socio economica€¦ · web viewgroeiende populariteit sinds ca. 1950 toename van wereldbevolking...
TRANSCRIPT
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
GeschiedenisHedendaagse economische en politieke geschiedenis
Hoofdstuk I
1. Eigenheid van geschiedenis als wetenschap…
2. Gebruik en nut van geschiedenisa) Gebruik van geschiedenis
Geschiedenis (mis)bruiken voor eigentijdse politieke, ideologische, religieuze motievenVb; artikel in De Morgen: “Het nazispook van De Wever en Moureaux maakt van de geschiedenis opnieuw een hoer en huurling” De Wever beweert dat de moslimterreur het ergste is sinds Hitler (klopt niet !! => ironisch: het zijn historici)
Geschiedenis gebruiken voor bepaalde, belangrijke herinneringen ‘levend’ te houden. via monumenten, beelden, … Via films, romans,… via wetenschappelijk onderzoeken, museaVb; - toren en “Belle-fleur” van de mijn van “Bois du Cazier” als herinnering van het drama van Marcinelle op 8 augustus 1956 (afbeelding ppp) - standbeeld op Marnixplein in Antwerpen als herinnering van afkoop van Scheldetol in 1863 - Pieter Daens was belangrijk voor gelijkheid binnen sociale klassan => boek + film - documentatiecentrum over holocaust en mensenrechten => museum Kazerne Dossin - Lezingsreeks over 50 jaar migratie: afsluiting bilaterale akkoorden tussen België-Marokko en Turkije => wetenschappelijk onderzoek
Gebruik van geschiedenis voor ‘identiteitsopbouw’ van gemeenschappen, groepen, klassen, … Vb; groepsidentiteit: 1 mei viering => strijden om 8 uren werkdag (arbeiders) => sociale strijd einde 19de eeuw van bedrijven, merken, … Vb: bedrijfsidentiteit: bedrijven gebruiken hun geschiedenis als marketingstrategieën herinnering als machtsstrijd Vb; het Palast der Republik was een symbool van het communisme => het werd afgebroken en er werd een winkelcentrum (overwinning van kapitalisme) gebouwd in een stijl uit eind 19de eeuw (hoogtepunt in Duitse ontwikkeling)
b) Nut van de geschiedenis (de waarom-vraag) Founding Fathers van SEW
1
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Weber, Durkheim, Marx, Compte, Matlhus, … => sociologen Smith => econoom
Historiografische inbeddingMethodenstreit
Deductieve aanpak Inductieve aanpak- Theoretische axioma’s- Kwantificering & analyse
- Geloof in maakbaarheid van de maatschappij
- Positivistisch
- Belang van historische context- Descriptief & empirisch
kwalitatief- Minder sociaal-reformatorisch
- Complexiteit
theorie vs. empirie recurrentie en wetmatigheid vs. uniciteit en contingentie …
Crisis van 1929 is vergelijkbaar met huidige crisis van 2008 ? kredietcrisis 2008: - start: crisis in vastgoedmarkt => te veel leningen + complexe financiële producten die verhandeld worden op beurs die systematisch verdeeld worden op wereld, wat leidt tot onzekerheid bij consument = verkoop = beurscrash - vertrouwen in banken daalt => bankrun overheid steunt - staatsschuld stijgt enorm => besparingen + hoge rente (rentesneeuwbal) crisis 1929: - Black Thursday: beurscrash - Overproductie door gouden periodes => geen afzetmarkt meer
Crisis jaren ‘30 Crisis 2008 Industrial output: -25% tot -
30% First year: -8 % GDP: -5% tot -10% GDP first year: -5% World trade: -25% World trade first year: -7% Unemployment: 15-25%
Industrial output: -10 tot -15% First year: -10% tot -15% GDP: -5% GDP first year: -5% World trade: -38% World trade first year: -38% Unemployment: 8-12%
(ZIE PPP) Golven, cycli en conjunctuur (ZIE PPP)
3. Hedendaagse geschiedenis in vogelvluchta) De geschiedschrijving van structuur en proces
Proces Vb; de vergrijzing => niet een enkeling die 80jaar wordt Structuur Vb; arbeidsmarkt => stijging van werkloosheid
2
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Tijd is opgedeeld in 3 lagen: le temps individuel le temps sociale le temps géographique - Methodologische vernieuwing I
= Annales-beweging Interbellum (Lucien Febvre & Marc Bloch) Ze schreven een tijdschrift ‘Annales d’histoire économique et
sociale” (1929) Ze gaan pleiten voor een studie van samenhang van
historische processen Ze breken met evenementiële geschiedenis (politieke,
militaire geschiedenis) Ze streven naar interdisciplinaire en brede, niet-
gespecifieerde opzet - Methodologische vernieuwing II
= Annales-beweging na WOII (Broudel, Le Goff, Le Roy Ladurie) Richten school op: VIe Section Ecole Pratique des Hautes
etudes (1947): sciences économique et sociales Interdisciplinaire ‘histoire totale’ (vb ; toenadering tot
demografie, geografie) Focus op sociaal-economische structuren en processen
(longue durée & moyenne durée) via studie van seriële bronnen. Vb: hoeveel werd een bakker betaald in ME
- Methodologische vernieuwing III = methodenstreit, maar gevoerd vanuit Angelsaksische landen
Wiskundige-statistische benadering van becijferbaar bronnenmateriaal
New Economic History, econometrie, cliologica (invloed van Simon Kuznets)
Quote “The habit of asking (…): how large? How long? How often? How representative?” – J.H. Clapham, 1949
- Methodologische vernieuwing IV = opmars van de sociale geschiedenis als afzonderlijke discipline
Geen geschiedenis van het kapitalisme, maar van de ‘gewone man’, ‘people without history’, ‘history from below’
E.P. Thompson, The making of the English working class (1963) => vanuit Karl Marx zijn gedachtegang over de arbeidersklasse
Verdere evolutie: ‘wat is het sociale’? Studie van sociale relaties, stratificatie, mobiliteit, … => evolutie van intermenselijke relaties onderzoeken
- Omslag vanaf midden ’70 = cultural & linguistic turn (Michel Fuceau, P. Boerdieu)
Keert zich af statistische benadering van de geschiedenis Geschiedschrijving van structuur en proces in de verdrukking Aandacht voor mentaliteiten en culturen (Vb; godsdienst,
mentaliteitsgeschiedenis, hoe nadenken over verdeling welvaart …)
3
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Aandacht voor ideologie en macht ==> gaat leiden tot interne herbronning binnen de geschiedschrijving van structuur en proces
Spanningsvelden - Welvaart
Klassieke uitgangspunt van de economische geschiedenis- Macht
Klassieke uitgangspunt van de politieke geschiedenis- Risico’s
Klassieke uitgangspunt van de sociale geschiedenis VB; hoe bestaansrisico’s opvangen? (ziekte, beperking)
b) Indeling van geschiedenis in periodes Problemen bij tijdsindeling (aanbrengen van breuk/cesuur)
= een periode waarin zich op relatief korte termijn (50 jaar) zeer veel veranderingen voordoen op macroniveau - Geografische ongelijktijdigheid
Evolutie van GDP per hoofd in verschillende landen - Temporiële ongelijktijdigheid
Bevolking blijft groeien (demografie) Voedselvoorraden blijven constant stijgen
Er zal punt komen waarbij niet iedereen gevoed kan worden Binnen eenzelfde periode is er een temporeel verschil tussen
beide Padafhankelijkheden (path dependence, locked in)
- Wetenschappelijk gezichtspunt Aandacht van historicus voor: politieke, economische, sociale,
culturele,… omwentelingen / breuken Bovenbouw (cultuur, ideeën, ideologieën,…) vs. onderbouwd
(arbeidsrelaties, kapitaalaccumulatie,…) Europacentrisme => onderverdeling volgens ontwikkelingen die
Europa heeft doorgemaakt in de wereldgeschiedenis. Vb; verwijzing n.Chr
Lineariteit (teleologische visie) vs. contingentie De nieuwste tijd (periode van 1750 – 1850)
- Politieke breuk Van immobiele “standenmaatschappij” naar een moderne
liberale natiestaat, gebaseerd op individuele vrijheden Burgers ontworstelen zich van oude structuren (kerk, standen)
en verwerven gaandeweg inspraak in het politieke leven via uitbreiding van het stemrecht
Groeiende rol van de staat in het maatschappelijke leven
4
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
- Economische breuk Industrialisering: van kleine wareneconomie (gilden,
ambachten/handelskapitalisme) naar industrieel kapitalisme (fabrieken)
Van economische stagnatie/nulgroei naar economische groei en verhoging output per capita
Van agrarische naar industriële samenleving Stijging van arbeidsproductiviteit en veranderingen in
arbeidsomstandigheden - Sociale breuk
Van demografische nulgroei naar demografische groei (niet langer gevolgd door structurele sterfte)
Toename verstedelijking en migratie, versterkt door toename van transport- en communicatiemiddelen
Overgang van (sterk?) gemeenschapsleven (gemeinschaft) naar meer fragmentatie en individualisme (gesellschaft)
Ontstaan van modern gezinsleven - Culturele breuk
Toename van scholingsgraad en alfabetisme: geletterdheid bij groeiend deel van bevolking
Rationalisering: toenemend belang van wetenschap en techniek Nieuwe vormen van culturele expressie: ‘modernisme’ in
architectuur en kunsten Secularisering en bevrijding van normen en moraal
c) Hedendaagse periode binnen het perspectief van de tijd Geschiedenis is enorm uitgebreid => slechts klein deeltje bekend Klimaatscycli ontstaan van mens, doorgeven van kennis, … Demografische revolutie => verstedelijking Wereldeconomie => buiten de USO-economieën halen in Global warming => einde van het kapitalisme? groene
kapitalistische wereldeconomie ?
Hoofdstuk II
4. De eerste industriële revolutiea) Wat is een Industriële Revolutie?
Voornamelijk in UK & België Problemen moeten leiden tot efficiënte oplossingen
Vb; Water in mijnen. => oplossing: stoommachine die water wegpompt complexe technologische veranderingen/vernieuwingen definiëren de IR die leiden tot nieuw soort van produceren.
Volgens tijdgenoten:
5
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
- “It is impossible to contemplate the progress of manufactures in Great Britain within the last thirty years without wonder and astonishment. Its rapidity, particularly since the commencement of the French revolutionary war, exceeds all credibility” (Patrick Colquhoun, 1814)
- “It is not more than seventy or eighty years since, that a few humble Mechanics, in Lanarkshire (Lancashire), distinguished by anything scarcely more than mechanical ingenuity and perseverance of character succeeded in forming a few, but important mechanical combinations, the effect of which has been to revolutionise the whole of British society, and to influence, in a marked degree, the progress of civilisation in every quarter of the globe” (Leon Faucher, 1840s)
Het begrip ‘Industriële Revolutie’ - Arnold Toynbee, Brits historicus (1852-1883) gespecialiseerd in
economische geschiedenis- « Lectures on the Industrial Revolution in England » begrip krijgt
ruimere betekenis => verwijzen naar technologische veranderingen, maar ook naar maatschappelijke doorbraak die fundamentele gevolgen had op vele gebieden
- Maatschappelijke doorbraak: greep op natuur (technologie) en mens (kapitalisme)
- Snelle technologische evolutie van 60 jaar (ca. 1760- ca. 1820)- Pejoratieve betekenis (armoede, kinderarbeid), idealisering van
levensomstandigheden in de 18e eeuw => Toynbee was wetenschappelijk innovatief maar richtte zich ook op zijn politieke agenda door betere levensomstandigheden af te dwingen voor arbeiders,…
- Kritiek op Toynbee: hij stelde de 19de eeuw te rooskleurig voor IR als “take off” volgens Walt Rostow
- Revolutie als « take off » (tussen 1783-1802)- Walt Rostow : « The stages of economic growth: a non-Comunist
manifesto », 1960 => hij was een kapitalistisch-denkend persoon- Vijf ‘stages’ / ontwikkelingsfasen van economische groei
1° traditional society2° transitional stage3° take off into self-sustained growth4° drive to maturity5° the age of high mass consumption
- Westen vs. communistische denken (koude oorlog) was volop aan de gang in de rest van Europa (wereld?) => Rostow zet zich achter het westerse, kapitalistische denken hij wil een model rol spelen voor de ontwikkelingslanden die zich aan het ontwikkelen zijn.
6
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
- Kritiek op Rostow: Is het groeimodel van de Industriële Revolutie absoluut wenselijk
en positief? => moet iedereen naar massaproductie gaan, is het ideaal?
Mechanistisch model: wat drijft economische groei? => waarom is in Westen de welvaart verspreid geraakt? Enkel dankzij IR?
Lineaire geschiedenisvisie: wat met geografische en temporiële ongelijktijdigheid, padafhankelijkheid, etc. => Vb; China is op heel andere wijze industrieel groot geworden als het westerse model. Westen is gebaseerd op vrij-handel (grenzen open) terwijl Japen, China, Zuid-Korea eerst hun binnenlandse economie op punt hebben gesteld, alvorens de grenzen naar internationale handel te openen.
EuropacentrismeMAAR: stimuleert concreet empirisch historisch onderzoek naar de Industriële Revolutie!
Industrious of industrial revolution? - Debat onder historici duurt voort: Industriële Revolutie graduele
overgang sedert eeuwen? Of ultieme breuk?- Revisionisten: breuk niet zo groot tussen pre-industriële en
industriële maatschappijbv. landbouwrevolutie in 2e helft 17e eeuwbv. aanwezigheid van commercieel marktsysteem al van in ME
- Jan De Vries zegt industrious revolution: graduele vermarkting van de behoeftebevrediging en re-allocatie van arbeid huishoudens
Is er dus sprake van een Revolutie ? Ja, maar ..- Niet alleen een ontwikkeling IN DE SCHOOT VAN (within) de
economie, maar een ontwikkeling VAN iets (landbouweconomie met proto-industrie) NAAR iets anders (industriële economie)
- Breder kijken dan economische groei alleen, ook kijken naar impact op politieke, sociale en culturele omwentelingen (holistische visie)
- Cesuur (ommekeer) is grondig en onomkeerbaar, maar met regionale en temporiële verschillen
b) Proto-industrie: industrialisering voor industrialisering? Van Proto-industrie naar IR
7
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
- Franklin Mendels, ‘Proto-industrialization: The first phase of the industrialization process’, in: Journal of Economic History 32 (1972), 241-261 vanuit beperkingen in Proto-industrie verklaar je de IR
- Continuïteitsthese: proto-industrie bereikt hoogtepunt in 18de eeuw. Botst op beperkingen en wordt omgevormd tot fabrieksarbeid (graduele overgang).
- Proto-industie = systeem van arbeidsorganisatie waarbij stad zorgt voor organisatie, coördinatie en afwerking. Platteland zorgt voor arbeid.ggggggggg
- Zeer arbeidsintensief systeem = handenarbeid ! ‘Putting out’ of ‘verlagsysteem’ :
Proto-industrie in de stad
- Gilden: corporatieve organisatie (vertegenwoordigen de werkgevers) produceren kwalitatief hoogstaande producten
- Netwerk thuiswerkers naast gilden ontspannen aan strenge reglementering gilden blijft bestaan na IR confectie (sweat shops)
- Andere vorm: de manufacture (letterlijk: met de hand vervaardigd); grote ateliers met zekere vorm van gecentraliseerde arbeidsverdeling en –specialisatie, maar geen machines=> breekt moeilijk door in de stad vanwege regelgeving
Proto-industrie op het platteland - Eerst in dode seizoen als bijverdienste (aanvullend op hun inkomen)
Vb; spinnen en weven- Huishouden (gezin) is economische basiseenheid: arbeidsdeling !
=> man weeft, vrouw spint, kinderen helpen- Evolutie naar lange werkdagen van 14 – 15 uur en steeds grotere
arbeidsinzet => er moest harder gewerkt worden
8
Gedecentraliseerde bedrijfsstructuur met handelaar-ondernemer of rijke ambachtsmeester aan het hoofd: levert grondstof en soms productiemateriaal (werktuigen). Krijgt afgemaakt product.
Ambachtelijke nijverheid op (eigen) werktuig; vakmanschap thuis of in klein ambachtelijk atelier. Krijgt stukloon.
Arbeidsverdeling en -specialisatie volgens ketens van onderaanneming (subcontracting)
Textiel (vlas, linnen, wol), luxe (tapijten, zijde, kant), ijzerproductie (wapens, potten en pannen, …)
Gebruikelijk op platteland (regio’s als Noord-Frankrijk, Lyon, Ulster, Lancashire, Elzas, Silezië, Nederlanden…)
Maar ook in de steden (Gent, Ieper, Oudenaarde, Brussel, Verviers, Luik, Antwerpen, …)
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
- Met groeiende concurrentie van manufacturen en later fabrieken (stoommachine,…) ook degradatie van arbeid: toenemende arbeidsdeling en –specialisatie
Effecten en beperkingen van proto-industrialisering - Effecten:
massaproductie voor anonieme markt breuk met ambachtelijk corporatisme geen dagdagelijks contact met producenten organisatorische vernieuwingen (manufactuur) primair gericht op winst extra-inkomen: stijging vraag consumptieproducten
- Beperkingen: geen continue inzet voor productie (seizoenen) controle-problemen door geografische spreiding geen mechanisering mogelijk
c) Fabrieksproductie Wat ?
Geheel van organisatorische en technologische veranderingen: Centraal geleide arbeidsdeling en specialisatie Vervanging van menselijke vaardigheid door machines Vervanging van spierkracht van mens en dier en van drijfkracht van
water en wind door andere vormen van drijfkracht, vooral stoommachines
Verbetering technieken winning en bewerking van grondstoffen (steenkool!)
Welke sectoren? Sectoren waar zich “bottlenecks” voordoen:=> gestegen vraag kan niet worden beantwoord door bestaande arbeidsorganisatie
Mijnbouw: steenkoolproductie. Van houtskool naar steenkool: energie voor machines.
IJzer en staalproductie. Bouw van machines en spoorwegen. Textielproductie: katoen. Tegemoetkomen aan stijgende vraag
(bevolking groeit!) Transport: flessenhals in pre-industriële economie.
voorbeelden: Mijnbouw: -Steenkool gekend als “zwarte goud” -Bekend als brandstof maar flessenhals in exploitatie
(kwelwater en transport) -Energie-crisis (tekort aan hout) -Vuurpomp van Thomas Newcomen (1712) -Stoommachine van James Watt (1769) Ijzer- en gietijzerindustrie: -flessenhals in energie -cokesprocédé van Darby (1709) -puddel- en walsprocédé van Henri Cort (1783)
9
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
-later staal (Bessemer-procedé) Katoenindustrie:
-vraag-gebonden groei; flessenhals in arbeid-schietspoel van John Kay (1733) > productiviteit van weven verdubbelde-spinning jenny van James Hargreaves (1765): spinnen van meerdere draden tegelijkertijd; te gebruiken in huisnijverheid-water frame van Richard Arkwright (1769): sterkere draad spinnen; enkel te gebruiken in fabriek-spinning mule van Samuel Crompton(1774) > combinatie van beide machines > in 1785: mule jenny aangedreven door stoomkracht-door stoomkracht aangedreven mechanische weefstoel van Edmund Cartwright (1787)-mechanisering compleet omstreeks 1830
Transport:-flessenhals in distributie=duur-aanleg van kanalen (17de-18de eeuw)-aanleg van steenwegen (onder Oostenrijks bewind)-ontwikkeling van spoorwegen in 19de eeuw.-belang van backward linkages => afgeleide vraag meer vraag naar spoorwegen is onrechtstreeks meer vraag naar ijzer, hout,…
Waar? - Eerst in Engeland einde 18e eeuw (ca. 1760)- In België begin 19e eeuw (eerste mule jenny van Lieven Bauwens in
Gent in 1799). Ongelijkmatige geografische spreiding Luik-Verviers (wol en metaal, ruw ijzer spoorwegen, zink, eind
19e eeuw machinebouw, landbouwmachines…) Bergen-Charleroi (steenkool, eind 19e eeuw glas) Gent-Lier (katoen) Brussel en Antwerpen (diensten, financiën en overzeese handel,
eind 19e eeuw investeringsbanken)- Landen als Nederland, Frankrijk, Duitsland, VS, Japan: vooral sterke
groeiversnelling tijdens tweede industriële revolutie. Waarom?
Vier algemene verklaringen:A. Aanwezigheid van arbeid (overschot op platteland>zie les 7)B. Aanwezigheid van grondstoffen (productieve landbouw, aardappel,
steenkool>zie gedeeltelijk ook les 7)C. Aanwezigheid van kapitaal (rol van financiële markten>zie
gedeeltelijk ook les 5 en 6)D. Aanwezigheid van industrieel ondernemerschap
Rest van Europa - In het Oosten, grote domeinen met lijfeigenen (ook Spanje en delen
van Italië)- In het Westen: veel kleine pachters, een paar grote, versnippering
areaal
10
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Kleine boeren: geen surplussen, soms autarkie, vaak ook bijverdiensten nodig Grotere boeren worden rijk via handel in surplussen
Betere landbouwtechnieken - Verbeterd 3-slagstelsel (intensieve landbouw) - Betere ploeg- Intensieve bemesting (chemisch vanaf 1860)- Mechanisering pas na 1900 (tractor na 1950 algemeen)
Aanwezigheid van grondstoffen en proto-industrie - Traditie Steenkool- en ijzerertsproductie in as Luik-Charleroi-Bergen
alsook metaalbewerking- Paradox van de vlassector, bloeiende proto-industrie hinderpaal
voor vroege mechanisering- Katoen wordt motor van industriële revolutie, dank zij Gentse
textielbazen en Lieven Bauwens (huidevetters) zoals in Engeland (Lancashire)
De financiering - Stijgende kapitaalbehoefte voor zware en risicovolle
investeringen- Netwerk van handelsbanken, echter slechts krediet op KT- Eigen middelen uit proto-industrie (Gentse katoen), bij
laagconjunctuur velen failliet- Gemengde bank: de Société Générale de Belgique (Willem I
Hollandse periode 1822) krediet op LT (later de Generale Bank>Fortis>BNP Parisbas)
d) Economische gevolgen van IR Toename van productievolume en de arbeidsproductiviteit
werkorganisatie veranderd machinaal
Verstedelijking agglomeratievoordelen voor industrie gevestigd in verstedelijkte gebieden => voordelen voor werkgevers: mobiliteit en infrastructuur, afzetmarkt, werkgelegenheid, kennis, aanwezigheid van toeleveringsbedrijven, kapitaal (banken, investeerders), … gewijzigde volgorde in rangorde van steden
11
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
wildgroei in de stad > proletarisering => ontstaan van krottenwijken (sociale evolutie)
Proletarisering proces waarbij arbeiders in toenemende maten afhankelijk worden van een loon arbeidsmarkt met veel overschot aan mensen => lonen blijven laag want wie protesteert wordt vervangen + ondernemers krijgen vrije hand van overheid (wet ‘le chappelier’) Friedrich Engels (midden 19de eeuw, ondernemer) ontstaan van arbeidersklasse => herschikking sociale verhoudingen (Karl Marx) => nieuwe klasse van rijke burgers, ontstaan arbeidende klasse
Effecten van mechanisering op arbeid vrijmaken van markt arbeiders uitbetaald in loon concentratie arbeid in fabriek verkleining zeggenschap over productie & arbeidstijd verhoging arbeidstempo en –ritme => arbeiders moeten in tempo werken van machines Paternalisme * Company towns => kleine stadjes die zich rond 1 fabriek vestigen (ondernemers controleren arbeiders, geven hen onderdak,…) * truckstelsel => loon in natura (fabrieken openen winkels waar arbeiders moeten winkelen, voorzien ontspanning,…) opstand, revolutie => men ging de katoenmachines kapot maken (ze waren slecht voor economie, milieu,…)
5. De tweede Industriële Revolutie a) Techniek en wetenschap
Einde 19de eeuw: - nieuwe energiebronnen gas, elektriciteit, petroleum- doorbraak chemie fotografie, textiel, plastic => Leo Baekeland- nieuwe producten en diensten gloeilamp, telegraaf, automobiel,…
Afbeelding op PPP
b) De industrie groeit Veralgemening van de fabrieksproductie Tewerkstelling in secundaire sector groeit en overstijgt primaire sector Schaal bedrijven neemt toe (stijgende vaste kosten)
verticale (alles binnen 1 bedrijf) en horizontale integratie “konzerns”, fusies, kartels
Mechanisering vordert in de lichte industrie (elektriciteitsmotor) Begin industriële productie van consumptiegoederen en van
marketingtechnieken (voedselconserven, zeep,…)
12
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
c) Taylorisme Arbeidsdeling Adam Smith (18e eeuw)
speldenfabriek Verhoogde productiviteit door opsplitsing handelingen / specialisatie
“Taylorisme” Frederick Taylor (1856-1915) Principles of scientific management (1912) Scheiden denken en uitvoeren Rationele organisatie Wetenschappelijke benadering
Henry Ford (T-Ford 1908) combinatie van lopende band, goedkope auto en efficiëntielonen
d) Het kapitaal groeit Het financiekapitaal
groeiend aantal gemengde banken - 1913: 65 banken - Société Générale veruit de grootste - “Participeren” in de industrie
Het industriekapitaal Groep Empain (Edouard Empain): elektriciteits- en tranpsortsector Groep Solvay (Ernest Solvay) en Mutuelle Solay (chemie)
13
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Leo Bekaert (prikkeldraad, staaldraad) Lieven Gevaert (fotografisch materiaal)
e) De Europese industrie verovert de wereld (wereldhandel) Van mercantilisme naar liberalisering Export van grondstoffen en import van afgewerkte producten wordt
vrijgemaakt via nieuwe dounatarieven en afschaffing van handelsbelemmeringen (vb; afschaffing Scheldetol in 1863)
Groeiende vervlechting van Westerse economieën in kielzog van industriële revolutie (vb; internationale fusies, filialen, maar ook crisis van 1870)
Opkomst van de “Gouden Standaard” en muntunies Modern imperialisme: aantal investeringen van westerse landen in niet-
westerse landen stijgt => creëren nieuwe arbeidsmarkten, goedkope ontginning grondstoffen,… => kolonisatie- landen verliezen zelfbestuur soevereiniteit- Belgisch Congo (grondstoffen, goedkope arbeidskracht, afzetmarkt)- dekolonisatie na 1945 op gang
Besluit 1ste industriële revolutie (einde 18e eeuw)
Nieuwe productiewijze in enkele landen en een beperkt aantal sectoren
Cesuur want transformatie duurzaam en structureel 2de industriële revolutie (einde 19e eeuw)
Doorbraak machinisme in alle sectoren met nieuwe vormen van arbeidsorganisatie
ontstaan van nieuwe sectoren en producten en verspreiding wereldwijd
Hoofdstuk III
6. Naar een postindustriële samenleving? a) Arbeid en tewerkstelling in transitie
3 fasen van evolutie naar hedendaagse maatschappij- Fase van “eerste IR” (ca. 1750-1880): dominante sector landbouw- Fase van “tweede IR” (ca. 1880 –1970): dominante sector industrie- Fase van “derde IR” (ca. 1970-…): dominante sector handel/dienste
Karakteristieken van fasen:
14
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Beroepsstructuren fase 1: primaire sector van groot belang, secundaire sector in opmars, tertiaire sector is relatief klein fase 2: secundaire sector van groot belang, tertiaire sector in opmars, primaire sector neemt stilletjes aan af fase 3: tertiaire sector van groot belang, primaire sector wordt onbelangrijk, secundaire sector minder belangrijk
Clark-Fischer model = ‘3 dominante sectoren’-hypothese (transitiemodel)
Kritiek op transitiemodel: - moderniseringsmodel: van ’traditioneel’ naar ‘modern’ - rechtlijnigheid? Model vooral gebaseerd op Engeland en België, maar kijken naar temporele en geografische verschillen wereldwijd- model houdt weinig rekening met nuances en veranderingen binnenin een sector- ‘Post-industrieel tijdperk’ of primaat van lage-loongebieden? Wat met beleid?
b) Evolutie van de landbouwsector (primaire sector) Dominante sector tot 1850
- dominante werkgever, zeker in Vlaanderen- veel kleine pachtbedrijfjes => verhuren van gronden door adel, kerk en stedelijke bourgeoisie (stijgende landbouwprijzen, pachtprijzen => revolutie)- eigen bezit is sterk versnipperd - zeer productief vruchtwisseling verbeterd landbouwgereedschap mest
15
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
nieuwe gewassen, meer vee- Spanning tussen bevolkingsgroei, bedrijfsgrootte en productievolume niet vol houden (bv. aardappelcrisis 1845-1848)
Landbouw in greep van vooruitgang (1870-1880)- Agricultural Invasion (1870-1880) als ‘shock to the system’ Oriëntatie richting veeteelt, zuivel en tuinbouw ‘Betere boeren’ worden weggeconcurreerd concentratiebeweging: bedrijfsgrootte neemt toe (nog wel steeds gemengde en familiale bedrijven) productiviteitsgroei => juiste gewassen bij juiste bodem (wetenschap), technologische ontwikkelingen, investeren van kapitaal gemaakt tijdens WOI
Landbouw als agro-business (post 1950) - Na WOII: overheidsingrijpen, zowel nationaal als Europees geïntegreerd protectionistisch beleid Europees productievolume en productiviteit opdrijven (past binnen Fordisme) doel: inkomen van boer garanderen én prijs voedsel verlagen => is niet mogelijk: aanbodoverschot/overproductie
Een geglobaliseerde voedselketen (na 1970)Economische en financiële verspilling inkrimpen- Werken met quota- Dumping in ontwikkelingslanden (SAPS)- Europese landbouwsector snoeit in weinig rendabele bedrijven- Schaalvergroting om concurrentiëler te zijn- Hyperspecialisatie om concurrentiëler te zijn- Verdere toepassing van techniek en wetenschap (GGO’s,…) - Aandacht voor milieu, voedselveiligheid en dierenwelzijn (concurrentie niet op prijs, maar kwaliteit)
c) Evolutie van de industriële sector A-B-C as (vertikaal) en B-C-L-V (horizontaal) Doorbraak van het Fordisme in de “roaring twenties”
- Jazz-age, gay twenties: consumeren !- T-Ford (1908): een goedkope auto voor iedereen- Efficiëntieloon 5$/dag, 300$ voor een T-Ford in 1914- Massa-arbeidsmodel (assemblagelijn, lopende band, deskilling)
Door overheid gereguleerde en strak vastgelegd arbeidsmodel:- vaste dagen, vaste uren, vaste loopbaan- strikte scheiding van werktijd en ‘thuistijd’ (8u werken, 8u ontspannen en 8u slapen)- man werkt; vrouw thuis (kostwinnersmodel)- scholing kinderen en discipline op het werk (geen eigen initiatief;
16
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
supervisie over deeltaken)- Positieve psychologie: belonen (Taylorisme; scientific management)
Doorbraak van Fordisme na 1945 in West-Europa- Metafoor voor economisch model van jaren 1945/50-1975 (“30 glorieuses”, “golden sixties”…) Massaproductie -en consumptie Verdeling productiviteitswinsten via overleg Systeem van vervangingsinkomens (SZ) Belangrijke rol weggelegd voor overheid - Belangrijkste motoren van groei: auto+ huizenmarkt (bouwindustrie)- Veel “Keynesiaanse” elementen (door vraag aangestuurde economie)
Ongelijke ontwikkeling in Belgische regio’s
d) De periode van de tertiaire sector Postfordisme => olie-hongerende-industrieën
cesuur: petroleumcrisis van 1973 Stagflatie = stagnatie + inflatie
Philipscurve voorspelde dat als werkloosheid toeneemt, de inflatie afneemt => klopt niet !
Lenen van geld wordt duur gemaakt => maar: investeringen duur = recessie door monetaristisch beleid.
“Reagonomics”: neo-liberalisme verschillen met vorige periode - van regulering naar deregulering - van overheidsbedrijven naar privatisering - competitiviteit centraal (ipv productiviteit) - minder actieve welvaartsverdeling: leidt tot ongelijke verdeling van inkomen (arbeid/kapitaal)
Belastingen op groot kapitaal Postindustriële arbeidsmodel
nieuw flexibel arbeidspatroon - minder vaste dagen, vaste uren, vaste loopbaan: afgestemd op tertiaire sector - minder strikte scheiding werk-tijd en thuis-tijd - geen kostwinnersmodel meer - scholing, kennis en ondernemingsingesteldheid cruciaal - structurele werkloosheid laaggeschoolden
17
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Nieuwe technologische revolutie (3e industriële revolutie?) - toenemende computerisering - General purpose technology - gevolg van technologische wedloop tijdens Koude Oorlog
Informatiekapitalisme - van maken en verhandelen van goederen naar maken en verhandelen van informatie (internet commercialiseren,…) - interconnectiviteit- digitalisering (e-mailen,…)
Besluit 1e industriële revolutie (einde 18e eeuw)
Nieuwe productiewijze in enkele landen en een beperkt aantal sectoren
Cesuur want transformatie duurzaam en structureel 2e industriële revolutie (einde 19e eeuw)
Doorbraak machinisme in alle sectoren met nieuwe vormen van arbeidsorganisatie
ontstaan van nieuwe sectoren en producten en verspreiding wereldwijd met dominantie van het Westen op de rest van de wereld
Na WOII: doorbraak van het Fordisme tot oliecrisis massaproductie- en consumptie met verdeling
productiviteitswinsten over arbeid en kapitaal Sedert 1973: Post-fordisme en globalisering, met als gevolg de versnelling
van productiecyclus in een uiterst competitieve omgeving, de wereldmarkt
7. Demografie en gezin (I)A. DEMORGRAFISCHE TRANSITIE
sterke demografische groei op wereldvlak de laatste 50 jaar Europese groei: voornamelijk vanaf 1750 tot nu Laatste jaren een zwakkere groei in Europa t.o.v. andere werelddelen
a) Leerdoelen Historische demografie
Demografie/historische demografie
18
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Bestudeerde variabelen biologische variabelen Vb; seksueel gedrag, gezinssamenstelling, bevolkingsverloop,… economische variabelen sociaal-culturele variabelen
Groeiende populariteit sinds ca. 1950 toename van wereldbevolking => sinds Oudheid: - incidentele volksstellingen - lijsten met belastingplichtigen en weerbare mannen (mannen wie naar het leger moesten) => Concilie van Trente (1545 – 1563) - Parochieregisters (kerk) => Franse Republiek (na 1792) Napoleon - civiele taak: burgerlijke stand - tienjaarlijkse volkstellingen - gebruik van cijfermateriaal als beleidsinstrument invloed van Franse historische “Ecole des Annales” structurele sociale geschiedenis Vb; “Cambridge Group”
Basiselementen van demografie vergelijkingen in ruimte en tijd, ratio’s elementaire variabelen - nataliteit of geboortecijfer - mortaliteit of sterftecijfer - nuptialiteit of huwelijkscijfer - fertiliteit of (huwelijks)vruchtbaarheid verdere bewerkingen - bevolkingsverloop - natuurlijk verloop of natuurlijke aangroei - migratiesaldo
meer verfijnde indicatoren - leeftijdsopbouw - geboortecijfer relateren aan vruchtbare leeftijd => biologische factoren => culturele factoren - levensverwachting problemen omstandigheden - gezinsreconstructie - cohorte-analyse - levensloopanalyse
19
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Onafwendbaarheid van catastrofes? Malthus voorspelde dat er een punt van crisis zou komen door de stijgende bevolking die de voedselcurve zou inhalen Pessimistische visie > problematiek van periodieke schaarste in traditionele landbouwmaatschappij Spanning tussen bevolkingsgroei en bestaansmiddelen Homeostatisch systeem => repressive checks (oorlog, epidemieën,…) => preventive checks (condooms, uitstellen huwelijk, …)
Integratie ideeën van A. Smith en Ricardo: belang technologie!
Demografische ontwikkelingen Situatie voor 1750: het klassieke demografisch patroon
Factor mortaliteit voor 1750 - hoge kinder- en jongelingensterfte => minder eten, minder hygiëne, minder gezondheidszorg - kraambed- en zuigelingensterfte - “Urban graveyard”-effect => groter sterfteoverschot in stad => hygiëne en gezondheid, bevoorradingsstoornissen => problemen demografische balans - oorlogen => moderne en intensievere methoden (kanon, …) => indirecte gevolgen (mannen sterven, steden bombarderen,…) - honger (fame) => klimatologische omstandigheden oogstmislukking => voedseltekort prijsstijging ondervoeding daling fertiliteit - exogene omstandigheden (peste) => verspreiding van epidemieën Factor fertiliteit voor 1750 - sterke verschillen qua leeftijdsgroep, regio en sociale groep - oorzaken verschillen:
20
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
=> geboorte beperkende attitudes (later trouwen,…) => amenorroe, duur borstvoeding => regelen van demografische gedrag via nuptialiteit Factor nuptialiteit voor 1750 - West-Europese huwelijkspatronen => hoge proportie ongehuwden gemiddelde vanaf 15% => gemiddelde hoge huwelijksleeftijd * in vergelijking met systemen van uithuwelijking * variaties afhankelijk sociale groepen, in ruimte en tijd => gering leeftijdsverschil tussen man en vrouw => relatief beperkt aantal buitenechtelijke geboorten - Huwelijkspatroon: soort evenwicht-herstellend mechanisme Verklaring - huwelijk afhankelijk van bestaansmiddelen - principe van endogamie que locatie en beroep opzetten van nieuw huishouden moet mogelijk zijn minder controle van ouders na huwelijk - reproductie binnen huwelijk
Demografische transitie na 1750
Factor mortaliteit na 1750 Sterftecijfers, 1740-2000 - wijzigingen in voedselpatroon * aardappel en mais * verbetering transportmogelijkheden * mechanisering landbouw * invoering kunstmest / gewasverbetering - medische vooruitgang * inenting tegen pokken * bacteriën in melk doden - groeiende aandacht voor hygiëne * langzaam proces: verstelijkingsproces woeker ziekte * na 1850: aanleg van waterleidingen, riolen, etc. bevolkingsexplosie van de 19 de eeuw & arbeid
21
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
- sterftedaling leidt tot bevolkingsexplosie => België: van 4 miljoen inwoners in 1830 naar 5 miljoen in 1880 en zelfs tot 7 miljoen in 1910 - bevolkingstoename opgeslorpt in: - Belgische industrie - Emigratie naar: * industriële regio’s in het buitenland * rurale regio’s in het buitenland Factor nataliteit en nupsialiteit na 1750 Geboortecijfers, 1740-2000 - Beschikbaar voedsel per capita stijgt *leidt tot hogere fertiliteit - Arbeidsmogelijkheden stijgen (zie EMP) * Daling huwelijksleeftijd * Minder ongehuwden * Meer kinderen zowel binnen als buiten huwelijk *Proletarisch demografisch patroon (E.P. Thompson)
- Extensief arbeidsmodel van 19de eeuw met massale arbeidsmarktparticipatie:
mogelijk gemaakt door uitstoot uit landbouweconomie en door bevolkingsaanwas.
Een (te) hoge prijs (ongehuwde moeders, kinderarbeid, uitputting van de arbeidskracht, arbeidsongevallen…) Politiek uitgedaagd : de revolte van 1886 Economisch achterhaald met 2de IR: hoge kapitaal-
investeringen vereisen betrouwbare arbeidsinzet- Tweede helft negentiende eeuw: omkering
door “sociale revolutie” toename levensstandaard Scholingsgraad & alfabetisering deconfessionalisering
mentaliteitswijziging bescherming kinderarbeid, aandacht opvoeding ideaal van het burgerlijk gezin Geboortebeperking
vertraging tempo bevolkingsgroei Demografische transitie na 1900
Daling van de mortaliteit uitzondering: crises (WOI en WOII) geografische verschillen verklaringen
terugdringen zuigelingen- en kindersterfte verbetering hygiëne medische vooruitgang
22
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
verbetering levenskwaliteit - meer duurzame arbeidsinzet
invoering van zondagsrust (1905) en achturendag (1918) : zesdagenweek of 48-urenweek=> na WOII: vijfdagenweek of 40-urenweek.
Betaalde feestdagen en vakantiedagen (vanaf 1936) :van 6 naar 20 dagen
- opa-boom Resultaten van die bevolkingsontwikkeling
Stijging van levensverwachting > grijze druk (toename 60+)
Veroudering van de bevolkingo seniliteitscoëfficiënt
België van 0,55 (1947) tot 0,98 (2000) o leeftijdsopbouw Belgische bevolking
Vergelijking tussen 1881 en 2004 Invoering van brugpensioen (1974): stijgende kosten
sociale zekerheid (vergrijzingsproblematiek)
verdere daling van nataliteit In lange termijn-beweging, en versterkt vanaf 1880 aantal onderbrekingen
inhaalbeweging na WOIo radicaal populationisme in Duitsland en Italië
tijdens Interbellumo democratische landen: meer schroom
na baby-boom economische groei en toename welvaart optimisme
- “silver fifties” - “golden sixties”
actieve gezinspolitiek door overheid eigenlijk al aan de gang sinds de jaren 1930
baby-crash Keerpunt: sterkere daling van de nataliteit vanaf
1964: “tweede demografische transitie”- tot onder vervangingsniveau van 2,1 - positief migratiesaldo noodzakelijk- verkleining gezinnen Belgisch gezin
gemiddeld 2,95 gezinsleden in 1970 gemiddeld 2,70 gezinsleden in 1980
23
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Besluit demografische ontwikkelingen Van hoge mortaliteit en nataliteit > lage mortaliteit en nataliteit Van stagnatie/langzame groei > versnelde groei > nulgroei Oorzaken economische, ook medische, sociale, culturele aard Implicaties voor
levensverwachting en leeftijdssamenstelling van de bevolking arbeidsmarkt en pensioenlast
Demografisch spagaat (“demographic divide”) op wereldniveau (bevolking groeit onverminderd verder in Afrika en Azië)
B. ONTWIKKELINGEN BINNEN GEZIN
a) Kostwinnersmodel in de 19 de eeuw: van ideaal naar praktijk Kerngezin (nuclear family) als basis en hoeksteen van samenleving
opmars huiselijkheidsideaal (rol cultuur en mentaliteit)o Groeiende intimiteit, huiselijkheid en emotionalisering relaties
- sentimentaliteit en romantiek als culturele breuk - partnerkeuze meer zaak van onderlinge affectie- toont zich in kleiner leeftijdsverschil, minder homogamie op basis van sociale en geografische afkomst
o Kritiek - meer continuïteit ook plaats voor romantiek voor 1750- meer continuïteit ook zakelijke huwelijken na 1750 - privacy in gezin niet overschatten
o Gezin als tegenpool van wereld van handel en bedrijf - vrouw blijft thuis zorg voor huisgezin, opvoeding, gasten
24
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
- belang van liefde en intimiteit cultiveren- idee van vermeende polariteit tussen man en vrouw, erfenis van de Verlichting en van de Romantiek - ideaal van mannelijk kostwinnersmodel krijgt voet aan grond
o Schaduwzijde van opkomend ideaal - rol van vrouwen in publieke sfeer onderdrukt - rol van vader in gezin (patriarchale dominantie!)
gezin als etalage vs. arbeidsgezin (sociale dynamiek) o Het gezin als etalage van ‘burgerdeugden’
- zelfbeheersing en zelfdiscipline cultiveren - angst voor chaos en opstand- meer investering in opvoeding => beperking van aantal kinderen
o Disciplineringsoffensief - arbeiders dienen zich te conformeren naar burgerlijke idealen en voorschriften
o Burgerlijk gezinsideaal als ‘zinkend cultuurgoed’ => gaat demografisch patroon van lagere orde beïnvloeden
o Individualisering van de loonafhankelijkheid - mannen werken buitenshuis- streven naar beperking vrouwenarbeid buitenshuid
o Systeem van income-pooling- werkend gezinslid stond deel loon af voor gezinsonderhoud- vrouw: beheer huishoudpot en gezinsfatsoen
grotere aandacht voor opvoeding (rol overheid) o Aanvankelijk geen bescherming
=> groeiende weerstand vooral tweede helft 19de eeuwo Groeiende aandacht voor onderwijs
- uitbreiding van schooltijd kinderen economische motieven => toenemende concurrentie
+ belang kennisintensieve industrieën
Nationale motiven > vervanging van lokale en kerkelijke door nationale bindingen > “schoolstrijd”; conflict staat/kerk
Politieke motieven > uitbreiding kiesrecht > nood verantwoordelijke burgers
Beschavingsoffensief> opvoedbaarheidsgedachte Verlichte denkers: opvoeden tot fatsoenlijke burgers
- gevolgen uitbreiding onderwijs standaardisatie van denken en doen afstand tot tradities en eigen dialect gezag uitholling van het gezin versterking burgerlijke gezinswaarden
o beschavingsoffensief controle netheid, orde arme huishoudens verspreiding burgerlijke waarden
25
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
campagnes tegen openbare dronkenschap tuchthuizen en jeugdgevangenissen ca. 1900: faling opvoeding > ontzetting uit ouderlijke
macht In België: wet op de bescherming van het kind (1914)
Nuancering meer continuïteit dan men vaak beweert => antecedenten in de pre-industriële periode (zie EMP) wel groeiende aantrekkingskracht van burgerlijke gezinsmodel => ideaal: na 1850 = praktijk
b) Triomf en neergang van kostwinnersmodel: de 20 ste eeuw Verandering in gezinsvormen Eerste helft twintigste eeuw
- Eerste helft 20ste eeuw: convergentie van gezinsvormeno Toename welvaart en ontstaan middenklasse: welvaartskloof
tussen arbeiders en burgers langzaam ingelopeno versterking laat negentiende-eeuwse trendso verkleining kloof burgers- en arbeidersgezin
functiescheiding mannen- en vrouwenarbeid => vrouwelijke arbeidsparticipatie erg laag
meer aandacht voor kinderen => leerplicht
o Ondersteuning van gezin door staat Uit natalistische bekommernis en vanuit specifieke
gezinsmoraal Verbod op reclame en informatie over anticonceptiva in
1923 > moederschap als ‘burgerplicht’o sociaal zekerheidsstelsel
Kindertoeslag voor loontrekkenden (sinds 1930) en zelfstandigen (vanaf 1937)
o tussenkomst bij verzorging en opvoeding van kinderen Kraambed- en zuigelingenzorg (in België sinds 1919) Organisatie vakantiekolonies en vakantieopvang Oprichting Bond der Talrijke huisgezinnen (1921)
o Gezin niet enkel ondersteund door Staat, maar ook door kerk verzuilde samenleving > in katholieke kerk: gezin als
kernstuk van de samenleving sterke invloed van kerken op persoonlijk leven
“zedelijkheidsoffensief Verandering in gezinsvormen Periode 1945-1965
26
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
o Periode 1945-1965: hoogtepunt van het ideaaltype van het “moderne” gezin - huwelijk tussen gelijkwaardige partners gebaseerd op het romantische ideaal (zie bv. “Rock ‘n Roll”-liedjes)- taakverdeling tussen beide ouders > man buitenshuis, vrouw binnenshuis
o kinderen bewuste keuze > planning en beperking kindertalo geen productieve functie, maar consumptie- en
verzorgingseenheid- koesteringsfunctie- aandacht voor privacy => individualisering van de gezinsleden
Verandering in gezinsvormen Vanaf midden jaren 1960o ‘moderne’ gezin leed functieverlies > viereenheid doorbrokeno “gezin als privé-ontwerp van ouders”
- Ontwikkelingen in Westerse samenleving => welzijns- en consumptiemaatschappij- Andere verwachtingen ten aanzien van persoonlijk geluk en het gezin
o Vanaf midden jaren 1960: functieverlies moderne gezin- traditioneel gezinspatroon minder evident- gezinsverdunning- toegenomen aantal echtscheidingen- alternatieve samenlevingsvormen (seriële monogamie, éénoudergezinnen, samenwonen, homohuwelijken, sleutelkinderen, etc)
o Verklaringen? - Secularisatiegolf en andere waarden- Groeiende economische onafhankelijkheid vrouw (tweede ‘industrious revolution’?)
veranderingen in sociaalcultureel klimaat participatie in arbeidsmarkt sociale wetgeving toenemende scholing is van belang
- Jaren 1970: nieuwe feministische golf ‘gelijk loon voor gelijk werk’ > loonkloof ‘baas in eigen buik’ > recht op abortus
o Positie van vrouw en kind - Mijlpalen in België
wettelijke gelijkheid tussen man en vrouw binnen het huwelijk (1976)
legalisering van abortus (1990)
27
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
loonkloof (gelijk loon voor gelijk werk, 1975), later positieve discriminatie vrouwen op arbeidsmarkt
Eerste plan tegen geweld op vrouwen (2001)- Kinderen en jongeren
langer op school (tot 18 jaar vanaf 1983) => eigen mening
ontstaan van een jongerencultuur
c) Rol van migratie binnen demografie en gezin Emigratie in 19de eeuw als gezinsstrategie: EU exporteert migranten
o Migratie als ‘adaptive strategy’ van gezinnen => strategie waarmee men probeert om te gaan met wijzigende
arbeidsomstandigheden en verslechtende levensstandaard o Migratie gevolg van:
- hoog en laag expansieve fase in demografische transitie: uitlaatklep- transportevolutie * uitbreiding en verbetering => Stoomschepen,… * daling reistijden en prijzen (concurrentie!)- politieke en religieuze factoren * onvrede, revolutie, opstand * discriminatie
o Types migratie- trek naar steden- seizoenarbeid, pendelarbeid- overzeese migratie
Immigratie in de 20ste eeuw als antwoord op transities: europa importeert migranteno Migratie als manier om wijzigingen in demografie en economie
op te vangeno Migratie gevolg van:
- Ongelijkheden in demografische transitie: landen met bevolkingsoverschot vs. landen met bevolkingstekort- Transportevoluties (auto, vliegtuig, etc)
o Migratie als manier om wijzigingen in demografie en economie op te vangen
o Migratie gevolg van:- Ongelijkheden in demografische transitie: landen met
28
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
bevolkingsoverschot versus landen met bevolkingstekort- Transportevoluties (auto, vliegtuig, etc)- Politieke en economische motieven * Bv. Dekolonisatie * Bv. Great divergence (welvaartskloof West tegen Rest)
o Groot verschil met 19de eeuw:- Toenemende regulering door de Staat (visa, quota, gedwongen repatriëring, etc)- Europa wordt etnisch hetorogener (>xenofobie>racisme
o Van Gastarbeid naar migratiestop Europa importeert arbeiders tijdens periode van Fordisme
om arbeidsplaatsen op te vullen via bilaterale akoorden Italië (1946-1956); Griekenland en Spanje (1956 na ramp Marcinelle); Marokko en Turkije (1964)
Werkzaam in mijnbouw, bouw, metaalnijverheid, zorg, aanleg metrostelsel, etc.
Situatie wijzigt na recessie 1973:- Werkloosheid =>verscherpte vijandigheid- Concurrentie voor sociale zekerheid =>behuizing, arbeid, sociale en geneeskundige zorg
Migratiestop vanaf 1 augustus 1974- Migratiestop vanaf 1 augustus 1974 => beperking economische migranten - Toch toename migratie in kader van gezinshereniging, huwelijksmigratie, als student, toerist of asielzoeker (Conventie van Genève, 1951)- Toename repressieve maatregelen <> integratiebeleid
o Integratiebeleid en stigmatisering Laatste en armere groepen: grootste slachtoffer van
stigmatisering en racisme- vooral pijlen tegen de Marokkaanse gemeenschap, versterkt door aanslagen van 11 september 2001 (9/11)- Men gaat voorbij aan sociale achterstelling en grote diversiteit binnen Marokkaanse cultuur en Islam
Opgang extreem-rechts ook ‘eyeopener’ voor ontwikkeling van een beleid- aanpak achtergestelde buurten- juridische bescherming tegen rascisme en discriminatie- versterking van het sociaal weefsel
29
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
8. Consumptie en levensstandaard a) De studie van de maatschappij
Consumptiemaatschappij? Maatschappijvorm waar sociale interactie rond de productie van
goederen en diensten draait, maar rond de consumptie ervan Vooral begrip in kritische theorie, als analytisch concept onduidelijk:
oorsprong? Wanneer ? Waar? wat is ‘tipping poin”? Behoeften (needs) vs. verlangens (desires) => wordt verduidelijkt via behoeftepiramide van Maslov (PPP) financiële ruimte en tijd voor verlangs (possebility), maar ook wil (propensity) tot consumeren => consumptiecultuur => extra vrije tijd omzetten in eigen bestedingen
Wordt meestal gebruikt op een kritische manier => vanaf na WOII over dagelijkse gang van maatschappij, veranderingen,… => industriële revolutie (I & II): massaproductie, voeding,…
Consumptiecultuur? Organisch surplus verschijnsel gerelateerd aan toename welvaart en
vrije tijd => organisch, natuurlijk proces
Sociale dynamiek (status, imitatie, emulatie, distinctie, chase&flight)=> iedereen wil kunnen tonen tot welke groep ze behoren en zich zo kunnen onderscheiden van andere sociale groepen=> meer complex proces, complexe samenleving
Individuele zelfexpressie (hedonisme, escapisme, fantasie)=> persoonlijk proces, individuele zelfontplooiing
Verschijnsel gerelateerd aan processen van urbanisering, commercialisering e industrialisering (commodificatie) = vermarkting van de maatschappij => niet meer zelf maken, alles aankopen op markt
b) Evoluties in levensstandaard en verbruik Uitgavenpatroon voor industrialisering
Grootste deel van beschikbare inkomen in pre-industriële samenleving gaat naar basisbehoefte
Bijna geen geld naar kleding/huishoudelijk onderhoud,… Groeiende variatie in consumptiepatroon bij stedelijke elite en (hogere)
middengroepen in nieuwe tijd Toenemende diversiteit en variatie in huisraad Meer modebewustheid (in kledij, manieren,…) Verspreiding van eerste massaconsumptiegoederen: thee, koffie,
tabak (17de – 18de eeuw) “Wegwerp-maatschappij”
langs aanbodzijde: soorten van goederen en materialen => vb; veel stoelen gevonden van na 18de eeuw want die materialen zijn duurzamer, voor 18de eeuw nauwelijks
30
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
langs vraagzijde: verlangen naar nieuwe, meer diverse, modieuze en hygiëne producten
Maar: hoofdzakelijk stedelijk fenomeen binnen Europa grote inkomensongelijkheid => vergelijken met bouwvakkersloon want type van arbeid is ongeveer hetzelfde gebleven manueel ! geringe loonkoopkracht voor merendeel van de bevolking
Naar massaconsumptie: evolutie reële inkomen in vogelvlucht 19e eeuw, vooral in steden lage koopkracht (en zelfs daling
koopkracht eerste helft tov vorige eeuw!) Na 1870 zeker verbetering door actieve sociale politiek (betere
lonen, inkomensverdeling, etc) Steile klim vanaf jaren 1950 en 1960 (doorbraak ‘affluent society’:
economische groei wordt gelijker verdeeld volgens Keynesiaans model)
1973-1983: stagflatie! Koopkracht uitgehold Daarna terug stijging koopkracht door income pooling (man +
vrouw), maar welvaart meer ongelijker verdeeld (afbraak welvaartstaat; belasting op lonen, nauwelijks op vermogens)
Naar massaconsumptie: veranderingen langst aanbodzijde Effecten van industrialisering en mechanisering op materialiteit en
consumptie: Snoeien op aankoopprijs Standaardisering Homogenisering (assemblage) ‘Amerikanisering’
Voedselprijs stijgt doordat: opwarming v/d aarde landbouwers investeren in creëren van biogasinstallaties,… door hun grote hoeveelheid aan voedsel door te leveren (installatie)
Uitgaven van gezinnen verschillen doorheen tijd
31
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
prioriteiten veranderen kwalitatieve verbeteringen nemen toe
Trends Relatieve daling basisconsumptie: voeding, kleding, verlichting en
verwarming Ten goede van woning, gezondheid, auto en vrije tijd en verzorging Wijziging traag en continu maar radicaal Verschillend tempo naargelang inkomen, woonplaats, socio-
professionele categorie
c) Kwalitatieve veranderingen in verbruik van voeding en kleding in de hedendaagse periode Conspicuous consumption
Consumptie als identiteitsmarker (wie ben ik?) Demonstratieve consumptie: verbruik als middel voor afbakening
sociaal onderscheid, ‘distinctie’, ‘smaak’ Thorstein Veblen (1857-1929) (The theory of the leisure class, 1899). Norbert Elias (1897-1990) (Über den Prozeß der Zivilisation, 1939). Pierre Bourdieu (1930-2002) (La distinction, 1972).
Verschillen arbeiders en bedienden Vergelijking van mensen die ongeveer hetzelfde Bedienden geven meer uit aan woningen (klasse, status, …)
Veranderingen in verbruik voedsel als distinctiemiddel
Kenmerken van voeding in West-Europa in 19de en 20ste eeuw
Trends in voedselverbruik 19e eeuw dure voeding en chronische schaarste
32
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Einde 19e eeuw overheid goedkoop (basis)voedsel garanderen Vanaf 1870 goedkoop graan en goedkoop brood (agricultural
invasion) Kentering in Europese voedselverbruik tussen 1870 en 1930 Meer producten
o Mechanisering (conserven, margarine)o Internationalisering (koffie, rijst)o Na WOII: keuzevrijheid neemt alleen maar toeo Na 1970: opmars wereldkeuken
Eetcultuur in de 19de eeuw Rijke gezinnen ‘haute cuisine’, kwaliteit, niet kwantiteit (vroeger wel) tafelrituelen en tafelmanieren => nieuwe consumptiemechanismen rond “luxueus leven” en onderscheiden van de arbeiders en de ‘armen’ doorbraak van (luxe)restaurant => in 19de eeuw voornamelijk mannenaangelegenheid => ontmoetingsplaats en cultuurcentrum => vervangt vroegere hof Middenklassen zelfstandigen, ambtenaren, … verzadiging: “goed en veel” kopieert hogere klasse maar met minder budget goedkopere alternatievenArbeidersklasse 19de eeuw dure jaren = schaarste, honger, calorische tekorten => alternatieven: soepbedelingen, bedelarij => goedkopere jaren = inhaalbeweging (vlees, boter,…) tussen 1890 en 1930 voor het eerst geen honger meer vandaar: => arbeiders en bedienden 20% totale uitgaven aan voeding => Hogere inkomensgroepen relatief minder ( 10%) maar absoluut meer (duurdere en meer gezondere voeding) => Sociaal onderscheid in voeding bestaat nog (bv. meer vet, kant- en klaar) > obesitasprobleem correleert met armoede
Veranderingen in verbruik kleding als distinctiemiddel Snelle veranderingen vanaf 1800:
Productie (naaimachine na 1860) Haute couture op maat en confectie: industrieel na WOI naast
sweatshops en groeiende internationale concurrentie Distributiekanalen
=> grootwarenhuizen met relatief goedkope kleding na WOI=> Marketing na WOII=> Grote waaier prijzen
33
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Grootwarenhuizen « Cathedrals of consumption » Speciale architectuur
Liften en roltrappen IJzer en glas Elektrisch licht
Nieuwe verkooptechnieken Bulkproducten Enorme stocks aanbiedingen
Kopen als ‘totaalervaring’ Paradijs van de vrouw!?
Trends kleding 19de eeuw Sociaal onderscheid zeer scherp 19e eeuwse bourgeois: mannen strak, vrouwen frivool (« leisure class ») Einde 19e eeuw ook mode voor arbeidersklasse (dankzij confectie) Klassen blijven zichtbaar doorheen kleding
Trends kleding 20ste eeuw Vanaf Interbellum De « garçon-lijn », emancipatie vrouw Daarnaast opkomst van de « ideale huisvrouw » Tijdschriften en film verspreiden « mode » Na WOII, massaproductie, en subculturen (jongeren, etnische groepen…) Naast goedkope massaproductie ook luxe-kleding Kleding blijft « teken » onderscheid ook voor inkomensverschillen
d) Staat stijgende consumptie gelijk aan betere levenskwaliteit?
34
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
9. Transities op politiek vlakStaat, natie en democratisering a) Staatvorming
Staatsvormingsproces Verschillende stadia:
o Staatsvorming in enge betekenis, namelijk politieke, militaire, economische en institutionele eenmaking van staten
o Natievorming: gaat gepaard met toenemende greep op steeds grotere delen van maatschappelijk leven
o Omvorming van autoritaire natiestaat tot politieke democratie > democratiseringsproces België
o Omvorming van natiestaat tot verzorgingsstaat Geschiedenis
o Politieke, militaire, en institutionele eenmaking: in Europa na feodalisme (na. c.1450)
o Natievorming en economische eenmaking: in Europa na c. 1750o Democratiseringsproces: in Europa na 1789 (FR) o Opbouw van verzorgingsstaat: in Europa na c. 1870o In de ‘longue durée’ staatsvorming slechts tussenfase?
35
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
verlies van bevoegdheden (de facto of de iure) aan supranationale organisaties? Vb; EU
verlies van bevoegdheden aan regio’s? proces van centralisering gaat terug decentraliseren naar kleinere entiteiten (gemeenschappen en gewesten volgens taal en cultuur-aspecten)
Depersonalisering van het staatsgezago Macht wordt in de loop van de tijd onpersoonlijker en meer
geïnstitutionaliseerd door schaalvergroting en functionele differentiatie van de maatschappij instellingen in schaduw van vorst worden gecreëerd
=> feodale adellijke heren instellingen professionaliseren zich
=> gediplomeerde mensen instellingen maken vorst overbodige functie
=> ceremonieel vorst moet sleutelmonopolies (belasting en geweld) afstaan
36
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
De rol van historisch toevalo Omvorming van verbrokkelde gebieden tot gecentraliseerde
staten Wisselvalligheden van dynastieke strijd > kwetsbaarheid van
de staat Interne strijd tegen de feodale heren onderling Externe vijandschap tussen staten
• steeds hogere militaire uitgaven (militaire revolutie)• succes afhankelijk van mobilisatie kapitaal• zoeken naar nieuwe financiële technieken en
bureaucratische methoden=> hoe efficiënter qua techniek, hoe beter in mobiliseren van middelen
Belang van Franse Revolutie (mijlpaal) o Belang van Franse Revolutie en periode van het Franse keizerrijk
(1789-1815) aanbieden van model van gecentraliseerd staatsbestuur
• dat leidde tot aanpassingen in andere staten die ook vormen van direct bestuur installeerden
• opleggen van varianten van dat model in door de Fransen veroverde gebieden
o Veranderingen verandering in relaties tussen lokale en centrale macht reorganisatie van het land
• geografische herverdeling• administratieve veranderingen• systeem van levée en masse (1793)
enorme expansie van het staatsapparaat en de centrale administratie > snel bureaucratiseringsproces na 1792
De uitbreiding van de activiteiten van de staat
37
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Tendens tot bureaucratisering van staten versterkte werking van de staat maatschappelijke verkeer van regels voorzien waaier aan lokale, regionale en centrale
administraties kennis van de staat over staatsburgers werd steeds
groter Toename financieringsbehoeften van staten
meer taken > meer financiële behoeften bronnen inkomsten van de staat
staatseigendom directe belastingen: van welstandsbelastingen
> inkomstenbelastingen indirecte belastingen
Voorbeeld België Staatsinkomsten:
Indirecte belastingen: 63% van staatsinkomsten (1840), circa 75% (1912)
vanaf 1919: progressieve inkomstenbelasting Fiscale inkomsten: 6% (1830) > 45,9% (1986) van BNP
Staatsuitgaven: 1830: 7 tot 8% van BNP >1912: omstreeks 13% 1960: 30,3% > 1984: 55,4%
Van onrechtstreeks naar rechtstreeks bestuuro bij installatie van rechtstreeks bestuur: noodzaak om de
bevolking te homogeniseren (‘nationaliseren’)• homogene bevolking qua taal, religie en ideologie droeg risico
in zich van het vormen van een gemeenschappelijk front tegen de heersers
• homogene bevolking had evenwel ook veel voordelen– sterkere identificatie met machtshebbers– vlottere communicatie– administratieve innovaties die in ene regio succes
hadden konden makkelijker geïmplementeerd worden in een andere regio
b) Staat en natie Nationalisme
- Nationalisme is ideologie en beweging van een bepaalde ‘natie’ die streeft naar: realisatie van een eigen staat (politieke aspect)
38
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
behoud van een ‘eigen’ culturele entiteit (culturele aspect)- Kan leiden tot:
Separatisme Irredentisme (unificatie)
=> versnipperde gebieden samenvoegen tot nieuwe natiestaat Nationaal identiteitsgevoel (patriotisme)
Bestaat een natie?- Wat zijn naties? Wat is een nationale identiteit?
Objectivisme of essentialisme > “realia” > deze piste is volkomen verlaten=> meer subjectief: je moet er in geloven
Eerste element: Constructivisme of subjectieve identiteit > “imagined communities” (B. Anderson, 1983) of verbeelde gemeenschap > “an imagined political community”, “imagined as both limited and sovereign”=> Anderson wijst erop dat het subjectieve van groot belang is
Tweede element: “invented traditions” > tradities die een nieuwe betekenis kregen in de negentiende eeuw voor een nieuw politiek doel
Natievorming- Drie elementen die moderne naties onderscheiden van vorstendommen:
Territorialiteit > link tussen territorium, taal, volk en cultuur > idee duikt op vanaf 18de eeuw
Horizontaliteit • Verwantschap die de sociale verschillen overstijgt• Modern want druist in tegen standsonderscheid
Soevereiniteit• Nu bottom-up met name vanaf Rousseau
Theorie van de volkssoevereiniteit Theorie van volkssoevereiniteit
o intellectuele bondgenoot van republicanismeo verbinding met het natuurrecht
Volkssoevereiniteit en natuurrechto invloed van de opbloeiende natuurwetenschap die geloofde in
universele natuurwetten en wetmatighedeno twee hypothesen
aan bestaande staat ging een ‘natuurstaat’ of natuurlijke toestand vooraf
om gezag en orde op regelmatige wijze uit te oefenen > nood aan een bindend verdrag voor iedereen met vastleggen van rechten en plichten van overheid en onderdanen = SOCIAAL CONTRACT
39
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
2 vormen van nationalisme
Wortels van nationalisme wortels in Romantiek en oorlogen van Franse Revolutie
o als product van het staatsvormingsproces overgang van agrarische naar industriële samenleving overgang van loyaliteit ten aanzien van vorst naar
loyaliteit ten aanzien van door de (volks)gemeenschap gedragen souveraniteit
massabeweging in Europa tijdens tweede helft van 19de eeuw wegvagen van oude dynastieke vorstendommen > nieuwe staten
op basis van nationale principes (ten minste in theorie) Historische variaties
geen gelijklopende beweging nationalisme verschilt van land tot land verbindt zich met uiteenlopende ideologieën ondergaat diverse historische gedaanteverwisselingen
• in vele landen vallen staat en natie niet samen• idee over de ‘eeuwigheid’ van een natie is een mythe• naties ontstaan en veranderen; kunnen gecreëerd worden,
maar evengoed verdwijnen• weinig coherente denktraditie > kan evolueren van
extreem-links naar extreem-rechts chronologie van nationalisme
tijdens achttiende eeuwo oppositioneel, radicaal en modern, maar twee visies (civiel,
etnisch)o gericht tegen heerschappij van absolutistische vorst > macht
dient getransponeerd te worden naar de natie (‘volk’ of ‘burgers’)
tijdens negentiende eeuwo liberale en democratische inslag o gericht op politieke en culturele emancipatie van burgerij
late 19de eeuwo Taal, identiteit, afkomst werden belangrijker
etnische idee succes vb. in Duitsland en Italië
40
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
snelle industrialisering en urbanisering > zoektocht naar nieuwe vormen van solidariteit
uitbreiding van leer- en schoolplicht, en stemplicht > versterkte belang van taalgebruik
vijandigheid tussen Europese naties en superioriteitsgevoelen > imperialisme
acties tegen volksvreemde elementen twee vormen
verbonden aan imperialisme en conservatisme verbonden aan volk en populisme > werd stilaan rechts-
revolutionair interbellum
o vormen van extreem-nationalisme o fascisme en nazisme
na 1945o onder invloed van bevrijding en dekolonisatieo Bevrijdingsnationalisme
vanaf jaren 1970o terug extremere vormen van nationalismeo globalisering en opkomst multi-culturele samenleving leidt tot
nationaal-regionalisme
c) Democratisering: verwerven van politieke rechten Een Belgische natie?
o Verwijzing naar ‘De Bello Gallico’ > Belgen dappersten aller Galliërso ‘Leo Belgicus’ in cartografie vanaf zestiende eeuw > verwijst niet
naar België, maar naar het geheel van de ‘Lage Landen’ of ‘Nederlanden’
o Splitsing Nederlanden na godsdienstkwestie > 17de en 18de eeuw: Zuidelijke Nederlanden als katholiek bolwerk die aparte entiteit vormde in het Spaanse en later Oostenrijkse rijk
Omvorming naar de liberale natiestaat België: Franse invloed- Belang van de Franse revolutie (1789)
Gevolgen van annexatie bij Franse republiek in 1794 zeer belangrijk
Algemeen eindpunt van ancien régime Vervanging van standenmaatschappij door maatschappij
van in principe gelijke burgers met onvervreembare rechten en vrijheden; afschaffing corporatieve structuren
Vervanging van soevereine vorsten door soevereine naties; van dynastieke staten naar natiestaten
Vervanging van particuliere vrijheiden en lokale gebruiken door geüniformiseerde systemen, zoals afschaffing lokale meeteenheden, tolheffing, enzovoort > één juridisch en administratief systeem
Burgerlijke rechten en plichten/individuele vrijheden
41
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
“Déclaration des droits de l’homme et du citoyen” (26 augustus 1789)• vrijheid voor iedereen, gelijkheid & broederschap voor allen• scheiding van de machten• één wetsstelsel dat gold voor alle inwoners• volkssoevereiniteit• figuur van de staatsburger met rechten en plichten (trouw
aan natie > belastingsplicht, dienstplicht)• Vele onbeantwoorde vragen
– burgerrecht voor iedereen of enkel voor de belastingsbetalers?
– gelijkheid voor iedereen? Ook mannen en vrouwen? Blank en zwart?
– Broederschap? waaruit bestaat de bescherming van de staat?
Omvorming naar de liberale natiestaat België: Nederlandse invloed- Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830)
o Product van het Congres van Wenen (1815)=> komaf maken met ideeën van nationalisme => meer stabiel staatsbestuur van territoriale vorstendommen
o Monarchie, met legitimiteit bij de vorst > volkssoevereiniteit nog niet gerealiseerd
Van bij begin problemeno Katholieke identiteit versus protestantisme: vrijheid van
onderwijs en godsdienst vs staatsonderwijs en staatsgodsdiensto Sociaal-economische tegenstellingen: handel in Noorden versus
industrialisering in Zuideno Taal: Nederlands officiële taal van bestuuro Vertegenwoordiging Zuid-Nederlandse adel en bourgeoisie
Invloed van Belgische Revolutie Onvrede tegen autoritair beleid van Willem I Verzet groeide uit tot opstand door combinatie van ontevredenheid
en economische crisis (> mobilisering van volksmassa) Voorlopig bewind: 4 oktober 1830: Onafhankelijkheid van België
uitgeroepen > erkend door Europese grootmachten op Conferentie van Londen (dec 1830-jan 1831)o steun van Frankrijk die bufferstaat aan grens graag zagen
verdwijneno steun van Groot-Brittannië dat geen nieuw conflict wildeo Goodwill van Europese mogendheden verbonden met
neutraliteit en met monarchie als staatsvorm (Leopold I, Duitse edelman) > eedaflegging op 21 juli 1831
De liberale natiestaat België- Belgische grondwet in 1831
samenwerking tussen conservatieve,…) en liberale krachten (rijke bourgeoisie, christenen bezittende klassen en intellectuelen
42
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
constitutionele monarchie > koning regeert via grondwet; beslissingen van koning gebonden aan regering; parlement als controlelichaam van het (vorstelijke) regeerbeleid
principe van scheiding van machten: wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht onafhankelijk van elkaar
erkenning burgerlijke en politieke vrijheden: recht op vergadering, op vereniging, op persvrijheid, godsdienstvrijheid (maar bv. geen syndicale activiteiten of stakingen, arbeiders mogen zich dus niet verenigen om zich tegen de werkgever te keren en eisen te stellen)
Parlement bestond uit twee kamers verkozen volgens meerderheidsstelsel > 50%+1 van stemmen in een kieskring kreeg alle zetels (pas in 1899 evenredigheidsstelsel)
Moderne constitutie?- Democratisch gehalte niet overschatten!
politieke vrijheid > beperkt door gender en kiescijns > 1% van bevolking! (of minder dan 50.000 mannen op bevolking van ca. 4 miljoen) > politieke macht was niet op afstamming maar op rijkdom (grondbezit) gebaseerd
vrijheid van vereniging > strafrechtelijk verbod op beroepsverenigingen (het zogenaamde coalitieverbod)
persvrijheid > beperkt door zegelbelasting: kranten en tijdschriften waren zeer duur zowel voor gewone mensen als voor uitgevers
- Progressieve liberalen ontevreden maar hielden rangen gesloten door: interne dreiging, namelijk sterke positie van orangisten externe dreiging, namelijk pas erkenning onafhankelijkheid
door Willem I in 1839 ideologische tegenstellingen
43
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Barsten in de eenheid- Groeiende ontevredenheid bij liberale burgerij
Na aanvankelijk unionisme (geen partijvorming, wel 2 belangrijke krachten namelijk katholieke en liberale strekking) liberale blokvorming en ontstaan van twee partijen die in 1847 strijden voor de politieke macht
Liberalen gefrustreerd door beperkte democratisering En door vergroting macht van koning > zocht meer aansluiting
bij notabelen en kerk In liberale vleugel: sociaal-conservatieve stroming versus
sociaal-progressieve stroming (radicalen of vrijzinnig progressieven)
Liberale oppositie won verkiezingen in 1847 en bleef aan macht tot 1884
Primaat van het liberalisme- Revolutiegolf van 1848 > liberale regering:
kiescijns verlaagd tot grondwettelijk minimum van 20 gulden (of 42 franken)
uitbreiding tot 1 op 14 volwassen mannen (dus niet meer 1% van de bevolking => de rijken)
Toename van welvaart in 1892: 1 op 10 volwassen mannen kiesgerechtigd
- Liberale machtshebbers (1847-1884) afschaffing zegelrecht sterkere participatie van burgerij in staatszaken > kader voor
ondernemende burgerij (kleinere bedrijven, KMO’s) belangrijkste tegenstellingen waren levensbeschouwelijk >
schoolstrijd (strijd om de ‘ziel van het kind’)
44
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Taalproblematiek: vooral 20ste eeuw! Strijd tegen laïcisering
secularisering = scheiding tussen kerk en staat laïcisering = proces waarbij staat sterk gaat meewerken aan de wijze waarop samenleving wordt opgebouwd en zich gaat afscheiden van de kerk, strijd tussen ideologie en mensbeeld (vb; hoofddoekverbod) Nieuwe speler: de socialisten
Rode gevaar: arbeidersbeweging groeit uit tot massabeweging (bv. onlusten 1870)Wegen op sociale politiek via revolutie of opname in parlementaire democratie? Vlaanderen: gematigd; Wallonië: radicaal Compromis: revolutionaire retoriek, reformistische praktijk In 1885: oprichting van BWP (Belgische Werklieden Parij =
eenheidspartij en dus over heel België) Invoering van algemeen stemrecht om macht te grijpen en
systeem van binnenuit te veranderen Massale betogingen in 1886 en 1893
Steun 1: Radicale vleugel liberalen => vinden dat de modernisering en het democratiseringsproces niet snel genoeg gaat steunen socialisten en zeggen dat burgerlijke vrijheden en rechten voor iedereen moeten gelden maar wel vanuit een individualistisch kaderSteun 2: Christendemocraten vanaf 1891 (encycliek Rerum Novarum) => Niet streven naar een conflictmodel maar naar een soort van verbroedering tussen “links” en “rechts”.
Eerste compromis in 1893: algemeen meervoudig stemrechto stemrecht voor iedere man vanaf 25 jaaro gezinshoofden met huis (minimumbedrag aan belastingen),
eigenaars onroerend goed (min 2000 fr), houders diploma hoger onderwijs of spaarboekje: één of twee bijkomende stemmen
o vertienvoudiging van kiezers, maar meerderheid van stemmen afkomstig van kleine, kapitaalkrachtige minderheid
o invoering van kiesplicht > bescherming van de economisch zwakkeren
o Einde van het burgerlijk elitair kiesregime > parlement niet langer exclusieve verdediger van het burgerlijke belang
Maar: door meerderheidsstelsel: verpletterende parlementaire meerderheid voor katholieken > 1899: invoering evenredige vertegenwoordiging: zetels werden verdeeld op basis van het aantal stemmen > van confrontatie naar pacificatiedemocratie
Strijd om algemeen enkelvoudig stemrecht=> bleef levend vooral bij socialisten en christen-democraten (katholieken aan macht in land tot WOI)
45
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
1912 staking > 1913: onderzoek parlement 9 mei 1919: enkelvoudig algemeen kiesrecht voor mannen
ouder dan 21 jaar en die Belgische nationaliteit bezaten door geboorte/grote naturalisatie
vrouwen uitgesloten op niet-hertrouwde oorlogsweduwen en moeders van gesneuvelde soldaten na, net als vrouwen gevangen tijdens WOI > kleine groep vrouwen stemrecht op basis van verdiensten en morele status (0,5% van de kiezers in Interbellum)
stemrecht voor vrouwen 15 april 1920: kiesrecht vrouwen gemeenteraadsverkiezingen
oefenterrein voor ‘echte’ werk, ze mogen stemmen op lokaal, gemeentelijk niveau uitoefenen maar nog niet nationaal.
morele overwegingen: geen kiesrecht voor vrouwen bekend voor ontucht, ingeschreven in prostitutieregister
Wet van 27 maart 1948: volwaardig kiesrecht voor vrouwen > verdubbeling van kiezerscorps tussen 1946 en 1949
In Nieuw-Zeeland in 1893; GB sinds 1918; in Frankrijk sinds 1944; Saudi-Arabië sinds 2011 enkel gemeenteraad
Een verdere verruiming dankzij de leeftijdsgrensVolgende substantiële uitbreiding kiezerscorps door verlaging leeftijdsgrens 1919: van 25 naar 21 jaar 1970: tot 18 jaar voor gemeenteraadsverkiezingen 1981: tot 18 jaar voor nationale verkiezingen 1995: 70% van Belgische bevolking kiesgerechtigd
Actuele discussiepunten1. Kiesplicht ingevoerd in 1893
eerder opkomstplicht dan kiesplicht motivatie: vrees voor afhaken lagere bevolkingsgroepen tegenstanders: vrijheid van de burger om niet te participeren
46
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
2. Stemrecht voor niet-Belgen basis is het Belgische staatsburgerschap onderscheid tussen EU-landen en derdelanders > Verdrag
van Maastricht (1992): lokaal stemrecht voor EU-leden, pas geregeld in 1998 (mits registratie); voor niet-EU-leden vanaf 1999 mits wettelijke verblijfsduur van vijf jaar voor lokale en provinciale verkiezingen
selectieve toekenning stemrecht > onderscheid tussen volwaardige en tweederangsburgers
3. Leeftijdsafgrenzing? => voorbeeld: is 70 jaar niet te oud? Enkel mensen die economisch actief zijn of kunnen zijn ? … 4. Doorstroming naar het beleid van groot belang
Lange tijd zeer beperkt > 1921: eerste vrouwelijke senator, 1929: eerste vrouwelijk kamerlid; 1965: eerste vrouwelijk regeringslid
beperkt aantal vrouwelijke verkozenen en regeringsleden > quotawet voor kieslijsten in 1994: ten minste één vierde van kandidaten op gemeente- en provincielijsten verplicht een vrouw (quota raden van bestuur volgt in 2011)
belang van plaats van vrouwen op lijsten zelfde bekommernis geldt voor burgers van elders!
Opbouw en aanpassing van de verzorgingsstaat a) Overheid en regulering
Economische en sociale vrijheden ‘Vrijheid’ van markt is politiek-ideologische keuze Economische vrijheden?
o Handel (bv. ook in drugs?)o Arbeidsparticipatie (bv. ook kinderen?)o Productie (bv. geen regulering inzake volksgezondheid?)
47
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Sociale vrijheden?o Abortus (bv. ook na 3 maand?)o Prostitutie (bv. altijd legaal?)o Vrijheid van mening (bv. ook racisme?)
Markt als instelling Markt en staat altijd verstrengeld Markt is een ‘instelling’: altijd ingebed in politieke instituties en
infrastructuren ‘école de la régulation’
o Studie naar ‘spelregels’ van de markto Historische studie van soc.-econ. regelgeving, inzake bv:
monetair beleid eigendomsverhoudingen prijsbeleid …
Liberale regulering en de (Belgische) natiestaatDoel is aanzwengelen van nationale economie volgens liberale principes (MAAR: minimale staat? Markt en staat gescheiden?)Stappen in de institutionele constructie van de ‘vrije’ markt (vooral tussen 1847-1884, liberale regimes): verder zetten van erfenis Franse revolutie (bv. decreten d’Allarde
en Le Chappelier uit 1791) eengemaakt en rationeel juridisch en administratief systeem (bv.
aangaande contracten, intellectuele eigendom, technologische brevetten, privébezit, etc.)
eengemaakte economische ruimteo Bv. wegwerken van tollen (bv. afschaffing octrooien in 1860)o Bv. eengemaakte munt (bv. oprichting van Nationale Bank in
1850 en beperken van ‘emissievrijheid’)
48
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
afsluiten van buitenlandse handelsverdragen (‘open economie’) Liberale regulering en de (Belgische) natiestaat
Staat komt discreet tussen in marktwerking: Inzake fiscaliteit (bv. indirect van aard, op uiterlijke rijkdom,
nauwelijks belasting op economische activiteiten etc., indirecte belastingen wegen het zwaarst voor de lagere inkomens)
Inzake arbeidsbeleid (bv. aan banden leggen van bewegingsvrijheid arbeiders via ‘werkboekje’ vanaf 1845 (arbeidsmobiliteit beperken,…) ; patroon altijd op woord geloofd bij geschillen; etc.)
Inzake sociaal beleid (‘niet-interventiepolitiek’ is ook politiek keuze!)
Inzake productiekosten (bv. 1869 sociaal tarief op spoorwegen, gunstige tarieven voor vervoer grondstoffen, etc.)
Directe overheidsinterventies: Transportinfrastructuur (trein, waterlopen, wegen, etc.) Nieuwe openbare diensten (rioleringen, gas, elektriciteit,
telecommunicatie, etc.) Openbare kredietinstellingen (ASLK in 1865, Algemene Spaar
en Lijfrente Kas) Redden van banken (in 1838 en 1848)
Naar een sociale regulering Wat?
Staat die burgers beschermt tegen de ‘vrije’ markt (decommodificatie)
Vervangingsinkomen voor wie niet kan werken : werkloosheid, pensioen, ziekte/invaliditeit
Aanvullend inkomen in geval extra kosten: kinderbijslag, ziekte Verplichte verzekeringen: bureaucratisch georganiseerd
Historische wortels? Internationalisering in handel, industrie en financiën: nood aan
nieuwe, anders georganiseerde, grootschaliger systemen van prijs- en looncoördinatie
Karakter van economie begint te wijzigen (tweede IR: meer geschoolde arbeiders + algemeen meervoudig stemrecht )
Doorbraak van arbeidsbewegingen na economische crisis 1870: sociale kwestie wordt een politieke issue
Grote staking van 1886: vraag om staatsinterventie groeit / Ook langs conservatieve zijde: nood tot pacificatie om revolutie te vermijden
Naar sociaal-economisch overleg- Wat? Vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers maken
afspraken over lonen en arbeidsvoorwaarden (CAO, paritair comité)
49
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Economische adviesorganen (bv CRB=centrale raad voor het bedrijfsleven)
Vertegenwoordiging werknemers in de onderneming Apart circuit sociaal-economische besluitvorming naast regering en
parlement (‘neocorporatisme’)
b) Genese sociale zekerheid en sociaal-economisch overleg (H5) Wat bestond al aan ‘zekerheden’?
Initiatieven arbeidersbeweging (vooral ziekteverzekering/ mutualiteiten, coöperatieven, vakbonden ook werkloosheidskas)
Initiatieven filantropen en intellectuelen (bv. voor dienstpersoneel) Patronale kassen : eerder zeldzaam (voldoende aanbod arbeiders) Informele kassen (cafés) Private verzekeringen (bv. na 1903 patrons verzekeren zich tegen
arbeidsongevallen) Nadelen?
Kleinschalig (niet alle arbeiders worden bereikt) Te weinig middelen Weinig efficiënt georganiseerd Arbeiders moeten zelfinitiatief nemen … (zie PPP)
De regulering van ‘gesubsidieerde vrijheid Invloed Katholieke regering (1884-1914) Meer arbeiders in het systeem integreren Primaat bij ‘middenveld’ (bv. ACV) en patroons Staat subsidieert Mutualiteiten (CM) en pensioenkassen (minder belangrijk gezien
kortere levensduur) Geen verplichting en geen etatistisch systeem (eisen socialisme) Werkloosheid enkel lokaal : ‘Gents systeem’ (L. Varlez) (vakbond =
strijdorgaan) Er wordt niet direct geraakt aan loonvorming (Patroons afkerig van
directe interventie in de arbeidsmarkt en beperken marktwerking) Na WO I
Democratisering politieke rechten Grote stakingsbewegingen Vakbonden winnen aanhang (massabewegingen); socialisten en
christendemocraten in regering Eisen collectief sociaal overleg (paritair comité) Vraag naar CAO : zekerheid op termijn voor grote groepen
werknemers, beperken marktwerking, versterken sociale vrede Indexmechanisme geïntroduceerd Werkgevers terughoudend in arbeidsintensieve, exportgerichte
sectoren Wel verdere uitbouw sociale zekerheid (bv. 1924
pensioenverplichting; 1930 verplichte kinderbijslag)
50
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Crisis jaren 1930 (beurscrash van Wallstreet, economische crisis, sluiten van verscheidene banken): overheidsregulering groeit Werkloosheid => sociale bescherming ontoereikend Politieke instabiliteit Crisis liberalisme => nood interventie Debat over de rol en vorm van de staat Planisme (H. De Man 1933) Corporatisme (Quadragesimo Anno 1931) Implementatie via bedrijfsorganisatie
Impasse voor WOII Algemene staking 1936 België : nationale arbeidsconferentie (NAC) Impulsen aan overleg en CAO Vraag naar geïnstitutionaliseerd overleg bedrijfsorganisatie en
verplichte werkloosheidsverzekeringen Geen consensus voor 1940
Tweede Wereldoorlog als katalysator Plannen voor sociale hervorming en sociale vernieuwing na de
oorlog Invloed Lord Beveridge Overleg, samenwerking werkgevers en werknemers Sociaal Pact (1944): basis van de Belgische welvaartsstaat Sociale zekerheid: verplicht! RMZ (p. 164)
Institutionalisering van sociaal overleg
Barsten in het Fordisme Crisis van de arbeidsverhoudingen (1968)
o Wijzigende mentaliteit (post-materialisme)o Sociologische veranderingen (einde kostwinnersmodel)
Crisis van de jaren 1970o Werkloosheid en stagflatieo Internationalisering economie zet welvaartsstaten onder druk
(kostenfactor in economie gebaseerd op internationale competitiviteit)
51
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Crisis van de welvaartsstaato Betaalbaarheid systeem?
=> Stijgingswerklozen; stijging van aantal gepensioneerden Neoliberalisme
Crisis ondermijnt legitimiteit Keynesianisme Neoliberalisme : Liberaal, Vlaams, Conservatief Primaat van de ‘vrije markt’ en budgettaire orthodoxie Overleg wordt als bron van rigiditeit gezien Sociale zekerheid : loonkost, overheidsbeslag, privatisering
(individualisering) ‘Généralité’ naar ‘particularité’
Impact? ‘Blijvende publieke steun voor het project welvaartsstaat’ (H.
Deleeck) Welvaartsstaten blijven overeind, maar worden grondig hervormd Besparingen sociale zekerheid Alternatieve financiering, minder last op arbeid Privatiseringen introduceren elementen van marktwerking
Naar een actieve welvaartsstaat Groeiende staatsinterventie in overleg (paradox neoliberalisme)
o Bv. inzake loonmatiging (trade-off met jobs) ‘Nieuwe sociale pacten’ Socialisme & liberalisme bewandelt ‘derde weg’ (T. Blair/A.
Giddens/G. Verhofstadt)o Activeren werklozen (‘werkloosheidsval’)o Werkgelegenheidsgraad verhogen o Scholing/employabilityo Individuele benadering en eigen inspanningo Koppelen rechten en plichteno Bestrijden zwartwerk (dienstencheque)
52
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Begrippen
Begrippen
Overlegeconomie = systeem waarin werkgevers en vakbonden akkoorden sluiten waarin afspraken gemaakt worden over lonen en arbeidsvoorwaarden
Corporate identity = geschiedenis die gebruikt wordt om identiteit van bedrijf in:ru de verf te zetten
Geschiedschrijving = beschrijven van feiten die zich in het verleden hebben voorgedaan + samenhang geven aan die feiten en daarvoor een verklaring te vingen
Histoire-bataille= geschiedenis had aanvankelijk enkel aandacht voor het politieke en militaire
Reconstructie van het verleden = beschrijving van de geschiedenis maar volgens specifieke methode en gebaseerd op bronnen
Bronnen = sporen van het verleden en kunnen verschillende vormen aannemen
Positivisme = optimistische geloof in de objectieve en totale kenbaarheid van het verleden
Relativisme = 1 waarheid bestaat niet, geschiedenis is een vorm van representatie
Externe kritiek = vraag naar de authenticiteit van de bron staat centraal (eventuele vervalsing van de bron nagaan of uitsluiten)
Interne kritiek = omstandigheden waarin de bron tot stand kwam, wie de bron opstelde, de bevoegdheid en het publiek waarvoor de bron bestemd was
Post-factum analyse / Hineininterpretierung = interpretaties maken die voor tijdsgenoten (toen) niet vanzelfsprekend zijn
The benefit of hindsight= historicus weet hoe het historisch proces is afgelopen en kan die afloop proberen te verklaren door fenomeen in historische context te plaatsen
Anachronisme = verkeerd in de tijd situeren van een gebeurtenis = een van de hoofdzonden van een historicus
Operatie Gutt = grootscheepse muntsanering waarbij alle biljetten van 100 Belgische frank of meer niet langer geldig waren (omruilen was mogelijk tot 2000 frank) => maatregel diende om hoge inflatie tegen te houden
Sociaal Pact van april 1944= voorzag verdere uitbouw van overleg tussen vakbonden, regering en patroon-organisaties + verplichte sociale zekerheid
53
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Cesuur = breukvlak = periode waarin veranderingen op macro-niveau zeer talrijk zijn in een relatief kort tijdsbestek (definitie volgens Ger Harmsen)
Proto-industrie= vorm van industriële productie voor de industriële revolutie plaatsvond = systeem van arbeidsorganisatie waarbij de stad zorgt voor de organisatie, coördinatie en afwerken en het platteland voor arbeid
Putting out / uitgiftesysteem / verlagsysteem = groothandelaar of koopman-ondernemer leverde grondstoffen en kocht de afgewerkte producten tegen een stukloon om ze dan op de binnenlandse markt of in het buitenland te verkopen
Manufactures = grote ateliers die producten op artisanale wijze met hand en gereedschap en dankzij vakmanschap vervaardigden
Autoritair syndroom (Helmut Gauss) = een gedragshouden, een denken en voelen waarin autoriteit, respect voor gezag en volgzaamheid centraal staan
Methodenstreit = specifieke controverse over de methode en het epistemologische karakter van de economische wetenschap= op intellectueel niveau: de vraag of er behalve de geschiedenis nog een wetenschap kon bestaan, die de dynamiek van het menselijk handelen kon verklaren
Deductieve aanpak= theoretische kant van de methodenstreit = theorie
Inductieve aanpak= volgen van de geschiedenis op vlak van redeneren in de methodenstreit = empirie
Lender of last resort = rechtspersoon die in juni 2010 is opgericht door de Europese Unie in het kader van het bestrijden van de Europese staatsschuldencrisis van 2010
Protectionisme = Overheidsbeleid dat is gericht op bescherming of bevoordeling van nationale bedrijven ten opzichte van hun buitenlandse concurrenten.
Europacentrisme = onderverdeling volgens ontwikkelingen die Europa heeft doorgemaakt in de wereldgeschiedenis
Padafhankelijkheden / path dependence = proces waarbij gebeurtenissen of keuzes uit het verleden van invloed zijn op loop van latere ontwikkelingen, vooral doordat bepaalde keuzemogelijk heden moeilijk of uitgesloten zijn
Locked in = proces waarbij het nemen van nieuwe beslissingen ‘vastzit’ door eerder genomen beslissingen in het verleden.
54
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Industrialisatie = van kleine wareneconomie naar een groot industrieel kapitalisme
Gemeinschaft = gemeenschapsleven
Gesellschaft = gezelschapsleven (individualisme en fragmentatie belangrijker)
Rationalisering = toenemend belang van wetenschap en techniek
Secularisering = verwereldlijking= proces waarbij sectoren van het maatschappelijk leven worden onttrokken aan het gezag van de kerk en het geloof.
Delokalisatie van arbeid = bedrijven in kapitalistische (rijke) landen verplaatsen hun productie naar lageloonlanden waar de arbeidskosten veel lager zijn.
Externaliseren = uitbesteden (bijvoorbeeld ‘propere’ lucht kopen van andere landen milieunorm te kunnen halen)
Pajoratieve betekenis van industriële revolutie= een ongunstige of negatieve associatie van de industriële revolutie (kinderarbeid, armoede)
Take-off = metafoor voor vliegtuig dat begint te vliegen die de industriële revolutie in Engeland vertegenwoordigt
Continuïteitsthese = graduale overgang van proto-industrie naar fabrieksarbeid
Sweatshops = industriële ondernemingen waar werknemers te weinig betaald krijgen en te veel moeten werken in nauwelijks verdraagbare omstandigheden
Confectie = kleding gemaakt op grote oplage volgens standaardmaten
Arbeidsdeling = opsplitsen van arbeid in afzonderlijke taken
Subcontracting = arbeidsverdeling en arbeidsspecialisatie volgens keten van onderaanneming
Degradatie van arbeid = toenemende arbeidsdeling en arbeidsspecialisatie
Bottlenecks = de gestegen vraag kan niet worden beantwoord door de bestaande arbeidsorganisatie waardoor knelpunt ontstaat. Men gaat dit oplossen aan de hand van fabrieksproductie (verbetering technieken, arbeidsdeling,…)
Proletarisering = proces waarbij arbeiders in toenemende maten afhankelijk worden van loon= arbeidsmarkt met groot overschot aan mensen
Wet le chappelier = ondernemers krijgen vrije hand van overheid op organisatie van hun fabriek (hoeveel arbeiders, loon, ontslagen,…)
55
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Paternalisme = proces waarbij de werkgever een bevoogdende houding inneemt ten opzichte van zijn werknemers
Company towns = kleine stadjes die zich rond 1 fabriek gaan vestigen
Truckstelsel= loon in natura (fabrieken openen winkels voor arbeiders)
Verticale integratie= een bedrijf dat een andere stap uit de productieketen opneemt in het bedrijfsproces. (alles binnen 1 bedrijf)= toename van schaalvoordelen ontwikkelen
Horizontale integratie= een bedrijf dat meerdere activiteiten op hetzelfde niveau in verschillende productieketens integreert (maakt halffabricaten)
Konzerns = groepen die bedrijven gaan vormen voor het vervaardigen van een product
Taylorisme = stroming binnen de managementtheorie die het aansturen van bedrijfs- processen rond de werkvloer op wetenschappelijke wijze vorm wilde geven= door nauwkeurige arbeidsstudies prestatieverbeteringen bereiken (loon)
Fordisme = verwijst naar verschillende sociale theorieën over productie en werk- organisatie (leiden tot consumptiemaatschappij)= systeem van standaardisering, synchronisatie en specialisering bij de productie (lopende band)
Clark-Fischer model = 3-dominante-sectoren hypothese (transitiemodel)
Agricultural Invasion = oriëntatie van landbouw richting veeteelt, zuivel en tuinbouw
Post-Fordisme = olie-hongerende industrieën
Homeostatisch proces = proces met neiging om een intern evenwicht te bereiken en te handhaven
Repressive checks = de stijgende bevolking zou leiden tot hongersnood, ziektes en oorlog waardoor de bevolking weer afneemt
Preventive checks = de stijgende bevolking tegengaan aan de hand van aanpassing
“Urban graveyard”-effect = structurele sterfteoverschot van de pre-industriële stad
Amenorroe = uitblijven van maandstonden als gevolg van borstvoeding
Endogamie = de gewoonte om te trouwen met een persoon van dezelfde groep of klasse
Grijze druk = stijging van de levensverwachting
56
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Demographic divide = demografische spagaat= bevolkingsgroei daalt in westerse landen maar groeit onverminderd verder in Afrika en Azië
Nuclear family= kerngezin als basis en hoeksteen van de samenleving
Patriarchale dominantie = dominantie van de man of huisvader
Disciplineringsoffensief = arbeiders dienen zich te conformeren naar burgerlijke ideaal en voorschrift
Individualisering van loonafhankelijkheid = mannen werken buitenshuis en streven naar een beperking van de vrouwenarbeid buitenshuis (zij moeten huishouden verzorgen)
Income-pooling= werken gezinslid stond deel af van loon voor gezinsonderhoud= verschillende bronnen van inkomsten werden gecombineerd (boek)
Corn laws = binnenlandse markt beschermen tegen de invoer van graan via heffingen (half 19de eeuw)
Beschavingsoffensief = controle van de netheid en orde van arme huishoudens voor de verspreiding van burgerlijke waarden
Ontwikkelingsregio’s = regio’s met een hoge permanente werkloosheid
Adaptive strategy = strategie waarmee men probeert om te gaan met wijzigende arbeids- omstandigheden en verslechtende levensstandaard
Dekolonisatie = landen met kolonies geven onafhankelijkheid terug aan de kolonies
Great divergence = welvaartskloof tussen het rijke westen en de rest van de wereld
Consumptiemaatschappij = maatschappijvorm waar sociale interactie niet rond de productie van goederen en diensten draait maar rond de consumptie ervan
Pendelarbeid= arbeidskrachten van het platteland die industrie in de stad voedden
Tipping point = behoeften vs. verlangens in de consumptiemaatschappij
Consumptiecultuur = organisch surplus verschijnsel dat gerelateerd wordt aan de toename van welvaart en vrije tijd
Sociale dynamiek= iedereen wil kunnen tonen tot welke groep ze behoren en zich op die manier kunnen onderscheiden van andere sociale groepen
Sociale kwestie = de omvang van de problemen met betrekking tot arbeid, levens- omstandigheden en voeding die men onder ogen begon te zien
57
Vermeylen Sascha 1ba-SEW
Commodificatie= proces waarbij steeds meer aspecten van menselijk handelen en resultaten uitgedrukt worden in geldwaarde i.p.v. de intrinsieke of inherente waarde= groeiende vermarkting van het dagelijkse leven
Wegwerp-maatschappij = term die een samenleving beschrijft waarin steeds meer producten worden geproduceerd die zijn bedoeld om tijdelijk te worden gebruikt en vervolgens te worden weggegooid.
Affluent society = de economie van de overvloed
Staglatie = het samengaan van inflatie en werkloosheid= samentrekking van inflatie en stagnatie (stagnerende economie)
Conspicuous consumption = consumptie als identiteitsmarker (wie ben ik?)
Demonstratieve consumptie= verbruik als middel voor afbakening van sociaal onderscheid (distinctie en smaak)
Cathedrals of consumption = grootwarenhuizen die werden gezien als het van het qua consumptie
Nationalisme = ideologie en beweging van een bepaalde ‘natie’ die streeft naar de realisatie van een eigen staat en het behoud van eigen culturele entiteiten
Bufferstaat = land dat tussen twee rivaliserende en mogelijk vijandelijke grootmachten ligt. Het land bestaat expliciet om conflicten te voorkomen
Laïcisering = proces waarbij staat sterk gaat meewerken aan de wijze waarop de samenleving wordt opgebouwd en zich gaat afscheiden van de kerk= strijd tussen ideologie en mensbeeld
Sociale regulering = staat die burgers beschermt tegen de ‘vrije’ markt
58