verslag onderzoek visie op suïcidaliteiteleos.wis-studio5.wis.nl/media/view/15747/visie+op... ·...
TRANSCRIPT
Visie op suïcidaliteit
Een kwalitatief onderzoek
Eleos
Januari 2011
Henrike Rebel
1
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Inleiding .......................................................................................... 3
Aanleiding ........................................................................................................................................... 3
Visie .................................................................................................................................................... 4
Probleemformulering........................................................................................................................... 4
Doelstelling en onderzoeksvraag ......................................................................................................... 4
Definitie suicidaliteit ........................................................................................................................... 4
Hoofdstuk 2 Methodiek ...................................................................................... 6
Inleiding .............................................................................................................................................. 6
Design.................................................................................................................................................. 6
Deelnemers .......................................................................................................................................... 6
Dataverzameling .................................................................................................................................. 7
Toestemming ....................................................................................................................................... 7
Analyse interviews en enquêtes .......................................................................................................... 7
Kwaliteitscriteria ................................................................................................................................. 8
Hoofdstuk 4 Respons ........................................................................................... 9
Respons interviews en enquêtes behandelaars .................................................................................... 9
Kenmerken van de respondenten ...................................................................................................... 10
Hoofdstuk 5 Resultaten ..................................................................................... 12
Inleiding ............................................................................................................................................ 12
Suïcidaliteit als uiting van een ziektebeeld ....................................................................................... 12
De professionele houding van de hulpverlener ten aanzien van suicidale patiënten ......................... 14
Verantwoordelijkheidsgevoel en tegenoverdracht van behandelaars ten aanzien van suïcidaliteit bij
patiënten ............................................................................................................................................ 16
Emoties en tegenoverdracht .............................................................................................................. 17
Suïcidaliteit binnen de christelijke levensbeschouwing .................................................................... 17
Suicidale patiënten en hun omgeving ................................................................................................ 21
Enquête .............................................................................................................................................. 22
Hoofdstuk 6 Conclusies ..................................................................................... 23
Hoofdstuk 7 Discussie ....................................................................................... 25
Hoofdstuk 8 Aanbevelingen.............................................................................. 28
Bijlage 1 Referentielijst ..................................................................................... 30
Bijlage 2 Verder lezen ....................................................................................... 31
2
Bijlage 3 Topiclijst Onderzoek Visie op Suicidaliteit .................................... 33
Bijlage 4 Enquête ‘visie op suïcidaliteit’ ......................................................... 34
3
Hoofdstuk 1 Inleiding
Aanleiding
Suïcidaliteit is een fenomeen dat binnen de psychiatrie veel voorkomt. Het kan voorkomen bij diverse
soorten problematiek, bij verschillende ziektebeelden en zowel in de acute als in de meer chronische
psychiatrie. En bovendien in verschillende settings: zowel mensen met psychische klachten die thuis
wonen als mensen die daarvoor opgenomen zijn, kunnen te kampen hebben met suicidale gedachten of
suicidaal gedrag.
Kortom: het wordt overal gesignaleerd. Dat betekent dat ook werkers in de GGZ er op allerlei
werkplekken mee te maken kunnen krijgen.
Suïcidaliteit doet iets met je. Vaak ervaren hulpverleners het als appellerend, als iets waar ze over
moeten nadenken en beslissen of het voldoende is om te luisteren naar de patiënt, of er een
diepergaand gesprek aan moet worden gewijd, of dat men overgaat tot een opname op een
psychiatrische afdeling. En eenmaal opgenomen kunnen hulpverleners weer voor andere keuzes
komen te staan. Bijvoorbeeld het dilemma tot wanneer een patiënt alle vrijheden kan hanteren of dat er
vrijheden moeten worden ingenomen.
Suïcidaliteit van een patiënt confronteert hulpverleners met hun eigen levensvisie en heeft, meer
impliciet of meer expliciet, dat zal per persoon verschillen, invloed op het omgaan met suicidale
patiënten.
Net als alle andere werkers in GGZ instellingen in Nederland, komen ook de hulpverleners die bij
Eleos werken in aanraking met patiënten die suicidale gedachten hebben, die een of meerder
suïcidepogingen hebben gedaan of die zijn overleden na een suïcide.
Elke hulpverlener heeft zijn of haar1 eigen levensbeschouwing. Haar eigen, meer of minder bewuste,
beschouwing, perceptie of visie op het leven. En daarmee samenhangend, ook op de dood.
In dit onderzoek is uitgegaan van de vooronderstelling dat de visie die men heeft op suïcidaliteit, van
invloed is op het omgaan met deze problematiek. Ter illustratie: een van de verpleegkundigen die
geïnterviewd zijn, werkte in een algemene GGZ instelling. Er was een patiënte op haar afdeling die al
veel suïcidepogingen had gedaan. Een niet christelijke collega zei: “Ach, misschien is het ook maar
het beste voor haar als ze er niet meer is. Het leven wat ze nu heeft is toch ook niet leefbaar. Als ze
sterft is het over.” De verpleegkundige die geïnterviewd werd daarentegen, gelooft dat het niet ‘over’
is na het moment van sterven. Zij gelooft in de twee bestemmingen: hemel en hel. En dat het leven
door de Schepper aan mensen is gegeven. De Schepper, Die ook leiding heeft over het moment van
ons sterven. Voor haar was het lastig om in de gedachtegang van haar collega mee te gaan. Zij vond
het moeilijk om deze patiënt ‘los’ te laten en vond het ook moeilijk om de mogelijke suïcide van deze
patiënte te accepteren.
1 Omdat er vooral vrouwen hebben meegedaan aan het onderzoek, zal er in het vervolg van dit verslag steeds
over deelnemers in de vrouwelijke vorm worden gesproken.
4
Visie
Deze twee verpleegkundigen hebben een verschillende visie op het leven en de dood en daardoor een
verschillende visie op het suicidale gedrag van de patiënte waarvoor zij zorgden. In dit onderzoek is
uitgegaan van de vooronderstelling dat een visie die men (bewust of onbewust) heeft op suïcidaliteit,
invloed heeft op het handelen, het omgaan ermee. Mogelijk is een christelijke hulpverlener langer
bereid om door te gaan voor een suicidale patiënt en is het voor een niet-christelijke hulpverlener
minder moeilijk om een patiënt uiteindelijk ‘los’ te laten.
Probleemformulering
Eleos is een GGZ instelling die werkt vanuit een gereformeerde identiteit. Wat dat inhoudt, is
beschreven in de visiedocumenten van Eleos (2011). Eleos heeft haar ‘visie’ samengevat in de vijf
kernwaarden: barmhartigheid, deskundigheid, respect, verbondenheid, vitaliteit. De kernwaarden
geven kaders aan, maar geven geen duidelijke visie weer op de interpretatie van suïcidaliteit.
Wel is er het protocol ‘Preventie van suïcidaal gedrag en nazorg bij suïcide’. Daarin wordt beschreven
hoe de behandeling van suicidale mensen er concreet uit zou kunnen zien.
Doelstelling en onderzoeksvraag
Het doel van het onderzoek was het exploreren en verwoorden van de morele visie die behandelaars
die bij Eleos binnen de sector cure werken, hebben op suïcidaliteit. Er is gezocht naar de grote lijnen
en naar de uitzonderingen daarop. Deze visie kan gebruikt worden als hulpmiddel voor behandelaars,
maar uiteraard ook voor begeleiders uit de sector care, om door te denken over hun eigen visie in het
omgaan met patiënten en cliënten die lijden onder suïcidaliteit. Het kan een hulpmiddel zijn voor het
gesprek over de problematiek en kan helpend zijn in het bepalen van de praktische uitwerking van de
zorg en behandeling van patiënten die lijden aan suïcidaliteit.
De onderzoeksvraag luidt: Wat is de visie, in de zin van een morele interpretatie, die behandelaars
geven aan suicidaliteit voor zover dat voorkomt bij hun patiënten?
Begin 2011 wordt de ‘Multidisciplinaire richtlijn Suïcidepreventie’, een uitgave van het onder andere
het Trimbosinstituut verwacht. Daarin wordt beschreven hoe hulpverleners uit verschillende
disciplines de behandeling en zorg van suicidale patiënten uit zouden kunnen voeren. Als achtergrond
bij dit document wordt een beschrijving gegeven van hoe een bepaalde groep medewerkers van Eleos,
namelijk de behandelaars binnen de sector cure, het fenomeen suïcidaliteit zien.
Definitie suicidaliteit
Als definitie voor suïcidaliteit wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van de definitie van de WHO.
“Suïcide (zelfdoding) en het proces dat tot suïcide kan leiden, worden tezamen suïcidaliteit genoemd.
Aspecten van suïcidaliteit zijn suïcidegedachten of suicide-ideatie, suïcideplannen, zelfbeschadiging
(automutilatie) en suicidepogingen (ook wel parasuïcide) genoemd). Automutilatie en een
5
suïcidepoging zijn niet altijd gericht op het bewerkstelligen van de eigen dood, maar hebben wel als
doel gewenste veranderingen aan te brengen voor de ervaring problemen”(De Leo et al, 2006).
6
Hoofdstuk 2 Methodiek
Inleiding
Aanvankelijk was het plan om de visie bij veel meer mensen die werken bij of betrokken zijn bij Eleos
te interviewen. Er zijn toen, vanwege de toenmalige beschikbaarheid, ook al interviews afgenomen bij
mensen die vanuit het pastoraat bij Eleos zijn betrokken en bij een manager die werkt bij Eleos. In het
eerste stadium werd ook nog gevraagd naar de visie én naar de visie op het handelen. ‘Wat vindt jij
goede zorg voor suicidale patiënten?’ was de openingsvraag van de interviews. Deze vraag bleek na
analyse veel te breed. Het vraagt immers naar een morele ‘beoordeling’ of ‘waardering’ én naar zorg.
En zorg gaat over handelen; hoe men omgaat met deze patiënten.
Na overleg met een ‘peer’ (een meedenker in het onderzoek) is besloten om de onderzoeksvraag te
versmallen naar de visie, in de zin van een morele interpretatie, die behandelaars hebben op het
fenomeen suicidaliteit.
Design
De onderzoeksvraag is beantwoord door middel van beschrijvend kwalitatief onderzoek, waarbij is
aangesloten bij de methodiek van de Grounded Theory Approach. Het onderzoek is kwalitatief
opgezet, omdat de onderzoeksvraag is beantwoord vanuit het perspectief van behandelaars: de
‘insiders’. Er is gezocht naar diepgaande informatie over het onderwerp.
Omdat er wel ideeën waren over hoe behandelaars bij Eleos denken over suïcidaliteit, maar er toch
nog weinig over bekend is, is kwalitatief onderzoek een geschikte methode om het onderzoek uit te
voeren.
Deelnemers
De doelgroep van het onderzoek bestond uit behandelaars binnen de sector cure. Officieel zijn
verpleegkundigen die in de kliniek werken geen behandelaars, maar omdat ze binnen de sector cure
werken, is ervoor gekozen om ook hen mee te nemen in het onderzoek.
De deelnemers voor de enquête vormen een selecte steekproef uit de op alfabet gerangschikte ‘wie is
wie’ lijst op het intranet van Eleos. De eerste 30 mensen zijn per email benaderd met het verzoek om
mee te werken aan de enquête. Om saturatie te bereiken, het punt waarop er geen nieuwe informatie
meer gevonden wordt, zijn in kwalitatief onderzoek ongeveer twaalf interviews nodig. Omdat er in
enquêtes niet kan worden doorgevraagd, werd er gehoopt op een respons van ongeveer 20 deelnemers.
Verwacht werd dat op dat punt saturatie zou zijn bereikt. Om aan 20 deelnemers te komen, werden 30
mensen benaderd. Er werd dus rekening gehouden met een non-respons van tien deelnemers.
In de enquête is naar demografische gegevens gevraagd over de werkplek, de functie, het geslacht, de
leeftijd, het aantal jaren werkervaring en het kerkverband, om achteraf te kunnen nagaan of de
steekproef enigszins representatief is voor alle behandelaars van Eleos.
7
De verpleegkundigen in het onderzoek van de studenten zijn geselecteerd op basis van
beschikbaarheid. (Zie voor meer informatie over de studenten, het kopje ‘dataverzameling’).
Dataverzameling
De data zijn verzameld door middel van semigestructureerde interviews en enquêtes.
Er is een proefinterview met een verpleegkundige gehouden. In het proefinterview is de topiclijst
oftewel de vragenlijst getest. De topiclijst is te vinden in een bijlage. Het proefinterview kon worden
meegenomen in de analyse.
De volgende interviews zijn afgenomen bij twee behandelaars uit de ambulante zorg die zich al eerder
vanwege studieactiviteiten hadden verdiept in het onderwerp.
Het afnemen en analyseren van diepte-interviews kost veel tijd. Omdat de tijd begon te dringen, is op
basis van de analyses een enquête opgesteld met (prikkelende) stellingen en open vragen. Uit de
interviews kwamen enkele centrale lijnen naar voren, die in de enquête zijn verwerkt. Zoals hierboven
beschreven, is er in de enquêtes een versmalling aangebracht in de onderzoeksvraag, iets wat
acceptabel is in kwalitatief onderzoek. Er is gekozen voor open vragen en stellingen, in plaats van
stellingen waarop men in een schaal kan aangeven in hoeverre men het ermee eens was. Een schaal
geeft wel wat aan, maar geeft niet veel achtergrondinformatie over de reden waarom men het ermee
eens is of niet.
De deelnemers aan de enquête werd gevraagd om een schriftelijke reactie te geven op de stellingen en
de open vragen. De enquête is als bijlage in dit verslag opgenomen.
Halverwege het onderzoek was er de mogelijkheid om drie hbo-v studenten in te zetten. Zij hebben
interviews en enquêtes afgenomen bij verpleegkundigen in de kliniek. De basis voor hun
deelonderzoek was de enquête die ook gebruikt is voor de behandelaars. De studenten hebben de
vragen 2, 3, 5, 6, 10, 11 13a, 13b niet opgenomen, omdat het onderzoek voor hen anders te groot werd
om te analyseren en te interpreteren.
Toestemming
Alle mensen die benaderd zijn voor een interview of voor een enquête, hebben de mogelijkheid
gekregen om af te zien van deelname aan het onderzoek.
Analyse interviews en enquêtes
De interviews zijn digitaal opgenomen en getranscribeerd. Met behulp van het computerprogramma
WinMax zijn de data geanalyseerd.
De analyse was in de eerste fase open: de uitspraken van de deelnemers zijn voorzien van een label
(code), waarbij er zo dicht mogelijk bij de tekst is gebleven. Gelijke codes werden bij elkaar gezet en
met elkaar in verband gebracht. Op basis van de resultaten van deze interviews, is de enquête met
stellingen en open vragen opgesteld.
8
Alle antwoorden die door de deelnemers op de enquête gegeven zijn, zijn per vraag onder elkaar gezet
in één bestand. Er is per stelling of vraag gezocht naar de uitspraak die het meest voorkwam. Daarna is
gezocht naar nuanceringen en uitzonderingen.
Vervolgens zijn de citaten van de interviews (zowel die van de behandelaars als van de
verpleegkundigen) ondergebracht in de structuur van de enquête. Daarvoor is gekozen, omdat er van
werd uitgegaan dat de enquêtevragen een goede kapstok was voor het onderbrengen van alle
informatie. Dit idee is gebaseerd op het gegeven dat er nauwelijks aanvullende informatie werd
gegeven op de vraag ‘zijn er nog dingen die je zou willen meegeven en die je niet kwijt kon in de
enquête’?
Bij de analyse bleek dat er met name bij de verpleegkundigen emoties en (tegen)overdrachtreacties
naar voren kwamen. Daarom is er een extra kapstokhaak aangemaakt met de kop ‘emoties en
(tegen)overdrachtreacties.
De conclusie is ontstaan uit een beschrijving van de rode lijn en de uitzonderingen daarop.
Kwaliteitscriteria
Kwalitatief onderzoek is een subjectieve, interpreterende wijze van onderzoek doen. Om toch zoveel
mogelijk objectief te blijven, zijn de volgende maatregelen genomen.
1. Er is een proefinterview en een proefanalyse gehouden, om de topiclijst te testen. Het criterium
was of de informatie die werd gegeven voldoende was om een antwoord te vinden op de
onderzoeksvraag.
2. Van tevoren heeft de persoon die het onderzoek uitvoerde, een eigen reflectie geschreven, wat
helpend was om wat afstand te nemen van de materie.
3. De enquête is voorgelegd aan enkele behandelaars met de vraag of de enquêtevragen duidelijk en
‘beantwoordbaar’ waren. De enquête is daarop enkele keren aangepast voordat de definitieve
versie werd voorgelegd aan de deelnemers.
4. Over de resultaten is gediscussieerd met twee mensen die meekeken met het onderzoek. De
resultaten van het deelonderzoek van de studenten is door hun begeleider vanuit de opleiding
kritisch beoordeeld.
5. De persoon die het onderzoek uitvoerde, heeft gedurende het onderzoek geen inhoudelijke
informatie of informatie over de deelnemers gedeeld met (directe) collega’s.
9
Hoofdstuk 4 Respons
Respons interviews en enquêtes behandelaars
Interviews behandelaars: er zijn drie mensen voor benaderd, die alle drie hebben meegewerkt.
Enquêtes behandelaars: er zijn 30 mensen benaderd, waarvan er 12 hebben meegedaan. Een aantal
mensen gaf aan dat ze liever niet mee wilden doen. Redenen waren:
de enquête is te lang en daardoor had men niet genoeg tijd
zwangerschapsverlof
afwezigheid door ziekte
Interviews verpleegkundigen door studenten HBO-V: er zijn zes verpleegkundigen voor benaderd, die
alle zes hebben meegewerkt.
Enquêtes verpleegkundige door studenten HBO-V: er zijn acht verpleegkundigen benaderd, waarvan er
drie een enquête hebben ingevuld.
Op de enquêtevraag ‘hoe vond je het om deze enquête in te vullen?’ gaven alle respondenten aan dat
ze het ‘een hele klus’, ‘heftig’, ‘confronterend’ en dergelijke vonden. Blijkbaar is het ook voor
behandelaars in de GGZ, voor wie het omgaan met suicidale patiënten een onderdeel is van het
‘normale’ takenpakket nog best belastend om een enquête over de (christelijke) visie op suïcidaliteit in
te vullen
Maar ook werden er uitspraken gedaan als: ‘boeiend, interessant’. En vier respondenten zeiden: “het
helpt om je bewust te worden van je eigen handelen’
Een deelnemer had liever een enquête met meerkeuze vragen gehad en vond het lastig om deze
enquête voor een onbekend iemand en voor een voor haar onbekende doelgroep in te vullen. Bij die
deelnemer was ook het doel van de enquête niet helemaal helder. Mogelijk zijn er meer mensen
geweest met dezelfde overweging en hebben daarom misschien niet meegedaan met het onderzoek
Mogelijk was de omvang van de enquête en de belasting van het onderwerp een reden voor een aantal
mensen om de enquête niet in te vullen.
In figuur 1 wordt de respons nogmaals in cijfers weergegeven.
Methode van dataverzameling Benaderd Respons (aantal) Respons (percentage)
Interviews behandelaars 3 3 100 %
Enquêtes behandelaars 30 12 40 %
Interviews verpleegkundigen 6 6 100 %
Enquêtes verpleegkundigen 8 3 37,5 %
Figuur 1: Respons
10
Kenmerken van de respondenten
Hieronder volgt een overzicht van (demografische) kenmerken van de respondenten.
Geslacht Man Vrouw
Aantal deelnemers 3 21
Figuur 2: geslacht van de deelnemers
Leeftijd 20-25 26-35 36-45 46-55 56-65 66-75
Aantal
deelnemers
1 11 8 2 1 1
Figuur 3: leeftijd van de deelnemers
De leeftijd van de deelnemers varieert tussen 21 jaar en 69 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 40
jaar.
Functie Psychiater Psychotherapeut
(GZ)psycholoog
Gezinstherapeut SPV
Aantal
deelnemers
3 5 1 2
Figuur 4a: functies van de deelnemers
Functie Behandelcoordinator Orthopedagoog Verpleegkundige
Aantal deelnemers 1 1 11
Figuur 4b: functies van de deelnemers
Het hoge aantal verpleegkundigen wordt veroorzaakt door de negen verpleegkundigen die door de
studenten zijn geïnterviewd en geënquêteerd.
11
Werkplek Dordrecht Amersfoort Ede Zwolle Fontein
Aantal
deelnemers
3 2 4 2 13
Figuur 5: werkplekken van de deelnemers
Het hoge aantal deelnemers uit de fontein, wordt veroorzaakt door de negen verpleegkundigen die
door de studenten zijn geënquêteerd en geïnterviewd.
Jaren werkervaring 0-10 11-20 21-30 31-40
Aantal deelnemers 11 10 1 2
Figuur6: aantal jaren werkervaring van de deelnemers
Het aantal jaar ervaring met suicidale patiënten varieert tussen een half jaar en 36 jaar met een
gemiddelde van 12,5 jaar.
Kerkverband PKN GG GKV Baptist HHK CGK GGN Evang.
Aantal
deelnemers
9 3 4 2 2 1 1 2
Figuur7: kerkverbanden waaraan de deelnemers verbonden zijn
24 deelnemers (inclusief verpleegkundigen) deden mee aan het onderzoek. Het is een niet-
representatieve steekproef, omdat de verdeling van geslacht, leeftijd en kerkverband scheef ligt.
12
Hoofdstuk 5 Resultaten
Inleiding
De hoofdvraag van het onderzoek is: Welke visie hebben behandelaars bij Eleos op suïcidaliteit?
Het is goed om ons te realiseren dat de respondenten die bevraagd werden in de enquête, allemaal
bevraagd werden vanwege hun hoedanigheid als behandelaar binnen de GGZ. De suicidale mensen
over wie gesproken werd in de enquête, zijn dan ook vooral patiënten binnen de GGZ. Mogelijk heeft
een behandelaar in de beantwoording ook ervaringen uit haar privéleven meegenomen, maar dat komt
niet zo naar voren.
In deze enquête gaat het dus niet over alle suicidale mensen in Nederland. Meer dan de helft van alle
mensen die per jaar overlijden door suïcide, zijn niet bekend binnen de GGZ. Mogelijk lopen er dus
ook heel veel mensen rond met suicidale gedachten of zijn er mensen die een suïcidepoging hebben
gedaan, die niet in behandeling zijn bij de GGZ.
Kortom: de uitspraken die gedaan worden, worden gedaan door behandelaars in de GGZ, die ook nog
eens in een gereformeerde GGZ instelling werken en alleen of voornamelijk uitspraken doen over
suicidale patiënten die behandeld worden in de GGZ.
Het antwoord op de vraag naar de visie die behandelaars hebben op suïcidaliteit, is veelzijdig en
complex. Wel zijn er enkele rode draden te zien.
Hieronder volgen de resultaten van het onderzoek.
Suïcidaliteit als uiting van een ziektebeeld
Alle deelnemers zijn van mening dat suïcidaliteit een uiting van een ziektebeeld kan zijn, maar dat er
ook andere omstandigheden kunnen zijn dan een psychiatrisch ziektebeeld, waardoor men suicidaal
kan zijn. Er worden vooral moeilijke omstandigheden, zoals heftige emoties of het verlies van een
geliefde, van levenskracht en van werk genoemd waardoor men suicidaal kan worden.
Opvallend is dat er drie verpleegkundigen zijn die ook de mogelijkheid noemen van suïcidaliteit ten
gevolge van occulte belasting. Geen enkele behandelaar (niet-verpleegkundige) noemde die optie.
Men geeft twee verschillende oorzaken weer die achter suicidaal gedrag kunnen zitten.
1. de patiënt wil echt dood.
2. de patiënt wil niet meer leven met zijn wanhoop, pijn, uitzichtloze situatie. De term ‘cry for
help’ werd regelmatig genoemd.
Voor alle deelnemers heeft het ziektebeeld van de patiënt invloed op de interpretatie van suïcidaliteit.
Er wordt hier bij deze vraag meestal onderscheid gemaakt in enerzijds
(bordeline)persoonlijkheidsstoornis en anderzijds depressie of schizofrenie. Bij een
persoonlijkheidsstoornis wordt suicidaliteit eerder gezien als een middel om aan te geven dat het slecht
13
gaat. Bij een depressie en schizofrenie is men meer alert: er wordt rekening gehouden met de
mogelijkheid dat een patiënt echt de intentie heeft om dood te willen.
Om erachter te komen wat de reden is van de suicidaliteit, nemen alle deelnemers suïcidaliteit serieus.
Of suïcidaliteit altijd bespreekbaar gemaakt moet worden, daar verschillen de meningen over. Men
maakt daar een zorgvuldige afweging over. Per situatie wordt bekeken wat wijs is.
Criteria om het wel of niet te bespreken zijn:
De diagnose van de patiënt en de functie die suïcidaliteit heeft.
Daarmee samenhangend: de interpretatie die de behandelaar aan suïcidaliteit geeft.
Er is een verschil in visie op het wel of niet bespreken van suïcidaliteit. Een aantal deelnemers ziet het
bespreken als positief: de patiënt voelt zich gezien, het werkt stressverlagend, de boodschap achter
suïcidaliteit wordt verhelderd, het kan veiligheid bieden, het helpt om een duidelijker beeld te vormen
van het suïciderisico en dat helpt om te beslissen of er beschermende maatregelen moeten worden
genomen. Een deelnemer heeft de wens dat suïcidaliteit in het algemeen meer bespreekbaar moet
worden gemaakt, omdat het daarmee uit de taboesfeer wordt gehaald.
Er zijn redenen waarom men er niet positief tegenover staat om het te bespreken. En dat is in het geval
wanneer de hulpverlener het idee heeft dat de patiënt er aandacht mee vraagt, dat het de behandeling
kan belemmeren, dat het extra prikkels kan geven, als het onderdeel is van de dynamiek bij mensen
met een persoonlijkheidsstoornis, als het langere tijd speelt (als het probleem vermindert, vermindert
de suïcidaliteit ook), of als een behandelaar het gevoel heeft dat ermee wordt gemanipuleerd.
Een van de stellingen was: ‘suïcidaliteit is een vorm van aandacht vragen’.
Er is in deze stelling niet goed verwoord wat er met ‘aandacht’ wordt bedoeld. In de beantwoording
wordt het op twee manieren geïnterpreteerd:
1. als negatieve vorm, puur voor de aandacht
2. er wordt aandacht gevraagd voor een achterliggend probleem
Er is niet veel draagvlak voor de eerste interpretatie. Sommige deelnemers houden in hun achterhoofd
rekening met die optie, maar de meesten zien suicidaliteit als een vraag om aandacht voor gevoelens
van wanhoop, ellende, leegte, etc., zoals in de tweede reden van suïcidaliteit is verwoord.
Wanneer het gaat om aandacht vragen in de eerste betekenis, wordt dat een aantal keer in verband
gebracht met jongeren. Suicidaal gedrag van jongeren zou infecterend kunnen werken. Met andere
woorden: als een jongere van een andere jongere ziet dat die (veel) aandacht krijgt door suicidaal
gedrag, kan een jongere dat gedrag gaan kopiëren.
Een deelnemer geeft nog aan dat het wel belangrijk is om empathie en respect voor de patiënt op te
blijven brengen, ook al vraagt iemand enkel aandacht met zijn of haar suicidaliteit. Terecht merkt een
14
ander op dat je de patiënt en zijn geschiedenis goed moet kennen om te beoordelen of een patiënt
aandacht trekt of niet.
De meningen zijn verdeeld over het al dan niet bestaan van een zogenaamde balanssuïcide.
Balanssuïcide is in de enquête omschreven als een ‘bewuste, weloverwogen keuze om het eigen leven
te beëindigen’.
Ongeveer de helft van de deelnemers denkt dat iemand wel degelijk op basis van een bewuste,
weloverwogen keuze een suïcide kan doen. Drie deelnemers vergelijken het met euthanasie, waarbij
iemand ook weloverwogen de keuze maakt om het leven te beëindigen.
Zeven personen denken wel dat iemand een balanssuïcide kan doen, maar vragen zich af in hoeverre
iemand dat weloverwogen doet, in hoeverre iemand toerekeningsvatbaar is. Een patiënt kan zelf dat
idee wel hebben. Maar de deelnemers denken dat het eerder een reactie is op de hopeloosheid die
ervaren wordt. En is hopeloosheid geen gevolg van ziekte? Er zijn mensen die vanuit zo’n toestand
niet meer in staat zijn om vanuit breder perspectief naar de impact en gevolgen van een dergelijk keus
te kijken.
Alle deelnemers zijn zich bewust van de invloed van omstandigheden op de situatie. Ze noemen een
aantal omstandigheden die beschermend te boek staan en een aantal die als risicofactor bekend zijn.
Voor een overzicht van risicofactoren en beschermende factoren, wordt verwezen naar handboeken
voor het omgaan met suïcidaliteit. Bijvoorbeeld het boek van Prof. dr. A. Kerkhof et al:
“Suicidepreventie in de praktijk”.
De professionele houding van de hulpverlener ten aanzien van suicidale patiënten
In het volgende gaat het over het grensgebied tussen visie en handelen door behandelaars. Vanwege de
verwevenheid met de visie op suïcidaliteit, zijn ze toch opgenomen in dit verslag.
Alle deelnemers proberen zich in te leven in de situatie van de patiënt, om zo de patiënt beter te
begrijpen in zijn suïcidaliteit. In enkele interviews met behandelaars die veel ervaring hebben, is hier
diep op ingegaan. De kern van wat deze deelnemers zeiden was: ik probeer naast de patiënt te gaan
staan. Door vragen te stellen en niet te (ver)oordelen, probeer ik de patiënt en zijn probleem echt te
begrijpen in zijn of haar nood. Je doet iemand daardoor recht. Door een oordeel uit te spreken in het
gesprek met de patiënt, wordt er afstand geschept tussen hen en de patiënt.”
En: “Contact houden is niet het afchecken van vragen, maar het moet gaan om echt contact, om
begrijpen, om de ander te volgen in zijn gedachtegang.”
15
Een deelnemer geeft aan wel begrip te hebben voor de situatie van de patiënt, maar tegelijkertijd wil
die persoon de patiënt laten zien dat dit niet Gods wil is. Hier zie je weer de omgekeerde beweging: er
wordt wat afstand genomen, de hulpverlener is minder nabij.
Een variatie daarop geeft een andere respondent: je kan het gedrag afkeuren, maar dan nog kan je wel
naast de patiënt als persoon blijven staan.
In een ander verband noemde een persoon die nog maar heel kort met suïcidale patiënten werkt, dat zij
juist wel vindt dat je het suicidale gedrag van patiënten in een gesprek mag benoemen als ‘niet goed’
of als ‘zondig’. Haar redenatie was dat mensen voor een christelijke instelling hebben gekozen, en dat
dit daarom ook zo bespreekbaar moet zijn.
Enkele deelnemers benoemen positieve gevolgen van het “nabij-zijn”: de relatie met de patiënt is het
grootste deel van de behandeling. Het geeft ingang bij de patiënt en is een genezende factor. Bij een
deelnemer gaat het zo ver, dat die persoon er vrede mee kan hebben als een patiënt suïcide doet.
Daar tegenover staat de mening van een deelnemer die nabijheid te close vindt. Deze persoon vindt
afstand juist belangrijk om de patiënt goed te kunnen begrijpen en scherp te blijven zien.
Een andere deelnemer vindt het belangrijk om enige afstand te houden, om zo het werk vol te kunnen
houden. Zij zoekt naar de balans tussen nabij-zijn en toch ook wat afstand bewaren.
Een ander heeft door ervaring gemerkt dat ze niet altijd in staat is om de patiënt echt te begrijpen,
omdat ze nooit zelf suicidaal is geweest of in dezelfde omstandigheden is geweest. Deze persoon heeft
daarom ‘contact houden’ als motto voor haar werk met suicidale patiënten gekozen.
Alle deelnemers zijn het met de stelling eens dat het belangrijk is om contact te houden met een
suicidale patiënt.
Er lijkt een verschillend idee te leven bij ‘contact’. In de eerste plaats het zintuiglijke contact via de
telefoon, een face –to – face gesprek en dergelijke. Daarnaast wordt contact gezien als iets op
betrekkingsniveau. Het gevoel dat de patiënt daardoor krijgt dat hij begrepen wordt. Er kan een
geruststellende werking van uitgaan voor de hulpverlener en de patiënt, dat men weet bij wie de
patiënt terecht kan en dat hij in de gaten wordt gehouden. Iemand illustreert deze interpretatie met de
opmerking ‘de kwaliteit van het contact is belangrijker dan de kwantiteit’. Het contact hebben heeft
hier de betekenis van ‘holding’ bieden.
Ook is er verschil in of men zelf dat contact vasthoudt of dat er mensen uit het netwerk ingezet worden
die verantwoordelijk worden gemaakt voor het contact. En of men zelf als hulpverlener actief het
contact maakt of dat het bij de patiënt gelaten wordt om contact te maken.
Een aantal deelnemers denkt dat goed contact een preventieve werking heeft op suïcide. Door contact
te maken en het contact serieus te onderhouden, geef je de patiënt het gevoel dat die belangrijk is. Het
lukt haar niet altijd om contact te houden en dat geeft een gevoel van machteloosheid. Maar ze
probeert de patiënt wel te ‘verleiden’ tot contact.
16
Eén persoon heeft niet de illusie dat door het houden van contact een suïcide kan worden voorkomen.
Deze persoon is iemand die als behandelcoördinator werkt (en dus geen directe behandelcontacten
heeft?) en aangeeft dat zij ‘niet zoveel’ ervaring heeft met suicidale patiënten.
Mogelijk zijn de deelnemers die meer ervaring hebben met suïcidaliteit, meer overtuigd van de
preventieve werking van contact dan deze persoon die niet zoveel ervaring heeft.
Verantwoordelijkheidsgevoel en tegenoverdracht van behandelaars ten aanzien van
suïcidaliteit bij patiënten
De stelling ‘ik voel me erg verantwoordelijk als ik een patiënt met suicidale gedachten voor me heb’ is
door de studenten niet gesteld, maar toch kwam het ook in hun gesprekken regelmatig ter sprake.
Alle andere deelnemers geven aan dat ze zich verantwoordelijk voelen voor suicidale patiënten. Niet-
artsen delen hun verantwoordelijkheid met een arts om de situatie in te schatten. Soms wordt
verantwoordelijkheid (deels) overgenomen, bijvoorbeeld door een opname te regelen.
Men realiseert zich dat er grenzen zijn aan de eigen verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid
beperkt zich tot het ondersteunen van de patiënt in het proces om te leren de eigen mogelijkheden te
benutten. De patiënt draagt zelf verantwoordelijkheid als hij een suïcide(poging) doet, aldus de
deelnemers die zich hierover uitspraken.
Een persoon geeft aan zich minder verantwoordelijk te voelen als een patiënt door middel van
suïcidaliteit manipuleert.
Een deelnemer geeft aan dat zij zich op dit moment minder verantwoordelijk voelt dan toen ze begon
met dit werk. Dit is een persoon met acht jaar ervaring. Een ander geeft hetzelfde mechanisme aan:
van een groot verantwoordelijkheidsgevoel ontwikkelde zij zich naar het willen begrijpen van
patiënten. Toen ze erachter kwam dat haar dat vaak niet lukte, omdat ze het niet zelf had meegemaakt,
koos ze ervoor om vooral contact te houden met de patiënt.
Drie deelnemers geven aan dat ze last hebben van hun verantwoordelijkheid. Het brengt spanning en
angst mee. Een persoon kan er wakker van liggen. Deze mensen hebben 35, 9 en 3 jaar ervaring.
Blijkbaar is er iemand die ook na veel jaren ervaring de verantwoordelijkheid nog als belastend
ervaart.
Opvallend is dat de verpleegkundigen zich duidelijk meer verantwoordelijk voelen dan de
behandelaars. Ze vinden het lastig om te bepalen wat goed is om te doen in een bepaalde situatie. Men
realiseert zich dat de patiënt verantwoordelijk blijft voor zijn gedrag, maar dat het steeds zoeken is
naar het eigen aandeel in het contact. Een verpleegkundige zei: “ik voel me verantwoordelijk voor
zover ik dat ben’. Uit de interviews komt naar voren dat het lastig is om te bepalen waar die grens dan
ligt. Overigens komt dit zoeken naar de grenzen van de eigen verantwoordelijkheid ook bij
behandelaars, zij het minder expliciet, naar voren.
Een van de behandelaars gaf aan dat zij duidelijk weet wat er van haar wordt verwacht. Zij kan het
naast zich neerleggen als ze weet dat ze haar werk goed heeft gedaan. “Ik ben niet verantwoordelijk
17
voor het suicidale gedrag van de patiënt, maar wel voor mijn werk. Daarvoor is het nodig dat ik weet
wat er van mij wordt verwacht.”
Emoties en tegenoverdracht
In de interviews en de enquêtes is alleen naar het verantwoordelijkheidsgevoel gevraagd, niet naar
andere emoties en tegenoverdrachtsreacties. Toch werd daar soms een opmerking over gemaakt en
daarom is er een aparte deelparagraaf aan gewijd.
In de enquête zijn meerdere keren opmerkingen gemaakt over gevoelens van machteloosheid. Iemand
verwoordt haar pijn als iemand zich tóch suïcideert, ondanks haar inspanningen als behandelaar. Een
ander benoemt een gevoel van ‘triestheid’ als een christen zich suïcideert.
Een ander geeft aan dat suïcidaliteit soms kan voelen als claim op je tijd en energie.
Op de vraag ‘welke gedachten heb jij, als Christen, over suicidale handelingen?” antwoordt een
deelnemer dat zij medelijden voelt als iemand echt graag dood wil. Maar ze heeft er weinig begrip
voor als iemand een suïcidepoging doet om gezien en gehoord te worden. Had diegene dat niet op een
andere manier kunnen laten merken? Echter: deze deelnemer realiseert zich tegelijkertijd, dat zo
iemand blijkbaar geen andere oplossing of manier weet.
In de interviews met de verpleegkundigen komen veel meer emoties en tegenoverdrachtreacties naar
voren. Mogelijke redenen waarom het bij verpleegkundigen meer naar voren komt dan bij
behandelaars, worden genoemd in de discussie.
De emoties en reacties van de verpleegkundigen zijn verschillend van aard. Er zijn reacties die
meeleven uitdrukken: “ik vind het triest, verdrietig, jammer, tragisch”. Daarnaast zijn er reacties die
uitdrukken dat ze het confronterend vinden. “Ik vind het zwaar, heftig, ingrijpend”. En: “Ik heb veel
vragen, want er is veel lijden en uitzichtloosheid”. Ook zijn er reacties die onbegrip en boosheid ten
opzichte van het suicidale gedrag uitdrukken. “Je kunt je niet voorstellen dat je dood zou willen”.
Daarnaast zijn er minder emotionele reacties: “Het is mijn werk en daarom is het soms ook een beetje
‘gewoon’, tussen haakjes”. “De nood was kennelijk zo hoog, dat de dood de enige uitweg was. “
Bijna alle deelnemers kunnen zich bij sommige patiënten voorstellen dat ze de dood boven het leven
verkiezen. Er worden allerlei situaties genoemd die langdurig en uitzichtloos lijden beschrijven,
waarbij weinig uitzicht is op herstel.
Drie mensen geven aan dat ze het zich wel voor kunnen stellen, maar het tegelijkertijd geen goede
oplossing vinden.
Suïcidaliteit binnen de christelijke levensbeschouwing
De reacties op de vragen over levensbeschouwelijke aspecten laten de volgende rode draden zien.
1. Suïcidaliteit wordt door de meeste respondenten, en misschien wel door alle, gezien als een
uiting van de gebrokenheid van de samenleving. Een aantal mensen geven expliciet aan dat
18
suïcidaliteit daar een uiting van is, maar niet anders dan dat andere onvolkomenheden en
zonden dat ook zijn.
2. Suïcidaliteit is iets dat tegen Gods wil in gaat. God heeft ons het leven gegeven en het is niet
aan ons om daar een einde aan te maken.
3. Een beperkter aantal respondenten benoemen de genade, mildheid en mededogen van God, ook
voor mensen die lijden onder suïcidaliteit.
Suïcidaliteit als zonde
De meningen verschillen als er gevraagd wordt of suïcidaliteit als ‘zonde’ kan worden gezien.
Ongeveer een derde vindt dat het ‘tegen Gods wil is’ en dat het zonde is.
Enkele deelnemers geven expliciet aan moeite te hebben met het woord ‘zonde’. Een deelnemer geeft
het alternatief ‘het is niet de bedoeling’. Een deelnemer vraagt zich af of het zonde is als iemand er
biddend en God zoekend mee om gaat.
Een deelnemer noemt nog dat het in haar optiek geen onvergefelijke zonde is. Een andere deelnemer
geeft expliciet aan suïcidaliteit niet als zonde te zien.
Drie mensen met veel ervaring met het omgaan van suicidale patiënten vinden dat je nooit in een
gesprek kunt zeggen tegen de patiënt dat suïcidaliteit zonde is. Daarmee zou er teveel een
veroordelende houding aangenomen worden, wat ten koste kan gaan van het contact. “Ik zie een mens
in nood”.
Christen zijn en suicidaliteit
Iedereen is het hierover eens: ook christenen kunnen lijden aan suicidale gedachten. Opvallend is dat
in de enquêtes bijna niemand een inhoudelijke toelichting geeft op het kort en bondige ‘ja’. Twee
deelnemers geven aan dat ook christenen te maken hebben met de gebrokenheid van het leven.
Een respondent vraagt zich wel af wat er precies onder een ‘christen’ wordt verstaan: iemand die de
Heere vreest of iemand die alleen met zijn verstand belijdt en niet met het hart?
Ook op de vraag of een christen last kan hebben van suicidale gedachten, geeft bijna iedereen een
duidelijk ‘ja’ als antwoord. Bij deze vraag is er één persoon die van mening is dat een christen minder
last heeft van suicidaal gedrag dan van suicidale gedachten.
Eén deelnemer ziet suicidaal gedrag als gebrek aan vertrouwen op God. Tegelijkertijd noemt deze
persoon dat de menselijke feilbaarheid en dat de macht van de boze groot is.
Twee deelnemers grijpen een suïcidepoging juist aan om verder te gaan met de behandeling. Het
suicidale gedrag wordt aangegrepen om met de patiënt te bespreken hoe die op een andere manier met
emoties om kan gaan om zo een volgende poging te voorkomen.
19
Christen zijn en suïcide
Op de vraag of een christen kan overlijden door suïcide, geeft bijna iedereen ‘ja’ als antwoord.
Er zijn twee mensen die twijfelen of een christen wel of niet kan overlijden door suïcide. Een van
beide gelooft dat God Zijn kinderen daarvoor bewaart. Dat werd bevestigd door een situatie waarin
een psychotische, suicidale patiënte plotseling een natuurlijke dood stierf. Net voor haar sterven had
zij een helder moment waarin ze psalmen zong.
De andere ‘twijfelende’ deelnemer daarentegen, denkt ook dat God Zijn kinderen bewaart voor
suïcide. Maar zij werd aan het twijfelen gebracht toen iemand die dicht bij de Heere leefde zich toch
suïcideerde.
Een deelnemer verwoordt hoe zij Gods barmhartigheid ziet. Ze denkt niet dat God een mens afrekent
op het feit dat hij zelf een einde aan zijn leven heeft gemaakt. Het is niet helemaal duidelijk wat deze
respondent onder ‘afrekenen’ verstaat.
Er zijn twee deelnemers die een tegengestelde mening hebben over het belijden van zonden vóór het
overlijden.
De eerste is van mening dat het niet noodzakelijk is om zonden te belijden voor de dood, omdat
niemand Gods kinderen uit Zijn hand kan rukken. De tweede deelnemer echter weet niet hoe zij erover
moet denken dat er geen gelegenheid meer is om vergeving te vragen en laat het oordeel aan God
over. Ik krijg de indruk dat dit punt voor deze deelnemer een worsteling geeft. Wel is zij van mening
dat God suïcide afkeurt.
Iemand geeft het gevoel van machteloosheid bij suïcide weer. In deze uitspraak is de visie te lezen dat
suïcide wordt gezien als een manier om met pijn, verdriet en emoties om te gaan, maar dat er
alternatieve manier zijn om daarmee om te gaan.
Enkele mensen geven nog aan dat ze denken dat suïcide geen reden is waardoor iemand niet in de
hemel zou kunnen komen.
Bijbelgedeelten
Op de vraag welke Bijbelgedeelten belangrijk zijn in de visievorming op suïcidaliteit, worden door de
behandelaars in de enquête vooral Bijbelgedeelten genoemd die erover gaan dat de mens zich dient te
richten op het Leven en niet op de dood. Elia wordt vaak genoemd. Psalm 88 werd genoemd, omdat
het herkenning kan opleveren bij een depressieve, suïcidale patiënt dat er een voorbeeld is van een
psalmdichter die ook geen uitzicht meer had. Het is de enigste psalm in de Bijbel waarin het niet of
nauwelijks gaat over hoop op God.
20
Daarnaast worden er teksten genoemd waarin beschreven staat dat God wil steunen in moeilijke tijden.
Door verpleegkundigen die door de studenten werden geënquêteerd en geïnterviewd, werden ook de
geschiedenis van Judas en Saul genoemd.
Zes deelnemers noemden geen Bijbelgedeelte. Hier volgt een overzicht van de genoemde
geschiedenissen of Bijbelgedeelten.
Personen uit de Bijbel
Saul
Job
Elia (7x)
Jona
Judas (4x)
Jezus (2x)
God als Vader
God als ‘Ik ben Die Ik ben’.
Paulus en de stokbewaarder
Bijbelse gedachten
Gij zult niet doodslaan: 6e gebod. (5x)
De HEERE zal u bewaren van alle kwaad
De Heere als Schepper en Onderhouder van het leven
God is de God van het leven
Bijbelgedeelte
Psalmen / psalm 23 / psalm 88
Romeinen 8
Mattheus 11 : 28 “Komt herwaarts tot Mij…”
Overtuigingen
Er komen drie overtuigingen naar voren die leidend zijn in de omgang met suicidale patiënten:
1. God is de Schepper van het leven. Hij heeft het leven gegeven en het is niet aan ons om het te
beëindigen.
2. Suïcidaliteit is een gevolg van de gebrokenheid. Als hulpverlener heb je de taak om mensen te
helpen leren omgaan met de gevolgen van die gebrokenheid, in dit geval suïcidaliteit en de
emoties (van wanhoop) die daaraan ten grondslag liggen.
21
3. Een Godsbeeld waarin de Heere als ‘Aanwezige in het lijden’ wordt gezien, ondanks dat
suïcidaliteit niet Zijn wil is. Een God Die wil vergeven, als daarom wordt gevraagd.
Suicidale patiënten en hun omgeving
Familie, naasten
De deelnemers noemen allerlei facetten rondom de familie / naasten. De meesten zien het belang van
de familie in positieve zin: als de familie in staat is om te steunen, om begrip op te brengen en
voldoende inzicht heeft in de situatie (onder andere door instructie door hulpverleners) dan kan de
familie een beschermende rol hebben in de situatie van de suicidale patiënt.
Een deelnemer geeft aan dat ondanks aanwezigheid van familie of naasten, de patiënt zich toch kan
suïcideren. Iemand kan zo ziek zijn, dat hij geen helder beeld meer heeft van wat de familie en hij
voor elkaar betekenen.
Een deelnemer noemt dat afwezigheid van familie het gevoel van eenzaamheid kan versterken, wat
suïcidaliteit in de hand kan werken. En een ander zegt: in sommige gevallen is juist de familie een van
de oorzaken waardoor een patiënt suicidaal wordt.
Enkele deelnemers noemen nog de impact die suïcidaal gedrag of een suïcide heeft op familie of
nabestaanden.
Kerkelijke gemeente
De meeste respondenten vinden de waarde van het contact met de kerkelijke gemeente afhangen van
de mate waarin men in de kerk in staat is om de patiënt te begeleiden en de patiënt te steunen. Een
begripvolle houding biedt meer steun dan een veroordelende houding. Over het algemeen is men van
mening dat de kerkelijke gemeente wel degelijk een positieve bijdrage kan leveren, maar wel op de
genoemde voorwaarden.
In het geval van de gemeente, wordt ook de rol van pastorale zorg aan de patiënt genoemd. Het belang
van het gebed en dat de wetenschap dat er voor de patiënt gebeden wordt, kan steunend zijn voor de
patiënt. Ook kan het pastoraat belangrijk zijn als er vragen zijn over wat er is na de dood.
Er zijn verschillende visies op samenwerking tussen pastoraat en hulpverleners. Een verpleegkundige
vindt dat er veel meer moet worden samen gewerkt. Een pastoraal werker in het behandelteam kan
voorkomen dat, zoals nu, dat verpleegkundigen soms ingaan op pastorale aspecten, omdat patiënten
met hun zingevingsvragen bij hen komen. Een behandelaar uit de AZ is ervoor om meer
samenwerking met het pastoraat te zoeken en, als dat passend is, samen een gesprek met een patiënt te
voeren.
Een andere behandelaar heeft slechte ervaringen met mensen uit het pastoraat. Zij heeft ervaren dat
pastoraal werkers teveel op het veroordelende zitten en teveel de zondigheid benadrukken. Dat geeft
afstand tussen de patiënt en degene die de pastorale zorg verleent.
22
Voor zover het naar voren is gekomen in de gesprekken, ziet men unaniem de noodzaak van toerusting
van mensen die pastorale zorg verlenen in het omgaan met psychische problemen.
N.B.: voordat de onderzoeksvraag versmalde, zijn ook vier mensen uit het pastoraat geïnterviewd.
Ook bij hen leefde de vraag om meer toerusting en meer samenwerking.
Enquête
Er worden geen inhoudelijk belangrijke toevoegingen gegeven bij de vraag of er dingen zijn die men
nog wil zeggen of aangeven. Blijkbaar hebben de deelnemers kunnen zeggen wat ze wilden zeggen en
dekken de stellingen en vragen de inhoud van het onderwerp.
23
Hoofdstuk 6 Conclusies
In dit hoofdstuk wordt een antwoord op de vraag ‘wat is de visie die behandelaars bij Eleos hebben op
suicidaliteit?’gegeven.
De eerste conclusie is dat de respons onvoldoende was om de resultaten representatief te kunnen laten
zijn voor alle behandelaars van Eleos. De respons is qua aantal laag en de persoonskenmerken zijn qua
geslacht en kerkverband geen afspiegeling van de verdeling van alle behandelaars bij Eleos.
De resultaten van het onderzoek laten zien dat het antwoord op de onderzoeksvraag een complex
geheel is. Een volledig eenduidige visie is er niet.
Toch kunnen er wel op hoofdlijnen conclusies worden getrokken.
1. Suïcidaliteit wordt over het algemeen gezien als uiting van een psychiatrisch ziektebeeld. Maar:
dat hoeft niet altijd zo te zijn: moeilijke omstandigheden zoals verlies van werk of een geliefde,
kunnen suïcidaliteit veroorzaken. In de discussie wordt daar verder op ingegaan. Door enkele
verpleegkundigen wordt de invloed van occultisme genoemd als mogelijke oorzaak.
Met andere woorden: suïcidaliteit is een uiting van nood, van lijden. De wens om er niet meer te
zijn wordt gezien als een niet verstandige oplossing van de problemen waar de patiënt mee kampt.
Met andere woorden: suïcidaliteit is een vorm van aandacht vragen voor een achterliggend
probleem. In dat geval wordt het gezien als een communicatiemiddel.
2. Het beeld van de attitude van de deelnemers als professional dat naar voren komt, is er een waarbij
men betrokken is. Men wil de patiënt serieus nemen, waarin men contact wil houden en, voor
zover dat mogelijk is, de patiënt wil proberen te begrijpen. In de interpretatie van suïcidaliteit en
de functie die de suïcidaliteit heeft, nemen behandelaars de medische diagnose van de patiënt mee.
Bij As-1 problematiek zijn sommige deelnemers meer alert dan bij As-2 problematiek. Anderen
vinden dat je altijd alert moet zijn.
3. Alle deelnemers vinden het belangrijk om contact te houden met de patiënt. Hetzij letterlijk: via de
telefoon of in een face-to-face gesprek, hetzij op betrekkingsniveau, waarbij de patiënt zich
begrepen voelt.
4. De meningen verschillen over het wel of niet bespreken van suïcidaliteit. Redenen die deelnemers
geven om het wel te doen zijn: de patiënt voelt zich gezien en begrepen en tegelijkertijd krijgt de
behandelaar inzicht in de ernst van de suïcidaliteit. Een reden om het niet te bespreken is dat het
als beloning zou kunnen werken: een beloning in de vorm van aandacht. Deze optie wordt door
enkele deelnemers genoemd bij suicidale jongeren.
5. Samenhangend met de beschreven attitude, voelen deelnemers zich verantwoordelijk. Ze voelen
zich verantwoordelijk voor het begeleiden en behandelen van een patiënt in zijn of haar eigen
proces. Maar de patiënt is er zelf verantwoordelijk voor als hij een suicide(poging) doet. Enkele
24
deelnemers raakten hun te grote gevoel van verantwoordelijkheid wat kwijt naarmate ze meer
ervaring kregen.
6. In het omgaan met suicidale patiënten, wordt de individuele casus centraal gesteld. Men kijkt naar
de omstandigheden van deze patiënt. Wat zijn de beschermende en wat zijn de risicofactoren? Per
situatie wordt bepaald of suïcidaliteit een gespreksonderwerp moet of kan zijn.
7. Suïcidaliteit wordt gezien als een uiting van de gebrokenheid van de schepping. God heeft ons het
leven gegeven en het is niet aan ons om het te beeindigen.
8. De meeste deelnemers zien suïcidaliteit als iets dat tegen Gods wil in gaat. Er wordt verschillend
gedacht over of suïcidaliteit als zonde tegen God moet worden beschouwd of niet. Een aantal
mensen wil het woord zonde in dit verband niet gebruiken. Anderen gebruiken termen als ‘niet de
bedoeling’ of ‘gevolg van gebrokenheid van de schepping’. Weer anderen noemen het voluit
zonde, bijvoorbeeld in de trant van zonde tegen het 6e gebod. Suïcidaliteit wordt in het laatste
geval niet gezien als erger dan andere zonden.
9. Een aantal mensen schetst een godsbeeld van een milde, genadige God Die ook in het lijden van
suïcidaliteit aanwezig wil zijn.
10. Iedereen is het erover eens: ook Christenen kunnen lijden aan suicidale gedachten.
11. Er is niet naar gevraagd, maar een aantal mensen denkt niet dat suïcide een reden is waarom men
niet in de hemel zou kunnen komen. Twee mensen denken dat God Zijn kinderen ervoor behoedt
dat ze overlijden ten gevolge van suïcide.
12. Inspirerende Bijbelgedeelten zijn: de geschiedenis van Elia en het zesde gebod. Enkele deelnemers
denken ook aan Judas.
13. De meningen zijn verdeeld over het belang van familie en de kerkelijke gemeente. Als die in staat
zijn om de patiënt te steunen en begrip te tonen, kunnen ze helpend zijn. Enkele deelnemers
hebben negatieve ervaringen en zien geen beschermende rol weg gelegd voor de familie en/of de
kerk / het pastoraat. Anderen zouden wel een grotere rol voor het pastoraat in de behandeling
wensen.
14. Er is niet naar gevraagd in het onderzoek, maar toch zijn er tekenen van tegenoverdracht waar te
nemen. Het omgaan met suïcidaliteit roept emoties op. Bijvoorbeeld boosheid ten opzichte van de
patiënt, maar ook deernis en een gevoel van machteloosheid. Bij de verpleegkundigen lijkt het
sterker aanwezig te zijn dan bij de niet-verpleegkundigen. Maar die uitspraak kan niet ‘hard’
worden gemaakt, omdat er geen vergelijkend onderzoek is gedaan.
25
Hoofdstuk 7 Discussie
Respons
Gezien de 100% respons op de interviews en de ≤ 40 % respons bij de enquêtes, is men blijkbaar meer
gemotiveerd om over dit onderwerp een gesprek aan te gaan, dan een enquête vullen. Het onderwerp
leent zich ook beter voor een gesprek dan voor schriftelijke vragen. Het is immers een onderwerp dat
veel impact heeft in de behandeling, maar ook op de behandelaar als persoon.
Representativiteit
Het onderzoek beslaat een beperkte, selecte onderzoeksgroep: bij elkaar 24 personen, waaronder bijna
50% verpleegkundigen. Niet alle vragen van het onderzoek zijn door de studenten aan
verpleegkundigen gesteld. De inbreng van de behandelaars is dus groter dan 50%.
De antwoorden die door de onderzoeksgroep in totaliteit werd gegeven, bevatte veel overeenkomsten
op grote lijnen. Zoals bijvoorbeeld in de visie dat, wat ook de oorzaak is van de suïcidaliteit, er een
mens in nood is. Achter de suïcidaliteit schuilt het probleem dat de patiënt heeft door zijn ziekte of om
met zijn of haar omstandigheden om te gaan. De ‘cry for help’ achter suïcidaliteit.
En ook de visie dat God het leven heeft gegeven en dat suïcidaliteit een gevolg is van de gebrokenheid
van ons leven, zal (bijna) niemand ontkennen.
Over deze punten is een grote mate van overeenkomst in visie. Als het gaat om deelaspecten,
bijvoorbeeld als het gaat om de rol van de kerkelijke gemeente, of occulte belasting als oorzaak van
suïcidaliteit, is het maar de vraag of alle mogelijke nuanceringen naar voren zijn gekomen in het
onderzoek. Dit onderzoek heeft een verkennend karakter gehad. Er zijn vragen gerezen en er kunnen
hypothesen worden geformuleerd die verder onderzocht kunnen worden.
Suïcidaliteit als uiting van ziektebeeld:
Prof. dr. C. van Heeringen, psychiater en hoogleraar aan de Universiteit van Gent, zei op 1 december
2010 in een lezing voor Eleos, dat bij suïcidaliteit er in 95% van de gevallen sprake is van een
psychiatrische aandoening en in 5% van de gevallen niet.
Het is de vraag wat de reden is dat de ene persoon wel suïcidaal wordt of zelfs suicide pleegt in
bepaalde moeilijke omstandigheden, bijvoorbeeld na een echtscheiding, en de andere niet. Wellicht
zegt dat toch iets over de mentale draagkracht die men heeft of over de copingstrategie met
omstandigheden. Mogelijk is er dan toch sprake van structurele psychopathologie. Abraham (2005)
heeft het Ontwikkelingsprofiel ontwikkeld, waarmee structurele psychopathologie ingeschat kan
worden. Dit profiel is opgenomen in het Visiedocument ‘Visie op identiteitsontwikkeling Eleos cluster
cure’. Het visiedocument is te vinden op het intranet van Eleos.
26
Balanssuïcide
Er is verschil van mening over in hoeverre een balanssuïcide wel of niet voorkomt. Ook in de
literatuur is men het hier vaak niet over eens. Wel wordt in de recente literatuur de dubbele
ambivalentie van suicidale patiënten beschreven. Aan de ene kant is men ambivalent om te sterven,
aan de andere kant ambivalentie om het huidige leven voort te zetten. (Kerkhof et al, 2010).
De professionele houding van de hulpverlener ten aanzien van suicidale patiënten
Bij de stellingen ‘ik vind het belangrijk om de patiënt te begrijpen’ en ’contact houden met de patiënt
is voor mij een kernbegrip in het omgaan met suicidale patiënten’ zijn er variaties in reacties te zien.
Sommige personen zijn bereid om heel nabij te komen en waken ervoor om een oordeel of
veroordeling van suïcidaliteit uit te spreken of te laten merken. Andere deelnemers kiezen er om
diverse redenen voor om iets meer afstand te houden.
‘Contact houden’ wordt hier uitgelegd in termen van de dimensie afstand en nabijheid. Men wil nabij
komen, maar gaat daarin verder dan de ander.
Wat opvalt, is dat ‘contact houden’ en ‘nabijheid’ nauwelijks in verband worden gebracht met dat het
in de praktijk soms ook voorkomt dat een hulpverlener moet ingrijpen en beschermende maatregelen
moet treffen. Soms tegen de wil van de patiënt in.
Daarnaast kan objectieve kennis van suïcidaliteit helpend zijn in het contact houden. De juiste kennis
kan de hulpverlener helpen om de patiënt beter te begrijpen, om suïcidaliteit te kunnen plaatsen in de
omstandigheden of het ziektebeeld van de patiënt. Het kan helpen om het contact zo goed mogelijk
vorm te geven.
Wat hier ook opvalt, is dat de deelnemers een beeld schetsen waarin men heel toegewijd is en gericht
is op de patiënt. In de reactie op deze stellingen wordt niet of nauwelijks gesproken over het inbrengen
van emoties en gedachten van de hulpverlener in het contact met de patiënt.
Emoties en tegenoverdracht
In de enquête is deze stelling gegeven: ‘ik voel me erg verantwoordelijk in het omgaan met suicidale
patiënten’. Deze stelling vraagt naar het gevoel, niet naar de formele verantwoordelijkheid. Het vraagt
naar een tegenoverdrachtreactie. Naar andere tegenoverdrachtreacties is niet gevraagd. Een enkele
keer, vooral bij de verpleegkundigen, werden wel wat emoties verwoord. De vraag die bij deze
resultaten rees was: hebben gereformeerde hulpverleners moeite met het (h)erkennen van de negatieve
emoties en gedachten die suïcidaliteit bij hen oproept?
Andere mogelijke verklaringen zijn:
1. Mogelijk houden behandelaars meer dan verpleegkundigen vast aan hun professionele houding
waarin zij hun eigen perspectief en denkkader meer achterwege laten. Dit lijkt me een juiste
attitude, gezien hun werkwijze en doel van het contact met de patiënt. Verpleegkundigen delen
meer persoonlijke dagelijkse dingen met de patiënt, zoals gezamenlijk een maaltijd gebruiken
27
waarbij de patiënt of de verpleegkundige bidt en dankt, een verpleegkundige komt op de
slaapkamer van de patiënt, drinken samen koffie, doen samen een spelletje enz. Mogelijk
versterken deze omstandigheden dat een verpleegkundige meer van zijn of haar persoon laat zien
dan een behandelaar.
2. De emoties en reacties zijn mogelijk wel aanwezig bij de behandelaars, maar ze uiten ze niet zó
duidelijk in de enquêtes. Mogelijk heeft dat te maken met dat ze de persoon die het onderzoek
uitvoerde niet kenden.
3. Mogelijk wordt het beperkte uiten van emoties veroorzaakt door de wijze van onderzoek doen. Er
zijn meer enquêtes afgenomen dan interviews. Emoties en (tegen)overdrachtsreacties zijn
makkelijker en sneller in een gesprek te verwoorden dan in een enquête.
28
Hoofdstuk 8 Aanbevelingen
In dit hoofdstuk worden aanbevelingen gedaan die voortkomen uit het onderzoek.
1. De resultaten en de conclusies geven de visie weer van een aantal behandelaars bij Eleos. Op een
aantal punten is men het met elkaar eens, op andere punten wijken de meningen ver uiteen. De
eerste aanbeveling luidt: laat dit onderzoeksverslag een hulp voor de gespreksvoering of een
discussiestuk zijn voor individuele visievorming van hulpverleners van Eleos. Het is niet
verstandig om één visie als sturend te beschouwen en te proberen alle neuzen een kant op te
krijgen, want dan ontstaat er onenigheid in plaats van discussie. Belangrijk is om in de discussie
oog te hebben voor ieders individuele proces: denk aan kerkelijke achtergrond maar ook aan het
aantal jaren ervaring dat ieder heeft.
2. Naast kennis van risicofactoren en beschermende factoren, is het ook belangrijk dat hulpverleners
weten waar de grenzen van hun formele verantwoordelijkheid liggen. Het kennen van de grenzen
van eigen verantwoordelijkheid, voorkomt een onterecht te groot verantwoordelijkheidsgevoel. De
verwachting is dat de Multidisciplinaire Richtlijn voor het omgaan met suicidale patiënten die
binnenkort wordt uitgegeven door het Trimbosinstituut, hierin helpend kan zijn.
3. Er wordt aanbevolen dat er ruimte wordt gegeven aan het gesprek met elkaar als team over de
individuele visie op suïcidaliteit. Gespreksonderwerpen kunnen zijn: visie op Gods betrokkenheid
in het lijden, de (on)vergefelijkheid van suïcide de leer van ieders kerk hierover.
Men kan ook nadenken over ieders eigen visie: hoe gaat men zelf om met suicidale patiënten?
Welke insteek wordt gekozen in het contact met de patiënt?
Uiteraard geldt hier: veiligheid en respect voor ieders proces zijn essentieel!
Er wordt aanbevolen om vervolgonderzoek te doen naar opvallende uitspraken die gedaan zijn door de
deelnemers.
4. De verschillen die er zijn in het benoemen van suïcidaliteit als zonde. Sommige deelnemers
hebben er moeite mee om suïcidaliteit als zonde te zien. Een ander vindt het wel zonde, maar niet
onvergefelijk. Weer een ander zou in een gesprek wel benoemen dat zij suïcidaliteit als zonde ziet.
Wat ligt er ten grondslag aan deze verschillende morele visies? Is het misschien zo dat de visie om
suicide als zonde te zien een functie heeft? (Bijvoorbeeld dat het als een rem wordt gezien?)
En: welke consequenties hebben deze visies voor de hulpverlener in het uitvoeren van haar taken?
5. Dezelfde vragen kunnen gesteld worden bij het gegeven dat enkele respondenten denken dat de
Heere Zijn kinderen behoedt voor suïcide.
6. Er zijn drie deelnemers die rekening houden met occulte invloeden in het leven van een suicidale
patiënt. Er zou kunnen worden onderzocht waar dat idee vandaan komt en wat de invloed daarvan
is op het handelen van deze hulpverleners.
29
7. Suïcidaliteit is een confronterend aspect van hulpverlening binnen de GGZ. Toch worden er
spontaan niet zoveel emoties geuit. Er zou vervolgonderzoek kunnen worden gedaan waardoor dit
veroorzaakt wordt. In hoeverre speelt de gereformeerde identiteit een rol? Werkt die remmend op
het uiten van tegenoverdracht?
8. Daarnaast kan de visie die in verschillende kerken leeft op suïcidaliteit worden geïnventariseerd.
Welke boodschap krijgen patiënten nu mee via preken, catechisatie?
Los van de resultaten van dit onderzoek worden nog twee aanbevelingen gedaan. Ze passen bij dit
onderwerp, maar komen niet logischerwijze uit de resultaten en conclusies voort. Maar gezien het feit
dat Eleos de betrokkenheid van familie en pastoraat belangrijk vindt, worden de aanbevelingen toch
gegeven.
9. Er wordt aanbevolen om de familie meer te betrekken bij de behandeling van suicidale patiënten.
De aanwezigheid van familie wordt in de literatuur beschouwd als een beschermende factor.
Daarvoor is het wel van belang dat de familie weet hoe zij de patiënt het beste kunnen begeleiden.
10. Ten slotte wordt aanbevolen om in de kerken die bij Eleos betrokken zijn toerusting te geven over
suïcidaliteit. Zowel mensen uit het pastoraat als behandelaars zijn van mening dat hier een
behoefte ligt. Wanneer mensen uit het pastoraat meer kennis van psychiatrische ziektebeelden en
de relatie met het geloof, kunnen ze beter samenwerken met de hulpverlening in het begeleiden
van de patiënt.
Tenslotte wordt deze aanbeveling gedaan:
11. Binnen Eleos kan de discussie en het verspreiden van kennis over suïcidaliteit en suicidepreventie
worden geborgd via een plein op intranet. Er moet dan wel iemand zijn die daar verantwoordelijk
voor is. Iemand die de discussie leidt en zorgt voor nieuwe input.
30
Bijlage 1 Referentielijst
1. Abraham, R.E. Het ontwikkelingsprofiel in de praktijk. Van Gorcum. Assen:2005.
2. De Leo, D, Burgis S., Bertolotoe J.M. e.a. Definitions of suicidal behavior. Crisis 2006; 27
(1): 4-15.
3. Kerkhof, A, Luyn van A. Suicidepreventie in de praktijk. Bohn, Stafleu, Van Loghum.
Houten: 2010.
4. Visiedocumenten Eleos. http://intranet.ngn.eleos.nl/Page/nctrue/sp978/index.html
Geraadpleegd januari 2011.
31
Bijlage 2 Verder lezen
Voor geïnteresseerden die meer willen lezen kunnen de volgende bronnen geraadpleegd worden. Er
staat wat Amerikaanse literatuur bij, waarin euthanasie en suicide soms dichter bij elkaar liggen dan in
de Nederlandse situatie. Ook is het goed om te weten dat de wetenschappelijke waarde van
onderstaande bronnen verschillend is.
1. Bach, G. (1984). Doe uzelf geen kwaad. Kampen: Kok Voorhoeve.
In dit boek geeft Bach een aantal visies weer die in de kerkgeschiedenis en door ethici zijn
gegeven op suïcide. Hij verwoordt de visies van bijvoorbeeld Thomas van Aquino, Kuitert en
Abraham Kuyper.
2. Engelhardt, T.H., & Smith Iltis, A. (2005, 17 september). End-of-life: the traditional Christian
view. Lancet, Vol. 366 Issue 9490, p1045-1049.
In dit artikel gaat het over ‘end of life desisions’, die in Nederland meestal in het euthanasiedebat
en in de discussie rondom hulp bij zelfdoding naar voren komen. Toch kan dit artikel helpend zijn,
omdat het een visie geeft over de keuzes rondom de dood, het christelijke gedachtengoed en de
eeuwigheid.
3. Fleiscmann, R. (1996). Death: An enemy? Reflections on 1 Corinthians 15:26. Issues in Law &
Medicine, 11(4), 411. Gevonden via Academic Search Elite database op 22-10-2010.
In dit artikel worden gedachten verwoord naar aanleiding van 1 Korinthe 15:26: “De laatste vijand
die teniet gedaan wordt, is de dood.”
4. Fowler, J.A. (1999). Suïcide. Gevonden via: http://www.christinyou.net/pages/suïcide.html,
geraadpleegd op 11-10-2010.
Fowler geeft een opsomming van Bijbelteksten uitspraken die gaan over
a. Bijbelse gedachten over suïcide
b. Korte historie van interpretaties van suïcide in de Kerk
c. Definities van suïcide
d. Poging om een christelijke ‘evaluatie’ van suïcide te geven
e. Relatie tussen suïcide en ander gedrag
5. Hoogendoorn, A., Doe uzelf geen kwaad, Barneveld: Gebr. Koster, 2007
In dit boek geeft Hoogendoorn een overzicht van de meningen van predikanten uit de rechterflank
van de gereformeerde gezindte over thema’s rond suicide.
32
6. Horst, van der – Floor, M., Begraven boven de grond. Over suicide als zonde, ziekte en
zelfbeschikking. Eindscriptie doctoraalstudie psychologie, z.j.
In deze scriptie wordt een overzicht gegeven van de visie-ontwikkeling op suïcide door de eeuwen
heen. De visie wordt omschreven in termen van zonde, ziekte en zelfbeschikking. Zowel de visie
van ethici als van theologen passeren de revue. De scriptie is rond 1981 geschreven, wat verklaard
dat invloeden van bijvoorbeeld ‘Voltooid Leven’ van de Nederlandse Vereniging voor Vrijwillige
Euthanasie ontbreken.
7. Phipps, W.E. (1985, 30 oktober). Christian perspectives on suïcide. Gevonden via:
http://www.religion-online.org/showarticle.asp?title=1924, geraadpleegd op 11-10-2010.
Phipps geeft een overzicht van visies die er in de kerkhistorie zijn geweest op suicide. Hij
verwoordt o.a. de visie van Thomas van Aquino, Augustinus, en anderen.
33
Bijlage 3 Topiclijst Onderzoek Visie op Suicidaliteit
Startvraag
Wat is volgens jou goede zorg / hulpverlening aan suicidale patiënten?
Deelvragen
1. Wanneer doe je het niet goed?
2. Verschilt goede zorg / hulp door een christen-hulpverlener zich van de zorg / hulp door een
niet-christen?
3. Waar liggen volgens jou de verantwoordelijkheden van een pastoraal werker in het omgaan
met suicidale patiënten?
4. Hoe kunnen pastoraat en hulpverlening elkaar volgens jou aanvullen?
Samenvattende vraag
Wat is volgens jou goede zorg / hulpverlening aan suicidale patiënten?
34
Bijlage 4 Enquête ‘visie op suïcidaliteit’
Beste collega,
Suïcidepreventie staat hoog op de politieke agenda van Nederland. Er wordt veel gedaan aan het
terugdringen van het aantal suïcides en suïcidepogingen door ’technische’ ingrepen, zoals het
verbeteren van de ketenzorg en bijscholing van professionals. Onder andere het Trimbosinstituut
werkt aan een landelijke richtlijn ter verbetering van de behandeling en preventie van suïcide.
Voor Eleos is suïcidaliteit een thema met een extra dimensie. We geloven in God als Schepper van het
leven en Hij heeft ons daar verantwoordelijkheid over gegeven.
Door middel van deze enquête zoek ik naar een antwoord op de vraag welke visie, in de zin van een
morele interpretatie, medewerkers van Eleos hebben op suïcidaliteit. De identiteit wordt daarin
expliciet betrokken.
De resultaten van dit onderzoek zullen binnen Eleos worden gebruikt om een inleiding te formuleren
op de landelijke richtlijn en wordt ondersteund door het managementteam van cluster cure.
De vragen van deze enquête zijn onder meer gebaseerd op eerder over dit onderwerp gehouden
interviews met medewerkers van Eleos en mensen die werkzaam zijn in het pastoraat. Omdat het veel
tijd zou kosten om nog meer mensen te interviewen, is deze enquête opgesteld.
De enquête mag met de hand worden ingevuld, maar digitaal heeft de voorkeur. Uiteraard heeft dit
laatste de consequentie dat het niet meer anoniem is.
Je privacy wordt beschermd doordat er geen namen worden vermeld in de rapportage en er na het
invullen van de enquête geen namen aan derden worden gegeven. Je leidinggevende wordt wel op de
hoogte dat jij benaderd bent om deze enquête in te vullen.
Het invullen van de enquête duurt 30-60 minuten.
Mocht je niet mee kunnen of willen doen, om welke reden dan ook, zou je mij dat dan willen laten
weten? Dan kan ik zonodig nog iemand anders benaderen.
Graag wil ik de enquête voor eind oktober terug.
Suïcidaliteit wordt in deze enquête gebruikt als verzamelnaam voor suicidale gedachten, suicidaal
gedrag (poging) en suïcide. Hieronder volgen de definities:
Suicidale gedachten: de gedachte dat de dood in de huidige omstandigheden beter is dan het leven en
gedachten of ideaties over een suïcide(poging) zoals hieronder gedefinieerd. (HR).
35
Suïcidepoging: “Een niet-habituele handeling zonder dodelijke afloop waarmee de persoon, door de
verwachting van schade aan het eigen lichaam of de dood te bewerkstelligen, of door het risico
daarop niet uit de weg te gaan, gewenste veranderingen probeert aan te brengen.” (WHO, De Leo,
Burgis, Bertolote, Kerkhof, Bille-Brahe, Crisis 2006)
Suïcide: “Handeling met dodelijke afloop, door de overledene geïnitieerd, in de verwachting van een
dodelijke of potentieel dodelijke afloop,met de bedoeling gewenste veranderingen aan te brengen.”
(WHO, De Leo, Burgis, Bertolote, Kerkhof, Bille-Brahe, Crisis, 2006).
Met vragen of opmerkingen over deze enquête of over dit onderwerp kan je bij mij terecht.
Alvast hartelijk bedankt voor het invullen.
Met vriendelijke groet,
Henrike Rebel [email protected]
36
Personalia
Geslacht:
O man
O vrouw
Leeftijd: ………………………………………………………….......
Kerkverband of gemeente:…………………………………………..
Werkplek binnen Eleos: …………………………………………….
Functie:………………………………………………………………
Aantal jaren ervaring met suicidale patiënten:………………………
Stellingen
Wil je een reactie geven op de volgende stellingen? Het liefst zo volledig mogelijk. Mocht je tijd
gebrek hebben, dan liever een paar vragen gedetailleerd beantwoorden, dan alle vragen oppervlakkig.
1. Suïcidaliteit is altijd een symptoom van een psychiatrisch ziektebeeld.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
2. Ik neem suïcidaliteit altijd serieus
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
3. Suïcidaliteit moet je altijd bespreekbaar maken.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
4. Ik vind het belangrijk om de patiënt te begrijpen. (In de betekenis van nabij zijn, er naast staan)
37
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
5. Contact houden met de patiënt is voor mij een kernbegrip in het omgaan met suicidale patiënten.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
6. Ik voel me erg verantwoordelijk als ik een patiënt met suicidale gedachten voor me heb.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
7. Suïcidaliteit is een manier om aandacht te trekken
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
8. Suïcidaliteit is zonde (in de zin van: zonde tegen God)
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
9. Een balanssuïcide bestaat niet. (Balanssuïcide = bewuste, weloverwogen keuze om het eigen leven
te beëindigen.)
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
38
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
10. De familie / naasten zijn belangrijk voor suicidale patiënten
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
11. De betrokkenheid van de kerkelijke gemeente is belangrijk voor suicidale patiënten.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
12. Gezien het lijden en de ziektegeschiedenis van sommige patiënten, kan ik me wel voorstellen dat
men liever niet meer wil leven.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
13. Een Christen…
a. kan last hebben van suicidale gedachten
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
b. kan last hebben van suicidale handelingen
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
39
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
c. kan overlijden door suïcide
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Open vragen
14. Welke gedachten heb jij, als Christen, over….
a. suicidale gedachten?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
b. suicidale handelingen zonder dodelijke afloop?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
c. een suïcide(poging) met dodelijke afloop?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
40
15. Welke gedeelten uit de Bijbel zijn voor jou belangrijk in je visievorming op suïcidaliteit?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
16. Is er een periode of persoon in de kerk(geschiedenis) die hierin meespeelt?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
17. Door welke overtuiging(en) laat jij je leiden in het omgaan met suicidaliteit?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
1. Maakt het ziektebeeld van de patiënt uit voor jouw interpretatie van suïcidaliteit?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
2. Maken de omstandigheden waarin de patiënt zich bevindt uit voor jouw interpretatie van
suicidaliteit?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
20. Zijn er dingen die je nog zou willen meegeven en die je niet kwijt kon in deze enquête?
41
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
21. Hoe vond je het om deze enquête in te vullen?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Einde enquête. Bedankt voor het invullen!