verwerkingsvoorschriften breedplaatvloeren - geelen-beton.nl · de combinatie van elkaar kruisende...
TRANSCRIPT
Verwerkingsvoorschriften breedplaatvloeren
Montagejukafstanden
De combinatie van plaatdikte, plaatwapening, vloerdikte en tralieliggers in een breedplaatelement
bepalen de montagejukafstand ofwel de afstand van de te plaatsen rijen jukken of baddingen.
Geelen Beton adviseert de aannemer over de optimale de hart-op-hart afstand van de rijen
baddingen per project.
De baddingen dienen onder de breedplaat haaks op de lengterichting van de tralies geplaatst te
worden.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
- een vrij veld (s) met voldoende oplegging (minimaal 60 mm)
onder de breedplaat hoeven geen jukken aangebracht te worden.
vloer kan stempelvrij worden afgestort.
-een randveld (a) afstand van plaat met voldoende oplegging tot het eerste juk
- een tussenveld (b) aan beide zijden minimaal een volledige jukafstand
- een overstek (c) afstand van juk tot plaateinde met onvoldoende oplegging;
randjuk plaatsen
Geelen Beton doet geen uitspraak over de afmetingen van de baddingen boven en onder de
stempels en ook niet over het aantal stempels per rij. Dit is ter beoordeling van de leverancier van de
stempels.Dit geldt tevens voor het plaatsen en afschoren van de stempels. De stempels dienen naar
alle zijden degelijk geschoord te worden.
Bij sparingenin de breedplaatgroter dan 400 mm en ter plaatse van openingen in de oplegging van de
breedplaat dienen extra montagejukken met baddingen te wordenbijgeplaatst.
Hijsen en leggen
De opleggingen voor de breedplaten dienen vlak en strak te zijn om zettingen en scheurvorming te
voorkomen. Eventuele ruimte tussen de elementen en de oplegging dient opgevuld te worden.
Toepassen van oplegvilt,etc. uitsluitend in overleg met de hoofdconstructeur.
De platen kunnen rechtstreeks vanaf de wagen in de bouw worden aangebracht. Handelingen met
betrekking tot hijsen, opslag en transport mogen geen aanleiding geven tot beschadiging en/of
scheurvorming van de vloerelementen. Hijsen en leggen uitsluitend met goedgekeurd materiaal en
geschiedt onder de volledige verantwoordelijkheid van de opdrachtgever.
Bij tussenopslag op het werk dienen de platen op een vlakke en draagkrachtige ondergrond te
worden gestapeld met stophout overeenkomstig de belading. De platen mogen niet rechtstreeks op
de grond worden gelegd. Opslag geschiedt onder de volledige verantwoordelijkheid van de
opdrachtgever.
Hijsen dient met gecertificeerd materiaal te worden uitgevoerd conform de bijbehorende richtlijnen.
De platen dienen gelijkmatig en horizontaal gehesen te worden en mogen niet scheuren of worden
beschadigd. De platen kunnen worden gehesen aan de doorgaande tralieliggers volgens
onderstaande tabel en schema’s. Hier is voor de diverse plaatdiktes en plaatlengtes het aantal
hijspunten en de aangrijppunten aangegeven. De hijshaken dienen in de hoek tussen een opgaande
en neergaande diagonaal te worden aangebracht. De hijskettingen moeten onder een hoek van
minimaal 60˚staan. (zie detail)
Platen langer dan 7500 mm lengte dienen met behulp van (lange) hulpkettingen of een evenaar
gehesen te worden. Een evenaar wordt niet door Geelen Beton ter beschikking gesteld.
Aantal hijspunten bij verschillende plaatdiktes en plaatlengtes
Aangrijppunten op ca. 1/5 van de plaatlengte (zie schetsen)
plaatlengte
plaatdikte
Plaatbreedte2400 mm / 2,4 m1
tot
L= 4 m1
tot
L= 5 m1
tot
L= 6 m1
tot
L= 7 m1
tot
L= 8 m1
tot
L= 9 m1
tot
L= 10 m1
50 mm / 120 kg/m² 1152 kg 1440 kg 1728 kg 2016 kg 2304 kg 2592 kg 2880 kg
60 mm / 144 kg/m² 1382 kg 1728 kg 2074 kg 2419 kg 2765 kg 3110 kg 3456 kg
70 mm / 168 kgm² 1613 kg 2016 kg 2419 kg 2822 kg 3226 kg 3629 kg 4032 kg
80 mm / 192 kg/m² 1843 kg 2304 kg 2765 kg 3226 kg 3686 kg 4147 kg 4608 kg
90 mm / 215 kg/m² 2074 kg 2592 kg 3110 kg 3629 kg 4147 kg 4666 kg 5184 kg
100 mm / 240 kg/m² 2304 kg 2880 kg 3456 kg 4032 kg 4608 kg 5184 kg 5760 kg
Links van het grijze gebied minimaal 4 hijspunten
In het grijze gebied minimaal 6 hijspunten
Rechts van het grijze gebied minimaal 8 hijspunten
Zeeg
De breedplaten dienen door middel van de montagejukken tussen de ondersteuningen een zeeg te
krijgen van 1/400 van de overspanning bij vrij opgelegde vloervelden. Bij doorgaande vloeren kan
worden volstaan met 1/600 van de overspanning.Bij het afstorten van de vloer is de voorgeschreven
vloerdikte ter plaatse van deze zeeg maatgevend (de vloer met de zeeg mee storten).
Bovendien dient er rekening gehouden te worden met een extra zeeg door de zakking van de
onderliggende vloerwaarop wordt afgestempeld. Deze extra zeeg dient door de leverancier van de
betreffende vloer te worden opgegeven.
Tralieliggers doorknippen
Bij het bepalen van de maximale jukafstand wordt uitgegaan van een doorgaande tralie over de
gehele lengte van de plaat.
Indien de tralie wordt onderbroken, bijvoorbeeld vanwege het aanbrengen van leidingen, is de
aangegeven jukafstand niet meer te realiseren en dienen er aanvullende maatregelen te worden
getroffen in overleg met Geelen Beton.
Door het weghalen van een deel van de bovendraad en de diagonalen van de tralieligger kan deze
niet meer fungeren als trek- of drukstang bij het storten van de beton op de breedplaat.
Het aanbrengen van een losse wapeningsstaaf voor het herstellen van de bovendraadheeft geen zin.
Indien een tralieligger moet worden weggeknipt:
- vóór het knippen van de tralie altijd extra stempel(s) onder de vloer plaatsen.
- de tralie zo minimaal mogelijk wegknippen (maximaal 300 mm)
Leidingen in vloeren
Volgens de geldende Criteria 73 dient de vloerenleverancier in Categorie 4 rekening te houden met
alle leidingen die in de vloer aanwezig zijn (taak 7). De opdrachtgever heeft de verplichting
informatie over alle in te storten leidingen en de sparingen van de installateurs aan Geelen Beton te
verstrekken. De informatie dient uiterlijk aanwezig te zijn op het moment dat met de berekeningen
van de vloeren wordt begonnen en/of op het moment dat er nog een mogelijkheid is tot aanpassing
van het leidingverloop.
Aan de hand van de aangeleverde leidingverloop wordt door de vloerenleverancier beoordeeld of
het geplande leidingverloop mogelijk is. Indien leidingen of het samenstel van leidingen voor
constructieve problemen in de vloer zorgen, zal het leidingverloop moeten worden gewijzigd.
Uitgangspunt is dat door de leverancier van de vloer geen aanvullende berekeningen moeten
worden gemaakt en/of dat geen extra wapening moet worden aangebracht die door berekening
moet worden aangetoond.
De leidingen in een vloer kunnen de minimale vloerdikte bepalen. Gezien de richtlijnen komt het er
op neer, dat de dikte van de breedplaatelementen samen met de maat van de grootste leiding of van
de combinatie van elkaar kruisende leidingen en de benodigde dekking boven deze leiding(-en) de
minimaal toe te passen vloerdikte bepalen. Dit kan meer zijn dan theoretisch constructief is bepaald.
Richtlijnen met betrekking tot het ontwerp van leidingverloop
1. maximale dikte leiding-(pakket) = vloerdikte – breedplaatdikte – 70 mm.
2. boven leidingen minimaal 60 mm beton
of minimaal 40 mm beton met een wapeningsnet.
3. indien het kruisen van leidingen niet kan worden voorkomen, plaats de leidingen evenwijdig aan
de tralieliggers in het bovenste deel van de vloer met in acht name van punt 2 en leidingen
loodrecht op de tralieliggers in het onderste deel van de vloer.
4. leidingen en bundels dikker dan 50x50 mm dienen door de aannemer/installateur ter
beoordeling aangeven te worden op de legplantekening.
5. maximum leidingbreedte en bundelbreedte 250 mm.
6. tussen leidingen minimaal de vloerdikte vrijhouden.
7. naast opleggingen een leidingvrije zone van minimaal 1/10 van de dagmaat met een
minimum van 500 mm aanhouden. (zie ook *)
8. leidingen zo snel mogelijk schuin wegleiden van schachten en trapgaten.
9. versterkte stroken en ravelingen vrijhouden van leidingen.
10. elektra leidingen bij voorkeur direct op de breedplaat aanbrengen.
11. voor het wegknippen van tralieliggers zie richtlijnen tralieliggers doorknippen
12. met name (geïsoleerde) mechanische ventilatie kanalen en leidingen voor riolering dienen
vastgezet te worden tegen opdrijven tijdens het storten.
13. voor aanvullend advies dient contact opgenomen worden met Geelen Beton .
* vanwege bijzondere constructies en/of zware belastingen op de vloer kunnen afwijkingen mogelijk zijn. een en ander
volgens opgave van de leverancier
Zie ter verduidelijking ook onderstaande plattegrond.
Aanbrengen druklaag
De in het werk te storten beton moet gelijkmatig worden aangebracht, zodat opeenhoping van de
betonmortel wordt voorkomen.
Onderstempeling
Als een project bestaat uit meerdere breedplaatvloeren boven elkaar dient de onderstempeling over
een aantal lagen doorgezet te worden. In principe geldt bij boven elkaar gelegen vloeren van
ongeveer gelijke dikte en maximaal 300mm dat de af te storten vloer door minimaal 2 onderliggende
vloeren gedragen moet worden. Het aantal benodigde onderliggende vloeren is afhankelijk van de
tijd tussen de stort van de diverse vloeren en van de weersomstandigheden in de verstreken periode.
Deze factoren bepalen de sterkteontwikkeling, betonkwaliteit en draagkracht, van de vloeren op het
moment van storten.
Het tijdstip van het verwijderen van de onderstempeling en het herstempelen wordt bepaald door
de sterkteontwikkeling van de beton. De stempels mogen pas volledig worden verwijderd als de
eindsterkte is bereikt en geen bovenliggende vloer meer hoeft door te dragen op de betreffende
vloer.
Herstempelen
Voordat een bovenliggende vloer wordt afgestempeld dient de onderliggende vloer ontlast te
worden door het losdraaien van de onderstempeling. Op het moment dat de stempels los komen van
de vloer dienen deze weer en slag aangedraaid te worden. Dit noemt men het schrikken van de vloer.
Hierdoor kan deze vloer zijn eigen gewicht en andere belasting gedeeltelijk gaan dragen. De vloer
dient de benodigde sterkte te hebben alvorens dit mag worden gedaan ( 14 N/mm²). In deze fase
kunnen randstempels en hulpstempels ook worden verwijderd. Bij een korte stort cyclus en/of bij
slechte verhardingsomstandigheden dient de sterkteontwikkeling door middel van berekeningen,
drukproeven en/of toepassing van hulpmiddelen,speciale betonsamenstelling, etc. in overleg met
derden bepaald te worden.