regionale prognoses 2014 - raboresearch economie · 2018-08-02 · december 2013 rabobank kennis en...
TRANSCRIPT
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 1
Regionale prognoses 2014 Special 13 december 2013
Inleiding
De Nederlandse economie is sinds eind 2008 op z’n zachtst gezegd tumultueus. Na de
vrijwel ongekende recessie van 2009 herstelde zij ten dele in 2010 en 2011, gevolgd door
een nieuwe recessie die ruim twee jaar aanhield. In het derde kwartaal van 2013 kwam een
einde aan deze recessie, maar de Nederlandse economie is nog lang niet van haar vooral
binnenlandse problemen af. De economieën van onze belangrijkste handelspartners
vertonen een sterker herstel, waardoor onze export in 2014 naar verwachting harder
toeneemt dan in de afgelopen jaren. Het op de export georiënteerde bedrijfsleven zal
hiervan profiteren. De binnenlandse markt is echter nog steeds uiterst zwak. Onder meer
door de oplopende werkloosheid, lastenverzwaringen, de fors gedaalde huizenprijzen en de
gekorte pensioenen daalt de koopkracht en het vermogen van huishoudens en zien we de
particuliere consumptie afnemen. Vooral de sectoren die voor hun afzet afhankelijk zijn van
de binnenlandse bestedingen zullen dit blijven voelen in 2014, zoals de bouw, de
detailhandel en de horeca. Per saldo verwachten wij voor 2014 een nagenoeg stagnerende
economie. Recente ontwikkelingen wijzen erop dat onze voorspelling voor groei van het
BBP-volume in 2014 wellicht iets aan de lage kant is. Maar dit veranderd niets aan onze
analyse van de Nederlandse economie in 2014. In deze studie baseren we ons dus op de
verwachtingen zoals we die bij onze Visie op 2014 gepresenteerd hebben. Enige opwaartse
bijstellingen van deze macro-economische verwachtingen zullen naar verwachting geen
significante verschillen veroorzaken in de nu gepresenteerde regionale prognoses.
Door talloze verschillen loopt de economische ontwikkeling van regio’s binnen Nederland
sterk uiteen. Zo was in het recessiejaar 2009 in de meeste regio’s sprake van krimp, maar
zagen zes regio’s de economie toch groeien. Vanwege de grote regionale verschillen binnen
Nederland presenteren we in deze special onze verwachtingen voor de economische
ontwikkeling in de veertig Nederlandse COROP-regio’s.
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 2
1. Macro-economische context
Visie op 2014
De regionale vooruitzichten voor 2014 zijn gebaseerd op de macro-economische verwach-
tingen en de vooruitzichten voor de sectoren die in de Rabobank Visie op 2014 en Rabobank
Cijfers & Trends Sectorprognoses 2014 uiteen worden gezet. Belangrijk is daarbij het grote
verschil in de ontwikkeling van de buitenlandse en de binnenlandse vraag in 2014.
Door sterkere economische groei bij onze belangrijke handelspartners voorzien wij voor
2014 een aanzienlijke toename van de groei van het exportvolume van goederen en dien-
sten (tabel 1). De export van goederen zal bovendien naar verwachting voor een groter deel
uit de verkoop van in Nederland geproduceerde goederen bestaan dan de afgelopen jaren.
In de afgelopen twee jaar was de groei van het goederenuitvoervolume nog uitsluitend ge-
dreven door de wederuitvoer. Vooral de industrie, de groothandel en het transport zullen
baat hebben bij de hogere uitvoergroei (tabel 2). In deze sectoren verwachten wij ook als
eerste een lichte groei van het investeringsvolume. Die hogere investeringen zijn op hun
beurt weer vooral positief voor de maakindustrie. Ook een aantal branches van de zakelijke
dienstverlening is relatief sterk op de export gericht. ICT, accountancy, consultancy, en re-
clame en marktonderzoek zetten bijna de helft van hun productie direct of indirect af in het
buitenland. Ook deze deelsectoren kunnen dus profiteren van het verbeterende buitenland-
beeld.
Het volume van de binnenlandse bestedingen daalt naar verwachting volgend jaar echter
opnieuw, vooral door een daling van de particuliere consumptie (tabel 1). Ook de afname
van de woninginvesteringen zet volgend jaar naar verwachting door, zij het in een veel
minder hoog tempo dan in de afgelopen twee jaar. De lagere binnenlandse bestedingen zor-
gen voor verdere bestedingsuitval in op de consument gerichte sectoren zoals de detailhan-
del en de horeca. De bouwnijverheid blijft tegenwind ondervinden van de eerdere proble-
men op de woningmarkt (tabel 2).
Tabel 1: Macro-economisch beeld 2014
Bron: CBS, Rabobank
Tabel 2: Sectorprognoses 2014
Bron: CBS, EIM, Rabobank
jaar op jaar mutatie in % 12 13 14
Bruto binnenlands product -1,3 -1 0
Particuliere consumptie -1,6 -2 -1½
Overheidsbestedingen -0,8 -1 -¾
Private investeringen -4,6 -8 ¼
Uitvoer goederen en diensten 3,2 1¾ 5¼
Invoer goederen en diensten 3,3 0 4¾
Consumentenprijzen 2,8 2½ 1½
Werkloosheid (%) 5,3 6¾ 7½
Begrotingssaldo (% BBP) -4,1 -3¼ -3½
Staatsschuld (% BBP) 71,3 75 76¾
Saldo lopende rekening (% BBP) 9,4 11 11
jaar-op-jaar volumemutatie, % 12 13 14
Industrie -0,6 -1,7 1,2
Bouw -7,5 -6 -1,2
Automotive -4 -12 0,2
Groothandel -0,6 -0,3 1,3
Detailhandel food -0,2 -1,1 0
Detailhandel non-food -4,6 -5,2 -3,5
Horeca en recreatie -0,7 -1,2 -0,5
Transport -0,3 -0,8 0,2
Zakelijke dienstverlening -0,8 -1,8 -0,5
Gezondheidszorg 2,5 1,8 1,4
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 3
Productie en werkgelegenheid
In de sectorprognoses 2014 wordt gekeken naar de verwachte ontwikkeling van het produc-
tievolume. Ontwikkelingen in de productie vormen de basis voor de groei of krimp van de
werkgelegenheid. Of de werkgelegenheid met de productie meestijgt, hangt af van de ver-
wachte ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Bij een stijging van de arbeidsproductivi-
teit kan een toename van het productievolume worden gerealiseerd zonder een stijging van
de werkgelegenheid of zelfs met een daling ervan. Onze verwachting voor de industrie in
figuur 1 illustreert dit. In andere sectoren is het lastiger om de productiviteit te verhogen en
zal de daling van het aantal banen juist minder sterk zijn dan de daling van de productie.
Onze verwachting voor de detailhandel non-food in figuur 1 illustreert dit. In die sector
blijkt het lastiger te zijn om het personeelsbestand volledig mee te laten bewegen met de
productie.
Figuur 1: Verschil tussen productie en banen
Bron: EIM, Rabobank
-4 -3 -2 -1 0 1
Groothandel
Industrie
Zorg
Autosector
Transport
Detailhandel food
Totaal
Zakelijke dienstverlening
Bouw
Financiele dienstverlening
Horeca
Overheid
Detailhandel non-food
productie banen
Sectorprognoses 2014,
jaar-op-jaar mutatie van
het productievolume en hetaantal banen
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 4
2. Regionale verschillen in sectorstructuur
Regionale economische ontwikkelingen worden op de korte termijn voor een groot deel be-
paald door de sectorstructuur van het bedrijfsleven. Een uiteenlopende ontwikkeling van de
verschillende bestedingscomponenten van het Bruto Binnenlands Product (BBP) op macro-
economische schaal zorgt voor verschillen in de groei of krimp van de sectorale productie en
werkgelegenheid. Door verschillen in sectorstructuur per regio zorgt dit weer voor een uit-
eenlopende regionale economische ontwikkeling. In appendix A lichten wij het economische
model dat ten grondslag ligt aan onze regioprognoses nader toe. Voor we de prognoses voor
2014 beschrijven, schetsen we eerst een beeld van de regionale verschillen in sectorstruc-
tuur.
Nederlandse sectorstructuur
De Nederlandse werkgelegenheid is voor ongeveer 80% in de dienstverlenende sectoren te
vinden (figuur 2). De fysieke productie (landbouw, industrie en bouwnijverheid) maakte in
2012 slechts ongeveer 20% van de werkgelegenheid uit. Door verschillen in arbeidsproduc-
tiviteit zijn er grote verschillen in het belang van de sectoren in de werkgelegenheid en in
de productie. Industrie, groothandel en de verhuur en verkoop van onroerend goed zijn sec-
toren met een hoge arbeidsproductiviteit, waardoor het aandeel in de werkgelegenheid veel
kleiner is dan het aandeel in de totale productie (figuur 3). Detailhandel, zorg en zakelijke
dienstverlening zijn juist arbeidsintensieve sectoren, waardoor het aandeel in de totale
werkgelegenheid van die sectoren hoger is dan het aandeel in de productie.
Figuur 2: Sectorstructuur werkgelegenheid
Bron: LISA, bewerking ABF Research en Rabobank
Figuur 3: Werkgelegenheid en productie
Bron: LISA, bewerking ABF Research en Rabobank
Regionale sectorstructuur
De sectorstructuur verschilt sterk tussen de Nederlandse regio’s. Figuur 4 geeft voor iedere
regio per sector het verschil weer tussen het regionale aandeel in de werkgelegenheid en
het nationale aandeel. Van links naar rechts bewegen we dus van de meest ‘normale’ regio,
Veluwe, naar de meest ‘abnormale’ regio, Groot-Amsterdam. Kaart 1 geeft de mate van
afwijking geografisch weer. Los van de mate waarin de regionale werkgelegenheidsverdeling
op die van Nederland als geheel lijkt, zijn er regio’s waarin één of twee dan wel juist meer
sectoren bepalend zijn voor de afwijking van de sectorstructuur. In Flevoland, de regio die
3%
11%
6%
11%
11%
4%21%
12%
16%
4%
Landbouw
Industrie
Bouw
Groothandel entransport
Detailhandel
Horeca
Commerciëledienstverlening
Overheid
Zorg
Overige dienstenWerkgelegenheid per sector, % van totaal, 2012
ruim 8 miljoen banen
02468101214161820
02468
101214161820
productie werkgelegenheid
% %
Productie en werkgelegenheid, % van totaal, 2012
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 5
na de Veluwe de kleinste verschillen ten opzichte van Nederland kent, zijn vier sectoren
oververtegenwoordigd en vier sectoren ondervertegenwoordigd. De mate van over- en on-
dervertegenwoordiging per sector is bovendien redelijk gelijk. In Arnhem/Nijmegen zijn
echter slechts twee sectoren oververtegenwoordigd, de zorg en de overheid. De overige
sectoren kennen allemaal een kleiner aandeel in de werkgelegenheid dan Nederland als ge-
heel. In drie regio’s is de commerciële dienstverlening zeer dominant, Groot-Amsterdam,
Gooi- en Vechtstreek en Utrecht. In alle drie die regio’s is de industrie bovendien zeer klein
in vergelijking met het Nederlandse gemiddelde.
Figuur 4: Afwijking van Nederlandse structuur
Bron: LISA, bewerking ABF Research en Rabobank
Kaart 1: Afwijking van de Nederlandse sectorstructuur
Bron: LISA, bewerking ABF Research en Rabobank
-20-15-10-505101520
-20-15-10-505
101520
Velu
we
Fle
vola
nd
Alk
maar e
n o
mgevin
gG
root-R
ijnm
ond
Z-O
-Noord
-Bra
bant
Mid
den-N
oord
-Bra
bant
Arn
hem
/Nijm
egen
Noord
-Frie
sland
Noord
-Overijs
sel
West-N
oord
-Bra
bant
Zuid
-Lim
burg
Overig
Gro
nin
gen
Zaanstre
ek
Oost-Z
uid
-Holla
nd
Tw
ente
N-O
-Noord
-Bra
bant
Utre
cht
Leid
en e
n B
olle
nstre
ek
Zuid
west-O
verijs
sel
Zuid
west-D
renth
eO
verig
Zeela
nd
Haarle
mD
elft e
n W
estla
nd
Kop v
an N
oord
-Holla
nd
Noord
-Dre
nth
eZuid
oost-F
riesla
nd
Zuid
west-F
riesla
nd
Zuid
west-G
eld
erla
nd
Mid
den-L
imburg
IJmond
Zuid
oost-D
renth
eG
ooi e
n V
ech
tstre
ek
Zuid
oost-Z
uid
-Holla
nd
Achte
rhoek
Delfz
ijl en o
mgevin
gO
ost-G
ronin
gen
Noord
-Lim
burg
s-G
ravenhage
Zeeuw
sch-V
laandere
nG
root-A
mste
rdam
Landbouw IndustrieBouw DetailhandelGroothandel en transport HorecaCommerciële dienstverlening OverheidZorg Overige diensten
% %
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 6
Verschillen in sectorstructuur worden vooral gedreven door de commerciële dienstverlening
en de industrie (kaart 2 en 3). Voor die sectoren is het gemiddelde verschil met het landelij-
ke belang en ook de maximale afwijking het grootst. Bovendien is het aandeel van de com-
merciële diensten relatief klein in de meeste regio’s die een relatief groot aandeel in de in-
dustrie hebben en andersom. Noordoost-Nederland, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg
hebben relatief veel industrie en weinig commerciële dienstverlening. In de Randstad vinden
we juist relatief veel commerciële dienstverlening en weinig industrie. Deze sectoren bedie-
nen voor een groot deel buitenlandse vraag en/of zijn voor de binnenlandse afzet niet erg
afhankelijk van regionale vraag. Daardoor is concentratie in een aantal regio’s mogelijk.
Kaart 2: Afwijking aandeel commerciële diensten van Nederlands gemiddelde
Bron: LISA, bewerking ABF Research en Rabobank
Kaart 3: Afwijking aandeel industrie van Nederlands gemiddelde
Bron: LISA, bewerking ABF Research en Rabobank
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 7
Verschillen tussen stedelijke en plattelandsregio’s en de mate waarin regio’s grote zorgcen-
tra of overheidsdiensten hebben, maken dat ook zorg, overheid en landbouw relatief sterk
bijdragen aan regionale verschillen in de sectorstructuur. Ook de verschillen in groothandel
en logistiek. Oververtegenwoordiging van deze laatste twee sectoren zien we in een corridor
van de Rotterdamse en Amsterdamse mainports door Noord-Brabant en Noord-Limburg
naar België en Duitsland (kaart 4). De ruimtelijke verdeling van sectorconcentraties kan
voor een belangrijk deel vanuit de historische ontwikkelingen van de Nederlandse economie
worden begrepen. In het Economic Report Een historie van regionale economische variatie
bekijken we deze ontwikkelingen.
Kaart 4: Afwijking aandeel groothandel en transport van Nederlands gemiddelde
Bron: LISA, bewerking ABF Research en Rabobank
Detailhandel, horeca en overige diensten (waaronder bijvoorbeeld sport en recreatie en per-
soonlijke verzorging) zijn juist in alle regio’s ongeveer even groot (kaart 5 en 6). Ook het
aandeel van de werkgelegenheid in de bouwnijverheid ligt in de meeste regio’s redelijk in de
buurt van het landelijke gemiddelde. Deze sectoren zijn vooral gericht op vraag vanuit de
omgeving. Het is daarom niet verwonderlijk dat deze sectoren overal een ongeveer even
groot gedeelte in de banen uitmaken als het Nederlandse gemiddelde. In appendix B geven
we ook voor de niet weergegeven sectoren een kaart met afwijking van het Nederlandse
gemiddelde.
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 8
Kaart 5: Afwijking aandeel detailhandel van Nederlands gemiddelde
Bron: LISA, bewerking ABF Research en Rabobank
Kaart 6: Afwijking aandeel horeca van Nederlands gemiddelde
Bron: LISA, bewerking ABF Research en Rabobank
Overigens zijn de verschillen tussen gemeenten voor deze op de regionale vraag gerichte
sectoren een stuk groter dan de verschillen tussen de door ons bekeken regio’s. Binnen een
regio zijn er gemeenten die een duidelijke verzorgingsfunctie hebben in detailhandel en ho-
reca voor het omliggende gebied. Daar zijn de aandelen voor die sectoren hoger dan in de
omliggende gemeenten. Ook wordt pas op gemeenteniveau het grote belang van de horeca
duidelijk voor de Waddeneilanden, een aantal kustgemeenten en een aantal plaatsen in
Limburg (kaart 7).
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 9
Kaart 7: Afwijking aandeel horeca van Nederlands gemiddelde voor gemeenten
Bron: LISA, bewerking ABF Research en Rabobank
3. Regionale prognoses 2014
In het hoofdstuk Macro-economische context las u dat onze visie op de Nederlandse econo-
mie en onze verwachtingen voor 2014 een andere uitwerking hebben op de verschillende
sectoren. Eenvoudig gezegd hebben de op export gerichte sectoren, zoals (delen van) de
industrie, de logistiek en de groothandel meer kans op groei dan sectoren die op de binnen-
landse markt zijn gericht, zoals de detailhandel en de horeca. Dat betekent dat regio’s met
een oververtegenwoordiging van groeisectoren en/of een ondervertegenwoordiging van
krimpsectoren in 2014 naar verwachting een sterkere groei (of kleinere krimp) zullen laten
zien dan andere regio’s. Aangezien de economische structuur van regio’s behoorlijk uiteen-
loopt, zoals beschreven in het hoofdstuk Regionale verschillen in sectorstructuur, verschillen
dus ook de verwachtingen van regio tot regio.
Bruto Regionaal Product
Voor Nederland als geheel verwachten wij in 2014 per saldo een stagnerende economie,
oftewel geen groei en geen krimp van het BBP-volume. Door verschillen in de economische
structuur van regio’s verwachten we op die schaal wel degelijk groei- en krimpgebieden, al
zijn de verschillen in de meeste gevallen beperkt (kaart 8).
De sterkste krimp van het Bruto Regionaal Product (BRP) verwachten we in de regio rondom
Den Haag, waar de sterk negatieve prognose voor de volumeontwikkeling bij de overheid
een grote rol speelt. In die regio heeft de overheid een aandeel van maar liefst 29 procent
van de totale productie. In de overige krimpregio’s is het kleine belang van de industrie
en/of de groothandel de voornaamste oorzaak van de krimp. In die sectoren verwachten wij
namelijk de sterkste productiegroei, waar deze regio’s minder van kunnen profiteren.
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 10
De sterkste groei verwachten we in de regio’s met een groot belang van de industrie: IJ-
mond, Zaanstreek, Groot-Rijnmond en Zeeuws-Vlaanderen. In IJmond en Zeeuws-
Vlaanderen is de industrie goed voor de helft van de totale productie. In Het Gooi en Vecht-
streek zorgt het grote belang van de groothandel voor een positieve verwachting, wat in
mindere mate ook geldt voor Groot-Rijnmond.
Kaart 8: Prognose groei BRP 2014
Bron: EIM, Rabobank
Verwar het BRP niet met inkomen
Het Bruto Regionaal Product geeft een goede weergave van de economische activiteit maar
geeft een minder goed beeld van het gemiddelde huishoudinkomen. Ook op landelijk niveau
is dit overigens het geval (figuur 5). Het gemiddelde gestandaardiseerde huishoudinkomen
was in 2012 65% van het BBP per inwoner. In de provincies varieert dit percentage van
40% in Groningen tot 89% in Flevoland. Het verschil tussen productie en huishoudinkomen
wordt op nationale schaal vooral veroorzaakt doordat de door huishoudens en bedrijven aan
de overheid betaalde belastingen en premies hoger zijn dan de ontvangen uitkeringen en
subsidies. Daardoor is het beschikbaar huishoudinkomen lager dan het inkomen dat huis-
houdens ontvangen uit loon en vermogen. Verschillen in belastingafdrachten en de ont-
vangst van uitkeringen tussen regio’s maken dat dit effect niet overal even groot is. In re-
gio’s met een relatief lage werkloosheid en hoge lonen zijn de belastingbetalingen ten op-
zichte van de ontvangen uitkeringen hoog en in regio’s met een hoge werkloosheid en lage
lonen is het omgekeerde het geval. Daardoor worden regionale verschillen in het beschikba-
re inkomen van huishoudens kleiner gemaakt.
Op regionaal niveau speelt bovendien nog een ander effect een belangrijke rol. Nederland
kent typische woon- en werkregio’s, waardoor veel pendel tussen gebieden plaatsvindt. De
productie van die werknemers wordt geregistreerd in de regio waar ze werkzaam zijn terwijl
hun looninkomen wordt geregistreerd in de regio waar ze wonen. Hetzelfde geldt overigens
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 11
voor het winstinkomen dat wordt gegenereerd in regio’s maar toekomt aan eigenaren in
andere regio’s. Flevoland en Groningen zijn provincies waar deze effecten belangrijk zijn. In
Flevoland is de productie ten opzichte van de bevolking relatief laag. Veel mensen werken
echter buiten de regio en ontvangen dus wel degelijk looninkomen. Daardoor is het BRP
relatief laag maar is het huishoudinkomen ongeveer gelijk aan het Nederlandse gemiddelde.
Groningen kent door de gasproductie die daar is gelokaliseerd juist het hoogste BRP per
inwoner van Nederland. Maar omdat die productie relatief kapitaalintensief is, wordt daar
weinig looninkomen mee gegenereerd. Het winstinkomen komt bovendien niet aan de inwo-
ners van de provincie toe, maar aan energiebedrijven en de centrale overheid. Daardoor is
het gemiddelde huishoudinkomen van Groningen ondanks het hoge BRP per inwoner toch
het laagste van het land.
Door bovenstaande effecten is het zaak om bij regionale vergelijkingen van de economische
situatie of vooruitzichten altijd goed op te letten wat de gegevens wel en niet vertellen. Veel
bedrijvigheid is geen garantie voor een hoog huishoudinkomen en een hoog huishoudinko-
men kan prima voorkomen in regio’s met relatief weinig economische activiteit.
Figuur 5: BRP per inwoner en huishoudinkomen, 2011
Bron: CBS
Werkgelegenheid
Net als de prognose voor het Bruto Regionaal Product is de prognose voor de werkgelegen-
heidsontwikkeling afhankelijk van onze sectorale prognoses en de sectorstructuur in de re-
gio’s. Zoals beschreven in het hoofdstuk Macro-economische context zijn de prognoses voor
wat betreft werkgelegenheid en productie voor sommige sectoren zeer verschillend. Zo
voorzien wij voor de industrie een groei van de productie van 1,3% en een krimp van 1,2%
van de werkgelegenheid. In regio’s met een groot belang van de industrie heeft die sector
dus een relatief sterk negatief effect op de totale werkgelegenheidsontwikkeling.
0
10000
20000
30000
40000
50000
0
10000
20000
30000
40000
50000
BRP per inwoner
Gemiddeld gestandaardiseerd huishoudinkomen
€ €
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 12
De landelijke krimp van de werkgelegenheid in 2014 komt volgens onze verwachting uit op
0,5%. Wij verwachten ook een krimp van het aantal banen in alle veertig regio’s, al voor-
zien we wel verschillen (kaart 9). De sterkste krimp vindt naar verwachting plaats aan de
randen van Nederland, met name in Zeeuws-Vlaanderen, Oost-Groningen en de Achterhoek,
waar de industrie een relatief groot deel van de werkgelegenheid voor haar rekening neemt.
In de regio rondom Haarlem is de werkgelegenheidskrimp naar verwachting klein en in Het
Gooi en Vechtstreek blijft het aantal banen naar verwachting zelfs ongeveer gelijk. In beide
regio’s is het belang van de voornaamste krimpsector, de industrie, erg klein.
Kaart 9: Prognose groei werkgelegenheid 2014
Bron: EIM, Rabobank
Werkloosheid
Nederland kent typische woonregio’s waar de omvang van de beroepsbevolking groter is
dan de werkgelegenheid. Sprekende voorbeelden zijn Flevoland, Oost-Zuid-Holland (Groene
Hart), Leiden en Bollenstreek en de regio rondom Haarlem. Werknemers uit die regio’s zijn
dus voor een relatief groot deel aangewezen op werkgelegenheid in andere regio’s. Anders-
om worden veel banen in de typische werkregio’s (waar de werkgelegenheid groter is dan
de beroepsbevolking, zoals Groot-Amsterdam, Zuidoost-Brabant en Utrecht) ingenomen
door werknemers uit andere regio’s. Maar los van dit verschil tussen woon- en werkregio’s
reizen in heel Nederland veel mensen dagelijks over grote afstanden naar hun werk. Figuur
6 toont de veertig regio’s, met op de verticale as de werkgelegenheidsfunctie (de werkgele-
genheid per honderd leden van de beroepsbevolking) en op de horizontale as het aandeel
van de beroepsbevolking dat in de eigen (woon-)regio werkt. De omvang van de bollen
staat voor de totale werkgelegenheid. De werkgelegenheidsfunctie van Nederland als geheel
bedraagt 103 (dus per honderd leden van de beroepsbevolking zijn 103 banen1 beschik-
baar) en gemiddeld werkt 72% van de werknemers in de regio waarin hij of zij woont (de
1 Fulltime en parttime banen opgeteld.
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 13
blauwe bol in de figuur). Het klinkt logisch dat naarmate de werkgelegenheidsfunctie groter
is, ook meer werknemers in de eigen regio werken. Er is immers meer werk beschikbaar.
Dit klopt in grote lijnen ook, getuige de trendlijn in de figuur. Links onderin vinden we de
woonregio’s, met een lage werkgelegenheidsfunctie en een laag aandeel van de beroepsbe-
volking dat in de eigen regio werkt (en dus veel forensen die in een andere regio werken).
Rechts bovenin staan de werkregio’s, met een hoge werkgelegenheidsfunctie en minder
pendel van de eigen bevolking maar meer inkomende forensen. Er zijn echter ook uitzonde-
ringen. Twente, Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Limburg hebben geen bijzonder hoge werkge-
legenheidsfunctie, maar toch is het aandeel dat in de eigen regio werkt in die gebieden het
grootst. Dat heeft alles te maken met de ligging van de regio’s, namelijk aan de rand van
het land, waardoor in de (Nederlandse) omgeving minder werk beschikbaar is. Het omge-
keerde geldt voor de regio’s Delft en Westland en de Veluwe. Ondanks een hoge werkgele-
genheidsfunctie werkt een relatief groot deel van de beroepsbevolking buiten de woonregio,
simpelweg omdat ook veel werk beschikbaar is in de omliggende gebieden.
Figuur 6: Werkgelegenheidsfunctie en forensisme
Bron: LISA, bewerking ABF Research en Rabobank, CBS
Vanwege bovenstaande leidt werkgelegenheidsgroei (of -krimp) in een regio niet tot dezelf-
de groei (of krimp) van de werkzame beroepsbevolking. Werknemers die in regio X wonen,
zijn afhankelijk van de werkgelegenheidsontwikkeling in regio Y. Op gemeenteniveau is dit
effect nog veel groter dan op het COROP-niveau van figuur 7, zoals wordt geïllustreerd door
kaart 10. De kaart toont voor alle gemeenten het aandeel van de beroepsbevolking dat
werkzaam is in Amsterdam. Van de Amsterdamse beroepsbevolking werkt 74% in de eigen
gemeente, maar ook inwoners in omliggende gemeenten zijn voor hun baan sterk afhanke-
lijk van Amsterdam. Diemen en Landsmeer springen eruit (beide meer dan 60%), maar
zelfs voor gemeenten in Groningen is Amsterdam voor meer dan 1% van de beroepsbevol-
king de werkstad.
70
80
90
100
110
120
130
40 50 60 70 80 90
Werk
gele
genheid
sfu
nctie
Werkzaam in woonregio
aantal
%
Leiden en Bollenstreek
Zeeuws-Vlaanderen
Twente
Zuid-Limburg
Groot-Amsterdam
Aggl. Haarlem
Zaanstreek
IJmond
Oost-Zuid-Holland
Groot-Rijnmond
UtrechtDelft en Westland
Aggl. Den Haag
Veluwe
Het Gooi en Vechtstreek
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 14
Kaart 10: Afhankelijkheid van Amsterdamse werkgelegenheid
Bron: CBS, bewerking Rabobank
Door rekening te houden met pendelgegevens uit 2011 en er vanuit te gaan dat deze foren-
senstromen gelijk blijven, is berekend wat de gevolgen zijn van de verwachte werkgelegen-
heidsontwikkelingen in alle regio’s voor de omvang van de werkzame beroepsbevolking in
alle regio’s. Daarmee is de prognose voor de werkzame beroepsbevolking bekend. Welke
gevolgen dit heeft voor de werkloosheid, is tevens afhankelijk van de ontwikkeling van de
totale beroepsbevolking (het arbeidsaanbod). Een stijging van dat aanbod heeft een op-
waarts effect op de werkloosheid en vice versa. Zo kan het voorkomen dat een stijging van
de werkzame beroepsbevolking gepaard gaat met een hogere werkloosheid als de stijging
van de beroepsbevolking nog groter is. Het is dus belangrijk om te beseffen dat de ontwik-
keling van de werkloosheid afhankelijk is van de ontwikkeling van de arbeidsvraag (de
werkgelegenheid) en het arbeidsaanbod (de beroepsbevolking).
De ontwikkeling van de beroepsbevolking is afhankelijk van twee factoren: de ontwikkeling
van de potentiële beroepsbevolking (bevolking in de leeftijd van 15 tot 65 jaar) en de ar-
beidsparticipatie (het deel van de potentiële beroepsbevolking dat zich beschikbaar stelt op
de arbeidsmarkt). De arbeidsparticipatie is op haar beurt afhankelijk van een aantal facto-
ren. Zo heeft de groei of krimp van de werkgelegenheid invloed op het aantal mensen dat
zich voor werk beschikbaar stelt (het ontmoedigings- of aanmoedigingseffect), spelen cultu-
rele factoren een rol (zoals de groei van de participatie van vrouwen) en zijn beleidsbeslis-
singen van belang (afschaffen VUT-regelingen en verhogen pensioenleeftijd). De ontwikke-
ling van de potentiële beroepsbevolking is puur afhankelijk van demografie (verhuizingen,
sterfte en het bereiken van de 15-jarige of pensioengerechtigde leeftijd). In Nederland als
geheel neemt de potentiële beroepsbevolking naar verwachting met 0,3% af in 2014. Kaart
11 toont de regionale verschillen. Vooral in de perifere regio’s Oost-Groningen, Zuidoost-
Drenthe, de Achterhoek, Zeeuws-Vlaanderen en Midden-Limburg verwachten we een daling.
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 15
Dit zijn relatief vergrijsde gebieden waar de uitstroom van gepensioneerden groter is dan de
instroom van jongeren. Bovendien verlaten veel jongvolwassenen de regio voor werk of
studie.
Kaart 11: Prognose ontwikkeling potentiële beroepsbevolking
Bron: PBL, bewerking Rabobank
Rekening houdend met bovengenoemde factoren (de ontwikkeling van de werkgelegenheid,
de potentiële beroepsbevolking en de arbeidsparticipatie) zien we het aantal werklozen in
Nederland in 2014 naar verwachting met 10% toenemen. Daardoor stijgt de werkloosheid
van 8,4% van de beroepsbevolking in 2013 naar 9,2% in 2014. Kaart 12 toont de prognose
voor de werkloosheid in de regio’s. In negatieve zin springen Groot-Rijnmond, Agglomeratie
Den Haag, Flevoland (elk ongeveer 11%) en heel Noord-Nederland eruit. In een deel van
die regio’s was de werkloosheid in 2013 echter al hoog. Daarom toont kaart 13 de ontwik-
keling van het werkloosheidspercentage in procentpunten. Hieruit blijkt onder meer dat de
stijging van de werkloosheid in de periferie meevalt, zeker gezien de relatief sterke daling
van de werkgelegenheid. Andersom is de groei van de werkloosheid groot in Delft en West-
land, Het Gooi en Vechtstreek en Flevoland, terwijl de daling van de werkgelegenheid daar
juist meevalt. De verklaring voor dit verschil is dat de ontwikkeling van het arbeidsaanbod
een doorslaggevende rol speelt. In Zeeuws-Vlaanderen daalt de werkgelegenheid naar ver-
wachting met 1,1%, maar door de nog sterkere daling van de potentiële beroepsbevolking
valt de toename van de werkloosheid mee. In de regio rondom Haarlem en Het Gooi en
Vechtstreek neemt de werkgelegenheid nauwelijks af, maar de forse stijging van de be-
roepsbevolking zorgt daar voor een sterke toename van de werkloosheid.
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 16
Kaart 12: Prognose werkloosheid 2014
Bron: EIM, Rabobank
Kaart 13: Prognose ontwikkeling werkloosheid
Bron: EIM, Rabobank
Bovenstaande maakt duidelijk dat de (ontwikkeling van de) werkloosheid meer oorzaken
kan hebben. Niet alleen de vraag naar arbeid, maar ook het aanbod van arbeid is van be-
lang, waarbij de ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking een grote rol speelt. Sinds
1950 is de potentiële beroepsbevolking altijd gegroeid, tot 2012. Door de vergrijzing zal die
groep Nederlanders ook de komende jaren in omvang afnemen. Dat houdt in dat de ar-
beidsparticipatie moet stijgen om de beroepsbevolking op peil te houden. Op termijn zal dit
waarschijnlijk niet lukken en dus zal de beroepsbevolking gaan dalen. Gezien de nu nog
hoge werkloosheid leidt dat op korte termijn niet tot problemen. Maar wanneer de werkge-
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 17
legenheid aantrekt, leidt dit op lange(re) termijn tot krapte op de arbeidsmarkt. Op regio-
naal niveau zien we al langer gebieden waar de beroepsbevolking daalt als gevolg van ver-
grijzing en het vertrek van jongvolwassenen. Dat heeft een drukkend effect op de werkloos-
heid, maar is in economische termen beslist geen goed nieuws. Een krimpende beroepsbe-
volking leidt vaak tot het vertrek van bedrijven, waardoor een regionale economie in een
neerwaartse spiraal terechtkomt. De ontwikkeling van de werkloosheid moet daarom altijd
worden genuanceerd, waarbij men zich zou moeten afvragen: is onze werkgelegenheid ge-
stegen of krimpt onze beroepsbevolking?
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 18
4. Sectorstructuur niet allesbepalend
Onze voorspellingen voor de ontwikkeling van de productie en de werkgelegenheid zijn
vooral gebaseerd op landelijke sectorprognoses en de regionale sectorstructuur. Daarbij
gaan we er vanuit dat de verschillende sectoren zich op regionaal niveau gelijk ontwikkelen.
In de praktijk zal dat niet zo gebeuren. Een veelheid aan kenmerken van regio’s zorgt voor
verschillen in groei of krimp van sectoren. Het vestigingsklimaat, met belangrijke elementen
als de kwaliteit van het arbeidsaanbod, de infrastructuur, de koopkracht van de bevolking,
de grondprijzen en het economische beleid, maar ook bedrijfsinterne factoren, zoals de
kwaliteit van het ondernemerschap en de mate van exportgerichtheid, zijn van belang. Deze
factoren laten zich lastig in een model verwerken. Wel is het mogelijk om de omvang van
het belang van regionale en bedrijfsinterne kenmerken als geheel te bepalen door naar het
verleden te kijken. Op basis van de sectorstructuur en de groei van sectoren in het verleden
kan worden bepaald in hoeverre een regio een ‘verwachte ontwikkeling’ van de werkgele-
genheid heeft doorgemaakt. De verwachte ontwikkeling is de ontwikkeling die ervan uitgaat
dat de groei in de sectoren in de regio’s gelijk is aan de landelijke groei en dat de sector-
structuur in de regio’s niet verandert. Deze is voor de provincies weergegeven in figuur 7 en
8 voor de periode 2004-2008 en 2008-2012. De werkelijke ontwikkeling is weergegeven
met de lichtblauwe stip in de figuren. Het verschil tussen werkelijk en verwacht wordt ver-
oorzaakt door andere kenmerken van de provincie dan de sectorstructuur, het zogenoemde
regio-effect.
Voor de periode 2004-2008, een tijd van hoogconjunctuur, komt de werkelijkheid in veel
provincies aardig overeen met wat mocht worden verwacht. In positieve zin valt vooral Fle-
voland op. Daar groeide de werkgelegenheid met maar liefst 20%, terwijl de verwachte
groei op basis van de sectorstructuur aan het begin van de periode ‘slechts’ 7% bedroeg. De
verklaring ligt grotendeels in de beschikbare ruimte en het ruimtelijk-economische beleid,
een zeer groot regio-effect dus. Groningen, Zuid-Holland en Limburg hebben juist een nega-
tief regio-effect. In die regio’s is sprake van demografische krimp (Groningen en Limburg)
en een vertrek van hoogopgeleiden, wat een verslechtering van het vestigingsklimaat ver-
oorzaakt.
De periode 2008-2012 kenmerkt zich vooral door de Grote Recessie, een beperkt econo-
misch herstel in 2010 en 2011 en de Lange Recessie in de jaren daarna. Door deze tumul-
tueuze tijd blijkt het veel lastiger om de werkgelegenheidsontwikkeling op basis van de eco-
nomische structuur van regio’s te voorspellen. De verschillen tussen de werkelijke en de te
verwachten ontwikkeling van het aantal banen lopen veel meer uiteen. Het verschil in Flevo-
land heeft dezelfde oorzaak als de periode voor 2008. In Groningen is de werkgelegen-
heidsontwikkeling in de belangrijke sectoren, zoals de overheid, de zakelijke dienstverlening
en de zorg, sterker geweest dan landelijk. Noord- en Zuid-Holland tonen een bijzonder ver-
schil, aangezien op basis van de sectorstructuur een nagenoeg gelijke ontwikkeling kon
worden verwacht maar de werkelijkheid heel anders uitpakte.
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 19
Figuur 7: Shift-share werkgelegenheid 2004-2008
Bron: LISA, bewerking ABF Research en Rabobank
Figuur 8: Shift-share werkgelegenheid 2008-2012
Bron: LISA, bewerking ABF Research en Rabobank
-5
0
5
10
15
20
25
-5
0
5
10
15
20
25
Verwacht Regio-effect Werkelijk
% %
-2
-1
0
1
2
3
4
5
-2
-1
0
1
2
3
4
5
Verwacht Regio-effect Werkelijk
% %
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 20
Conclusie
In deze Special schetsen we onze prognoses voor de productie, de werkgelegenheid en de
werkloosheid in de veertig COROP-regio’s. Als gevolg van verschillende verwachtingen voor
sectoren en verschillen in de regionale sectorstructuur is er een grote regionale variatie in
deze prognoses. Het is daarbij van belang om de verwachtingen voor productie, werkgele-
genheid en werkloosheid in samenhang te bezien. Afhankelijk van de sectorstructuur hoeft
een sterke groei van de productie niet altijd ook te leiden tot een sterke groei van de werk-
gelegenheid. Dit is bijvoorbeeld bij onze verwachting voor Zeeuws-Vlaanderen aan de hand,
waar de werkgelegenheid naar verwachting in weerwil van relatief sterke productiegroei
toch sterk zal krimpen. In Het Gooi en Vechtstreek verwachten we juist wel dat de voorzie-
ne productiegroei slechts tot een beperkte daling van de werkgelegenheid leidt. Verder
zorgt een sterke daling van de werkgelegenheid niet altijd voor een sterke stijging van de
werkloosheid. Ook hier is het verschil tussen Zeeuws-Vlaanderen en Het Gooi en Vecht-
streek illustratief. In de eerste regio verwachten we zoals gezegd een sterke daling van de
werkgelegenheid. Maar omdat de beroepsbevolking door de relatief sterke vergrijzing in die
regio ook afneemt, valt de stijging van de werkloosheid mee. In Het Gooi en Vechtstreek
neemt de werkgelegenheid veel minder hard af. Maar het aantal mensen dat op zoek is naar
een baan groeit hier juist harder. Bovendien neemt de werkgelegenheid in omliggende re-
gio’s, waar iets minder dan de helft van de inwoners werkt, ook af. Daardoor leidt de voor-
ziene sterke groei van de beroepsbevolking tot een relatief sterke werkloosheidsstijging,
ondanks de beperkte werkgelegenheidskrimp bij de bedrijven in de regio. Of de economi-
sche vooruitzichten voor een gegeven regio goed of slecht zijn hangt dus niet alleen af van
de gepresenteerde voorspellingen, maar regelmatig ook van het belang dat men hecht aan
productie, werkgelegenheid en werkloosheid. Bovendien is het goed om in het achterhoofd
te houden dat de regionale sectorstructuur, die het grootste deel van onze verwachtingen
bepaalt, in de afgelopen jaren zeker niet allesbepalend is geweest. Onze regionale progno-
ses vormen een goed uitgangspunt om vooruit te kijken naar de ontwikkeling in een regio in
2014. Maar daar is vast nog niet alles mee gezegd.
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 21
Appendix A: Van macro via sectorstructuur naar regioprognoses
De regionale prognoses zijn een uitkomst van de Regionale Conjunctuur Barometer (RCB).
Figuur A1 toont de schematische opzet van dit economische model. De RCB geeft een prog-
nose voor het reële Bruto Regionaal Product (BRP, de regionale equivalent van het Bruto
Binnenlands Product), de werkgelegenheid, het aantal werkzame personen en de werkloos-
heid in regio’s en gemeenten. Onze macro-economische visie en prognoses voor 2014 en de
uitwerking daarvan op de verschillende sectoren vormen de basis. Door de landelijke sec-
torprognoses toe te passen op de regionale sectorstructuur verkrijgen we de regionale
prognose voor het BRP en de werkgelegenheid. Daarbij veronderstellen we dat de sectoren
in alle regio’s even hard groeien of krimpen. Ter illustratie: naar verwachting zal de werkge-
legenheid in de groothandel in 2014 met 0,5% toenemen. De RCB gaat ervan uit dat de
groei in die sector in elke regio gelijk is. Een regio met een groot belang van de groothandel
zal daar dus van profiteren. Aangezien sommige sectoren sterk zijn gericht op consumenten
uit de eigen regio, wordt voor die sectoren een correctie toegepast. Wij verwachten bijvoor-
beeld een sterkere krimp in de detailhandel in regio’s waarin de bevolking krimpt.
Op landelijke schaal komt de werkgelegenheid bij bedrijven overeen met het aantal werk-
zame personen. Op regionaal niveau is dat vaak niet het geval. Doordat veel werknemers
niet werken in de regio waarin zij wonen, heeft een groei of krimp van het aantal banen in
een regio gevolgen voor werknemers uit andere regio’s. Van alle werknemers bij bedrijven
in Amsterdam woont bijvoorbeeld slechts de helft in Amsterdam zelf. Dat houdt in dat van
elke tien nieuwe banen in Amsterdam vijf banen worden ingenomen door werknemers van
buiten de gemeente. Forensisme, of pendel, vormt dus een belangrijke factor in de bereke-
ning van de werkzame beroepsbevolking op regionaal niveau. Om uiteindelijk de regionale
werkloosheid in 2014 te voorspellen, is naast de werkzame beroepsbevolking ook de om-
vang van de beroepsbevolking, oftewel het arbeidsaanbod, van belang. Die wordt bepaald
door het aantal personen in de leeftijd van 15 tot 65 jaar (de potentiële beroepsbevolking)
en de arbeidsparticipatie. De potentiële beroepsbevolking zal in 2014 naar verwachting met
0,3% afnemen. Door een toename van de arbeidsparticipatie verwachten we echter dat de
beroepsbevolking per saldo groeit. Weliswaar wordt een deel van de beroepsbevolking ont-
moedigd door de daling van de werkgelegenheid (ontmoedigingseffect), maar de participatie
van ouderen neemt de laatste jaren toe en bij jongeren is in tegenstelling tot in 2009 geen
sterke daling van de participatie waar te nemen, waardoor dit effect meer dan wordt ge-
compenseerd. Jongeren hebben, vanwege hogere kosten, minder mogelijkheden om langer
door te studeren dan in 2009 en ouderen hebben te maken met de afschaffing van VUT-
regelingen en de verhoogde pensioenleeftijd.
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 22
Figuur A1: Regionale Conjunctuur Barometer
Landelijke
sectorprognoses
Sectorstructuur
Prognose
beroepsbevolking
Prognose bevolking
(verzorgende
sectoren)
Pendelstromen
Prognose brp en
werkgelegenheid
Prognose
werkloosheid
Prognose
werkzame
beroepsbevolking
Macro-economisch
visie
Prognose bbp en
werkgelegenheid
2014
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek 23
Appendix B: Afwijking sector-aandeel van Nederlands gemiddelde
Landbouw
Industrie
Bouwnijverheid
Groothandel en transport
december 2013 Rabobank Kennis en Economisch Onderzoek
Detailhandel
Horeca
Commerciële diensten
Zorg
Overheid
Overige diensten
Bron: LISA, bewerking ABF Research en Rabobank