caesar en tacitus over brittannië

31
2 Het op de Middellandse Zee georiënteerde gebied van Noord-Afrika bestaat uit drie delen. In het oosten is dat Egypte met het vruchtbare stroomgebied van de Nijl; ten westen daarvan: Libië, het antieke Cyrenaica, en vervolgens het noordweste- lijk deel van Afrika met het Atlasgebergte en de vlakte ten noorden daarvan. Dit laat- ste gebied, dat door de Arabieren de Maghreb werd genoemd, omvat in grote lij- nen de streek vanaf de Atlantische Oceaan tot en met de Golf van Gabès met de mo- derne staten Marokko, Algerije en Tunesië. In het laatste millennium vóór onze jaartel- ling waren zowel het klimaat als de vege- tatie van dit gebied nog typisch mediter- raan van karakter; de fauna was groten- deels afkomstig was uit Midden-Afrika: olifanten, leeuwen, panters, luipaarden etc. De komst van de Romeinen bracht grote veranderingen in het karakter van de fau- na. Met scheepsladingen werden de dieren naar Rome gebracht om te dienen als bron van vermaak in het amfitheater en om te- gemoet te komen aan de vraag van het Romeinse publiek naar steeds weer nieu- we exotische dieren. Ook de begroeiing onderging een sterke verandering. De woestijngrens ligt tegenwoordig noordelij- ker dan in de Romeinse tijd als gevolg van het feit, dat een eeuwenlang verkeerd ge- bruik van de bodem het vruchtbare land sterk heeft uitgeput. Het gebied kent een lange geschiedenis. Vóór de Phoeniciërs hadden in het tweede millennium v.Chr. de Minoërs dit gebied al bezocht. De kust was van belang omdat deze lag op de handelsroute naar Spanje, waar voor het oosten belangrijke metaal- soorten als tin en zilver gevonden werden. De Phoeniciërs stichtten een reeks van hal- teplaatsen, die dienden als bevoorradings- post of toevluchtsoord tijdens de lange reis naar het westen. Pas na interne conflicten in de Phoenicische moederstad Tyrus of omdat een deel van de bewoners van Tyrus, zo wil het verhaal, gedwongen werd de stad te verlaten als gevolg van be- dreigingen van naburige volkeren, kwam de stichting van Carthago tot stand onder leiding van de Tyrische prinses Dido. De traditionele datum is 814 v.Chr., maar sommigen willen deze gebeurtenis plaat- sen in het begin van de 7de eeuw v.Chr. Vanaf dat moment begon de bloei van Carthago, die eeuwenlang duurde totdat de stad in 146 v.Chr. door de Romeinen met de grond gelijk gemaakt werd. De bloeiperiode was voor de Phoeniciërs - in Noord-Afrika Puniërs genoemd - ook een tijd van voortdurende strijd om zich te handhaven in de concurrentieslag om de handelsmacht in het Middellandse- Zeegebied. De felste tegenstanders waren de Griekse kolonisten op Sicilië. Zij toon- den zich geduchte concurrenten van de Carthagers op het gebied van de handel met Spanje. Al wisten de laatsten hun han- delscontacten met Spanje in stand te hou- den, de groeiende macht van de Grieken, met name na hun overwinning op de Perzen in het begin van de 5de eeuw v.Chr., maakte voor de Carthagers een Romani ad Fines De Romeinen in het grensgebied van Africa Proconsularis J.J.V.M. Derksen

Upload: dinhtuong

Post on 11-Jan-2017

225 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

2

Het op de Middellandse Zee georiënteerdegebied van Noord-Afrika bestaat uit driedelen. In het oosten is dat Egypte met hetvruchtbare stroomgebied van de Nijl; tenwesten daarvan: Libië, het antiekeCyrenaica, en vervolgens het noordweste-lijk deel van Afrika met het Atlasgebergteen de vlakte ten noorden daarvan. Dit laat-ste gebied, dat door de Arabieren deMaghreb werd genoemd, omvat in grote lij-nen de streek vanaf de Atlantische Oceaantot en met de Golf van Gabès met de mo-derne staten Marokko, Algerije en Tunesië.In het laatste millennium vóór onze jaartel-ling waren zowel het klimaat als de vege-tatie van dit gebied nog typisch mediter-raan van karakter; de fauna was groten-deels afkomstig was uit Midden-Afrika:olifanten, leeuwen, panters, luipaardenetc.

De komst van de Romeinen bracht groteveranderingen in het karakter van de fau-na. Met scheepsladingen werden de dierennaar Rome gebracht om te dienen als bronvan vermaak in het amfitheater en om te-gemoet te komen aan de vraag van hetRomeinse publiek naar steeds weer nieu-we exotische dieren. Ook de begroeiingonderging een sterke verandering. Dewoestijngrens ligt tegenwoordig noordelij-ker dan in de Romeinse tijd als gevolg vanhet feit, dat een eeuwenlang verkeerd ge-bruik van de bodem het vruchtbare landsterk heeft uitgeput.

Het gebied kent een lange geschiedenis.Vóór de Phoeniciërs hadden in het tweedemillennium v.Chr. de Minoërs dit gebied

al bezocht. De kust was van belang omdatdeze lag op de handelsroute naar Spanje,waar voor het oosten belangrijke metaal-soorten als tin en zilver gevonden werden.De Phoeniciërs stichtten een reeks van hal-teplaatsen, die dienden als bevoorradings-post of toevluchtsoord tijdens de lange reisnaar het westen. Pas na interne conflictenin de Phoenicische moederstad Tyrus ofomdat een deel van de bewoners vanTyrus, zo wil het verhaal, gedwongenwerd de stad te verlaten als gevolg van be-dreigingen van naburige volkeren, kwamde stichting van Carthago tot stand onderleiding van de Tyrische prinses Dido. Detraditionele datum is 814 v.Chr., maarsommigen willen deze gebeurtenis plaat-sen in het begin van de 7de eeuw v.Chr.

Vanaf dat moment begon de bloei vanCarthago, die eeuwenlang duurde totdatde stad in 146 v.Chr. door de Romeinenmet de grond gelijk gemaakt werd. Debloeiperiode was voor de Phoeniciërs - inNoord-Afrika Puniërs genoemd - ook eentijd van voortdurende strijd om zich tehandhaven in de concurrentieslag om dehandelsmacht in het Middellandse-Zeegebied. De felste tegenstanders warende Griekse kolonisten op Sicilië. Zij toon-den zich geduchte concurrenten van deCarthagers op het gebied van de handelmet Spanje. Al wisten de laatsten hun han-delscontacten met Spanje in stand te hou-den, de groeiende macht van de Grieken,met name na hun overwinning op dePerzen in het begin van de 5de eeuwv.Chr., maakte voor de Carthagers een

Romani ad FinesDe Romeinen in het grensgebied vanAfrica Proconsularis

J.J.V.M. Derksen

3

eind aan hun afzetmogelijkheden in hetoostelijk deel van het Middellandse-Zeegebied.

De Carthagers werden gedwongen steedsmeer terug te vallen op hun eigen achter-land, dat beheerst werd door rondtrekken-de nomaden. In anderhalve eeuw wistende Carthagers het gebied vanaf het huidi-ge Algerije tot de Golf van Gabès (onge-veer samenvallend met het huidigeTunesië) in cultuur te brengen. DiodorusSiculus beschrijft vol enthousiasme debloeiende wijngaarden, de velden metolijfbomen en fruitbomen, de vlaktes metkuddes runderen en schapen, afgewisseldmet luxueuze en rijk versierde landhuizenen volgepakte magazijnen.

Africa ProconsularisHet was dus geen onontgonnen gebied,dat de Romeinen na drie moeizaam verlo-pen oorlogen (de Punische Oorlogen:264-241 v.Chr., 218-202 v.Chr. en 149-146v.Chr.) in hun bezit kregen en dat ze tot debelangrijkste graanschuur van Rome wis-ten te maken.

De laatste Punische Oorlog bracht deRomeinen de definitieve overwinning.Vier Romeinse legioenen onder leidingvan Scipio Aemilianus zetten voet aan walin Africa in 149 v.Chr. Drie jaar duurde destrijd rond Carthago, die eindigde met detotale verwoesting van de stad. De grondwerd vervloekt en bestrooid met zout.Utica werd de hoofdstad van de nieuweprovincie Africa Proconsularis. Als grenswerd de door Scipio in 202 v.Chr. gegra-ven Fossa Regio, aangehouden (zie kaartjeafb. l). De rest van het gebied werd ver-deeld onder de plaatselijke vorsten.

Rome was aanvankelijk niet in staat denieuwe provincie volledig te exploiteren.Het land werd verdeeld in percelen, dieverpacht werden aan inwoners, die in deoorlog tegen Carthago de kant van deRomeinen hadden gekozen. Ook vetera-nen van het Romeinse leger kregen eenstuk land toegewezen. Kolonisten uit Italië

waren eveneens welkom; zo zond GaiusGracchus in 123/122 kolonisten naarAfrica als uitvloeisel van zijn hervormin-gen. De oorspronkelijke bewoners werdenvrij gelaten hun eigen zaken te regelen enhun eigen bestuursvorm te kiezen. HetPunisch bleef als taal bestaan.

Aanvankelijk besteedde Rome weinigaandacht aan het onder controle brengenvan de aangrenzende koninkrijkjes. Hetgevolg was, dat Rome al spoedig betrok-ken raakte in diverse opvolgingskwestiesin de buurlanden, zoals de troonopvolgingin Numidië met als nasleep de oorlog metJugurtha van 112-105, die uitvoerig be-schreven werd door Sallustius. Na afloopkregen de veteranen van de Romeinse le-gioenen, die onder leiding van Marius aandeze oorlog hadden deelgenomen, eenstuk land toegewezen in het grensgebiedmet Numidië. Men dacht zo de burenenigszins in de gaten te kunnen houden,maar deze politiek kon niet verhinderen

Afb. 1. Kaart van Africa Proconsularis met de in detekst genoemde plaatsen. Tek.: F.E. Derksen-Janssens.

4

dat de buurvolkeren steeds weer naar dewapens grepen.

Tijdens het triumviraat van Caesar,Pompeius en Crassus raakte Africa recht-streeks betrokken bij de burgeroorlog, dieuitbrak in Rome. Na de dood van Crassusin 53 v.Chr. ontstond een strijd om demacht tussen Caesar en Pompeius. Dezelaatste vluchtte naar Griekenland, waar hijin 49 v.Chr. bij Pharsalus werd verslagen.Hij ontkwam naar Egypte, maar werd daarvermoord. Zijn aanhangers zochten huntoevlucht in Africa en vonden steun bij deNumidische vorst Juba I. Caesar zag zichgedwongen naar Africa over te steken enwist in 46 bij Thapsus de aanhangers vanPompeius en de Numidiërs ondanks hungrote overmacht definitief te verslaan.

Caesar breidde het gebied van de Ro-meinse provincie Africa na de nederlaagvan Juba uit met een grote strook land tenwesten van de Fossa regia van Scipio. Ditgebied kreeg de naam Africa Nova, het ou-de deel werd Africa Vetus genoemd. Caesarbegon eveneens met het systematischstichten van kolonies. In die periode kwamonder andere de stichting tot stand vanThysdrus (het huidige El Djem) en HippoDiarrhytus (Bizerta), waar veteranen uitzijn leger en arme Italische boeren een stukland kregen toegewezen. Ook begonCaesar met de herstichting van Carthago,maar zijn dood in 44 v.Chr. maakte eeneind aan deze plannen.

Onder keizer Augustus begon de romani-sering van Noord-Afrika. Na de Slag bijActium in 31 v.Chr. werd hij geconfron-teerd met de vraag wat hij met zijn enormelegers moest doen. In zijn Res Gestae (3,3)maakt hij melding van een aantal van300.000 veteranen, die hij naar hun oor-spronkelijke woonplaats terugzond of on-derbracht in kolonies, onder andere ook inAfrica. Zo ontstonden stichtingen als SiccaVeneria (El Kef), Thuburbo Maius enUthina.

De Pax Romana, die onder Augustus een4 aanvang nam, betekende voor Noord-

Afrika een nieuwe periode van grote bloei:veel stadstichtingen kwamen tot stand;voor Africa Proconsularis alleen al wordteen aantal van 200 nieuwe steden genoemd.

Ofschoon Africa Proconsularis een grens-provincie was met een legioensbezettingter verdediging, kreeg de senaat het be-heer over deze provincie. De hoogste be-stuurder was de proconsul. De provincieomvatte ongeveer het gebied van het hui-dige Tunesië en een klein deel vanAlgerije; in het zuiden liep de grens evenvoorbij het huidige Tripoli.

Slechts één legioen heeft vanaf de rege-ringsperiode van Tiberius gedurende bijna400 jaar de verantwoordelijkheid gehadvoor de verdediging van de provincie: deLegio Tertia Augusta; het hoofdkwartierwas aanvankelijk Ammaedara (het huidigeHaïdra).1 Dit legioen moest vooral de no-maden in de gaten houden, die steedsweer de grens overtrokken op zoek naarnieuwe weidegronden. Verder moest hetde van tijd tot tijd in opstand komendewoestijnvolkeren in toom houden. Hetwas niet eenvoudig om een vaste grens in -stand te houden; het gevolg was dan ook,dat de grens in de eerste eeuwen van onzerjaartelling herhaaldelijk verschoof.

Onder Augustus werd het in het westenaangrenzende Numidia een keizerlijkeprovincie onder leiding van een legatus.Mauretania werd aan Juba II gegeven, diedoor Caesar als kind naar Rome was mee-genomen. Na diens dood had hij eenGrieks-Romeinse opvoeding ontvangen mhet huis van Augustus. Juba maakte de ou-de hoofdstad van het rijk, herdoopt tot lolCaesarea, tot een bloeiend en rijk centrumvan Grieks-Romeinse cultuur. De opgegra-ven ruïne-steden en de rijkdom van demusea in Algiers en Cherchel getuigenhiervan.

Het Romeinse leger en de centuriatioHet Romeinse leger heeft een belangrijkerol gespeeld bij de romanisering vanAfrica. Met het leger mee trokken Romein-

5

se landmeters, die de nieuwe provincieverdeelden in regelmatige stukken land,de zogenaamde centuriatio. Deze verdelinghad van de ene kant een praktisch doel.Op basis hiervan kon gemakkelijk een ad-ministratief systeem opgezet worden omhet schenken van stukken land aan de ve-teranen of het verpachten aan de plaatselij-ke bevolking vast te leggen. Dit systeemvormde tevens de basis van een fiscaalstelsel op grond waarvan de te betalen be-lasting bepaald werd. Dit alles bevorderdeeen economisch verantwoorde landbouw-politiek, die leidde tot grote bloei van hetland op agrarisch en economisch gebied.

Maar tevens vormde de centuriatio voorde Romeinen een ideologisch middel omhun macht over het land te manifesteren.Samenhangend met de verdeling werd hetland bedekt met een stelsel van wegen, dieop de eerste plaats een militair doel had-den. Zij moesten de snelle verplaatsingvan de troepen mogelijk maken. Daarnaastbevorderde het wegennet een intensiefhandelsverkeer. Produkten uit afgelegengebieden konden zo snel naar de centralemarkten vervoerd worden of naar de ha-venplaatsen voor verder transport naarRome.

Deze centuriatio is nog altijd in het land-schap te herkennen.2 Vele huidige verbin-dingswegen volgen het oude patroon vande Romeinse voorgangers. Vondsten vantalloze mijlstenen hebben verdere gege-vens over het verloop van het wegennetopgeleverd.

Door middel van luchtfotografie heeftmen een groot deel van deze Romeinselandverdeling kunnen opsporen. In totaalzijn nu vijf systemen teruggevonden, dieeen enigszins van elkaar afwijkende oriën-tatie vertonen. Aan de hand van de opeen-volging van deze systemen is te zien hoein de periode van de 2de eeuw v.Chr. totin de 1ste eeuw van onze jaartelling deRomeinen hun invloed steeds verder overhet land hebben uitgebreid.

Zo werden geleidelijk aan grote delenvan de nieuwe provincie in cultuur ge-bracht en geschikt gemaakt voor de bebou-wing van graan, olijven en andere land-bouwprodukten. Voor een goede op-brengst van de landbouwgebieden moes-ten de boeren beschikken over een goedewatervoorziening. Ook op dit gebied heb-ben de Romeinse ingenieurs, die met hetleger meetrokken, een belangrijke rol ge-speeld. Vele kilometers aquaduct, die nunog in het landschap te zien zijn, getuigenvan het technisch kunnen van deRomeinen. Water werd uit bronnen hoogin de bergen via geleidelijk aflopende ka-nalen over grote afstanden naar de akkersen de steden gevoerd. Zo is vlak bijZaghouan een Nympheum (watertempel)gevonden, waar het water van de nabijge-legen bron werd opgevangen. Via nogdeels bestaande aquaducten werd het wa-ter naar Carthago gevoerd.

De landbouwIn de meest vruchtbare gebieden van deprovincie werd vooral koren verbouwd.Dit was grotendeels bestemd voor de ex-port. Egypte werd door AfricaProconsularis van de eerste plaats ver-drongen als korenleverancier voor de be-volking van Rome. In de meer droge ge-bieden, zoals het zuidelijke Tripolitania,hield men zich in de eerste plaats bezigmet de olijfteelt. Export naar Italië vanolijfolie uit Africa en andere provincieswerd aanvankelijk door de landeigenaarsin Italië tegengehouden om zo hun eigenteelt te beschermen. Toen echter de op-brengst van de olijfteelt in Italië niet meervoldoende was voor de eigen behoefte,kwam ook hiervan de import uit Noord-Afrika op gang. Zo werd naast het graande olijfolie, onder andere uit het gebiedrond Thysdrus, een belangrijk exportpro-dukt van Africa. Het gebied rondCarthago was verder belangrijk voor deteelt van allerlei exotische vruchten, zoals

6

de granaatappel, geliefd bij de feestmaaltij-den van de rijke Romeinen.

De steden: spiegelbeelden van Rome3

De invloed van de Romeinen en deRomeinse cultuur is nu nog het duidelijkstzichtbaar in de indrukwekkende restenvan de steden, die verspreid over heel hetland zijn teruggeven d en. De Romeinenkenden bij de stichting van een stad eenvast patroon, waarbij de legerplaats alsvoorbeeld diende. Essentieel bij de aanlegvan een legerplaats was een systeem vantwee elkaar kruisende hoofdwegen, de car-do en decumanns. Vlak bij het kruispuntvan deze wegen werd het hoofdkwartiervan de legeraanvoerder ingericht. Dit sys-teem werd ook toegepast bij de stichtingvan nieuwe steden. Dit rechte stratensche-ma sloot in principe goed aan bij het recht-hoekige patroon van de centuriatio,Geconstateerd moet worden dat in depraktijk beide systemen niet altijd naad-loos op elkaar aansloten. Soms speeldentegengestelde belangen een rol. InCarthago is het hoogste punt van deByrsa-heuvel het uitgangspunt van zowel

de stadsplanning als van de centuriatio.Het statensysteem van de stad loopt pa-rallel met de kust, de centuriatio is onge-veer 30˚ ten opzichte daarvan gedraaid(afb. 2).

Op het kruispunt van de beide hoofdwe-gen van zo’n nieuwe stad werd het Forummet de grote openbare gebouwen aange-legd. Het belangrijkste was het Capitool,de tempel van de Capitolijnse trias,Jupiter, Juno en Minerva. Een mooi be-waard gebleven voorbeeld is het hooggele-gen Capitolium van Thugga (Dougga)(afb. 3). Meestal was voor elk van de driegoden een aparte nis in de tempel aange-bracht. Verder vinden we rond het Forumde Curia, marktgebouwen en tempels voordiverse Romeinse, maar ook inheemse go-den.Afb. 2. Plattegrond van Carthago en omgeving, waar-

op de verschillende oriëntatie van de centuriatio en destadsplanning is aangegeven.

Afb. 3. Thugga (Dougga): Capitool.

7

De rest van de straten liep parallel aaneen van beide elkaar kruisende hoofdstra-ten. Elk van de vele steden die door deRomeinen werden gesticht in AfricaProconsularis vormde een verkleinde maarfraaie afspiegeling van het grote voorbeeldRome.4 De nieuwe steden waren vaakklein met soms niet meer dan enkele dui-zenden inwoners, maar ze hebben een be-langrijke rol gespeeld bij de verbreidingvan de Romeinse cultuur. Ze boden onder-dak aan de veteranen van het leger en aanRomeinse kolonisten, die zich hier in eenvertrouwde ambiance bevonden en hoop-ten door agrarische of industriële activitei-ten in hun levensonderhoud te kunnenvoorzien. Maar deze steden trokken ookinheemse bevolkingsgroepen aan vanwegede rijkdom en economische mogelijkhe-den. Men maakte zo kennis met de facili-teiten en luxe, die de Romeinse steden bo-den: thermen, theaters en werkplaatsenvoor de diverse ambachtslieden, die methet leger waren meegekomen. Er ontstondeen samensmelting van emigranten en au-tochtone bevolking, die de Romaniseringsterk bevorderde. Uitingen van Romeinsekunst en kunstnijverheid vonden hier eenrijke voedingsbodem. Met name de kera-miekproduktie en de mozaïekkunst kwa-men tot grote bloei.

De samensmelting van Romeinse kolo-nisten en inheemse bevolkingsgroepenvinden we ook terug in het stratenpatroonvan sommige steden. Niet altijd waren im-mers deze steden volledig nieuwe stichtin-gen; soms werden reeds bestaande lokalenederzettingen min of meer geïncorpo-reerd in het Romeinse systeem. Dit ver-klaart de combinatie in sommige stedenvan een recht stratenpatroon met gedeel-ten, waarbij de straten een sterk onregel-matig en kronkelend verloop hebben.

Een mooi voorbeeld hiervan is ThuburboMaius, een imposante ruïnenstad, niet vervan Carthago en gelegen op een belangrijkknooppunt van wegen.5 De oorspronkelijkNumidische nederzetting werd waar-

schijnlijk al spoedig na de verwoesting vanCarthago bezet door veteranen van hetRomeinse leger. Wanneer precies de stich-ting van de Romeinse stad heeft plaatsge-vonden, is nog punt van discussie. Een in-scriptie uit 168, gevonden bij het Capitool,toont aan dat de plaats onder Hadrianustot municipium werd verheven onder de of-ficiële naam van Municipium AeliumHadrianum Augustum. Keizer Commodusverleende de stad de rechten van een colo-nia. Daarbij kreeg de stad de naam Colonialulia Aurelia Commoda Thuburbo Maius.Hoewel nog veel van de vroegste geschie-denis van de stad onduidelijk is als gevolgvan de nog onvolledige opgraving, valt uitde onregelmatigheid van de plattegrondvan de stad en de verschillende oriëntatievan de gebouwen af te lezen, dat bij deplanning van de nieuwe stad rekening isgehouden met de aanwezigheid van eenreeds aanwezig stratenpatroon. Centrumvan de nieuwe stad werd het Capitool methet Forum. De hoge podiumtempel waar-van nog enkele zuilen rechtop staan, ligt inde lengte-as van het Forum, dat aan driezijden door een porticus was omgeven. Hetaan de oostkant van het Forum aansluiten-de complex wordt wel als Curia, maar ookals Tempel van Pax geïdentificeerd.Merkwaardig is de enigszins afwijkendeoriëntatie ten opzichte van het Forum.Hetzelfde kan men constateren bij hetmarktcomplex bij de zuidhoek van hetForum. De beide thermen, de zogenaamdezomer- en winterthermen, vertonen even-eens een verschillende oriëntatie ten op-zichte van elkaar en de andere bouwwer-ken.

Vooral de hierboven genoemde thermen-complexen, maar ook theaters of amfi-theaters, die in geen enkele Romeinse stadmogen ontbreken en die vaak van een im-posante omvang waren6, verlenen de ste-den in Noord-Afrika een typisch-Romeinse aanblik. Voor de bouw werd ge-bruik gemaakt van plaatselijke materialen,maar de Afrikaanse zandsteen was te grof

8

en te zacht om algemeen toe te passen.Marmer voor zuilen, balkwerk en beeld-houwwerken werd geïmporteerd, voorna-melijk uit Griekenland. Toch beschikteAfrica Proconsularis ook over vindplaat-sen van bruikbare steensoorten, die deelsal in de Punische tijd geëxploiteerd wer-den. Een van deze vindplaatsen is CapBon, zoals uit vrij recent onderzoek is ge-bleken. Beroemd was het goudgele marmornumidicum, dat gedolven werd in ColoniaJulia Augusta Numidica Simitthus, het huidi-ge Djebel Chemtou.7 Uit een gezamenlijkonderzoek van Duitse en Tunesische ar-cheologen is duidelijk geworden dat degroeven deel uitmaakten van hetPatrimonium Caesaris. Uit de vondstenheeft men kunnen concluderen dat de ex-ploitatie van deze groeven gepaard gingmet een uitgebreide bureaucratische orga-nisatie en controle, nodig om de vele arbei-ders op efficiënte wijze aan het werk tehouden.

De mozaïekenDankzij de economische bloei, die het landbeleefde in de eerste eeuwen van onzejaartelling, konden de rijk gewordengrondbezitters prachtige villa’s bouwen. Inhet met uitgebreide landerijen bedekte ge-bied rond Thysdrus zijn diverse van dezevilla’s opgegraven. Ze zijn gebouwd in eenHellenistisch-Romeinse stijl, met de ka-mers geordend rond een centraal peristyli-um. De prachtige mozaïekvloeren in dezewoningen maken duidelijk waaraan de ei-genaar zijn rijkdom te danken had, maartonen ook zijn belangstelling en smaak. Demozaïekkunst, oorspronkelijk afkomstiguit Griekenland, was vooral door deRomeinen tot ontwikkeling gebracht endoor hen in Africa geïmporteerd. Bleefechter de belangstelling van de Romeinenin Italië voornamelijk beperkt tot eenvou-dige zwart-wit mozaïeken, in Africa leef-den de mozaïek-makers zich uit in grootseen veelkleurige composities.Mythologische thema’s zoals de verering

van Dionysus als bron van de vruchtbaar-heid van het land, de triomf van Neptunusen het toilet van Venus waren zeer geliefd.Verder had men een voorkeur voor scènesuit het dagelijks leven. Door middel vande mozaïeken wordt ons een kijkje gegundin het boerenbedrijf en we krijgen eenoverzicht van de activiteiten van de land-eigenaar, van zijn familie en bedienden.Andere mozaïeken laten de grote rijkdomaan vissoorten zien, die op zee werden ge-vangen en die een belangrijke voedselbronvormden (afb. 4). Mozaïeken met dieren-gevechten in het amfitheater en wagenren-nen in het circus geven ons een beeld vande manier waarop de NoordafrikaanseRomein zich vermaakte.8 Dat bij dit ver-maak ook het optreden in het amfitheaterhoorde van slaven en misdadigers, die inbloedige gevechten tegen elkaar of tegen

Afb. 4. Visvangst; de vissers in de boot zijn omringddoor een zee vol vis. Detail van mozaïek uit Sousse.Sousse, Museum.

9

dieren de dood vonden, daarvan getuigendeze mozaïeken eveneens. De martelingenvan de Christenen, die vervolgd om hungeloof op onmenselijke wijze aan hun ein-de kwamen tot vermaak van het publiek,vinden we in de mozaïeken weergegeven.Deze gebeurtenissen zijn uitvoerig be-schreven in de martelaarsakten en passio-nes.

De aardewerkindustrieEen tweede tak van kunstnijverheid dieonder de Romeinse overheersing tot grotebloei is gekomen, is de aardewerkproduk-tie. Produkten uit Africa Proconsularishebben zelfs de befaamde terra sigillata uitNoord-Italië en Zuid-Gallie overvleugelden uit de markt gedrukt. Aardewerk uit deNoordafrikaanse werkplaatsen, herken-baar aan de typisch lichtrode tot oranjekleur, de zgn. terra sigillata chiara, was eenbelangrijk exportprodukt; exemplaren er-van zijn in het hele Middellandse-Zeegebied bij opgravingen tevoorschijngekomen. Aanvankelijk waren de vormengebaseerd op geïmporteerde Arretijnse ofZuidgallische voorbeelden. Maar vanaf hetbegin van de 2de eeuw n.Chr. werd eenheel nieuw vormenrepertoire ontwikkeldvan grote open schalen en borden, kom-men en kannetjes (afb. 5). Bij de versieringwerd gebruik gemaakt van radstempels,waarmee allerlei cirkelvormige motievenwerden ingestempeld. Daarnaast werd eenversieringstechniek ontwikkeld met be-hulp van applieken, die apart gevormdwerden met behulp van mallen en vóórhet bakken op de wand werden aange-bracht.9 In dezelfde ateliers, waarin dit aar-dewerk werd geproduceerd, werd in de3de eeuw een nieuw type terracotta lampontworpen. In de 1ste en 2de eeuw werdende lampen voornamelijk uit Italië geïmpor-teerd, die dan weer gekopieerd of nage-vonnd werden, wellicht in filialen vanItalische lampenfabrikanten. Deze geko-pieerde lampjes, naar Italische voorbeel-den van geelbruine klei gemaakt, waren-

minder fijn dan de geïmporteerde exem-plaren. Bij de nieuwe lampenproduktie inde 3de eeuw werd gebruik gemaakt vandezelfde oranje-rode klei als men voor hetaardewerk gebruikte en ook de versiering-met behulp van applieken werd bij dezelampen toegepast. Waren de eerste pro-dukten nog vrij grof en lelijk, in de loopvan de 5de eeuw kwam een peervormigtype tot ontwikkeling met fraaie scherp af-gedrukte geometrische versieringen op deschouder en enigszins gestileerde reliëfsop de spiegel. De motieven zijn ontleendaan de godenwereld, het circus en amfi-theater en het dagelijks leven, zoals datook het geval was bij het aardewerk.Daarnaast zien we dat vanaf de 4de eeuw

Afb. 5. Peervormig kannetje van fijn glanzend aarde-werk, zgn. El Aouja-aardewerk. Op de wand een ap-pliek van een scène uit het amfitheater: een triomfe-rende venator met een gedood dier. Uit El Aouja,midden 3de eeuw. Tunis, Bardo-Museum.

10

het Christendom een belangrijke invloedgaat uitoefenen, hetgeen we terugvindenin de Christelijke motieven zowel op hetaardewerk als op de lampen: afbeeldingenvan het kruis, het Christusmonogram(afb. 6) en scènes uit het Oude Testament.

In het bovenstaande is getracht een beeldte geven van de invloed die de komst vande Romeinen heeft gehad op de ontwikke-ling van de door hen veroverde nieuweprovincie. De landbouw kwam tot grotebloei en zorgde ervoor dat AfricaProconsularis een centrale positie innamop economisch terrein in het uitgestrekteRomeinse rijk. De komst van de Romeinenheeft de mozaïekkunst en de aardewerk-produktie gestimuleerd.

Bij andere vormen van kunst en kunstnij-verheid is de invloed van de Romeinenminder groot geweest. Dat was bijvoor-beeld het geval bij de beeldhouwkunst, diegeen echte Punische traditie kende. Welstonden de Fora en openbare gebouwenvol met beeldhouwwerken, meestal beel-den van de keizer of van verdienstelijkemagistraten, gemaakt volgens de traditio-nele weinig geïnspireerde techniek van deRomeinse kunstenaars. De beeldhouw-kunst heeft onder de Romeinen in Noord»Afrika geen imponerende kunstwerkenopgeleverd.10

Op het gebied van de religie was het depolitiek van de Romeinse veroveraars eenvredige symbiose te bereiken tussen detraditionele Punische goden en hetRomeinse Pantheon. We zien dat in hetnaast elkaar bestaan van tempels voor ty-pisch-Romeinse goden en inheemsePunische goden (zie bijv. de plattegrondvan Thuburbo Maius). Soms vond een ver-smelting plaats, zoals bij Satumus en Baal-Hammon.

Op het gebied van de literatuur is vooralApuleius van Madaurus bekend gewor-den, die onder de regering van Hadrianuszijn bekende novelle De gouden ezel schreef.Op dit gebied bracht verder het Christen-

dom een nieuwe ontwikkeling tot stand,met namen als Tertullianus, Cyprianus enAugustinus.

Op het gebied van de kunstnijverheidbouwde het Christendom voort op het-geen de Romeinen tot stand hadden ge-bracht.11 Vanaf de 4de eeuw verschijnen erin de mozaïeken en op het aardewerksteeds meer Christelijke motieven. Overalworden kerken gebouwd of bestaande ge-bouwen aangepast aan de Christelijke vie-ringen. Maar naast de voorspoedige bloeivan het Christendom in Noord-Afrika nahet edict van Constantijn de Grote heeft deKerk hier ook te maken gekregen met een

Afb. 6. Lamp van Noord afrikaans rood-oranje aarde-werk met Christusmonogram. 5de eeuw, particulierecollectie.

11

van de felste schisma’s in haar vroege ge-schiedenis: het Donatisme.12

De grote breuk ontstond echter pas bij deinvallen van de Arabische volkeren in deloop van de 7de eeuw. De zich sterk uit-breidende invloed van de Islam maakteeen definitief einde aan de Romeinse cul-tuur, waarvan de overblijfselen pas weerin de 19de eeuw opnieuw werden ontdekt.

LITERATUURCouleurs de Tunisie. 25 siècles de céramique, Catalogued’exposition, Parijs 1994.Katherine M.D. Dunbabin, The mosaics of Roman NorthAfrica. Studies in iconography and patronage (OxfordMonographs on Classical Archaeology), Oxford 1978.M.H. Fantar (ed.), La mosaïque en Tunisie, Parijs 1994.From Hannibal to Saint Augustine. Ancient Art of NorthAfrica in the Musée du Louvre, Exhibition CatalogueMichael C. Carlos Museum, Emory University,Atlanta 1994.Susan Raven, Rome in Africa, Londen 1969 (herdrukLonden 1993).P. Romanelli, Topografia e archeologia dell’Africa romana(= Enciclopedia Classica, sez. III, vol.X, tomo VII),Turijn 1970.J.W. Salomonson, ‘Spätrömische rote Tonware mitReliefverzierung aus nordafrikanischen Werkstätten’,Bulletin Antieke Beschaving 44, 1969, 4-109.‘La Tunisie, Carrefour du monde antique’, LesDossiers d’Archéologie 200, Janv.-Févr. 1995.

NOTEN1. Na de regering van Nero werd het legioen ver-plaatst naar Theveste (Tebessa in Algerije) en vervol-gens naar Lambaesis (Algerije). Ammaedara werd nahet vertrek van het legioen als kamp ontmanteld enomgebouwd tot een stad, waarin de veteranen hunwoonplaats vonden. Fr. Baratte et N. Duval, Haïdra.Les ruines d’Ammaedara, Tunis 1974.

2. Zie onder andere: P. Trousset, ‘Les centuriationsromaines’. Les Dossiers d’Archéologie 200, 1995, 70-81.3. Zie ook: J.J.V.M. Derksen, ‘De Romeinen inTunesië’, Hermeneus 56, 1984, 180-190.4. Deze afspiegeling betreft de functie en betekenisvan de openbare gebouwen en het Forum. Rome zelfis niet gesticht volgens het patroon van een leger-plaats, maar in de loop der eeuwen gegroeid uit eennederzetting op de Palatijn.5. E.M. Ruprechtsberger, ‘Thuburbo Maius. EineRömerstadt in Tunesien’, Antike Welt 13, 1982 (4),2-21.6. Zie bijvoorbeeld het amfitheater van Thysdrus, nahet Colosseum in Rome het grootste van de Romeinsewereld, dat in het begin van de 3de eeuw het ouderegebouw verving. Thysdrus was een zeer rijk commer-cieel en agrarisch centrum, maar het aantal inwonerswas lang niet voldoende om het amfitheater te vullen.Het gebouw gold als symbool van de macht en in-vloed van de Romeinen.7. Er wordt hier de laatste jaren onderzoek verrichtdoor het Deutsche Archäologische Institut in Romeen het Institut National du Patrimoine in Tunis. Er iseen reeks publicaties in voorbereiding, waarvan nutwee delen zijn verschenen: Fr. Rakob (ed.). DieSteinbrüche und die antike Stadt (Simitthus Band I),Mainz 1993. Fr. Rakob (ed.). Der Tempelberg und dasrömische Lager, (Simitthus Band II), Mainz 1994.8. Zie voor een recente vondst van een mozaïek metafbeeldingen van sportwedstrijden, gevonden in deomgeving van Gafsa: M. Khanoussi, ‘Une mosaïqueunique dans le monde romain’, Archeologia 297, Janv.1994, 10-15.9. Bij de produktie van het Arretijnse enZuidgallische aardewerk werd gebruik gemaakt vanvormschotels, waarin met behulp van stempels de re-liëffiguren werden aangebracht, een techniek, die inAfrica Proconsularis niet werd toegepast.10. Nayla Ouertani, Ta sculpture romaine’. LesDossiers d’Archéologie 200, 1995, 92-101.11. Zie: W. Gessel, Monumentale Spuren desChristentums im römischen Nordafrika, Feldmeilen 1981.(= Antike Welt 12,1981, Sondernummer).12. Zie hiervoor onder andere: W. Gessel, ‘Der nord-afrikanische Donatismus’, Antike Welt 11, 1980, 3-16.

12

De Romeinse mozaïeken uit Tunesië heb-ben zich altijd mogen verheugen in eengrote belangstelling van de archeologischewereld. Helaas bleef die belangstellingvaak beperkt tot de iconografie en de chro-nologie. Dat is jammer, want de mozaïe-ken zijn ook een belangrijke informatie-bron voor het dagelijks leven in RomeinsNoord-Afrika. Daarom is hier gekozenvoor een andere benadering van dit mate-riaal. Uitgangspunt in deze bijdrage vormtde vraag met welke bedoeling een mo-zaïek gelegd is. Een sleutelrol bij de beant-woording van deze vraag spelen de mo-zaïeken die voorzien zijn van een inscrip-tie. Juist in deze zogenaamde sprekendemozaïeken treden de antieke bewonersvan Tunesië als het ware rechtstreeks met

ons in contact. Hieronder volgen drievoorbeelden.

Het Magerius-mozaïek uit SmiratLangs de randen van het Magerius-mo-zaïek (afb. 1) uit Smirat zijn gevechtsscènesafgebeeld tussen venatores (bevechters vanwilde dieren in het amfitheater) en lui-paarden. De figuren zijn in een ovaal ge-plaatst en naar de kijker gericht, wat de il-lusie moet wekken dat we ons in het amfi-theater bevinden. In het centrum van hetmozaïek zijn drie figuren afgebeeld. Linkszien we de godin van de jacht, Diana, methaar pijlkoker. In het midden is een die-naar afgebeeld die een dienblad met viergeldzakken draagt en rechts de god van dewijn en de extase, Bacchus. In de rechter

Afb. l. Het Magerius-mozaïek uit Smirat,thans in het museumvan Sousse.

Sprekende mozaïeken uit Tunesië

A.M.H.M. Notermans

13

bovenhoek bevindt zich nog een persoon,die slechts fragmentarisch bewaard is: hethoofd, een deel van de tors en het boven-ste deel van de staf die hij in zijn handdroeg, zijn zichtbaar.

Het mozaïek bevat een inscriptie in tweekolommen. De tekst van kolom één luidt:Per curionem / dictum: domi / ni mei, ut /Telegeni[i] / pro leopardo / meritum ha / beantvestri / favoris, dona / te eis denarios / quin-gentos. De tekst van kolom twee luidt:Adclamatum est: / exemplo tuo munus sic dis-cant / futuri audiant / praeteriti unde / talequando tule / exemplo quaesto / rum munusedes / de re tua mu / nus edes / [i]sta dies /Magerius do / nat hoc est habe / re, hoc est pos-se / hoc est ia[m] nox est / ia[m] munere tuo /saccis missos. Deze inscriptie kan als volgtworden vertaald: De woorden van de he-raut: ‘Mijne heren, geeft de Telegenii 500denariën, opdat zij in ruil voor een lui-paard de beloning van uw sympathie ont-vangen’. Hierop is geroepen in bijval:‘Mogen naar uw voorbeeld de toekomstigeorganisatoren van spelen leren om zo spe-len te houden, mogen de mensen vanvroeger het horen; van wie hadden wij ooitdergelijke spelen, wanneer hadden we ooitdergelijke spelen; naar het voorbeeld vanquaestoren (ambtenaren belast met dezorg voor de financiën) zult u het spekta-kel houden, uit eigen zak zult u de verto-ning betalen; dit is uw dag’. Magerius be-taalt. ‘Dit is pas rijk zijn en vermogen heb-ben, dit is het! Het is al nacht. Laat hen methun geldzakken naar huis gaan.’ Op hetmozaïek staan ook nog andere inscripties.Alle venatores en luipaarden zijn voorzienvan een inscriptie met hun naam. Ook istweemaal de inscriptie Mageri op het mo-zaïek te lezen, eenmaal links van Diana eneenmaal boven de gedeeltelijk verdwenenman in de rechter bovenhoek van het mo-zaïek.

Hoe moet dit mozaïek geïnterpreteerdworden? De amfitheaterspelen die hier zijnafgebeeld, lopen ten einde (alle luipaardenzijn immers gewond). De vier venatores die

op het mozaïek zijn afgebeeld, behoren totde Telegenii, een zogenaamde familia vena-torum. Dit was een groep die de beschik-king had over wilde dieren en venatores endie men kon inhuren, wanneer men spelenwilde organiseren. De Telegenii moeten nubetaald worden voor hun diensten, zoalsblijkt uit de woorden van de heraut: ‘Geeftde Telegenii 500 denariën, opdat zij in ruilvoor een luipaard de beloning van uwsympathie ontvangen’. De grote vraag isnu: wie zal dat betalen? Het aanwezige pu-bliek oefent druk uit op Magerius om detaak van munerarius (iemand die spelen or-ganiseert en betaalt voor zijn medebur-gers) op zich te nemen met de woorden:‘Naar het voorbeeld van quaestoren zult uhet spektakel geven, uit eigen zak zult ude vertoning betalen’. Ook klinken er dekreten ‘Mageri, Mageri’. Magerius zwichten betaalt zelfs het dubbele van wat deheraut gevraagd heeft. Uit de inscriptieblijkt dat de heraut 500 denariën per lui-paard, dus in totaal 2000 denariën ge-vraagd heeft. De tekens op de geldzakkendie de dienaar draagt, geven echter aandat elke zak 1000 denariën bevat, dus intotaal 4000 denariën. Dit ontlokt kretenvan bewondering aan het publiek: hoc esthabere, hoc est posse.

Een mozaïek uit de ‘maison de Sorothus’in SousseTussen 1886 en 1888 werd bij opgravingenin Hadrumetum, het moderne Sousse, de‘maison de Sorothus’ ontdekt. Een van demozaïeken uit dit huis (afb. 2) toont in dehoeken vier medaillons met racepaardenin tweetallen. De palmtakken op hunhoofd maken duidelijk dat het hier omtriomferende paarden gaat. Op hun flankstaat de inscriptie Sorothi. Tussen deze viermedaillons is een rotsachtig landschap af-gebeeld, waarin zich twee gebouwtjes be-vinden. Op de voorgrond zien we eengroep merries met veulens. Hoe moetenwij dit mozaïek opvatten? Afbeeldingenmet alléén overwinnende paarden worden

14

vaak als symbolische voorstellingen be-schouwd, die een gelukbrengende functiezouden hebben. Het mozaïek dat hier be-sproken wordt, lijkt echter gemaakt te zijnmet een andere bedoeling. De scène in hetcentrum is waarschijnlijk bedoeld als eenweergave van een stoeterij, waar de paar-den uit de medaillons zijn gefokt. De op-drachtgever van het mozaïek en bezittervan de stoeterij, Sorothus, heeft naar allewaarschijnlijkheid zijn activiteiten alspaardenfokker willen benadrukken. Deaanwezigheid van de triomferende paar-den lijkt erop te wijzen dat hij hierin suc-cesvol was.

Het Dominus Julius-mozaïek uitCarthagoHet centrum van het Dominus Julius-mo-zaïek (afb. 3) wordt beheerst door een gro-te villa. Het luxueuze karakter van de villablijkt onder andere uit de loggia en de koe-peltjes die erop duiden dat de villa privé-thermen bezit. Links van deze villa zienwe de aankomst van een rijk geklede ruitermet een bediende. Rechts van de villa iseen jachtscène afgebeeld. In de hoeken vanhet mozaïek zijn de vier jaargetijden ge-symboliseerd door voor de seizoenen ka-

rakteristieke bezigheden op het land. Deoverige scènes tonen ondergeschikten dieaan de dominus en de domino gaven aanbie-den. In het bovenste register zit de domino,op een bankje en krijgt een mand met olij-ven en een lammetje aangeboden. Linksbeneden in het mozaïek is de domina nogeens afgebeeld. Ze krijgt nu rozen en vis-sen. Rechts beneden zien we de heer deshuizes. Een dienaar biedt hem een boekrolaan met de inscriptie Iu Dom, JuliusDominus.

Het thema van het mozaïek is nogal com-plex. De voorstelling van de vier seizoenendoor karakteristieke bezigheden en nietdoor personificaties van de jaargetijden,getuigt van originaliteit. Deze scènes zijnechter van ondergeschikt belang voor deinterpretatie van het mozaïek. De promi-nente plaats van de luxueuze villa in hetmozaïek en het aanbieden van geschenkenaan de heer en de vrouw des huizes doenvermoeden dat de opdrachtgevers van hetmozaïek (de afgebeelde dominus en domina)hun rijkdom en status wilden tonen. Zijwilden de bezoekers duidelijk maken datzij een fraai landgoed bezaten met een rij-ke opbrengst. Deze bedoeling wordt nogduidelijker, als men bedenkt dat het mo-

Afb. 2. Fragment vanhet mozaïek uit de‘maison de Sorothus’ inhet museum vanSousse.

15

zaïek is gevonden in een huis in de stadCarthago. De bezoekers van het huis in destad moesten onmiddellijk onder de in-druk raken van het rijke landgoed van hungastheer.

Interpretatie van de mozaïekenOver de rol die de dominus speelde bij dedecoratie van de vloeren in zijn huis lopende meningen sterk uiteen. Sommigen me-nen dat de keuze van de voorstelling inhanden van de mozaïeklegger lag. Zij wij-zen in dit verband op het bestaan vanvoorbeeldboeken en een standaardreper-toire. Wanneer we echter de hierboven be-sproken mozaïeken onderling vergelijken,vallen zowel de gekozen thema’s als deoriginele compositie op. Beide wijzen oppersoonlijke invloed van de dominus. Hijgaf blijkbaar de voorkeur aan onderwer-pen die betrekking hadden op zijn eigenleefwereld. Door de originele compositiewil hij de beschouwer iets duidelijk makenwat met een standaardvoorstelling nietzou lukken.

In haar standaardwerk over Romeinsemozaïeken uit Noord-Afrika onderscheidtK. Dunbabin bij circus- en amfi theater-voorstellingen drie redenen waarom eenopdrachtgever voor een bepaalde voorstel-ling gekozen heeft. Er zijn narratieve voor-stellingen met als enig doel decoratie, erzijn herinneringsmozaïeken met als doelhet gedenken van een bepaalde gebeurte-

nis en er zijn symbolische mozaïeken, diedoor middel van een concrete afbeeldingeen abstract begrip weergeven (bijvoor-beeld de krans als symbool van de over-winning).

Maar hoe zit het met voorstellingen diegeen betrekking hebben op het amfitheaterof het circus? Wanneer Dunbabin spreektover herinneringsmozaïeken, bedoelt zemozaïeken die amfitheaterspelen geden-ken die door een munerarius georganiseerdzijn, of circusvoorstellingen die de over-winningen van paarden en wagenmennersherdenken. Het is niet onwaarschijnlijk datdeze mozaïeken ook nog iets anders willenzeggen: het in herinnering houden vanspelen is geen doel op zich, maar een mid-del om te tonen hoe geweldig rijk en/ofmachtig een opdrachtgever was. Een goe-de term voor mozaïeken met een dergelij-ke zeggingskracht is ‘statusbevestigendemozaïeken’.

Keren wij nu terug naar de drie voorbeel-den. Het Magerius-mozaïek wordt alge-meen als een herinneringsmozaïek be-schouwd: het houdt de herinnering levendaan de amfitheaterspelen die door de op-drachtgever zijn georganiseerd. Maar tege-lijkertijd toont het mozaïek de rijkdom ende status van de opdrachtgever. Juist deze- op het eerste gezicht misschien niet di-rekt duidelijke - statusbevestigende bood-schap is het belangrijkst. Het mozaïek uitde ‘maison de Sorothus’ is eveneens sta-tusbevestigend. Het in herinnering houdenvan de overwinningen van de paarden isniet het belangrijkste doel. In dit gevalzouden immers de afbeeldingen van depaarden volstaan hebben. Waarschijnlijkheeft de opdrachtgever de centrale scènelaten toevoegen omdat hij wilde pronkenmet zijn stoeterij. Bij het derde voorbeeld,het Dominus Julius-mozaïek, gaatDunbabin niet in op de vraag waarom deopdrachtgever heeft gekozen voor dezevoorstelling. Het mozaïek behoort immersniet tot de amfitheater- en circusvoorstel-lingen, de groepen waarvoor ze eeninde-

Afb. 3. Het Dominus Julius-mozaïek uit Carthago,thans in het Bardo-museum in Tunis.

16

pen waarvoor ze een indeling maakt innarratieve mozaïeken, symbolische mo-zaïeken en herinneringsmozaïeken. Wan-neer we dit mozaïek vergelijken met de an-dere twee, blijkt echter dat het karakterhetzelfde is. Het doel is wederom bevesti-ging van status: het tonen van de bezittin-gen, rijkdom en status van de dominus ende domino, de opdrachtgevers van het mo-zaïek.

Behalve de drie voorbeelden hebbenmeer mozaïeken uit Tunesië een statusbe-vestigend karakter. Het betreft steedsvoorstellingen die betrekking hebben opde leefwereld van de opdrachtgever. Hetdoel van de opdrachtgever is het tonenvan zijn weldaden, bezigheden, bezittin-gen, rijkdom en status.

Maar wat is precies het doel van de in-scriptie? Wanneer we het Magerius-mo-zaïek vergelijken met een mozaïek met eensoortgelijke voorstelling uit Thelepte (afb.4), wordt de functie van de inscriptie inéén oogopslag duidelijk. Het centrale deelvan het mozaïek uit Thelepte toont een ve-nator die met een leeuw vecht. De omlijs-ting van de scène bestaat uit de marmerenplaten van de arena-wand en loges mettoeschouwers. De plaatsing van het tafe-reel in de arena en het afbeelden van detoeschouwers doen vermoeden dat hetmozaïek wellicht niet puur decoratief is,maar dat ook het in herinnering houdenvan amfitheaterspelen die door de op-drachtgever georganiseerd zijn het doel is.Zekerheid krijgen we echter niet, omdateen duidelijke aanwijzing in de vorm vaneen inscriptie (zoals bij het Magerius-mo-zaïek) ontbreekt. Uit deze vergelijkingblijkt dat de inscripties op mozaïeken vaakdienen ter verduidelijking van de statusbe-vestigende boodschap die de opdrachtge-ver door middel van het mozaïek wil over-brengen.

In veel gevallen zijn de omstandighedenwaaronder het mozaïek is gevonden onbe-kend: men weet vaak niet meer waar hetmozaïek gevonden is en in welk vertrek

van het huis het lag. Toch doen de kwali-teit en het karakter van deze mozaïekenvermoeden dat zij in de representatievedelen van het huis gelegd werden, dus inde eetvertrekken en ontvangstvertrekken.De boodschap was duidelijk: de mozaïe-ken moesten indruk maken op de bezoe-kers.

BIBLIOGRAFIEA. Beschaouch, La mosaïque de chasse a l’amphi-théatre découverte à Smirat en Tunisie, ComptesRendus de l’Académie des Inscriptions et Belles-Lettres1966, 134-157.K. Dunbabin, The Mosaics of Roman North Africa,Oxford 1978.

Afb. 4. Het amfitheatermozaïek uit Thelepte, thans in het Bardo-museum in Tunis.

17

Naast mededelingen in antieke geografi-sche geschriften kan soms ook het werkvan historiografen een belangrijke bronzijn voor nadere kennis van land en volkvan bepaalde verafgelegen gebieden vanhet uitgestrekte Romeinse Rijk. Te denkenvalt hierbij bijvoorbeeld aan die auteurs uithet oude Rome, die hun relaas over destrijd van hun landgenoten tegen de aldaarwonende volkeren graag onderbreken om- bij wijze van afwisseling - iets meer tevertellen over de betreffende streken en debewoners in kwestie.

Twee Romeinse geschiedschrijvers voorwie dit in ieder geval geldt, zijn Caesar(100-44 v.Chr.) en Tacitus (ca. 56-116n.Chr.), die beiden in hun werk blijk gevenvan belangstelling voor etnografische as-pecten. Zo last Caesar in het zesde boekvan zijn Gallische Oorlog een digressie inover zeden en gewoonten van Galliërs enGermanen (6, 11-24) en houdt Tacitus zichin een van zijn vroegste werken, deGermania uit 98 n.Chr., uitgebreid bezigmet het openbare en privé-leven van deverschillende stammen in het oudeGermanië.

Een ander volk waarvoor Caesar enTacitus vee! belangstelling hadden, warende Britanni. Beide auteurs lassen uitwei-dingen in over land en inwoners van hetoude Brittannië (in het Latijn Brit(t)annia)een land dat ook bij geografen als Pytheasvan Massilia (rond 300 v.Chr.), Strabo (ca.60 v.Chr.-20 n.Chr.) en Pomponius Mela(ten tijde van Keizer Claudius) aparte aan-dacht krijgt. De context waarbinnenCaesar en Tacitus over dit land en zijn be-

woners uitweiden is nogal verschillend, enook de periode die ze beschrijven is nietdezelfde. Toch bevatten de passages zo-veel vergelijkbare gegevens, dat ze goedtezamen behandeld kunnen worden.

Caesars expeditiesTwee maal ondernam Caesar een expeditienaar Brittannië, in 55 en 54 v.Chr. Zijn re-laas hiervan is opgenomen in de GallischeOorlog, in de passages 4, 20-36 en 5, 1-23.Binnen dit kader spreekt hij ook overBrittannië en de Britanni.

De passage in boek 4 begint met een uit-eenzetting van de motieven voor de onder-neming. Caesar noemt zijn vermoeden datGallische stammen vanuit Brittannië wer-den gesteund, en zijn verlangen om landen volk door eigen aanschouwing nader teleren kennen. Motieven als veroverings-lust of de hoop er bodemschatten te vin-den, vermeldt hij niet. Daarna volgt eenbeschrijving van de moeilijkheden tijdensde tocht over het Kanaal en bij de landingbij Dover (Portus Dubris). In de strijd metde eilandbewoners kampt Caesar aanvan-kelijk met tegenslagen: zo wordt een deelvan zijn vloot, die naar zijn zeggen min-stens 98 transportschepen omvat, door destorm verwoest. Uiteindelijk echter beha-len de Romeinen de overwinning. De pas-sage eindigt met hun terugkeer naarGallië.

De tweede expeditie, beschreven in boek5, vond plaats vanuit Portus Itius in het ge-bied van de Morini, nabij het tegenwoordi-ge Boulogne. De vloot was inmiddels vol-gens Caesar aangegroeid tot niet minder

Aan de rand van het rijkCaesar en Tacitus over Brittannië

J.H.Brouwers

18

dan 600 schepen. Ook toen werd ze geteis-terd door storm, maar de landing, ietsnoordelijker uitgevoerd dan het jaar tevo-ren, verliep voorspoedig. Al vrij snel ga-ven de Trinovantes zich over. Daarna con-centreerde zich de strijd met de barbari, zo-als Caesar de eilandbewoners noemt(4, 22, 1; 4, 24, 1), op een aantal stammen inZuid-Engeland onder leiding van de be-faamde Cassivellaunus. Deze werd doorCaesar zelfs tot over de Theems (Thamesis)achtervolgd en moest tenslotte, na eenmislukte aanval op Caesars scheepskamp,eveneens zijn onderwerping aanbieden.

Tijdens de beschrijving van de eerste ex-peditie wordt het relaas van de strijdslechts even onderbroken voor een uitwei-ding over de strijdwijze van de Britanni(4,33, vgl. 5,16). Veel uitvoeriger gaatCaesar in op het land en zijn bewonersnaar aanleiding van de tweede tocht.Vooral in 5,12-14 geeft hij een groot aantalbijzonderheden. Die passage wordt overi-gens door sommigen beschouwd als eentoevoeging uit latere tijd.

Tacitus’ Annalen en HistoriënWanneer Tacitus in zijn historische werkenmelding maakt van Brittannië, dan bedoelthij daarmee allereerst het gebied in het te-genwoordige Zuid-Engeland dat sinds 43n.Chr. een keizerlijke provincie was. Hetbestuur was er in handen van een Romeinsgouverneur of stadhouder (legatus Augustipro praetore). Bij Caesar ging het nog maarom een tijdelijk veroverd deel vanZuidoost-Engeland. Bij Tacitus hebben weechter te maken met een gebied dat eenvast onderdeel is geworden van hetRomeinse Rijk, met een Romeinse koloniein Colchester (Camulodunum). De opeen-volgende Romeinse gouverneurs kregenregelmatig te maken met opstanden en po-gingen tot ondermijning van het Romeinsegezag. Toch was de dreiging die hiervanuitging maar zelden zo groot dat het ge-bied als geheel verloren leek te gaan. Hetstreven van de Romeinen was er eerder op

gericht het door hen gecontroleerde gebiedverder uit te breiden.

Onder keizer Claudius werd Brittanniëveroverd (43 v.Chr.). Helaas is het desbe-treffende gedeelte van Tacitus’ laatst ver-schenen werk, de Annalen, verloren ge-gaan. Wel daaruit bewaard is een tweetalpassages over gebeurtenissen in Brittanniëtijdens het bestuur van twee gouverneurs:Ostorius en Suetonius Paulinus (12,31-40en 14,29-39).

Ostorius voerde het bewind van 47-52n.Chr. In die jaren onderdrukte hij een op-stand van de Iceni en onderwierp hij deCeangi en Brigantes, maar werd hij ook ge-confronteerd met de opstandige Silures,onder aanvoering van hun befaamde lei-der Caratacus. Diepe indruk maakte inRome vooral de toespraak van de gevan-gen genomen Caratacus, waarin deze zijneigen lot met dat van keizer Claudius ver-geleek (beschreven in 12,37). De eerste pas-sage besluit met de dood van Ostorius ende strijd van zijn opvolger Didius met deSilures en de Brigant Venutius. De tweedereeks gebeurtenissen speelt in 60 n.Chr.:toen namen de Iceni het onder leiding vanhun koningin Boudicca op tegen deRomeinen. Daarbij behaalde gouverneurSuetonius Paulinus uiteindelijk wel deoverwinning, maar Camulodunum werdgeplunderd en in Londinium enVerulamium werd een bloedbad aange-richt.

In de Historiën (gepubliceerd omstreeks107 n.Chr.) komt Brittannië, voorzover wekunnen nagaan, nauwelijks aan de orde.Het bewaarde gedeelte heeft alleen betrek-king op de jaren 69/70, en die zijn niet vanbijzondere betekenis voor de geschiedenisvan Brittannië. Het blijft bij enkele terloop-se opmerkingen over in dat land gelegerdelegioenen en daar optredende gouver-neurs. Voorts wordt in de inleiding op hetwerk gezegd dat Brittannië tussen 69 en 96n.Chr. ‘geheel werd onderworpen en ter-stond weer opgegeven’. Dat lijkt sterkoverdreven, aangezien het zuidelijke ge-

19

deelte steeds vast in Romeinse handenbleef. Waarschijnlijk doelt Tacitus hiermeedan ook op een gedeelte van noordelijkBrittannië (Caledonia), waar zijn schoonva-der Agricola gebied veroverd had.

Het leven van AgricolaAanzienlijk meer gegevens dan in deAnnalen en Historiën vinden we in Tacitus’biografie Het leven van lulius Agricola (ge-publiceerd in 98 n.Chr.). Hierin beschrijfthij vooral de periode waarin zijn schoon-vader stadhouder was over Brittannië, dejaren 77-84/5 n.Chr.

Na een inleiding over de problemen vande geschiedschrijving in zijn eigen tijd(c.1-3), begint Tacitus zijn biografie metAgricola’s leven en carrière tot aan zijnconsulaat (c.4—9). Bijzondere nadruk krij-gen Agricola’s eerste optreden als krijgstri-buun in Brittannië onder gouverneurSuetonius Paulinus (c.5), en zijn comman-do over het daar gelegerde Twintigste le-gioen onder de gouverneurs VettiusBolanus en Petilius Cerialis (c.7 en 8).Vervolgens komt de geschiedenis vanBrittannië tot Agricola’s komst aan bod(c.10-17). Daarna komt het belangrijksteonderdeel: het verblijf en het bestuur vanAgricola zelf (c. 18-39).

Beschreven worden onder meer zijn over-winning op de Ordovices, de veroveringvan het eiland Mona, zijn succes bij het on-derdrukken van opstanden en het handha-ven van rust en orde, zijn plannen tot ver-overing van Ierland (Hibernia), maar voor-al zijn strijd met de Caledoniërs en hun lei-der Calgacus. Die laatste strijd mondt uitin de overwinning bij de Mons Graupius,waardoor het zuidelijk deel van Caledonia(Schotland ten noorden van de Firths ofClyde en Forth) werd veroverd. Dat bete-kende een aanzienlijke verlegging van degrenzen van de Romeinse provincie: dieliepen nu tot voorbij de landengte tussenClota en Bodotria. Het slot van de biogra-fie (c.40-46) gaat over Agricola’s leven nazijn terugroeping uit Brittannië en zijn dood.

De passage over de geschiedenis vanBritannia vóór Agricola’s komst (c.10-7)behandelt in vogelvlucht Caesars invasie,Caligula’s plannen tot verovering en desuccesvolle expeditie onder keizerClaudius. Ook gaat de tekst kort in op hetbewind van de diverse gouverneurs:Aulus Plautius, Ostorius Scapula, DidiusCallus, Veranus, Suetonius Paulinus,Trebellius Maximus, Vettius Bolanus,Petilius Cerialis en Iulius (c.13-17).Voorafgaand daaraan last Tacitus een uit-weiding in over Brittannië en zijn bewo-ners (c.10-12), die goed te vergelijken ismet de eerder genoemde digressie bijCaesar.

Geografie van BrittanniëWat de vorm van het eiland betreft, deeltCaesar eenvoudig mee dat deze ‘driehoe-kig’ was (5,13,1). Wat Tacitus erover op-merkt (10,3-4), is aanzienlijk gecompliceer-der, zeker op het eerste gezicht. Hij zegtzich in grote lijnen te kunnen aansluiten bijzijn voorgangers Fabius Rusticus (tweedehelft 1ste eeuw n.Chr.) en Livius (in hetverloren gegane boek 105 van zijn Ab urbecondita), die deze vorm vergeleken met eendubbelbladige bijl (bipennis) dan wel eenuitgerekte of extra lange ruitvormige fi-guur of platte schaal (scutula oblonga).(Zie afb. 1.)

Hoe moet men dit opvatten? Over dievraag hebben vele commentatoren zich algebogen. Een letterlijke interpretatie lijktnauwelijks houdbaar, omdat de hierdoor .opgeroepen voorstellingswijze al te zeerafwijkt van de werkelijkheid zoals wij diekennen. Een eenvoudige oplossing is deverklaring van Ogilvie in zijn commentaar(Oxford, 1967). Bipennis is volgens hemniets anders dan een poëtisch synoniemvoor securis, een bijl zonder meer of eenenkelvoudige bijl; en in plaats van scutulazou men scapula (schouderblad) moeten le-zen.

Tacitus voegt er als zijn persoonlijke op-vatting nog aan toe dat het meer noordelij-

20

ke gedeelte, voorbij de grens met Caledo-nia ‘zich wigvormig versmalt’. Voorts kun-nen we bij hem lezen dat ten tijde van.Agricola’s bestuur voor het eerst kon war-den aangetoond dat Brittannië een eilandis. Dit werd proefondervindelijk vastge-steld doordat de Romeinse vloot een vaartondernam langs de noordelijke kust vanCaledonia.

Over de uitgestrektheid zegt Tacitus al-leen maar dat het ‘het grootste eiland wasdat de Romeinen toentertijd kenden’(10,2), terwijl Caesar nader ingaat op de af-metingen (5,13). Hij benoemt de drie zij-den van de driehoek: de kant tegenoverGallië, die tegenover Spanje, en de noord-kant die deels door de zee wordt begrensden deels tegenover Germanië ligt. Dezeschat hij op respectievelijk 500, 700 en 800Romeinse mijlen, waarmee hij voor de to-tale omtrek uitkomt op 2000 mijl.Bovendien merkt hij nog op dat Ierland ‘dehelft kleiner’ is.

Voor de beschrijving van de ligging gaanbeide auteurs uit van de positie die het ei-land inneemt ten opzichte van Germanië(inclusief Scandinavië), Gallië en Spanje.

Het uitgangspunt van de Romeinen is datdeze gebieden als het ware een boog vor-men en dat Brittannië en Ierland in de hol-te daarvan liggen. Spanje en de Pyreneeënworden veel meer naar het noorden ge-dacht. Zo komt het tot de voor ons merk-waardige opvatting dat Brittannië ‘tegen-over Spanje’ ligt. Over zuidoostelijkBrittannië zegt Tacitus verder nog dat het‘binnen de gezichtskring van de Galliërs’ligt.

In tegenstelling tot Caesar geeft Tacituseen tamelijk uitvoerige beschrijving van dezee in het noorden (10,6-7). Die typeert hijals ‘traag en afmattend voor roeiers’, ‘wijdheersend’ en tot diep in het land binnen-dringend. Het eerste detail doelt waar-schijnlijk onder meer op de aanwezigheidvan drijfijs. Opvallend vindt hij vooral ookde sterke getijdenwerking, tot in de fjor-den en riviermonden toe.

Aan eilanden in de buurt noemt Caesar(5,13) allereerst Ierland, waarvan hij aan-neemt dat het even ver van Brittannië ver-wijderd ligt als dit laatste van Gallië. Ookvermeldt hij het tussen Ierland enBrittannië gelegen Mono. (Anglesey ofMan), en voorts ‘verscheidene kleinere ei-landen’. Die aanduiding is te vaag om metenige zekerheid te kunnen zeggen welkeeilanden bedoeld zijn. Minder vaag isTacitus (10,6). Hij noemt de Orkney eilan-den (Orcades), ontdekt tijdens de bovenge-noemde vaart langs de kust door deRomeinse vloot. Bij die gelegenheid zouook het geheimzinnige Thule uit de vertezijn gezien, een eiland waarop onder meerin Vergilius’ Georgica (1,30) een toespelingwordt gemaakt als ‘het einde van de we-reld’ (ultima Thule). Waarschijnijk wordt ereen van de Shetland-eilanden mee aange-duid, hetzij het grootste: Mainland, hetzijhet meest in naam verwante: Foula.

Klimaat en bodemgesteldheidTen aanzien van de klimatologische om-standigheden merken zowel Caesar(5,12-13) als Tacitus (12,5-9) allereerst op

Afb. l. Groot-Brittanië volgens Tacitus.

21

dat strenge koude ontbreekt. Beiden zeg-gen verder dat de nachten er korter zijndan zij ‘in hun eigen wereld’ gewend zijn;waarschijnlijk verwijst dit vooral naarSchotland. Verder legt Tacitus sterk de na-druk op de hoge vochtigheidsgraad vanlucht en bodem, en wijst hij op de veelvul-dige regen en mist.

Niet erg duidelijk is overigens zijn ver-klaring voor de zeer korte en heldere nach-ten in een deel van Brittannie. Daarbij zouhet lijken of bij wolkenloze hemel de zon‘niet onderging en vervolgens weer op-ging, maar slechts voorbijtrok’. Dit komt,zo zegt hij, omdat de uiterste randen vande wereld, vlak als ze zijn (Tacitus ziet deaarde als een schijf met vlakke rand), methun lage schaduw de duisternis niet op-waarts projecteren, waardoor de nacht be-neden de hemel en de sterren valt.

Over bomen en planten en de geschikt-heid van de bodem voor bebouwing zijnbeide auteurs weinig concreet. Caesarmerkt op dat er iedere houtsoort groeit dieook in Gallië voorkomt, behalve den enbeuk (die er trouwens wel degelijk is aan-getroffen). Tacitus gaat uit van een verge-lijking met Italië en constateert dat de bo-dem geschikt is voor veldvruchten en zelfsvruchtbaar is vanwege de reeds genoemdehoge vochtigheidsgraad. Dit geldt danweer niet voor ‘de olijf, de wijnstok en water gewoonlijk nog meer in warmere lan-den groeit’.

Aan bodemschatten noemt Tacitus goud,zilver en ‘andere metalen’. Met dat laatsteworden tin en ijzer bedoeld, zoals we uitCaesar weten, die er nog aan toevoegt dathet eerste in het binnenland en het tweedeaan de kust gewonnen wordt. Tacitus wijster verder op dat in de Oceaan bijBrittannie pareloesters (margaritae) voorko-men. Wel zegt hij erbij dat ze volgens hemvan mindere kwaliteit zijn dan die uit dePerzische Golf. Al met al, zo concludeerthij, is Brittannie een rijke provincie. Hijnoemt het een pretium victoriae, een gebiedwaarvan de onderwerping lonend is.

De Britanni: herkomst en taalBehalve over het land en het klimaat spre-ken Caesar en Tacitus ook tamelijk uitvoe-rig over het volk en zijn gewoonten(Caesar 5,12 en 14; Tacitus 11-l 2,4).Volgens goed gebruik in antieke etnologi-sche verhandelingen krijgt de vraag naarde herkomst van de bevolking naar ver-houding veel aandacht.

Daarbij maakt Caesar een onderscheidtussen het binnenland, dat volgens deoverlevering werd bewoond door autocht-onen (nati in insula), en het gebied langs dekust, waar immigranten uit het land vande Belgen die op zoek waren naar buit,zich in de loop van de tijd hadden geves-tigd als boeren. Volgens Tacitus is het nietmet zekerheid uit te maken of de Britannioorspronkelijk autochtonen (indigenae) danwel immigranten waren. Toch formuleerthij hierover enige hypothesen, op basisvan hun fysische eigenschappen, gods-dienstige gebruiken en taal, alsmede vande ligging van Brittannie ten opzichte vanGallië en Spanje. Het roodbruine haar ende rijzige lichaamsbouw van de inwonersvan Caledonia zouden wijzen opGermaanse oorsprong (meer waarschijnlijkis overigens dat het hier gaat om een ge-mengd ras van inheemsen en Keltische im-migranten). De gebruinde gelaatskleur enhet kroeshaar van de Silures doen hemvermoeden dat zij Spanjaarden zijn. Als ar-gument hiervoor dient de ligging vanSpanje ‘tegenover Brittannie’, de onjuistegeografische voorstelling die we eerder za-gen. Verder wijzen Caesar en Tacitus bei-den op de grote overeenkomst tussen debewoners van het zuid-oostelijk deel(Cantium) en de dichtsbijzijnde Galliërs.Caesar noemt hen ‘de meest beschaafden’(humanissimi) van alle Britanni.

Tacitus is zelfs geneigd voor Brittannie inhet algemeen Gallische immigratie aan tenemen. Aanwijzingen hiervoor zijn gelij-kenissen in de taal (het Keltisch), de doordruïden geleide eredienst en de geloofs-overtuiging die men er aantreft. Caesar

22

constateert voorts een treffende overeen-komst in bouwwijze bij de beide volken.Wat strijdlust aangaat, valt de vergelijkingvolgens Tacitus duidelijk uit in het voor-deel van de Britanni. Zeker de nog niet on-derworpen stammen in het westen ennoorden zijn ‘thans nog zoals de Galliërseens zijn geweest’: ze zijn namelijk nogniet verwekelijkt door een langdurige vre-de. Overigens constateert hij dat ze onder-ling dermate verdeeld zijn dat ze individu-eel strijden, maar daardoor collectief doorde Romeinen overwonnen worden: singulipugnant, universi vincuntur.

Britanni in de strijd en daarbuitenOver de strijdwijze van de Britanni isTacitus tamelijk beknopt: ‘in het voetvolkligt hun kracht; sommige stammen makenbij de strijd ook gebruik van een strijdwa-gen. Het meeste aanzien geniet daarbij de-gene die de teugels hanteert, zijn horigenstrijden om hem te verdedigen’ (12,1).Elders (35,3) spreekt hij over covinarii, strij-ders op een zeiswagen.

Caesar gaat juist tot tweemaal toe uitvoe-rig in op de tactiek van de essedarii, de wa-genstrijders (4,33 en 5,16). Met hun twee-wielige gevechtswagen (essedum) weten zijde vijand beurtelings te naderen en zono-dig ook weer snel te ontvluchten.Overigens kwam dit type wagen ook inRome in de mode, maar dan als luxe reis-wagen. De naam herinnerde nog aan deherkomst: men sprak van een essedumBritann(ic)um.

In het manoeuvreren zijn deze wagen-strijders bijzonder vaardig, en Caesartoont er de grootste bewondering voor.Zelfs op een hellend vlak, zo vertelt hij,zijn ze in staat de wagens te wenden zosnel ze maar willen en zich tegelijkertijdover juk en disselboom te verplaatsen.Anders dan bij Tacitus zijn in de beschrij-ving van Caesar strijders en wagenmen-ners identiek: ‘soms springen zij van hunwagens en strijden ze te voet verder’.Voorts maakt hij nog melding van een

merkwaardige gewoonte van de eilandbe-woners: vlak voor de strijd verven ze zichmet een blauwde kleurstof (vitrum) om erafschrikwekkender uit te zien.

Van de twee geschiedschrijvers is Caesarde enige die nog beknopt ingaat op enkeleniet-militaire onderwerpen. Zo kunnen webij hem lezen dat de Britanni gebruik ma-ken van kopergeld, maar ook goudenmunten kennen en ijzeren staafjes met eenbepaald gewicht. Over de voeding zegt hijdat ze het eten van haas, kip en gans nietgeoorloofd achten en deze dieren alleen uitliefhebberij houden. De stammen in hetbinnenland zouden over het algemeengeen graan verbouwen, maar zich voedenmet melk en vlees - voor Caesar alsRomein uiteraard een opmerkelijk ver-schijnsel. Ook zegt hij iets over de kledingvan deze Britanni: ze dragen huiden enhebben lang afhangend haar. Een opmer-kelijk detail is tenslotte dat bij hen groepenvan tien of zelfs twaalf mannen ‘gemeen-schappelijke vrouwen’ (uxores communes)hebben.

Merkwaardig genoeg voegt Caesar juistbij deze laatste punten nergens een voor-behoud of beperking toe, iets als ‘naar mendenkt’ of ‘naar wordt aangenomen’. Eldersin zijn uiteenzettingen laat hij, net alsTacitus, juist meermalen uitkomen dat wathij vertelt grotendeels berust op bewerin-gen van anderen. Uit de rest van zijn re-laas over zijn verblijf in Brittannië blijktwel dat hij niet erg diep in het land isdoorgedrongen. Zijn mededelingen overde inwoners van het binnenland kunnendus nauwelijks het resultaat geweest zijnvan eigen waarneming. Waarschijnlijkdoen wij er dan ook goed aan een aantalvan zijn opmerkingen niet al te letterlijk tenemen.

23

Het eerste wat de toerist ziet als hij deAkropolis in Athene uit het westen nadertis het bastion met de Ionische tempel vastAthena Nike, als personificatie van deoverwinning (Grieks: nikè). Reeds vroeg,ca. 550 v.Chr., is haar eredienst daar geat-testeerd, maar pas omstreeks 425 v.Chr. ;kreeg zij het sierlijke gebouwtje, dat alseen juweel van de Ionische bouworde ingeen enkel handboek van Griekse architec-tuur ontbreekt. In het kader van de restau-

raties op de Akropolis wordt dit gebouwvoor de derde maal in de loop van zijn be-staan afgebroken en opgebouwd (zie ta-bel). Toch is tot dusverre niet alles over de-ze tempel bekend.

Het loont soms de moeite topmonumentennog eens onbevooroordeeld aan een kri-tisch onderzoek te onderwerpen en allevroegere opvattingen de revue te latenpasseren. Van zo’n frisse kijk getuigt het

Afb. 1. Aquarel van het tempeltje van Athena Nike na de restauratie door Ross, Schaubert en Hansen.

Het heiligdom van Athena Nike opde Akropolis te Athene

Jos de Waele

24

recente boek van Ira Mark over de tempelvan Athena Nike, waarin enkele schijnbaaronoplosbare problemen op een plausibelewijze worden verklaard. Het was tot nutoe vooral een raadsel hoe er 25 jaar kon-den verstrijken tussen het raadsbesluit ende bouw van de tempel zelf. Het decreet,dat in 1897 werd gevonden, wordt door devorm van de letters rond 450 v.Chr. geda-teerd. Met de tempel wordt omstreeks 425v.Chr. begonnen. Mark reconstrueert nude geschiedenis van het heiligdom vanAthena Nike, waarbij de gegevens uit deantieke schrijvers, enkele inscripties en demonumentale resten uitsluitsel geven.

Toen de Franse arts J. Spon en zijnSchotse reisgenoot G. Wheler op hunGrand Tour in 1676 de Akropolis bezoch-ten, waren zij de eerste - en waarschijnlijkook de laatste - Europeanen die hetIonische tempeltje van Athena Nike, datdoor de antieke reisgids Pausanias (I 22, 4)1

wordt genoemd, nog intact zagen. Enkelejaren later werd het gebouw door deTurken gesloopt en de blokken werden alsbouwmateriaal in een bastion verwerkt.De vloer werd weggebroken en in eenoverwelfde krocht werd een kruitmagazijningericht. Bij het beleg van de Akropolis in1687 door Fr. Morosini en de Venetianen,waarbij het Parthenon onherstelbare scha-de opliep door een voltreffer in het kruit-magazijn, zou het basüon zijn nut bewij-zen.

Na de bevrijding van Griekenland werdals eerste daad van archeologische monu-mentenzorg in het nieuwe koninkrijkHellas in 1834 het tempeltje blok voor blokuit het bastion gehaald en herbouwd(afb. 1). Een eeuw later (1935-1940) moes-ten de fundamenten, die intussen warengaan verzakken, geconsolideerd worden.De leiding van de werkzaamheden hadNikolaos Balanos, die overleed voordat hijuitvoerig verslag kon doen van zijn werk-zaamheden. Inmiddels zijn er opnieuwplannen, in het kader van de grootscheep-se restauraties op de Akropolis, om onder

leiding van de architect Demosthenes Ziroook de tempel van Athena Nike onderhanden te nemen. Voor de derde maalwordt het gebouw binnenkort uit elkaargenomen en weer in elkaar gezet.

Volgens het recente boek van Mark is degeschiedenis van het heiligdom vanAthena Nike op de Akropolis in grote 1^nen te reconstrueren.

1. Mykeense en post-Mykeense tijd(1250-560)De voorganger van het Nike-bastion waseen trapezium-vormige uitbouw7 in de po-lygonale ‘Cyclopische’ verdedigingsmuuruit de Mykeense tijd rond de Akropolis(afb. 2). Van het paleis binnen deze ommu-ring zijn alle sporen door latere bouwacti-viteiten verdwenen. Het oorspronkelijkebastion domineerde aan de westkant deenige toegang tot de burcht en het ligt nuverscholen achter de muur van regelmati-ge marmerblokken van het Nike-bastion.In de Cyclopische muur heeft Mark voorhet eerst nog twee latere momenten vanreparatie geconstateerd, die respectievelijkmet de vroeg-archaïsche (560 v.Chr.) envroeg-klassieke (450 v.Chr.) periode inverband te brengen zijn.

Afb. 2. Nike-bastion met de oudere periodes erondergetekend: (a) Mykeense polygonale muur; (b) basisvan het archaïsche cultusbeeld; (c) vindplaats van hetaltaar van Patrok(l)es, vgl. afb. 3,c; (d) vroeg-klassiekenaïskos, vgl. afb. 3a-b; (e) rechthoekig altaar, vgl. afb.3c; (f) kubusvormig altaar; (g) en (h) toegangen tothet (i) Ionische tempeltje; naar Ziro.

25

2. Het vroeg-archaïsche heiligdom(560-480)Uit deze periode dateert de basis van hetcultusbeeld. Aan de bovenzijde de sporenvan een standplaat of plint (afb. 3a) te zien.Hierop stond waarschijnlijk het cultus-beeld van Athena Nike, zittend voorge-steld (afb. 3b). Het is uit de antieke litera-tuur bekend en wordt als volgt beschre-ven:2

Nike Athena: (daarover zegt) Lykourgos in zijnrede ‘Over de priesteres’, dat het beeld vanAthena Nike ongevleugeld is en dat het in derechterhand een granaatappel houdt en in delinker een helm. Het werd geëerd door deAtheners (...).

In dezelfde tijd wordt ook een altaar opge-steld door Patrok(l)es, dat blijkens de in-scriptie (‘Van Athena Nike het altaar;Patrok(l)es heeft het laten maken’) aanAthena Nike was gewijd (afb. 3c). Hetwerd in 1937 bij een later altaar (afb. 2, f)aangetroffen, hetgeen wijst op continuïteitin de eredienst vanaf ca. 560 v.Chr. Vanafdie datum bestond blijkens de inscriptieeen koppeling van de burchtgodin Athenamet de personificatie van Nike, deOverwinning. We weten evenwel nietdoor wie of ter gelegenheid van welkeoverwinning de eredienst werd ingesteld.Men heeft gedacht aan een relatie met deinstelling van de Panathenaeïsche spelendoor de Atheense tiran Peisistratos in 566v.Chr., maar misschien is een Atheenseoverwinning een directere aanleiding ge-weest.

Hoe het cultusbeeld behuisd was, is nietzeker. Van een tempeltje of baldakijn zijngeen sporen teruggevonden. Misschien

Afb. 3. (a) reconstructie van het vroeg-archaïsche cul-tusbeeld (ca. 560 v.Chr.); (b) basis (bovenaanzicht endoorsnede) van het cultusbeeld, dat secundair alsofferdepot is gebruikt; (c) vroeg-archaïsch altaar metde inscriptie: ‘Altaar van Athena Nike. Patrok(l)esheeft het gewijd.’ (Naar Mark.)

Afb. 3b

Afb. 3c

Afb. 3a

26

zijn hiervan bepaalde architectonischefragmenten van ‘schathuisjes’ afkomstig,die bij de grootscheepse opgravingen totop de maagdelijke Akropolisrots tussen1885 en 1890 zijn gevonden.

Het einde van het vroeg-archaïsche hei-ligdom wordt gemarkeerd door de ver-woesting van de Akropolis in 480 v.Chr.,toen de Atheners de stad ontruimden on-der de dreiging van de oprukkendePerzische legermacht. De Akropolis werdprovisorisch met houten balken gebarrica-deerd, omdat het orakel van Delphi deAtheners had aangeraden zich achter hou-ten muren te verschansen. Het merendeelvan de Atheners had echter de raad vanThemistokles opgevolgd en was op deschepen - de ‘houten muren’ - gevluchtmet medeneming van de godenbeelden.Ongetwijfeld was daar ook het cultusbeeldWen Athena Nike bij. De basis werd waar-schijnlijk achtergelaten.

De Akropolis werd door de Perzen stor-üienderhand ingenomen. De heiligdom-men, onder andere de voorganger van hetParthenon, werden in brand gestoken.Ook de basis van het beeld van AthenaNike vertoont brandsporen. Na hun over-winning bij Salamis hebben de Athenerseen eed gezworen de tempels van degoden niet eerder te zullen herbouwendan dat zij zich gewroken hadden op dePerzen.

3. Het vroeg-klassieke heiligdom(450-425)In het midden van de 5de eeuw gonst hetweer van bouwactiviteiten op deAkropolis. In een inscriptie is er sprakevan de bouw van een muur rond deAkropolis om dieven en asielzoekende sla-ven te weren.3 Bij deze gelegenheid is ookhet archaïsche Propvlon (488-480 v.Chr.),de voorganger van de Propylaeën, in zijn

Afb. 4. (a) het vroeg-klassieke heiligdom van AthenaNike (ca. 450 v.Chr.) met zijn (b) altaar; (c) het tem-

peltje van Kallikrates. (Naar Mark.)

Afb. 4b

Afb. 4c

Afb. 4a

27

laatste fase herbouwd. De leiding van dezewerkzaamheden had de architectKallikrates, die ook genoemd wordt alseen der architecten van het Parthenon endie verder bekend is van het decreet datbetrekking heeft op de Nike-tempel(IG I3 35). Daarin wordt besloten:

Op voorstel van Glaukos voor Athena Nike eenpriesteres, die door het lot uit alle Atheensevrouwen te kiezen is, aan te stellen en het hei-ligdom van een deur te voorzien, zoalsKallikrates het bestek zal schrijven. De schat-meesters moeten tijdens de ambtstermijn (pry-tanie) van Leontis voor de betaling zorg dra-gen. De priesteres zal een bedrag van 50 drach-men ontvangen en kosten worden gedekt doorde beenderen en huiden van gemeentelijkeofferdieren. Voorts is een tempel en een stenenaltaar te bouwen volgens het bestek vanKallikrates.Hestiaios deed het voorstel, om drie mannen tekiezen uit de raad; zij moeten met Kallikratesde tekst van het bestek opmaken en dit voorleg-gen aan de raad.

Men heeft er zich sinds de ontdekking vande inscriptie in 1897 over verbaasd waar-

om er 25 jaar verstreken zijn tussen dit de-creet (ca. 450 v.Chr.) en de bouw van hetIonische tempeltje (ca. 425 v.Chr.). Daarbijmoet men evenwel bedenken dat de in-scriptie werd gevonden, lang voordatvroegere heiligdommen van Athena Nikebekend waren. De oplossing is hierin ge-zocht dat de inscriptie en de Ionische tem-pel dichter naar elkaar toe gebracht zijn(ca. 435 v.Chr.). De inscriptie werd zo - on-danks de ouder aandoende letters - wat la-ter gedateerd en het Ionische tempeltje ietsvroeger. Een andere verklaring is ook ge-zocht in een onderbreking tijdens de bouwvan het marmeren tempeltje. Mark biedtnu de oplossing door het decreet te koppe-len aan het vroeg-klassieke tempeltje (afb.2, d) van Kallikrates (ca. 450 v.Chr.).Daarmee zijn alle bezwaren opgeruimd.

De oude basis van het cultusbeeld (afb. 2, b),die onder de vloer van het tempeltje vanKallikrates kwam te liggen, werd als‘offerdepot’ gebruikt: men holde de basisverder uit en in deze holte werden gewijdevotiefgaven, onder andere terracottabeeld-jes van Athena Nike, ritueel begraven. Hetgaat hier om vroeg-archaïsche terracotta’s,

Afb. 5. Het marmerenIonische tempeltje vanAthena Nike omstreeks420 v.Chr.(naar Mark; maatvoe-ring: De Wade).

28

die, eenmaal gewijd aan de godin, heiligwaren. Bij het bouwrijp maken van het ter-rein in het midden van de 5de eeuw v.Chr.waren ze gevonden en in de basis gestopt;hierin zijn zij tijdens de opgravingen van1935-1939 gevonden.

Het niveau werd vervolgens opgehoogden er werd door Kallikrates een eenvoudigantentempeltje van 12 x 8 voet gebouwd(afb. 2, d; 4 a, c). Bij het archaïsche altaarvan Patrok(l)es kwam een nieuw vierkantblok (afb. 2, f) en voor het gebouwtje werdeen rechthoekig altaar aangelegd (afb. 2,e). Het geheel was omgeven door een po-lygonale muur, die een grillige vijfhoekomsloot.

4. Het klassieke Ionische tempeltje(vanaf 425 v.Chr.)Uit de klassieke tijd stamt tenslotte hetsierlijke Ionische tempeltje dat ook van-daag nog het Nike-bastion siert (afb. 2, i;5). Het wordt gedateerd ten tijde van dePeloponnesische oorlog, na de Atheenseoverwinningen in Ambrakia (426/5v.Chr.).4 Het bouwterrein werd vergrootdoor middel van een terrasmuur, die alseen mantel om het Mykeense bastion heenwerd gebouwd. De muur bestond uit zorg-vuldig gehouwen, rechthoekige blokkenmarmer. Het heiligdom was via twee toe-gangen te bereiken; langs de trappen aande noordzijde bij het tempeltje of via dezuid-westvleugel van de Propylaeën (afb.2, g, h).

Het tempeltje heeft een amphiprostyleplattegrond (dat wil zeggen een rij vanvier zuilen aan weerszijden van de kortekant) met afmetingen van 8.17 x 5.40 m.Tussen de beide rijen van vier zuilen laghet eigenlijke, bijna vierkante schrijn,waarin het cultusbeeld, dat van goud enivoor was gemaakt, heeft gestaan. Ditwordt ten tijde van Lykourgos (ca. 330v.Chr.) in een inscriptie genoemd, als hetbeeld na ongeveer een eeuw aan restaura-tie toe is.5 Van het altaar is de plaats te be-

palen omdat de fundering uit kalksteenbewaard is.

Het ontwerp van het tempeltje is op een-voudige wijze te achterhalen, wanneermen de juiste, door de architect gebruiktevoetmaat gebruikt (afb. 5). De afstandhart-op-hart tussen twee zuilen bedraagt5 voet. Bij vier zuilen (drie intercolumnia)is de asbreedte derhalve 3x5=15 voet.De stylobaat meet in de breedte 171⁄2 voet,evenveel als de hoogte van de tempel.In de lengte was de onderste trede 30 voet.De treden werden verdeeld in de cella-lengte (15 voet) en aan weerszijden daar-van 1⁄4 van de totale lengte (71⁄2 voet).Aan de buitenzijde liep om de tempel eenfries, waarop strijd taferelen, onder anderede strijd tussen de Grieken en Perzen, wa-ren uitgebeeld.

Aan drie zijden liep rond het bastion eenca. 1 m hoge balustrade, waarop veel ge-vleugelde figuren, personificaties van deOverwinning, waren gebeeldhouwd.Zij behoren tot de fraaiste voorbeelden vande laat 5de-eeuwse ‘natte stijl’.

Op deze wijze is de geschiedenis van hetheiligdom zonder problemen te schetsen,zodat inzicht verkregen wordt in de ver-schillende lotgevallen rond dit belangrijkeAtheense monument.

NOTEN1. Pausanias zegt: ‘Rechts van de Propylaeën is detempel van Nike Apteros.’2. Fragment uit het ‘lexikon van Harpokration’, waar-in de tien Attische redenaars, o.a. Lykourgos, behan-deld worden.3. In het corpus van Griekse inscripties, deInscriptiones Graecae (= IG) I3, 45 (= IG I2, 44).4. Thukydides III, 108-111.5. IG II2.403.

29

CHRONOLOGISCHE TABELca. 1200 v.Chr. De Mykeense tijd: de Akropolis is

met polygonale of Cyclopische mu-ren omgeven. Op de Akropolis lagvermoedelijk het koninklijk paleis; bijde ommuring behoorde het oor-spronkelijke Nike-bastion.

560 480 v.Chr. Het vroeg-archaïsch heiligdom methet archaïsche cultusbeeld vanAthena Nike en het Patrok(l)es-altaar;resten van het schrijn niet herken-baar.

480 v.Chr. Verwoesting van de Akropolis doorde Perzen.

450-425 v.Chr. Het vroeg-klassieke heiligdom metkalkstenen tempeltje van Kallikrates,rechthoekig en vierkant altaar; detempel wordt genoemd in de inscrip-tie.

425 v.Chr. Bouw van het klassieke Ionische tem-peltje met altaar. Het bastion wordtbekleed met een regelmatig gebouw-de muur uit marmer. Het bastionwordt afgezet door een balustrademet fraaie Nike-voorstellingen in de‘natte stijl’.

ca. 1675 Afbraak van het klassieke tempeltje;marmer gebruikt voor Turkse verde-digingswerken. Kruitmagazijn in dekrocht.

1835-1839 De bouwstenen worden bijeenge-zocht en het tempeltje wordt geres-taureerd door de Duitse archeoloogL. Ross en de neo-classicistische ar-chitecten Ed. Schaubert en Chr.Hansen.

1935-1940 Restauratie door Nikolaos Balanos;ontdekking van de vroegere monu-menten van het heiligdom.

1994 Hernieuwde restauratie ten gevolgevan luchtvervuiling en achteruitgangvan het marmer noodzakelijk.Leiding van de werkzaamheden:Demosthenes Ziro.

BIBLIOGRAFIEJ. Travlos, Pictorial Dictionary of Ancient Athens,London 1971.L. Ross - E. Schaubert - Chr. Hansen, Der Tempel derNike Apteros, Berlin 1839.B. Wesenberg, Zur Baugeschichte des Niketempels,Jahrbuch des Deutschen Archäologischen Instituts 96(1981) 28-54.Ch. Picard, L’Acropole: L’enceinte, l’entrée, le bastiond’Athéna Nike, les Propylées, Paris 1929 (uitgebreide fo-tografische documentatie).Rh. Carpenter, The Sculpture of the Nike Temple Parapet,Cambridge Mass. 1929.I. Mark, The Sanctuary of Athena Nike in Athens. -Architectural Stages and Chronology (AIA MonographsNew series 2/Hesperia Suppl. XXVI), Princeton N.J.1993.D. Ziro, Study for the Restoration of the Temple of AthenaNike (Ministry of Culture. Committee for thePreservation of the Acropolis Monuments), Athens1994.W. Kraiker, Funde in Athen, Göttingen-Frankfurt-Zürich 1971 (over de lotgevallen van de klassieke mo-numenten in Athene).

30

In de zomer van 1995 werd in GalerieWiek XX te Groningen een groepstentoon-stelling gehouden met als thema ‘HomerosOdysseia, De reizen van Odysseus’.Achtentwintig beeldende kunstenaarshadden op verzoek van de galeriehoud-ster, Henriette Mulder, werken met ditthema ingeleverd. In de 20ste eeuw is dereceptie van de klassieken in de beeldendekunst zeer gering. Nu werden hier dooréén tentoonstelling achtentwintig werkenaan toegevoegd. Nieuwsgierig besloot iknaar de opening te gaan. Met behulp vaneen enquête kwam ik een en ander teweten over de drijfveren van de kunste-naars. Vrijwel allen waren enthousiastOver het verzoek van de galerie; zij blekenook bekend te zijn met de verhalen vanHomerus, vooral via het medium van denavertelling. Na het verzoek van de galeriewaren de moesten (passages uit) deOdyssee gaan herlezen, meestal in devertaling van Imme Dros.

Keuze en motiveringDe inzenders hadden uit de veelheid vanmogelijkheden verschillende keuzen ge-daan. Hier volgt een overzicht met tussenhaakjes de aan het betreffende onderwerpgewijde inzendingen, waarbij ik de rubri-cering in het recente standaardwerk vanDavidson Reid aanhoud: de Odyssee in hetalgemeen (10), Polyphemus (2), Circe (4),Odysseus in de onderwereld (l), deSirenen (3), Scylla en Charybdis (l),Calypso (l), Odysseus’ terugkeer (6).Opvallend afwezig zijn de figuren vanNausicaä en Penelope.

De motiveringen van de schilders warenheel verschillend. De meesten hadden aan-sluiting gezocht bij datgene waar ze toch almee bezig waren. Zo schilderde JacquelineKasemier de laatste tijd veel vrouwenpor-tretten, waardoor haar Glaukoopis Athena(afb. 1) een begrijpelijke keus is; ook haarsneeuwwitte kat Sophie had haar daarbijgeïnspireerd. Marijke ten Wolde vondCirce intrigerend. ‘Ze is zowel goed alsslecht, aantrekkelijk maar met boze bedoe-lingen’. Zij wilde deze verschillende aspec-ten van Circe in één schilderij (afb. 2) leg-gen. ‘Circe als aantrekkelijke vrouw die opde kijker afkomt met een kom toverdrankin haar handen en een duivels glimlachje

Afb. 1. Jacqueline Kasemier, Glaukoopis Athena

Odysseus in Groningen

Caroline Fisser

31

op haar gezicht, terwijl Odysseus’ makkersin zwijnegedaante om haar heen lopen,treurig kijkend. Ze willen Odysseus welwaarschuwen, maar kunnen het niet’.Het keramische werk van Joan Seyferth isheel sterk door mythen uit alle culturengeïnspireerd. Metamorphoses trokken

haar daarbij aan. Daarnaast heeft zij eenvoorliefde voor het motief van varkens. Dekeuze van de metamorphose van de mak-kers van Odysseus in zwijnen door Circe iseen onderwerp dat aan alle drie haar voor-keuren voldoet. Een klein bruin mensen-zwijntje, nog half in een metamorphoseverwikkeld, is het resultaat (afb. 3).

Citaten en ironieOp verscheidene schilderijen werden on-derdelen van andere schilderingen of stij-len van andere schilders ‘geciteerd’.Het mooiste voorbeeld is het schilderij(afb. 4) van Nico Heilijgers, een stilleven:in een nis zijn flessen met droogbloemengeschilderd, een mandje met druiven eneen kom met pruimen. Links staat eenstukgelezen exemplaar van SchwabsGriekse Mythen en Sagen. Voor de mand-fles staat een klein houten paardje opwielen (het paard van Troje?).Aan de achterwand is een kaart vanGriekenland geprikt. De eigenlijke voor-stelling, De wraak van Odysseus, is - alswas het een affiche - voor de nis op demuur geprikt. De boogconstructies, met inhet midden de blauwe lucht er doorheen’zichtbaar en links en rechts daarvan ge-vuld met beelden, en de traptreden van dezaal doen meteen aan Rafaëls School vanAthene in de Stanze di Rafaël in hetVaticaans Museum denken. Het gezel-schap zit aan een lange gedekte tafel, zoalsJezus en zijn discipelen opHet laatste Avondmaal van Leonardo daVinci. Links vooraan staat Odysseus metzijn boog. Hij heeft een vrijer geraakt dieop de traptreden ligt te sterven. Ook ditdoet denken aan De school van Athene,waar de filosoof Diogenes in bijna identie-ke houding op de traptreden ligt. Tweekenmerken van de postmodernistischeschilderkunst, ironisch omgaan met hetverleden en ‘citeren’ van andere werken,zijn in dit schilderij verenigd.

Afb. 2. Marijke ten Wolde, Circe en de zwijnen

32

ArgusOpvallend was dat dat twee schilders eenwerk aan Odysseus’ trouwe hond Arguswijdden. De dichter Henk van Zuiden lasnaar aanleiding van de bekroning van eenvan deze werken zijn gedicht Argos voor,geschreven naar aanleiding van de ten-toonstelling:

Mij spreekt enkel het wachten aan.Ik weet geen andere trouw, zo zuiveren vol van tijd.U stroomt door mijn bloed Odysseus.

U loopt in mij rond en laat mijn hart blaffen.Eindelijk bent u teruggekeerd meester,ik herkende u blindelings.Het uitzien telde gelijktallige jaren als

nagels beschermend uw voeten en handen.Wachten duurt altijd even lang.Mijn lijf met moegewachte poten sterft bijna:‘k hoor reeds het ruisen van Dodona.

Ik hoop dat wij niet zo lang hoevendewachten op een volgende tentoonstellinggewijd aan de klassieken.

AantekeningHet standaardwerk over de receptie vande klassieke mvthologie in de kunst is JaneDavidson Reid, The Oxford guide to ClassicalMythology in the Arts, 1300-1990s. Vol. I enII, New York/Oxford 1993.Over de receptie van Penelope in schilder-kunst en literatuur: C.A.C.M. Fisser, ‘Deeeuwige Goden zullen de mensen op aar-de steeds bezielen de lof te zingen vanPenelopeia’, Receptie van de klassieken VII,Amsterdam/Emmeloord 1995, p. 53-83.Informatie over de schilders en de schilde-rijen is te krijgen bij Galerie Wiek XX,Korenstraat 7-7A, 9712 LX Groningen,tel. 050 -12 01 80; fax 050 - 313 19 87 en bijde auteur van deze bijdrage, Frans vanMierisstraat 132-I, 1071 SC Amsterdam,tel. 020 - 679 73 18 die kleurenfoto’s vanalle tentoongestelde werken bezit.Afb. 3. Joan Seyferth, Kirke’s betovering

Afb. 4. Nico Heilijgers, De wraak van Odysseus