de rol van hypoxie op de expressie van...

68
De rol van hypoxie op de expressie van leverprogenitorcellen op verschillende tijdspunten in de hepatocarcinogenese Femke WULGAERT Verhandeling ingediend tot het verkrijgen van de graad van Master in de Biomedische Wetenschappen Promotor: Prof. Dr. Hans Van Vlierberghe Vakgroep: Inwendige ziekten Academiejaar 2014-2015

Upload: hoangdieu

Post on 14-Aug-2019

214 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

De rol van hypoxie op de expressie

van leverprogenitorcellen op

verschillende tijdspunten in de

hepatocarcinogenese

Femke WULGAERT

Verhandeling ingediend tot het verkrijgen van de graad van

Master in de Biomedische Wetenschappen

Promotor: Prof. Dr. Hans Van Vlierberghe Vakgroep: Inwendige ziekten

Academiejaar 2014-2015

Page 2: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van
Page 3: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

De rol van hypoxie op de expressie

van leverprogenitorcellen op

verschillende tijdspunten in de

hepatocarcinogenese

Femke WULGAERT

Verhandeling ingediend tot het verkrijgen van de graad van

Master in de Biomedische Wetenschappen

Promotor: Prof. Dr. Hans Van Vlierberghe Vakgroep: Inwendige ziekten

Academiejaar 2014-2015

Page 4: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

“De auteur(s) en de promotor geven de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te

stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de

beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting

uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze scriptie.”

05/05/2015

Femke Wulgaert Hans Van Vlierberghe

Page 5: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

Voorwoord

Deze masterproef besluit de opleiding Biomedische Wetenschappen met een project dat

gewichtige thema’s in de geneeskunde en biowetenschappen verenigd. Kanker en

stam/progenitorcellen betekenden voor mij een introductie in de onderzoekswereld. De

afgelopen twee jaar leerde ik met proefdieren om te gaan, laboratoriumtechnieken uit te

voeren en resultaten te analyseren. Nu deze verhandeling geschreven is en mijn tijd op de

schoolbanken erop zit bedank ik graag enkele mensen voor hun steun gedurende deze periode.

In de eerste plaats betuig ik mijn dank aan Prof. Dr. Hans Van Vlierberghe, promotor van

deze masterproef, voor de mooie kans om aan dit project te mogen hebben meegewerkt. Prof.

Van Vlierberghe, uw oprechte betrokkenheid, snelle feedback en intelligent uitdagende

beschouwingen werden zonder meer gewaardeerd.

Daarnaast bedank ik mijn begeleidster Eliene met wie ik het beslist getroffen had. Eliene, jij

nam de tijd om me te leren kennen. Dat was nodig daar jij eerder efficiënt en gezwind te werk

gaat, terwijl ik punctueel ben wat dan de nodige tijd vraagt. Maar jij liet mij mijn eigenheid

behouden, gaf me voldoende verantwoordelijkheid en samen werkten we naar een mooi

eindresultaat toe. Jij stond steeds paraat met jouw verbluffende vakkennis om me te helpen.

Het ontbrak jou daarbij niet aan bemoedigingen en geduld. Jij hebt ook gewoonweg plezier in

je vak, dat straalt van je af en heb je zeker en vast weten over te brengen. Eliene, ik dank je

voor de fijne momenten en interessante gesprekken, en wens je veel succes met verdere

onderzoeken.

Verder dank ik iedereen van het labo Hepatologie/Gastrologie voor hun bijstand. De eerste

confrontatie met het euthanaseren van muizen, de hulp bij het inbedden van stalen in

paraffine, een luchtig praatje, een vrolijke glimlach en een leuk kerstgeschenk zullen

overigens niet worden vergeten. Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de

verwerking van de stalen en het uitvoeren van de reticuline kleuringen.

Vervolgens dank ik Jolien, Laurens, Mieke, Sarah en Valerie, vrienden met wie ik de

opleiding heb aangevangen, en Nina en Prisca, vrienden met wie ik de studie geslaagd

afrondt, voor de memorabele momenten die werden beleefd, de motivatie gedurende het

schrijven van deze scriptie en bovenal de altijddurende vriendschap.

Page 6: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

In het bijzonder dank ik ook mijn vriend Samuel voor zijn niet aflatende steun en motivatie,

vooral in opwindende tijden wanneer deadlines naderden. Bovendien stond hij steevast klaar

om me met allerhande computerproblemen te helpen. Lief, jij kan nu beginnen uitzien naar

een tijdperk zonder rondslingerende cursussen in huis.

Ten slotte richt ik mij tot mijn ouders met een welgemeend dankwoord voor de kans die zij

mij gaven om aan deze opleiding deel te nemen. Mama en papa, jullie onvoorwaardelijke

steun en vertrouwen zijn ten allen tijde kostbaar geweest voor mij.

Page 7: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

1

Inhoudsopgave

SAMENVATTING ......................................................................................................................................... 3

SUMMARY..................................................................................................................................................... 4

1. INLEIDING ................................................................................................................................................ 5

1.1. LEVER .................................................................................................................................................... 5

1.1.1. Anatomie ........................................................................................................................................ 5

1.1.2. Celtypes en hun functie ................................................................................................................... 6

1.2. PRIMAIRE LEVERTUMOREN ...................................................................................................................... 9

1.2.1. Hepatocellulair carcinoom ............................................................................................................... 9

1.2.2. Cholangiocarcinoom ..................................................................................................................... 10

1.2.3. Hepatocellulair-cholangiocarcinoom ............................................................................................. 11

1.3. HYPOXIE .............................................................................................................................................. 12

1.3.1. Hypoxie-induceerbare factor 1 ...................................................................................................... 13

1.3.2. Hypoxie in hepatocellulair carcinoom............................................................................................ 13

1.4. PROBLEEMSTELLING ............................................................................................................................. 15

2. MATERIALEN EN METHODEN ........................................................................................................... 16

2.1. MUISMODEL ......................................................................................................................................... 16

2.2. STAALNAME ......................................................................................................................................... 17

2.3. HISTOLOGIE.......................................................................................................................................... 17

2.3.1. Inbedden en coupes snijden ........................................................................................................... 17

2.3.2. Haematoxyline-eosine kleuring ..................................................................................................... 17

2.3.3. Sirius Red kleuring ....................................................................................................................... 18

2.3.4. Reticuline kleuring ........................................................................................................................ 18

2.3.5. Immunohistochemie ...................................................................................................................... 18

2.4. REAL-TIME KWANTITATIEVE POLYMERASE KETTINGREACTIE.................................................................. 19

2.4.1. RNA-isolatie en cDNA synthese ................................................................................................... 19

2.4.2. Real-time kwantitatieve polymerase kettingreactie ......................................................................... 19

2.5. STATISTISCHE ANALYSE ........................................................................................................................ 21

3. RESULTATEN ......................................................................................................................................... 22

3.1. ALGEMENE PARAMETERS ...................................................................................................................... 22

3.2. ALGEMENE HISTOLOGIE ........................................................................................................................ 23

3.2.1. Haematoxyline-eosine kleuring ..................................................................................................... 23

3.2.2. Sirius Red kleuring ....................................................................................................................... 24

3.2.3. Reticuline kleuring ........................................................................................................................ 25

3.3. IMMUNOHISTOCHEMIE .......................................................................................................................... 26

3.3.1. F4/80 ............................................................................................................................................ 26

3.3.2. CK19 ............................................................................................................................................ 27

3.3.3. EPCAM ........................................................................................................................................ 28

Page 8: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

2

3.4. RT-QPCR ............................................................................................................................................. 30

3.4.1. Hypoxie merkers ........................................................................................................................... 30

3.4.2. Leverprogenitorcel merkers ........................................................................................................... 31

3.4.3. Fibrose.......................................................................................................................................... 33

3.4.4. Metastase en resistentiemerkers ..................................................................................................... 34

3.4.5. Correlaties .................................................................................................................................... 36

4. BESPREKING .......................................................................................................................................... 38

5. BESLUIT................................................................................................................................................... 46

6. REFERENTIES ........................................................................................................................................ 47

7. BIJLAGEN................................................................................................................................................ 51

7.1. LPC MERKERS ...................................................................................................................................... 51

7.2. VOORBEELDEN VAN RT-QPCR RESULTATEN WAARBIJ ADDITIONELE WT STALEN DUIDELIJKE

DISCREPANTIES MET EIGEN STALEN VERTONEN ............................................................................................. 52

7.3. PROTOCOL HAEMATOXYLINE-EOSINE KLEURING .................................................................................... 52

7.4. PROTOCOL SIRIUS RED KLEURING ......................................................................................................... 53

7.5. PROTOCOL IMMUNOHISTOCHEMISCH KLEURING F4/80............................................................................ 54

7.6. PROTOCOL IMMUNOHISTOCHEMISCHE KLEURING CK19 ......................................................................... 56

7.7. PROTOCOL IMMUNOHISTOCHEMISCHE KLEURING EPCAM...................................................................... 57

7.8. PROTOCOL RNA-ISOLATIE (QIAGEN RNEASY MINI KIT) ........................................................................ 59

7.9. PROTOCOL CDNA SYNTHESE (SENSIFAST CDNA SYNTHESIS KIT) ........................................................ 61

7.10. PROTOCOL RT-QPCR .......................................................................................................................... 61

Page 9: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

3

Samenvatting

Inleiding: Prolyl hydroxylase domein 2 (PHD2) deletie leidt tot de stabilisatie van hypoxie

induceerbare factor 1 (HIF1), een centrale mediator in de cellulaire respons op hypoxie dat

geassocieerd is met de ontwikkeling van kanker. Onze onderzoeksgroep toonde reeds aan dat

PHD2 inactivatie resulteert in een verhoogde expressie van leverprogenitorcellen (LPC) en

een fenotypische switch van hepatocellulair carcinoom (HCC) naar het meer agressieve

hepato-cholangiocarcinoom in een diethylnitrosamine (DEN) geïnduceerd HCC muismodel.

We veronderstellen dat hypoxische condities het gedrag van bipotentiële LPCs in de

omgeving van de tumor beïnvloeden en de differentiatie richting cholangiocyten stimuleren.

In deze studie werd het effect van HIF1 stabilisatie op LPC activatie en differentiatie tijdens

de vroege ontwikkeling van HCC bestudeerd.

Materialen en methoden: PHD2 haplodeficiënte (PHD2+/-) en wild type (WT) muizen

werden wekelijks geïnjecteerd met 35 mg/kg DEN en geëuthanaseerd na 5, 10, 15, 17,5 en 20

weken DEN inductie. De levers werden gepreleveerd ter analyse van stroomafwaarts

gereguleerde genen van HIF1 en LPC kenmerken met behulp van RT-qPCR en

immunohistochemie. Neoplastische transformatie van hepatocyten werd bepaald aan de hand

van haematoxyline-eosine en reticuline kleuringen.

Resultaten: Vanaf 15 weken DEN inductie worden neoplastische veranderingen

waargenomen. Daarnaast wordt een sterke opregulatie in de RNA expressies van de

onderzochte hypoxie merkers gezien na 17,5 weken DEN inductie, en dit meer uitgesproken

in de PHD2+/- groep. De RNA expressies van de LPC merkers Krt19, Prom1 en Cd44 volgen

deze trend en vertonen eveneens een hoogtepunt na 17,5 weken, zonder significant verschil

tussen PHD2+/- en WT groepen. De expressies van de LPC merkers Krt7, Epcam, Ncam1 en

Afp veranderden weinig gedurende de vroege hepatocarcinogenese. Immunohistochemische

kleuringen daarentegen toonden een verhoogde eiwit expressie van LPC merkers CK19 en

EPCAM vanaf 15 weken na DEN behandeling.

Besluit: De expressies van LPC merkers zijn congruent met de expressies van HIF1

gevoelige genen en het optreden van neoplasticiteit gedurende de vroege

hepatocarcinogenese. Doch, het effect van een verhoogde stabilisatie van HIF1 op de

expressie van LPC kenmerken en het behoud van tumor fenotype in de hepatocarcinogenese

blijkt geen vroege gebeurtenis te zijn.

Page 10: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

4

Summary

Background: Prolyl hydroxylase domain 2 (PHD2) deletion results in the stabilization of

hypoxia inducible factor 1 (HIF1), a key compound in the cellular response following hypoxia

which has been linked to cancer development. Our research group previously showed that

PHD2 inactivation results in an increased expression of liver progenitor cells (LPCs) which

coincided with a phenotypic switch from hepatocellular carcinoma (HCC) to hepato-

cholangiocarcinoma in a diethylnitrosamine (DEN) induced HCC mouse model. We assume

that hypoxic conditions affect the behaviour of bipotential LPCs in tumor environment and

stimulate the differentiation towards cholangiocytes. In this study, we investigated the effect

of a HIF1 stabilization on LPC activation and differentiation during early development of

HCC.

Methods: PHD2 haplodeficient (PHD2+/-) and wild type (WT) mice were weekly injected

with 35mg/kg DEN and euthanized after 5, 10, 15, 17,5 and 20 weeks of DEN induction.

Livers were prelevated and analyzed for the expression of downstream targets of HIF1 and

LPC markers using RT-qPCR and immunohistochemistry. Neoplastic transformation of

hepatocytes was determined by haematoxylin-eosin and reticulin stainings.

Results: Neoplastic changes are detected from 15 weeks on. Interestingly, markers of hypoxia

show a peak expression after 17,5 weeks of DEN induction. RNA expressions of LPC

markers Krt19, Prom1 and Cd44 follow this trend, with no significant difference between

PHD2+/- and WT groups. LPC markers Krt7, Epcam, Ncam1 and Afp show little changes in

expression throughout the first 17,5 weeks of DEN induced hepatocarcinogenesis. In contrast,

immunohistochemistry reveals an increased protein expression of LPC markers CK19 and

EPCAM from 15 weeks after DEN treatment.

Conclusion: These results show an increased expression of LPC characteristics, coinciding

with augmented expression of hypoxic markers during early HCC development. However, the

effects of PHD2 haplodeficiency were limited to non-existing. Based on this and our previous

reports we conclude that induction of the hypoxic response affects the expression of LPC

characteristics and tumor phenotype not in an early event but coincides with the occurrence of

neoplasticity.

Page 11: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

5

1. Inleiding

1.1. Lever

1.1.1. Anatomie

De lever is, op de huid na, het grootste orgaan van het menselijk lichaam. De lever bevindt

zich rechtsboven in de abdominale holte, waar het vastgehecht is aan het diafragma en deels

beschermd wordt door de ribbenkas. Het overige gedeelte is bedekt met visceraal peritoneum.

Een plooi van het peritoneum, het ligamentum falciforme, verdeelt de lever in een rechterlob

en een kleinere linkerlob. De rechterlob is inferior posterior verder onderverdeeld in twee

accessoire lobben, de lobus caudatus en de lobus quadratus. Voorts wordt de lever

gekarakteriseerd door een duale bloedvoorziening. De arteria hepatica bevloeit de lever met

arterieel bloed (20%). De vena porta brengt veneus bloed (80%) van de darmen, pancreas,

milt en galblaas aan. Beide bloedstromen komen samen in de leversinusoïden. De afvloeiing

van dit gemengde bloed gebeurt via de venae hepaticae die uitmonden in de vena cava

inferior (1-3).

De lever staat in nauwe verbinding met de galblaas. Vertakkingen van de galkanalen vangen

het door de hepatocyten gesecreteerde gal op en sturen het naar de ductus hepaticus dextra en

sinister. Deze worden verenigd tot de ductus hepaticus communis dat samen met de ductus

cysticus, afkomstig van de galblaas, de ductus choledochus vormt. Ter hoogte van de ampulla

van Vater komen de ductus choledochus en de ductus pancreaticus samen en treden het

duodenum binnen (1-3).

Op microscopisch niveau vindt men de lobuli, de eenheidsstructuren van de lever. De

klassieke hepatische lobule is een hexagonale structuur gevormd door radiair geschikte

leverparenchymplaten, met de centrale venule als centrale as. Perifeer op elk zogenaamde

hoekpunt bevindt zich een portale triade dat een vertakking van de vena porta, een hepatisch

arteriool en een galkanaaltje bevat (Figuur 1) (1-3).

Page 12: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

6

Figuur 1. Detail van de lever lobule (4)

Het bloed stroomt centripetaal van de portale ruimte naar de centrale vene. De gal

daarentegen vloeit centrifugaal vanuit de levercellen via de galcanaliculi in het kanaal van

Hering naar het galkanaal in de portale triade (1-3).

1.1.2. Celtypes en hun functie

De lever is een vitaal orgaan dat systemische homeostase onderhoudt en gespecialiseerd is in

het uitvoeren van verscheidene belangrijke functies zoals intermediaire metabolisatie,

detoxificatie, opslag van nutriënten, secretie van gal, afbraak van rode bloedcellen en immuun

regulatie. De verschillende celtypes waaruit de lever bestaat zijn aangepast om deze

specifieke functies te verrichten; hierbij is onderlinge interactie cruciaal.

Hepatocyten

Het parenchymale weefsel, dat 80% van het levervolume uitmaakt, wordt gevormd door de

hepatocyten. Dit zijn polyhedrale epitheliale cellen georganiseerd in anastomotische platen.

Ze verrichten het grootste deel van de functies geassocieerd met de lever (5). Vooreerst

produceren en secreteren ze gal dat dan wordt opgeslagen in de galblaas. Gal is een mengsel

van water, elektrolyten, galpigmenten, galzuren, cholesterol, fosfolipiden, albumine en

immunoglobulinen. De galzuren worden door de hepatocyten gevormd als een afbraakproduct

van cholesterol, waarna ze geconjugeerd worden tot galzouten. De samenstelling van gal

maakt dat het essentieel is in de vertering en de resorptie van vetten in de darm, de eliminatie

van afvalstoffen, het cholesterol metabolisme en de immunologische afweer. Daarnaast spelen

de hepatocyten een belangrijke rol in het eiwitmetabolisme. Ze zijn verantwoordelijk voor de

synthese van niet-essentiële aminozuren en plasma-eiwitten zoals albumine, glycoproteïnen,

lipoproteïnen en stollingsfactoren. Bovendien zijn ze betrokken bij de afbraak van deze

Page 13: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

7

producten door deaminatie met vorming van ureum. Verder helpen de hepatocyten de

bloedglucosespiegel te handhaven door glucose op te slaan onder de vorm van glycogeen

(glycogenese) of door glycogeen af te breken met vrijstelling van glucose (glycogenolyse).

Glucose kan ook worden gesynthetiseerd uit eiwitten en vetten (gluconeogenese) en worden

afgebroken voor energievrijstelling (glycolyse). In het vet metabolisme zorgen de hepatocyten

voor aanmaak en katabolisatie van lipoproteïnen, synthese en eliminatie van cholesterol en

opname en oxidatie van vrije vetzuren. Verder nemen deze levercellen deel aan het hormoon

metabolisme en veronderstellen ze een centrale rol bij de instandhouding van de homeostase

van spoorelementen. Ze dienen daarbij als opslagplaats voor verschillende vitamines,

glycogeen en vet. Voorts zijn de hepatocyten van belang in de afbraak van rode bloedcellen.

Derhalve wordt hemoglobine geoxideerd met vorming van het galpigment bilirubine dat

geëxcreteerd wordt in de gal. Ten slotte verzorgen de enzymen van deze levercellen de

detoxificatie van alcohol, drugs, toxines, chemicaliën, metabole afvalstoffen en ammoniak in

meerdere fasen (5, 6). Deze essentiële functies verklaren het belang van de lever voor het

handhaven van het evenwicht in het menselijk lichaam. Zij worden gewaarborgd door het

enorme vermogen van de hepatocyten om te regenereren in reactie op leverschade. Reeds in

1931 werd door Higgins en Anderson aangetoond dat bij knaagdieren de lever zijn

oorspronkelijke volume na twee derde hepatectomie kan herstellen in ongeveer 5 tot 7 dagen

(7, 8). Ook bij gezonde personen kan de lever een acuut verlies van 70 tot 75% van de totale

massa compenseren (9). De regeneratieve respons is daarbij evenredig met de hoeveelheid

lever dat verwijderd werd (8).

Sinusoïdale cellen

De sinusoïdale cellen omvatten endotheliale cellen, hepatische stellaat cellen (HSCs), Kupffer

cellen en lever-specifieke lymfocyten. De sinusoïdale endotheliale cellen lijnen de sinusoïden

af en zijn voorzien van talrijke fenestrae die een gegradeerde barrière voorzien tussen de

sinusoïde en de ruimte van Disse. Deze ruimte tussen het sinusoïdaal endotheel en de

hepatocyten bevat HSCs, ook wel bekend als Ito cellen. Dit zijn multifunctionele cellen die

gekenmerkt worden door cytoplasmatische vetdruppels en betrokken zijn bij de opslag van

vitamine A en andere vetoplosbare vitaminen. Na activatie transformeren ze tot fibroblasten

die een belangrijke bron van extracellulaire matrixcomponenten, zoals collagenen, secreteren.

De Kupffer cellen verblijven in het lumen van de sinusoïden. Zij zijn lid van het

mononucleaire fagocyterende systeem en zijn verantwoordelijk voor de klaring van

beschadigde lichaamseigen cellen alsook toxische, infectieuze en vreemde stoffen. Kupffer

Page 14: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

8

cellen vormen overigens de bron van verschillende gunstige, vasoactieve en toxische

mediatoren die bijdragen tot gastheer afweermechanismen, evenals enkele ziekteprocessen in

de lever. Pit cellen ter afsluiting zijn lever-specifieke lymfocyten die kunnen gerekruteerd

worden uit het perifere bloed naar de leversinusoïden waar ze volwassen worden en

kenmerken van naturalkillercellen verwerven (5, 6).

Cholangiocyten

Cholangiocyten zijn biliaire epitheliale cellen die de intrahepatische en extrahepatische

galwegen aflijnen. Ze modificeren de gal afkomstig van de galcanaliculi van de hepatocyten

via secretoire en reabsorptieve processen die onder controle staan van hormonen, peptiden,

groeifactoren en cholinerge innervatie. Ze nemen eveneens deel aan de detoxificatie (3). Net

zoals de hepatocyten zijn de cholangiocyten doorgaans in rusttoestand, maar kunnen ze in

geval van leverschade repliceren. Dit is in vivo voornamelijk aangetoond aan de hand van

experimenten waarbij de galwegen werden geligeerd, de lever gedeeltelijk werd gereseceerd

of na chemische inductie (10).

Leverprogenitorcellen

Ten slotte is er ook een progenitorcel compartiment in de lever aanwezig. Dit bevindt zich

voornamelijk in de kanalen van Hering, dewelke kleinere vertakkingen zijn van de

intrahepatische galwegen en de overgangszone vormen tussen hepatocyten en cholangiocyten

(11, 12). Leverprogenitorcellen (LPCs) zijn bipotentiële cellen die in staat zijn om te

differentiëren tot mature hepatocyten en cholangiocyten (11, 13). LPCs zijn feitelijk

facultatieve cellen met een lage proliferatiegraad die enkel geactiveerd worden bij ernstig

acuut of chronisch leverlijden, wanneer het regeneratievermogen van de hepatocyten en de

cholangiocyten ontoereikend is omwille van een te groot celverlies of replicatieve senescentie

(11, 13-17). Geactiveerde LPCs expanderen gradueel van periportaal naar de centrale vene en

leiden tot ductulaire reactie. Reactieve ductules zijn strengen van prolifererende LPCs en de

daaruit voorkomende transit-amplificerende cellen (15, 17-20). De differentiatie van LPCs

naar hepatocyten gebeurt via intermediaire hepatocyt gelijkende cellen, polygonale cellen met

een afmeting en fenotype intermediair tussen progenitorcellen en hepatocyten. Terwijl de

ontwikkeling naar de biliaire cellijn leidt tot de vorming van atypische reactieve ductuli,

anastomose-strengen van onrijpe biliaire cellen met een ovale kern die wordt omgeven door

een kleine rand van cytoplasma (11, 15, 18, 19). LPCs zijn dus een heterogene populatie die

zowel eigenschappen van stamcellen (zoals prominine 1 (PROM1) en epitheliale cel adhesie

Page 15: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

9

molecule (EPCAM)) als cholangiocyt (cytokeratine 7 (CK7), cytokeratine 19 (CK19)) en

vroege hepatocyt (alfa foetoproteïne (AFP)) merkers dragen (11, 21). Er is echter nog geen

consensus tussen verschillende onderzoeksgroepen over een specifieke merkerset dat LPCs

karakteriseert. De meest onderzochte merkers staan in tabel 1 in bijlage opgelijst (13, 15, 21-

23).

De verschillende signaalmoleculen die worden vrijgegeven door de verschillende celtypes

werken in zowel autocriene als paracriene wijze in op het progenitorcel compartiment (14, 15,

24). Zo zijn de inflammatoire cellen verantwoordelijk voor de productie van diverse cytokines

die de LPC respons beïnvloeden (15, 16, 23-26). Dit verklaart waarom de progenitorcel

activatie gecorreleerd is met de mate van inflammatie. Daarnaast zijn HSCs een belangrijke

bron van groeifactoren voor LPCs, en op hun beurt kunnen LPCs bijdragen tot HSC activatie

en de ontwikkeling van fibrose. Er bestaat dus een nauwe correlatie tussen de graad van

leverschade, LPC expansie en fibrose in leverziekten (13, 15, 21, 24, 26, 27). Ook

morfogenen zoals Wnt en Notch, dewelke belangrijke factoren zijn tijdens de embryonale

ontwikkeling, zijn belangrijke drijfveren van de LPC respons als regulatoren van stamcel

proliferatie en lotsbepaling. De Notch signaaltransductieweg wordt getriggerd door binding

van ligand Jagged 1, geëxpresseerd door myofibroblasten, op de Notch receptoren van LPCs

en drijft de differentiatie naar cholangiocyten, terwijl de expressie van Wnt3 door macrofagen

na opname van hepatocyt debris de Wnt signaaltransductieweg in de LPCs zou activeren en

zo differentiatie in hepatocyten moduleert (14, 17, 24, 28-32). Interacties die LPC proliferatie

en differentiatie regelen zijn echter nog niet volledig opgehelderd (15).

1.2. Primaire levertumoren

Hepatocellulair carcinoom en cholangiocarcinoom zijn de belangrijkste primaire lever

tumoren en kunnen samen voorkomen in een gemengd hepatocellulair-cholangiocarcinoom.

1.2.1. Hepatocellulair carcinoom

De meest voorkomende primaire leverkanker is hepatocellulair carcinoom (HCC), goed voor

meer dan 80% van de gevallen (33). Met een jaarlijks toenemende incidentie is HCC

uitgegroeid tot de vijfde meest voorkomende kanker, en de tweede belangrijkste oorzaak van

kanker gerelateerde sterfgevallen wereldwijd (33-35). HCCs zijn tumoren die zich vaak

ontwikkelen in een achtergrond van chronische leverziekten die gekenmerkt worden door

fibrose (32, 36). Microscopisch wordt HCC gekenmerkt door brede platen van hepatocyten

Page 16: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

10

met een eosinofiel of helder cytoplasma. Maligne hepatocyten zijn cytologische atypisch en

pleomorf, en kunnen mitotische activiteit vertonen. Verder zijn de tumoren goed

gevasculariseerd en gaat het hepatocellulair fenotype gepaard met verlies van reticuline

secretie (37, 38). De klinische kenmerken van HCC kunnen niet specifiek en moeilijk te

diagnosticeren zijn en omvatten onder andere gewichtsverlies en een verslechterende

leverfunctie. In latere stadia kan de tumor leiden tot buikklachten in het rechter bovenste

kwadrant en in zeldzame, ongelukkige gevallen kan een intra-abdominale bloeding als gevolg

van een ruptuur van de levertumor optreden.

De keuze voor de behandeling van leverkanker is sterk afhankelijk van het tumorstadium en

de onderliggende leverziekte (33). Wanneer HCC in vroege stadia wordt gediagnosticeerd

zijn er verschillende curatieve therapieën zoals resectie, levertransplantatie en radiofrequentie

ablatie mogelijk (32). Niettemin is de kans op herval hoog waardoor de gemiddelde 5-jaars

overleving 40 tot 70% bedraagt (34, 39, 40). HCC wordt echter meestal gedetecteerd in latere

stadia (32, 33); de behandelingsmogelijkheden zijn dan beperkt tot transarteriële chemo-

embolisatie (TACE) en tyrosine kinase inhibitoren, zoals sorafenib (32). TACE wordt

aangewend om de overleving van patiënten met intermediaire tumoren te verbeteren door de

doorbloeding van de tumor te blokkeren en zodoende tumor necrose te induceren. Deze

therapie verlengt de mediane overleving tot ongeveer 20 maanden (41). Sorafenib anderdeels

is vrijwel de enige erkende systemische therapie voor patiënten met vergevorderd HCC. Door

de proliferatie van de kankercellen en de aanmaak van nieuwe bloedvaten naar de tumor te

remmen wordt tumorgroei vertraagd en de mediane overleving verlengd tot ongeveer 10

maanden (41). Helaas gaan deze behandelingsstrategieën gepaard met verschillende ernstige

bijwerkingen en blijven therapieresistentie, terugval en metastase een reële bedreiging (32).

Aldus zal een beter begrip van de mechanismen verantwoordelijk voor leverkanker initiatie en

progressie de detectie van meer betrouwbare tumormerkers en de ontwikkeling van nieuwe

behandelingsmodaliteiten van leverkanker vergemakkelijken (33).

1.2.2. Cholangiocarcinoom

Cholangiocarcinoom (CC) is de tweede meest voorkomende primaire leverkanker en is goed

voor ongeveer 10 tot 15% van de primaire levertumoren wereldwijd (42, 43). In de afgelopen

twee decennia zijn de incidentie en het sterftecijfer van CC universeel toegenomen (42). CCs

zijn kwaadaardige heterogene adenocarcinomen die kunnen voortkomen uit het ductaal

epitheel, hetzij in de lever (intrahepatisch CC) hetzij in de extrahepatische galwegen

(extrahepatisch CC) (37, 42). Deze masterproef legt zich verder toe op intrahepatische CCs.

Page 17: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

11

Intrahepatisch CC ontwikkelt zich op een achtergrond van chronische biliaire ontsteking en

beschadiging, veroorzaakt door risicofactoren die ook bij HCC worden teruggevonden, zoals

virale hepatitis en chronisch alcoholgebruik (42, 44). Daarnaast worden ook primair

scleroserende cholangitis, leverbot infecties en hepatolithiasis beschreven als vermoedelijke

risicofactoren (44). Hoewel deze tumoren geen specifieke morfologie hebben, worden ze

gewoonlijk herkend als maligne buisvormige structuren ingebed in fibreus stroma. Deze

tumoren ontbreken een karakteristiek immunohistochemisch profiel, maar zijn typisch positief

voor cytokeratines, zoals CK7 en CK19 (37). Symptomen zijn pijn in de bovenbuik en de rug

ten gevolge van hepatomegalie, en in gevorderde gevallen hebben patiënten icterus en ascites

(45). Deze tumoren zijn echter vaak subklinisch en worden pas gediagnosticeerd in een laat

stadium (42, 44, 45), bovendien zijn ze resistent tegen conventionele chemotherapie (42).

Derhalve zijn de therapeutische opties beperkt tot chirurgische resectie, TACE of palliatieve

zorg (42, 44). Bij 70% van de patiënten zijn de tumoren inoperabel, geavanceerd en

metastatisch, dusdanig is de 5-jaars overleving voor deze patiënten somber met 0 tot 10% (42,

43), en dus slechter dan de overlevingskansen en de prognose van HCC (46).

1.2.3. Hepatocellulair-cholangiocarcinoom

Het gemende hepatocellulair-cholangiocarcinoom (HCC-CC) is een ongewone vorm van

primaire leverkanker dat componenten van zowel HCC als CC vertoont en goed is voor 0,4

tot 14,2% van alle primaire leverkanker gevallen (32, 33, 37, 47). Volgens de

Wereldgezondheidsorganisatie worden HCC-CCs geclassificeerd in klassieke types en types

met stamcel kenmerken. De klassieke HCC-CC heeft typische HCC en CC componenten met

mucineproductie in het CC-component. Het stamcel type wordt verder onderverdeeld in drie

subtypes: cholangiocellulair of typisch, intermediair en cholangiolocellular subtype. Het

cholangiocellulair subtype wordt gekenmerkt door nesten van volwassen hepatocyten met

perifere clusters van kleine cellen die een immunohistochemisch profiel van

stam/progenitorcellen vertonen. Het intermediaire subtype heeft kenmerken intermediair

tussen hepatocyten en cholangiocyten, en wordt tevens gekenmerkt door cellen met LPC

kenmerken in trabeculae, nesten of strengen met fibreus stroma. Het cholangiolocellulaire

subtype tenslotte wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door kleine cellen met een hoge nucleaire-

cytoplasmatische verhouding, groeiend in een buisvormige, koordachtige, anastomose-

architectuur in fibreus stroma (37).

Page 18: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

12

Figuur 3. Histopathologie van primaire levertumoren (haematoxyline-eosine kleuring). A: normale lever; B:

HCC; C: intrahepatisch CC (48); D: HCC-CC (49).

De diagnose van HCC-CC is afhankelijk van het aantonen van hepatocellulaire en gal

epitheliale kenmerken in dezelfde tumor aan de hand van histologische en

immunohistochemische analyse op biopten (47). Aanwijzingen voor de ziekte, ongeacht het

subtype, omvatten een combinatie van symptomen en merkers voor HCC en CC (37). Over

het algemeen heeft HCC-CC een slechtere prognose dan HCC en CC, mede doordat de

tumoren snel therapieresistentie vertonen (32, 37). In tegenstelling tot de klassieke HCC en

CC waarvan wordt gedacht dat ze ontwikkelen uit respectievelijk volwassen hepatocyten en

cholangiocyten in een meerstaps carcinogenese, suggereren recente studies dat HCC-CC zou

voortkomen uit de bipotentiële leverprogenitorcellen (32, 36, 38, 50).

1.3. Hypoxie

Hypoxie is een conditie van verminderde zuurstofconcentratie in weefsel, dat onvoldoende is

om de metabole vraag van het weefsel te beantwoorden. In de context van dit onderzoek, kan

zuurstof depletie veroorzaakt worden door leverschade waarbij de bloedtoevoer

gecomprimeerd is. Hypoxie fungeert dan niet alleen als een verergerende factor van

Page 19: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

13

celbeschadiging en ontsteking, maar inhibeert ook leverregeneratie, stimuleert angiogenese en

fibrogenese en bevordert hepatocarcinogense (51, 52). Er bestaan verschillende adaptieve

mechanismen om zuurstof homeostase en dus celoverleving te handhaven (53-55). De best

gekarakteriseerde regulerende signalisatieweg geactiveerd in reactie op weefselhypoxie wordt

gemedieerd door de transcriptiefactor hypoxie-induceerbare factor 1 (HIF1) (51, 56-59).

1.3.1. Hypoxie-induceerbare factor 1

HIF1 is een heterodimeer eiwit dat bestaat uit twee subeenheden, met name de O2-

gereguleerde HIF1α en de constitutief geëxpresseerde HIF1β (51, 56, 58-62). Onder

normoxische omstandigheden wordt HIF1α gehydroxyleerd ter hoogte van de prolineresiduen

402 en 564 door prolyl hydroxylase domein eiwitten (PHD1, PHD2 en PHD3), waarvan

PHD2 de belangrijkste zuurstofsensor van de levercel is (36). Het gehydroxyleerde HIF1α

interageert dan met het von Hippel-Lindau (VHL) tumor suppressor eiwit dat deel uitmaakt

van een E3 ubiquitine ligase complex en HIF1α merkt voor proteasomale degradatie Bij

hypoxie echter wordt HIF1α gestabiliseerd in afwezigheid van O2. HIF1α zal bijgevolg

accumuleren en migreren naar de kern waar het dimeriseert met HIF1β. De functionele

transcriptiefactor bindt vervolgens, samen met de cofactoren CBP en p300, aan het hypoxie

responselement 5’-RCGTG-3’ wat leidt tot de opregulatie van tal van genen betrokken bij

processen die celoverleving ondersteunen (32, 51, 56-62). Zo stimuleert HIF1 angiogenese

door de expressie van genen betrokken in weefselperfusie zoals de vasculaire endotheliale

groeifactor (VEGF) wat leidt tot verhoogde zuurstof levering (59, 60, 62, 63). Daarnaast

verhoogt HIF1 de mogelijkheid om zuurstof deprivatie te overleven door de metabole

herprogrammering van cellen van de oxidatieve citroenzuurcyclus naar het glycolytisch

metabolisme. Dit wordt bereikt door het gecoördineerd opreguleren van genen die coderen

voor glycolytische enzymen en glucose transporters, zoals glucose transporter 1 (GLUT1) en

fosfofructokinase (PFK) (59, 63). Verder reguleert HIF-1 het gen dat codeert voor

erytropoëtine, het hormoon dat rode celproductie controleert, waardoor de capaciteit om

zuurstof te vervoeren naar de weefsels verhoogt (59, 63). Verder induceert HIF1 groeifactoren

die signaaltransductiewegen activeren die leiden tot celproliferatie en overleving (60, 63).

1.3.2. Hypoxie in hepatocellulair carcinoom

De ontwikkeling van solide tumoren gaat vaak gepaard met het optreden van hypoxie. Door

de hoge metabole activiteit en de excessieve celproliferatie van kankercellen wordt de

bestaande vasculatuur al gauw ontoereikend om de cellen te voorzien van een adequate

Page 20: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

14

aanvoer van zuurstof en nutriënten (32, 36, 56, 60). Daarenboven ontwikkelt HCC zich vaak

in een achtergrond van chronische leverziekten die gekenmerkt worden door fibrose (36).

Door de vorming van fibrotische septa, alsmede sinusoïdale capillarisatie, neemt de weerstand

in de bloedvaten toe. Deze zaken zorgen ervoor dat er in de tumoromgeving zuurstof tekort

ontstaat, waardoor de tumoren hypoxisch worden (36, 64). Ook kankercellen hebben

mechanismen ontwikkeld om te gedijen in dergelijke omstandigheden. Dientengevolge

induceert het gestabiliseerde HIF1α diverse genen die een kritieke rol bekleden in de

biologische aspecten van HCC, zoals angiogenese, invasie en metastase, celdifferentiatie en

therapieresistentie (61). De overexpressie van HIF1α wordt dan ook geassocieerd met een

meer agressief fenotype en een verhoogde mortaliteit (56, 59, 60).

Naast intrinsieke oorzaken berusten ook verscheidene therapieën in de behandeling van HCC,

zoals sorafenib en TACE, op het induceren van hypoxische condities in de tumor teneinde de

tumor van nutriënten te depriveren en zo de groei te reduceren (65, 66). Verhoogde HIF1α

stabilisatie echter zou in een aantal gevallen gecorreleerd zijn met een progressie naar een

meer invasief fenotype, een verhoogd metastase potentiaal en zelfs het ontwikkelen van het

meer agressieve gemengde HCC-CC fenotype (32, 56, 65). Zo blijkt uit de studie van Zen et

al. dat humane levers met HCC na lokale ablatie therapie door middel van TACE vaker het

gecombineerde HCC-CC fenotype vertonen dan de onbehandelde HCC levers (66).

Eerder al werd in de studie van Heindryckx F. et al het effect van PHD2 haplodeficiëntie op

de ontwikkeling en progressie van primaire levertumoren onderzocht. Derhalve werd gebruik

gemaakt van een diethylnitrosamine (DEN) geïnduceerd muismodel, waarbij primaire

levertumoren zich ontwikkelen in een achtergrond van fibrose. PHD2 heterozygote knock-out

muizen (PHD2+/-) werden dan vergeleken met hun wild type (WT) tegenhangers, daarbij

focuserend op de expressie van angiogene factoren, tumorontwikkeling en tumor fenotype.

Deze studie toont aan dat verhoogde stabilisatie van HIF1α de hepatocarcinogenese verhoogt

en de ontwikkeling van cholangiocarcinoom stimuleert. Bovendien selecteerden PHD2

deficiëntie en de begeleidende continue HIF1 activatie voor een hogere expressie van

metastase merkers (36). Het effect van PHD2 deficiëntie op de hepatocarcinogenese bezit een

groot potentieel voor therapeutische interventie, aangezien hypoxie en de selectie voor een

meer agressief cholangiocarcinoom fenotype ook een weerslag zouden kunnen hebben op

patiënten die een langdurige behandeling met anti-angiogene verbindingen krijgen (36).

Page 21: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

15

1.4. Probleemstelling

In dit onderzoek wordt verondersteld dat een verhoogde activatie van de hypoxische

signaaltransductieweg het gedrag van de bipotentiële LPCs in de omgeving van de tumor

beïnvloedt en de differentiatie richting cholangiocyten stimuleert. Het resulterende HCC-CC

fenotype concordeert met een slechtere prognose.

In een vorige studie werden progenitorcel kenmerken van HCC in WT en PHD2

haplodeficiënte muizen reeds onderzocht na 20, 25 en 30 weken DEN gemedieerde HCC

inductie (67). Nu willen we het effect van overactivatie van de hypoxische

signaaltransductieweg in de tijd gedurende de vroege hepatocarcinogenese nagaan. De WT en

PHD2+/- muizen zullen derhalve worden geëuthanaseerd na 5, 10, 15, 17,5 en 20 weken HCC

inductie, waarna stalen van de lever zullen worden afgenomen ter analyse van verschillende

LPC en hypoxie merkers op RNA en eiwitniveau teneinde temporele veranderingen in LPC

activatie en differentiatie tijdens de ontwikkeling van HCC in kaart te brengen en het effect

van een continue overexpressie van HIF1α op deze evolutie na te gaan.

Het doel van de studie bestaat erin te beproeven of de verhoging in LPC kenmerken en de

fenotypische shift naar het gemengde HCC-CC fenotype na DEN gemedieerde HCC inductie

in PHD2+/- muizen reeds vroeg tijdens de hepatocarcinogenese plaatsvindt, dan wel het om

een late gebeurtenis gaat.

Page 22: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

16

2. Materialen en methoden

2.1. Muismodel

Vijf weken oude mannelijke sv129 muizen kregen wekelijks een intraperitoneale injectie met

DEN (35 mg/kg lichaamsgewicht) (Sigma-Aldrich, België) verdund in een fysiologische

zoutoplossing; dit leidt tot HCC vanaf 20 weken na eerste inductie. De controlegroep werd

geïnjecteerd met een gelijk volume fysiologische zoutoplossing.

Om het effect van activatie van de HIF signalisatieweg na te gaan werd de

hepatocarcinogenese in wild type (WT) muizen vergeleken met PHD2 haplodeficiënte

muizen. Door inactivatie van het PHD2 gen treedt een verlaagde hydroxylatie van HIF onder

normoxische condities op. Een koppel heterozygote PHD2 knock-out muizen werd verkregen

via Prof. Carmeliet (VIB, België). De offspring bestaat uit 2/3 heterozygote PHD2 muizen en

1/3 wild types, de homozygote PHD2 mutatie is niet levensvatbaar. De muizen werden

gegenotypeerd via polymerase ketting reactie (PCR) en gelelektroforese met de volgende

primers: ACCTATGATCTCAGCATTTGGGAG, AAATTCTAATCGTAGCTGATGTGAGC en

TCAGGACAGTGAAGCCTAGAAACTCT.

De populatiegrootte der proefdieren werd bepaald naar analogie met voorgaand onderzoek

waarbij 8 muizen per groep voldoende bleek om significante resultaten te verkrijgen. Voor

zover het tijdsbestek en de muizenkweek het toelieten, werd getracht om dit aantal te behalen.

Om de WT groep te vervolledigen werden stalen uit een vroegere studie van de

onderzoeksgroep Hepatologie (Universiteit Gent, België) (68) toegevoegd aan bepaalde

groepen (Tabel 1).

Tabel 1. Populatiegrootte en behandelingsgroepen.

DEN Controle Totaal

5 weken 10 weken 15 weken 17,5 weken 20 weken 20 weken

WT 7 5 7 8 8 7 42

WT nestgenoten

3 4 5 8 0 7 27

WT

additioneel 4 1 2 0 8 0 15

PHD2+/- 9 8 8 8 9 11 53

De muizen werden gekweekt en gehuisvest in het animalarium van de Faculteit Geneeskunde

en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Gent, België. Dit gebeurde bij kamertemperatuur

Page 23: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

17

en een constante luchtvochtigheidsgraad in een 12 uurs gecontroleerde donker/licht cyclus. Er

was ad libitum toegang tot een standaard pellet dieet en drinkwater. De Ethische Commissie

Dierproeven van de Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Gent,

België, keurde het protocol goed (ECD13/61).

2.2. Staalname

Op de vooropgestelde tijdspunten werden de muizen gesacrifieerd. Daartoe werden de muizen

geanestheseerd met ketamine (100 mg/kg) en xylazine (10 mg/kg). De muizen werden

gewogen en bloed werd afgenomen via de Vena ophtalamica. Na stolling werd het bloed 15

minuten gecentrifugeerd en werd het serum bewaard bij -80°C voor mogelijke opvolgende

studies. De muizen werden dan door cervicale dislocatie geëuthanaseerd. Vervolgens werden

de lever en de milt gepreleveerd, gewogen en macroscopisch geëvalueerd. De lever werd

verdeeld voor verschillende analyses; een deel van het leverweefsel werd gecollecteerd in

RNA-later (Ambion, Life Technologies, België), ingevroren met behulp van vloeibare stikstof

en verder bewaard bij -80°C voor RNA analyse. De stalen voor eiwitanalyse werden eveneens

snel bevroren in vloeibare stikstof en bewaard bij -80°C. Leverweefsel voor histologie werd

gecollecteerd in cassettes en gefixeerd in een 4% fosfaat gebufferde formaldehyde oplossing

(Klinipath, België).

2.3. Histologie

2.3.1. Inbedden en coupes snijden

Na 24 uren fixatie werden de histologiecassettes overgebracht in een fosfaatgebufferde

zoutoplossing (PBS) (Gibco, Verenigd Koninkrijk) en routinematig door de dienst Pathologie

verwerkt in stijgende ethanolbaden om te dehydrateren. De stalen werden daarna ingebed in

paraffine.

Vervolgens werden met behulp van een microtoom (Leica, België) coupes met een dikte van

5 µm gesneden. Deze coupes werden dan 24 uren gedroogd in een incubator bij 37°C.

2.3.2. Haematoxyline-eosine kleuring

De haematoxyline-eosine (HE) kleuring wordt uitgevoerd om morfologische veranderingen

veroorzaakt door DEN inductie vast te stellen en (pre-)neoplastische laesies te identificeren.

Haematoxyline kleurt selectief de negatief geladen celmembraan en het nucleair chromatine

blauw, eosine kleurt het positief geladen cytoplasma en bindweefsel roze. Vooreerst werden

Page 24: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

18

de coupes gedeparaffineerd in xyleen, gerehydrateerd in aflopende ethanolbaden en gespoeld

in gedestilleerd water. Vervolgens werden de coupes in een haematoxyline oplossing (Mayer,

Sigma-Aldrich, België) gebracht en gespoeld met achtereenvolgens kraanwater, gedestilleerd

water en ethanol om dan te worden gekleurd in Eosine Y. Verder werden de coupes

gedehydrateerd in oplopende ethanolbaden en gespoeld met xyleen. Ten slotte werden de

coupes permanent gemonteerd met DPX (Klinipath, België). Analyse van de stalen gebeurde

met behulp van de lichtmicroscoop (Olympus BX41, België).

2.3.3. Sirius Red kleuring

De Sirius Red kleuring wordt uitgevoerd om fibrotisch weefsel aan te kleuren. Na het

deparaffineren, rehydrateren en spoelen van de coupes zoals hierboven vermeld werden de

coupes 30 minuten in een Sirius Red oplossing gedompeld. Deze oplossing bestond uit 0,1%

Sirius Red in picrinezuur. Daarna werden de coupes gespoeld met gedestilleerd water en

gedehydrateerd zoals eerder beschreven. Hier kleuren de collageen type I en III vezels rood

aan. Ook bij dezen gebeurde analyse van de stalen met behulp van de lichtmicroscoop.

2.3.4. Reticuline kleuring

De reticuline kleuring werd routinematig uitgevoerd door de dienst pathologie. Reticuline is

voornamelijk samengesteld uit type III collageen en dient als raamwerk voor de

levercelplaten. Reticuline wordt aangemaakt door normale hepatocyten, maar niet door

tumorcellen, waardoor reticuline vrije zones als HCC leasies kunnen worden geïdentificeerd.

Voor kwantificatie in grootte kon worden gebruik gemaakt van de lichtmicroscoop en het

softwareprogramma Cell D (Olympus, Duitsland). Op basis van de gegevens verkregen via

bovenstaande routinekleuringen werd bepaald welke stalen dienden te worden aangekleurd.

2.3.5. Immunohistochemie

Immunohistochemische kleuringen voor CK19 en EPCAM werden uitgevoerd voor de

evaluatie van de LPC niche. Het aankleuren van F4/80 aanwezig op het celoppervlak van

macrofagen is een maat voor inflammatie.

Na het deparaffineren, rehydrateren en spoelen van de coupes zoals hierboven vermeld volgde

antigen retrieval om modificatie van antigenen ten gevolge van formolfixatie ongedaan te

maken. Vervolgens werden endogene peroxidase activiteit en aspecifieke bindingsplaatsen

geblokkeerd met respectievelijk H2O2 en bovine serum albumine (BSA). Daarna werden de

stalen geïncubeerd met het primaire antilichaam, gevolgd door een gebiotinyleerd secundair

Page 25: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

19

antilichaam. Daarop werd horseraddish peroxidase (HRP) geconjugeerd streptavidine

toegevoegd om het signaal te versterken. Visualisatie gebeurde door interactie van HRP met

het chromogeen substraat 3,3'-diaminobenzidine (DAB, Dako, België), waardoor een bruine

neerslag werd gevormd. Als laatste werd een tegenkleuring met haematoxyline (Sigma

Aldrich, België) uitgevoerd om de celstructuren te visualiseren waarna coupes gedehydrateerd

en gemonteerd werden. Analyse van de stalen gebeurde met behulp van de lichtmicroscoop en

de Cell D software.

Tabel 2. Protocollen van de immunohistochemische kleuringen.

Antigen

retrieval Blokkeren Primair antilichaam

Secundair

antilichaam Buffer

CK19

20’

citraatbuffer,

95°C

10’ 3%

H2O2

30’ 1%

BSA,

37°C

1u konijn monoclonaal anti-

CK19, ab133496 (Abcam),

37°C, 1/200

LSAB kit,

K0690 Dako TBS

EPCAM 30’

citraatbuffer,

95°C

10’ 3%

H2O2

30’ 1% BSA,

37°C

15u geit polyclonaal anti-EPCAM, sc-23788 (Santa

Cruz), 4°C, 1/300

konijn

polyclonaal

anti-geit,

E0466 Dako

PBS + 0,1%

BSA

F4/80

20’

citraatbuffer,

95°C

10’ 3%

H2O2

45’

0,5%

BSA,

KT

15u rat monoclonaal anti-

F4/80, MCA-497G (Serotec

Abd), 4°C, 1/300

LSAB kit,

K0690 Dako TBS

2.4. Real-time kwantitatieve polymerase kettingreactie

2.4.1. RNA-isolatie en cDNA synthese

RNA werd geëxtraheerd uit 20 mg leverweefsel volgens de richtlijnen van de fabrikant

(Qiagen RNAeasy Mini Kit, Nederland). De zuiverheid en concentratie van RNA werden

geëvalueerd met behulp van spectrofotometrie (Biofotometer, Eppendorf, Duitsland).

Vervolgens werd cDNA gesynthetiseerd uitgaande van 1000 ng RNA met de SensiFAST

cDNA Synthesis Kit (Bioline, Frankrijk) overeenkomstig het protocol van de producent.

2.4.2. Real-time kwantitatieve polymerase kettingreactie

Genexpressie werd dan gemeten via real-time kwantitatieve polymerase kettingreactie (RT-

qPCR). Hierbij werd cDNA toegevoegd aan een microtiterplaat met een mastermix die

bestaat uit de forward primer, de reverse primer en de 2x Sensimix SYBR No-ROX

Mastermix (Bioline, VK). De reactie werd automatisch met Lightcycler 480 II (Roche,

Page 26: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

20

België) uitgevoerd volgens het protocol van de producent. Genen en overeenkomstige primers

worden in tabel 3 opgelijst. De efficiëntie van de primerparen werd berekend aan de hand van

volgende formule: 10-1/helling. Alle reacties werden in duplo uitgevoerd en genormaliseerd aan

de hand van een set van huishoudgenen die een stabiele expressie toonden in alle stalen, dit

zijn SDHA, HPRT en HMBS. Het aantal transcripten werd vervolgens bepaald aan de hand

van de Cp-waarden.

Tabel 3. Genen en overeenkomstige primers.

Gen

(afkorting)

Gen

(volledige naam) Forward primer Reverse primer Merker

Gapdh Glyceraldehyde-3-

fosfaat dehydrogenase CATGGCCTTCCGTGTTCCTA GCGGCACGTCAGATCCA Huishoudgen

Hmbs Hydroxymethylbilaan

synthase AAGGGCTTTTCTGAGGCACC AGTTGCCCATCTTTCATCACTG Huishoudgen

Hprt

Hypoxanthine

guanine fosforibosyl

transferase

GTTAAGCAGTACAGCCCCAAA AGGGCATATCCAACAACAAACTT Huishoudgen

Sdha

Succinaat

dehydrogenase

complex, subunit A

CTTGAATGAGGCTGACTGTG ATCACATAAGCTGGTCCTGT Huishoudgen

Glut1 Glucose transporter 1 GCTTATGGGCTTCTCCAAACT GTGACACCTCTCCCACATAC Hypoxie

Pfkm Fosfofructokinase,

spier GCCGGCTCAGTGAGACAAG TGGCACCTTCAGCAACAATG Hypoxie

Vegfa

Vasculaire

endotheliale

groeifactor A

ACTCGGATGCCGACACGGGA CCTGGCCTTGCTTGCTCCCC Hypoxie

Afp Alfa foetoproteïne AGCTTCCACGTTAGATTCCTCC ACAAACTGGGTAAAGGTGATGG LPC

Cd44 CD44 antigen TCGATTTGAATGTAACCTGCCG CAGTCCGGGAGATACTGTAGC LPC

Krt7 Keratine 7 AGGAGATCAACCGACGCAC CACCTTGTTCGTGTAGGCG LPC

Krt19 Keratine 19 GTTCAGTACGCATTGGGTCAG GAGGACGAGGTCACGAAGC LPC

Epcam Epitheliale cel adhesie

molecule GCGGCTCAGAGAGACTGTG CCAAGCATTTAGACGCCAGTTT LPC

Prom1 Prominine 1 CTCCCATCAGTGGATAGAGAACT ATACCCCCTTTTGACGAGGCT LPC

Ncam1 Neurale cel adhesie

molecule 1 GACAGAACCCGAAAAGGGC GTTGGGGACCGTCTTGACTT LPC

Acta2 Actine, alfa 2, gladde

spier, aorta CCAGCACCATGAAGATCAAG TGGAAGGTAGACAGCGAAGC Fibrose

Itga5 Integrine alfa 5 CAATTGCTGCTCCCTATGGT GATTTGAGATGGCACCGAAT Metastase

Mmp9 Matrix

metallopeptidase 9 GAGACGGGTATCCCTTCGAC TGACATGGGGCACCATTTGAG Metastase

Icam1 Intercellulair adhesie GCCTTGGTAGAGGTGACTGAG GACCGGAGCTGAAAAGTTGTA Metastase

Page 27: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

21

molecule 1

Abcb1b

ATP-bindende

cassette, subfamilie B

(MDR/TAP), lid 1B

AGCCGTAAGAGGCTGAGGCCG TCACGTGCCACCTCCGGGTT Resistentie

Abcg2

ATP-bindende

cassette, subfamilie G

(WHITE), lid 2

GCCAGCACAGAAGGCCTTGGA TCCGCAGGGTTGTTGTAGGGCT Resistentie

2.5. Statistische analyse

Data werden statistisch geanalyseerd met SPSS 21. software (IBM, België). Om de datasets te

testen voor normaliteit werd de Kolmogorov-Smirnov toets gebruikt. Parametrische data

werden onderworpen aan een one-way ANOVA analyse, gegevens die geen normale

distributie vertoonden werden getest met de Mann-Whitney U toets. Daarnaast werden

bivariate correlaties berekend aan de hand van de Pearsons correlatie test. Een p-waarde van <

0,05 werd als statistisch significant beschouwd.

Grafische verwerking van de data gebeurde met het softwareprogramma GraphPad Prism

(GraphPad Software, Inc., VSA.).

Page 28: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

22

3. Resultaten

3.1. Algemene parameters

Er worden geen significante verschillen gevonden tussen PHD2+/- en WT groepen wat betreft

het lichaamsgewicht. De lichaamsgewichten van de muizen die met DEN werden behandeld,

ongeacht het fenotype, zijn wel significant lager dan de gewichten van de muizen die

gedurende 20 weken fysiologische oplossing kregen (Ctrl). In beide genotypegroepen wordt

een trend van toenemende lichaamsgewichten vanaf 5 tot 17,5 weken DEN inductie

waargenomen. Dit komt overeen met de natuurlijke gewichtsevolutie bij ouder wordende

muizen (Figuur 4A).

De relatieve levergewichten worden weergegeven als maat voor leverschade; een verhoogde

afzetting van extracellulaire matrix en de vorming van nodules zullen het levergewicht doen

stijgen ten opzichte van het lichaamsgewicht. Bij de WT muizen zijn de relatieve

levergewichten het grootst gedurende de eerste 10 weken van de behandeling met DEN.

Daarna dalen de relatieve levergewichten tot het niveau van die in de controlegroep. Bij de

PHD2+/- muizen zijn de relatieve levergewichten significant hoger na 5 weken DEN inductie

vergeleken met alle andere PHD2+/- groepen. Na 10 weken zijn de relatieve levergewichten

significant gereduceerd tot het niveau van die in de controlegroep, en dus significant lager dan

de relatieve levergewichten van de WT muizen op dat moment (Figuur 4B).

Ten gevolge van leverschade en verhoogde weerstand in de lever zal de portale druk stijgen,

de milt kan hiervoor compenseren door de opslagcapaciteit voor portaal bloed te vergroten

waardoor het miltgewicht zal stijgen ten opzichte van het lichaamsgewicht. De relatieve

miltgewichten van de muizen die met DEN werden behandeld zijn inderdaad significant

hoger dan de respectievelijke controles. De relatieve miltgewichten in de PHD2+/- groep

lijken gedurende de behandeling constant te blijven. De relatieve miltgewichten van de WT

muizen daarentegen dalen na 15 weken, maar niet significant. Dit leidt echter wel tot een

significant verschil met de PHD2+/- groep, die op dat moment een hoger relatief miltgewicht

vertoont (Figuur 4C).

Page 29: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

23

Figuur 4. Algemene parameters. A: lichaamsgewicht (g), B: relatief levergewicht en C: relatief miltgewicht.

Significanties weergegeven als *: p < 0,05, **: p < 0,01, °: p < 0,05 ten opzichte van de overeenkomstige

controlegroep en #: p < 0,05 ten opzichte van de overeenkomstige WT groep. Foutbalken: +/- SEM.

3.2. Algemene histologie

3.2.1. Haematoxyline-eosine kleuring

De haematoxyline-eosine kleuring laat toe om de algemene morfologie van de lever te

evalueren. Bij de controlegroepen wordt de normale leverstructuur waargenomen. De

hepatocyten zijn radiair geschikt rond de centrale venen, en de portale triaden met venule,

arteriool en galkanaaltje zijn duidelijk te onderscheiden (Figuur 5A). Vanaf 15 weken worden

bij de behandelde muizen histologische afwijkingen gezien. De radiaire structuur en de

regelmatige vorm van de hepatocyten zijn verstoord (Figuur 5B). Er worden kleine

tumorcellen met overvloedig cytoplasma en minimale nucleaire onregelmatigheden

gedetecteerd, maar ook cellen waarbij de kernen zeer groot of zelfs multipel zijn (Figuur 5C).

Daarnaast worden zogeheten klare cellen met een helder cytoplasma opgemerkt. Vanaf 17

weken DEN inductie worden in beperkte mate ook ductulaire proliferatie en geïnfiltreerde

inflammatoire cellen gezien (Figuur 5D, E). Deze neoplastische veranderingen worden

waargenomen bij zowel de wild type als de PHD2+/- groepen.

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0

10

20

30

40

50 WT

PHD2+/-

°° °

° °

***

***

*

° °°

Lic

haam

sg

ew

ich

t (g

)

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0

1

2

3

4

5

6

7 WT

PHD2+/-

°

*

***

*

#

Rela

tief

leverg

ew

ich

t

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0.0

0.1

0.2

0.3

0.4

0.5

0.6

0.7

0.8

0.9WT

PHD2+/-

°

°°

°°

°°°

#

Rela

tief

mil

tgew

ich

t

A

B C

Page 30: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

24

Figuur 5. Algemene morfologie van de lever aan de hand van HE kleuring met A: Ctrl WT en B: 15 weken (w)

DEN PHD2+/- (LM: 100x). C: neoplastisch weefsel met tumorcellen en klare cellen na 15w DEN in een

PHD2+/- muis (LM: 400x). D: inflammatoire cellen na 17,5w DEN in een WT muis (LM: 400x). E: verhoogd

aantal ductulaire structuren in portaal veld na 17,5w DEN in een PHD2+/- muis (LM: 400x).

De stalen die werden gebruikt om enkele WT groepen te vervolledigen vertonen discrepanties

met de eigen stalen. Ook RT-qPCR analyse bevestigt deze verschillen (Bijlage 7.2). Om deze

reden worden deze stalen bij de verwerking van de data buiten beschouwing gelaten. Tabel 1

in de sectie Materialen en methoden geeft het resterende aantal muizen per groep weer. Daar

de volledige WT groep die 20 weken met DEN werd behandeld daardoor volledig uitvalt,

wordt ook de overeenkomstige PHD2+/- groep niet weergegeven in de resultaten.

3.2.2. Sirius Red kleuring

De aanwezigheid van fibrotisch weefsel wordt nagegaan met behulp van de Sirius Red

kleuring. Er wordt weinig verschil waargenomen in de collageenafzetting tijdens de vroege

hepatocarcinogenese (Figuur 6).

A

E D C

B

Page 31: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

25

Figuur 6. Illustratie van de Sirius Red kleuring met A: Ctrl PHD2+/-, B: 5w DEN WT en C: 17,5w DEN WT

(LM: 100x).

3.2.3. Reticuline kleuring

De reticuline kleuring wordt aangewend om eventuele HCC laesies te onderscheiden van

normaal weefsel. Over het algemeen worden duidelijk omschreven hepatische trabeculae van

minder dan drie cellagen dik opgemerkt, wat wijst op gezond weefsel (Figuur 7A). Af en toe

worden, verspreid over het leverparenchym, kleine groepen cellen gevonden die gekenmerkt

worden door een verminderde reticuline kleuring of een abnormaal reticuline patroon (Figuur

7B-D); dit ondersteunt een diagnose van preneoplastische letsels. In overeenstemming met

eerdere studies (36, 68-70) werden na 17,5 weken DEN inductie geen echte HCC nodules

opgemerkt.

A B C

Page 32: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

26

Figuur 7. Illustratie van de reticuline kleuring met A: Ctrl PHD2+/- en B: 17,5w DEN WT (LM: 100x). C:

reticuline vrije cellen na 17,5w DEN in een PHD2+/- muis (LM: 400x). D: nodule na 17,5w DEN in een WT

muis (LM: 200x).

3.3. Immunohistochemie

3.3.1. F4/80

Het eiwit F4/80 is een goed gekarakteriseerde macrofaagmerker en dient in deze studie om

macrofaaginfiltratie na te gaan als een maat voor inflammatie. Er is een niet-significante trend

tot hogere F4/80 expressie in de PHD2+/- muizen in de controlegroep en na 5 weken DEN

inductie die we niet in de WT groepen zien (Figuur 8A, E). Interessant is dat er na 10 weken

behandeling met DEN een significant hogere F4/80 expressie wordt waargenomen in de WT

groep vergeleken met de PHD2+/- groep (Figuur 8B, C, E). Er dient te worden opgemerkt dat

er een zeer grote variatie is.

A

C D

B

Page 33: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

27

Figuur 8. Immunohistochemische kleuring van F4/80. Illustratie met A: Ctrl PHD2+/-, B: 10w DEN PHD2+/-,

C: 10w DEN WT en D: 17,5w DEN PHD2+/- (LM: 100x). E: gemiddeld percentage F4/80 kleuring.

Significanties: #: p < 0,05 ten opzichte van de overeenkomstige WT groep. Foutbalken: +/- SEM.

3.3.2. CK19

De aankleuring van CK19, dat geëxpresseerd wordt door cholangiocyten en LPCs, markeert

de LPC niche en belicht ductulaire reactie. Daar deze kleuring reeds goed gekarakteriseerd en

gekend is in onze onderzoeksgroep (36, 69), werd besloten om enkel DEN behandelde

groepen met elkaar te vergelijken. Het beeld dat wordt gezien na 5 en 10 weken DEN

inductie, in zowel de wild types als de PHD2+/- muizen, is gelijkaardig als dat van

controlegroepen uit eerdere studies, met een normaal galkanaal en één of twee LPCs rond de

portale vene (Figuur 9A, B). Na 15 weken wordt dan een significante stijging opgemerkt in de

PHD2+/- groep ten opzichte van eerdere PHD2+/- groepen (Figuur 9F). Hoewel er in de

PHD2+/- en WT groepen op dat moment geen verschil is in ductulaire structuren, worden in

beide groepen op dat tijdspunt meer CK19-positieve cellen opgemerkt (Figuur 9C, D); deze

cellen bevinden zich voornamelijk centrilobulair en zien eruit als grote, mature hepatocyten

met overvloedig cytoplasma eerder dan progenitorcellen (Figuur 9E). De toegenomen

eiwitexpressie die wordt beschreven na kwantificatie van de kleuring blijkt zodoende een

gevolg te zijn van een hoger aantal CK19-positieve hepatocyten in plaats van een verhoogd

aantal LPCs of biliaire epitheelcellen. Na 15 en 17,5 weken DEN inductie wordt geen verschil

waargenomen in eiwitexpressie tussen PHD2+/- en WT groepen. Vanaf 17,5 weken DEN

worden bovendien in beide groepen minder CK19-positieve hepatocyten opgemerkt. Ook hier

dient worden gewezen op de grote spreiding tussen de verschillende data.

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0.0

0.1

0.2

0.3

0.4 WT

PHD2+/-

#

Gem

. %

F4/8

0 k

leu

rin

g

A B C

D E

Page 34: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

28

Figuur 9. Immunohistochemische kleuring van CK19. Illustratie met A: 5w DEN PHD2+/-, B: 5w DEN WT, C:

15w DEN PHD2+/- en D: 15w DEN WT (LM: 100x). E: meer CK19-positieve hepatocyten rond de centrale

venen na 17,5w DEN in een WT muis (LM: 200x). F: gemiddeld percentage CK19 kleuring. Significanties: *: p

< 0,05 en **: p < 0,01. Foutbalken: +/- SEM.

3.3.3. EPCAM

EPCAM is een transmembraan glycoproteïne dat wordt geëxpresseerd door vrijwel alle

epitheliale cellen, zo ook door hepatocyten, cholangiocyten, LPCs en tumorcellen. Het

fungeert daarbij als een signaal transducer; na klieving wendt het transcriptioneel actieve

intracellulaire domein van EPCAM componenten van de Wnt signaaltransductieweg aan om

celproliferatie te induceren. In de controlegroepen is het cytoplasma van de hepatocyten

voornamelijk rond de centrale vene aangekleurd (Figuur 10A), met een sterkere kleuring ter

hoogte van de membraan van de cellen. Na behandeling worden opvallende, meer donkere

immuunpositieve cellen gezien (Figuur 10B), mettertijd geraken deze cellen meer verspreid

(Figuur 10C). Kwantificatie van de bruinkleuring bevestigt een significant hogere expressie in

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0.0

0.5

1.0

1.5

2.0

2.5

3.0

3.5

4.0

4.5WT

PHD2+/-**

*

Gem

. %

CK

19 k

leu

rin

g

A B

C D

E F

Page 35: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

29

de behandelde PHD2+/- muizen ten opzichte van de overeenkomstige controles (Figuur 10E),

en na 17,5 weken DEN inductie ten opzichte van de WT groep (Figuur 10C-E).

Figuur 10. Immunohistochemische kleuring van EPCAM. Illustratie met A: Ctrl WT, B: 5w DEN PHD2+/-, C:

17,5w DEN PHD2+/- en D: 17,5w DEN WT (LM: 100x). E: gemiddeld percentage EPCAM kleuring.

Significanties: °: p<0,05 ten opzichte van de overeenkomstige controlegroep, #: p<0,05 ten opzichte van de

overeenkomstige WT groep. Foutbalken: +/- SEM.

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0

10

20

30WT

PHD2+/-°°

°

#

Gem

. %

EP

CA

M k

leu

rin

g

A

C

B

D

E

Page 36: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

30

3.4. RT-qPCR

3.4.1. Hypoxie merkers

De RNA expressie van GLUT1 is reeds na 5 weken DEN inductie significant hoger in de

PHD2+/- groep ten opzichte van de respectievelijke controlegroep. In de WT muizen lijkt een

zelfde trend zich voor te doen. Dit is in overeenstemming met eerdere resultaten (69). Na 10

en 15 weken DEN inductie is de expressie gedaald ten opzichte van 5 weken DEN voor beide

genotypes. Na 17,5 weken DEN neemt de expressie in beide groepen opnieuw toe; deze

stijging is significant in de PHD2+/- muizen ten opzichte van 10 en 15 weken en in de WT

muizen ten opzichte van 10 weken. De RNA expressie in de PHD2+/- groep is daarenboven

significant hoger dan in de WT groep.

De RNA expressie van VEGF lijkt groter te zijn bij de PHD2+/- muizen dan bij de wild types,

met uitzondering van de groepen die na 5 weken werden gesacrifieerd, dit is echter niet

significant. De expressie in de PHD2+/- muizen vertoont een oscillerend verloop; na 5 weken

inductie is de expressie significant lager dan de overeenkomstige controlegroep om dan na 10

weken gestegen te zijn tot opnieuw een zelfde niveau als de controlegroep. Na 17,5 weken

DEN inductie bereikt de expressie vervolgens een maximum. De expressie in de WT levers

daarentegen blijft gedurende de eerste weken na inductie eerder constant, en stijgt dan na 17,5

weken zoals de PHD2+/- groep tot op een punt dat significant hoger is dan de controle en de

voorgaande weken.

De RNA expressie van Pfk in de WT muizen blijft tot 17,5 weken relatief constant en is

significant lager in DEN groepen vergeleken met de controle. In de PHD2+/- groep echter is

de expressie na 5 weken inductie hoger vergeleken met de controlegroep waardoor op dat

moment de expressie significant hoger is dan bij de WT muizen. Daarna daalt de expressie

zoals bij de wild types tot een niveau lager dan de controle en na 15 weken is de expressie in

de PHD2+/- groep zelfs significant lager dan bij de wild types. Na 17,5 weken stijgt de

expressie opnieuw significant ten opzichte van 10 en 15 weken, maar niet ten opzichte van 5

weken DEN inductie. Bovendien is de expressie dan significant hoger dan in de WT groep.

Opmerkelijk is dat de RNA expressies van de drie hypoxie merkers een piek vertonen na 17,5

weken DEN inductie, en dit meer uitgesproken in de PHD2+/- groep.

Page 37: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

31

Figuur 8. Genormaliseerde RNA expressie van hypoxie merkers. A: Glut1, B: Vegfa en C: Pfk. Significanties: *:

p < 0,05, **: p < 0,01, °: p < 0,05 ten opzichte van de overeenkomstige controlegroep en #: p < 0,05 ten opzichte

van de overeenkomstige WT groep. Foutbalken: +/- SEM.

3.4.2. Leverprogenitorcel merkers

De expressie van Krt7 verschilt significant tussen de PHD2+/- en WT controlegroepen en na

17,5 weken DEN inductie, telkens met een lagere expressie in de PHD2+/- groep. Terwijl de

expressie in WT groepen vrijwel constant blijft, wordt bij de PHD2+/- groepen een stijging in

Krt7 expressie gezien na 5 weken, significant ten opzichte van de controle en 10 weken

inductie, en na 15 weken, significant ten opzichte van de controle.

De expressie van Krt19 is gelijk voor beide genotypes in controlegroepen en kent een

gelijkaardig verloop tot en met 15 weken na de start van DEN inductie. Na 17,5 weken DEN

inductie wordt echter een piek in Krt19 expressie gezien, significant ten opzichte van alle

andere groepen voor de PHD2+/- muizen en ten opzichte van controle en 5 weken DEN voor

de WT groep.

Glut1

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0

10000

20000

30000

40000

50000

60000

70000WT

PHD2+/-

°

°°

°

*

*

*

****

**

#

Gem

. g

en

orm

ali

seerd

aan

tal

tran

scri

pte

nVegfa

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0

10000

20000

30000

40000

50000

60000

70000

80000

90000 WT

PHD2+/-

°

°**

*

*

**

***

Gem

. g

en

orm

ali

seerd

aan

tal

tran

scri

pte

n

Pfk

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0

1000

2000

3000

4000

5000

6000 WT

PHD2+/-

° °

°°

°

°

**

***

**

*

#

#

#

Gem

. g

en

orm

ali

seerd

aan

tal

tran

scri

pte

n

C

B A

Page 38: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

32

Figuur 9. Genormaliseerde RNA expressie van LPC merkers. A: Krt7 en B: Krt19. Significanties: *: p < 0,05,

**: p < 0,01, °: p < 0,05 ten opzichte van de overeenkomstige controlegroep en #: p < 0,05 en ##: p < 0,01 ten

opzichte van de overeenkomstige WT groep. Foutbalken: +/- SEM.

Met uitzondering van de WT groep na 5 weken DEN inductie is de expressie van Epcam

significant hoger na DEN behandeling vergeleken met de controlegroepen. Er is echter op

geen enkel tijdspunt een significant verschil in Epcam expressie tussen de PHD2+/- en WT

groepen.

De expressie van Prom1 is in de PHD2+/- groep na 5 weken DEN inductie significant lager

vergeleken met alle andere DEN behandelde PHD2+/- groepen. Vanaf 10 weken DEN

inductie in de WT groepen en vanaf 15 weken inductie in de PHD2+/- groepen is de expressie

significant hoger vergeleken met de respectievelijke controlegroepen. In overeenstemming

met de expressie van hypoxie merkers en Krt19 vertoont de Prom1 expressie een significante

stijging na 17,5 weken. De expressie van deze LPC merker is op geen enkel tijdspunt

significant verschillend tussen de PHD2+/- en WT groepen.

Figuur 10. Genormaliseerde RNA expressie van LPC merkers. A: Epcam en B: Prom1. Significanties: *: p <

0,05, **: p < 0,01 en °: p < 0,05 ten opzichte van de overeenkomstige controlegroep. Foutbalken: +/- SEM.

De expressie van Afp is, in overeenstemming met de Epcam expressie, significant hoger in de

DEN geïnduceerde groepen vergeleken met de controlegroepen. Tussen DEN behandelde

Krt7

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0

50

100

150

200

250WT

PHD2+/-

°

°°*

#

##

Gem

. g

en

orm

ali

seerd

aan

tal

tran

scri

pte

nKrt19

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0

500

1000

1500

2000

2500

3000

3500 WT

PHD2+/-

°

**

****

*

Gem

. g

en

orm

ali

seerd

aan

tal

tran

scri

pte

n

Epcam

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0

1000

2000WT

PHD2+/-

°°

°°

°

°

°

Gem

. g

en

orm

ali

seerd

aan

tal

tran

scri

pte

n

Prom1

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0

1000

2000

3000

4000

5000

6000 WT

PHD2+/-

°

°

°

°°

*

***

***

*

*

Gem

. g

en

orm

ali

seerd

aan

tal

tran

scri

pte

n

A B

A B

Page 39: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

33

groepen zien we, in analogie met de Krt7 expressie, een significante verhoging in PHD2+/-

muizen na 5 en 15 weken DEN inductie vergeleken met 10 en 17,5 weken inductie, terwijl de

expressie in WT muizen geen significante verschillen vertoont tijdens de DEN behandeling.

Cd44 expressie toont een stijgende trend naarmate muizen zieker worden, waarbij de

verhoging significant is ten opzichte van de controlegroep vanaf 15 weken bij WT muizen en

vanaf 17,5 weken in de PHD2+/- groep.

Zoals bij Epcam en Afp is de expressie van Ncam1 significant verhoogd in de meerderheid

van de groepen die DEN kregen vergeleken met de controlegroepen. Op de verschillende

tijdspunten in de DEN behandeling blijft de expressie in de PHD2+/- groep nagenoeg gelijk,

terwijl in de WT groep een significante stijging wordt gezien na 17,5 weken ten opzichte van

de WT groep na 5 weken. Analoog met Krt7 is de expressie significant hoger in WT muizen

ten opzichte van PHD2+/- muizen in controlegroepen en na 17,5 weken DEN inductie.

Figuur 11. Genormaliseerde RNA expressie van LPC merkers. A: Cd44, B: Afp en C: Ncam1. Significanties: *: p < 0,05, **: p < 0,01, °: p < 0,05 ten opzichte van de overeenkomstige controlegroep en #: p < 0,05 ten opzichte

van de overeenkomstige WT groep. Foutbalken: +/- SEM.

3.4.3. Fibrose

De RNA expressie van Acta2 wordt nagegaan om een beeld te krijgen van de aanwezigheid

van geactiveerde HSCs, daar deze activatie gelinkt is aan leverschade en fibrose (71). De

Afp

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0

100

200

300

400

500

600

700WT

PHD2+/-

°°

°

°

°

°

°°

**

****

Gem

. g

en

orm

ali

seerd

aan

tal

tran

scri

pte

n

Cd44

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0

1000

2000

3000

4000

5000

6000

7000WT

PHD2+/-

°

°

°

*

Gem

. g

en

orm

ali

seerd

aan

tal

tran

scri

pte

n

Ncam1

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0

100

200

300

400

500

600 WT

PHD2+/-

° ° °°

°

°

*

#

#

Gem

. g

en

orm

ali

seerd

aan

tal

tran

scri

pte

n

C

B A

Page 40: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

34

expressie is, zoals verwacht, zeer laag in beide controlegroepen. Terwijl Acta2 expressie in

bijna alle DEN geïnduceerde groepen significant verhoogd is ten opzichte van de

respectievelijke controle, stijgt de expressie niet in de progressie van hepatocellulair

carcinoom, en waar het niveau nagenoeg constant blijft in de WT groep, is de expressie zelfs

significant lager na 15 en 17,5 weken DEN inductie ten opzichte van de 5 weken bij de

PHD2+/- muizen. Er wordt opnieuw geen significant verschil waargenomen tussen beide

genotypes.

Figuur 12. Genormaliseerde RNA expressie van fibrose merker Acta2. Significanties: *: p < 0,05, **: p < 0,01

en °: p < 0,05 ten opzichte van de overeenkomstige controlegroep. Foutbalken: +/- SEM.

3.4.4. Metastase en resistentiemerkers

Om de invloed van PHD2 haplodeficiëntie op het karakter van de ontwikkelende tumoren na

te gaan, werd de RNA expressie van de prometastatische merkers integrine alfa 5 (Itga5),

matrix metallopeptidase 9 (Mmp9) en intercellulair adhesie molecule 1 (Icam1) (36) en

therapie resistentie gerelateerde eiwitten ATP-bindend cassette, subfamilie B, lid 1B

(Abcb1b) en ATP-bindend cassette, subfamilie G, lid 2C (Abcg2) (72) nagegaan.

Gedurende de behandelingsperiode met DEN blijft de expressie van Itga5 voor beide

genotypes min of meer constant en lager dan bij de controlegroepen (significant na 10 en 15

weken DEN inductie). Na 17,5 weken wordt een significante stijging in Itga5 expressie in de

PHD2+/- groep opgemerkt. Bovendien is de RNA expressie van Itga5 in de controlegroepen

en gedurende de eerste 15 weken DEN inductie hoger in de WT groep ten opzichte van de

PHD2+/- groep.

De expressie van Mmp9 is na 5 weken DEN inductie lager dan op de andere tijdspunten voor

PHD2+/- en na 15 en 17,5 weken DEN voor de WT groep. Verder is er naar analogie met

LPC merkers Krt19 en Prom1 een vrij constante expressie, tot na 17,5 weken waar een

duidelijke stijging in expressie is op te merken. Deze toename is significant voor de PHD2+/-

Acta2

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0

500

1000

1500

2000

2500

3000

3500WT

PHD2+/-

°

°°

°

°°

**

*

Gem

. g

en

orm

ali

seerd

aan

tal

tran

scri

pte

n

Page 41: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

35

Mmp9

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0

500

1000

1500

2000

2500WT

PHD2+/-

°°

°

°

****

***

***

*

Gem

. g

en

orm

ali

seerd

aan

tal

tran

scri

pte

n

groep ten opzichte van alle andere PHD2+/- groepen en voor de WT groep ten opzichte van

de controlegroep en de eerste 5 weken DEN inductie. De Mmp9 expressie vertoont zoals bij

Krt19 en Prom1 op geen enkel tijdspunt een significant verschil tussen de PHD2+/- en WT

groepen.

De expressie van Icam1 daarentegen blijft gedurende de DEN behandeling nagenoeg

constant, na 10 en 15 weken zien we echter wel een stijgende trend in WT groepen,

significant ten opzichte van de controle en de overeenkomstige PHD2+/- groep na 15 weken.

Figuur 13. Genormaliseerde RNA expressie van metastase merkers. A: Itga5, B: Mmp9 en C: Icam1.

Significanties: *: p < 0,05, **: p < 0,01, °: p < 0,05 ten opzichte van de overeenkomstige controlegroep en #: p <

0,05 en ##: p < 0,01 ten opzichte van de overeenkomstige WT groep. Foutbalken: +/- SEM.

De multidrug resistentie genen Abcb1b en Abcg2 coderen voor membraan transporters die

behoren tot de ATP-binding cassette superfamilie en sterk geëxpresseerd worden door LPCs.

Deze genen zijn bovendien opgereguleerd in HCC waar ze geassocieerd zijn met resistentie

tegen meerdere chemotherapeutische middelen door het mediëren van de efflux van deze

drugs (72).

Vanaf 10 weken DEN inductie is de expressie van Abcb1b significant hoger in de behandelde

groepen ten opzichte van de respectievelijke controlegroepen. Na 17,5 weken wordt tevens

een significante stijging opgemerkt in de PHD2+/- muizen ten opzichte van alle andere

Itga5

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0

2500

5000

7500

10000

12500WT

PHD2+/-

°

°

°

°

**

##

##

Gem

. g

en

orm

ali

seerd

aan

tal

tran

scri

pte

n

Icam1

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0

500

1000

1500

2000

2500WT

PHD2+/-°

°#

Gem

. g

en

orm

ali

seerd

aan

tal

tran

scri

pte

n

C

B A

Page 42: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

36

PHD2+/- groepen. De RNA expressie is op geen enkel moment significant verschillend tussen

de PHD2+/- en WT groepen.

Voor de expressie van Abcg2 wordt een gelijkaardig beeld gezien als bij Icam1, waarbij de

expressie in PHD2+/- groepen min of meer constant blijft, terwijl er voor de WT groepen een

trend tot gestegen waarden is na 10 en 15 weken DEN inductie, significant na 15 weken ten

opzichte van de controlegroep en de overeenkomstige PHD2+/- groep.

Figuur 14. Genormaliseerde RNA expressie van resistentie merkers. A: Abcb1b en B: Abcg2. Significanties: *: p

< 0,05, **: p < 0,01, °: p < 0,05 ten opzichte van de overeenkomstige controlegroep en #: p < 0,05 en ##: p <

0,01 ten opzichte van de overeenkomstige WT groep. Foutbalken: +/- SEM.

3.4.5. Correlaties

Correlaties met betrekking tot de LPC merkers worden in Tabel 4 weergegeven. Terwijl de

meeste LPC merkers positief gecorreleerd zijn met Epcam en Ncam1, wordt een sterke

correlatie gezien enerzijds tussen Krt19, Prom1 en Cd44 en anderzijds tussen Krt7 en Afp. In

tegenstelling tot Glut1 en Vegfα vertoont het meer stroomneerwaarts gereguleerde Pfk geen

enkele correlatie met de LPC merkers. Ten slotte kan een positieve correlatie van de

metastasemerkers Itga5 en Mmp9 en de resistentiemerker Abcb1b met de LPC merkers

Krt19, Prom1 en Cd44, die een piek in RNA expressie tonen na 17,5 weken DEN inductie,

worden bemerkt.

Abcb1b

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0

1000

2000

3000

4000

5000

6000 WT

PHD2+/-

°

°°°°

°

****

***

**

Gem

. g

en

orm

ali

seerd

aan

tal

tran

scri

pte

n

Abcg2

Ctrl

5w DEN

10w DEN

15w DEN

17,5w D

EN

0

10000

20000 WT

PHD2+/-°

#

Gem

. g

en

orm

ali

seerd

aan

tal

tran

scri

pte

n

A B

Page 43: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

37

Tabel 4. Correlaties met LPC merkers uitgedrukt als Pearson correlatiefactoren met daaronder de bijhorende p-

waarden. Ns: niet-significant.

Krt7 Krt19 Afp Epcam Prom1 Cd44 Ncam1

Krt7 ns 0,528

(0,000)

0,359

(0,003) ns

0,337

(0,005)

0,539

(0,000)

Krt19 ns ns 0,290

(0,018)

0,941

(0,000)

0,783

(0,000)

0,387

(0,001)

Afp 0,528

(0,000) ns

0,334

(0,005) ns ns

0,350

(0,003)

Epcam 0,359

(0,003)

0,290

(0,018)

0,334

(0,005) ns

0,317

(0,010)

0,580

(0,000)

Prom1 ns 0,941

(0,000) ns ns

0,825

(0,000)

0,395

(0,001)

Cd44 0,337

(0,005)

0,783

(0,000) ns

0,317

(0,010)

0,825

(0,000)

0,374

(0,002)

Ncam1 0,539

(0,000)

0,387

(0,001)

0,350

(0,003)

0,580

(0,000)

0,395

(0,001)

0,374

(0,002)

Glut1 ns 0,525

(0,000) ns ns

0,838

(0,000)

0,324

(0,007)

0,432

(0,000)

Vegfa ns 0,438

(0,000)

-0,238

(0,046) ns

0,679

(0,000) ns

0,279

(0,020)

Pfk ns ns ns ns ns ns ns

Acta2 0,355

(0,003)

0,352

(0,004) ns

0,279

(0,025) ns

0,257

(0,038)

0,581

(0,000)

Itga5 ns 0,485

(0,000)

-0,299

(0,012) ns

0,729

(0,000)

0,376

(0,002) ns

Mmp9 ns 0,580

(0,000) ns ns

0,809

(0,000)

0,275

(0,034) ns

Icam1 ns ns ns 0,348

(0,004) ns ns ns

Abcb1b ns 0,593

(0,000) ns ns

0,763

(0,000)

0,537

(0,000)

0,360

(0,003)

Abcg2 ns ns ns 0,350

(0,004)

0,310

(0,013) ns ns

Page 44: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

38

4. Bespreking

In deze studie werden temporele veranderingen in LPC activatie en differentiatie tijdens de

vroege ontwikkeling van HCC in kaart gebracht en werd het effect van een verhoogde

stabilisatie van HIF1α op deze evolutie nagegaan. Uit vorig onderzoek blijkt immers dat een

verhoogde activatie van de hypoxische signaaltransductieweg via PHD2 inhibitie het gedrag

en de expressie van de bipotentiële LPCs in de omgeving van de tumor beïnvloedt en de

differentiatie richting cholangiocyten stimuleert (36). Het resulterende HCC-CC fenotype

concordeert met een slechtere prognose (32, 37). Dit werd vervolgens verder onderzocht in de

masterproef van Aurélie Comhaire in 2013, waarbij progenitorcel kenmerken in WT en PHD2

haplodeficiënte muizen werden onderzocht na 20, 25 en 30 weken DEN gemedieerde HCC

inductie (67). Het PHD2+/- muismodel biedt hierbij een waarachtige weergave van tumoren

die zich vormen in een omgeving met een verhoogde HIF1 stabilisatie ten gevolge van

hypoxie, zoals gezien bij patiënten met HCC dat zich ontwikkelt in een achtergrond van

fibrose. Onder deze studie werd het effect van een PHD2 inhibitie op de LPC niche tijdens de

vroege hepatocarcinogenese nagegaan. De WT en PHD2+/- muizen werden derhalve

geëuthanaseerd na 5, 10, 15, 17,5 en 20 weken HCC inductie, waarna verschillende LPC en

hypoxie merkers werden geanalyseerd op RNA en eiwitniveau teneinde een beter inzicht te

krijgen in de rol van hypoxie tijdens de pathogenese van HCC.

In overeenstemming met eerdere studies werden na 17,5 weken DEN inductie nog geen HCC

nodules opgemerkt (36, 68-70). Er werden echter wel al vanaf 15 weken in de

hepatocarcinogenese histologische afwijkingen gezien, zoals een verstoorde leverarchitectuur,

afwijkende ductulaire structuren en preneoplastische letsels gekenmerkt door kleine

tumorcellen met overvloedig cytoplasma en minimale nucleaire onregelmatigheden enerzijds

en cellen waarbij de kernen zeer groot of multipel zijn anderzijds; dit ondersteunt dat er

mogelijks reeds vóór het ontstaan van nodules belangrijke moleculaire veranderingen

plaatsvinden. Er werden op basis van de routinekleuringen echter geen verschillen opgemerkt

wat betreft de levermorfologie of de aanwezigheid van preneoplastische letsels tussen de

PHD2+/- en WT groepen.

Om de activatie van de HIF1 signaaltransductieweg na te gaan, werden de expressies van

enkele welomschreven stroomafwaartse factoren, namelijk Glut1, Vegfα en Pfk, onderzocht

(59, 63). De RNA expressies van deze hypoxie merkers waren laag tot 15 weken DEN

inductie en vertoonden dan geen significante verschillen tussen de PHD2+/- en WT groepen.

Page 45: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

39

In de studie van Heindryckx et al. werd overigens vastgesteld dat PHD2 inactivatie het

expressieniveau van VEGFα ook later in de hepatocarcinogenese niet wijzigt ten opzichte van

de WT groep (36). Na 17,5 weken DEN inductie vertoonden de expressies van de drie door

ons bepaalde hypoxie merkers een piek. Vanaf dan werden wel duidelijk hogere expressies

van Glut1 en Pfk in de PHD2+/- groep gezien vergeleken met de WT groep; dit suggereert dat

PHD2 haplodeficiëntie de neoplasie geïnduceerde hypoxische reactie versterkt, maar dit onder

normoxische omstandigheden in de gezonde lever weinig effect heeft.

Aangezien het doel van de studie erin bestaat om na te gaan of de verhoging in LPC

kenmerken en de fenotypische shift naar het gemengde HCC-CC fenotype na DEN

gemedieerde HCC inductie in PHD2+/- muizen reeds vroeg tijdens de hepatocarcinogenese

plaatsvindt dan wel het om een late gebeurtenis gaat, werden vervolgens de genexpressies van

bepaalde LPC merkers bestudeerd. Het optreden van veranderingen in de expressies van LPC

merkers kan helpen bij de diagnose en prognose van HCC; indien er een vroege LPC

signatuur is ten gevolge van hypoxie, zou hierop kunnen worden gesteund om patiënten at

risk te identificeren voor negatieve uitkomsten met betrekking tot de overleving, daar LPC

merker expressie de maligne aard van een tumor weerspiegelt. LPCs in HCC worden immers

gekenmerkt door metastatische en invasieve eigenschappen en zijn tevens betrokken bij

therapieresistentie en terugval (73).

De expressies van de LPC merkers Krt19, Prom1 en Cd44 tijdens de vroege

hepatocarcinogenese vallen duidelijk samen met de verhoogde expressies van de hypoxie

gevoelige genen in zowel de PHD2+/- als de WT muizen. De RNA expressies van Krt19 en

Prom1 vertonen eveneens een hoogtepunt na 17,5 weken DEN inductie, zonder significant

verschil tussen de PHD2+/- en WT groep. Voorgaand onderzoek toonde aan dat er na 20

weken DEN inductie wel significant hogere expressies van Krt19 en Prom1 in de PHD2+/-

groep vergeleken met de WT groep konden worden onderscheiden (67). Niettemin zou de

expressie van Prom1 in de wild types na 25 weken significant toenemen ten opzichte van 20

weken DEN inductie, met een significant hogere expressie dan de overeenkomstige PHD2+/-

groep tot gevolg (67). De opregulatie van Prom1 wijst op de aanwezigheid van

ongedifferentieerde LPCs (20). Daarnaast geldt Prom1 als merker van tumor-initiërende

cellen en is het verantwoordelijk voor tumorgroei (74). Krt19 daarentegen is een merker voor

biliaire weefseldifferentiatie en wordt geëxpresseerd door zowel LPCs als cholangiocyten

(11). De expressie van Krt19 in HCC is geassocieerd met een slechtere prognose en een hoger

Page 46: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

40

recidiefpercentage na chirurgische behandeling (75). Cd44 is een adhesiemolecule dat

betrokken is bij celproliferatie, migratie en invasie, en dus een belangrijke rol speelt bij

tumorprogressie en metastasering. Overexpressie bevordert tevens tumor invasiviteit (74).

Samenvattend worden na 17,5 weken DEN inductie, congruent met de opregulatie van

hypoxie merkers, verhoogde expressies van de LPC kenmerken Krt19, Prom1 en Cd44

gezien. Daarbij wordt echter geen effect van PHD2 haplodeficiëntie waargenomen. In de

humane setting werd reeds aangetoond dat deze merkers verband houden met een slechte

prognose (74, 75), wat de beschreven effecten van hypoxische omstandigheden met

betrekking tot het ontwikkelen van een meer agressief fenotype ook in experimentele context

zou ondersteunen (36, 76). Het effect van een verhoogde stabilisatie van HIF1α blijkt echter

volgens onze data geen effect te hebben op prognostische merkers en tumor fenotype tijdens

de vroege hepatocarcinogenese.

In tegenstelling tot de RNA expressie rapporteert kwantificatie van de immunohistochemische

kleuring van CK19 na reeds 15 weken inductie in de PHD2+/- groep een significante stijging

in immuunpositiviteit ten opzichte van eerdere tijdspunten tijdens de DEN behandeling. Op

basis van de morfologie van de aangekleurde cellen wordt vermoed dat de verhoogde

eiwitexpressie hier mogelijks een gevolg zou kunnen zijn van een hoger aantal CK19-

positieve hepatocyten in plaats van een verhoogde ductulaire proliferatie. De expressie van

CK19 door hepatocyten kan gelden als merker voor een zeer vroege hepatocyt

gedifferentieerd uit een LPC teneinde het beschadigde parenchym te herstellen. Anderzijds is

het gekend dat het expressieprofiel van cytokeratines niet geconserveerd blijft tijdens

neoplastische transformatie; CK19 expressie werd reeds beschreven in HCC laesies en zou

gecorreleerd zijn met een meer agressief fenotype, metastase, vroeger herval, en dus een

slechtere prognose (75). Daarbij zouden kleinere HCC laesies of weinig gedifferentieerd HCC

een hogere CK19 expressie hebben in vergelijking met grotere HCC laesies of goed

gedifferentieerd HCC (77).

Vanwege hun rol in de ontwikkeling van kanker, is het niet verwonderlijk dat de expressies

van Krt19, Prom1 en Cd44 op RNA niveau een positieve correlatie vertonen met de RNA

expressies van de metastasemerkers Itga5 en Mmp9. Het integrine Itga5 interageert met

extracellulaire matrixeiwitten om celadhesie te mediëren en speelt op die manier een rol bij

celmigratie (78), terwijl matrix metalloproteïnasen bij celmigratie betrokken zijn door het

afbreken van componenten van de extracellulaire matrix (79, 80). Itga5 en Mmp9 bevorderen

Page 47: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

41

aldus de invasie en metastase capaciteit van HCC, en dienen daarbij als voorspellende

merkers voor overleving (78, 79). Tevens is een verband tussen de expressies van

voorgenoemde LPC merkers en de expressie van de resistentiemerker Abcb1b aangetoond.

Het multidrug resistentie gen Abcb1b codeert voor membraan transporters die behoren tot de

ATP-binding cassette superfamilie en sterk geëxpresseerd worden door LPCs. Dit gen is

bovendien opgereguleerd in HCC waar het geassocieerd is met resistentie tegen meerdere

chemotherapeutische middelen door het mediëren van de efflux van deze drugs (72).

Inderdaad, in verschillende studies werd aangetoond dat Prom1 positieve cellen meer

therapieresistentie vertonen dan Prom1 negatieve cellen (81). De opregulatie van deze LPC

merkers na 17,5 weken DEN inductie gaat dus gepaard met een belangrijke progressie in

tumoractiviteit. Kortom, de positieve correlatie met metastase en resistentiemerkers betoont

de betrokkenheid van LPCs in het proces van hepatocarcinogenese.

De expressies van de andere LPC merkers, Krt7, Afp, Ncam1 en Epcam lijken tijdens de

vroege hepatocarcinogenese weinig te veranderen in de PHD2+/- muizen noch in de WT

groepen, maar zijn vaak hoger dan in de controlegroepen. Deze merkers vertonen onderling

bovendien een sterke correlatie. Aangezien Krt7 een merker is voor LPCs, cholangiocyten

alsook intermediaire hepatocyten, en Prom1 en Krt19 uitgerekend dan een verhoogde

expressie hadden, wijst de lagere Krt7 expressie in de PHD2+/- groep mogelijks op een

verlaagde populatie intermediaire hepatocyten. Dit is echter in strijd met wat werd

aangenomen op basis van de CK19 immunohistochemische kleuring; de verhoogde

eiwitexpressie werd daar toegekend aan een hoger aantal CK19-positieve hepatocyten.

Noemenswaardig is ook het gelijkaardig expressiepatroon van Krt7 en Afp daar beide

merkers zijn voor vroege hepatocyten. Krt7 en Afp zijn tevens gerapporteerd betrokken te zijn

bij het proces van dedifferentiatie tijdens de ontwikkeling van HCC (75, 82, 83). Daarnaast

zou Afp gerelateerd zijn aan de progressie en het metastatisch vermogen van tumoren, wat het

een belangrijke prognostische factor voor HCC na tumorresectie maakt (79). Het eiwit

gecodeerd door Ncam1 is vervolgens betrokken bij cel-cel interacties alsook cel-matrix

interacties, die belangrijk zijn bij het reguleren van LPC gedrag binnen de niche. Het speelt

een centrale rol in de overspraak tussen E-cadherine verlies en reciproque vorming van focale

adhesie complexen tijdens de epitheliale-mesenchymale transitie, een proces waarbij

epitheliale cellen hun celpolariteit en cel-cel adhesie verliezen, en de migrerende en invasieve

eigenschappen van mesenchymale cellen verwerven (84-87). Aldus is Ncam1 opregulatie

gecorreleerd met celmigratie en invasie. Daar epitheliale-mesenchymale transitie wordt

Page 48: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

42

verondersteld een belangrijke functie te hebben bij de progressie van kanker, wordt Ncam1

tevens gelinkt aan tumoren en metastasering. Zo dient Ncam1 als een onafhankelijke

voorspellende factor voor lange termijn overleving bij patiënten met HCC (84-87). Kortom,

de expressies van LPC merkers die ook door intermediaire hepatocyten of in de context van

epitheliale-mesenchymale transitie worden geëxpresseerd veranderen weinig gedurende de

vroege hepatocarcinogenese in PHD2+/- en WT muizen.

Een verhoogde Epcam expressie in DEN geïnduceerde tumoren is onderhand al langer erkend

(69, 88) maar in tegenstelling tot de Epcam RNA expressie toont immunohistochemie vanaf

15 weken DEN inductie meer cytoplasmatische aankleuring van het intracellulaire domein

van EPCAM in de hepatocyten, wat overeenkomt met meer EPCAM activiteit. Deze functie

heeft voornamelijk betrekking tot de proliferatie en de instandhouding van de

ongedifferentieerde staat in stam/progenitorcellen en tumorcellen (80). EPCAM positiviteit is

dan ook geassocieerd met een slechte prognose (81). Na 17,5 weken DEN inductie is er een

significant hogere eiwit expressie in de PHD2+/- groep vergeleken met de WT tegenhangers.

In het onderzoek van Aurélie Comhaire werd echter een verminderde aankleuring van het

intracellulaire domein van EPCAM gezien na 25 weken DEN inductie, helaas missen we hier

de data na 20 weken inductie. Bovendien werd dan ook op RNA niveau een dalende trend in

Epcam expressie waargenomen vanaf 20 weken DEN inductie. Aangezien expressie van

EPCAM vooral voorkomt in ongedifferentieerde LPCs, werd toen gepostuleerd dat

ongedifferentieerde LPCs voornamelijk in premaligne weefsels tot expressie komen (67).

In de masterproef van Aurélie Comhaire tonen de RNA expressies van Epcam, Krt7 en

Ncam1 een piek na 20 weken DEN inductie in de PHD2+/- groepen. Bovendien werd op dat

moment in de hepatocarcinogenese een significant hogere expressie aangetoond ten opzichte

van WT groepen. Terwijl de expressies van Krt7 en Ncam1 in de PHD2+/- muizen een licht

dalende trend vertonen na 25 weken DEN inductie, lijken de expressies van deze merkers in

de WT groepen net toe te nemen. De RNA expressie van Epcam daarentegen schijnt bij zowel

de PHD2+/- groepen als de wild types te dalen na 25 weken (67). Het effect van een

verhoogde HIFα stabilisatie lijkt dus pas in latere stadia effect te hebben op deze LPC

merkers.

Ten slotte werd op RNA niveau de expressie van Acta2 nagegaan om een beeld te krijgen van

de aanwezigheid van geactiveerde HSCs daar hun activatie gelinkt is aan leverschade en

fibrose (71). Terwijl de expressie van Acta2, in analogie met het onderzoek van Aurélie

Page 49: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

43

Comhaire (67), in bijna alle DEN geïnduceerde groepen significant verhoogd was ten

opzichte van de controle, toonde de expressie geen stijgende trend gedurende de progressie

van hepatocellulair carcinoom, noch werd een verschil waargenomen tussen de verschillende

genotypes, een patroon dat eerder aansluit bij dat van Epcam, Krt7, Ncam1 en Afp. In de

studie van Comhaire werd een weliswaar niet-significant hogere expressie in de PHD2

heterozygote groepen opgetekend ten opzichte van de wild types na 20 en 25 weken DEN

inductie (67).

In deze studie wordt aangetoond dat een verhoogde HIF1α stabilisatie in PHD2+/- muizen

geen effect lijkt te hebben op de expressies van de onderzochte LPC merkers tijdens de

vroege hepatocarcinogenese. Eerder onderzoek toonde echter wel een duidelijk effect vanaf

20 weken DEN inductie, waarbij er een duidelijk verhoogde expressie van verscheidene LPC

merkers ten opzichte van de wild types kon worden uitgemaakt. Een voorgaande studie

toonde bovendien aan dat er een tijdsafhankelijk effect van hypoxische stimuli in

hepatocarcinogenese bestaat, met een nadelig vertraagd effect van een vroege hypoxische

gebeurtenis op de ontwikkeling van tumoren (69).

Tevens blijkt er een verschil te bestaan tussen het moment waarop de verschillende LPC

merkers reageren op de ontwikkeling van HCC; zo vertonen de expressies van Krt19 en

Prom1 een hoogtepunt na 17,5 weken DEN inductie, gelijktijdig met een piek in de expressies

van hypoxie gevoelige genen, terwijl Krt7, Epcam, Afp en Ncam1 expressies gedurende de

vroege hepatocarcinogenese eerder gelijk blijven. LPC merkers die specifiek tot expressie

komen in de biliaire cellijn (Prom1 en Krt19) onderscheiden zich duidelijk van de merkers die

ook kenmerkend zijn voor intermediaire hepatocyten (Krt7 en Afp) en kankercellen (Epcam

en Ncam1). Dit komt overeen met het gegeven dat LPCs worden geactiveerd als antwoord op

de HCC inductie en daarna differentiëren tot hepatocyten om het leverparenchym te

herstellen. In voorgaand onderzoek werd mogelijk geacht dat de lotsbepaling van de LPCs in

primaire levertumoren reeds in vroege of zelfs premaligne stadia zou plaatsvinden (67), onze

resultaten tonen echter dat de verhoogde expressie van LPC kenmerken in de

hepatocarcinogenese gepaard gaat met neoplasticiteit en tumor geïnduceerde HIF1

stabilisatie. Verder onderzoek is nodig om te achterhalen hoe neoplasie, hypoxie en LPC

activatie elkaar in de tijd beïnvloeden.

Het voorkomen van biliaire merkers in HCC kan enerzijds worden toegekend aan de

hypothese dat LPCs een maligne transformatie kunnen ondergaan en zodoende zouden

bijdragen aan de ontwikkeling van HCC. Anderzijds is aan de hand van in vitro experimenten

Page 50: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

44

gepostuleerd dat hepatocyten in staat zijn te dedifferentiëren tot cellen met een LPC fenotype,

of zelfs te transdifferentiëren in cholangiocyten, wat eveneens een verklaring zou kunnen zijn

voor de expressie van biliaire merkers in HCC (69, 75, 82, 89-91). De immunohistochemische

kleuring van CK19 ondersteunt overigens deze laatste veronderstelling; de verhoogde

eiwitexpressie na 15 weken DEN inductie is het gevolg van een verhoogd aantal CK19-

positieve cellen die een morfologie vertonen corresponderend met hepatocyten in plaats van

LPCs. De verhoogde expressies van merkers voor intermediaire hepatocyten zou het proces

van dedifferentiatie tijdens de ontwikkeling van HCC kunnen bijtreden. Ten slotte zou ook de

epitheliale-mesenchymale transitie, die gekenmerkt wordt door Ncam1 en Epcam expressie

kunnen bijdragen tot dedifferentiatie van hepatocyten tot een progenitorcel fenotype, zoals

blijkt uit in vitro experimenten (32, 89). Of het voorkomen van het gemengde HCC-CC

fenotype te wijten is aan een kwaadaardige transformatie van progenitorcellen dan wel aan

een dedifferentiatie/transdifferentiatie van HCC cellen vormt een belangrijk vraagstuk (91)

dat in deze studie niet kan worden beantwoord.

Er dient te worden opgemerkt dat verscheidene WT groepen in deze studie slechts een beperkt

aantal stalen omvatten. Dit is vooreerst te wijten aan het feit dat de eigen kweek minder WT

muizen opleverde binnen de vooropgestelde tijdspanne dan voorzien. Daarnaast vertoonden

de stalen die werden gebruikt om bepaalde WT groepen te vervolledigen discrepanties met de

eigen stalen. Vermits de volledige WT groep die 20 weken met DEN werd behandeld

daardoor uitviel, werd ook de overeenkomstige PHD2+/- groep niet verder geanalyseerd. Dit

heeft tot gevolg dat de overlap met het onderzoek van Aurélie Comhaire, waarin progenitorcel

kenmerken in WT en PHD2+/- muizen vanaf 20 weken DEN gemedieerde HCC inductie

werden onderzocht, enigszins wordt gemist. Daarnaast dient er door het beperkt aantal stalen

rekening gehouden te worden met de grote variatie die er heerst binnen bepaalde data; dit

betreft voornamelijk de resultaten verkregen via immunohistochemie, wat het gebrek aan

correlatie tussen gegevens op RNA niveau en gegevens op eiwit niveau ten dele zou

verklaren. Verder onderzoek met een groter aantal proefdieren is dus aangewezen.

Om de LPC niche op te volgen werd een zo representatief mogelijke set van merkers

uitgekozen. Er werd eerder vermeld dat er echter nog geen gestandaardiseerde selectie van

merkers die LPCs karakteriseert bestaat, bijgevolg kan er feitelijk geen causaal verband

worden gelegd tussen bijvoorbeeld de geziene opregulatie van bepaalde LPC merkers na 17,5

Page 51: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

45

weken en de proliferatie van LPCs an sich, de differenties die in deze studie tussen

verscheidene merkers werden opgemerkt tonen dit nogmaals aan.

Om het gedrag van LPCs te bestuderen worden bijkomende experimenten aanbevolen. Zo zou

aan de hand van lineage tracing informatie kunnen worden verzameld over de locatie en

differentiatie van LPCs in vivo op elk tijdstip in de hepatocarcinogenese (92). Lineage tracing

heeft zijn waarde reeds bewezen in stamcelonderzoek betreffende de testis, huid en darmen en

wordt in toenemende mate toegepast in het modelleren van cellulaire heterogeniteit bij kanker

(92, 93). Er werden reeds verschillende modellen, gebaseerd op het Cre-lox systeem gebruikt

in onderzoek naar het bestaan en de rol van LPCs in leverziekten (94-96). Het struikelblok bij

gebruik van deze techniek is het vinden van een geschikte celspecifieke promoter om Cre te

controleren, aangezien er geen merkers gekend zijn die enkel door LPCs worden

geëxpresseerd. Voornamelijk de transcriptiefactor SRY (sex determining region Y) box 9

(SOX9) (94, 95, 97), forkhead box L1 (FOXL1) (96) en osteopontine (OPN) (95) werden in

experimenten als promoter aangewend. Naast het merken en volgen van LPCs tijdens de

pathogenese van HCC, zouden we aan de hand van deze techniek ook specifiek in deze cellijn

kunnen tussenkomen. Het effect van PHD2 gemedieerde HIF1 stabilisatie, of zelfs verlaagde

HIF1 expressie door ectopische PHD2 expressie, specifiek in LPCs zou hier verder de rol van

hypoxie op LPC differentiatie tijdens de pathogenese van HCC kunnen ophelderen.

Page 52: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

46

5. Besluit

In deze studie werden temporele veranderingen in LPC activatie en differentiatie tijdens de

vroege ontwikkeling van HCC in kaart gebracht en werd het effect van een continue

overexpressie van HIF1α op deze evolutie nagegaan. Intratumorale hypoxie zou immers

gecorreleerd zijn met de progressie naar een meer invasief fenotype, een verhoogd metastase

potentiaal en zelfs het ontwikkelen van het meer agressieve gemengde HCC-CC fenotype. De

verhoogde HIF1α stabilisatie in PHD2+/- muizen heeft echter geen effect op de expressies

van de onderzochte LPC merkers tijdens de vroege hepatocarcinogenese. Pas in latere stadia,

met name na 20 weken DEN inductie, is er een duidelijk verhoogde opregulatie van

verscheidene LPC merkers ten opzichte van de wild types. Een tijdsafhankelijk effect van

hypoxische stimuli tijdens de hepatocarcinogenese met een nadelig vertraagd effect van een

vroege hypoxische gebeurtenis op de ontwikkeling van tumoren zou een verklaring kunnen

zijn. Daarnaast bestaat er een verschil tussen het moment waarop verschillende LPC merkers

tot expressie komen tijdens de ontwikkeling van HCC. De RNA expressies van de LPC

merkers Krt19, Prom1 en Cd44 vertonen een hoogtepunt na 17,5 weken DEN inductie in

zowel WT als PHD2+/- muizen. Deze sterke opregulatie van LPC merkers valt samen met de

verhoogde expressie van hypoxie gevoelige genen, en toont een positieve correlatie met de

RNA expressies van bepaalde metastase- en resistentie merkers. De expressies van de andere

LPC merkers, Krt7, Epcam en Ncam1, veranderen weinig tijdens de vroege

hepatocarcinogenese in de PHD2+/- en WT groepen. Deze merkers zouden volgens eerder

onderzoek echter na 20 weken DEN inductie wel sterk worden opgereguleerd. In tegenstelling

tot RNA expressie profilering, toont immunohistochemie na 15 weken DEN inductie een

verhoogde cytoplasmatische expressie van CK19 en EPCAM in hepatocyten. Vanaf dan

wordt ook neoplastische transformatie onder de vorm van reticuline vrije cellen gedetecteerd.

Er kan dus worden geconcludeerd dat het effect van een verhoogde stabilisatie van HIF1α op

de expressie van LPC kenmerken en tumor fenotype in de hepatocarcinogenese geen vroege

gebeurtenis is. In een volgende studie dient de betrokkenheid van processen als

dedifferentiatie van hepatocyten en maligne transformatie van LPCs in de ontwikkeling van

HCC nauwer te worden onderzocht.

Page 53: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

47

6. Referenties

1. Kuntz EK, H. D. Hepatology : principles and practice. 2 ed. New York, VSA: Springer; 2005.

2. Zakim DB, T. D. Hepatology : a textbook of liver disease. 2 ed. Philadelphia, VSA: Saunders; 1990.

3. Dooley JSS, S. Sherlock's diseases of the liver and biliary system. 12 ed. Chichester, West Sussex, VK:

Wiley-Blackwell; 2011.

4. Hill MA. Gastrointestinal Tract - Liver Histology: UNSW Embryology; 2005. Available from:

https://embryology.med.unsw.edu.au/embryology/index.php/Gastrointestinal_Tract_-_Liver_Histology.

5. Boyer TDW, T.L.; Manns, M.P. Zakim and Boyer's hepatology : a textbook of liver disease. 5 ed.

Philadelphia: Saunders; 2006.

6. Nash KG, I.N. Hepatology : clinical cases uncovered. Chichester, West Sussex: John Wiley & Sons; 2011.

7. Michalopoulos GK. Liver regeneration. Journal of cellular physiology. 2007;213(2):286-300.

8. Michalopoulos GK, DeFrances M. Liver regeneration. Advances in biochemical

engineering/biotechnology. 2005;93:101-34.

9. Fouraschen SM, Pan Q, de Ruiter PE, Farid WR, Kazemier G, Kwekkeboom J, et al. Secreted factors of

human liver-derived mesenchymal stem cells promote liver regeneration early after partial hepatectomy. Stem

cells and development. 2012;21(13):2410-9.

10. LeSage G, Glaser S, Alpini G. Regulation of cholangiocyte proliferation. Liver. 2001;21(2):73-80.

11. Libbrecht L, Roskams T. Hepatic progenitor cells in human liver diseases. Semin Cell Dev Biol.

2002;13(6):389-96.

12. Roskams TA, Theise ND, Balabaud C, Bhagat G, Bhathal PS, Bioulac-Sage P, et al. Nomenclature of the finer branches of the biliary tree: canals, ductules, and ductular reactions in human livers. Hepatology

(Baltimore, Md). 2004;39(6):1739-45.

13. Alison M. Liver stem cells: a two compartment system. Curr Opin Cell Biol. 1998;10(6):710-5.

14. Best J, Dolle L, Manka P, Coombes J, van Grunsven LA, Syn WK. Role of liver progenitors in acute

liver injury. Front Physiol. 2013;4:258.

15. Gaudio E, Carpino G, Cardinale V, Franchitto A, Onori P, Alvaro D. New insights into liver stem cells.

Dig Liver Dis. 2009;41(7):455-62.

16. Santoni-Rugiu E, Jelnes P, Thorgeirsson SS, Bisgaard HC. Progenitor cells in liver regeneration:

molecular responses controlling their activation and expansion. Apmis. 2005;113(11-12):876-902.

17. Carpino G, Renzi A, Onori P, Gaudio E. Role of hepatic progenitor cells in nonalcoholic fatty liver

disease development: cellular cross-talks and molecular networks. International journal of molecular sciences.

2013;14(10):20112-30. 18. Roskams T. Liver stem cells and their implication in hepatocellular and cholangiocarcinoma. Oncogene.

2006;25(27):3818-22.

19. Roskams T. Progenitor cell involvement in cirrhotic human liver diseases: from controversy to

consensus. J Hepatol. 2003;39(3):431-4.

20. Spee B, Carpino G, Schotanus BA, Katoonizadeh A, Vander Borght S, Gaudio E, et al. Characterisation

of the liver progenitor cell niche in liver diseases: potential involvement of Wnt and Notch signalling. Gut.

2010;59(2):247-57.

21. Roskams TA, Libbrecht L, Desmet VJ. Progenitor cells in diseased human liver. Semin Liver Dis.

2003;23(4):385-96.

22. Sackett SD, Li Z, Hurtt R, Gao Y, Wells RG, Brondell K, et al. Foxl1 is a marker of bipotential hepatic

progenitor cells in mice. Hepatology (Baltimore, Md). 2009;49(3):920-9. 23. Alison MR, Islam S, Lim S. Stem cells in liver regeneration, fibrosis and cancer: the good, the bad and

the ugly. J Pathol. 2009;217(2):282-98.

24. Itoh T, Miyajima A. Liver regeneration by stem/progenitor cells. Hepatology (Baltimore, Md).

2014;59(4):1617-26.

25. Tanaka M, Itoh T, Tanimizu N, Miyajima A. Liver stem/progenitor cells: their characteristics and

regulatory mechanisms. J Biochem. 2011;149(3):231-9.

26. Rehman K, Iqbal MJ, Zahra N, Akash MS. Liver stem cells: from preface to advancements. Curr Stem

Cell Res Ther. 2014;9(1):10-21.

27. Roskams T. Different types of liver progenitor cells and their niches. J Hepatol. 2006;45(1):1-4.

28. Liu WH, Ren LN, Chen T, Liu LY, Tang LJ. Stages based molecular mechanisms for generating

cholangiocytes from liver stem/progenitor cells. World journal of gastroenterology : WJG. 2013;19(41):7032-41.

29. Greenbaum LE, Wells RG. The role of stem cells in liver repair and fibrosis. Int J Biochem Cell Biol. 2011;43(2):222-9.

Page 54: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

48

30. Boulter L, Lu WY, Forbes SJ. Differentiation of progenitors in the liver: a matter of local choice. The

Journal of clinical investigation. 2013;123(5):1867-73.

31. Boulter L, Govaere O, Bird TG, Radulescu S, Ramachandran P, Pellicoro A, et al. Macrophage-derived

Wnt opposes Notch signaling to specify hepatic progenitor cell fate in chronic liver disease. Nat Med.

2012;18(4):572-9.

32. Bogaerts E, Heindryckx F, Vandewynckel YP, Van Grunsven LA, Van Vlierberghe H. The roles of

transforming growth factor-beta, Wnt, Notch and hypoxia on liver progenitor cells in primary liver tumours

(Review). International journal of oncology. 2014;44(4):1015-22.

33. Xu LB, Liu C. Role of liver stem cells in hepatocarcinogenesis. World J Stem Cells. 2014;6(5):579-90.

34. Oishi N, Yamashita T, Kaneko S. Molecular biology of liver cancer stem cells. Liver Cancer.

2014;3(2):71-84. 35. Mittal S, El-Serag HB. Epidemiology of hepatocellular carcinoma: consider the population. J Clin

Gastroenterol. 2013;47 Suppl:S2-6.

36. Heindryckx F, Kuchnio A, Casteleyn C, Coulon S, Olievier K, Colle I, et al. Effect of prolyl

hydroxylase domain-2 haplodeficiency on the hepatocarcinogenesis in mice. J Hepatol. 2012;57(1):61-8.

37. Mitchell KA. Hepatocellular carcinoma: histologic considerations: pure, mixed, and motley. J Clin

Gastroenterol. 2013;47 Suppl:S20-6.

38. Schlageter M, Terracciano LM, D'Angelo S, Sorrentino P. Histopathology of hepatocellular carcinoma.

World journal of gastroenterology : WJG. 2014;20(43):15955-64.

39. Aravalli RN, Cressman EN, Steer CJ. Cellular and molecular mechanisms of hepatocellular carcinoma:

an update. Archives of toxicology. 2013;87(2):227-47.

40. Niu ZS, Niu XJ, Wang M. Management of hepatocellular carcinoma: Predictive value of immunohistochemical markers for postoperative survival. World journal of hepatology. 2015;7(1):7-27.

41. Gomaa AI, Waked I. Recent advances in multidisciplinary management of hepatocellular carcinoma.

World journal of hepatology. 2015;7(4):673-87.

42. Andersen JB. Molecular pathogenesis of intrahepatic cholangiocarcinoma. Journal of hepato-biliary-

pancreatic sciences. 2015;22(2):101-13.

43. Rizvi S, Gores GJ. Pathogenesis, diagnosis, and management of cholangiocarcinoma. Gastroenterology.

2013;145(6):1215-29.

44. De Minicis S, Kisseleva T, Francis H, Baroni GS, Benedetti A, Brenner D, et al. Liver carcinogenesis:

rodent models of hepatocarcinoma and cholangiocarcinoma. Dig Liver Dis. 2013;45(6):450-9.

45. Pollock RE. Advanced Therapy in Surgical Oncology: BC Decker Incorporated; 2008.

46. Xue TC, Zhang BH, Ye SL, Ren ZG. Differentially expressed gene profiles of intrahepatic

cholangiocarcinoma, hepatocellular carcinoma, and combined hepatocellular-cholangiocarcinoma by integrated microarray analysis. Tumour biology : the journal of the International Society for Oncodevelopmental Biology

and Medicine. 2015.

47. Singh S, Chakraborty S, Bonthu N, Radio S, Hussain SM, Sasson A. Combined hepatocellular

cholangiocarcinoma: a case report and review of literature. Dig Dis Sci. 2013;58(7):2114-23.

48. Pantomics I. Tissue Arrays. Available from: http://www.pantomics.com/tissue-

arrays.aspx?species=Human&organ=Liver&pathology=Hepatocellular%20carcinoma.

49. Sciences NIoEH. Hyperplastic and Neoplastic Lesions of the Liver North Carolina, USA [updated

2014]. Available from: http://www.niehs.nih.gov/research/resources/liverpath/hyperplast/index.cfm.

50. Cai X, Zhai J, Kaplan DE, Zhang Y, Zhou L, Chen X, et al. Background progenitor activation is

associated with recurrence after hepatectomy of combined hepatocellular-cholangiocarcinoma. Hepatology

(Baltimore, Md). 2012;56(5):1804-16. 51. Rosmorduc O, Housset C. Hypoxia: a link between fibrogenesis, angiogenesis, and carcinogenesis in

liver disease. Semin Liver Dis. 2010;30(3):258-70.

52. Nauta TD, van Hinsbergh VW, Koolwijk P. Hypoxic signaling during tissue repair and regenerative

medicine. International journal of molecular sciences. 2014;15(11):19791-815.

53. Ortmann B, Druker J, Rocha S. Cell cycle progression in response to oxygen levels. Cellular and

molecular life sciences : CMLS. 2014;71(18):3569-82.

54. Aragones J, Fraisl P, Baes M, Carmeliet P. Oxygen sensors at the crossroad of metabolism. Cell Metab.

2009;9(1):11-22.

55. Suzuki T, Shinjo S, Arai T, Kanai M, Goda N. Hypoxia and fatty liver. World journal of

gastroenterology : WJG. 2014;20(41):15087-97.

56. Tang CM, Yu J. Hypoxia-inducible factor-1 as a therapeutic target in cancer. J Gastroenterol Hepatol.

2013;28(3):401-5. 57. Thirlwell C, Schulz L, Dibra H, Beck S. Suffocating cancer: hypoxia-associated epimutations as targets

for cancer therapy. Clin Epigenetics. 2011;3:9.

Page 55: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

49

58. Lu X, Kang Y. Hypoxia and hypoxia-inducible factors: master regulators of metastasis. Clin Cancer

Res. 2010;16(24):5928-35.

59. Semenza GL. Regulation of metabolism by hypoxia-inducible factor 1. Cold Spring Harbor symposia

on quantitative biology. 2011;76:347-53.

60. Semenza GL. HIF-1 mediates metabolic responses to intratumoral hypoxia and oncogenic mutations.

The Journal of clinical investigation. 2013;123(9):3664-71.

61. Kizaka-Kondoh S, Kuchimaru T, Kadonosono T. Pathophysiological response to hypoxia - from the

molecular mechanisms of malady to drug discovery:hypoxia-inducible factor-1 (HIF-1)-active cells as a target

for cancer therapy. Journal of pharmacological sciences. 2011;115(4):440-5.

62. Isobe T, Aoyagi K, Koufuji K, Shirouzu K, Kawahara A, Taira T, et al. Clinicopathological significance

of hypoxia-inducible factor-1 alpha (HIF-1alpha) expression in gastric cancer. International journal of clinical oncology. 2013;18(2):293-304.

63. Ke Q, Costa M. Hypoxia-inducible factor-1 (HIF-1). Mol Pharmacol. 2006;70(5):1469-80.

64. Wu XZ, Xie GR, Chen D. Hypoxia and hepatocellular carcinoma: The therapeutic target for

hepatocellular carcinoma. J Gastroenterol Hepatol. 2007;22(8):1178-82.

65. Heindryckx F, Coulon S, Terrie E, Casteleyn C, Stassen JM, Geerts A, et al. The placental growth

factor as a target against hepatocellular carcinoma in a diethylnitrosamine-induced mouse model. J Hepatol.

2013;58(2):319-28.

66. Zen C, Zen Y, Mitry RR, Corbeil D, Karbanova J, O'Grady J, et al. Mixed phenotype hepatocellular

carcinoma after transarterial chemoembolization and liver transplantation. Liver transplantation : official

publication of the American Association for the Study of Liver Diseases and the International Liver

Transplantation Society. 2011;17(8):943-54. 67. Comhaire A. De invloed van hypoxie op de differentiatie van progenitorcellen in de lever

[Verhandeling ingediend tot het verkrijgen van de graad van Master in de biomedische wetenschappen]. Gent:

Universiteit Gent; 2013.

68. Vandewynckel YP, Laukens D, Bogaerts E, Paridaens A, Van den Bussche A, Verhelst X, et al.

Modulation of the unfolded protein response impedes tumor cell adaptation to proteotoxic stress: a PERK for

hepatocellular carcinoma therapy. Hepatology international. 2015;9(1):93-104.

69. Bogaerts E, Heindryckx F, Devisscher L, Paridaens A, Vandewynckel YP, Van den Bussche A, et al.

Time-dependent effect of hypoxia on tumor progression and liver progenitor cell markers in primary liver

tumors. PloS one. 2015;10(3):e0119555.

70. Heindryckx F, Mertens K, Charette N, Vandeghinste B, Casteleyn C, Van Steenkiste C, et al. Kinetics

of angiogenic changes in a new mouse model for hepatocellular carcinoma. Molecular cancer. 2010;9:219.

71. Elpek GO. Cellular and molecular mechanisms in the pathogenesis of liver fibrosis: An update. World journal of gastroenterology : WJG. 2014;20(23):7260-76.

72. Vander Borght S, Komuta M, Libbrecht L, Katoonizadeh A, Aerts R, Dymarkowski S, et al. Expression

of multidrug resistance-associated protein 1 in hepatocellular carcinoma is associated with a more aggressive

tumour phenotype and may reflect a progenitor cell origin. Liver international : official journal of the

International Association for the Study of the Liver. 2008;28(10):1370-80.

73. Yamashita T, Wang XW. Cancer stem cells in the development of liver cancer. The Journal of clinical

investigation. 2013;123(5):1911-8.

74. Hou Y, Zou Q, Ge R, Shen F, Wang Y. The critical role of CD133(+)CD44(+/high) tumor cells in

hematogenous metastasis of liver cancers. Cell research. 2012;22(1):259-72.

75. Durnez A, Verslype C, Nevens F, Fevery J, Aerts R, Pirenne J, et al. The clinicopathological and

prognostic relevance of cytokeratin 7 and 19 expression in hepatocellular carcinoma. A possible progenitor cell origin. Histopathology. 2006;49(2):138-51.

76. van Malenstein H, Verslype C, Windmolders P, van Eijsden R, Nevens F, van Pelt J. Characterization

of a cell culture model for clinically aggressive hepatocellular carcinoma induced by chronic hypoxia. Cancer

letters. 2012;315(2):178-88.

77. Uenishi T, Kubo S, Yamamoto T, Shuto T, Ogawa M, Tanaka H, et al. Cytokeratin 19 expression in

hepatocellular carcinoma predicts early postoperative recurrence. Cancer science. 2003;94(10):851-7.

78. Lee SK, Kim MH, Cheong JY, Cho SW, Yang SJ, Kwack K. Integrin alpha V polymorphisms and

haplotypes in a Korean population are associated with susceptibility to chronic hepatitis and hepatocellular

carcinoma. Liver international : official journal of the International Association for the Study of the Liver.

2009;29(2):187-95.

79. Nart D, Yaman B, Yilmaz F, Zeytunlu M, Karasu Z, Kilic M. Expression of matrix metalloproteinase-9

in predicting prognosis of hepatocellular carcinoma after liver transplantation. Liver transplantation : official publication of the American Association for the Study of Liver Diseases and the International Liver

Transplantation Society. 2010;16(5):621-30.

Page 56: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

50

80. Thieringer FR, Maass T, Anthon B, Meyer E, Schirmacher P, Longerich T, et al. Liver-specific

overexpression of matrix metalloproteinase 9 (MMP-9) in transgenic mice accelerates development of

hepatocellular carcinoma. Molecular carcinogenesis. 2012;51(6):439-48.

81. Ma S, Lee TK, Zheng BJ, Chan KW, Guan XY. CD133+ HCC cancer stem cells confer

chemoresistance by preferential expression of the Akt/PKB survival pathway. Oncogene. 2008;27(12):1749-58.

82. Santos NP, Oliveira PA, Arantes-Rodrigues R, Faustino-Rocha AI, Colaco A, Lopes C, et al.

Cytokeratin 7/19 expression in N-diethylnitrosamine-induced mouse hepatocellular lesions: implications for

histogenesis. International journal of experimental pathology. 2014;95(3):191-8.

83. Kuhlmann WD, Peschke P. Hepatic progenitor cells, stem cells, and AFP expression in models of liver

injury. International journal of experimental pathology. 2006;87(5):343-59.

84. Frame MC, Inman GJ. NCAM is at the heart of reciprocal regulation of E-cadherin- and integrin-mediated adhesions via signaling modulation. Developmental cell. 2008;15(4):494-6.

85. Lehembre F, Yilmaz M, Wicki A, Schomber T, Strittmatter K, Ziegler D, et al. NCAM-induced focal

adhesion assembly: a functional switch upon loss of E-cadherin. The EMBO journal. 2008;27(19):2603-15.

86. Tsuchiya A, Kamimura H, Tamura Y, Takamura M, Yamagiwa S, Suda T, et al. Hepatocellular

carcinoma with progenitor cell features distinguishable by the hepatic stem/progenitor cell marker NCAM.

Cancer letters. 2011;309(1):95-103.

87. Wendt MKA, T. M.; Schiemann, W. P. Mechanisms of Epithelial-Mesenchymal Transition by TGF-β.

Future Oncology. 2009;5(8):1145-68.

88. Kang JS, Kang HG, Park YI, Lee H, Park K, Lee YS, et al. Expression of epithelial cell adhesion

molecule and proliferating cell nuclear antigen in diethylnitrosamine-induced hepatocarcinogenesis in mice.

Experimental and therapeutic medicine. 2013;5(1):138-42. 89. Chen Y, Wong PP, Sjeklocha L, Steer CJ, Sahin MB. Mature hepatocytes exhibit unexpected plasticity

by direct dedifferentiation into liver progenitor cells in culture. Hepatology (Baltimore, Md). 2012;55(2):563-74.

90. Jabari S, Meissnitzer M, Quint K, Gahr S, Wissniowski T, Hahn EG, et al. Cellular plasticity of trans-

and dedifferentiation markers in human hepatoma cells in vitro and in vivo. International journal of oncology.

2009;35(1):69-80.

91. Shibuya M, Kondo F, Sano K, Takada T, Asano T. Immunohistochemical study of hepatocyte,

cholangiocyte and stem cell markers of hepatocellular carcinoma. Journal of hepato-biliary-pancreatic sciences.

2011;18(4):537-43.

92. Kretzschmar K, Watt FM. Lineage tracing. Cell. 2012;148(1-2):33-45.

93. Fox DT, Morris LX, Nystul T, Spradling AC. Lineage analysis of stem cells. StemBook. Cambridge

(MA): Harvard Stem Cell Institute

Copyright: (c) 2008 D.T. Fox, L.X. Morris, T. Nystul, and A.C. Spradling.; 2008. 94. Tarlow BD, Finegold MJ, Grompe M. Clonal tracing of Sox9+ liver progenitors in mouse oval cell

injury. Hepatology (Baltimore, Md). 2014;60(1):278-89.

95. Verhulst SB, J.; van Grunsven, L. A.; Dollé, L. Advances in hepatic stem/progenitor cell biology.

EXCLI Journal. 2014;4:33-47.

96. Shin S, Upadhyay N, Greenbaum LE, Kaestner KH. Ablation of Foxl1-Cre-labeled hepatic progenitor

cells and their descendants impairs recovery of mice from liver injury. Gastroenterology. 2015;148(1):192-

202.e3.

97. Furuyama K, Kawaguchi Y, Akiyama H, Horiguchi M, Kodama S, Kuhara T, et al. Continuous cell

supply from a Sox9-expressing progenitor zone in adult liver, exocrine pancreas and intestine. Nature genetics.

2011;43(1):34-41.

Page 57: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

51

7. Bijlagen

7.1. LPC merkers

AFP Alfa foetoproteïne Foetaal serumeiwit Merker voor aantal kankercellen

ALB Albumine Globulair eiwit Specifieke merker voor hepatocyten

CD34 CD34 antigen Celoppervlakte

glycoproteïne Cel-celadhesie

CD44 CD44 antigen Celoppervlakte proteïne Celinvasie en migratie

CK18 Cytokeratine 18 Cytoskeletaal structuureiwit

Celdifferentiatie

CK19 Cytokeratine 19 Cytoskeletaal

structuureiwit Celdifferentiatie: biliair

CK7 Cytokeratine 7 Cytoskeletaal

structuureiwit Celdifferentiatie

CK8 Cytokeratine 8 Cytoskeletaal

structuureiwit Celdifferentiatie

EPCAM Epitheliale cel adhesie

molecule

Transmembraan

glycoproteïne Cel-celadhesie

FOXL1 Forkhead box L1 Transcriptiefactor Celdifferentiatie

LIF Leukemie inhiberende factor Cytokine Celproliferatie en -differentiatie

NCAM1 Neurale cel adhesie molecule 1 Celoppervlakte

glycoproteïne Cel-celadhesie

OCT4 Octameer-bindend eiwit 4 Transcriptiefactor Embryonale ontwikkeling en

pluripotentie

OPN Osteopontine Structuureiwit Merker voor cholangiocyten

(embryonaal)

PROM1 Prominine 1 Transmembraan

glycoproteïne Celdifferentiatie

SCFR Mast/stamcel groeifactor

receptor kit Tyrosine kinase Celdifferentiatie

SOX9 Sex determining region Y –

box 9 Transcriptiefactor Celdifferentiatie: biliair

THY1 Thy-1 celoppervlakte antigen Celoppervlakte glycoproteïne

Celmigratie

VIM Vimentine Intermediair filament eiwit Celmigratie

Page 58: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

52

7.2. Voorbeelden van RT-qPCR resultaten waarbij additionele WT

stalen duidelijke discrepanties met eigen stalen vertonen

Grafische voorstellingen van RNA expressies van Krt7 (boven) en Afp (onder) met (links) en zonder (rechts)

inclusie van de additionele WT die dienden ter vervollediging van bepaalde WT groepen.

7.3. Protocol haematoxyline-eosine kleuring

1. Voorbereiding

- haematoxyline: Mayer

- eosine: 0,5 g EosineY, 10 mL gedestilleerd water, 190 mL 96% EtOH, 1 mL ijsazijn

2. Deparaffineren en rehydrateren

- 5 minuten xyleen

- 5 minuten xyleen

Page 59: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

53

- 5 minuten 100% alcohol

- 5 minuten 100% alcohol

- 5 minuten 96% alcohol

- 5 minuten 96% alcohol

- 5 minuten gedestilleerd water

3. Haematoxyline-eosine kleuring

- 3 minuten haematoxyline

- 5 à 10 minuten stromend water

- 5 minuten gedestilleerd water

- 1 minuut 96% ethanol

- 5 minuten 1% eosine

4. Dehydrateren

- 5 minuten 96% alcohol

- 5 minuten 96% alcohol

- 5 minuten 100% alcohol

- 5 minuten 100% alcohol

- 5 minuten xyleen

- 5 minuten xyleen

5. Monteren

- monteren met DpX, +/- 70 u op horizontaal oppervlak laten liggen

7.4. Protocol Sirius Red kleuring

1. Voorbereiding

- Sirius Red: 0,2 g Sirius Red, 200 mL picrinezuur

2. Deparaffineren en rehydrateren

- 5 minuten xyleen

- 5 minuten xyleen

- 5 minuten 100% alcohol

- 5 minuten 100% alcohol

- 5 minuten 96% alcohol

Page 60: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

54

- 5 minuten 96% alcohol

- 5 minuten gedestilleerd water

3. Sirius Red kleuring

- 30 minuten Sirius Red

- 5 minuten gedestilleerd water

- 5 minuten gedestilleerd water

4. Dehydrateren

- 5 minuten 96% alcohol

- 5 minuten 96% alcohol

- 5 minuten 100% alcohol

- 5 minuten 100% alcohol

- 5 minuten xyleen

- 5 minuten xyleen

5. Monteren

- monteren met DpX, +/- 70 u op horizontaal oppervlak laten liggen

7.5. Protocol immunohistochemisch kleuring F4/80

1. Benodigdheden

- antigen retrieval (10x citraatbuffer)

- TBS

- 3% H2O2

- PIR (rabbit serum, Dako) opzoeken en eventueel bestellen

- TNB (diepvries)

- TNT (1 L TBS + 200 µL Tween)

- rode fles (LSAB kit)

- DAB

- haematoxyline (Mayer)

2. Voorbereiding

- Maak RaRat-B 1/300 + PIR (rabbit serum, Dako) 10% in TBS met 0,5% BSA

- Bereid een dag of minstens 2 uur voor gebruik!

Page 61: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

55

3. Deparaffineren en rehydrateren

- 3 x 3 minuten xyleen

- 2 x 3 minuten 99% ethanol

- 2 x 3 minuten 96% ethanol

- 5 minuten gedestilleerd water

4. Antigen retrieval

- 20 minuten in citraatbuffer bij 95°C

- 20 minuten afkoelen in citraatbuffer

- 5 minuten TBS

5. Blokken endogeen peroxidase

- 10 minuten 3% H2O2

- 3 x 5 minuten TBS

6. Blokken

- 45 minuten PIR (rabbit serum, Dako) 1/5 in TBS met 0.5% BSA

7. Primair antilichaam

- Overnacht Rat a F4/80 (Serotec MCA 497 G) 1/300 in TBS met 0,5% BSA

8. Spoelen

- 3 x 5 min TNT

9. Secundair antilichaam

- 45 minuten RaRat-B 1/300 + PIR (rabbit serum, Dako) 10% in TNB

- 3 x 5 minuten spoelen met TNT

10. Streptavidine-HRP

- 10 minuten bedekken met rode fles uit LSAB kit

- 3 x 5 minuten TBS

11. DAB

Page 62: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

56

- 1 druppel DAB per 1 mL buffer

- Coupes bedekken tot verkleuring (30 sec)

- Verkleuring stoppen met gedestilleerd water

- 5 min spoelen in gedestilleerd water

12. Kernkleuring

- 3 minuten heamatoxyline

- 5 minuten stromend water

13. Dehydrateren

- 2 x 3 minuten 96% ethanol

- 2 x 3 minuten 99% ethanol

- 3 x 3 minuten xyleen

14. Monteren

7.6. Protocol immunohistochemische kleuring CK19

1. Deparaffineren en rehydrateren

- 3 x 5 minuten xyleen

- 2 x 5 minuten 99% ethanol

- 2 x 5 minuten 96% ethanol

- 5 minuten gedestilleerd water

2. Antigen retrieval

- 20 minuten in citraatbuffer bij 95°C

- 15 minuten afkoelen in citraatbuffer

- 3 x 5 minuten TBS

4. Blokken

- 10 minuten 3% H2O2 in gedestilleerd water

- 3 x 5 minuten TBS

- 30 minuten 1% BSA in TBS (37°C)

5. Primair antilichaam

Page 63: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

57

- Antilichaam 1/200 verdunnen in TBS

- Coupes bedekken met +/- 100-300 µl

- 1 uur bij 37°C

6. Spoelen

- 3 x 5 minuten TBS

7. Secundair antilichaam

- 10 minuten bedekken met gele fles uit LSAB kit

- 3 x 5 minuten spoelen met PBS

- 10 minuten bedekken met rode fles uit LSAB kit

- 3 x 5 minuten spoelen met PBS

8. DAB

- 1 druppel DAB per mL buffer

- Coupes bedekken tot verkleuring (30-50 sec)

- Verkleuring stoppen met gedestilleerd water

- 5 minuten spoelen in gedestilleerd water

9. Kernkleuring

- 3 minuten haematoxyline

- 3 minuten stromend water

10. Rehydrateren

- 5 minuten gedestilleerd water

- 2 x 5 minuten 96% ethanol

- 2x 5 minuten 99% ethanol

- 3x 5 minuten xyleen

11. Monteren

7.7. Protocol immunohistochemische kleuring EPCAM

1. Deparaffineren en rehydrateren

- 3 x 5 minuten xyleen

Page 64: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

58

- 2 x 5 minuten 99% ethanol

- 2 x 5 minuten 96% ethanol

- 5 minuten gedestilleerd water

2. Antigen retrieval

- 30 minuten in citraatbuffer 95°C

- 15 minuten afkoelen in citraatbuffer

- 3 x 5 minuten spoelbuffer (PBS + 0,1% BSA)

3. Blokken

- 10 minuten 3% H2O2 in gedestilleerd water

- 3 x 5 minuten spoelen

- 30 minuten 1% BSA in PBS bij 37°C

4. Primair antilichaam

- Antilichaam 1/300 verdunnen in de spoelbuffer

- Coupes bedekken met +/- 200 µL

- Overnacht bij 4°C laten incuberen

5. Spoelen

- 3 x 5 minuten spoelbuffer

6. Secundair antilichaam

- 45 minuten bedekken met gebiotinyleerd konijn anti-geit Ab, 1/500 verdund in spoelbuffer

(KT)

- 3 x 5 minuten spoelen met PBS

- 10 minuten bedekken met rode fles uit LSAB2 kit

- 3 x 5 minuten spoelen met PBS

7. DAB

- 1 druppel DAB per mL buffer

- Coupes bedekken tot verkleuring (15 à 20 sec)

- Verkleuring stoppen met gedestilleerd water

- 5 minuten spoelen in gedestilleerd water

Page 65: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

59

8. Kernkleuring

- 3 minuten haematoxyline

- 10 minuten stromend water

9. Dehydrateren

- 5 minuten gedestilleerd water

- 2 x 5 minuten 96% ethanol

- 2 x 5 minuten 99% ethanol

- 3 x 5 minuten xyleen

10. Monteren

7.8. Protocol RNA-isolatie (Qiagen RNeasy Mini Kit)

1. Voorbereiding

- Steeds RNase vrij water gebruiken

- Bench en pipetten reinigen met RNAse ZAP

- Stalen op ijs zetten

- Oplossingen bereiden

lyse buffer (RLT) + β-mercaptoethanol (10 µl β-ME per 1 ml RLT)

EtOH 70% (100% EtOH + RNase vrij H2O)

- Epjes, filters en kolommen klaarzetten en nummeren

epjes met RLT buffer (600 µl/epje)

doorzichtige filter en kolom

roze filter en kolom

nieuwe kolom

epje

- Spuiten klaarleggen met roze en blauwe naalden

- Centrifuge op 4°C klaarzetten

- RW1 en RPE uit kit klaarzetten

2. Staalname

- 20 à 30 mg weefsel in lyse buffer brengen

- Homogeniseren met naald en spuit, eerst roze dan blauwe

- 3 min afdraaien bij 4°C

Page 66: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

60

3. gDNA verwijderen

- Lysaat overbrengen op gDNA eliminatiekolom

- 30 s afdraaien bij ≥ 10 000 rpm

- Kolom weggooien

- Vloeistof mengen met 600 µl EtOH

4. RNA isoleren

- 600 µl op kolom brengen en rest houden (KT)

- 20 sec centrifugeren (shortrun) bij ≥ 10 000 rpm

- Supernatans wegzuigen/ gieten

- vorige 3 stappen herhalen met rest

5. Alle mRNA zit op een kolom

- 700 µl RW1 buffer op kolom

- 15 sec centrifugeren ≥ 10 000 rpm

- Supernatans wegzuigen/ gieten

- 500 µl RPE buffer

- 15 sec centrifugeren bij ≥ 10 000 rpm

- Supernatans wegzuigen/ gieten

- 500 µl RPE buffer

- 2 min centrifugeren bij ≥ 10 000 rpm

- Kolom op nieuwe tube

- 1 min extra centrifugeren bij max speed (drogen filter)

6. mRNA elueren

- Kolom op epje

- 30 µl RNase vrij H20

- 1 min centrifugeren bij max 10 000 rpm

- Epje in frigo 4°C bij direct gebruik of -80°C bij stockage

7. RNA concentratie bepaling adhv OD-meter (stalen op ijs houden)

Page 67: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

61

7.9. Protocol cDNA synthese (SensiFAST cDNA Synthesis Kit)

1. RNA op gelijke concentratie brengen

{(Gemeten concentratie x 28)/100} - 28

2. cDNA synthese

- Mastermix maken in epje

4 µL 5x TransAmp Buffer per staal

5 µL nuclease vrij water per staal

- 10 µL RNA per staal in 96 well plaat brengen

- 1 µL reverse transcriptase per staal toevoegen aan mastermix

- mastermix bij RNA in plaat voegen (10 µL per welletje)

3. Incubatie in thermal cycler

- Reactieprotocol

10 min 25°C

15 min 42°C

5 min 85°C

HOLD 4°C

7.10. Protocol RT-qPCR

1. cDNA plaat (eventueel eerst laten ontdooien en) afdraaien

2. Ondertussen per primer/welletje samenbrengen in epje

4 µL Sensimix Sybr geel

1µL forward + reverse primer

3. 5 µL bovenstaande mix in elk welletje van de qPCR plaat brengen met auto-pipet

4. Afgedraaide cDNA plaat uithalen en qPCR plaat met mix afdekken en afdraaien

5. Ondertussen

- In geval van nieuwe cDNA plaat: cDNA eerst verdunnen tot 200 µL met nuclease vrij H20

- Sensimix en forward + reverse primer terug in de diepvries steken en epjes klaarzetten

6. qPCR plaat uithalen en 3 µL cDNA in duplo (naast mekaar) in de welletjes brengen met

multichannel pipet

7. qPCR plaat met lightcycler sticker afdekken en afdraaien

8. Ondertussen

Page 68: De rol van hypoxie op de expressie van ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/214/041/RUG01-002214041_2015_0001_AC.pdf · Tevens wordt de dienst Pathologie bedankt voor de verwerking van

62

- cDNA plaat met aluminium sticker afdekken en in -20 plaatsen

- qPCR en PC aanleggen

9. plaat in qPCR machine stoppen

10. naar hoofdmenu gaan, kiezen voor “run from template”, Quantace cyber green Run

protocol