wereld proeftuinen samenwerking met 4 focuslanden
DESCRIPTION
onderzoek naar de huidige samenwerking met Turkije, India, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk in het mbo onderwijsTRANSCRIPT
II
II
Met dank aan:
Marina de Bie ● Hans Blankenstein ● Thomas Claessens ● Pasqualino Mare ● Ruud Freund ●
Jan ter Heide ● Herman van Holt ● Martin Huizinga ● Peter van IJsselmuiden ● Guus Morian ● Jan
Muijs ● Peter Pietersen ● Hans Ramaker ● Arjen Simons● Bert Smit● Hugo Snabilie ● André
Spandauw ●
Fulya Uysal ● Liesbeth van Amersfoort ● Kees van der Klundert ● Sanne van Oeveren ● Manfred
Polzin
● Bert Schuilingh ● Epke Vogel ● Ewald Wermuth ● Hans Wolff ● Petra Wolff ● Herman Zwakenberg
Inhoudsopgave
Aanleiding tot vooronderzoek Wereld Proeftuinen............................................5
Leeswijzer.......................................................................................................8
1 Samenvattende conclusies.......................................................................10
1.1 Onderscheid in landen.........................................................................................10
1.2 Onderscheid in sectoren......................................................................................10
1.3 Argumenten voor het vergroten van internationale samenwerking....................11
1.4 Belangrijkste hindernissen voor vergroten internationale samenwerking..........13
1.5 SWOT analyse versterken samenwerking focuslanden met Wereld Proeftuinen 15
2 Samenvattende conclusies per land..........................................................19
2.1 Turkije.................................................................................................................19
2.2 India....................................................................................................................20
2.3 Frankrijk..............................................................................................................20
2.4 Verenigd Koninkrijk.............................................................................................21
3 Resultaten per land..................................................................................23
3.1 Turkije.................................................................................................................23
3.2 India....................................................................................................................27
3.3 Frankrijk..............................................................................................................31
3.4 Verenigd Koninkrijk.............................................................................................36
3.5 Overige landen....................................................................................................40
4 Achtergrondinformatie over het onderzoek...............................................42
4.1 Eigenschappen respondenten.............................................................................42
4.2 Organisatie van internationalisering binnen de opleidingsinstelling...................44
4.3 Gebruik van subsidies.........................................................................................45
4.4 Aandacht voor internationalisering binnen de opleidingsinstelling.....................46
5 Onderzoeksverantwoording......................................................................47
5.1 Opzet van onderzoek..........................................................................................47
5.2 Uitvoering van onderzoek...................................................................................47
Bijlage 1: Good practices met de vier focuslanden..........................................50
Bijlage 2: Buitenlandse Stage aanvraag..........................................................65
Bijlage 3: Schematische weergave per focusland............................................67
Bijlage 4: Interview enquete..........................................................................71
II
Algemene gegevens......................................................................................72
Huidige situatie.............................................................................................73
Ambitie.........................................................................................................81
Einde............................................................................................................82
Interviewleidraad kenniscentra......................................................................83
Interview (halfgestructureerd) met stakeholders............................................84
Interview good practices................................................................................87
Bijlage 5: Literatuurlijst.................................................................................88
II
Aanleiding tot vooronderzoek Wereld Proeftuinen
Achtergrond
Dankzij effecten van globalisering zoals opkomende economieën, internetcommunities,
internationale partnerschappen tussen bedrijven en toenemende mobiliteit van bedrijven
en kapitaal, groeit ook de mobiliteit van personeel. Veel bedrijven in het MKB opereren
niet alleen in een regionale en Nederlandse omgeving, maar werken in toenemende mate
samen op internationaal niveau. Dit stelt nieuwe eisen aan werknemers in de zin van
talenkennis, kennis van wetgeving en interculturele vaardigheden voor het onderhouden
van contacten met het buitenland.
De globalisering heeft impact op de rol en taak van het beroepsonderwijs en de
samenwerking tussen landen.
Denk hierbij aan ‘harde’ voorwaarden zoals het in kaart brengen van de verschillende
opleidingsniveaus, het stroomlijnen van beroepseisen en internationale diploma-
erkenning, naast ‘zachte’ voorwaarden zoals het creëren van vertrouwen binnen en
tussen landen (mutual trust).
In de ’Internationaliseringsagenda voor het middelbaar Beroepsonderwijs 2008-2011’
benadrukt het Ministerie van Onderwijs het belang van internationale mobiliteit, als
onderdeel van een totaalplan van Europese ontwikkelingen zoals het European
Qualifications Framework (EQF), Netherlands Qualifications Framework (NLQF), European
Credit system for VET (ECVET), het Europese Quality Assurance Framework (EQARF) en
meeneembare studiefinanciering. De behoefte in het veld aan deze aandacht voor
internationale samenwerking wordt gevoeld in de mobiliteitsprogramma’s. De prognoses
voor 2009 zijn dat de aanvragen in de BAND (Duitsland) en Leonardo da Vinci (Europa)
programma’s, de budgetten zullen overschrijden. De totale aanvragen voor de Leonardo
da Vinci Call van 2009 bedragen ruim driemaal het beschikbare budget. (Bron: Leonardo
da Vinci, 2009).
Ambitie
De ambitie van het Ministerie met betrekking tot inkomende en uitgaande mobiliteit in het
MBO onderwijs is als volgt geformuleerd:
Verhoging van het aantal studenten dat minimaal 2 weken voor stage of studie naar het
buitenland gaat tot 0.65% in 2010. (dit percentage ligt op 0.54% in 2008, bron:
Internationalisering in het beroepsonderwijs in Nederland 2008, CINOP 2009).
Verhoging van het aantal docenten dat minimaal een week in het buitenland verblijft.
Verhoging van het aantal buitenlandse partners (bedrijven, onderwijsinstellingen) van de
roc’s.
Uitvoer van project Wereld Proeftuinen
Eén van de interventies om deze ambitie te realiseren is de opzet van een nieuw
subsidieprogramma waarmee internationale samenwerking versterkt kan worden. Dit
project, genaamd Wereld Proeftuinen, zal actief zijn in de periode 01-01-2010 t/m
31-12-2011.
Het doel van dit programma is geformuleerd als ‘het ondersteunen van instellingen bij de
ontwikkeling van hun buitenlandse projecten, met de bedoeling dat zij hun ervaring
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 5
overdragen.’ Naast het Ministerie van OCW heeft ook het Ministerie van LNV haar
medewerking toegezegd.
Voorwaarden aan het project
Voor dit project heeft het Ministerie een aantal voorlopige criteria vastgelegd. In oktober
2009 wordt vastgesteld wat van deze criteria de definitieve criteria zijn op basis waarvan
het project Wereld Proeftuinen zal worden gestart. De voorlopige criteria zijn:
• samenwerking met vier focuslanden; Turkije, India, Frankrijk en het Verenigd
Koninkrijk;
• samenwerking binnen zeven sectoren: handel, horeca, veiligheid, techniek, zorg,
logistiek en groen;
• beschikbaar voor drie doelgroepen: studenten, docenten, en het College van Bestuur.
Het programma heeft inclusief het voorbereidingsjaar een totaalbudget van 720.000 euro.
Land
Aantal studenten dat bezoek bracht in
2008
1 Verenigd Koninkrijk 443
2 Spanje 441
3 Duitsland 295
4 België 276
5 Frankrijk 179
6 Turkije 139
7 Finland 119
8 Italië 108
9 Portugal 102
10 Zweden 80
# Land Aantal docenten dat bezoek bracht in 2008
1 Turkije 88
2 Malta 79
3 Verenigd Koninkrijk 69
4 Duitsland 63
5 Italië 59
6 Spanje 44
7 Finland 42
8 Hongarije 33
9 Zweden 23
10 Frankrijk 21
Figuur 1: overzicht van de vier focuslanden, gepositioneerd naar huidige populariteit onder studenten en docenten gebaseerd op de Internationaliseringmonitor uit 2008 (bron: CINOP 2009). India werd hierin buiten beschouwing gelaten. De doelgroep ‘College van Bestuur’ wordt hierin niet onderzocht.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 6
Vooronderzoek Wereld Proeftuinen
Deze rapportage is het resultaat van een onderzoek naar de huidige samenwerking in het
beroepsonderwijs met de vier focuslanden (nulmeting). De focus ligt hierbij op de zeven
bovengenoemde sectoren. ‘Samenwerking’ wordt geoperationaliseerd in drie fases:
• Fase 1: Verkenning.
Fase 1 betreft het eerste contact tot aan een samenwerking op afstand met een
buitenlands (leer)bedrijf/buitenlandse opleidingsinstelling. Van een bezoek is (nog)
geen sprake.
Aanleiding van contact op niveau 1 is idealiter een visie en beleid op gebied internationalisering
op instellingsniveau. In veel gevallen start samenwerking in fase 1 vanuit een persoonlijke
motivatie: een docent met kennis van de actuele ontwikkelingen op een specifiek vakgebied,
die het interessant vindt om het land verder te verkennen, of met een persoonlijke interesse in
het land/een persoonlijk contact (vriendschap/kennis) als eerste ingang.
• Fase 2: Bezoek
Fase 2 betreft samenwerking waarbij één bezoek van of aan de buitenlandse
partnerinstelling/het partnerbedrijf is gebracht. Hierbij wordt in dit onderzoek een
scope gehanteerd van de laatste twee jaar.
Het daadwerkelijk brengen van een bezoek/fysieke kennismaking, is essentieel voor het
versterken van de relatie en het opbouwen van een band. Dat kan zowel een formeel bezoek
zijn, bijvoorbeeld een officiële delegatie die de instelling of sector representeert, maar een
bezoek met een meer informeel karakter wordt in sommige culturen minstens als net zo
belangrijk gezien.
• Fase 3: Samenwerking
Fase 3 betreft daadwerkelijke (duurzame) samenwerking waarbij meerdere bezoeken
van of aan de buitenlandse partnerinstelling/het partnerbedrijf is gebracht. Ook hier
geldt een scope van de laatste twee jaar.
Contact op fase 3 is duurzame voortzetting van fase 2: er hebben reeds bezoeken
plaatsgevonden, er is uitwisseling op gang gekomen. Vaak is er een convenant getekend. Het
kost tijd om een fase 3 samenwerking te bewerkstelligen. Het is niet per definitie een gevolg
van fase 1 en 2: Voorwaarden als interesse om aan beide zijden van zowel inkomende als
uitkomende mobiliteit te realiseren en het bestaan van goede randvoorwaarden daarvoor.
Ondersteunend beleid van de onderwijsinstelling en toereikend budget zijn noodzakelijk.
De doelgroep van deze samenwerking bestaat uit drie subgroepen, te weten de
studenten, de docenten en het management (College van Bestuur). De resultaten en
conclusies zijn beschreven vanuit Nederlands perspectief. Voor een uitgebreidere
beschrijving van opzet en verantwoording, zie hoofdstuk 5 onderzoeksverantwoording.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 7
fase 1verkenning
fase 2bezoek
fase 3samenwerkin
g
Leeswijzer
Er zijn drie niveaus waarop deze rapportage doorlopen kan worden:
Figuur 2: de drie leesroutes, opgesteld in een deltastructuur
Voor de algemene conclusies volstaat hoofdstuk 1. In dit hoofdstuk worden de
eindconclusies wat betreft de huidige samenwerking met de vier focuslanden besproken,
inclusief de strategische omgevingsanalyse omtrent de intensivering van samenwerking.
Voor de conclusies per land volstaat hoofdstuk 2. In dit hoofdstuk worden de conclusies
per focusland besproken. Hierbij gaat het om een beeld van de huidige samenwerking en
de mogelijkheden/beperkingen bij het intensiveren van samenwerking.
De daadwerkelijke resultaten worden beschreven in hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk worden
de onderzoeksuitkomsten met betrekking tot samenwerking per land beschreven. Deze
resultaten komen voort uit de gegevens van de online enquête, de
versnellingskamersessie (GDR) en de interviews (zie ook hoofdstuk 5.1 onderzoeksopzet).
In hoofdstuk 4 worden de conclusies en eigenschappen beschreven van de 677
respondenten die aan het onderzoek hebben deelgenomen.
De onderzoeksverantwoording en onderzoeksmethodiek worden beschreven in hoofdstuk
5.
Bijlage 1 bevat enkele good practices van samenwerking tussen een Nederlandse
onderwijsinstelling en een (leer)bedrijf/onderwijsinstelling van het focusland.
In bijlage 2 is het stappenplan opgesteld dat de internationale coördinator kan gebruiken
als leidraad bij het aangaan/opstarten van een samenwerking met een buitenlandse
partnerinstelling.
Bijlage 3 bevat een schematische voorstelling van het systeem van vocational education
and training (mbo onderwijs) in de vier focuslanden.
Bijlage 4 bevat de vragenlijsten die gehanteerd zijn bij het uitvoeren van de
gestructureerde interviews en online enquête.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 8
Bijlage 5 tenslotte bevat de voor dit onderzoek geraadpleegde literatuurlijst.
• Bij alle drie de leesroutes kan de factsheet gebruikt worden. Deze kaart, bijgeleverd
als boekenlegger, bevat de belangrijkste kwantitatieve resultaten met betrekking tot
de huidige samenwerking met de focuslanden.
• In de resultaten wordt alleen een onderscheid gemaakt in roc’s en aoc’s indien er
daadwerkelijk sprake is van verschillende onderzoeksresultaten.
• Enkele illustrerende quotes van respondenten op basis waarvan conclusies zijn
afgeleid, zijn cursief weergegeven in blokken.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 9
1 Samenvattende conclusies
1.1 Onderscheid in landen
Onderstaande tabel presenteert de interesse van coördinatoren internationalisering en
docenten in samenwerking met de vier focuslanden. Zichtbaar is dat voor alle vier de
focuslanden de interesse bestaat om samenwerking te vergroten. De grootste interesse
bestaat voor het vergroten van de samenwerking met Turkije en met het Verenigd
Koninkrijk. Het verschil bestaat er in dat er in Turkije minder contacten bestaan dan geldt
voor Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Deze contacten zijn over het algemeen ook (nog)
minder duurzaam van aard.
LandInteresse voor
samenwerking
Hebben reeds
contact
Verenigd Koninkrijk 68% 90%
Turkije 66% 80%
Frankrijk 43% 86%
India 35% 25%
Figuur 3: aantal opleidingsinstellingen dat aangeeft interesse en lopende contacten te hebben met de vier focuslanden
1.2 Onderscheid in sectoren
Wanneer binnen het totaal aantal contacten van opleidingsinstellingen een onderscheid
wordt gemaakt in sectoren, kan worden geconcludeerd dat de meeste internationale
samenwerkingscontacten bestaan binnen de groene sector. Naast de sector groen bestaat
de meeste samenwerking binnen drie sectoren die elkaar qua cijfers weinig ontlopen, te
weten handel, horeca, techniek en zorg& welzijn. Binnen opleidingen in de sectoren
logistiek en beveiliging bestaan de minste contacten.
De verhoudingen tussen de sectoren laten een verdeling zien die grotendeels overeen
komt; de meeste contacten liggen in het Verenigd Koninkrijk, gevolgd door Frankrijk,
Turkije en India.
Buiten de zeven sectoren van onderzoek bestaan binnen de sectoren zakelijke
dienstverlening, toerisme en sport&recreatie de meeste contacten/vinden de meeste
uitwisselingen plaats.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 10
logistiek
beveil
iging/v
eiligh
eid
techniek
horeca
handel
zorg&
welzijn
groen
0102030405060708090
100
Contacten uitgesplitst per land per sector
turkije indiaFrankrijk Verenigd Koninkrijk
Figuur 4: de contacten van de Nederlandse opleidingsinstellingen met het focusland onderverdeeld per sector, in relatie tot het totaal aantal deelgenomen onderwijsinstellingen
1.3 Argumenten voor het vergroten van internationale samenwerking
Wens voor vergroten van internationale samenwerking Totaal
Ja 92%
Nee 8%
Nagenoeg alle respondenten geven aan de internationale samenwerking met hun
instelling te willen vergroten. Dit ligt in lijn der verwachting omdat alle respondenten
betrokken zijn (geweest) bij één of meerdere internationale projecten.
Er wordt een breed palet aan argumenten genoemd waarom internationale samenwerking
met de focuslanden belangrijk is om te versterken. Ook bestaan er veel verschillende
meningen over hoe dit uitgevoerd zou kunnen worden.
De argumenten voor versterken van internationale samenwerking kunnen worden
geclusterd in vijf thema’s. Deze thema’s staan hieronder uitgewerkt in volgorde van
relevantie volgens de respondenten.
1 Versterking onderwijsinnovatie
Bestaande samenwerking met de focuslanden wordt aangegaan vanwege de
aantrekkelijke opleidingsinhoud en vakkennis die binnen het focusland bestaat.
Versterking van deze samenwerking leidt ertoe dat er nieuwe kennis vergaard wordt
waarmee de Nederlandse opleiding didactisch en methodisch aangevuld en verbeterd kan
worden. De algemene conclusie dat internationale samenwerking het proces van
onderwijsvernieuwing binnen de opleidingsinstelling versnelt, wordt breed gedragen.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 11
2 Versterking van de kerncompetenties van de student
Naast de onderwijsvernieuwing ligt bij internationale samenwerking de focus met name op
de student. Woorden als ‘cultuurverschil’, ‘ontwikkeling’ en ‘wereldburger’ komen in de
motiveringen terug. De competenties die door respondenten het meest genoemd worden
zijn zelfredzaamheid, zelfstandigheid, ondernemerschap, communicatieve en
interculturele vaardigheden. Wanneer de meerwaarde van internationalisering voor de
student uitgedrukt in (kern)competenties volgens het KBB competentiemodel (SHL
competenties), worden de volgende het meest genoemd:
• beslissen en activiteiten initiëren;
• samenwerken en overleggen;
• relaties bouwen en netwerken;
• plannen en organiseren;
• omgaan met veranderingen en aanpassen.
Figuur 5: wordcloud van meest genoemde termen door docenten/coördinatoren bij de vraag wat internationale ervaring toevoegt bij de ontwikkeling van de student
3 Versterking van competenties van docenten
Internationale samenwerking (docentenstage, gastdocentschap, studiereis, taalcursus)
versterkt de vakinhoudelijke en didactische competenties van docenten. Zij leren op een
nieuwe manier te kijken naar de Nederlandse opleidingsinhoud en vakkennis. Daarnaast
geldt met name voor Turkije dat Nederlandse docenten hun studenten met Turkse
achtergrond beter leren begeleiden.
4 Instroom nieuwe studenten
‘Internationale mogelijkheden’ is een belangrijk criterium dat volgens de respondenten
meeweegt bij de studiekeuze van studenten. Uit de literatuur kan een indirect effect
geconcludeerd worden: Uit de TKMSTmonitor (Malmberg, 2007) blijkt dat na stadscriteria
de onderwijsinhoud en kwaliteit de belangrijkste determinanten zijn op basis waarvan
mbo studenten hun studie kiezen. Als internationale samenwerking de kwaliteit van de
opleiding verbetert (zie eerste argument), kan worden gesteld dat internationale
samenwerking een positieve invloed heeft op de instroom van studenten. Voorwaarde
hierbij is dat de studenten bewust worden gemaakt van het feit dat het internationale
onderdeel bijdraagt aan de kwaliteit van de opleiding.
5 Internationaal onderwijs
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 12
Dankzij ontwikkelingen als de Leonardo da Vinci projecten, het erkennen van
internationale (leer)bedrijven en het opstellen van vergelijkingsstandaarden (NQF/EQF en
ECVET), groeit het bewustzijn voor internationalisering. Internationale samenwerking kan
volgens respondenten een opmaat betekenen naar een internationaal doorlopende
leerlijn.
1.4 Belangrijkste hindernissen voor vergroten internationale samenwerking
Naast argumenten ter versterking van de focus op internationalisering wordt ook een
aantal belangrijke hindernissen genoemd waardoor buitenlandse samenwerking met de
focuslanden niet verder uitgebouwd wordt of uitgebouwd kan worden. Drie hindernissen
worden door respondenten het meest genoemd:
De 3 meest genoemde hindernissen bij het vergroten van internationale samenwerking
a Geografische afstand
b Taalbarrière
c Wetgeving inkomende mobiliteit aan Nederlandse zijde
Om de grote diversiteit aan hindernissen overzichtelijk te clusteren is gekozen voor een
onderverdeling tussen de eigenaren van deze hindernissen, de zogenaamde
‘probleemhouders’.
1 De Nederlandse opleiding
• Onbekendheid met landen die geografisch verder weg liggen
Coördinatoren geven aan minder te weten over landen die verder weg liggen. Dit
geldt met name voor landen buiten Europa. Voor andere werelddelen bestaat minder
interesse en worden vooroordelen minder ontkracht/in stand gehouden.
"Onbekend maakt onbemind”
"India is een vies land met een cultuur die wij niet begrijpen”
• Taalniveau
Voor een buitenlandse stage is enige kennis van de Engelse, dan wel Duitse of Franse
taal gewenst. Met name de laatste 2 talen vormen geen onderdeel van het curriculum
van de meeste mbo opleidingen.
• De uitgebreide voorbereiding
Het opstarten van een internationale samenwerking kost veel inspanning in termen
van tijd, geld en energie. Er moeten betrouwbare partners gevonden worden en
kennis van de verschillende subsidiemogelijkheden is vereist.
• Ondersteunend beleid onderwijsinstelling
Sinds 15 jaar is er aandacht voor internationalisering in het MBO onderwijs
(Onderwijsraad, 2005) waarbij met name de laatste 5 jaar sprake is van een groeiende
interesse. Nog niet bij alle roc’s is internationale samenwerking geïnstitutionaliseerd.
Met name bij de kleinere roc’s wordt internationalisering gedragen door een aantal
enthousiaste personen die het opzetten van internationale samenwerking uitvoeren
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 13
naast hun functie als docent. Bij deze instellingen ontbreekt het vaak aan een
beleidsplan internationalisering of vormt internationalisering (nog) geen onderdeel
van de beleidsdoelstellingen van de instelling.
"Een kwart van de roc’s is er hard mee bezig, met name grotere roc’s. Daarnaast is
er een grote middenmoot die slechts bestaat uit een aantal enthousiastelingen die
een voortrekkersrol nemen.” “Internationalisering lukt alleen als je mensen hebt die
intrinsiek gemotiveerd zijn om er iets van te maken.’’
2 De Nederlandse mbo student
• Geen kennis van mogelijkheden
Nederlandse studenten kennen over het algemeen de mogelijkheden niet die
Europese en Nationale mobiliteitsprogramma’s bieden om naar het buitenland te
gaan. De communicatie van deze programma’s is voornamelijk gericht op docenten.
Vanwege het lage aantal mbo studenten dat naar het buitenland gaat kunnen ze ook
weinig door elkaar geïnspireerd worden.
Onze jongens gaan alleen als ze zien dat anderen ook zijn gegaan. Ze moeten
geïnspireerd worden.
• Relatief grote stap
Studeren/werken en tijdelijk wonen in een ander land is voor veel mbo studenten een
grote stap. De studenten zijn over het algemeen jonger dan bij ho en wo onderwijs en
zijn in verhouding vaker thuiswonend. De binding met de eigen regio in termen van
werk, familie en sociale contacten is groot.
3 Het Nederlands bedrijf
• Buitenland ervaring is een beperkte meerwaarde
Uit het onderzoek van Ecorys (2009) blijkt dat de meeste Nederlandse bedrijven niet
direct de meerwaarde zien van in het buitenland opgedane competenties. Voor
sectoren waar internationale ervaring volgens bedrijven een belangrijke pré is
(bijvoorbeeld de toerismesector) heeft de opleiding wel een internationaal karakter.
Over het algemeen kan worden gesteld dat de onbekendheid met Europese
instrumenten als Europass groot is.
4 De buitenlandse opleiding/leerbedrijf
• Gebrekkige aansluiting
Ondanks dat buitenlandse bedrijven in rap tempo als leerbedrijf worden gecertificeerd
bestaat er over het algemeen (nog) een slechte aansluiting van de buitenlandse
stage/opleiding op het Nederlandse mbo onderwijs.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 14
Land Interesse voor samenwerking Hebben reeds contact
a Frankrijk 655 #1
b Verenigd Koninkrijk 247 #6
c Turkije 112 #8
d India 11 #35
Figuur 6 het aantal leerbedrijven uitgesplitst per focusland. In de rechterkolom staat de ranking van het focusland ten opzichte van alle landen met door Nederland erkende leerbedrijven
• Niveau van Engels
Met name in Frankrijk en Turkije bestaan veel bedrijven waar geen Engels wordt
gesproken of is Engels van een laag niveau.
• Onbekendheid met internationale instrumenten
Zowel voor buitenlandse bedrijven als buitenlandse opleidingen, met name buiten
Europa, dat internationale instrumenten zoals Europass, EuroCV en het taalportfolio
nog weinig bekend zijn.
5 De Nederlandse Ministeries
• Onduidelijkheid in visie
Verschillende respondenten hebben verschillende overtuigingen over de rol die met
name het Ministerie van OCW zou moeten spelen bij het versterken van internationale
samenwerking in het onderwijs. Dit varieert van geldverstrekker tot lobbyist in Europa
tot geen rol. Over het algemeen bestaat onduidelijkheid over de visie van de
Ministeries op samenwerking. Zo is in het veld onduidelijk is waarom het PIB
programma stopt en Wereld Proeftuinen start en waarom samenwerking met
bepaalde landen wel gefinancierd wordt en andere niet.
• Complexe wetgeving
De wetgeving ten aanzien van stage lopen is ingewikkeld. Dit vergt veel uitzoekwerk,
met name om de inkomende studenten van buiten Europa een stageplek te bieden. In
Nederland wordt voor niet-Europeanen het volgen van mbo onderwijs als ‘werkstage’
opgevat, waardoor de regelgeving en criteria van een tewerkstellingsvergunning van
toepassing zijn. In bijlage 2 is een stappenplan opgesteld dat een overzicht geeft van
de acties die moeten worden opgevolgd om deze stage te kunnen organiseren.
"OCW moet ons meer support geven voor internationale stages. Niet alleen in
Nederland maar ook in Europa op beleidsniveau”.
"Er zijn zoveel partijen in Nederland die iets te zeggen hebben over onderwijs. Het
duurt te lang voordat één richting is bepaald. OCW moet daar meer in duwen”.
"OCW moet veel meer investeren. Het budget van Wereld Proeftuinen is een fooi’’.
1.5 SWOT analyse versterken samenwerking focuslanden met Wereld Proeftuinen
In het onderstaande SWOT model wordt de omgevingsanalyse weergegeven. Onder het
model staan de argumenten nader uitgewerkt.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 15
Strategisch doel: ‘middels het programma Wereld Proeftuinen versterken van de internationale samenwerking met de vier focuslanden’.
Strengths
1 Animo voor vergroten van
internationale samenwerking
2 Interesse in versterking contacten
met focuslanden
3 Meerwaarde voor student
4 Meerwaarde voor opleiding
5 Bestaande initiatieven in fase 1
6 Good practices ter inspiratie
7 Aantal scholen dat kiest voor
(inter) nationale partnerschappen
Opportunities
1 De buitenlandse oriëntatie
2 Interesse vanuit het buitenland
3 Vergelijkbaarheid met buitenlandse
opleidingen
4 Meeneembare studiefinanciering
Weaknesses
1 Aandacht voor internationalisering
2 Meerwaarde in buitenland
opgedane competenties volgens
bedrijfsleven
3 Continuïteit en doorlooptijd
4 Stap naar onbekend land
5 Beheersing van vreemde talen
6 Regionale binding student
7 Bekendheid met mobiliteits-
programma’s bij studenten
Threats
1 Gedragen internationaliseringbeleid
2 Hardnekkige dogma’s
3 Beperkte aansluiting met
buitenlandse opleidingen
4 Voorbereiding op uitwisseling
5 Omvang van subsidie
6 Andere landen dan focuslanden
interessant
"Voor studenten zijn buitenlandse stages vaak ervaringen die enorm aan hun
ontwikkeling bijdragen en ze worden in weblogs en in dagboeken op websites voor
internationale
stages niet zelden genoemd als “de mooiste tijd van mijn leven”.
1.5.1 Strenghts 1 Het algemene animo bij de coördinatoren voor het vergroten van internationale
samenwerking is met 92% zeer groot te noemen.
2 Voor alle vier de focuslanden geldt dat er interesse bestaat om de samenwerking te
vergroten, variërend van 68% (Verenigd Koninkrijk) tot 35% (India).
3 De meerwaarde volgens coördinatoren en studenten van buitenlandse ervaring is
groot. Voor de belangrijkste argumenten zie hoofdstuk 1.3.2.
4 Internationale samenwerking draagt bij aan de kwaliteitsverhoging van de opleiding
en docenten. Voor de belangrijkste argumenten zie hoofdstuk 1.3.1 en 1.3.3.
5 Voor alle vier de focuslanden geldt dat er een basis van contacten bestaat om de
samenwerking (verder) mee vorm te geven, variërend van 90% (Verenigd Koninkrijk)
tot 25% (India).
6 Het uitdragen en verspreiden van good practices leidt tot inspiratie bij zowel docenten
als studenten en heeft een katalysatorfunctie voor nieuwe initiatieven. Voor enkele
good practices zie bijlage 1.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 16
7 Het werken in partnerschappen stimuleert het delen van kennis en contacten, met
name bij het benaderen van nieuwe landen. Ongeveer 2/3 (65%) van de
opleidingsinstellingen verkiest een partnerschap bij internationale samenwerking
(Internationaliseringsmonitor 2008, CINOP 2009) boven individuele aanmelding.
1.5.2 Weaknesses 1 De onderwijsraad (2005) concludeert dat 15 jaar focus op internationalisering (nog) er
nog niet toe heeft geleid dat internationalisering een integraal onderdeel van
onderwijsaanbod vormt.
2 Over aandacht die de opleidingsinstelling besteedt aan internationalisering zijn de
meningen van de respondenten verdeeld. 51% is tevreden over de aandacht die
binnen de instelling besteed wordt aan internationalisering, ten opzichte van 47% die
aangeeft dat de aandacht vergroot moet worden.
3 De meeste Nederlandse bedrijven zien niet direct de meerwaarde van in het
buitenland opgedane competenties. De onbekendheid met Europese
opleidingsinstrumenten is groot.
4 Internationale samenwerking is een proces dat tijd kost. De opbouw naar duurzame
samenwerking (fase 3) heeft minimaal twee jaar de tijd nodig. Daarom bestaat er
ontevredenheid bij docenten over waarom initiatieven als PIB en Wereld Proeftuinen
een korte doorlooptijd hebben.
5 Landen die geografisch het meest ver weg liggen worden het minst genoemd als
voorkeursland, zie ook hoofdstuk 1.4.2. Dit geldt voor zowel de focuslanden als in het
algemeen.
6 De beheersing van vreemde talen is met name bij de studentpopulatie beperkt. Ook
de beheersing van de Engelse taal door de buitenlandse partner wordt over het
algemeen als belangrijke voorwaarde beschouwd. In Turkije en Frankrijk is hier in de
regel onvoldoende sprake van.
7 Studenten in het mbo onderwijs zijn meer aan de regio gebonden dan studenten in
het hoger/universitair onderwijs. Dit komt omdat zij over het algemeen vrij jong zijn
(vanaf 16 jaar), vaak nog geen studiefinanciering ontvangen en verplichtingen hebben
met betrekking tot werk en stage. Daarnaast hechten zij veel waarde aan vrienden en
relatie. Een buitenlandse stage is met name een grote stap voor studenten die nog bij
de ouders woonachtig zijn, zie ook hoofdstuk 1.4.2.
8 De bestaande Europese en Nationale uitwisselingsprogramma’s zoals Leonardo da
Vinci, BAND en PIB zijn volgens de respondenten weinig bekend bij studenten.
1.5.3 Opportunities 1 De aandacht voor internationalisering binnen de beroepsopleidingen en
brancheverenigingen groeit. Brancheverenigingen profileren steeds meer hun
netwerkfunctie. Ervaring uit het Leonardo da Vinci en BAND programma leert dat
enkele opleidingen een buitenlandse stage inmiddels als een vast onderdeel van het
curriculum beschouwen en er gediscussieerd wordt over mogelijk toekomstig
internationaal doorlopende leerlijnen.
2 De oriëntatie van buitenlandse opleidingsinstellingen en bedrijven op het Nederlandse
beroepsonderwijs wordt groter. Dit is te zien aan meer gebruik van de daarvoor
bestemde programma’s zoals Leonardo da Vinci en nieuw erkende buitenlandse
leerbedrijven. Door het aangaan van een samenwerkingsrelatie met een partner in
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 17
het buitenland bestaat de kans dat deze meer aandacht in termen van
opleidings-/stagemogelijkheden en budget kan toevoegen aan uitwisseling.
3 Dankzij Europese ontwikkelingen op het gebied van accreditatie en standaardisering
van opleidingen en diploma’s (EQF-NLQF, ECVET) kan binnen Europa de juiste
buitenlandse partner makkelijker gevonden worden en het
curriculum/opleidingsniveau beter vergeleken worden. De kwaliteit van de opleiding is
gebaat bij verfrissende en voortbouwende input op basis van soortgelijke buitenlandse
opleidingen.
4 Vanaf volgend jaar kunnen mbo studenten hun studiefinanciering meenemen naar
opleidingen in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, (naast Spanje en Zweden). Het
jaar daarna geldt dit voor heel Europa.
1.5.4 Threats 1 Slechts bij enkele opleidingsinstellingen is er sprake van een officieel
internationaliseringenbeleid, dat door het schoolbestuur gedragen wordt. In veel
gevallen wordt internationalisering gedragen door enkele enthousiaste coördinatoren
internationaal of enthousiaste docenten die het ‘erbij’ doen. Zie ook hoofdstuk 1.4.1.
2 Volgens enkele respondenten bestaan er nog steeds hardnekkige dogma’s onder
CvB/docenten die internationalisering beperken. Voorbeeld is de overtuiging ‘ze
komen niet meer terug’ die met name geldt voor sectoren met een instroomkrapte
zoals technische branches.
3 De aansluiting tussen Nederlandse en buitenlandse aansluiting met internationale
opleidingen is nog beperkt, zie ook hoofdstuk 1.4.4.
4 De voorbereiding op een uitwisselingsproject vergt een aantal weken voor de
aanvrager. Dit heeft te maken met de doorlooptijd en aanvraagperiode van een aantal
procedures en documenten, zoals de subsidie en mogelijke diplomawaardering. Indien
er sprake is van inkomende mobiliteit van buiten Europa is tevens een visum kort
verblijf en tewerkstellingsvergunning verplicht (zie ook bijlage 2 stappenplan).
5 Door de grote verwachte interesse en relatief beperkt budget voor Wereld Proeftuinen
bestaat het risico dat aanvragers vanuit dit project geen budget krijgen om hun
samenwerking vorm te geven/uit te bouwen.
6 Naast de vier focuslanden wordt een brede scope aan andere landen genoemd waar
coördinatoren graag mee willen samenwerken, bijvoorbeeld vanwege al lopende
contacten of specifieke meerwaarde voor de opleiding. Voor een overzicht van meest
populaire landen buiten de focuslanden zie figuur 22.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 18
2 Samenvattende conclusies per land
In dit hoofdstuk worden de conclusies per land beschreven. Voor een uitgebreide
omschrijving van d resultaten die tot deze conclusies hebben geleid, kan hoofdstuk 3
(Resultaten per land) geraadpleegd worden.
2.1 Turkije
Samenwerking met Turkije is enorm in opkomst. In 2008 vertrokken 139 studenten naar
Turkije in het kader van het Europese Leonardo Da Vinci programma, een stijging van
172% ten opzichte van 2007. Voor docenten was het in 2008 de favoriete locatie om te
bezoeken met het doel contacten te leggen of stages te begeleiden (bron:
Internationalisering in het beroepsonderwijs in Nederland 2008, CINOP 2009).
Samenwerking tussen Nederland en Turkije speelt zich af op zowel het niveau van
bestuur, docenten als studenten. Er zijn veel wederzijdse docentbezoeken, met name in
de sector groen en handel. Stages van studenten vinden naast de sector handel het
meest plaats in de sectoren zorg& welzijn en horeca. Deze bezoeken zijn grotendeels
eenzijdig: Nederlandse studenten gaan naar Turkije.
Figuur 7: fase 1, 2 en 3 samenwerking, uitgesplitst per doelgroep
De door respondenten genoemde argumenten voor vergroting van samenwerking kunnen
geclusterd worden binnen de volgende vier thema’s:
1 aansluiting op Nederlandse opleidingsinhoud;
2 de economie en de Europese Unie;
3 veel Nederlandse studenten met een Turkse achtergrond;
4 openheid naar de Turkse cultuur.
Ondanks dat Turkse opleidingen en leerbedrijven bijzonder enthousiast zijn om samen te
werken met Nederland en met name de Nederlandse coördinatoren/docenten Turkije goed
weten te vinden, is een wederkerige samenwerking zeer moeilijk. Omdat Turkije geen lid
is van de Europese Unie, is een visumaanvraag waarbij onderwijs mag worden
gevolgd/stage mag worden gelopen in Nederland, gecompliceerd.
Overige hindernissen om samenwerking te vergroten worden door de coördinatoren als
overkomelijk beschouwd. Het taalprobleem en de onbekendheid met de Turkse
(werk)cultuur kunnen ondervangen worden door het inschakelen van een native speaker
binnen de eigen onderwijsinstelling of door informele bezoeken te brengen om, naast
contacten te leggen, de cultuur beter te begrijpen. Deze kennis kan vervolgens
aangewend worden bij de voorlichting van studenten.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 19
Fase 1: verkenningAantal opleidingsinstellingen met contacten met Turkije
80%
Fase 2: bezoekWaarbij bezoek heeft
plaatsgevonden in de laatste 2 jaar
CvB 53% Coördinatoren 97% Studenten 68%
Fase 3: samenwerkingWaarbij meerdere bezoeken hebben plaatsgevonden in de
laatste 2 jaar
CvB 30% Coördinatoren 48%Studenten 52%
2.2 India
Samenwerking vanuit het middelbare beroepsonderwijs met India is beperkt. Op enkele
losse studenten na waarbij er sprake was van een stage, bevinden de contacten die er zijn
zich in fase 1. Deze contacten bevinden zich voornamelijk op coördinator/docentniveau.
Contacten met India zijn er vooral binnen het groene onderwijs: India is erg interessant
vanwege de landbouw. In de groensector zijn er veel mogelijkheden, maar ook in
bijvoorbeeld de ontwerpwereld en techniekbranche willen coördinatoren van bijbehorende
studies graag kennis en ervaring delen. Er is in India veel behoefte aan technische en
logistieke kennis uit Nederland, daar liggen kansen.
Figuur 8: fase 1, 2 en 3 samenwerking, uitgesplitst per doelgroep
De door respondenten genoemde argumenten voor vergroting van samenwerking kunnen
geclusterd worden binnen de volgende drie thema’s:
Motieven voor het vergroten van samenwerking met India zijn:
1 aansluiting bij de opleiding;
2 groeiende macht in de wereldeconomie;
3 Engels als voertaal binnen veel bedrijven.
Volgens onderwijsspecialisten in India wordt bilaterale samenwerking met Nederland van
harte verwelkomd, met name vanwege de praktijkcomponent van het Nederlandse
onderwijs in combinatie met knowhow. Als belangrijke hindernissen worden genoemd dat
er in India het segment ‘praktijkonderwijs’ nauwelijks bestaat, wat het vinden van een
geschikte partner bemoeilijkt. Samenwerking wordt nu gestuwd door ervaren
professionals, ter vergelijking met in Nederland bestaande organen als de MBO en AOC
raad.
Als andere hindernissen voor samenwerking worden de geografische afstand en culturele
verschillen tussen Nederland en India genoemd. De culturele verschillen worden als
overkomelijk beschouwd mits men zich verdiept in de cultuur, arbeidsethos en wetgeving
van het land en het bezoek/de stage Engelstalig kan worden uitgevoerd.
2.3 Frankrijk
Op basis van de deelgenomen roc’s en aoc’s kan gesteld worden dat er veel
samenwerking bestaat met Frankrijk in het Nederlandse beroepsonderwijs. Deze
samenwerking tussen Nederland en Frankrijk speelt zich met name af op het niveau van
coördinatoren en studenten en minder op het niveau van directie. Een verklaring hiervoor
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 20
Fase 1: verkenningAantal opleidingsinstellingen
met contacten met India
25%
Fase 2: bezoekWaarbij bezoek heeft
plaatsgevonden in de laatste 2 jaar
CvB 11% Coördinatoren 50% Studenten 33%
zou kunnen zijn dat de relaties met Franse bedrijven/opleidingsinstellingen al langer
bestaan waardoor contact op directieniveau minder noodzaak behoeft.
Wanneer een onderscheid wordt gemaakt tussen sectoren blijkt dat met name in het
groene onderwijs veel samenwerking bestaat met Frankrijk, gevolgd door de opleidingen
binnen de sectoren horeca, handel en techniek.
Figuur 9: fase 1, 2 en 3 samenwerking, uitgesplitst per doelgroep
De door respondenten genoemde argumenten voor vergroting van samenwerking kunnen
worden geclusterd binnen de volgende 3 thema’s:
1 nabijheid, zowel geografisch als cultureel;
2 grootmacht binnen de EU;
3 meerwaarde op het gebied van vakinhoud.
Als hindernissen voor het verder intensiveren van de samenwerking met Frankrijk worden
de Franse taal, de Franse bureaucratie en bestaande Franse vooroordelen naar Nederland
genoemd.
Het taalprobleem zou ondervangen kunnen worden door Nederlandse studenten een
voorbereidende taalcursus te geven waarin de basis communicatie en de vaktermen
centraal staan.
2.4 Verenigd Koninkrijk
Landen binnen het Verenigd Koninkrijk (met name Engeland) zijn het meest populair voor
het Nederlands middelbare beroepsonderwijs om mee samen te werken. Niet alleen in
vergelijking met de focuslanden van dit onderzoek, maar ook in vergelijking met alle
andere landen binnen Europa. Vorig jaar werd binnen het Leonardo da Vinci programma
het Verenigd Koninkrijk door 433 studenten en 69 docenten bezocht voor stagedoeleinden
(Internationaliseringsmonitor 2008, CINOP 2009).
Nagenoeg alle deelgenomen opleidingsinstellingen geven aan contacten te hebben met
het Verenigd Koninkrijk.
Samenwerking tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk speelt zich af op zowel het
niveau van bestuur, docenten als studenten. Wanneer een onderscheid wordt gemaakt in
sectoren blijkt dat de meeste contacten bestaan en uitwisselingen plaatsvinden tussen
opleidingen tussen de groene sector, handel en techniek.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 21
Fase 1: verkenningAantal opleidingsinstellingen met contacten met Frankrijk
86%
Fase 2: bezoekWaarbij bezoek heeft
plaatsgevonden in de laatste 2 jaar
CvB 29% Coördinatoren 96% Studenten 85%
Fase 3: samenwerkingWaarbij meerdere bezoeken hebben plaatsgevonden in de
laatste 2 jaar
CvB 23% Coördinatoren 75%Studenten 70%
Figuur 10: fase 1, 2 en 3 samenwerking, uitgesplitst per doelgroep
De door respondenten genoemde argumenten voor vergroting van samenwerking, kunnen
worden geclusterd binnen de volgende 3 thema’s:
1 geografische en culturele nabijheid;
2 taal;
3 vakinhoud en onderwijsbenadering.
Hindernissen bij het aangaan/versterken van de samenwerking zijn relatief ‘laag’ in
vergelijking met die van andere studentlanden. De commerciële insteek van het Engelse
onderwijs vraagt een zakelijke benadering vanuit de Nederlandse onderwijsinstelling.
Daarnaast is er sprake van grote concurrentie omdat veel opleidingsinstellingen in binnen
en buitenland met het Verenigd Koninkrijk willen samenwerken en uitwisselen.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 22
Fase 1: verkenningAantal opleidingsinstellingen met contacten met Verenigd
Koninkrijk
90%
Fase 2: bezoekWaarbij bezoek heeft
plaatsgevonden in de laatste 2 jaar
CvB 67% Coördinatoren 97% Studenten 99%
Fase 3: samenwerkingWaarbij meerdere bezoeken hebben plaatsgevonden in de
laatste 2 jaar
CvB 50% Coördinatoren 77%Studenten 72%
3 Resultaten per land
3.1 Turkije
Contacten van de deelgenomen opleidingsinstellingen met Turkije
80% van de respondenten geeft aan dat er binnen de opleidingsinstellingen contacten
bestaan met Turkse bedrijven/opleidingsinstellingen. Het aantal roc’s met contacten is
groot (82%). Roc’s hebben over het algemeen meer contacten met Turkije dan aoc’s
(71%).
3.1.1 Onderscheid tussen sectoren
beveiliging/veiligheid
logistiek
techniek
horeca
zorg en welzijn
handel
groen
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
Contacten per opleidinginstelling per sector
percentage
Figuur 11: contacten per opleidingstelling per sector
Op sectorniveau is te zien dat, naast de groene sector, de opleidingen met betrekking tot
handel (45%), gevolgd door zorg en horeca (beide 35%) de meeste contacten hebben met
Turkije. Buiten de focussectoren werden zakelijke dienstverlening en mode en textiel het
meest genoemd.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 23
algemeen roc aoc
Contact op directieniveau
Bij 53% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met Turkije is er sinds de
laatste twee jaar contact geweest op directieniveau, waarbij de directie/CvB een bezoek
heeft gebracht aan een Turkse leerbedrijf/opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek
hebben ontvangen. Bij 30% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer.
Contact op coördinator/docentniveau
Bij nagenoeg alle (97%) opleidingsinstellingen die contacten hebben met Turkije is er
sinds de laatste twee jaar contact geweest op docent/coördinatorniveau, waarbij de
docenten/coördinatoren een bezoek hebben gebracht aan een Turks leerbedrijf/Turkse
opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. In 48% van de gevallen
gebeurde dit meer dan één keer.
Onderscheid in opleidingen laat zien dat naast de groene sector (86%) dit het meest
opleidingen met betrekking tot de sector handel betrof (44%), gevolgd door de sectoren
zorg&welzijn, techniek en horeca (allen 33%).
beveiliging/veiligheid
logistiek
zorg&welzijn
techniek
horeca
handel
groen
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
Bezoek van coördinatoren/docenten op sectorniveau
percentage
Figuur 12: bezoek van coördinatoren/docenten op sectorniveau
Uitwisseling van studenten
Bij 68% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met Turkije is er sinds de
laatste twee jaar minimaal een keer sprake van studenten die onderwijs en/of stage
hebben gevolgd bij een Turks leerbedrijf/Turkse opleidingsinstelling en/of omgekeerd
Turkse studenten hebben ontvangen. Bij de aoc’s is dit percentage beduidend lager
(20%). Bij 52% van de uitwisselingen gebeurde dit meer dan één keer.
Onderscheid in opleidingen laat zien dat dit het meest studenten met betrekking tot de
sector handel betrof (57%), gevolgd door de sectoren zorg&welzijn (44%) en horeca
(39%).
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 24
beveiliging
logistiek
groen
techniek
horeca
zorg&welzijn
handel
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
Bezoek van studenten op sec-torniveau
percentage
Figuur 13: bezoek van studenten op sectorniveau
3.1.2 Motieven voor het vergroten van samenwerking met Turkije 67% van de respondenten geeft aan interesse te hebben in het vergroten van de
samenwerking met Turkije. De argumenten die daarvoor worden gegeven, zijn
grotendeels onder te verdelen in de volgende vier categorieën:
a Goede aansluiting op Nederlandse opleidingsinhoud
Nederlandse coördinatoren internationalisering vinden dat Turkije veel kan toevoegen
op onderwijsinhoudelijk gebied. Turkije biedt studenten mogelijkheden om
competenties binnen hun eigen beroepsprofiel verder te ontwikkelen. Het aantal
erkende leerbedrijven groeit in een rap tempo.
"Turkije is erg in trek vanwege de horeca mogelijkheden”
"In Turkije is veel te halen, vooral ook in het kader van onze groene opleiding”
"De productie van textiel gebeurt veel in dit land waardoor het goed zou zijn om
contacten met scholen en bedrijven in Turkije te hebben”
Omgekeerd is er vanuit Turkije ook interesse in het Nederlandse onderwijs, vanwege
de inrichting van het Nederlandse beroepsonderwijs. Het Turkse onderwijs is over het
algemeen heel theoretisch van aard. Turkse partners geven aan in Nederland veel te
leren over projecten en het ontwikkelen van een praktijkgerichte
onderwijsbenadering.
"Nederlandse docenten zien ook hoe het anders kan en leren van collega’s. Snappen
hun Turkse studenten ineens veel beter, gaan er in ieder geval anders mee om.
Turkse docenten die in Nederland zijn geweest, proberen ook anders om te gaan met
hun studenten in Turkije: zij zien bijvoorbeeld dat het ook belangrijk kan zijn om op
een vriendschappelijke manier om te gaan met je studenten.”
b De economie en de Europese Unie
De discussie rondom toetreding van Turkije tot de Europese Unie heeft veel aandacht
op Turkije gericht. Hiermee heeft het land zich gecommitteerd aan het hervormen van
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 25
de publieke sector en het implementeren van de EU-regelgeving (bron EVD). Dit heeft
positieve gevolgen voor de handelsbetrekkingen en samenwerkingsrelaties tussen
Nederland en Turkije. Coördinatoren Internationalisering verwachten dat deze
economische aantrekkelijkheid van Turkije een beweegreden is voor het CvB van
opleidingsinstellingen om contacten met Turkije te intensiveren.
c Veel Nederlandse studenten met een Turkse achtergrond
Veel roc’s hebben een relatief grote populatie tweede generatie Turkse studenten.
Deze studentpopulatie maakt Turkije een heel aantrekkelijk land om samenwerking
mee op te zetten en uit te breiden. Dat dit zowel voor studenten als voor docenten
geldt, spreekt voor zich: Docenten krijgen meer affiniteit met de ‘roots’ van hun
student, en de student bezoekt het land van herkomst van zijn ouders/grootouders.
"Meer dan 20% van onze studenten is Nederlands-Turks. Diverse medewerkers van
ons roc hebben dezelfde achtergrond”.
"Doordat Turkse jongeren een tijdje werken in Turkije in Turkije komen ze er achter
dat ze meer Nederlander zijn dan dat ze verwacht hadden”
d Openheid naar de Turkse cultuur
De Nederlandse samenleving omvat verschillende culturen. Binnen veel
opleidingsinstellingen heeft het merendeel van de studenten een Nederlandse
achtergrond. Door juist deze Nederlandse studenten door een internationale stage in
aanraking te laten komen met Turkije, wordt bij hen meer openheid naar en begrip
voor de Turkse cultuur ontwikkeld.
"Ik verwacht dat mijn leerlingen na hun stage een stuk minder vooroordelen naar
Turken zullen hebben”.
"We zijn een groene school, dit betekent een geheel autochtone leerlingenpopulatie.
Kennismaken met Turkije zou voor hen een wereld doen openen”.
"Turkije is voor ons een open deur. Agrarische scholen zijn overwegend blanke
scholen omdat Turkse jongeren niet voor Agrarisch onderwijs kiezen. Dat komt
omdat dit voor hen gelijk staat aan het beeld van armoede in het eigen land”.
3.1.3 Factoren die samenwerking met Turkije kunnen hinderen Samenwerking realiseren met Turkije is niet zomaar vanzelfsprekend. Door de
respondenten worden drie thema’s benoemd:
1. Taal
Gebrekkige kennis van de Engelse of Duitse bij partner in Turkije
2. Communicatie
Het maken van afspraken met een mogelijke nieuwe partner in Turkije, blijkt heel
moeilijk te zijn. Bovendien verloopt initiële communicatie over de telefoon moeilijk:
het opbouwen van vertrouwen is heel essentieel en in Turkije gaat dat vooral gepaard
met afleggen van bezoeken (óók informeel van aard).
3. Cultuur
De Turkse cultuur is bij veel Nederlandse studenten en docenten tamelijk onbekend.
Daarnaast wordt de Turkse cultuur als chauvinistisch beschouwd en dient er in de
werkomgeving rekening te worden gehouden met de hiërarchische verhouding.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 26
De hindernissen zijn wel te overbruggen, vinden deelnemers aan de GDR. Dat kan door:
• het betrekken van natives op school en (Turkse) stakeholders;
• goede voorlichting voor deelnemers aan samenwerkingsactiviteiten, gericht op
culturele verschillen tussen Nederland en Turkije;
• tijd investeren in elkaar leren kennen en opbouwen van vertrouwen door het afleggen
van zowel formele als informele bezoeken, en het uitnodigen van de partner bij de
eigen instelling.
Coördinator en Turkije deskundige mevrouw Uysal:
Een eerste kennismakingsbezoek is heel belangrijk. Daarbij is ook het informele deel van
belang: wanneer Nederland (roc/aoc) op bezoek is geweest in Turkije, verwachten
Turken ook een uitnodiging terug. En die uitnodiging voor een bezoek kan ook enkel
gericht zijn op het onderhouden van de relatie en leuke culturele uitstapjes. Bewaak dus
je relatie! Bouw het goed op en start met vriendschap. Nederland moet zich bewust zijn
dat ze direct is en soms wat te zakelijk.
Om meer te weten te komen over de Turkse onderwijsinhoud moet je heel goed
doorvragen naar wat de Turkse instelling al kan en in huis heeft. Een goede
inventarisatie is heel belangrijk, anders kom je er na maanden achter dat de uitwisseling
beter op een ander niveau of bedrijf had gekund.
3.2 India
Contacten van de deelgenomen opleidingsinstellingen met India
25% van de van de respondenten geeft aan dat er binnen de opleidingsinstellingen
contacten bestaan met Indiase opleidingsinstellingen/leerbedrijven. De aoc’s hebben over
het algemeen iets vaker contacten (29%) dan roc’s (24%).
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 27
algemeen roc aoc
3.2.1 Onderscheid tussen de sectoren
beveiliging/veiligheid
logistiek
zorg en welzijn
horeca
techniek
handel
groen
0 5 10 15 20 25 30 35
Contacten per opleidingsinstelling per sector
percentage
Figuur 14: contacten per opleidingstelling per sector
Buiten de groene sector zijn de contacten bij de sectoren zeer beperkt. Buiten de
focussectoren wordt ook samenwerking genoemd met mode& textielopleidingen,
onderwijs en losse taalprojecten.
Overige opleidingen waarbij docenten éénmalig een bezoek hebben gebracht:
• Mode en textiel
• Agrotoerisme
• Onderwijs
• Talen
Contact op directieniveau
Bij 11% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met India is er sinds de
laatste twee jaar contact geweest op directieniveau, waarbij de directie/CvB een bezoek
heeft gebracht aan een Indiaas leerbedrijf/Indiase opleidingsinstelling en/of omgekeerd
bezoek hebben ontvangen.
Contact op coördinator/docentniveau
Bij 50% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met India is er sinds de
laatste twee jaar contact geweest op docent/coördinatorniveau, waarbij de
docenten/coördinatoren een bezoek hebben gebracht aan een Indiaas leerbedrijf/Indiase
opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. In 13% van de gevallen
gebeurde dit meer dan één keer.
Bij een onderscheid in sectoren blijkt dat voor opleidingen binnen de sector horeca, zorg&
welzijn en techniek geldt dat de contacten nog niet geleid hebben tot een bezoek.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 28
Uitwisseling van studenten
Bij 33% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met India is er sinds de
laatste twee jaar minimaal een keer sprake van studenten die onderwijs en/of stage
hebben gevolgd bij een Indiaas leerbedrijf/opleidingsinstelling en/of omgekeerd Indiase
studenten hebben ontvangen.
3.2.2 Motieven voor het vergroten van de samenwerking met India In de enquête geven 73 respondenten (35%) aan interesse te hebben in het vergroten van
de samenwerking met India. De interesse wordt gemotiveerd door mogelijkheden binnen
hun sector of opleiding, de economische groei van India en toegankelijkheid wat de taal
betreft:
a Aansluiting bij de opleiding
Voor verschillende opleidingen/vakken is India een uitermate interessant land om
samenwerking mee op te zetten of te vergroten. Het sluit aan bij de
opleidingsrichting.
"India past in onze opleiding international business studies gericht op BRIC landen”.
"India heeft veel mogelijkheden, zeker op het gebied van landbouw”.
"In mijn vak is haar heel erg belangrijk, en we hebben vaak met lang haar te maken
iets dat veel mensen in India dragen. Ik zou nieuwsgierig zijn hoe ze daar weken op
school”.
"Vanuit mode&textiel gezien zou het goed zijn om contact te hebben met bedrijven
en scholen in India voor uitwisselingen en stageplaatsen”.
b Interesse vanwege Indiaas groeipotentieel
De Indiase economie is de snelst groeiende economie na China, met een
groeipercentage van ruim 9% per jaar met uitzondering van 2008/2009, waarbij
tussen de 6 en 7% verwacht wordt (bron: EVD).
"India is een ‘economische reus in wording”.
"India een is een opkomende economie waar we veel van kunnen leren”.
"In economische groeilanden liggen voor ons heel veel kansen. Daarom zou
samenwerking met India vergroot moeten worden”.
c Engels als voertaal binnen veel bedrijven
Ondanks het cultuurverschil wordt door het gebruik van de Engelse taal als voertaal
door de meeste Indiase bedrijven als een enorme pré beschouwd. Dankzij de
mogelijkheid tot snelle communicatie kunnen studenten veel betekenen binnen een
Indiaas bedrijf en ontwikkelt deze een brede cultureel-maatschappelijke ervaring.
"Landen met Engels als voertaal worden door ons als mogelijke partner gezien. Het
wordt wel een uitdaging om met de grotere cultuurverschillen om te gaan.”
"India is een land met een afwijkende cultuur vergeleken met het Westen en dat is
erg leerzaam voor studenten uitwisselingen.”
3.2.3 Factoren die samenwerking met India kunnen hinderen
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 29
Samenwerken met India wordt niet als gemakkelijk gezien. Met name de fysieke afstand
wordt genoemd als een belangrijke hindernis.
"India ligt ver weg, daardoor zullen onze reiskosten teveel oplopen”.
Daarnaast verwachten de coördinatoren dat de leefomstandigheden niet bijdragen
"Slechte hygiëne”, "Grote hitte", "Armoede”.
Tenslotte wordt verwacht dat het heel moeilijk is om samenwerking op te starten zowel
binnen de eigen instelling (het creëren van draagvlak) als het vinden van een juist
leerbedrijf.
Volgens de deelnemers aan het onderzoek kunnen de volgende middelen helpen om de
hindernissen te overbruggen:
• met kleine uitwisselprojecten beginnen;
• goed verdiepen in het land (cultuur, arbeidsomstandigheden, wetgeving);
• zoveel mogelijk in samenwerkingsverband met andere Nederlandse opleidingen of
meeliften op bestaande initiatieven in hoger onderwijs/universiteit;
• gebruik maken van deskundigen om mee samen te werken.
India is voor het Nederlandse beroepsonderwijs een relatief onbekend terrein. Daarom
heeft er een aantal aanvullende gesprekken plaatsgevonden met personen die zich bezig
houden met de samenwerking tussen Nederland en India in het onderwijs en
bedrijfsleven, zie bijlage 1 Good Practices. De conclusies op basis van hun expertise zijn
hieronder weergegeven:
Imago
Het vergaren van kennis staat in het Indiase onderwijs hoger aangeschreven dan het
vergaren van competenties. Vanuit India wordt Nederland wordt beschouwd als het land
met ‘top of the bill’ kennis en knowhow: belangrijke positie als kennisland;
zeer veel ervaring op gebied van kwaliteit en innovatie (bv. technische apparatuur,
bloemteelt, zaden);
zeer veel kennis van infrastructuur/logistiek en de organisatie van
werkprocessen/ketenoptimalisatie.
Bilaterale samenwerking met Indiase beroepsopleidingen wordt van harte verwelkomd in
India, mits men een gelijkwaardig partnerschap aangaat (en dat gaat verder dan enkel
een charitatieve benadering).
Van een beroepsonderwijssysteem in India is nagenoeg geen sprake. Onderwijs staat in
het teken van kennis vergaren, ook op ‘mbo niveau’. Competenties verkrijgen is daaraan
ondergeschikt. En er is een enorme behoefte aan vakmensen op middelbaar niveau want
er is een gebrek aan praktijkopleiding, een gebrek aan ‘civil society’. Learning on the job
geldt voor zeer veel kinderen. Alleen het topsegment is goed opgeleid.
De opleidingen die bestaan zijn enorm versnipperd. Binnen de sector groen zijn er weinig
grote (industrie)bedrijven die eigen opleiding aanbieden.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 30
Aanpak
India kent geen vertegenwoordigers, of bemiddelende partijen zoals in Nederland de MBO
of AOC raad. De bestaande samenwerkingen zijn vaak geïnitieerd door enkele
kapitaalkrachtige investeerders, door een gespecialiseerde NGO/vrijwilligersorganisatie of
een enkele landelijke businessschool.
Voorbeelden en voorwaarden
Een internationale stage voor studenten in India zou bijvoorbeeld het geven van
voorlichting kunnen inhouden, vertellen en laten zien hoe bepaalde zaken in Nederland
worden aangepakt. Of een maatschappelijke stage in samenwerking met een NGO.
Wanneer de samenwerking wordt opgestart of uitgebreid, is het essentieel dat de student
goed wordt begeleid ter plaatse, zodat deze kan terugvallen op een (fysiek) netwerk van
personen die India goed kennen (zowel Indiërs als ook Nederlanders).
Bestaande initiatieven en netwerken
Binnen het hoger onderwijs en universiteiten lopen er al verschillende
samenwerkingsinitiatieven. Voor het mbo heeft Wereld Proeftuinen enkele
Indiase/Nederlandse contacten gelokaliseerd die kunnen worden ingezet voor het beter
leren kennen van India, het bemiddelen bij het vinden van stagecoördinatoren en mogelijk
bij het begeleiden van studenten ter plaatse. Deze worden bij de start van het Wereld
Poeftuinen uitwisselingsprogramma op de website geplaatst.
3.3 Frankrijk
Contacten van de deelgenomen opleidingsinstellingen met Frankrijk
86% van de van de respondenten geeft aan dat er binnen de opleidingsinstellingen
contacten bestaan met Franse leerbedrijven/opleidingsinstellingen. Alle aan het onderzoek
deelgenomen aoc’s geven aan dat zij in contact zijn met Franse
leerbedrijven/opleidingsinstellingen
3.3.1 Onderscheid tussen de sectoren
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 31
algemeen roc aoc
beveiliging/veiligheid
logistiek
techniek
zorg en welzijn
handel
horeca
groen
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
Contacten per opleidingsinstelling per sector
percentage
Figuur 15: bezoek van coördinatoren/docenten op sectorniveau
Op sectorniveau is te zien dat, naast de groene sector, de opleidingen binnen de sectoren
horeca (46%) en handel (32%) de meeste lopende contacten met Frankrijk hebben. De
categorie overige sectoren wordt met name gerepresenteerd door opleidingen binnen de
sector sport en welzijn.
Contact op directieniveau
Bij 29% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met Frankrijk is er sinds de
laatste twee jaar contact geweest op directieniveau, waarbij de directie/CvB een bezoek
heeft gebracht aan een Frans leerbedrijf/Franse opleidingsinstelling en/of omgekeerd
bezoek hebben ontvangen. Bij 23% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer.
Contact op coördinator/docentniveau
Bij nagenoeg alle (96%) opleidingsinstellingen die contacten hebben met Frankrijk is er de
afgelopen twee jaar contact geweest op docent/coördinatorniveau, waarbij de
docenten/coördinatoren een bezoek hebben gebracht aan een Frans
leerbedrijf/opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. In 75% van de
gevallen gebeurde dit meer dan één keer.
Onderscheid in opleidingen laat zien dat dit vooral opleidingen in de sector horeca betrof
(47%), gevolgd door de sectoren handel (35%) en techniek (31%).
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 32
beveiliging/veiligheid
logistiek
zorg&welzijn
techniek
handel
horeca
groen
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
Bezoek van coördinatoren/docenten op sectorniveau
percentage
Figuur 16: bezoek van studenten op sectorniveau
Uitwisseling van studenten
Bij 85% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met Frankrijk is er sinds de
laatste twee jaar minimaal een keer sprake geweest van studenten die onderwijs en/of
stage hebben gevolgd bij een Frans leerbedrijf/Franse opleidingsinstelling en/of
omgekeerd Franse studenten hebben ontvangen. Bij 70% van de gevallen gebeurde dit
meer dan één keer.
Onderscheid in opleidingen laat zien dat dit het meest studenten in de sector horeca
betrof (48%), gevolgd door de sectoren techniek (35%) handel (30%) en zorg&welzijn
(26%).
beveiliging/veiligheid
logistiek
zorg&welzijn
handel
techniek
horeca
groen
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
Bezoek van studenten op sec-torniveau
percentage
Figuur 17: bezoek van studenten op sectorniveau
In bijna alle gevallen werd een bezoek van docenten/coördinatoren uitgevoerd samen met
studenten, of leidde een docent/coördinatorbezoek tot studentbezoek.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 33
3.3.2 Motieven voor het vergroten van de samenwerking met Frankrijk In de enquête geeft 43% van de respondenten aan de uitwisseling met Frankrijk te willen
intensiveren. De motivering hiervoor is onder te verdelen in de volgende drie thema’s:
1 Nabijheid: zowel geografisch als vanuit cultureel oogpunt.
"Frankrijk is erg dicht bij”.
"Frans wordt te weinig gekozen terwijl er veel potentiële handelspartners zijn”.
"De meesten kennen Frankrijk al van vakantie. De cultuurshock is niet zo groot”.
2 Grootmacht binnen de EU.
Frankrijk is één van de belangrijkste economische mogendheden van de wereld en
één van de oprichters van de G8.
"Frankrijk is een grote economie binnen EU”.
"Het CvB wil graag meer contact met Frankrijk. Het zou voor de allure van de school
wel goed zijn.”
3 Meerwaarde op het gebied van vakinhoud
De interessante vakinhoud op verschillende vakgebieden maakt Frankrijk een
boeiend land voor studenten om daar een internationale beroepspraktijkvorming te
doen. Daarnaast is de gevorderde ontwikkeling van het EQF in Frankrijk aantrekkelijk
voor coördinatoren om contacten met Frankrijk te versterken.
“Frankrijk is interessant vanwege de grote toeristische sector”
“In het kader van ontwikkelingen op EU-niveau (EQF, ECVET, kwaliteitsbewaking,
expertise-uitwisseling.”
“Frankrijk heeft een NQF en zijn verder in de ontwikkeling van de EQF”
“Dit is een van de landen waar leerlingen van de opleiding sport en bewegen goede
ervaringen kunnen opdoen”.
3.3.3 Factoren die samenwerking met Frankrijk kunnen hinderen De redenen die samenwerking met Frankrijk kunnen hinderen worden samengevat in drie
thema’s:
1 Taal
Uit het onderzoek komt naar voren dat in samenwerking met Frankrijk de taal een
grote hindernis is. Nederlanders zijn de Franse taal beperkt machtig, en in Frankrijk
wordt, met name door de oudere generatie, weinig of geen Engels gesproken.
“In Frankrijk hebben wij contact met een partnerschool. Graag zou ik de contacten
met Frankrijk uit willen breiden. Dit gaat alleen moeilijk, omdat naar mijn mening
veel te weinig Fransen de Engelse taal machtig zijn.”
“Ik merk een onwil om een andere taal dan de Franse te spreken”
2 Bureaucratie
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 34
Frankrijk is een groot land en kent een lange traditie van sterk gecentraliseerd gezag.
Deze bureaucratie vindt men ook in het onderwijs merkbaar.
“Alles moet volgens bepaalde wetten en regels”
“Het maken van afspraken met nieuwe Franse contacten is door de hiërarchie erg
moeilijk”
3 Vooroordelen
Met name bij Fransen spelen enkele stereotypen over Nederland een weinig positieve
rol (‘drugsbeleid, red light district’).
Het taalprobleem zou ondervangen kunnen worden door Nederlandse studenten (en
wellicht docenten) een voorbereidende taalcursus te geven waarin de basiscommunicatie
en de branchetermen centraal staan.
Over de wijze van samenwerking met Frankrijk bestaat een gepolariseerde mening: Van
klein beginnen, tot aan samenwerking op stedelijk niveau, met behulp van een
Nederlands/Franse multinational of een consortium van scholen, een gulden middenweg
lijkt er niet te zijn.
3.4 Verenigd Koninkrijk
Contacten van de deelgenomen opleidingsinstellingen met het Verenigd
Koninkrijk
90% van de van de respondenten geeft aan dat er binnen de opleidingsinstellingen
contacten bestaan met Engelse bedrijven/opleidingsinstellingen.
Zowel roc (91%) als aoc’s (86%) hebben veel contacten binnen het Verenigd Koninkrijk.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 35
algemeen roc aoc
3.4.1 Onderscheid tussen de sectoren
beveiliging/veiligheid
logistiek
zorg en welzijn
horeca
techniek
handel
groen
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
Contacten per opleidingsinstelling per sector
percentage
Figuur 18: contacten per opleidingstelling per sector
Op sectorniveau is te zien dat, naast de groene sector (86%), opleidingen binnen de
sectoren handel (65%) en techniek (55%) de meeste contacten hebben, de ‘overige’
categorie sectoren wordt met name gerepresenteerd door opleidingen binnen de zakelijke
dienstverlening en toerisme.
Contact op directieniveau
Bij 67% van de opleidingsinstellingen die contacten hebben met het Verenigd Koninkrijk is
er sinds de laatste twee jaar contact geweest op directieniveau, waarbij de directie/CvB
een bezoek heeft gebracht aan een Engels leerbedrijf/Engelse opleidingsinstelling en/of
omgekeerd bezoek hebben ontvangen. Bij 50% van de gevallen gebeurde dit meer dan
één keer.
Contact op coördinator/docentniveau
Bij bijna alle (97%) opleidingsinstellingen die contacten hebben met het Verenigd
Koninkrijk is er sinds de laatste twee jaar contact geweest op docent/coördinatorniveau,
waarbij de docenten/coördinatoren een bezoek hebben gebracht aan een Engels
leerbedrijf/Engelse opleidingsinstelling en/of omgekeerd bezoek hebben ontvangen. In
77% van de gevallen gebeurde dit meer dan één keer.
Onderscheid in opleidingen laat zien dat dit het meest opleidingen in de sector handel
betrof (69%), gevolgd door de sectoren techniek (61%) en horeca (54%).
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 36
beveiliging
logistiek
groen
zorg&welzijn
horeca
techniek
handel
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
Bezoek van coördinatoren/docenten op sectorniveau
percentage
Figuur 19: bezoek van coördinatoren/docenten op sectorniveau
Uitwisseling van studenten
Bij nagenoeg alle (99%) opleidingsinstellingen die contacten hebben met het Verenigd
Koninkrijk is er sinds de laatste twee jaar minimaal een keer sprake van studenten die
onderwijs en/of stage hebben gevolgd bij een Engels leerbedrijf/Engelse
opleidingsinstelling en/of omgekeerd Engelse studenten hebben ontvangen. Bij 72% van
de gevallen gebeurde dit meer dan één keer.
Onderscheid in opleidingen laat zien dat dit het meest studenten met betrekking tot de
sector handel betrof (69%), gevolgd door de sectoren techniek (59%) en groen (57%).
beveiliging/veiligheid
logistiek
zorg&welzijn
horeca
groen
techniek
handel
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
Bezoek van studenten op sec-torniveau
percentage
Figuur 20: bezoek van studenten op sectorniveau
In nagenoeg alle gevallen werd een bezoek van docenten/coördinatoren uitgevoerd
samen met studenten, of leidde een docent/coördinatorbezoek in een later stadium tot
studentbezoek.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 37
3.4.2 Motieven voor het vergroten van de samenwerking met het Verenigd Koninkrijk68% van de respondenten geeft aan interesse te hebben in het vergroten van de
samenwerking met het Verenigd Koninkrijk. Opvallend is men in alle gevallen verwijst
naar Engeland, de andere landen van het Verenigd Koninkrijk worden amper genoemd.
De motivering hiervoor is onder te verdelen in thema’s die veel overeenkomsten hebben
met die van Frankrijk:
1 Nabijheid: zowel geografisch als vanuit cultureel oogpunt.
Het verenigd Koninkrijk is relatief dichtbij. Bovendien vinden respondenten dat de
cultuur niet heel erg van de Nederlandse verschilt.
“Het ligt naast de deur”
2 Taal
De taal is een van de belangrijkste argumenten om voor intensivering van de
samenwerking met Verenigd Koninkrijk te kiezen. Voor de student en de docent
vergemakkelijkt de Engelse taal de samenwerking aanzienlijk. Engels is een taal die
de student in de toekomst veel zal nodig hebben en stelt hem/haar in staat
buitenlandse ervaring op te doen zonder een te grote taalbarrière.
“Voor mediastudenten is het belangrijk om te kunnen communiceren in het Engels”.
“In mijn techniekwereld is Engels een belangrijke taal”.
“Ik verwacht hier minder taalproblemen en toch een internationale ervaring”.
“Engels is bij onze studenten over het algemeens redelijk aanwezig dus de
communicatie levert daardoor wat minder problemen op”.
3 Meerwaarde op het gebied van vakinhoud en onderwijsbenadering
De herkenbaarheid van het Engelse onderwijs wordt genoemd als motief om samen
te werken.
“In Engeland is een doorlopende leerlijn mogelijk”
“Het Engelse curriculum is heel herkenbaar”
“Er is al een NQF, waardoor ik goed kan vergelijken met ons onderwijs”
Daarnaast wordt er vanuit verschillende studierichtingen gewezen op het belang van
samenwerking met Engeland.
“In Engeland is veel kennis op het gebied van groen onderwijs”.
“Binnen het VK ligt de bakermat van het verplegen en we zouden meer contact
willen hebben”
“De danswereld in Engeland is een interessante markt voor onze studenten”.
“Met name de havensteden in VK zijn interessant voor ons”.
“De scholen die ik bezocht heb hebben veel meer mogelijkheden betreffende
praktijkonderwijs”.
“In Engeland bestaat een enorm palet aan studierichtingen, niet alleen in onze
branche”.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 38
3.4.3 Factoren die samenwerking met het Verenigd Koninkrijk kunnen hinderenDe hindernissen om samenwerking met het Verenigd Koninkrijk te vergroten, hebben
volgens deelnemers aan de GDR vooral te maken met:
1 De commerciële insteek
De Engelse opleidingsinstellingen en leerbedrijven zijn commercieel ingesteld
(‘moneydriven’). Er wordt volgens respondenten vaak geld in rekening gebracht voor
“geleverde diensten.”
2 Interne gerichtheid
Het Verenigd Koninkrijk vindt men soms lastig om mee samen te werken vanwege
een “bepaald soort nationalisme”.
“Er heerst een eilandmentaliteit, men is niet geïnteresseerd in andere landen of
culturen”.
3 Overvraagd worden voor samenwerking
Men vindt het lastig om stageplekken te regelen met het Verenigd Koninkrijk.
Enerzijds komt dat door een overvraging voor stageplaatsen uit de hele Europese
Unie. Daarnaast wordt de immigratiedienst als erg streng ervaren. Voor sommigen
lijkt er vanuit het Verenigd Koninkrijk weinig animo te zijn om met Nederland samen
te werken.
Het overwinnen van deze hindernissen kan vooral plaatsvinden door goed te investeren in
het opbouwen van een relatie met de Engelse partner, heldere afspraken maken vanuit
een zakelijke benadering en het bedrijfsleven betrekken waar kan.
3.5 Overige landen
Aan de respondenten is tevens gevraagd met welke landen buiten de vier focuslanden zij
uitwisseling willen uitbreiden. Analyse van de antwoorden levert de volgende top tien op.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 39
Baltische staten
China
België
Marokko
Italië
Centraal en Oost Europa
Landen in zuidelijk Afrika
Spanje
Duitsland
Scandinavische landen
9
9
11
15
17
17
22
29
55
60
Top 10 voorkeursland buiten de 4 targetlanden
Aantal keer genoemd
Figuur 21: top 10 van voorkeurslanden die genoemd worden door docenten/coördinatoren internationaal. Enkele landen zijn samengevoegd tot regio, omdat naast landen door de respondenten vaak regio’s genoemd werden.
Opvallend is dat de meeste voorkeurslanden gesitueerd zijn binnen Europa. In de
motivatie wordt de focus op een ‘leven lang leren’ binnen Europa veel genoemd.
‘Eén Europa impliceert ook dat je elkaars opleidingen en mogelijkheden zult moeten
kennen’.
‘In het kader van de Europese eenwording lijkt mij samenwerking met Oost-Europa
vooral voor jongeren leerzaam en interessant’
‘Dichtbij maar onbekend, dat kan toch anders’
In het onderstaande schema worden de belangrijkste argumenten genoemd om met het
betreffende land samen te werken, geïllustreerd met een aantal quotes. De tabel laat ook
zien welke positie het desbetreffende land inneemt wanneer er gekeken wordt naar
respectievelijk de aantallen Nederlandse studenten of docenten die op uitwisseling naar
het buitenland zijn gegaan.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 40
Uitwisselingsland Motief samenwerking Aantal studenten
in 2008
# Aantal docenten
in 2008
#
Scandinavische landen
“Finland is het land dat relatief gezien,
het meeste geld in onderwijs investeert,
daar valt dus heel wat van te leren.
“Voor docenten blijft Scandinavië enorm
trekken omdat die vele vrije en
creatieve vormen van onderwijs
hebben.”
• Kwalitatief hoogstaand mbo
onderwijs
• Interessante vakkennis
-
Finland: 119 7 42 7
Zweden: 80 10 23 9
Noorwegen: 17 20 18 11
Denemarken: 78 12 5 19
Duitsland
“We zitten aan de grens dus why not?”
“Verstandig voor student om taal en
cultuur te leren kennen voor later
• Nabijheid
• Belangrijke handelspartner
• Positieve ervaringen met
eerdere uitwisseling
• Veel vakkennis
295 3 63 4
Spanje
“Spanje is intrek bij studenten”
“Spanje komt omdat we al meerdere
contacten hebben met meerdere
sectoren”
• Populair land voor docenten
en studenten
• Eerste contacten zijn reeds
gelegd
441 2 44 6
Afrikaanse landen
“Op het gebied van projecten en
scholen liggen hier langdurige relaties
conform Millennium doelstellingen
(2015)”
“Europa is voor heel veel studenten al
heel normaal”
• Bijzondere cultuur
• Maatschappelijk
verantwoord
onbekend onbekend -
Nederlandse
Antillen/Suriname/Marokko
“Samenwerken met de herkomstlanden
van deze jongeren levert een
waardevolle bijdrage”
• Samenwerking met
herkomstlanden van
studenten verbeteren
onbekend onbekend
Figuur 22: De belangrijkste argumenten voor de keuze van voorkeursland. Daarnaast zijn opgenomen het aantal student- en docentbezoeken en daarmee de ‘ranking’ van populariteit volgens de Internationaliseringsmonitor 2008.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 41
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 42
4 Achtergrondinformatie over het onderzoek
4.1 Eigenschappen respondenten
Het grootste aandeel van respondenten aan de online enquête is werkzaam als docent. De
‘anders’ categorie bestaat voornamelijk uit (afdelings)directeuren (3%) en teammanagers
(3%).
Beide
Coördinator
Docent
0% 5% 10%15%20%25%30%35%40%45%50%
Onderverdeling in functie
Totaal verdeling
AOC
ROC
Figuur 23: Onderverdeling van respondenten naar functie
Functie Totaal verdeling aoc roc
Docent 46% 37,5% 44,8%
Coördinator
internationaal
17,5% 28,1% 16,9%
Beide 14,4% 18,8% 14,8%
Anders 22,1% 15,6% 23,5%
91% van de respondenten werkt binnen het regulier onderwijs. Hiervan is 15% binnen het
aoc (bekostigd door het Ministerie van LNV), en 83% werkzaam binnen het roc (bekostigd
door het Ministerie van OCW).
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 43
OCW
LNV
Anders
Particulier/ anders
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%
Totaal verdeling (non) formeel onderwijs
Totaal verdeling
Figuur 24: Onderverdeling van respondenten naar onderwijs
Bekostiger Totaal verdeling
OCW 83,1%
LNV 14,5%
Anders 1,4%
Particulier/anders 2,3%
De meeste respondenten zijn ervaren met het aanvragen van
internationaliseringprojecten en uitvoeren van internationale samenwerking. 63% van de
docenten en/of coördinatoren houdt zich meer dan drie jaar bezig met
internationalisering.
> 3 jaar
2 – 3 jaar
1 – 2 jaar
< 1 jaar
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70%
Ervaring met internationalisering
Totaalverdeling
Figuur 25: Onderverdeling naar aantal jaar ervaring met internationalisering
Duur Totaal verdeling
< 1 jaar 8,4%
1 – 2 jaar 18,3%
2 – 3 jaar 10,8%
> 3 jaar 62,5 %
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 44
4.2 Organisatie van internationalisering binnen de opleidingsinstelling
Bij 60% van de opleidingsinstellingen is de coördinator internationaal verantwoordelijk
voor het uitvoeren van internationale samenwerking met
opleidingsinstellingen/(leer)bedrijven in het buitenland. In de meeste gevallen is dit een
speciaal aangestelde persoon. In sommige gevallen is internationalisering een onderdeel
gekoppeld aan de functie van docent. In 8% van de gevallen is enkel de docent
verantwoordelijk voor internationaliseringsactiviteiten. Wat opvalt is dat bij de aoc’s
betrokken in dit onderzoek dat het beleidsterrein ’internationalisering’ altijd tot het
takenpakket behoort van de docent en/of coördinator internationalisering. Dit in
tegenstelling tot de roc’s waar internationalisering ook kan worden ondergebracht bij
verantwoordelijken van andere beleidsterreinen (de categorie ‘anders’).
Anders
Docent
Allebei
Coördinator
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70%
Verantwoordelijkheid voor internationalisering
Totaalverdeling
AOC
ROC
Figuur 26: Persoon verantwoordelijk voor internationalisering
Verantwoordelijk voor internationalisering binnen
opleidingsinstelling
Functie Totaal verdeling aoc roc
Docent 8,3% 9,4% 6,8%
Coördinator 59,8% 65,6% 63,3%
Allebei 24,4% 25,0% 23,2%
Anders 7,5% 0% 6,8%
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 45
4.3 Gebruik van subsidies
92% van de respondenten geeft aan subsidie aan te vragen bij door de Ministeries
gefinancierde programma’s. 5% van de respondenten geeft aan deze mogelijkheden niet
te kennen. Hierbij bestaan geen noemenswaardige verschillen tussen roc en aoc. In 65%
van de gevallen wordt een subsidieaanvraag in partnerschap geprefereerd boven een
individuele aanvraag. Dit komt bij aoc’s wat vaker voor (72%) dan bij roc’s (68%). Een
belangrijke voorspeller voor de keuze voor partnerschap is het aantal jaar dat de
coördinator/docent actief is in het internationaliseringsbeleid; coördinatoren/docenten
langer dan drie jaar actief kiezen significant vaker voor een partnerschap dan
coördinatoren/docenten tot drie jaar actief.
Keuze voor gebruik van subsidie bij aanvraag van
buitenlandse projecten
Meestal wel/altijd 92,0%
Meestal niet/nooit 3,4%
Ken geen subsidiemogelijkheden 4,6%
Er blijkt nauwelijks onderscheid te zijn tussen de functie van degene die
internationalisering in zijn takenpakket heeft en het al dan niet aanvragen van subsidies
voor buitenlandse projecten. Men vraagt vrijwel altijd subsidie aan. Opvallend is wel dat
bijna 5% van de coördinatoren en bijna 5% van de docenten met internationalisering in
zijn pakket niet op de hoogte is van de subsidiemogelijkheden.
Frequentie subsidieaanvragen verdeeld naar functie respondent
Altijd/meestal wel Nooit/meestal niet Ik ken geen
subsidiemogelijkheden
Docent 95,2% 0% 4,8%
Coördinator 91,4% 3,9% 4,6%
Ik ben beide 96,8% 3,2% 0%
Anders 89,5% 5,3% 5,3%
Individueel
Partnerschap
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80%
Keuze voor individueel project of in partnerschap
Totaal
AOC
ROC
Figuur 27: Keuze van respondent voor individuele aanvraag of partnerschap
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 46
Keuze voor individueel project of in partnerschap met andere
Nederlandse opleidingsinstelling
Totaal aoc roc
Individueel 35,2% 28,1% 31,6%
Partnerschap 64,8% 71,9% 68,4%
4.4 Aandacht voor internationalisering binnen de opleidingsinstelling
Over de aandacht die de opleidingsinstelling besteedt aan internationalisering zijn de
meningen verdeeld. 51% geeft aan dat de instelling hier genoeg aandacht voor heeft, ten
opzichte van 47% die aangeeft dat dit onvoldoende is. Onderscheid laat zien dat
respondenten van de roc’s meer tevreden zijn over de aandacht voor internationalisering
(53%) dan aoc’s (41%).
Te veel
Genoeg
Te weinig
Geen aandacht
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60%
Aandacht voor internationalisering binnen de opleidingsinstelling
TotaalAOCROC
Figuur 28: aandacht voor internationalisering binnen de instelling
Mate aandacht
voor
internationaliserin
g
Totaal aoc roc
Te veel 1,9% 3,1% 2,3%
Genoeg 51,3% 40,6% 52,7%
Te weinig 46,4% 56,3% 44,5%
Geen aandacht 0,4% 0 0,4%
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 47
5 Onderzoeksverantwoording
5.1 Opzet van onderzoek
Dit onderzoek bestaat uit 5 deelonderzoeken, uitgevoerd in de periode 1 april 2009 tot en
met 1 oktober 2009.
Onderzoeksstap Deelnemers Aantal Start Einde
Literatuurstudie 01-04 -09 01-10-09
Online enquête Docenten/
Coördinatoren internationaal
264 15-04-09 01-07-09
Versnellingskame
r en brainstorm
Coördinatoren internationaal
Peter van IJsselmuiden (OCW)
Willem van Winden (LNV)
15 03-06-09
(Gestructureerde)
interviews
Diverse stakeholders 18 01-05-09 01-10-09
Inventarisatie
good practices
Succesvol uitgevoerde projecten 7 01-08-08 01-10-09
Interviews m.b.t.
wettelijke
regelgeving
IND/Ministerie van Justitie,
Ministerie van Onderwijs, UWV
WERKbedrijf
3 20-04-09 01-08-09
Synthese 01-10-09
5.2 Uitvoering van onderzoek
In het onderzoek zijn 677 stakeholders (respondenten) geïnterviewd binnen diverse
organisaties en op diverse posities binnen het (beroeps)onderwijsveld, sectoren en
landen.
5.2.1 Online enquête De online enquête is uitgestuurd naar in totaal 658 personen. Het responsratio lag met
40,1% relatief hoog. De basispopulatie is tot stand gekomen door het koppelen van de
persoonsgegevens van de BAND en Leonardo da Vinci database. Daarnaast is de
populatie aangevuld met contacten die de basispopulatie heeft aangedragen. Zeven
respondenten hebben zichzelf aangemeld.
Voor de doelgroep werden twee criteria gehanteerd:
1 werkzaam binnen een onderwijsinstelling binnen het mbo veld of hier direct aan
gerelateerd;
2 betrokken geweest bij minimaal 1 internationaal project.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 48
Voor onderzoeksdoeleinden zijn de antwoorden van respondenten bij een aantal vragen
met betrekking tot ‘contacten’, samengevoegd tot één gezamenlijk antwoord. Dit is
gedaan om twee redenen:
1 Het relatieve gewicht van de verschillende opleidingsinstellingen op de resultaten
vergelijkbaar te maken.
2 Binnen één opleidingsinstelling werden door verschillende docenten/coördinatoren
verschillende antwoorden gegeven, veelal omdat zij binnen verschillende
departementen van de opleidingsinstellingen werkzaam zijn.
5.2.2 Interviews (op alfabet)
Naam Functie en organisatie
Claessens, Thomas IND/Afdeling Uitvoeringsbeleid, cluster Regulier & Naturalisatie
Freund, Ruud Coördinator Internationaal ROC West-Brabant
Mare, Pasqualino Manager KC Handel, internationaal beleid
Morjan, Guus Manager Kenwerk, internationaal beleid
Muijs, Jan Projectleider internationaal, Aventus
Pieters, Peter Nationaal agentschap Youth in Action
Ramaker, Hans Consul General Nederland in Mumbai, India
Simons, Arjen Director Agrotechnology & Food Sciences
Smit, Bert Directeur ROI Utrecht
Snabilie, Hugo Directeur unit Handel en Economie, ROC Leiden
Spandauw, André Coördinator Internationalisering ROC Friese Poort
ter Heide, Jan Coordinator Internationale Projecten, Docent Fashion design, ROC Twente
Uysal, Fulya Communicatiemedewerker ROC Twente
van Amersfoort,
Liesbeth
Senior beleidsmedewerker UWV Werkbedrijf
van de Klundert, Kees Directeur Indian Dutch Education Agency, IDEA
van Oeveren, Sanne Project officer unit CROSS, EVD
Vogel, Epke Manager International Affairs ECABO
Wermuth, Ewald Counsellor for Agriculture, Nature and Food Quality, Embassy of the
Kingdom of Netherlands
Wolff, Hans Counsellor for Agriculture, Nature and Food Quality India, Sri Lanka and
Nepal, Embassy of the Kingdom of the Netherlands
Wolff, Petra Marktonderzoeker, medeoprichter INEM. Woonachtig in India
Zwakenberg, Herman Coördinator International Affairs, Deltion College
5.2.3 Overige kanttekeningen Het onderzoek is geschreven vanuit Nederlands perspectief. Dat betekent dat de
resultaten en effecten gelden voor het werkveld van de (Nederlandse) respondenten. In
het onderzoek is geen input verzameld van buitenlandse studenten, coördinatoren en/of
directeuren/College van bestuur.
Dit verkennende onderzoek geeft aan binnen welke opleiding/instelling er sprake is van
contacten, onderverdeeld in drie geoperationaliseerde fases. Het aantal studenten dat
stage loopt of het aantal contacten dat er per opleiding of instelling ingeschreven staat, is
niet geïnventariseerd.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 49
Er bestaat samenhang tussen de bezoeken van CvB, docenten en docenten, wat betekent
dat één doelgroep effect heeft op de ander. Omdat de richting niet bepaald is (leidt CvB
bezoek tot bezoek van coördinatoren of coördinatorenonderzoek tot CvB bezoek) is hier
verder niet over uitgeweid.
Naast de focuslanden is er in de online enquête de vraag gesteld met welke landen buiten
de focuslanden de respondenten de samenwerking zouden willen intensiveren. Voor deze
extra vraag is gekozen omdat een aantal coördinatoren internationaal die werden
gesproken vóór de start van de enquête, aangaven de voorkeur te hebben voor andere
landen als waar de focus voor project Wereld Proeftuinen op is gelegd.
Omdat het aandeel vakscholen en niet bekostigde instellingen zeer gering was in het
totale resultaat van ingevulde enquêtes, is ervoor gekozen geen apart onderscheid voor
deze 2 groepen te maken.
De conclusies zijn alleen geldig voor de deelgenomen opleidingsinstellingen en niet met
dezelfde validiteit te extrapoleren naar het ‘mbo veld’ in Nederland.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 50
Bijlage 1: Good practices met de vier focuslanden
Full into Racing(Verenigd Koninkrijk, Frankrijk)
Dhr. M. Huizinga, Hoofd BPV Service Bureau Zadkine
Samenwerking tussen de Middelbare Hotelschool (Horeca ondernemer manager niveau 4)
en Koni schokbrekers.
Aanleiding en Doel
Het doel van onze uitwisseling was het onderzoeken en ontwikkelen van vraaggestuurde
BPV. Aanleiding was een vraag vanuit het bedrijfsleven. De vraag kwam telefonisch via
Koni of we eens een keertje wilde komen praten.
Aanpak
We zijn gestart met het voeren van oriënterende
gesprekken om de vraag helder te krijgen. Daarnaast
hebben we studenten benaderd. De studenten die dit
project zouden gaan uitvoeren hebben onder begeleiding
van ondergetekende de gesprekken gevoerd om te
inventariseren wat de behoefte van Koni was voor het
Hospitality concept.
De samenwerking vond in eerste instantie vooral plaats
per telefoon en e-mail. Daarnaast zijn wij op bezoek
geweest bij onze contactpersoon en de directeur (Traffic
Manager Prublicity) van Koni.
Ervaringen
Studenten vonden het een waanzinnig leuke ervaring die ze iedereen kunnen aanraden
Ook studenten vonden het de leukste stage ooit. Omdat het een hele vrije stage was waar
pas achteraf werd bekeken welk leerrendement deze stage heeft opgeleverd enerzijds en
anderzijds het groot aantal landen wat tijdens deze stage werd aangedaan. We hebben
onze ervaringen op DVD vastgelegd en studenten hebben verslagen geschreven:
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 51
,,Na een stressvolle ochtend zijn wij (Marco, Danny en Daisy) dan toch vertrokken richting Calais. Vanuit daar op de trein naar Folkstone. Tegen een uur of 4 ’s middags kwamen we aan op het circuit van Brands Hatch. De Koni Guest Relations Tent stond al. Nu was het aan ons (Danny en Daisy) met behulp van meneer de Vries, om de indeling te maken. Het was even puzzelen, maar we zijn eruit gekomen. Hier meteen even wat foto’s van gemaakt zodat het volgende keer wat sneller gaat.”(citaat uit studentenverslag)
,, Het is een hele verantwoordelijkheid, we bepalen veel zelf want van hospitatlity weten
dei manne hier niks!” (citaat uit project DVD)
,, Als catering managers hebben we door heel Europa getourd. Als die steden, dat is
gewoon leuk om te leren, en het staat ook leuk op je CV”. (citaat uit project DVD)
Vervolg van het project
Het project kent geen vervolg, onder andere doordat onze contactpersonen bij het bedrijf
met wie we samenwerkten daar niet meer werkzaam zijn
Tips voor samenwerking (met Frankrijk, of Engeland)
Gewoon doen!
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 52
Stockport College (Verenigd Koninkrijk)
Dhr. Spandauw (coördinator internationalisering ROC Friese Poort)
Verschillende (4x) uitwisselingen met UK Stockport College Het betreft uitwisselingen voor
creatieve vakken bij opleidingen Mode en Kleding; Welzijn; Handel; Grafimedia
Doel en aanleiding
Al vanaf de jaren ’80 bestaan er contacten met het Stockport College.
Het begon met een persoonlijk contact, een simpele ontmoeting tussen docenten die
aangeven iets meer te willen en een project gaan opzetten. Uit het een groeit het ander
en in kleine stapjes breiden we de samenwerking nog steeds verder uit. Het doel was om
samen te werken op thema’s rondom creatieve activiteiten en elkaar te leren kennen in
de eigen omgeving, cultuur proeven en bij elkaar in het gezin verblijven.
Aanpak
We begonnen met een voorbereidend bezoek. Hieruit volgde een tegenbezoek, dan
samen het thema uitwerken en definitieve afspraken maken. Tot het moment dat er
subsidie wordt verstrekt kan er zo 2 jaar overheen gaan. We hebben subsidie van
Comenius ontvangen. Uiteindelijk hebben we echte uitwisseling gerealiseerd tussen
studenten (groepen van 12, 16, 18, 21 en 24 studenten). We proberen studenten vaak bij
gastgezinnen onder te brengen, zodat ze de cultuur echt van binnenuit beleven.
Ervaringen
De ervaringen van de studenten waren TOP! Wel was het zo dat ze geschrokken waren
van de armoede in Manchester. Ze vonden het contrast tussen arm en rijk groot, en
noemen daarbij de kleine ruimtes waarin men woont en het eenzijdige eten met weinig
groentes op school.
Ook de ervaringen van de docenten waren Top… maar het kost hen veel energie naast
het normale lesprogramma. 20 jaar geleden was er veel meer ruimte, en waren we
‘docenten met een hobby’. Nu vergt het een goede planning om binnen je uren een
bezoek te brengen aan onze partnerinstelling, of het begeleiden van je leerlingen op
afstand.
Vervolg van het project
Voortzetting van het project is uiteraard afhankelijk van wat een team/opleiding en
docenten willen. De uitwisselingen binnen grafimedia blijven plaatsvinden. Daarnaast
breiden we de samenwerking uit naar andere sectoren en naar andere instellingen door
toevallige contacten als we daar zijn of doordat een contactpersoon van Stockport op een
andere school is gaan werken. We hebben nu ook contacten met een HBO opleiding en zij
willen in oktober graag 10 leerlingen ontvangen. Stapje bij stapje groeien we verder.
Subsidie wordt nog wel een vraagstuk.
En volgend jaar komt er een zeer interessante internationale samenwerking aan rondom
een toneelstuk ‘De anderen’. Daar worden studenten van het Manchester College en
studenten uit Udevalla (Zweden) bij betrokken.
Er is een première op 4 mei in Leeuwarden. Het betreft: Theater, muziek en een diner.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 53
Tips voor samenwerking
(met Verenigd Koninkrijk)
In zijn algemeenheid is het heel erg belangrijk dat je
eigen school achter je staat en internationalisering
stimuleert.
Nuchter Nederland In vergelijking met het
Verenigd Koninkrijk zijn wij wat rustiger en nuchterder.
We hebben ervaren dat er nogal eens hoog van de toren wordt geblazen over een
bepaalde activiteit, terwijl het in feite veel kleiner of minder bijzonder is dan men doet
vermoeden. Als ik op bezoek ga met onze docenten, probeer ik vaak te organiseren dat de
docenten gelijk een gastles kunnen verzorgen. Dat wordt gewaardeerd.
Neem de tijd en wees ook zakelijk Verder ervaren wij dat we eerst met scherpe afspraken
van start gaan, maar wanneer we elkaar beter leren kennen gaat de samenwerking
gemakkelijker. Je hebt altijd zeker 2 bezoeken nodig en komt niet de eerste keer binnen.
Door meerdere bezoeken kan er een vriendschap groeien. En pas op, we weten het wel,
maar Nederlanders zijn echt direct en dat kan een relatie bekoelen. De communicatie
verloopt echt veel formeler, zeker in het begin.
Begin onderin de organisatie Ik heb de indruk dat Engeland overvraagd wordt door
stageverzoeken, en daarom makkelijk geld vraagt. Door onderin de organisatie te
beginnen en zo je contacten uit te breiden verder de partnerinstelling in (via via), is er
vaak meer mogelijk zonder daarvoor belemmert te worden door een commerciële
instelling.
Nu vragen Engelse collega’s zelf of ze iets met ons kunnen doen... Ik kom zeker 2x per
jaar op bezoek in Engeland. En laat altijd mijn gezicht zien bij opleidingen die interessant
voor ons zijn. De aanhouder wint, zullen we maar zeggen.
Inzet web 2.0 door studenten Leuk om te melden is dat de studenten voorafgaande aan
het bezoek al contact hebben met elkaar. Skype werkt helaas niet bij ons op school, maar
alternatieve sites zijn gevonden. Leerlingen presenteren zichzelf hier en de basis voor
vriendschappen wordt vaak al voorafgaande aan de uitwisseling gelegd.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 54
India 2008 “Building team Holland”(India)
De heer Van Zeist, locatiemanager ROI Utrecht en de heer Smit, directeur
Een groep van twintig studenten en vijf docenten
van het ROI Utrecht, een opleidingsbedrijf voor
installatietechniek, zijn naar New Delhi, India
geweest. Voor de organisatie Habitat for
Humanity bouwden de installateurs in opleiding
verschillende huizen in een sloppenwijk. De
bewoners bouwden zelf mee. ,,In de wijk wonen
duizenden gezinnen in schamele krotten met
lekkende daken, zonder sanitaire voorzieningen.
Het is niet te geloven, waar we terecht zijn
gekomen. We zitten midden in een sloppenwijk
van Delhi, wat je hier aantreft is ongelooflijk!’’
Doel en aanleiding
Deze jongens zijn altijd verstoken van buitenlandse excursies; ze gaan met 16 jaar al in
dienst aan het werk dus. In de bouw werken ze met veel verschillende andere culturen.
Hun beeldvorming over het buitenland is uitgesproken en rechts. Voor deze jonge
leerlingen is dit de kans om in aanraking te komen met mensen die een andere cultuur,
godsdienst,en vooral leven aan de rand van het bestaan. Tijdens de reis wordt hun beeld
van andere culturen volledig bijgesteld. Ineens worden zij ambassadeur. De jongeren zijn
geconfronteerd met zaken buiten hun normale belevingswereld
Daarnaast vinden we dat ieder mens recht heeft op een veilig dak boven zijn hoofd.
Daarom hebben we besloten een steentje bij te dragen. De aanleiding van de uitwisseling
was het laten ervaren door leerlingen hoe het is om mensen te helpen die het moeilijk
hebben. Er zijn vele manieren om dit te doen, maar deze geeft denk ik de meeste
voldoening en resultaat. Het blijft de jongeren altijd bij hoe zij daar leven en hoe dankbaar
wij moeten met hetgeen wij hebben. Wij kunnen ook nog wat leren van samenhorigheid,
intense samenwerking en bescherming van de mensen onderling.
Aanpak
We hebben een uitwisseling opgezet vanuit de sector installatie en elektrotechniek. De
start van het project was het plannen ervan. Daarnaast was het nodig om mensen te
mobiliseren en draagvlak te creëren. De uitwisseling is tot stand gekomen in
samenwerking met de organisatie Habitat for humanity. Tijdens ons verblijf hebben we de
andere leerlingen in Nederland regelmatig op de hoogte gehouden met nieuwsbrieven
met foto’s en verslagen.
Ervaringen
De cultuur; het eten; de rustige en warme omgangsvorm. We zaten midden in een
sloppenwijk, wat je daar ziet en ruikt is met geen pen te beschrijven.
,, Wat kennen wij de wereld nou? Het journaal met een bakkie koffie, dat is onze wereld”
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 55
“Het avontuur is zo mooi. Je leeft gewoon
in hun cultuur en laat je eigen cultuur
even los. En je houdt er echt 16
geweldige vrienden aan over.” Jeffrey
Bosman
“Wat ik gezien en meegemaakt heb kan ik
nog niet goed overzien. Wat ik zeker weet
is dat ik deze levenservaring niet snel zal
vergeten.” Bob Schaminee
“Ik vind dat ik hier veel heb geleerd over
andere culturen. Hoe mensen met
armoede omgaan en het toch gezellig
weten te maken.” Izudin Skopic
Vervolg van het project
Voor voortzetting van dit project in de toekomst zijn nog geen concrete plannen. Wel
willen we dit gaarne continueren. Want “Zeker in de techniek heerst een mentaliteit van
‘doe maar gewoon en wees vooral niet trots op wat je hebt gemaakt’. Deze jongens
hebben in India laten zien waar motivatie toe leidt en hebben daarvoor veel complimenten
gekregen. Ze zijn er met recht trots op en dat geeft ook een meerwaarde aan het vak” (de
heer Mattemaker).
Tips voor samenwerking (met India)
Zaken waar rekening mee gehouden moet
worden zijn in eerste instantie: Een goed plan. En
het financiële plaatje. Vervolgens een goed team
waar je op kan bouwen. Zorg dat er een ervaren
persoon of organisatie meehelpt. En laat je
mondeling voorlichten door
ervaringsdeskundigen.
En verder: Wennen, dat is het juiste woord. En er
doorheen kijken en vooral geloven in je eigen
goede intenties. Laten we maar beginnen!!
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 56
Leren ondernemen in Turkije(Turkije)
De heer Snabilie, directeur Handel & Economie ROC Leiden
Leerlingen van ROC Leiden Handel & Economie leren ondernemen in Turkije
Samenwerking en uitwisseling met Istanbul en Ankara
Doel
Voor de sector Handel en economie, is er een uitwisseling opgestart Hoofddoel van het
project is het realiseren van 24 goede, erkende stageplaatsen in Turkije en Marokko.
Aanpak
De samenwerking is gestart tijdens ontmoetingen op contactseminars, handelsmissies en
door LdV projecten. Door daar regelmatig mijn gezicht te laten zien, is het verder
opgebouwd. De bezoeken over en weer volgen elkaar op, want we richten ons op
duurzame relatie met de partners. Bij het verder uitbreiden van de samenwerking zijn
verschillende instanties betrokken: 2 scholen in Turkije (Istanbul en Ankara); 2 scholen in
Marokko (Casablanca en Rabat); NIHA en NIMAR, Kennis Centrum Handel en Ecabo.
Ervaringen
De leerlingen die hebben deelgenomen,
tot nu toe zijn dat er 3, zijn erg positief. De
bezoeken die de docenten hebben
gebracht aan Istanbul worden ervaren als
zeer verrijkend. De bezoeken geven hen
een andere kijk op Turkije en mensen met
Turkse achtergrond.
Wat mij het meest is bijgebleven, is het
grote enthousiasme van de partner, zijn
zeer grote vriendelijkheid en gastvrijheid.
De relaties worden over het algemeen ook
meer als vriendschappelijk gezien dan als zakelijk.
Vervolg van het project
Voor de toekomst hebben we afgesproken om te blijven zoeken naar nieuwe
projectmogelijkheden, afzonderlijk en gezamenlijk.
Tips voor samenwerking (met Turkije)
Je moet het echt willen en bereid zijn veel tijd en energie er in te steken. Enig besef van
taal en communicatie en cultuur is van belang. Er zijn behoorlijke cultuurverschillen te
overwinnen op het gebied van bijvoorbeeld communicatie, hiërarchie,
beleefdheidsvormen. Er zijn behoorlijke cultuurverschillen te overwinnen. Inschakelen van
docenten met allochtone achtergrond kan daarbij helpen. Snel en zakelijk opereren zal
door Turkse (en Marokkaanse) mensen niet worden gewaardeerd. Het gaat ze om een
echte vriendschap.
En maak zeker gebruik van het NIHA!
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 57
Transmitter(Turkije)
De heer Muijs, projectleider internationale projecten Aventus
Transmitter en transfer projecten, gericht op Alle BOL-opleidingen niveau 2 t/m 4
Doel
Deze uitwisseling had drie doelen
• het organiseren van stages in Turkije en Nederland voor BOL-studenten (niv. 2 t/m 4);
en
• kennisuitwisseling door
managementteams, docenten van het ROC
en de partnerscholen, ambtenaren van het
Ministerie van Onderwijs van Turkije.
• de deelname aan internationale BPV bij
haar Nederlands-Turkse studenten te
bevorderen. (Ruim 20 % van de BOL-
studenten van ROC Aventus heeft een
Nederlands-Turkse etnische achtergrond.
Onze verwachting was op basis van
eerdere ervaringen dat internationale BPV in de grote steden van Turkije voor deze
doelgroep een bijdrage zou leveren aan:
– een verbeterd beeld van de eigen identiteit;
– een verbetering van het zelfbeeld;
– een meer genuanceerd beeld van leven en werken in Nederland en van leven en
werken in Turkije.
Aanpak
Medewerkers van ROC Aventus zijn naar Turkije gegaan en hebben daar contact gelegd
met het Ministerie van Onderwijs in Ankara en een aantal mbo-scholen in de grote steden
van Turkije. Na deze eerste gesprekken zijn afspraken gemaakt over een tegenbezoek aan
ROC Aventus. Tijdens het eerste tegenbezoek van de hoogste ambtenaar van het Turkse
Ministerie van Onderwijs is een convenant gesloten tussen het ROC en het Ministerie over
stage-uitwisselingen van studenten en kennisuitwisseling door managers en docenten van
Turkse scholen met ROC Aventus.
Er hebben dus veel partijen meegedaan: naast het Projectteam van ROC Aventus waren
dat Stichting Osmose (Arnhem), het Turkse
Consulaat in Deventer, het Ministerie van Onderwijs
van Turkije (Ankara) en Partnerscholen in Istanbul,
Ankara, Antalya, Kayseri en Gaziantep.
We kwamen echt fysiek bij elkaar op bezoek en
hebben gewerkt aan duurzame bilaterale contacten
o.a. geformaliseerd in de vorm van een convenant.
Ervaringen
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 58
In het begin waren er twijfels bij de studenten, maar inmiddels na vele enthousiaste
verhalen van de eerste deelnemers aan dit project is de belangstelling voor deze stages in
Turkije en in de regio van het ROC vanuit Turkije overweldigend.
De studenten van ons ROC geven vooral aan dat zij een beter beeld hebben gekregen van
hun talenten en zelfverzekerder en zelfstandiger zijn geworden. De overgrote
meerderheid van deze studenten geeft aan dat hun ambities voor hun opleiding in
Nederland zijn toegenomen. Veel studenten geven aan dat zij veel hebben geleerd van
het overbruggen van de cultuurverschillen. Toen zij weggingen, voelden zij zich niet Turks
en niet Nederlands en toen zij terugkeerden, was dat beeld op zich niet veranderd, maar
meer naar de achtergrond verdwenen. Een neveneffect is dat het niveau van hun Turks is
toegenomen van het niveau van “straat Turks” naar “Algemeen Beschaafd Turks”.
Ook de docenten hebben de uitwisseling als zeer waardevol ervaren. Kennisnemen van
cultuurverschillen en het overbruggen ervan. Kennisnemen van het curriculum van
elkaars opleidingen. Ontdekken hoe je het beste met elkaar en dus ook met onze eigen
doelgroep van Nederlands-Turkse studenten en hun ouders/verzorgers kunt
communiceren. En er is veel samenwerking ontstaan op het gebied van taalleren bij een
moderne vreemde taal (Engels vooral).
En wat betreft de Turkse cultuur is dat warmte, enorme gastvrijheid van onze gastheren
en gastvrouwen in Turkije. Mij is ook de aandacht voor scheiding tussen religie en staat
opgevallen.
Vervolg van het project
Het project wordt gecontinueerd en uitgebreid met een verbeterd oriëntatie- en
voorbereidingsprogramma (in Nederland en in Turkije) en een verbeterd programma van
metingen van het niveau van interculturele competenties en de vaardigheden in het Turks
Tips voor samenwerking (met Turkije)
Het belangrijkste aandachtspunt is het opbouwen van persoonlijk contact. E-mail- en
telefooncontact zijn niet toereikend. Er moet eerst sprake zijn van wederzijds vertrouwen,
en dat bouw je op elkaar te ontmoeten.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 59
A dress in one day(Verenigd Koninkrijk)
De heer Ter Heide (coördinator internationale projecten ROC AVENTUS)
Comenius project Design and Produce and Present in 1 day as a group 1 dress which will
be shown at a fashionshow tonight in Puchov. 6 countries can join this
fashionpresentation.
Doel
Samenwerking en leren van en met elkaar was het
belangrijkste doel van dit project. Het oorspronkelijke
idee ging over het maken van een digitaal boek met
invloeden, maar dat vonden we na het 1e jaar te weinig.
We wilden actief bezig zijn binnen onze opleidingen. Met
het Project Transmission hebben we uiteindelijk culturele
invloeden overgebracht in producten die gerelateerd zijn
aan mode en textiel. Dat deden we binnen een 3 jarig
Comenius project en tijdens een bijeenkomst in Puchov
(Slowakije) hebben we dit uitgevoerd
Aanpak
Het project Transmission was onderdeel van een 3 jarig project en is uitgevoerd in het 2e
jaar. Alle scholen kenden elkaar al van het jaar daarvoor en sommigen ook al uit andere
gezamenlijke projecten. Tijdens docentenbijeenkomst in september met de 6
deelnemende Europese scholen(LT, PL, GB. SL, Hu, NL) werd dit plan vastgelegd om uit te
voeren in April 2007 in Puchóv (Slowakije)
Iedere school had de zorg voor materiaal
en de coördinatie en voorbereiding en
uitvoering lag in handen van de
coördinerende school en collega’s van de
host-school
Ervaringen
Taal was soms een probleem. Maar werd
met handen en voeten opgelost en
bovendien was er de praktijk wat soms
zonder taal gedaan kan worden. Na afloop
van het project konden de deelnemers
een evaluatieformulier invullen. Hieronder volgen een paar quotes:
,, I liked the task a lot because you can do what you want to do, use your imagination! I
learned to communicate with signs... It was not very difficult and fun to do.” (Elise,
Netherlands)
,, It was a great project. I am glad that I came to Slovakia. I didn’t want to miss this. It was
a great experience. I will never forget it!!!! I was soooooo nice!!!:” (Lotte, Netherlands)
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 60
,,Very good working and communicating with each other. We found a
common language and managed to integrate our ideas extremely
well.” (Angela, teacher, Scotland)
,,I thoroughly enjoyed the project and thought it was a test of a real
life situation. We all managed to communicate with sign language
and the help of tutors when available. It was a truly inspirational
experience and was fun trying to derive ideas from different cultures.
Time was obviously one to battle especially because not all sewing
machines were working. Yet we all did our best. I would definitely like
to do this again” (Ranli, Scotland)
,,I see “A dress in one day” as a perfect way for both teachers and
students to learn how to communicate and cooperate and also solve
problems. We shouldn’t underestimate the fact that most students
and teachers had to improvise to understand each other and reach
agreement .I see the project as a huge success and a fantastic lesson
on how to organize work at school and I am going to use it fully
during my lessons and in planning the curriculum.” (teacher)
Wat me het meest is bijgebleven is de gedrevenheid die docenten hebben om goed les te
geven en de gedrevenheid van studenten om opdrachten goed uit te voeren. We hebben
veel meer overeenkomsten dan verschillen en “Geven is Krijgen en Delen is
Vermenigvuldigen” is dan ook goed toepasbaar op dit soort projecten.
Verder zijn mij de hartelijkheid in voormalig Oost Europese landen opgevallen en de
verschillen in hoe onderwijs gegeven wordt in de deelnemende landen. In Hongarije
hadden ze het dan over “the children” en wij praten al gauw over leerlingen of studenten.
Vervolg van het project
Als vervolg op dit project gaan wij binnenkort het 2 jarig Comenius Project ‘De Rode
Draad’ opstarten waarbij textiel het topic zal zijn en we ons willen bezighouden met het op
de markt brengen van moderne textiele producten
Tips voor samenwerking (met het Verenigd Koninkrijk)
Begin klein, hou goed contact tussendoor en maak goede notulen met afspraken van de
bijeenkomsten zodat iedereen die deelneemt weet wat er verwacht wordt. Zorg ook op je
school voor een groep docenten die het ziet zitten om mee te doen en zorg dat het een
plek krijgt in je curriculum.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 61
Bouwkundig ontwerp project Nederland-Frankrijk(Frankrijk)
De heer Schuilingh, senior adviseur internationalisering ROC ID College
Een project vanuit de studie bouwkunde, BOL 4, waarbij zowel docenten, studenten als
directie betrokken waren
Aanleiding en doel
Het zijn projecten die in de jaren 80 en begin 90 zijn uitgevoerd, maar
die de basis gevormd hebben voor verdere uitbreiding van onze
internationalisering. Het zijn projecten geweest die meer dan 10 jaar
achter elkaar uitgevoerd zijn.
Het doel van de uitwisselingen was het samenwerken aan een
ontwerp voor een gezamenlijk af te spreken gebouw. De aanleiding
was een stimulering vanuit een Frans Nederlands bilateraal subsidie
fonds, dat nu niet meer bestaat.
Aanpak
Het project werd uitgevoerd gedurende één schooljaar. In de herfst werd door Franse en
Nederlandse docenten een afspraak gemaakt aan welk ontwerp gewerkt zou gaan
worden, data voor de vervolgbijeenkomsten werden afgesproken.
De samenwerking verliep deels op afstand, deels bij elkaar in de buurt. De projecten
werden in beide landen onafhankelijk van elkaar uitgevoerd. Na een half jaar vond
uitwisseling plaats met alle leerlingen die aan het project gewerkt hadden: de Franse
studenten kwamen naar Nederland en de Nederlandse studenten gingen naar Frankrijk.
De resultaten van de projecten werden aan elkaar uitgelegd en waren publiekelijk
toegankelijk door middel van tentoonstellingen.
Ervaringen
Voor de studenten een zeer intense ervaring waarbij ze in het Engels met elkaar
communiceerden. Dat was zo afgesproken, want geen van onze Nederlandse studenten
sprak Frans. Dit was een prima taal ervaring voor zowel de Nederlandse als de Franse
student.
Zowel de docenten als de studenten verbleven intern, bij gastgezinnen van respectievelijk
collega-docenten en collega studenten. Het traject wat docenten van de school
doorgemaakt hebben is daardoor vergelijkbaar met wat studenten kunnen ervaren door in
zo’n project te werken. Denk daarbij aan het communiceren in het Engels, het
tegenkomen van culturele barrières en je aanpassen aan het leven van een Fransman.
Voor docenten was het een intensieve ervaring en de projecten gaven veel voldoening.
Wat mij het meest is bijgebleven over de cultuur en/of gewoontes van de buitenlandse
partner, zijn de typische franse gewoontes en het persoonlijke contact. En in tegenstelling
tot wat menigeen verwacht ging het maken van afspraken en die ook nakomen heel goed.
Vervolg van het project
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 62
Doordat er geen financiële middelen voor deze vorm van projecten meer bestond en de
docenten op een gegeven moment iets anders wilden na 12 jaar, is het project gestopt.
Financiering voor dit soort projecten is belangrijk en een goede stimulans. Op dit moment
bestaat er geen contact meer met de partnerschool. Een belangrijke reden hiervoor is de
veel kleinere afdeling bouwkunde in Nederland dan toen.
Tips voor samenwerking (met Frankrijk)
Goede voorgesprekken met de (aankomende) partner zijn essentieel. Betrek daarbij alle
docenten die aan het project meedoen, zodat zij elkaar beter leren kennen. En dat moet je
blijven aanstippen: als de procedures en afspraken vaststaan, komt het neer op de
persoonlijke invulling, vertrouwen en betrokkenheid. Uiteindelijk is inbedding in het
curriculum een belangrijke voorwaarde voor echt duurzaam contact.
Maak ten slotte afspraken over de voertaal, Frans wordt in de meeste opleidingen niet
aangeboden en door veel studenten niet gesproken. Door de communicatie in het Engels
te doen, door zowel de Nederlandse als de Franse student/docent, neem je een grote
drempel weg voor de Nederlandse zijde en stimuleer je beide landen om de Engelse
taalvaardigheid te vergroten.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 63
Docentenbezoek Kastamonu (Turkije)
Mevrouw Uysal, communicatiemedewerker en De heer Nijenmanting,
Docent WTB ROC TWENTE
Docentenbezoek aan Kastamonu
Aanleiding en doel
Tijdens een handelsmissie in Ankara, Istanbul en Izmir waarbij de regio Twente was
vertegenwoordigd, was ook het ROC Twente aanwezig. Bedrijven en onderwijsinstellingen
in Nederland en Turkije werden betrokken door onder andere het NIHA.
Een Turkse school nam het initiatief om contact op te nemen met ROC Twente om elkaar
te leren kennen. Zij wilden ervaringen
uitwisselen en achterkomen hoe onze
bouw, metaal, electro maar vooral
mechatronica afdeling was zodat ze dat
ook daar kunnen toepassen. Men wilde
namelijk veranderingen in hun afdeling
en waren daarom benieuwd naar onze
situatie. Onze motivatie om op het
verzoek in te gaan, was om ervaringen
uit te wisselen en helpen met het
opzetten van een aangepast
lesprogramma.
Aanpak
Vanuit ROC Twente zijn er docenten vanuit de sector Mecatronica, Bouwkunde,
Werktuigbouwkunde en vocational education naar Turkije gegaan. Het bezoek was
bedoeld om het Turkse systeem op een school In Kastamonu te verkennen, en mogelijk
tot een vorm van samenwerking te komen. Zonder al te veel voorbereidingen zijn de
docenten vertrokken. Helemaal blanco waren we niet: we hadden een korte beschrijving
gekregen welke onderwerpen onze Turkse collega’s het meest belangrijk vonden.
Ervaringen
De uitwisseling is door docenten als zeer
positief ervaren. Zij hebben gezien dat de
opleidingen die zij hebben bezocht, het
onderwijs van een hoog niveau is, maar erg
theoretisch. De Turkse school wil graag meer
praktijk bij het onderwijs betrekken.
Het algemene beeld dat het heerst van
Turkije, heb ik moeten bijstellen. Zon, hotels
en stranden met veel hoofddoekjes was wat
ik had verwacht. Maar veel Turken zijn niet te
onderscheiden van Europeanen. In verhouding tot Nederland komen hoofddoekjes hier bij
ons veel meer voor.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 64
Tips voor samenwerking (met Turkije)
Mijn belangrijkste aandachtspunt voor het starten van samenwerking met Turkije:
Mogelijk uitwisselen van ervaringen met het meer praktische leren en hun adviseren op
welke manieren zoiets kan. Daarbij moeten ze zelf kijken wat het best in hun cultuur past.
We weten dat ze niet alles kunnen overnemen omdat er cultuur- en mentaliteitverschillen
zijn. Zij kennen hun eigen situatie beter en kunnen zelf kijken wat er in hun cultuur/school
past.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 65
Bijlage 2: Buitenlandse Stage aanvraag
herkennenstappenplan mbo stage-aanvraag voor landen buiten de Europese Unie
vraagt visumformulieren op
vult visumformulieren in
concept visum
aanvraag
2 weken 5 weken 6 weken
1
stap
actor
Laat zichmachtigen door
leerbedrijfkopie
vraagt terwerkstellingsvergunning aan
terwerkstellingsvergun
ning
machtiging kopie
levertvisumaanvraag
in
registratievreemdelingen
loket
2
3 4
5 6
Student
Leerbedrijf
ROC
concept visum
aanvraagkopie
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 66
1
2
3
5
6
Aanvraag visum kortdurend verblijf (toeristenvisum) bij Nederlands consulaat in betreffende land. Per land is verschillend we lke informatie bij de visumaanvraag benodigd is. Voorbeelden: bankafschrift, garantverklaring, kopie paspoort, ziektekostenverzekering
Deze actie betreft het invullen van de formulieren voor het visum en kopieren daarvan. De aanvraag wordt pas ingeleverd bij het consulaat in stap 5
Aanvraag bestaat uit: 1. kopie visumaanvraag, 2. formulier 'aanvraagformulier voor stagiairs', 3. stageplan (inhoud, werkzaamheden en fasering van stage)Criteria waaraan moet worden voldaan bij aanvraag tewerkstellingsvergunning:* Volgt aantoonbaar een soortgelijke opleiding of heeft aantoonbaar een voldoende vakgerichte basisopleiding gevolgd in herkomstland* Verklaring van de opleiding van het herkomstland dat een stage een noodzakelijk onderdeel vormt ter voltooiing van de opleiding* Leeftijd van minimaal 18 jaar i.v.m. terwerkstellingsvergunning * Krijgt tenminste 50% van het volledige minimum loon betaald van een 23 jarige. Oók indien stage in deeltijd wordt gevolgd, óók indien de stagiair jonger is dan 23 jaar.
Indien het bedrijf het ROC machtigt kan het ROC de terwerkstellingsvergunning voor de student aanvragen
Totale aanvraag bestaat uit concept visumaanvraag (stap 2) + door UWV werkbedrijf afgegeven terwerkstellingsvergunning.
Student registreert zich in bij het vreemdelingenloket in de regio van het ROC en/of leerbedrijf.
! Criteria gesteld aan student:* Volgt aantoonbaar een soortgelijke opleiding of heeft aantoonbaar een voldoende vakgerichte basisopleiding gevolgd in herkomstland* Leeftijd van minimaal 18 jaar i.v.m. terwerkstellingsvergunning * Krijgt tenminste 50% van het volledige minimum loon betaald van een 23 jarige. Oók indien stage in deeltijd wordt gevolgd, óók indien de stagiair jonger is dan 23 jaar.
! In het stappenplan wordt uitgegaan dat aan de volgende start-criteria zijn voldaan :* De student staat in direct contact met het ROC* In overeenstemming is het juiste opleiding en vak gekozen/ vastgelegd* Het woon/verblijfadres voor de student in Nederland is bepaald
! Een stageaanvraag kan alleen worden gedaan indien het om de BOL variant gaat:Het BOL onderwijs wordt geschaard onder 'stage'. Voor de wet is de afgifte van een terwerkstellingsvergunning verplicht Het BBL onderwijs wordt geschaard onder 'werk' Hiervoor wordt geen terwerkstellingsvergunningen verstrekt, gezien de huidige arbeidsmarkt (voldoende aanbod in Nederland zelf)
4
! De gehanteerde doorlooptijden kunnen verschillend zijn per land en aanvrag en berusten derhalve op een schatting
Geldt alleen voor korter dan 3 maanden. Visum voor langer dan 3 maanden voor mbo onderwijs wordt, hoge uitzondering daargelaten, niet afgegeven. !
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 67
Bijlage 3: Schematische weergave per focusland
Turkey
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 68
United Kingdom
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 69
India
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 70
France
CFA : Centre de Formation et d’Apprentissage (= Vocational & Training Center)
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 71
Bijlage 4: Interview enquete
Vragenlijst online enquête
Een stukje voorbereiding in 1 minuut leestijd:
Dit is de eerste pagina van de online enquête. Het invullen van de enquête duurt
ongeveer 5 minuten. De informatie die u geeft zal worden verwerkt in een onderzoek dat
eind 2009 aan u
zal worden gepresenteerd. Uw gegevens worden vertrouwelijk behandeld en
geanonimiseerd in de rapportage opgenomen.
De enquête bestaat uit maximaal 45 vragen, onderverdeeld in 3 onderdelen:
a Algemene gegevens: enkele gegevens over uzelf
b Huidige situatie: situatie van uw school/opleiding met betrekking tot uitwisseling met
de 4 landen
c Ambitie: uw mening met betrekking tot internationale uitwisseling
De enquête bestaat uit 2 type vragen. Bij de multiple choice vragen gaat het om het
aanvinken van één antwoord. Vul alleen het antwoord in als u het antwoord weet. Weet u
het antwoord niet, vink dan het vakje ‘weet niet’ in.
Het tweede type vraag betreft een open vraag. U kunt uw antwoord invullen in het
tekstveld onder de vraag.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 72
Algemene gegevens
1 Wat is uw functie?
Docent
Coördinator Internationaal
Beide
Anders, namelijk ...................................................................................................................................
Wie heeft ‘internationalisering’ in zijn of haar takenpakket binnen uw school?
De speciaal daarvoor aangestelde coördinator internationalisering
Docent(en)
Beide
Anders, namelijk ...................................................................................................................................
Sinds wanneer houdt u zich bezig met internationalisering in het onderwijs?
Minder dan één jaar
Eén tot twee jaar
Twee tot drie jaar
Meer dan drie jaar
Wordt voor uw buitenlandse projecten subsidie aangevraagd? Bijvoorbeeld bij het
agentschap Leonardo Da Vinci of BAND?
Altijd
Meestal wel
Meestal niet
Nooit
Ik ken de subsidiemogelijkheden niet
Voert u buitenlandse projecten meestal uit als school/opleiding individueel of in een
partnerschap met een andere school/meerdere scholen?
Individueel
In een partnerschap
Weet niet
Voor welke school bent u op dit moment werkzaam? (deze informatie komt niet in het
onderzoek)....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Wordt uw school gefinancierd door het Ministerie, ook wel ‘formeel’ bekostigd genoemd?
(deze informatie komt niet in het onderzoek)
Ja, door het ministerie van OCW (onderwijs, cultuur, wetenschap)
Ja, door het ministerie van LNV (landbouw, natuur en voedselkwaliteit)
Nee, particulier bekostigd
Weet niet
Anders, namelijk ...................................................................................................................................
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 73
Huidige situatie
In dit onderzoek ligt de focus op vier landen, te weten Turkije, India, Frankrijk en Verenigd
Koninkrijk. Graag ontvangen wij wat meer informatie over de bestaande relaties met deze
landen.
Turkije
Heeft u ten behoeve van uw opleiding en/of school contacten lopen met Turkije?
• Ja
• nee
Hebben andere docenten/coördinatoren internationaal op uw school contacten
lopen
met Turkije?
• Ja ga door naar vraag 11
• Nee ga door naar vraag 16
• Weet niet ga door naar vraag 10
Heeft u een collega die dit wel zou kunnen weten? Als u zijn/haar e-mailadres
zou willen invullen, kunnen wij deze persoon ook deze enquête sturen
(geen verplicht tekstvlak, ga door naar vraag 16)................................................................................................................................................
Voor welke opleiding(en) gelden deze contacten met een school of bedrijf in
Turkije? (Let op: meerdere antwoorden mogelijk)
1 .........................................................................................................................................
2 .........................................................................................................................................
3 .........................................................................................................................................
4 .........................................................................................................................................
Welke van onderstaande sectoren is het meest op deze opleiding(en) van
toepassing?
(Let op: meerdere antwoorden mogelijk)
• Opleiding m.b.t. horeca
• Opleiding m.b.t. zorg
• Opleiding m.b.t. handel
• Opleiding m.b.t. beveiliging/veiligheid
• Opleiding m.b.t. techniek
• Opleiding m.b.t. logistiek
• Opleiding m.b.t. landbouw/natuur (groen)
• Anders namelijk ...............................................................................................................
• Weet niet
Is er sprake geweest van een bezoek van de directie van uw school aan een
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 74
bedrijf/school in Turkije, of omgekeerd van een Turkse directie aan uw school?
• Nee
• Ja, 1 keer in de laatste 2 jaar
• Ja, meer dan 1 keer in de laatste 2 jaar
• Weet niet
Is er sprake geweest van een bezoek van docenten/coördinatoren internationaal
van uw school aan een bedrijf/school in Turkije ,of omgekeerd van Turkse
docenten/coördinatoren aan uw school?
• Nee
• Ja, 1 keer in de laatste 2 jaar
• Ja, meer dan 1 keer in de laatste 2 jaar
• Weet niet
Is er sprake geweest van een bezoek van studenten van uw school aan een
bedrijf/school in Turkije, of omgekeerd van Turkse studenten aan uw school?
• Nee
• Ja, 1 keer in de laatste 2 jaar
• Ja, meer dan 1 keer in de laatste 2 jaar
• Weet niet
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 75
India
Heeft u ten behoeve van uw opleiding en/of school contacten lopen met India?
• Ja
• nee
Hebben andere docenten/coördinatoren internationaal op uw school contacten
lopen met India?
• Ja ga door naar vraag 19
• Nee ga door naar vraag 24
• Weet niet ga door naar vraag 18
Heeft u een collega die dit wel zou kunnen weten? Als u zijn/haar e-mailadres
zou willen invullen, kunnen wij deze persoon ook deze enquête sturen
(geen verplicht tekstvlak, ga door naar vraag 24)................................................................................................................................................
Voor welke opleiding(en) gelden deze contacten met een school of bedrijf in
India?(Let op: meerdere antwoorden mogelijk)
1 ........................................................................................................................................................
2 ........................................................................................................................................................
3 ........................................................................................................................................................
4 ........................................................................................................................................................
Welke van onderstaande sectoren is het meest op deze opleiding(en) van
toepassing? (Let op: meerdere antwoorden mogelijk)
• Opleiding m.b.t. horeca
• Opleiding m.b.t. zorg
• Opleiding m.b.t. handel
• Opleiding m.b.t. beveiliging/veiligheid
• Opleiding m.b.t. techniek
• Opleiding m.b.t. logistiek
• Opleiding m.b.t. landbouw/natuur (groen)
• Anders namelijk................................................................................................................
• Weet niet
Is er sprake geweest van een bezoek van de directie van uw school aan een
bedrijf/school in India, of omgekeerd vanuit India naar uw school?
• Nee
• Ja, 1 keer in de laatste 2 jaar
• Ja, meer dan 1 keer de laatste 2 jaar
• Weet niet
Is er sprake geweest van een bezoek van docenten/coördinatoren internationaal
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 76
van uw school aan een bedrijf/school in India, of omgekeerd van Indische
docenten/coördinatoren aan uw school?
• Nee
• Ja, 1 keer in de laatste 2 jaar
• Ja, meer dan 1 keer de laatste 2 jaar
• Weet niet
Is er sprake geweest van een bezoek van studenten van uw school aan een
bedrijf/school in India of omgekeerd van Indische studenten aan uw school?
• Nee
• Ja, 1 keer in de laatste 2 jaar
• Ja, meer dan 1 keer de laatste 2 jaar
• Weet niet
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 77
Frankrijk
Heeft u ten behoeve van uw opleiding en/of school contacten lopen met
Frankrijk?
• Ja
• nee
Hebben andere docenten/coördinatoren internationaal op uw school contacten
lopen met Frankrijk?
• Ja ga door naar vraag 27
• Nee ga door naar vraag 32
• Weet niet ga door naar vraag 26
Heeft u een collega die dit wel zou kunnen weten? Als u zijn/haar e-mailadres
zou willen invullen, kunnen wij deze persoon ook deze enquête sturen
(geen verplicht tekstvlak, ga door naar vraag 32)................................................................................................................................................
Voor welke opleiding(en) gelden deze contacten met een school of bedrijf in
Frankrijk?(Let op: meerdere antwoorden mogelijk)
1 ........................................................................................................................................................
2 ........................................................................................................................................................
3 ........................................................................................................................................................
4 ........................................................................................................................................................
Welke van onderstaande sectoren is het meest op deze opleiding(en) van
toepassing?(Let op: meerdere antwoorden mogelijk)
• Opleiding m.b.t. horeca
• Opleiding m.b.t. zorg
• Opleiding m.b.t. handel
• Opleiding m.b.t. beveiliging/veiligheid
• Opleiding m.b.t. techniek
• Opleiding m.b.t. logistiek
• Opleiding m.b.t. landbouw/natuur (groen)
• Anders namelijk................................................................................................................
• Weet niet
Is er sprake geweest van een bezoek van de directie van uw school aan een
bedrijf/school in Frankrijk, of omgekeerd vanuit Frankrijk naar uw school?
Nee
Ja, 1 keer in de laatste 2 jaar
Ja, meer dan 1 keer de laatste 2 jaar
Weet niet
Is er sprake geweest van een bezoek van docenten/coördinatoren internationaal
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 78
van uw school aan een bedrijf/school in Frankrijk, of omgekeerd van Franse
docenten/coördinatoren aan uw school?
• Nee
• Ja, 1 keer in de laatste 2 jaar
• Ja, meer dan 1 keer de laatste 2 jaar
• Weet niet
Is er sprake van een bezoek van studenten van uw school aan een bedrijf/school
in Frankrijk, of omgekeerd van Franse studenten aan uw school?
• Nee
• Ja, 1 keer in de laatste 2 jaar
• Ja, meer dan 1 keer de laatste 2 jaar
• Weet niet
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 79
Verenigd Koninkrijk
Heeft u ten behoeve van uw opleiding en/of school contacten lopen met
Verenigd Koninkrijk?
• Ja
• nee
Hebben andere docenten/coördinatoren internationaal op uw school contacten
lopen met Verenigd Koninkrijk?
• Ja ga door naar vraag 35
• Nee ga door naar vraag 40
• Weet niet ga door naar vraag 34
Heeft u een collega die dit wel zou kunnen weten? Als u zijn/haar e-mailadres
zou willen invullen, kunnen wij deze persoon ook deze enquête sturen
(geen verplicht tekstvlak, ga door naar vraag 40)................................................................................................................................................
Voor welke opleiding(en) gelden deze contacten met een school of bedrijf in
Verenigd Koninkijk? (Let op: meerdere antwoorden mogelijk)
1 ........................................................................................................................................................
2 ........................................................................................................................................................
3 ........................................................................................................................................................
4 ........................................................................................................................................................
Welke van onderstaande sectoren is het meest op deze opleiding(en) van
toepassing? (Let op: meerdere antwoorden mogelijk)
• Opleiding m.b.t. horeca
• Opleiding m.b.t. zorg
• Opleiding m.b.t. handel
• Opleiding m.b.t. beveiliging/veiligheid
• Opleiding m.b.t. techniek
• Opleiding m.b.t. logistiek
• Opleiding m.b.t. landbouw/natuur (groen)
• Anders namelijk................................................................................................................
• Weet niet
Is er sprake geweest van een bezoek van de directie van uw school aan een
bedrijf/school in het Verenigd Koninkrijk, of omgekeerd vanuit het Verenigd
Koninkrijk naar uw school?
• Nee
• Ja, 1 keer in de laatste 2 jaar
• Ja, meer dan 1 keer de laatste 2 jaar
• Weet niet
Is er sprake geweest van een bezoek van docenten/coördinatoren internationaal
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 80
van uw school aan een bedrijf/school in het Verenigd Koninkrijk, of omgekeerd
van Britse docenten/coördinatoren aan uw school?
• Nee
• Ja, 1 keer in de laatste 2 jaar
• Ja, meer dan 1 keer de laatste 2 jaar
• Weet niet
Is er sprake geweest van een bezoek van studenten van uw school aan een
bedrijf/school in het Verenigd Koninkrijk, of omgekeerd van Engels studenten
aan uw school?
• Nee
• Ja, 1 keer in de laatste 2 jaar
• Ja, meer dan 1 keer de laatste 2 jaar
• Weet niet
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 81
Ambitie
Wat vindt u van de aandacht die uw school in het algemeen besteed aan
uitwisseling met het buitenland?
• Is te veel aandacht voor
• Is genoeg aandacht voor
• Is te weinig aandacht voor
• Is geen aandacht voor
Zou u de samenwerking met één van de eerder genoemde vier landen willen
vergroten?
• Ja
• Nee ga door naar vraag 43
• Weet niet
Met welke van de eerder genoemde vier landen zou u de samenwerking willen
vergroten? (let op, meerdere antwoorden mogelijk)
• Turkije
• India
• Verenigd Koninkrijk
• Frankrijk
Kunt u dit antwoord toelichten?................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Met welk ander land dan de eerder genoemde vier landen zou u de
samenwerking willen vergroten?........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Kunt u dit antwoord verder toelichten?........................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 82
Einde
Dit is het einde van de online enquête. Wij danken u voor uw inzet! U zult automatisch op
de hoogte worden gebracht van de resultaten van dit onderzoek. De winnaars van het
boek ‘Dealing with the Dutch’ krijgen persoonlijk bericht.
Heeft u nog opmerkingen over deze vragenlijst of algemene vragen?....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Wilt u op dit mailadres op de hoogte worden gehouden van het project Wereld
Proeftuinen?
• Nee
• Ja
Vriendelijke groet,
Drs. Wouter Smit
Projectmanager project Wereld Proeftuinen
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 83
Interviewleidraad kenniscentra
1) Hoe is internationalisering georganiseerd binnen uw kenniscentra
2) Op welke wijze draagt het kenniscentrum bij aan de versterken van de internationale
focus van het vakgebied?
2 wettelijke taken, accreditering niveaus, erkenning leerbedrijven
3) Wat is het belang van internationalisering van onderwijs in jullie sector?
– Wie wordt daar beter van?
– Wordt dat breed gedragen?
– Op welke manier zijn Nederlandse scholen hierbij betrokken?
4) Welke ondersteuning bieden jullie aan onderwijsinstellingen/docenten/leerlingen die
interesse hebben in internationale samenwerking?
5) Wat is de ambitie van het kenniscentrum met betrekking tot samenwerking met het
buitenland? Focus op bepaalde landen?
6) Wat zijn belangrijke obstakels bij het tot stand komen van contacten tussen opleiding
en bedrijf?
7) In Proeftuinen staan 4 focuslanden centraal. Hebben jullie al contacten met één van
de 4 landen? Met bedrijven? Overheden? Instellingen? Scholen? Op welk niveau? Hoe
ziet dat er uit?
8) Bestaat er al samenwerking met deze 4 landen binnen jullie sector? Hoe ziet die eruit
(niveau, omvang). Bestaande netwerken? (welke fase?)
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 84
Interview (halfgestructureerd) met stakeholders
Doelstelling
• Input krijgen voor een SWOT van WPT met de 4 targetlanden
• Nieuwe ideeën verzamelen
• Draagvlak en communicatiekanalen creëren die bij zullen dragen aan succesvol
projectverloop
Vooraf
Info sturen, half A4-tje, over WPT project
Introductie
• Voorstellen
• Uurtje
• Anoniem
• Korte toelichting project
• Doel: U heeft kennis van het veld vanuit het perspectief van het target land. Om beter
inzicht te krijgen in mogelijke sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen (qua
onderwijs, arbeidsmarkt) voor realiseren van grensoverschrijdende samenwerking
tussen ROC’s en bedrijven voeren wij verkennende gesprekken met experts van
desbetreffende landen.
Ten slotte: onder samenwerking wordt zowel kennisdeling, als een fysiek bezoek of
uiteindelijk bilaterale uitwisseling verstaan.
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 85
Uw organisatie
Wat draagt uw organisatie concreet bij aan ontwikkelen en
versterken van de kennisdeling en ervaringsuitwisseling tussen
targetland en Nederland tussen onderwijs en bedrijfsleven?
- Momenteel?
- In toekomst mogelijk?
Kennisuitwisseling tussen Nl en land waar uw organisatie kennis van heeft
Wordt er binnen uw land prioriteit gegeven aan
internationalisering/kennisuitwisseling met het buitenland?
- Hoe, wanneer, toekomst?
- Door wie gestimuleerd?
In hoeverre en op welke manier is het onderwijs/zijn de
beroepsopleidingen daarbij betrokken?
Meerwaarde van versterking van contacten en samenwerking
Wat is de (mogelijke) meerwaarde van versterking van
contacten tussen de Nederlandse en Targetland
beroepsopleidingen/bedrijven?
- Op land niveau
- Op niveau belangrijkste deelnemende partijen
Denk aan diverse niveaus nl 1.
eerste contact en kennisdeling,
2. Fysiek bezoek, 3. Bilaterale
uitwisseling
Voor welke sectoren zal deze meerwaarde het grootst zijn?
- Heeft u enig idee van de meerwaarde voor de volgende
vijf sectoren: Handel horeca veiligheid techniek en zorg?
Waar zit die meerwaarde in?
Kunt u redenen bedenken om de samenwerking juist niet te
gaan versterken dmv een apart programma?
Opbouwen van bilaterale contacten: hoe werkt het land
Wat draagt bij aan het tot stand komen van contacten. Wat zijn
positieve factoren.
Eigenschappen cultuur land,
interesse bedrijvenveld,
inrichting beroepsopleidingen
Bekend met bestaande samenwerkingsinitiatieven waarbij MBO&bedrijfsleven betrokken
zijn
Bent u bekend met bestaande initiatieven/best practices? Contactpersonen?
Zicht op beïnvloedende factoren die totstandkoming samenwerking kunnen hinderen
Wat zijn de belangrijkste obstakels bij het tot stand komen van
contacten tussen opleiding en bedrijf?
Wat zijn de belangrijkste obstakels bij het tot stand komen van
contacten tussen opleidingen onderling?
Wat zijn toekomstige mogelijke ontwikkelingen
(obstakels/mogelijkheden) die uitwisseling de komende 3 jaar
beïnvloeden
Uw organisatie en WPT
Wat kan uw organisatie betekenen voor WPT? Ziet u hier een
rol voor zichzelf/uw organisatie weggelegd? Uw belangen?
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 86
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 87
Interview good practices
Opzet good practice van docenten of leerlingen uitwisseling tussen: Nederland en Frankrijk/Engeland/Turkije/India
Geef een korte beschrijving van uw good practice, een uitwisselingsproject waar u
tevreden over bent, dat belangrijk voor u was, waarin iets nieuws is uitgeprobeerd etc.
Wees kort van stof en probeer te focussen op praktische zaken en beleving van
deelnemers. U mag een ingescande foto, projectverslag, uitspraken deelnemers als
bijlage bijvoegen, graag zelfs! Uit de informatie zullen wij een selectie maken en deze
gebruiken voor een overzicht met good practices, dat voor iedereen beschikbaar wordt.
1. Naam uitwisselingsproject cq slogan/titel:
2. Land:
3. Sector:
4. Betrokken studie(s)
5. Wie waren er bij betrokken (bij u en uw buitenlandse partnerorganisatie):
6. Wat was het doel van de uitwisseling:
7. Wat was de aanleiding van de uitwisseling
8. Hoe ging je van start? Wat zijn de eerste acties die je uitgevoerd hebt?
9. Wat voor een type uitwisseling was er sprake? E-mail/belcontact (virtuele uitwisseling)
Fysiek bij elkaar op bezoek, duurzaam (meerdere jaren) bilateraal contact.
10. Hoe hebben de studenten de uitwisseling ervaren? (Leuke anekdotes/opmerkingen?)
11. Hoe hebben de docenten de uitwisseling ervaren? (Leuke anekdotes/opmerkingen?)
12. Wat heeft u vastgelegd over het project? Bijvoorbeeld een reisverslag,
verantwoording, foto’s, eindproducten? Mogen wij daar een kopie van ontvangen?
13. Wat is u het meest bijgebleven over de cultuur en/of gewoontes van de buitenlandse
partner?
14. Gaat de uitwisseling vaker plaatsvinden, zijn er plannen over een eventueel vervolg
bekend? Toekomst project? Ga je er mee door? Waarom (niet)?
15. Praktische tips/tops voor het starten van een samenwerking met een school of bedrijf
in dat land.(wat zou je anders doen, wat viel tegen en wat mee etc.)
16. Heb je advies voor een startende coördinator internationalisering? (wat is het
belangrijkste aandachtspunt wanneer je samenwerking wilt gaan starten met dat
land)
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 88
Bijlage 5: Literatuurlijst
• Van der Aa, Uwland, Descka. Opkomende economieën en het Nederlandse onderwijs.
Een verkennend onderzoek. Ecorys, 2007
• Van der Aa, Uwland. Globalisering en het mbo. Profiel (1), 2008
• ACOA. Europa op klompen. Internationalisering en de BVE-sector. Adviescommissie
Onderwijs Arbeidsmarkt, 2006
• Van der Boom, Lubberman, Groen, Sincer. Evaluatie Meeneembare studiefinanciering
mbo. Ecorys, 2009
• Brandsma, Bruin-Mosch, Roemeling. Move it. Overcoming Obstacles to Mobility for
Apprentices and other Young People in Vocational Education and Training.
CINOP/Pricewaterhouse Coopers, 2007
• Leonardo da Vinci. Jaarboek Leonardo da Vinci Nederland, 2008
• Onderwijsraad. Internationaliseringsagenda voor het onderwijs, 2006-2011.
Onderwijsraad, 2005
• Smit. Internationaliseringsmonitor van het onderwijs in Nederland 2008 , onderdeel
beroepsonderwijs. CINOP, 2009
• TKMST monitor. Malmberg, 2007
Geraadpleegde websites:
www.afs.nl
www.aocraad.nl
www.cbs.nl
www.colo.nl
www.cominter-europe.org
www.datschepteenband.nl
www.ec.europa.eu
www.eiu.com
www.evd.nl
www.hollandinindia.org
www.leonardodavinci.nl
www.letsgoabroad.nl
www.marktplaatsmbo.nl
www.mboraad.nl
www.minbuza.nl
www.minocw.nl
www.netherlands-embassy.org.uk
www2.nihankara.org
www.nuffic.nl
www.shm.nl
www.stagemarkt.nl
www.stat.gov.pl
www.web.kennisnet2.nl
www.werk.nl
www.workplacement.nl
www.youthinaction.nl
Wereld Proeftuinen – CINOP – oktober 2009 89