(a)typisch zijn in rekenen, waar hangt het mee samen? · (a)typisch rekenen vanaf start 1e...
TRANSCRIPT
(A)TYPISCH ZIJN IN REKENEN,
WAAR HANGT HET MEE SAMEN?Elke Baten, Annemie Desoete, 02/06/2017
VAKGROEP EXPERIMENTEEL-KLINISCHE EN GEZONDHEIDSPSYCHOLOGIE
ONDERZOEKSGROEP ONTWIKKELINGSSTOORNISSEN
INLEIDING
2
(A)TYPISCH REKENEN
Vanaf start 1e leerjaar: individuele verschillen in rekenvaardigheden(Claessens, Duncan, & Engel, 2009; Janus & Offord, 2007)
3
Verschillen blijven bestaan
doorheen de schooltijd &
tot in het latere leven(Deary, Whalley, Lemmon, Crawford, & Starr,
2000)
TOCH: rekenvaardigheden één van de sterkste predictoren van later
academisch succes (> lezen & zelfs na controle SES) (Duncan et al., 2007)
Verklaring verschillen ?
PREDICTOREN IN DE LITERATUUR
Genetische predispositie: prevalentie siblings 40–64% (vs. 6%) (Shalev et al, 2001)
Prenumerische vaardigheden/ basale rekenvaardigheden (e.g. Ceulemans et al., 2014;
Stock, Desoete & Roeyers, 2010; Vanbinst, Ghesquière, & De Smedt, 2015)
Cognitieve vaardigheden bv. intelligentie (Desoete, 2008; Dix & van der Meer, 2015), werkgeheugen (De Weerdt, Desoete, & Roeyers, 2013)
Omgevingsfactoren bv. SES (e.g. Larson et al., 2015)
Kindkenmerken bv. persoonlijkheid (e.g. Paropat, 2009), motivatie ( e.g. Froiland & Worell, 2016;
Ryan & Deci, 2000)
4
PROBLEEM: Gebrek aan model – onduidelijk welke
variabelen nu écht variantie in rekenen verklaren
OPPORTUNITY-PROPENSITY MODEL (BYRNES & MILLER, 2006)
5
OPPORTUNITY-PROPENSITY MODEL (BYRNES & MILLER, 2006)
Model om “leren” te verklaren
6
Propensity
factoren
LeerprestatieDistale
factoren
Opportunity
factoren
PROPENSITY
Steeds secundaire data; nooit in 2e helft lagere school; nooit in klinische vs. controlegroep
SO KO & 1e helft LO KO & Lage SES
HUIDIG ONDERZOEK
7
DOELSTELLINGEN
Nagaan samenhang distale-, opportunity- & propensityfactoren met rekenvaardigheden
8
Distale Factoren
Opportunity (‘kans’) Factoren Rekenvaardigheden
Geboortegewicht Plaats in de
kinderrij
Ouderlijke
verwachtingen
Sociaal-economische
status
Aantal uur
rekenen per
weekErvaring
leerkracht
Feitenrekenen
Procedurele kennisPropensity (‘spons’) Factoren
Intelligentie Werkgeheugen
PersoonlijkheidMotivatie
Temperament
‒ Nagaan verschillen in klinische vs. controlegroep
‒ Nagaan stabiliteit in 2e graad vs. 3e graad
Subjectief welbevinden
Competentiebeleving
Algemene zelfwaardering
DESIGN
9
3e leerjaar
4e leerjaar
5e leerjaar
6e leerjaar
2e graad 3e graad
Aantal uit dezelfde klas
%
2e graad 69.4
3e graad 82.6
< pc. 16
Klinische groep Controlegroep
STEEKPROEF EN MEETINSTRUMENTEN
Steekproef
Meetinstrumenten
10
Geslacht (n)
M V totaal 𝜒² p
2e graad Klinische groep 3 24 27 12.18 <.001***
Controlegroep 12 9 21
Totaal 15 33 48
3e graad Klinische groep 8 26 34 2.10 .147
Controlegroep 12 20 32
Totaal 20 46 66
Distale factoren Opportunity factoren Propensity factoren Outcome
Oudervragenlijst Leerkrachtvragenlijst Cognitief Kindkenmerken Rekenen
Plaats kinderrij
Geboortegewicht
SES
Ouderlijke verwachtingen
#jaar ervaring lkr.
#u rekenen/week
IQ: WISC-III-NL
(Grégoire, 2000)
Werkgeheugen
CELF-4-NL
(Kort, Schittekatte,
& Compaan, 2008)
Motivatie: Zelfregulatievragenlijst-Leren (Ryan & Conell, 1989)
Persoonlijkheid: Hiërarchische Persoonlijkheidsvragenlijst voor kinderen (Mervielde & De Fruyt, 1999)
Temperament: Behavioral Inhibition (BIS) and Behavioral Activation (BAS) Vragenlijst (Carver & White, 1994)
Algemene zelfwaardering: Rosenberg Zelfwaardeschaal (Rosenberg, 1979)
Subjectief welbevinden: Positive & Negative Affect Schaal (Watson, Clark & Tellegen, 1988)
Competentiebeleving: Competentiebelevingsschaal voor kinderen (Harter, 1982)
Tempo Test Rekenen (de Vos, 1992)
Cognitieve Deelvaardigheden
Rekenen
(Desoete & Roeyers, 2002)
RESULTATEN: DESCRIPTIEF
11
Tempo Test Rekenen (de Vos, 1992)
M SD t p
2e graad Klinische groep 67.74 22.40 -4.00 <.001***
Controlegroep 94.33 23.40
3e graad Klinische groep 91.31 22.24 -4.92 <.001***
Controlegroep 117.19 20.64
Cognitieve Deelvaardigheden Rekenen (Desoete & Roeyers, 2002)
M SD t p
2e graad Klinische groep 58.75 13.33 -4.51 <.001***
Controlegroep 75.24 11.70
3e graad Klinische groep 66.25 7.71 -6.18 <.001***
Controlegroep 78.06 8.04
Automatisatie rekenfeiten/snelheid
Procedurele rekenvaardigheden/accuraatheid
RESULTATEN: SAMENHANG MET REKENEN
12
Klinische groep
TTR CDR
r p r p
P Amotivatie -.44 023* -.18 .369
O
D O: GOK Rekenen .04 .850 .46 .017*
TTR CDR
r p r p
P Werkgeheugen .40 .018* .26 .137
O
D O: GOK Rekenen -.07 .702 .46 .017*
Plaats kinderrij .02 .932 .34 .046*
Geboortegewicht -.41 .024* -.11 .558
TTR CDR
r p r p
P Amotivatie -.48 .029* -.31 .171
Welwillendheid -.26 .260 -.51 .018*
Intelligentie .30 .184 .47 .033*
Werkgeheugen .48 .023* .68 .001**
Schoolse competentiebeleving .61 .004** .63 .003**
Positief Affect .15 .504 .52 .017**
Totale zelfwaardering .28 .219 .52 .015**
O Ervaring leerkracht (jaren) .51 .04* .28 .291
D O: GOK Rekenen .53 .014* .33 .150
O: Hoop afstuderen .45 .047* .41 .074
TTR CDR
r p r p
P BIS -.37 .037* -.22 .222
Openheid/Vindingrijkheid .38 .036* .53 .002**
Intelligentie .28 .124 .55 .001**
Werkgeheugen .17 .342 .46 .008**
Schoolse competentiebeleving .49 .005** .62 <.001***
O Ervaring leerkracht (jaren) .54 .002** .44 .018**
D O: GOK Rekenen .68 <.001*** .460 .009**
O: WIL Rekenen .63 <.001*** .53 .003**
Controlegroep
2e graad 3e graad
RESULTATEN: GROEPSVERSCHILLEN
13
2e graad (n = 48) 3e graad (n = 66)
Klinische groep Controlegroep Klinische groep Controlegroep
M SD M SD F p 𝜂𝑝2 M SD M SD F p 𝜂𝑝
2
BIS 2.91 0.45 2.46 0.51 7.59 .008** .14 3.11 1.92 2.75 0.47 1.03 .313 .02
BAS 3.15 0.50 2.87 0.47 5.42 .024* .11 3.11 0.46 3.01 0.33 1.09 .300 .02
Emotionele stabiliteit 44.64 11.10 51.10 10.72 2.49 .121 .05 46.19 11.05 52.00 10.68 4.81 .032* .07
Openheid 85.89 11.29 98.29 9.03 1109.72 .003** .18 84.89 10.89 92.42 10.88 8.07 .006** .11
Consciëntieusheid 98.71 19.05 110.71 14.95 3692.02 <.001*** .24 100.03 21.06 104.03 18.95 0.67 .417 .01
Autonome motivatie 3.11 1.01 3.57 0.93 0.163 .688 .00 2.64 0.97 3.12 0.90 4.47 .038* .06
Gecontroleerde
motivatie
3.07 0.76 2.79 0.79 3.83 .057 .08 2.79 0.76 2.80 0.81 0.00 .963 .00
Positief affect 3.50 0.60 3.44 0.71 2.97 .091 .06 3.64 0.67 3.65 0.52 0.02 .903 .00
Negatief affect 2.47 0.69 2.05 0.48 5.62 .050 .08 2.34 0.54 2.07 0.53 4.44 .039* .06
Totale zelfwaardering 19.18 4.23 20.76 3.91 0.63 .431 .01 20.35 4.87 23.03 3.14 7.12 .010* .10
Schoolse
competentiebeleving12.5 3.46 19 3.76 23.27 <.001*** .34 13.03 3.72 17.74 3.59 27.63 <.001*** .30
Noot: 𝜂𝑝2 interpretatie: .02 = klein effect; .13 = medium effect; .26 = groot effect
Propensity factoren
RESULTATEN: GROEPSVERSCHILLEN
14
Distale factoren
2e graad (n = 48) 3e graad (n = 66)
Klinische groep Controlegroep Klinische groep Controlegroep
M SD M SD F p 𝜂𝑝2 M SD M SD F p 𝜂𝑝
2
Ouderlijke
verwachtingen*-.60 .91 .66 .62 17.46 <.001*** .31 -.63 .79 .79 .58 66.62 <.001*** .51
SES 43.70 6.53 42.63 9.80 0.31 .583 .01 41.03 12.25 44.92 11.81 1.691 .198 .03
Plaats in kinderrij 1.68 0.86 1.81 1.08 0.04 .846 .00 1.78 0.96 1.45 0.57 2.65 .108 .04
Geboortegewicht 3286.78 524.92 3287.00 475.35 .01 .940 .00 3257.27 462.29 3310.07 409.55 0.224 .638 .00Noot: 𝜂𝑝
2 interpretatie: .02 = klein effect; .13 = medium effect; .26 = groot effect
Opportunity factoren
Aantal uit dezelfde klas
%
2e graad 69.4
3e graad 82.6
CONCLUSIES: OPPORTUNITY FACTOREN
Meer kansen om te leren of ‘Opportunities’ geassocieerd met betere
rekenvaardigheden in 2e & 3e graad
Klinische kinderen blijven een hardnekkige achterstand vertonen, ondanks
meer ‘Opportunities’ = RTI-principe
15
CONCLUSIES: PROPENSITY FACTOREN
Vooral van belang bij jonge kinderen
Vooral van belang voor het automatiseren van rekenfeiten
Vanaf 3e graad: kinderen in controlegroep rekenen veel meer voor
zichzelf & vanuit intrinsieke motivatie dan klinische kinderen
In 2e graad zijn klinische kinderen gevoeliger voor straf (BIS) en beloning
(BAS) dan kinderen in de controlegroep; in 3e graad verdwijnt dit verschil
Gevoelig zijn voor straf en negatieve gebeurtenissen (BIS) is
geassocieerd met slechtere rekenvaardigheden (wiskundeangst?)
Openheid/vindingrijkheid hangt samen met betere rekenvaardigheden
Klinische kinderen zijn minder ‘open/vindingrijk’ & ‘consciëntieus’
Vanaf de 3e graad zijn klinische kinderen minder emotioneel stabiel
16
PROPENSITY
CONCLUSIES: OVERIGE FACTOREN
Klinische kinderen ervaren meer negatief affect op school dan kinderen in de
controlegroep en dit zowel in 2e als in 3e graad
Lagere zelfwaardering bij klinische kinderen maar dit enkel in de 3e graad, nog
niet merkbaar in 2e graad
Klinische kinderen schatten zichzelf veel lager in qua schoolse competenties
dan andere kinderen, zowel in 2e als in 3e graad (= accuraat)
17
CONCLUSIES: DISTALE FACTOREN
Ouderlijke verwachtingen belangrijk in zowel klinische als controlegroep &
zowel in 2e als in 3e graad
Geen of tegenstrijdige effecten gevonden voor SES, plaats in de kinderrij en
geboortegewicht
18
IMPLICATIES VOOR
DIAGNOSTIEK & BEHANDELING
19
IMPLICATIES VOOR DIAGNOSTIEK & BEHANDELING
ALGEMEEN
Bevindingen oudere kinderen niet veralgemenen naar jongere kinderen &
omgekeerd
Wat werkt bij kinderen zonder dyscalculie werkt niet noodzakelijk bij kinderen
met dyscalculie
Meet zowel de accuraatheid (CDR) als de snelheid (TTR) van rekenen als
dingen fout gaan
OPPORTUNITY FACTOREN
Zorg voor bijscholing/ervaring van leerkrachten, dit is vooral van belang voor
kinderen zonder rekenproblemen
20
IMPLICATIES VOOR DIAGNOSTIEK & BEHANDELING
PROPENSITY FACTOREN
Ga de motivatie na vooral van jongere kinderen en zet hierop in
Hou rekening met werkgeheugen bij klinische kinderen (zeg niet teveel terzelfdertijd,…)
Temperament (BIS/BAS) nagaan kan handelingsgerichte indicaties geven over
belonings- en strafgevoeligheid
Kinderen met dyscalculie kunnen een iets andere persoonlijkheid hebben dan kinderen
zonder dyscalculie (openheid in beide groepen, consciëntieusheid bij jongere kinderen)
OVERIGE FACTOREN
Kinderen met dyscalculie zijn emotioneel minder stabiel dan kinderen zonder
dyscalculie, voornamelijk in de 3e graad!
Kinderen met dyscalculie ervaren meer negatief affect, schatten hun eigen schoolse
compententies minder hoog in en hun zelfwaardering ligt bij oudere kinderen lager dan
bij kinderen zonder dyscalculie. Inzetten op bevestiging, ondersteuning van zelfbeeld
(positieve feedback, psycho-educatie) lijkt dus van belang
21Vervolgonderzoek is nodig om dingen uit te klaren
STELLINGEN VOOR DISCUSSIE
22
STELLINGEN VOOR DISCUSSIE
Inzetten op Propensity-factoren (zoals motivatie & persoonlijkheid) moet het
hoofddoel worden van het onderwijs, pas daarna kan aan Opportunity-
factoren (of kansen) gewerkt worden en ingezet worden op het verbeteren van
de rekenvaardigheden/wiskunde?
Leerproblemen veroorzaken een vermindering van het subjectief welbevinden
of is het net omgekeerd?
23
Ghent University
@ugent
Ghent University
Elke Baten
VAKGROEP EXPERIMENTEEL-KLINISCHE &
GEZONDHEIDSPSYCHOLOGIE
ONDERZOEKSGROEP ONTWIKKELINGSSTOORNISSEN
T +32 9 264 94 15
www.ugent.be
www.facebook.com/OpvolgstudieDyscalculie