dit is de oplossing van de loofbomen en de Larix op de Jansberg. Een bijkomend voordeel van de bladval is, dat de bomen geen gro-te vrachten sneeuw op hun takken verzamelen. Daardoor kunnen de takken ver van de stam afgroeien zonder dat er gevaar bestaat dat ze afbreken.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 110

Hoewel het winter is zijn er nog rupsen op de Jansberg actief. Vooral ’s nachts kom je de rupsen tegen.

Het zijn de rupsen van Agaatvlinder, Vierkantvlekuil en Huis-moeder, drie algemene nachtvlinders. Overdag verbergen ze zich door in de grond te kruipen, maar tijdens niet te koude nachten komen ze tevoorschijn.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 111

Terug naar het Lindenwoud

Strooiselkwaliteit als basis voor ecologisch bosbeheer

Op een aantal open plekken heeft men Winterlinde aangeplant. De Winterlinde plant zich niet voort op natuurlijke wijze. De Winterlinde of Kleinbladige linde is een lindesoort die in Europa in het wild voorkomt. Tevens wordt hij als sier- of scha-duwboom aangeplant in parken en tuinen. Het zachte hout van de linde wordt wel gebruikt voor houtsnijwerk.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 112

De schors van de Linde bestaat uit zeer lange vezels die vroeger werden gebruikt als touw en als materiaal om matten van te ma-ken.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 113

De hoogte is circa 30 m. De boom heeft een hoge, dichte, koepelvormige kroon. De schors is aanvankelijk glad en grijs. Later wordt deze donkergrijs en gegroefd. De twijgen zijn rood van boven en olijfgroen van onderen. De knoppen zijn glad, glanzend don-kerrood en eivormig.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 114

Atlanticum

In de periode van het Atlanticum was de Linde op de stuwwal de dominante boom en niet de zomereik.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 115

Van dit Atlantische Lindenwoud kunnen we onder andere op het eiland Jutland in Denemarken en in het Woud van Bialowieza in Polen nog stukjes terugvinden.

Er worden nu op de Jansberg op open plekken Winterlinden aan-geplant. De Linde blijkt in staat de verzuring van de toplaag in een bos tegen te gaan en voedingsstoffen en mineralen voor deze top-laag te behouden. Dit heeft te maken met het blad van de Linde, dat veel makkelijker verteert dan het blad van de eik of de beuk en bovendien meer mineralen bevat.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 116

Hierdoor krijgen allerlei bijzondere en zeldzame voorjaarsbloe-men, zoals de Witte klaverzuring, de Bosanemoon en de Daslook een kans.

De Linde is in staat om met haar diep en goed vertakt wortelstel-sel de laatste restjes kalk in de bodem te bereiken en is tevens in staat de kalk in de bladeren in te bouwen .

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 117

Wanneer de boom in de herfst haar blad laat vallen wordt het daar in razend tempo verteerd, Dit kalk reageert weer met het zuur in de bodem.

Het bodem leven neemt toe en zo wordt de negatieve spiraal van strooiselophoping, verzuring en verarming doorbroken. Ook de Iep, Es, Esdoorn en Hazelaar zijn geschikte bodemverbeteraars. De meest geschikte boom is de Winterlinde.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 118

De Linde komt weliswaar langzaam op gang, maat kan erg oud worden De boom verdraagt schaduw heel goed. Nadelen zijn dat de boom gevoelig is voor vraat en problemen heeft met de zaadaf-zetting. Het hout is goed bewerkbaar maar niet stootvast, niet duurzaam en is niet geschikt voor constructie.

Sympodiaal:

Vertakking bij linde

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 119

De vertakking van de stengel of de wor-tel kan monopodiaal of sympodiaal zijn.

Bij een monopodiale vertakking wordt de stengel (stam) uit hetzelfde groeipunt (meristeem) gevormd en blijft hij dezelfde richting uitgroeien, zoals de stam van de meeste naaldbomen. Hierbij is afgebeeld de Sitkaspar uit het Molendal

Een sympodiale vertakking ontstaat doordat verschillende meristemen een beperkte groei hebben en telkens vervangen worden door een meristeem van een hogere (vertakkings)orde. Een voorbeeld hiervan is de stengel bij tomaat en de rizomen bij kweek.

Het zigzaglijntje van de linde

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 120

Op de helling bij het Renneke verjongt Robinia zichzelf onder haar eigen scherm. De wortels gaan 4 m diep. Ze zijn goed in het vasthouden van de bodem op de hellingen. Het zijn vlinderbloe-migen. Ze brengen stikstof in de bodem.

De Robinia’s op de hellingen staan niet erg vochtig. Dat is gunstig voor de Acacia. De soort gedijt hier goed op de kalkrijke löss en leemhoudende zandgrond, maar doet het ook goed op lich-te kleigrond.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 121

Daar is de Robinia een snelle groeier: jaarlijks tot een meter in de hoogte en een centimeter in de dikte. De stam van de Robinia heeft diepe groeven. Meer stammigheid zien we vaak . De takken zijn kaal en hebben scherpe stekels. De bladeren zijn oneven ge-veerd, ontplooien zich vrij laat (mei) en hebben 7 tot 19 eironde, gaafrandige blaadjes.

De boom bloeit in mei, juni en juli, tijdens of vlak na het ontvou-wen van de bladen. De bloemen zijn wit en vormen 10 tot 20 cm lange, sterk geurende trossen. De nectar kan 35 tot 59% suiker bevatten waardoor de boom veel bijen lokt.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 122

De acaciahoning is vloeibaar en geurig. In het najaar blijven 5 tot 15 cm lange kale peulen met zaden aan de boom hangen. De klei-ne, harde zaden kunnen tot 30 jaar later nog kiemen.

Het wortelstelsel is breed en oppervlakkig en heeft ook een pen-wortel. Hierdoor staat de Robinia zeer stevig in de grond en verij-delt hij erosie op hellingen. Voor dat doel werd hij veelvuldig aan-geplant op spoorwegbermen. De wortels hebben wortelknolletjes met bacteriën waardoor stikstof in de grond wordt gebracht.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 123

De Douglas herkenden we snel aan de stam die deed denken aan Bastogne koeken . Indianen nemen een bad met de naalden van de Douglas. Ze ruiken naar Badidas. Van oude Douglasbomen uit de Verenigde Staten afkomstig hout staat in Nederland bekend als Oregon pine. Het is vanwege de gunstige eigenschappen voor bijna alle doeleinden te gebruiken, zoals in de bouw, voor vloeren, schuttingen, masten etc. Oregon pine wordt gebruikt voor binnen- en buitentimmerwerk en in de meubelmakerij. Voor ladderbomen en gymnastiektoestellen wordt het gebruikt vanwege de grote veerkracht. Door de grote sterkte en taaiheid werd het bovendien vaak gebruikt voor masten van schepen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 124

De Tamme kastanje wordt 1100 jaar. En groeit ook op zeer schra-le grond . Ze heeft zich drie generaties verjongd en is daardoor au-tochtoon.

De Paardenkastanje is een Wasnoot

Doe de kastanjes bij de was. Eerst fijn malen en drogen. De vrucht van de paardenkastanjeboom is giftig voor mensen (en dus niet eetbaar), dit in tegenstelling tot die van de tamme kastanje, die tot een geheel andere plantenfamilie en geslacht behoort. Voor geiten en varkens is de paardenkastanje echter wel eetbaar. Ze werd vroeger ook veel aan paarden gegeven om ze van de hoest te ge-nezen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 125

Reuzenzilverspar

De reuzenzilverspar (Abies grandis) is een boom uit het ge-slacht Abies dat tot de dennenfamilie (Pinaceae) behoort. Het is een snelgroeiende boom die van nature voorkomt aan de noord-westkust van Noord-Amerika. Deze plant wordt om het timmer-hout aangeplant in het noorden en midden van Europa. Het is de snelst groeiende conifeer van de in Europa aangevoerde soorten. Hij kan elk jaar wel 1,5 m groeien. De reuzenzilverspar kan dan ook zeer hoog worden. In Amerika zijn exemplaren van 65 tot ruim 80 m hoogte te vinden en ook in Schotland is al een hoogte van 62 m bereikt. In West-Europa zijn maximale hoogtes van ze-ker 40 m te verwachten.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 126

De 'kegels' (november en december) zijn rechtopstaand en cilin-dervormig. Ze worden 5 tot 10 cm lang (kleiner dan de kegels van de Gewine zilverspar (Abies alba). De reuzenzilverspar is winter-hard en wortelt diep. Bij voldoende vocht groeit deze boom ook op arme grond. De boom levert terpetijn. Dat tast de de hersenen aan. De geur is nog sterker als bij de Douglas. De boom verjongt zichzelf. Let op de boompjes eronder.

Roodgerande houtzwam

De Roodgerande houtzwam ruikt opvallend zurig. Ze groeide op de stammen van Fijnsparren, parasitair en saprotroof. De roodge-rande houtzwam veroorzaakt bruinrot .

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 127

De Jansberg vormt de zuidrand van het gehele Nederlandse stuwwallenlandschap. Naast de eigenlijke Sint Jansberg bezoeken we ook de Maartensberg op 43 NAP. We trekken door twee bron-gebieden: het dal van de Molenbeek en de Helkuil. Het bos is een onderdeel van het vroegere Ketelwald dat zich uitstrekte van Nij-megen tot Kleef. De bodem bestaat vooral uit grofzandige gestuw-de preglaciale zanden, ten dele afgedekt met dekzand of lössleem. Het reliëf is zeer uitgesproken, met een fraaie steilrand langs het Maasdal en smalle ravijnachtige zijdalen. Dit resulteert in grote verschillen in voedselrijkdom en waterhuishouding binnen korte afstand.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 128

Op de hoogtekaart zijn duidelijk de twee droogdalen: Helkuil en Molendal herkenbaar. Aan de voet van de stuwwal het oer-stroomdal van Maas en Rijn. We richten onze schreden allereerst naar de Onderste molenvijver. Hier werd het bronwater van de Jansberg gestuwd als water voorraad voor de onderste molen.

Op de bodem ligt rottingsslib ofwel sapropelium. Sapropelium wordt gevormd uit de resten van waterflora en –fauna, onder an-aërobe omstandigheden, waarbij H2S en methaan ontstaat.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 129

Voor ons springt een Groene kikker in het water. Veel gezelschap op de bodem van de Onderste molenplas heeft hij niet. De prut op de bodem is wel een meter dik. Zuurstof dringt er moeilijk in door. Daarom kunnen alleen bovenin en bovenop dieren leven. Bovenop de prutlaag kruipen zoetwaterpissenbedden rond. Zij leven vooral van rottende plantendelen. Daaraan is hier geen gebrek.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 130

Naar onder toe zit de prut vol gif. Bij gebrek aan zuurstof wordt de afbraak van plantenresten hier namelijk ter hand genomen door zwavelbacteriën en andere rottingsorganismen. Zij breken ze niet volledig af, waardoor giftige halfprodukten ontstaan. Hun activi-teit wordt begeleid door de stank van rotte eieren [zwavelwater-stof]

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 131

Voor dichterlijke zielen is de Onderste molenvijver een bron van inspiratie. Op het water drijven de grote drijfbladeren van de Wit-te waterlelie. Ze zijn met stelen aan een wortelstok in de modder-bodem verankerd. Via hun wortelstokken woekeren de lelies hele oppervlakten vol. Nu ontspruiten de blad- en bloemknoppen van vorig jaar. Een oude wortelstok is dan ook bezaaid met littekens uit voorgaande jaren.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 132

Al die opbouw kost veel energie. De benodigde lucht krijgen de wortelstokken via holle buizen in de stelen aangevoerd. Ze wordt opgenomen door openingen in het blad, de huidmondjes. Bij land-planten liggen deze aan de onderkant, maar dat heeft bij zo’n drijfblad natuurlijk geen zin. Om ze aan de bovenkant tegen wa-teroverlast te beschermen is elk blad van een dikke waslaag voor-zien. De Hollandse lotus is een nuffig type. Ze ligt alleen bij mooi weer te pronken. Nu, zo vroeg in het jaar zit de bloemknop nog onder water.

Aan de voet van de Onderste molenplas lag de benedenmolen. De molenaar liet zijn klanten soms noodgedwongen lang wachten. Hij maakte van de nood een deugd en begon een café bij zijn molen. Dat café groeide later uit tot Hotel De Plasmolen.

De onderste Molenplas is nu een stille vijver waar de Grote Cana-dese gans een plek heeft gevonden op het eiland om te broeden.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 133

De Grote Canadese ganzen in de Geuldert , Molenvijver en Moo-kerplas zijn allen afstammelingen van vogels die voor de jacht zijn uitgezet, aangevuld met siervogels uit parken. De vogel heeft zich in het laatst decennium sterk uitgebreid. De Grote canadese gan-zen kruisen regelmatig met andere ganzensoorten, terwijl dit in het oorspronkelijke leefgebied niet of nauwelijks aan de orde is. Jonge vogels zijn pas na twee jaar geslachtsrijp. Naast de broe-dende vogels is er nog een aanzienlijke groep jonge vogels aanwe-zig, die nog niet aan de voortplanting meedoen. De Grote canadese gans is een planteneter, met zijn lange hals ge-specialiseerd in het eten van voor andere grondelaars onbereik-bare onderwaterplanten. Maar ook mals gras, sappige kruiden en jonge blaadjes van struiken worden wel gegeten.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 134

De Nijlgans op de onderste Molenvijver is geen echte gans, maar eigenlijk een gansachtige eend, verwant aan de Bergeend. De Nijl-gans is een uit Afrika afkomstige soort.

De huidige populatie is ontstaan door ontsnappingen uit particu-liere watervogelcollecties. Hoewel inmiddels standvogel, zijn Nijl-gansen in Nederland niet inheems.

De vogel komt oorspronkelijk uit het stroomgebied van de Nijl. Al in de zeventiende eeuw werden ze in Europa ingevoerd om als siervogel te worden gehouden. Sinds ongeveer een kwart eeuw komen ze bij ons ook in de vrije natuur voor. Het gaat om dieren die uit particuliere vogelcollecties zijn ontsnapt, en zich op hun vrije vestigingsadressen succesvol hebben voortgeplant.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 135

Ondanks de afkomst uit zeer warme streken, blijkt de Nijlgans zeer goed te gedijen in ons redelijk milde klimaat. Ze overleven zelfs de strengste winters, voor zover deze tenminste nog voor-komen. De voortplanting verloopt eveneens voorspoedig. Het vrouwtje legt tussen de zes en acht eieren. De pullen brengen het vrijwel altijd alle tot volledige wasdom; de Nijlgansouders be-schermen hen met een aan fanatisme grenzende agressie. Agressie is trouwens toch het handelsmerk van de Nijlgans. Ze “kraken” nesten van andere watervogels en zelfs van kraaien in hoge bo-men zijn voor hun geen probleem.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 136

De Herbergier plantte aan de onderste molenplas de Suikeres-doorn. Ze is afkomstig uit de vochtige bossen van Centraal- en Oost-Amerika.

De Suikeresdoorn werd daar door indi-anen gekweekt om zijn suikerhoudend sap, de “maple sy-rup”. Door de opkomst van de riet- en bietsuiker productie is zijn eco-nomische betekenis sterk teruggegaan.

Hij werd in 1735 als parkboom in Europa ingevoerd.

Napoleon liet in Frankrijk Suikeresdoorn plantages aanplanten, maar de productie van sap viel zodanig tegen, dat hij ermee op-hield. Esdoornsiroop of Ahornsiroop is een zoete stroop gemaakt van sap van de Esdoorn.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 137

In de herfst slaan deze bomen suiker op in hun wortels, wat met sap naar boven stroomt in het voorjaar. Door dit suikerhoudende sap af te tappen en te concentreren ontstaat Esdoornsiroop.

Het Colluvium

Doordat veel materiaal van boven de berg naar beneden spoelt heeft zich aan de voet van de stuwwal een vruchtbare bosbodem ontwikkelt [mull].

Dit maakt de groei van geofyten en rhizoomgeofyten mogelijk. Het zijn veelal zomerontwijkers met een korte vegetatieperiode. Ze eisen dan ook een vruchtbare bosbodem. Gevlekte aronskelk, Sneeuwklokje , Speenkruid, Witte klaverzuring, Bosanemoon en Hondsdraf hielden zich dan ook op in de bosbodem.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 138

Stellario-Carpinetum oxalidetosum

aan de voet van de jansberg

De edafische en hydrologische omstandigheden aan de voet van de Jansberg maken de groei van het Eiken-Haagbeukenbos subas-sociatie Witte klaverzuring mogelijk.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 139

Bodemprofiel aan de

voet van de jansberg.

Cg staat voor c-horizont met hydromorfe kenmerken [ijzer en gleyvlekking] Het substraat bestaat uit en zware slecht doorlatende ondergrond van beekleem, af-gedekt door een laag lemig zand. Er zijn rela-tief sterke wisselingen in vochttoestand in de loop van het jaar: ’s winters nat, ’s zomers droog. De ondergrond is op sommige plaat-sen gereduceerd en zeer compact en wordt gekenmerkt door een goede basenvoorzie-ning. Voor de meeste karakteristieke bos-planten is de evenwichtige opbouw van het humusprofiel van essentieel belang. Door de goede menging van het organisch materiaal in de bovengrond [Ah- horizont] is er sprake van een mull- of mull-moderprofiel

73%

24%

3%

Freatofyten spectrum Eikenhaagbeukenbos aan de voet van de Jansberg

Afreatofyt Plaatselijke freatofyt Facultatieve freatofyt

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 140

Monitoring: Stellario-

Carpinetum oxalidetosum

Haagbeuk Zoete kers Winterlinde Es Aalbes Hazelaar Zomereik Gewone vlier Wilde lijsterbes Eenstijlige meidoorn

Klimop Gewone salomonszegel

Bosanemoon

Gevlekte aronskelk Schaduwgras

Speenkruid Bosandoorn Knopig helmkruid Gerimpeld boogsterrenmos

Kruipend zenegroen

18% 4%

29% 6%

4%

39%

Eikenhaagbeukenbos subassociatie Witte klaverzuring aan de voet van

de Jansberg

Geofyt

Therofyt

Hemicryptofyt

Chamaefyt [kr]

Chamaefyt [h]

Phanerofyt

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 141

Rode kornoelje Hust Sporkehout Mannetjesvaren Kleine maagdenpalm Gewone esdoorn

Daslook Bosvergeet-mij-nietje Hondsdraf Noorse esdoorn

Suiker esdoorn

Bosrank

Stellario-Carpinetum

oxalidetosum

0

0,02

0,04

0,06

0,08

0,1

0,12

0,14

0,16

De families van het Eikenhaagbeukenbos aan de voet van de Jansberg

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 142

Een groene voorjaarstapijt aan de voet van de stuwwal is mogelijk dank zij een voorraad voedsel die zij in hun onderaardse wortel-stokken hebben opgeslagen. Deze organen, bollen of wortelstok-ken, zijn er ook de oorzaak van dat deze planten in groepen bij el-kaar staan. De individuen van zo’n groep zijn voortgekomen uit een enkel exemplaar door splitsing van de bol of vertakking van de wortelstok, dus door ongeslachtelijke voortplanting. Het groe-ne voorjaarstapijt wordt gekleurd door het wit van de Bosanemo-nen en de Witte klaverzuring en het geel van het Speenkruid.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 143

Het is alsof deze planten zich haasten om klaar te zijn met hun groei- en bloeicyclus voordat de bladeren en bloemen aan de bo-men verschijnen. Deze onderscheppen dan de warmtestralen van de zon die voor de ontwikkeling van planten in het vroege voor-jaar zo belangrijk zijn.

Witte klaverzuring is de meest uitgesproken schaduwplant onder de Nederlandse bloemplanten. Zij kan zich handhaven bij ander-half procent van het volle daglicht en assimileert het beste bij een kwart van het daglicht.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 144

Tegen rechtstreekse bestraling verweert de plant zich doordat de bladeren de slaapstand innemen. Bij regenachtig weer gaan de bloemen hangen. Ook de bladeren zijn dan gevouwen als be-scherming tegen dikke druppels die uit het bladerdek komen val-len. Het plantje smaakt zuur, door oxaalzuur. Het werd door bos-arbeiders gegeten als middel tegen dorst. Het ontleent zijn latijnse naam Oxalis acetosella aan oxalis, wat zuur-zout betekent.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 145

De bosanemonen zijn nu ondergronds. De Bosanemoon groeit hier in de gerijpte, rijke bosbodem van het Eikenhaag beukenbos. Waar de bosbodem nog jong is door storing treffen we het familie-lid Speenkruid aan. De Bosanemoon is een rhizoomgeofyt. Ze heb-ben een horizontale, dikke wortelstok. Het grootste deel van het jaar zijn ze niet zichtbaar en leven ze ondergronds verder. De len-te is de beste periode in het rijke Eikenhaagbeukenbos. De bodem warmt snel op . De bomen zijn nog niet in het blad, zodat er vol-doende zonlicht is. De plant maakt nu zijn hoofdvegetatieperiode door. In de voorzomer sterft ze bovengronds af. De zaden wor-den door de mieren verspreid.

Ook Speenkruid is in de bosbodem verdwenen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 146

Meestal komen de vruchtjes niet tot ontwikkeling. In plaats daar-van worden aan het eind van de bloeitijd in de oksels van de blad-scheden ronde knolletjes gevormd die als voortplantingsorganen dienen. Ze worden voornamelijk door het water en door grond-verzet verspreid. Al in de voorzomer sterft de plant bovengronds af.

Deze jonge plan-ten zijn rijk aan vitamine C en dienden als middel tegen scheurbuik.

In de loop van de tijd neemt het ge-halte aan giftige stoffen toe, zodat je hem beter niet kunt eten.

De naam 'speen-kruid' is afgeleid van de vorm van de knollen, die op kleine speentjes lijken. In het pro-testantse noorden noemen ze de knolletjes: Papen-klootjes

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 147

Op de voedsel- en basenrijke bodem met goede strooiselvertering groeit de Aronskelk. Aronskelken behoren tot de meest ontwik-kelde plantenfamilies. Vergelijkbaar met Orchideeën. Op het eer-ste gezicht duidt men de groenachtige toegespitste bloemstengel als de echte bloem. In werkelijkheid is dit echter slechts de bloei-wijze. Het omhullende “bloem’blad ontvouwt zich, geelgroenig aan de binnenkant, waarbij een knotsvormige bloemkolf zichtbaar wordt. In het verborgene, aan de basis van deze bloemkolf zitten een reeks aparte bloemen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 148

Hieronder staat een afbeelding die om ter toelichting hiervoor speciaal door midden is gesneden. Helemaal onderaan een groep louter vrouwelijke bloemen (zij vormen later ook de bessen) en daarboven enkele kringen met alleen mannelijke bloemen. Deze eenslachtige bloemen worden omgeven door de bloemkolf en vormen de zgn. ‘ketel’ . De temperatuur in deze besloten ruimte stijgt.

Daarbij ontstaat ook een soort rottings-lucht waardoor motmugjes worden aan-getrokken. Deze glijden via de gladde bloeischede naar beneden en kunnen niet meer ontsnappen omdat de ingang van de ketel met een rij haren is afgesloten. Ze kunnen er wel in, maar er niet uit. Deze insecten zorgen voor de bestuiving. Als de bloem verdort, krijgen de beestjes hun vrijheid terug.

Uiteindelijk zijn er nu aan de oorspronkelijke bloem-stengels tal van feloran-je/rode vruchten, als een soort trommelstokken of reuzenlollies.

Boven de Aronskelken groeit de Kriek.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 149

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 150

Ookl in het periglaciale Molendal heeft het bos veel karaktertrek-ken van het Stellario-Carpinetum oxalidetosum . In de boomlaag vinden we er Haagbeuk, Zure kers, Esdoorn, Beuk en Linde. In de struiklaag Hazelaar en Gele kornoelje. De Zoete kers staat veel aan de randen. De Boskriek heeft nu donkerrode zure vruchten met een sterk, bitter kersenaroma.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 151

De Haagbeuk is hier in zijn element op de gerijpte voedselrijke grond. Ze verdraagt veel schaduw. Met zijn goed verterend blad-strooisel biedt de Haagbeuk een tegenwicht tegen de bodemver-zuring die door het afgevallen blad van de Zomereik en Beuk wordt veroorzaakt. Het is dan ook een bodemverzorger. In het verleden werd de boom vaak gekapt. Hij verdraagt hakhoutcul-tuur zeer goed. Als hakhout diende hij voor de produktie van brandhout en het loof als veevoer.

Zijn plaats in het Molendal is niet toevallig. Het hout van deze boom is hard, taai en zwaar. De slijt vastheid maakt haagbeuken-hout geschikt voor de tanden van de raderen van de molen. De Ba-rones vertelde ons dat men bij de molen in de laatste periode het hout van de Robinia gebruikte en nu het dure azijnhout uit het Middellandse zeegebied

Azijnhout heeft niks met Azijn te maken! Het is botanisch een Eiken-soort, van de altijd groenblij-vende Steeneik. De naam heeft de boom te danken aan de hardheid van het hout. Het hout komt uit korte en dunne bomen wat betekent dat Azijnhout alleen in kleine af-metingen beschikbaar is.

Doordat het hout zo hard is en niet te splijten is het zeer geschikt voor de tanden van houten tandwielen in molens

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 152

De Haagbeuk was de laatste van de inheemse boomsoorten die in de laatste eeuwen voor het begin van de jaartelling in Nederland doordrong. Carpinus betulus hoort hier thuis aan de voet van de berg op de gerijpte voedselrijke grond. Ze verdraagt veel schaduw en biedt met zijn goed verterende bladstrooisel tegenwicht tegen de bodemverzuring van het afgevallen blad ven Zomereik en Beuk. In zijn onmiddellijke nabijheid treffen we ook veel Zoete kers aan.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 153

De Zoete kers is een bosbewoner, maar heeft betrekkelijk veel licht nodig. Omdat de bodem aan de voet van de Jansberg los, hu-meus, goed vochthoudend en min of meer voedselrijk is, gedijt Prunus avium hier goed. De Boskriek heeft donkerrode, dunvlezi-ge, vrij zure vruchten met een sterk bitter kersenaroma. De appel-vink, die in acht paren in de kroonlaag nestelt en ook wel “kernbij-ter” genoemd wordt, is bedreven in het kraken van de steenkern.

De Bovenste Plasmolen. De voormalige papiermolen komt in een latere periode als graanmolen in gebruik.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 154

Als de molen in bedrijf is zakt het peil van het Groene Water met 2 cm per uur. Het gehele systeem is nauwkeurig uitgebalanceerd: als er 8 uur continu wordt gemalen en hierna het geheel 16 uur met rust wordt gelaten, is de vijver precies weer op zijn oude peil. Op die manier kan er 7 dagen per week met deze molen gewerkt worden, zonder een tekort aan water. In de praktijk maakte men vroeger veel langere werkdagen. Uit mondelinge overlevering we-ten we dat men aan het eind van de week zonder water zat. Indien er dan nog klanten waren die iets te malen hadden, kon men in het verleden, toen het alternatief de windmolen was, nog wel eens zeggen “kom morgen maar terug”. Maar toen rond 1900 de wind-molenaars niet meer afhankelijk waren van de wind en naar be-lieven stoommachines en verbrandingsmotoren bij de molen kon-den plaatsen, toen moest de molenaar van de Bovenste molen wel mee doen om zijn klanten te behouden. En vanaf 1910 werd de watermolen uitgebreid met een Crossleymotor als hulpaandrij-ving.

Deze motor werd echter alleen in drukke tijden bijgezet, en draai-de niet langer dan nodig was, want brandstof kost geld! Zodra er weer wat water in de vijver was, werd de motor uitgezet en draai-de men weer op gratis water.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 155

Bij de bovenste molenvijver groeit het Vogelkers-Essenbos.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 156

Er ligt hier een vlak deel van het beekdal met periodieke invloed van kwelwater. Incidenteel wordt het overstroomd. Door inunda-tie en toestromend grondwater vindt bodemverjonging plaats en wordt een snelle kringloop van voedingsstoffen gestimuleerd. De bodem, een beekeerdgrond bestaat uit lemig zand en is basenrijk, al is het bovenste deel van het profiel ontkalkt. De vegetatie is af-hankelijk van het grondwater, maar de zomerstanden zijn te laag [50-150 cm beneden maaiveld] voor veenvorming; het water stagneert niet langdurig en vertoont een zijwaartse beweging. Het gehalte aan organische stof in de bodem is niettemin hoog en de sedimentatie is gering.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 157

De abiotische omstandigheden in het Molenbeekdal

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 158

Eerdmoder in het Molendal

Zwak dynamische matig rijke kwelplekken in het natte beekdal

Oh O-horizont, voornamelijk bestaande uit gehumificeerde, niet meer herkenbare planten-resten (veraard veen). Min-der dan 10 % van de organische stof blijft na wrijven als vezelsher-kenbaar

Om - O-horizont bestaande uit gedeeltelijk afgebroken plan-temateriaal. Dit type horizont heeft betrekking op, onder in-vloed van relatief eutroof water verweerde meso- en eutrofe veen-typen. Tussen 10 en 40% van de organische stof blijft na-wrijven herkenbaar als vezels;

C - Minerale horizont , niet of nauwelijks door bodemvorming veranderd. De r slaat op rotsbo-dem hetgeen hier niet van toe-passing is.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 159

Het Pruno-Fraxinetum in het

molendal

Op plaatsen waar Fijnsparren en Larix zijn ingeplant is het raad-zaam deze geleidelijk te verwijderen, zodat de hier van nature thuishorende boomsoorten, die in de ondergroei al aanwezig zijn een groter aandeel krijgen en de ondergroei op termijn een min-der ruig karakter krijgt, ten gunst van de echte bosplanten. De ontwikkeling van een soortenrijke gemeenschap zal veel tijd ver-gen, gezien de geringe kolonisatiesnelheid van het merendeel der kenmerkende soorten. Bijgaand het freatofytenspectrum van het Pruno-Fraxineteum langs de Molenbeek

Afreatofyt; 0,61

Plaatselijke freatofyt; 0,21

Facultatieve freatofyt; 0,11

Emerse freatofyt; 0,04 Tijdelijke submerse

freatofyt; 0,03

Afreatofyt Plaatselijke freatofyt Facultatieve freatofyt

Emerse freatofyt Tijdelijke submerse freatofyt

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 160

Door waterverontreiniging en ontwatering is de ondergroei van het beekdalbos op veel plaatsen verruigd. Herstel van de hydrolo-gie [extern en intern] is voorwaarde voor het terugdringen ervan. Op plekken met duurzame verdroging neemt het aantal soorten van het Quercion roboris geleidelijk toe.

Monitoring Vogelkers-essenbos

Molendal

Gewone-vogelkers Es

Gewoon-speenkruid Kruipend-zenegroen

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 161

Zoete-kers Aalbes Zomereik Hazelaar Zwarte-els Eenstijlige-meidoorn Wilde-lijsterbes Gelderse-roos Wilde-kardinaalsmuts Moerbei Gewone-vlier Beuk Rode-kornoelje Gewone-esdoorn Sleedoorn Reuzenzwenkgras Dagkoekoeksbloem Bloedzuring Klimop Bosanemoon Bosandoorn

Gerimpeld-boogsterrenmos Gevlekte-aronskelk Grote-brandnetel Hondsdraf Drienerfmuur Wilde-kamperfoelie Kleefkruid Geel-nagelkruid Zevenblad Gewone-braam Robertskruid Gewone-hennepnetel Wijfjesvaren Gewoon-sterrenmos Hop Fijn-laddermos Knopig-helmkruid Grote-muur Gewone-salomonszegel Schaduwgras Knopig-helmkruid

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 162

Muizen vormen zijn favoriete voedsel, maar daarnaast vangt hij vogels, kleine zoogdieren, reptielen en amfibieën, terwijl aas ook niet wordt versmaad.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 163

De buizerd zit graag op een niet te hoge uitkijkpost zoals een paaltje, dikke aardkluit of lage tak van een alleenstaande boom, en loert vandaar op zijn prooi, die hij in glijvlucht slaat

De vogel zweefde cirkelend op de thermiek boven zijn jachtge-bied, met zijn scherpe ogen de omgeving afzoekend naar prooi.

Hij bidt zelden - in tegenstelling tot neef Ruigpootbuizerd. Men kan de laatste - vooral in de winter - vaak langs de snelweg zien zitten waar hij speurt naar dieren, die aangereden zijn.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 164

Lang geleden liep hier een ridder en zijn geliefde langs de plasmo-lenvijver. Bij het plukken van een bosje bloemen viel hij door de zwaarte van zijn harnas in het water. Terwijl hij verdronk gooide hij het bosje bloemen naar zijn geliefde en riep "Vergeet mij niet". Deze bloem is verbonden met romantiek en tragiek en wordt op de Plasmolen door vrouwen gedragen als teken van trouw en on-eindige liefde.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 165

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 166

Querco-Fagetea

Aan de voet van de Jansberg en langs de oevers van de onderste molenvijver treffen we het eiken- beukenbos aan op voedselrijke grond. Ze verdient het etiket rijke bos. Het woordje rijk slaat zo-wel op de voedselrijkdom van de grond als op de structuur- en soortenrijkdom van de vegetatie. We vinden hier de meeste bos-planten. Het terrein is als polyhemeroob te kwalificeren. De men-selijke invloed is groot. Naarmate we dichter bij de stuwwal ko-men wordt de situatie mesohemeroob. De verscheidenheid in de ondergroei weerspiegelt de gevarieerde structuur van de boom- en struiklagen.

Geofyt of kryptofyt is een be-paalde levensvorm. Het is een terrestrische tweejarige of vaste plant waarvan enkel de ondergrondse delen een on-gunstige periode, zoals een winter, hete zomer of periode met schaduw, overleven. De planten aan de voet van de Jansberg hebben aanpassingen ondergaan om voedselreserves op te slaan, niet alleen om on-gunstige perioden te overleven maar ook om nu een nieuwe bloeistengel te kunnen vor-men.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 167

Bij Speenkruid en de Aronskelk zijn de plantenwortels omge-vormd tot wortelknollen; de ondergrondse stengels van Sneeuw-klokje, Blauwe druif en Narcis tot bollen. De Bosanemoon die op de ongeroerde bodem hoger op de berg groeit heeft wortelstok-ken.

Aan de voet van de berg vinden we zowel de Gevlekte aronskelk als de Italiaanse aronskelk. De laatste is hier een echte stinsen-plant. De naam Aronskelk dankt de plant aan zijn purperen bloemknots, die deed denken aan de staf van de Joodse hogepries-ter Aäron.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 168

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 169

De gevlekte aronskelk, Arum maculatum, is een inheemse plant die we in ook veel in de Maasheggen vinden. De sierlijke pijlvor-mige bladeren zijn al in de herfst verschenen nadat de bomen hun bladeren op de bosbodem lieten dwarrelen. De hele winter heeft de plant zonne-energie verzameld. Nu vinden we overal in het col-luvium de geelgroene bloemschede met een purperen knots. Er vinden daar opmerkelijke zaken plaats.

De opvallende bloemschede vernauwt zich benedenwaarts om in een ketel of zak uit te lopen. De temperatuur in de ketel is onge-veer tien graden hoger als in de omgeving. (Het is met een vinger goed te voelen.)

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 170

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 171

Het schutblad dient als lokmiddel om kleine motmugjes in hun val te leiden. Aangetrokken door de vreemde lucht als van gegiste vruchten en rottend vlees en de warmte zetten ze zich tegen de lichtende binnenwand. Daar krabbelen ze even tegen de spiegel-gladde vlakte en storten dan als bedwelmd neer in de diepte van de bloem.

Ter hoogte van de taille bevindt zich een krans van fijne stamper-haren, waarvan het uiteinde naar beneden wijzen. Onder dit hek-werk bevinden de mannelijke (meeldraad-) bloemen. Daaronder de zitten de vrouwelijke (stamper-) bloemen. De insekten vallen wel door het hekwerk naar beneden maar ze kunnen niet uit de zak ontsnappen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 172

De wand van de ketel is ook te glad om omhoog te klimmen. De gevangen motmugjes lopen heel druk rond en vinden op elk stam-per bloempje een drup honing. Hun hele lichaam raakt er mee be-smeurd. De tweede bloeidag van gebeurt het merkwaardigste. Dan gaan de helmknoppen open en 't stuifmeel dwarrelt naar beneden op de kleverige vliegjes. Kort daarop krommen zich de stijve haren, die de uitgang versperden en nu zijn de deuren van de gevangenis ge-opend. Ook is de wand van de schede is minder glad dan in het be-gin. Bepoederd door het stuifmeel verlaten ze de bloem. Als de vliegjes verdwenen zijn, buigt het dan gerimpelde spitse boven-deel van het schutblad zich over de ketel en is de toegang tot de bloemen voor regendruppels beschermd. De vliegjes niets wijzer geworden vliegen dadelijk naar een tweede aronskelk en bevruch-ten daar de stampers met het stuifmeel dat ze van de eerste bloem meebrachten. Doordat de vrouwelijk bloem bevrucht wordt voor-dat de mannelijke bloem het stuifmeel prijsgeeft vindt er altijd kruisbestuiving plaats.

De ecologische pa-rameters aan de voet van de Jansberg en bij de bovenste en onderste Molenplas.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 173

Als de bladeren weer aan de bomen verschijnen en het donker wordt op de bosbodem verwelken de bladeren. Wie in augustus op de Jansberg wandelt vallen vast de rode besjes, zo groot als erwten, met wel tientallen op een steel op. Van blad is dan niets te zien. Hun prachtige bladeren ontplooien ze pas als de bomen weer kaal worden.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 174

De Gevlekte aronsklek is een vergiftigde plant. Alle onderdelen van de plant bevatten calciumoxalaatkristallen en nog enige ande-re giftige stoffen. Met name de genoemde kristallen zijn venijnig: ze hebben de vorm van kleine naaldjes die bijvoorbeeld de bin-nenkant van de slokdarm kunnen open prikken. Ook de wortel-knol is giftig, maar na koken of roosteren is de knol weer eetbaar.

Vroeger werd deze knol op de Stuwwal gegeten en na roosteren ook gebruikt om er drank van te maken. Dat was het geval voordat thee en koffie in Europa bekend werden.

Een knolvormige wortelstok

De knolvormige wortelstokken lijken wel wat op mannelijke ge-slachtsdelen; hierop berust de Latijnse benaming Genitale mona-chorum.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 175

De Mandarijneend op de Geuldert is van oorsprong een Aziatisch vogel. Ze heeft hier haar nest gemaakt in een inrottings gat van een boom op grote hoogte. Een dag nadat de jongen het ei hebben verlaten, springen ze uit het nest. Ze rusten ook vaak in bomen. Ze kunnen in het donker goed zien. Hun voedsel, dat ze op het land zoeken, bestaat uit noten en zaden, maar ook insek-ten en slakken staan op het menu. Dit dier is deels een trekvogel. De Mandarijneend is hier echt op zijn plaats, want het is bij uitstek een bosvogel.

.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 176

Een Loofzanger

Luide, melodieuse, glasheldere zang

begeleidt ons in het Querco-Fagetea

Het is vooral de glasheldere, luide en zeer, zeer gevarieerde zang die Louis snel op het spoor van de Zwartkop brengt. Een zingende Zwartkop is een klaterende waterval met heel veel variaties.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 177

Het begon wat brabbelend, maar al snel was de zwartkop op dreef en kwamen er aan het eind prachtige mooie uithalen die soms ook wel een beetje melancholiek klonken. Bovendien kon hij ook nog andere zangvogels imiteren. Elk stukje duurde een tel of zes en dan was er even pauze. Het leek wel of een zwartkop telkens even op gang moest komen. Het liedje begon prevelend, versnelde en eindigde in klare luid gezongen en heldere tonen. De zwartkop behoort zonder twijfel tot de meest melodieuze en beste zangvo-gel van de Jansberg. Een deel van de zwartkoppen is tijdens deze zachte winter hier gebleven.

Deze Zwartkop gaat bin-nenkort naar Spanje. Het mannetje heeft een git-zwart petje op zijn kop. In de vogelboeken spat dat eraf, maar buiten moet ik altijd drie keer kijken, vooral bij ongunstig licht, of het zwarte petje wel aanwezig is. Soms zie je dan een roodbruin petje en dan heeft u met een vrouw-tje Zwartkop te maken. Daar klopt dus niets van, een zwartkop met een roodbruin petje! Maar be-denk en onthoud dat de naam Zwartkop al lang ge-geven was, voordat de vrouwen voor hun eigen rechten opkwamen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 178

Vrouwen worden wel vaker genegeerd bij de naamgeving in de vogelwereld.

Wat te denken van de vogelsoorten Korhaan en Kemphaan, alsof er geen hennen bestaan! Terug naar de Zwartkop. Hij is bijna he-lemaal grijs. Geen witte keel, geen witte buik, geen witte wangen! (denk aan de glans/matkop), alles is grijzer dan grijs. De onder-kant is wel wat lichtgrijzer van kleur dan de bovenkant. Het vrouwtje kleurt al meer naar bruingrijs. Allebei hebben ze dus een petje dat net een beetje te krap lijkt te zitten en dus niet zo opvalt. Zwartkoppen houden van dicht struikgewas, maar dat geldt voor veel loofzangers en zorgt er ook voor dat ze zo lastig te zien zijn. Maar horen kunnen we ze des te beter!

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 179

Het Groot hoefblad dat aan de oevers van de Helbeek groeit bevat giftige stoffen. Wat vaak geldt voor giftige stoffen, in kleine hoeveelheden werkt het verlichtend. Zo helpen deze stoffen tegen migraine.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 180

Filae ante patrem

Groot hoefblad (Petasites hybridus) is een plant uit de composietenfamilie (Asteraceae).

De lange steel (tot 1 m hoog) met rozeachtige bloemen in een aar zijn nu uitgebloeid. Ze verschijnen voor de bladeren. Alle planten zijn vrouwelijk. Ze bevatten nectar. Mannen zijn hier niet. De plan-ten hebben hier dan ook nog nooit vruchten gehad.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 181

Herba sanctae barbarea aan de

voeten van de Stuwwal.

Op de open voedselrijke oever langs de onderste Molenvijver groeit Gewoon Barbarakruid.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 182

De Heilige Barbara was een van de 14 noodhelpsters. Vooral bij bliksem werd zij aangeroepen. Haar heidense vader, Dioscurus, sloot haar op in een toren om haar te vrijwaren van de vele jon-gemannen die naar haar hand dongen. Ook liet hij een badhuis voor haar bouwen, zodat ze geen gebruik hoefde te maken van de openbare baden. Dit badhuis bevatte oorspronkelijk twee ramen, maar op verzoek van Barbara werden het er drie (zij had zich in het geheim tot het christendom bekeerd en wilde op deze manier de Heilge drievuldigheid eren). Toen haar vader haar bekering bemerkte, liet hij haar folteren, maar 's nachts genazen haar wonden op miraculeuze wijze. Uiteindelijk onthoofdde hij haar eigenhandig, maar werd daarop zelf door de bliksem dodelijk getroffen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 183

Koolstof/stikstofquotiënt van

15 of minder

Opmerkelijk is de rijkdom van het Querco Fagetea aan de voet van de stuwwal in tegenstelling tot de arme Querceta robori-petraeae boven op de stuwwal. Doorslaggevend is de humusvorm. We tref-fen hier overal milde humus aan [mull].

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 184

Boven op de berg ligt een ruwere humus [moder of mor] . Mull heeft een koolstof/stikstof quotiënt van 15 of minder en een rijk dierlijk bodemleven met een hoge dichtheid aan regenwormen. Bij droogte trekken deze zich terug in de minerale ondergrond, onder vochtige omstandigheden eten ze zich door aarde en strooisel omhoog naar de oppervlakte. Aldus worden bladresten en ander organisch materiaal intensief gemengd met minerale deeltjes. De humus wordt gevrijwaard van sterke verzuring en blijft voldoen-de voorzien van voedingsstoffen en basen om een ondergroei van ondiep wortelende planten te kunnen voeden. De voor de armere bossen hoger op de helling typerende stapeling van bladstrooisel treedt bij de Querco-Fagetea niet of slechts in beperkte mate op.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 185

De boomgroei aan de voet van de stuwwal heeft gemakkelijk ver-terend blad. Hiermee gaat een laag koolstof/stikstofquotiënt ge-paard. We vinden : Gewone es, Linde, Esdoorn, Iep, Populier, Els, Haagbeuk, Hazelaar, Gewone vogelkers en Zoete kers. Maar ook het bladstrooisel van Zomereik en Beuk, dat een hoog kool-stof/stikstof-quotiënt heeft en op zichzelf moeilijk verteert, wordt door de menging van basenrijk moedermateriaal veel sneller af-gebroken dan de bossen hoger op de helling.

Op de kalkhoudende gronden aan de voet van de stuwwal ver-dwijnt het afgevallen blad binnen een jaar.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 186

Op deze rijke gronden varieert de dikte van de strooisellaag met de samenstelling van de boomlaag maar ook met het bodemreliëf. In de laagten waar tijdelijk water stagneert, wordt het strooisel snel afgebroken doordat het in contact komt met basen die het water uit de ondergrond opneemt. De boomlaag van de Querco-Fagetea bossen aan de voet van de stuwwal bestaat uit loofverliezende loofbomen. De voornaamste altijdgroene component is klimop, die alleen hier in het rijke bos tot de bovenste regionen doordringt. Onder de bomen is de Beuk zowel schaduwgever als schaduwverdrager bij uitstek.

Tegenover de Beuk staan uitgesproken lichtbehoevende en licht doorlatende bomen zoals Gewone es, Zomereik, Elzen, Berken, en Zoete kers.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 187

Een tussenpositie nemen Haagbeuk, Iepen en Esdoorns in. Aange-zien een boom in de eerste plaats delen van zichzelf beschaduwt, gaan schaduwtolerantie en beschaduwend vermogen min of meer gelijk op, zodat men kortweg kan spreken van licht, halfschaduw- en schaduwbomen.

De architectuur van de bomen weerspiegelt deze verschil-len.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 188

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 189

Bij de lichtboomsoorten groeit de stam recht naar het licht toe vanuit een groeitop en buigen de grote zijtakken omhoog. Bij [half] schaduwbomen ontstaat de hoofdstam in etappes: een aan-tal malen neemt een zijtak de functie over van de oorspronkelijke top, die een horizontale stand aanneemt. Terwijl de bladeren van lichtbomen geen functionele ordening te zien geven, tonen [half] schaduwbomen een bladmozaïek, waarmee ze gelijkelijk van de beperkte hoeveelheid licht kunnen profiteren. Ze staan in één vlak aan de takken, meestal om en om.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 190

Bij de Iepen, Linden en Haagbeuk hebben ze een scheve bladvoet, waarbij de buitenste bladhelft onderaan verder doorloopt dan de binnenste helft: een wonder van efficiënte vlakverdeling. De meest schaduwtolerante boom van de Jansberg is de altijd-groen Taxus. Het is de enige naaldboom die een aandeel heeft in de Querco-Fagetea bossen op de stuwwal.

Zowel in soortensamenstelling als in structuur zijn de Querco-Fagetea bossen op de stuwwal zo rijk gevarieerd dat er twee of drie boomlagen te onderscheiden zijn.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 191

De bovenste boomlaag is veertig meter hoog. Ze wordt beheerst door lichtboomsoorten, met name Zomereik en gewone es, op de natste plaatsen Zwarte els en soms staat er door toedoen van de mens Populier en Schietwilg. Hun kronen laten veel licht door, zo-dat daaronder een rijke ondergroei van minder forse houtgewas-sen kan gedijen. Hoger op de stuwwal wordt de bovenste boom-laag gedomineerd oor de sterk beschaduwende bomen als Beuk, Gewone esdoorn en soms een Gladde iep. In de tweede en/of der-de boomlaag zien we Haagbeuk, Taxus, Spaanse aak en Zoete kers.

Op plaatsen waar een langdurig ongestoorde ontwikkeling heeft plaats gevonden winnen de schaduwbomen het van de lichtbo-men. Op de Jansberg komt over grote oppervlakten de Beuk tot dominantie.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 192

De Gewone esdoorn kan weliswaar ook onder een brede scala van omstandigheden groeien, maar om zich tot een woudreus te ont-wikkelen stelt hij zeer hoge eisen aan de grond. We zien hem dan ook als woudreus alleen in de verlaten tuin, bij het oude landhuis. De Gladde iep komt slechts sporadisch voor.

Dat de bovenste boomlaag van de Querco-Fagetea bossen op de Jansberg voor een groot deel uit lichtbomen bestaat , is deels aan de waterstand toe te schrijven.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 193

Onder de meest robuuste boomsoorten zijn Gewone es en Zo-mereik beter bestand tegen een tijdelijk hoog waterpeil dan de beuk. Naarmate bomen gevoeliger zijn voor inundatie zullen ze op de nattere gronden hun wortelstelsel sterker in de bovenste bo-demlaag concentreren waardoor ze bij stormvlagen gemakkelijk omver geworpen worden.

Het verhoogde waterpeil wordt hier veroorzaakt door grondwater en is soms het gevolg van periodieke waterstagnatie op slecht doorlatende leemlagen. Recent is de beroemde Adam-en-Eva boom ontworteld. Een groot aantal boomlijken lag lang uitgestrekt in het Elzenmoras.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 194

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 195

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 196

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 197

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 198

In de loop van het Holoceen werd de stuwwal afwisselend door licht- een door schaduwbomen beheerst. Aanvankelijk bestond het geheel uit lichtbomen, die tegen het eind van de laatste ijstijd als eersten van de temperatuurstijging profiteerden: Berken, Gro-ve den en Ratelpopulier. Van de sterker waterbehoevende en schaduwgevende houtgewassen deed Hazelaar als eerste zijn in-trede. Vermoedelijk werd zijn snelle opmars begunstigd door ge-bruik van hazelnoten als menselijk voedsel. Vervolgens wisten andere loofhoutsoorten die in de laatste ijstijd naar Zuid-Europa waren teruggedrongen, onze streken weer te bereiken. Eik en Iep, daarna ook Linde, Els en Es. Grove den, Berken en Ratelpopulier werden teruggedrongen naar de armere gronden boven op de stuwwal.

Op enkele plekken waar het bos is weggekapt krijgen Grove den, Berk en Ratelpopulier als bospionier nog een kans.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 199

De mens begon in de samenstelling van het grote Ketelwald in te grijpen. De achteruitgang van de halfschaduwbomen Iep en Linde tussen 5000 en 3000 voor Christus werd veroorzaakt door ge-bruik van hun loof als veevoer. Hun neiging om vanuit de stam-voet grootbladige, voedzame waterloten voort te brengen wordt zeer versterkt door het kappen of ringen van de stam. Dit terug-zetten van de boom in een gedwongen jeugdstadium berooft hem van de mogelijkheid tot vruchtzetting. Ook Es onderging een der-gelijke behandeling.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 200

De Es heeft minder tijd nodig om weer tot bloei en vruchtzetting te komen en laat zich daardoor niet zo sterk terugdringen. De Zo-mereik profiteerde juist van zijn betekenis voor de voedselvoor-ziening van huisdieren, met name varkens.

Van deze boom dient niet het loof als voer maar de vruchten, re-den om hem jaarlijks alle kans te geven op een lang leven in een volwassen staat.

Pas 4000 jaar geleden verscheen de Beuk, die als schaduwboom de lacune opvulde die door uitschakeling van de Linden was ont-staan.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 201

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 202

In de Romeinse tijd volgde de Haagbeuk en Zoete kers. De laatste is wellicht als fruitgewas door de mens ingevoerd, evenals later de Aalbes.

Allengs werd de greep van de mens op het Ketelwald heviger en steviger. Beweiding van het bos werd een algemeen gangbare praktijk. Daarnaast diende het bos als leverancier van hout, voed-sel [vruchten, paddenstoelen] en humus ter bemesting van akkers. Ook werden stukken bos gekapt of afgebrand om akkergrond te leveren, dia na gedeeltelijke uitputting van de bodem als weide [dries] diende en vervolgens weer met houtgewas begroeid raak-te.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 203

In de eerste fase van de landbouw werden landbouwgronden na uitputting van de grond aan hun lot overgelaten, waarna zich op-nieuw bos vestigde. De oppervlakkig uitgeloogde bodem werd on-der het scherm van bomen gaandeweg weer minder arm, doordat de bomen voedingsstoffen uit de ondergrond opnamen en via hun bladstrooisel weer in de humuslaag brachten. Na een aantal epi-soden van gebruik als akker of weidegrond kreeg de verarming van de grond echter een blijvend karakter en wel des te sterker naarmate de buffercapaciteit [het kalk, leem of slibgehalte] lager was.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 204

Deze ontwikkeling werd versterkt doordat tijdens het Holoceen de Noordzee haar huidige omvang bereikte waardoor het Ketel-wald in sterkere mate een zeeklimaat kreeg met een neer-slagoverschot.

Plantensociologisch correspondeerde de bodemverarming met een verschuiving in het bos van Querco-Fagetea naar de Querce-tea robori-petraeae. De uitbreiding van boomsoorten met slecht verterend strooisel – eerst Zomereik, daarna Beuk ten koste van “bodemvriendelijker houtgewassen verhaastte de verarming en verzuring van zand- en leemgronden met beperkte buffering ho-ger op de helling. “

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 205

Alleen aan de voet van de stuwwal werd dit proces verhinderd door kwelwater en het water van de beken. Hierdoor werd de bo-dem van tijd tot tijd met nieuwe voedings- en bufferstoffen weer opgeladen.

Op kalkrijke of periodiek overstroomde gronden hebben de her-togen van Kleef en Gelre steeds weer opnieuw getracht een mid-denbos in stand te houden. Dit lukte vaker niet dan wel omdat het Ketelwald vele malen over en weer verpand is waarbij men zo-veel mogelijk van het gebied oogstte.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 206

In het middenbos worden een aantal bomen gespaard. Deze krij-gen een lange omloopstijd. Hier was het steeds de zomereik, waaronder lagere bomen en ook veel struiken konden gedijen, die met veel kortere omlooptijd werden gehakt dan de Eiken.

Soorten als Hazelaar en Haagbeuk, die schaduwtolerantie paren aan snelle regeneratie na het hakken, nemen in het middenbos op rijkere gronden een belangrijke plaats in. Tal van struiksoorten die hun zwaartepunt in struwelen hebben kregen de kans zich in het bos te vestigen, bijvoorbeeld Eenstijlige meidoorn, Wilde kar-dinaalsmuts, Rode kornoelje en Gewone vlier.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 207

De veeleisende Tweestijlige meidoorn gedraagt zich in het Ketel-wald zelfs vooral als bosbewoner. Met de bevolkingsaanwas groeide de behoefte aan landbouwgronden. Sinds de 12e eeuw werd de ontginning, niet alleen van “woeste gronden”, maar ook van veel bos, stelselmatig ter hand genomen door de Johannieters die hun klooster op de berg hadden. Vooral gronden met een hoge natuurlijke voedselrijkdom werden grotendeels van bos ontdaan, omdat ze als boomloze landbouwgrond meer opbrachten.

Toch bleven - vooral nabij de nederzettingen – resten bos be-waard als bron van hout, vruchten, humus en andere producten.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 208

Enerzijds raakte het areaal van rijke bossen versnipperd, ander-zijds verstevigde de mens zijn greep op de resten er van. Tussen de loofbossen op rijke grond en de menselijke cultuur heeft in de Noordwest-Europese laagvlakte een langdurige wisselwerking plaats gevonden.

De versnippering van het bosareaal en het beslag dat de mens op het land legde, betekende de genadeslag voor de grote hoefdieren die in de voorbije millennia vooral in de rijke bossen hun domein hadden.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 209

Van Oerrund en Eland verdwenen de laatste exemplaren in de middeleeuwen. Edelhert en wild zwijn leven thans in het Duitse deel van het Ketelwald. In het huidige rijke bos aan de voet van de stuwwal komen van de hoefdieren nog slechts ree en wild zwijn voor. We vonden vele krabsporen van de ree.

De Ree is een bewoner van parklandschappen en als zoda-nig op de Jansberg een cultuurvolger.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 210

Door het verdwijnen van andere grote zoogdieren zijn veel planten van de Jansberg beroofd van een belangrijke vec-tor van verspreidingsorganen [vruchten, zaden, broedbol-letjes en –knolletjes, wortelstokfragmenten] over lange af-standen.

Eeuwenlang werd deze functie gedeeltelijk overgenomen door de landbouwende mens en zijn huisdieren, maar de desbetreffende agrarische praktijken – waaronder plag-gentransport – behoren tot het verleden.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 211

Van de natuurlijke verspreiders van bosplanten over lange afstand resteren voornamelijk vogels en stromend water. In het Ketelwoud treedt de mens op diverse manieren als verspreider op: door aanvoer van pootgoed van bomen en struiken, waarmee tevens soorten uit de ondergroei kun-nen meekomen; door het meenemen van klittende en plakkende vruchten aan kleding en schoeisel en aan de vacht van honden en door allerlei vormen van tuinieren.

Het oorspronkelijke Querco-Fagetea bos uit het vorige mil-lennia bestaat niet meer op de Jansberg. Wat we vandaag zien is een afgeleide vorm

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 212

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 213

De boomlaag op de Jansberg bestaat uit geplante bomen die slechts ten dele afstammen van exemplaren uit de oorspronkelijke bosvegetatie. Vaak gaat het weliswaar om inheemse soorten, maar om plantmateriaal van uitheemse herkomst. Vooral sinds het midden van de 18 e eeuw heeft van Riemsdijk veel ingevoerde boomsoorten laten aanplanten

Het Querco-Fagetea van de Jansberg is rijk aan echte bosplanten –of althans kruidachtige soorten met een duidelijk zwaartepunt in bossen. De ruime voedsel- en basenvooziening vanuit mull-humusvormen maakt een rijk planten- en dierenleven mogelijk. In de arme bossen hoger op de helling zijn het veeleer zwammen [naast mossen] die het meest aan de biodiversiteit bijdragen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 214

De cruciale factor waaraan een bosplant zich moet aanpassen is het lichtregime. Het aandeel van [half] schaduwbomen is in de Querco-Fagetea veel groter dan in de bossen op rijke en tevens natte gronden aan de voet van de stuwwal [Elzenbroekbossen], die geheel uit lichtbomen bestaan en waarvan de ondergroei wordt beheerst door moeras- en ruigteplanten met een grote lichtbehoefte. De bosplanten in het Querco-Fagetea-bos van de Jansberg hebben te maken met een sterke reductie van het dag-licht en verschuiving in de samenstelling van het licht, doordat het bladerdak van de bomen bepaalde golflengten uit het spectrum filtert. Behalve bij de fotosynthese geeft sterke beschaduwing ook problemen bij de opname van sommige voedingselementen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 215

De Europese flora omvat nauwelijks echte schaduwplanten al-thans niet onder de bloemplanten. Het dichtst wordt dit “ideaal” nog benaderd door Witte klaverzuring, die optimaal gedijt bij een kwart van het volle daglicht.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 216

De ecologische pa-rameters van Wit-te klaverzuring. Voor factor licht geldt: 3 % is vol-doende. Het heeft een zoet-zure smaak door het oxaal zuur..

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 217

Gele dovenetel is een typische bosbewoner maar heeft ’s zomers toch een netto productietekort aan licht. Haar aanpassingen aan het lichtregime in het bos lijkt op die van de Beuk en bestaat in het ontwikkelen van speciale zon- en schaduwbladeren al naargelang de stralingssterkte.

De beharing van de Gele dovenetel is een bescherming tegen plot-selinge beschijning door zonnestralen. Gevoeligheid voor uitdro-gen is een achilleshiel van de Gele dovenetel.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 218

Ecologische para-meters van Gele dovenetel

Bosplanten moeten ook bestand zijn tegen wisselingen in het lichtregime, zowel in de loop van het jaar als binnen één dag. In het loofverliezende bos op de Jansberg is de zomer de donkerste periode van het jaar, althans in het dichte bos. Zodra het blader-dak echter onderbrekingen vertoont, dringen af en toe zonnestra-len tot op de “vloer” van het bos door. Door de zonnebaan en het spel van de wind vallen de zonnevlekken op voortdurend wisse-lende plekken. Het ene moment geniet een bosplant beschutting tegen uitdroging maar is verstoken van direct licht; het volgende ogenblik is de situatie omgekeerd. Gevoeligheid voor uitdroging is dan ook een achilleshiel van veel bosplanten.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 219

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 220

De gevoeligheid voor uitdroging is ook één van de factoren die hun binding aan het bos verklaart. Tegen deze achtergrond wek-ken de enigszins leerachtige bladeren van bosplanten als klimop, en Gewone salamonszegel geen bevreemding, evenmin de vlezige bouw van de Aronskelk. Ook de beharing van Gele doventel en Dagkoekoeksbloem en Nagelkruid dient als bescherming tegen plotselinge belichting evenals de ruwe, kiezelzuurrijke stengels van Reuzenpaardenstaart.

Talrijke bosplanten op de Jansberg hebben een jaarcyclus waarin de zomer met zijn zware en/of wisselvallige beschaduwing een periode van rust of verlaagde activiteit vormt.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 221

Het voorjaar is het seizoen waarin de groei en bloei van de bosflo-ra het meest de aandacht trekt. Kenmerkend voor de Querco-Fagetea is dat het bos van onder naar boven groen wordt: eerst de ondergroei –die trouwens ook een aantal groen overwinterende soorten bevat- , dan de struiken en tenslotte de bomen.

Maar ook in het winterhalfjaar zijn veel bosplanten actief, zij het vooral ondergronds. Opslag van reservevoedsel in of vlak boven de grond is bij bosplanten een zeer algemeen verschijnsel.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 222

In de vorming van gespecialiseerde organen laten ze een grote verscheidenheid zien. Deze zijn terug te brengen tot twee hoofd-typen enerzijds wortelstokken, anderzijds de gemodificeerde ba-sis van bladeren en bladstelen.

Voor zover de opslag in wortelstokken plaats vindt, maken deze vaak een opgezwollen indruk, zoals bij Bosanemoon en Gewone salamonszegel.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 223

Bij een aantal vroegbloeiende bosplanten, zoals Speenkruid en Aronskelk zijn ze omgevormd tot knollen. Het bekendste voorbeeld van opslag in omgevormde bladvoeten bieden de bollen die kenmerkend zijn voor Sneeuwklokje en Sneeuwroem. Maar ook bij de tweezaadlobbigen komen dergelij-ke vormingen voor, bijvoorbeeld de katjesachtig opgehoopte schubben op de wortelstokken van Witte klaverzuring.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 224

De in toefen groeiende bosvarens langs het Renneke zoals Wijf-jesvaren en Niervarens hebben als opslagorgaan zogenaamde trofopodia. Ook hierbij gaat het om de verdikte steelvoet van af-gedankte balderen.

De meest drastische aanpassing om de schaduw van het bladerdak en de zomerdroogte te ontwijken tonen de planten die tegen de zomer bovengronds afsterven om zich pas in het volgend voorjaar weer te vertonen. Een opvallend snel verdwijnende soort is Speenkruid dat al in de loop van mei het veld ruimt.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 225

De bladeren van Gewoon speenkruid bevatten veel vitamine C Vroeger werd de plant dan ook gebruikt tegen scheurbuik. Ze werd ook veel verwerkt in salades. Belangrijk is dat de bladeren dan voor de bloei worden geplukt. Tijdens de bloei ontwikkelt de plant in de bladeren namelijk protoanemonine en saponine, giftige stoffen. De bladeren smaken dan bitter, en ze wordt dan ook door weidedieren gemeden. De andere voorjaarbloemen rekken hun bovengronds bestaan tot in de zomer, zoals Bosanemoon en – althans wat de stelen van de vruchttrossen betreft – de Aronskelk. Planten met een korte bo-vengrondse fase stellen hoge eisen aan de voedselrijkdom van de grond. Wij noemen ze zomerontwijkers.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 226

Van de andere lentebloeiers op de Jansberg staan alle of de groot-ste bladeren in rozetten, die het jaar rond in groene staat aanwe-zig blijven. Voorbeelden zijn: Kruipend zenegroen, Bos-vergeet-mij-nietje, Nagelkruid. Een van de lente tot de herfst bloeiende ro-zetvormer is Dagkoekoeksbloem. In uiteenlopende mate zijn al deze planten gevoelig voor zware schaduw.

Op de klif vinden we Eenbloemig parelgras. Licht is ook voor dit gras een probleem. De populatie slinkt hier dan ook jaarlijks. Een-bloemig parelgras bloeide.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 227

Het is een voorzomerbloeier die in matten groeit. Ze hebben brede bladeren onderaan zijn die in de lengte om hun as gedraaid. Ze keren zo hun bovenkant [met huidmondjes ] naar de grond: een maatregel tegen uitdroging .

De langs het Renneke groeiende IJle zegge is een polvormer, evenals de Grote veldbies. Een speciale belasting van het bosplanten bestaan vormen de boombladeren die in de herfst massaal afvallen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 228

Al hebben bomen als Gewone esdoorn en populieren snel verte-rend bladstrooisel, de pas gevallen bladeren kunnen door hun grootte gemakkelijk kruipende of rozetvormende bosplanten van het licht afsluiten en de ontluiking van zomerontwijkers hinderen.

Als ze samenplakken vormen ze een slecht doorwortelbare laag waarop regenwater stagneert en oppervlakkige verzuring veroor-zaakt.

Bijna alle voorjaarbloeiers kwijnen weg als zich grof strooisel op-stapelt, en geven een opleving te zien daar waar deze laag door hellingerosie, stromend water of krab en trapwerk van dieren wordt verwijderd.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 229

Ook de weinige winterannuellen op de Jansberg, zoals Roberts-kruid, Drienerfmuur, Kleefkruid en de meer specifieke Bos-klimopereprijs zijn op dergelijke plekken aangewezen. De laatste wordt opvallend begunstigd door overzanding.

Varens zijn in hun jeugdfase zeer gevoelig voor bedekking door strooisel Veelal hebben ze hun vestigingsbasis in hellende of uit-springende terreinelementen: verrotte boomstompjes, boomlijken en ontwortelingskuilen, beek- en greppelwanden en aarden wal-len. In verband met deze speciale vestigingsvoorwaarden tonen varens meer binding aan bepaalde micro-standplaatsen binnen de Jansberg dan aan bosassociaties.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 230

We vinden Wijfjesvaren en Dubbelloof op de verticale wanden van het Renneke. Brede stekelvaren op/of bij dood hout en Muurva-ren en Steenbreekvaren op de muren van de Bovenste molen.

Het minst kwetsbaar ten opzichte van be-dekking met strooisel zijn altijd groene bos-planten met kruipen-de wortelstokken of uitlopers. Behalve Klimop – voor zover als bosbo-dembedekker groei-end- behoren hiertoe de lentebloeiers: Gele dovenetel, Witte kla-verzuring, en Grote muur.

Terwijl de meeste bosplanten in de grenszone tussen minerale ondergrond en goed verteerde humus wortelen, exploiteren deze tapijtvormers vooral het humusdek en overgangszone tussen strooisel en humus

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 231

De moslaag op de bodem van de Jansberg is niet soortenrijk. Voor hun vestiging stellen veel mossen soortgelijke eisen als varens: micromilieus die vrij blijven van bedekking met bladstrooisel. Een belangrijk vestigingsmilieu wordt gevormd door de voet van boomstammen en de grond vlak daaromheen, waar het strooisel wordt weggespoeld door regenwater dat langs de stam afstroomt. Aan de oevers van het Renneke vinden we het zuurminnende Ge-woon sterrenmos

Ook rond boomvoeten is het te vinden, waar het als een manchet de stambasis omhult, vooral van bomen met een zure schors zoals Eik en Zwarte els- ongeacht de voedsel en basen rijkdom van de ondergrond.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 232

Twee van de meest voorkomende slaapmossen hebben hun suc-ces vooral te danken aan hun vermogen tussen vers bladstrooisel stand te houden: Fijn laddermos en Gewoon dikkopmos.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 233

De betekenis van het Querco-Fagetea

op de Jansberg voor insecten

De betekenis van Het Queco-Fagetea voor insecten hangt groten-deels af van de aanwezigheid van open plekken. Daar spotten wij de dagvlinders. De rupsen van Bontzandoogje leven hier op de grassen.

Het Bontzandoogje vindt in het gemengde bos van de Jansberg zijn optimale biotoop

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 234

Het vrouwtje legt haar eitjes op half in de schaduw staand gras.

Op de Jansberg is dat Witbol, Roodzenkgras, Straatgras, Veld-beemdgras, Kropaar en Pijpenstrootje. De vlinder leeft ongeveer drie weken. Er zijn twee tot drie generaties per jaar. Het bont zandoogje overwintert als rups of als pop.

Voort ons uit vloog de Oranjetip. De eitjes worden afgezet vlakbij bomen, struiken of ruigtes op zonnige plaatsen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 235

Op de Jansberg gebeurt dat op de Pinksterbloem, Bittere veldkers en Look zonder look. Veelal wordt er maar één eitje per plant af-gezet, en geeft het vrouwtje een feromoonsignaal af dat andere vrouwtjes weerhoudt van eileg. Als er toch twee rupsen op één plant zitten, dan eet de oudste de jongste vaak op. De rupsen eten eerst bloemen en daarna de hauwtjes. Het flesvormige eitje is eerst licht van kleur, later oranje. De onopvallende groene rups heeft over de lengte een witte streep en verder over het hele li-chaam kleine zwarte stippen. Hij wordt ongeveer drie centimeter lang. Als de rups in de struiken verpopt is, lijkt de pop sprekend op een stekel en is goed gecamoufleerd.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 236

Anny fotografeerde een Steltmug. Steltmuggen vormen een fami-lie uit de orde Diptera. Ze lijken op langpootmuggen maar zijn veel kleiner. Er is weinig bekend over steltmuggen wat voortplanting betreft, eitjes worden afgelegd in water, de grond en in plantaar-dig afval.

Op een Berk troffen we de Berkenschildwants aan. Deze wants leeft zoals de naam al aangeeft alleen op de Berk, die ook als voed-selplant gebruikt wordt want er worden plantensappen opgezo-gen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 237

Ook de eitjes worden onder de bladeren of op de bloemen gelegd. De strenge winters worden overleefd doordat de wants tussen de bladeren onder de sneeuw een winterslaap houdt. Opmerkelijk is dat de lichaamssappen een soort 'antivries' bevatten waardoor de wantsen pas bevriezen bij veel lagere temperaturen dan normaal, hierdoor kunnen ze in veel koudere gebieden leven. Het versprei-dingsgebied ligt dan ook noordelijker dan dat van veel andere wantsen, zo komen ze voor in noordelijk Azië en noorde-lijk Europa tot de poolgrens in Scandinavië.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 238

Het dikke stekelige Hulstblad is goed be-schermd tegen aller-lei diervraat. Maar de Hulst-vlieg (Phytomyza ili-cis) heeft er weinig moeite mee.

Het 4 millimeter grote zwarte vliegje legt haar eitjes in mei op de bovenzijde van het blad.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 239

De uitgekomen larven boren zich een weg tussen de twee stugge buitenzijden van het blad om het bladmoes weg te vreten. In veel hulstbladeren is het resultaat goed te zien. Deze bladeren hebben namelijk bruine blaarachtige gangen. Nadat de larve in de gang heeft overwinterd, vindt in het voorjaar in het blad de verpop-ping plaats. De jonge volwassen vliegen maken een klein gaatje en ontsnappen zo uit het blad. Ze prikken in de bladeren en zuigen de cellen leeg waardoor op het bladoppervlak vele kleine putjes met gele vlekjes ontstaan.

Hoewel de lar-ven veilig middenin het blad lijken te leven, hebben ze toch natuur-lijke vijanden zoals sluip-wespen. Deze steken hun lange legboor in het blad om hun eitje in de vliegenlarve te leggen.

Na verloop van tijd kruipt er uit het blad geen jonge vlieg maar een volwassen sluipwesp.De aantasting van de hulstvlieg kan in bepaalde jaren zeer spectaculair zijn om vervolgens te verdwijnen onder invloed van de sluipwesp.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 240

Omdat hulstbladeren lang aan de struik blijven zitten, is een oude aantasting geruime tijd zichtbaar. De struik heeft onder deze aan-tasting niet te lijden, maar fraai ziet het er niet uit. De dikke leer-achtige bladeren vallen na verloop van tijd trouwens wel af, want ieder blad leeft zo'n twee tot vijf jaar.

Onder de voorvleugels van de Dovenetelwants zitten de vleugels die er aan de achterzijde iets uitsteken. Hiermee kan gevlogen worden, zelfs vanuit stilstand. De dovenetelwants leeft van de Do-venetels maar eet ook andere insectenlarven, zoals larven van zaagwespen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 241

Stellario-Carpinetum

Het Eiken-Haagbeukenbos aan de voet van de Jansberg heeft als kenmerkende boomsoorten Haagbeuk, Zoet kers, Winterlinde en Taxus. Door exploitatie, aanplanting van exotische en/of stand-plaatsvreemde boomsoorten, fragmentatie door ontginning en manipulatie van de waterstand wijkt het huidige bos sterk af van wat nature ter plaats aanwezig zou zijn. Behalve frequente kap of aanplanting van bomen met slecht verterend strooisel leidt ook verdroging tot bodemverzuring. Daarbij schuift de samenstelling op in de richting van Beuken-Eikenbos.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 242

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 243

Bodemverstoring

Bodemverstoring en het inwaaien of binnenspoelen van meststof-fen in het Eiken-Haagbeukenbos leiden tot het binnendringen van het Verbond van Els en Vogelkers [Alno-Padion]. We zien dit door de aanwezigheid van Vogelkers, Aalbes, Dagkoekoeksbloem, Bloedzuring, Eenstijlige meidoorn, Hop, Grote brandnetel, Echte valeriaan, Zevenblad, Ruw beemdgras en Hondsdraf.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 244

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 245

De Jansberg onderdeel van het

Ketelwald

Sacrum nemus

Batavorum

We staan nu aan de voet van het eens zo machtige Ketelwald. De eerste die het beschreef was de Romeinse geschiedschrijver Taci-tus. Hij noemde het: “Het Heilige woud der Batavieren”.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 246

Hier beraamde Claudius Civilius zijn opstand tegen het Romeinse gezag en brachten de Germanen offers aan hun Goden. Het woud werd bevolkt door beren en wolven. Op de open plekken graasden tot in de 12e eeuw wilde paarden.

Toen de Romeinen zich in de eerste eeuw voor Chr. in het grens-gebied langs de Rijn vestigden strekte het woud zich uit tussen Nijmegen, Xanten en Goch. Reusachtige eiken en beuken tussen manshoge varens bepaalden het beeld. De Romeinen hebben hier tijdens hun verblijf, dat tot in de vijfde eeuw na Chr. duurde, veel sporen nagelaten. Zij hebben een groot deel van het bos gekapt voor bouwmateriaal en brandstofvoorziening van hun woningen, legergebouwen en baden.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 247

Heel veel hout is gebruikt voor het stoken van de grote pannen- en pottenbakkerijen die in Berg en Dal bij de Holdeurn en op Heilig Landstichting stonden. Op de Jansberg bouwden ze een villa, stra-tegisch gelegen aan de weg van Nijmegen naar Maastricht.

De excursie volgt gedeeltelijke deze oude Heerbaan die vanaf de brug bij Cuijk over de Jans-berg, langs de Ro-meinse villa over de stuwwal naar Nijmegen loopt.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 248

Na de Romeinse tijd kon het Wald zich geleidelijk herstellen. De Duitse vorsten kwamen hier vaak jagen als zij op hun palts (ver-sterkt buitenverblijf met kerk en enkele hoeven) in Nijmegen ver-bleven. Vooral Lodewijk de Vrome maakte gebruik van deze loca-tie. Maar het gebied bleef op de kleine stedelijke centra na vrijwel onbewoond; uit de periode tot omstreeks de elfde eeuw zijn nau-welijks bodemvondsten gedaan. In middeleeuwse oorkonden wordt het uitgestrekte bosgebied aangeduid met Ketelwald. Die naam kan te maken hebben met de betekenis van ‘ketel’ als vruchtbare laagte, maar ook met de Keltische term ketila (wat ‘vee’ of ‘runderen’ betekent, vergelijk het Engelse cattle). Deze laatste betekenis zou niet onlogisch zijn omdat de Jansberg in de middeleeuwen (maar ook in de tijd daarna) als weidebos diende.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 249

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 250

Het Ketelwald in de

Middeleeuwen

In de twaalfde en dertiende eeuw komen overal in Noordwest-Europa kleine machthebbers op die hun territorium steeds verder probeerden uit te breiden. De graven van Gelre verplaatsen hun kerngebied vanuit Geldern en omgeving geleidelijk noordwaarts naar de regio Arnhem-Nijmegen Aan de zuidzijde breidde het graafschap Kleef zich uit, vooral door gronduitgiften en ontginnin-gen aan lokale heren en kloosters.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 251

In de periode van de dertiende tot de zestiende eeuw heeft het Ke-telwoud of Rijkswoud een turbulente geschiedenis doorgemaakt.

De beide concurrerende graven maakten beiden aanspraken op het bosgebied. Zij hadden voortdurend geldgebrek door hun rijke leven dat zij leidden en de vele oorlogen die zij voerden. Door het bos of een deel ervan aan elkaar te verpanden konden zij geld le-nen. Over die leningen en terugbetalingen ontstonden vaak weer ruzies. Tenslotte kwam het in de vijftiende eeuw tot een definitie-ve splitsing van het grote bosgebied. Het (grootste) deel dat nu in Duitsland ligt werd het Ober-rijkswald of Overwald genoemd. Hiervan maakte de Jansberg deel uit. Het stuk ten zuiden en zuid-oosten van Nijmegen werd het Nederrijkswald.

Het is begrijpelijk dat het bos als pandgoed een slechte verzorging kreeg; het werd vaak geplunderd om er in korte tijd zoveel moge-lijk hout uit te halen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 252

Hierbij moeten we bedenken dat hout vóór de komst van olie en steenkool een essentiële grondstof en energiebron was. Turf was schaars en duur. Vrijwel alle woningen werden van hout gebouwd en voor vestingwerken, voertuigen en schepen waren eveneens grote hoeveelheden hout nodig.

Waarschijnlijk was er in de Middeleeuwen althans in het Neder-rijkswald nog geen systematische eikenhakhoutteelt waarbij de stammen om de acht tot tien jaar van de stobben werden gekapt. Men velde het bos vrijwel geheel als het weer een aantal jaren was opgegroeid.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 253

Toen graaf Reinald II het Nederrijkswald in 1331 na een verpan-ding terugkreeg van zijn Kleefse buurman was het zo geruïneerd dat hij de order uitvaardigde dat er helemaal niet meer gekapt of ontgonnen mocht worden. Toch hadden de graven en hertogen een beheersorganisatie tot hun beschikking die in theorie een doeltreffend beheer mogelijk maakte: aan het hoofd stond een waldgraaf als vertegenwoordiger van de landsheer, daaronder waren enkele waldforsters werkzaam die het dagelijkse toezicht hielden en bij overtredingen de daders mochten bekeuren. Maar terwijl de traditionele weide en sprokkelrechten van de boeren in en bij het bos door de toezichthouders vanwege mogelijke schade werden betwist, waren de heren uit Arnhem en Kleef vooral be-lust op maximale korte-termijn inkomsten uit hun bezit.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 254

Herstelpogingen in de zestiende en

zeventiende eeuw

Het Oberreichswald bleef onder de hertog van Kleef, en dus ook de Jansberg. Het bosbeheer werd steeds meer gecentraliseerd vanuit Brandenburg. In dat kader kondigde keurvorst Friedrich Wilhelm in 1649 de eerste Jagd- und Forstordnung für das Her-zogtum Kleve af. Ondanks het feit dat het Duitse gedeelte in de Middeleeuwen sterk in oppervlakte gereduceerd was door de vele ontginningen aan de zuid- en oostzijde, werd in het overblijvende woud van circa 5000 hectare een beter beheer gevoerd dan het Gelderse Nederrijkswald. Tegen houtdiefstallen en illegaal wei-den werd krachtig opgetreden.Uit oude kaarten blijkt dat de Jans-berg in de zestiende en zeventiende eeuw uit heide en struikge-was bestond. De grote behoefte aan hout tijdens de Tachtigjarige Oorlog dwong telkens weer tot verbetering van het bosbeheer, maar even zo vaak mislukten de pogingen grotendeels.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 255

Het bos degenereert tot heide

Verbeteringen in de achttiende eeuw

Voor de Jansberg gold het Kleefse beheer van het Ketelwald. Wat het houtbestand betreft bleef tot omstreeks 1780 de exploitatie van het grootste deel van de Jansberg gericht op eikenhakhout. Daarbij ging het vooral om de productie van eikenschors voor de leerlooierijen, ten tweede voor brand- en timmerhout. Opgaand bos vinden we in die tijd vooral op de de lösshoudende bodem aan de oosthellingen van de Stuwwal die vruchtbaarder waren dan de westelijk hellingen en de zand- en grindgronden op de stuwwal De grove den werd toegepast vanaf omstreeks 1740-1750. Dennen-hout werd in de achttiende en negentiende eeuw steeds meer ge-produceerd, eikenhakhout nam geleidelijk af. Dit grenenhout werd gebruikt voor de bouw en in toenemende mate voor de mijnbouw. De Fijnspar kwam ongeveer een halve eeuw na de Grove den in zwang. Dennenzaad kwam uit Brandenburg.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 256

In de Franse tijd werd de Jansberg bij Frankrijk ingelijfd. Van 1798 tot 1813 maakte het deel uit van het Departement van de Roer. De liberale beginselen vrijheid, gelijkheid en broederschap deden ook hun invloed op het Wald gelden. Voor de bevolking be-tekende het dat het gebied vrijelijk gebruikt kon worden om er vee te laten grazen, hout te sprokkelen en te akeren.

Tot ver in de negentiende eeuw was het oude Ketelwald vrijwel uitsluitend gericht op de houtproductie. Daarnaast hebben het woud en de belendende heidevelden steeds gefunctioneerd als weidegronden, en voor het steken van heideplaggen voor de pot-stallen van de boeren. Het sprokkelen van dood hout was toege-staan aan de in- en aanwonende bevolking.

In de Franse tijd veran-derde de Jansberg op-nieuw in 20 jaar tijd in een ruig heideveld. In 1816 werd de Jansberg in het Traktaat van Aken bij het Koninkrijk der Nederlanden gevoegd.

Na de Franse tijd was Nederland sterk verarmd. Dit leidde er toe dat het Nederrijk werd verkocht aan notabelen om de staatskas te spekken

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 257

Zo werd de Jansberg in 1837 verkocht aan Adrianus van Riemsdijk die er het landgoed Jansberg stichtte. Als bruidschat kwam het aan zijn schoonzoon baron Verschueren. Van Riemsdijk legde lanen aan en plantte bomen voor de houtproduktie. Op verschillende plaatsen is beukenhakhout nog aanwe-zig. In 1970 kwam het landgoed aan Natuurmonumenten.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 258

De Jansberg vormt de zuidrand van het gehele Nederlandse stuwwallenlandschap. Naast de eigenlijke Sint Jansberg bezoeken we ook de Maartensberg op 43 NAP. We trekken door twee bron-gebieden: het dal van de Molenbeek en de Helkuil. Het bos is een onderdeel van het vroegere Ketelwald dat zich uitstrekte van Nij-megen tot Kleef.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 259

De bodem bestaat vooral uit grofzandige gestuwde preglaciale zanden, ten dele afgedekt met dekzand of lössleem. Het reliëf is zeer uitgesproken, met een fraaie steilrand langs het Maasdal en smalle ravijnachtige zijdalen.

Dit resulteert in grote verschillen in voedselrijkdom en water-huishouding binnen korte afstand.

Jansberg ontleent zijn grote natuurwaarde aan zijn waterbergend vermogen. Tijdens onze tocht keken we naar de effecten ervan op de vegetatie en de wijze waarop de mens in het verleden hiervan gebruik heeft gemaakt. De geologische wordingsgeschiedenis ligt aan de basis van dit bijzondere verschijnsel. Het verhaal begint in het Saalien, de voorlaatste ijstijd.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 260

De stuwwallen zijn tijdens deze ijstijd zo’n 150.000 jaar geleden ontstaan. Het ijs breidde zich toen vanuit Scandinavië uit naar het zuiden en kwam hier tot stilstand. Door het enorme gewicht van het ijs werd het onderliggende pakket rivierafzetting opzij en naar voren omhoog gedrukt. Hierdoor ontstond een stuwwal van wel 200 meter hoog, die in de loop van de tijd door erosie is afgesleten tot het huidige niveau.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 261

Doordat de stuwwal is opgebouwd uit schuin staande lagen zand, grind en leem, kan het regenwater in deze zand en grindlagen zakken, totdat het een ondoordringbare leemlaag tegen komt en daar ondergronds als het ware een enorme voorraad water vormt. Daar waar de leemlaag aan de oppervlakte komt, treedt het water naar buiten en spreken we van een bron.

Tijdens onze wandeling kwamen we deze bronnen tegen in de Helkuil en op de Maartensberg [43 m +NAP].

De Droogdalen: Molendal

en Helkuil.

De tocht trekt langs het Renneke met uitzicht de Kooy. In de Geuldert bezoeken we een uitgeveend laagveengbied. Dan gaat het omhoog het droogdal in van de Helkuil.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 262

Doordat de stuwwal is opgebouwd uit schuin staande lagen zand, grind en leem, kan het regenwater in deze zand en grindlagen zakken, totdat het een ondoordringbare leemlaag tegen komt en daar ondergronds als het ware een enorme voorraad water vormt. Daar waar de leemlaag aan de oppervlakte komt, treedt het water naar buiten en spreken we van een bron. Tijdens onze tocht kwa-men we deze bronnen tegen in de Helkuil en op de Maartensberg [43 m +NAP].

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 263

We vervolgen onze tocht bij de Kellendonk waterval, waar het water van het Renneke via een bypass naar de Molenbeek wordt geleid

Stroomafwaarts waar het de Molenbeek de rijksweg passeert is de bodem door het water schoon geschuurd. Hier groeit de associatie van Egelskop en Pijlkruid.

Sagittario-Sparganietum

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 264

Grote Egelskop in de benedenloop van de Sprankelbeek. Door sa-propelium erosie bestaat de bodem uit zand en grind. De bodem heeft een oxidatief karakter. Het is het milieu voor de associatie van Egelskop en Pijlkruid.

’t Renneke de-

biet

15 m³ per uur

Het water dat uit de bronnetjes stroomt is in-direct regenwater dat door de bufferende wer-king van de zand- en leemlagen wel 20 tot 25 jaar onderweg kan zijn, voordat het ergens weer naar buiten treedt

Een eigenschap van dit water is dat het voedselarm is en rijk aan mineralen. Door de bufferende werking van de stuwwal treedt door het jaar heen dezelfde hoeveelheid water uit de stuwwal met een bijna constante temperatuur van 10 °C. Dit zorgt er voor dat de beken in de winter niet dichtvriezen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 265

Door het uittreden van water uit de stuwwal was onder aan de voet van de St. Jansberg een uitgestrekt moeras ontstaan met na-men als de Kooij, de Geuldert, de Diepen, het Koningsven en het Genneps turfveen.

Rond 1950

zijn de laat-

ste stukken

daarvan

ontgonnen

en in cul-

tuur ge-

bracht.

Een klein

stukje van

de Geuldert

tussen de

Rijksweg

en de

stuwwal is

als een

soort relict

bewaard

gebleven.

Dubbelloof aan de oevers van

het Renneke

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 266

Op de humusrijke, zure, vochtige oever van het Renneke, op half beschaduwde plaatsen met vochtige atmosfeer voelt Dubbelloof zich thuis. Het zijn vooral de plekken waar grondwater vlak aan de oppervlakte stroomt.

De varen is wintergroen en heeft ’s zomers rijpe sporen. Aan de forse wortelstok ontspringen tweeërlei bladeren [vandaar de naam Dubbelloof]. De bladeren op de foto zijn onvruchtbaar en spreiden zich als een rozet uit .

In het centrum van het rozet komen in de zomer sporendragende bladeren te voorschijn.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 267

Ook de wijfjesvaren is aan vochti-ge standplaats gebonden. Ze heeft een voorkeur voor min of meer voedselrijke plaatsen.

Ze komt in de hele wereld voor, behalve Australië, hoofdzakelijk in de gematigde streken.

Hoog op de oever, op droge grond waar ruwe humus zich had opgehoopt, groeide de Brede Stekelvaren. De at-mosfeer is er vochtig, maar de bodem voedselarm en zuur.

Langs de gehele oever in de spat-zone : Gewoon plakkaatmos, een thalleus levermos.

Op de vochtige, enigszins zure, be-schaduwde zand- en leemoever had Pellia epiphylla de gehele spatzone gekoloniseerd.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 268

Pellio -Conocephaletum

De Kegelmosassociatie aan de oevers van het Renneke groeit in de spatzone van de spreng. Ze wordt voornamelijk bepaald door de levermossen, Gewoon plakkaatmos en Kegelmos. Het is er voch-tig, schaduwrijk en de wanden zijn loodrecht.

Gewoon plakkaatmos is een thalleus levermos. Het heeft hier de enigszins zure zand- en leemhellingen van het Renneke gekoloni-seerd. Het levermos is eenhuizig. De mannelijke voortplantingsor-ganen bevinden zich in het thallus langs de middennerf en zijn als wratachtige bultjes zichtbaar. De vrouwelijke organen zitten on-der een gegolfd flapje aan het uiteinde van een lob. Het is het om-hulsel van het archegonium, bij bryologen bekend onder de naam involucrum.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 269

Levermossen zijn zeer gevoelig zijn voor uitdroging. Ze houden door hun groeiwijze zoveel mogelijk water onder hun thallus vast door de grond af te dekken.

Kwelwater voor de Geuldert

Omdat de Geuldert dreigt te verdrogen wordt op deze plek het water van het Renneke afgetapt. Na het graven van de 40 meter diepe Mookerplas was de Jansberg lek geslagen. Ondergrondse watervoerende lagen voerden het kwelwater af. Dat kwam in de Mookerplas terecht, waar het koude eilanden in de zomer veroor-zaakte en bij ijs in de winter voor gevaarlijke wakken zorgt.

De Kooy, en de Geuldert verdroogden.

Door het aftappen van het Renneke probeert men dit proces een halt toe te roepen. Aan de voet van de stuwwal begint zich nu weer een kwelmoeras te ontwikkelen. Hiervan getuigen Paarbla-dig goudveil en Reuzenpaardenstaart.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 270

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 271

Hygrofyten langs de beschaduwde

bospaden

In het bosmilieu, dat beschutting biedt tegen direct zonlicht en een relatief grote luchtvochtigheid bezit groeien langs het pad hy-grofyten. De planten hebben geen zichtbare aanpassingen ter be-perking van de verdamping en zijn zwak beworteld. Bij onderbre-king van de watertoevoer verlept de spruit snel en irreversibel door turgorverlies.

Akkerkool↓

Akkerkool produceert een grote hoeveelheid kleine, helder gele bloemen. Het is een eenjarig kruid dat we op wat rijkere grond vinden. Vooral op wat verstoorde grond, in vochtige omgeving. Akkerkool was in de middeleeuwen een veel gegeten plukgroente

Stinkende gouwe ↓

Nagelkruid↓

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 272

Groot heksenkruid↓

Groot heksenkruid behoort tot

de Teunisbloemfamilie en is een

typische bosplant. Ze bezit typi-

sche klitvruchten

Muursla↓

De hoofdjes zijn de kleinste en

armbloemigste onder de in-

heemse Paardenbloemachtigen.

Robertskruid↓

Robertskruid staat al direct bij

de ingang, wat erg handig is. De

fijn gewreven bladeren zijn een

handig hulpmiddel om muggen

op een afstand te houden. Wrijf

je er mee in. Het helpt. Haar bij-

naam is Stinking Bob, wat je dan

beslist zult ruiken.

Klein springzaad↓

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 273

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 274

Renneke komt van het Duitse woord rinnen= langzaam vloeien. Doordat het water altijd in beweging is, neemt het veel zuurstof op.

Planten hebben het echter moeilijk in dit stromende water. Bij ge-brek aan skelet lopen ze grote kans uiteengerukt te worden. Geen enkele hogere plant kan zich er handhaven. Behalve wat wieraan-slag is er niet veel om de voedselketen mee te beginnen. Maar er is toevoer van buitenaf. Zo waaien er dode bladeren in de spreng, die door schimmels en bacteriën worden verteerd.

Luilekkerland

De meeste beekbewoners zijn filterdieren.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 275

Ondanks de voedselschaarste is de spreng voor hen een luilekker-land, want al het eten komt vanzelf met de stroom naar hen toe. Ze hoeven het alleen maar op te vangen. Elk doet dat naar zijn aard.

Larven van kriebelmugjes doen het met kamvormige kopaanhangsels, die als vang-armen in het rond grijpen. Als het alleen om het eten ging zou het Rinneke nog geen pa-radijs zijn. Er is meer. Zo heerst er altijd een aangena-me temperatuur. Dat wil zeggen aangenaam voor wa-ter dieren.

Nooit warm en toch ook nooit vriezen, daar houden ze op onze breedte van. En bovenal: lekker constant.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 276

Snelle wisselingen van temperatuur zijn voor de meeste bewoners dodelijk. Bovendien eisen de verwende diertjes een niet aflatend hoog zuurstofgehalte. Ook daarin is voorzien. Dank zij het klein volume en de intensieve beweging is al het beekwater voortdu-rend met de luchtzuurstof in contact. Problemen met de ademha-ling zijn de bewoners van het schone Renneke onbekend. Zorge-loos hebben ze in de loop van de evolutie hun kieuwen verkleind of verloren. Sommige hebben genoeg aan de zuurstof die via de dunne huid van hun gewrichten binnendringt.

De Gewone vlokreeft lijkt op een

garnaaltje.

Hun lichaam is vertikaal [van zij tot zij] afge-plat. Aan de buikzijde wriemelt een onoverzichtelijk aantal pootjes. Deze dienen vrijwel overal voor.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 277

Er zijn zwempoten, grijppoten, kieuwpoten en broedpoten. De laatste omsluiten met hun aanhangsels de ruimte waarin het wijf-je haar eieren meevoert. Je kunt ze van buitenaf door het lichaam heen zien schemeren. Voor de bevruchting rijdt het mannetje da-genlang op de rug van zijn partner in precopula mee. Zwemmen doen vlokreeftjes op hun zij. Het is de enige gelegenheid waarbij ze het gekromde lijf wel eens strekken. Meestal kruipen ze echter rond onder de stenen en tussen de bladeren, waar ze van detritus leven.

Precopula in het Renneke

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 278

De Kooij

Onder aan de voet van de berg ligt “De Kooij”. De naam duidt op de vroegere aanwezigheid van een eendenkooi. Doordat de berg lek is geprikt door het graven van de Grote Siep is “De Kooij” in de loop van de jaren verdroogd.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 279

Door watervoerende lagen loopt nu het water van de Jansberg in de Grote Siep [Mookerplas]. Op sommige plaatsen in de Grote Siep is te zien hoe het Jansberg water borrelend omhoog komt. Steeds een beetje ijzer meevoerend, dat op verschillende plaatsen de overgang tussen strand en water een typische roestkleur heeft ge-gevenMen tracht de waterhuishouding te herstellen door water van de beneden molenplas onder de rijksweg door weer in “de Kooij te leiden.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 280

Colluvium

Aan de voet van de helling is veel voedselrijke humus bijeenge-spoeld. Met noemt dit het colluvium. Basenrijke kwel uit de berg voorkomt verzuring. De humusvorm is dan ook een milde humus [Mull]. Het is de plaats waar geofyten, zoals Gevlekt aronskelk, Bosanemoon en Daslook hun plek gevonden hebben. Geofyten overwinteren met bol, knol of wortelstok in de grond. In het goede seizoen, van het jaar daarvoor, zijn deze onderaardse delen met reservevoedsel gevuld. Zodra het zonlicht de strooiselllaag ver-warmt, kunnen deze vroegbloeiers snel uitlopen en gaan assimile-ren. Het zijn korte-dag-planten die bij minder dan 12 uur licht per dag bloeien.

De zomer ont-wijken ze, omdat dan het blader-dek de bosbo-dem verduistert. Door hun korte vegetatieseizoen hebben ze veel voedsel nodig. Dit verklaart hun aanwezigheid aan de voet van de helling.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 281

Door de voed-

selrijkdom aan

de voet van de

helling waren

hier een groot

aantal forse

ruigtekruiden

opgeslagen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 282

Een Krachtpatser op hypertrofe bodem

De Reuzenberenklauw [Heracleum mantegazzianum] is genoemd naar de Griekse halfgod Heracles. Het is dan ook een krachtpatser die op de zeer voedselrijke vochtige grond aan de Sprankelbeek groeit. De plant komt uit de Kaukasus. Aan de voet van de Stuwwal manifesteert hij zich nu als een typische winterstaander. De vruchthelften worden in de loop van het winterhalfjaar door de wind losgerukt.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 283

Reuzen berenklauw

Aan de oever van de Molenbeek

een grote vegetatie van Reuzen-

berenklauw. Heracleum mante-

gazzianum is in de 19e eeuw als

statussymbool uit Zuidwest-

Azië ingevoerd. Ze bezit stijve

stengelharen. Die maken bij

aanraken gemakkelijk wondjes

in de menselijke huid, waarna

het sap van de plant de huid

overgevoelig maakt voor zon-

nestraling. De werkzame stof is

furocumarine.

Reuzenbalsemien↓

De Reuzenbalsemien uit Noord-

India

Japanse duizendknoop↓

Groot hoefblad↓

Koninginnekruid↓

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 284

Het bos aan de voet van de hel-

ling is een Bosgierst-Beukenbos

en vertoont kenmerken van het

rijke Eiken-Haagbeukenbos.

Haagbeuk en Zoete kers namen

een grote plaats in.

De struiklaag werd gedomineerd

door Corniden, struiken met op-

gerichte takken, zoals Rode kor-

noelje, Lijsterbes, Hazelaar, Kar-

dinaalsmuts en Gelderse roos.

Aan de voet van de stuwwal in het lichte vochtige loofbos groeit de Kardinaalsmuts.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 285

Endozoöchorie

Kardinaalsmuts behoort tot de Kardinaalsmutsfamilie [Celastra-ceae]. Een eigenaardigheid van deze familie is dat de zaden zijn omgeven door een helder gekleurde zaadrok [Arillus], een los, vlezig omhulsel, dat door vogels gegeten wordt, terwijl het zaad onverteerd hun darmkanaal passeert.

Uit de rijpe vruchten hangen dunne draadjes [navelstrengen] met de zaden, die op zichzelf wit zijn, maar geheel door een helder oranje zaadrok worden. Lijsters, mezen en roodborstjes zorgen voor de verspreiding. Voor mensen zijn de zaden giftig.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 286

Op de helling van de stuwwal groeit het Bochtige smele Beuken-

bos.

Deschampsio-Fagetum

Waar de Beuk kan groeien –dus waar de bodem gerijpt, niet te nat en niet te arm is – wint hij het op den duur van de Zomereik, on-danks de veel langere levensduur van de laatste. Dat de Beuk op de Jansberg niet zo’n grote plaats inneemt als de Zomereik, is een gevolg van bevoordeling van deze laatst door de mens. Beuken kunnen wel in de schaduw van andere bomen kiemen, maar het omgekeerde is niet het geval. Lichtbehoevende bomen krijgen hier alleen een kans als een Beuk geveld wordt. Met zijn brosse hout is de Beuk slecht bestand tegen windstoten.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 287

Aan de voet van de stuwwal op de vochtige grond en de vaak hoge grondwaterstand wortelt de Beuk erg oppervlakkig, zodat er een aantal door de wind zijn ontworteld.

Doordat de gebroken Beuk slecht uitloopt, begint op de openge-vallen plek de competitie tussen licht- en schaduwbomen van vo-ren af aan. De Beuken rondom de open plek worden plotseling aan het volle licht bloot gesteld en vallen ten offer aan zonnebrand. Daardoor kunnen andere bomen, vooral Berken en Eiken, zich voorlopig breed maken op en om de plaats van de ramp. De Beuk groeit het best op kalkrijke, vochthoudende grond. Op de Jansberg vinden we hem hoofdzakelijk op de kalkarme, vrij droge bodem.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 288

Door de zware schaduw, de ruwe humus en de concurrentie van het dichte en oppervlakkige wortelstelstel van de Beuk is er in de gesloten Beukenbossen weinig tot geen ondergroei van struiken en kruiden.

Het Beuken-Eikenbos.

[Fago-Quercetum]

Op de matig zure leemhoudende hellingen van de droogdalen groeit het Beuken-Eikenbos. De Zomereik overheerst. De voor-naamste struiken zijn Lijsterbes en de Hulst. De ondergroei is on-der de Beuken alleen pleksgewijs ontwikkeld. Onder Eiken en ver-spreid voorkomende Berken zien we veel meer bodem begroeiing, evenals aan de rand van het bos. Kenmerkende soorten zijn Ade-laarsvaren, bij de Helkuil en in het Molendal groeit het Dalkruid.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 289

Op de klif bij de Helkuil floreert

het Parelgras-Beukenbos.

Op de vochtige, matig voedselrijke, lemige lössbodem groeit langs de klif het Eenbloemig parelgras. Eenbloemig parelgras mijdt het volle licht, maar in de schaduw van deze Beuken begint de popula-tie nu te kwijnen. De plek hier in het hellingbos is een voorpost van de op enkele tientallen kilometers afstand gelegen Duitse vindplaatsen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 290

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 291

EctowormmulL

Op de hellingen

Verspoelde löss

F - terrestrische horizont bestaande uit gedeeltelijk afgebroken organisch ma-teriaal, waarin sterk verkleinde plante-resten nog herkenbaar zijn; Op de lemi-ge hellingen en van oorsprong

kalkhoudende zandgronden indicator voor verzuring. Ah - minerale horizont (bovengrond) aangerijkt met humus AC - een geleidelijke overgang tussen A en C

Cu - C-horizont ongedifferentieerd

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 292

Het Veldbies-Beukenbos

Luzulo Luzuloides-Fagetum

Een groot deel van het Beukenbos op de hellingen van de droog-dalen behoort tot het Veldbies beukenbos. Hier aan de grens van het areaal is de verarmde vorm aanwezig [inops]. Op de geëro-deerde hellingen groeit de Grote veldbies. De associatie komt vol-op in de colliene en subalpiene gebieden van Europa voor.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 293

Ze wordt gekenmerkt door een relatief hoge neerslag, hoge lucht-vochtigheid en gemiddeld lage temperaturen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 294

0

0,1

0,2

0,3

0,4

0,5

0,6

Levensvormenspectrum Luzulo luzuloidis-Fagetum

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 295

0% 5%

10% 15% 20% 25% 30%

Luzulo luzuloidis-Fagetum

Families van het Veldbiesbeukenbos

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 296

Op de hellingen:

Dominantie van de Beuk

De Beuk monopoliseert zowel de kroon als de wortellaag. Het zure

strooisel, de uitgeloogde bodem en het oppervlakkige wortelstelsel

maakt groei van andere bomen en planten onmogelijk. De gevoelig-

heid voor schorsbrand heeft hier al enkele exemplaren doen sneuve-

len. De beuk is ook niet bestand tegen zuurstof tekort in de wortelzo-

ne. Droge voeten is een absolute noodzaak. Hij heeft zich dan ook wat

hoger op de helling gevestigd.

Creep op de hellin-

gen van de Kloos-

terberg

De merkwaardige aan de voet gebogen boomstammen, waren aanleiding tot de beschouwing over vorstcreep

Vorstcreep: Een alpien verschijnsel

op de helling langs het Renneke.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 297

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 298

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 299

HET DESCHAPSIO-FAGETUM OP DE

HELLINGEN VAN DE STUWWAL

Het Deschampsio-Fagetum met de dikke strooisellaag heeft als humusvorm moder. Het is een humusaggregaat ontstaan door de vertering van mor door mijten en springstaarten. Hier domineert de Beuk. De boom monopoliseert zowel de kroon als de wortel-laag

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 300

Het zure strooisel, de uitgeloogde bodem en het oppervlakkige wor-telstelsel maakt groei van andere bomen en planten onmogelijk. De gevoeligheid voor schorsbrand heeft hier al enkele exemplaren doen sneuvelen. De beuk is niet bestand tegen zuurstof tekort in de wortelzone.

Droge voeten is een absolute noodzaak.

Hij heeft zich dan ook wat hoger op de helling gevestigd. De beuk bevat fagine. Paarden zijn zeer gevoelig voor dit gif dat in de beu-kennoten is opgeslagen.

Luzulo-luzuloidis-Fagetum

Op de hellingbossen met zure leemgrond, vooral waar door erosie de noordhellingen zeer steil zijn, groeit Luzula sylvatica. Op een-plek bij de Klif wordt het vergezeld door Eenbloemig parelgras. De groeiplaats is koel en heeft een vochtige atmosfeer. In de moslaag is Gewoon sterrenmos present.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 301

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 302

Zwarte els.

De Zwarte els beheerst de moerasgronden aan de voet van de Jansberg. Voor een goede groei heeft hij een voedsel- en mineraal-rijk, permanent vochtig substraat nodig. De wortels hebben een zeer geringe zuurstofbehoefte. Ze groeien door tot in het grond-water; in verband hiermee wordt nogal eens een Els door de blik-sem getroffen. Beter dan alle andere bomen groeit Zwarte els op deze drassige bodem met stagnerend water en doorwortelt hij de ongerijpte grond [waar zich nog geen bodemprofiel heeft ontwik-keld]. Hij verdampt zeer veel water

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 303

Op de wortels van de Zwarte elzen vinden we gezwellen, bestaand uit grote groepen wortelknolletjes, waarin zich een bacterie be-vindt. Deze bacterie [Frankia alni] verzorgt de stkstofbinding, waarvan de boom afhankelijk is.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 304

DE GEULDERT.

Via een dam die de zandrug waarop Plasmolen is gebouwd, verbindt met de stuwwal be-treden we het laagveen gebied. De dam was in het verleden de weg die de boeren benutten om hun vee veilig door het moeras te loodsen naar de heuvels van de Stuwwal.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 305

.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 306

Myrtus Brabantinus

Symbool voor de Geuldert is de Gagel. De struik groeit op de natte, zure venige veendam door de Geuldert. Myrica gale werd zowel beschouwd als een medicinale plant of als een toverplant en werd bijvoorbeeld bij kiespijn toegepast. Gagelbladeren waren vroeger een geneesmiddel tegen huidziekten. Als zodanig heette de plant Myrtus Brabantinus [Brabantse myrte]. Gagel wordt op de veen-dam begeleid door Sporkehout, Zachte berk en Galigaan. Voor een goede groei van Zwarte els is de grond op de Veendam te arm en te zuur. In de harsklieren van Gagel bevinden zich aromatische oliën. Ze zijn zowel giftig als roesverwekkend. De struik is ook in-sectenwerend. Daarnaast wordt de plant toegepast bij het leerlooien en de gele bloemknoppen als verfstof gebruikt. Ook wordt de struik vanwege de bitterstof in de bladeren in plaats van Hop gebruikt bij het brouwen van het Duitse Grutbier, dat daardoor langer houdbaar is.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 307

Associatie van Waterlelie en Gele plomp in de

Geuldert

[Myriophyllo-Nupharetum]

In het stilstaande , ondiepe water domineert de Witte waterlelie.

Ze heeft vrijelijk de beschikking over zuurstof uit de lucht, wat ze middels haar forse bladschijven en een efficiënt gastransport- en pompsysteem ook naar de wortels pompt. Op de bodem bevindt zich een dikke organische laag [sapropelium] die is ontstaan ten gevolge van de hoge biomassa-produktie.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 308

Moerasvaren op een verzuurd gedeelte

van de Geuldert.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 309

Aan de Veendam in de Geuldert liggen verzuurde gedeelten, door-dat hier regen water blijft staan op het kwelwater. Hier groeit de Moerasvaren. Het water is matig voedselrijk, zwak zuur en staat aan het oppervlak. Er is hier sprake van laagveen vorming.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 310

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 311

Veenmesimor in de

geuldert

Rietzeggeveen

Om - O-horizont bestaande uit gedeeltelijk afgebroken plan-temateriaal. Dit type horiozont heeft betrekking op, onder in-vloed van rela-tief eutroof wa-ter verweerde meso- en eutrofe veen-typen. Tussen 10 en 40% van de organische stof blijft na

wrijven herkenbaar als vezels;

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 312

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 313

Op de zandrug, gevormd in het Subboreaal

woonden de schilders van de Pasmolengroep

Ze werden geïnspireerd door de school van Barbizon en kozen voor hun motieven het leven van de eenvoudige landman en de hen omringende natuur. Hieronder een impressie van Gerard Cox van de Geuldert.

De Geuldert is een

laagveengebied.

Het water dat uit de

stuwwal sijpelt komt

terecht in een trechter

tussen stuwwal en

zandrug.

Hier vindt laagveen-

vorming plaats. Ten

westen van de dam is

die door individuele

boeren ontgonnen, ge-

tuige de vele boeren-

kuilen. Ten oosten van

de dam heeft de veen-

vorming grootschalig

plaats gevonden, waar-

van de plassen getui-

gen.

Doordat het water uit de stuwwal licht alkalisch is vindt geen ver-zuring plaats Grote gedeelten raakten begroeid met Elzenbroek.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 314

Het grondwater zorgt voor verwarming in de winter en verkoeling in de zomer. Dit maakt de groei van Galigaan mogelijk, een warm-teminnende soort. Ook de Zeggekorfslak een slakje dat leeft van de algen en schimmels op de Moeraszegge kan zich hier handha-ven.

Laagveen is een pakket op elkaar gepakte, onverteerde planten. Als je het van dichtbij bekijkt kun je er moeiteloos zaden, stukjes stengel, bladeren in herkennen. Ook komen er resten van grotere planten in voor, zoals stukken bast, wortels of hele boomstammen.

Er groeit hier veel Riet, Grauwe wilg, Zachte berk en Els. Ze zijn

daarom vaak terug te vinden in het veen. Zodra veen uit het water ge-

haald wordt, begint het te oxideren.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 315

Laagveen wordt onder de grondwaterspiegel gevormd. Het dode plan-

tenmateriaal dat in het water viel verteerde niet, omdat zuurstof en

bacteriën, die planten afbreken tot humus, ontbreken. Er is zo, in de

loop van de duizenden jaren, een veenpakket ontstaan van vele meters

dik.

Moerasvaren Elzenbroek in de Geuldert

[Thelypterido-Alnetum]

Op de foto is fraai de Moerasvaren te zien. De Geuldert toont zich hier als een laagveenlandschap wat het ook is.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 316

De grondwaterspiegel is permanent hoog en daalt niet onder de 20 cm onder het maaiveld. Door de specifieke hydrologische situ-atie ter plekke ontstaat zuurstofgebrek in de bodem en stagneert de voedingsstoffenkringloop, zodat veenvorming optreedt. Omdat het hier kwelrijk is blijft de veenvorming beperkt tot de ontwikke-ling van dunne, moerige lagen.

De bosstructuur is een open, lage boomlaag met een grote variatie van kroonvormen. In de ondergroei Grauwe wilg. Plaatselijk do-mineert de Moeraszegge.

Het laagveen wordt beheerst door de Moeraszegge. Ze heeft lange, kruipende wortelstokken waaraan toefen van bloeistengels en niet bloeiende scheuten ontspringen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 317

Het water is matig voedselrijk. Dat deert Moeraszegge niet, als het maar basisch is. De invloed van het grondwater is hier dan ook overheersend. De voortdurende toevoer van het water dat een constante temperatuur heeft, werkt ’s zomers verkoelend en ’s winters verwarmend en zorgt tevens voor een hoge luchtvochtig-heid tussen de vegetatie wat in een bosachtig biotoop resulteert.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 318

Freatofytenspectrum

Thelypterido-Alnetum

Waterplant; 0,01

Tijdelijk-submerse freatofyt; 0,48

Emerse freatofyt; 0,14

Facultatieve freatofyt; 0,13

Plaatselijke freatofyt; 0,14

Afreatofyt; 0,1

Waterplant

Tijdelijk-submerse freatofyt

Emerse freatofyt

Facultatieve freatofyt

Plaatselijke freatofyt

Afreatofyt

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 319

Het Moerasvaren-Elzenbroek is een laag blijvende [tot zo’n 12 m] bosgemeenschap in het laagveenlandschap van de Geuldert. De boomlaag wordt gedomineerd door de Zwarte els. Met in latere stadia bijmenging van Zachte berk. De bedekking van de struik-laag varieert, de kruidlaag wordt gedomineerd door grote zeggen. Het grondwaterpeil is hoog en daalt slechts bij uitzondering onder de 20 cm beneden het maaiveld. De ondergrond bestaat uit een samenhangende, drijvende mat van wortelstokken en plantenres-ten, wat de geringe stabiliteit en hoogte van het bos verklaart.

0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

0,11 0,1 0,1

0,11

0,09

0,07 0,08

0,07 0,07 0,06

0,14

Families van het Moerasvaren -Elzenbroek in de Geuldert

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 320

0

0,05

0,1

0,15

0,2

0,25

0,3

0,35

0,4

Levensvormenspectrum Moerasvaren-Elzenbroek in de Geuldert

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 321

Monitoring Moerasvaren-

Elzenbroek

Zwarte els Grauwe wilg Wilde lijsterbes Geoorde x Grauwe wilg Moerasvaren Hennengras Gewoon sterrenmos Bitterzoet Gele lis Riet Melkeppe Gewoon dikkopmos

Smalle stekelvaren Moeraszegge Brede stekelvaren Gewone braam Kale jonker Haagwinde Moeraswalstro Koninginnekruid Wolfspoot Watermunt Grote kattenstaart Grote wederik Gewoon puntmos

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 322

Verbond van Stijve zegge

Caricion elatae

In het stilstaande water van het laagveenmoeras aan de voet van de Stuwwal doen de omstandigheden zich voor die het een opti-maal biotoop maken voor het Caricion elatae. De presentie van uitgesproken eutrafente soorten als Liesgras en Riet is beperkt. Het substraat bevat veel organische stof. Het milieu is mesotroof en plaatselijk is de standplaats zurig. De vegetatie draagt hiertoe actief bij door een hoge strooiselproduktie. Op verschillende plaatsen is er sprake van een gyttja-achtige afzetting op minerale ondergrond.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 323

Galigaanassociatie in

de Geuldert

Cladietum marisci

De robuuste Galigaan, met haar gezaagde, snijdende bladeren do-mineert plaatselijk de vegetatie. Riet, Moerasvaren, Watermunt en Melkeppe weten zich hier tussen te handhaven. Galigaan treedt hier vegetatievormend op, omdat het water basenrijk is en fosfaat arm.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 324

De golfslag van het water bevordert het contact tussen water en lucht, wat het zuurstofgehalte van het water ten goede komt. Op-kwellend grondwater met een constante temperatuur betekent een zekere opwarming in de winter, wat voor de warmte minnen-de Galigaan van grote betekenis is.

Moerasvaren

De Moerasvaren groeit vooraan in het veen. Het water is er matig voed-selrijk, zwak zuur en staat bijna aan het op-pervlak.

Bijzonder karakteristiek zijn de jonge bladeren, die als “nestjes” ingerold zijn. De bladeren ontspringen op enige afstand van elkaar aan de dicht onder het oppervlak kruipende, vertakte wortelstok

De Berken op de dam van zandrug naar stuwwal worden elk jaar begeleid door Berkenboleten die een mycorrizaverbond met de berken hebben gesloten.

De Berkenboleten vormen een schimmelwortel of ectomycorriza, een mycelium dat de wortels omgeeft en beschermt tegen uitdro-ging, zware metalen en parasieten. Het groeit vandaar uit als een fijn vertakt netwerk van schimmeldraden tussen de boomwortels uit en verbetert zo de wortelstabiliteit.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 325

Via dit uitgebreide netwerk vindt de aanvoer van water en van in water opgeloste voedingszouten uit de bodem naar de boom plaats.

Via de mycorriza voorziet de schimmel in zijn energiebehoefte, door koolhydraten in de vorm van suikers en zetmeel die door de boom geproduceerd zijn, op te nemen. De berken hier op de dam zouden zonder dit met schimmeldraden sterk uitgebreid en door schimmelmantels beschermd wortelstelsel niet overleven. De my-corriza vormende Berkenboleten kunnen evenmin zonder de bo-men.

Op de zandrug uit het subboreaal woonden de schilders van de Plasmolengroep. Ze lieten zich inspireren door de natuur. Ook de invloed van de school van Barbizon is merkbaar. Ze waren echter van te zeer verschillend pluimage om zelf een school te vormen. Afgebeeld zijn twee schilderijen van Gerard Cox, met impressies van de Geuldert.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 326

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 327

De bijzondere situatie in de Geuldert is het gevolg van geologische processen. 12000 jaar geleden stroomde aan de voet van de stuwwal de Maas. De rivier heeft hier een kleipakket afgezet. In het subboreaal 5000-3000 v. Chr. stoof zand op uit de droge bed-dingen van de Maas die toen 2 km zuidelijker lag. Hierdoor werd het rivierduin gevormd waar de rij woningen op ligt die vanuit de Geuldert zichtbaar waren. In de daarop volgende periode zorgde kwel vanuit de stuwwal dat de trechter die hier was ontstaan zo vochtig werd dat veengroei volgde. In de centennia sinds de mid-deleeuwen is dit veen grotendeels weer afgegraven. Het resultaat is: De Geuldert.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 328

Op de veendam: Gagel-

struweel.

Het Gagelstruweel op de veendam is soortenarm. Voor een goede groei van Zwarte elzen is de grond te arm en te zuur. Op de hogere plekken staat Geoorde wilg, Sporkenhout en Zachte berk. De wor-tels van de Gagel vertonen net als die van Elzen opzwellingen, be-staand uit groepen wortelknolletjes.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 329

Hierin leeft een organisme dat stikstof uit de lucht bindt, een bac-terie van het geslacht Frankia. Deze maakt voor de Gagel het mili-eu voedselrijker. Gagelbladeren waren vroeger als geneesmiddel tegen huidziekten in gebruik. De aromatische olie uit de harsklie-ren is vergiftig en roesverwekkend. Eeuwenlang diende de Gagel, ondanks verboden, om in plaats van Hop het bier te kruiden

Op de venige gronden onder invloed van stilstaand water treffen we wilgenbroekstruwelen aan. Het zijn breedbladige wilgen en de katjes hebben zwart-witte schubben. De vegetatie behoort tot de klasse van de wilgenbroekstruwelen [Franguletea]

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 330

Het Wilgenbroekstruweel aan de randen van de Geuldert is moei-lijk doordringbaar door de vele dwarsstaande en liggende stam-metjes in combinatie met een drassige bodem. Het staat tussen de kruidachtige moerasgemeenschap Phragmitetea en het broekbos [Alnetea glutinosae] in. Het struweel wordt beheerst door de breedbladige struiken van Grauwe wilg., maar ook Sporkehout en Wilde gagel nemen een belangrijke plaats in. De ondergroei be-staat uit elementen van de moerasvegetatie uit het Phragmitetea; veelal met verminderde vitaliteit, zonder te bloeien. Ze houden stand in de schaduw van de wilgen. Ook het halfhoutige Bitterzoet blijft tot de kruidlaag beperkt en brengt het maar zelden tot het stadium van een bloeiende liaan.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 331

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 332

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 333

In de nabije broekbossen beheersen Zwarte Els en Zachte berk de boomlaag.. Ze brengen hun jeugd in het Wilgenstruweel door. De Wilgenbroekstruwelen zijn hier gebonden aan de grenssituatie tussen broekbos en bosvijandige standplaatsen. De bosvijandig-heid wordt veroorzaakt door [stagnerend] water. Op sommige plekken treedt het wilgenbroekbos op als tijdelijke vervangings-gemeenschap op de opengevallen plekken in het broekbos.

Het Wilgenbroekstruweel herbergt een gevarieerde mosflora vooral om de stamvoeten en ook epifytisch op de stammen en takken. Het vochtige microklimaat is gunstig. Het was voor ons echter onmogelijk om er in door te dringen, zodat een nadere stu-die hiervan wordt uitgesteld naar een latere datum.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 334

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 335

De Wilgenbroekstruwelen langs de Geuldert vormen in de lente een onontbeerlijke nectar en stuifmeelbron voor vroeg vliegende insecten, met name bijen. Een reeks van Zandbijen [Andrena spp.] is op wilgen gespecialiseerd, evenals hun broedparasieten uit het geslacht Wespbij [Nomada]. Ook het langdurig bloeiende Spor-kenhout is een belangrijke nectarplant. Als leefwereld van insec-ten, spinnen, vogels en kleine zoogdieren vormt het wilgen-struweel een belangrijk landschapselement.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 336

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 337

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 338

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 339

De verloren Hoek

Op natte, zure,

zandgrond bij de

Verloren hoek groeit

de Koningsvaren. De

Koningsvaren groeit

bijzonder langzaam

en dit exemplaar is

al een halve eeuw

oud.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 340

Het kiemingsmilieu verschilt van de omstandigheden waaronder de plant tot ontwikkeling is gekomen. Een verschijnsel dat ook bekend is van andere planten met een zeer lange levensduur. Jon-ge planten verschijnen op lichte plekken in een basisch milieu. De situatie hier is in de loop der jaren verzuurd en beschaduwd ge-raakt. De Koningsvaren groeit bijzonder langzaam en kan meer dan een eeuw oud worden. In de plantensociologie werd dit ge-deelte van het bos in het verleden als Koningsvaren-Elzenbroek aangeduid. In de Vegetatie van Nederland kom ik deze associatie niet meer tegen. Het Koningsvaren-Elzenbroek is wat zuurder als het Elzenbroekbos in het brongebied.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 341

Op lichte plekken langs

het Renneke bevinden

zich grote populaties Bos-

bies. Ze markeerden de

plekken waar diep grond-

water uittreedt. Het is er

vochtig, drassig, maar de

grond is goed doorlucht,

Het grondwater is hier ba-

senrijk

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 342

De bronnen van de Helkuil.

Elzenbronbos met Kwelveen.

Op plaatsen in een helling waar een watervoerende zand of grindlaag aan de oppervlakte komt treedt grondwater uit. Ge-concentreerde uitstroming treedt op indien het watervoerend pakket op een scheefliggend, waterkerende leemlaag ligt, waar-over het grondwater naar een komvormige laagte afstroomt. Onderweg neemt het water stoffen op uit de afzettingen die het passeert. Uit humus en ander organisch materiaal neemt het koolstofdioxide op, waardoor de oplosbaarheid van metaalio-nen [onder meer calcium en ijzer] in het water toeneemt. Een ecologisch belangrijk kenmerk van deze bronnen is de constan-te watertemperatuur, die ca 10°C bedraagt. ‘s Winters is het bronmilieu warmer, ’s zomers kouder dan de omgeving. Door-dat het water koel en beweeglijk is, neemt het meer zuurstof uit de lucht op dan stilstaand water.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 343

De bronnen in de Helkuil zijn helokrenen, ofwel sijpelbronnen. Het water dringt via talrijke kleine en zeer kleine aders door aardlagen van verschillende dichtheid. Het totale brongebied is tot een bronmoeras uitgegroeid.

Associatie van Paarbladig goudveil

[Pellio epiphyllae-Chrysosplenium op-

postifolii]

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 344

Het bronmilieu stelt speciale eisen aan de plantengroei waaraan maar weinig soorten voldoen. De kenmerkende soorten planten groeien in kussens. Ze hebben sterk vertakte kruipende stengels, waaraan opgerichte zijstengels ontspringen, die tegen elkaar om-hoog groeien.

De planten, die zeer gevoelig zijn voor uitdroging, houden door deze groeiwijze zoveel mogelijk water onder en tussen hun sprui-ten vast. Paarbladig goudveil heeft bovendien ietwat vlezige bouw van stengel en bladeren.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 345

Het Paarbladig goudveil is de meest specifieke bronplant van de Nederlandse flora. Het valt op dat in de eigenlijke bronvegetatie slechts een beperkt aantal bosplanten doordringt.

Een ononderbroken toevoer van zuur-

stofrijk water voor het Paarbladig

goudveil

Paarbladig goudveil stelt specifieke eisen aan zijn standplaats. Het moet lemig zijn en er moet een ononderbroken toevoer van zuur-stof rijk water plaats vinden.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 346

De planten zijn klein en hebben sappige doorschijnende stengels. Ze zijn gebonden aan een beschutte omgeving met een gelijkmati-ge temperatuur en hoge vochtigheidsgraad.

Stenotherm

Het bronmilieu wordt gekenmerkt door constantheid in water-temperatuur [overdag en ’s zomers en ’s winters], waterafvoer, chemische samenstelling en zuurstofgehalte. Flora en fauna zijn aangepast aan deze stenotherme omstandigheden.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 347

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 348

Reuzenpaardenstaarten domineren

de vegetatie in de Helkuil

De bodem van de Helkuil en was bedekt met Reuzenpaardenstaar-ten. Equisetum telmateia is hier in zijn element omdat er sprake is van horizontaal bewegend grondwater, en een basisch milieu.

In de Helkuil wordt aan

al zijn eisen voldaan.

Halfschaduw en met de

voeten in het water.

In de verte detecteerden

we Dotterbloem en Bit-

tere veldkers. De Hel-

kuil mag niet betreden

worden om het Montio-

Cardiminetea niet te

verstoren.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 349

Diep in de gyttja heeft de plant een lange, krui-pende, ver-takte, zwar-te wortel-stok, die op de knopen wortelt.

De planten bevatten een grote hoeveelheid kiezelzuur, dat hun weefsel verstevigt. Om dit te kunnen maken hebben ze siliciumdi-oxide oftewel zand nodig. De Jansberg bestaat voor 95% uit zand en grind. Hun gehalte aan kiezelzuur maakt ze slecht verteerbaar voor planteneters, bovendien zijn ze min of meer vergiftig.

Elzenbronbos en kwelveen in de Helkuil.

Veldkers-Elzenbroek

Carici elongatae-Alnetum cardaminetosum amarae

In dit bostype gedijen de planten beter dan in het Elzenbroek van de Geuldert. De Elzen zijn hier ook veel hoger. Tot 28 en 30 meter.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 350

Dit wordt veroorzaakt door betere zuurstofvoorziening in de bo-venste bodemlaag. Ook de aanvoer van basenrijk grondwater met constante temperatuur levert een bijdrage. Door de aerobe en ba-sische omstandigheden ontstaat hier gyttja. Gyttja bestaat uit door bacteriën [diatomeeën], omgezet organisch materiaal, gemengd met feces, löss en zand. De consistentie is bagger.

Uitvlokkende ijzeroxyden

Plaatselijk werd het water ver-troebeld door roestbruine vlok-ken en een olieachtig laagje [bestaande uit ijzercarbonaat].

Dit door het grondwater meegebrachte ijzer, oxideert hier aan de lucht. Het ijzer bindt zich niet alleen aan zuurstof maar ook heel hecht aan fosfaat. In dit kwel-milieu kunnen de planten bijna geen fosfaat opnemen, zelfs al is de feitelijke hoeveelheid fosfaat in het systeem groot. Daarentegen is het water wel heel rijk aan gemak-kelijk opneembare koolstof in de vorm van bicarbonaat.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 351

Meereerdmoder De bodem van de Helkuil bestaat uit Mee-reerdmoder. Het is een lemige organische afzet-ting met een hoge calciumverzadiging

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 352

Og – O horizont be-staande uit matig zuur, tamelijk rijk, onder in-vloed van kalkhoudend water staande fijn orga-nisch materiaal met een substantiële bijmenging van lemig materiaal. De-ze o-horizont wordt ge-associeerd met onder sterke kwelinvloed staande gedeeltelijk submerse humusvor-men [Gyttja-afzettingen]. De Gyttja-achtige afzettingen zijn herkenbaar aan de bag-gerachtige consistentie.

OA - semiterrestrische overgangshorizont met een organisch-stofgehalte van 15-30%. De minerale fractie bestaat uit zand, ver-droogde veenresten en löss. De G staat voor Gyttja C - Minerale horizont , niet of nauwelijks door bodemvorming veranderd. GHG=Gemiddelde-hoogste-grondwaterstand. GLG=Gemiddelde laagste grondwaterstand. OS=organisch gehalte. s=sapros=rottend-plantenmateriaal.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 353

Het (mono)waterstofcarbonaat-ion of (verou-derd) bicarbonaat-ion is een anion met als brutoformule HCO3

–.

Helofyt

Hydrofyt

Geofyt

Therofyt

Hemicryptofyt

Chamaefyt [Kr]

Chamaefyt [H]

Phanerofyt

0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%

Levensvormenspectrum Associatie van Paarbladig goudveil in de Helkuil

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 354

Associatie van Paarbladig goudveil

in de Helkuil

In de Helkuil groeit een gemeenschap van kussenvormende, win-tergroene bronplanten in een mozaïek van lever- en bladmossen op een met water verzadigde bodem. Het gehele jaar door treedt neutraal tot zwak basisch matig voedselrijk water uit de hellingen.

Waterplant 3%

Tijdelijke submerse freatofyt

38% Emerse freatofyt

18%

Facultatieve freatofyt

23%

Plaatselijke freatofyt

12%

Afreatofyt 6%

Freatofyten spectrum associatie Paarbladig goudveil in de Helkuil

Waterplant

Tijdelijke submerse freatofyt

Emerse freatofyt

Facultatieve freatofyt

Plaatselijke freatofyt

Afreatofyt

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 355

Monitoring:Pellio epiphyllae-Chrysosplenietum

oppostifolii in de Helkuil

Paarbladig goudveil Gewoon plakkaatmos Donkergroene basterd wederik Bittere veldkers Gewoon dikkopmos

Ruw beemdgras IJle zegge Speenkruid Gewoon plakkaatmos Kruipende boterbloem

Gramineae

Ranunculceae

Caryophyllaceae

Umbellifereae

Onagraceae

Polygonaceae

Saxifragaceae

Labiatea

Rubiaceae

overig

Families van de associatie van Paarbladig goudveil in de Helkuil

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 356

LÖSS, LEVERT EEN BIJDRAGE AAN HET WATERBERGEND

VERMOGEN VAN DE JANSBERG

De okerkleurige grondsoort die hier bij de holle weg vrij komt voelt zijdeachtig aan. Wanneer je het uitwrijft, blijkt dat het een fijne korrel heeft, die qua grootte tot de siltfraktie –tussen zand en klei- behoort. 75% van de siltdeeltjes valt in de fraktie 0,010-0,050 millimeter. 30.000 jaar geleden in een koude droge periode met een geringe luchtvochtigheid is aan de lij-zijde van de hellin-gen löss afgezet.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 357

Noordelijke winden voerden het hierheen als een verstuivings-produkt van de kei-leem, dat onder de gletsjers in het noorden van ons land bij het smelten van het ijs te-voorschijn kwam.

Ook grote brede rivierdalen die ons land doorsneden, en voortdu-rend droog vielen waren de bron van de löss . Het is een eolische afzetting afgezet in een toendra klimaat zonder begroeiing

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 358

De okerkleurige grondsoort die hier bij de holle weg vrij komt voelt zijdeachtig aan. Wanneer je het uitwrijft, blijkt dat het een fijne korrel heeft, die qua grootte tot de siltfraktie –tussen zand en klei- behoort. Als het droog is, is het erg stoffig. Het is dan ook door de wind aangevoerd tijdens de laatste ijstijd. De dikte in de lage delen varieert van 25 cm tot 1 m. De Löss bestaat grotendeels uit materiaal fijner dan 0,063 mm. 20-30% is echter grover zand. Het is dus heel wat grover dan de löss uit Zuid-Limburg die voor 100% uit fijn stof bestaat. Bovendien is de löss niet kalkhoudend [PH = ca 5].

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 359

Holle weg, gevolg van

löss afzetting

De löss draagt wezenlijk bij aan de waterbergende capaciteit van de Jansberg. De siltfractie bedraagt hier 60%. Onbegroeide löss-bodems zijn sterk erosiegevoelig. Kalk uit het moedermateriaal löss lost in regen deels op en slaat dieper in het profiel weer neer. Zo worden de lössdeeltjes in verticale richting aan elkaar gekit. Hierdoor hebben de holle wegen op de Jansberg steile wanden

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 360

De lössbodem heeft het ontstaan van deze holle weg mogelijk gemaakt. Uitgestrekte löss-gebieden bevinden zich ook in Noord-China, het lössplateau langs de Gele Rivier, en in het Russische steppegebied, waar zich in de löss-bodem de aan organische be-standdelen zeer rijke chernozems (zwarte aarde) hebben ontwik-keld.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 361

Aardpiramides

Bij de Holleweg waren dep aardpiramides zeer duidelijk zicht-baar. Een aardpiramide, ook wel aardpijler of Hoodoo genoemd, is een geologisch verschijnsel ontstaan door erosie. De Aardpira-mides van de Jansberg zijn ontstaan op plaatsen met zachte ge-steenten [löss] dat bedekt is door hard gesteenten [kwarts] in een omgeving waar veel erosie is. De erosie verwijdert het zachte ge-steente behalve op plaatsen waar een restant van het bovenlig-gende hardere gesteente achterblijft.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 362

Het zachtere gesteente in de omgeving erodeert steeds dieper weg waardoor op de plaats met het restant harder gesteente uiteinde-lijk een piramide- of pijlerachtige vorm ontstaat. Het blok hard ge-steente op zo'n pilaar kan daarbij los komen te liggen en er na ver-loop van tijd af vallen waarna het restant van het zachtere ge-steente door voortgaande erosie verdwijnt.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 363

Beukennoten in de ruwe schors van een eik. Het is het werk van de Boomklever die op deze wijze de noten open hakt.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 364

Sprengkop: Een kunstmatig

gegraven bron

Het Renneke is geen natuurlijke waterloop. Ze is aangelegd met de bedoeling het water te gebruiken als krachtbron voor de aan-drijving van de watermolen. Men had al vroeg in de historie ont-dekt dat men op sommige laaggelegen plaatsen het grondwater kon “aftappen” om op die manier kunstmatige bronnen, de zgn. “sprengkoppen” en kunstmatige beekjes, de “sprengen” te krijgen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 365

Om het water als krachtbron te gebruiken voor de bovenslag-watermolen, was het nodig dit water op zo’n hoog mogelijk peil te houden. Om dat peil te bereiken werd het water op een hoger ni-veau dan de dalbodem afgevoerd. Benedenstrooms wordt het wa-ter opgevangen en meestal tijdelijk vastgehouden in de molenvij-vers, de zogenaamde “weijer”. Dit water dient als buffervoorraad

voor de aandrijving van de molen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 366

Ravijnachtige dalen in de stuwwallen:

Droogdalen

Droge dalen zijn dalen met een langgerekte vorm, gelegen in de stuwwalheuvels.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 367

Ze liggen als een soort regengoten langs de hellingen van stuw-wallen. Nu stromen er geen beken meer doorheen, of beken die te klein zijn om een dal van dergelijke grootte uit te slijpen. Vaak zijn de dalen asymmetrisch in doorsnee: de ene dalwand is steiler dan de tegenoverliggende wand.

Vorming van een droogdal in een per-mafrostgebied

Deze droog dalen zijn ontstaan in het Weichselien tijdens periodes van permafrost. In het Weichselien bereikte het ijs Nederland niet. Wel heerste er een toendraklimaat. De temperatuur was in de zomer niet hoger dan 10 °C en in de winter kon het wel 50 °C vriezen. De bodem was daardoor bijna het hele jaar bevroren, tot op een diepte van enkele tientallen meters. Alleen in de zomer-maanden ontdooide de bovenste 2-2,5 meter. Deze bovenlaag ver-anderde dan in een papperige, natte massa, want het water kon niet in de grond zijgen. Het smeltwater stroomde langs de heuvels weg en sleep zo dalen uit.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 368

Droge dalen kregen een asymmetrische vorm door de ontvangen hoe-

veelheid zonlicht. Bij oost-west georiënteerde dalen bescheen de zon

de noordkant van het dal het meest en liet aan die kant de bodem op-

drogen, waardoor de helling steil bleef. De zuidkant van het dal bleef

echter in de schaduw. Daar gleed de blubberachtige grond gemakke-

lijk van de helling af en werd met het smeltwater meegevoerd. Zuid-

hellingen werden daardoor minder steil. Dit afglijden noemt men ook

wel gelifluctie.Hetzelfde gold voor noord-zuid georiënteerde dalen.

De middagzon, die op de oostkant van het dal scheen, was warmer dan de och-tendzon, die op de westkant scheen. Hierdoor bleef de oostkant steil en de westkant vlak.

In het Laat-Weichselien werd het klimaat warmer. De bodem ont-dooide langzaam en het regenwater kon er weer in wegzakken. Ook tegenwoordig stroomt er meestal geen water meer door dro-ge dalen; alle neerslag trekt de grond in. Bij onze klim naar boven bleek ook dat de droogdalen allemaal doodlopen.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 369

We wandelen nu steeds hoger de stuwwal op In het voormalig landgoed St. Jansberg zijn de Kiekberg (76 m) en de St. Maartens-berg (66 m) het hoogst. Het laagste punt, waar het water heen stroomt, is de Maas op ongeveer 10 m boven NAP. Van onder naar boven is er sprake van een gradiënt. Het bos verandert van karak-te. Dominerend is hier het Quercetea robori-petraea. De grond is arm en het bos herbergt slechts een beperkt aantal vaatplanten. De sterke verarming van dit bos heeft deels natuurlijke oorzaken, maar hangt vooral nauw samen met het doen en laten van de mens

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 370

DE PLANT DIE DOOR HEKSEN GEHAAT

WORDT.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 371

De naaldhout plantages die we passeren zijn begroeid met een de-ken van Adelaarsvaren. Het grazende vee raakt de giftige plant niet aan. De heideboeren die hier voor 1837 de heide benutten, hadden verschillende manieren gevonden om de soort toch te ge-bruiken. Gedroogde Adelaarsvaren is erg brandbaar en daarom erg in trek geweest als brandstof. Als matrassenvulsel of strooisel in de stal was het ook gewild. Dat was allemaal mogelijk omdat bij het verwelken en afsterven van de plant ook de gevaarlijke stoffen eruit verdwijnen. Als boeren ophouden de Adelaarsvaren te maai-en, breidt hij zich als een lopend vuur uit.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 372

Branden helpt niet echt meer; de plant slaat immers zoveel nutriënten in zijn wortelstok op dat hij na de brand snel weer uit-loopt en mogelijke concurrenten moeiteloos in de schaduw zet. Als je een Adelaarsvaren begroeiing drie keer per zomer maait en je houdt dat drie opeenvolgende zomers vol kun je er vanaf raken.

Het verhaal gaat dat, als je de varen juist boven de wortel-stok afmaait, de letters JC, ini-tialen voor Jezus Christus, verschijnen. Dat is ook de re-den waarom heksen er alles aan doen om de plant te ver-nietigen. Als dat waar is, be-wijst de sterke uitbreiding van de Adelaarsvaren de laatste honderd jaar, hoe slecht de heksen er tegenwoordig aan toe zijn

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 373

Naarmate we hoger komen worden de bossen armer. De bodem is uitgeloogd door per-colatie en landbouwkundig gebruik als heide. Veelal zijn de percelen ingericht als pro-duktiebos.

Opvallend is de Hulst aanwe-zig.

Bron op de Maartensberg

Vlakbij de St. Maartenshoeve, net onder de top van de St. Maar-tensberg op een hoogte van 54 m +NAP ligt een spreng. Over deze spreng of put schrijft Göbel in een wandelboekje uit ca. 1909: "Ik sprak daar een vrouw – die weer iemand kende die daar al 80 jaar woonde en vertelde dat de put altijd al water had gegeven.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 374

Alleen in heel droge zomers staat het water lager, maar na 2 uur scheen de put altijd weer gevuld te zijn". Hoe oud de spreng precies is, weten we niet. Waarschijnlijk is deze al door de Romeinen gegraven, voor drinkwater voor mens en dier.

Tot de jaren zeventig van de 20ste eeuw was de bron nog steeds in gebruik als drinkplaats voor het vee en tot twee jaar geleden liep er zelfs nog steeds water uit de spreng. Helaas is de spreng-kop door achterstallig onderhoud onder een dik pakket bladeren en strooisel bedolven en gedeeltelijk dichtgegroeid.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 375

DE MAARTENSHOEVE, OP DE GRENS VAN HET

HERTOGDOM GELRE EN KLEEF.

De Maartenshoeve behoorde tot het 800 ha grote landgoed Jans-berg dat in1860 is aangelegd. Voor die tijd was dit deel van het eens zo machtige Ketelwald dat grotendeels was gedegradeerd tot heide en kreupelhout.

We staan nu op 66 m hoogte

op de grens van het voorma-

lige hertogdom Gelre en

Kleef. Met een rode stip is de

plaats op de kaart aangege-

ven. Het is tevens de grens

tussen Limburg en Gelder-

land en de waterscheiding

tussen Maas en Rijn. Aan de

oostkant ligt het glaciale

tongbekken van Groesbeek.

Tot 1816 behoorde de Jansberg en Zevendal tot Duitsland. Bij het trac-taat van Venlo zijn grenscorrecties uitgevoerd en kwam het bij Neder-land. Om de staatskas te vullen is het in 1837 verkocht aan van Riemsdijk die het landgoed opnieuw beboste. Als bruidschat kwam het aan baron Verschuer.

Situatie 200.000 jaar geleden↑

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 376

Sprunkel of Sprankelbeek

Het water van de bovenslag.

Op ongeveer 43 m +NAP, ontspringen de bronnen van de Sprun-kel- of Sprankelbeek . De naam Sprunkel is afgeleid van ‘sprung’, het plaatselijke dialect voor spreng of gegraven bron. De oor-sprong van de Sprunkelbeek bestaat uit meerdere sprengen of bronnen die samenkomen in het Groene Water een stuwvijvertje. Van daaraf stroomt het de zgn. meetgoot in. Dit is een rechthoeki-ge goot met een peilschaal en een V-vormige doorstroomopening. Door de waterhoogte in de V-goot te meten, kan men exact het debiet uitrekenen. Onder normale omstandigheden is de water-hoogte in de V-goot 9 cm wat overeenkomt met een debiet van 18 m³/u, dit is de hoeveelheid water die de bronnen leveren.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 377

Dit is echter onvoldoende om te kunnen malen, hiervoor is mini-maal 40 m³/u nodig, wat overeenkomt met een waterhoogte van 0,14 m in de V-goot. Achter de meetgoot bevindt zich een verdeel-stuk dat het water verdeelt over de opgeleide Bovenste Sprunkel-beek en de Onderste Sprunkelbeek . Met behulp van een afsluiter kan de gewenste hoeveelheid worden ingesteld. Tijdens het malen van de molen wordt de verdeling zo ingesteld, dat bijna al het wa-ter door de Bovenste Sprunkelbeek loopt.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 378

Om te voorkomen dat er schade aan het ecosysteem van de beek ontstaat, blijft een klein gedeelte van het water via de Onderste Sprunkelbeek lopen, zodat deze beek niet droog komt te vallen. Als de molen niet in werking is, wordt de verdeling zo ingesteld dat er minimaal water door de opgeleide beek stroomt, omdat de-ze het meest kwetsbaar is voor uitspoeling en dijkdoorbraak.

Deze zorgt ervoor dat het overschot aan water kan overlopen naar het Molendalsvijvertje, zodat het nog voor de middenslag gebruikt kan worden. Het kwetsbaarste en het meeste onderhoud vergt de Bovenste Sprunkelbeek.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 379

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 380

Wanneer de opgeleide beek wordt opgestuwd, is er regelmatig wel ergens in het 400 meter lange traject een lekkage. De oorzaak van deze lekkages is het graaf- en wroetwerk van verschillende soorten kleine knaagdieren in het dijktalud. Ook zitten er op sommige plaatsen gaten in de leemlaag waarmee de beekbedding is afgewerkt. Om deze lekkages tegen te gaan is over een lengte van 200 meter een kunststofdoek in de beekbedding gelegd.

DE BOVENSTE MOLENDALVIJVER

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 381

Door de combinatie van een groot verval met een geringe hoe-veelheid water was dit gebied bij uitstek geschikt voor molens met een zgn. bovenslagrad. Hierbij werd dankbaar gebruik ge-maakt van het in de stuwwal aanwezige natuurlijke hoogtever-schil. De beken voerden echter van nature te weinig water om een watermolen te kunnen aandrijven. Daarom heeft men in het verle-den verschillende beeklopen aan elkaar gekoppeld en sprengen gegraven om voldoende water te krijgen. Door de beek zo hoog mogelijk tegen de helling aan te leggen, dit zijn de zgn. opgeleide beken, verkreeg men meer waterkracht.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 382

En uiteraard werden er voor de wa-termolens spaarvijvers aangelegd. Hierdoor is een aaneengesloten water-systeem ontstaan waarmee men meerdere achter elkaar gelegen wa-termolens kon aandrijven.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 383

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 384

De Haagbeuk aan de voet van de stuwwal het meest karakte-ristiek voor het Eiken-haagbeukenbos. De Haagbeuk is veel nauwer verwant aan de berk dan aan de beuk , en hoe-wel ook de Haagbeuk als hij niet gesnoeid wordt tot een uiterst imposante boom kan uitgroei-en, is hij toch veel bescheidener van aard dan de ‘echte’ beuk. Carpinus betulus is een dienen-de boom, omdat hij goed scha-duw verdraagt en daarom in de ondergroei van waardevolle bosbestanden met eik, beuk en linde groeit.

Zijn snel verterende blad zorgt bovendien voor een luchtige en voedselrijke humuslaag. Zijn plaats in het Molendal is niet toeval-lig. Het hout van deze boom is hard en, taai en zwaar. De slijt vast-heid maakt haagbeukenhout geschikt voor de tanden van de rade-ren van de molen. De Barones vertelde ons dat men bij de molen aanvankelijk het hout van de Robinia gebruikte en nu het dure azijnhout uit het Middellandse zeegebied

De Haagbeuk was de laatste van de inheemse boomsoorten die in de laatste eeuwen voor het begin van de jaartelling in Nederland doordrong. Carpinus betulus hoort hier thuis aan de voet van de berg op de gerijpte voedselrijke grond.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 385

Ze verdraagt veel schaduw en biedt met zijn goed verterende bladstrooisel tegenwicht tegen de bodemverzuring van het afge-vallen blad ven Zomereik en Beuk. In zijn onmiddellijke nabijheid treffen we ook veel Zoete kers aan.

De Boskriek

De Zoete kers is een bosbewoner, maar heeft betrekkelijk veel licht nodig. Omdat de bodem aan de voet van de Jansberg los, hu-meus, goed vochthoudend en min of meer voedselrijk is, gedijt Prunus avium hier goed. De Boskriek heeft donkerrode, dunvlezi-ge, vrij zure vruchten met een sterk bitter kersenaroma. De appel-vink, bijgenaamd `kernbijter`, is bedreven in het kraken van de steenkern.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 386

De Bovenste plasmolen

De Bovenste Plasmolen is de enige watermolen bij de St. Jansberg die

de tand des tijds heeft doorstaan. Het is een dubbelslagmolen, dat wil

in dit geval zeggen dat het waterrad wordt gebruikt als bovenslag- en

middenslagrad. En dit is uniek in Nederland! Bij een bovenslagrad valt het water boven het rad en wordt optimaal gebruik gemaakt van de zwaartekracht. Bij een middenslagrad, de naam zegt het al, valt het water halverwege in de bakken van het rad. De Bovenste Plasmolen kan dus door twee waterstromen tegelijk worden aan-gedreven. Hoe oud de molen precies is, weten we niet. Mogelijk deed hij al in de 15de eeuw dienst.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 387

Het muurankerjaartal 1725 geeft aan dat er in dat jaar een ver-bouwing heeft plaatsgevonden. Oorspronkelijk was het een pa-piermolen, maar in 1846 is hij omgebouwd voor het pellen en ma-len van graan. Op de muren van de molen ontdekken we de Muur-varen en Steenbreekvaren.

Chasmofyten op de muren van de molen.

In de spleten van de verticale muren van de molen groeit de Muurvarenassociatie [Asplenietum ruto-murario-trichomanis].

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 388

Deze planten noemen we chasmofyten. Het zijn vaatplanten die in staat zijn te wortelen in spleten van rotsen of in voegen van mu-ren. Verwering en ophoping van humus en andere bodemdeeltjes hebben sinds 3 eeuwen hier een milieu geschapen geschikt voor Muurvaren, Steenbreekvaren en Gewoon muursterretje.

De standplaats wordt gekenmerkt door grote schommelingen in temperatuur en waterhuishouding, alsmede geringe mogelijkhe-den om te wortelen.

De planten zijn dan ook aangepast door een xeromorfe bouw, die tot uitdrukking komt in het bezit van leerachtige, succulente, sterk behaarde of wasachtige bladeren.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 389

De Steenbreekvaren houdt van vochtige muren. Ze mijdt het zonlicht. Keermu-ren zijn favoriet.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 390

cac

Amerikaanse vogelkers

Amerikaans-krentenboompje

Beuk

Douglas Eenstijlige meidoorn

Es Fijnspar Gagel↓

Haagbeuk↓

Hulst

Japanse larix Mispel

Noorse esdoorn

Robinia

Ruwe berk

Sleedoorn

Suikersesdoorn

Zachte berk

Zoete kers

Zomereik

Zwarte els

Gewone esdoorn

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 391

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 392

Een met de fiets reizende Rus.

Langs de paden hoger op de berg treffen we een afwijkend milieu aan. Het is er vochtig, kalkloos en matig voedselrijk. De bodem bestaat uit humus-arme zandgrond. Door betreding en tijdelijke stagnatie van water is de bo-dem sterk verdicht. Dit leidt tot anaërobe condities. De Tengere rus speelt hier een prominente rol. Juncus tenuis is van Noord-Amerikaanse af-komst en werd in 1821 voor het eerst op het Europese vasteland waargenomen.

Het is de tredplant voor zandige bodems. Onder vochtige om-standigheden wordt de wand van zijn zaden slijmerig, zodat ze aan schoenzolen of [fiets]banden blijven plakken en soms ver van de ouderplant weer worden afgestreken.

Associatie van Engels raaigras en

Grote weegbree.

Subassociatie Tengere Rus.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 393

Plantagini-Lolietum Perennes

juncetosum tenuis

Overal langs het pad treffen we de associatie van Engels raaigras en Grote weegbree aan. Het is een tredgemeenschap met Grote weegbree en Tengere rus. Vandaar dat hier sprake is van de sub-associatie met Tengere rus. Plaatselijk wordt de associatie verge-zeld door Gewoon struisgras, Engels raaigras, Straatgras, Var-kensgras, Paardenbloemen en Witte klaver.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 394

Waterpeper: een gifgroene tint

en brandend scherpe smaak.

Op de natte, humeuze, ammoniakhoudende plekken langs het pad hoger op de berg , waar water langdurig stagneert heeft zich Wa-terpeper gevestigd. Het is een eenjarige, die dit soort open plek-ken nodig heeft voor kieming.

Het Verbond Veldbies-Beukenbos

[Luzulo-Fagion.]

Boven op de berg bestaat de bodem uit zure zandige leemgron-den. Het is er relatief koel met een hoge luchtvochtigheid. Op de steile, erosiegevoelige hellingen groeit overal Grote veldbies.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 395

De veldbiezen hebben een eenhokkige doosvrucht die slechts drie grote zaden bevat. Deze hebben een witachtig aanhangseltje, dat in de smaak valt bij mieren die aan de zaadverspreiding bijdrage. Zowel aan de brede bladeren en de zaadverspreiding is duidelijk af te lezen dat we hier met een echte bosplant te maken hebben.

Parelgras- beukenbos op de klif bij de

helkuil.

[Melico-Fagetum]

Bij de klif komt steeds nieuwe verse löss aan de oppervlakte. Deze is nog niet uitgeloogd en bezit voldoende kalk om de groei van Eenbloemig parelgras mogelijk te maken. De groeiplaats bevindt zich op de helling met losse vochthoudende humus. De plek loopt gevaar te donker te worden.

Parels op de Klif

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 396

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 397

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 398

Langs het Renneke komt veel IJle zegge voor. In dichte pollen groeit het in de halfschaduw van het bos. IJle zegge is een loofbosplant. Het groeit hier op voedselrijke, humeuze, vochtige en iets verdichte maar niet zuurstofarme grond. Belangrijk voor IJle zegge is de zuurstofvoorziening van haar wortel milieu.

Een warrelknoest is een woekerreactie van sla-pende knoppen in de stam van de boom, die het gevolg is van stress. Dat kan zowel een bac-teriële infectie zijn als een beschadiging. Bij meubelmakers was dit hout erg geliefd. Het is door het ingewikkelde patroon heel geschikt voor inlegwerk.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 399

Lepelmos plant zich vegetatief

voort middels isidiën

Lepelmos is een epifyt. Naast Vliegenstrontjesmos, Heksenvin-germos, Bleekgroene schotelkorst, Gewone poederkorst Kapjes-vingermos en Groot dooiermos vonden we het op de schors van de bomen. Het is een corticool licheen. Isidiën (meervoud van isidium) zijn uitgroeisels van het thallus van korstmossen met algen, voorzien van een buitenste schorslaag. Door het afbreken van deze isidiën dienen ze voor de vegetatieve voortplanting. Isidiën zijn gevarieerd van vorm, ze zijn kogelvormig, staafvormig, schubvormig of vertakt koraalvormig.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 400

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 401

De kaart van de Jansberg kent fascinerende namen. Behalve Hel en Vagevuur is er 1 km verderop ook een Hemel en een Himmelthal. “1574 - Slag op de Mookerheide”, dreunden de Nederlandse kin-deren vroeger op. Het is een markante gebeurtenis in de Neder-landse geschiedenis, die zich hier voltrok aan de randen van het Ketelwald. De slag vond plaats in de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). De kiem van deze oorlog lag in de toenemende invloed van het protestantisme in Nederland vanuit Duitsland en doordat het Spaanse gezag onder koning Karel V (1515-1549) de invloed van de adel in de Nederlanden wilde beperken door het instellen van burgerambtenaren en het invoeren van een nieuw belastingsys-teem.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 402

Reeds onder de regering van Karel V werd tegen de protestanten de koninklijke inquisitie ingesteld en werden ongeveer tweedui-zend executies uitgevoerd. Onder zijn opvolger Filips II trad de in-quisitie nog sterker op. Deze godsdienstige terreur en politiek leidden tot verzet bij de adel en het volk van de Nederlanden. Daarom stuurde Filips II (1527-1598) de hertog van Alva met een leger van tienduizend man. In 1568 ondernam het militaire verzet onder leiding van Willem van Oranje, stadhouder van Holland, Utrecht en Zeeland, een eerste veldtocht in de richting van Brussel (Slag bij Heiligerlee).

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 403

Dit was het begin van de Tachtigjarige Oorlog tussen de meeste van de zeventien provinciën en Spanje. Na aanvankelijk succes slaagden uiteindelijk alleen de zeven noordelijke provinciën (Hol-land, Zeeland, Utrecht, Gelderland, Overijssel, Groningen en Fries-land) erin zich blijvend aan het Spaanse gezag te onttrekken en zij werden overwegend calvinistisch, terwijl de Zuidelijke Nederlan-den (inclusief Belgi ) een bastion van de katholieken bleven. Bij de Vrede van M nster in 1648 werd deze situatie geformaliseerd.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 404

In deze context speelde de Slag op de Mookerheide zich af. In 1574 viel een huurleger onder leiding van hertog Christoffel van de Paltz en graaf Lodewijk van Nassau ter hoogte van Maastricht de Lage Landen binnen om de opstand van Willem van Oranje te-gen de Spanjaarden te ondersteunen. De troepen onder leiding van Lodewijk en zijn broer Hendrik be-stonden uit 5.500 man voetvolk en 800 man cavalerie en trokken langs de rechteroever van de Maas naar het noorden op.De Span-jaarden hieven hun beleg van Leiden op om het huurleger te ver-hinderen Holland binnen te trekken. Op 13 april 1574 arriveerden de troepen van de Van Nassau’s in Mook, maar ze wisten niet dat de Spaanse troepen bij Grave door middel van een pontonbrug de Maas reeds waren overgestoken. De Spanjaarden legerden zich vervolgens tussen Heumen en Overasselt. Er volgde een confrontatie tussen de cavalerie van beide legers die in het voordeel uitpakte van de Van Nassau’s.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 405

De volgende ochtend begon de veldslag. Aanvankelijk hielden de troepen van de rebellen stand, maar aanvoer van Spaanse ver-sterkingen veranderde de situatie. De verschansingen werden doorbroken en de ruiters leverden een beslissende slag. De overlevenden vluchtten richting Gennep waar ze in het moerasgebied van het Koningsven terecht kwamen. Beide broers kwamen om, samen met 3.000 manschappen. Aan Spaanse kant vielen 150 doden. Op onze hedendaagse kaarten staan nog steeds namen die herinneren aan deze slag: de Hel, het Vagevuur en het Himmeltal in het Reichswald. De Hel is waar de troepen van de twee broes werden afgeslacht, het Vagevuur waar de op de vlucht geslagen soldaten met honderden wegzakten in de moerassen en de Himmel waar de overlevenden een veilig heen-komen vonden.

17 febr 2016, KNNV afdeling Nijmegen 406

De Jansberg bezocht.