theosofie vol 6 nr 1 - winter 2004

36
Afgiftekantoor: 2060 Antwerpen 6 P109160 Driemaandelijks: januari-februari-maart 2004 Vol 6 Winter 2004 Nr 1

Upload: azdawg

Post on 24-Apr-2015

40 views

Category:

Documents


2 download

DESCRIPTION

Een vervolg op de Bhagavad Gita p1Wat is Theosofie? p4Wat zijn theosofen? p10Universele Broederschap: Een feit in de natuur p15 De Mahatma als ideaal en Werkelijkheid p20Genialiteit p24De functie van aandacht bij persoonlijke ontwikkeling p29Atma-Buddhi-Manas (?...) p32

TRANSCRIPT

Page 1: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

Afgi

ftek

anto

or: 2

060

Antw

erpe

n 6

P1

0916

0

Drie

maa

ndel

ijks:

janu

ari-f

ebru

ari-m

aart

200

4

Vol 6 Winter 2004 Nr 1

Page 2: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

Inhoud

EEn vErvolg op dE Bhagavad gita 1 Wat is thEosofiE? 4 Wat zijn thEosofEn? 10UnivErsElE BroEdErschap: EEn fEit in dE natUUr 15 dE MahatMa als idEaal En WErkElijkhEid 20 gEnialitEit 24 dE fUnctiE van aandacht Bij pErsoonlijkE ontWikkEling 29 atMa-BUddhi-Manas (?…) 32

Abonnementen ‘THEOSOFIE’: 13€ - Nederland: op postbankrekening 342654 t.n.v. Stichting Theosofie, Veldweg 51, 4874 ML Etten-Leur. Tel. (076) 503.45.03 (e-mail: [email protected])- België: op bankrekening 412-0113551-42 t.n.v. THEOSOFIE, St.Norbertusstraat 16, 2060 Antwerpen. Tel. 03 411.06.02- Dit tijdschrift is een onafhankelijke uitgave, niet gebonden aan enige theosofische of andere organisatie. - Brieven van lezers met kritiek, vragen of opmerkingen met betrekking tot onderwerpen besproken in dit tijdschrift zijn welkom.- Verantwoordelijke uitgever: P. Wouters c/o St.Norbertusstraat 16, 2060 Antwerpen, België. (e-mail: [email protected])- Wettelijk depot: 1987-4759-1.

DE DRIE THEOSOFISCHE DOELSTELLINGEN

Het vormen van een kern van Universele Broederschap van de Mensheid, zonder onderscheid van ras, geloof, geslacht, persoon lijke omstandigheden of richting.

De vergelijkende studie van oude en moderne religies, filosofieën en wetenschappen en het aantonen van het belang van zo’n studie.

Het onderzoek van de onverklaarde natuurwetten en de latente psychische vermogens in de mens.

Afbeelding voorpagina: John Dee’s ‘Monas Hieroglyphica’

Page 3: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

Theosofie Vol. 6 Nr. 1Januari 2004

Editoriaal

1

DE BIJEENkOMSTEN VAN DE United Lodge of Theosophists (U.L.T.) hebben zowel een theoretische kennisname als een praktische

toepassing van de oorspronkelijke theosofie tot doel. Metafysica en ethica vormen immers een eenheid op het geestelijke pad van iedere leerling-theosoof. Net als geest en stof de basis vormen voor de evolutie van de macrocosmos, vormen theoria en praxis de grondslag voor de ontwikkeling van de mens als microcosmos. Tijdens de wekelijkse studieklassen van de U.L.T. wordt aan dit uitgangspunt invulling gegeven door het bestuderen van zowel theoretische als ethische werken. Eén van de belangrijkste geschriften in het theosofische studieprogramma is de Bhagavad Gita. In de Bhagavad Gita zien we een ideale combinatie van theorie en praktijk. Dit spirituele meesterwerk is een onderdeel van het Mahabharata, het grote Indische Epos, dat verhaalt over de oorlog tussen de meer spiritueel en de meer materieel georiënteerde afstammelingen van Bharata, de Pandava’s en de kaurava’s. Allegorisch gaat dit om de innerlijke strijd in ieder mens tussen zijn hoger en lager zelf. De Bhagavad Gita is een diepzinnig tweegesprek tussen de aanvoerder van de Pandava’s, Arjuna, en zijn wagenmenner, krishna, over de wijze waarop deze oorlog moet worden gestreden. In 18 hoofdstukken geeft krishna onderricht over de verschillende facetten van de koninklijke yoga, die de Arjuna-krijger in ons in staat stelt één te worden met het goddelijke in mens en kosmos.

De Bhagavad Gita heeft in de loop der tijd zoveel mensen geïnspireerd, dat het inmiddels in vele talen is verspreid en als een van de bekendste spirituele werken wordt beschouwd. Minder bekend is echter dat Arjuna, nadat hij de oorlog heeft gewonnen, twijfelt aan de betekenis van de geestelijke leringen die hij heeft ontvangen. Vrijwel alles wat Krishna aan hem onderwees, is uit zijn geheugen verdwenen. krishna is daar niet blij mee en beschuldigt Arjuna ervan een slecht verstand te hebben. krishna merkt bovendien op dat het voor Hemzelf niet mogelijk is woordelijk te herhalen wat Hij in de Bhagavad Gita heeft uitgelegd. Hij is echter wel bereid aan Arjuna dezelfde instructie op een andere wijze mede te delen door middel van een aloud verhaal dat Hij van een brahmaan heeft vernomen. Dat verhaal vertelt Krishna in de Anugita (letterlijk: na-zang),

Een vervolg op de Bhagavad Gita

Page 4: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

2

dat dus als een vervolg op de Bhagavad Gita kan worden beschouwd.

Onlangs is de Nederlandse vertaling van de Anugita verschenen, een gebeurtenis die in een theosofisch tijdschrift uiteraard niet onvermeld kan blijven.1 Als basis voor deze vertaling werd de Engelse vertaling van de oorspronkelijke Sanskriet-tekst uit 1882 van k.T. Telang gebruikt. Maar de vertaler heeft ook gebruik gemaakt van latere Europeestalige versies, waardoor de Nederlandse tekst met recht de beste hedendaagse vertaling van de Anugita kan worden genoemd. Het boek is echter méér dan een vertaling. De vertaler heeft ook de essentiële theosofische commentaren van H.P.Blavatsky (vooral uit De Geheime Leer) op een aantal passages uit Telangs Anugita in een uitgebreid notenapparaat opgenomen. Daarnaast is het boek ook nog voorzien van een heldere inleiding over de belangrijkste grondleringen van de Anugita. De lezer krijgt zo beter toegang tot de esoterische betekenis van dit boek.

De Anugita is een belangrijke tekst, die door iedere onderzoeker en toepasser van de eeuwige wijsheid zou moeten worden bestudeerd. Net als de Bhagavad Gita is het een boek over yoga, de spirituele discipline die leidt tot een betere bewustwording van het essentiële Zelf. Maar anders dan de Bhagavad Gita, waarin verschillende yoga-paden integraal worden behandeld, legt de Anugita meer de nadruk op jnana yoga, de yoga van het verkrijgen van geestelijk inzicht of gnosis door middel van kennis en studie. Door de hele Anugita heen wordt gesproken over wat werkelijk is en wat niet, en wordt de leerling aangespoord onderscheid te maken tussen kshetrajna en kshetra, tussen zijn onveranderlijk Zelf of de kenner en al het veranderlijke in en buiten hemzelf dat hij als Waarnemer kan kennen.

Wie de Anugita bestudeert, komt vlug tot de ontdekking dat het hier gaat om een zeer ‘occult’ boek. Er worden talrijke esoterische onderwerpen behandeld, die in andere Gita’s niet of slechts terloops worden besproken. Zo wordt veel aandacht besteed aan de verschillende prana’s of levensstromen in de mens, een thema dat ook in de Oosterse geneeskunst van de Ayurveda centraal staat. Daarnaast komt de leer van de vijf elementen (aarde, water, lucht, vuur en aether) uitvoerig aan bod, alsook de relatie tussen de verschillende zintuigen, de organen, het denken en het geestelijke onderscheidingsvermogen.

De Anugita is bepaald geen makkelijk werk, maar wie volhoudt met de studie ervan krijgt onverwachte beloningen. Het is alsof de lezer -net als 1 K.T. Telang, De Anugita. Een vervolg op de Bhagavad Gita, Deventer, Ankh-Hermes, 2004, 182 pp., ISBN: 90 202 1963 4.

Page 5: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

3

Arjuna- zelf eerst een innerlijke oorlog moet hebben gewonnen, alvorens de ware betekenis van deze ‘na-zang’ in zijn bewustzijn kan doordringen. kortom, zoals de uitgever zelf reeds aangeeft, het bestuderen van de Anugita is een verrijking voor iedere bewonderaar van de Bhagavad Gita S

De redactie

lL lL lL

Page 6: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

VOLGENS LExIcOGrAFEN IS DE TErM theosophia samengesteld uit twee Griekse woorden – theos, ‘god’ en sophos, ‘wijs’. Tot zover

correct. Maar de verklaringen die daarop volgen maken bijlange niet duidelijk wat theosofie is. Webster definieert het op zeer originele manier als “een veronderstelde gemeenschap met God en verheven geesten en het daardoor verwerven van bovenmenselijke kennis, door middel van stoffelijke processen, zoals bij de theürgische handelingen van sommige oude Platonisten, of door de chemische processen van de Duitse vuurfilosofen.” Vaughan geeft een veel betere, meer filosofische definitie. Hij zegt: “Een theosoof is iemand die u een theorie biedt over God of de werken van God, die niet op openbaring, maar op de eigen inspiratie berust”. Volgens deze zienswijze is elke grote denker en filosoof, in het bijzonder elke stichter van een nieuwe godsdienst, filosofische school of sekte, noodzakelijkerwijs een theosoof. Vandaar dat theosofie en theosofen al bestaan sinds de eerste tekenen van het ontluikende denken dat de mens er instinctief toe bracht naar middelen te zoeken om zijn eigen onafhankelijke meningen tot uitdrukking te brengen. Er waren theosofen vóór de komst van het christendom, hoewel christelijke schrijvers de ontwikkeling van het eclectisch theosofische stelsel in het begin van de derde eeuw van hun era plaatsen. Diogenes Laërtius voert theosofie terug tot een tijdvlak dat voorafgaat aan de dynastie van de Ptolomeeën en noemt als haar grondvester een Egyptische hiërofant, Pot-Amun, een koptische naam die slaat op een aan Amun, de god van de wijsheid, gewijd priester. Maar de geschiedenis laat haar weer tot leven komen met Ammonius Saccas, de grondvester van de neoplatonische school. Het was het doel en ideaal van Ammonius om alle sekten, volkeren en naties te verenigen onder één gemeenschappelijk geloof – een geloof in één opperste eeuwige onbekende en onnoembare macht, die het heelal bestuurt door middel van onveranderlijke en eeuwige wetten. Zijn doel was het bestaan te bewijzen van een oorspronkelijk theosofisch stelsel, dat aanvankelijk in wezen gelijk was in alle landen; alle mensen ertoe te bewegen hun conflicten en ruzies terzijde te leggen en zich te verenigen in doelstelling en denken als kinderen van één gemeenschappelijke moeder; om de oude godsdiensten, die geleidelijk verdorven en verduisterd waren,

Wat is Theosofie?

Filosofie

4

Page 7: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

te zuiveren van alle menselijke droesem, door deze te verenigen en ze op grond van zuivere filosofische beginselen te verklaren. Vandaar dat de boeddhistische, vedantijnse en magische of zoroastrische stelsels werden onderwezen in de eclectische theosofische school, tezamen met alle filosofieën van Griekenland. Vandaar ook die bij uitstek boeddhistische en Indiase karaktertrek van de oude theosofen uit Alexandrië van gepaste eerbied tegenover ouders en bejaarden; een broederlijke genegenheid voor het hele mensenras; en een gevoel van mededogen zelfs voor de stomme dieren. Terwijl hij probeerde een stelsel van morele discipline in het leven te roepen dat de mensen verplichtte volgens de wetten van hun respectievelijke landen te leven; hun denken te verheffen door de ene absolute waarheid te onderzoeken en te overpeinzen, was zijn voornaamste doel, aan de verschillende religieuze leringen, als aan een veelsnarig instrument, een volledige en harmonieuze melodie te ontlokken, die weerklank zou vinden in elk waarheidslievend hart, waardoor, naar hij meende, alle andere doelen zouden worden bereikt.

Welnu, theosofie is de oude Wijsheidsreligie, de esoterische leer die eens in elk land uit de oudheid dat aanspraak maakte op beschaving bekend was. Alle oude geschriften laten ons zien dat deze ‘Wijsheid’ voortkwam uit het goddelijke beginsel; dat dit duidelijk werd begrepen, blijkt uit namen als het Indiase Buddh, het Babylonische Nebo, de Thoth uit Memphis, de Hermes uit Griekenland en ook uit de benamingen van sommige godinnen – Metis, Neitha, Athena, de gnostische Sophia en tenslotte – de veda’s, afgeleid van het woord ‘weten’. Alle filosofen uit de oudheid van Oost en West, de Hiërofanten uit het oude Egypte, de rishi’s van Aryavart, de Theodidaktoi uit Griekenland, vatten onder deze benaming alle kennis van de occulte en essentieel goddelijke dingen samen.

Bij de eclectische theosofie stond de gedachte aan een enkelvoudige Opperste Essentie, Onbekend en Onkenbaar centraal – want – ‘Hoe kan men de kenner ooit kennen?’ vraagt de Brihadaranyaka Upanishad. Hun stelsel werd gekarakteriseerd door drie verschillende hoofdkenmerken: de theorie van de hierboven genoemde essentie; de leer van de menselijke ziel – een uitvloeisel daarvan, dus van dezelfde geaardheid; en zijn theürgie. Deze laatste wetenschap heeft ertoe geleid dat de neoplatonisten in onze tijd van materialistische wetenschap in zo’n verkeerd daglicht zijn gesteld. Omdat theürgie in wezen de kunst is van de goddelijke vermogens in de mens gebruik te maken om de blinde natuurkrachten te beheersen, werden hun volgelingen aanvankelijk magiërs genoemd -een verbastering van het woord ‘Magh’, dat een wijs of geleerd mens betekent-en belachelijk gemaakt.

Met betrekking tot de Goddelijke essentie en de aard van de ziel

5

Page 8: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

en de geest, denkt de moderne theosofie nu zoals de oude theosofie deed. Het populaire Diu van de Arische1 naties was identiek met het Iao van de chaldeeën en zelfs met de Jupiter van de minder geleerde en filosofische onder de romeinen; het was ook identiek met het Jahve van de Samaritanen, het Tiu of ‘Tiusco’ van de Noormannen, het Duw van de Britten en de Zeus van de Thraciërs. Wat de Absolute Essentie betreft, het Ene en al -of we de Grieks Pythagorische, de chaldeeuwse kabbalistische of de Arische filosofie daarover aanvaarden- elk van de bovengenoemde opvattingen kan slechts leiden tot de zuivere en absolute theosofie. Daarom kan iedere theosoof, die vasthoudt aan een theorie van de godheid ‘die geen openbaring als grondslag heeft, maar de eigen inspiratie’, elk van de hierboven genoemde definities aanvaarden of tot elk van deze religies behoren en toch strikt binnen de grenzen van de theosofie blijven. Want dit laatste betekent geloof in de godheid als het AL, de bron van het hele bestaan, het oneindige dat niet begrepen of gekend kan worden, alleen het universum onthult Het of, zoals sommigen verkiezen, Hem, en er daarmee een geslacht aan toekennen, het menselijke eigenschappen geven, wat godslastering is. Het is waar dat de theosofie huivert voor grove verstoffelijking; ze gelooft veeleer dat de Geest van de Godheid, eeuwig teruggetrokken in zichzelf noch wil noch schept, maar dat van de oneindige straling die overal van het Grote centrum uitgaat, dat wat alle zichtbare en onzichtbare dingen voortbrengt, slechts een Straal is die het scheppende en bevruchtende vermogen in zich verenigt, dat op zijn beurt voortbrengt wat de Grieken de Macrokosmos noemden, de Kabbalisten Tikkun of Adam kadmon – de archetypische mens, en de Ariërs Purusha, het gemanifesteerde Brahm of het Goddelijke Mannelijke. De theosofie gelooft ook in de Anastasis of het voortgezette bestaan in de transmigratie (evolutie) of een reeks veranderingen in de ziel, wat volgens strikt filosofische beginselen verdedigd en verklaard kan worden; en alleen door onderscheid te maken tussen Paramâtma (transcendentale, hoogste ziel) en Jivâtmâ (dierlijke of bewuste ziel) van de Vedantijnen.

Om Theosofie volledig te definiëren, moeten we haar in al haar aspecten beschouwen. De innerlijke wereld bleef niet voor iedereen verborgen door een ondoordringbare duisternis. Door die hogere intuïtie, verworven door middel van Theosophia – of Godskennis, die het denken meevoerde uit de wereld van de vorm in die van de vormloze geest, was de mens soms in staat in alle tijden en in alle landen dingen waar te nemen in de innerlijke of onzichtbare wereld. Vandaar ‘Samadhiíof Dhyan Yog Samadhi van de Hindoese asceten; het ‘Diamonion-photi‘ of geestelijke verlichting van de neoplatonisten; de ‘Siderische samenspraak van de ziel’ van de 1 Van arya (Sanskriet) dat edel betekent. Arisch verwijst hier naar het oorpspronkelijke Indogermaanse ras in Noord-India. [NvdR]

6

Page 9: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

rozenkruisers of Vuurfilosofen; en zelfs de extatische trance van mystici en van de moderne mesmeristen en spiritualisten zijn van gelijke aard, hoewel verschillend in hun uiting. Het zoeken naar het goddelijker ‘zelf‘ van de mens, dat zo vaak en onterecht werd geïnterpreteerd als individuele gemeenschap met een persoonlijke god, was het doel van iedere mysticus en het geloof in de mogelijkheid daarvan schijnt samen te vallen met het ontstaan van de mensheid, al geeft elk volk er een andere naam aan. “Door overdenking, zelfkennis en intellectuele discipline kan de ziel zich verheffen tot het zien van de eeuwige waarheid, het eeuwig goede en schone -dat wil zeggen, tot de Visie van God- dit is het epopteia”, zoals de Grieken zeiden. “De ziel verenigen met de Universele ziel” zei Porphyrius, “vereist slechts een volkomen zuiver denken. Door middel van zelfbespiegeling, absolute kuisheid en zuiverheid van lichaam, kunnen we Het benaderen en in die toestand ware kennis verkrijgen en een wonderbaarlijk inzicht.” Terwijl de Arische mysticus voor zichzelf aanspraak maakte op het vermogen alle problemen van leven en dood te kunnen oplossen wanneer hij eenmaal het vermogen had verworven onafhankelijk van zijn lichaam te kunnen handelen, door middel van het Atmân – ‘zelf’, of ‘ziel’; en de oude Grieken op zoek gingen naar het Atmu – de verborgene of de godziel van de mens, met de symbolische spiegel van de Thesmoforische mysteriën; – zo geloven de spiritualisten van nu dat de geesten of de zielen van ontlichaamde mensen, zichtbaar en tastbaar kunnen communiceren met hen die ze op aarde liefhadden. En zij allen, arische yogi’s, Griekse filosofen en moderne spiritualisten bevestigen die mogelijkheid op grond van het feit dat de belichaamde ziel en haar nooit belichaamde geest -het ware zelf- ruimtelijk niet afgescheiden zijn van de Universele Ziel of andere geesten, maar slechts door het verschil in hun eigenschappen; net als in de grenzeloze uitgestrektheid van het heelal kunnen er geen beperkingen zijn. Vandaar dat de yogi’s van Patanjali en de in hun voetspoor volgende Plotinus, Porphyrius en andere neoplatonisten, beweerden dat zij in hun uren van extase, verscheidene malen tijdens hun leven, verenigd waren met, of beter gezegd één werden met God. Hoe onjuist dit idee ook mag lijken als het wordt toegepast op de Universele Geest, het werd en wordt beweerd door te veel grote filosofen om als volledige onzin te worden afgedankt. In het geval van de Theodidaktoi was het enige strijdpunt, de donkere vlek in deze filosofie van extreem mysticisme dat, wat zij voor zintuiglijke waarneming hielden, niet meer was dan extatische verlichting. In het geval van de yogi’s, die beweerden in staat te zijn Iswara ‘van aangezicht tot aangezicht’ te zien, werd deze bewering met succes omvergeworpen door de strenge logica van kapila.

De Alexandrijnse theosofen werden onderverdeeld in neofieten, ingewijden en meesters of hiërofanten; hun voorschriften waren

7

Page 10: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

overgenomen van de oude Mysteriën van Orpheus die ze, volgens Herodotus, meebracht uit India. Ammonius verplichtte zijn discipelen door een gelofte zijn hogere leringen niet bekend te maken, behalve aan hen die hadden bewezen volkomen waardig en ingewijd te zijn en die hadden geleerd de goden, de engelen en de demonen van andere volkeren te zien overeenkomstig de esoterische hyponoia, of verborgen betekenis. “De goden bestaan, maar ze zijn niet wat de hoi polloi, de onontwikkelde menigte denkt dat ze zijn”, zegt Epicurus. “Niet hij is een atheïst die het bestaan van de goden die door de menigte worden aanbeden ontkent, maar hij die aan deze goden de opvattingen van de menigte toekent.” Op zijn beurt verklaart Aristoteles dat wat men “de goden noemt eenvoudig de eerste beginselen zijn van de Goddelijke Essentie die de hele natuur doordringt”.

Plotinus, de leerling van de door ‘God-onderwezene’ Ammonius, vertelt ons dat de geheime gnosis of de kennis van de theosofie drie graden kent

– opinie, kennis en verlichting. “Het middel of instrument van het eerste is besef of gewaarwording; van het tweede dialectiek; van het derde intuïtie. Aan dit laatste is het verstand ondergeschikt; het is absolute kennis, gebaseerd op de vereenzelviging van het denken met het te kennen voorwerp.” Theosofie is, bij wijze van spreken, de exacte wetenschap van de psychologie; ze verhoudt zich tot het natuurlijke, ongecultiveerde mediumschap, als de kennis van een Tyndall tot die van een natuurkundeleerling. Ze ontwikkelt in de mens een directe aanschouwing, dat wat Schelling aanduidt als “een verwezenlijken van de gelijkheid van subject en object in de individuele mens”; zodat onder de invloed en de kennis van hyponoia de mens goddelijke gedachten denkt, alle dingen ziet zoals ze werkelijk zijn en tenslotte “ontvankelijk wordt voor de ziel van de wereld”, om een van de mooiste uitdrukkingen van Emerson te gebruiken.

“Ik, de onvolmaakte, aanbidt mijn eigen volmaakte” – zegt hij in zijn prachtige essay over de Over-Ziel. Naast deze psychische- of zieletoestand ontwikkelt de theosofie elke tak van wetenschap en kunst. Wanneer de mens onbekend is met de ware betekenis van de esoterische goddelijke symbolen van de natuur, is hij geneigd de vermogens van zijn ziel verkeerd in te schatten en, in plaats van zich geestelijk-mentaal te verenigen met de hogere, hemelse wezens, de goede geesten (de goden van de theürgisten van de Platonische school), zal hij onbewust de kwade, duistere krachten oproepen die zich rond de mensheid ophouden -de onsterfelijke, meedogenloze scheppingen van menselijke misdaden en ondeugden- en zodoende vervallen van theurgia (witte magie) tot göetia (zwarte magie, tovenarij). Maar witte noch zwarte magie zijn wat het gangbare bijgeloof onder deze termen verstaat. De mogelijkheid om ‘geesten op te roepen‘, volgens de sleutel van Salomo, is het toppunt van bijgeloof en onwetendheid. Alleen zuiverheid in daad en gedachte kan ons verheffen

8

Page 11: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

tot de omgang ‘met de goden‘en ons tot het gewenste doel brengen.

Het is een opmerkelijk feit dat noch Zoroaster, Boeddha, Orpheus, Pythagoras, confucius, Socrates, noch Ammonius Saccas iets op schrift hebben gesteld. De reden daarvoor is duidelijk. Theosofie is een tweesnijdend wapen en niet geschikt voor de onwetenden of de zelfzuchtigen. Zoals elke oude filosofie heeft ze haar aanhangers onder de modernisten; maar tot in onze tijd waren de discipelen gering in aantal en afkomstig uit de meest verschillende sekten en denkrichtingen. “Zuiver speculatief van aard en zonder een school te hebben gesticht, hebben ze toch in stilte invloed uitgeoefend op de filosofie; en als de tijd rijp is kunnen zonder twijfel veel van deze zo onopvallend verkondigde ideeën een nieuwe richting geven aan het menselijk denken”, zegt Mr. kenneth r.H.Mackenzie Ix° … zelf mysticus en Theosoof, in zijn grote en waardevolle werk, The Royal Masonic Cyclopœdia. Sedert de dagen van de vuurfilosofen hebben ze zich nooit in verenigingen geformeerd, want bekendstaan als theosoof en door de christelijke clerus te worden vervolgd als een wild dier kwam, nauwelijks een eeuw geleden, vaak neer op een doodvonnis. De statistieken tonen aan dat in een periode van 150 jaar niet minder dan 90.000 mannen en vrouwen in Europa werden verbrand wegens beweerde hekserij. Het was pas laat in deze eeuw -in 1875- dat enkele vooruitstrevende mystici en spiritualisten, die ontevreden waren met de theorieën en verklaringen van het Spiritualisme, die door zijn aanhangers werden verkondigd en ontdekten dat die bijlange niet het hele terrein van de veelsoortige verschijnselen besloegen, in New York, Amerika, een vereniging stichtten die nu in wijde kring bekend is als de Theosophical Society. Nu we dan duidelijk hebben gemaakt wat theosofie is, zullen we in een afzonderlijk artikel uitleggen wat de aard van onze Society is, die ook “Universele Broederschap van de Mensheid“ wordt genoemd S

H.P.Blavatsky2

lL lL lL

2 Uit Theosophical Articles by H.P.Blavatsky, I, The Theosophy Co., Los Angeles, 1981, “What is Theosophy?”, p.39.

9

Page 12: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

ZIJN ZE WAT ZE BEWErEN TE ZIJN – bestudeerders van de natuurwetten, van oude en moderne filosofie, en zelfs van exacte

wetenschappen? Zijn ze deïsten, atheïsten, socialisten, materialisten of idealisten; of zijn ze slechts een afscheiding van het moderne spiritisme

– louter visionairs? Hebben ze recht op enige blijk van achting omdat ze in staat zijn over filosofie te discussiëren en de ware wetenschap te bevorderen; of moeten ze worden behandeld met de meedogende tolerantie waarmee men ‘onschadelijke ijveraars‘ bejegent? De lijn van filosofische overerving van kapila via Epicurus tot James Mill; van Patanjali via Plotinus tot Jacob Boehme, is even naspeurbaar als de loop van een rivier door een landschap. Een van de doelstellingen van de organisatie van de [Theosophical] Society was een onderzoek in te stellen naar de te transcendente opvattingen van de spiritisten ten aanzien van de vermogens van ontlichaamde geesten; en na hun te hebben gezegd wat, althans naar onze mening, hun verschijnselen ten dele niet zijn, wordt het nu onze plicht aan te tonen wat ze wel zijn.

Hoewel dit, zoals opgemerkt, één van onze doeleinden is, is het er slechts één uit vele; het belangrijkste van deze is het werk van Ammonius Saccas nieuw leven in te blazen en de verschillende volkeren eraan te herinneren dat ze de kinderen ‘van één moeder’ zijn. Wat de transcendentale kant van de oude theosofie betreft is het eveneens hoogtijd dat de Theosophical Society deze verklaart. Met hoeveel van deze de-natuur-peilende, God-zoekende wetenschap van de oude Arische en Griekse mystici en van de vermogens van het moderne geestelijke mediumschap is de Society het eens? Ons antwoord is: - met alles. Maar als er wordt gevraagd waarin ze gelooft, is het antwoord: - ‘als lichaam – in Niets’. Als lichaam heeft de Society geen geloofsleer, want een geloofsleer is niet méér dan de schil van geestelijke kennis en de theosofie is in haar rijpe vorm geestelijke kennis zelf – de essentie van filosofisch en theïstisch onderzoek. Als de zichtbare vertegenwoordigster van de Universele Theosofie kan ze net zomin sektarisch zijn als een aardrijkskundig genootschap, dat het universele geografische onderzoek vertegenwoordigt zonder er zich om te bekommeren of de onderzoekers één of ander geloof aanhangen. De religie van de Society is een algebraïsche vergelijking waarin, zolang het teken =

Filosofie

Wat zijn Theosofen?

10

Page 13: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

voor gelijkheid niet wordt weggelaten, ieder lid zijn eigen grootheden mag invullen, die het best overeenstemmen met de klimatologische en andere eisen van zijn geboorteland, met de eigenaardigheden van zijn volk en zelfs met die van hemzelf. Omdat onze Society geen algemeen aanvaarde geloofsleer kent, is ze graag bereid te geven en te nemen, te leren en te onderrichten door toetsing aan de praktijk, wat lijnrecht staat tegenover een louter passief en goedgelovig aanvaarden van een opgelegd dogma. Ze is bereid ieder resultaat te aanvaarden, waarop een van de eerder genoemde scholen of stelsels aanspraak maakt en dat logisch en experimenteel kan worden bewezen. Aan de andere kant kan ze niets op goed geloof aanvaarden, wie het ook is die daarom vraagt.

Maar als het om ieder van ons individueel gaat, is het een heel andere zaak. De leden van de Society vertegenwoordigen de meest uiteenlopende nationaliteiten en rassen en werden in de meest ongelijksoortige geloofs-vormen en maatschappelijke omstandigheden geboren en opgevoed. Sommigen van hen geloven in het één en anderen in iets anders. Een zeker aantal heeft nog nauwelijks een bepaald geloof, maar bevindt zich in een toestand van verwachtingsvolle aandacht; en er zijn er zelfs die zich materialisten in een bepaalde betekenis noemen. Atheïsten en dweepzieke sektariërs van één of andere godsdienst zijn er niet in de Society; want alleen al het feit dat iemand zich bij haar aansluit, is een bewijs dat hij op zoek is naar de uiteindelijke waarheid wat het wezen van de dingen betreft. De ware grondgedachte van de Society is een vrij en onbevreesd onderzoek.

Als lichaam gaat de Theosophical Society ervan uit dat alle oorspronkelijke denkers en onderzoekers van de verborgen zijde van de natuur, of ze nu materialisten zijn -zij die in de stof ‘de belofte en kracht van al het aardse leven’ zien- of spiritisten – dat wil zeggen, zij die in de geest de bron van alle energie en ook van de stof bespeuren, feitelijk theosofen waren en zijn. Want om er een te zijn, behoeft men niet noodzakelijkerwijs het bestaan van een speciale God of een godheid te erkennen. Men behoeft slechts de geest van de levende natuur te eren en te proberen zich daarmee te vereenzelvigen. De Tegenwoordigheid te eren, de onzichtbare Oorzaak, die zich niettemin voortdurend manifesteert in haar onophoudelijke gevolgen; de ontastbare, almachtige en alomtegenwoordige Proteus: ondeelbaar in zijn Essentie, die aan vorm ontsnapt en toch in allerlei vormen verschijnt; die hier is en daar en overal en nergens; die ALLES is en NIETS; alom aanwezig en toch één; de Essentie die alles vult, bindt, begrenst en omvat; in alles is vervat. Het zal, dunkt ons, nu duidelijk zijn dat deze mensen, of men ze classificeert als theïsten, pantheïsten of atheïsten, nauw verwant zijn aan de overigen. Zodra een onderzoeker, wat hij ook mag zijn, de oude en platgetreden weg van de routine verlaat en zich op het eenzame

11

Page 14: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

pad van onafhankelijk denken begeeft -Godswaarts- is hij een theosoof; een oorspronkelijk denker, een zoeker naar de eeuwige waarheid met ‘een eigen inspiratie’ om de universele vraagstukken op te lossen.

Met ieder die op zijn eigen manier ernstig op zoek is naar kennis van het Goddelijke Beginsel, van de menselijke relaties van de mens daarmee en van de natuur in zijn openbaringen, met hem is de theosofie verbonden. Ze is eveneens de bondgenoot van oprechte wetenschap, die zich onderscheidt van veel dat doorgaat voor exacte natuurwetenschap, zolang deze laatste zich niet begeeft op het terrein van de psychologie en de metafysica. En ze is ook de bondgenoot van elke eerlijke religie – d.w.z. een religie die bereid is te worden beoordeeld naar dezelfde maatstaven die zij voor de andere aanlegt. Die boeken, die de meest vanzelfsprekende waarheid bevatten, zijn volgens haar geïnspireerd (niet geopenbaard). Maar ze beschouwt alle boeken, op grond van het menselijk element dat ze bevatten, als ondergeschikt aan het Boek van de Natuur; om dat te lezen en goed te begrijpen, moeten de ingeboren krachten van de ziel in hoge mate zijn ontwikkeld. Ideale wetten kunnen alleen door het intuïtieve vermogen worden waargenomen; ze liggen buiten het gebied van argumentatie en dialectiek en niemand kan ze begrijpen of juist beoordelen door de uiteenzettingen van een ander, zelfs al maakt deze aanspraak op een rechtstreekse openbaring. En omdat deze Society, die de grootst mogelijke ruimte laat op de gebieden van het zuiver ideale, niet minder vastberaden is op het terrein van de feiten, is haar eerbied voor de moderne wetenschap en haar echte vertegenwoordigers oprecht. Ondanks al hun gemis aan een hogere spirituele intuïtie, is de wereld ontzaglijk veel verschuldigd aan de vertegenwoordigers van de moderne natuurwetenschap.

Het is ook te danken aan de onverdroten arbeid van zulke oriëntalisten als Sir W.Jones, Max Müller, Burnouf, colebrooke, Haug, St.Hilaire en zoveel anderen, dat de Society, als lichaam, evenveel achting en eerbied koestert voor de vedische, boeddhistische, zoroastrische als voor andere oude religies van de wereld, en gelijke broederlijke gevoelens voor haar hindoese, singalese, parsische, jaïnistische, hebreeuwse en christelijke leden als individuele onderzoekers van het ‘zelf‘, van de natuur en van het goddelijke in de natuur.

Geboren in de Verenigde Staten van Amerika werd de Society gevormd naar het model van haar moederland. Dit laatste, dat de naam van God uit zijn constitutie wegliet om geen voorwendsel te verschaffen op zekere dag een staatsgodsdienst te vestigen, erkent in zijn wetten de volstrekte gelijkheid van alle religies. Alle steunen de staat en worden er op hun beurt door beschermd. De Society, gevormd naar dat model van deze

12

Page 15: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

constitutie, kan terecht een ‘republiek van het Geweten‘ worden genoemd.

We hebben nu, denken we, duidelijk gemaakt waarom het onze leden als individuen vrijstaat naar believen al of niet tot een van de godsdiensten te behoren, mits deze niet doen alsof niemand anders dan zijzelf geloofsvrijheid genieten en niet proberen hun meningen aan anderen op te dringen. Want de theosofie staat in haar abstracte betekenis boven alle menselijke sekten; ze is te uitgebreid om door één van deze te worden omvat, zij omvat ze alle met gemak.

Tot slot mogen we stellen dat de Society, die ruimer en veel universeler van opvatting is dan enig bestaand louter wetenschappelijk genootschap, boven de wetenschap ook nog het geloof heeft in alle mogelijkheden en de vastberaden wil om door te dringen in die onbekende geestelijke gebieden waarvan de exacte wetenschap beweert dat het niet op de weg van haar volgelingen ligt die te onderzoeken. Bovendien heeft ze één eigenschap meer dan welke religie ook; ze maakt geen onderscheid tussen heidenen, joden of christenen. Het is in deze geest dat de Society is gegrondvest op de hechte basis van een Universele Broederschap.

Dat is dus de Theosophical Society, en zo zijn haar beginselen, haar verschillende oogmerken en haar doelstellingen. De theosofie is noch ‘een nieuwerwetse leer’, een politieke intrige, noch één van die verenigingen van enthousiastelingen, die vandaag worden geboren maar morgen sterven. Het denken van één mens, hoe oneindig gevarieerd ook in zijn uitingen, is niet alomvattend. Verstoken van alomtegenwoordigheid moet het in zijn beschouwingen noodzakelijkerwijs in één richting gaan; en zodra het de grenzen van exacte menselijke kennis overschrijdt, moet het dwalen en dolen, want de vertakkingen van de ene centrale en absolute Waarheid zijn oneindig. Vandaar dat we nu en dan zien dat zelfs grotere filosofen verdwalen in het labyrint van bespiegelingen en daardoor de kritiek van het nageslacht uitlokken. Maar aangezien allen werken voor een en hetzelfde doel, namelijk de vrijmaking van het menselijk denken, het uitroeien van bijgeloof en het ontdekken van de waarheid, zijn allen even welkom. Het verwezenlijken van deze doeleinden, daar zijn allen het over eens, kan het best worden verzekerd door het overtuigen van de rede en het wekken van de geestdrift van de generatie van nieuwe jonge denkers, die juist bezig zijn volwassen te worden en zich opmaken om de plaats in te nemen van hun bevooroordeelde en conservatieve vaders. En omdat elk van hen -zowel de groten als de kleinen- de koninklijke weg naar kennis heeft betreden, luisteren we naar allen en nemen zowel de kleinen als groten in onze rijen op. Want geen eerlijke zoeker komt met lege handen terug en zelfs hij die zich het minst in de gunst van het publiek verheugt, kan toch

13

Page 16: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

op zijn minst zijn penningske offeren op het ene altaar van de Waarheid S

H.P.Blavatsky*

lL lL lL

* Uit Theosophical Articles by H.P. Blavatsky, I, The Theosophy Co., Los Angeles, 1981, “What are the Theosophists?”, p.48.

14

Page 17: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

Er IS MIJ GEVrAAGD te spreken over het onderwerp van univer sele broederschap als een feit in de natuur; niet als een theorie, niet als een

utopische droom die nooit werkelijkheid kan worden; niet als een feit in de maatschappij, niet als een feit in het lands bestuur, maar als een feit in de natuur: namelijk dat universele broe derschap een werkelijkheid is, of het wordt erkend of niet. Iedere natie en iedere beschaving heeft deze leer naar voren gebracht, en de feiten uit de geschiedenis tonen ons dat in de laatste achttienhonderd jaar deze leer meer dan in enige andere tijd geweld werd aangedaan door de maatschappij, de regering en de volkeren. Daardoor ging men tenslotte zeggen: “Universele broederschap is erg mooi; het is iets dat we allen wensen, maar het is onmogelijk ten uitvoer te brengen.” Met het één erkennen ze de nobele leer en met het an der ontkennen ze de mogelijkheid dat ze ooit verwezenlijkt zal worden.

Waarom is dit zo? Hoe komt het dat, hoewel het christendom en andere godsdiensten deze leer naar voren hebben gebracht, er toch in strijd daarmee wordt gehandeld? ... We kenden wel de theorie maar niet de praktijk. Welnu, ontbrak er dan niet iets? Het is een prachtige leer. Deze leer van de Theosophical Society is het enige dat wij iemand vragen te onderschrijven. Wat schort er dan aan? Waarom zijn er zo velen die zeggen dat het mooi is, maar dat het onmogelijk is, eenvoudig onmogelijk? Er zijn zelfs enige afdelingen van de christelijke kerk die zeggen: “Neem nu Jezus; de altruïsti sche, edele leringen van christus zijn mooi; maar geen enkele staat zou langer dan drie maanden onder zo’n leer kunnen bestaan.” De reden dat ze in de praktijk geen succes heeft is dat ze in het hart wordt ontkend.

De theosoof die iets van het leven weet, houdt vol dat universele broederschap niet maar een theorie is. Het is een feit, een levende steeds aanwezige werkelijkheid, waaraan geen land kan ontkomen; niemand kan eraan ontkomen en ieder die haar schendt, schendt een wet, schendt de grootste natuurwet, die op hem zal terugslaan en hem zal doen lijden. En daarom hebben we moeten lijden; daarom zijn er in chicago, in Londen, in New York, in Berlijn, in alle grote steden van de wereld, massa’s mensen die met geweld opeisen wat zij hun recht

Metafysica

15

Universele Broederschap: een Feit in de Natuur

Page 18: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

noemen, die zeggen dat ze dat recht willen en dat een andere groep hen onderdrukt; en in alle hoeken loert het gevaar om dat mensen aandringen op universele broederschap. Deze edele leer is al een gevaar geworden. De reden van dit alles is dat men het feit heeft ontkend. We stellen voor u nu te laten zien, als we dat kunnen, dat het een feit is.

Als u erop let, zult u bemerken dat wanneer het in een bepaald gebied regent, grote aantallen mensen op gelijke manier worden beïnvloed. Het moet op de akkers regenen om de gewassen te doen groeien, zodat ze naderhand kunnen worden geoogst en alle boeren worden tegelijk door de regen beïnvloed. Als men de maatschappij bekijkt zal men zien dat elke dag op ongeveer hetzelfde tijdstip bij na iedereen precies hetzelfde doet. Op een bepaald tijdstip in de ochtend gaan duizenden van uw burgers met die trein mee of haasten zich allemaal tegelijk om de trein te halen en enige ogen blikken later haasten ze zich uit de trein om naar hun werk te gaan; ze doen allen hetzelfde, één en dezelfde gedachte inspireert hen. Dat is één van de -kleine- bewijzen in het maatschappelij ke en zakenleven dat ze gezamenlijk beïnvloed worden, dat ze allen één zijn ... Dat is ook een bewijs van universele broederschap. We zijn allen verbonden, niet alleen met elkaar hier, maar met de gehe le wereld.

Laten we nu nog iets verder gaan op het materiële gebied en u zult zien dat alle mensen op elkaar lijken. We hebben dezelfde soort lichamen, misschien een beetje verschillend in lengte, gewicht en omvang, maar als mensen zijn we allen gelijk, allen hebben dezelfde kleur in een bepaald land, allen dezelfde vorm in elk land, zodat ze, gezien als louter lichamen van vlees, één zijn, ze zijn gelijk. We weten dat er bij elke man en vrouw uitwaseming optreedt, het zoge naamde transpireren. De dokters zullen u vertellen dat er een fijne re uitwase-ming is die men niet kan zien, de onzichtbare uitwase ming die zich tot op kleine afstand om ons heen uitstrekt; we weten dat dit van elk persoon uitgaat, en de emanaties van ieder mens beïn vloeden elk ander mens en worden altijd uitgewisseld. Alle aanwezi gen in deze zaal worden beïnvloed door deze emanaties en ook door de ideeën van elkaar en de ideeën van de sprekers die zich tot u rich ten. Het werkt dus in elke richting; waarheen u ook gaat, waar u ook naar kijkt, we zijn één op welk gebied ook, het gebied van de ziel zowel als het gebied van het lichaam; op het gebied van de emo ties, van de geest, waar eigenlijk niet, zijn we allen één en dit is een feit waaraan we niet kunnen ontkomen. En nu verder: de weten schap begint toe te geven wat de oude theosofen altijd al hebben ge zegd, dat er op elk moment in ieder persoon een sterven plaatsvindt, een uiteenvallen, een verdwijnen.

16

Page 19: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

Vroeger leerde en dacht men in het Westen dat wij de stof konden zien, dat deze tafel van stof ge maakt is. Tegenwoordig wordt het door uw beste geleerden overal in de Westerse beschaving toegegeven dat men de stof helemaal niet ziet; het is alleen de verschijningsvorm van de stof die we zien; en het zijn mijn zintuigen die mij in staat stellen deze verschijnselen waar te nemen. Het is helemaal geen stof en we zien de stof dus niet. Nu ze dit eenmaal hebben toegegeven, gaan ze verder en zeggen dat er een voortdurende verandering in de zogenaamde stof optreedt; dat wil zeggen, deze tafel is in beweging. Dit is niet een zuiver theo sofische theorie. Ga naar een willekeurige natuurkundige en hij zal u bevestigen wat ik u gezegd heb. Deze tafel is in beweging; elke mole cule is gescheiden van elke andere en er is ruimte tussen hen en ze bewegen.

Het is net zo met ieder mens; hij is opgebouwd uit atomen en deze zijn in beweging. Hoe komt het dan dat we bijna altijd dezelfde grootte en hetzelfde gewicht bewaren vanaf het moment van volwassenheid tot de dood? We eten tonnen vlees en groenten maar blij ven gelijk. Dit komt niet door de dingen die men heeft gegeten. Daar komt nog bij dat de atomen leven, voortdurend bewegen, komen en gaan van de ene persoon naar de ander; en dit is evenzeer de moderne leer van vandaag als de leer van het oude India. Ze noe men het de voortdurende ontbinding van atomen; dat wil met ande re woorden zeggen dat ik -en iedereen in deze zaal- een zeker aantal atomen verlies, die echter worden vervangen door andere ato men. Waar komen deze andere atomen nu vandaan? Zijn ze niet af komstig van de mensen in deze zaal? Deze atomen helpen evenzeer uw lichaam opnieuw op te bouwen als het voedsel dat u eet. En we scheiden atomen uit van onze denkvermogens en we ontvangen in onszelf de atomen die anderen hebben gebruikt. Want zoals u weet leert de wetenschap ons, en de theosofie heeft dit steeds benadrukt, dat de stof onzichtbaar is voor dat zij wordt omgezet in deze combinatie in de levenscyclus die haar zichtbaar maakt en voor ons tastbaar. Deze atomen verlaten ons dus in een stroom en dringen bij andere mensen binnen. En daarom gaan de atomen van goede mensen naar slechte mensen en de atomen waarop slechte mensen hun stempel hebben gedrukt komen bij goede mensen binnen en vice versa. Op die manier, en op nog andere manieren, beïnvloeden we iedereen in deze wereld; en de mensen in chicago die een laag en egoïstisch leven leiden, geven deze onzicht bare atomen een laag en egoïstisch karakter, en deze lage en zelf zuchtige atomen zullen weer door andere mensen en door u worden verspreid, tot schade van u en van hen. Ook dat is een aspect van universele broederschap. Dit leert ons om voorzichtig te zijn en erop toe te zien dat we de aan ons toevertrouwde atomen zo gebrui ken en bewaren, dat ze anderen waar ze heengaan ten goede zullen komen.

17

Page 20: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

Er is nog een andere kijk op universele broederschap, en ... dat is, dat er in deze wereld een werkelijke universele broederschap van mannen en vrouwen, van zielen bestaat, een broederschap van wezens die de universele broederschap in praktijk brengen door steeds te proberen de ziel van de mensen ten goede te beïnvloeden. Ik breng u de boodschap van deze mensen; ik breng u de woorden van die broederschap … Deze werkelijke Broederschap van leven de mensen zegt, waarom, mensen van het Westen, waarom weigert u zo lang te geloven dat u goden bent? Wij zijn uw broeders en wij zijn goden met u. Wees dan zoals de goden! Geloof dat u goden bent en dan zult u, na ervaring te hebben opgedaan en na welslagen, bewust een plaats hebben in de grote Broederschap die de gehele wereld beheerst, maar niet tegen de wetten in kan gaan. Deze grote Broederschap van levende mensen, levende zielen, zou als ze het kon, het gezicht van de beschaving veranderen; ze zouden, indien mogelijk, van elk van u een heilige willen maken; maar de wet is evolutie en ze kunnen deze niet schenden; ze moeten op u wachten. En waarom neemt u er zolang genoegen mee te geloven dat u in zon de geboren bent en hieraan niet kunt ontsnappen? Ik geloof niet in een dergelijke leer. Ik geloof niet dat ik geboren ben met een erfzon de. Ik geloof dat ik tamelijk slecht ben, maar dat ik in potentie een god ben en ik neem mij voor die erfenis te aanvaarden als dit moge lijk is. Met welk doel? Om alle anderen te helpen hetzelfde te doen, want zo luidt de wet van universele broederschap; ... dat we als de goden zijn en slechts worden belemmerd het daadwerkelijk te zijn door onze eigen dwaasheid, onwetendheid en angst om die positie in te nemen.

We houden dus vol dat universele broederschap een feit in de natuur is. Het is een feit voor het laagste deel van de natuur; voor het dierenrijk, voor het plantenrijk en het mineralenrijk. We zijn allen atomen en gehoorzamen gezamenlijk de wet. Het ontkennen betekent niet dat het niet waar is. Daardoor wordt alleen de dag der beloning uitgesteld en blijven we ellendig, arm en zelfzuchtig. Denk u eens in! Als iedereen in chicago, in de Verenigde Staten zou handelen zoals Jezus heeft gezegd, zoals Boeddha heeft gezegd, zoals confucius zei, zoals alle grote ethische leraren van de wereld hebben gezegd: “Behandel anderen zoals u graag wilt dat zij u be handelen”, zou er dan enige noodzaak zijn voor wetsregels en poli tieagenten met wapenstokken in dit park, zoals onlangs gebeurde? Nee, ik denk dat dit niet nodig zou zijn en dat heeft één van deze grote Broederschap gezegd. Hij zei dat alle problemen van de we reld in een oogwenk zouden verdwijnen als de mensen maar een kwart deden van wat ze kunnen en zouden moeten doen. Het is niet God die u tot de dood, tot ellende zal verdoemen. U bent het zelf. En wat de Theosophical Society bovenal verlangt is niet dat u het spiritisme begrijpt, niet dat verbazingwekkende occulte wonde ren worden verricht, maar dat men begrijpt wat de stof en

18

Page 21: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

wat het leven is, en dat zullen we nooit begrijpen als we niet de juiste ethi sche regels in praktijk brengen. Leef met elkaar als broeders; want de ellende en de moeilijkheden van de wereld zijn van groter belang dan alle wetenschappelijke vooruitgang die men zich kan voorstel len. Ik eindig met een beroep op u te doen bij alles wat de mens heid lief is om te onthouden wat ik heb gezegd, en of u nu christe nen, Atheïsten, joden, Heidenen of Theosofen bent, te proberen de universele broederschap in praktijk te brengen wat de universele plicht van alle mensen is S

W.Q.Judge*

lL lL lL

* Toespraak gehouden door W.Q.Judge in het ‘Parliament of Religions’. Uit de Proceed-ings of the Theosophical Congress at the Parliament of Religions, op de wereldtentoon-stelling in Chicago, september, 1893, p70. Heruitgegeven in Theosophical Articles by W.Q.Judge, I, The Theosophy Co.,Los Angeles, 1980, “Universal Brotherhood a fact in Nature”, p.41.

19

Page 22: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

EEN BEZOEkEr VAN ééN van de andere planeten van ons zonnestelsel, die na aankomst hier de term Mahatma zou vernemen,

zou zeker veronderstellen dat de etymologie van het woord hen die in Mahatma’s geloven, ongetwijfeld zou bezielen met de toewijding, onbevreesdheid, hoop en wilskracht die een dergelijk ideaal zou op-wekken bij hen, die het welzijn van het menselijke ras ter harte gaat. Een dergelijke veronderstelling zou juist zijn wat sommigen betreft, maar nadat de bezoeker alle leden van de Theosophical Society ondervraagd had, zou hij zeker teleurgesteld zijn vast te stellen, dat vele gelovigen bang waren van hun eigen idealen, aarzelden deze te verkondigen, traag waren in het vinden van argumenten om hun hoop te rechtvaardigen en dit alles vanwege de boze en spottende materialistische wereld, die zou kunnen lachen over zo’n geloof.

De hele omvang, betekenis en mogelijkheid van de evolutie liggen besloten in het woord Mahatma. Maha is “groot”, Atma is “ziel”, en beide woorden samengevoegd, betekenen die grote zielen die vóór ons gezegevierd hebben, niet omdat zij van een verschillende substantie zijn en van een of ander vreemde familie, maar juist omdat zij tot het menselijke ras behoren. reïncarnatie, karma, de zevenvoudige indeling, vergelding, beloning, strijd, falen, succes, verlichting, macht en een allesomvattende liefde voor de mens, dit alles ligt in dat ene woord besloten.

De ziel stijgt op uit het onbekende, begint te werken in en met de stof, wordt steeds opnieuw geboren, maakt karma, ontwikkelt voor zichzelf de zes voertuigen, ontmoet vergelding voor zonde en straf voor dwaling, wordt sterk door lijden, slaagt er in door de duisternis heen te dringen, bereikt de ware verlichting, grijpt naar de macht, behoudt barmhartigheid, ontplooit liefde voor de verweesde mensheid en zal dan alle anderen helpen die nog in onwetendheid verkeren, totdat allen verheven mogen worden en de plaats bereiken bij de “Vader in de Hemel”, die het Hoger Zelf is. Dit zou het betoog kunnen zijn van de bezoeker van de verre planeet en daarin zou hij een groot ideaal beschrijven voor alle leden van een vereniging zoals de onze, die van de Mahatma’s zelf haar eerste impuls kreeg.

Occultisme

De Mahatma als Ideaal en Werkelijkheid

20

Page 23: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

Zonder verdere discussie dan de opmerking dat de evolutie het bestaan van dergelijke wezens vereist anders zou er onderbreking in de keten zijn -en dit standpunt wordt zelfs ingenomen door een man van de wetenschap als Prof. Huxley, die in zijn laatste verhandelingen dit punt in een bijna even duidelijke taal stelt als de mijne- is dit artikel bedoeld voor hen die in het bestaan van de Mahatma’s geloven, of dit geloof vanzelf is opgekomen of het resultaat is van argumentatie. Het is ook bedoeld voor alle klassen van gelovigen, want zij zijn onderling verschillend. Sommigen geloven zonder te weifelen; anderen geloven onwankelbaar maar zijn bang over hun geloof te spreken; enkelen geloven, maar denken steeds dat zij moeten kunnen zeggen dat zij een Adept hebben gezien voordat zij anderen van hun geloof kunnen overtuigen; en een zeker aantal verbergt willens en wetens dit geloof als een soort individueel bezit, dat hen scheidt van de gewone stervelingen, die nooit van Adepten hebben gehoord of er wèl van hebben gehoord en spotten met die opvatting. Ik wens mij tot al dezen te richten. Deze ongelukkigen die steeds proberen verheven mensen en wijzen te meten naar de conventionele regels van een overgangsbeschaving, of die blijkbaar bang zijn van de grote mogelijkheden voor de mens en daarom de Meesters ontkennen, kan men het best aan zichzelf en aan de tijd overlaten, want het is meer dan waarschijnlijk dat zij, zodra dit ontstaat, het algemene geloof zullen aanvaarden; dit zal zeker binnen afzienbare tijd het geval zijn. Want het geloof in Mahatma’s -welke naam men ook aan dit denkbeeld geeft- is een algemeen bezit van het hele mensenras en alle pogingen van alle mannen van de empirische wetenschap en de dogmatische godsdienst kunnen nooit de herinnering uitroeien, die de ziel heeft van haar eigen verleden.

Wij zouden ons geloof in de Adepten bekend moeten maken en tegelijkertijd van niemand instemming vereisen. Het is niet nodig de namen van Adepten te geven, want een naam is uitgevonden door een familie en slechts weinig mensen denken aan zichzelf onder hun naam, maar onder het zinnetje “ik ben mijzelf”. Het noemen van deze wezens is dus geen bewijs en het zoeken naar geheimzinnige namen lokt een veroordeling wegens ontwijding uit. Het ideaal zonder de naam is groot en weids genoeg voor alle doelstellingen.

Enige jaren geleden schreven de Adepten aan H.P.B. en verschillende andere personen, dat meer hulp kon worden gegeven aan de beweging in Amerika vanwege het feit dat hun bestaan niet werd verborgen uit beweegredenen van angst of twijfel. Deze verklaring houdt natuurlijk de conclusie in dat, in tegenstelling met het voorafgaande waar, uit vrees voor scholen van wetenschap of godsdienst, de leden niet veel hadden verwezen naar het geloof in Mahatma’s, het vermogen om te helpen om de één of

21

Page 24: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

andere reden belemmerd was. Dit is het belangrijke punt en werpt de vraag op: “kan het vermogen van de Mahatma’s om te helpen door één of andere oorzaak belemmerd worden?” Het antwoord luidt: “Ja”. Maar waarom?

Alle gevolgen op ieder gebied zijn het resultaat van krachten die in beweging zijn gezet en kunnen niet het resultaat van niets zijn, maar moeten steeds voortvloeien uit oorzaken waarin zij verwikkeld zijn. Indien het kanaal, waardoor water zou moeten vloeien, verstopt is, zal het water daar niet stromen, maar als het kanaal open is, zal de stroom er doorheen gaan. Occulte hulp van de Meesters vereist een kanaal, zoals iedere andere hulp, en het feit dat de stromingen die gebruikt moeten worden occult zijn, maakt de noodzaak voor een kanaal groter. De mensen die geholpen willen worden, moeten deelnemen aan het maken van het kanaal waardoor de kracht kan werken, want als wij die niet willen hebben, kunnen de Meesters die niet geven. Daar wij ons nu bezig houden met het denkvermogen en de aard van de mens, moeten wij de woorden gebruiken, die de denkbeelden zullen voortbrengen verbonden met de krachten, waarvan wij wensen dat zij gebruikt zullen worden. In dit geval zijn het de woorden, die de lering omtrent het bestaan van Adepten, Mahatma’s, Meesters van Wijsheid naar voren brengen. Vandaar het belang om ons geloof tot uiting te brengen. Het wekt bij anderen denkbeelden, die nog sluimeren, het opent een kanaal in het denkvermogen, het dient om toevoerlijnen aan te leggen om gebruikt te worden door die krachten, die de Mahatma’s wensen te geven. Menige jonge man, die nooit had kunnen hopen grote mannen van de moderne wetenschap zoals Huxley, Tyndall en Darwin te ontmoeten, werd tot handeling geprikkeld, ertoe gebracht zichzelf te helpen, gedwongen naar kennis te zoeken doordat hij had vernomen, dat dergelijke mannen werkelijk bestaan en menselijke wezens zijn. Zonder zich af te vragen of het bewijs dat zij in Europa leven volledig is, hebben mensen getracht hun voorbeeld te volgen. Zullen wij geen gebruik maken van dezelfde wet van het menselijke denkvermogen en de geweldige kracht van de Loge laten werken met onze hulp, in plaats van tegen te werken met onze weerstand, twijfel of angst? Zij die toegewijd zijn, weten hoe zij ongeziene hulp hebben gekregen, die duidelijk werd door de gevolgen. Zij die vrezen, kunnen moed vatten, want zij zullen ervaren dat niet al hun medemensen verstoken zijn van het geloof in de mogelijkheden, die aangetoond worden door de leer van het bestaan van Adepten.

Als wij kijken naar het werk van de Society zien wij, dat overal waar de leden vrijmoedig hun geloof bekennen en niet bang zijn te spreken over dit hoge ideaal, belangstelling voor de Theosofie is gewekt, het werk voortgaat, de mensen er baat bij vinden. In tegendeel, waar ze steeds

22

Page 25: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

twijfel, onophoudelijk vragen naar stoffelijke bewijzen, voortdurende angst voor wat de wereld, of de wetenschap, of vrienden zullen denken, aanwezig zijn, daar is het werk dood, het veld niet bebouwd en de stad vindt geen baat bij de inspanningen van hen die, hoewel formeel in een Universele Broederschap zijn, niet in overeenstemming met het verheven ideaal leven.

Als een wijze en als een Occultist, zei Jezus tegen zijn volgelingen, dat zij alles moesten opgeven en hem volgen. Wij moeten de wens opgeven onszelf te redden en de tegenovergestelde verwerven – het verlangen anderen te redden. Laten wij denken aan het oude verhaal van Arjoena, die toen hij de hemel zou ingaan en zag dat zijn hond niet werd toegelaten en sommigen van zijn vrienden in de hel waren, weigerde te blijven zolang één schepsel niet in de hemel mocht komen. Dit is ware toewijding en gepaard aan een intelligente verklaring van geloof in de grote inwijding van de mensheid, zal dit leiden tot grootse resultaten, zal een beroep doen op erachter liggende krachten, zal zegevieren over de hel zelf en alle duistere krachten, die er nu naar streven de vooruitgang van de menselijke ziel te belemmeren S

Eusebio Urban*

lL lL lL

* Uit Theosophical Articles by W.Q.Judge, II, The Theosophy Co.,Los Angeles, 1980, “The Mahatmas as Ideals and Facts”, p.39, onder de pennaam Eusebio Urban.

23

Page 26: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

ONDEr DE VELE TOT NU TOE onopgeloste problemen die het mysterie van het denken betreffen, neemt de kwestie van

genialiteit een voorname plaats in. Wat is genie en waar komt het vandaan, wat is zijn raison d’étre en wat maakt dat het zo zelden voorkomt? Is het inderdaad “een hemelse gave”? En als dat zo is, waarom zijn dan voor de één zulke gaven weggelegd en is de ander gedoemd dom of zelfs idioot te zijn? Het verschijnen van geniale mannen of vrouwen te zien als een louter toevallige gebeurtenis, een prijs van het blinde lot, of als iets dat slechts van stoffelijke oorzaken afhangt, is alleen denkbaar voor een materialist.

Genialiteit, zoals coleridge het definieerde, is stellig -althans naar alle uiterlijke schijn- “het vermogen tot groei”; toch is het voor de innerlijke intuïtie van de mens de vraag of het genialiteit is -een abnormale aanleg van het denken- dat groeit en zich ont wikkelt, of het stoffelijk brein, het voertuig ervan, dat door één of ander geheimzinnig proces geschikter wordt om de ingeboren en goddelijke aard van de menselijke Overziel te ontvangen en van bin nen naar buiten te manifesteren. Misschien waren de filosofen uit de Oudheid in hun ongekunstelde wijsheid dichter bij de waarheid dan onze moderne betweters, toen zij de mens begiftigden met een beschermende godheid, een Geest die zij genius noemden. Het wezen van deze entiteit, om niet te spreken van haar geestelijke kern -let wel op het verschil, lezer- en de aanwezigheid van beide manifesteren zich in overeenstemming met het organisme van dege ne die hij bezielt. Zoals Shakespeare zegt over de genialiteit van gro te mannen, wat wij gewaarworden van zijn wezen “is niet hier”:

Want wat gij ziet is slechts het kleinst en het geringst gedeelte van de menselijke aard: Als, zeg ik u, mevrouw, ‘t geheel aanwezig was, dat zulk een grootse en verheven omvang heeft, dan zou, om het te omvatten, uw dak niet hoog genoeg zijn.

Hendrik VI, Deel I, ii, 3

Dit is precies wat de esoterische filosofie leert. De vlam van het genie wordt niet door de hand van de mens ontstoken, tenzij die van

Psychologie

Genialiteit

24

Page 27: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

zijn eigen geest. Het is de aard van de geestelijke entiteit zelf, van ons Ego, dat voortdurend nieuwe levensdraden weeft in het web van reïncarnatie op het weefgetouw van de tijd, van het begin tot aan het einde van de grote levenscyclus. Wat wij “de uitingen van genialiteit” in iemand noemen zijn niet anders dan de min of meer succesvolle pogingen van dat Ego om zich te doen gelden op het uiterlijk gebied van zijn objectieve vorm -de mens van stof- in zijn gewone dagelijkse bestaan. De Ego’s van een Newton, een Aeschylus, of een Shakespeare zijn van dezelfde essentie en substan tie als de Ego’s van een domkop, een weetniet, een dwaas, of zelfs een idioot; en de wijze waarop hun bezielende genie zich doet gelden hangt af van de fysiologische en materiële structuur van de stoffelij ke mens. Geen Ego verschilt van een ander Ego in zijn oorspronke lijke of oeressentie en aard. Wat de ene sterveling tot een groot mens maakt en de ander tot een gewoon, onbeduidend iemand, is zoals gezegd, de kwaliteit en de gesteldheid van het stoffelijke omhulsel en het vermogen of onvermogen van de hersenen en het lichaam om het licht van de ware innerlijke mens door te geven of tot uitdruk king te brengen; en deze geschiktheid of ongeschiktheid is op haar beurt het gevolg van karma. Of, om een andere vergelijking te ge bruiken, de stoffelijke mens is het muziekinstrument en het Ego de uitvoerende kunstenaar. De mogelijkheid van een perfecte melodie van klanken zit in het eerste -het instrument- en hoe bekwaam de laatste ook is, hij kan uit een kapot of slecht gebouwd instrument geen onberispelijke harmonie voortbrengen. Deze harmonie hangt af van de getrouwe overbrenging, door woord of daad, naar het objectieve gebied, van de onuitgesproken goddelijke gedachte in de diepten van de subjectieve of innerlijke natuur van de mens. De stof felijke mens kan -als we de vergelijking doortrekken- een Stradi varius van onschatbare waarde zijn of een goedkope, gebarsten viool, of wel een middelmatige tussen beide in, in de handen van de Paganini die hem leven inblaast.

Alle oude volkeren wisten dit. Maar al hadden ze allen hun Mysteriën en Hiërofanten, de grote metafysische leer kon niet aan allen op gelijke wijze worden onderwezen; en terwijl enkele uitverkorenen dergelijke waarheden bij hun inwijding ontvingen, werd bij het benaderen daarvan door de massa de grootste voorzichtigheid betracht en werden uiterste grenzen gesteld. “Uit het GODDELIJk AL komt Amun voort, de Goddelijke Wijsheid ... geef haar niet aan de onwaardigen,” zegt een Boek van Hermes. Paulus, de “wijze bouw meester”,1 (I cor. 3:10) herhaalt slechts Thoth-Hermes als hij tot de corinthiërs zegt: 1 Een absoluut theürgische, maçonnieke en occulte term. Door deze te gebruiken bewijst Paulus zelf een ingewijde te zijn en het recht te hebben anderen in te wijden.

25

Page 28: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

“wij spreken wijsheid onder hen die volmaakt zijn [de ingewijden] ... de wijsheid van God is een mysterie, zelfs de verborgen wijsheid” (2:6-7). Zouden de hoofdstukken 2 en 3 van I corinthiërs ooit worden vertaald in de geest waarin ze werden geschreven -zelfs hun dode letter is nu misvormd- dan zouden aan de wereld wonderlijke din gen worden geopenbaard.

Het occultisme leert dat de aanwezigheid van verscheidene schep-pende krachten in de mens, in hun collectiviteit genie genoemd, niet het gevolg is van blind toeval, noch van ingeboren eigenschappen verkregen door erfelijke aanleg -hoewel dat wat bekend is als atavisme deze eigenschappen vaak versterkt- maar van een opeenhoping van voorafgaande individuele ervaringen van het Ego zelf in zijn vorige leven, en levens. Want hoewel hij in diepste wezen en van nature alwetend is, heeft hij toch ervaring nodig van de aardse dingen, aards op het objectieve gebied, via zijn persoonlijk heden, om daarin die abstracte alwetendheid te verwezenlijken. Het ontwikkelen van bepaalde kundigheden in de loop van een lange reeks incarnaties in het verleden, zo voegt onze filosofie eraan toe, moet tenslotte in één of ander leven tot een hoogtepunt voeren, het tot bloei komen als genie, in de een of andere richting.

Grote genialiteit, als ze echt en aangeboren is en niet louter een abnormale ontwikkeling van ons menselijk intellect, kan dan ook nooit nabootsen of zich tot imiteren vernederen, maar zal altijd oorspronkelijk zijn, sui generis in haar creatieve impulsen en in wat ze tot stand brengt. Zoals die reusachtige Indische lelies die opschieten uit barsten en spleten van de wolkenstrelende en kale rotsen van de hoogste Nilgiri bergplateaus, zo heeft ware genialiteit alleen maar een gelegenheid nodig om te voorschijn te komen en voor iedereen zichtbaar op te bloeien op de meest onvruchtbare grond, want haar invloed is altijd onmiskenbaar. Om een populaire zegswijze te gebruiken, genialiteit zal, evenals een moord, vroeg of laat uit komen, en hoe meer ze onderdrukt en verborgen werd, hoe groter de lichtgloed zal zijn van de plotselinge uitbarsting. kunstmatige genialiteit daarentegen, zo vaak met de eerste verward, en die in feite slechts het resultaat is van lange studie en training, zal bij wijze van spreken nooit meer zijn dan de vlam van een lamp die buiten de in gang van de tempel brandt; ze werpt wellicht een lang lichtspoor over de weg, maar ze laat het inwendige van het bouwwerk in duisternis. En zoals elk vermogen en elke eigenschap in de natuur tweevoudig is -ze kunnen alle voor twee doeleinden worden gebruikt, het goede zowel als het kwade- zo zal ook kunstmatige genialiteit zichzelf verraden. Geboren uit de chaos van de aardse

26

Page 29: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

gewaarwordingen van het waarnemings- en herinneringsvermogen, maar eindig in geheugen, zal ze altijd de slaaf blijven van het lichaam; en dat lichaam zal door zijn onbetrouwbaarheid en de natuurlijke tot verwarring leidende neiging van de stof niet nalaten zelfs het grootste zogenaamde genie terug te voeren tot zijn eigen oorspronkelijke element, wat opnieuw de chaos, of het kwade, of de aarde is.

Er bestaat dus tussen het ware en het kunstmatige genie, het ene voortkomend uit het licht van het onsterfelijke Ego, het andere uit het vergankelijke dwaallicht van het aardse of zuiver menselijke intellect en de dierlijke ziel, een kloof, die alleen kan worden over brugd door hem die steeds hoger streeft; die nooit, zelfs niet in de diepten van de stof, die leid-ster, de goddelijke ziel en het denkver mogen, of wat wij buddhi-manas noemen, uit het oog verliest. De laatste heeft niet, zoals de eerste, behoefte aan veredeling. De woor den van de dichter die zegt dat het licht van genialiteit:

“Indien niet beschermd, bijgesteld en met zorg gevoed, Spoedig sterft of wegkwijnt in grillige gloed”

kan alleen betrekking hebben op kunstmatige genialiteit, die slechts het resultaat is van de beschaving en een scherp intellect. Het is niet het rechtstreekse licht van de mãnasaputra’s, de zonen van wijsheid, want het echt geniale, dat aan de vlam van onze ho gere natuur of het Ego is ontstoken, kan niet sterven. Daarom is het zo uiterst zeldzaam. . . . Het occultisme leert ons dat het voor de persoonlijkheid met haar scherpe stoffelijke zintuigen en tattva’s gemakkelijker is te neigen naar het lagere viervoud, dan zich te verheffen tot haar [hogere] triade -de moderne filosofie, hoewel heel bedreven in het behandelen van dit lager geplaatste genie, weet niets van zijn hogere geestelijke vorm -de

“één op de tien miljoen”. Het is dan ook niet meer dan natuurlijk dat, door het één met het ander te verwarren, de beste moderne schrijvers er niet in zijn geslaagd ware genialiteit te omschrijven. Bijgevolg ho ren en lezen we voortdurend veel van wat in de ogen van de occultist volkomen paradoxaal lijkt. “Genialiteit vraagt om oefening”, zegt de één, “genialiteit is ijdel en zelfgenoegzaam”, verklaart een an der; terwijl een derde het goddelijk licht wel definieert, maar klei neert op het Procustusbed van zijn eigen intellectuele bekrompen heid. Hij zal spreken over de grote excentriciteit van het genie en terwijl hij het in de regel in verband brengt met een “ontvlambare constitutie”, zal hij zelfs aantonen dat het “een prooi is van elke hartstocht en zelden van een verfijnde smaak!” (Lord kaimes). Het heeft geen zin met hen te argumenteren of hun te zeggen dat het oorspronkelijke en

27

Page 30: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

grote genie de meest verblindende stralen van het menselijk intellect doet verbleken, zoals de zon het licht van een vuur in het open veld tenietdoet; dat het nooit excentriek is; maar altijd sui generis; en dat een mens die begiftigd is met ware genialiteit nooit kan toegeven aan zijn lichamelijke, dierlijke hartstochten. In het oog van een nederig occultist kan alleen een grote altruïstische figuur als een Boeddha of Jezus en enkele trouwe navolgers in onze huidige cyclus als volledig ontwikkelde GENIEËN worden beschouwd S

H.P.Blavatsky*

lL lL lL

* Uit Theosophical Articles by H.P.Blavatsky, II, The Theosophy Co., Los Angeles, 1981, “Genius”, p.119.

28

Page 31: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

HET WOOrD AANDAcHT WOrDT op ruime schaal maar opper-vlakkig gebruikt bij het onderwijs, maar wij hebben geen ander

woord waarmee wij gewoonlijk kunnen aanduiden die houding van het bewustzijn, die bij één of andere studie of het verwerven van een bekwaamheid in volstrekte zin en voortdurend vereist wordt ten einde tot wezenlijke resultaten te komen. De term concentratie is in dit verband letterlijk juister, maar bij de meeste mensen heeft concentratie een te beperkte en te speciale toepassing om deze voor gewoon gebruik geschikt te maken in plaats van het woord Aandacht. Maar de Aandacht waar wij het over hebben, de aandacht nodig voor alle verrichtingen om kennis te verwerven, kan misschien beter worden begrepen en tot stand gebracht wanneer we het beschouwen als Geconcentreerde Aandacht.

Aandacht is die toestand of houding van bewustzijn waarbij haar stralen standvastig en onafgebroken gericht zijn op wat gedaan wordt of op het onderwerp van studie. Dit kan worden voorgehouden aan het bewustzijn door één of meer zintuigen of het kan al deel uitmaken van het denkvermogen; het bijzondere in deze houding is de ingespannen gerichtheid waarmee het bewustzijn werkt. Deze ingespannen gerichtheid van de blik moet tot zo’n graad worden opgevoerd, dat alle zintuiglijke of mentale voorwerpen, behalve dat ene buiten zijn bereik vallen.

In de poging om dit te doen, de geconcentreerde aandacht vast te houden, wordt de Wil van het individu erbij betrokken en zijn functie bij dit proces kan worden vergeleken met die van een brandglas dat zich tussen de zon en een voorwerp bevindt. Als het de bedoeling is dat de zonnestralen door het brandglas heen een bepaald en waarneembaar gevolg voortbrengen, moet het glas zò geplaatst worden dat de lichtstralen op één punt samenkomen. Deze plek of brandpunt ontvangt dan de hele kracht van de stralen die door het glas schijnen. Op dezelfde wijze brengt de Wil, door de aandacht vast te houden, de stralen van het bewustzijn met al hun inherente, dynamische krachten samen op een beperkt gebied, fysiologisch, mentaal of zedelijk.

Wij zien dus dat Aandacht ingespannen gerichtheid is van Mentaal

De Functie van Aandacht bij Persoonlijke Ontwikkeling

Ethica

29

Page 32: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

Inzicht, geconcentreerd en vastgehouden door werking van de Wil. Zij is niet een afgescheiden functie of eigenschap van het denkvermogen, zoals waarneming, beeldend vermogen, rede, enz., zoals sommige psychologen ons zouden willen doen geloven, maar een wijze van handelen, de juiste werking van de Wil. In andere woorden is het de welbepaalde, doeltreffende uiting van de Wilskracht van het individu.

De functies van waarneming, begrip, beeldend vermogen enz., zijn instrumenten van het Ego om te werken in de wereld der verschijnselen en met de mentale verworvenheden van deze wereld ; wanneer één of meer van deze functies volledig werkzaam is, los van alles wat er buiten staat, dan is er sprake van Aandacht.

Wil is de manifestatie of werking van het ware menselijke Ego; Aandacht duidt de wijze aan waarop die manifestatie functioneel aan de dag treedt en waardoor alleen blijvende resultaten worden teweeggebracht. Het Ego kan, door middel van Wilskracht, alleen verhoudingen tot stand brengen met buiten hem staande voorwerpen door middel van de mentale activiteiten: Waarneming, Begrip, Oordeel, Beeldend Vermogen enz. En om dit te bereiken moeten deze mentale activiteiten werkzaam blijven in rechtstreeks verband tussen het Ego, vertegenwoordigd door Wilskracht, en het te bestuderen onderwerp.

Aandacht speelt haar noodzakelijke rol in ieder van de levensgebieden waar het menselijke individu toebehoort:

1) Op het fysieke plan; op het fysiologische gebied van de zintuigen en de zenuw- en spierstelsels. Bewuste handeling onder leiding van aandacht op dit gebied voert tot bekwaamheid; deze is de basis, niet alleen van iedere vorm van kunst en artistieke prestatie, maar van iedere goed aangepaste beweging van het menselijke lichaam voor praktische doeleinden of waar het gaat om lenigheid en gratie.

2) Op het mentale plan; op het psychologische gebied van begrippen, vergelijkingen, beoordelingen, gevolgtrekkingen, bespiegelingen en idealen. Onder de controle van aandacht schept verstandelijke energie op dit gebied logische, systematische en samenhangende gedachtevormen, ware panoramische gezichtsvelden bestaande uit losse verstandelijke bijzonderheden en nieuwe emotionele vormen van kracht en schoonheid.

3) Op het zedelijke plan; op het geestelijke gebied van de allerhoogste waarheden, essentiële beginselen, het zoeken naar het Oneindige,

30

Page 33: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

de wetten van menselijke betrekkingen en de toepassing van dit alles op het gehele gedrag in het persoonlijke leven. Op dit meest verheven terrein concentreren de zedelijke gevoelens en geestelijke aspiraties naar volmaaktheid in het leven hun aandacht op duidelijk omschreven bijzonderheden van persoonlijk denken en gedrag, het tot stand brengen van een innerlijke geestelijke houding, zich uitend in betrouwbaarheid, overeenstemming tussen gedrag en beginselen, altruïsme in al zijn vormen en de ontwikkeling van een persoonlijke invloed, die voortdurend neigt naar het ontwikkelen van een bezielende maatschappelijke harmonie.

“Genie” wordt omschreven als “een oneindig vermogen om zich in te spannen”. Deze uitdrukking “zich inspannen“ is slechts een synoniem voor “nauwkeurige aandacht voor de geringste bijzonderheden”. Om dit alles samen te vatten: Geconcentreerde Aandacht is de uitdrukking van de Wil en de Wil is de centrale, bezielende kracht die voortkomt uit het Ego. Op voorwaarde dat Aandacht aanwezig is, werkt de Wil op de chaos van de omringende wereld in en door het samenbundelen van krachten en bewegingen van die wereld zet hij die chaos om in een gebied van vorm, kracht en doel, met het Ego als middelpunt. Dit is Persoonlijk Evolutie, die tenslotte leidt tot een vervolmaakte Individualiteit, de schepping van haar eigen Wil S

I.

lL lL lL

Uit Theosophical Articles and Notes, The Theosophy Co., Los Angeles, 1985, “The Function of Attention in Personal Development”, p.153.

31

Page 34: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

32

(?…)Atma-Buddhi-Manas: Wat is het onderscheid tussen denken (Manas) en gedachten en wat heeft Manas met Buddhi te maken? Uit de Theosofie begrijp ik dat Be-wustzijn of Atma gebruik maakt van Manas om zich te vervolmaken en dat Manas het instrument is dat de gedachten als het ware zou moeten beteugelen en leiden.

Eenvoudig gezegd, denken is de aktiviteit zelf van het waarnemen, en gedachten zijn de inhoud van die aktiviteit of waarneming.Manas is het instrument dat ons in staat stelt om gedachten waar te nemen – zoals een televisietoestel dat beelden kan zichtbaar maken maar die beelden niet zelf maakt, deze worden vanuit verschillende zenders (het astrale licht) naar je toestel (manas) verzonden. Manas is zelf ook een “doorzender” die gedachten recombineert en reflecteert en terug in het astrale licht projecteert waar ze opnieuw door andere manassen -die voor die specifieke gedachten gevoelig zijn- kunnen worden opgevangen zoals in de kanalenkiezer van je televisietoestel.Wat je nu met die gedachten gaat doen is natuurlijk je eigen verant-woordelijkheid en zal bepalend zijn of manas zich naar het hogere richt of naar het lagere (zoals je zelf zegt beteugelen en leiden). Manas is dus tweevoudig, hoger (Ego) of lager (ego), al naar gelang de richting die wordt gekozen.Manas is individueel of zelf-bewustzijn, Buddhi is universeel bewustzijn (men zou kunnen zeggen dat Manas het individueel of lokaal aspect is van Buddhi). Buddhi wordt als het ware “bewust” door de geaccumu-leerde ervaringen van Manas. Hierdoor zal zich na verloop van talrijke incarnaties een UNIVErSEEL ZELF-BEWUSTZIJN ontplooien. De reden hiervoor is dat tijdens het stervensproces van elke persoonlijkheid de ge-dachten, gevoelens en ervaringen -uit het zojuist voorbije leven- die van een geestelijke kwaliteit getuigen, aan Buddhi worden toegevoegd. Het is dus Buddhi dat eigenlijk gebruik maakt van Manas.Atma is het vermogen tot waarnemen dat d.m.v. een universeel voertuig -Buddhi- operatief kan zijn en Buddhi op haar beurt kan zich individual-iseren via Manas. Hoger Manas -of het Ego- is datgene dat reincarneert. Het is een straal van het universele denkvermogen of Mahat (een aspect van Buddhi, ook wel Buddhi-Manas genoemd) dat de nieuwe persoonlijk-heid in staat stelt tot zelfbewustzijn. Wanneer men nu met dit bewustzijn op een geestelijke (dit wil zeggen ethische) wijze aan de slag gaat, dan richt deze straal zich terug naar haar oorsprong en krijgt de mens op de duur deelname aan het goddelijke bewustzijn S

De redactie

lL lL lL

Page 35: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004
Page 36: Theosofie Vol 6 Nr 1 - Winter 2004

DE GEÜNIEERDE LOGE VAN THEOSOFEN

BEGINSELVERKLARING

Het richtsnoer van deze Loge is onafhankelijke toewijding aan de belangen van de Theosofie. De Loge staat buiten elke Theoso-fische organisatie. Zij blijft getrouw aan de grote Stichters van de Theosofische Beweging en houdt zich niet op met onenigheden of persoonlijke meningsverschillen.

Het werk dat ze ter hand heeft genomen en het doel dat ze voor ogen houdt, nemen haar te zeer in beslag en zijn te verheven om haar tijd te laten of lust te doen voelen zich met bijzaken op te houden. Dat werk en dat doel zijn de verbreiding van de Theoso-fische grondstellingen en de toepassing van die beginselen in de praktijk van het leven door een zich steeds beter bewust worden van het Zelf; een diepere overtuiging van Universele Broederschap.

Zij verklaart dat de onaantastbare grondslag voor eenheid onder Theosofen, waar en hoe ook geplaatst, overeenkomst van doel, streven en lering is. Daar deze grondslag de enig mogelijke en volmaakte band tussen de bij haar aangeslotenen vormt, is verdere reglementering of een bestuur overbodig. Zij stelt zich ten doel dit begrip onder Theosofen te verspreiden om zodoende de onderlinge eenheid te bevorderen.

Zij acht allen ‘Theosoof’ die de mensheid zonder onderscheid van ras, geloof, geslacht, persoonlijke omstandigheden of richting in waarheid dienen. Zij heet allen welkom die instemmen met deze grondslag en die wensen zichzelf door studie en op andere wijze te bekwamen om anderen steeds beter te helpen en te onderwijzen.

‘De ware Theosoof behoort tot geen geloof noch sekte en toch behoort hij tot alle.’