rhtljnntln n d phtr - tijdschrift voor psychiatrie · lrdn z zh vrr vrnlj t dp pln, n tl d ln rdr:...

13
Richtlijnontwikkeling in de psychiatrie door A J.A. Kaasenbrood en P.A.H. van Lieshout Samenvatting Medische richtlijnontwikkeling is een erkend fenomeen geworden. Nu organisaties in verschillende landen de richtlijnontwikkeling onderzoeken, blijken er veel me- thodologische bezwaren aan te kleven. Bovendien past slechts een kleine minderheid van de artsen, voor wie de richtlijn bedoeld is, deze ook werkelijk toe. Richtlijnont- wikkeling binnen de Nederlandse psychiatrie kan dankbaar gebruik maken van deze onderzoeksbevindingen, maar zal een oplossing moeten vinden voor de specifieke problemen waar de psychiatrie als wetenschap en als beroepspraktijk mee te maken heeft. Het is dan ook realistisch ervan uit te gaan dat het nog wel enige tijd zal duren voordat er een ideale ontwikkelingsmethodiek bestaat die aan alle huidige bezwaren tegemoet komt. Inleiding Kwaliteit is een woord dat de laatste jaren steeds vaker in medisch-we- tenschappelijke publikaties opdoemt. Na een periode waarin de grote wetenschappelijke ontdekkingen elkaar in hoog tempo opvolgden, is er nu blijkbaar een fase aangebroken om ook bezinning structureel een plaats toe te meten. Met 'bezinning' bedoelen we dan het streven naar doelmatigheid, ofwel: een optimaal gebruik van de beschikbare midde- len? Hierin vervult het kwaliteitsbegrip een sleutelrol, zij het vanuit de verschillende perspectieven op de gezondheidszorgmarkt telkens een andere (Kaasenbrood en Van Lieshout 1992). Zo zullen de cliënten zich voornamelijk bezorgd maken over de vraag of de gezondheidszorg voldoende toegankelijk en de bejegening voor- komend genoeg is. De ziektekostenverzekeraars krijgen meer macht. Of- schoon staatssecretaris Simons zijn plannen vertraagd en mogelijk niet volledig mag uitvoeren, zullen verzekeraars steeds meer in directe on- derhandeling met de zorgaanbieders hun pakketten samenstellen. Profi- leerden ze zich vroeger voornamelijk met goedkope polissen, momen- teel is de slogan eerder: een zo volledig mogelijk verzekeringspakket voor een zo redelijk mogelijke prijs (Simons 1991). Tijdschrift voor Psychiatrie 35 (1993) 45

Upload: others

Post on 10-Dec-2020

1 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Rhtljnntln n d phtr - Tijdschrift voor Psychiatrie · lrdn z zh vrr vrnlj t dp pln, n tl d ln rdr: n z vlld lj vrzrnpt vr n z rdlj lj prj (n . Tjdhrft vr Phtr (4.J.. nbrd n P..H

Richtlijnontwikkeling in de psychiatrie

door A J.A. Kaasenbrood en P.A.H. van Lieshout

Samenvatting

Medische richtlijnontwikkeling is een erkend fenomeen geworden. Nu organisatiesin verschillende landen de richtlijnontwikkeling onderzoeken, blijken er veel me-thodologische bezwaren aan te kleven. Bovendien past slechts een kleine minderheidvan de artsen, voor wie de richtlijn bedoeld is, deze ook werkelijk toe. Richtlijnont-wikkeling binnen de Nederlandse psychiatrie kan dankbaar gebruik maken van dezeonderzoeksbevindingen, maar zal een oplossing moeten vinden voor de specifiekeproblemen waar de psychiatrie als wetenschap en als beroepspraktijk mee te makenheeft. Het is dan ook realistisch ervan uit te gaan dat het nog wel enige tijd zal durenvoordat er een ideale ontwikkelingsmethodiek bestaat die aan alle huidige bezwarentegemoet komt.

Inleiding

Kwaliteit is een woord dat de laatste jaren steeds vaker in medisch-we-tenschappelijke publikaties opdoemt. Na een periode waarin de grotewetenschappelijke ontdekkingen elkaar in hoog tempo opvolgden, is ernu blijkbaar een fase aangebroken om ook bezinning structureel eenplaats toe te meten. Met 'bezinning' bedoelen we dan het streven naardoelmatigheid, ofwel: een optimaal gebruik van de beschikbare midde-len? Hierin vervult het kwaliteitsbegrip een sleutelrol, zij het vanuit deverschillende perspectieven op de gezondheidszorgmarkt telkens eenandere (Kaasenbrood en Van Lieshout 1992).

Zo zullen de cliënten zich voornamelijk bezorgd maken over de vraagof de gezondheidszorg voldoende toegankelijk en de bejegening voor-komend genoeg is. De ziektekostenverzekeraars krijgen meer macht. Of-schoon staatssecretaris Simons zijn plannen vertraagd en mogelijk nietvolledig mag uitvoeren, zullen verzekeraars steeds meer in directe on-derhandeling met de zorgaanbieders hun pakketten samenstellen. Profi-leerden ze zich vroeger voornamelijk met goedkope polissen, momen-teel is de slogan eerder: een zo volledig mogelijk verzekeringspakketvoor een zo redelijk mogelijke prijs (Simons 1991).

Tijdschrift voor Psychiatrie 35 (1993)

45

Page 2: Rhtljnntln n d phtr - Tijdschrift voor Psychiatrie · lrdn z zh vrr vrnlj t dp pln, n tl d ln rdr: n z vlld lj vrzrnpt vr n z rdlj lj prj (n . Tjdhrft vr Phtr (4.J.. nbrd n P..H

A.J.A. Kaasenbrood en P.A.H. van Lieshout

De instellingen waren voorheen door de financieringswijze van eeninkomen gegarandeerd. Nu de ziektekostenverzekeraars echter het roerovernemen, zullen de instellingen zich moeten bewegen op een marktwaar een vleugje concurrentie gaat regeren. De macht van de overheidneemt langzamerhand af. Trok ze vroeger nog stevig aan de touwtjes,getuige bij voorbeeld de Structuurnota van de toenmalige staatssecreta-ris Hendrikx, met het rapport van de commissie-Dekker zal de overheidterugtreden naar de rol van kwaliteitsbewaker via het middel waar zegoed in is: wetgeving en controle. Daarmee beschermt ze de burgerhooguit tegen excessen, maar schrijft ze niet langer meer voor hoe de ge-zondheidszorg georganiseerd zou moeten zijn.

Ten slotte de beroepsgroep. Vanuit dit perspectief komt kwaliteit voor-namelijk neer op een optimale behandeling. Tot voor vijftien jaar be-perkte de beroepsgroep zich tot bescherming van de professionele inte-griteit. Ze formuleerde zelf de opleidingseisen, registreerde de beroeps-groepleden en sprak zich in geval van klachten tuchtrechtelijk uit. Delaatste vijftien jaar is hier echter het een en ander aan toegevoegd. Alleenal in Nederland startten de beroepsverenigingen in de gezondheidszorgkwaliteitsprojecten als intercollegiale toetsing en intervisie, het aantalnascholingen en congressen is explosief gestegen en wat een goede be-handeling is wordt ook steeds duidelijker.

Medische richtlijnen, het beroepsgroepperspectief

De ontwikkeling van behandelrichtlijnen heeft de laatste tien jaar eengrote vlucht genomen. Nadat de National Institutes of Health (NIH) in1977 de eerste consensusbijeenkomsten organiseerden, namen verschil-lende landen dit initiatief over. Toen het Institute of Medicine (I0M) in1990 een internationale bijeenkomst ter vergelijking van de verschillen-de richtlijnontwikkelingen uitschreef, gaven organisaties uit acht landenacte de présence, waaronder het Centraal Begeleidingsorgaan voor deIntercollegiale Toetsing (CBO) uit Nederland.

Wat is nu eigenlijk een medische richtlijn? Aangezien een alomvat-tende definitie voorlopig ontbreekt, zullen we het in dit artikel moetendoen met een aantal kenmerken, waarover de richtlijnontwikkelaars hetonderling eens zijn. Een medische richtlijn geeft steeds een leidraad voorpreventieve, diagnostische, therapeutische of organisatorische procedu-res binnen de geneeskunde. Daarnaast zijn richtlijnen bedoeld om degrote hoeveelheid, in omvang snel toenemende, medische kennis zoda-nig te verwerken dat deze gedoseerd en in een praktisch bruikbare vormde arts bereikt, zonder dat essentiële informatie verloren gaat. Verdermaakt medische richtlijnontwikkeling deel uit van kwaliteitsbevorderingbinnen de gezondheidszorg. Ten slotte vertegenwoordigt een richtlijneen professioneel standpunt, waarover de beroepsbeoefenaren het eenszijn.

46

Page 3: Rhtljnntln n d phtr - Tijdschrift voor Psychiatrie · lrdn z zh vrr vrnlj t dp pln, n tl d ln rdr: n z vlld lj vrzrnpt vr n z rdlj lj prj (n . Tjdhrft vr Phtr (4.J.. nbrd n P..H

Richtlijnontwikkeling in de psychiatrie

In Nederland ontwikkelt het CBO sinds 1982 richtlijnen voor de spe-cialistische zorg. Sinds 1987 is daar ontwikkeling van het NederlandsHuisartsen Genootschap (NHG) aan toegevoegd en de laatste drie jaarondernemen verpleegkundigen en fysiotherapeuten vergelijkbare ini-tiatieven. Tot nu toe gaan de richtlijnen steeds over somatische onder-werpen. Vanuit de ontstaansgeschiedenis is dit ook begrijpelijk. Derichtlijnontwikkeling van het CBO hangt namelijk nauw samen met deintercollegiale toetsing in de algemene ziekenhuizen, die het CBO van-af 1979 begeleidt. Vanuit deze intercollegiale toetsing ontstond de be-hoefte om over een aantal onderwerpen richtlijnen te ontwikkelen.Daarnaast heeft de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVP) alsvertegenwoordigend orgaan van de beroepsgroep echter onlangs paseen eerste verzoek om een consensusbijeenkomst te organiseren bij hetCBO ingediend, en wel over de behandeling van depressies.

Toch erkent de NVP de behoefte aan richtlijnontwikkeling wel de-gelijk: er is bij voorbeeld weinig uniformiteit in de behandeling van demeeste psychiatrische ziekten. Eenderde van de psychiatrische zieken-huizen probeert de ernstigste uitwassen van deze heterogeniteit te on-dervangen door protocollen voor veel voorkomende ziekten en proce-dures te ontwikkelen (Kaasenbrood 1992b). De hoeveelheid tijd voorhet ontwikkelen van deze protocollen is echter meestal beperkt en hetaantal betrokken ontwikkelaars gering, waardoor de teksten naar alleverwachting voor verbetering vatbaar zijn. Bovendien hebben over-heid, patiëntenbelangenorganisaties en ziektekostenverzekeraars belangbij goede medische richtlijnen: het biedt hun een kader om aan te refere-ren als het gaat om 'goede behandeling'.

De partijen lijken het er kortom over eens dat er richtlijnen moetenkomen, de vraag is echter nog: welk type richtlijn? In dit artikel, dat ge-baseerd is op een vooronderzoek naar de richtlijnontwikkeling binnende psychiatrie (Kaasenbrood 1990), zullen we proberen deze vraag tebeantwoorden. We zullen dit doen aan de hand van drie lopende ont-wikkelingen de algemene principes te schetsen: de CBO-, de NHG- ende ontwikkeling van de National Institutes ofHealth (NIH). Vervolgenszullen we enkele belangrijke knelpunten in kaart brengen en tot slot en-kele aanbevelingen voor richtlijnontwikkeling in de Nederlandse psy-chiatrie geven.

Onderwerp, onderwerpkeuze en voorbereiding

Alle richtlijnontwikkelingen beginnen met een voorbereidende fase.Hierin operationaliseert de voorbereidende commissie de onderwerpenin vragen en hier deskundigen bij. Daarmee lijkt de impact beperkt. Bijkritische beschouwing blijkt deze invloed echter toch aanzienlijk(Wortman e.a. 1988) . Wie immers vast mag stellen welke vragen aan deorde komen en welke personen als deskundigen mogen figureren, be-

Tijdschrift voor Psychiatrie 35 (1993)

47

Page 4: Rhtljnntln n d phtr - Tijdschrift voor Psychiatrie · lrdn z zh vrr vrnlj t dp pln, n tl d ln rdr: n z vlld lj vrzrnpt vr n z rdlj lj prj (n . Tjdhrft vr Phtr (4.J.. nbrd n P..H

A.J.A. Kaasenbrood en P.A.H. van Lieshout

paalt grotendeels het verloop van de richtlijnontwikkeling. En juist indeze voorbereidingsfase is de invloed van de organisatoren, respectieve-lijk NIH, CBO en NHG, groot.

Ofschoon alle organiserende instanties bogen op strikte procedurester bepaling van het onderwerp, blijkt men zich hier in de praktijk nietzo aan te houden (Wortman e.a. 1988). Wel houdt men zich strikt aande onderwerperiteria. Zo moet een onderwerp voor alle drie de instan-ties relevant en controversieel zijn. De relevantie kan betrekking hebbenop verschillende overwegingen: maatschappelijk (hoge prevalentie),economisch (hoge kostprijs), medisch (nijpende controverse), institu-tioneel (wachttijden) enzovoort. De controversen moeten duidelijkherkenbaar zijn maar mogen niet van tevoren al onoverkomelijk lij-ken.

De meeste organisaties eisen bovendien dat er voldoende adequate we-tenschappelijke informatie is om een beslissing te rechtvaardigen. DeNHG-ontwikkeling neemt in dit opzicht een afwijkende positie in.Over de vraag hoe huisartsen hun patiënten behandelen, is maar weinigbekend. Over de vraag hoe ze het zouden moeten doen, zo mogelijknog minder. Medisch onderzoek vindt immers meestal in een klinischesetting plaats en uitspraken over het huisartsspecifieke element van eenbehandeling zijn daarbij niet inbegrepen.

Dan zijn er nog een aantal onderwerperiteria die minder courant zijn,zoals: rationele besluitvorming en een adequate timing. De timing heeft be-trekking op de bekendheid met de medische procedure. Richtlijnenzijn alleen dan zinvol wanneer de procedure wel bekendheid heeft, ener dus al ervaring mee is, maar nog niet de hele beroepsgroep er gebruikvan maakt, zodat de richtlijn als mosterd na de maaltijd zou komen. Hetrationaliteitscriterium is ingevoerd om te garanderen dat de richtlijnont-wikkeling evenwichtig plaatsvindt, en dus niet de 'smaak van de dag'weergeeft. Verder behoort een onderwerp volgens een enkeling primairvan belang te zijn voor de zorgverleners en zal de richtlijn naar verwachtingde medische beroepsuitoefening moeten beïnvloeden. Ten slotte voegt deNHG als voorwaarden toe dat een onderwerp goed af te grenzen moet zijnen dat de rol van de huisarts met de richtlijn gediend moet zijn.

Methode

Als het onderwerp bekend is begint de eigenlijke richtlijnontwikkeling.In essentie komt deze operatie neer op de vertaling van researchgege-vens naar praktisch hanteerbare voorschriften, aan de hand van een aan-tal vragen. Richtlijnontwikkeling is dan ook in belangrijke mate eenzaak van keuzes maken. De ontwikkelaars moeten namelijk niet alleende verschillende empirische basisgegevens tegen elkaar afwegen en dewaardevolle elementen samensmeden tot een wetenschappelijk verant-woorde behandeloptie, maar bovendien moeten ze deze op praktische

48

Page 5: Rhtljnntln n d phtr - Tijdschrift voor Psychiatrie · lrdn z zh vrr vrnlj t dp pln, n tl d ln rdr: n z vlld lj vrzrnpt vr n z rdlj lj prj (n . Tjdhrft vr Phtr (4.J.. nbrd n P..H

Richtlijnontwikkeling in de psychiatrie

haalbaarheid toetsen. Daartoe gebruiken de ontwikkelaars drie besluit-vormingsmodellen.

Het wetenschappelijke model maakt essentieel deel uit van alle ontwik-kelingen. Volgens dit model discussiëren wetenschappers met verschil-lende achtergronden over de vraag ofde vakliteratuur antwoord geeft ophet voorliggende thema. De discussiepartners streven naar consensus,idealiter uitmondend in overeenstemming. Als deze overeenstemmingniet haalbaar is, vermelden de discussiepartners de verschillende opties,empirische achtergronden incluis, naast elkaar Overigens komt hetslechts zelden voor dat de wetenschappers geen overeenstemming be-reiken (IOM 1990b).

Het tweede model is het rechtspraakmodel. Een aantal onderwerpdes-kundigen informeert een panel over de relevante empirische kennis.Het panel hoort de deskundigenverklaringen aan en formuleert, zichhierop baserend, concept-antwoorden op de richtlijnvragen. Gaat het erbij de keuze van de deskundigen om een zo goed mogelijke representa-tie van de huidige wetenschappelijke inzichten te garanderen, van hetpanel wordt volstrekte neutraliteit verwacht. Deze neutraliteit moet,analoog aan de jury in de Amerikaanse rechtsgang, onpartijdigheid vande richtlijn garanderen. Het NIH selecteert de panelleden dan ook nietalleen zorgvuldig, maar toetst ze ook nadien nogmaals op onpartijdig-heid.

Ten slotte het Townmeeting-model. In dit, op gemeentelijke inspraak-procedures gebaseerde, model geven de organisatoren alle bij het onder-werp betrokkenen, onder wie artsen, paramedici, verpleegkundigen,beleidmakers en patiëntenvertegenwoordigers, de gelegenheid om hunvisie op de concept-richtlijntekst te geven. Dit gebeurt in bijeenkom-sten met zo'n 200 tot 30o deelnemers. Hierna stelt het panel (NIH) ofeen voorbereidingsgroep (CBO) de eindtekst op. De organisatoren dra-gen zorg voor de publikatie van deze teksten in vaktijdschriften en ver-sturen folders naar verschillende belanghebbende instellingen en perso-nen.

Deze voorstelling van zaken is een gemiddelde. In feite heeft iedererichtlijnontwikkeling een eigen profiel (zie overzicht). Zo gebruikt al-leen de NIH alle drie de besluitvormingsmodellen en geeft bovendienaan het einde van iedere ontwikkeling een persconferentie. Een essen-tiële voorwaarde voor iedere richtlijnontwikkeling is echter het berei-ken van consensus. De populaire naam voor de richtlijnontwikkeling isdan ook consensusontwikkeling. Behalve het NHG kondigen alle orga-nisaties hun bijeenkomsten met deze naam aan. Op zich is er iets voor tezeggen om het NHG hier te volgen. Het consensusbegrip heeft namelijkbetrekking op een methodisch aspect en niet op het doel van de ontwik-keling: namelijk de richtlijn.

Tijdschrift voor Psychiatrie 35 (1993)

49

Page 6: Rhtljnntln n d phtr - Tijdschrift voor Psychiatrie · lrdn z zh vrr vrnlj t dp pln, n tl d ln rdr: n z vlld lj vrzrnpt vr n z rdlj lj prj (n . Tjdhrft vr Phtr (4.J.. nbrd n P..H

A.J.A. Kaasenbrood en P.A.H. van Lieshout

Motieven voor de richtlijnontwikkeling

Richtlijnontwikkeling is vooral bedoeld om de kwaliteit van de medi-sche zorg te verbeteren, maar achter dat doel gaan uiteenlopende motie-ven schuil. De NIH-ontwikkeling kent bij voorbeeld een duidelijkmaatschappelijk motief. Medio jaren zeventig signaleerde het Congreseen explosieve groei van de gezondheidszorgkosten. Aangezien artsen-organisaties vreesden dat dit het argument voor de overheid zou zijn omte snoeien in het budget, kwam men overeen medische richtlijnen teontwikkelen. Dit zou dan niet alleen het middel kunnen zijn om dedoelmatigheid van de gezondheidszorg te verhogen, maar bovendienom de minimaal aanvaardbare zorg scherp te omschrijven. Van dezedoelstelling is momenteel weinig te bekennen. Richtlijnontwikkeling iseen bezigheid van dokters geworden en het kostenaspect komt zeldenmeer ter sprake.

De CBO-ontwikkeling heeft voornamelijk medische motieven.Voortkomend uit de intercollegiale toetsing was de oorspronkelijke be-doeling de nieuwste wetenschappelijke inzichten voor een zo grootmogelijke groep artsen beschikbaar te maken. Sinds 1982 ontwikkeldehet CBO zo ruim dertig medische richtlijnen. Het gebruik hiervan in deIntercollegiale Toetsingscommissies benadrukt de nauwe band tussenbeide. De richtlijnontwikkeling is in Nederland dan ook een medischeaangelegenheid.

Het NHG kent als extra motief de profilering van de beroepsgroep,de huisartsen. Grensproblemen in de relatie met de specialistische zorgversterkt de behoefte bij de huisartsen om hun eigen handelen nauw-keurig te omschrijven. Met de richtlijnontwikkeling hoopt men dat terealiseren, terwijl men zich als belangrijke nevendoelstelling ook ten op-zichte van het publiek, de patiënten, beter hoopt te profileren (Kaasen-brood 199o). Ofschoon dus alle ontwikkelingen deel uitmaken van dekwaliteitsbevordering van de gezondheidszorg, lopen de motieven sterkuiteen.

Overeenkomsten en verschillen

In het onderstaande overzicht zijn de overeenkomsten van en de ver-schillen tussen de verschillende richtlijnontwikkelingen samengevat.Ondanks de vele verschillen stemmen ze in één opzicht met elkaar over-een. Steeds proberen de deelnemers door groepsdiscussies, op basis vandoor deskundigen ingebrachte informatie, zonder aan deze deskundi-gen een doorslaggevende rol toe te kennen, volgens een vaste systema-tiek tot richtlijnen voor goede medische zorg te komen.

Ook in de verschillen zit een zekere consistentie. Zo zijn de onder-werpkeuzecriteria niet toevallig. Vanuit de motieven van het NHG omde professie te profileren vallen de criteria `praktijkbeïnvloedend' en

5o

Page 7: Rhtljnntln n d phtr - Tijdschrift voor Psychiatrie · lrdn z zh vrr vrnlj t dp pln, n tl d ln rdr: n z vlld lj vrzrnpt vr n z rdlj lj prj (n . Tjdhrft vr Phtr (4.J.. nbrd n P..H

Richtlijnontwikkeling in de psychiatrie

Overzicht: Vergelijking van de verschillende richdijnontwikkelingen

NIH CBO NHG

Motief doelmatigheid intercollegiale toet-sing

profilering

Initiatief: overheid en beroeps-groep

beroepsgroep beroepsgroep

Onderwerp keuze: relevant idem idemcontroverse idem idemwetenschappelijke info idem afgrensbaarheidrationeel praktisch rol huisartsjuiste tijd verandering idem CBO

Methode:

Voorbereiding: planningscomité voorbereidingscie. ontwerpcommi:esluitvorming:Wet. model + + +Townm. model + + +/__*1

Rechtspraak + — —

ResultaatDoel a veranderen van het professioneel gedrag

b publ. bekendheid profilering

resultaat a beperkt beperkt beperktb +/— n.v.t.

`huisartsgericht' goed te begrijpen, net als de relatieve onderschikkingvan het criterium wetenschappelijkheid. Een vergelijkbare redeneringgaat op voor de methode. Zo komt de CBO-ontwikkeling voort uit deCommissies voor Intercollegiale Toetsing in de algemene ziekenhuizenen heeft daarmee een medische traditie. De onderwerpen komen steedsuit medische kring en in de onderwerperiteria staat de dienstbaarheidaan de artsen centraal. In de methodiek is dit te herkennen aan de samen-stelling van de voorbereidingscommissie, het zwaartepunt van de CBO-ontwikkeling, waarin vrijwel uitsluitend medici zitting hebben, en aande publikatie van de richtlijn in uitsluitend medische vaktijdschriften.

Implementatie: de achilleshiel

Alle instanties hopen, zij het vanuit verschillende motieven, dat zoveelmogelijk praktizerende artsen de richtlijnen zullen overnemen. Daaropproberen de Nederlandse ontwikkelaars invloed uit te oefenen door derichtlijn in te voegen in de nascholing (NHG) of de intercollegiale toet-sing (CBO). Het NIH staakt de bemoeienis na de publikatie en de pers-conferentie. Het is dan ook de vraag ofmen de doelen met de richtlijnenbereikt. De vraag die hieraan voorafgaat is echter: wat zijn deze doelen?

Tijdschrift voor Psychiatrie 35 (1993)

51

Page 8: Rhtljnntln n d phtr - Tijdschrift voor Psychiatrie · lrdn z zh vrr vrnlj t dp pln, n tl d ln rdr: n z vlld lj vrzrnpt vr n z rdlj lj prj (n . Tjdhrft vr Phtr (4.J.. nbrd n P..H

A.J.A. Kaasenbrood en P.A.H. van Lieshout

Uit de motieven is immers af te leiden dat dit onderling verschilt. Bij hetCBO blijft het bij de beroepsgroep, maar het NHG hoopt, net als deNIH, ook het publiek te bereiken.

Wat de medici betreft halen de organisaties hun doelen waarschijnlijkniet. Zowel de NIH-richtlijnen (Lomas e.a. 1989), de NHG-richtlijnen(Grol e.a. 1989) als de CBO-richtlijnen (Van Everdingen 1988) blijkende medische praktijk beperkt te beïnvloeden. Dokters weten wel dat errichtlijnen bestaan en kennen vaak ook de inhoud, maar passen ze vaakniet toe. Zo langzamerhand dringt het besef hiervan door en tracht mende redenen voor de slechte implementatie te achterhalen of wegen terverbetering aan te geven (IOM 1990a; Klazinga 1987; Calltorp 1988;Grol e.a. 1989).

Ofmen andere doelgroepen dan de medici bereikt, is minder bekend.De publieksweergave van de Amerikaanse richtlijnen blijkt weliswaargoed (Winkler e.a. 1986), maar er ontbreken gegevens over de bekend-heid, en de betere profilering van de huisarts is voorlopig meer hoopvolverwacht dan daadwerkelijk bereikt (Tielens 1989). Daarmee sluit deslotbalans van honderddertig richtlijnteksten af met een negatief saldo.Richtlijnontwikkeling is immers bedoeld om de praktijk te veranderen,en dat blijkt nu juist niet meetbaar te gebeuren.

Kritiek

Behalve om de slechte implementatie zijn de richtlijnontwikkelingenook om andere redenen bekritiseerd (Kaasenbrood 1991). Artsen vrezenbij voorbeeld dat de medische praktijk zal vervallen tot kookboekachti-ge procedures waarin nauwelijks plaats is voor een eigen oordeel of af-wijkende omstandigheden. Ofschoon dit nooit de bedoeling is geweestvan de richtlijnontwikkelaars, houdt deze reserve hardnekkig stand.Ook vrezen sommigen voor allerlei corrumperende mechanismen tij-dens de voorbereiding van de tekst. Zo zouden de verbaal sterkere deel-nemers aan de Townmeeting hun mening vaker terugzien in de eind-tekst dan de verbaal minder begaafde deelnemers (Van Everdingen1988).

Een ander gevolg van de procedure zou kunnen zijn dat `... the con-sensus statement — which almost by definition, leans toward the modera-te, the mainstream, the prudent — can't embrace minority views' (Henig1985). De teksten zouden explicieter informatie moeten bevatten overde empirische zekerheid van de richtlijn. Bovendien zou de tekst de al-ternatieven die ter sprake komen met de achterliggende rationale moe-ten vermelden. Kortom: de tekst zou meer de schriftelijke neerslag vaneen discussie moeten zijn dan een set zekere aanbevelingen. Hierdoorzouden artsen beter in staat zijn om de verschillende onderdelen van derichtlijn op waarde te schatten en eventuele alternatieven gedocumen-teerd te overwegen.

52

Page 9: Rhtljnntln n d phtr - Tijdschrift voor Psychiatrie · lrdn z zh vrr vrnlj t dp pln, n tl d ln rdr: n z vlld lj vrzrnpt vr n z rdlj lj prj (n . Tjdhrft vr Phtr (4.J.. nbrd n P..H

Richtlijnontwikkeling in de psychiatrie

De 'zelfkritiek' van de organiserende instanties is voornamelijk me-thodologisch. Zo moeten de organisatoren het draagvlak voor de ont-wikkeling verbreden door er zoveel mogelijk organisaties bij te betrek-ken. De verwerking van de gegevens uit de literatuur dient wetenschap-pelijker te gebeuren en de keuze van de deskundigen moet minder wil-lekeurig plaatsvinden. Bovendien is er geen onderzoek bekend waaruitde waarde van deze methoden blijkt. Zo is het nog maar de vraag of hetTownmeeting-model werkelijk openheid garandeert en tot een demo-cratisch eindprodukt leidt. Hier zullen de organisatoren in de toekomstzeker aandacht aan moeten besteden, aangezien ze aan de drie modellende garantie voor een goede, praktisch toepasbare, richtlijnen verbinden.

Van de richtlijn in z'n geheel zijn de betrouwbaarheid en validiteitnauwelijks onderzocht. Volgens onderzoekers van het IOM (1990a) zijnrichtlij nontwikkelingen pas betrouwbaar wanneer een vergelijkbaar,maar uit andere personen bestaand panel luisterend naar dezelfde des-kundigen volgens dezelfde methode tot dezelfde eindtekst komt. Tot opheden is dit echter niet onderzocht. In principe mag men bovendienverwachten dat een medische richtlijn tot betere therapeutische resulta-ten, hogere huisartsenstatus enzovoort leidt dan de huidige praktijk.Hier is echter geen onderzoek naar gedaan en het blijft dan voorlopigook nog maar de vraag of implementatie ook tot daadwerkelijke zorg-verbetering leidt.

Een volgende methodologische kwestie is de status van de informatiewaar men de richtlijn op baseert. Binnen de meeste procedures, die vanhet NHG uitgezonderd, achten de deelnemers de wetenschappelijkeonderzoeksresultaten superieur aan de `collective sense of the profes-sion'. Maar hoe veelzeggend zijn deze wetenschappelijke gegevens?Stone (1990) en Klerman (1990) gaan hierover in discussie naar aanlei-ding van de therapie voor een depressie. Klerman stelt dat de psychoana-lyse geen recht kan doen gelden op erkenning zolang er geen goede ef-fectstudies bekend zijn. Stone bekritiseert de vooraanstaande positie dieKlerman aan empirische gegevens toekent. Volgens Stone is de zeker-heid die deze gegevens verschaffen betrekkelijk. Wat nu waar is, hoeftdat morgen niet meer te zijn. De enige manier om dit te ondervangen isde `collective sense of the profession', en niet de 'kale' empirie, als uit-gangspunt te nemen. Voorlopig is Stones mening een eenzaam geluid enlijkt Klerman zijn gelijk te krijgen in de huidige ontwikkeling.

Het fundament van de hele richtlijnontwikkeling komt tot nu toe zel-den aan de orde: wat is consensus en wat is de zorgvuldigste procedureom dit te bereiken? Ofschoon een definitie van het consensusbegripvoorlopig nog ontbreekt, stelt De Groot (1991): 'Een uitspraak is dan enslechts dan wetenschappelijk waar naar ons beste huidige weten, indiener overtuigende gronden zijn voor de verwachting dat alle nu levendedeskundigen inzake de betekenis en de argumentatieve onderbouwingvan die uitspraak haar, indien daarover geconsulteerd, zullen ondersteu-

Tijdschrift voor Psychiatrie 35 (1993)

53

Page 10: Rhtljnntln n d phtr - Tijdschrift voor Psychiatrie · lrdn z zh vrr vrnlj t dp pln, n tl d ln rdr: n z vlld lj vrzrnpt vr n z rdlj lj prj (n . Tjdhrft vr Phtr (4.J.. nbrd n P..H

A.J.A. Kaasenbrood en P.A.H. van Lieshout

nen, dat wil zeggen de uitspraak als "waar" in deze zin zullen erkennen'.Het blijft echter bij grensverkenningen. Deze 'waarheidsdefinitie' le-

vert bij voorbeeld weinig uitsluitsel op over de beste discussiestrategie.Braaten (1987) vat deze filosofische discussie samen door de twee con-flicterende standpunten te personifiëren in Habermas en Lehrer. Kortgezegd is Habermas een voorstander van de pure discussie, die zonderstorende invloeden van buiten en zich uitsluitend bedienend van 'het ra-tionele argument' tot overeenstemming zou moeten leiden. Lehrer steltde reputatie van de discussiepartners centraal en gaat ervan uit dat er con-sensus is wanneer de groep deskundigen de reputatie van een van haarleden als superieur erkent, en daarmee diens mening als juist. OfschoonBraaten de voorkeur geeft aan Habermas' standpunt, benadrukt ze datde discussie nog niet beslist is. In de medische consensusontwikkelingenstreven de organisatoren een zo zuiver en rationeel mogelijke discussiena, en volgen daarmee de windrichting die Habermas aangaf.

Toch blijkt uit observatieverslagen (Tong 1991; Veatch 1991; Kaas-enbrood 1992a) dat morele oordelen en politieke meningen, ondanks destrenge selectie van panelleden en deskundigen, wel degelijk in de uit-eindelijke richtlijnen doorklinken. Zo stelt Veatch dat zelfs besluitenover de doelmatigheid van medische ingrepen waardeoordelen bevat-ten. Aan wie is het immers om te beslissen of de bijwerkingen van eencytostaticakuur bij de behandeling van maligniteiten opwegen tegen debaten? In feite spreken de consensuspanels zich regelmatig over dergelij-ke kwesties uit, terwijl de patiënt de enige is die dit dilemma kan oplos-sen.

Ten slotte: welke plaats krijgen richtlijnen in de toekomst? Voorlopiglijkt het erop dat ze voornamelijk ten goede komen aan de beroepsgroepzelf. Maar het is evenzeer denkbaar dat rechters of tuchtraden de richtlij-nen gaan gebruiken voor de toetsing van het medisch handelen. Derichtlijnen zijn bovendien te gebruiken als financieringsvoorwaardenvoor ingrepen en het naleven ervan kan door de beroepsgroep als voor-waarde gesteld worden voor herregistratie. Alhoewel de huidige weten-schappelijke status van de richtlijnen zich absoluut niet leent voor eendergelijk gebruik, ziet Roscam Abbing (1991) de richtlijnen al als meet-lat voor het medisch handelen. Daarmee lijkt enige vrees voor onoor-deelkundig gebruik wel gewettigd.

Wanneer we deze methodologische problemen optellen bij de be-perkte implementatie, dan blijken de medische richtlijnen pas in het be-ginstadium van ontwikkeling te zijn. De onderwerpkeuze is nog niet uit-gekristalliseerd, de methode is op vele onderdelen te verbeteren, het cen-trale begrippenkader verdient nog nadere uitwerking en de implementa-tie valt, gezien de doelen, tegen. Het IOM ( 99ob) gaat er in zijn evaluatievan de NIH-ontwikkeling dan ook van uit dat het nog jaren zal durenvoordat de methode geperfectioneerd zal zijn. Daarvoor is echter veelonderzoek nodig en het is de vraag of dit ook werkelijk zal plaatsvinden.

54

Page 11: Rhtljnntln n d phtr - Tijdschrift voor Psychiatrie · lrdn z zh vrr vrnlj t dp pln, n tl d ln rdr: n z vlld lj vrzrnpt vr n z rdlj lj prj (n . Tjdhrft vr Phtr (4.J.. nbrd n P..H

Richdijnontwikkeling in de psychiatrie

Richtlijnontwikkeling binnen de Nederlandse psychiatrie

Hoe kan de richtlijnontwikkeling binnen de Nederlandse psychiatrietot een succesrijke onderneming uitgroeien? In ieder geval leren de in-ternationale ervaringen dat te hoog gespannen verwachtingen niet reëelzijn. De stap van richtlijnontwikkeling naar praktijkverandering is grooten de methodologische problemen moeten niet onderschat worden.Toch zijn er enkele lichtpunten. De tekortkomingen van de reeds ingang gezette richtlijnontwikkelingen kunnen bij de ontwikkeling vanpsychiatrische richtlijnen vermeden worden door de desbetreffende ele-menten niet in de methode op te nemen. Bovendien verschijnen de eer-ste methodologische beschouwingen over de besluitvormingsmodel-len, die tot waardevolle inzichten in de te volgen procedure leiden(IOM 1990 a en b).

Van een andere orde is de vraag welke specifieke problemen er bijpsychiatrische, in vergelijking met somatische, onderwerpen te ver-wachten zijn. De enige instantie die daar ervaring mee heeft, de NIH,ontkent vooralsnog impliciet het bijzondere karakter van de psychiater.Tot nu toe ontwikkelde het NIH vijf psychiatrische richtlijnen. Die wa-ren echter allemaal sterk biologisch gekleurd: slaapmedicatie, medica-menteuze behandeling van recidiverende depressies, indicaties voorelektroconvulsieve therapie, differentiaaldiagnostiek van het demen-tieel syndroom en slaapstoornissen bij ouderen.

Het is dus te simpel om zonder verdere beschouwing te stellen dat depsychiatrie 'gewoon medisch' is. Zo is het psychiatrisch ziektebegripconceptueel zwakker dan het somatische (Kenden 1975) en ook de bele-ving van het ziek-zijn is anders. Bij veel patiënten ontbreekt het ziekte-besef (Hodiamont e.a. 1986) mogelijk doordat 'psychiatrische ziekte' en`psychiatrische zieke' samenvallen (Schnabel 1987). Wanneer de patiëntgeen ziekte ervaart, zijn afwijkende verschijnselen eerder een deel vanzijn leven dan klachten waar hij van af wil. Beide fenomenen, de con-ceptuele zwakte en de afwijkende beleving, werken een onbetrouwbarediagnostiek in de hand.

Dit beeld vindt steun bij een enquête onder medisch directeuren vanAPZ'en (Kaasenbrood 1992b). Eenderde vreest dat de pluriformiteitvan de psychiatrie een vlotte afwikkeling van richtlijnontwikkeling zaldoorkruisen, zowel in theorie (de modellenstrijd) als in de zorgorganisa-tie (de disciplinestrijd). Evenveel respondenten vinden de wetenschap-pelijke status van de psychiatrie te laag. Observatie van een praktijkex-periment, de ontwikkeling van een richtlijn over de behandeling van depaniekstoornis door de NIH, liet wat dat betreft een gemengd beeldzien. Hier ontstond al in een vroege fase een conflict tussen psychologenen psychiaters over de impact van de beide disciplines op het eindresul-taat.

In essentie kwam dit conflict neer op een modellenstrijd. De psycho-

Tijdschrift voor Psychiatrie 35 (1993)

55

Page 12: Rhtljnntln n d phtr - Tijdschrift voor Psychiatrie · lrdn z zh vrr vrnlj t dp pln, n tl d ln rdr: n z vlld lj vrzrnpt vr n z rdlj lj prj (n . Tjdhrft vr Phtr (4.J.. nbrd n P..H

A.J.A. Kaasenbrood en P.A.H. van Lieshout

logen opteerden voor een cognitief analysemodel, waarin de patiënt ge-neigd is om op zich normale lichamelijke en psychische sensaties als fa-taal te interpreteren. Deze foutieve interpretatie leidt vervolgens tot depaniek. De psychiaters voerden daarentegen paniek terug op een afwij-kende prikkeloverdracht in de hersenen. Deze twee standpunten leid-den tot grote en moeilijk overbrugbare tegenstellingen binnen het plan-ningscomité (Kaasenbrood 1992a).

Het was echter opvallend dat de moeilijkheden na deze voorberei-dende fase afgelopen waren. De Consensus Development Conferencezelf verliep vlekkeloos. Eigenlijk voornamelijk omdat men het hetehangijzer vermeed en aan beide therapieën een eerste plaats toekende.Kortom: de interne tegenstrijdigheden binnen de psychiatrie hoevenniet noodzakelijk tot een impasse te leiden, maar helemaal harmonieusverloopt de discussie nu ook weer niet.

Ten slotte

Het is dan ook realistisch de richtlijnontwikkeling in de psychiatrievoorzichtig en stapsgewijs te benaderen: het is nog te vroeg voor de in-troductie van een uitgekristalliseerd model. Uit de ervaringen tot nu toeblijkt dat geen enkele methode zich definitief bewezen heeft. Wat debetekenis van specifiek psychiatrische problemen is, valt voor een deelte beredeneren maar zal in belangrijke mate ook uit het ontwikkelen vanpsychiatrische richtlijnen zelf moeten blijken. De uitdaging bestaat erineen programma op te zetten dat zowel steunt op bestaande inzichtenover de manieren waarop een goede implementatie te bewerkstelligenvalt, als op beredeneerde methodische aanpassingen om aan het speci-fiek psychiatrische karakter tegemoet te komen. Dit programma zal danhet startpunt moeten vormen van een ontwikkeling die pas over eenaantal jaren tot een definitief model zal leiden. Hoe eerder daar echtereen start mee gemaakt wordt, des te sneller zullen de contouren zich af-tekenen en zal dit tijdschrift richtlijnteksten kunnen afdrukken.

Noot

. Of men bij de NHG-ontwikkeling een inspraakprocedure onderkent is eenkwestie van smaak. In een van de laatste fasen van de richtlijnontwikkeling stuurt hetNHG een concept-tekst aan vijftig at random uit het eigen ledenbestand gekozenhuisartsen ter beoordeling toe. Het commentaar dat deze huisartsen op de concept-tekst leveren, verwerkt het NHG vervolgens in de tekst. Op zich lijkt deze procedureeen willekeurige greep. Gezien echter het hoge responspercentage (ca. 8o%) en depersoonlijke benadering van professionals uit de alledaagse praktijk, is de vraag ge-wettigd of deze procedure in feite niet zinvoller is dan de massale Townmeetings uitde NIH- en CBO-ontwikkeling.

56

Page 13: Rhtljnntln n d phtr - Tijdschrift voor Psychiatrie · lrdn z zh vrr vrnlj t dp pln, n tl d ln rdr: n z vlld lj vrzrnpt vr n z rdlj lj prj (n . Tjdhrft vr Phtr (4.J.. nbrd n P..H

Richdijnontwikkeling in de psychiatrie

Literatuur

Everdingen, J.J.E. van (1988), Consensusontwikkeling in de geneeskunde. Bohn, Schelte-ma en Holkema, Utrecht/Antwerpen.

Groot, A.D. de (199 Waarheid, consensus en de kunst van het definiëren. In: J.J.A.van Everdingen (red.), Consensus in de geneeskunde. Bunge/CBO Utrecht,maart.

Institute of Medicine (1990a), Clinical practice guidelines. National Academy Press,Washington D.C.

Institute of Medicine (199ob), Consensus development at the NIH: Improving the Pro-gram. National Academy Press, Washington D.C.

Kaasenbrood, A. (1991), Medische richtlijnontwikkeling: de stand van zaken. In:J.J.E. van Everdingen (red.), Consensus in de geneeskunde. Bunge/CBO Utrecht,oktober.

Kaasenbrood, A. (1992a), Behandeling van paniek. De Psycholoog 27, 4,153-156.'German, G.L. (1990), The psychiatric patients right to effective treatment: implica-

tions of Osheroffv. Chestnut Lodge. The AmericanJoumal of Psychiatry 147, 409-418.

Lomas, J., K. Anderson, E. Dominick-Pierre e.a. (1989), Do practice guidelines gui-de practice? The effect of a consensus statement on the practice of physicians.New England Joumal of Medicine 321, 1306-1311.

Stone, A.A. (1990), Law, science and psychiatric malpractice: a response to Klermansindictment ofpsychoanalytic psychiatry. AmericanJoumal of Psychiatry 147, 419-

427.

Een volledige literatuurlijst is verkrijgbaar bij de eerste auteur.

Summary: Guideline development in psychiatry

Medical guideline development is a generally accepted quality assuring procedure inhealth care. Recent research however showed several methodological shortcomingsand a disappointing implementation in actual medical practice. Guideline develop-ment in Dutch psychiatry might be facilitated by these recent research findings byusing them in new development models. It is however unclear ifpsychiatry, compa-red to the other medical specialities, will produce its own methodological problems.In view of all these questions it is realistic to expect guideline development to take along time before a methodologically acceptable model, that will result in practicallyemployable guidelines, will be reached.

A.J.A. Kaasenbrood is psychiater bij de RIAGG Amsterdam-Zuidoost en onderzoe-ker bij het Nederlands centrum Geestelijke volksgezondheid te Utrecht. Dr. P.A.H.van Lieshout is hoogleraar 'Theorie van Zorg' aan de RU en adjunct-directeur in-houdelijk beleid van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn te Utrecht.Adres: NcGv, Postbus 5103,3502JC Utrecht.

Het artikel werd voor publikatie geaccepteerd op 3-7-1992.

Tijdschrift voor Psychiatrie 35 (1993)

57