wereldburgerschap het erfgoed van kant || hoe men naar de eeuwige vrede beter niet kan lezen

24
Katholieke Universiteit-Leuven Hoger Instituut voor Wijsbegeerte HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN Author(s): Karel Mom Source: Tijdschrift voor Filosofie, 68ste Jaarg., Nr. 1, WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT (EERSTE KWARTAAL 2006), pp. 77-99 Published by: Peeters Publishers/Tijdschrift voor Filosofie Stable URL: http://www.jstor.org/stable/40889944 . Accessed: 28/06/2014 17:15 Your use of the JSTOR archive indicates your acceptance of the Terms & Conditions of Use, available at . http://www.jstor.org/page/info/about/policies/terms.jsp . JSTOR is a not-for-profit service that helps scholars, researchers, and students discover, use, and build upon a wide range of content in a trusted digital archive. We use information technology and tools to increase productivity and facilitate new forms of scholarship. For more information about JSTOR, please contact [email protected]. . Peeters Publishers, Tijdschrift voor Filosofie, Katholieke Universiteit-Leuven, Hoger Instituut voor Wijsbegeerte are collaborating with JSTOR to digitize, preserve and extend access to Tijdschrift voor Filosofie. http://www.jstor.org This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PM All use subject to JSTOR Terms and Conditions

Upload: karel-mom

Post on 27-Jan-2017

218 views

Category:

Documents


5 download

TRANSCRIPT

Page 1: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

Katholieke Universiteit-LeuvenHoger Instituut voor Wijsbegeerte

HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZENAuthor(s): Karel MomSource: Tijdschrift voor Filosofie, 68ste Jaarg., Nr. 1, WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOEDVAN KANT (EERSTE KWARTAAL 2006), pp. 77-99Published by: Peeters Publishers/Tijdschrift voor FilosofieStable URL: http://www.jstor.org/stable/40889944 .

Accessed: 28/06/2014 17:15

Your use of the JSTOR archive indicates your acceptance of the Terms & Conditions of Use, available at .http://www.jstor.org/page/info/about/policies/terms.jsp

.JSTOR is a not-for-profit service that helps scholars, researchers, and students discover, use, and build upon a wide range ofcontent in a trusted digital archive. We use information technology and tools to increase productivity and facilitate new formsof scholarship. For more information about JSTOR, please contact [email protected].

.

Peeters Publishers, Tijdschrift voor Filosofie, Katholieke Universiteit-Leuven, Hoger Instituut voorWijsbegeerte are collaborating with JSTOR to digitize, preserve and extend access to Tijdschrift voor Filosofie.

http://www.jstor.org

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 2: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

Tijdschrift voor Filosofie, 68/2006, p. 77-99

HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

door Karel MOM (Amsterdam)

Inleiding

In haar boek over Kant en de moderne politieke filosofie maakt Katrin Flikschuh gewag van "de terugkeer naar Kant in de huidige dis- cussies over globale rechtvaardigheid". Zij bespeurt daarbij een "over- wegend empirische oriëntering"1 en acht die gerichtheid op de praktijk ook in hoge mate gerech tvaardigd gezien de juridische opzet van Kants tekst Zum ewigen Frieden (ZeF). Ze meent dat een vergelijking van Kants "aanbevelingen" met de voorzieningen en de praktijk van het internationale recht kan dienen als een "toets waarmee het huidige belang van Kants kosmopolitisme kan worden vastgesteld".

De tweehonderdste verjaring van Kants overlijden (in 1804) stelde ons in de gelegenheid de relevantie van zij η opstel na te gaan. 'Relevantie' wil dan zeggen dat het cter zake doet' zoals Grice voorhoudt als stelregel voor het gesprek ("wees relevant"). Toegepast op de 'conver-

Karel MOM (1950) was van 1979 tot juni 2005 als bestuursjurist verbünden aan een waterschap. Hij studeerde in 1997 aan de Radboud Universiteit Nijmegen cum laudeaï'm de wijsbegeerte met een scrip- tie over de categorieëndeductie bij Kant en bereidt als buitenpromovendus aan de Vrije Universiteit te Amsterdam een dissertatie voor over transcendentale argumenten. Recente publicatie: 'Wittgenstein's Idealism in: F. STADLER & M. StöLZNER (Eds.), Papers of the 28th International Wittgenstein Symposium (13/2005, p. 194-197), Kirchberg am Wechsel, Austrian Ludwig Wittgenstein Society. 1 Hiermee bedoelt zij de "tendens om Kants vredesbepalingen in Naar de eeuwige vrede zonder meer te behandelen als beleidsaanbevelingen die vergeleken kunnen worden [...] met bepalingen in het huidige Internationale recht". Katrin FLIKSCHUH, Kant and Modern Political Philosophy, Cambridge, Cambridge University Press, 2000, p. 188.

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 3: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

78 Karel MOM

satie van de mensheid' - een aan Rorty ontleende uitdrukking - over oorlog en vrede, zou de relevantie van het geschrift van Kant dus beteke- nen dat het bijdraagt aan deze conversatie door een haalbaar vredes- programma voor te stellen. In beginsel, dat wil zeggen, afgezien van historische ontwikkelingen die deze relevantie hebben beïnvloed, lijkt het redelijk Kants programma aan deze maatstaf te toetsen, want Kant beweert zelf dat het haalbaar is.2

Met het oog op de huidige internationale situatie, die afwisselend als post-koude-oorlog en als post- 11 -September wordt gekenschetst, behoren zowel de legitimiteit van eenzijdig preventief militair ingrij- pen3 tegen 'schurkenstaten' als het dilemma4 van 'humanitaire interven- tie' tot de onderwerpen die ons inzake oorlog en vrede interesseren. Maar ook al zijn deze opkomende internationale praktijken gericht op het behoud of het herstel van vrede en veiligheid of op het voorkomen of beëindigen van humanitaire rampen, ze zijn overduidelijk toch niet met Kants vredesprogramma verenigbaar.

Het internationale interventieverbod wordt door Kant geformuleerd in het vijfde préliminaire artikel van ZeF: "Geen enkele Staat mag zieh met geweld mengen in de constitutie en regering van een andere Staat".5 In de toelichting bij dit artikel stelt Kant dat een dergelijke "inmenging de rechten [zou] krenken van een volk dat slechts met zijn interne ziek- te [met name burgeroorlog] worstelt en van niemand afhankelijk is.

2 Zie voetnoot 57. 3 Ik gebruik hier de term 'preventief militair ingrijpen' ter aanduiding van militaire intervenue in

gevallen waarin deze niet gerechtvaardigd kan worden met een beroep op de exceptie van zelfverdedi-

ging, ingevolge artikel 5 1 van het VN-Handvest. Deze exceptie kan met succès worden ingeroepen in het geval van een acute, specifieke dreiging. Preventief militair ingrijpen is daarentegen gericht tegen "potentiële, toekomstige en daarom speculatieve aanvallen." Vgl. Arthur SCHLESINGER

'Seeking out monsters', The Guardian, 19 oktober 2004. [online] http://www.guardian.co.uk/ comment/story/0,3604, 1 330407,00.html.

4 Vgl. Hans CORELL (2001), To Intervene or Not: The Dilemma that Will not Go Away. Keynote

Address to the Conference on the Future of Humanitarian Intervention, Durham, North Carolina, 19 April 2001 [online] http://www.un.org/law/counsel/english/duke01.pdf.

5 Immanuel KANT, Zum ewigen tneden. bin philosophischer Entwurf (179:)), p. 34b. Zie: Kants Gesammelte Schriften herausgegeben von der Preussischen Akademie der Wissenschaften, Berlin, 1902 (Akademie Ausgabe), Band VIII, p. 431-386, hier geciteerd als ZeF met de paginering van de AA-uit-

gave in de Nederlandse vertaling van Th. MERTENS en Ε. VAN Elden, Immanuel Kant, Naar de eeuwige vrede. Een fihsofisch ontwerp, Amsterdam, 2004.

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 4: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN 79

Zo'n inmenging zou dus aanstootgevend zijn en de autonomie van alle staten onzeker maken".6 Hij verwerpt dan ook uitdrukkelijk het recht tot preventieve actie tegen een "angstaan jagende grootmacht" (potentia tremenda) als onverenigbaar met het transcendentale principe van het internationale publiekrecht.7

Deze praktijken hebben gemeen dat zij het principe van de staats- soevereiniteit sehenden.8 Dat principe is een noodzakelijke voorwaarde voor de politieke zelfbeschikking van een burgerlijke maatschappij door middel van haar staatsinstellingen.9 Soevereiniteit is constitutief voor het volkenrecht. Voor zover dit ten grondslag ligt aan vrije staten,10 ves- tigt het volkenrecht een internationale gemeenschap, dat wil zeggen een verhouding van wederkerigheid tussen vrije staten en tussen hun bur- gers. Als zodanig verwerkelijkt het volkenrecht het idee van wereldfede- ralisme dat uiteindelijk tot eeuwige vrede leidt.11 Daarom lijkt een schending van de soevereiniteit van een andere Staat, ook als het de bedoeling is daardoor de vrede te bewaren of te herstellen,12 op gespan- nen voet te staan met het begrippenkader waarin Kant zijn vredespro- gramma formuleert. Indien men, gesteld voor de verschrikkingen van oorlogen en de politieke urgentie vrede te bewaren, de legitimiteit en passendheid van bovengenoemde Vredesacties' wil beoordelen, kan een letterlijke lectuur van ZeF, alsof dit vredestraktaat een haalbaar vre- desprogramma zou bieden, niet probleemloos worden aanvaard.

6 Het vijfde préliminaire artikel van ZeF komt in grote lijnen overeen met het eerste deel van artikel 2, vierde lid, van het Handvest van de Verenigde Naties, dat luidt: "4. De leden zullen in hun interna- tionale betrekkingen afzien van de dreiging met of het gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van een andere Staat [...]." ^

ZeF, p. 383-384. 8 Ingevolge Kants omschrijving van een Staat als een autonome gemeenschap van mensen is soeve- reiniteit een inhérente kwaliteit van de Staat. Vgl. ZeF, p. 344. 9 Vgl. Volker GERHARDT, Immanuel Kants Entwurf 'Zum ewigen Frieden: eine Theorie der Politik. Darmstadt, Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 1995, p. 52. 10 Vgl. het tweede definitieve artikel ten behoeve van de eeuwige vrede: "Het volkenrecht behoort gebaseerd te zijn op een fédéralisme van vrije staten", ZeF, p. 354. 11 ZeF, p. 356. 12 De toenmalige secretaris-generaal van de NAVO legitimeerde de interventie van zijn organisatie in Joegoslavië met een beroep op beide doelstellingen. Zie Javier SOLANA, aangehaald in R. JANSE, 'De legitimiteit van humanitaire intervenues. Preadvies Vereniging voor Wijsbegeerte van het Recht. Vergadering van 18 juni 2004', NederUnds Tijdschrifi voor Rechtsfilosofie en Rechtstheorie, 2003/2 (p. 134-159), p. 134.

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 5: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

80 Karel MOM

Deze bijdrage bespreekt eerst een rechtvaardigingsstrategie die wordt aangewend om de aanbevelingen van de eigentijdse Vredespolitiek' een zekere filosofische waardigheid te verschaffen. Het is een stratégie die hierin bestaat, dat men Kants begrippenapparaat aan de realiteit van deze vredesacties gaat aanpassen. Een dergelijke lectuur van ZeF kan echter alleen dan slagen, zo zal worden aangetoond, als men bereid is de

grondgedachten van Kants betoog te verdraaien. (Deel 1) Flikschuh maant ons het filosofische gehalte van Kants zienswijze niet uit het oog te verliezen indien we de moeilijkheden van een louter empirische inter-

pretatie willen vermijden. Zij ontkent dan ook dat men "Kant uitslui- tend op het niveau van politieke aanbevelingen moet lezen".13 Dit artikel wil daarentegen betogen dat Kants vredestraktaat een merkwaardige oscillatie tussen de filosofische invalshoek en de beschrijving van de

politieke praktijk laat zien, en wel zo dat dit gescheiden aspecten blijven in zij η uiteenzetting. Daarom lijkt een 'integrerende lezing' van ZeF, waarin aan beide aspecten tegelijk aandacht wordt besteed, niet erg zin- vol. In deel 2 wordt dan ook een alternatieve lezing voorgesteld, die

rekening houdt met dit interpretatieprobleem. In deel 3 worden ten slotte daaruit enkele gevolgtrekkingen gemaakt.

1. NaAR DE EEUWIGE VREDE EN DE HUIDIGE INTERNATIONALE POLITIEK

In een beoordeling van de relevantie van Kants opstel voor heden-

daagse discussies maakt Benjamin Salomon gewag van hedendaagse politieke wetenschappers en volkenrechtspecialisten die, op grond van

empirische aanwijzingen, menen dat Kants speculatieve beschouwingen thans, na tweehonderd jaar, in vervulling zouden gaan.14 Dergelijke aan-

wijzingen zij η bijvoorbeeld 'het leerstuk van de democratische vrede' en de positie die bekend Staat als 'kosmopolitische démocratie'. Het 'leer-

13 K. FLIKSCHUH, o.e., p. 188-9 (oorspronkelijke cursivering). 14 Benjamin SALOMON, 'Kant's Perpetual Peace: A New Look at this Centuries-Old Quest , OJPLR:

The Online Journal of Peace and Conflict Resolution 2003/ '5 .1 (p. 106-126), p. 106 [online] www.trin-

stitute.org/ojpcr/5_ lsolomon.htm.

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 6: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

HOE MEN Ν AAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN 8 1

stuk van de democratische vrede' grijpt terug op het budgetrecht dat een republikeinse constitutie aan de Staatsbürgers toekent krachtens het grondwettelijk15 voorschrift dat de begrotingen van alle uitgaven bij wet worden vastgesteld.16 Burgers die hun natuurlijke neigingen volgen, deinzen ervoor terug een oorlog te beginnen aangezien dat hoge kosten met zieh zou meebrengen. Aan een despotische regeringsvorm, waarin de burgers louter onderdanen zijn, zou deze beteugeling van de oor- logszucht ontbreken.r Dienovereenkomstig behelst het leerstuk van de democratische vrede, en dit op basis van empirisch onderzoek, dat democratieën geen oorlog voeren tegen elkaar.18 De beweerde samen- loop van burgerlijke participatie en pacifisme heeft Ernst-Otto Czempiel, een van de prominente pleitbezorgers van dit leerstuk, ingegeven de politiek op te roepen "aile machtssystemen te democrat!- seren .

Het idee van 'kosmopolitische démocratie' leunt aan bij Kants be- wering dat rechtmatige externe relaties tussen staten een vereiste zijn voor een volkomen burgerlijke maatschappij.20 Als een "poging om het

1S Vgl. Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden, artikel 105, eerste lid: "1. De begroting van de onrvangsten en de uitgaven van het Rijk wordt bij de wet vastgesteld." 16 Dit recht, namelijk de bevoegdheid om ten behoeve van de uitvoerende macht de financiële mid- delen te voteren om oorlog te voeren is, naar mijn mening, voor Kant begrepen in de wetgevende macht als zodanig. Ik verschil daarom met Thiele van mening dat er met het oog op het 'existentiële karakter' van het besluit ten oorlog te gaan een speciaal - laten we zeggen: 'plebiscitair' - instemmingsrecht aan de burgers zou moeten worden toegeschreven. De plaats die Thiele aanhaalt, ZeF, p. 351 supra, bevat in mijn visie geen tekstuele ondersteuning voor een dergelijke lezing. Cf. U. THIELE, a.w., p. 97. In Nederland is het vereiste van voorafgaande parlementaire instemming met een oorlogsverklaring door de executieve macht eerst bij de grondwetsherziening van 1922 ingevoerd (art. 96, eerste lid, Grondwet).

rZeF, p. 351. ls "Het moderne vredesonderzoek heeft bevestigd dat democratieën in hun onderlinge betrekkingen afkerig zijn van geweldgebruik." Ernst-Otto CZEMPIEL, 'Demokratisierung von außen. Vorhaben und Folgen', Merkur, nr. 662, juni 2004 [online] http://www.online-merkur.de/seiten/lp200406a.php, p. 2. 11 In het feit dat de afkerigheid van geweldgebruik in de onderlinge betrekkingen van democratische staten deze staten niet weerhoudt van geweldgebruik tegen niet-demoeratische staten van de derde en de vierde wereld zier Czempiel een bijkomende reden waarom de politiek alle machtssystemen moet demoeratiseren. E.-O. CZEMPIEL, o.e., p. 2. -°

Vgl. Kant, Idee zu einer allgemeinen Geschichte in welltbürgerlicher Absicht. (1784), AA Bd. 8. (Hierna: Idee) p. 24: "Het probleem van de installing van een volkomen burgerlijke maatschappij is afhankelijk van het probleem van een rechtmatige externe betrekking van staten en kan daarzonder niet worden opgelost." (oorspronkelijke cursivering) E.-O. CZEMPIEL, o.e., p. 6, interpretiert dit vereiste als een aanwijzing voor de onderlinge afhankelijkheid van externe dreiging en interne dietatuur in een Staat. Hij steh dat dietaturen onder internationale vrede verzwakt worden.

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 7: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

82 Karel MOM

verschijnsel van de globalisering te verzoenen met de successen van de démocratie",21 bepleit het de instelling van globale democratische insti- tuties en wereldburgerschap om de anarchistische en despotische ten- densen van de huidige globalisering van het kapitalistische systeem in toom te houden.22

Salomon steh het enthousiasme waarmee sommigen zieh inzetten voor een democratische wereldorde als een waarborg tegen oorlog23 tegenover de bevinding dat de burgers zelf daadwerkelijk verwikkeld

zijn in de krachten die de bewapeningswedloop en de optie voor een

oorlog in stand houden. Volgens hem zien de verdedigers van de 'democratische vredesidee' en de 'kosmopolitische démocratie' het

belang van dit gegeven over het hoofd.24 Hij merkt op dat demoerati-

sering op zichzelf geen ontwapening met zieh brengt en daarom niet zal resulteren in echte vrede zolang zij er niet toe komt het derde prélimi- naire artikel van ZeF uit te voeren.25

21 Daniele ARCHIBUGI , 'Demos and Cosmopolis', New Left Review 13, jan.-febr. 2002 (p. 24-38), p. 28. 22 Zie voor een bespreking van het 'demoeratisch kosmopolitisme' in verband met Kants 'liberaal kos- mopolitisme': Nadia Urbinati (2003), Can Cosmopolitical Democracy Be Democratic? [online] http://politicaltheory.info/essays/urbinati.htm. 23 De staten die deelnemen aan de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa delen deze geestdrift. In het 'Handvest van Parijs voor een nieuw Europa verklaren zij plechtig dat de démo- cratie "het enige regeringssysteem" is van zijn deelnemers. Conference for Security and Co-operation in Europe (1990), Charter of Paris for a New Europe [online:] http://www.osce.org/docs/english/1990- 1999/summits/paris90e.htm. In het Handvest wordt ook gesteld: "We zijn vastbesloten samen te werken om democratische instituties te verdedigen tegen activiteiten die de onafhankelijkheid, de soe- vereine gelijkheid of de territoriale integriteit van de deelnemende Staten sehenden. Hieronder zijn begrepen onwettige activiteiten die externe druk, dwang of ondermijning met zieh meebrengen". Czempiel verwijst naar het Handvest van Parijs als een voorbeeld van de overeenstemming van de poli- tieke praktijk met Kants théorie over de samenloop van burgerlijke participatieve besluitvorming en vrede. E.-O. Czempiel, o.e., p. 2. 24 B. Salomon, o.e., p. 106. 25 Dit luidt: Staande légers ( miles perpetuus ) behoren mettertijd geheel te worden argeschait , Zel·, p. 345. Salomons vredesstrategie is dan ook meer gericht op het uithollen van militaire instituties teneinde aan de internationale betrekkingen hun militaire karakter te ontnemen, dan op een expansie van de westerse democratische staatsvorm. Ook bepleit hij de bevordering van onderwijs en opvoeding. Zie B. SALOMON, o.e., p. 109-110. Salomon mag zijn 'educatieve intervenue' dan wel voorstellen als sporend met Kants benadrükking van morele opvoeding, aan de gaafheid van het resultaat wordt afbreuk gedaan door de bekende tekorten van de 'kosmopolitische démocratie'. (Vgl. voetnoot 38.) Want de 'educatieve intervenue' moet: "uitmonden in groepsvormingen die het best beschreven kunnen

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 8: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN 83

Salomon stelt vast dat de voorvechters van het 'leerstuk van de democratische vrede' en van 'kosmopolitische démocratie' "Kants goed- keuring van de republikeinse regeringsvorm in ruime mate [hebben] opgevat als een 'instemming met de moderne massademocratie'".26 Hiermee gaat men eraan voorbij dat Kants républicanisme het staats- rechtsfilosofisch principe is van de scheiding van de wetgevende en de uitvoerende macht. Het heeft dus betrekking op de regeringsvorm van een Staat, dat wil zeggen, de wijze waarop de Staatsmacht wordt uit- geoefend. De begrippen 'démocratie' en 'democratisch' in de uit- drukkingen 'democratische vrede' en 'kosmopolitische démocratie' hebben echter geen betrekking op de regeringsvorm op grondslag van dit principe, maar wel op het aspect bij wie de Staatsmacht berust. In die uitdrukkingen hebben deze begrippen betrekking op de staatsvorm waarin de Staatsmacht bij het volk berust.27

worden als plaatsvindend in twee fasen: (1) het wereldwijd ontstaan van een cognitieve en morele gemeen- schap die zieh erop toelegt een einde te maken aan de heerschappij van geweld tussen staten; en (2) de verdere stap van de ontwikkeling van een grensoverschrijdende politieke achterban die zieh wijdt aan het bereiken van dat doel". B. SALOMON, o.e., p. 116 (oorspronkelijke cursivering) 26 B. Salomon , o.e., p. Ill, voetnoot 6.

2~ "Het républicanisme is het staatsprineipe van de scheiding van de uitvoerende macht (de regering) van de wetgevende" en bijgevolg het principe van een representatieve regeringsvorm (ZeF, p. 352). Een republikeinse constitutie, de enige constitutie die beantwoordt aan het idee van een oorspronkelijk ver- drag (ZeF, p. 350), is constitutief voor de verwerkelijking van een rechtsstaat waarin de mensen vrij zijn, onderworpen aan eenzelfde rechtssysteem, en gelijk als burgers. (ZeF, p. 349-350). De benaderingen van 'het leerstuk van de democratische vrede' en 'kosmopolitische démocratie' zijn niet enkel anachro- nistisch, zij houden ook het belangrijke onderscheid tussen de 'regeringsvorm' {forma regiminis) en de 'soevereiniteitsvorm' of 'vorm van beheersing

' {forma imperil) niet uit elkaar. Dat onderscheid wordt

door Kant in zijn vredestraktaat uitgewerkt (ZeF, p. 352-353) en hij Staat er ook uitvoerig bij stil in de voorbereidende aantekeningen voor zijn traktaat, vgl. I. KANT, 'Vorarbeiten zum ewigen Frieden' (1794-1795), AA 23, p. 159-160; p. 164-165. De soevereiniteitsvorm heeft betrekking op de allocatie van de Staatsmacht en in dat opzicht kan deze autoeratisch, aristoeratisch of democratisch zijn. De regeringsvorm heeft betrekking op de wijze waarop staatssoevereiniteit krachtens de constitutieve han- deling van de algemene wil wordt uitgeoefend. Deze kan republikeins of despotisch zijn. (ZeF, p. 352). Volgens Thiele maakt dit onderscheid een dassificatie van despotische en republikeinse staten mogelijk als homogene en heterogene combinaties van beheersings-, respectievelijk regeringsvormen. Cf. Ulrich THIELE, Repräsentation und Autonomieprinzip. Kants Demokratiekritik und ihre Hintergründe (Beiträge zur politischen Wissenschaft, B. 126, Berlin, Duncker & Humblot, 2003, p. 65); Thiele onderscheidt aldus zes republikeinse combinaties: 1. démocratie-monarchie, 2. démocratie-aristocratie, 3. monarchie- aristocratie, 4. monarchie-démocratie, 5. aristocratie-monarchie, en 6. aristocratie-démocratie.

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 9: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

84 Karel MOM

Voor zover zij aan dit onderscheid voorbijgaan, beroepen deze benaderingen zieh daarom ten onrechte op Kants républicanisme. Hierdoor wordt immers afstand gedaan van het republikeinse principe dat constitutief is voor een soevereine rechtsstaat waarvan de macht berust op de wil van vrije burgers. Aldus ontberen deze benaderingen een principiële grond om de despotische Varianten van 'democratische vrede' en de 'kosmopolitische démocratie', dat wil zeggen, democra- tievarianten waarin de uitvoerende macht in één en dezelfde persoon tegelijk bij de wetgevende macht berust, af te wijzen.28

Zoals Czempiel vaststelt, laat de rekkelijkheid van het begrip 'démo- cratie' toe het naar willekeur aan nagenoeg elk regime toe te schrijven.29 Hij stelt daarom een inhoudelijke bepaling van het begrip voor30 in aansluiting op het critérium van Robert Dahl31 dat burgers gelijkelijk en op passende wijze de gelegenheid moeten hebben hun voorkeuren ken- baar te maken gedurende het politieke besluitvormingsproces.

2K Voor Kant is de mate van representativiteit van de uitvoerende macht - in termen van de

getalsverhouding tussen de aantallen burgers en bewindspersonen - een critérium voor het repu- blikeinse gehalte van een staat. Zie: ZeF, p. 352.

24 In zij η karakterisering van globale democratisering werkt Larry Diamond met de volgende mini- malistische omschrijving: "een systeem van goed bewind waarin mensen hun leiders met regelmatige tussenpozen kiezen door middel van vrije, eerlijke en wedijverende verkiezingen". Op een suggestie van Guillermo O'Donnell erkent hij dat een werkelijk betrouwbaar politiek systeem, behalve dat het democ- ratisch is in deze minimalistische zin, vereist dat het liberaal [liberal' is, dat wil zeggen dat het burger- lijke vrijheden en minderheidsrechten bevestigt, en dat het republikeins is, dat wil zeggen dat het "[voorziet] in rechtsstatelijkheid en goed bestuur door middel van instituties die elkaar horizontaal ver-

antwoording schuldig zijn en de uitvoerende (en andere vormen van) macht controleren, terwijl het alle actoren, publiek en privaat gelijk acht voor de wet". Larry DIAMOND, Can the Whole World Become Democratic? Democracy, Development, and International Politics. Center for the Study of Democracy (University of California, Irvine), 2003 [online] http://repositories.cdlib.org/cgi/viewcontent.cgi?arti- cle=1022&context=csd, p. 2; p. 9.

30 E.-O. CZEMPIEL, o.e., p. 4, noemt de volgende kenmerken : (1) verticale beheersing van de poli- tieke macht door middel van het recht op deelneming en verkiezing, (2) beheersing van de uitvoerende macht door middel van een machtenscheiding, en (3) een transversale beheersing door middel van een verband tussen regeringsgezag en de legitieme gezagsdragers. Als we dit stel kenmerken met Kants onderscheid tussen soevereiniteitsvorm en regeringsvorm vergelijken, kenmerkt alleen het tweede een

republikeinse regeringsvorm. Aangezien de republiek een scheiding van de wetgevende en de uitvoe- rende macht behelst, is die scheiding daar een voorwaarde voor een vertegenwoordigende regering. De andere twee kenmerken betreffen de soevereiniteitsvorm. Het derde kenmerk is verenigbaar met een demoeratische soevereiniteitsvorm, al sluit het een autocratische of aristocratische vorm niet uit.

31 Vgl. "Een démocratie is een politiek stelsel waarin de mogelijkheid om aan beslissingen deel te nemen op brede schaal wordt verdeeld over alle volwassen burgers". Robert A. Dahl, Modern Political

Analysis. Englewood Cliffs (New Jersey), Prentice Hall, Inc., 1963' p. 5.

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 10: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN 85

Concrete voorbeelden van 'democratieën' zijn tegenwoordig alom te vinden, maar de populariteit van deze staatsvorm gaat gepaard met een afname van de invloed van de staatssoevereiniteit en een verzwakking van het daarmee samengaande internationaal interventieverbod als lei- dend principe in de internationale betrekkingen.32 Dat kan worden geïl- lustreerd aan de hand van de manier waarop zowel 'preventieve acties' als 'humanitaire intervenues' gerechtvaardigd worden met een beroep op democratiebegrippen die worden gehanteerd in de 'democratische vredestheorie' of de voorstellen voor een 'kosmopolitische vrede'. Ook al lijken de doctrines van preventief ingrijpen en humanitaire interven- tie op het eerste gezicht zeer verschillend, ze hebben dit gemeen, dat ze allerlei juridische criteria willen ontwikkelen om in de internationale betrekkingen aan de staatssoevereiniteit haar verbiedende kracht te ont- nemen.33 Etiketten als 'het boze rijk' of 'de as van het kwaad', die wor- den gebezigd om de legitimiteit van eenzijdige preventieve acties te ondersteunen, verschillen slechts in graad van het grote verhaal waarmee de humanitaire intervenue wordt verdedigd. De schending van de soevereiniteit van staten waartegen deze is gericht, wordt hier verzacht door deze staten 'buitenwettelijk' te noemen.34 Dat steh, zo zegt men, de 'uitzonderingsregels' op het zogenaamde 'legalistische pa- radigma in werking - waarvan de staatssoevereiniteit de kern uit- maakt.35 In aanmerking nemend dat het "non-interventiebeginsel geen

32 Zie bijvoorbeeld E.-O. CZEMPIEL, o.e., p. 15, die steh: "het wordt de norm voor elke internationale politiek de demoeratisering te omarmen. In dat opzicht is het interventieverbod achterhaald. De vre- delievende interactie, gericht op demoeratisering, wordt de regel, zelfs een plicht". 33 Dit gemeenschappelijke oogmerk wordt ook aangestipt door de Internationale Commissie voor Interventie en Staatssoevereiniteit. Deze noemt de door haar opgestelde voorzorgbeginselen "even belangrijk" als de "militaire operaties tegen terrorisme". In beide gevallen moet machtsuitoefening op principes berusten. Deze beginselen zijn: juist oogmerk, laatste redmiddel, proportionaliteit van mid- delen en redelijke vooruitzichten. Zie: International Commission on Intervention and State Sovereignty (2001), The Responsibility to Protect. Report of the International Commission on Intervention and State Sovereignty [online] http://web.gc.cuny.edu/icissresearch/Final.Report/Commission-Report.pdf, p. IX.

34 J. Rawls, The Law of Peoples, Cambridge (Mass.), 2002, p. 81, aangehaald in: R. Janse, o.e., p. 142. ' M. WALZER, Just and Unjust Wars. A Moral Argument with Historical Illustrations. New York, Basic Books, 20003, p. 61, p. 86, aangehaald in: R. Janse, o.e., p. 137.

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 11: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

86 Karel MOM

soelaas biedt voor de slachtoffers van volkerenmoord", geeft het demo cratische kosmopolitisme er de voorkeur aan de "categoric van soeve- reiniteit [...] door die van globaal constitutionalisme"36 te vervangen.

In het 'leerstuk van de democratische vrede' vindt de doctrine van de preventieve ingreep een grond om neerbuigende uitspraken te doen over staatsvormen die van het westerse democratiemodel afwijken ter recht- vaardiging van de schending van de soevereiniteit van een andere Staat. Het 'democratisch kosmopolitisme' verschaft aan de leer van de 'humanitaire intervenue' een reden de bekwaamheid of bereidheid van een andere Staat om verantwoordelijkheid te dragen voor de bescherming van de basisrechten van de eigen burgers - rechten die, wel te verstaan, gebaseerd zijn op een ruime opvatting van het kos- mopolitische recht,37 ter discussie te stellen.

Hoewel hier telkens naar het vredestraktaat van Kant wordt verwezen, valt tegen deze 'empirische' beschouwingen in te brengen dat zij leiden tot een verdraaiing van de basisgedachten die daarin zijn uiteengezet.38 Dat betreft, ten eerste, de verwijzing naar het begrip 'républicanisme', als was dat een empirisch begrip, ten einde het belang van de democra-

36 Vgl. D. Archibugi, o.e., p. 35. De urgente behoerten van de mogehjke begunstigden van de actie in acht nemend , raadt de

Internationale Commissie voor Intervenue en Staatssoevereiniteit aan de aandacht voor "het recht tot interventie" te verplaatsen naar "de verantwoordelijkheid om bescherming te bieden", die een verant- woordelijkheid is van de "bredere statengemeenschap". Deze verschuiving wordt ondersteund door het opkomen van een beginsel van die strekking. Dat beginsel houdt in "dat interventie met het oogmerk van humane bescherming, met inbegrip van militaire interventie in extreme gevallen, gesteund kan wor- den wanneer aanzienlijke beschadiging van burgers plaatsvindt of dreigt te worden toegebracht en de desbetreffende Staat niet bij machte of niet bereid is die beschadiging te beëindigen of zelf de dader is". International Commission on Intervention and State Sovereignty (2001), The Responsibility to Protect. Report of the International Commission on Intervention and State Sovereignty [online] http://web.gc.cuny.edu/icissresearch/Final.Report/Commission-Report.pdf, p. 1 6.

38 N. Urbinati, o.e. y p. 8, merkt terecht op: Theoretici van de kosmopolitische démocratie sehen- den het kantiaanse model op drievoudige wijze". [...] "Ten eerste zetten zij vraagtekens bij het idee dat de democratische transformatie van staten op de eerste plaats moet komen. [...] Ten tweede denken zij niet dat démocratie 'binnen staten een afdoende Strategie zal zijn om démocratie 'tussen staten' alsmede een wereldorde die de mensenrechten meer respecteert voort te brengen. [...] Tenslotte trotseren zij Kants voorbehoud ten aanzien van gelijkheid en onderschatten zij het feit dat binnen een internatio- naal scenario dat wordt overheerst door een natiestaat met quasi impériale macht, kosmopolis niet alleen onmogelijk, maar bovendien gevaarlijk zou zijn. [...]".

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 12: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN 87

tisering te onderstrepen. Dat betreft ten tweede de extensieve interpre- tatie van het begrip 'kosmopolitisch recht', als een recht om tegenwicht te bieden tegen de onderdrukkende aard van het wereldkapitalisme,39 terwijl Kant het louter zag als een bezoekersrecht.40 Ten derde betreft dit de verbinding van kosmopolitische démocratie met Kants programma. Terwijl de kosmopolitische démocratie een gemakkelijke weg naar een 'globale burgerlijke maatschappif forceert door middel van bovenna- tionale instituties, voorziet het programma van Kant dat dit stadium van globale rechtvaardigheid het resultaat zal zijn van de gestage uit- breiding van handelsbetrekkingen.41 Ten vierde heeft het begrip 'demo- cratische vrede', waarmee deze beschouwingen werken, een veel grotere reikwijdte dan de Westfaalse vrede die Kant zocht te doen voortduren. Preventieve acties mögen dan heden ten dage worden voorgesteld als operaties in de Oorlog tegen het terrorisme', het is niet waarschijnlijk dat zulke oorlog Kant voor de geest stond toen hij zijn traktaat schreef.42

Naar een suggestie van Flikschuh kan men tegen chet leerstuk van de democratische vrede' en tegen de 'kosmopolitische démocratie' inbren- gen dat deze beschouwingen uitgaan van een lezing van Kants vre- destraktaat die "geen rekening houdt met Kants bijzondere filosofische zienswijze [...]" en daarom "zijn kosmopolitische doelstellingen verwart

y) N. Urbinati, o.e., p. 1, merkt op: "Daarom sehenden theoretici van kosmopolitische démocratie ondanks hun trouwbetuiging aan Kants plan voor eeuwige vrede de facto de kantiaanse lex aurea in overeenstemming waarmee kosmopolitische rechten de beteugeling van politieke macht met zieh mee- brengen en niet de uitschakeling ervan. Een erkenning van de waarde en het wezen van een op rechten gebaseerde démocratie zou ons opmerkzaam moeten maken op het antidemoeratische risico dat in een ruimteloze démocratie besloten liet ".

40 ZeF, p. 357, het derde definitieve artikel ten behoeve van de eeuwige vrede: "Het wereldburger- recht behoort beperkt te zijn tot de voorwaarden van de algemene gastvrijheid ". Georg Zenker (2004), Kants Friedensschrift in der Diskussion, [online] http://www.information-philosophie.de/ philosophie/kantfrieden.html, p. 4, merkt terecht op: "Vergeleken met de bescheidenheid van het vre- desprogramma zijn de verwachtingen van de interpretatoren ervan, die kosmopolitisch recht met de mensenrechtencanon vereenzelvigen, aanzienlijk hoger gespannen. Zij bevatten positieve rechts- aanspraken en verwijzen naar maatschappelijke integriteit en politieke partieipatie. Ze veronderstellen daarom een complex stelsel van politieke orde ".

41 ZeF, p. 358. 42 Binnen het panorama van het Westfaalse statensysteem beperkt Habermas Kants vredesbegrip tot de afwezigheid van oorlog tussen machten die met elkaar in evenwicht zijn. Zie Jürgen HABERMAS, 'Kants Idee des ewigen Friedens, aus dem historischen Abstand von 200 Jahren', in: Die Einbeziehung des Anderen, Frankfurt/M., Suhrkamp, 1999 (p. 192 e.V.), p. 194. (Hierna: Kants Idee)

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 13: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

88 Karel MOM

met [...] oppervlakkig gezien gelijksoortige maar verschillend gefun- deerde beleidsvoorstellen [...]".43

2. Ironie in Kants Naar de eeuwige vrede

Zoals in het eerste deel werd aangetoond, neemt men, door de prak- tijken van preventief ingrijpen en humanitaire intervenue in termen van een op Kant geïnspireerd democratisch ideaal te conceptualiseren, af- stand van het principe van staatssoevereiniteit dat een noodzakelijke voorwaarde is voor de haalbaarheid van Kants vredesprogramma.44 Dit afstand nemen houdt gelijke tred met wat Habermas "de verin- houdelijking van de praktijk van staatserkenning in het volkenrecht"45 noemt. Het voordeel van deze Verinhoudelijking' is, dat het een recht-

vaardiging voor humanitaire intervenue verschaft die in de huidige internationale context in brede kring wenselijk wordt geacht. Vandaar dat het verleidelijk is het programma van democratisch kosmopolitisme op te vatten als een bevestiging van Habermas' definitie van de huidige wereldsituatie als een overgang van volkenrecht [internationaal publiek recht] naar kosmopolitisch recht.46

43 Κ. Flikschuh, o.e., p. 189. 44 ZeF, p. 354. 45 Deze term skat zowel op de kwalificatie 'schurkenstaat' (J.W. Bush) als op de meer neutrale kwa-

lificatie 'buitenwettelijke staat' (J. Rawls). Zie Jürgen Habermas (2004), 'Hat die Konstitutionalisierung des Völkerrechts noch eine Chance?' in: Der Gespaltene Westen. Frankfurt am Main, Suhrkamp (p. 1 13- 194), p. 169. (Hierna: Hat die Konstitutionalisierung. ..)

46 J. HABERMAS, Kants Idee> p. 199. De secretans-generaal van de VN lijkt deze overgang te erken- nen: "Het belang van beginselen en normen wordt gemakkelijk onderschat maar in de decennia waarin de Verenigde Naties werden geschapen heeft de zieh uitbreidende aanvaarding van nieuwe normen de levens van vele miljoenen mensen diepgaand beïnvloed. Was oorlog aanvankelijk een normaal instru- ment van Staatkunde, nu wordt zoiets algemeen afgewezen, behalve in zeer bijzondere omstandigheden. Démocratie, eens op de proef gesteld door autoritarisme in verscheidene gedaanten, heeft niet alleen de overhand in een groot deel van de wereld, maar wordt nu algemeen gezien als de meest legitieme en na-

strevenswaardige regeringsvorm. De bescherming van fundamentele mensenrechten, eens beschouwd als enkel de aangelegenheid van soevereine staten, is nu een universele zorg, die zowel regeringen als

grenzen overstijgt". Kofi A. ANNAN, Secretary-General of the United Nations (2000), 'We the Peoples'. The Role of the United Nations in the 21st Century [online] http://www.un.org/millennium/ sg/report/rull.htm, p. 68.

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 14: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN 89

Omdat intervenue echter niet strookt met het transcendentale principe van openbaarheid biedt een programma dat humanitaire inter- ventie toelaat geen principiële grond om een niet-humanitaire interven- ue, daaronder begrepen een preventieve aanval, af te wijzen.47 Een pre- ventieve aanval wordt in de huidige internationale context in brede kring als onwenselijk en in strijd met het volkenrecht beschouwd.48 Voor een kantiaans geïnspireerd vredesprogramma dat intervenue toe- laat, is een transcendentaal principe nodig dat humanitaire intervenue toestaat en tegelijk de preventieve aanval verbiedt.49

Om dit probleem aan te vatten, steh Habermas een revisie van het kosmopolitismebegrip voor en wel zo dat het kosmopolitische recht (wereldburgerrecht) wordt onderscheiden van het klassieke volken-

■*" In zijn toespraak tot de Algemene Vergadering van 1999 geeft de secretaris-generaal van de VN

uitdrukking aan dit dilemma: "Aan hen voor wie het gebruik van geweld zonder een machtiging van de

Veiligheidsraad de grootse bedreiging voor de toekomst van de internationale orde vormt, zou men, niet in de context van Kosovo maar in de context van Rwanda, kunnen vragen: als in die donkere dagen en uren in de aanloop naar de volkenmoord een coalitie van staten zieh er had op voorbereid in actie te komen om de Tutsibevolking te verdedigen maar niet terstond goedkeuring van de Raad ontving, zou dan een dergelijke coalitie aan de kant hebben moeten staan toekijken hoe dat verschrikkelijke zieh zou voltrekken? Aan hen voor wie de actie in Kosovo een nieuw tijdperk inluidde, waarin staten en groepen van staten militaire acties kunnen ondernemen buiten de gevestigde mechanismen voor de handhaving van het internationale recht, zou men kunnen vragen: bestaat niet het gevaar dat dergelijke intervenues het onvolkomen maar zieh herstellend veiligheidssysteem dat na de Tweede Wereldoorlog geschapen is ondermijnen, en dat gevaarlijke precedenten worden geschapen voor toekomstige interventies zonder een heldere maatstaf op grond waarvan beslist kan worden wie zieh op deze precedenten mögen beroepen en onder welke omstandigheden?" Press Release 20 Sept. 1999 SG/SM/7136 GA/9596 [online] http://www.un.org/News/Press/docs/ 1 999/ 1 9990920.sgsm7 1 36.html.

48 Eenzijdige preventieve acties kunnen niet in aanmerking komen als zelfverdediging (die in

overeenstemming zou zijn met het artikel 51 van het VN-Handvest dat eenzijdige acties uit zelfverde-

diging toestaat als er een acute dreiging bestaat). Ze zijn daarom in strijd met artikel 2, vierde lid, van het VN Handvest, dat min of meer hetzelfde verbod bevat als Kants vijfde preliminair artikel (vgl. voet- noot 6). Het recht op zelfverdediging is beperkt tot het recht op geweldgebruik om een aanval die ten uitvoer wordt gebracht tegen te gaan, om toekomstige vijandige aanvallen, die volgen op een initiële aanval te voorkomen of om de gevolgen van een vijandige aanval te niet te doen, zoals het beëindigen van een bezetting. Zie voor een goed gedocumenteerde bespreking van dit onderwerp: Mary Ellen O'CONNELL (2002), 'The Myth of Preemptive Self-Defence'. The American Society of International Law. Task Force on Terrorism, p. 6-7. [online] http://www.asil.org/taskforce/oconnell.pdf. Preventief militair ingrijpen waaraan geen vijandige aanval is voorafgegaan valt derhalve buiten de reikwijdte van artikel 51 van het VN Handvest. Vgl ook voetnoot 3.

49 Aldus zijn de regels van veronachtzaming in internationale betrekkingen vergelijkbaar met de lex permissiva in de 'natuurstaat': ze markeren de overgang van provisoire naar peremptoire rechten; in het eerste geval het eigendomsrecht op een object, in het laatste, kosmopolitisch recht.

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 15: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

90 Karel MOM

recht.50 Zonder zo'n herziening zou het volkenrecht het contact met de werkelijkheid verliezen.51 Habermas stelt een agenda tot hervorming van de VN voor om de overgang naar kosmopolitisch recht te vergemakke- lijken. Deze hervorming moet kracht bijzetten aan de institutionalise- ring van de internationale betrekkingen. Als zodanig voert deze institu- tionalisering het democratische kosmopolitische programma uit, door de regels voor VN-interventie - gevat in termen van rechten en ver- plichtingen52 tot intervenue - te codificeren, de financiële middelen van de VN te vermeerderen en globale openbaarheid te bevorderen.53

Men kan Habermas toegeven dat Kants aannames ten aanzien van het vredelievende karakter van republieken, de socialiserende kracht van wereldhandel en de functie van politieke openbaarheid, gelogenstraft worden door de historische ontwikkelingen van de laatste tweehonderd jaar. Maar het is niet vanzelfsprekend waarom de 'karakteristieke dialec- tiek' die deze ontwikkelingen laten zien ons, in het bezit van historische distantie, zou moeten nopen haast te maken met een herformulering van het kosmopolitismebegrip. De reden hiervoor is dat Kants pro- gramma, met kosmopolitische vrede als culminatiepunt,54 niet afhanke- lijk is van deze aannames. Deze zijn begrepen in Kants 'argumentatie

50 J.Habermas, Kants Idee, p. 195. 51 J. Habermas, Kants Idee, p. 207. 52 vgl. voetnoot 37. " J. HABERMAS, Hat die Konstitutionalisierung. . ., p. 172-173. Zoals de secretaris-generaal echter

duidelijk maakt, bepleit hij veeleer een 'dynamische interpretatie' van het VN-Handvest dan een herziening ervan: "In antwoord op dit turbulente tijdperk van crises en interventies, zijn er mensen die hebben gesuggereerd dat het Handvest zelf - dat zijn worteis heeft in de nasleep van globale oorlogen tussen staten - siecht is toegerust om ons te leiden in een wereld van etnische oorlogen en tussen- statelijk geweld. Ik geloof dat zij ongelijk hebben. Het Handvest is een levend document waarvan de beginselen nog steeds de aspiraties voor een leven in vrede, waardigheid en ontwikkeling van volken overal definieren. Niets in het Handvest verhindert de erkenning dat er rechten aan de andere kant van grenzen zijn. Kortom, het zijn niet de feilen van het Handvest die ons in dit tijdsgewricht hebben gebracht maar de moeilijkheden die wij hebben om deze beginselen toe te passen op een nieuw tijdperk, een tijdperk waarin strikt traditionele noties van soevereiniteit niet langer recht kunnen doen aan de aspiraties van mensen om overal hun rundamentele vrijheden te bereiken." Zie UN Press Release 20 Sept. 1999 SG/SM/7136 GA/9596, aangehaald in voetnoot 47. Dit pleidooi voor een 'dynamische interpretatie' van het VN-Handvest is een illustratie van de moeilijkheid om de figuur van de huma- nitaire intervenue in het positieve volkenrecht, waarvan het klassieke interventieverbod een belangrijk element is, te codificeren.

54 ZeF, p. 360.

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 16: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN 9 1

vanuit de natuur' voor de geleidelijke evolutie naar eeuwige vrede.55 Kant houdt behoedzaam zijn 'argumentatie vanuit de natuur' en zijn filosofische argumentatie voor de haalbaarheid van eeuwige vrede uit elkaar. De eerste is gebaseerd op historische aannames, de laatste op het postulaat van de vrijheid, dat het opperste principe is van de praktische rede. De eerste biedt slechts bijkomende argumenten, de laatste is ingebed in Kants bijzondere filosofische invalshoek van waaruit deze argumentatie wordt gevoerd. Ik zou deze invalshoek, die sommige geleerden beschouwen als "een extreme vorm van de idealistische benadering van internationale betrekkingen en als de tegenpool van réalisme",56 willen karakteriseren met Kants bewering dat de haal- baarheid van zijn vredesprogramma voortvloeit uit de objectieve realiteit van de beginselen waarop het is gebaseerd.57 Deze beginselen drukken de mogelijkheidsvoorwaarden van dit programma uit. Het is de taak van de filosoof ze uiteen te zetten.58 Vandaar dat Kant zijn pro- gramma een filosofische schets noemt.59

Bij het uiteenzetten van deze beginselen volgt Kant een, wat Rorty noemt 'metafysische Strategie'. Deze bestaat erin "een klaarblij kelij ke tegenspraak tussen [...] twee op zichzelf plausibele beweringen naar voren te halen om vervolgens een onderscheid voor te stellen dat deze tegenspraak opheft".60 Het is duidelijk dat Kants Stelling betreffende de verenigbaarheid van politiek met moraal, contingentie met noodzake- lijkheid, zulks in overeenstemming met een transcendentaal begrip van publiekrecht,61 goed in deze Strategie past. Dankzij deze invalshoek

ss Zie: ZeF, lste Bijlage, p. 360-368. % Peter M. E. VOLTEN & Arjan VAN DE ASSEM, Transcending Paradigm Bashing: Realism and Idealism in International Politics. European Political Science Network, 2003 Annual Conference Proceedings [online] http://www.epsnet.ore/publications/2003Proceedines/Peter%20Volten.pdf, p. 14.

s Zie ZeF: "De uitvoerbaarheid (objectieve realiteit) van deze idee van federatie [...]", p. 356; "de zuivere rechtsbeginselen [hebben] objectieve realiteit, hetgeen betekent dat zij uitgevoerd kunnen wor- den", p. 380. 58 ZeF, p. 368.

59 ZeF, p. 380. 60 Richard RORTY, Contingency, Irony, and Solidarity. Cambridge, Cambridge University Press, 1989, p. 77. 61 ZeF, p. 381.

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 17: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

92 Karel MOM

hoeft een uiteenlopen van de historische ontwikkelingen en Kants futuristische voorspellingen, die bijdragen aan een versterking van de overtuigingskracht van zijn programma, niet van invloed te zijn op de geldigheid van de beginselen waarop het berust. Deze aannames zijn immers ingebed in zijn ideologische conceptie van geschiedenis vanuit een kosmopolitisch gezichtspunt. In deze conceptie wordt geschiedenis opgevat als het zieh ontvouwen van een plan van de natuur om de mogelijkheden van de mensheid te verwerkelijken.62 Dit procès wordt aangedreven door antagonisme.63 Het idee van kosmopolitische vrede als de verwerkelijking van globale rechtvaardigheid is daarom op empirisch niveau heel goed verenigbaar met alternatieve concepties als bijvoorbeeld die van Hampshire over rechtvaardigheid als conflict.64

Kants filosofische invalshoek in aanmerking genomen, heeft de inte- grerende lezing van zijn traktaat als een filosofisch-politieke verhande- ling, zoals Flikschuh voorstaat, een vervelende consequentie. Omdat de geldigheid van de beginselen van eeuwige vrede die Kant uiteenzet niet empirisch getoetst kan worden, aangezien die beginselen de noodzake- lijke mogelijkheidsvoorwaarden van die vrede zijn, doet een conflict tussen de gevoerde politieke praktijk met deze beginselen niet noodza- kelijkerwijs afbreuk aan hun geldigheid. Om dezelfde reden betekent, zoals Flikschuh aangeeft, de overeenkomst van tegenwoordige beleids- voorstellen met die van Kants vredesprogramma niet dat die voorstellen zijn gebaseerd op kantiaanse beginselen. Een vredesbeleid kan helemaal in de lijn van Kants programma liggen, maar zal niet tot eeuwige vrede leiden als het aan die beginselen niet beantwoordt. 65

62 Vgl. I. Kant, Idee, p. 27.

"I. Kant, Idee, p. 20-21. 64 Vgl. Stuart HAMPSHIRE, Justice is Conflict: The Soul and the City. The Tanner Lectures on

Human Values (gehouden aan de Harvard University op 30-31 oktober 1996). [online] www.tannerlectures.utah.edu/lectures/Hampshire98.pdf, 167. Voor Hampshire vloeit de voorrang van erkende geschillenprocedures boven de verklaring van universele beginselen uit deze conceptie voort.

6-1 Georg ZENKER, o.e., p. 1, maakt gewag van de dubbelzinmgheid van Rants politiekbegnp als

"toegepaste rechtsgeleerdheid" [ausübende Rechtslehre]. Het behoort, als politieke behendigheid, tot het

rijk der natuur waarvan het het mechanisme is. Als politiek daarom vrede als haar doei kiest, zou dat op ethische gronden verworpen moeten worden. Vanuit Kants filosofische gezichtspunt bezien zou vrede louter een neveneffect van de historische ontwikkeling zijn. Vandaar: "Kants politiekbegrip gaat uit van een verbinding van morele principes en empirische praxis die tegelijkertijd wordt ontkend".

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 18: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN 93

Als we ons van deze consequentie rekenschap moeten geven, zou ik willen opperen dat een integrerende lezing van het traktaat weleens getekend zou kunnen zijn door een typische filosofen-vooronder- stelling, dat dit geschrift een aantal wijsgerige en politieke aspecten zou verenigen in één systeem, dat dan in lijn zou zijn met het geheel van Kants denken. Er is geen duidelijke reden voor een dergelijke vooron- derstelling, evenmin als er een duidelijke reden is waarom het traktaat uitsluitend als een verzameling van beleidsaanbevelingen gelezen moet worden.

Als wij ons vermeien in dit filosofenvooroordeel en Kants Naar de eeuwige vrede verbinden met zijn drie Kritieken, staan we, zoals Kants biograaf Vorländer, meteen voor de opgave redenen te geven voor het contrast tussen het door Fichte geroemde "sprankelende en plezierige"66 van dit traktaat met de, wat Schopenhauer noemt "schitterende droogheid" [glänzende Trockenheit^7 van Kants 'kritische stijl'.68

Filosofîehistorici hanteren verscheidene strategieën om abnormalitei- ten zoals stijlbreuken en verschuiving van onderwerp, die in de loop- baan van een filosoof alsook in de traditie als geheel voorkomen, in te passen in hun systematische gezichtspunt. Vorländer verklaart het stijl- contrast met het verschil in oogmerk. De kritische stijl drukt Kants oprechtheid en waarachtigheid uit. Zij beoogt de lezer van een argu- ment te overtuigen. De stijl van het vredestraktaat is er veeleer op gericht de overredingskracht ervan te ondersteunen.69 Het eigenaardige, onderhoudende karakter van Kants stijl in het vredestraktaat brengt Fichte ertoe ons te waarschuwen niet in de valkuil te stappen het belang van het betoog en de sublieme en alomvattende denkbeelden die erin zijn uitgedrukt te onderschatten.70 Dit suggereert een filosofische dui-

66 Johann Gottlieb FICHTE, 'Zum ewigen Frieden. Ein philosophischer Entwurf von Immanuel Kant' (1796) in: Johann Gottlieb Fichtes Sämtliche Werke, I.H. Fichte (Hrsg.), Berlin, Veit & Comp., 1845/1846, Bd. 8., p. 427. (~ Arthur SCHOPENHAUER, Die Welt als Wille und Vorstellung. Anhang: Kritik der kantischen Philosophie (1818), in: Schopenhauers Sämtliche Werke, Paul Deussen (Hrsg.), München, Piper Verlag, 1911-1926, Bd. 1., p. 507. 68

Vgl. Karl VORLÄNDER, Immanuel Kant. Der Mann und das Werk Bd. 2. Leipzig, 1924, p. 102 e.v. M K. Vorländer, o.e., p. 102. "" J.G. Fichte, o.e., p. 427.

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 19: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

94 Karel MOM

ding van de spanning tussen de filosofische inhoud en de literaire vorm van het traktaat. De inhoud zou ernstig genomen moeten worden; de literaire vorm wordt louter verondersteld het genoeglijker om te maken. Hannah Arendt zag in de ironie van de tekst een aanleiding om te denken dat Kant het zelf niet al te ernstig opvatte. Anderzijds nam zij de vooronderstelling van de systematische eenheid van Kants filosofie op als een aansporing het politieke element in het geheel van Kants werken aan een gedegen onderzoek te onderwerpen.71 Haar politisering van het reflectieve oordeel is hiervan het resultaat. Om de systematise- ringdrang te temperen zou ik er, met Rorty, voor willen pleiten bij het lezen van wijsgerige teksten de gewoonte van de literaire kritiek aan te nemen.72 Anders dan een zuiver filosofische benadering längs de hier- boven geschetste lijnen, gaat de literaire kritiek, in de ruime zin van culturele hermeneutiek, niet uit van een star onderscheid tussen stijl en inhoud. Zo kan zij aan de ironische stijl van het vredestraktaat de nodige aandacht schenken. Ironie is al met al een in het oog springend kenmerk en de negatie daarvan zou neerkomen op het voorbijgaan aan een belangrijke dimensie die in een adequate interpretatie hoe dan ook verantwoord moet worden.

Deze ironie komt tot uitdrukking juist in de diplomatieke opzet73 van het traktaat. De manier waarop het de juridische vereisten voor een eeuwige vrede formuleert is een metafoor voor een filosofische verhan- deling die de noodzakelijke voorwaarden voor zulke vrede uiteenzet. Het ironische contrast tussen de politieke en de filosofisch-ethische aspecten van het vredesprogramma wordt in het hele traktaat volge-

"' Hannah ARENDT, Lectures on Kant's Political Philosophy, (ed. R.S. Beiner), Chicago, University of

Chicago Press, 1982, Nederl. vert. Oordelen. Lezingen over Kants politieke filosofie, Amsterdam (1994), Krisis/Parrèsia, p. 35. Zij schrijft: "Als, aan de ene kant, zij η belangrijkste werken generlei politieke implicaties zouden hebben en als, aan de andere kant, zij η marginale manuscripten over politieke onder-

werpen slechts marginale gedachten zouden bevatten en geen verband zouden hebben met zij η strikt filosofische werken, zou ons onderzoek gespeend zij η van zin en hoogstens van antiquarische waarde zijn". H. Arendt, o.e., p. 63.

": R. Rorty, o.e., p. 83. "3 Ch. Lemmonnier, in zijn voorwoord tot Essai philosophique sur la paix perpétuelle (Franse verta-

ling van ZeF, Paris, G. Fischbacher, 1880), p. VIII, verwelkomt deze ironie als een "karakteristiek Duitse

gril".

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 20: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN 95

houden. Het is bij uitstek aanwezig in de ironische vergelijkingen van de wijsgeer met de politicus, ethiek met politiek, de politieke moralist met de morele politicus. Kant werkt dit contrast uit tegen de achter- grond van zijn geschiedfilosofie die wordt gekenmerkt door een contrast tussen natuur en rede, contingentie en noodzakelijkheid, ideaal en werkelijkheid.

De ironische distantie van het opstel vis-à-vis de dagelijkse politiek en de daarbij vereiste politieke behendigheid kan worden gezien als een aanwijzing voor Kants kosmopolitisme. Als zodanig kan Kants ironie worden gekwalificeerd als socratisch. Met Socrates deelt hij zijn enigszins vijandige houding tegenover de démocratie.74 In zoverre de ironie gericht is op politici, zoais in de clausula salvatoriaP het geheime artikel76 en zijn discussie van de sofistische maximes van gewiekste politici,77 kan het gebruik daarvan worden gekwalificeerd als een retorische trope, een overredingmiddel dat een instrument is van vrij- moedigheid, de parrhèsia (Gr. παρρησία). Dat is, volgens Foucault, "[de] activiteit waarin de spreker zijn persoonlijke verhouding tot waarheid uitdrukt en zijn leven op het spel zet omdat hij het spreken van de waarheid aanvaardt als een plicht tot het verbeteren of helpen van andere mensen (zowel als zichzelf)". In Kants geval kan de par- rhèsiastische mix van het vrije woord en vleierij worden gekwalificeerd als een voorbeeld van 'monarchische parrhèsia , "waarbij een raadgever aan de soeverein eerlijke en bruikbare adviezen geeft".78 Aldus beoefent Kant in zijn opstel wat hij in het geheime artikel, evenals in zijn opstel over wat Verlichting betekent, als de bezigheid van de filosoof beschouwt.79

~* Vgl. Eric Brown, 'Socrates the Cosmopolitan', Stanford Agora: An Online Journal of Legal Perspectives, vol. 1:1, p. 74-87, [online] http://agora.stanford.edu/agora/libArticles/brown/brown.pdf, p. 75. "De belangrijkste aanwijzing voor het kosmopolitisme van Socrates is zijn verwerping van gewone politiek ten gunste van politiek van een bijzondere soort." Zie ook p. 76-77. " ZeF, p. 343. '6 ZeF, p. 368. "

ZeF, p. 374 e.v. "8 Michel FOUCAULT, Discourse and Truth: The Probkmatization of Parrhèsia. (zes lezingen gegeven in

Berkeley, okt.-nov. 1983) [online] http://foucault.info/downloads/discourseandtruth.pdf, p. 5. ^ I. KANT, Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung? (1784) AA, Bd. 8 (p. 35-42), p. 37 e.v. (vgl. voetnoot 58.

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 21: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

96 Karel MOM

Wanneer men de vooronderstelling opschort dat Kants tekst een filosofische verhandeling is die raakt aan de hedendaagse internationale betrekkingen in de zin dat zij daarover iets relevants zegt, en de nodige aandacht schenkt aan zij η ironie, dan ontpopt deze ironie zieh als een parallel van de ironische ongelijksoortigheid van filosofische théorie en politieke praktijk. De mix van kosmopolitische en parrhèsiastische ironie die zieh in het traktaat manifesteert, is enerzijds een sleutel tot de onbeslistheid van de politieke filosofie die erin is aangegeven en ander- zijds een verklaring voor de politieke invloed van het traktaat.

3. Afsluitende opmerkingen

In deze bijdrage heb ik laten zien dat de empirische lezing van Kants Naar de eeuwige vrede, zoals voorgestaan in de hedendaagse beschou- wingen over 'democratische vrede' en 'kosmopolitische démocratie', leidt tot een zodanige aanpassing van het begrippenkader waarin het traktaat is geschreven, dat de daar uiteengezette grondgedachten worden verdraaid. Hoe dan ook beogen deze beschouwingen een conceptualisering van de huidige internationale praktijken van interna- tionale interventie, hetzij om humanitaire redenen, hetzij als een instru- ment van zelfverdediging tot het afwenden van oorlog, die overduidelijk in strijd is met Kants programma. Omdat deze interventiepraktijken in brede kring onder bepaalde voorwaarden als legitiem en wenselijk wor- den beschouwd, stellen ze Kants begrippenkader en het vredesprogram- ma dat daaruit voortvloeit op de proef. Om te verhinderen dat Kants begrippenkader achterhaald zou raken, steh Habermas een herformu- lering van zijn grondbegrippen voor,80 met name van het kos- mopolitismebegrip, in combinatie met een hervorming van het VN -

8(1 Deze herziening betreft de externe soevereiniteit van staten en de veranderende aard van interna- tionale betrekkingen, de interne soevereiniteit en de normatieve beperkingen van klassieke machtspoli- tiek, en de stratificatie van de wereldgemeenschap in overeenstemming met de globalisering van de risi- co's die een verschillende conceptualisering van wat wij vrede noemen nodig maakt. J. HABERMAS, Kants Idee, p. 208.

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 22: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN 97

vredesapparaat. Werkte Kants vredesstrategie met het Westfaalse soeve- reiniteitsbegrip, dat de rechtspersoonlijkheid in het internationale recht vertegenwoordigt,81 de huidige conversatie over deze onderwerpen, waaraan Habermas deelneemt, tracht juridische maatstaven te ontwikkelen die de volledigheid van de soevereiniteit van een Staat zon- der diens instemming inperken, binnen of buiten de voorzieningen van het VN-Handvest.82

Als de hedendaagse vredespolitiek, met haar beschouwingen over 'democratische vrede' en 'kosmopolitische démocratie' , zegt dat zij trouw wil blijven aan Kants nalatenschap, dan is dat misschien te ver- klaren uit haar wens de filosofische waardigheid van de beleids- voorstellen die zij bepleit te vergroten. Habermas' suggestie om Kants begrippenkader te herschrijven kan misschien worden gezien als een bevestiging van de normatieve oproep die van Kants kosmopolitisme uitgaat.83 Zijn inschatting van de huidige wereldpolitieke toestand, als een overgang van /het volkenrecht' naar 'kosmopolitisch recht', lijkt echter nogal overdreven indien men de talrijke actuele schendingen van het volkenrecht in aanmerking neemt. Het lijkt ook een onkantiaanse inschatting, want voor zover het het vredestraktaat betreft, ziet Kant het kosmopolitische wereldburgerrecht als de voltooiing van het Staats- en het volkenrecht, en niet als een alternatief voor het volkenrecht.84

Een integrerende lezing van het traktaat, die het interpreteert als was het een verzameling beleidsaanbevelingen met filosofische fundering, blijkt daarom problematisch te zijn. Het vredesprogramma dat Kant in de tekst ontwikkelt, oscilleert tussen politieke en wijsgerige aspecten op een wijze die een overzichtelijke weergave van dit programma, in

81 The Responsibility to Protect. Report of the International Commission on Intervention and State Sovereignty, aangehaald in voetnoot 33, p. 12. 82 vgl. H. CORELL, o.e., p. 3: "[. . .] Ik denk dat we er allemaal vanuit kunnen gaan dat men aanvaardt dat staatssoevereiniteit niet langer kan worden geïnterpreteerd op de manier waarop die in 1648 in Westfalen werd erkend maar moet worden geconstrueerd in het licht van latere ontwikkelingen, vooral op de gebieden van mensenrechten en internationaal humanitair recht", (oorspronkelijke cursivering) 83 Zoals K. FUKSCHUH, o.e., p. 197, opmerkt, "ligt het normatieve appelvan Kants kosmopolitisme in het onderliggende metafysische kader ervan".

84 ZeF, p. 360. Vgl. voetnoot 39.

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 23: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

98 Karel MOM

verbinding met de noden van deze tijd, in de weg Staat. Het lijkt op de c Gestaltswitch' bij Wittgensteins eend-konijnconfiguratie.85 Van die voorstelling kan telkens slechts de ene of de andere van de twee figuren worden waargenomen, niet beide tegelijk: de ene figuur slaat om in de andere. In deze configuratie is het zien ervan "als een eend" of "als een konijn" geen onderdeel van de waarneming van het object. Evenzo is, om deze analogie voort te zetten, een conceptie van politiek "als het ten uitvoer brengen van de rechtsleer"86 van slechts beperkt belang voor een echt politiek vertoog. Ofwel kan men het konijn van de beleidsaan- bevelingen bespreken voor wat die waard zijn, ofwel de eend van de filosofische zienswijze waarin die aanbevelingen worden voorgesteld, maar niet beide tegelijk.

Hoewel het niet het onderwerp van deze bijdrage is om uit te maken hoe Naar de eeuwige Vrede het best gelezen kan worden, zou ik willen afsluiten met een paar suggesties. Ten eerste, ik heb de ironie van de stijl van het traktaat naar voren gehaald als een uitdrukking van Kants besef van de verlegenheid waarin een filosoof zieh weet als hij zijn politieke théorie, gebaseerd als deze is op rechtsprincipes, met de contingentie van de eigentijdse politiek wil verenigen. Deze ironie suggereert een le- zing ervan als een politiek pamflet, een uitoefening van vrije menings- uiting. Kant kan in dat opzicht als model worden genomen. Ten tweede, verre van een demonstratie van morele superioriteit te zijn, toont Kants ironie dat ethische principes de vraag naar politiek réalisme niet opzijzetten. Kants réalisme noopt hem de uitkomst van onwettige politieke processen, zoals revoluties, te aanvaarden als een beginpunt van een ontwikkeling naar voortdurende vrede.87 Dat réalisme zou de continentale wijsbegeerte kunnen inspireren een louter wijsgerige belangstelling voor het traktaat om te zetten in politiek besef. Dat zou

85 Ludwig WITTGENSTEIN (1958), Philosophische Untersuchungen/Phibsophical Investigations, Oxford,

Basil Blackwell, (1958), 19683, p. 194e. 86

Vgl. ZeF, p. 370. 8^ ZeF, p. 273. Vgl. Bart RAYMAEKERS, 'Wishful thinking? Kant over de moeizame verhouding tussen

ethiek en politiek in Zum ewigen Frieden, in: Geweten en Zedelijkheid (Studies van het centrum voor Duits Idéalisme, deel 2), Nijmegen, Nijmegen University Press, 2000 (p. 9-19) , p. 16.

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions

Page 24: WERELDBURGERSCHAP HET ERFGOED VAN KANT || HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN

HOE MEN NAAR DE EEUWIGE VREDE BETER NIET KAN LEZEN 99

bijvoorbeeld een besef kunnen zijn van datgene wat Robert Kagan de ironie van de huidige situatie noemt, dat "Europas nieuwe kantiaanse orde alleen kon opbloeien onder de paraplu van de Amerikaanse macht, uitgeoefend volgens de regeis van de oude hobbesiaanse orde."88 Ten derde en ten slotte hoeft, met het oog op dit réalisme, Kants kritiek van de natuurrechttraditie in het volkenrecht89 er de beoefenaars van het internationale recht niet van te weerhouden om, in de beste tradities van het rechtsrealisme, juridische Instrumenten en mechanismen te ontwikkelen voor vredelievende conflictoplossing.

SUMMARY: How Not to Read On Perpetual Peace

The paper questions a predilection of some proponents of the 'democratic peace thesis' and of 'democratic cosmopolitanism' to base their peace policy recommenda- tions on Kant's peace treatise. It argues that the concepts 'democracy' and 'cos- mopolitanism' which they employ are unfaithful to Kant's republicanism, which entails strict state sovereignty, and hence, that their referral to Kant distorts the basic ideas that are exposed in his treatise. This applies in particular to their justification of humanitarian intervention and of pre-emptive action, practices to cope with imminent security threats, and humanitarian catastrophes respectively. Though the reasonableness of such practises, the justification of which presuppose a limited con- cept of sovereignty, suggests a reading which does not take On Perpetual Peace exclus- ively as a set of policy recommendations, to give preference to its philosophical out- look, as some philosophical-minded scholars propose as an alternative, does not sat- isfy either. For this would neglect the peculiar oscillation between the philosophical and the political aspects of the treatise. Contrary to current concerns to update the conceptual framework of On Perpetual Peace, of 'cosmopolitanism' in particular, to accommodate a limited form of sovereignty without allowing for interventions to ward off putative security threats, its salient irony, which mediates between both aspects, is in this paper taken as a clue to an interpretation which seeks to account for both of them.

8S Robert Kagan, 'Power and Weakness1, Policy Review, 2002/113, lonline] http://www.policyre- view.org/JUN02/kagan_print.html, p. 15. 8''

Vgl. zijn kritiek op Hugo de Groot, Pufendorf, Vattel en anderen, ZeF, p. 355.

This content downloaded from 185.31.194.31 on Sat, 28 Jun 2014 17:15:14 PMAll use subject to JSTOR Terms and Conditions