samenvatting onderzoek

Upload: steven-trubendorffer

Post on 22-Jul-2015

248 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

SAMENVATTING ONDERZOEK

Samenvatting: Onderzoek Onderzoek is een doelbewust en methodisch zoeken naar nieuwe kennis in de vorm van antwoorden op tevoren gestelde vragen volgens een tevoren opgesteld plan. Basic research = What i am doing. When i dont know. What i am doing. In rol als onderzoeker ben je kennisleverancier. Onderzoek maakt deel uit van ieders leven. Het verschil is alleen dat verantwoord onderzoek systematisch wordt uitgevoerd en controleerbaar is. Zo doe je onderzoek (sheed ow 1.2): 8 stappenplan: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Bepaal je onderwerp Maak een onderzoeksplan Ontwerp je onderzoek Verzamel je gegevens Analyseer je gegevens Formuleer je conclusies en aanbevelingen Schrijf het onderzoeksrapport Rond je onderzoek af

Onderwerp en onderzoeksplan 1.Bepaal onderwerp 2. De inleiding van een onderzoeksplan moet duidelijkheid geven over: - de achtergrond van het onderzoek(sprobleem) - de relevantie van het onderzoek ( de doelstelling) - de uiteindelijke onderzoeksvraag die beantwoord gaat worden Voorbeeld Wat is in voorbeeld van roltrap waarschijnlijk de aanleiding en probleemstelling? Zweedse mensen bewegen te weinig. Wat is waarschijnlijk de doelstelling? Zweedse mensen meer laten bewegen. Wat is de beleidsvraag? Hoe bewegen aantrekkelijker maken. Wat is de onderzoeksvraag? Leidt het veranderen van een trap in een piano een toename van het gebruik van de trap?

Aanleiding-Probleemstelling Het moet duidelijk worden wat de aanleiding van het onderzoek is. Waarom wordt er onderzoek gedaan? Het is goed iets over de achtergrond van het onderzoeksprobleem te vertellen en daar, indien aanwezig, literatuur bij te gebruiken. Afsluiten met duidelijke probleemstelling. Doelstelling: Wat wil je met het onderzoek bereiken? Wat is de onderzoeksvraag? Het onderzoek moet antwoord geven op die vraag en de onderzoeksvraag loopt dan ook als een rode draad door het onderzoek heen. -SMART Onderzoeksvraag Logische vraag na probleem-,doelstelling; Voldoende informatie; Termen duidelijk; Formuleren als vraag. Aandachtspunten: Beschrijven, verklaren of toetsen Duidelijk Subvragen Onderzoeksvraag opdelen Voorwaarde: Voldoende kennis genereren om onderzoeksvraag te beantwoorden Samenhang tussen onderzoeksvraag, subvragen en de inhoudsopgave van het eindrapport!

Sheeds 1.4) Dataverzameling: Beschrijven, exploreren, toetsen. -ontwerp je onderzoek -verzamel je gegevens Beschrijvend onderzoek. -Fenomeen beschrijven.

Kwantitatief en kwalitatief onderzoek Hoe vaak worden gratis kranten als de Metro gelezen en wat is de waardering voor dergelijke kranten? Hoe kan de inhoud van de Metro verbeterd worden? Explorerend/ verkennend onderzoek Fenomeen verkennen Kwalitatief onderzoek Vallen en opstaan, passen en meten. Kwantitatief en kwalitatief onderzoek Hoe komt het dat mensen in de auto gewoon blijven bellen(niet hands free), ondanks het feit dat ze weten dat het niet mag en er een flinke boete op staat, als ze worden gepakt?? Verklarend onderzoek Of een bepaald gebeuren een goede verklaring is voor een bepaalde verandering. Kwantitatief en kwalitatief onderzoek Hoe komt het dat studenten die 7-8 uur slapen per nacht betere cijfers halen dan studenten die minder dan 7 uur slapen per nacht?

Toetsend onderzoek Toetsen van een idee

Veelal kwantitatief onderzoek Kort slapen heeft een negatieve invloed op leerprestaties. Is dat zo? Sheeds week 1.5. operationaliseren, validiteit en betrouwbaarheid. Stappenplan: maak een onderzoeksplan Operationaliseren Begrippen meetbaar maken

Koffie: wat is lekker? - Temperatuur - Sterkte - Serveren - Toevoegingen - Etc.

Stappen operationaliseringsproces Wanneer je een abstract begrip gaat operationaliseren moet je: 1. Het begrip definiren 2. Nagaan of er sprake is van (sub) dimensies 3. Per (sub) dimensie indicatoren zoeken 4. Indicatoren vertalen in vragen, of observatiecategorien Voorbeeld operationalisering geluk: Definieren: Dimensies: Indicatoren: Mate waarin je tevreden bent met het leven dat je lijdt. - Priv, -werk, -studie Priv> relatie met partner, woonsituatie Werk/studie> boeiend, Collegas/medestudenten, Als ik mijn partner een rapportcijfer zou moeten geven, dan geef ik haar een

(voorbeeld) Vraag:

Operationaliseringsproces Begrip zoals bedoeld> Begrip zoals bepaald Geluk> score op gelukstest Door begrip in meer vragen of observatiecategorien te vertalen speelt toeval een minder grote rol. Validiteit van onderzoek Validiteit: Meten wat je beoogt te meten. Validiteit=geldigheid. Betrouwbaarheid van onderzoek Betrouwbaarheid= mate waarin het resultaat onafhankelijk van toeval is. Als je het onderzoek op dezelfde manier over zou doen zou dit dezelfde resultaten moeten opleveren. Betrouwbaar en valide Valide: meet wat je beoogt te meten?

Betrouwbaar: onafhankelijk van toeval

Sheeds week 1.6 Onderzoeksontwerp, Kwantitatief-, en kwalitatief onderzoek. Plaats in stappenplan: - Ontwerp je onderzoek - Verzamel je gegevens Kwalitatief vs kwantitatief onderzoek Kwantitatief onderzoek: vaststellen Voorbeeld: hoe hard mensen rijden op een bepaald traject snelweg. De onderzoeksgegevens zijn in cijfers. Kwalitatief onderzoek: leren. Voorbeeld: Waarom rijden mensen te hard terwijl ze weten dat te hard rijden ongelukken en boetes veroorzaken. De onderzoeksgegevens zijn verslagen van interviews en observaties. Kwalitatief onderzoek. Voorbeelden zijn: Observaties Interviews Focusgroepen Brainstormen

Kenmerken: Veel gegevens over weinig objecten. Inzicht in gedrag, houding, achterliggende oorzaken. Kwantitatief onderzoek Voorbeelden zijn: Surveys (enqute) Experimenten Analyses op bestaande datasets

Kenmerken: Resultaten in getallen en percentages, termen als representatief, nauwkeurig en betrouwbaar. Gebruik van statistiek.

Open vragen vs gesloten vragen. Afhankelijk van onderzoeksvraag: Gesloten vragen bij kwantitatief onderzoek. Hoe vaak wordt de gratis krant metrogelezen? Wat is de waardering voor de metro? Open vragen bij kwalitatief onderzoek. Hoe kan de inhoud van metro verbeterd worden?

-

Eenheden en kenmerken eenheden. Voorbeeld onderzoeksvraag: Hoeveel tijd brengen Nederlanders online door? - Eenheden zijn de personen, groepen, bedrijven, situaties en dergelijke waar je iets over gaat zeggen. Alle eenheden bij elkaar vormen de populatie. In het voorbeeld zijn de eenheden Nederlanders die internet gebruiken. - Kenmerken zijn de eigenschappen van de eenheden die je gaat vaststellen. In het voorbeeld is het kenmerk van de Nederlanders die internet gebruiken, het aantal uren dat zij online zijn,maar je kunt uiteraard ook kenmerken toevoegen als leeftijd en geslacht. nummer klant 1 klant 2 klant 3 Ja Nee .. leeftijd 20 19 .. geslacht Man Vrouw voorkeur 1 voorkeur2

Hoofdstuk 1 Boek. 1.1 Wat is de probleemstelling, doelstelling en onderzoeksvraag? Probleemstelling (voorbeeld): de toenemende zwaarlijvigheid van kinderen. (maatschappelijk probleem). Doelstelling: Het doel dat je met het onderzoek wilt bereiken. Onderzoeksvraag: Een vraag waar de onderzoeker een duidelijk antwoord op kan geven. Zuiver wetenschappelijk onderzoek: Het doel om met onderzoek louter kennis te verzamelen. (kenmerk) 1.2 Gaat het om een open of gesloten vraag; Kwalitatief of kwantitatief onderzoek? In het geval van open vragen doe je kwalitatief onderzoek. Onderzoeksvraag is breed Relatief weinig voorkennis Gevolg is dat je vaak niet met een vaste vragenlijst of observatielijst werkt Gaat om het verkrijgen van inzichten en minder om harde, getalsmatig onderbouwde, feiten Men werkt met fotos en videos In een kwalitatief onderzoek ben je zelf het belangrijkste onderzoeksinstrument en als mens ben je nooit blanco. In het geval van gesloten vragen doe je kwantitatief onderzoek: Onderzoeksvraag is smal Je weet wat inhoudelijk kunt verwachten als je gaat interviewen of observeren. Onderzoeksdata bestaat hier uit getallen. (meestal een datamatrix, Excel) Verifieerbaarheidseis: Hoe een onderzoeker aan zijn conclusies is gekomen. (voor kwantitatief onderzoek makkelijker dan voor kwalitatief onderzoek). Kwantitatief onderzoek: reproduceerbaarheidseis. Je moet je onderzoeksverslag zo maken, dat iemand anders in staat is het onderzoek over te doen. 1.3 Waarover wil de onderzoeker iets zeggen? Eenheden en kenmerken.

Onderzoekseenheden: De personen, bedrijven, situaties, en dergelijke waar je iets over wilt zeggen. Generalisatiepretentie: Over wie of wat je uitspraken wilt doen, dus wie je eenheden zijn. Populatie: alle eenheden bij elkaar. Eigenschappen en kenmerken: Bijv. vermoeidheidsklachten zijn eigenschappen. 1.4 Wat is er al bekend over het onderwerp van onderzoek? Inhoudelijke orintatie. Bij een definitieve onderzoeksopzet is het vaak handig om eerst een vooronderzoek te doen of een literatuuronderzoek. Er zijn 3 redenen waarom je eerst moet gaan kijken in de literatuur en op het internet of er geen onderzoeken zijn die verwant zijn aan het onderwerp van jouw onderzoek. De 3 redenen zijn: 1. Begrippen definiren en meten. Uit ander onderzoek kun je leren hoe anderen de begrippen die jij wilt onderzoeken hebben gedefinieerd en vooral ook hoe ze zijn gemeten. 2. Methodologische aspecten. Verder is het nuttig om te lezen hoe andere onderzoekers vergelijkbaar onderzoek hebben opgezet en uitgevoerd en vooral ook wat hun ervaringen zijn. 3. Theorie. Ook wanneer je een theorie zoekt die de door jou te onderzoeken fenomenen verklaart, moet je zeker bronnenonderzoek doen. Bronnenonderzoek: Goed gebruik maken van zoektermen en goed kijken in thesaurussen. Thesaurus= een soort woordenboek waarin je begrippen kunt opzoeken en waar dan bij elk begrip een overzicht staat van min of meer vergelijkbare begrippen. 1.5 Gaat het om een beschrijven, exploreren of toetsen? Beschrijvend onderzoek Bij kwantitatief beschrijvend onderzoek gaat het meestal om frequentievragen. (Hoe vaak mensen iets hebben of hoe vaak iets voorkomt) Onderzoeksresultaat is meestal een histogram, een tabel of een cirkeldiagram. Kwalitatieve casestudie: het onderzoeken van de betekenis van het probleem en de inhoud. Explorerend/verkennend onderzoek Bij explorerend onderzoek ga je ontdekken wat de oorzaak is. Wanneer je geen idee hebt wat de oorzaken kunnen zijn ga je starten met een kwalitatief verkennend onderzoek.

Kwantitatief explorerend onderzoek: moet je van tevoren uiteraard al ideeen hebben over mogelijk benvloedende factoren. Het gaat hier om het stellen van gerichte vragen en dat je al van tevoren weet wat voor vragen je gaat stellen. Verklarend/toetsend onderzoek Wanneer je een idee hebt en je wilt weten of dat klopt spreken we van toetsend onderzoek. Bestaande theorien kunnen gebruikt worden. Hypothese: een theorie mondt altijd uit in een verwachting. In je onderzoek toets je die hypothese. Als je in je onderzoek steun vindt voor je hypothese, is de veronderstelling dat de theorie klopt. Evaluatieonderzoek: nagaan of jou product, training etc. het gewenste effect heeft. Kwalitatief toetsend onderzoek komt nauwelijks voor. Alleen de template benadering wordt als kwalitatief toetsend onderzoek beschouwt. 1.6 Is het onderzoek uitvoerbaar? Tijd Een tijdsplanning maken is belangrijk(algemeen). Wanneer een tijdsbegroting is gemaakt, moet gekeken worden of deze haalbaar is. Dit voorkomt tijdnood en frustraties. Geld Begroting maken of het onderzoek haalbaar is. Bereidheid van respondenten Bereidheid om aan een onderzoek mee te werken, hangt van een aantal dingen af: - De instantie die het onderzoek uitvoert (is het een commercieel bureau, of wordt het door een universiteit of hogeschool uitgevoerd?) - De wijze waarop je mensen benadert - De tijd die het kost - De aantrekkelijkheid van het onderwerp - Het nut van het onderzoek - Een blijk van (materile) waardering (=incentive) Bereikbaarheid van respondenten en bestaand materiaal Spreekt voor zich. Kijken naar de 4 bovenstaande punten en daarvan een balans opmaken en beslissen of je verder zult gaan met je onderzoek.

Hoofdstuk 2 Hoe zet onderzoeker onderzoek op? 2.1 Wat is een onderzoeksontwerp?

Welke vorm van onderzoek kies je? Experiment: Onderzoeken wat de invloed van iets is op iets anders. Survey: het doel van een survey is vooral het verzamelen van informatie over onderzoekseenheden. (enquetes [klanttevredenheid]).

Design: verschillende vormen van onderzoek. Operationaliseren: het vertalen van een abstract begrip als zelfbeeld in meetbare vragen en items. 2.2 Welke vorm van onderzoek is geschikt? Eenmalige survey: survey= waarnemen. Bijvoorbeeld (uit boek) je neemt waar of Nederlanders bezorgd zijn over onze economie. Kwantitatieve survey: een beeld krijgen van de mate waarin een van tevoren vastgesteld fenomeen, zich voordoet. (in je vragenlijst of observatieschema van tevoren vastleggen wat je wilt vragen of observeren.) Kwalitatieve survey: je maakt meestal gebruik van open vragen en/of ga je open observeren. Wanneer je beide bovenstaande onderzoeken gebruikt spreek je van Miced methods methode. Nog een verschil tussen kwantitatieve en kwalitatieve survey: Het aantal te benaderen eenheden. - Kwantitatieve survey= veel - Kwalitatief= weinig (tussen 10 en 20, zeker niet meer dan 50) Kwalitatieve survey: casestudie= kies je een of enkele typerende gevallen om een probleem of situatie te beschrijven. Etnografisch onderzoek: beschrijvend onderzoek op basis van participatie (kwalitatief). nog een voorbeeld van kwalitatief surveyonderzoek: Focusgroeponderzoek= hier word meestal met een groep respondenten een groepsgesprek gevoerd. (1 of meer) Delphi-onderzoek: een kenmerkende vorm van onderzoek over meningen, vooral over beleid, te inventariseren en ook vorm te geven.

Verkennend onderzoek: ideeen en theorien ontwikkelen. (vooral kwalitatief onderzoek) Gefundeerde theoriebenadering: een gestructureerde werkwijze om van ruw kwalitatief onderzoeksmateriaal,zoals interviewfragmenten, te komen tot hogere meer abstracte inzichten. Longitudinaal onderzoek: langdurig onderzoek(een aantal jaar) onder verschillende respondenten of bedrijven (onderzoekseenheden). Gedurende het aantal jaar vinden er een aantal metingen plaats, waardoor je ontwikkelingen kunt vaststellen in het fenomeen dat je onderzoekt, zoals het pestgedrag uit het krantenartikel. Panelonderzoek: het volgen van een vaste groep en worden er op verschillende tijdstippen metingen gedaan. Trendonderzoek: volgen van verschillende onderzoeksgroepen en met verschillende metingen.

Oorzakelijke verbanden: verbanden waarbij sprake is van de invloed van het ene kenmerk op het andere; bijv. dat de media invloed hebben op het zelfbeeld van meisjes. Schijnverbanden/schijnverschillen. Medirend kenmerk: denk aan intelligentie(speelt ergens een rol/ het verklaart iets). (survey onderzoek, bewust zijn van deze kenmerken). Voorbeeld: leeftijd en opleiding. Moderator kenmerken: zijn van invloed op een relatie tussen twee kenmerken, maar niet in medirende zin. ( voorbeeld: geslacht en leefsituatie)

-

2.2 Welke vorm van onderzoek is geschikt? Zuiver experiment: het onderzoek naar het effect van extra nazorg na een beroerte is een voorbeeld. (het is een experiment omdat er sprake is van een onafhankelijke variabele die gemanipuleerd wordt, het soort zorg, en een afhankelijke of effectvariabele, waar de onafhankelijke variabele invloed op uitoefent, in het voorbeeld de zorgtevredenheid). Placebo: nepmedicijn Wanneer de onderzoeksmedewerkers, als de patient niet weten aan wie het echte medicijn of de placebo is verstrekt, spreek je van een Dubbel-blind onderzoek.

Randomisatie: random toewijzing; het lot bepaalt of de patient extra nazorg krijgt of de normale zorg krijgt. (kop of munt) Randomisatie= vaak om praktische of ethische redenen niet mogelijk.

Selectie effect ( gevaar bij quasi-experimentele designs): de gevonden verschillen tussen bijvoorbeeld de experimentele en de controle groep, niet veroorzaakt zijn door de interventie, maar door een verschil dat al bij aanvang tussen de personen aanwezig is. Matching: Het zoeken van dezelfde onderzoekseenheden of groepen met dezelfde kenmerken. Wanneer je het effect van een interventie wilt onderzoeken en je kunt geen controlegroep gebruiken, dan doet zich een aantal gevaren voor, waardoor je een verkeerde ongeldige conclusie kunt trekken. Denk aan het eerste gevaar dat kan voorkomen: tussentijdse voorval (history).

-

Groei-effect: Het is bekend dat bij het ouder worden over het algemeen je bloeddruk stijgt. Nog 1 veel voorkomend gevaar bij quasi-experimentele designs: Statistische regressie naar het gemiddelde = extreme cijfers, dus of extreem hoof of extreem laag, de neiging hebben respectievelijk omlaag of omhoog te gaan. (denk aan voorbeeld ultieme bril voor kinderen). Bij lage scores is sprake van een bodemeffect: de cijfers kunnen niet meer omlaag, alleen nog maar omhoog. Plafondeffect: bijv. met extreem hoge cijfers die niet meer hoger kunnen gaan. Hawthorne-effect: als werknemers of onderzoekseenheden zich bewust zijn over het feit dat ze deel uitmaken van een experiment. Productevaluatie: het vaststellen of je met je interventie , bijv. een voorlichtingscampagne, het beoogde effect bereikt. (experimenteel onderzoek, beste gebruik maken van een zuiver experiment model en als dat niet kan een quasi-experimenteel model met het liefst een controle groep). Kwantitatief onderzoek. Procesevaluatie (kwalitatief onderzoek):. Kwalitatief onderzoek: actieonderzoek: sprake van een interventie, alleen niet van een sustematische voor- en nametingen en vrijwel noooit een controle groep. (participerend onderzoek) In het bijzonder: veranderingsgericht onderzoek; de verpleegkundgen zijn bijv. ook onderzoekers. Sprake van nauwkeurige registratie. 2.3 Worden alle eenheden in het onderzoek betrokken of wordt daaruit een steekproef getrokken en hoe wordt die steekproef dan getrokken? Steekproefkader: lijst of bestand waarin alle eenheden in zijn opgenomen. Representatief: alle eenheden met betrekking tot je onderzoek in bijv. een geselecteerde gemeente.

Kwantitatief onderzoek a-selecte steekproef: elke eenheid uit de populatie een gelijke kans heeft om in een de steekproef te komen. Hierbij kun je het beste een random number generator gebruiken. Aselecte enkelvoudige steekproef: eerste keuze uit random number generator bellen en vragen of hij/zij mee wil doen. - Probleem: geen lijst met alle eenheden voorhanden.

Birth-day rule: wanneer gebeld wordt vragen naar de persoon die als eerst jarig is binnen een huishouden of elders. Wanneer sprake van huishoudens en birthday rule noem je het een getrapte steekproef. Wanneer niet gebruik wordt gemaakt van een weging is het geen representatieve steekproef. Random digit dialing: telefonisch onderzoek. Willekeurige nummers die door de computer worden uitgekozen. Uitzonderlijke groepen: bijvoorbeeld voetballende meisjes. Kun je het beste gebruik maken van een gestratificeerde steekproef. Verlegenheidssteekproeven: (kwantitatief onderzoek selecte steekproeven): men kan niet anders. Gemakssteekproef: onderzoeker benadert op internet de eerste persoon die hij tegenkomt. Quotasteekproef: benaderen van willekeurige mensen, maar daarbij heb je wel een bepaald quotum vastgesteld. Sneeuwbalsteekproef: specifieke respondenten waarvan geen steekproefkaders zijn zoals verslaafden of illegale werknemers. Je gaat van de ene kennis naar de andere kennis. (ook kennissen van kennissen). Doelgerichte steekproef: de onderzoeker stelt bewust zijn steekproef samen. Hij selecteert niet willekeurig. (webpanels). 2.3.3 Enkelvoudige steekproef(n) berekenen: n= (z/m) p(1-p) Continue gegevens: minimale steekproefomvang: N= (z ,standaarddeviatie/m) 2.3.4 Kwalitatieve steekproeftrekking: speelt vooral het begrip verzadiging of saturatie een centrale rol.

Hoofdstuk 3 Verzamelt de onderzoeker op de juiste manier zijn gegevens? 3.1 Bij operationaliseren. Begrip zoals bedoeld: kenmerk zoals intelligentie Begrip zoals bepaald: IQ op een intelligentietest, zoals de WAIS. Observatie kun je het beste gebruiken wanneer het om gedrag gaat. Sociale wenselijkheid: wanneer je aan kinderen zelf vraagt of ze wel eens agressief zijn of niet, dan zullen ze daar hoogstwaarschijnlijk nee op antwoorden omdat ze weten dat het om sociaal onwenselijk gedrag gaat. Soms kun je dingen niet vragen omdat het zich in het verleden afspeelt. Dan maak je meestal gebruik van bestaand materiaal (dit wordt ook wel Deskresearch genoemd). Instrumentele validiteit: als je niet meet wat je veronderstelt te meten. Kwalitatief onderzoek: wordt meestal niet over validiteit gesproken maar over geldigheid. (natuurlijke situaties) Ecologische validiteit: dat de kwantitatieve onderzoeker dichter bij de werkelijkheid ligt dan de kwantitatieve onderzoeker. (zegt iets over de geldigheid van de resultaten waar het de dagelijkse praktijk betreft) Triangulatie: je bekijkt een punt vanuit verschillende perspectieven om ze de geldigheid te vergroten. Betrouwbaarheid: is de mate waarin een meting onafhankelijk is van toeval. Homogeniteit(van een test of een vragenlijst): de mate waarin vragen hetzelfde worden gemeten. Dit wordt berekend met cronbachs alpha. Deze variert van .00 tot 1.00. 3.2 Wat is een goede opzet voor een interview of een enquete? Open interview heb je meestal een open startvraag en je vervolgvragen hangen af van wat de respondent zegt. Voordeel mondelinge interviews: Natuurlijke manier van gegevens verzamelen, weerstand bij de respondenten is niet zo groot. - Niet inspannend(je hoeft zelf niet veel te doen). - Je ziet als interviewer en hoort wat er gebeurt. - Respons is meestal groot

Nadelen mondelinge interviews: De interviewer zelf, De respondent kan bij persoonlijke vragen sociaal wenselijk zijn en dus niet eerlijk antwoorden. Kostbaar om veel goed getrainde interviewers te regelen Tijd, er zit veel tijd in om zon 100 man of 1000 man te interviewen en al die interviews uit te typen.

Kwalitatief onderzoek: Wordt gebruik gemaakt van vormen van schriftelijke data verzameling. Voorbeelden: Opstellen Associatieve en projectieve technieken, zoals een zinaanvultest. Associatieve technieken wordt veel gebruikt bij imago-onderzoek. Voordelen schriftelijke dataverzameling: Kost relatief weinig geld en tijd Anoniemer dan mondelinge interviews Respondenten reageren wat minder sociaal Je hebt tijd om over antwoorden naa te denken

Nadelen schriftelijke dataverzameling: - Je kunt niet controleren wat er gebeurt bij het invullen - Proefafnames, of de respondenten de vraag wel begrijpen - Je mist bij schriftelijke vragenlijsten de controle over het beantwoordingsproces Grootste nadeel: Non respons In vele programmas kun je gebruik maken va routing. Als er bijvoorbeeld iemand aanklikt dat hij geen partner heeft dan worden de vragen overgeslagen die betrekking hebben op de partner. 3.2.2 Wat zijn de aandachtspunten voor het maken van een interview of een enquete? De volgende onderdelen kun je bij een interview of enquete onderscheiden: De introductie De opbouw De vragen en antwoordmogelijkheden

De introductie Wat duidelijk moet worden uit een goede introductiebrief: - Wie de onderzoeker is, wat zijn status is en hoe de onderzoeker te bereiken is; - Wat het doel van het onderzoeker is en wat er met de informatie gebeurt en of het resultaat van het onderzoek gepubliceerd wordt; - Of het anoniem, dan wel vertrouwelijk is en hoe dat gegarandeerd wordt; - Hoeveel tijd het interview, dan wel het invullen van een vragenlijst kost. (introductie moet kort en helder zijn. Dit geldt sterker voor schriftelijke dan voor mondelinge introducties). De opbouw Begin ik met het centrale thema of met neutrale algemene vragen? Ga ik van breed naar smal, of juist andersom? (trechter) Kan er sprake zijn van vraagvolgorde-effecten?

De vragen en antwoordmogelijkheden Bij de gesloten vragen moet je beslissen: Of er 1 of meer mogelijke antwoorden mogelijk zijn (Multiple answers) Of je alle antwoordmogelijkheden kent. Neem in het andere geval een open alternatief: anders, namelijk Of het om een feit dan wel een mening gaat. Bij mening gebruik je: antwoordschaal (ratingscale) Over de vorm. (matrixvorm)

Openvragen als gesloten vragen moeten voldoen aan de volgende eisen: Ze moeten helder zijn. Het moet voor de respondent precies duidelijk zijn wat met de vraag bedoeld wordt. Ze moeten concreet zijn. Vermijd bijv. antwoordcategorieen als regelmatig, gebruik liever concrete antwoordcategorieen als elke dag, of vraag in een open interview naar een voorbeeld. Ze moeten neutraal zijn. Geen suggestieve vragen zoals: vindt u ook niet..

-

3.3 Wat is een goede opzet voor observatieonderzoek? 3.3.1 Welke observatiemethode kan het beste gebruikt worden? Observatie is de beste dataverzamelingsmethode als het om gedrag gaat. Mystery shopping: een onderzoeksbureau stuurt een paar observatoren als een zogenaamde klant naar het warenhuis; Participerende observatie.

Verhulde observatie: je mengen in een groep. Door je bijv. voor te doen als een supporter en zo te observeren. Niet participerende observatie: het bekijken van beelden van bijv. supportersgeweld en beelden waar geen supporters geweld op te zien is. Wanneer je weinig kennis hebt van een onderwerp dat je bestudeerd kun je het beste starten met een open ongestructureerde observatie. (kwalitatief onderzoek) 3.3.2. Wat kan geobserveerd worden? Klanttevredenheid. Wat betreft op klanttevredenheid en waar je op moet letten betreft op de begroeting: Is er sprake van een begroeting? Het vaststellen of iets gaat gebeuren wordt event-sampling genoemd. Zo ja, hoe lang het duurt totdat de klant begroet wordt? Het is belangrijk wanneer je de duur vast stelt dat je de tijd opschrijft dat je binnenkomt op de afdeling en het tijdstip dat de begroeting startte. Heeft de verkoper oogcontact tijdens de begroeting? Hoe vriendelijk is de verkoper? Tot wie richt de verkoper zich tijdens de begroeting?

-

3.4 Wat is een goede opzet voor het doen van onderzoek met bestaande gegevens? 3.4.1 Wat voor- en nadelen kent het gebruik van bestaand materiaal? Respondentenbederf: je valt niemand lastig. Non-reactief: bestaand materiaal wordt meestal zo genoemd omdat de dataverzameling in principe niet wordt benvloed door de onderzoeker.

\Nadelen bestaand materiaal: het is meestal niet ontwikkeld voor onderzoeksdoeleinden en soms is het ook niet meer te achterhalen door wie het gemaakt is. Je hebt de informatie niet zelf verzameld en dus geen controle over de oorspronkelijke dataverzameling. (goed kijken naar de reputatie van de onderzoeksinstantie wanneer je bestaand materiaal gebruikt) Soms zijn gegevens ook lastig verkrijgbaar, of je moet er voor betalen. Check figuur 3.4 uit boek voor de voor-nadelen. (bestaand materiaal)

3.4.2 Wat is een goede opzet voor het doen van onderzoek met bestaande gegevens? Cijfers en/ of databestanden Heranalyse: databestanden die opnieuw kunt analyseren. Wanneer je het bijv. niet vertrouwd. Secundaire analyse: Wanneer je het data bestand gebruikt voor andere doeleinden. (als je het databestand gebruikt voor het beantwoorden van een andere onderzoeksvraag dan de originele onderzoeksvraag). Meta-analyse: een vorm van analyse van onderzoeksgegevens die dor anderen zijn verzameld. Discourse- of conversatie analyse: het grondig onderzoeken van gesprekken, of weerslagen van gesprekken.

Hoofdstuk 4 Hoe worden kwantitatieve gegevens geanalyseerd? 4.1.1 Hoe is de voorbereiding op de kwantitatieve analyse? SPSS: is een veelgebruikt statistisch programma om kwantitatieve gegevens te analyseren. Excel : is een goed alternatief voor SPSS. Je begint eerst je ruwe gegevens om te zetten naar een datamatrix. Kolommen: hier zet je de variabelen in en in de rijen de eenheden, in het geval van het boek de studenten. Wanneer je een spatie gebruikt zien Excel en SPSS dit als een ontbrekend gegeven en neemt die in de berekening van bijv het gemiddelde cijfer niet mee. In de datamatrix moet je ook het respondentnummer of identificatienummer op nemen. Wat is/zijn mijn onderzoeksvraag/vragen Het resultaat van de analyse is het antwoord op je onderzoeksvraag. Altijd even je onderzoeksvragen op een rij zetten voordat je aan de analyse begint. Gaat het om frequenties, verschillen of samenhangen? Wanneer het om frequenties gaat, dan kun je tellen en gemiddelden berekenen. Wanneer het om verschillen gaat dan ga je meestal gemiddelden vergelijken. Wanneer je wilt weten of het om een verband/samenhang gaat bijv tussen het cijfer voor de toets en het aantal uren dat een student gestudeerd heeft, heb je weer een andere statistische techniek nodig, namelijk het berekenen van een correlatie.

Wat is het meetniveau van mijn variabelen? Nominaal meetniveau: het geslacht is bijv een variabele dat op dit meetniveau gemeten moet worden. Geslacht kan zijn man of een vrouw. Het gaat hier maar om 2 categorieen of waarden waar geen meer of minder in speelt. interval- en Ratio meetniveau: de leeftijd of intelligentie. Het verschil tussen meer en minder is wel in een getal uit te drukken. Het verschil tussen interval en ratio is dat er bij ratio sprake is van een natuurlijk nulpunt. Ordinaal meetniveau. Hier speelt wel het verschil tussen meer of minder, maar het verschil tussen die 2 is niet in een getal uit te drukken. Continue en discrete variabelen: bij continue variabelen kkun je je een lijn voorstellen waarop waarden een aaneengesloten rij punten vormen: een continum. Je maakt daar ook gebruik van een histogram of een lijndiagram. (tussen 2 punten liggen altijd nog oneindig veel andere mogelijkheden). (lengte van een persoon, leeftijd en zijn inkomen) Discrete variabelen: variabele die alleen hele waarden aan kunnen nemen. Zoals het aantal dagen ziekteverzuim, het aantal kinderen in een gezin, of het aantal goed beantwoorde vragen in een toets. Hier maak je gebruik van een staafdiagram of circeldiagram. Kwantitatieve gegevens.(ordinaal, interval, ratio). Kwalitatieve gegevens. (nominaal). Gaat het om een populatie dan wel om een steekproef? Beschrijvende statistiek: stel, het aantal goed beantwoorde statistiektentamenvragen van 14 studenten is 7. Wanneer je alleen uitspraken kunt doen over deze 14 studenten, kun je inderdaad stellen dat het gemiddelde 7 is. Inferentile statistiek: wanneer je een schatting doet over de hele populatie met een aselecte steekproef. Dan gebruik je deze techniek. Gebruik t-test om te berekenen hoe groot de kans is om een dergelijk verschil louter op basis van toeval te vinden. Significant: wanneer je honderd keer een steekproef over mannen en een steekproef van vrouwen vergelijkt, moet er minstens 95 ( grens van 5%) van de steekproefvergelijkingen sprake zijn van een hoger gemiddelde voor de mannen wil er sprake zijn van een significant verschil. Hoe groot is mijn steekproef? Wanneer je kleine steekproeven hebt (de vuistregel is kleiner dan 25) kun je beter van nonparametrische toetsingtechnieken gebruikmaken. Bij non parametrische toetsingtechnieken wordt meestal gebruiikgemaakt van rangordes, in plaats van absolute waarden.

4.1.2 Hoe worden kwantitatieve gegevens beschreven? Tabellen Het is waarschijnlijk de meest voorkomende vorm van databeschrijving; je brengt op die manier al je gegevens overzichtelijk bijeen. Bij een toets is het interresant om te weten hoeveel studenten bijv. 7 vragen of meer goed hebben gemaakt. In zon geval is het handig om ook het cumulatieve percentage te verwerken. Het wordt lastiger als je verschillende waarden hebt; bij de leeftijd van de studenten verschillen de leeftijden van 18 tot 39 jaar. De tabel wordt onoverzichtelijk als je alle waarden vermeldt, daarom kun je beter een klassenindeling gebruiken. (vuistregel: niet meer dan 10 klassenindelingen). Geen percentages gerbruiken wanneer je onderzoeksgroep kleiner is dan 100. Grafieken Veel mensen zijn visueel ingesteld en vinden het prettig de resultaten ook in grafiekvorm te krijgen. Het hangt van je meetniveau van je variabelen af welke grafiekvorm je bgebruikt. Voor nominale variabelen als geslacht, kun je een staafdiagram of circeldiagram gebruiken. Interval en ratiogegevens (leeftijd, inkomen): histogram. (staven zitten aan elkaar) Normaalverdeling: symetrische klokvormige verdeling. Scheve verdeling: denk aan de salarissen van de medewerkers van een bank (figuur 4.2b). Uitbijters: dit zijn extreme waarden oftewel uitschieters (die kun je in je analyse beter buiten beschouwing laten, het zorgt voor vertekening). Spreidingsdiagram: als je de relatie tussen 2 interval of ratiovariabelen in beeld wilt brengen, wanneer je een samenhang verwacht. (scatterplot). Regressielijn: rode lijn die de samenhang weergeeft voor bijv. hoeveel tijd een student heeft geleerd en hoeveel vragen hij goed heeft beantwoord. Correlatie: samenhang dat wordt uitgedrukt in een maat. (de absolute waarde kan varieren van 0; geen verband, naar 1; perfect verband) Samenvattende statistische maten: in krantenberichten kom je meestal het gemiddelde tegen; dit word ook wel een centrummaat genoemd. (het word het meest gebruikt maar kan heel misleidend zijn). Mediaan= de middelste waarde. (van hoog naar laag zetten en dan de middelste waarde nemen). Modus= de waarde die het meest voorkomt. Spreidingsmaten: de spreiding van de verdeling. Range(het bereik):het verschil tussen de hoogste en de laagste waarde. Standaarddeviatie/standaardafwijking= de wortel uit de variatie. De variatie geeft feitelijk aan hoe ver de scores van het gemiddelde verwijderd liggen.

Bij een populatie werk je met Griekse symbolen, het symbool voor het populatiegemiddelde is , voor de standaardeviatie in de populatie en de populatievariantie is dus . Betreft het een steekproef dan sumboliseer je het steekproefgemiddelde met x ((-) boven de x), de standaarddeviatie in de steekproef met s en de variantie met s. 4.1.3 Hoe worden kwantitatieve steekproefgegevens geanalyseerd? Het beschrijven van een populatie op basis van een steekproef. Steekproeven worden altijd benvloed door toeval. De standaardfout wordt groter naar mate de steekproef kleiner is en de onderlinge verschillen binnen de steekproef (de standaardeviatie dus) groter zijn. De standaardfout van de verdeling van steekproefgemiddelden wordt aangeduid met (bovenliggendstreepje x) en de bijbehorende formule is: (bovenliggendstreepje x)= s/ (wortel uit n) op basis van de standaardfout kun je uitspraken doen over de betrouwbaarheidsmarges van de schatting van bijv. een populatie gemiddelde; je kkunt het betrouwbaarheidinterval aangeven waarbinnen dit populatiegemiddelde ligt. De formule voor de standaardfout voor steekproefproporties is: p= wortel (p(1-p)/ n ) Hier staat p voor proportie in de steekproef. Op basis van de p kun je de betrouwbaarheidsinterval van de te schatten proportie in de populatie uitrekenen. t-toets: om te toetsen wat de kans is dat het gevonden verschil in gemiddelde op toeval berust, wordt het verschil in gemiddelden omgezet in een t-waarde. (dat gebeurt in Excel) bij afhankelijke steekproeven moet je de gepaarde t-toets versie gebruiken. Vrijheidsgraden: des te groter het aantal vrijheidsgraden en des te groter de t, des te kleiner is de kans op dat het verschil op toeval berust. Het aantal vrijheidsgraden wordt vooral bepaald door de grootte van de steekproef, des te groter de steekproef, des te kleiner de toeval. Eenzijdige toetsing: wanneer je al verwacht wat de uitkomst zal zijn. Tweezijdige toetsing: als je alleen maar na wilt gaan of er verschil is en je hebt geen verwachting over de riching van het verschil. Het vaststellen van verschil in proportie tussen deelpopulaties op basis van steekproeven Wanneer het om proporties gaat wordt de toets enig sinds anders. Chi-kwadraat: het verschil tussen gevonden/geobserveerde frequenties en e verwachte frequenties bij geen verschil.

4.2.1 Wat is de gefundeerde theorie benadering? Iteratief proces: kenmerk van kwalitatieve analyse: het is een proces van voortdurend passen en meten. Datareductie: vindt plaats door het fragment met een label te voorzien. Probeer de eerste fase in het labellingsproces zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke tekst te houden. Open coderen: eerste fase van het labelingsproces. Axiaal coderen: proces van labels (kaartjes) categoriseren. Selectief coderen: samenvattende beschrijving, tot een hoger abstractieniveau. (centrale begrippen zoeken) 5 manieren om de geldigheid van kwalitatieve onderzoeksresultaten te bevorderen: Triangulatie Audit trail (bijhouden van een logboek) Peer debriefing (collegiale controle) Member checking (controle voor betrokkenen) Negatieve caseanalyse

4.3 Hoe worden onderzoeksgegeven gerapporteerd? Rapport of een artikel wordt het meest gebruikt met het presenteren van een onderzoek. De structuur van zon artikel of rapport is als volgt: - Titel(blad) - Introductie - Methoden/onderzoeksopzet - Beschrijving van de gegevens - Conclusie en discussie Titelblad: vormt in feite het visitekaartje van je onderzoek. Het moet functioneel, verzorgd en uitnodigend zijn. Ondertitel is van belang omdat: vaak via internet naar informatie wordt gezocht, waarbij de titel een belangrijke informatiebron is. De titel en de ondertitel moeten goed aangeven waar het onderzoek over gaat. De auteurs en het kader. Als er sprake is van meerdere auteurs dan is het belangrijk dat de auteurs in alfabetische volgorde gezet. Dit in verband met gelijkheid, en niet dat de 1 meer heeft gedaan dan de ander. De introductie De introductie moet als een trechter worden geschreven, dus van breed naar smal. Ook moet uit de tekst te achterhalen zijn wat de onderzoeker denkt en wat anderen denken.

De introductie eindigt met de onderzoeksvraag en wanneer het een toetsend onderzoek is worden ook de hypothesen en de theorie vermeld. Het moet als het ware vanzelfsprekend slot zijn van de introductie en het uitgangspunt vormen voor het volgende onderzoeksopzethoofdstuk. Methoden/ onderzoeksopzet hoofdstuk In het methodische deel word aangegeven hoe onderzoek plaatsvindt en vooral hoe de externe, de interne en de instrumentele validiteit van het onderzoek gewaarborgd worden. Met andere woorden: - Hoe de steekproef getrokken wordt. Als er een steekproef is en wie de populatie vormt, dus over wie of wat je iets wil zeggen (externe validiteit) - Of het onderzoeksontwerp antwoord kan geven op de onderzoeksvraag, dit speelt vooral wanneer het om een causale vraag gaat (interne validiteit); - Met welke instrumenten de te onderzoeken begrippen gemeten gaan worden (instrumentele validiteit). Resultaten: beschrijving van de gegevens Het is een gouden regel dat er alleen resultaten in het resultatendeel vermeld mogen worden, dus geen interpretaties. Conclusie en discussie De conclusie dient altijd te beginnen met het antwoord op de onderzoeksvraag. De conclusie is nooit: het blijkt dat wij gelijk hebben je bent tevens nooit 100% zeker. Wanneer is vastgesteld wat het antwoord op de onderzoeksvraag is, wordt ingegaan op de betekenis van het onderzoeksresultaat. Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds de maatschappelijke en praktische en anderzijds de theoretische en onderzoekstechnische betekenis. Het is ook belangrijk dat er suggesties worden gegeven voor verder onderzoek, dan profiteren toekomstige onderzoekers van de onderzoekservaringen. Samenvatting: Vrijwel altijd bevat een rapport of een artikel een samenvatting. Meestal staat deze aan het begin en is hij maximaal een halve pagina lang. Wanneer iemand het leest moet hij een goed beeld krijgen van het hele onderzoek. Alle aspecten van het onderzoek moeten in de samenvatting aan bod komen, dus zowel de onderzoeksvraag, als de opzet, als de belangrijkste resultaten, als de conclusie. Bijlagen: Meestal wordt in bijlagen informatie opgenomen die te specifiek of te uitgebreid is voor het verslag, bijvoorbeeld de brief die aan respondenten is gestuurd. Ook bevatten de bijlagen vragenlijsten die gebruikt zijn en grote tabellen en grafieken. Verder dienen de bijlagen genummerd te zijn en moeten ze worden opgenomen in de inhoudsopgave. Ze worden meestal voorzien van Romeinse cijfers. Literatuurlijst: Alle in de tekst genoemde literatuur moet in de literatuurlijst voorkomen volgens het format dat geldt voor het vakgebied waarbinnen het onderzoek valt.