zoekgebieden voor ganzenopvang - wur

64
Zoekgebieden voor ganzenopvang Beschrijving van de ligging van de zoekgebieden voor ganzenbeheer in Gelderland; een aanzet voor de uiteindelijke begrenzing van de opvanggebieden. Provincie Gelderland Petra Wassenaar Augustus 1998

Upload: others

Post on 15-Mar-2022

5 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Zoekgebieden voor ganzenopvang

Beschrijving van de ligging van de zoekgebieden voor ganzenbeheer in Gelderland; een aanzet voor de uiteindelijke begrenzing van de

opvanggebieden.

Provincie Gelderland Petra Wassenaar Augustus 1998

O J -

ZOEKGEBIEDEN VOOR GANZENOPVANG

Beschrijving van de ligging van de zoekgebieden voor ganzenbeheer in Gelderland; een aanzet voor de uiteindelijke begrenzing van de opvanggebieden.

Provincie Gelderland Dienst Ruimte, Economie en Welzijn Afdeling Landelijk Gebied Prinsenhof 3 Postbus 9090 6800 GX, Arnhem

Petra Wassenaar Augustus 1998.

ZÖG^AI^P

tfJL

SAMENVATTING

In het Programma Beheer is het Rijksbeleid voor het ganzenbeheer verwoord. Het beleid is erop gericht om ca. 20.000 hectare beheer voor ganzen en smienten, op vrijwillige basis, de komende jaren te realiseren. De Provincies zijn verzocht om zoekgebieden voor ganzenbeheer aan te geven. In deze zoekgebieden kunnen opvanggebieden worden aangewezen waar beheersovereenkomsten wintergasten met agrariërs afgesloten kunnen worden. Een werkgroep van de Dienst Landelijk Gebied maakt een voorstel voor de regeling beheersovereenkomst wintergasten. Het is de bedoeling dat de regeling beheersovereenkomst wintergasten wordt opgenomen in de Rbon-regeling (Regeling beheersovereenkomst in natuurontwikkelingsgebieden)

De doelstelling van dit onderzoek is: Aangeven van de ligging van de zoekgebieden waarin de opvanggebieden in een later stadium aangegeven kunnen worden.

Het rivierengebied in Gelderland is een belangrijk overwinteringsgebied voor ganzen. Binnen het rivierengebieden worden drie belangrijke pleisterplaatsen onderscheiden, te weten: Fort Sint Andries, de Gelderse Poort en de uiterwaarden langs de IJssel. De schadebedragen zijn ook in Gelderland sterk gestegen: van ƒ 0,- in 1980 tot bijna ƒ 215.500,- in 1994. Vergeleken met andere provincies is de situatie in Gelderland bijzonder, gezien de ligging van de uiterwaarden in deze provincie. De combinatie van vorst, hoogwater en de aanwezigheid van ganzen zorgt voor hoge schadebedragen. Deze combinatie komt niet elk jaar voor, daarom verschillen de schadebedragen van jaar tot jaar. Ook de afwezigheid van Rotganzen en grootschalige akkerbouwgebieden maakt de situatie in Gelderland bijzonder.

De zoekgebieden voor ganzenbeheer zijn gelokaliseerd door toepassing van een berekening. Aan de hand van telgegevens voor de periode 1992/93 t/m 1995/96, de voedselbehoefte van ganzen en het voedselaanbod is per zoekgebied berekend welke oppervlakte in hectare nodig is om de ganzen op te kunnen vangen. Uit de berekening blijkt dat in Gelderland ongeveer 8.000 hectare voor de opvang van ganzen nodig is. Aan de hand van een aantal criteria kunnen binnen de zoekgebieden de opvanggebieden worden aangewezen.

Van de 'eerste' vijftien zoekgebieden (dit zijn de zoekgebieden met de meeste hectare opvanggronden) is een beschrijving gegeven en is een kaart met de ligging bijgevoegd. Aangezien gewerkt is met beperkte gegevens: momentopnames (seizoensmaxima) zijn vertaald naar een langere periode en de schadegegevens zijn vrij globaal, moet in het zoekgebied met de streek worden gepraat om tot een definitieve ligging van de opvanggebieden te komen. Aan de hand van deze (beperkte) gegevens zijn echter wel de belangrijkste gebieden naar voren gekomen.

*± INHOUD

Samenvatting

Inhoud

1 Inleiding 1 1.1 Achtergrond 1 1.2 Probleemstelling 1 1.3 Doelstelling 2 1.4 Leeswijzer 2

2 Overwinterende ganzen 3 2.1 Soorten 3 2.2 Voorkomen 7 2.3 Aantallen 9 2.4 Schade 11

3 Lokaliseren zoekgebieden en benodigde hectares 15 3.1 Beschrijving toegepaste methode 15 3.2 Lokaliseren opvanggebied binnen zoekgebied 19

4 Beschrijving eerste 15 zoekgebieden 23 4.1 Inleiding 23 4.2 Beschrijving zoekgebieden 23

5 Hoe verder? 27 5.1 Uitwerking 27 5.2 Vervolgtraject 28

6 Conclusies, aanbevelingen en discussie 29 6.1 Conclusies 29 6.2 Aanbevelingen 29

6.3 Discussie toegepaste methode 30

Literatuurlijst

Verklarende woordenlijst

Bijlagen: A PKB-kaart 10 Structuurschema Groene Ruimte: ganzengebieden B Slaapplaatsen in Gelderland C Aantal gansdagen in Gelderland D Schadetegemoetkomingen in Gelderland E Zoekgebieden voor ganzenopvang F Overzicht benodigde hectares per zoekgebied G Kaarten eerste 15 zoekgebieden H Overzicht eerste 15 zoekgebieden I Overzicht van de maatregelen per pakket (grasland en akkerbouw) J Ganzen- en Weidevogelgebieden

* « -

1 INLEIDING

1.1 Achtergrond De Provincies zijn verzocht om binnen de ganzengebieden die aangegeven zijn op de PKB-kaart 10 uit het Structuurschema Groene Ruimte zoekgebieden voor ganzenbeheer aan te geven (bijlage A). Hierbij dient rekening gehouden te worden met regelmatig voorkomende schade en een minimaal te realiseren oppervlakte ganzenbeheer.

Het Programma Beheer is een uitwerking van de Nota Dynamiek en Vernieuwing van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor het onderdeel beheer van natuur, bos en landschap binnen en buiten de Ecologische Hoofdstructuur. De start van het Programma Beheer is in 1999. In het Programma Beheer is het Rijksbeleid voor ganzenbeheer verwoord.

Het agrarisch natuurbeheer is een geschikt middel voor de opvang van winter- en zomergasten. De doelstellingen voor de opvang van winter- en zomergasten voor de gebieden buiten de Ecologische Hoofdstructuur zijn daartoe geoperationaliseerd in doelpakketten. Het beleid is erop gericht ca. 20.000 hectarebeheer voor ganzen en smienten, op vrijwillige basis, de komende jaren te realiseren. Uitgangspunt is dat de bestaande hoofdfunctie landbouw van deze gebieden door het agrarisch natuurbeheer niet van functie veranderd. Voor de financiering van dit beheer zal grotendeels gebruik worden gemaakt van de overheidsmiddelen voor schade-uitkeringen aan het Jachtfonds. Daar waar overeenkomsten wintergasten/ganzenbeheer worden afgesloten, zal het bestaande stelsel van schadevergoedingen terugtreden. Daarnaast wordt voor deze vorm van beheer een beroep gedaan op Europese middelen en worden de voorstellen aan de Europese Commissie ter goedkeuring en cofinanciering voorgelegd. De toekomstige faunabeheerplannen kunnen goed aansluiten op deze ontwikkeling, zodat ook de nabije omgeving van ganzenbeheergebieden bij het beheer betrokken zijn. Uitgangspunt voor gebieden waar deze vorm van agrarisch natuurbeheer kan plaatsvinden, vormen de ganzengebieden die aangegeven zijn op de PKB-kaart 10 uit het Structuurschema Groene Ruimte.

Bij een eerste verdeling door het IPO (april 1998) is aan Provincie Gelderland in eerste instantie 833 hectare van 16.000 hectare voor het afsluiten van beheersovereenkomsten toegewezen. De eerste verdeling is tot stand gekomen op basis van schadebedragen in de periode 1993-1997 voor smienten- en ganzenschade. De bedoeling is dat de overige 4.000 hectare (20.000 -16.000 ha) in een tweede verdeling worden verdeeld op grond van ganzenaantallen en draagvlak in de streek voor het opvangen van ganzen. Uit berekeningen van ganzenaantallen verdeeld over de verschillende provincies blijkt dat in 1995/96 (maanden december, januari en februari) ongeveer 12 % van de totale ganzenpopulatie in Nederland in de provincie Gelderland was. Op basis van dit gegeven kan worden aangenomen dat de provincie Gelderland voor nog 480 hectare (12% van 4000 ha) in aanmerking komt. In Gelderland kan voor ongeveer 1.200 hectare aan opvanggebied worden begrensd.

1.2 Probleemstelling Dit onderzoek loopt vooruit op de regeling die door een werkgroep binnen de Dienst Landelijk Gebied wordt gemaakt. Hierdoor zijn nog niet alle randvoorwaarden voor de begrenzing van de opvanggebieden bekend. Dit verslag geeft de belangrijkste ganzengebieden (zoekgebieden) aan. Binnen deze zoekgebieden kunnen straks (als de randvoorwaarden voor begrenzing bekend zijn) de opvanggebieden aangegeven worden.

De probleemstelling, die in dit onderzoek centraal stond, is: Wat is de ligging van de zoekgebieden en welke grootte (hectare) moeten de opvanggebieden binnen deze zoekgebieden hebben voorde opvang van ganzen?

Zoekgebieden voor ganzenopvang.

1.3 Doelstelling De doelstelling van dit onderzoek is: Aangeven van de ligging van de zoekgebieden waarin de opvanggebieden in een later stadium aangegeven kunnen worden.

Dit onderzoek geeft een aanzet voor de uiteindelijke begrenzing van de opvanggebieden. Als de randvoorwaarden bekend zijn, kan de begrenzing (in overleg met Dienst Landelijk Gebied en de streek) daadwerkelijk plaatsvinden.

1.4 Leeswijzer Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de ganzen in Gelderland; soorten, voorkomen, aantallen en schade komen aan de orde. Hierbij wordt ook melding gemaakt van het belang van Gelderland ten opzichte van Nederland voor het voorkomen van ganzen. Hoofdstuk 3 beschrijft het lokaliseren van de zoekgebieden en de benodigde hectares. Allereerst wordt de gebruikte methode besproken. Daarna wordt aangegeven hoe opvanggebieden binnen deze zoekgebieden gelokaliseerd kunnen worden en voor deze lokalisering is een aanzet gegeven. In hoofdstuk 4 is een beschrijving van de eerste 15 zoekgebieden opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe het verdere traject en de uitwerking van de regeling beheersovereenkomsten wintergasten kan plaatsvinden. Ten slotte worden in hoofdstuk 6 nog enkele conclusies en aanbevelingen gegeven.

£JL

OVERWINTERENDE GANZEN IN GELDERLAND

2.1 Soorten In Nederland komen zes soorten frequent voor. Dit zijn de Rietgans, Kleine Rietgans, Kolgans, Grauwe Gans, Brandgans en de Rotgans. Tussen deze soorten bestaan aanzienlijke verschillen wat betreft omvang van de populatie, broedsucces, broedgebied, trekgedrag en de periode wanneer ze in Nederland verblijven. [Min. van LNV; 1990]

In Gelderland komen voornamelijk de Kolgans, Rietgans (Toendrarietgans) en de Grauwe Gans voor. Onderstaand worden de zes meest voorkomende soorten in Nederland kort besproken. Figuur 1 geeft een weergave van deze soorten.

Brandgans (Branta leucopsis) De op het vaste land van West-Europa overwinterende Brandganzen broeden op Nova Zembla en omgeving. Zij overwinteren allemaal in Nederland en arriveren eind oktober/begin november in het Waddengebied. In de wintermaanden verblijven zij vooral in het Waddengebied, Friesland en het Deltagebied. In zachte winters begint in februari de terugtrek via Sleeswijk-Holstein, maar tot ver in april blijven duizenden vogels aanwezig op de Nederlandse pleisterplaatsen. De Brandgans is een soort die zich slechts incidenteel ver landinwaarts begeeft. De Brandgans foerageert bij uitstek op laaggelegen (buitendijkse) graslanden of graslanden op korte afstand van open water. Percelen met wintergraan worden slechts incidenteel bezocht. De meeste Brandganzen foerageren in Nederland tegenwoordig in het binnenland, al is dat dan wel zeer dicht bij de zee of een meer gelegen. Ze foerageren (evenals de Kolgans) hier op goed ontwaterde weiden mits er goed beschermde overnachtingsplaatsen in de vorm van onder water gelopen land, ondiepe meren of stranden in de buurt zijn gelegen. [Koffijberg, K., et al.; 1997/ Lebret, T., et al.; 1976]

Rotgans (Branta bernicla) De in West-Europa overwinterende zogenaamde Zwartbuikrotgans is een broedvogel van West-Siberië en trekt via de Oostzee en de Waddenzee naar de overwinteringsgebieden in Nederland, Engeland en Frankrijk. In november worden de Rotganzen in Nederland aangetroffen. Binnen het eigenlijke overwinteringsgebied rond de Noordzee zijn er voortdurend verplaatsingen. De eigenlijke voorjaarstrek begint in maart. Eind april en begin mei zijn de grootste aantallen in Nederland, die eind mei weer wegtrekken. De Rotgans is een vogelsoort die vrij sterk gebonden is aan zoute gebieden. Dit heeft te maken met zijn voedselvoorkeur: zeegras en algen. Wanneer het zeegras op raakt, komen de ganzen steeds meer op de cultuurgronden (wintergraan, graslanden en graszaad). [Koffijberg, K., et al.; 1997/Lebret, T., et al.; 1976]

Kleine Rietgans (Anser brachyrhynchus) De in Nederland overwinterende Kleine Rietganzen behoren allemaal tot de op Spitsbergen broedende populatie. De Kleine Rietganzen bereiken eind oktober/begin november Nederland en vertrekken omstreeks februari/maart. De belangrijkste verblijfplaats van de Kleine Rietganzen is in Zuidwest Friesland. De Kleine Rietgans eet in Nederland voornamelijk gras. Daarnaast worden ook wel graan- en aardappelakkers opgezocht. De foerageerterreinen kenmerken zich door grote openheid en rust; de Kleine Rietgans is zeer gevoelig voor verstoring. [Koffijberg, K., et al.; 1997/ Lebret, T., et al.; 1976]

Zoekgebieden voorganzenopvang.

Rietgans (Anser fabalis) In Nederland overwinteren populaties van twee ondersoorten van de rietgans: de Toendra-rietgans (Anser fabalis rossicus) en de Taigarietgans (Anser fabalis fabalis). Veel Rietganzen broeden in de Sovjet Unie. Daarnaast broeden kleinere aantallen in Finland, Zweden en Noor­wegen. De Toendrarietgans is een typische vogel voor de toendra, terwijl de Taigarietgans zowel op de toendra als in het bos verblijft. Het meeste Rietganzen komen in december in Nederland en vertrekken omstreeks februari. De belangrijkste verblijfplaatsen in Nederland zijn de Noordoostpolder, de delta van de IJssel, de Flevopolders, de uiterwaarden, de Dollard en Zeeland. De Rietgans foerageert hoofdzakelijk op akkers, waar ze vooral de oogstresten van aardappels en suikerbieten en in mindere mate ook wintergraan als voedsel gebruiken. Het is waarschijnlijk, dat de op wintergraanakkers foeragerende Rietganzen veelal de oogstresten van aardappels en bieten eten. [Koffijberg, K., et al.; 1997/ Lebret, T., et al.; 1976]

Kolgans (Anser albifrons) De in West-Europa overwinterende Kolganzen broeden in Noord-Rusland en Noordwest-Siberië. De eerste Kolganzen arriveren in de maanden oktober en november. De grootste aantallen komen in december en januari en vertrekken omstreeks maart. Ze overwinteren met name in Nederland en in kleinere aantallen in België, Frankrijk, Engeland en Duitsland. In het najaar blijven grote aantallen tot in december hangen in Duitsland. De aantallen in West Europa overwinterende Kolganzen zijn belangrijk toegenomen. Deze toename heeft zich met name in de grote graslandgebieden van Friesland voorgedaan. Het weerbeeld in meer noordelijke streken is erg bepalend voor de duur en komst van de kolgans; bij slecht en koud weer in de noordelijke streken zijn er meer ganzen in Nederland. In Nederland is grasland het meest gebruikte type voedselterrein. Vroeger moet de Kolgans in Nederland een voorkeur hebben gehad voor dras en half onderwaterstaand grasland, zoals dat in de winter in grote gebieden voorkwam. Op bouwland komt de Kolgans in Nederland meer voor. Belangrijke typen van voedselterreinen zijn: groen van wintergraan, stoppelakkers met groen (gras, klaver, valgraan), koolzaad, geoogste akkers met resten van aardappelen en suikerbieten. De Kolgans is veelal een vogel van het open en weidse landschap, maar er bestaan ook pleisterplaatsen met een meer besloten karakter. [Koffijberg, K., et al.; 1997/ Lebret, T., et al.; 1976]

Grauwe Gans (Anser anser) De Grauwe Gans is de enige ganzensoort die van oorsprong als broedvogel in Nederland voorkomt. Het broedbiotoop wordt gevormd door rustig gelegen moerasgebieden met riet en open water. Overigens is de problematiek rondom deze broedpopulaties van een geheel andere aard dan die van de opvang van ganzen in het winterhalfjaar. De belangrijkste broedgebieden van de Grauwe Gans zijn buiten Nederland gelegen in Scandinavië en Duitsland. Het merendeel van de West Europese Grauwe Ganzen overwintert in de zuidelijker streken (met name in Spanje). De maximum-aantallen worden in Nederland dan ook in de trekperioden (oktober/november en maart/april) bereikt. Sinds het midden der jaren zeventig zijn deze duidelijk toegenomen. Grauwe ganzen foerageren hoofdzakelijk in buitendijkse moerasgebieden (o.a. op riet- en biezenwortels, grasachtige planten) en deels op agrarische cultuurgronden. Hier gebruiken zij veel oogstresten van aardappels en bieten (najaar) en grasland (voorjaar). De concentraties zijn doorgaans niet groter dan enkele honderden vogels. [Koffijberg, K., et al.; 1997/ Lebret, T., et al.; 1976]

Overige soorten Naast de hier besproken soorten, behoren nog vijf andere ganzen in Nederland tot de zeldzame of schaarse gasten. Deze ganzen zijn de Dwerggans (Anser erythropus), Sneeuwgans (Anser caerulescens), Indische of Streepkopgans (Anser indicus), Canadese Gans (Branta canadensis) en de Roodhalsgans (Branta ruficollis). [Lebret, T., et al.; 1976] Een andere geïntroduceerde ganzensoort is de Nijlgans (Alopochen aeqyptiacus); ondanks de naam doet vermoeden behoort deze soort tot de eenden.

Figuur 1: Illustratie van de ganzensoorten in Nederland; 1) Kleine Rietgans, 2) Rotgans, 3) Rietgans, 4) Grauwe Gans, 5) Kolgans, 6) Brandgans. [Min. Van LNV; 1990J

* * -

2.2 Voorkomen De meeste ganzen houden zich aan een zogenaamd dag-nachtritme. De vogels zoeken overdag vrijwel de gehele dag voedsel (variërend per soort; hoofdzakelijk grassen, wintergranen of worteldelen van planten) en slapen 's nachts op het ondiepe water. De ganzen, die overwinteren in Nederland, maken deel uit van de West-Palearctic vliegroute. Deze vliegroutes bevinden zich tussen noord Europa en midden en zuid Europa. De meeste ganzensoorten broeden in noord Europa (IJsland en Siberië) en overwinteren in midden en zuid Europa. [Koffijberg, K. et al.; 1997]

De ganzen selecteren bepaalde gebieden in Nederland om te overwinteren; de pleisterplaatsen. Het zijn vooral de aanwezigheid van geschikt voedsel, de afstand hiervan tot potentiële slaap­plaatsen en de aanwezigheid van voldoende rust, die de verspreiding van ganzen bepalen. Belangrijke pleisterplaatsen zijn gelegen in de provincies Friesland, Groningen, Zeeland, Overijssel en Gelderland. Figuur 2 geeft de ligging van ganzen- en zwanenpleisterplaatsen in Nederland voorde periode 1985-1994 weer. [Koffijberg, K., et al.; 1997]

' cu

"xcr 'îâSp?

*.„ f

/N » _vY~' ) j i£>: ,,

v r > f Ä V r V X £

sis** v S E a t Ä 1 !

' ff/-/ j

" V

' v '

'k

Figuur 2: Ligging van de ganzen- en zwanenpleisterplaatsen in Nederland in de periode 1985-1994 [Koffijberg, K., Voslamer, B & Winden van, E.; 1997]

Het rivierengebied is een zeer belangrijk pleistergebied voor overwinterende en doortrekkende ganzen in de provincie Gelderland. Het 'SOVON Vogelonderzoek Nederland' onderscheidt in Gelderland 15 pleisterplaatsen (figuur 3). Een pleisterplaats is gedefinieerd als een slaapplaats met één of meerdere voedselterreinen. De pleisterplaatsen liggen in Gelderland in de uiterwaarden en langs de Randmeren. In totaal gaat het om 102.432 hectare (SOVON) dat in Gelderland als pleisterplaats fungeert. In deze pleisterplaatsen zijn 32 slaapplaatsen aanwezig. [Koffijberg, K., et al.; 1997] In bijlage B zijn de slaapplaatsen weergegeven.

Zoekgebieden voor ganzenopvang.

Gelderland

^

„.--'"Xy"

Figuur 3: Pleisterplaatsen in Gelderland; 40) polders Harderwijk-Elburg (incl. Veluwemeer), 41) Arkemheen en Putterpolder (incl. Wolderwijd, Nuldernauw en Nijkernauw), 42) IJsseldal Zutphen-Deventer, 43) IJsseldal Westervoort-Deventer, 44) Azewijnse en Netterdensche Broek, 45) Gelderse Poort, 46) Nederrijn Arnhem-Rheden, 47) Betuwe-oost, 48) Nederrijn Rhenen-Wijk bij Duurstede, 49) Betuwe-west, 50) Tielerwaard-oost 51) Waal Tiel-Zaltbommel, 52) Waal Nijmegen-Tiel, 53) Land van Maas en Waal, 54) Maas Mook-Ammerzoden. [Koffijberg, K., Voslamer, B. & Winden van, E.; 1997]

In het rapport 'Vogeltrek in Gelderland' (1983) geeft R.G.M, op den Buijs aan dat er binnen het rivierengebied twee belangrijke concentratieplaatsen zijn te onderscheiden. Het eerste is de Gelderse Poort, dat in het oosten ligt, tussen Arnhem, Nijmegen en Emmerich. Centraal in dit gebied lig het slaapplaatscomplex Bijland, Kaliwaal/Kekerdom en Zandgat Gendtse Polder. Het tweede ligt in het westelijk deel van het Gelderse rivierengebied, namelijk in de omgeving van Hurwenen. De Kil van Hurwenen, een grindgat in de Hurwenensche Waard, is binnen dit gebied de slaapplaats. De kaart 'Aantal gansdagen in Gelderland' in bijlage C geeft het aantal gansdagen weer in de periode 1992/93 tot 1995/96. Het belangrijkste concentratiegebied is gelegen in het Netterdensche en Azewijnsche Broek (2.726.370 gansdagen), maar deze locatie is gebaseerd op gegevens van één telseizoen (in andere seizoenen is niet geteld). De gebieden waar regelmatig ganzen foerageren zijn gelegen in de directe omgeving van de rivier. Buiten het gebied Netterdensche en Azewijnsche Broek komen in de provincie Gelderland ook veel ganzen voor in de gebieden Druten-Leeuwen-Altforst (1.086.380 gansdagen), Pannerdense Kanaal tot Gendtse Polder (1.086.380 gansdagen) en Cortenoever (1.028.594). [gegevens verwerkt van 'SOVON Vogelonderzoek Nederland'; 1998]

* 4 -In de jaren zestig was de Kolgans de meest voorkomende soort in het rivierengebied. Het aantal Rietganzen is sinds eind jaren zestig toegenomen. Andere ganzensoorten komen in kleinere aantallen voor. Vanaf 1990 is de meest voorkomende ganzensoort in Gelderland de Kolgans. De Grauwe Gans is ook een veel voorkomende soort, gevolgd door de Rietgans. [Buijs op den, R.G.M.; 1983/wildschadecommissie] Tabel 1 laat per ganzensoort de meest algemene pleisterplaats zien in de periode 1989 tot 1994. [Koffijberg, K., et al.; 1997] Deze tabel laat tevens zien dat het aantal Kolganzen, vergeleken met de andere ganzensoorten, erg hoog is. Vooral de Kleine Rietgans en de Rotgans zijn zeldzame soorten in Gelderland. Ook de aantallen Taigarietganzen en Brandganzen zijn laag.

Tabel 1: De meest algemene pleisterplaats per ganzensoort in Gelderland. Het aantal ganzen is gebaseerd op de gemiddelde seizoenspiek in de periode 1989-1994. [Koffijberg, K., et al.; 1997]

Ganzensoort

Kolgans

Toendrarietgans

Grauwe Gans

Brandgans

Taigarietgans

Kleine Rietgans

Rotgans

Pleisterplaats

Gelderse Poort

Gelderse Poort

Gelderse Poort

Tielerwaard-oost

Tielerwaard-oost

* langs de IJssel Zutphen-Deventer * Gelderse Poort

Nederrijn Arnhem-Rheden

Aantal ganzen in 1989-94

43.104

2.351

1.189

361

58

4

4

2.3 Aantallen Het aantal overwinterende ganzen in Nederland is sinds de jaren zestig gestegen van 100.000 tot bijna 1 miljoen ganzen. Figuur 4 geeft de ontwikkeling in aantal ganzen in Nederland voor de periode 77/78 t/m 95/96 weer. [Paassen van, A.G.; 1996] De toename van ganzen in Nederland heeft de volgende oorzaken: * teruggang van het beschikbare biotoop buiten Nederland, waardoor de ganzen

genoodzaakt zijn elders te gaan overwinteren; * biotoopwinst binnen Nederland, waardoor meer ganzen aangetrokken worden; * meteorologische omstandigheden. Enerzijds kunnen strenge winters bijgedragen

hebben tot de ontdekking van Nederland als overwinteringsgebied, anderzijds kunnen zachte winters de overlevingskansen hebben vergroot;

* verbetering van de bescherming door beperking of afschaffing van de jacht en het stich­ten van reservaten en rustgebieden;

* verbetering van de voedselkwaliteit en -kwantiteit door veranderingen in de landbouw, waardoor de draagkracht is toegenomen. [Schilperoord, L.J.; 1986]

Zoekgebieden voor ganzenopvang.

1200000

1000000

800000

| 600000

400000

200000 S ?

lU SBBt

*l U U U o -J 77/78 79/80 81/82 83/84 85/86 87/88 89/90 91/92 93/94 95/96

Periode

Figuur 4: Ontwikkeling in aantal ganzen in Nederland, periode 1977/78 t/m 1995/96. [Paassen van, A.G.; 1996]/SOVON ganzenwerkgroep; 1996,1997]

Sinds halverwege de jaren tachtig lijkt het aantal ganzen minder snel toe te nemen. De Toendra-en Taigarietgans komt de laatste jaren vanwege het ontbreken van een strenge winter in Oost-Europa slechts in geringe aantallen voor in Nederland. Voor deze soorten vormt Nederland de uiterste zuidwestgrens van het winterareaal. Tijdens strenge winters, zoals rond het midden van de jaren tachtig en meer recent in 1995/96, ontvluchten deze vogels hun noordelijke overwinteringsplaatsen en komen in veel grotere aantallen naar West-Europa. De Grauwe Gans daarentegen overwintert de laatste jaren vanwege de zachte winters en mogelijk ook door een sterke jachtdruk in Spanje juist meer in Nederland dan vroeger. De Kleine Rietgans neemt langzaam in aantal toe. De aantallen Rotgans en Brandgans nemen relatief snel toe. [Koffijberg, K., et al.; 1997] In tabel 2 zijn de maandelijkse aantallen ganzen in de periode 1995-96 in Nederland weergegeven. Ook de grootte van de West-Palearctic vliegroute is weergegeven.

Tabel 2: Aantallen ganzen per maand in Nederland in het seizoen 1995/96 (- niet geteld). Seizoensmaxima zijn vetgedrukt. Voor de Rotgans was de telling niet volledig voor de maanden okt, nov., maart en mei. Een aantal schattingen van de West-Palearctic Vliegroute populatie geven niet de actuele populatie grootte weer [SOVON Ganzen- en Zwanenwerkgroep; 1997]

Soort

Taiga-rietgans

Toendra-rietgans

Kleine Riet-gans

Kolgans

Grauwe Gans

Brandgans

Rotgans

Totaal

sep.

-

-

-

.

34.004

-

-

34.004

okt.

22

125

12.282

1.125

85.051

8.528

9.960

117.093

nov.

122

10.718

20.811

175.193

125.098

88.513

31.463

451.918

dec.

946

41.791

14.398

466.455

72.418

179.482

44.146

819.636

jan.

2.455

93.420

3.669

633.229

65.277

218.286

38.759

1.055.158

feb.

2.112

69.724

3.221

473.320

49.253

216.366

29.324

843.320

maart

332

8.897

1.294

270.392

35.046

135.020

36.183

487.164

mei

-

-

-

-

-

.

81.310

81.310

W-Pal. vliegr.

80.000

300.000

34.000

600.000

200.000

176.000

300.000

10

* * -

In januari kunnen tegenwoordig rond de 1 miljoen ganzen en zwanen worden geteld. Ongeveer de helft daarvan bestaat uit Kolganzen. Ook over het hele seizoen (oktober t/m maart) gerekend, nemen Kolganzen bijna de helft (45%) van de aanwezige aantallen voor hun rekening. Andere talrijke soorten zijn Grauwe Gans, Brandgans en Rotgans. Van de Kolgans (80%) en Brandgans (80%) wordt gemiddeld genomen meer dan tweederde van de Noordwest-Europese populatie in Nederland aangetroffen. Bij de Kleine Rietgans komt in het najaar vrijwel de gehele populatie die in Spitsbergen broed naar Nederland. Respectabele aantallen worden eveneens gezien van Grauwe Gans (40%) en Rotgans (40%). Naar internationale maatstaven gerekend zijn er meestal een relatief klein deel van de populaties van Toendra- en Taigarietganzen in Nederland aanwezig. [Koffijberg, K., et al.; 1997]

In figuur 5 is het procentuele aandeel van ganzen in Nederland weergegeven per provincie voor de periode 1995/96. Hierbij is het gemiddelde over de maanden december, januari en februari genomen. Uit de figuur blijkt dat het procentueel aandeel voor de provincie Gelderland voor de maanden december, januari en februari ongeveer 12 % is van alle ganzen die voorkomen in Nederland, [gegevens verwerkt van SOVON Ganzen- en Zwanenwerkgroep; 1997]

Noord-Brabant (6 .20%)—__

Zeeland (12.20'-' ^ ^ ^ L

Utrecht (3,70%) — . " ^ ^ ^ ^ K

Zuid-Holland (12.20%)- ^ M

Noord-Holland (3 80%) - ^ V ^

r- Limburg (0.00%) ^ G r o n i n g e n (2 50%)

S 1 _ -Friesland (29.20%)

Li ^ ^ -Drenthe (2,50%)

.-« \ ^ ' ~- Overijssel (9,50%)

"Gelder land (12,60%)

Figuur 5: Procentueel aandeel provincies in voorkomen van ganzen in Nederland in de maanden december, januari en februari, seizoen 1995/96. [SOVON ganzenwerkgroep; 1997]

2.4 Schade De schadevergoedingen, die door het Jachtfonds zijn uitgekeerd, zijn sterk toegenomen: van ƒ 2.134.000,- in 1990 tot ruim ƒ 5.500.000,- in 1997 (figuur 6). Oorzaken hiervan zijn: * de toename van het aantal ganzen; * minder speelruimte op agrarische bedrijven door een hogere hectare-productie; * een toename van het aantal schade-claims. [Paassen van, A.G.; 1996]

Het bedrag aan schadevergoedingen in de akkerbouw is de laatste jaren vrij stabiel en vooral hoog in jaren met een strenge winter. In de melkveehouderij is de schade juist hoog na een zachte winter [Groot Bruinderink;1987]. Het bedrag aan uitgekeerde schadevergoedingen in de melkveehouderij neemt echter nog steeds toe. Dat komt vooral door een toename van de opper­vlakte waar schade wordt geclaimd.

11

Zoekgebieden voor ganzenopvang.

6000000

5000000

4000000

3000000

2000000

1000000

0 i : . :

Figuur 6: Uitbetaalde schadetegemoetkomingen in de periode 1990 t/m 1997. [Jachtfonds; 1997]

19901991199219931994199519961997 Periode

De uitgekeerde schadevergoeding per pleisterende gans blijkt ook nog steeds toe te nemen: van ƒ 0,60 per gans in 1977/78 tot circa ƒ 4,- per gans in 1993/94. Voor een eerlijke vergelijking moet de vergoeding worden gecorrigeerd voor inflatie en verschillen in kVEM-prijs; de toename van de kosten per gans is dan minder groot dan nu is aangegeven. [Paassen van, A.G.; 1996]

Van gegevens die verstrekt zijn door de Wildschadecommissie weten we dat de kosten van de schadetegemoetkomingen ook in Gelderland sterk zijn gestegen: werd er in 1980 nog niks uitgekeerd, in 1994 werd al ongeveer ƒ 215.500,- uitgekeerd (Figuur 7). [Wildschadecommissie; 1980-1994].

350000

300000

250000

£• 200000

m 150000

100000

50000

0

I.-

.1

Figuur 7: Schadetegemoetkomingen in de periode 1980 t/m 1994 in Gelderland. [Wildschadecommissie; 1998]

1980 1982 1984 1986 1988 1990 1992 1994 Periode

Het uitgekeerde schadebedrag varieert per provincie. In figuur 8 is het procentuele aandeel van schade in Nederland weergegeven per provincie voor de periode 1995/96. Uit figuur 8 blijkt dat het procentuele schade-aandeel van de provincie Gelderland in de periode 1995/96 ongeveer 8 % bedraagt, [gegevens verwerkt van Jachtfonds; 1998]

12

* 4 -

Noord-Brabant(1,96%)-i Zeeland (7,25°/'

Zuid-Holland (4,97 Noord-Holland (2,61%)

Utrecht (0,48%)-

Gelderland(8,12%)-

Flevoland(4,14%) —

Overijssel (3.55%)— Drenthe (2,15%)-

Limburg (0,02%)

Groningen (12,06%)

Figuur 8: Procentueel aandeel provincies in schadetegemoetkomingen in het jaar 1996 [Jachtfonds; 1997]

-• esland (52,68%)

De schadeconcentratiegebieden in Gelderland zijn weergegeven op de kaart 'Schadetegemoetkomingen in Gelderland' in bijlage D. De schadeconcentratie is berekend van gegevens die verstrekt zijn door het Jachtfonds. De concentratiegebieden in Gelderland zijn gelegen langs de IJssel, tussen Doesburg en Rheden (postcodegebieden 6984 en 6955). Andere belangrijke schadeconcentratiegebieden zijn Cortenoever, langs de IJssel tussen Zutphen en Cortenoever en de omgeving van Ooy, langs de Rijn (postcodegebieden 6971 en 6577). [gegevens verwerkt van Jachtfonds; 1998] Een combinatie van hoog water, het voorkomen van ganzen en vorst zorgt voor hoge schadebedragen. Het totale schadebedrag in de provincie Gelderland is gemiddeld hoger als er een dergelijke combinatie zich voordoet, dan in perioden zonder deze combinatie. {Begeleidingsgroep proefproject ganzenopvang Fraterwaard}

Een draagvlakonderzoek onder agrariërs voor het opvangen van ganzen [ I.A.H.Larenstein; 1997] geeft aan dat een aantal agrariërs geen schade claimt. Deze onderzoekresultaten zijn gebaseerd op steekproefsgewijs genomen interviews in de belangrijke ganzengebieden in Gelderland. Als de kaart 'Gansdagen in Gelderland' vergeleken wordt met de kaart 'Schadetegemoetkomingen in Gelderland' dan zien we dat in een aantal gebieden grote aantallen ganzen zijn waargenomen maar dat in deze gebieden nauwelijks schade is gemeld. Hier zijn de volgende redenen voor aan te geven: de lengte van de procedure, lage taxaties, langzame betaling en onwetendheid bij agrariërs over de mogelijkheid tot schadetegemoetkoming. Een andere reden kan zijn, dat agrariërs geen schade claimen, omdat ze gewend zijn te boeren onder moeilijke omstandigheden. Ook het bejagen van ganzen draagt er toe bij dat geen schade wordt gemeld. [ I.A.H.Larenstein; 1997] Geconcludeerd kan worden dat de werkelijke schade in Gelderland hoger is.

Doordat de ganzen de beschermde status krijgen binnen de Flora- en Faunawet zal het schadebedrag waarschijnlijk nog verder toenemen. Onder de vigerende regelgeving (Jachtwet) is jacht in geopend tijd en schadebestrijding op vergunning voor kwetsbare percelen toegestaan. De jacht heeft een sterke invloed op het voorkomen van schade. De verwachting is dat de onder de Flora- en Faunawet de ganzenjacht niet meer is toegestaan. Alleen schadebestrijding met vergunning of ontheffing is mogelijk. Verwacht wordt dat het schadebedrag door het beperken van de mogelijkheden om schade te bestrijden sterk zal toenemen. Waarschijnlijk wordt ook de drempel op schade te claimen, omdat de jacht op ganzen niet meer is toegestaan.

13

Zoekgebieden voor ganzenopvang.

Mogelijkheden voor agrariërs voor het ganzenbeheer Op dit moment zijn de Jachtwet en het Structuurschema Groene Ruimte nog van kracht. De Jachtwet wordt in begin 1999 vervangen door de Flora- en Faunawet. Het Structuurschema Groene Ruimte wordt opgevolgd door het Programma Beheer in 1999. Voor het ganzenbeheer en de status van de gans heeft dit gevolgen.

Onder Jachtwet en Structuurschema Groene Ruimte: Status ganzen: • Kwetsbare soorten: Rotgans, Brandgans, Kleine Rietgans en de Taigarietgans. De jacht

op deze soorten is niet geopend. Alleen met vergunning mag op deze soorten gejaagd worden. Niet-kwetsbare soorten: Kolgans, Toendrarietgans en de Grauwe Gans. Jacht op deze soorten is geopend tussen 1 september en 31 januari van een half uur voor zonsopgang tot 10.00 uur 's morgens. Buiten het jachtseizoen is een vergunning voor het jagen op deze soorten vereist.

De agrariër heeft de volgende mogelijkheden: • het verkrijgen van een schadetegemoetkoming; • het afsluiten van een beheersovereenkomst botanisch beheer of gericht op

weidevogelbeheer. Eventuele schade, aangericht door ganzen, wordt tegemoet gekomen. Deze schade is (normaal gesproken) lager dan bij een perceel zonder beheersovereenkomst; het bejagen van ganzen (zie status ganzen).

Onder Flora- en Faunawet en Programma Beheer: De implementatie van de Flora- en Faunawet en het Programma Beheer is bij het schrijven van dit rapport nog bezig, maar in grote lijnen kan het volgende worden gezegd: Status ganzen:

De ganzensoorten behoren tot de beschermde inheemse diersoorten. Dit betekent dat de jacht op alle ganzensoorten (dus ook op de Kolgans, Toendrarietgans en de Grauwe Gans) gesloten is. Alleen om redenen van schadebestrijding op kwetsbare percelen mag beheer met het geweer plaatsvinden. Voor beheer met het geweer is een vergunning of ontheffing vereist. Voorbeelden van kwetsbare gewassen zijn akkerbouwgewassen en pas ingezaaid gras.

De agrariër heeft de volgende mogelijkheden: • het verkrijgen van een schadetegemoetkoming; • het afsluiten van een beheersovereenkomst botanisch beheer of gericht op

weidevogelbeheer. Eventuele schade, aangericht door ganzen, wordt tegemoet gekomen. Deze schade is (normaal gesproken) lager dan bij een perceel zonder beheersovereenkomst;

• schadebestrijding op kwetsbare percelen met vergunning/ontheffing (zie status ganzen); • afsluiten van een beheersovereenkomst wintergasten in enkele gebieden waar een

opvanggebied voor ganzen gecreëerd kan worden.

14

* * -

LOKALISEREN ZOEKGEBIEDEN EN BENODIGDE HECTARES

3.1 Beschrijving toegepaste methode Beschikbaar materiaal Van het SOVON zijn gegevens verkregen omtrent de ganzenaantallen in Gelderland in de seizoenen 1992/93 t/m 1995/96. Dit materiaal is afkomstig van de mid-maandelijkse tellingen in de maanden oktober t/m maart, uitgevoerd in de foerageergebieden. De ganzensoorten: Taigarietgans, Toendrarietgans, Kleine Rietgans, Kolgans, Grauwe Gans, Brandgans en Rotgans zijn in de tellingen opgenomen.

Per soort zijn de gemiddelde maxima bekend voor drie periodes in het jaar: najaar (oktober en november, Grauwe Gans ook incl. september)

• winter (december, januari en februari) voorjaar (maart).

Alleen de positieve waarnemingen zijn vermeld; is in een periode maar één soort geteld, dan houdt dat automatisch in dat er van de overige soorten geen exemplaren zijn gezien. In een aantal gebieden zijn helemaal geen soorten waargenomen.

Gebiedseenheden Bij de watervogeltellingen van het SOVON worden teleenheden op drie verschillende schaalniveau's onderscheiden: een groot hoofdgebied, dat op zijn beurt is opgedeeld in kleinere deelgebieden, die weer bestaat uit een aantal kleinere telgebieden. De gebiedsnummers die eindigen op 00 zijn hoofdgebieden, nummers eindigend op 10-90 zijn deelgebieden en nummers eindigend op 1-9 zijn telgebieden. Tevens is er een tweedeling in regio rivieren (RG) en regio Gelderland (GL).

De eenheid waarop de telgegevens zijn geleverd, is niet overal gelijk: soms als hoofdgebied, soms (in de meeste gevallen) als deelgebied en soms al telgebied (bijv. in het geval van de uiterwaarden langs de rivieren). Gezien het gebruiksdoel is ervoor gekozen zoveel mogelijk op het kleinste niveau te werken. Van een aantal gebieden was dit kleinste niveau echter alleen maar in een deel van de seizoenen beschikbaar. Waren gegevens van het kleinste niveau beschikbaar in minimaal twee van de vier seizoenen, dan is het kleinste niveau gebruikt. In dat geval zijn de overige twee seizoenen dus niet in de berekening van het gemiddelde opgenomen. Uiteindelijk was van 4 gebieden alleen de informatie beschikbaar als hoofdgebied, van 77 als deelgebied en van 70 als telgebied.

Niet van alle gebieden is volledige informatie beschikbaar. Zoals aangegeven zijn bij sommige gebieden niet alle seizoenen gebruikt. Een aantal gebieden was zelfs maar in één seizoen geteld (voorde volledigheid wel opgenomen; dan is dus geen gemiddelde genomen, maar het getelde aantal gegeven). In die gevallen zou het materiaal dus niet representatief hoeven te zijn voor wat er "normaal" zit. In het algemeen is de volledigheid van het materiaal redelijk groot. De meest belangrijke ganzengebieden zijn zelfs in drie of vier seizoenen netjes op een klein niveau geteld.

Gezien het gebruiksdoel is ervoor gekozen om de gemiddelde seizoensmaxima te verrekenen naar gemiddelde aantallen. Het blijkt dat 40 % van het gemiddelde seizoensmaximum ongeveer overeenkomt met de gemiddelde aantal.

De gebiedstypen hoofdgebied, deelgebied en telgebied worden van af nu het zoekgebied genoemd. Binnen de grenzen van het zoekgebied worden de ganzenopvanggebieden aangegeven (gebeurt in een later stadium).

15

Zoekgebieden voor ganzenopvang.

Methode a.d.v. kJ Deze methode is in de provincie Zeeland toegepast.

Voor wat betreft de dagelijkse voedselbehoefte en voedselkeuze is gebruik gemaakt van de soortspecifieke gegevens in onderstaande tabel.

Tabel 3: Soortspecifieke gegevens

soort

Rietgans

Kolgans

Grauwe gans

Brandgans

Rotgans

Voedselbehoefte

kJ/dag

1820

1750

2200

1285

837

voedings

% gras

30

100

50

100

100

bronnen

% biet

70

0

50

0

0

Voor wat betreft de voedselaanbod-kant en het verteringsrendement is eveneens gebruik gemaakt van algemene gegevens (tabel 4). Aan de hand hiervan is de netto opbrengt voor ganzen van een hectare gras en een hectare bietenafval berekend.

Tabel 4: Gegevens gras en bieten.

gras

bieten

biomassa kg ds/ha

350

600

energie kJ/ gram ds

17,7

16,8

energie kJ/ha

6.195.000

10.080.000

verterings­rendement

30%

80%

kJ/ha netto opbrengst

1.858.500

8.064.000

De ganzenaantallen zijn op respectievelijk hoofgebied, deelgebied en telgebied aangeleverd. Voor de zoekgebieden is berekend welke oppervlakte in hectare nodig is om ganzen op te kunnen vangen.

De volgende methode voor berekening van de oppervlakte opvanggebied voor ganzen is toegepast: 1 berekening per periode het gemiddeld aantal gansdagen per soort 2 berekening per periode de voedselbehoefte per soort (gansdagen * voedselbehoefte) 3 berekening per periode de voedselbehoefte per soort voor voedingsbron (bieten en

grasland) aan de hand van het percentage bieten/grasland in consumptiegedrag 4 berekening benodigde oppervlakte foerageergebied door de behoefte voedingsbron te

delen door de opbrengstwaarde per hectare. 5 Tenslotte is de benodigde oppervlakte foerageergebied voor de verschillende soorten bij

elkaar opgeteld.

Van het SOVON zijn gemiddelde seizoensmaxima verkregen. Voor het bepalen van de voedselbehoefte in een gebied moet gerekend worden met gemiddelde aantallen. Immers, bij een seizoensmaximum gaat het om een piek; over de gehele winterperiode zijn er gemiddelde minder ganzen aanwezig en is de voedselbehoefte dus ook lager. Gemiddelde aantallen geeft

16

* * -

een betere beeld van de benodigde voedselbehoefte. Uit schattingen blijkt dat het gemiddeld aantal ongeveer 40% van het gemiddeld seizoensmaxima is. De berekende behoefte voedingsbron wordt daarom vermenigvuldigd met 0,4 (40%).

Per zoekgebied zijn nu de volgende gegevens beschikbaar: benodigde oppervlakte foerageergebied in de verschillende perioden (najaar, winter, voorjaar) en de perioden totaal;

• benodigde oppervlakte foerageergebied biet en foerageergebied grasland.

In het volgende tekstkader is een voorbeeld gegeven van de berekening van het aantal hectare opvanggebied in een zoekgebied.

Voorbeeldberekening

Tabel 5: RG5171: Ochten - brug Willemspolder (noordoever)

periode

najaar

najaar

najaar

winter

winter

winter

winter

voorjaar

euring

1590

1610

1670

1574

1590

1610

1670

1610

soort

Kolgans

Grauwe Gans

Brandgans

Toendrarietgans

Kolgans

Grauwe Gans

Brandgans

Grauwe Gans

gemiddeld

5

141,5

2,5

16

1571

92,25

1,75

1,25

seizoenen

4

4

4

4

4

4

4

4

1 berekening per periode het gemiddeld aantal gansdagen per soort: (gemid. aantal * aantal dagen)

najaar (61 dagen en voor de Grauwe Gans 91 dagen (ook in sept geteld)) winter (91 dagen) voorjaar (31 dagen)

2 berekening per periode de voedselbehoefte per soort: (gansdagen * voedselbehoefte)

3 berekening per periode de voedselbehoefte per soort voor voedingsbron (bieten en grasland) aan de hand van het percentage bieten/grasland in consumptiegedrag

4 berekening benodigde oppervlakte foerageergebied door de behoefte voedingsbron te delen door de opbrengstwaarde per ha.

5 Tenslotte is de benodigde oppervlakte foerageergebied voor de verschillende soorten bijelkaar opgeteld.

17

Zoekgebieden voor ganzenopvang.

Tabel 6: Uitkomsten berekening

soort

Najaar

Kolgans

Grauwe Gans

Brandgans

Winter

Toendrariet-gans

Kolgans

Grauwe Gans

Brandgans

voorjaar

Grauwe Gans

aantal gansdagen

305

12922

183

1456

142961

8372

182

31

voedsel-behoefte

533750

28428400

235155

2649920

250000000

18418400

233870

68200

De gegevens in bovenstaande t resulteert in de volgende gegeve hectares najaar hectares winter hectares voorjaar totaal aantal hectares hectares biet hectares gras

voedsel-behoefte biet

0

14214200

0

1854944

0

9209200

0

34100

voedsel-behoefte gras

533750

14214200

235155

794976

250000000

9209200

233870

34100

beno­digde ha. biet

0

1,76

0

0,23

0

1,14

0

0

beno­digde ha. gras

0,29

7,65

0,13

0,43

134,51

4,96

0,13

0,02

totaal beno­digde ha.

0,29

9,41

0,13

9,83

0,66

134,51

6,1

0,13

141,4

0,02

abel dienen vermenigvuldigd te worden met 0,4 (40%). Dit ns:

4 56

0 60

1 59

Resultaat Voorgenoemde rekenmethode is toegepast op alle telgebieden, waar gegevens van ganzen bekend waren. Uit de berekening blijkt dat in Gelderland ongeveer 8.000 hectare voor de opvang van ganzen nodig is. Per zoekgebied (telgebied) zijn de volgende gegevens bekend: • ligging en grootte van het zoekgebied; • benodigde oppervlakte foerageergebied in de verschillende perioden (najaar, winter,

voorjaar) en de perioden totaal; benodigde oppervlakte foerageergebied biet en foerageergebied grasland.

Kaart 'Zoekgebieden voor ganzenopvang' in bijlage E geeft de ligging van de zoekgebieden weer met daarop de belangrijkste foerageergebieden voor ganzen in Gelderland (donkerrood = belangrijk, wit = onbelangrijk). In bijlage F is per zoekgebied het benodigde foerageergebied en het aantal seizoenen, dat er geteld is, weergegeven.

18

&±-3.2 Lokaliseren opvanggebied binnen zoekgebied Binnen het zoekgebied moet een verdere (nauwkeurige) ligging van de opvanggebieden worden aangegeven.

Criteria voor begrenzing Bij het schrijven van dit verslag was de regeling beheersovereenkomsten Wintergasten nog niet geheel uitgewerkt. Een werkgroep van de Dienst Landelijk Gebied is bezig met het maken van een voorstel voorde regeling, dat wordt opgenomen in de Rbon-regeling (Regeling beheersovereenkomsten in natuurontwikkelingsgebieden). De criteria voor begrenzing zijn daarom ook nog niet bekend. Op grond van de inhoud van Programma Beheer en de concept­versies van de regeling beheersovereenkomsten wintergasten kunnen een aantal criteria worden aangegeven. Deze criteria kunnen dus nog komen te vervallen of worden aangepast in de definitieve versie van de regeling.

Op basis van de volgende criteria, kan tot een nadere invulling van de 8.000 hectare gekomen: • de opvanggebieden dienen binnen de zoekgebieden van PKB-kaart 10 (bijlage A) van

het Structuurschema Groene Ruimte te liggen; het opvanggebied dient buiten de bebouwde kom te liggen; het opvanggebied dient te liggen in een schade-gebied; de opvanggebieden dienen in de nabijheid van slaapplaatsen te liggen; de opvanggebieden dienen een minimale oppervlakte te hebben; de natuur- en beheergebieden dienen als basisopvang; de terreingesteldheid; de aanwezigheid van drinkplaatsen; verzekerde rust.

Deze criteria zijn door de werkgroep van de Dienst Landelijk Gebied nog niet helemaal uitgewerkt. De criteria kunnen dus nog worden gewijzigd en aanvullingen kunnen nog volgen.

Onderstaand wordt per criterium een korte toelichting gegeven.

Binnen zoekgebieden van de PKB-kaart 10 De regeling beheersovereenkomsten wintergasten is bedoeld voor gebieden binnen de ganzengebieden die aangegeven zijn op de PKB-kaart 10. Buiten deze ganzengebieden mogen geen opvanggebieden in het kader van deze regeling worden gecreëerd.

Buiten de bebouwde kom Om tot een verdere (nauwkeurige) ligging van de opvanggebieden in de zoekgebieden te komen, is het gebied binnen de bebouwde kom, erven en wegen uitgesloten voor de ganzenopvang.

Schade-gebied Zoals vermeld in het Programma Beheer moet voor het aanwijzen van een opvanggebied rekening worden gehouden met regelmatig voorkomende schade. Hierbij is afstemming met het Jachtfonds noodzakelijk in verband met de relatie met schade-uitkeringen. De minimale hoogte van de schade per hectare is niet bekend. In Friesland worden in het kader van de proefprojecten (vergelijkbaar met het proefproject Fraterwaard) voornamelijk gebieden aangewezen waar gemiddeld meer dan ƒ 100,- per hectare schade is.

Bij het schrijven van dit verslag wordt het schade-aspect nog niet door de werkgroep Dienst Landelijk Gebied meegenomen als criteria om voor beheersvergoeding in aanmerking te komen. Dit betekent dat ook gebieden, waar veel ganzen voorkomen maar waar geen schade wordt gemeld, in aanmerking komen voor de regeling.

19

Zoekgebieden voor ganzenopvang.

Nabij slaapplaatsen De meeste soorten concentreren zich in een aantal gebieden. Deze concentratie hangt vermoedelijk samen met de aanwezigheid van een combinatie van habitattypen. Zeer belangrijk hierbij, is de nabijheid van slaapplaatsen (op open water) en foerageergebieden. Ganzen hebben de neiging om overdag te foerageren en 's nachts in grote groepen te slapen in met name natuurgebieden (open water). Uit onderzoeken blijkt dat ganzen maximaal 15 km vliegen tussen foerageerplaats en slaapplaats. In Gelderland bijvoorbeeld foerageren ganzen in de Fraterwaard en slapen deze ganzen in de Bijland (Gelderse Poort); afstand is ongeveer 13 km.

Voor dit onderzoek zijn de slaapplaatsen aangehouden, die het SOVON aangeeft in het boek 'zwanen en ganzen in Nederland' (zie bijlage B).

Minimale grootte Voor het aanwijzen van gebieden moet rekening worden gehouden met een minimaal te realiseren oppervlakte ganzenbeheer. De grootte van het minimaal te realiseren oppervlakte is niet bekend; de werkgroep Dienst Landelijk Gebied heeft nog geen minimale oppervlakte eis aangegeven. Verwacht wordt dat deze minimale oppervlakte eis wel wordt ingevoerd.

In Friesland worden in het kader van de proefprojecten voornamelijk gebieden aangewezen die groter zijn dan 500 hectare. In Gelderland gaat dit minder gauw op, omdat ganzen meer verspreid zijn in kleinere gebieden. Dit komt doordat het uiterwaardengebied niet te vergelijken is met het graslandgebied van Friesland. In Gelderland kan al veel worden bereikt (in vergelijking met Friesland) met een aaneengesloten gebied van ongeveer 100 hectare. Voorlopig wordt in dit onderzoek de minimale oppervlakte dan ook op 100 hectare gehouden.

Basisopvang Per zoekgebied wordt het daarbinnen gelegen natuurgebied (reservaat en natuur) als basisopvang aangenomen. Vooralsnog worden de Relatienotagronden ook opgenomen als basisopvang. Aangezien veel gronden in de uiterwaarden binnen de begrenzing van de Relatienota vallen en deze gronden ook in aanmerking voor ganzenopvang komen, moet worden bekeken of hier een speciale regeling voor wordt (kan worden) getroffen. In Gelderland zou gekeken moeten worden naar een combinatie met botanisch beheer of een combinatie met het weidevogelbeheer. Het beheer gericht op de ontwikkeling van botanische waarden levert waarschijnlijk een vegetatie op, die minder (aantrekkelijk) voedsel voor de ganzen oplevert. Een ander mogelijkheid is om de agrariër de keuze te laten welk beheer hij/zij wil plegen.

Door de basisopvang van benodigde oppervlakte af te halen, wordt het aantal hectare verkregen, dat dient als opvanggebied.

Bij de berekening van het benodigde aantal hectare ganzenopvang binnen de zoekgebieden zijn de graslandopbrengsten voor standaard bedrijven (gronden zonder beheersovereenkomst) gebruikt. De opbrengsten van Relatienotagronden zijn lager. Als Relatienotagronden worden gebruikt voor basisopvang, dan zal er in totaal dus meer hectare ganzenopvang nodig zijn om de ganzen even veel voedsel aan te bieden. In de uiterwaarden worden met name de pakketten G6 (15 juni-beheer) en G11 (15 juli-beheer/ beperkt beheer) afgesloten. Uit de berekening in het tekstkader blijkt dat de opbrengstderving voor pakket G6: 33,2% en voor pakket G11: 47% is. In het kader van de ganzenopvang moeten bovenstaande percentages opbrengstderving bij beheersovereenkomsten lager worden genomen. Aangezien de percentages opbrengstderving met name te maken hebben met een uitgestelde maaidatum en niet zo zeer met de kwaliteit van het gras in het vroege voorjaar. Voor ganzenopvang op Relatienotagronden zou aangenomen kunnen worden dat er ongeveer 20% opbrengstderving is. Dit betekent dat 20% extra Relatienotagronden nodig zijn om het benodigde aantal hectare voor ganzenopvang in de zoekgebieden te bereiken.

20

&JL

Berekening opbrengstderving Relatienotagronden

De Dienst Landelijk Gebied geeft aan dat een bedrijf bij een optimaal niveau een opbrengst van 10.000 kVEM/ha heeft. Een bedrijf heeft te maken met een standaard opbrengstdepressie. De standaard opbrengstdepressie bevat de effecten van de externe productie-omstandigheden en bestaat uit twee componenten, namelijk waterhuishouding en oppervlakteverlies. De standaard opbrengstdepressie is bepaald voor de grondsoorten veen, klei en zand. Aangezien de ganzengebieden met name in de uiterwaardengebieden (grondsoort is met name klei) liggen, wordt bij deze berekening gebruikt gemaakt van de opbrengstdepressies voor klei.

Tabel: Opbrengstdepressiepercentages

Waterhuishouding

oppervlakteverlies

veen

17%

7%

klei

9%

5%

zand

10%

d5%

Het standaard depressiepercentage voor klei is: 100 - [(100 - 9) x (100 - 5) /100] = 13,55 %

Aan de hand van het standaard depressiepercentage kan het opbrengstniveau, wat gemiddeld in Nederland wordt bereikt zonder beheersbeperkingen (het vergelijkingsniveau), worden berekend.

Het vergelijkingsniveau voor kleigebieden is: 10.000 x (100 -13,55) /100 = 8.645 kVEM/ha

Aan de hand van het vergelijkingsniveau en de productiederving per pakket, kan het percentage voor de opbrengstderving worden berekend. In de uiterwaarden worden met name de pakketten G6(15juni-beheer)en G11 (15juli-beheer/ beperkt beheer) afgesloten. De opbrengstderving is respectievelijk 33,2% (2.872 / 8.645 kVEM/ha) en 47% (4.061 / 8.645 kVEM/ha).

[Naar: Heinen, J.; 1997]

Terreingesteldheid Kenmerken van het landschap (openheid versus geslotenheid) en de inrichting van een terrein (opgaande elementen) bepalen mede de geschiktheid van een opvanggebied voor wintergasten. Terreinen met veel opgaande elementen (beplantingen, rasters, gebouwen en dergelijke) worden doorgaans gemeden. Open, overzichtelijke terreinen hebben de voorkeur. Alleen percelen met de vereiste terreingesteldheid kunnen als opvanggebied voldoen. De uiterwaarden in Gelderland worden enigszins gekenmerkt door kleinschaligheid; toch komen grote concentraties ganzen in deze gebieden voor. Ondanks het relatief kleinschalige karakter van de uiterwaarden moet dit landschap in aanmerking kunnen komen voor opvanggebied.

Aanwezigheid van drinkplaatsen Aanwezigheid van zoet open water ter plaatse verhoogt de aantrekkelijkheid van een foerageergebied. Terreinen met enig relief (minder dan 0,5m) hebben vaak de voorkeur omdat er in de wintermaanden vaak plassen op het veld staan. De ganzen hoeven dan geen energieverslindende drinkvluchten te ondernemen. Hier kan bij de inrichting en beheer van gebieden rekening mee worden gehouden.

21

Zoekgebieden voor ganzenopvang.

Rust Rust is een belangrijke eigenschap van een goed opvanggebied voor wintergasten. De dieren foerageren in sociaal verband en zijn snel gealarmeerd. Bronnen van verstoring kunnen zijn: vliegtuig, roofvogel, menselijke aanwezigheid, plotselinge geluiden. Eenmaal op de wieken wordt veel brandstof verbruikt en wordt de opname van voedsel beperkt. Verstoring leidt er toe dat de ganzen andere, niet-opvanggebieden bezoeken. In een opvanggebied dient de rust gedurende het winterhalfjaar (november-maart) dus verzekerd te zijn.

Methode voor begrenzing Potentiële opvanggebieden moeten in eerste instantie worden gezocht op basis van de eerste vijf criteria (binnen zoekgebieden van PKB-kaart 10, buiten de bebouwde kom, gelegen in schade-gebied, nabijheid van slaapgebieden en een minimale oppervlakte van 100 ha). In totaal zijn er 26 zoekgebieden waarbinnen meer dan 100 hectare opvanggebied gecreëerd moet worden.

Het criterium 'nabijheid van slaapplaatsen' is van minder belang, aangezien de ganzen wel komen de foerageren.

Op basis van de laatste criteria (natuur- en beheergebieden dienen als basisopvang, terreingesteldheid, aanwezigheid van drinkplaatsen en verzekerde rust) kan tot een nadere begrenzing van het opvanggebied gekomen worden.

22

&±-BESCHRIJVING EERSTE 15 ZOEKGEBIEDEN

4.1 Inleiding Kaarten 1 t/m 15 in bijlage G geven elk een zoekgebied op weer topografische ondergrond. Uit de berekening is gebleken dat binnen deze zoekgebieden de meeste hectares opvanggebied gelegen zijn. Binnen deze zoekgebied moeten op basis van de eerste vijf criteria (zie paragraaf 3.2) potentiële opvanggebieden worden aangegeven. In bijlage H is een overzicht opgenomen van de eerste 15 zoekgebieden. In dit overzicht is per zoekgebied het volgende aangegeven:

de totale oppervlakte zoekgebied; • de benodigde oppervlakte grasland binnen zoekgebied;

de benodigde oppervlakte bieten binnen zoekgebied; de benodigde totale oppervlakte binnen zoekgebied;

• de oppervlakte basisopvang gesplist in : reservaat; beheersgebied; reservaat en natuurontwikkeling; natuurontwikkeling; natuurontwikkeling door ontgrondingen;

• de gemiddelde schade in het zoekgebied (in de periode 1992/93-1995/96); • het aantal seizoenen, dat er schademeldingen zijn geweest (0 = geen meldingen, 5 =

maximaal aantal meldingen); de afstand tot de dichtsbij zijnde slaapplaats;

• de oppervlakte die voor nodig is de opvang van ganzen op grasland c.q. bieten (na aftrek van de basisopvang).

4.2 Beschrijving zoekgebieden Onderstaand worden de eerste 15 zoekgebieden kort beschreven. Toelichting bij beschrijvingen zoekgebieden: • Per zoekgebied is een korte omschrijving van ligging, schadegegevens en potentiële

opvanggebieden gegeven. Op kaarten 1 t/m 15 in bijlage G zijn de zoekgebieden weergegeven. Op deze kaarten zijn tevens de Relatienotagebieden en de potentiële opvanggebieden aangegeven.

• Als er over schadegegevens wordt gesproken, dan worden de gegevens bedoeld die van het Jachtfonds verkregen zijn voor de periode 1992/93 t/m 1995/96.

• Per zoekgebied is de ligging van de potentiële opvanggebieden aangegeven. Deze ligging is met name op schadegegevens gebaseerd. De ligging is globaal aangegeven en bedoeld om richting te geven aan een mogelijke locatie voor de opvang van ganzen. Aan de hand van gegevens uit de streek kan de definitieve locatie van de opvanggebieden worden bepaald.

Azewijnsche en Netterdensche Broek (GL8340) Het Azewijnsche en Netterdensche Broek is gelegen tussen 's Heerenberg en Gendringen aan de Duitse grens. Met name in het gebied tussen Netterden en Gendringen en de Duitse grens worden veel ganzen gemeld. De ganzen slapen in Duitsland en foerageren overdag in het Azewijnsche en Netterdensche Broek. Uit de gegevens van het Jachtfonds blijkt dat in de periode 1992/93 -1995/96 in het gebied Azewijnsche en Netterdensche Broek weinig schade is gemeld. In het seizoen 1996/97 zijn echter 6 schademeldingen geweest en het totale schadebedrag was:/ 7.662,-

Berekend is, dat ongeveer 1010 hectare gebied voor het opvangen van ganzen nodig is. Op basis van de ligging van schadegebieden is een potentieel opvanggebied aangewezen. Dit opvanggebied is ongeveer 600 hectare groot.

23

Zoekgebieden voor ganzenopvang.

Bij de definitieve begrenzing van de opvanggebieden moet gelet worden op de ganzengebieden die aangegeven zijn op de PKB-kaart 10 (Structuurschema Groene Ruimte). De grens van het ganzengebied loopt dwars door het Azewijnsche en Netterdensche Broek. De opvanggebieden moeten liggen binnen de ganzengebieden.

Druten - Leeuwen - Altforst (GL7230) Het gebied is gelegen tussen de Waal en de Maas, ter hoogte van Druten. In vergelijking tot de andere zoekgebieden heeft het zoekgebied Druten - Leeuwen - Altforst een groot oppervlakte, namelijk 3176 hectare. In het gebied wordt weinig schade gemeld.

Berekend is, dat ongeveer 387 hectare gebied nodig is voor het opvangen van ganzen. In het gebied zijn een aantal eendenkooien aanwezig. De potentiële opvanggebieden zijn (voorlopig) rond deze eendenkooien aangewezen.

Pannerdens Kanaal t/m Gendtse Polder (RG1160) Het gebied is gelegen aan de Waal, omgeving Doornenburg. Het gebied heeft een grootte van 466 hectare. In het gebied wordt weinig schade gemeld.

Berekend is, dat 380 hectare nodig is voor de opvang van ganzen. Vrijwel het gehele gebied is aangewezen als natuurontwikkelings- (261 hectare) en reservaatsgebied (26 hectare). De hoofdfunctie landbouw verdwijnt op den duur uit dit gebied. Voorlopig is het gehele gebied dus geschikt voor de ganzenopvang; als de natuurontwikkelings- en reservaatsgebieden komen, blijft slecht een klein gebied (ongeveer 50 hectare) over voor ganzenopvang.

Cortenoever (RG2172) Het gebied Cortenoever is gelegen aan de IJssel, tussen Brummen en Zutphen. Het zoekgebied heeft een grootte van ongeveer 300 hectare. In het gebied wordt vrij veel schade gemeld; gemiddeld ƒ10.583,-. In het zoekgebied is een belangrijke slaapplaats voor ganzen gelegen.

Berekend is, dat ongeveer 342 hectare nodig is voor de opvang van ganzen in dit gebied. Vrijwel het gehele gebied is aangewezen als reservaatsgebied (249 hectare). Het overige gebied (ongeveer 100 hectare) kan als opvanggebied voor ganzen dienen. Mogelijk kan dit opvanggebied worden uitgebreid naar het naastgelegen zoekgebied RG2171 (Oekensche Veld -spoorbrug Zutphen). In zoekgebied RG2171 is ongeveer 100 hectare opvanggebied nodig.

Pannerdens Kanaal t/m Pannerden - steenfabriek (RG1131) Het gebied is gelegen aan het Pannerdens Kanaal ten noorden van Pannerden. Het zoekgebied heeft een grootte van 240 hectare. In het gebied wordt vrij weinig schade gemeld; alleen in 1996 werd veel schade gemeld (ongeveer ƒ 15.000,-).

Berekend is, dat ongeveer 309 hectare nodig is voor de opvang van ganzen in dit gebied. Buiten de in het zoekgebied gelegen plassen is het gehele gebied aangewezen voor relatienota: ongeveer 60 hectare reservaat en 120 hectare natuurontwikkelingsgebied. De plassen in het gebied zijn een belangrijke slaapplaats voor ganzen. Voorlopig is het gehele gebied geschikt voor de ganzenopvang tot de gronden natuurontwikkelings- of reservaatgebied worden.

Vaalwaard - Doesburg (RG2140) Dit zoekgebied (496 hectare) is gelegen tussen de IJssel en Het Zwarte Schaar, ten noorden van Doesburg. Samen met een gedeelte van het zoekgebied RG2130 vormt dit gebied het gedooggebied ganzenopvang Fraterwaard. Het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is in 1996 het proefproject gestart. In het proefproject worden ganzen rust en voedsel geboden. De agrariër ontvangt een gedoogovereenkomst. In het gebied wordt veel schade gemeld: gemiddeld ƒ 33.774,-.

24

&JL

Berekend is, dat ongeveer 304 hectare nodig is voor de opvang van ganzen in dit gebied. In het gebied is ook een belangrijke slaapplaats voor ganzen gelegen, namelijk de plassen ten zuiden van Olburgen. 178 hectare in het gebied is beheersgebied en komt in eerste instantie niet in aanmerking voor opvanggebied (beheersgebied is basis-opvang). Gezien de rust en de aanwezigheid van grasland is het gebied tussen Het Zwarte Schaar en de IJssel uitermate geschikt als opvanggebied. Aan te bevelen is om het gebied aan te sluiten op het opvanggebied binnen het naastgelegen zoekgebied RG2130.

Oude Rijnstrangen (RG1110) Dit gebied is gelegen rond de Oude Rijn en wordt gevormd door de Pannerdensche Waard, Gelderse Waard en de Ossenwaard. Het gebied heeft een grootte van 2302 hectare. In het gebied wordt vrij weinig schade gemeld; alleen in 1996 werd in een aantal deelgebieden veel schade gemeld.

Berekend is, dat ongeveer 303 hectare nodig is voor de opvang van ganzen. In het gebied zijn veel Relatienotagronden gelegen. Op basis van schadegegevens zijn drie potentiële opvanggebieden aangewezen. Met name het opvanggebied gelegen in de Ossenwaard zou voor ganzenopvang in aanmerking kunnen komen; in dit gebied liggen geen Relatienotagronden.

De Steeg - Dieren (RG2130) Dit gebied wordt gevormd door de Havikerwaard en de Beimerwaard en is gelegen tussen Doesburg en Ellecom. Het gebied is 1531 hectare groot. In het gebied wordt veel schade gemeld, gemiddeld ƒ24.852,- per jaar. Het noordelijkste deel van dit zoekgebied vormt samen met RG2140 het gedooggebied Fraterwaard (zie Vaalwaard - Doesburg).

Berekend is, dat in dit gebied ongeveer 243 hectare gebied nodig is voor de opvang van ganzen. In het gebied ligt ongeveer 300 hectare Relatienotagebied. Het potentiële opvanggebied rond deze Relatienotagebieden liggen en aansluiten op het (potentiële) opvanggebied in het zoekgebied RG2140.

Rossum - brug Zaltbommel (RG5260) Dit gebied (456 hectare) is gelegen rond de Kil van Hurwenen, tussen Zaltbommel en Hurwenen, ten zuiden van de Waal. Dit gebied is aangewezen als Vogelrichtlijn-gebied. Volgens de gegevens van het Jachtfonds is in dit gebied geen schade uitgekeerd.

Berekend is, dat in dit gebied ongeveer 215 hectare nodig is voor het opvangen van ganzen. Vrijwel het gehele gebied is gelegen binnen Relatienotagebied (275 hectare, waarvan 119 hectare beheersgrond is). Voorlopig is het gehele gebied geschikt voor de ganzenopvang tot de gronden natuurontwikkelings- of reservaatgebied worden.

Pannerdens Kanaal Waal - Angeren (RG1132) Dit gebied is gelegen aan het Pannerdens Kanaal (west-oever) tussen Angeren en Pannerden. Het gebied is 240 hectare groot. Volgens de gegevens van het Jachtfonds is in dit gebied geen schade gemeld.

Berekend is, dat in dit gebied ongeveer 199 hectare nodig is voor het opvangen van ganzen. Het gehele gebied is gelegen binnen Relatienotagebied (ongeveer 70 hectare natuurontwikkelingsgebied en ongeveer 170 hectare beheersgebied). Voorlopig is het gehele gebied geschikt voor de ganzenopvang tot de gronden natuurontwikkelings- of beheersgrond worden.

25

Zoekgebieden voor ganzenopvang.

Bisonbaai, Oude Waal (zuidelijke uiterwaarden) (RG1191) Dit gebied is gelegen aan de Waal ten noorden van Nijmegen, tussen de Waalbrug en Ooy. Het gebied heeft een grootte van 375 hectare. In het gebied is weinig schade gemeld.

Volgens de berekening is 194 hectare voor het opvangen van ganzen nodig. Vrijwel het gehele gebied is Relatienotagebied (177 hectare) en water. Voorlopig zijn de gronden zonder een andere beheersovereenkomst en met hoofdfunctie landbouw geschikt voor ganzenopvang.

Millingerwaard, Kaliwaal (zuidelijke uiterwaarden) (RG1171) Dit gebied (598 hectare) is gelegen bij Kekerdom in de bocht van de Waal. In het gebied wordt vrij veel schade gemeld; gemiddeld ƒ 9.046,-. In het zoekgebied is een belangrijke slaapplaats voor ganzen gelegen.

Berekend is, dat in dit gebied ongeveer 183 hectare voor de opvang van ganzen nodig is. Buiten de reeds begrensde Relatienotagronden (313 hectare) kunnen deze 183 hectare binnen dit zoekgebied aangewezen worden. Het gaat om zowel akkerbouwgronden als grasland.

Kommerdijk - Waalbrug Lent (noordoever) (RG1180) Dit gebied is gelegen tussen Bemmel en de Waal; de Bemmelsche, Gendtsche en Ooijrijksche Polder. Verspreid in het gebied liggen een aantal plassen en bosjes. Het zoekgebied is ongeveer 446 hectare groot. Volgens de gegevens van het Jachtfonds is in dit gebied in de periode 1992/93 t/m 1995/96 geen schade gehonoreerd.

Berekend is, dat in dit gebied ongeveer 182 hectare nodig is voor het opvangen van ganzen. Vrijwel het gehele gebied is gelegen binnen Relatienotagebied (ongeveer 333 hectare). Voorlopig is het gehele gebied geschikt voor de ganzenopvang tot de gronden natuurontwikkelings- of beheersgrond worden.

Spoorburg Zutphen - spoorburg Deventer (RG2220) Dit (langgerekte) gebied is gelegen tussen Deventer en Zutphen in de uiterwaarden langs de IJssel. Het zoekgebied heeft een grootte van 589 hectare. In het gebied is weinig schade gemeld (gemiddeld: ƒ 470,-). In de directe omgeving van het zoekgebied zijn 3 belangrijke slaapplaatsen gelegen.

Berekend is, dat in het gebied ongeveer 182 hectare voor de ganzenopvang nodig is. Gezien de ligging (rust en reliëf) en de schademeldingen is met name de Ravenswaarden geschikt voor ganzenopvang. De Ravenswaarden ligt ook binnen Relatienotagebied.

Maasbommel - Grote Wetering Moordhuizen (RG7251) Dit (langgestrekte) gebied is gelegen ten noorden van de Maas bij Alphen. Het gebied is ongeveer 381 hectare groot. In het gebied is weinig schade gemeld.

Volgens de berekening is ongeveer 180 hectare voor de ganzenopvang nodig. Buiten de reeds begrensde Relatienotagronden (151 hectare) kunnen deze 180 hectare binnen dit zoekgebied aangewezen worden. In het gebied zijn met name graslanden gelegen, maar er zijn ook enkele akkerbouwgronden gelegen.

26

* * -

HOE VERDER?

5.1 Uitwerking Pakketten Op dit moment is nog geen vorm gegeven aan de inhoud van de beheersovereenkomsten. Een werkgroep van Dienst Landelijk Gebied is bezig met het opzetten van de beheersovereenkomst wintergastenbeheer onder de Rbon-regeling. Gezien de aard en het schadeverloop is er behoefte aan twee hoofdgroepen van pakketten: een akkerbouwpakket en een graslandpakket. Het akkerbouwpakket gaat ervan uit dat de grondgebruiker een bepaalde hoeveelheid bietenafval op zijn akker laat liggen of een groenbemester inzaait. Het graslandpakket bestaat eruit dat de grondgebruiker aan het begin van het winterseizoen een voedselaanbod grasland creëert dat gedurende de winter ongestoord door ganzen kan worden benut [Prov. Zeeland; 1997]. In bijlage I worden per pakket een aantal maatregelen en bepalingen voorgesteld. Per pakket zou er de mogelijkheid moeten zijn om voor verschillende perioden een beheersovereenkomst af te sluiten. Op deze manier wordt een optimale inhoud aan de regeling gegeven. In de periode dat er veel ganzen zijn; veel grond in de overeenkomst. Tevens moet gestreefd worden naar een clustering van de beheersovereenkomsten in combinatie met een totaal plan.

Organisatie De beheersovereenkomsten worden door de Dienst Landelijk Gebied afgesloten met de agrariër. Aangezien in de beheersovereenkomst ook zaken, betreffende jacht worden opgenomen, is het aan te bevelen dat de Faunabeheereenheid de overeenkomst ook ondertekend. De Dienst Landelijk Gebied treedt als coördinerende instantie op. Naast het afsluiten van contracten met de grondgebruikers, geeft zij voorlichting en bewaakt zij de voortgang van het opvangbeheer. De Dienst Landelijk Gebied brengt over de voortgang jaarlijks een rapport aan Gedeputeerde Staten uit.

Monitoring Bij het opvangen van wintergasten moet voortdurend ingespeeld worden op nieuwe ontwikkelingen. Dit betreft ontwikkelingen in aantal en verspreiding van de wintergasten, ontwikkelingen in de schade, ontwikkelingen in het voedselaanbod op de opvangpercelen en ontwikkelingen in het opvangbeheer zelf. Om op termijn tot een efficiënt werkend beheer te kunnen komen is monitoring van deze ontwikkelingen noodzakelijk.

Financiering De opvangregeling wordt gefinancierd door de Provincie namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij met middelen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, zoals aangekondigd in het Programma Beheer. Op percelen zonder opvangbeheer met schade zijn de gebruikelijke regeling van het Jachtfonds (Faunafonds) van toepassing.

De kosten van de vergoedingen zijn ongeveer ƒ 350,- per hectare, (in het proefproject ganzenopvang Fraterwaard is de vergoeding minimaal ƒ 350,- per hectare. Verwacht wordt dat de provincie Gelderland ongeveer 1.200 hectare toegewezen krijgt). Het totale bedrag aan vergoeding voor de beheersovereenkomst wintergasten zal in Gelderland minstens ƒ 420.000,- (ƒ 350,- x 1200 hectare) zijn. Voor heel Nederland gaat het om een bedrag van ca. ƒ 7.000.000,- (20.000 hectare x ƒ 350,-). Dit bedrag is aan de lage kant, aangezien de schadevergoedingen in Gelderland in vergelijking tot Nederland hoger zijn.

27

Zoekgebieden voor ganzenopvang.

5.2 Vervolgtraject Traject Dienst Landelijk Gebied In september 1998 is er waarschijnlijk meer duidelijkheid over de criteria voor begrenzing van de opvanggebieden. Bijvoorbeeld: • minimale (aaneengesloten) oppervlakte;

relatie tot andere Relatienota-pakketten; • eisen aan minimale schade;

definitieve inhoud van de pakketten. In september 1998 wordt de inhoud van de beheersovereenkomsten wintergasten voorgelegd in Brussel. De verwachting is dat het doorlopen van het traject 'Brussel' ongeveer 8 maanden gaat duren. Dus de regeling gaat op zijn vroegst eind 1999 van start.

Traject Provincie Dit verslag is geschreven vooruitlopend op de definitieve invulling van de beheersovereenkomsten wintergasten. Pas als de definitieve invulling bekend is, kan de Provincie tot begrenzing van de opvanggebieden overgaan; op dat moment zijn ook de criteria voor begrenzing bekend. De inhoud van dit verslag vormt de aanzet (voorwerk) voor de definitieve begrenzing.

Op basis van de criteria, die gesteld worden aan de begrenzing van opvanggebieden, en het voorliggende verslag kan de Provincie tot een begrenzing komen. Aanbevolen wordt om de gebieden, die de meeste hectare opvanggebied nodig hebben, eerst verder uit te werken. Dit zijn immers de gebieden, die van het grootste belang zijn voor het voorkomen van ganzen in Gelderland. Deze gebieden moeten natuurlijk wel voldoen aan de criteria van de regeling.

Met de Dienst Landelijk Gebied, provincie Gelderland, moeten gesprekken worden gestart om tot een uitwerking van de beheersovereenkomsten wintergasten in Gelderland te komen. De Dienst Landelijk Gebied heeft immers de uitvoering van de beheersovereenkomsten. De voorlopige begrenzing van de opvanggebieden moet besproken worden met Dienst Landelijk Gebied, provincie Gelderland. In samenspraak met Dienst Landelijk Gebied, provincie Gelderland, kunnen de begrenzingen van de opvanggebieden aan het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij worden voorgelegd.

Aangezien de Dienst Landelijk Gebied de uitvoering heeft van de beheersovereenkomsten is het aan te raden om Dienst Landelijk Gebied de gesprekken met de streek te laten voeren; de Dienst Landelijk Gebied is immers het uitvoeringsorgaan, het directe aanspreekpunt voor ondersteuning en begeleiding in het opvanggebied. De definitieve begrenzing van een opvanggebied kan door Dienst Landelijk Gebied in samenwerking met de streek tot stand komen. De samenwerking met de streek kan het beste via gesprekken met de plaatselijke afdeling van de GLTO of via een agrariër die veel met ganzen(schade) te maken heeft.

28

±± CONCLUSIES, AANBEVELINGEN EN DISCUSSIE

6.1 Conclusies Met de toegepaste methode blijkt dat ongeveer 8.000 hectare in Gelderland nodig is voor de opvang van ganzen, gezien de voedselbehoefte. De provincie Gelderland kan ongeveer rekenen op 1.200 hectare ganzenopvanggebied. Geconcludeerd kan worden dat 1.200 hectare onvoldoende is voor de opvang van alle overwinterende ganzen in Gelderland. In een onderzoek naar het draagvlak van agrariërs voor het ganzenbeheer [I.A.H.Larenstein; 1997] werd al geconcludeerd dat ongeveer 60.000 hectare nodig zou zijn om alle ganzen in Nederland op te vangen; dus, 20.000 hectare is niet voldoende om alle ganzen in Nederland op te vangen.

De belangrijke ganzengebieden zijn voornamelijk gelegen in het uiterwaardengebied. In de uiterwaarden zijn reeds al veel natuurontwikkelings- en Relatienotagronden gelegen. Als in deze gebieden inderdaad de hoofdfunctie landbouw verandert in hoofdfunctie natuur, dan treedt waarschijnlijk een verschuiving van de ganzengebieden op. De ganzengebieden komen dan waarschijnlijk verder van de rivieren af te liggen en de nieuwe natuurgebieden (ontstaan door natuurontwikkeling) kunnen dan als slaapplaatsen fungeren.

In gebieden waar al regelmatig schade wordt gemeld, zijn agrariërs waarschijnlijk eerder geneigd om een opvanggebied te creëren. De kans is dus groter dat in een schade-rijk gebied een opvanggebied wordt gecreëerd.

6.2 Aanbevelingen Uit de conclusies blijkt dat de 1.200 hectare die vanuit het IPO is toegewezen aan de provincie Gelderland te weinig is om alle ganzen in Gelderland op te vangen. Om alle ganzengebieden in Gelderland toch in aanmerking te laten komen voor de opvangregeling zou gebiedsgericht geld ingezet kunnen worden. In gebieden als de Gelderse Poort en Fort Sint Andries zou gebruik gemaakt kunnen worden van gebiedsgerichte gelden. De 1.200 hectare kan gebruikt worden voor ganzengebieden buiten de Gelderse Poort en Fort Sint Andries, zoals langs de IJssel en in het Netterdensche en Azewijnsche Broek. Op deze manier kan in alle ganzengebieden de regeling beheersovereenkomst Wintergasten worden toegepast.

In een aantal zoekgebieden zijn op dit moment nog agrarische gronden gelegen, maar in de toekomst krijgen deze gronden een natuurdoelstelling (reservaat, natuurontwikkeling). Op dit moment zijn de gronden (met agrarische doelstelling) nog van belang voor het opvangen van ganzen. Aanbevolen wordt om deze gronden voorlopig wel in aanmerking te laten komen voor een beheersovereenkomst wintergasten.

In een aantal zoekgebieden is na aftrek van de basisopvang minder dan 100 hectare opvanggebied overgebleven. Aanbevolen wordt deze gronden wel in aanmerking te laten komen voor de regeling beheersovereenkomsten wintergasten. Deze gronden dienen dan wel aan te sluiten op de 'basisopvang-gronden' om een aaneengesloten opvanggebied (groter dan 100 hectare) te creëren.

De beheersgebieden zijn nu nog ondergebracht bij de basisopvang-gebieden. Aangezien deze gronden ook voor een beheersovereenkomst wintergasten (gronden met hoofdfunctie landbouw) in aanmerking zouden moeten komen, moet nog eens naar de begrenzing worden gekeken. De agrariër moet eigenlijk de keuze hebben voor welke beheersregeling hij/zij kiest.

Waarschijnlijk gaat een beheersovereenkomst met botanische doelstelling niet goed samen met een de beheersovereenkomst wintergasten (zie paragraaf 3.2). De combinatie van de beheersovereenkomst wintergasten met de beheersovereenkomst gericht op weidevogelbeheer

29

Zoekgebieden voor ganzenopvang.

is waarschijnlijk wel mogelijk. De overheid moet de keuze maken welk doel men nastreeft in een gebied en daarbij de te gebruiken middelen aangeven. Dus of gericht op botanisch beheer, of op weidevogelbeheer, of op ganzenbeheer of eventueel op een combinatie van ganzenbeheer met weidevogelbeheer. Een combinatie van ganzenbeheer en weidevogelbeheer moet tot de mogelijkheden behoren, aangezien er veel overlap is in de ganzen- en weidevogelgebieden (bijlage J).

Het is aan te bevelen om de grenzen van de zoekgebieden niet strak aan te houden voor het creëren van opvanggebieden. Ook zou een opvanggebied gelegen kunnen zijn in twee zoekgebieden (combinatie van meerdere zoekgebieden).

6.3 Discussie toegepaste methode Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van beperkte gegevens: • momentopnames (seizoensmaxima) zijn vertaald naar een langere periode en de

schadegegevens zijn vrij globaal; • bij de toegepaste methode is gebruik gemaakt van verschillende eenheden waarop de

telgegevens zijn aangeleverd; het niveau van de gebieden verschilt (hoofdgebied, deelgebied en telgebied) en er zijn verschillen in het aantal seizoenen (gemiddelde seizoensmaxima van 1, 2, 3 en 4 seizoenen) dat er is geteld. Nauwkeurigere gegevens waren niet te krijgen.

De telgegevens geven over het algemeen wel een goed beeld van waar de grootste concentraties ganzen aanwezig zijn. De gebieden met de grootste concentraties ganzen komen in principe het eerst in aanmerking voor een beheersovereenkomst Wintergasten. Aan de hand van deze gegevens zijn wel de belangrijkste ganzengebieden naar voren gekomen. In de zoekgebieden moet in een later stadium nog bekeken worden of een ganzenopvanggebied tot de mogelijkheden behoort en waar de ligging precies is.

In dit onderzoek is gewerkt met opbrengstwaarde van grasland en bieten om tot het benodigde oppervlakte opvanggebied te komen. Het aantal hectare basisopvang-gebieden wordt van het benodigde oppervlakte opvanggebied afgetrokken. Dit is eigenlijk niet reëel, aangezien verwacht mag worden dat de opbrengstwaarde van de basisopvang-gebieden lager is in vergelijking met de cultuurgronden, (zie paragraaf 3.2) Bij de basisopvang-gebieden zijn tevens de natuurontwikkelingsgebieden en reservaten meegenomen als potentieel foerageergebied. Ook dit is niet reëel, aangezien dit soort gebieden grotendeels door ganzen als slaapplaats worden gebruikt en niet als foerageerplaats.

De locaties van de opvanggebieden zijn aan de hand van de beschikbare gegevens aangegeven. Deze locaties kunnen bij de definitieve aanwijzing worden gebruikt als uitgangslocatie. Aan de hand van deze locaties kan tot een definitieve locatie worden gekomen, wanneer lokale gegevens (zoals percelen met veel schade en percelen met veel ganzen) bekend zijn. En of de agrariërs in deze gebieden inderdaad bereid zijn om een overeenkomst af te sluiten.

30

* * -

LITERATUURLIJST

Buijs, op den, R.G.M.; Vogeltrek in Gelderland, Doortrek in voorjaar en najaar, relaties tussen slaapplaatsen en voedselgebieden en tussen broedplaatsen en voedselplaatsen, Een voorlopig overzicht; Provincie Gelderland; Arnhem; juni 1983.

Commissie tot herziening van de Jachtwet 1923; Herziening van de Jachtwet 1923; 's Gravenhave; 1951.

Ebbinge, B.; Ganzen, Grazers op trek langs de vorstgrens; Schuyt & Co; Haarlem; 1997.

Elzebroek, A.Th.G. et al.; Beheersgrasland, praktijkreeks Veehouderij; Uitgeversmaatschappij C. Misset bv; Doetinchem; 1991.

Grontmij; Ganzenbeheersplan Gelderse Poort, fase 1: Inventarisatie; Stuurgroep Gelderse Poort; Zeist; maart 1995.

Grontmij; Ganzenbeheersplan Gelderse Poort, fase 2: Visievorming; Stuurgroep Gelderse Poort; Zeist; maart 1995.

Groot Bruinderink, G.W.T.A.; Wilde ganzen en cultuurgrasland in Nederland; Centrum voor agrobiologisch onderzoek; Wageningen; 1987.

Heinen, J.; Grondslagen voorde berekening van de beheersvergoedingen in de RBON; Dienst Landinrichting en Beheer en Landbouwgronden, LBL-publicatie nr. 80; Utrecht; 1997.

I.A. H. Larenstein; Ganzenbelangen, Onderzoek naar oplossingen ganzenschadeprobleem in Gelderland; Provincie Gelderland; Arnhem; 1997.

Jachtfonds; schadegegevens 1990-1997; Den Haag; 1998.

Koffijberg, K., Voslamber B. & Van Winden, E.; Ganzen en zwanen in Nederland: overzicht van pleisterplaatsen in de periode 1985-94; SOVON Vogelonderzoek Nederland; Beek-Ubbergen; 1997.

Lebret, T., et al.; Wilde ganzen in Nederland; Natuurmonumenten en Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels; Zutphen;

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; Flora- en faunawet, nr. 100, brief van de Ministervan Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; Den Haag; 1997.

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; Flora- en faunawet, nr. 123, brief van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; Den Haag; 1997.

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; Flora- en faunawet, nr. 125, voorstel van wet zoals het luidt na de daarin t/m 21 oktober 1997 aangebrachte wijzigingen; Den Haag; 1997.

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; Ganzennotitie; Den Haag; 1988.

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; Jachtwet; W.E.J. Tjeenk Willink; Zwolle; 1995.

Zoekgebieden voor ganzenopvang.

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; Natuurbeleidsplan, regeringsbeslissingen; Den Haag; 1990.

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; Nota Jachten Wildbeheer, Den Haag; 1993.

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; Programma Beheer, Het beheer van natuur, bos en landschap binnen en buiten de Ecologische Hoofdstructuur, Den Haag; 1997.

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; Ruimte voor ganzen, ganzenbeleid in Nederland voor de jaren negentig; Den Haag; 1990.

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; Structuurschema Groene Ruimte, deel 4: Planologische Kernbeslissing; Den Haag; 1995.

Provincie Zeeland; Opvangregeling voor wintergasten (ganzen, eenden en zwanen) in Zeeland, Een inventarisatie van behoeften en mogelijkheden (concept-versie); Provincie Zeeland; Middel­burg; 1997.

SOVON Ganzen- en Zwanenwerkgroep; Ganzen- en zwanentellingen in Nederland in 1993/94, SOVON monitoringrapport 95/02, RIZA-rapport BM95.02, IKC Natuurbeheer coproductie 4; SOVON Vogelonderzoek Nederland; Beek-Ubbergen; 1995.

SOVON Ganzen- en Zwanenwerkgroep; Ganzen- en zwanentellingen in Nederland in 1994/95, SOVON monitoringrapport 96/04, RIZ'A-rapport BM95.27, IKC Natuurbeheer coproductie 10; SOVON Vogelonderzoek Nederland; Beek-Ubbergen; 1996.

SOVON Ganzen- en Zwanenwerkgroep; Ganzen- en zwanentellingen in Nederland in 1995/96, SOVON monitoringrapport 97/05, RIZ'A-rapport BM96.20, IKC Natuurbeheer coproductie 16; SOVON Vogelonderzoek Nederland; Beek-Ubbergen; 1997.

SOVON Vogelonderzoek Nederland; Overzicht ganzenaantallen in Gelderland 1992/93-1995/96; Beek-Ubbergen; 1998.

*± VERKLARENDE WOORDENLIJST

agrarisch natuurbeheer

Faunabeheereenheid

faunabeheerplan

Faunafonds

gansdag ganzenbeheer

ganzengebied

Jachtfonds

kwetsbare gewassen

kwetsbare soorten

niet-kwetsbare soort

opvanggebied

pleisterplaats

schade

slaapplaats

West Palearctic Vliegroute

Wildbeheereenheid

zoekgebied

Een agrariër sluit een beheersovereenkomst af met de DLG. Het 'product' dat de agrariër levert met agrarisch natuurbeheer is natuur. De agrariër moet zijn agrarisch grondgebruik wijzigen en komt daarom in aanmerking voor een beheersvergoeding. Een Faunabeheereenheid is een samenwerkingsverband tussen jachthouders en agrariërs. Met dit plan kunnen Faunabeheereenheden een ontheffing krijgen om schade te bestrijden, veroorzaakt door ganzen. Het Faunafonds bestaat uit negen bestuursleden. De belangrijkste bevoegdheid van het Faunafonds is het betalen van de schadetegemoetkomingen. Het aantal ganzen vermenigvuldigd met het aantal dagen. Het beheer van ganzen op agrarische gronden en in natuurgebieden. De ganzengebieden zijn weergegeven op de PKB-kaart 10 in het Structuurschema Groene Ruimte. Deze gebieden zijn van belang voor het voorkomen van de overwinterende ganzen. De belangrijkste taak van het Jachtfonds is uitkeren van scha­detegemoetkomingen. Dit zijn gewassen die erg kwetsbaar zijn voor schade. Voorbeel­den zijn pas-ingezaaid gras en akkerbouwgewassen. Ganzensoorten als de Taigarietgans, Rotgans, Brandgans en de Kleine Rietgans zijn kwetsbare soorten. Jacht op deze soorten is in principe niet toegestaan. [Jachtwet] Jacht op deze soorten is toegestaan van 1 september tot 31 januari van een half uur voor zonsopgang tot 10.00 uur 's mor­gens. [Jachtwet] Ganzensoorten zijn de Toendrarietgans, Kolgans en de Grauwe Gans. In het Programma Beheer is verwoord dat 20.000 hectare opvanggebied voor ganzen wordt gecreëerd. De opvanggebieden worden gesitueerd op agrarische gronden. In de opvanggebieden wordt ganzen rust en voedsel geboden. De agrariër krijgt een vergoeding. Dit is een gebied waar ganzen zich concentreren. Dit gebied wordt gekenmerkt door rust, goede voedselmogelijkheden en geschikte slaapplaatsen. Dit is de (gewas)opbrengst die verloren is door begrazing door ganzen. De opbrengst die verloren is gegaan wordt vertaald naar een financieel verlies. In deze gebieden slapen ganzen. Slaapplaatsen liggen over het algemeen in (waterrijke) natuurgebieden. Deze vliegroutes liggen tussen noord Europa en midden en zuid Europa. Veel ganzensoorten broeden in noord Europa (IJsland en Siberië) en overwinteren in midden en zuid Europa. Dit is een samenwerkingsverband van Jachthouders en agrariërs. De zoekgebieden moeten liggen in de ganzengebieden, die weergegeven zijn op de PKB-kaart 10 in het Structuurschema Groene Ruimte. Een zoekgebied is een gebied waarin een opvanggebied gesitueerd kan worden.

BIJLAGEN

A Kaart 10 van het Structuurschema Groene Ruimte: ganzengebieden

B Slaapplaatsen in Gelderland

C Kaart 'Aantal gansdagen in Gelderland'

D Kaart 'Schadetegemoetkomingen in Gelderland'

E Kaart 'Zoekgebieden voor ganzenopvang'

F Overzicht benodigde hectares perzoekgebied

G Kaarten eerste 15 zoekgebieden

H Overzicht van de eerste 15 zoekgebieden

I Overzicht van de maatregelen per pakket (grasland en akkerbouw)

J Kaart 'Ganzen- en Weidevogelgebieden'

BIJLAGE A: KAART 10 VAN HET STRUCTUURSCHEMA GROENE RUIMTE: GANZENGEBIEDEN

belangrijke gebieden voor ganzen en Kleine en Wilde Zwanen PKB kaart 10

30 km

belangrijk gebied voor kwetsbare ganzensoorten en Kleine en Wilde Zwanen

belangrijk gebied voor overige ganzensoorten

BIJLAGE B SLAAPPLAATSEN IN GELDERLAND

In deze bijlage zijn de 32 belangrijkste slaapplaatsen in Gelderland weergegeven.

Toelichting: Het figuur geeft een weergave van de ligging van de belangrijkste slaapplaatsen in de pronvicie Gelderland; 83) Eemmeer, 84) Nijkerkernauw, 85) Nuldernauw/Wolderwijd, 86) Veluwemeer, 144) Zandgat Wilpsche Klei, 145) Zandgat Rammelwaard, 146) uiterwaarden van de IJssel nabij Cortenoever, 147) Plassen zuid van Olburgen, 148) Zuider- en Vaalwaard, 149) Plassen Lathumsche Waard, 150) Alter Rhein Bienen-Praest, 151) Die Hetter, 152) Huthumse Waard, 153) Oude Rijn, 154) Bijland e.o., 155) Kaliwaal, Kekerdom, 156) Zandgat Gendtse Polder, 157) Jezuitenwaai, 158) Plas in de Loowaard, 159) Meinderswijk, 160) Uiterwaarden Nederrijn Wageningen, 161) Zandgat Manuswaard, 162) Vochtige weilanden Het Binnenveld, 163) Kribvakken achter Bovenpolder, 164) Dode Rijnarm, Maurik, 165) Hiensche Uiterwaarden, 166) Waal, Boven Leeuwen, 167) Dreumelse Waard, 168) Kil van Hurwenen, 169) Lithoijen, 170) Uiterwaarden Maas Den Bosch-Cuijk, 171) Kraaienbergse Plas. [Koffijberg, K, Voslamer, B. & Winden van, E.; 1997]

(5 <

<I CU

•o c CD O) 0

e s

o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o m o 10 o O O *- c\i CM CO O « ! * - , i , , °. ' ' o o o o Q O O Q O O O § o o o o o o ï£ O O Q O O O

O O O o o o 1 o o o io o io O T- lO *~ -*- <N <N

JDDODI

1

1 1 "Ci

' 5 o • o .

Q z 3 c£ LU

Û _ l LU

d c ' s •= . O a)

0> o .5°.*

oo O) O)

< CD

.. o ra ü

. "O ra g E-2

t . _ <D 1 5 o E >

o LU

<

<1 CD

E _o

•<*•

CO T3 C CD O) CD

O O O O O O o o o o o o o 10 o 10 o 10 o T~ CM CM en en

e 5 o o o o o o o o o o o o o o 10 o o 10 O ifï O M IO T- i - M t \ H

DiDDDI

Û z <

L U

Û • o c

IO o.

<

(O

ï?5 O) O)

E co CT> CM o> o> o "O o

'E o a

•o c u o

o

e 0) O) c E o o o E Q) D) <D

• * - »

0) Tï (0 o

(O

1 DDI D

Q Z <

p _J O. LU

O) c Cö > Q. O c CD N C CC O)

c CD

• o Q) !Q CD O)

j * : CD O N

BIJLAGE F OVERZICHT BENODIGDE HECTARE PER ZOEKGEBIED

Toelichting op de tabel: Kolommen 1 en 2 geven het betreffende zoekgebied aan, kolommen 3 t/m 8 geven het aantal hectares aan in najaar, winter, voorjaar, totale seizoen, voor biet en voor gras en kolommen 9 t/m 11 geven het aantal seizoenen aan dat geteld is.

Gebiednr GL8340 GL7230 RG1160 RG2172 RG1131 RG2140 RG1110 RG2130 RG5260 RG1132 RG1191 RG1171 RG1180 RG2220 RG7251 RG1193 RG2150 RG2213 RG2212 RG1140 GL6260 RG5250 RG7311 RG2171 RG2211 RG2160 RG3240 GL6120 RG5220 RG7410 RG5111 RG1123 GL8470 RG2180 RG5130 RG1172 RG5171 RG5360 RG5240 RG2111 RG2330 RG5210 RG2311 GL4140 RG1151 RG7110 GL1300 GL7350 RG3112 GL6420 GL1410 RG5181 RG1152 RG2350 GL4171 RG5150 RG5380 RG7252 RG5310 RG3142 RG5122 GL4150 RG5340 GL5410 GL4193 RG1124 RG1125 RG2121 RG5172 RG5182 RG5320

| GEBIED Netterdensche en Azewijnsche Broek :Druten - Leeuwen - Altforst jPannerdens kanaal t/m Gendtse Polder (noordoever) iCortenoever Pannerdens kanaal, Pannerden - steenfabriek Loo Vaalwaard - Doesburg (zuidoostoever) Oude Rijnstrangen De Steeg - Dieren (noordwestoever) Rossum - brug Zaltbommel (zuidoever) Pannerdens kanaal, Waal - Angeren Bisonbaai, Oude Waal (zuidelijke uiterwaard) Millingerwaard, Kaliwaal (zuidelijke uiterwaard) ;Kommerdijk - waalbrug Lent (noordoever) [spoorbrug Zutphen - spoorbrug Deventer (oostoever) Maasbommel - Grote Wetering Moordhuizen (n.oever Ooijsche Graaf (binnendijks) Dieren - Brummen (westoever) Wilperwaarden Rammelwaard Pannerdens Kanaal, Loo - Westervoort (oostoever) Slijk - Ewijk Heesselt - brug Waardenburg (noordoever) St.Andries km 209 - Kerkdriel km 212 (westoever) Oekensche Veld - spoorbrug Zutphen Zutpen - Deventer, "binnendijks" Doesburg - veer Bronkhorst (oostoever) 'veer Eek en Wiel - veer Rijswijk (zuidoever) Dodewaard - Randwijk - Heteren - Zetten Wamel - steenfabriek Bato's Erf (zuidoever) km 226 - t/m Heusdens Kanaal (noordoever) waalbrug Lent - Slijk Ewijk (noordoever) Byland grote plas Toldijk - Keijenborg - Wittebrink veer Bronkhorst - spoorbrug Zutphen (oostoever) kerncentrale - scheepswerf, km 902 (noordoever) Millingen - Leuth (binnendijks) Ochten - brug Willemspolder (noordoever) Zuilichem - veer Brakel (zuidoever) steenfabr. Bato's Erf - Rossum (zuidoever) Velperbroek - Velperwaarden (noordoever) veer Olst - veer Wijhe (westoever) Amsterdam-Rijn Kanaal, Tiel - Varik (noordoever) spoorbrug Deventer - scherpenhof (westoever) Wapenveldsche- en Vorchterbroek Angeren - Huissen spoorbrug Mook - stuw Nederasselt (noordoever) Harderwijk - Nunspeet - Elburg Beuningsebroek / Wezelse veld spoorbrug Oosterbeek - brug Heteren (noordoever) Linge: Eist - Doornenburg Polder Oosterwolde brug Drutensche Waarden - brug Leeuwen (zuidoeve Huissen - Brug Malburgen veer Wijhe - Werven (westoever) Hoge Gulbroek scheepswerf, km 902 - Ochten (noordoever) veer Brakel - Woudrichem (zuidoever) wetering Moordhuizen - St.Andries km 209 (n.oever) brug Waardenburg - Haaften (noordoever) steenfabriek, km 897 - t/m Klaverwaard (zuidoever) Beuningen km 891 - Deest (zuidoever) Marie steenfabriek Gameren - Zuilichem (zuidoever) Maurikse Wetering en Welden Welsumerveld (OV) Oude Waal Lobberdensche Waard Westervoort - Lathum (zuidoever) brug Willemspolder - t/m AR. Kanaal (noordoever) brug Leeuwen - Wamel (zuidoever) brug Zaltbommel - steenfabriek Gameren (zuidoever)

|NAJA C

i 4

| WINTER 101C

IVOORJA C

367! 12 50; 324

i 5

! e 1 3341 :

7; 271 17

, 9 287 292

10[ 228 32

1 24

!_ 34

54 32 0 0 0 0

27 3

j _ 0

4 0 1 2

27 0

12 4 0 2 1 0 8 8 1 4 1 0 1 1 0 1 0 6 8 0 0 0 0 1 9

0 8 0 2 2 0 1 2 0 0 2 0 0 0 1 1

o o 4

152 ' 19S

152 133 108 146 18C 167 156 153 114 146

31 l C

2 £

31 C

1£ 16 2C 4 C 6

c C

12 1

134, 2 124 109 110 100 67 89 74 81 83 80 78 76 61 53 61 56 55 53 51 48 50 46 44 35 32 36 38 36 32 15 16 30 21 27 24 14 24 22 19 22 19 18 20 20 3

12 18 18 18 13

4 14 0 0 1 6 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 1

o 1 0 2 0 3 0 0 0

16 6 0 1 0 0 8

o 0 1 0 2 0 0 0

17 6 0 0 0 1

I TOTAAL 101C 387 380 342 309

I 304 303 243 215 199 194 183 182 182 180 173 156 153 153 150 136 132 123 111 102 95 95 86 85 83

i 8 2

79 76 69 63 62 60 56 53 52 50 50 48 44 43 40 39 38 36 32 32 31 30 30 27 26 24 24 23 22 22 21 20 20 20 20 19 19 18 18 18

| BIET IGRASLA £ c

A C

; " ! c

£ ; 3

2 C

e 6 4 C

c 1 0

c 1 2

, A

' 2 0 0 0 0

o 1 0 2 1

1 2 0 2 6 1 0 0 0

o 0 0 0 1 2 1 1 0 0 0 3 1 0

o 1 0 2 2 1 0 0 1 2 0 0 0 0 0 0 2

100S ^ 378 ^ 376

342 305 304 298 24C 213 199 188 177 178 182 180 172 156 153 152 148 132 130 123 111 102 95

1 95 85 85 81 81

I 7 8

' 74 69 61 56

i _ 5 9

56 53 52 50 50 48 44 42 38 38 37 36 32 32 28 29 30 27 25 24 22 21 21 22 21 19 18 20 20 19 19 18 18 16

|t na c A

\ A

2 4

4

Y w in 1 A A Z

'. A ' A

4 A

A A 4 2

4 4 4 2 4 3 3 4 0 4 4

1 3 3 4

4 l 1

4 ! 4

4 2 0 4

4 2 4 4 4 4 4 4 4 4 3 4 4 1 4 0 4 4 3

4 3 4 4 4

I 4 4 4 4 4 0 1 2 2 4 4 4 4

A A A 2 2 4 A A 2 4 3 3 A 2 4 4 3 3 4

' 4 2

4

4 4 3

: 1 4 4 2 4 4 4 4

4 4 4 4 3 4 4 4 4 4 4 3 3 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 2

2 2 4 4

4 4

|t voorj _ 0

~4 \ 4

3 4 3

_,_ 4 4 4 4 2 2 4 4 4 2 4 3 3 4 2 4 4 3 3 3 4 2 4 4 4 1 0 4 3 2 4 4 4 4 4 4 4 3 3 3 4 0 4 0 4 3 3 4 2 3 4

4 4 4 4

3 4 0 1 1 1 3 4 4 4

Gebiednr] GEBIED GL.4130 RG5lT2 RG3141 RG5160 RG743B" RG3121 GL4191 RG3143 RG5140 RG1192 GL4180 RG5121 GL7210 RG3133 RG3131 GL1430 RG5230 GL4300 RG2214 GL7410 RG3122 RG7511 RG7230 RG2370 RG5350 RG1121 RG3111 RG4120 RG3221 RG5330 GL1130 RG2122 GL4192 RG2112 RG5370 RG7210 GL.7420 RG3132 GL5200 GL4Ï72 GL7120 RG742B RG7130 GL4160 GL3860 GL3840 GL2211 GL2151 GL1440 GL1420 GL9161 GL1200 GL3850 RG7330 RG3222 GL1120 RG7312 RG7350 RG1122 GL9361 GL9351 GL9180 GL9140 GL9151 GL5160 GL8210 GL7330 GL7321 GL.7110 GL6410 GL6332

Hoornsebroek Slijk Ewijk - kerncentrale (noordoever) brug Heteren - steenfabriek, km 897 (zuidoever) Druten - brug Drutensche Waarden (zuidoever) Aalst - Wilhelminasluis brug Malburgen - spoorbrug Eiden (Meinerswijk) Achterbroek Klaverwaard - brug Kesteren (zuidoever) Deest - Druten (zuidoever) Ooijpolder west (binnendijks) Achterste Broek - Oene waalbrug Nijmegen - Beuningen km 891 (zuidoever) Land van Maas en Waal west haven Wageningen - brug Rhenen (noordoever) brug Heteren - Renkum km 897 (noordoever) Polder Oldebroek Varik - Heesselt (noordoever) Oene - Twello Steenenkamer Ooijpolder: Leuth - Millingen a/d Rijn spoorbrug Eiden - brug Heteren (zuidoever) Hedikhuizen - Oud Heusden (noordoever) veer Appeltern - Maasbommel (noordoever) Werven - spoorbrug Zwolle (westoever) Hellouw km 941 - veer Brakel (noordoever) Spijk - Tolkamer Brug Westervoort - spoorbrug Oosterbeek (n. oever) veer Rijswijk - spoorbrug Culemborg (zuidoever) :brug Kesteren - veer Ingen (zuidoever) Haatten - Hellouw km 941 (noordoever) Putterpolder Lathum - Vaalwaard, camping veerstad (zuidoever) Voorbroek Rhedensche Broek - De Steeg (noordoever) veer Brakel - Dalem (noordoever) A50 Niftrik - veer Appeltern (noordoever) Ooijpolder: Ooij - Persingen - Querdamm Renkum km 897 - t/m haven Wageningen (noordoev Tielerwaard west Veesserbroek Bommelerwaard oost Arkenswaard - Aalst stuw Nederasselt - A50 Niftrik (noordoever) zuid van Vorchten Park Presikhaaf Park Sonsbeek en Zijpendal Groot Vinkelaar (Ir. Julius put) Zandgat Zeumeren Polder Hattem Elburg - Oosterwolde Leerinkbeek Nulderhoek- Harderwijk Arnhem noord RW E9 Hedel - jachthaven Ammerzoden (noordoever veer Ingen - veer Eek en Wiel (zuidoever) Polder Arkemheen Kerkdriel paal 212 - RW E9 Hedel (noordoever) jachthaven Ammerzoden - tot km 226 (noordoever) iTolkamer - Pont Millingen Slingeplas Bredevoort Keizersbeek Aalten de Berkel Gemeente Neede Lebbinkbeek (Beekvliet - Nieuwenhuis) Geldermalsen - Erichem Duivense en Giesbeekse Broek Batenburg e.o. (zie 12/1/97) plas de Groene Heuvels, Bergharen Bommelenwaard west 'Linge: Ochten - Eist llmmerlooplas en Park

I N A J A I W I N T E R I V O O R J A | TOTAAL

_ 0^ _ 1

{ * 4

3̂ 2 0" 1 1

10

^_... ...

o' 0:

0 0: 0 0: 3 0 0 Ó 5 0 1_

, ^ .... -0 1 0 2 3 0

0, 0 1 1: 0 0 o' 0

°l o' 0

"ö!" 0

0; 0 0, 0!

0

°i 0

0 r ö!

0

0; 0!

0; 0 0

°i " ~t 0

0; 0:

0 0 0

0 0:

18 16 14 1 l ' 10

"_12" 14~ 4

11. 2

12 '"'" 10 11 10: 9

10; 10 9f

~T --8 8:

~ 8 3 7 6 5i' 5 4. 4: 3 1 4 3, 2; 2 2 3 2 2 2 2 1 1 0; 0

0; 0' 0 '"" O! 0

0 0 0: 0 0 0!

0 Oi 0 0

0; o' 0 0: 0 0 0 0: 0 0;

0 0 1 0 1 0^ 0" 8 t__ 1 0_ r 0̂ 1 2

0 0 0 0

_ 0 ~Q

0 _ 0 0 0 1 0 1 0

°^-0 0

1j_

0

0

0 0

0

0

0

0!

0

1

0!

0

0^

0

0:

" 0 "

0

0

0 0j

oi 0 0; 0

0; 0; 0

o. 0 0,

0!

0 0 0

0

0! 0:

18

17

16

15

14

14

14

13

13

13

12

12

11

11

11

10

~ 10

9 9

8

8

8

8

7

7

6

6

5

5

5

4

4

3

3

3

3

3

2

2

2

2

1

1 ....._

0 0 0 0 0

0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

| BIET I G R A S L A |t

0 0 0 _ j[ 0

jT of "" 0

0

1_

1

0 4_ <L_

0:

0

j o.

3 0 1 0 0: 1 0

0; 0 0 0 0 oi 0 1 o' 0:

" Oi

0

0

0

0

0;

0

0

0!

0 0

0

0

0

0

0

0 0 0

o, 0

i _ 0 0; 0: 0; 0 0: 0: 0

0

0 0 0!

0

, 4. — ^

18 " 17

16 14

"~'"u 13 14 13 13 Ï2 12'

11

11

11

11! 10

10

6 9

7

8

8

7

7

7

6

6

5'

5

5,

4

3,

3: 3

3~~

3

3

X

2

2

2

1

1 0 0 0

0

0

0

0; 0 0: 0:

0; 0

o, 0! 0

°i 0, 0 0: 0

0

0

0 0

0i

0, 0!

naj|t w in

4

4

~ 4

~4

4

~_ "4

1

4

4

2

3

4

0

4

4 3

4

0 3

0

4

4

4

4 4

3

4

4

4

4

2

4

1 4

4

4

0

4

0

3

0

4

4

3 0 0 0

0

3

1

0 4 0 4 4 2 4 4 2 0 0 0 3 0

0

0

0 0

0

0 0

4

4

4

4

4

4

2

4

4

2

4

4

4

4

4 3

4

1 3

1

4

4

4

4 4

~ 3 4 4 4 4

_ 2 4 2 4

" 4

4 1 4 1

"4

3 4 4 4 3 3 1 1 3 1 3 4 3 4 4 2 4 4 2 1 2 2 4 2 2 1 4 4 3 4 3

|t voorj 3 4 4 4 4

\ 4

4 4 2 2

4 - " 4

0 4 4 3 4 0 3 0 4 4 4 4 4 2 4 4 4 4 2 3 1

_ 4 4 3 0 4 0 2 0 4 3 2 0 0 0 0 3 1 0 3 0 4 4 2 4 4 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0

Pagina 2

Gebiednrl GL6320 Huissen GL6310 Arnhem zuid GL5530 Linge: Tiel - Ochien GL5441 Marspolder GL5170 Zoelensche Veld GL9162 Hambroekplas

GEBIED |NA JA | 0 0 0 0 0 0

WINTER rVOORJA | 0 0 0 0 0 0

0 0 0 0 0 0

TOTAAL[ 0 0 0 0 0 0

BIET IGRASLA (t naj(t win|t voorj o o o: 2 o o o; o' 2, 0 0 0 1 4 0 0 0 0 2 0 0 0 0 2 0 0 0 0: 3 0

Pagina 3

BIJLAGE G KAARTEN EERSTE 15 ZOEKGEBIEDEN

S 2 = = aj o) c

m cc o; z z

CNJ i IIB

Û z < _J al

'O c 'S I.U.J

Û LLJ

S C5

« S • E = " S 3 . ï E S rc o < m o

O co CM

_ 1

O

CO

c co

CU <D

•4-J

Q

D

2 = i

F.M

<L>

p • O .

O 2: < _ J ai LU Q _ j LIJ

0

S o

S I ' E <= "> 5 3 .ïï 2 2 ra o < m o

o CD

CD ]0 o

Q_ CD C/J

" O c CD

O E

"cö cc c co ^ co c CD -o CD c c CÖ

o.

— 1 E

Û z <

a: LLl

Û _ J 5 a

L U - 1 CC O) s M • E

Q < m Q

m

0) TJ

-* "° "S

» ïï i2 js o) tu ro c 2 <S ™ 3 « £ c 5

« <u a> ta

m Q: K Z

= 1 j LV J

« c»

> 8- o •--

.0)

O •a .

Û z < _ ]

a: LLJ Û —J LU

O a & • E I I § I Q < m o

o en

CD ' u .

c CD CD 0)

C <D

TD i _ CD C C 03

CL

£

75 03 c (C * : w c CD

• o i _ CD

c CD

Q-

CD

« «

O <o

m\

Q z < _ J ai LLJ Û _J 5 o

tt ë • E <= « E 2 » 2 E ro o < m o

33 OL >

"S c -S O) i : *

S S f S I I

m tu <D (0 (TJ

m a: a: z z

— 1 F.M

û z <

O.LLJ

lu « i • E c o> c 2

Q < co O

o:

c <D O) £Z CC 1_

• * - *

co c

"O =3

O

* s

û z <

00

2 2

UV*

CL)

'G c p a. m lu

S g a: a » £ • E

f i l l O < CD O

O CO f -CM O CC

c CD i _ ÇD

b O) CD CD +-» CO CD

Û

Û z <

gm §q s —'

s §

5 o

o < m G

(3 DC

C CD

CD D) C <

CO

CO CO

c CO

en CD

• o v_ CD C C CO

CL

I S.

R S> H>

c <u

'3

ä

£ S S I O 4) O) CU

m or ce z

III " s 3

= i

0)

.c o

û Z < _1 a: LU û _J

S . LU

O 5 g s S • E = ® K 3 • < m û

S a:

c • a u. ca ce CD

CD

"CD •g

"ca

CD •D Z3

O "äj ca .Q c o w 'm

00

m cc cc z

O)

8-

Û z <

û '0 c

IL LU 5 g ir o> ts S ' E S S M o < m

O 00

0 >

o "O b o c

c _ l O) i _ .Q CC CO

i

i_ <D

E E o

Spoorbrug Zutphen - spoorbrug Deventer RG2220 schaal 1 : 40000

1 3 grens zoekgebied

Reiatienotagebleden 1998 vastgesteldegebieden

ŒD Beheersgebied CT Reservaatsgebied fr-3 Reservaats- natuurontwikkelingsgebied CU Natuurontwikkelingsgebied C 3 Natuurontwikkelingsgebied door ontgronding

) Nog te bepalen

E S potentieel opvanggebied

provincie GELDERLAND

Dienst REW

Afdeling Lg

Auteur P. Wassenaar

Bron-

Vormgever -

Datum Juli 1998

14

BIJLAGE H OVERZICHT VAN DE EERSTE 15 ZOEKGEBIEDEN

oppe

rvl.

gras

l. (h

a)

oppe

rvl

. bie

ten

(ha)

afst

and

(km

) tot

sl

aapp

l.

aant

al

jare

n da

t sc

hade

is

gem

eld

CU

E2 Q) ü O) Oï

.c c o •o 0) !o CD O) rô o c 0) ro

T ï TO

T3 _ o to C CO

^ !" O (D

S 'S

"u ra

TD O m

§ 5 . O O)

tota

le

oppe

rvl.

(ha)

•o <D

C T3 O C

3 2 B -S* to c c o

o

ra c

c . o

co r»

si O) w CU CU

.c (D

JD

ra ra

</) 0)

O) co

i n

•<a-

CM C M

C D co

o

o

m

o o

o O) l O CM

O

co co _ l

o

o co CO

CM

1 ^ l O CM

CO CO

o

co co

O)

co

co

(O

co

o co CM

_ J

O

O) co

T

m o "

CM

to

cö CM

CO CM

O 00 CO

• f l -

C O

co

(O to

o (O

5 DC

co O)

o

o

i n

co oo m ö

O)

CM

CM

co

o

CM

co

O) CM

CM

CM

O CC

o

o

o

(O co o CM

Oï co

Oï co

CM Oï CM

o> O C O

T

i n o co

o TT CM

CO

O cc

co CM

O

O

l O

co' co

co 1 ^

o co

o

o co

co O)

o T

CM

O 01

o

o

o

o

o

co

(O

cn

Oï CM

co o co

i n

00 Oï CM

CM o co C M

o

o CC

o

o

CM

i n

CM

m

00

CM

m C M

CO

CO ' T C M

CO

o CM

CO

o CO

CM

o cc

o

o

o

o

o

CM

00

o>

00 TT

m C N

CM

CO

CM

<o i n

o CO CM

m O 01

o

o

1—

o

o

CM

co

O) O)

o

o> o>

o TT CM

CM CO

5 01

-

to

m

CM

Oï co

TT Oï

CO CO

co

co co

i n

co

5 OU

o

o

o

m

C D

O

co co

r^ T

o

o

co

co co

(O

co O) i n

5 01

o

o

CM

O

o

CO co

co co

o

O)

o CM

CM C O

T

co 1 - ^

to T ' t

o co

o 01

o

o

i n o"

o

o

o

o

CM

o C M

CM 00

o

CM co

O i co i n

o CM C M CM

o 01

Oï CM

CO

CM

CM

TT i n i n

o

o

i ^

o

CM

O 00

O

O co

co co

C M

o 01

ro .a

0 TD c o i _ o> I

CD • * - *

o c

'•*—> ro 0 L_

C ro ro ro

e 0 Q. CL o a> x> m n t _

91 I c ro ro -o 0 !a 0 a> .*: 0 o N

• * - •

0 sz Ç •o 0 ® -6 g l C -Q ro 0 > O) o. O) o c c 5 2 o. ro o t3 0 0 t?

-«= ro 0 -p. O) 0

II 0 0 0 .2>

T3 T3 5 0 5> -Q

i r o

o c o 0 ^ ^ S 2

I s ™ -c -s O) u S c

0 > o 0 o. H O O

BIJLAGE I OVERZICHT VAN DE MAATREGELEN PER PAKKET (GRASLAND EN AKKERBOUW)

In deze bijlage wordt een overzicht van maatregelen per pakket weergegeven. Deze pakketten zullen ongeveer de basis vormen van de beheersovereenkomst wintergasten. [Provincie Zeeland; 1997]

Het pakket gericht op graslandbeheer kan de volgende maatregelen bevatten: * zorgen voor een (minimale) snede gras; * geen grondbewerking in een bepaalde periode, bijvoorbeeld van 1 november tot 1

maart; * zorgen voor rust;

geven van een extra stikstof-gift; * geen landgebruik voor andere doeleinden; * bijhouden van de aantallen ganzen.

Het pakket gericht op akkerbouw kan de volgende maatregelen bevatten: * achterlaten van de oogstresten op het land, zoals graanstoppels, bladeren van

suikerbieten en aardappelresten; * geen grondbewerking in een bepaalde periode; * zorgen voor rust;

geen landgebruik voor andere doeleinden; * bijhouden van de aantallen ganzen.

CD <

I DÎ

Û z < _ ]

aL LU Û _ J I J J

O

(TJ •

S s

5 1

CO

o>

5 CD §,

o: o> ™ « S • E c •» K 3

c •o <D !û CD O) <D O) O > CD

• g

c CD

c CD N C (C

O