ap werkstukken

46
Werkstukken & Rapporten bachelor Bedrijfsmanagement afstudeerrichting: Accountancy-fiscaliteit afstudeerrichting: Financie- en verzekeringswezen afstudeerrichting: Logistiek management afstudeerrichting: Marketing bachelor Office Management afstudeerrichting: Management assistant academiejaar 2013-2014 semester 1

Upload: stephanie

Post on 01-Oct-2015

10 views

Category:

Documents


4 download

DESCRIPTION

hoe een goed werkstuk opstellen?

TRANSCRIPT

  • Werkstukken & Rapporten

    bachelor Bedrijfsmanagement

    afstudeerrichting: Accountancy-fiscaliteit

    afstudeerrichting: Financie- en verzekeringswezen

    afstudeerrichting: Logistiek management afstudeerrichting: Marketing

    bachelor Office Management

    afstudeerrichting: Management assistant

    academiejaar 2013-2014

    semester 1

    [email protected]

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 1 / 45

    Inhoud

    WERKSTUKKEN & RAPPORTEN ................................................................................................... 1

    DEEL 1 PLANNING ................................................................................................................... 2

    1 ANALYSE OPDRACHT........................................................................................................... 2

    1.1 VERKENNING ONDERWERP ....................................................................................................... 2

    1.2 DOELSTELLING(EN) ................................................................................................................. 3

    1.3 DOELGROEP(EN) .................................................................................................................... 4

    1.4 RANDVOORWAARDEN ............................................................................................................. 5

    2 AFBAKENING ONDERWERP ................................................................................................. 6

    2.1 AFBAKENING ONDERWERP ....................................................................................................... 6

    2.2 CENTRALE VRAAG ................................................................................................................... 7

    3 AANBRENGEN (VOORLOPIGE) STRUCTUUR ......................................................................... 9

    DEEL 2 UITVOERING .............................................................................................................. 13

    4 PLANNING WERKWIJZE ..................................................................................................... 13

    4.1 ZOEKSTRATEGIE ................................................................................................................... 13

    4.2 WERKORGANISATIE .............................................................................................................. 14

    5 OPZOEKEN DOCUMENTATIE ............................................................................................. 16

    5.1 LITERATUURONDERZOEK ........................................................................................................ 16

    5.2 PRAKTIJKONDERZOEK ............................................................................................................ 16

    5.3 BEOORDELEN VAN DOCUMENTATIE .......................................................................................... 18

    5.3.1 Bruikbaarheid .......................................................................................................... 18

    5.3.2 Betrouwbaarheid .................................................................................................... 18

    5.3.3 Deugdelijkheid......................................................................................................... 20

    6 SCHRIJVEN CONCEPTVERSIE .............................................................................................. 22

    6.1 (VOORLOPIGE) STRUCTUUR AANKLEDEN ................................................................................... 22

    6.2 INHOUD EN STRUCTUUR CONCEPTVERSIE CONTROLEREN .............................................................. 22

    6.3 CONCEPTVERSIE LEESBAAR FORMULEREN .................................................................................. 23

    DEEL 3 AFWERKING.............................................................................................................. 24

    7 REDIGEREN VASTE ONDERDELEN ...................................................................................... 24

    7.1 OMSLAG EN TITELPAGINA ...................................................................................................... 24

    7.2 WOORD VOORAF ................................................................................................................. 25

    7.3 INHOUDSOPGAVE ................................................................................................................. 25

    7.4 INLEIDING ........................................................................................................................... 26

    7.5 EIGENLIJKE TEKST / HOOFDTEKST ............................................................................................ 27

    7.6 AFSLUITING / SLOT .............................................................................................................. 27

    7.7 SAMENVATTING ................................................................................................................... 28

    7.8 LITERATUUR-/BRONNENOPGAVE ............................................................................................ 28

    8 REVISEREN TAAL, STIJL, SPELLING EN LEESTEKENS ............................................................ 33

    9 REVISEREN TYPOGRAFISCHE OPMAAK .............................................................................. 34

    10 AANBEVOLEN NASLAGWERKEN EN WEBSITES .............................................................. 35

    11 BIJLAGEN....................................................................................................................... 36

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 2 / 45

    Deel 1 Planning

    In dit deel lees je hoe je een werkstuk- of rapportopzet maakt. Een degelijke opzet zal je gedurende het onderzoeken en schrijven van dienst zijn. Je kunt er steeds op terugvallen.

    1 Analyse opdracht

    We vertrekken van de stelling dat een werkstuk/rapport gedoemd is om te mislukken, als je vooraf niet voldoende nadenkt over wat je wilt bereiken, waarom, bij wie en op welke wijze.

    Wat? onderwerp > centrale vraag + deelvragen Waarom? doelstelling Bij wie? doelgroep Hoe? randvoorwaarden

    1.1 Verkenning onderwerp

    Of het onderwerp je nu opgedragen is of je hebt het zelf kunnen kiezen, de eerste stap is: het onderwerp zo goed mogelijk verkennen. Stort je daarvoor niet meteen op het internet of in de boeken. Ga eerst na wat je zelf al van het onderwerp weet en stel je de vraag: 'Wat heeft er allemaal met het onderwerp te maken'?

    Brainstorming

    Om het onderwerp te verkennen kun je om te beginnen brainstormen. Brainstormen is een techniek om onbelemmerd te associren en je te laten ervaren wat je al weet en nog niet weet. Concentreer je op het onderwerp en noteer alles wat je te binnen schiet: een trefwoord, een halve zin, een naam, enz. Je zult zien dat de ene gedachte of opmerking de andere als vanzelf oproept. Natuurlijk zal lang niet alles wat je verzint relevant zijn, maar stel je kritisch oordeel nog even uit. In dit stadium deugt alles om het onderwerp in al zijn facetten op papier te krijgen. Een goede brainstorming levert normaal een chaotisch pak aantekeningen op. Die gegevens zul je moeten groeperen. Bekijk daartoe welke deelgebieden je kunt creren. Deze deelgebieden leveren je een eerste zicht op de omvang van het onderwerp en vormen een uitstekend uitgangspunt om je onderwerp af te bakenen.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 3 / 45

    Topische vragen Een andere manier om meer te weten te komen over het onderwerp is het stellen van topische vragen aan het onderwerp. Topische vragen zijn korte, algemene vragen die je op het onderwerp (topos) kunt toepassen? Veelgebruikte vragen zijn: wat, wie, waar, wanneer, hoe en waarom. Spits de vragen toe op je onderwerp en je zal allerlei nieuwe informatie op het spoor komen en merken wat je allemaal nog niet weet. Zie bijlage 1: Uitgebreide lijst topische vragen

    1.2 Doelstelling(en)

    Wat wil je met de behandeling van je onderwerp bereiken (en voor wie is dat belangrijk)? Dit verwoord je in je doelstelling. In de beroepscontext is het doel van een (onderzoeks)opdracht meestal: een probleem (helpen) oplossen. In de onderwijssituatie ligt dat enigszins anders. Hier hebben werkstukken/rapporten ook didactische doelstellingen: het verwerven van (vak)kennis, en het inoefenen van vaardigheden. Veralgemenend gesproken kun je iets (je centrale vraag = je onderwerp in vraagvorm) beschrijven, verklaren, evalueren of adviseren.

    Beschrijven Je beschrijft hoe iets zich voordoet, welke kenmerken het heeft, hoe erover gedacht wordt, wat er al aan gedaan is, enz. Je inventariseert, zet de zaken op een rij, brengt orde op zaken in bestaande informatie over een situatie, een verschijnsel, een 'centrale vraag'. Je brengt informatie over. Hierbij neem je zelf geen standpunt in, maar je kunt wel een overzicht geven van de standpunten van anderen. Je schrijft een beeldvormend werkstuk/rapport. Hoofddoel is informeren.

    Verklaren (of exploreren) Je ziet bepaalde oorzaken en verbanden en legt ze bloot. Je probeert met andere woorden te verklaren, het inzicht in een bepaald onderwerp te vergroten. Je neemt hierbij zelf een standpunt in, waardoor je werkstuk/rapport een enigszins betogend karakter krijgt. Je doel blijft echter informeren.

    Beoordelen (of evalueren, toetsen) Je gaat een stap verder dan beschrijven en/of verklaren. Je geeft aan hoe volgens jou iets gewaardeerd moet worden. Je stelt een oordeel ter discussie en geeft daar duidelijke argumenten voor. Je wilt de lezers overtuigen.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 4 / 45

    Adviseren (of voorschrijven) Nog verder ga je, als je richtlijnen (adviezen) of regels (voorschriften) geeft en daarmee bepaalde attitude- of gedragsveranderingen beoogt. Je neemt een standpunt in en raadt de lezer iets aan. Je geeft ook aan wat er kan of moet gedaan worden om iets op te lossen. Je wilt de lezer overtuigen en motiveren. Vraag je dus af of de lezer na het lezen van je werkstuk/rapport (vooral):

    op de hoogte moet zijn van iets;

    een bepaalde mening moet hebben;

    moet weten wat hij moet doen. Dat je de lezer ten minste wilt informeren spreekt vanzelf bij een zakelijk werkstuk/rapport. Naargelang de opdracht en het onderwerp kan het echter ook de bedoeling zijn dat je een verklaring geeft, een oordeel uitspreekt of een voorstel doet. Het is ook mogelijk dat een combinatie van deze schrijfdoelstellingen beoogd wordt. In het kader van Seminaries / Projecten is het van belang dat je bij de afbakening van je onderwerp de bedoeling(en) van de opdrachtgevers-lectoren voor ogen houdt. Het spreekt vanzelf dat hierover overleg met de betrokken lectoren mogelijk is.

    1.3 Doelgroep(en)

    Wat je wilt bereiken hangt nauw samen met de vraag voor wie je schrijft: wie wil / moet je bereiken? De werkstukken/rapporten die in het kader van Seminaries / Projecten geschreven worden zijn uiteraard voor een gedifferentieerd publiek bedoeld: vaklectoren, taallectoren, ICT-lectoren, medestudenten, de informanten (bedrijven, instellingen) enz. Dit betekent dat je - in zekere mate - aan de kennis, verwachtingen, betrokkenheid en kunde van elk van deze lezersgroepen moet tegemoetkomen. Om te beslissen welke informatie je wel en welke je niet hoeft te geven, welke argumenten het meest overtuigend zijn en welke schrijfstijl je het beste kunt hanteren, moet je je lezers/publiek voor ogen houden. Vraag je af: wat weten, willen, vinden en kunnen ze? Weten: Wat is hun voorkennis over het onderwerp? Wat moet er zeker

    uitgelegd worden? Willen: Wat voor informatie verwachten ze, willen ze in dit werkstuk/rapport

    terugvinden?

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 5 / 45

    Vinden: Hoe staan ze tegenover het onderwerp? Moet er interesse gewekt worden of is die er al? Hebben ze vooroordelen over het onderwerp? Kunnen: Is de informatie gepast: niet te veel of te weinig, niet te ingewikkeld

    of juist te makkelijk? Bij een seminarie, vakoverschrijdende opdracht of een project zal je met verschillende doelstellingen en doelgroepen tegelijk rekening moeten houden. De vaklectoren willen immers vooral je inzicht in bepaalde vakinhouden verdiept zien, terwijl de taallectoren je algemene taalbeheersing en je vaardigheid in schriftelijk rapporteren en mondeling presenteren beoordelen. De ICT-lectoren verwachten dan weer dat je je kennis van de informaticamogelijkheden en vaardigheid in de toepassing ervan aantoont. De informanten (medewerkers aan je onderzoek) hebben uiteraard ook bepaalde verwachtingen. Bovendien beoordelen ze allen samen hoe de opdracht - in groep - aangepakt, uitgewerkt, gepresenteerd en verantwoord of verdedigd wordt. Vergeet dus vooral niet dat je werkstuk/rapport in elk opzicht duidelijk blijk moet geven van een goede en creatieve samenwerking, m.a.w. van je beheersing van een aantal elementaire sociale vaardigheden. Een hele opgave lijkt het wel, maar geen nood, als je maar van meet af aan duidelijk bepaalt wat je met je werkstuk/rapport wilt/moet bereiken en je daar consequent op concentreert. Tip Het helpt als je tijdens het onderzoek en vooral bij het schrijven een

    bekende / enkele bekenden voor ogen houdt die overeenkomsten vertoont/vertonen met je uiteindelijke lezerspubliek.

    1.4 Randvoorwaarden

    Om je werkwijze te kunnen bepalen moet je ten slotte ook rekening houden met de zogenaamde randvoorwaarden: tijd, omvang, informatie. Tijd Over hoeveel tijd beschik je voor het onderzoek? Wat is de

    deadline voor je werkstuk/rapport? Omvang Hoeveel pagina's eigenlijke tekst mag het werkstuk/rapport tellen? Informatie Over welke informatiebronnen en welke onderzoeksmiddelen beschik je?

    Welke bronnen mag je respectievelijk moet je gebruiken? Welke juist niet?

    Andere In hoeveel exemplaren, waar, wanneer en bij wie moet het

    werkstuk/rapport ingeleverd worden? Enz.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 6 / 45

    2 Afbakening onderwerp

    Nadat je het onderwerp verkend hebt en goed weet wat je doelstelling is, wie je lezers zijn en onder welke randvoorwaarden je moet schrijven, is het tijd om je onderwerp af te bakenen en een probleemstelling uit te werken.

    2.1 Afbakening onderwerp

    Uit de eerste verkenning zal hoogstwaarschijnlijk blijken dat je onderwerp zo ruim en algemeen is, dat je onmogelijk alle aspecten binnen de beschikbare tijd op een zinvolle manier kunt behandelen. Je staat bijgevolg voor de belangrijke vraag: welk deelgebied kies ik/kiezen we? Je moet met andere woorden je onderwerp beperken en afbakenen. Het maken van die keuze is niet altijd gemakkelijk. Niet alle deelgebieden zijn immers geschikt voor een werkstuk. Sommige gebieden zijn bijvoorbeeld te beperkt, waardoor je werkstuk/rapport te specialistisch zou kunnen worden. Soms is het deelgebied nog te breed. Combineer dan verschillende gebieden of breng meer specificaties aan, zoals:

    een nadere plaatsbepaling: continent, land, streek, plaats, enz. Je behandelt het onderwerp werkloosheidsverzekering bijvoorbeeld alleen in Belgi of je kiest voor een vergelijking van de Belgische werkloosheidsverzekering met die in een ander land uit de EU.

    een nadere tijdsbepaling: periode, jaar Je behandelt bijvoorbeeld de situatie na de Tweede Wereldoorlog of alleen de huidige discussie rond de werkloosheidsverzekering.

    een bepaalde invalshoek: economisch, juridisch, technisch, enz. Je kunt het onderwerp 'de tomaat' bijvoorbeeld behandelen in de economische, maar ook in de biologische context.

    een soort (of enkele soort): Het onderwerp 'milieuvervuiling' beperk je bijvoorbeeld tot bodemverontreiniging.

    een onderdeel: Uit 'de sociale zekerheid' kies je bijvoorbeeld de werkloosheidsverzekering.

    een aspect: Je kiest bijvoorbeeld voor de financiering van de werkloosheidsverzekering.

    een sector: Je richt je bijvoorbeeld alleen op de problemen die bedrijven ondervinden door de invoering van de euro.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 7 / 45

    2.2 Centrale vraag

    Eens je onderwerp voldoende afgebakend is, ga je op zoek naar een bruikbare centrale (onderzoeks)vraag. Een goede vraag geeft aan, waar je uiteindelijk een antwoord op wilt hebben en bepaalt dus voor een groot deel naar welke informatie je op zoek zult gaat en hoe je je werkstuk/rapport zult opbouwen. Waarom een vraag? Er zijn heel wat goede redenen om het uiteindelijk te behandelen onderwerp in de vorm van een vraagzin te formuleren. Een vraag formuleren is om te beginnen een beproefde strategie om:

    het denkproces/de probleemanalyse op gang te brengen;

    een helder beeld te krijgen van de te onderzoeken problematiek;

    een overzicht te krijgen wat al wel en wat nog niet bekend is;

    een aanzet te geven tot een logische ordening van de tekst in een bouwplan.

    Als verdere voordelen heeft een vraag dat ze je dwingt een invalshoek te kiezen en vooral ook op je woorden te letten, want op een slordig gestelde vraag is geen goed antwoord mogelijk. De formulering van de centrale vraag Het formuleren van een centrale vraag is niet eenvoudig. Tijdens het afbakenen van je onderwerp zijn er zeker al vragen naar boven gekomen die je kunt en wilt behandelen. Zulke vragen gaan altijd bewust of onbewust uit van vooronderstellingen en vermoedens. Waarschijnlijk is n of meer van die vragen geschikt voor een hoofdstuk, en misschien zelfs als centrale vraag. Voor je zover bent zal je potentile centrale vragen echter herhaaldelijk opnieuw moeten formuleren tot je precies weet wat je wilt onderzoeken. Let erop dat de centrale vraag aan de volgende criteria voldoet:

    De centrale vraag moet een open vraag zijn. Gesloten vragen die met een eenvoudig ja/neen, 1/ 2/ 3 ... kunnen beantwoord woorden zijn meestal niet interessant (genoeg); in een werkstuk/rapport moet je immers juist de achtergronden van bepaalde zaken belichten. Een 'hoe'-vraag is bijvoorbeeld geschikt voor een beschrijving, een 'waarom'-vraag voor een verklaring. Allebei nodigen ze uit tot het belichten van de achtergronden. Zie verder: voorbeeld formuleringsproces.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 8 / 45

    De centrale vraag moet specifiek en eenduidig zijn. De vraag moet precies genoeg geformuleerd worden. De specificaties die passen bij de afbakening van het onderwerp, moeten erin terug te vinden zijn.

    De centrale vraag mag niet te breed, maar ook niet te bondig zijn. Ze moet overkoepelend zijn. De vraag moet zo bondig mogelijk geformuleerd worden, maar toch het hele werkstuk dekken. Het is bijvoorbeeld niet de bedoeling dat het antwoord al in het eerste hoofdstuk volledig gegeven kan worden.

    De centrale vraag moet beantwoordbaar zijn. Is de vraag bijvoorbeeld realistisch binnen de beschikbare tijd?

    Voorbeeld formuleringsproces centrale vraag: Hebben buitenlandse investeringen invloed op de betalingsbalans van ontwikkelingslanden? Deze gesloten vraag (ja/neen) is weinig geschikt. Het antwoord is meer dan waarschijnlijk ja. Vraag dus meteen naar de soorten invloeden: > Wat zijn de positieve en negatieve effecten van buitenlandse

    investeringen op de betalingsbalans van ontwikkelingslanden? Investeringen kunnen van buitenlandse regeringen komen of van particulieren. Beperk je dus in de soort (specificeer): > Wat zijn de positieve en negatieve effecten van particuliere

    buitenlandse investeringen op de betalingsbalans van ontwikkelingslanden? Er zijn verschillende ontwikkelingslanden. Beperk je onderwerp daarom in plaats (preciseer): > Wat zijn de positieve en negatieve effecten van particuliere

    buitenlandse investeringen op de betalingsbalans van Centraal-Afrikaanse ontwikkelingslanden?

    Hier zie je dus hoe je door een proces van herformuleren steeds dichter komt bij wat je precies wilt onderzoeken. Een goede centrale vraag (eventueel zelfs slechts voorlopig) is een zeer nuttig vertrekpunt voor de uitwerking van je eigenlijke probleemstelling. De probleemstelling bestaat uit de overkoepelende centrale 'onderzoeksvraag' (Eric Welp : 2002) met de daarbij horende deelvragen (die bepaald worden door je doel en doelgroep).

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 9 / 45

    3 Aanbrengen (voorlopige) structuur

    Een werkstuk/rapport schrijven begint dus lang voor er een letter op papier staat. Zoals een aannemer op een plan steunt, zo zou elke schrijver van een werkstuk of rapport zich moeten realiseren, dat je geen doelgerichte tekst kan bouwen zonder een degelijk bouwplan. Een werkstuk/rapport bestaat essentieel uit een inleiding (met de centrale vraag), een midden (de hoofdtekst met de deelantwoorden) en een slot (de conclusie/het antwoord). Het bouwplan heeft betrekking op de hoofdtekst. Het is een structuur, waarin globaal de inhoud van je werkstuk/rapport is vastgelegd. Het geeft aan welke deelvragen aan bod komen en hoe die kunnen beantwoord worden. Als je tijdens het zoek- en schrijfwerk twijfelt, kun je het raadplegen, zodat de te volgen koers weer duidelijk wordt. Het is dus een belangrijk instrument om het overzicht te behouden. Globaal genomen worden drie strategien onderscheiden om een structuur aan te brengen: methodisch, thematisch en 'achteraf'. Lees hierover bijlage 2: Structuur aanbrengen. Vaste structuren Wij volgen hier het pad van de methodische indeling. Bij deze manier van werken maak je gebruik van een reeks vragen, die een zogenaamde vaste structuur opleveren. Is het bv. je doel een 'probleem' te analyseren, dan kan je vertrekken van de vaste structuur van de probleemanalyse.

    Probleemanalyse Centrale vraag: probleem x 1 Wat is het probleem precies? = beschrijving

    2 Waarom is het een probleem? = gevolgen 3 Wat zijn de oorzaken van het probleem? = oorzaken

    4 Wat is er tegen het probleem te doen? = maatregelen

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 10 / 45

    Hoef je het probleem alleen maar te beschrijven, dan gebruik je enkel de eerste en eventueel de tweede vraag. Naargelang de gewenste omvang en diepgang van de beschrijving kan je deze nog zeer globale vragen verder specificeren. Enkele belangrijke standaard (hulp)vragen voor een beschrijving zijn bv.

    Wat is het?

    Waaruit bestaat het?

    Waar en wanneer komt het voor?

    Hoe vaak en in welke mate?

    Welke ontwikkeling is er?

    Welke voorbeelden zijn ervan?

    Waarmee kun je het vergelijken? Wil je het onderwerp/probleem ook verklaren, dan zul je zeker ook de derde vraag (zie boven) onderzoeken en verder specificeren. Enkele belangrijke standaardvragen voor een verklaring zijn:

    Wat is het?

    Welke oorzaken zijn er?

    Welke gevolgen zijn er?

    Welke redenen zijn ervoor?

    Hoe hangen ze samen?

    Welke mogelijke oplossingen zijn er? Als je het probleem ook wilt beoordelen, zul je ook de vierde vraag moeten onderzoeken en verfijnen. Belangrijke standaardvragen voor een beoordeling zijn:

    Wat zijn de relevante kenmerken?

    Wat zijn de positieve aspecten?

    Wat zijn de negatieve aspecten?

    Hoe luidt het totaaloordeel? En als er ook een advies gevraagd wordt, zul je een besluit moeten trekken en ten minste ook de vraag Wat kan of moet er (dus) gedaan worden? moeten beantwoorden. Enkele belangrijke standaardvragen voor een advies:

    Wat is het doel?

    Wat zijn de middelen?

    Aan welke voorwaarden moeten deze voldoen?

    Welk middel wordt gekozen?

    Hoe is de uitvoering?

    Hoe kan het worden uitgevoerd ?

    In hoeverre wordt het doel bereikt? Behalve voor een probleemanalyse zijn er ook zeer bruikbare vaste structuren voor werkstukken die een onderzoeksbeschrijving, maatregel/advies, evaluatie of handeling als centraal onderwerp hebben.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 11 / 45

    Een overzicht van de meest voorkomende vaste structuren vind je als bijlage 3. De bovenvermelde setjes hulpvragen, die vaak niet heel streng te scheiden zijn, vind je overzichtelijk terug als bijlage 4: Overzicht hulpvragen. Werken met structuren Een vaste structuur is zeker goed bruikbaar als uitgangspunt, omdat ze je helpt om je gedachten te ordenen en in een logische volgorde te presenteren. Maar het is duidelijk dat je redenen kunt hebben om van het standaardschema af te wijken. Niets belet je om bijvoorbeeld:

    zelf nieuwe hoofd- of subvragen toe te voegen;

    vragen weg te laten als ze irrelevant, ontoepasselijk of ongepast zijn;

    verschillende schema's te combineren;

    niet de hele tekst, maar wel onderdelen volgens een standaardschema uit te werken.

    Je zal zo'n vaste structuur trouwens altijd op je centrale vraag moeten afstemmen. Lukt dat maar half of zelfs helemaal niet, dan zoek je beter een eigen structuur en ontwerp je een eigen vragenschema. Raadpleeg hiervoor bijlage 2: Structuur aanbrengen.

    Samengevat:

    Formuleer het thema van je werkstuk/rapport.

    Selecteer een vaste structuur of een combinatie van structuren.

    Maak een selectie uit de vragen van de vaste structuur aan de hand van

    de relevantie voor je doel en doelgroep.

    Geef een beknopt antwoord op de geselecteerde vragen en verwerk de

    antwoorden in het vragenschema.

    Controleer het vraag-antwoordschema op volledigheid en structuur.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 12 / 45

    Je kan de volgende controlevragen gebruiken om je bouwplan te beoordelen: a bij inhoudelijke correctheid

    Zijn er geen belangrijke vragen vergeten?

    Zullen alle vragen zo op het eerste gezicht afdoende beantwoord (kunnen) worden?

    Is er geen relevante informatie vergeten? b bij: structuur en interne samenhang

    Zijn de vragen direct afgeleid van de centrale vraag?

    Staan de vragen van het plan in een logische volgorde?

    Worden er geen dingen twee keer gezegd?

    Kan de lezer direct uit het rapport afleiden waar de belangrijkste informatie staat?

    Het spreekt vanzelf dat overleg over dit bouwplan met de begeleidende lector(en) onontbeerlijk is.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 13 / 45

    Deel 2 Uitvoering

    4 Planning werkwijze

    Voor je aan de eigenlijke uitvoering van je opdracht (opzoeken, lezen en verwerken) begint, moet je een zoekstrategie bepalen en een werkorganisatie (samenwerking en globale tijdsplanning) vastleggen.

    4.1 Zoekstrategie

    Een zoekstrategie houdt in, dat je bepaalt welke informatie je nodig hebt en hoe en waar je ze kunt vinden. Voor de beantwoording van je vragen kun je kiezen uit twee soorten informatie:

    gegevens uit de literatuur

    gegevens uit eigen onderzoek / de praktijk. Vindplaatsen literatuur Om te achterhalen hoe je aan informatie/documentatie zult geraken, kun je als volgt te werk gaan: a Bekijk eerst wat je al bij de hand hebt en waar je het bestaan al van kent:

    - (hand)boeken uit je opleiding; - encyclopedien, boeken, tijdschriften of kranten die je in huis of bij de hand hebt; - de openbare bibliotheek; - het netwerk van de hogeschoolbibliotheek.

    b Raadpleeg medestudenten, vaklectoren en bibliothecarissen om sneller

    op de hoogte te komen van specialistische bronnen (bibliografische databanken, interessante websites, enz.).

    c Gebruik de Blackboardorganisatie: Digitale Bibliotheek van de Artesis

    Hogeschool onder de tab Informatievaardigheden vind je de cursus Informatievaardigheden Vlaamse Hogescholen: Cavia project.

    Je kan eveneens de Blackboardorganisatie Digitale Bibliotheek BLS

    van dit departement gebruiken. Mocht je niet automatisch ingeschreven zijn in bovenstaande organisaties

    dan vind je ze als volgt: inloggen op Blackboard > Organisatiecatalogus > typ > Digitale bibliotheek > en je vindt beide organisaties als resultaat.

    d Bepaal ten slotte welke wetenschappelijke bibliotheken, instellingen of

    organisaties je alsnog zult moeten bezoeken. Na deze orintatie zou je een inzicht moeten hebben in de volgende gegevens:

    Hoe wordt het onderwerp in de vakliteratuur behandeld?

    Welke tijdschriften bestaan er op het vakgebied?

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 14 / 45

    Naar welke auteurs en instellingen wordt vaak verwezen?

    Wat zijn betrouwbare en interessante websites?

    Met welke trefwoorden wordt naar het onderwerp verwezen? Gegevens uit eigen onderzoek / de praktijk Zie deel 2 - Praktijkonderzoek: interview

    4.2 Werkorganisatie

    Aangezien seminaries / projecten doorgaans groepsopdrachten zijn, zul je een samenwerkingsplan moeten ontwerpen. Een samenwerkingsplan geeft aan welke afzonderlijke activiteiten de teamleden zullen ondernemen (wie, wat, tegen wanneer) en hoe ze die zullen cordineren. Voor een vruchtbare samenwerking zijn de volgende punten van groot belang: taakverdeling, cordinatie, tekstkritiek en tijdsplanning.

    Taakverdeling Analyseer de opdracht en leg na een brainstorming en controle met de topische vragenlijst een eerste inperking van het onderwerp vast. Plan zo snel mogelijk een volgende bijeenkomst om de centrale vraag vast te leggen en de voorlopige structuur te ontwerpen. Verdeel vervolgens de deelvragen, zodat elk groepslid/elke subgroep op zoek kan gaan naar de benodigde informatie om die vragen te beantwoorden.

    Cordinatie Plan al heel spoedig een volgende plenaire bijeenkomst om: 1 aan elkaar te rapporteren hoe de deelonderzoeken lopen; 2 na te gaan of de werkverdeling wel

    gelijkmatig is gebeurd (Indien nodig kan hier tot een herverdeling van vragen, taken e.a. overgegaan worden);

    3 te controleren of de al verzamelde deelinformatie wel relevant is voor de centrale vraag.

    Een snelle cordinatie en terugkoppeling naar de groep kan veel tijd- en energieverlies voorkomen.

    Tekstkritiek Alle groepsleden moeten bereid zijn tekstkritiek te geven en te ontvangen. Gebeurt dat niet, dan ontstaan er stijlbreuken (die zwaar aangerekend worden). Bepaal dus van meet af aan hoe en wanneer je aan tekstkritiek zult doen. Voorzie:

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 15 / 45

    1 manieren om de voorlopige teksten aan elkaar door te spelen; 2 voldoende bijeenkomsten om de teksten samen te bespreken. Wees kritisch voor jezelf en voor elkaar, maar houd de sfeer positief en constructief. Beperk de kritiek niet tot negatieve opmerkingen; af en toe aangeven wat je goed vindt zorgt voor een aangename werksfeer, die tot een goed gezamenlijk eindproduct zal leiden. Vergeet niet dat elk teamlid medeverantwoordelijk is voor het volledige werkstuk/rapport.

    Tijdsplanning Houd rekening met het tijdsbestek dat nodig is voor: - de deelonderzoeken; - het schrijven, bespreken en controleren van de opeenvolgende rapportversies: conceptversie, eerste gestructureerde en publiekgerichte versie, taaltechnisch afgewerkte versie en allerlaatste controle; - andere studieactiviteiten die tussen dit onderzoek door moeten worden verricht (bv. permanente evaluaties); -periodes (feestdagen, vakanties) waarin het onderzoek kans loopt te stagneren, doordat bepaalde personen of faciliteiten niet beschikbaar zijn. Tips 1 Een cordinator aanwijzen kan veel problemen ondervangen. Vergeet

    echter niet dat de hele groep verantwoordelijk is voor het eindproduct. 2 Maak nuttig gebruik van voortgangsgesprekken met de diverse

    begeleiders. (naar Nederhoed : 2000)

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 16 / 45

    5 Opzoeken documentatie

    Om informatie/documentatie te vinden, kun je in de literatuur gaan zoeken, deskundigen raadplegen of zelf veldonderzoek doen. Voor de meeste opdrachten zul je ten minste (ook) literatuuronderzoek moeten verrichten.

    5.1 Literatuuronderzoek

    Hanteer de volgende regels bij je literatuuronderzoek:

    Zoek gericht: de vragen van je bouwplan bieden een houvast (zie sneeuwbal- en trechtermethode).

    Gebruik verschillende hulpmiddelen naast elkaar: algemene naslagwerken, vaktijdschriften, actuele kranten- en tijdschriftartikelen, enz.

    Neem de literatuurverwijzingen zo compleet mogelijk over, zodat terugvinden geen onnodige problemen oplevert.

    Stel de vragen van je bouwplan bij naarmate je meer informatie over het onderwerp vindt.

    Eerste hulp kun je vinden bij o.a. bibliothecarissen en (vak)lectoren: zij zijn op de hoogte van de naslagwerken binnen een bepaald vakgebied. Zodra je dan een paar interessante publicaties hebt gevonden, neem je de literatuurlijsten ervan door. Op die manier vind je andere titels en ontstaat een sneeuwbaleffect: de lijst met informatiebronnen over je onderwerp wordt steeds groter. Bovendien zul je een aantal auteurs en werken herhaaldelijk tegenkomen. Dit zijn de namen en standaardwerken, die je in ieder geval moet raadplegen. Let er wel op dat je alleen publicaties gebruikt van recente datum. Je kan omgekeerd ook beginnen met algemene handboeken, encyclopedien en naslagwerken, die je doorverwijzen naar specifiekere werken. Deze manier van werken wordt wel eens de trechtermethode genoemd.

    5.2 Praktijkonderzoek

    Praktijkonderzoek kost meestal veel tijd. Het is dan ook belangrijk om je onderzoek realistisch op te zetten en de meest geschikte methode te gebruiken. Veelgebruikte methodes bij het verzamelen van praktijkinformatie zijn: interviewen, enquteren en observeren.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 17 / 45

    We beperken ons hier tot enkele basistips voor het interview. Vooraf

    Geef bij het eerste contact (persoonlijk, e-mail, telefonisch) expliciet aan wat je precies wilt weten en waarvoor je de gegevens wilt gebruiken.

    Wanneer iemand bereid is om een interview te geven, maak je een afspraak, waarbij je duidelijk aangeeft hoe lang het interview ongeveer zal duren. Wil je het gesprek graag opnemen, vraag daar dan wel toestemming voor.

    Voorbereiding van het interview

    Maak een interviewschema: - Ga na welke vragen en deelvragen je moet stellen om je probleemstelling (centrale vraag + deelvragen) te kunnen beantwoorden en dus je doel te bereiken. - Bedenk ook mogelijke antwoorden, zodat je tijdens het gesprek beter kunt bepalen of je (nog) moet doorvragen. - Groepeer de vragen per deelonderwerp.

    Bepaal hoe je zult beginnen, hoe je de overgangen kunt laten verlopen en hoe je het gesprek bevredigend kunt afronden.

    Uitvoering van het interview

    Stel eerst algemene en feitelijke vragen; naarmate het interview vordert kun je specifieke en meer persoonlijke vragen stellen.

    Let bij de formulering (voorbereiden!) van de vragen op de volgende punten:

    - Formuleer de vragen neutraal: vermijd suggestieve vragen, waarin je eigen antwoord doorschemert of waarin een gewenst antwoord voor de hand ligt. - Formuleer de vragen duidelijk: dat betekent meestal kort. - Stel slechts n vraag tegelijk; - Stel bij voorkeur open vragen: ze nodigen uit tot antwoorden, waarbij de achtergronden worden belicht; - Wees voorzichtig met 'waarom'-vragen: ze suggereren een logisch geldende reden' die vaak niet te geven is, waardoor de vraag onnodig moeilijk te beantwoorden is.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 18 / 45

    Gebruik aanvullende communicatietechnieken zoals: een uitspraak

    herhalen, jouw interpretatie voorleggen en ook non-verbaal gedrag

    (knikken, instemmend 'hummen', vragen aankijken enz. ).

    Achteraf

    Werk het interview uit.

    5.3 Beoordelen van documentatie

    Om een eerste selectie te kunnen doorvoeren, moet de verzamelde informatie/documentatie op haar bruikbaarheid beoordeeld worden.

    5.3.1 Bruikbaarheid Je zult m.a.w. de publicaties en gegevens orinterend (of selectief) moeten lezen. Lees het woord vooraf, de samenvatting, de inhoudsopgave, de titels of kopjes, de inleiding (met centrale vraag en doelstelling), de slottekst (conclusie, slot, aanbevelingen), de titels van tabellen, figuren en bijlagen, de bijschriften van foto's en de inleidende en afsluitende teksten van hoofdstukken en paragrafen. Kom je tot de conclusie dat een publicatie of bepaalde informatie voor je onderzoek relevant is, dan ga je globaal lezen om te achterhalen welke deelaspecten/hoofdvragen er behandeld worden. Na een rondje globaal lezen weet je dan in grote lijnen hoe de informatie of de redenering is opgebouwd. Dat maakt het zoeken naar meer gedetailleerde gegevens aanzienlijk makkelijker. Wanneer je vervolgens oordeelt dat je bepaalde gegevens voor je werkstuk zou willen gebruiken, dan zal je de bron eerst nog kritisch moeten bestuderen om haar betrouwbaarheid en deugdelijkheid te kunnen beoordelen. De mondige mens heeft immers geleerd dat ook zogenaamd objectieve teksten niet altijd even neutraal of correct zijn.

    5.3.2 Betrouwbaarheid

    Literatuurgegevens kun je niet altijd zelf controleren. Je moet er vaak maar van uitgaan dat de bron te vertrouwen is. Om de betrouwbaarheid van de bron enigszins te kunnen inschatten, dien je alvast op de volgende criteria te letten:

    Wie is de auteur? Is hij bekend? Wat is zijn functie? Ken je andere publicaties van hem?

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 19 / 45

    Is de auteur deskundig? Wordt zijn 'gezag' erkend, heeft hij een goede 'naam' en 'faam' op het terrein waarover hij spreekt?

    Waar(in) is de tekst gepubliceerd? Wat is de aard en de faam van de bron (krant, tijdschrift, uitgever, belangengroep, ... ) die de tekst gepubliceerd heeft: wetenschappelijk tijdschrift, vakblad, kwaliteitskrant, partijpolitieke website, populair magazine, ... ?

    Hoe recent is de informatie? - Jaartal van publicatie?

    - Zijn de bronnen waarnaar verwezen wordt recent? Sommige onderwerpen zijn zeer tijdgevoelig. De uitspraken kunnen daardoor achterhaald zijn.

    Is de informatie volledig en evenwichtig / onpartijdig?

    - Komen alle (of ten minste voldoende) vragen die relevant zijn voor het centrale thema in de tekst aan bod? Zijn er m.a.w. geen belangrijke vragen vergeten? - Worden er geen feiten, argumenten of gegevens achtergehouden die eigenlijk ook vermeld hadden moeten worden? - Ontstaat er geen verkeerde voorstelling van zaken doordat bepaalde punten meer aandacht en ruimte krijgen dan andere?

    Toets de informatie van de tekst aan je eigen voorkennis. Het spreekt

    vanzelf dat hoe meer je over een onderwerp weet, hoe kritischer je ertegenover kunt staan.

    De functie van de auteur, de situatie van de bron enz. kan hier al veel

    zeggen. Denk bv. aan de situatie van het bedrijf dat informatie verspreidt, de partij van de politicus die een verklaring aflegt, de strekking van de krant of de faam van het tijdschrift waarin een artikel verschijnt enz.

    Let ook op het taalgebruik. Wijst het taalgebruik niet op partijdigheid, oppervlakkigheid of andere vormen van onbetrouwbaarheid? Te denken

    valt aan emotioneel gekleurde woorden of uitdrukkingen als: 'het is een alom bekend feit', 'het is duidelijk bewezen', 'onderzoek heeft aangetoond', 'er kan absoluut geen twijfel over bestaan', 'algemeen wordt aangenomen', 'het behoeft geen betoog dat ... '.

    Zijn de gegevens controleerbaar?

    Een verantwoorde bron verwijst doorgaans naar andere bronnen, waarop de uitspraken zijn gefundeerd.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 20 / 45

    Stel je ten minste de vraag of de 'feiten' (controleerbare gegevens) duidelijk van de 'mening' worden onderscheiden.

    Vraag je ook af of de bevindingen van de auteur overeenstemmen met die

    uit andere bronnen of met (je) eigen ervaringen? Bij de beoordeling van websites betekent dit dat je o.a. op de volgende punten dient te letten:

    de naam van de persoon of organisatie die voor de site verantwoordelijk is: - Wat is de status van de auteur? - Wat is het doel en de aard van de organisatie? - Gaat het om een commercile, overheids- of wetenschappelijke site?

    de zorgvuldigheid waarmee de site is opgezet: - Geeft de startpagina voldoende aanwijzingen over de hierboven gestelde vragen? - Is de site in verzorgd en correct Nederlands (spelfouten?) geformuleerd? - Is de informatie van de site goed gedocumenteerd? - Werken de hyperlinks?

    de datering van de informatie: - Hoe oud is de informatie? - Is aangegeven wanneer de site voor het laatst is bijgewerkt?

    5.3.3 Deugdelijkheid

    De deugdelijkheid van de informatie heeft alles te maken met de manier van argumenteren. In deze context beperken we ons tot het wijzen op enkele vaak voorkomende fouten, waarvoor we op onze hoede moeten zijn. De volgende manieren van redeneren of argumenteren beschouwen we als ongeldig of onverantwoord: 1 de generalisering

    Algemene en (te) vrstrekkende conclusies trekken op basis van te weinig gegevens / representatieve gevallen. Overhaast veralgemenen dus.

    Voorbeelden: - Het barst daar van de fietsendieven! (Conclusie nadat je fiets daar n keer is gestolen) - Ploeg x speelt agressief. (Conclusie na n match met veel overtredingen) 2 het onterechte causaal verband Bepaalde gevolgen aan verkeerde oorzaken toeschrijven of foute

    conclusies trekken of het oorzakelijk verband te zeker voorstellen. Een onjuiste of voorbarige oorzaak-gevolgrelatie aangeven.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 21 / 45

    Voorbeeld: Heb je gezien hoe zenuwachtig hij was toen ze hem daarnaar vroegen?

    Hij moet het op dat moment dus al geweten hebben! 3 het vals dilemma Iets zodanig voorstellen dat het lijkt alsof er slechts twee (onaantrekkelijke) mogelijkheden zijn, terwijl er in feite nog een derde weg is. Voorbeeld: Onze economie moet nu eenmaal groeien. Het alternatief is stilstaan met

    alle gevolgen vandien voor de werkloosheid en de inflatie. 4 de verkeerde vergelijking De vergelijking gaat niet op, omdat er beslissende verschillen bestaan

    tussen de vergeleken gevallen. Appels met peren vergelijken. Voorbeeld: De omloop van het geld is voor het welzijn van de handel wat de omloop van het bloed is voor het welzijn van de mens.

    5 argumenteren uit het ongerijmde Beweringen doen waarvan de juistheid (toch) niet kan aangetoond worden.

    Voorbeeld: Als wij niet ingegrepen hadden, zouden zij ons aangevallen hebben. Als je de bronnen op deze fouten gecontroleerd hebt en je bent van oordeel, dat de bron deugt, dan kan je de gegevens opnemen in je werkstuk.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 22 / 45

    6 Schrijven conceptversie

    6.1 (Voorlopige) structuur aankleden

    Vertrek van je bouwplan / vraag-antwoordschema. Voeg je aantekeningen per vraag in kernzinnen en trefwoorden aan het bouwplan toe. Kleed het bouwplan steeds verder aan tot elke vraag afdoende beantwoord is. Houd er rekening mee dat deze fase veel tijd kost. Je zult immers veel moeten puzzelen, schrappen, soms toevoegen enz. Maar ... een goed bouwplan maakt elke volgende stap minder zwaar. Verwerk de gegevens zoveel mogelijk in eigen bewoordingen. Schrijf gerust door. Laat je niet ophouden door gebrekkige zinnen of taalfouten. Concentreer je voorlopig alleen op de inhoud. Wil je om een goede reden toch iets letterlijk weergeven, noteer dit citaat dan correct en volledig met vermelding van bron en paginanummer. Noteer in ieder geval altijd: de naam van de auteur(s), de titel, aard van de bron, plaats en jaar van uitgave. Je legt hiermee meteen de basis voor je literatuur-/ bronnenopgave.

    6.2 Inhoud en structuur conceptversie controleren

    Controleer de inhoud en structuur van je conceptversie op volledigheid en correctheid. Taal en stijl volgen pas in de fase van de afwerking. Stel jezelf de volgende vragen: a over het feitenmateriaal

    Zijn de beschreven feiten juist en controleerbaar?

    Zijn de feiten precies genoeg weergegeven?

    Zijn de begrippen goed uitgelegd?

    Zijn de gedachtesprongen duidelijk genoeg?

    Zijn de uitspraken beargumenteerd?

    Zijn feiten en meningen gescheiden?

    Is het verhaal volledig genoeg om mijn schrijfdoel te bereiken? b over je oordelen en conclusies

    Zijn mijn conclusies voldoende onderbouwd met feiten?

    Kloppen mijn redeneringen? Sla ik geen stappen over?

    Doe ik geen (te) veralgemenende uitspraken op basis van slechts enkele feiten?

    Zijn de verbanden die ik leg juist? Verwissel ik geen oorzaken en gevolgen, middelen en doelen?

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 23 / 45

    c over de opbouw/structuur van het werkstuk/rapport

    Is de volgorde, waarin ik mijn informatie aanbied, logisch?

    Zeg ik dingen niet onnodig twee keer?

    Houd ik hoofd- en bijzaken duidelijk uit elkaar?

    Besteed ik niet teveel aandacht aan bijzaken? Weid ik niet overbodig uit?

    Vertrek van het aangeklede bouwplan. Groepeer de informatie in hoofdstukken en paragrafen.

    Houd daarbij rekening met de volgende logische principes en werk: - altijd van het algemene naar het bijzondere.

    Beschrijf bv. eerst het brede domein, situeer daarin dan een sector, een bedrijf of een product.

    - van het theoretische naar het illustratieve, m.a.w. van theorie naar praktijk. Geef bv. eerst de achtergrondinformatie over het personeelsbeleid in het algemeen en werk dan een casestudy uit.

    - van het descriptieve naar het evaluatie, m.a.w. beschrijf eerst, pas daarna kan je oordelen.

    Houd het aantal hoofdstukken beperkt (anders krijg je een te versnipperd geheel) en maak hoofdstukken van ongeveer gelijke omvang.

    Voorzie de hoofdstukken en paragrafen van werktitels. Goede titels zijn: - informatief en dekken goed de inhoud van het betreffende tekstdeel; - kort en kernachtig; - zoveel mogelijk parallel geformuleerd.

    Schrijf je antwoorden (kernzinnen en trefwoorden) uit in alinea's. Als je bouwplan plan goed was ingedeeld, dan heb je eigenlijk al de alinea-structuur voor ogen.

    Als alles op papier staat, laat je deze eerste, ruwe versie een tijdje liggen, om ze later met voldoende afstand te kunnen controleren. Bij een groepsrapport is dit het moment voor de eerste ronde tekstkritiek.

    6.3 Conceptversie leesbaar formuleren

    Tot nu toe heb je je alleen op de inhoud en de structuur geconcentreerd. Taal en stijl waren nog niet belangrijk. Daar moet nu werk van gemaakt worden. In deze fase moet de gecontroleerde (!) conceptversie leesbaar en publiekgericht geformuleerd worden. Wat dit allemaal inhoudt, heb je geleerd met de module Doeltreffend en correct zakelijk schrijven. Het komt er nu dus op aan de informatie duidelijk, aantrekkelijk en gepast te verwoorden.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 24 / 45

    Deel 3 Afwerking

    De meeste lezers van een werkstuk/rapport willen graag snel een duidelijk antwoord op de volgende vragen:

    Waar gaat het over?

    Wanneer is de tekst geschreven?

    Wie heeft de tekst geschreven?

    Hoe is de tekst opgebouwd?

    Waar bevindt zich de belangrijkste informatie?

    Welke informatie is voor mij van belang?

    Welke bronnen heeft de schrijver geraadpleegd? Daarom bevat een werkstuk/rapport naast de eigenlijke tekst / hoofdtekst een aantal vaste onderdelen die de tekst toegankelijk maken.

    7 Redigeren vaste onderdelen

    1 Omslag en titelpagina 2 Woord vooraf 3 Inhoudsopgave 4 Inleiding 5 Eigenlijke tekst/hoofdtekst 6 Afsluiting 7 Samenvatting/Executive summary 8 Literatuur-/Bronnenopgave 9 Bijlage(n) 10 Addenda en corrigenda Hieronder gaan we nader in op elk van deze onderdelen. Let op: deze module bevat voorschriften en wenken die over het algemeen gebruikt worden. De opdrachtgevers kunnen echter ook zelf regels bepalen (Een kort werkstuk/rapport hoeft bv. niet n een omslag n een titelpagina te bevatten). Houd dus rekening met de specifieke randvoorwaarden van de opdracht.

    7.1 Omslag en titelpagina

    Op de omslag vermeld je:

    de schoolgegevens (gebruik het sjabloon)

    de titel + eventueel ondertitel

    de naam van de schrijver(s) (voornaam + familienaam; alfabetisch geordend)

    je afstudeerrichting en het academiejaar.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 25 / 45

    De titel moet duidelijk aangeven wat de lezer in het werkstuk/rapport kan

    verwachten. Onmiddellijk na de omslag volgt een blanco blad. Daarna komt de titelpagina met daarop dezelfde tekst van de omslag. De paginanummering begint vanaf de titelpagina (pagina 1), maar de pagina-aanduiding/weergave begint pas vanaf de eigenlijke tekst.

    7.2 Woord vooraf

    Het Woord vooraf bevat opmerkingen over de productie van het werkstuk/rapport; de inhoud komt pas in de inleiding ter sprake. De informatie bestaat/kan bestaan uit:

    gegevens over het kader waarbinnen je werkstuk/rapport tot stand is gekomen (bv. rapport seminarie X, stageverslag, ... )

    gegevens over de schrijvers (bv. samenstelling van het team, bijzondere taakverdeling, ... )

    een woord van dank aan personen of instanties die je hebben begeleid. De toon is zakelijk/formeel. Vermijd bv. overdreven lofbetuigingen, die kunnen wel eens ongeloofwaardig overkomen. Het woord vooraf komt op een apart blad, dat wel meetelt in de paginanummering, maar geen pagina-aanduiding heeft. In een kort werkstuk/rapport (minder dan tien) pagina's is een woord vooraf niet nodig.

    7.3 Inhoudsopgave

    De Inhoudsopgave geeft de lezer een eerste indruk van de inhoud en de structuur van je werkstuk/rapport. Ze moet vooral ook een wegwijzer zijn. Daarom is het nodig dat na elk onderdeel het paginanummer waarop het begint wordt vermeld. Voorlooppuntjes of -streepjes zorgen ervoor dat de lezer het paginanummer zonder problemen kan vinden. In de inhoudsopgave neem je de titels van de genummerde hoofdstukken en onderverdelingen letterlijk over. Je vermeldt ten minste ook de Literatuur-/bronnenopgave en de Bijlagen (met eigen nummering en titel). Verder vermeld je de eventuele lijst met eindnoten, verklarende woordenlijst en lijst met gebruikte afkortingen.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 26 / 45

    Wanneer je de inhoudsopgave automatisch genereert, dien je wel te verifiren of de lay-out aan de afgesproken normen beantwoordt en of de paginanummering klopt. Hoe je de inhoudsopgave automatisch genereert, leer je van de lector(en) ICT. Vanuit het standpunt communicatie is het vooral belangrijk dat de vorm en de inhoud consistent gepresenteerd worden. De inhoudsopgave komt vooraan, onmiddellijk na het woord vooraf. Deze pagina heeft zelf geen pagina-aanduiding, maar telt wel mee in de paginanummering.

    7.4 Inleiding

    De Inleiding heeft een zeer belangrijke inhoudelijke functie. Het doel is immers: de lezer in het onderwerp als geheel inleiden en hem de noodzakelijke informatie verstrekken, zodat hij je werkstuk/rapport juist kan begrijpen Een lezer beslist vaak op grond van de inleiding of hij al of niet zal doorlezen. De inleiding heeft dus ook een motiverende functie. Daarom moet je bijvoorbeeld ook voldoende werk maken van de opening van de inleiding. De inleiding bevat doorgaans de volgende onderdelen:

    een pakkende opening;

    de probleemstelling (centrale vraag + doelstelling) en beoogde doelgroep;

    de invalshoek en onderwerpsafbakening;

    de deelvragen die aan bod zullen komen;

    (eventueel) de definiring van de belangrijkste begrippen;

    (eventueel) de verantwoording van de toegepaste werkwijze (bv. gezien de tijd, beschikbare middelen, opgelegde omvang, enz.);

    (bij een langere tekst) een vooruitblik op de opbouw van de tekst, de 'leeswijzer'.

    De opening van de inleiding is vooral bedoeld om de aandacht van de lezer te trekken en belangstelling voor het onderwerp te wekken. Enkele mogelijke openingsmanieren zijn: een treffend citaat, een retorische vraag, een relevante anekdote, schokkende cijfers, een historische terugblik, een verwijzing naar de actualiteit. Ook combinaties daarvan zijn mogelijk. Maar of de opening de lezer nu informeert, verrast of amuseert, ze is ook een bewijs van de zorg die je als schrijver aan het werk hebt besteed. En daarnaast zet ze de toon, geeft ze een eerste indruk van de schrijver. De inleiding telt mee in de paginanummering, maar draagt zelf geen pagina-aanduidingen.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 27 / 45

    7.5 Eigenlijke tekst / Hoofdtekst

    De hoofdtekst is uiteraard het uitgebreidste onderdeel van het werkstuk/rapport. Hij bevat immers de informatie die het antwoord vormt, of naar het antwoord leidt op de centrale vraag. Die inhoud is essentieel, maar hangt onverbrekelijk samen met de manier waarop hij verwoord en gepresenteerd wordt. Samengevat kunnen we stellen dat de tekst aan de volgende taal- en communicatieve eisen moet voldoen:

    Hij moet inhoudelijk correct en volledig zijn.

    Hij moet logisch en samenhangend gestructureerd zijn.

    Hij moet duidelijk, gepast en aantrekkelijk geformuleerd zijn.

    Hij moet taaltechnisch correct zijn: vrij van taal-, stijl- en spelfouten.

    Hij moet typografisch verzorgd gepresenteerd zijn. Raadpleeg bij twijfel en problemen de BIN-normen (brochure of website) en de Aanbevolen naslagwerken en websites.

    7.6 Afsluiting / Slot

    Wat er precies in de Afsluiting komt, hangt af van de doelstelling die je hebt willen bereiken, maar in elk geval moet ze:

    a het antwoord geven op de centrale vraag; b zelfstandig leesbaar zijn.

    Antwoord geven op de centrale vraag houdt in dat je:

    begint met een herhaling van de probleemstelling (centrale vraag + doelstelling), zoals je ze in de inleiding hebt geformuleerd;

    naargelang de aard van je werkstuk/rapport, - de belangrijkste punten of resultaten samenvat (informatief),

    - je oplossingen of aanbevelingen geeft (adviserend), - de voor- en nadelen samenvat en een oordeel formuleert (beoordelend);

    (eventueel) een nadere toelichting geeft op je antwoord (bv. eventuele voorbehouden en beperkingen formuleert).

    Was het je doel een onderwerp te beschrijven of te verklaren, dan heb je met de verschillende hoofdstukken die de antwoorden geven op het bouwplan, je doel al bereikt. Je kunt je in de afsluiting dan beperken tot een samenvatting van de hoofdpunten of resultaten.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 28 / 45

    Was het de bedoeling (ook) te overtuigen (adviseren, beoordelen enz.), dan zul je in de afsluiting tot een echte conclusie/gevolgtrekking moeten komen en daar je uiteindelijke advies of oordeel moeten formuleren. De conclusie bestaat dan uit een korte verwijzing naar de centrale vraag, een kort overzicht van de resultaten, een samenvatting van de argumenten die naar je oordeel of advies leiden en het oordeel / advies zelf. De conclusie mag gn nieuwe informatie bevatten. Je mag wel een nadere toelichting geven op je bevindingen (bv. eventuele voorbehouden en beperkingen). Zelfstandig leesbaar zijn betekent, dat ook iemand die niet de hele tekst gelezen heeft, de afsluiting in grote lijnen moet kunnen begrijpen. Besteed in elk geval voldoende aandacht aan dit 'sluitstuk' van je werkstuk/rapport. Bedenk dat veel lezers de inleiding en de afsluiting het eerst raadplegen en dat de eerste indruk altijd bijzonder belangrijk is.

    7.7 Samenvatting

    De Samenvatting of 'Executive Summary' heeft tot doel de lezer in staat te stellen snel de hoofdzaken van het werkstuk/rapport te verkennen, zonder de volledige tekst te moeten lezen. Zo'n samenvatting moet dus beknopt, maar toch voldoende informatief zijn. Ze moet de probleemstelling, het doel, je werkwijze, de kern van de behandelde punten of het betoog en het antwoord op de centrale vraag weergeven. Een belangrijk verschil met de afsluiting is, dat je in de samenvatting puur beschrijft, terwijl je in de afsluiting nog met de afronding van je uiteenzetting of betoog bezig bent. De 'executive summary' kan na de eigenlijke tekst geplaatst worden, maar je kan er ook mee beginnen: voor of na de inhoudsopgave.

    7.8 Literatuur-/Bronnenopgave

    In de Literatuur-/Bronnenopgave staan alfabetisch op naam van de auteur(s), de titels van de publicaties die je gelezen of op z'n minst geraadpleegd hebt bij het opstellen van je werkstuk. De gegevens moeten volledig en nauwkeurig zijn, zodat belangstellenden de aangegeven publicatie(s) kunnen opsporen. Je kunt ze eventueel rubriceren onder Boeken, Artikels, Publicaties op internet, Elektronische bronnen ...

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 29 / 45

    De literatuuropgave dient minimaal de volgende gegevens over een werk te bevatten:

    de naam (namen) van de auteur(s)

    de titel van het werk

    de druk (wordt niet vermeld als het de eerste druk is)

    de plaats van uitgave

    het jaar van uitgave. We hanteren het APA-systeem (American Psychological Association 2 International Organization for Standardization) voor bronvermelding. Bronvermelding boeken Neem de titelgegevens van een boek als volgt op in de literatuuropgave: 1 achternaam auteur komma initia(a)l(en) van de voornaam met punt 2 jaar van uitgave tussen haakjes punt 3 titel en ondertitel (cursief of onderstreept) punt 4 plaats van uitgave dubbele punt 5 uitgeverij punt 6 druk punt 7 (eventueel) aantal pagina's punt Voorbeeld Tiggeler, E. (2001). Vraagbaak Nederlands. Van spelling tot stijl: snel een helder antwoord op praktijkvragen over taal. Den Haag: SDU.

    Als er geen auteurs vermeld worden, maar wel redacteurs, zet de redacteurs dan op de plaats van de auteur(s). Vermeld daarna tussen haakjes (Red.).

    Voorbeeld Geerts, G. & den Boon, C.A. (Red.) (1999). Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (13 ed.). Utrecht: Van Dale Lexicografie.

    Zijn er meer dan drie auteurs, vermeld dan alleen de eerste, gevolgd door de afkorting e.a. (en anderen).

    Als er geen auteur vermeld wordt is de volgorde: titel, eventuele ondertitel, uitgever, plaats van uitgave en jaartal.

    Bronvermelding artikels in kranten en tijdschriften 1 Achternaam auteur komma initia(a)l(en) van de voornaam met punt

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 30 / 45

    2 Publicatiejaar / exacte datum bij krantenartikel of tijdschrift (tussen haakjes) punt 3 Titel en eventuele ondertitel van het artikel punt 4 Naam van krant of tijdschrift of afkorting ervan (cursief) komma 5 Nummer van de jaargang van het tijdschrift (= volumenummer) (indien beschikbaar) (tussen haakjes) 6 Nummer van het tijdschrift binnen de jaargang of vervolgnummer (indien beschikbaar) (tussen haakjes) komma 7 Begin- en eindpagina van het artikel punt Voorbeeld krantenartikel

    Serneels, K. (13 maart 2004). W e w i l l e n a l l e s , b e h a l v e

    k i e z e n . Wetenschappelijk onderzoek: Meer keuze maakt niet altijd gelukkiger. De Morgen, p. 3.

    Als er geen auteur is, dan wordt de exacte datum tussen haakjes achter de titel gezet.

    Voorbeelden tijdschriftartikel Simonis, F. (2001, juli/aug). Totaalbeeld van een mondelinge presentatie - voorbereiding met video-opname en beoordelingslijst. Ad Rem, 13 (4), 53-55. Bult, A., & Van Heeswijck, M.-J. (4 mei 2004). Het proces-Dutroux: chaos in de assisenzaal. Humo, (3322), 32-35. Bronvermelding publicaties op het internet 1 Auteur(s) 2 Datum van publicatie of de update (tussen haakjes) punt 3 Titel van de bijdrage (cursief) punt 4 Datum van raadpleging (Geraadpleegd op exacte datum) komma 5 Webadres (URL) Voorbeeld Michiels, K. (2001). Interview. Op audintie bij Philippe Starck. Geraadpleegd op 18 juni, http://www.destandaard.be/nieuws/economie.

    Als een internetdocument uit meerdere webpaginas bestaat vermeld je het homepage-adres.

    Als een internetdocument niet gedateerd is, vermeld je z.d. (zonder datum) tussen haakjes.

    Als er geen auteur, begin je de referentie met de titel van het document. Bronvermelding elektronische bronnen: bv. cd-rom Voorbeeld cd-rom

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 31 / 45

    Jones, T. (2003). Impact of climate change in coastal and marine areas. Op Climate change and tourism [cd-rom]. Madrid: WTO. Bronvermelding andere uitgaven Verwijs naar uitgaven die niet gepubliceerd zijn (rapporten, scripties, toespraken, televisie-uitzendingen, ... ) op dezelfde manier als naar boeken. Geef tussen haakjes aan om wat voor soort publicatie het gaat. In de (eigenlijke) tekst zelf verwijzen naar de literatuur Vermeld de achternaam van de auteur, vervolgens het jaartal, en als je naar een specifiek deel van de tekst verwijst, ook het paginanummer. Voorbeelden Tiggeler (2001, p. 263-264) is van oordeel dat ... ... zoals ook te lezen is bij andere auteurs (Renkema, 1995, p. 49; Tiggeler, 2001, p. 264). Aangehaalde boektitels worden gecursiveerd. Voorbeeld In Schrijfwijzer (Renkema, 1995, p. 49) staat ... 7.9 Bijlagen Grafieken, tabellen enz. die een onmisbaar deel uitmaken van je rapport, neem je op in de tekst. Documenten en omvangrijk illustratiemateriaal (formulieren, artikels, ... ) plaats je achteraan als bijlagen. Verwijs er duidelijk naar in de eigenlijke tekst. Elke bijlage moet dus een nummer en een titel hebben, die ook in de inhoudsopgave terug te vinden zijn. Elke bijlage begint op een aparte (rechter)pagina. Als je heel veel werkelijk relevante bijlagen hebt en/of het geheel moeilijk in te binden is, bundel ze dan apart. Zorg dan uiteraard voor een aparte inhoudsopgave. 7.10 Addenda en corrigenda Addenda: een apart bijgevoegd blad met (belangrijke) aanvullingen (die na het inleveren van je werkstuk /rapport nog verschenen, verkregen, ... zijn. Corrigenda: apart blad met correcties van fouten die in je definitieve tekst zijn blijven staan. Voorbeeld

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 32 / 45

    Zie p. 17, 1.3, derde regel, "geschorst op 30 februari" Lees: op 20 februari in plaats van 31 februari. Het spreekt vanzelf dat addenda en corrigenda het best niet voorkomen in een werkstuk/rapport. De addenda en corrigenda stammen uit de tijd van de boekdrukkunst waarin heruitgeven grote extra kosten met zich mee bracht. Bovendien geven ze de indruk dat bij het opstellen niet genoeg is nagedacht. Tegenwoordig kunnen alle fouten kunnen makkelijk digitaal verbeterd worden en aanpassingen doorgevoerd worden voor je het werkstuk/rapport kopieert of (digitaal) publiceert.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 33 / 45

    8 Reviseren taal, stijl, spelling en leestekens

    Nadat je de inhoud goed gestructureerd en doeltreffend geformuleerd hebt, kom je in de derde fase, die van de afwerking, terecht. Bij werkstukken en rapporten is dit het moment waarop eerst je nog ontbrekende onderdelen toevoegt of afwerkt: bv. woord vooraf, inleiding. Voor alle zakelijke teksten geldt vervolgens dat je nu de taal, stijl, spelling en leestekens uiterst grondig dient te 'reviseren'. Fouten op dit vlak springen de lezer het snelst in het oog en bepalen de zeer belangrijke eerste indruk. Belangrijke tips:

    Voorzie vooral ruim voldoende tijd om je tekst van a tot z op correcte taal, stijl (zinsbouw en woordgebruik), spelling en leestekens te controleren.

    Begin met de automatische spellingcontrole. Ze signaleert alvast de meeste typfouten en een goed deel van de spelfouten.

    Gebruik ook de automatische grammaticacontrole. Kies de schrijfstijl: zakelijk. De grammaticacontrole signaleert - mogelijke - grammaticale fouten en

    stijlproblemen.

    Herlees je tekst zelf heel kritisch aan de hand van checklijsten (zie bijlagen) en zoek hulp voor taalkwesties die in deze module niet behandeld worden, bij de aanbevolen websites en naslagwerken.

    Maak ook gebruik van de elektronische woordenboeken en het (nieuwe) Groene Boekje / Woordenlijst Nederlandse taal.

    Laat je tekst ten slotte ook door een andere kritische en betrouwbare lezer nalezen.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 34 / 45

    9 Reviseren typografische opmaak

    De techniek en specifieke regels voor de lay-out leer je bij de lector(en) Informatica en tekstverwerking. Vanuit het standpunt Nederlands en Communicatie Nederlands is het vooral van belang dat je de structuur en de formulering ondersteunt door een functionele, consistente opmaak. Belangrijke wenken om de hardnekkigste fouten terzake te vermijden:

    Kies een lettertype dat bij een zakelijke tekst past: bv. Verdana of Arial

    Beperk je tot n basislettertype voor je hele werkstuk/rapport.

    Kies een gepaste lettergrootte: bv. 11

    Maak alleen gebruik van de decimale indelingen (Arabische cijfers).

    Na een titel komt geen punt, behalve als het om een volledige zin gaat.

    Gebruik de standaardmarges: 2,5 cm.

    Gebruik witregels tussen de alinea's.

    Vermijd 'zwevende' regels bovenaan of onderaan op een pagina. Hetzelfde geldt voor losse titels of tekstkoppen.

    Voorzie elke illustratie (tabel, grafiek, ... ) van een bijschrift. Nummer ze doorlopend. Verwijs ernaar in de tekst.

    Maak sober en consequent gebruik van de typografische opmaak-mogelijkheden: vermijd bv. combinaties van vet + cursief + onderstreept.

    Vergeet de paginanummering niet. Zorg ervoor dat ze correct is.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 35 / 45

    10 Aanbevolen naslagwerken en websites

    Naslagwerken

    VVKSO, (2001). BIN-Normen. Efficinte communicatie. Brussel.

    Burger, P. & De Jong J. (2002). Handboek Stijl. Adviezen voor aantrekkelijk

    schrijven. Den Haag: SdU Uitgevers, Tweede, ongewijzigde editie.

    Hendrickx, R. (2003). Stijlboek VRT. Utrecht/Antwerpen: Van Dale

    Lexicografie bv.

    Hout, H. (2000). Prisma Handboek van de Nederlandse taal. Utrecht: Het

    Spectrum.

    Informatievaardigheden Vlaamse Hogescholen: Cavia project.

    Via Blackboard > Digitale bibliotheek.

    Genootschap Onze Taal (2006). Het Witte Boekje. Spellinggids van het

    Nederlands. Prisma.

    Licap (2001). Rapporteren. Voorschriften en nuttige wenken. Brussel.

    Tiggeler, E. (2004). Schrijfgids voor studenten. Eerste hulp bij

    schrijfproblemen en taalvragen. Den Haag: Sdu Uitgevers.

    Tiggeler, E. (2001). Vraagbaak Nederlands. Van spelling tot stijl: snel een

    helder antwoord op praktijkvragen over taal. Den Haag: Sdu Uitgevers.

    Woordenlijst Nederlandse taal. (2005). Den Haag: Sdu Uitgevers, Tielt:

    Lannoo. (= het Groene Boekje)

    Taalwebsites

    http://www.onzetaal.nl

    http://www.taaldatabanken.com

    http://www.taalpagina.nl

    http:// www.taalunieversum.org

    http://www.vrttaal.net

    http://www.vandale.nl

    http:// www.woordenlijst.org

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 36 / 45

    Geraadpleegde literatuur

    Baert, A-M., De Witte, A. (1999). Communicatiewijzer. Lier: Van In.

    BIN-Normen. Efficinte communicatie. (2001) Brussel: VVKSO.

    De Witte, A., Hernalsteen, P. (1996). Bij de zaak. Lier: Van In.

    Doeve, R., Onrust M. (1992). Helder schrijven. Praktische adviezen voor

    duidelijk taalgebruik. Amsterdam: Prometheus.

    Hermans, M., (1997) Schrijven met effect. Bussum: Coutinho.

    Hout, H., (2000). Prisma Handboek van de Nederlandse taal. Utrecht: Het

    Spectrum.

    Knispel, K. (2006). Zakelijke communicatie. Schriftelijk. Imprint van Pearsons

    Education Benelux.

    Meysman, H., Vanderhoeven, J. L. (2004). Paper, Project of Scriptie, Van

    muisklik tot tekst. Leuven: Acco

    Nederhoed, P., (2000). Helder rapporteren. Houten/Diegem: Bohn Stafleu

    Van Loghum. Zevende, herziene druk.

    Padmos, B., (1995). De scriptiesupporter. Een doeltreffende aanpak van je

    scriptie. Leuven-Apeldoorn: Garant.

    Rapporteren. Voorschriften en nuttige wenken. (2001) Brussel: Licap.

    Renkema, J., (1995). Schrijfwijzer. Den Haag: Sdu Uitgevers, Antwerpen:

    Standaard uitgeverij.

    Schrijfhulp van het Talencentrum.

    http://cwis.kub.nl/~fdl/intern/educ/tac/tvn/index.html)

    Tiggeler, E., (2004). Schrijfgids voor studenten. Eerste hulp bij

    schrijfproblemen en taalvragen. Den Haag: Sdu Uitgevers.

    Tiggeler, E., (2001). Vraagbaak Nederlands. Van spelling tot stijl: snel een

    helder antwoord op praktijkvragen over taal. Den Haag : Sdu Uitgevers.

    Van Vilsteren, P., (1997). Rapporteren. De basis. Groningen: Wolters-

    Noordhoff.

    Verrept, S., (1997). Communicatiegids voor managers, Houten: Bohn Stafleu

    Van Loghum, Utrecht: Kosmos Z&K Uitgevers.

    Welp, E., (2002). Formulering van een onderzoeksvraag. Tijdschrift voor het

    Economisch onderwijs, 159-161.

    11 Bijlagen

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 37 / 45

    Bijlage 1 - Uitgebreide lijst topische vragen

    Wat?

    Wat is het?

    Welke eigenschappen heeft het?

    Waaruit bestaat het?

    Uit welke soorten en onderdelen bestaat het?

    Waartoe behoort het?

    Tot welke klasse of soort behoort het?

    Waar is het een onderdeel van?

    Waar wijst het op?

    Waar is het een teken van?

    Waarop lijkt het?

    Waaraan is het tegengesteld?

    Wat is er een voorbeeld van?

    Waartoe dient het?

    Wat is de taak ervan?

    Wat is de waarde ervan?

    Wat zijn de voordelen?

    Wat zijn de nadelen?

    Wat is ervoor te doen?

    Wat is ertegen te doen? Wie?

    Wie doet het?

    Wie of wat ondergaat het?

    Wie of wat is erbij betrokken? Waar?

    Waar is het?

    Waar gebeurt het?

    Waarheen gaat het?

    Waar komt het vandaan? Wanneer?

    Wanneer is of was het er?

    Sinds wanneer?

    Tot wanneer? Waarom?

    Waarom bestaat of gebeurt het?

    Welke redenen, argumenten of motieven zijn ervoor?

    Ondanks wat bestaat of gebeurt het?

    Wat is de oorzaak ervan?

    Welke gevolgen heeft het?

    Welke resultaten heeft het?

    Welke neveneffecten heeft het? Hoe?

    Hoe ontstaat het of is het ontstaan?

    Hoe gebeurt het?

    Met welke middelen?

    Volgens welke methode?

    Onder welke voorwaarden gebeurt het of bestaat het?

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 38 / 45

    Bijlage 2 Structuur aanbrengen

    Soms dient een goede structuur zich vanzelf aan (een liefdesbrief, een voorwoord, een gelegenheidstekst), ligt hij voor de hand (een kort intern memo, een kleine mededeling) of is hij al gegeven (denk aan een huisstijl voor beschikkingen, offertes, memos of rapporten). In de meeste gevallen is het echter raadzaam om bijtijds goed na te denken over de structuur voor een tekst en deze vast te leggen in een tekstplanning. Het uiteindelijke schrijven van de tekst zal dan beslist een stuk makkelijker gaan. We onderscheiden ruwweg drie strategien om tot een goede structuur te komen. Strategie 1: Bepaal de structuur na het vaststellen van de centrale vraag (methodische indeling) Centrale vragen zijn onder te verdelen in soorten en elk van die soorten leidt tot een bepaald soort tekst. Zie het volgende overzicht (naar Van der Spek 1996:56, 60).

    Soort centrale vraag Mondt uit in

    Beschrijvend of inventariserend, zoals in: Wat zijn de kenmerken van Wat zijn de belangrijkste resultaten van ... Welke voorwaarden zijn er voor Hoe ziet eruit

    beschrijvende tekst zonder conclusie

    Verklarend, zoals in: Wat zijn de oorzaken van Wat is het verband tussen Hoe komt het dat Waarom is er niet eerder opgetreden

    beschrijvende tekst met verklaring betogende tekst: conclusie met oorzaken

    Toetsend of evaluerend, zoals in: Hoe moet beoordeeld worden Wat is de kwaliteit van Wat is de effectiviteit van Is het mogelijk om

    betogende tekst: conclusie met oordelende uitspraak

    Adviserend, zoals in: Welke maatregelen zijn nodig om Hoe kan het beste aangepakt worden Welk beleid moet men voeren om Wat is de beste manier om

    betogende tekst met advies

    Voorschrijvend of instruerend, zoals in: Hoe moet uitgevoerd worden Welke handelingen zijn nodig om Hoe moet voortaan plaatsvinden

    handleiding, gebruiksaanwijzing, instructie

    Op heel algemeen niveau geeft de centrale vraag je dus al een eerste aanwijzing over de structuur. Maar er is meer mogelijk. In vrijwel alle gevallen kun je een tekst herleiden tot een reeks vragen en antwoorden die dan uiteindelijk het antwoord geven op de centrale vraag. Met name bij niet-beschrijvende centrale vragen vormen deze vraag-

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 39 / 45

    antwoordpatronen een vast stramien, een structuur die met kleinere en grotere variaties telkens weer gebruikt wordt. We vinden voor deze vaste indelingspatronen termen als vaste structuur, tekstschema, tekstmodel of modelbouwplan. In het vervolg zullen we vasthouden aan de term vaste structuur. Je kunt een vaste reeks van vragen (vaste vragensets of modelvragenschemas), gebruiken om bij een relevante vaste structuur uit te komen. In algemene zin wordt deze manier van werken aangeduid als het volgen van een methodische indeling. Een voorbeeld. Je moet verslag doen van een onderzoek met als - verklarende - centrale vraag Wat is het verband tussen inkomen en gezondheid? De vaste vragenset /het modelvragenschema is dan:

    Wat wordt er precies onderzocht?

    Waarom?

    Volgens welke methode?

    Met welke resultaten?

    Wat zijn de conclusies? Deze vragen leiden tot de volgende basale vaste structuur voor een onderzoeksverslag:

    Inleiding (o.a. afbakening van het onderzoeksobject)

    Beschrijving probleem

    Werkwijze

    Resultaten

    Conclusie Opmerkingen Schrijven volgens een vaste structuur houdt in dat de vorm meer gewicht kan gaan krijgen dan de inhoud: je schrijft door verschillende onderdelen van een model in te vullen en zodoende kunnen de onderdelen van het model je in een vroeg stadium sturen bij het zoeken en selecteren van stof. Het gevaar bestaat dus dat de verdere inhoud beperkt of geremd wordt door de structuur. Voor Beethovenianen, het type schrijvers dat ongeremd grote stukken tekst produceert en naderhand wel ziet hoe daar een lijn in aan te brengen valt, kan een vaste structuur een zegen zijn, maar voor lle schrijvers geldt dat vaste structuren met beleid en creativiteit ingezet moeten worden en dat een vaste structuur zelden of nooit meteen volledig en zonder aanpassingen toegepast kan worden op de concrete schrijftaak. Een vaste structuur is eerst en vooral een hulpmiddel. Vooral bij langere en ingewikkelder teksten zal het vaak niet mogelijk zijn te volstaan met n simpele structuur. Vaste structuren zullen gecombineerd en/of uitgebreid moeten worden. Strategie 2: Bepaal de structuur na de orintatie op de inhoud

    (thematische indeling) Bij de thematische manier van indelen/structureren is en blijft de inhoud van meet af aan voorop staan. Je probeert je onderwerp (zie opdracht of onderzoeksvraag)

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 40 / 45

    door middel van vrije associatie zo onbevangen mogelijk in kaart te brengen; de resultaten van deze brainstorming/ inventarisatie vormen nog niet meer dan een verzameling trefwoorden of losse aantekeningen. Pas na deze inventarisatie volgt de fase van selectie, bundeling en ordening. De selectie, bundeling en ordening van de inhoud gebeurt nu niet volgens een vaste structuur (zoals bij de methodische indeling), maar volgens inhoudelijke indelingsprincipes: een thematische indeling. Zo kun je een onderwerp gestructureerd presenteren door een aantal aspecten te onderscheiden (bv. wettelijke, financile, sociale en milieuaspecten) of door een thema vanuit verschillende invalshoeken te belichten (immigratie bv. vanuit een juridische, ethische, politieke en maatschappelijke invalshoek). Een thema als immigratie zou zich overigens ook lenen voor een chronologische of geografische ordening. De belangrijkste inhoudelijke indelingsprincipes zijn samengebracht in het volgende overzicht (Van der Spek 1996:68).

    Indelingsprincipe Soort indeling

    Thematisch Op aspect, onderdeel of invalshoek

    Chronologisch Op tijd of tijdsverloop

    Geografisch of ruimtelijk Op plaats

    Didactisch Op bekendheid of moeilijkheidsgraad

    Kwantitatief Op formaat of belang

    Inhoudelijk (thematisch) geordende structuren zijn in het bijzonder geschikt voor teksten met een beschrijvende centrale vraag; denk aan - beschrijvende - rapporten, brochures en vooral artikelen. Opmerkingen Ook bij het schrijven volgens een vaste structuur (methodische indeling) kun je bij onderdelen gebruik maken van thematische indelingsprincipes. Denk bv. aan een uitgebreide probleembeschrijving inclusief achtergronden binnen een probleemstructuur. Een nadeel van de thematische werkwijze kan zijn dat bepaalde informatie bij de definitieve indeling niet meer relevant is of niet goed meer in het totaal past, zodat je een gedeelte moet schrappen. Strategie 3: Bepaal de structuur pas als de meeste tekst al geschreven is Ht ordeningsprincipe voor de ware Beethovenianen, schrijvers die het liefst voor, tijdens en na het verzamelen van het inhoudelijk materiaal meteen aan het schrijven gaan en later wel zien hoe ze structuur gaan aanbrengen in al die stukken tekst. Toch kan deze werkwijze ook voor minder zuivere Beethovenianen goed werken, met name bij het schrijven van minder formele teksten zoals bepaalde brochures of artikelen. Een groot voordeel van deze werkwijze is dat de zogenoemde conceptualiserende functie van schrijven optimaal benut kan worden: al schrijvende, en niet geremd door het keurslijf van een van tevoren gekozen structuur, ontstaan, verdwijnen en veranderen ideen of worden bestaande

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 41 / 45

    ideen aangescherpt. Bundeling en ordening van materiaal kan al doende veranderd worden, wat kan leiden tot verrassende onvoorspelbare benaderingen en onconventionele structuren. Het ontbreken van de sturende werking van een vastgestelde structuur kan uiteraard ook nadelen opleveren: reeds geschreven passages moeten uiteindelijk toch geschrapt worden, of de lijn van het verhaal raakt verloren waardoor een warrig verhaal ontstaat.

    Verder lezen

    BURGER, P. & DE JONG J., Handboek Stijl. Adviezen voor aantrekkelijk

    schrijven, Martinus Nijhoff, Groningen, 1997. (Met name hoofdstuk 8 met veel

    tips voor een aantrekkelijke structuur. Zie ook hoofdstuk 9 over het openen en

    afsluiten van een tekst en hoofdstuk 10 leestekens.)

    JANSSEN, D. (red.), Zakelijke Communicatie 1, Wolters-Noordhoff,

    Groningen, 19963. (Zie voor structureren met name Module 2.)

    MEZACH, J. & VERDAASDONK W.A.C., Wisselwerk. Schrijven met

    feedback. Wolters-Noordhoff, Groningen, 2000. (Zie voor structureren met

    name hoofdstuk 2.)

    VAN DER SPEK, E., Schrijven met perspectief. Structuuradviezen voor schrijvers, Martinus Nijhoff, Groningen, 1996. (Ht boek over structureren. Zie ook de hoofdstukken 8 en 9 als je eens wilt afwijken van de platgetreden paden.) STEEHOUDER, M. e.a., Leren Communiceren. Handboek voor mondelinge en schriftelijke communicatie, Wolters-Noordhoff, Groningen, 19994. (Zie voor structureren met name hoofdstuk 2.)

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 42 / 45

    Bijlage 3 Overzicht vaste structuren /

    standaardvragenschema's

    Onderwerp PROBLEEMANALYSE Centrale vraag: probleem x 1 Wat is het probleem precies? = beschrijving 2 Waarom is het een probleem? = gevolgen 3 Wat zijn de oorzaken van het probleem? = oorzaken 4 Wat is er tegen het probleem te doen? = maatregelen Onderwerp ONDERZOEKSBESCHRIJVING Centrale vraag: onderzoek x 1 Wat is precies het object van het onderzoek? = beschrijving 2 Waarom is het onderzoek nodig of nuttig? = verantwoording 3 Volgens welke methode verliep het onderzoek? = methode 4 Wat zijn de resultaten van het onderzoek? = resultaten 5 Wat zijn de conclusies van het onderzoek? = conclusies Onderwerp EVALUATIE Centrale vraag: wie of wat beoordeeld wordt 1 Wat zijn de relevante eigenschappen ervan? = beschrijving 2 Wat zijn de positieve aspecten ervan? = positieve aspecten 3 Wat zijn de negatieve aspecten ervan? = negatieve aspecten 4 Hoe luidt het eindoordeel erover? = eindoordeel 5 Wat kan of moet in verband hiermee gedaan worden? = advies, maatregel Onderwerp MAATREGELBESCHRIJVING en ADVIESVERLENING Centrale vraag: maatregel x / advies y 1 Wat houdt de maatregel / het advies precies in? = beschrijving 2 Waarom is de maatregel / het advies nodig? = motivering (reden, doel) 3 Hoe wordt de maatregel / het advies uitgevoerd? = uitvoerings- beschikkingen 4 Wat zijn de effecten van de maatregel / het advies? = verwachte effecten Onderwerp BESCHRIJVING VAN HANDELINGEN Centrale vraag: handeling x 1 Wat is het doel van de handeling? = doel 2 Wat zijn de voorwaarden voor de handeling? = voorwaarden 3 Hoe verloopt de handeling? = verloop 4 Hoe wordt het resultaat van de handeling gecontroleerd? = controle

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 43 / 45

    Naar: Baert, M-A, De Witte A. (1999). Communicatiewijzer. Lier: Van In.

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 44 / 45

    Bijlage 4 Overzicht hulpvragen

    Beschrijvend Wat is het?

    Waaruit bestaat het? Waar en wanneer komt het voor? Hoe vaak en in welke mate? Welke ontwikkeling is er? Welke voorbeelden zijn ervan? Waarmee kun je het vergelijken?

    Verklarend / explorerend Wat is het?

    Welke oorzaken zijn er? Welke gevolgen zijn er? Welke redenen zijn ervoor? Hoe hangen ze samen? Welke mogelijke oplossingen zijn er?

    Evaluerend / toetsend Wat zijn de relevante kenmerken? Wat zijn de positieve aspecten? Wat zijn de negatieve aspecten? Hoe luidt het totaaloordeel?

    Adviserend / voorschrijvend Wat is het doel? Wat zijn de middelen?

    Aan welke voorwaarden moeten deze voldoen? Welk middel wordt gekozen? Hoe is de uitvoering? Hoe kan het worden uitgevoerd ? In hoeverre wordt het doel bereikt?

  • AP Hogeschool M & C Werkstukken & Rapporten incl. Eng Axel Doumen/Christine Soenen aj 2013-2014 p 45 / 45

    Bijlage 5 Writing papers & reports in English

    Hieronder vind je een aantal links naar informatieve websites met tools and tips

    die je helpen met je report of je paper in het Engels.

    http://www.englishvocabularyexercises.com/

    Ga naar de Academic Wordlist

    http://www.writing.utoronto.ca/advice

    Advice on academic writing

    http://openlearn.open.ac.uk/course/view.php?id=3359

    Essay and report writing skills Open University Course

    http://www.lboro.ac.uk/service/ltd/campus/reportwr.pdf

    Writing Reports: download the 13-page guide

    http://www.englishonline.org.cn/en/learners/english-for-work/report-writing

    An online course of the British Council an 8 part interactive series aimed

    at improving your writing skills.

    http://www.learnhigher.ac.uk/Students/Report-writing.html

    Resources for students writing a report

    http://owl.english.purdue.edu/owl/resource/658/01/ Purdue Online Writing Lab: Writing a Research Paper

    http://www.experiment-resources.com/apa-writing-format.html APA writing format

    http://www.phrasebank.manchester.ac.uk/page016a.htm Academic English phrasebank

    http://www.uefap.com/index.htm

    Using English for Academic Purposes - A Guide for Students in Higher Education