thema 4 - lezen - de tamboerijn€¦ · 4. de advertentie 4. een advertentie is een s tukje in de...
TRANSCRIPT
Thema 4 Lezen
© aintsk / OBS De Tamboerijn te Amsterdam
Les 4.1 Geluiden maken
1. het prentenboek 1. Een prentenboek is een boek met veel plaatjes en tekeningen. Er staat weinig geschreven in een prentenboek. Bij de kleuters wordt veel voorgelezen uit prentenboeken.
1.
2.
3.
1. de prentenboeken 2. het versje 3. klappen
2. het vers 2. Een vers is een lied of gedicht. 3. klappen 3. Als je in je handen klapt, sla je je handen
een paar keer tegen elkaar. 4. bulderen 4. Bulderen is hard en boos praten.
4.
5.
6.
4. bulderen 5. brommende beer 6. janken
5. brommen 5. Brommen betekent mopperen omdat je
niet tevreden over iets bent. 6. janken 6. Janken is hard huilen. Als je jankt dan
maak je veel geluid. Een ander woord hiervoor is brullen.
Thema 4 Lezen
© aintsk / OBS De Tamboerijn te Amsterdam
7. brullen 7. Brullen is hetzelfde als hard schreeuwen of hard huilen. Janken en brullen betekenen hetzelfde.
7.
8.
9.
7. brullende leeuw 8. snikken 9. brutaal gedrag
8. snikken 8. Snikken is hijgend huilen. Elke keer dat je
ademhaalt, maak je een huilgeluid. 9. brutaal 9. Brutaal betekent dat je van alles durft te
zeggen en durft te doen. Je zegt of doet dingen die eigenlijk niet mogen.
Thema 4 Lezen
© aintsk / OBS De Tamboerijn te Amsterdam
Les 4.2 Het alfabet
1. het alfabet 1. Het alfabet, dat zijn alle letters op een rij.
1.
2.
1. het alfabet 2. het telefoonboek
2. het telefoonboek 2. In een telefoonboek kijk je als je het
telefoonnummer van iemand wilt vinden. In een telefoonboek staan de namen van heleboel mensen. Om makkelijk te kunnen zoeken staan de namen op alfabetische volgorde.
3. alfabetisch 3. Alfabetisch betekent dat de namen die
met een a beginnen vooraan staan in het telefoonboek. Daarna komen de namen met een b, en zo door tot en met de z.
3.
4.
3. alfabetisch 4. speuren
4. speuren 4. Speuren is heel goed zoeken. Je let goed
op of je het ziet.
Thema 4 Lezen
© aintsk / OBS De Tamboerijn te Amsterdam
5. de atlas 5. Een atlas is een groot boek waarin je iets kunt leren over landen of gebieden.
5.
6.
5. de atlas 6. de legenda
6. de legenda 6. De legenda is de uitleg bij een kaart. In de
legenda kun je vinden wat kleuren en andere tekens betekenen.
7. beantwoorden 7. Beantwoorden betekent een antwoord
geven.
7.
8.
7. een mail beantwoorden 8. bespreken
8. bespreken 8. Als je iets bespreekt, dan praat je erover.
Je overlegt samen of het goed is.
Thema 4 Lezen
© aintsk / OBS De Tamboerijn te Amsterdam
Les 4.3 De nieuwskring 1. de nieuwskring 1. Een nieuwskring is een kring op school
waarin kinderen iets vertellen over nieuws dat ze gelezen hebben in de krant. Ze knippen een artikel uit een krant en praten daarover.
1.
2.
3.
1. de nieuwskring 2. het artikel 3. in een krant bladeren
2. het artikel 2. Een artikel is een stuk tekst in een krant of
tijdschrift. 3. bladeren 3. Als je in een krant bladert, sla je de
bladzijden achter elkaar om. Je leest niet in de krant, maar je kijkt erin.
4. de advertentie 4. Een advertentie is een stukje in de krant
om iets te koop aan te bieden. Als je een advertentie in de krant wil zetten, moet je ervoor betalen.
4.
5.
6.
4. de advertentie 5. de schoolkrant 6. zinsdelen
5. de schoolkrant 5. Een schoolkrant is de krant van de school.
In de schoolkrant staat het nieuws over de school.
6. het zinsdeel 6. Een zinsdeel is een deel van een zin.
Thema 4 Lezen
© aintsk / OBS De Tamboerijn te Amsterdam
7. het werkwoord 7. Een werkwoord is een doewoord. Je kunt het doen.
7.
8.
7. werkwoorden 8. klanken
9.
9. “dank u” in verschillende talen
8. de klank 8. Een klank is de manier waarop iets klinkt.
Een paar voorbeelden van klanken zijn: oe, au, ei en oei. Klanken vormen samen woorden en zinnen.
9. de taal 9. Nederlands is een taal. Een taal bestaat
uit letters, woorden, zinnen en klanken. Door taal kunnen mensen met elkaar praten. In een boek staat geschreven taal.
Thema 4 Lezen
© aintsk / OBS De Tamboerijn te Amsterdam
Les 4.4 Het dictee 1. omschrijven 1. Als je iets omschrijft, dan vertel je er meer
over. Je legt met woorden uit wat je bedoelt.
1.
2.
1. omschrijven 2. het dictee
2. het dictee 2. Een dictee is een taaloefening om te zien
of je woorden en zinnen zonder fouten kunt opschrijven.
3. opzeggen 3. Opzeggen is hardop uitspreken.
3.
4.
3. De leerkracht zegt de woorden en zinnen
op. 4. themawoorden
4. het themawoord 4. Een themawoord is een woord uit een
bepaald thema. Een thema is een onderwerp.
Thema 4 Lezen
© aintsk / OBS De Tamboerijn te Amsterdam
5. het schoolbord 5. Op het schoolbord kan je met een krijtje schrijven.
5.
6.
5. het schoolbord 6. muisstil
6. muisstil 6. Muisstil betekent heel stil. Je maakt
helemaal geen geluid als je muisstil bent. 7. meedoen 7. Als je meedoet, dan doe je hetzelfde als
alle anderen.
7.
8.
7. meedoen 8. kliederen
8. kliederen 8. Kliederen is hetzelfde als knoeien en
morsen. Als je kliedert, dan maak je dingen vies.
Thema 4 Lezen
© aintsk / OBS De Tamboerijn te Amsterdam
Les 4.5 Kinderboekenweek
1. de kinderboekenweek 1. In de kinderboekenweek wordt veel
aandacht besteed aan leesboeken voor kinderen. Er worden in de kinderboekenweek veel dingen gedaan die te maken hebben met lezen. Sommige scholen houden een voorleeswedstrijd, andere scholen nodigen een schrijver uit.
1.
2.
1. de kinderboekenweek 2. Hij leest een kinderboek.
2. het kinderboek 2. Kinderboeken zijn leesboeken voor
kinderen. 3. de schrijver 3. De schrijver is iemand die een boek heeft
geschreven.
3.
4.
3. de schrijver 4. programma’s met dit pictogram kunnen
spannend zijn 4. spannend 4. Spannend is eng. Je weet niet precies hoe
het af gaat lopen. Van spannende dingen wordt je een beetje zenuwachtig.
Thema 4 Lezen
© aintsk / OBS De Tamboerijn te Amsterdam
5. de speurtocht 5. Speuren is goed zoeken. Een tocht is een reis.
5.
6.
5. de speurtocht 6. een fantasieverhaal
6. een fantasieverhaal 6. Een fantasieverhaal is een verzonnen
verhaal. Het is niet echt gebeurd. 7. fantaseren 7. Fantaseren is verzinnen.
7.
8.
7. fantaseren 8. een stukje uit een hoofdstuk
8. het hoofdstuk 8. Een hoofdstuk is een deel van een boek
met een eigen onderwerp. De meeste boeken zijn verdeeld in hoofdstukken. Die hoofdstukken hebben een titel of nummer. Hoofdstukken gaan over één onderwerp.
Thema 4 Lezen
© aintsk / OBS De Tamboerijn te Amsterdam
9. giechelen 9. Giechelen is lachen met hoge geluidjes.
9.
10.
9. giechelen 10. handtekeningen
10. de handtekening 10. Je handtekening is je naam zoals je die
schrijft op jouw eigen manier. Een handtekening zet je bijvoorbeeld onder belangrijke brieven. Veel kinderen verzamelen handtekeningen van beroemde mensen.
Thema 4 Lezen
© aintsk / OBS De Tamboerijn te Amsterdam
Les 4.6 Het journaal 1. de televisie 1. De televisie is een apparaat met een
beeldscherm.
1.
2.
1. de televisie 2. het jeugdjournaal
2. het journaal 2. Het journaal is een programma op
televisie. In het journaal wordt het nieuws verteld. In het journaal wordt verteld wat er die dag in de wereld is gebeurd. Een jeugdjournaal is speciaal voor kinderen.
3. de verteller 3. De verteller is iemand die iets vertelt.
3.
4.
3. de verteller 4. oplezen
4. oplezen 4. Oplezen betekent hardop lezen wat er
staat.
Thema 4 Lezen
© aintsk / OBS De Tamboerijn te Amsterdam
5. plechtig 5. Plechtig praten betekent netjes en ernstig praten. Hij praat plechtig omdat het nieuws niet leuk is.
5.
6.
5. plechtig 6. spreken
6. spreken 6. Een ander woord voor praten is spreken. 7. de toon 7. De toon is de manier waarop je iets
vertelt.
7.
8.
7. de toon 8. verstaan
8. verstaan 8. Verstaan betekent goed kunnen horen
wat iemand zegt.