veranderde autonome functies bij patiënten met arthritis of met chronische myofasciale pijn
TRANSCRIPT
Veranderde autonome functies bij patienten met arthritis of metchronische myofasciale pijn
Franklin Perry � Philip K. Heller
Keywords arthritis � autonome zenuwstelsel �myofasciale pijn � pijn � zenuwstelsel � autonome
Om de invloed op autonome functies van de aanwezig-
heid of afwezigheid van een verklaarbare organische
basis bij chronische pijnsyndromen te onderzoeken pas-
ten wij dynamische autonome tests toe bij patienten met
arthritis, een ziekte met aantoonbare weefselontsteking,
en bij patienten met chronische myofasciale pijn, waarbij
sprake is van minimale aantoonbare histopathologie.
Wij constateerden een afgenomen pupilconstrictiere-
spons bij zowel de arthritis-pijngroep als de myofasciale
pijngroep. De dalingen in het percentage constrictie en de
maximale waarde van de constrictie wijzen erop, dat
beide patientengroepen een verminderde parasympathi-
sche reactie vertonen. Een verminderde parasympathi-
sche reactie bij beide groepen is vermoedelijk het gevolg
van een toename in centrale sympathische inhibitie van
de Edinger-Westphal-nucleus. Maar inhibitie van de
Westphal-nucleus alleen zou naar verwachting een toe-
name van het minimale pupiloppervlak (MPO) veroorza-
ken, terwijl in de arthritisgroep de MPO juist minder was.
Deze bevinding van een verminderde MPO wijst op de
aanwezigheid van tevens een toegenomen tonische pupil-
laire parasympathische activiteit in de arthritisgroep. Het
resultaat bij de myofasciale pijngroep zou overeenkom-
stig kunnen worden verklaard door een verhoging van
zowel centrale sympathische als parasympathische acti-
viteit, behalve dat de toegenomen tonische
parasympathische en sympathische activiteit een onver-
anderd minimaal pupiloppervlak tot gevolg heeft. De
lichte afname in de maximum-waarde van de primaire
redilatatie bij de myofasciale pijngroep is moeilijk te
interpreteren. Het is bekend dat de primaire redilatatie
van de pupillaire lichtreflex voornamelijk optreedt ten-
gevolge van parasympathische relaxatie, maar ook spe-
len veranderingen in de centrale sympathische activiteit
en misschien nog andere factoren een rol.
De basis-hartfrequentie was bij zowel de arthritis-pijn-
groep als de myofasciale pijngroep verhoogd. Deze ver-
hoging, die vermoedelijk een verminderde perifere
parasympathische tonus weergeeft, is eerder gemeld bij
patienten met arthritis. Vier patienten met chronische
myofasciale pijn in ons onderzoek meldden dat zij tricy-
clische antidepressiva gebruikten, die mogelijk hebben
bijgedragen tot de verhoging van de hartfrequentie.
Toen deze vier patienten van de analyse werden uitge-
sloten, bleef de basis-hart-frequentie echter significant
verhoogd.
De verminderde bradycardiale respons bij de arthritis-
groep bij uitvoering van de Valsalva-manoeuvre wijst op
een verminderde cardiovasculaire parasympathische
reactie. Een slechte uitvoering is geen aannemelijke ver-
klaring voor dit gegeven, aangezien we strenge criteria
voor acceptatie van een manoeuvre aanhielden. De ver-
minderde respons bij de arthritisgroep geeft vermoedelijk
een verminderde parasympathische reactie weer, secun-
dair aan een mate van centrale sympathische activiteit,
waardoor het parasympathische vasomotorische cen-
trum geınhibeerd wordt. De myofasciale pijngroep ver-
toonde een normale bradycardiale respons tijdens de
manoeuvre.
Tijdens het uitvoeren van een mentale rekenopdracht
bereikten alle groepen overeenkomstige maximale
Franklin Perry (*)University of California at San Francisco CA, VerenigdeStaten Samenvatting
Stimulus (1992) 11:170–171
DOI 10.1007/BF03075826
13
hartfrequenties, hetgeen erop wijst, dat de cardiovascu-
laire sympathische reactie op psychologische stress
onveranderd blijft bij patienten met arthritis of met chro-
nische myofasciale pijn.
De basisniveaus van huidgeleiding verschilden niet
tussen de drie groepen, en alle groepen vertoonden een
toegenomen huidgeleiding tijdens de stress van de men-
tale rekenopdracht. De arthritisgroep vertoonde echter
een versterkte huidgeleidingsrespons in vergelijking tot
gezonde mensen. Deze waarneming impliceert een toege-
nomen reactie in het cholinergische sympathische
sudomotorische systeem bij patienten met arthritis. Aan-
gezien van sudomotorische activiteit van de vingers
bekend is, dat deze gemakkelijk beınvloed wordt door
de corticale functie (bijv. de klassieke galvanische huid-
weerstandsrespons (GHW) op psychologische stress), is
onze waarneming vermoedelijk het gevolg van een toe-
name in centrale sympathische activiteit. De toegenomen
transpiratierespons die we waarnamen, is in tegenstelling
met eerdere onderzoeken van arthritispatienten, bij wie
een afgenomen transpiratierespons gevonden werd bij
onderdompeling in warm water. Dit verschil kan beteke-
nen dat er verschillen in sudomotorische respons bestaan
op psychologische tegenover thermale stress.
Het is moeilijk om onze bevindingen van veranderde
autonome functies direct te vergelijken met die uit andere
onderzoeken. Ten eerste werden gebieden met toegeno-
men huidgeleiding gemeld bij patientenmet pijn in de nek
en bovenste extremiteit. Dit rapport had betrekking op
proefpersonen met subacute in plaats van chronische
pijn, bij wie een orienterende respons optreedt, die de
autonome parameters beınvloedt. Bovendien kan het
zijn, dat dergelijke metingen van lokale huidgeleidings-
verandering niet corresponderen met metingen van de
huidgeleiding op de vingers. Bij een groep patienten met
chronische lage-rugpijn is gebleken, dat zij een toegeno-
men huidgeleiding in rust hadden. We kunnen alleen
speculeren dat die groep om een of andere reden opge-
wonden was, misschien angstiger dan de controlegroep.
Tevens moet worden opgemerkt dat een paar patienten
in de arthritisgroep medicijnen gebruikten, die mogelijk
tijdens onze tests autonome responden hebben beın-
vloed. De afspraak was dat patienten echter dergelijke
medicijnen gedurende een periode van 12 uur vooraf-
gaand aan het onderzoek zouden vermijden.
Samengevat: uit onze gegevens blijkt een veranderde
autonome respons bij patienten met arthritis en bij
patienten met chronische myofasciale pijn. Onze
pupillaire gegevens wijzen op gepaard gaande verhogin-
gen in tonisch sympathische en parasympathische activi-
teit met een verminderde parasympathische reactie, in
beide groepen. Onze cardiovasculaire gegevens wijzen
op een verminderde tonische perifere parasympathische
tonus in beide groepen en een verminderde parasympa-
thische reactie bij arthritis. Uit onze sudomotorische
gegevens blijkt een toegenomen sympathische reactie bij
de arthritisgroep. Hierbij moet worden benadrukt, dat
onze gegevens geen duidelijke interpretatie mogelijk
maken met betrekking tot afzonderlijke parasympathi-
sche en sympathische functies. We gaven de meest voor
de hand liggende verklaring voor hetgeen uit onze gege-
vens naar voren kwam, die de bekende fysiologische en
farmacologische eigenschappen van het autonome
zenuwstelsel geen geweld aandeed.
De autonome effecten, die wij waarnamen, kunnen het
gevolg zijn van de aanwezigheid van pijn, van de aanwe-
zigheid van stress of van de aanwezigheid van andere
psychofysiologische omstandigheden, die optreden bij
chronische pijnsyndromen. Wij namen geen significante
correlatie waar tussen pijnniveaus en een van de parame-
ters voor veranderde autonome functie, hetgeen erop
wijst dat in ieder geval op het tijdstip van het onderzoek
het pijnniveau geen belangrijke bepalende factor was.
Het was tevens duidelijk, dat, hoewel de veranderingen
in autonome functie in beide groepen niet identiek waren
(chronische pijn met en zonder een duidelijke organische
oorzaak), ze wel overeenkomstig voorkwamen. Desal-
niettemin, als bij chronische pijnsyndromen een veran-
derde autonome respons zelf, deels, bijdraagt tot
instandhouding van het syndroom, dan kan inzicht in
de specifieke veranderingen wezenlijke farmacologische
of andere vormen van therapeutische interventie moge-
lijk maken. Verder onderzoek in de lijn van ons onder-
zoek zal bijdragen tot eenmeer duidelijke vaststelling van
veranderingen in de autonome functies bij specifieke
syndromen en nadere bepaling van verschillen tussen
syndromen met en zonder een vastomlijnde organische
basis.
[91062 ’ vert. Dierwerke van Berlo-Spoelstra]
Literatuur
Altered autonomic function in patients with arthritis or with chronicmyofascial pain [Pain 1989; 39: 77–84]
Stimulus (1992) 11:170–171 171
13